Het bericht ‘Bijna 3000 waarschuwingen voor scooters in milieuzone’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat er al bijna drieduizend waarschuwingen voor scooters zijn uitgedeeld in Amsterdam?1 Zo ja, wat vindt u daarvan? Vindt u het normaal dat mensen die een voertuig hebben, dat onderhouden en hun verzekering en belastingen betalen niet op bepaalde delen van de openbare weg mogen komen? Kunt u een overzicht geven van de grootte van de Amsterdamse milieuzone en welke alternatieven er zijn om toch binnen ongeveer dezelfde tijd op de gewenste bestemming te komen?
Het is mij bekend dat er waarschuwingen zijn uitgedeeld aan scooterrijders in Amsterdam in verband met de milieuzone. De gemeentes in Nederland hebben de bevoegdheid om een milieuzone in te stellen. Een milieuzone is een instrument dat lokaal maatwerk op gebied van luchtkwaliteit mogelijk maakt. Het is aan de gemeente Amsterdam om te bepalen welke regels er gelden voor het betreden van de milieuzone. De omvang van de zone is terug te zien op www.amsterdam.nl/milieuzone. Wat de vraag naar alternatieven betreft: een brom- of snorfiets die wel voldoet vormt een alternatief, maar met oog op het einddoel – enkel zero emissie brom- en snorfietsen in 2025 – stappen mensen het liefste meteen over op een zero emissie scooter, e-bike of fiets. Ook kan men gebruik maken van het openbaar vervoer.
Hoe gaat Amsterdam boetes uitdelen aan berijders van scooters die de stad niet meer in mogen zodra de periode van waarschuwingen na 1 mei 2018 voorbij is?
Er is een combinatie van mobiele camera’s, handhavers en politie op straat actief om te handhaven op de milieuzone brom- en snorfiets.
Hoe zijn de huidige overtredingen geconstateerd? Hoe verhoudt dit toezicht via camera’s zich tot cameratoezicht in de stad als het gaat om veiligheid?
De overtredingen zijn geconstateerd via camera’s en handhavers op straat. Camera’s die worden ingezet zijn zogenaamde «automatic number plate recognition» (ANPR) systemen. Dit zijn andere camera’s dan de camera’s die worden gebruikt voor veiligheid, dat zijn de CCTV (closet circuit television) camera’s.
Houdt een opgelegde boete stand bij beroep bij de rechter? Hoe zeker is het dat dit scooterverbod sneuvelt als het kabinet komt met richtlijnen voor harmonisatie van milieuzones?
De vraag of een boete terecht is opgelegd is aan de rechter die bevoegd is hierover te oordelen. Om het systeem van milieuzones eenvoudig te houden, neem ik brom- en snorfietsen niet mee in de harmonisatie. Gezien de beperkte actieradius is het niet waarschijnlijk dat de bestuurder van een brommer in meerdere steden komt. Wel wil ik graag het gesprek aangaan met belangenorganisaties en gemeenten om de aanpak van deze voertuigen zo veel mogelijk te stroomlijnen. Het is niet voorzien dat de inhoud van de milieuzone Amsterdam voor brom- en snorfietsen wordt aangepast.
Is er een verkeersbord nodig om dit te kunnen handhaven? Op basis van welk verkeersbord uit het Reglement verkeersborden en verkeerstekens (RVV) zal handhaving plaatsvinden?
De gemeente Amsterdam heeft op 9 juni 2017 besloten een milieuzone in te voeren voor brom- en snorfietsen. De milieuzone wordt aangegeven door de verkeersborden C13z en C13ez uit het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens. Op onderborden is met tekst aangegeven voor welke categorie deze verkeersborden gelden (voertuigen uit 2010 en ouder). De milieuzone geldt per 1 januari 2018.
Waarin is een gebruikelijke viertakt Vespa-scooter, brommer of snorfiets met datum eerste toelating uit 2008 anders dan een uit 2011? Deelt u de mening dat een jaartal niets zegt over de uitstoot?
Mij is bekend dat de gemeente Amsterdam in het kader van de milieuzone voor brom- en snorfietsen een leeftijdsgrens hanteert, op grond waarvan voertuigen met een DET van 2010 en ouder uit de milieuzone worden geweerd.
De gemeente Amsterdam hanteert in het kader van de milieuzone het uitgangspunt dat álle door fossiele brandstoffen aangedreven brom- en snorfietsen, ongeacht motortype, vervuilend zijn en schadelijk voor de gezondheid van andere verkeersdeelnemers. Het per 1 januari 2018 weren van al deze voertuigen acht Amsterdam echter niet redelijk of reëel, onder meer in verband met de financiële gevolgen voor burgers. Wel is de ambitie van de gemeente dat in Amsterdam in 2025 uitsluitend nog emissieloze brom- en snorfietsen mogen rondrijden. Ik heb begrepen dat Amsterdam voor nu uit zorg voor de gezondheid van andere verkeersdeelnemers gekozen heeft voor een variant met een DET van 2010 en ouder waarmee alvast zoveel mogelijk van de meest vervuilende voertuigen worden geweerd, terwijl relatief nieuwe voertuigen nog worden toegelaten. De gemeente Amsterdam baseert zich voor de effecten van deze leeftijdsgrens op onderzoek van TNO2. Bovendien is een milieuzone op basis van leeftijd volgens de gemeente Amsterdam handhaafbaar. De handhaving gebeurt onder meer met ANPR camera’s, die de nummerplaat van het voertuig registreren. Op basis van de nummerplaat kan in de systemen van de RDW wel de leeftijd worden gevonden, maar niet de Euro-norm van het voertuig. Ook is in het RDW register geen onderscheid gemaakt tussen 2 en 4-takt brom- en snorfietsen.
Waar moeten de 13.000 verboden scooters blijven als zij niet in Amsterdam mogen rondrijden? Hoe zijn deze verdeeld over bouwjaren en types? Komen zij ter beschikking van liefhebbers elders in het land? Gaan we deze innemen of exporteren? Gaan deze mensen over op duurdere en nieuwere scooters? Welke onderbouwing van deze milieuzone en welke cijfers zijn bekend?
In het voorjaar zijn er mede door de gemeente Amsterdam verschillende acties opgezet om de te oude scooters in te zamelen. Eigenaren kunnen oude maar nog rijdende brom- en snorfiets inleveren bij dealers in de stad. De gemeente organiseerde daarnaast een ophaalactie aan huis. Zo zijn de afgelopen maand nog zo'n 500 brom- en snorfietsen van straat gehaald. De brom- en snorfietsen zijn in samenwerking met de branchevereniging milieuverantwoord gedemonteerd. Het is helaas niet bekend hoe de brom- en snorfietsen, die niet de milieuzone mogen betreden, zijn verdeeld over bouwjaren en types. Ter vervanging van de te oude brom- of snorfiets pakken mensen soms de fiets, het OV of kiezen voor een nieuwe(r) model scooter. Onderzoek moet uitwijzen hoe die verschuiving precies is verlopen. De gemeente Amsterdam heeft deze beweging gestimuleerd met een subsidieregeling voor stadspashouders. Op basis van die gegevens blijkt dat veel mensen een elektrische scooter of e-bike ter vervanging aanschaffen.
Cijfers met betrekking tot de onderbouwing van de milieuzone zijn terug te vinden op https://www.amsterdam.nl/parkeren-verkeer/milieuzone/besluitvorming/. Het TNO-rapport is te downloaden via https://www.tno.nl/nl/over-tno/nieuws/2017/12/ontwikkeling-uitstoot-brommers-loopt-ver-achter-bij-die-van-auto-s-en-trucks/
Waar komen de betaalde boetes terecht? Profiteert de gemeente hiervan of komen de opbrengsten uit boetes terecht bij de rijksoverheid? Zo ja, vindt u dit schandelijk of niet?
Boetes komen terecht bij het CJIB; een rijksoverheidsorganisatie. Zo is dat wettelijk geregeld.
Is een overtreding die bestaat uit het feit dat iemand met een oudere brommer de stad inrijdt zwaar genoeg om een boete van € 65,– op te leggen?
Men maakt een verkeersovertreding op basis van het bord C13 (een geslotenverklaring voor bromfietsen, snorfietsen en gehandicaptenvoertuigen). De bijbehorende boete – die landelijk is vastgelegd door het OM – bedraagt € 65.
Deelt u de mening van de VVD dat asociale rijders op opgevoerde brommers en scooters aangepakt moeten worden, maar dat reguliere berijders die een zone binnenrijden eigenlijk weinig verkeerd doen?
Brom en snorfietsrijders moeten zich uiteraard aan de geldende verkeersregels houden, net zoals andere weggebruikers. Daarnaast gelden er de toegangsregels voor de milieuzone, ook voor degenen die zich aan de verkeersregels houden. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 1 staat het Amsterdam en ook andere gemeenten vrij om hiervoor de toegangsregels te bepalen.
Wilt u deze vragen stuk voor stuk beantwoorden?
Ja.
Het verzet van de Duitse deelstaat Rijnland-Palts tegen het langer openhouden van de kerncentrales in Doel en Tihange |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent de berichten «Duitse deelstaat Rijnland-Palts verzet zich tegen levensduurverlenging van Doel en Tihange»1 en «Ministerrat für Beitritt zur Greenpeace-Klage gegen AKW Tihange 1»?2
Ja.
Wat vindt u van het groeiend verzet in Duitsland tegen de Belgische lapwerk-kerncentrales (eerder al verzetten de Duitse stad Aken, en deelstaten Rijnland-Palts en Noordrijn-Westfalen zich tegen de heropening van de «Schrott»-kerncentrale Tihange3?
Het is de verantwoordelijkheid van de Belgische overheid om een besluit te nemen over levensduurverlenging van de Belgische kerncentrales. Hierbij is de veiligheid van de kerncentrales van doorslaggevend belang. Het FANC beoordeelt op onafhankelijke wijze de veiligheid van de Belgische kerncentrales. Het FANC oordeelt dat de kerncentrales veilig zijn. Ik heb geen reden aan het oordeel van FANC te twijfelen. Wel besteed ik extra aandacht aan het grondig laten onderzoeken van eventuele risico’s die specifiek zijn gekoppeld aan veroudering.
Bij de levensduurverlenging tot 2022–2025 voor de verschillende Belgische kerncentrales heeft het FANC in het kader van continue verbetering verschillende extra verbetermaatregelen opgelegd waaraan de reactoren moeten voldoen, zodat zij 10 jaar langer kunnen opereren op een nog hoger veiligheidsniveau. Daarnaast maakt België met regelmaat gebruik van internationale missies (georganiseerd door het Internationaal Atoomenergieagentschap), die specifieke aspecten zoals verouderingsbeheer bij kerncentrales auditen. Dergelijke missies maken deel uit van het internationaal systeem van controle op nucleaire veiligheid. Op dit moment onderzoekt het FANC de mogelijkheid van het aanvragen van een nieuwe missie (bijvoorbeeld een Operational Safety Review Team missie met mogelijk een module over veiligheidscultuur) voor de centrale van Tihange of Doel.
Deelt u de mening van de Staatssecretaris van Milieu van de Duitse deelstaat Rijnland-Palts dat de levensduurverlenging van de Belgische «Schrott»-kerncentrales onverantwoord en onbegrijpelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van deze Staatssecretaris dat de 43 jaar oude kerncentrales ook een gevaar vormen voor inwoners in buurlanden van België? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat er op 23 april een conferentie plaatsvindt van de «Alliantie van regio’s voor een Europese kernuitstap»? Zijn hier ook Nederlandse regio’s bij aanwezig? Bent u ervan op de hoogte wat daar besproken wordt?
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
De Alliantie van regio’s voor een Europese kernuitstap is een samenwerkingsverband tussen Europese regio’s dat pleit voor een Europese energietransitie zonder kernenergie. Volgens de website van het Ministerie van Milieu, Energie, Voeding en Bosbouw van Rijnland-Palts zijn regio’s uit Duitsland, België en Oostenrijk aangesloten bij deze alliantie.4 Er zijn geen Nederlandse regio’s aangesloten. Daarnaast wordt de alliantie ondersteund door Luxemburg. Op de agenda van de conferentie in Mainz op 23 april jl. stonden onder meer het aanpassen van het EURATOM-verdrag, de veiligheidsrisico’s veroorzaakt door de Franse kerncentrale Cattenom en juridische procedures tegen de Belgische kerncentrales.5
Wat vindt u ervan dat de ministerraad van de Duitse deelstaat zich aansluit bij Greenpeace en Benegora (het Belgisch-Nederlands grensoverleg regio Antwerpen) in hun zaak tegen de levensduurverlening van de kernreactoren Tihange 1 en Doel 1 en 2 bij de Belgische Raad van State?
Ik respecteer de soevereiniteit van zowel regionale als nationale overheden. Aansluiting bij juridische procedures bij een nationale rechter is voor een soevereine staat niet aan de orde: op basis van het internationale beginsel van gelijkwaardigheid van staten onderwerpt een land zich als staat niet aan de rechtsmacht aan buitenlandse rechters. Dat geldt ook voor Nederland.
Bent u bereid zich uit te spreken tegen de levensduurverlenging van deze kerncentrales, in het belang van de veiligheid van inwoners en in het belang van het milieu? Zo nee, waarom niet?
Levensduurverlenging van de Belgische kerncentrales en keuzes op het gebied van het Belgische energiebeleid zijn beslissingen die vallen onder de bevoegdheid van de Belgische overheid. Dat neemt niet weg dat ik de besluitvorming over levensduurverlenging van de kerncentrales in België, waartoe onlangs een principebesluit is genomen door het Belgische kabinet, de komende tijd nauwlettend zal volgen en mij zal laten informeren over de veiligheidsaspecten hiervan, voor zover gerelateerd aan de veiligheid van de bevolking in Nederland. Daarbij vormen verouderingsaspecten een bijzonder aandachtspunt, zoals ik hierboven eerder heb aangegeven. Indien hierover twijfel zal ontstaan zal ik niet aarzelen hierover in overleg te treden met de regering van België. Op dit moment vindt een Europese peer review-sessie plaats in Luxemburg door de Europese toezichthouders, specifiek gericht op veroudering in kernreactoren. Nederland zal hierbij specifiek aandacht besteden aan de presentatie en toelichting van België hieromtrent.
Het aangekondigde Britse verbod op plastic rietjes, roerstaafjes en wattenstaafjes |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «UK to ban sale of plastic straws and drinks stirrers that blight the country’s seas and rivers, ministers say»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat plastic rietjes een van de meest gebruikte producten zijn (in Groot-Brittannië jaarlijks zo’n 8,5 miljard stuks, in de VS dagelijks 0,5 miljard2 3, terwijl ze voor de meeste mensen onnodig zijn?
Ik maak mij zorgen over het aantal plastic wegwerpproducten dat in het zwerfafval terecht komt. Daarom juich ik het toe dat het Verenigd Koninkrijk initiatief neemt om plastic rietjes, roerstaafjes en wattenstaafjes te verbieden. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s circulaire economie zal ik nader ingaan op de wijze waarop ik met wegwerpproducten wil omgaan. Ook zal ik daarbij aandacht besteden aan het ontwerp van producten gericht op meer circulariteit en het daarmee voorkomen van zwerfafval.
Weet u hoeveel plastic rietjes in Nederland jaarlijks verkocht worden en hoeveel er daarvan in het milieu terecht komen? Bent u bereid dit na te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het totaalaantal in Nederland op de markt gebrachte rietjes is mij niet bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 maak ik mij zorgen over het aantal plastic wegwerpproducten dat in het zwerfafval terecht komt. Ik vind het belangrijk om dit aantal te meten. Monitoring van het zwerfafval wordt jaarlijks in opdracht van Rijkswaterstaat uitgevoerd volgens het Monitoringprotocol zwerfafval. Volgens Rijkswaterstaat worden rietjes in het kader van de monitoring op het moment niet apart geteld. Wel zijn rietjes opgenomen in een bredere categorie waar ook wegwerp bestek en roerstaafjes onder vallen. Een ruwe schatting van Rijkswaterstaat is dat per jaar ongeveer 70 miljoen voorwerpen binnen deze categorie in het zwerfafval terecht komen, waarvan 10–15% rietjes.
Vindt u het zorgelijk dat rietjes vaak niet in speciale afvalbakken voor plastic terechtkomen, maar in de natuur zoals op het strand en in de zee?4
Uiteraard geldt dat ieder rietje in zee of op het strand er één te veel is. Voor oplossingen kijk ik niet enkel naar rietjes, maar naar zwerfafval in het algemeen. In de Kamerbrief «Naar een circulaire verpakkingsketen»5 van 10 maart 2018 ben ik hierop in gegaan. Daarin heb ik onder meer aangegeven dat ik nog dit jaar met betrokken partijen de Landelijke Aanpak Zwerfafval verder wil vormgeven en uitvoeren. Dit biedt een geschikt platform voor brede samenwerking, het ontplooien van acties en het betrekken van de burger bij het schoon houden van de eigen omgeving. Daarnaast is het zo dat het schoon houden van de openbare ruimte de primaire verantwoordelijkheid van burgers zelf is.
Wat vindt u ervan dat plastic rietjes door hun kleine omvang juist verraderlijke vervuilers zijn die worden opgegeten door zeedieren en vissen?5 Kent u de video van wetenschappers die een drinkrietje uit de neus van een zeeschildpad verwijderen?6
Plastic voorwerpen van kleine omvang vormen inderdaad een bedreiging voor dieren, bijvoorbeeld omdat ze kunnen worden opgegeten. Uiteraard geldt daarmee niet dat de aanpak van zwerfafval beperkt moet worden tot kleine producten. Ik ben bekend met het filmpje.
Deelt u de mening dat de strijd tegen «plastic soep» in zeeën en oceanen niet alleen vraagt om meer recycling, maar juist ook om het bestrijden van de wegwerpcultuur? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een uitgangspunt van mijn beleid is dat plastic afval niet in de zee thuishoort. Om dit te voorkomen richt ik mij op de hele keten van producten, waaronder ontwerp, productie, gebruik, hergebruik en afvalverwerking. Kortom, door in te zetten op een circulaire economie. Hierop zal verder in worden gegaan in het kader van de kabinetsreactie op de transitieagenda’s.
Wat vindt u ervan dat steeds meer landen verschillende plastic wegwerpproducten verbannen, zoals wegwerpbordjes, -bekers en -bestek door Frankrijk7, en dat Costa-Rica zelfs een volledig verbod van wegwerpplastic heeft aangekondigd per 2021?8 Volgt u de onderzoeken naar alternatieven in deze landen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dit een interessante ontwikkeling, die ik nadrukkelijk volg. Ik juich het toe dat ook andere landen maatregelen nemen om het aantal wegwerpproducten in het zwerfafval te verminderen.
Bent u bereid om de verkoop en het aanbieden van plastic wegwerprietjes en plastic roerstaafjes te verbieden om het ontstaan van «plastic soep» tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Plastic rietjes en roerstaafjes beschouw ik als wegwerpproducten. In het kader van de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zal ik ingaan op het beleid om het gebruik van wegwerpproducten te verminderen. Ook de Europese Commissie heeft aangegeven wetgeving te zullen voorstellen met betrekking tot plastic wegwerpproducten.10 Initiatieven die het aantal plastic wegwerpproducten in het zwerfafval kunnen reduceren omarm ik. Met de motie Van Eijs/Mulder (Kamerstuk 33 043, nr. 86) is verzocht om producentenverantwoordelijkheid zo snel mogelijk uit te breiden naar andere productgroepen en daarbij als eerste te kijken naar wegwerpproducten, meubels en textiel. Deze motie voer ik uit en ik kom hier in de kabinetsreactie verder op terug.
Het rapport ‘Hoogspanningslijnen en gezondheid deel I: kanker bij kinderen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Hoogspanningslijnen en gezondheid deel I: kanker bij kinderen», waaruit blijkt dat langdurige blootstelling aan sterke magnetische velden een verhoogd risico geeft op de ontwikkeling van kinderleukemie en hersentumoren?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport van de Gezondheidsraad. Op 29 mei 2018 heb ik u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de kabinetsreactie op het rapport toegestuurd.2
Kunt u bevestigen dat de magneetveldsterkte, meer nog dan de afstand tot het magneetveld, van invloed lijkt te zijn op de mogelijke schadelijkheid van magnetische velden? Zo nee, waarom niet?
Zowel afstand tot de hoogspanningslijn als sterkte van het magneetveld worden gebruikt als maat voor de blootstelling. Zoals het rapport aangeeft, is het niet eenvoudig om de blootstelling van individuele mensen aan magneetvelden te bepalen. Daarom wordt in de onderzoeken gewerkt met een benadering door uit te gaan van alleen de afstand van een woning tot de hoogspanningslijn of van de magneetveldsterkte die bij of in het huis wordt gemeten of berekend. Nadeel van alleen de afstand is dat dit een grovere maat is voor het bepalen van de blootstelling aan het magneetveld. De blootstelling aan het magneetveld op een vaste plaats is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de hoeveelheid stroom die door de hoogspanningslijn loopt, en deze kan fluctueren.
De magneetveldsterkte is volgens de Gezondheidsraad een nauwkeuriger maat voor de blootstelling dan alleen de afstand. Nadeel van beide methoden is dat mensen meestal niet de gehele dag thuis zijn. Ook zijn hoogspanningslijnen niet de enige bronnen van blootstelling aan magnetische velden. In onderzoeken wordt rekening gehouden met deze complicerende factoren. Hoe zorgvuldig dit wordt gedaan, bepaalt mede de kwaliteit van het onderzoek.
Het rapport geeft aan dat op basis van alle beschikbare onderzoeksgegevens een associatie wordt gevonden tussen langdurige blootstelling aan ELF magnetische velden en een verhoogd risico op leukemie bij kinderen. De associatie wordt meer uitgesproken naarmate de blootstelling nauwkeuriger is bepaald.
Kunt u bevestigen dat magnetische velden niet tegengehouden worden door bodem of bouwmaterialen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is af te leiden uit natuurkundige principes. Het is daardoor ook nauwelijks mogelijk om het magneetveld afkomstig van bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse kabels effectief af te schermen.
Deelt u de mening dat het met het oog op toenemend elektriciteitsgebruik noodzakelijk is om passende voorzorgsmaatregelen te nemen om de gezondheid te beschermen tegen de mogelijk schadelijke effecten van magnetische straling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens het advies van de Gezondheidsraad op te volgen door het al langer bestaande voorzorgbeleid uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het elektriciteitsnetwerk? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. In de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad heb ik daarom een tweetal acties geformuleerd. Er zal worden geëvalueerd hoe het voorzorgbeleid voor bovengrondse lijnen tot nu toe is uitgevoerd en wat hiervan de maatschappelijke effecten zijn. Daarnaast zal een verkenning worden uitgevoerd naar mogelijke maatregelen en maatschappelijke en ruimtelijke gevolgen van een verbreding van het voorzorgbeleid, zoals door de Gezondheidsraad in overweging gegeven. Ik kan niet vooruitlopen op beleidsconclusies naar aanleiding van de uitkomsten van de genoemde evaluatie en verkenning.
Deelt u de mening dat niet alleen bij nieuwbouw rekening gehouden moet worden met de mogelijke schadelijkheid van magnetische straling, maar dat ook bij al bestaande bebouwing onderzocht moet worden of er sprake kan zijn van verhoogde blootstelling aan magnetische straling, onder- dan wel bovengronds? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hier een onderzoek op in te stellen?
In het antwoord op vraag 4 is al aangegeven dat een evaluatie en een verkenning zullen worden uitgevoerd. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Het bericht ‘Wirwar van gemeentelijke milieuzones groeit’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat tot minstens 1 januari 2020 een wirwar van milieuzones blijft bestaan?1
Ja, die mening deel ik. Het is ook daarom dat ik de Tweede Kamer op 29 juni jongstleden een brief1 heb gestuurd met daarin de contouren voor harmonisering van milieuzones.
Is het mogelijk, aangezien individuele steden milieuzones willen instellen per 1 januari 2019, om per 1 januari 2019 uniforme regels te hebben vanuit de rijksoverheid?
Nee, dat is formeel nog niet mogelijk omdat ik voor de harmonisering het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 moet aanpassen. Ik heb met gemeenten die vóór 2020 een nieuwe zone willen inrichten, afgesproken dat zij vooruitlopend op de harmonisatie al volgens dit systeem kunnen gaan werken.
Wat is uw plan van aanpak rondom de communicatie naar de automobilist wat betreft verschillende milieuzones?
De communicatie rondom de milieuzones regel ik in goed overleg met de gemeenten en overige belanghebbenden. Het is voor mij van belang dat het voor de automobilist volstrekt helder is waar hij wel en niet mag komen. Het geharmoniseerde systeem gaat hier zeker bij helpen. Ik wil automobilisten op de APK-brief en via een app informeren over de Euroklasse waar hun voertuig toe behoort.
Deelt u de mening dat het beter is om te stoppen met deze wirwar aan milieuzones totdat uniforme regels zijn vastgesteld?
Ik vind het van belang dat gemeenten ook nu al kunnen beschikken over dit instrument om de luchtkwaliteit te verbeteren. Tot het moment dat het geharmoniseerde systeem van kracht wordt, kunnen de huidige milieuzones in huidige vorm blijven bestaan. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heb ik met gemeenten afgesproken dat eventuele nieuwe zones vooruitlopend op de harmonisatie al volgens het nieuwe systeem gaan werken.
Hoe vertaalt zich dit naar de inwoners, bezoekers en de ondernemers? Kan het zo zijn dat door lokale, strengere eisen van gemeenten, inwoners niet meer het centrum in mogen met een bepaalde auto, maar na 1 januari 2020 weer wel omdat dan wellicht de uniforme regelgeving anders is?
Per 1 januari 2020 zijn er twee keuzemogelijkheden voor gemeenten. Tussen 2020 en 2025 kan een gemeente voor dieselpersonen- en dieselbestelwagens kiezen voor een «gele» of «groene» milieuzone. In de gele milieuzone worden alle dieselvoertuigen met Euroklasse 3 of hoger toegelaten. In 2020 gaat het om voertuigen van 20 jaar en ouder. In de groene milieuzone worden alle dieselvoertuigen met Euroklasse 4 of hoger toegelaten. In 2020 gaat het om voertuigen van 15 jaar en ouder. Het is met dit systeem niet mogelijk dat voertuigen die nu geweerd worden, per 1 januari 2020 weer toegang tot de milieuzone hebben.
Is hier dan geen sprake van verkwisting van financiële middelen, bijvoorbeeld door het instellen van kostbaar cameratoezicht of infrastructurele maatregelen die gemeenten nemen? Als u binnenkort in gesprek gaat, gaat u de betreffende gemeentebesturen ook expliciet kenbaar maken dat ze geen steun of bijdrage kunnen verwachten als ze zelf willens en wetens strengere eisen voorschrijven? Zo ja, bent u bereid dit zwart-op-wit te bekrachtigen?
Er worden in de huidige milieuzones geen strengere eisen gehanteerd dan in het toekomstige geharmoniseerde systeem.
Deelt u de mening dat het onbehoorlijk bestuur is van gemeenten en rijksoverheid om zo met haar burgers om te gaan?
Bij de harmonisatie van milieuzones ga ik uit van een eenduidig en helder systeem van milieuzones dat op een effectieve manier bijdraagt aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Ik wil daarover, ook in de periode naar 2020, duidelijk met de automobilist communiceren.
Deelt u de mening dat een gemeente zorgvuldig moet onderbouwen waarom, waar en hoe zij een milieuzone wenst en dat deze altijd onafhankelijk getoetst moet kunnen worden door een rechter?
Ja, die mening deel ik en komt overeen met de huidige praktijk. Het verkeersbesluit dat ten grondslag ligt aan de milieuzone staat immers open voor bezwaar en beroep.
Betekent uw stelling dat het aan de gemeenten is om de belangen en effecten van de milieuzones af te wegen dat u uw handen er volledig vanaf haalt? Hoe kunt u een uniforme bebording voorstellen als u niet in staat bent de belangen en effecten van de milieuzones af te wegen?
Om zo effectief mogelijk bij te dragen aan verbetering van de luchtkwaliteit sluit het systeem aan bij de milieukenmerken (NOx- en fijnstofuitstoot) van de voertuigen. Daartoe heb ik de RDW gevraagd om de kentekendatabase voor oudere voertuigen om te zetten naar Euroklasse en deze zo nodig te achterhalen. Als de Euroklasse niet meer achterhaald kan worden, dan wordt deze toegewezen op basis van de Datum Eerste Toelating (DET) van het voertuig. Hierbij krijgen alle voertuigen met een DET die na de ingangsdatum voor nieuwe voertuigtypes van de nieuwe Euronorm ligt, het voordeel van de twijfel. Deze voertuigen krijgen de hogere Euroklasse toegewezen. Op deze manier krijgt de automobilist niet te maken met onnodig strenge eisen en onduidelijkheid.
In hoeverre dienen gemeentebesturen hun voornemens te onderbouwen? In hoeverre vallen diverse rechtszaken te voorkomen? Wat is de schade voor het openbaar bestuur als colleges van burgemeester en wethouders later teruggefloten moeten worden door de rechter die zal toetsen op proportionaliteit?
Het verkeersbesluit dat ten grondslag ligt aan de milieuzone moet een onderbouwing bevatten waarom een milieuzone wordt ingesteld. Een dergelijk besluit staat altijd open voor bezwaar en beroep.
Hoe gaat u gemeenten oproepen te stoppen met het uitbreiden van milieuzones tot aanvullende maatregelen, en dus de uniforme regelgeving, bekend zijn? Wanneer vallen deze precies te verwachten en wat is het proces dat daarbij doorlopen moet worden?
In het kader van het landelijk overleg heb ik met de gemeenten gesproken over de periode tot 1 januari 2020. Ik heb met gemeenten die vóór 2020 een nieuwe zone willen inrichten, afgesproken dat zij vooruitlopend op de harmonisatie al volgens dit systeem gaan werken.
Kunt u de vragen uitvoerig en stuk voor stuk beantwoorden?
Ja.
De Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen (28 973) |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u aangeven of er in Nederland en Duitsland verschillende enkelvoudige en combi-luchtwassers worden gebruikt? Zo ja, hoe is de verdeling per luchtwasser en per provincie?
Mij is bekend dat er in Nederland verschillende enkelvoudige en combi-luchtwassers worden gebruikt. In het WUR-rapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen, deel 2» treft u op p. 10 een overzicht aan van de toegepaste typen luchtwassers en hun relatieve voorkomen in de drie provincies waarin het grootste aantal luchtwassers wordt toegepast. Een dergelijk overzicht van luchtwassers in Duitsland is mij niet bekend. Wel is er een lijst met luchtwassers die in Duitsland gebruikt worden en getest zijn. DLG, een onafhankelijke organisatie die zich richt op kennisontwikkeling op landbouwgebied, heeft deze luchtwassers getest1. Ook is bekend dat een aantal fabrikanten zowel wassers in Duitsland als in Nederland verkoopt.
Kunt aangeven of er verschillende normen gelden voor luchtwassers in Nederland en Duitsland? Zo ja, kunt u motiveren waarom deze in stand gehouden worden?
In Nederland en op Europees niveau zijn er geen normen voor luchtwassers.
Zouden dezelfde luchtwassers in de Europese Unie niet aan dezelfde normen moeten voldoen? Zo nee, waarom niet? Kunt u ingaan op de effecten, in met name de grensregio’s, bij het gebruik van dezelfde luchtwassers maar bij gebruik van andere milieunormen? Kunt u aangeven wat de effecten op de natuur en het milieu zijn?
Europa heeft geen normstelling voor luchtwassers. Dat is een verantwoordelijkheid voor de lidstaten. Ook het geurbeleid, en daarmee ook het bepalen van een passende waarde voor de geurbelasting, is nationaal beleid. In Nederland biedt de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten binnen een bepaalde bandbreedte de ruimte om de maximale waarde voor de geurbelasting te bepalen. Door de verschillen in de regelgeving voor het geurbeleid in Nederland en Duitsland kan ik noch een inschatting maken van de effecten in den brede, noch specifiek op natuur en milieu in de grensregio’s en daarbuiten.
Kunt u aangeven hoe het komt dat er grote verschillen zitten tussen metingen die gedaan zijn door Nederlandse en Duitse laboratoria, terwijl beide metingen op basis van de Europese norm voor geurmeting hebben plaatsgevonden?
Laboratoria in beide landen werken volgens de Europese norm voor geurmeting. Binnen deze norm zijn er echter verschillende apparatuur en werkmethoden mogelijk. De Nederlandse en Duitse laboratoria maken gebruik van een verschillende uitvoering van de olfactometer (i.e. geurmeter) en voeren de metingen ook anders uit. Dit leidt tot verschillende uitkomsten tussen de laboratoria van hetzelfde monster, zoals ook uit het WUR-onderzoek blijkt. Mede om deze verschillen te verminderen, wordt er in internationaal verband gewerkt aan de herziening van deze norm.
Waarom zijn de verschillende metingen onderling niet te vergelijken? Kunt u de punten opsommen waarop de vergelijking niet te maken is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat Nederlandse leveranciers dezelfde combi-luchtwassers in Duitsland en in Nederland hebben draaien en dat de luchtwassers in Duitsland jaarlijks gecontroleerd worden en er geen rendementsproblemen zijn vastgesteld? Waarom haalt eenzelfde luchtwasser in Duitsland wel het juiste rendement?
In Nederland worden wassers, als met metingen het rendement is aangetoond, opgenomen op een lijst met erkende huisvestingssystemen en bijbehorende emissiefactoren die bij de vergunningaanvraag gebruikt mogen worden. Duitsland hanteert een andere systematiek. Een Duitse luchtwasser wordt door DLG getest op het voldoen aan een aantal geureisen voor de uitgaande lucht. Deze uitgaande lucht mag maximaal 300 geureenheden (300 OUE/m3) bevatten en er mag geen varkensgeur waarneembaar zijn. In het WUR-onderzoek worden de verschillen tussen Duitsland en Nederland juist als mogelijke reden van de rendementsproblemen genoemd. De Nederlandse en Duitse situatie zijn daardoor niet goed vergelijkbaar.
Waarom loopt u vooruit met het aanpassen van de normen terwijl het niet duidelijk is waar het verschil in de metingen vandaan komt? Kunt u een uitgebreide toelichting hierop geven?
Het onderzoek toont aan dat de combi-luchtwassystemen in de praktijk niet de emissiereductie geven waar in vergunningen mee wordt gerekend. Dit verschil is aanzienlijk. Daarentegen toont het onderzoek aan dat de enkelvoudige luchtwassers wél presteren zoals werd verwacht.
Bij het opstellen van de Rgv en Rav waren er alleen enkelvoudige luchtwassers. De regelgeving is daardoor gebaseerd op de gemeten rendementen van deze enkelvoudige luchtwassers. Deze rendementen zijn vastgesteld volgens de in Nederland gebruikte methodiek door hetzelfde Nederlands geurlaboratorium (en voorganger) als waarvan in het WUR-rapport gebruik is gemaakt2. Dat is daarmee omwille van de consistentie het referentiekader waarmee ik de rendementen van de combi-luchtwassers in overeenstemming wil brengen.
Ik wil voorkomen dat burgers in de omgeving van veehouderijen door het verlenen van nieuwe vergunningen worden blootgesteld aan meer geur dan waar in de vergunning van wordt uitgegaan. Daarvoor is het nodig de emissiefactoren bij te stellen overeenkomstig de uitkomsten van het onderzoek zodat de te verwachten geurbelasting meer in overeenstemming wordt gebracht met de waargenomen belasting.
Op basis van welke informatie vindt u het gerechtvaardigd Nederlandse metingen als uitgangspunt te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het rapport de aanpassing van de normen onvoldoende onderbouwt, omdat er 48 van de 2.400 bedrijven met een luchtwasser zijn onderzocht, waarvan 45 bedrijven in de provincie Noord-Brabant en drie bedrijven in de provincie Gelderland?
Het doel van het onderzoek was om een representatief beeld te geven van de werking van luchtwassers in de praktijk. WUR geeft aan dat de steekproefomvang voldoende groot is om voor de betrokken regio’s te concluderen dat de hier onderzochte groep combi-luchtwassers onvoldoende presteert voor geur. Omdat in de onderzochte regio’s een groot deel van het landelijke totaal aan luchtwassers voorkomt, ligt het niet in de verwachting dat door eventuele regionale verschillen in bijvoorbeeld het handhavingsbeleid het gemiddelde landelijke beeld sterk afwijkt van deze steekproef.
De standaardfout van de gemiddelde geurreductie van de combi-luchtwassers bedraagt 5% geurverwijdering ten opzichte van de gemiddelde geurreductie van 40%. Dit is voldoende klein om statistisch onderbouwd te kunnen zeggen dat het in het WUR-onderzoek gevonden geurreductieniveau afwijkt van het in de huidige Rgv opgenomen niveau.3 Wat betreft de juiste werking van de luchtwassers geeft het WUR-onderzoek aan dat het wel voldoen aan de pH- en EC-normen4 voor zowel de geur- als ammoniakverwijdering niet leidde tot betere rendementen. Het onderzoek laat ook zien dat de rendementen van de enkelvoudige wassers correct zijn opgenomen in de regeling. Omdat het werkingsprincipe van enkelvoudige en combi-luchtwassers volgens WUR sterk op elkaar lijken, worden de rendementen van de combi-luchtwassers gelijkgesteld aan de enkelvoudige wassers.
Vindt u dat het onderzoek op basis van de getallen genoemd onder vraag 9 voldoende statistische betrouwbaarheid geeft? En vindt u het onderzoek voldoende representatief is? Zo ja, kunt u voor beide vragen een uitgebreide toelichting geven?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend dat van de 48 onderzochte bedrijven er 28 bedrijven met een combi-luchtwasser waren, waarvan er 18 luchtwassers niet juist in werking waren? Op basis van welke onderbouwing kunt u de normen van de geurreductiepercentages van de combi-luchtwassers in de Regeling geurhinder en veehouderij aanpassen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ermee bekend dat in het rapport alleen wordt gesproken over reductie van de percentages van luchtwassers, terwijl in de Regeling geurhinder en veehouderij geuremissiefactoren per diercategorie en per luchtwasser zijn vastgesteld? Hoe kan uit het rapport opgemaakt worden hoe hoog de werkelijke geuremissie uit de stal was en of de geuremissiefactor per dier wel gehaald wordt? Hoe kan het onderzoek dan leiden tot aanpassing van de geurreductie percentages?
Conform de Nederlandse regelgeving wordt de geuremissie(factor) per dier berekend door de standaardgeuremissie per dier (i.e. een historische meting) te verlagen met de in het onderzoek behaalde emissiereductie van de luchtwassers. De geuremissie uit een stal is vervolgens deze geuremissiefactor per dier maal het aantal dieren in de stal. Tot slot wordt via een rekenkundig verspreidingsmodel de geurbelasting bij een geurgevoelig object (zoals een woning) bepaald. Als de reductiepercentages lager zijn dan eerder gedacht, zijn de geuremissiefactor per dier, de geuremissie uit de stal en de geurbelasting van een geurgevoelig object hoger dan eerder gedacht. Derhalve ligt het voor de hand de geuremissiepercentages aan te passen zodat nieuwe vergunningen zijn gebaseerd op de meest actuele inschatting van de geurbelasting.
Welk orgaan is verantwoordelijk voor toezicht en of handhaving op goed functionerende luchtwassers? Is dit onderdeel van een milieuvergunning? Hoeveel controles hebben er door de verschillende handhavingsdiensten plaatsgevonden in het jaar 2016 en 2017? Hoeveel problemen zijn er in beide jaren (indien mogelijk per provincie) gesignaleerd en wat zijn de vervolgstappen geweest?
Gemeenten en in een enkel geval de provincie zijn verantwoordelijk voor het toezicht. Omgevingsdiensten voeren deze taak uit voor gemeenten en provincies. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun controleprogramma en handhavingsstrategie. Er is geen landelijk overzicht van het aantal uitgevoerde controles en de constateringen daarbij.
Wie is verantwoordelijk voor de procesbewaking en processturing, zoals opgenomen in de brief?
Eerstverantwoordelijk voor procesbewaking en processturing van de luchtwasser is de veehouder.
Erkent u dat de aangescherpte eisen grote gevolgen hebben voor veehouders, niet in de laatste plaats vanwege de economische consequenties en het feit dat de sector met een eenzijdig en beperkt onderzoek op slot wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Voor bestaande bedrijven met een combi-luchtwasser die niet worden gewijzigd, of die een vervangingsinvestering willen doen waarbij de geurbelasting en het aantal dieren van een of meerdere diercategorieën niet toeneemt, verandert er met deze voorgenomen wijziging van de Rgv niets. De ondernemer heeft de investering immers gedaan op basis van een vergunning die door het bevoegd gezag is afgegeven, en mag dus handelen in overeenstemming met die vergunning. Dit geldt ook voor een melding in het kader van het Activiteitenbesluit.
Bij nieuwe bedrijven en uitbreiding van bestaande bedrijven, zowel voor activiteiten waarvoor een vergunning nodig is als waarvoor een melding volstaat, heeft de beschreven aanpassing tot gevolg dat voor een aantal luchtwassers (combi-luchtwassers) met de lagere geurreductiepercentages moet worden gerekend.
De voorgestelde aanpassing van de geurreductiepercentages voor combi-luchtwassers zal voor bedrijven waar deze wassers zijn toegepast geen gevolgen hebben voor het huidige vergunde of toegestane aantal dieren. Veehouders kunnen, ook met de nieuwe reductiepercentages, op hun bestaande locaties uitbreiden en zich op nieuwe locaties vestigen zolang zij daarmee de geurnorm (voor belasting van omliggende woningen) van de Wgv of het Activiteitenbesluit niet overschrijden. De aanpassing van de reductiepercentages zal er wel toe leiden dat in meer gevallen de berekende geurbelasting van de omliggende woningen boven de geurnorm komt te liggen. Volgens de Wgv en het Activiteitenbesluit geldt dan de zogenoemde 50% regel. Namelijk als in zo’n situatie op één of meerdere stallen binnen het bedrijf een techniek wordt toegepast die de geuremissie reduceert, dan kan de helft van deze geurwinst worden gebruikt voor uitbreiding. Dat geldt ook na de aanpassing van de reductiepercentages. De mogelijkheden voor uitbreiding zullen beperkter zijn, omdat het geurreducerend effect van de combi-luchtwasser lager is en er op dit moment geen effectievere geurreducerende maatregelen beschikbaar zijn. Ten aanzien van de opmerking over het onderzoek wil ik u verwijzen naar mijn antwoord op de vragen 9, 10 en 11.
Wanneer worden de resultaten van het oriënterend- en vervolgonderzoek verwacht?
Ik ben met WUR in overleg om te bezien wat op korte termijn kan bijdragen aan een betere werking van combi-luchtwassers, inclusief eventueel nader onderzoek. Dit overleg bevindt zich in de oriënterende fase en zal vervolgens een onderdeel van het gesprek met de stakeholders uit gaan maken.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg Leefomgeving van 7 juni 2018 te beantwoorden?
Ik beantwoord deze vragen voor het AO Leefomgeving, dat verplaatst is naar 4 juli.
Het bericht ‘Dit keer dumpen de boswachters zelf afval, als statement’ |
|
Monica den Boer (D66), Tjeerd de Groot (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dit keer dumpen de boswachters zelf afval, als statement»?1
Ja.
Erkent u dat er in de buitengebieden al jaren sprake is van het dumpen van huishoudelijk afval en drugsafval, en dat dit met name in Brabant en Limburg een probleem is?
Ja. Het bericht over de omvang van dumpingen in buitengebieden/natuurgebieden is verontrustend, evenals agressie en geweld tegen boswachters. Elke dumping is illegaal, leidt tot maatschappelijke kosten voor het opruimen en verwerken van het afval, legt een fors beslag op de schaarse capaciteit van handhavers, zoals boswachters, en schaadt het milieu in algemene zin en de flora en fauna in het bijzonder. Wat betreft drugsafval ligt het zwaartepunt van de problematiek inderdaad tot nu toe in Noord-Brabant en Limburg. Over huishoudelijk afval zijn bij ons geen gegevens bekend.
In hoeverre onderstreept u de oproep van de boswachters voor meer toezicht en handhaving op het gebied van afvaldumping?
Ik ken inderdaad de signalen van boswachters en andere toezichthouders dat het toezicht en de handhaving in het buitengebied, overigens niet alleen met betrekking tot afvaldumping, onder druk staan. Het toezicht in de buitengebieden vindt in hoofdzaak plaats door de eigenaren van deze gebieden (gemeenten, provincies, de terrein beherende organisaties of particuliere eigenaren). Zoals toegezegd in het AO Natuur van 8 maart 2018 werk ik samen met de Minister van LNV aan een plan van aanpak om het toezicht en de handhaving in het buitengebied te verbeteren. Ook het onderwerp (drugs)afvaldumping wordt hierin meegenomen. We zijn met terrein beherende organisaties in gesprek over hun ervaringen en suggesties ter verbetering. Het voornemen is om dit plan van aanpak vóór de begrotingsbehandelingen van JenV en LNV aan uw Kamer toe te sturen.
De problematiek verschilt overigens sterk per regio of gebied. Het is van belang dat de eigenaren met de lokale driehoek (bestuur, OM en politie) afspraken maken over het gewenste toezichts- en handhavingsniveau.
Bent u van mening dat de dumping van afval in de buitengebieden een gevolg is van een gebrek aan toezicht en handhaving in deze buitengebieden of liggen hier nog andere oorzaken aan ten grondslag? Zo ja, welke?
Er is geen duidelijk zicht op de oorzaken van afvaldumpingen in de buitengebieden. Deze kunnen per gebied verschillen. In algemene zin kunnen, naast de toegankelijkheid en de uitgestrektheid van een gebied, de kosten voor legale verwijdering en de mate van toezicht en handhaving een rol spelen.
Wat doet u om afvaldumpingen in de natuur tegen te gaan?
Het is onwenselijk dat wie dan ook te maken krijgt met illegale afvaldumpingen en dat het opruimen ervan ten koste gaat van kerntaken van de eigenaren of leidt tot kosten. Om illegale dumpingen te voorkomen kunnen maatregelen worden getroffen op het gebied van toezicht en handhaving. Hierbij kan de hulp van de politie ingeroepen worden. De meest effectieve aanpak zal mede afhankelijk zijn van en bepaald moeten worden op basis van de lokale omstandigheden. Over het algemeen zal de inzet van de politie daarbij zijn gericht op het voorkomen van toekomstige dumpingen door het doen van onderzoek naar de herkomst van het afval en als er daderindicaties zijn op de opsporing en vervolging van de daders. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, zullen we ook in het plan van aanpak toezicht en handhaving in het buitengebied aandacht besteden aan (drugs)afvaldumpingen.
In hoeverre zijn er andere middelen waar u op inzet c.q. kan inzetten teneinde deze problematiek aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het opruimen van afval in de buitengebieden niet tot de kerntaken van natuurbeheerders zou moeten horen, dat dit in de praktijk nu wel zo is, dat hierdoor tijd, geld en menskracht verloren gaan die op een betere manier voor natuurbeheer ingezet zouden moeten worden, en dat dit onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wordt samengewerkt met de Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en/of met lokale overheden teneinde te voorkomen dat geld bedoeld voor natuurbeheer uitgegeven moet worden aan het opruimen van afvaldumpingen?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn, mede ten behoeve van het aangekondigde plan van aanpak, met de werkgevers van de zogenoemde «groene boa’s» in gesprek over onder meer de vraag of en op welke wijze samenwerking met de lokale politie kan worden versterkt. Deze ministeries leveren daarnaast door middel van een gezamenlijke subsidieregeling een financiële bijdrage van € 125.000 per jaar aan de particuliere werkgevers als tegemoetkoming in de opleidings- en administratieve kosten van de groene boa’s (zie ook het antwoord op vraag 3).
Is er inzicht in de negatieve gevolgen van de afvaldumping voor natuur(beheer), bodem en grondwater?
De negatieve gevolgen van afvaldumping voor natuur(beheer), bodem en grondwater worden op lokaal niveau in kaart gebracht. Bij lekkende vaten chemicaliën (drugsafval) is er veelal sprake van verontreiniging van bodem en oppervlaktewater. Er worden zo nodig maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen te beperken zoals sanering van de bodem. Er is op nationaal niveau geen overzicht van de negatieve gevolgen.
In hoeverre wordt samengewerkt met met Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en/of met lokale overheden teneinde het eenvoudiger te maken huishoudelijk afval in te zamelen teneinde het dumpen van huishoudelijk afval in de natuur in deze regio te verminderen?
Op het gebied van afval en grondstoffenmanagement loopt een meerjarig uitvoeringsprogramma waarbij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de VNG samen actief gemeenten stimuleren en ondersteunen bij hun huishoudelijk afvalbeleid. Duidelijke communicatie naar burgers over hoe en waar specifieke stromen afval kunnen worden aangeboden is hier een belangrijk onderdeel van.
De berichten dat asbest is make-up is aangetroffen |
|
Cem Laçin , Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
In hoeveel winkels waren make-upartikelen, waarin asbest is aangetroffen, te koop?
Volgens informatie van Claire’s is de betreffende batch van het product 05435 (Highlight & finishing set) waarin asbest is aangetroffen, vanaf juni 2017 in 22 winkels in Nederland verkocht. Van het product Highlight & finishing set zijn in de periode juni 2017-maart 2018 in totaal 106 stuks verkocht. Het is niet bekend hoeveel van deze 106 sets afkomstig zijn uit de batch waar de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) asbest in heeft aangetroffen. We weten dus ook niet hoeveel van deze 106 sets daadwerkelijk asbest bevatten. De betreffende batch van het product 40628 (Compact Powder) waarin asbest is aangetroffen, is vanaf augustus 2016 in 25 Nederlandse winkels verkocht. Van dit product zijn 591 stuks verkocht in de periode augustus 2016-maart 2018. Ook bij deze 591 producten is niet bekend hoeveel stuks er afkomstig zijn uit de batch waar de ILT asbest in heeft aangetroffen. Onbekend is dus hoeveel van deze 591 producten asbest bevatten.
Kan er een indicatie gegeven worden hoelang er asbest zit in de producten en hoeveel producten met asbest mogelijk zijn verkocht?
Zie antwoord vraag 1.
Kan er een indicatie gegeven worden hoelang deze producten al verkocht worden in Nederland en hoeveel kopers er in die periode zijn geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een risico-inschatting maken voor de gezondheid van kinderen die vaak make-upproducten kopen bij Claire’s?
Het RIVM heeft het gezondheidsrisico van het gebruik van de make-upproducten van Claire’s waarin asbest is aangetroffen, in kaart gebracht. Het RIVM geeft aan dat het geschatte aantal asbestvezels in de lucht ongewenst hoog is, maar dat het risico op asbest gerelateerde ziekten voor kinderen die deze make-up producten hebben gebruikt waarschijnlijk beperkt is. Voor meer informatie verwijs ik u naar het onderzoeksrapport van het RIVM (https://www.rivm.nl/Onderwerpen/A/Asbest/Advies_asbest_in_cosmetica). Op 3 mei 2018 hebben de Staatssecretaris van IenW en ik u hierover nader geïnformeerd (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2018Z08230&did=2018D27524).
Waarom is er niet direct na het aantreffen van asbest in producten een (al dan niet gerichte) consumentenwaarschuwing naar buiten gegaan door de inspectiediensten?
Direct na het aantreffen van asbest hebben op 27 maart jl. de Staatssecretaris van IenW en ik uw Kamer geïnformeerd en heeft de ILT een persbericht uitgestuurd waarin de desbetreffende producten genoemd zijn. Het bericht is door verschillende media opgepakt en uitgedragen. De inhoud van de publiekswaarschuwing die Claire’s heeft opgesteld is op 4 april jl. in de winkels van Claire’s gehangen en op de websites van Claire’s en de ILT geplaatst. Tevens heeft Claire’s de publiekswaarschuwing in drie landelijke dagbladen geplaatst op 6 resp. 8 april 2018. Er is derhalve naar onze mening binnen een redelijke termijn een signalering richting consumenten uitgegaan.
Kunt u met de Kamer delen welke producten in eerste instantie door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zijn getest waarin geen asbest werd aangetroffen, en kunt u hierbij aangeven of dit talkhoudende make-upproducten zijn?
De ILT heeft eerder dit jaar 28 producten van Claire’s laten testen. Daarna heeft de ILT nog aanvullend 2 andere producten van Claire’s laten testen. In deze laatste 2 producten is asbest aangetroffen. De ILT heeft in totaal dus 30 verschillende producten van Claire’s laten testen.
De producten die de ILT heeft laten testen en waarin zij geen asbest heeft aangetroffen, heeft de ILT ook gepubliceerd op haar website. Een gedeelte van deze producten is talkhoudend en een gedeelte van deze producten is niet talkhoudend. Het betreft de volgende producten:
Zult u het onderzoek dat Claire’s zelf heeft laten uitvoeren in de Verenigde Staten en waaruit bleek dat er geen asbest in de make-upproducten zat, opvragen en met de Kamer delen, nu er asbest is aangetroffen in de make-upproducten van Claire’s?
De ILT heeft bij Claire’s de onderzoeksresultaten opgevraagd. Claire’s is opdrachtgever van dit onderzoek en is niet verplicht om dit onderzoek openbaar te maken.
Bent u voornemens het advies van toxicologen op te volgen en mensen op te roepen de producten luchtdicht te verpakken en naar de milieustraat te brengen? Zo ja, hoe zal deze oproep worden gecommuniceerd?
In de waarschuwing van Claire’s (die ook op de website van de ILT is terug te vinden) is aangegeven dat asbesthoudende producten zorgvuldig moeten worden verpakt en bij het gemeentelijk milieustation moeten worden ingeleverd.
Kan de onderzoeksopzet voor het brede onderzoek naar talkhoudende make-upproducten met de Kamer gedeeld worden? En in hoeverre kan nader onderzocht worden gedaan welk gezondheidsrisico mensen hebben gelopen die de producten hebben gebruikt?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de ILT voeren gezamenlijk een breed onderzoek uit naar de aanwezigheid van asbest in cosmeticaproducten. Voor dit onderzoek is de volgende onderzoeksopzet gehanteerd: Er worden ruim 250 talkhoudende cosmetica-producten van een groot aantal merken getest op asbest. Het betreft monsters uit de volgende vijf categorieën producten: 1. Lichaamspoeders waaronder babypoeders, 2. Gezichtspoeders, 3. Make-up poeders (gekleurde gezichtspoeders), 4. Foundation (liquid) en 5. Bronzers. De testen worden door een geaccrediteerd laboratorium in opdracht van de ILT en de NVWA uitgevoerd op basis van NEN 5896, waarbij monsters allereerst worden getest met PLM (lichtmicroscopisch onderzoek). Indien deze test positief is, wordt ter bevestiging een tweede test volgens de SEM (elektronenmicroscopisch onderzoek) methode uitgevoerd. Indien blijkt dat een product asbesthoudend is, wordt er conform het NVWA-interventiebeleid opgetreden.
Om te bepalen of asbestbevattende producten een risico voor de volksgezondheid vormen of gevormd hebben zal een risicobeoordeling worden uitgevoerd vergelijkbaar met het onderzoek waar in het antwoord op vraag 4 naar verwezen wordt.
De douane controle EuroStar |
|
Erik Ziengs (VVD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Waarom is, met de aanvraag voor een directe dienst naar Londen, niet direct begonnen met het voorbereiden van de nodige verdragen en overeenkomsten die een grenscontrole op Nederlandse stations mogelijk maakt?
Zoals aangegeven door de Staatssecretaris van IenW in het AO Spoor van 14 februari jl. betreft de directe verbinding een «plus» op de oorspronkelijke afspraken met NS over de verbinding naar Londen, zoals vastgelegd in de vervoerconcessie voor 2015–2025. Eurostar en NS hebben in het voorjaar van 2016 voor het eerst kenbaar gemaakt een voorkeur te hebben voor een directe verbinding tussen Nederland en Londen, waarbij de beveiliging- en grenscontroles van de reizigers in Amsterdam en Rotterdam worden uitgevoerd. Hiervoor hebben Eurostar en NS de ondersteuning van de Nederlandse overheid gevraagd. Het Ministerie van IenW heeft – na een eerste verkenning van (de consequenties van) het verzoek van Eurostar en NS – in het najaar van 2016 aan NS en Eurostar aangegeven bereid te zijn om de vervoerders te ondersteunen in hun streven naar een directe verbinding. Vervolgens is het Ministerie van JenV datzelfde jaar gevraagd om dit proces ook te steunen, omdat een directe verbinding niet mogelijk is zonder medewerking van het Ministerie van JenV. Deze medewerking is begin 2017 toegezegd onder voorwaarde van een realistisch tijdspad, omdat de realisatie van een directe verbinding afhankelijk is van het maken van internationale afspraken met België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Sinds begin 2017 zijn de nodige voorbereidingen getroffen en zijn overleggen gevoerd met de andere landen op verschillende niveaus ten behoeve van de totstandkoming van deze internationale afspraken.
Welke mogelijkheden zijn er voor Nederland om, net als destijds België, eenvoudige en snelle bilaterale afspraken te maken met het Verenigd Koninkrijk (VK), vooruitlopend op een definitieve overeenkomst tussen alle betrokken landen?
Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en België hebben in 1993 een Tripartiet Verdrag gesloten voor de treinverbindingen tussen België en het Verenigd Koninkrijk.1 In dit Verdrag hebben de landen afspraken gemaakt over de uitvoering van de grenscontroles van de passagiers, informatie-uitwisseling tussen de landen, de bevoegdheden van de landen en de samenwerking op het gebied van politie en justitie ten behoeve van de uitvoering van deze treinverbindingen. Het Verenigd Koninkrijk en België hebben in 2013 nieuwe bilaterale afspraken gemaakt in aanvulling op dit Tripartiet Verdrag. Dit mede omdat het Tripartiet Verdrag inmiddels gedateerd is.
Zoals eerder benoemd zijn sinds begin 2017 de nodige voorbereidingen getroffen en zijn overleggen gevoerd met de andere landen op verschillende niveaus ten behoeve van de totstandkoming van de internationale afspraken. Voor uitvoering van de in- en uitreis controles van passagiers op de stations in Rotterdam en Amsterdam wordt reeds met het Verenigd Koninkrijk gewerkt aan het daartoe te sluiten verdrag. Dit verdrag is echter niet voldoende om de directe service tussen Amsterdam en Londen te realiseren. Daarom zijn ook gesprekken gevoerd met de andere betrokken landen over de eerder genoemde onderwerpen als informatie-uitwisseling, de bevoegdheden van de landen en de samenwerking op het gebied van politie en justitie. In dit verband is ook gekeken naar de mogelijkheid van toetreding van Nederland tot het Tripartiet Verdrag van 1993. Dit was echter voor meerdere landen geen wenselijke optie, omdat dit Verdrag zoals eerder benoemd te gedateerd is. Nederland heeft met de andere landen onderzocht wat de beste en snelst realiseerbare vorm voor de internationale afspraken met de andere landen is, ofwel een wijziging van het huidige Tripartiet Verdrag naar een Vierpartijen Verdrag (waarbij het Verdrag wordt aangepast aan de huidige (veiligheid)situatie in de EU) ofwel separate bilaterale verdragen. De vier landen hebben recent besloten het Tripartiet Verdrag te vervangen door een nieuw te sluiten Vierpartijen Verdrag omdat afspraken tussen twee landen in separate bilaterale verdragen ook mogelijk gevolgen hebben voor de andere landen en in de praktijk dus meer afstemming nodig zal zijn. De verwachting is dat een nieuw Vierpartijen Verdrag daarom een snellere optie zal zijn. De uitgangspunten om te komen tot dit Vierpartijen Verdrag worden vastgelegd in een Letter of Intent.
Daarnaast zijn afspraken nodig met de betrokken landen op het gebied van veiligheidsvraagstukken met betrekking tot de treinen. Deze afspraken zijn nu vastgelegd in de bestaande bijzondere overeenkomst2 op dit gebied tussen het VK, Frankrijk en België en betreffen bijvoorbeeld de uitwisseling van gegevens. Deze overeenkomst dient te worden aangepast.
Gelet op de verschillende onderwerpen waarover internationale afspraken moeten worden gemaakt en verschillende nationale belangen van de vier landen is dit niet een eenvoudig en snel realiseerbaar proces. De inzet van de Nederlandse overheid is alle internationale afspraken eind 2019 gerealiseerd te hebben, zodat Eurostar naar verwachting vanaf dienstregeling 2020 een directe verbinding van Amsterdam naar Londen kan gaan aanbieden.
Welke mogelijkheden zijn er om tot een snellere oplossing te komen dan de huidige verwachting van de directe verbinding in 2020?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel extra capaciteit van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) is nodig voor de twee dagelijkse treinen naar Londen en terug? Is deze capaciteit beschikbaar of levert het invullen van deze posten extra uitdagingen op?
De KMar gaat ten behoeve van Eurostar de Schengen uitreiscontroles uitvoeren op de stations Amsterdam en Rotterdam Centraal voor twee treinen per dag. De benodigde personele capaciteit voor deze taak is op dit moment nog niet structureel beschikbaar. Daartoe moet extra personeel worden geworven en opgeleid. Hiertoe worden momenteel de benodigde voorbereidingen getroffen. De exacte benodigde aantallen wordt nog bezien door de KMar.
Kunt u in gesprek gaan met uw Franse en Belgische collega’s om te bespreken of een bilaterale overeenkomst tussen Nederland en het VK, die aansluit op de bestaande trilaterale overeenkomst tussen Frankrijk, België en het VK, geaccepteerd wordt door Frankrijk en België, in afwachting van een definitieve overeenkomst?
Nederland werkt met het Verenigd Koninkrijk samen voor de totstandkoming van een bilateraal verdrag om de juxtaposed controles 3 te realiseren in Nederland. Dit verdrag staat los van het Tripartite Verdrag tussen Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk en heeft tevens geen betrekking op de andere twee landen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 en 3 zal Nederland naast deze bilaterale afspraken met het Verenigd Koninkrijk overige zaken als informatie-uitwisseling, de bevoegdheden van de landen en de samenwerking op het gebied van politie en justitie met alle drie de landen in gezamenlijkheid moeten vastleggen. Tot aan Brexit zien de genoemde controles enkel op personencontroles. Zoals aangegeven in de brief van 3 april jl. (Kamerstuk 29 984, nr. 762) heeft de Brexit waarbij het Verenigd Koninkrijk de interne markt en de douane-unie verlaat, gevolgen voor de Eurostar omdat dan voor goederen vervoerd met de Eurostar, zoals reizigersbagage, douaneformaliteiten vervuld moeten gaan worden. Voor het behouden van een directe verbinding tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk na Brexit zullen aanvullende internationale afspraken moeten worden gemaakt, waarbij ook de Europese Commissie zal moeten worden betrokken vanwege de exclusieve bevoegdheid van de Commissie op douanegebied.
Waarom is het moeten uit- en overstappen in België beter voor de veiligheid dan een bilateraal verdrag met dezelfde (of betere) fysieke controles van passagiers en bagage in Nederland, aangezien u het heeft over een veranderde veiligheidssituatie?
Het moeten uit- en overstappen in België om aldaar door de paspoortcontroles te gaan is niet beter voor de veiligheid dan grenscontroles in Nederland. Maar grenscontroles in Nederland zijn momenteel simpelweg nog niet mogelijk. Zoals uitgelegd in de beantwoording van vraag 2, 3 en 5 dienen met het Verenigd Koninkrijk internationale afspraken gemaakt te worden over de totstandkoming van de juxtaposed controls in Nederland. Daarnaast dienen met de drie landen ook afspraken gemaakt te worden over overige zaken als informatie-uitwisseling, de bevoegdheden van de landen en de samenwerking op het gebied van politie en justitie. In een tijdsgewricht waarin alle landen vanwege terreurdreiging en migratiestromen belangrijke waarde hechten aan grenscontroles en beveiliging, moet dit uiteraard zorgvuldig en in nauw overleg met de betrokken landen en uitvoeringsorganisaties gebeuren.
Totdat alle internationale afspraken zijn afgerond en de juxtaposed controles zijn gerealiseerd in Nederland, zal Eurostar rijden van Amsterdam naar Londen met een overstap in Brussel. Voor de reizigers vanuit Nederland betekent dit dat zij in Brussel de trein moeten verlaten en door de beveiliging- en paspoortcontroles moeten, om dan hun reis naar Londen te kunnen vervolgen. Reizigers vanuit Londen naar Nederland gaan in Londen door de beveiliging- en paspoortcontroles en kunnen tot het eindpunt in Nederland in de trein blijven zitten.
Het onverwachte onderzoek naar paasvuren |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de gevolgen van paasvuren serieus gaat onderzoeken?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het RIVM zelf aangeeft dat de luchtverontreiniging vanwege het rustige weer enige tijd bleef hangen, maar dat de daggemiddelde waardes van fijnstof (PM10) echter overal onder de waarschuwingsgrens van matige smog lagen?2
Ja.
Wat is de reden dat een traditie die teruggaat tot de 16e eeuw ineens onderzocht wordt?
Nederland heeft de internationale verplichting tot registratie van diverse emissies. Het RIVM voert samen met andere instituten de Emissieregistratie uit. Op basis van deze internationale verplichtingen heeft het RIVM de taak om jaarlijks op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten, nieuw beschikbare data, et cetera, de emissieregistratie te verbeteren en te actualiseren. Dit is een jaarlijkse cyclus waarbij al vroeg in het jaar alle verbeterpunten (dit jaar circa 40) voor dat jaar in het werkplan worden opgenomen. In 2017 ontving het RIVM een signaal van de Stichting Houtrookvrij dat de uitstoot van paasvuren niet werd meegenomen in de Emissieregistratie, maar wel mogelijk een substantiële bron van emissie betreft. Het RIVM heeft een schatting gemaakt van de PM10 uitstoot en daaruit bleek dat uitstoot van paasvuren in de orde van grootte 10% bedroeg van de PM10 uitstoot van kachels en vuurhaarden en groter was dan sommige andere PM10 bronnen die reeds opgenomen zijn in de Emissieregistratie. Daarom is besloten om in 2018 de grootte van de bron nader te gaan bepalen. Na dit onderzoek volgt pas de beslissing of de uitstoot als bron opgenomen gaat worden in de Emissieregistratie.
Wie heeft de opdracht voor dit onderzoek verstrekt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de totale kosten van het onderzoek?
Het onderzoek ter bepaling van de uitstoot van grote open vuren is begroot op 6.800 euro inclusief BTW.
Worden alleen de Nederlandse of ook de Duitse paasvuren meegenomen in het onderzoek?
Aangezien de voorliggende vraag is of de uitstoot van grote open vuren zou moeten worden opgenomen in de Nederlandse Emissieregistratie betreft dit alleen de Nederlandse vuren. De emissieregistratie richt zich dus op uitstoot vanuit Nederlandse bronnen. De Duitse emissieregistratie is verantwoordelijk voor emissies vanuit Duitse bronnen.
Bent u op de hoogte van het feit dat het paasvuur in Espelo op de lijst van immaterieel erfgoed staat en dat er een aanvraag loopt voor opname op de erfgoedlijst van de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO)?3
De traditie van het opbouwen en stoken van paasvuren kan gerekend worden tot immaterieel cultureel erfgoed. Het Koninkrijk der Nederlanden is in 2012 partij geworden bij het UNESCO-verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed. Een van de verplichtingen van het verdrag is het samenstellen van een inventaris van het immaterieel cultureel erfgoed op het grondgebied van de lidstaat. Zo staat, naast andere paasvuren, het paasvuur van Espelo op de inventaris immaterieel erfgoed. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) coördineert de inventaris.
Er loopt geen voordracht van het paasvuur in Espelo voor een van de lijsten van het UNESCO-verdrag inzake de bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed.
Deelt u de mening dat paasvuren immaterieel erfgoed zijn en daarom bescherming en waardering verdienen met de betrokkenheid van duizenden vrijwilligers, honderdduizenden bezoekers en bijna geen problemen?
Het Verdrag hanteert als uitgangspunt dat gemeenschappen, groepen en individuen zelf bepalen of zij hun tradities erkennen als deel van hun immaterieel cultureel erfgoed. De erfgoedgemeenschappen melden zelf hun erfgoed aan voor plaatsing op de inventaris immaterieel erfgoed. De inventaris is dus in de eerste plaats van, voor en door de erfgoedgemeenschappen. Met een erfgoedzorgplan leggen de gemeenschappen vast hoe zij hun traditie door willen geven aan volgende generaties, waarbij rekening wordt gehouden met maatschappelijke knelpunten en uitdagingen. Het KIEN ziet erop toe dat het erfgoedzorgplan voldoet aan de wet- en regelgeving.
De afhandeling van de asbestbrand in Wateringen |
|
Cem Laçin |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Is het u bekend of de rapporten over de verplichte inventarisatie door de opdracht gevende gemeente Westland openbaar zijn gemaakt voorafgaand aan de asbestsaneringen? Zo nee, bent u bereid bij de gemeente Westland erop aan te dringen deze alsnog zo spoedig mogelijk vrij te geven?
Mij is bekend dat er in het kader van een Wob-verzoek een groot aantal documenten openbaar is gemaakt1. Daarnaast heeft de rekenkamercommissie van de gemeente Westland in 2015 het COT (Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de brand en de afhandeling2. Als in het kader van het Wob-verzoek of het onderzoek van het COT rapporten niet openbaar zijn gemaakt, zijn daar redenen voor die vastliggen in de Wet openbaarheid van bestuur. Ik zal derhalve niet aandringen op openbaarmaking van deze stukken omdat de gemeente in het kader van het Wob-verzoek al een afweging heeft gemaakt.
Is u bekend in hoeverre de kwestie van mogelijk ontbrekende openbare en volledige inventarisatierapporten ook geldt voor de drie gebieden in de gemeente Den Haag, te weten (delen van) de wijken Wateringseveld, Vrederust en Escamp?
Dit is mij zo in detail niet bekend. De gemeente Den Haag is immers bevoegd gezag en ziet toe op de aanwezigheid van inventarisatierapporten.
Is voor genoemde wijken na de saneringen een definitieve vrijgave afgegeven en heeft hierop eindcontrole plaatsgevonden?
In het Wob-verzoek zijn vrijgaven en eindcontroledocumenten gepubliceerd die betrekking hebben op de sanering van de betrokken wijken in de gemeente Den Haag.
Kunt u aangeven of het klopt dat de inventarisatie die de gemeente Westland hanteert (de rapportage van De Swart) slechts het perceel betreft waarop de brand heeft plaatsgevonden?
In de rapportage van het COT staat beschreven dat er een inventarisatie is uitgevoerd op de bronlocatie en in het omliggende gebied dat waarschijnlijk besmet is.
Is er voor ieder perceel in het gehele verontreinigde gebied een inventarisatierapport opgesteld, inclusief minstens één representatief monster per perceel in de periode tussen de brand op 13 januari 2015 en de asbest-veiligverklaring door de gemeente Westland op 14 april 2015?
De onderzoekers van het COT concluderen dat de maatregelen die door de gemeente Westland zijn genomen conform wet- en regelgeving zijn. Ook is geconstateerd dat de opruimwerkzaamheden grotendeels goed zijn verlopen.
Bent u bereid in een tijdlijn te schetsen welke werkzaamheden op welke locaties hebben plaatsgevonden om de omgeving asbestveilig dan wel asbestvrij te krijgen en daarbij tevens te vermelden welke actoren voor die acties zijn ingezet en in hoeverre omwonenden hierover zijn geïnformeerd dan wel bij zijn betrokken?
Op de uitgebreide reconstructie die in de rapportage van het COT staat heb ik geen toevoegingen.
Klopt het dat ook na de saneringen ruime hoeveelheden asbest zijn aangetroffen op de omliggende percelen van de brand, na vrijgave door de gemeente Westland?
In de antwoorden3 op vragen van het lid Smaling (SP) van 19 mei 2015 staat dat na een brand ook na zorgvuldig handmatig opruimen nog steeds asbestresten gevonden kunnen worden. Vandaar dat in 2015 op de website van de gemeente Westland stond beschreven hoe deze resten opgeruimd konden worden.
Weet u of de gemeente Westland aanvullende saneringen uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dit over het signaal asbestveilig dat is afgegeven?
Op 14 april 2015 is het getroffen gebied vrijgegeven. Dat houdt in dat in het gebied geen zichtbaar asbest meer aanwezig is. Het COT geeft aan dat het aannemelijk is dat herbesmetting van het gebied heeft plaatsgevonden door stukjes asbest die onder het dak zaten of op andere niet-inspecteerbare plekken. Na de herbesmetting is het gebied opnieuw gesaneerd. Het COT concludeert dat de gemeente erop mocht vertrouwen dat het gebied vrijgegeven kon worden. In de rapportage van het COT staat verder beschreven dat de gemeente in het najaar van 2015 werd gewezen op de blijvende aanwezigheid van asbestrestanten. Hierop kondigde de gemeente een nazorgfase aan waarbij onder meer het getroffen gebied actief gecontroleerd werd. Ook hebben bewoners asbestinventarisaties en zo nodig saneringen laten uitvoeren. In januari 2016 heeft de gemeente deze aanpak geïntensiveerd.
Bent u bereid om bij de gemeente Westland een overzicht op te vragen van alle woningen die asbestvrij zijn verklaard? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Wob-verzoek zijn vrijgaverapporten openbaar gemaakt.
Deelt u de mening dat zowel de gemeente Westland als de rijksoverheid een maximale inspanning dienen te verrichten om ervoor te zorgen dat er een duidelijk beeld komt van de woon- en omgevingsveiligheid in het getroffen gebied?
Na de brand was de gemeente Westland verantwoordelijk voor het in kaart brengen van de mate van verspreiding van het asbest. Het getroffen gebied is in april 2016 voor de tweede maal vrijgegeven nadat herbesmetting van het gebied had plaatsgevonden. Het COT concludeert dat de maatregelen die de gemeente Westland heeft getroffen juist zijn. Het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in 2016 het Instituut Fysieke Veiligheid opdracht gegeven om het Plan van Aanpak asbestbrand te actualiseren. Dit heeft geleid tot de in december 2016 gepubliceerde Handreiking Asbestincidenten4. De gemeente Westland was actief betrokken bij de actualisatie.
Wat is het huidige percentage van saneringslocaties waar de situatie voor wat betreft de certificering voor saneringsbedrijven op orde is?
Volgens het jaarverslag van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid was de naleving van gecertificeerde bedrijven in 2016 ca. 70%.
Kunt u aangeven in hoeverre er qua inspectie en handhaving voldoende capaciteit beschikbaar is om saneringen afdoende te controleren?
Per jaar worden ca. 80.000 asbestsaneringen gemeld. De inspecties vinden plaats op basis van een risicoanalyse binnen deze sector door de toezichthouders. Zo houdt binnen de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid een speciaal op asbestsanering gericht team toezicht op gezond en veilig werken binnen de sector. Dat team handhaaft waar vastgesteld wordt dat regels worden overtreden. Daarnaast wordt lokaal door omgevingsdiensten en gemeenten toegezien op de asbestverwijderingen. Ik heb nu niet het beeld dat de beschikbare capaciteit niet afdoende zou zijn.
Onderschatting van de asbestsaneringsopgave |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de asbestinventarisatie in de provincie Gelderland?1 2
Ja.
Hoe groot is de kans dat ook elders in het land de oppervlakte aan asbestdaken en dus de saneringsopgave onderschat wordt?
Gelderland heeft in 2016 een globale inventarisatie laten uitvoeren. Daaruit bleek dat er ongeveer 14 mln m2 asbestdaken aanwezig was. Een recentere, nauwkeuriger inventarisatie (februari 2018) heeft een groter aantal daken aan het licht gebracht dan uit de globale inventarisatie bleek, namelijk 20 mln m2. De provincie Overijssel heeft tegelijkertijd een inventarisatie laten uitvoeren. Daaruit blijkt dat er ca. 12 mln m2 asbestdak aanwezig is, 2 mln m2 meer dan een eerdere inschatting. Limburg voert op dit moment een inventarisatie uit. De provincie heeft aangegeven dat er mogelijk 3 mln m2 meer is in vergelijking tot de eerdere inschatting van 12 mln m2. Zowel Gelderland, Overijssel als Limburg zijn provincies met, ten opzichte van andere provincies, grote hoeveelheden asbestdaken. In de provincie Utrecht is nog 4,2 mln m2 asbestdak aanwezig, blijkt uit een recente inventarisatie.
Het is op zich niet onlogisch, als gevolg van voortschrijdend inzicht en betere methoden voor inventarisatie, dat de resultaten van de inventarisaties nu accurater zijn en afwijken van eerdere globale inschattingen. Het is niet mogelijk om op basis van deze nieuwe inventarisaties in Gelderland, Overijssel en Limburg een nauwkeuriger inschatting te maken van de saneringsopgave in de overige provincies. Omdat niet alle provincies een inventarisatie van het areaal asbestdaken hebben laten uitvoeren, is er nu voor mij geen reden de cijfers, waarop de rapportage van de voortgang van de sanering is gebaseerd, te corrigeren.
Het landelijk programmabureau versnellingsaanpak asbestdakensanering heeft in 2017 en 2018 twee kennistafels georganiseerd over asbestinventarisaties die op lokaal niveau (provincies en gemeenten) zijn uitgevoerd of gepland, en onderzoekt de mogelijkheden om deze inventarisaties te koppelen aan de monitoring van de voortgang van de saneringsopgave. Daarnaast ondersteunt het programmabureau decentrale overheden die een inventarisatie willen uitvoeren.
Hoe waardeert u de inschattingen van de provincie Gelderland en de Gelderse omgevingsdiensten dat tot 2024 respectievelijk 85 procent en 60 procent van de asbestdaken gesaneerd kan worden, mede in het licht van het door u voorgenomen verbod per 2024?
Navraag bij de provincie Gelderland heeft uitgewezen dat de betreffende percentages in het artikel in de Gelderlander berusten op een misverstand en een onjuiste interpretatie van het persbericht van de provincie. Het persbericht van de provincie is te vinden op de website van de provincie Gelderland3. Zowel de provincie Gelderland als de Omgevingsdienst Rivierenland gaan ervan uit dat sanering van alle asbestdaken voor 2024 haalbaar is met een daartoe noodzakelijke gezamenlijke inzet.
Hoe beoordeelt u het signaal dat asbestsaneerders teruggaan naar de bouw en er een tekort is aan gediplomeerde asbestsaneerders?
Mij is bekend dat de zorg of er voldoende gediplomeerd personeel is af en toe opkomt. Er zijn echter geen onderzoeken uitgevoerd waaruit blijkt dat er een tekort is aan gediplomeerde asbestsaneerders. Tijdens het rondetafelgesprek Sanering asbestdaken op 4 oktober 2017 heeft de asbestverwijderingssector zelf aangegeven dat de saneringsopgave als gevolg van het voorgenomen asbestdakenverbod haalbaar is als er tijdig met de sanering wordt gestart. Ik zie diverse hoopvolle en nuttige initiatieven om potentiële werknemers te interesseren om als deskundig asbestverwijderaar aan de slag te gaan. Verschillende provincies, gemeenten en organisaties (zoals Bouwmensen, de provincies Limburg, Gelderland en Overijssel) initiëren of ondersteunen projecten om mensen op te leiden voor werkzaamheden in de asbestsaneringsbranche om daarmee het asbestprobleem uit de maatschappij te helpen oplossen. Ook binnen het programmabureau dat ik heb ingesteld om versnelling te realiseren bij de sanering van asbestdaken wordt hier aandacht aan besteed.
Is het waar dat de opleidingseisen en bijbehorende kosten voor het onderdeel binnensanering veel hoger liggen dan voor het onderdeel buitensanering en dat de loskoppeling van deze onderdelen zou kunnen helpen om nieuw personeel aan te trekken?
In de huidige systematiek worden eisen aan het examen voor asbestverwijdering gesteld. De te volgen opleiding is vrij te kiezen. Met die huidige systematiek voor deskundige asbestverwijderaars mag een volleerd asbestverwijderaar nu álle asbesttoepassingen verwijderen, waardoor deze is toegerust om asbest in diverse verschijningsvormen deskundig te kunnen wegnemen. Dit betreft dan zowel de asbesttoepassingen binnen een bouwwerk als ook asbest dat zich daarbuiten of op een bouwwerk bevindt, zoals asbestdaken. Er is in deze systematiek geen differentiatie naar een binnen- of buitensituatie.
Op korte termijn start TNO met een onderzoek naar de blootstelling aan asbest bij de sanering van asbestdaken. Dit onderzoek wordt naar verwachting dit jaar afgerond. De uitkomsten kunnen helpen om werkwijzen te ontwikkelen, waar ook de benodigde specifieke deskundigheid op afgestemd kan worden.
Hoe beoordeelt u de haalbaarheid van het voorgenomen verbod per 2024 indien er geen serieuze aanvullende maatregelen komen bovenop de huidige (provinciale) maatregelen?
In mijn brief van 21 december 20174, over onder andere de voortgang van de programmatische aanpak asbestdaken, heb ik aangegeven dat een asbestdakenverbod vanaf 2024 een ambitieuze opgave is, dat er door veel partijen hard aan wordt gewerkt, en dat ik zal onderzoeken hoe de haalbaarheid van het verbod verder gestimuleerd kan worden. Zoals in de brief door mij is toegezegd, zal de Kamer hierover voor de zomer nader worden geïnformeerd. Over de inspanningen van het programmabureau versnellingsaanpak asbestdakensanering, om te komen tot een beter beeld van de saneringsopgave en de koppeling aan de monitoring daarvan, zal ik de Kamer in de tweede helft van dit jaar informeren.
De bevindingen van de onderzoekscommissie Gezondheidsklachten Ter Apel |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bereid de eerdere Kamervragen over de gezondheidsklachten onder de (oud)medewerkers van het Central Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op de locatie Ter Apel1 aanvullend te beantwoorden, nu de onderzoekscommissie haar rapport2 heeft uitgebracht?
De onafhankelijke onderzoekscommissie heeft na grondig en deskundig onderzoek geconcludeerd dat de gezondheidsklachten het gevolg zijn van een combinatie van factoren. In enkele kantoorgebouwen is sprake van een slecht binnenklimaat door vervuilde klimaatinstallaties, wisselend gebruik van LED verlichting en te vroeg verlijmde vloerbedekking. Daarnaast concludeert de commissie dat de klachten een gevolg zijn van psychosociale factoren zoals o.a. een hoge werkdruk door de hoge instroom in 2015 en 2016, onzekerheid over continuïteit van de aanstelling en onregelmatige werktijden. Zowel het COA als ik vinden het zeer belangrijk dat er verklaringen voor de klachten zijn gevonden. Het COA volgt de aanbevelingen om de situatie te verbeteren dan ook op, waarmee reeds een start is gemaakt. Ik licht dit hieronder verder toe. Onderstaande uitleg is daarmee mede te beschouwen als aanvullende beantwoording op de eerdere Kamervragen.
Onderschrijft u de conclusies en bijbehorende aanbevelingen van de onderzoekscommissie?
Ik onderschrijf de aanbevelingen en conclusies van de onderzoekscommissie. Het COA is de dag na het verschijnen van het rapport van start gegaan met het oppakken en uitvoeren van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie. Zo heeft het COA diverse schoonmaakwerkzaamheden laten verrichten zoals o.a. van het kantoormeubilair, de ventilatieroosters en de in- en uitblaasroosters. Daarnaast hebben externe deskundigen de luchtinstallaties chemisch en technisch gereinigd. Ook worden aanpassingen verricht die er voor zorgen dat meer natuurlijke ventilatie in de gebouwen mogelijk wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de expertise van een externe installateur. Zoals de commissie heeft aanbevolen zal de vloerbedekking in de tijdelijke gebouwen binnenkort worden vervangen. De spots met ledverlichting worden voorzien van afschermplaatjes. Ook wordt het mogelijk gemaakt om de ledverlichting te dimmen.
Het COA ziet er nauwgezet op toe dat al deze werkzaamheden tot voor de medewerkers positieve resultaten leiden. Het COA zal ook na afronding van alle reinigings- en vervangingswerkzaamheden regelmatig de chemische en microbiële luchtkwaliteit (laten) monitoren. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van de deskundigheid van een extern en onafhankelijk laboratorium dat gespecialiseerd is in water en binnenmilieu.
Welke (technische) maatregelen gaat het COA nu nemen om de werkomstandigheden van haar medewerkers op de werkvloer te verbeteren ten aanzien van het binnenklimaat? Op welke termijn worden deze maatregelen doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat het COA nemen om de verstoorde relatie met haar medewerkers te herstellen? Hoe worden de zorgelijke psychosociale factoren aangepakt?
Voor de betrokken medewerkers vind ik het een vervelende situatie dat medewerkers ten aanzien van de oorzaak van hun gezondheidsklachten, lang in onzekerheid hebben gezeten. Ik ben blij dat met het verschijnen van het rapport aan deze onzekerheid een einde is gekomen. Het COA-bestuur neemt de werkgerelateerde stress van haar medewerkers zeer serieus en neemt de aanbeveling van de onderzoekscommissie om de psychosociale factoren binnen de werkomgeving te verbeteren over. Het COA is zich bewust van de soms moeilijke omstandigheden waarin werknemers van het COA hun werk doen, zeker ten tijde van de hoge instroom in 2015 en 2016 die het eerst en het meest voelbaar was voor de medewerkers in Ter Apel. Het doel is om, in nauwe samenwerking met alle betrokken medewerkers, het vertrouwen te herstellen en de psychosociale factoren aan te pakken. Er worden gesprekken gevoerd met de medewerkers waarin onder andere wordt besproken welke verbeteringen de medewerkers nodig en wenselijk achten, en wat er nodig is om het vertrouwen te herstellen. Daarnaast hebben de gesprekken tot doel ervoor te zorgen dat iedere medewerker zich vrij voelt om al wat wenselijk is te melden aan de collega’s en leidinggevenden. Deze gesprekken worden, waar daar behoefte aan is, begeleid door externe deskundigen.
Het bericht dat er veel meer afval in de Stille Oceaan ronddrijft dan werd aangenomen en dat bijna de helft van deze vervuiling bestaat uit visnetten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het wetenschappelijke artikel uit Nature, waarin met veel nauwkeurigere metingen en rekenmodellen is vastgesteld dat er vier tot zestien keer zoveel afval in de Stille Oceaan ronddrijft als tot dusver werd aangenomen en dat visnetten verantwoordelijk zijn voor minstens 46% van dit afval?1 2
Ja.
Is dit onderzoek ook relevant voor schattingen over afval in de Noordzee? Kunt u uitsluiten dat ook in de Noordzee veel meer afval ronddrijft dan tot nu toe wordt aangenomen? Ziet u de noodzaak van een aangepast, nauwkeuriger monitoringsysteem? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen uit het artikel in Nature Scientific Reports hebben betrekking op de Great Pacific Garbage Patch, het gebied in de Stille Oceaan tussen Hawaii en Californië. De conclusies uit het artikel kunnen niet rechtstreeks naar de Noordzee vertaald worden.
De hoeveelheid afval in de Noordzee wordt door de Noordzee landen al een aantal jaar gemeten aan de hand van een drietal indicatoren: strandafval, plastic deeltjes in de magen van noordse stormvogels en zeebodemafval. OSPAR heeft in 2010 de Guideline for Monitoring Marine Litter on the Beaches in the OSPAR Maritime Area gepubliceerd. Deze systematiek wordt door de landen die onder het OSPAR-verdrag vallen gehanteerd om de hoeveelheid zwerfafval op stranden te monitoren. Noordzeebreed kon er in het OSPAR Intermediate Assessment 2017 nog geen significante afname worden vastgesteld. Voor alleen de Nederlandse stranden en noordse stormvogels is er wel een significante afname geconstateerd.
Zijn visnetten, visserstouwen en vispluis nog steeds met afstand de meest gevonden afvalitems op de Nederlandse stranden?3 Kunt u een inschatting geven van de omvang van het vistuigafval in de Noordzee in absolute en relatieve cijfers? Zo nee, waarom niet?
Uit de resultaten van zwerfvuilmetingen op Noordzeestranden in het Intermediate Assessment 2017 van OSPAR blijkt dat in de zuidelijke Noordzee in 2014/2015 de categorie verpakkingsmateriaal het grootste aandeel heeft (bijna 40%) in het aantal gevonden items en afval van netten en touwen ruim een kwart. In de Noordelijke Noordzee hebben netten en touwen het grootste aandeel (30%).
Op de vier Nederlandse niet-toeristenstranden waarop met de OSPAR-methode wordt gemonitord, hebben netten en touwen als categorie het grootste aandeel (ca. 38%) in het aantal gevonden items. In de periode 2010–2015 is een significante afname met 11% van het aantal gevonden afvalitems vastgesteld, ook voor netten en touwen.
Kunt u aangeven of, en zo ja met welk percentage, vistuigafval is teruggedrongen via de Green Deal Visserij voor een Schone zee, die inmiddels drie jaar loopt?4 Zijn de tussentijdse uitkomsten reden tot aanpassing van de doelstelling en methoden van de Green Deal? Zo nee, waarom niet?
In de Green Deal Visserij voor een Schone Zee werken visserijsector, rijksoverheid, havens en afvalverwerkers samen om te voorkomen dat operationeel afval (o.a. netten) en huishoudelijk afval in zee belanden. De Green Deal boekt goede vooruitgang: in 2017 is 143 ton netten verzameld om te worden gerecycled, een recordhoeveelheid. Bovendien doen 113 Nederlandse vissersschepen mee aan het programma Fishing for Litter. Zij nemen het afval dat ze opvissen mee naar de haven. Van dit afval is door de vissers in 2017 ca. 300 ton opgehaald. Afvalvoorzieningen in visserijhavens zijn steeds beter georganiseerd. In veel Nederlandse visserijhavens kunnen operationeel, huishoudelijk en afval uit Fishing for Litter en pluis gescheiden worden ingeleverd.
Deze successen zijn reden om de met de visserijsector ingezette lijn onverminderd door te zetten. De ambitie is om in 2020 geen nieuw afval vanuit de Nederlandse visserij op de Nederlandse stranden aan te treffen.
Kunt u aangeven op welke wijze u nog meer vistuigafval tegengaat en hoe dit vordert?
In het voorstel voor een nieuwe EU Richtlijn voor havenontvangstvoorzieningen (Port Reception Facilities) gaat de visserij sterker onder de verplichtingen van de Richtlijn vallen. Dit betekent dat vissersschepen (deels afhankelijk van de grootte van het schip) onder de meldingsverplichtingen, inspecties en indirecte financiering komen te vallen. Met dit laatste worden ook de kosten van afgifte van vistuig gedekt uit een verplichte toeslag op de haventarieven, waardoor de financiële drempel voor afgifte wordt verlaagd. De visserijsector zal betrokken worden bij de implementatie van de richtlijn.
Onderdeel van de Green Deal Visserij voor een Schone Zee is het zoeken naar mogelijkheden om de hoeveelheid pluis te verminderen door alternatieve materialen voor pluis te ontwikkelen en door het bevorderen van bewustzijn.
Verder is Nederland deelnemer geworden van een internationaal initiatief om spooknetten tegen te gaan (Global Ghost Gear Initiative) en steunt Nederland evenals de Europese Commissie het gear-marking project van FAO. Ook draagt Nederland actief bij aan het UNEP Global Partnerschap voor Marine Litter, waarin ook FAO en IMO partner zijn.
In OSPAR-verband is Nederland actief met de uitvoering van het Regionale Actieplan Marien Zwerfvuil waarin de OSPAR-landen hun maatregelen om zwerfvuil op zee tegen te gaan, afstemmen. In deze initiatieven en samenwerkingsverbanden is nadrukkelijk aandacht voor het voorkomen dat afgedankte netten in zee belanden en voor het hergebruiken van netten.
Bent u bereid tot het nemen van extra maatregelen om vistuigafval in de Noordzee tegen te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In bovenstaande antwoorden is weergegeven welke activiteiten wij al in gang gezet hebben en welke initiatieven wij steunen. Ik onderken de noodzaak van een voortvarende aanpak om plastic zwerfvuil in het mariene milieu terug te dringen. Nederland hoort daarin tot de koplopers, deze rol zal Nederland onverkort voort zetten.
Het bericht ‘Onderzoekers: plasticsoep in Stille Oceaan komt vooral van visserij en scheepvaart’ |
|
Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Ben u bekend met het artikel «Onderzoekers: plasticsoep in Stille Oceaan komt vooral van visserij en scheepvaart»?1
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het opruimen van de plasticsoep een illusie is en dat het effectiever is om de productie aan te pakken? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de productie aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van beleid is dat plastic afval niet in de zee thuis hoort. Het verwijderen van afval draagt daar aan bij. Het beleid richt zich primair op het voorkomen dat plastic afval in de zee terecht komt over de hele keten van ontwerp, productie, gebruik, hergebruik en afvalverwerking, kortom door in te zetten op een circulaire economie. Wij komen hierover nader te spreken naar aanleiding van de Kabinetsreactie op de Transitieagenda kunststoffen.
Dat neemt niet weg, dat om schade aan het mariene ecosysteem te voorkomen het plastic zwerfvuil wordt opgeruimd, het liefst op het land of in de rivieren, zo nodig in zee en in de oceaan. Fishing for litter draagt hier aan bij (zie antwoord op vraag 6), maar ook een initiatief als The Ocean Cleanup richt zich op dit doel.
Herkent u zich in de conclusie van de onderzoekers dat de plastic soep in de Stille Oceaan vooral afkomstig is van de visserij en de scheepvaart? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor de Great Pacific Garbage Patch, het gebied in de Stille Oceaan tussen Hawaii en Californië, waarop de bevindingen uit het artikel in Nature Scientific Reports betrekking hebben en waarop het artikel in de Volkskrant gebaseerd is, lijkt dit het geval te zijn. De conclusies uit het artikel kunnen echter niet rechtstreeks naar de Noordzee vertaald worden.
Heeft u zicht op het aandeel van de Nederlandse visserij- en scheepvaartsector op de plasticsoep? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Uit de resultaten van zwerfvuilmetingen op Noordzeestranden in het Intermediate Assessment 2017 van OSPAR blijkt dat in de zuidelijke Noordzee in 2014/2015 de categorie verpakkingsmateriaal het grootste aandeel heeft (bijna 40%) in het aantal gevonden items en afval van netten en touwen ruim een kwart. In de Noordelijke Noordzee hebben netten en touwen het grootste aandeel (30%).
Op de vier Nederlandse niet-toeristenstranden waarop met de OSPAR-methode wordt gemonitord, hebben netten en touwen als categorie het grootste aandeel (ca. 38%) in het aantal gevonden items. In de periode 2010–2015 is een significante afname met 11% van het aantal gevonden afvalitems vastgesteld, ook voor netten en touwen. Er is geen specifieke informatie over het aandeel hierin van Nederlandse schepen.
Hoe ziet u de rol van Nederland in de aanpak van de plasticsoep? Hoe ziet u specifiek de rol van de (Nederlandse) visserij en scheepvaart in de aanpak van de plasticsoep?
Nederland is nationaal en internationaal actief bij het terugdringen van plastic in oceanen en de Noordzee. Daarbij is gezien het zwerfvuil dat van zeebronnen afkomstig is zeker een rol weggelegd voor de visserijsector en de scheepvaartsector. Over de rol van visserij en scheepvaart verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6–9.
Wat zijn de huidige afspraken met de Nederlandse visserij- en scheepvaartsector betreffende hun aandeel in en de aanpak van de plasticsoep? Acht u het gezien de cijfers uit dit onderzoek nodig nieuwe (extra) afspraken te maken? Zo ja, waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
Nationaal heeft de rijksoverheid met bedrijfsleven en andere overheden green deals gesloten op het gebied van afval uit de visserij en de scheepvaart en een green deal over schone stranden.
In de Green Deal Visserij voor een Schone Zee werken visserijsector, rijksoverheid, havens en afvalverwerkers samen om te voorkomen dat operationeel afval (o.a. netten) en huishoudelijk afval in zee belanden. De Green Deal boekt goede vooruitgang: in 2017 is 143 ton netten verzameld om te worden gerecycled, een recordhoeveelheid. Bovendien doen 113 Nederlandse vissersschepen mee aan het programma Fishing for Litter. Zij nemen het afval dat ze opvissen mee naar de haven. Van dit afval is door de vissers in 2017 ca. 300 ton opgehaald. Afvalvoorzieningen in visserijhavens zijn steeds beter georganiseerd. In veel Nederlandse visserijhavens kunnen operationeel afval, huishoudelijk afval en afval uit Fishing for Litter en pluis gescheiden worden ingeleverd.
Deze successen zijn reden om de met de visserijsector ingezette lijn onverminderd door te zetten. De ambitie is om in 2020 geen nieuw afval vanuit de Nederlandse visserij op de Nederlandse stranden aan te treffen.
In de Green Deal Scheepsafvalketen zijn concrete afspraken opgenomen om de maritieme afvalkringloop te sluiten door afvalpreventie, risico-gebaseerd toezicht, gescheiden inzameling van plastic scheepsafval en harmonisering van (internationale) procedures. In de havens van Amsterdam en Rotterdam kan bijvoorbeeld schoon plastic scheepsafval onbeperkt kosteloos worden afgegeven. De afgifte van scheepsafval in de Nederlandse havens is tussen 2006 en 2016 meer dan verdubbeld van 105.000 ton tot 233.000 ton.
Welke afspraken zijn er momenteel op Europees niveau met de visserij- en scheepvaartsector gemaakt om hun bijdrage aan de plasticsoep te verminderen? Kunt u de effectiviteit van deze maatregelen inzichtelijk maken?
Op Europees niveau is de Richtlijn Havenontvangstvoorzieningen van kracht. Doel van deze Richtlijn is om de beschikbaarheid en het gebruik van havenontvangstvoorzieningen in Europese havens te verbeteren. In de Richtlijn zijn verplichtingen opgenomen voor de zeevaart (bijvoorbeeld afgifteplicht en afvalmeldingsplicht) en voor de zeehavens (bijvoorbeeld Havenafvalplan en indirecte financieringssysteem). Deze Richtlijn wordt momenteel herzien (zie antwoord op vraag 8).
Er zijn op dit moment geen (andere) afspraken op Europees niveau met de visserij- en scheepvaartsector.
Wel zijn de financieringssystemen voor havenontvangstvoorzieningen gelijk getrokken met die van de Vlaamse havens en worden er afspraken gemaakt over kwaliteitscriteria voor havenontvangstvoorzieningen.
Verder werkt Nederland in OSPAR-verband samen met andere landen in de implementatie van het Regional Action Plan Marine Litter aan het terugdringen van afval vanuit de visserij en scheepvaart. Hierbij betrekt Nederland de visserij- en scheepvaartsector.
In hoeverre acht u het nodig om hier in Europees verband scherpere afspraken over te maken? Bent u bereid om zich hier namens Nederland extra voor in te spannen?
In het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe EU Richtlijn voor havenontvangstvoorzieningen (Port Reception Facilities) wordt sterk ingezet op het tegengaan van marien zwerfvuil vanuit zeevaart en visserij. Zo wordt voor vuilnis van schepen een specifiek indirect financieringssysteem voorgesteld (het zogenaamde «100% No Special Fee» systeem). Dit systeem geeft schepen het recht om, na de betaling van de verplichte indirecte afvalheffing aan de havenbeheerder, al hun vuilnis aan boord «gratis» af te geven. Dit systeem gaat ook voor vistuig gelden, waardoor de financiële drempel voor afgifte wordt verlaagd. De visserij gaat ook sterker onder de andere verplichtingen (meldingsverplichtingen en inspectie) van de Richtlijn vallen. Nederland heeft zich actief ingezet voor een herziening van de Richtlijn en kan zich in grote lijnen vinden in het voorstel van de Commissie. De visserijsector zal betrokken worden bij de implementatie van de richtlijn.
Welke afspraken zijn er momenteel op mondiaal niveau met de visserij- en scheepvaartsector om hun bijdrage aan de plasticsoep te verminderen? Wat is de rol van Nederland hierin?
Ik zet ook internationaal stevig in op een aanpak van plastic soep. Daarvoor werk ik nauw samen met een EU-coalitie (Zweden, VK, Frankrijk) van gelijkgezinde landen (koplopers).
Verder is Nederland deelnemer geworden van een internationaal initiatief om spooknetten tegen te gaan (Global Ghost Gear Initiative) en steunt Nederland evenals de Europese Commissie het gear-marking project van FAO. Ook draagt Nederland actief bij aan het UNEP Global Partnerschap voor Marine Litter, waarin ook FAO en IMO partner zijn.
In OSPAR-verband is Nederland actief in het Regionale Actieplan Marien Zwerfvuil waarin de OSPAR-landen hun maatregelen om zwerfvuil op zee tegen te gaan afstemmen. In deze initiatieven en samenwerkingsverbanden is nadrukkelijk aandacht voor het voorkomen dat afgedankte netten in zee belanden en hergebruik van netten.
Overigens zijn de visserij- en de scheepvaartsector al gebonden aan de verplichtingen uit Annex V van het MARPOL-verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), dat lozing van huishoudelijk en operationeel afval van schepen op zee, op een enkele uitzondering na, verbiedt.
Het dumpen van vervuild slib uit het buitenland in een Nederlandse recreatieplas |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «De recreatieplas wordt een afvoerputje» en «Vervuilde grond uit buitenland massaal gedumpt in Nedelandse plassen»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onverantwoord is om slib uit het buitenland te storten met een andere samenstelling dan de grond in het stroomgebied waar de zandwinput zich bevindt die voor de stort wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in Nederland veel diepe plassen. Deze zijn ontstaan door het winnen van bijvoorbeeld zand en grind. Deze grondstoffen worden onder meer gebruikt voor de woningbouw en de aanleg van infrastructuur. De plassen zijn doorgaans diep, tot wel 40 meter. Het verondiepen van een plas wordt vaak gedaan om de ecologische en recreatieve waarde van een plas te verbeteren.
Voor hergebruik van grond en baggerspecie geldt een wettelijk kader, namelijk het Besluit bodemkwaliteit. De eisen in het Besluit bodemkwaliteit maken hergebruik van grond en baggerspecie onder bepaalde condities mogelijk en beschermen tegelijkertijd de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer grond en baggerspecie voldoet aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit zijn de effecten op het oppervlaktewater en het grondwater aanvaardbaar. Grond en baggerspecie uit het buitenland moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als grond en baggerspecie uit Nederland.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onverantwoord is om slib in zandwinputten te storten met een overvloed aan nutriënten, waardoor excessieve algengroei ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Bij hergebruik van grond of baggerspecie in een diepe plas moet worden voldaan aan de algemene regels van het Besluit bodemkwaliteit. Tevens moet de initiatiefnemer voldoen aan de zorgplicht op grond van artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit. Dit betekent dat bij het hergebruik van grond of baggerspecie in een diepe plas de kwaliteit van het oppervlaktewater niet nadelig mag worden beïnvloed. De «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» biedt hiervoor een aanvullend milieuhygiënisch toetsingskader. Dit kader heeft ook betrekking op de samenstelling van de grond en baggerspecie en daarmee op de aanwezige nutriënten.
Voor de herinrichting van een diepe plas moet een initiatiefnemer op grond van het Besluit bodemkwaliteit een melding verrichten aan Rijkswaterstaat (rijkswateren) of het waterschap. Aan de hand van de melding wordt getoetst of bij hergebruik van grond of baggerspecie de milieuhygiënische gevolgen voor de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater voldoende inzichtelijk zijn en aan de wettelijke eisen wordt voldaan. Hiermee wordt geborgd dat niet te veel nutriënten in het oppervlaktewater terechtkomen.
Deelt u de mening dat alle slib, ongeacht de afkomst, bij toepassing in Nederland ook in Nederland gekeurd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Voor de invoer van herbruikbare grond of baggerspecie moet de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), op grond van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA), toestemming verlenen. Met een milieuhygiënische verklaring moet een schipper of chauffeur, bij grensoverschrijdend transport, kunnen aantonen dat herbruikbare grond of baggerspecie wordt vervoerd. Grond of baggerspecie die vervolgens in een diepe plas wordt toegepast, moet aan Rijkswaterstaat of het waterschap worden gemeld. Aangetoond moet worden dat deze voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. De kwaliteit van de grond en baggerspecie moet worden onderzocht door een erkend en gecertificeerd bedrijf. Het onderzoek moet volgens de Nederlandse wetgeving zijn uitgevoerd. Dit onderzoek kan in Nederland of in het buitenland plaatsvinden.
Kunt u aangeven op welke manier geborgd wordt dat geen verontreinigd slib wordt toegepast?
In een diepe plas kan alleen grond en baggerspecie worden hergebruikt die voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Sterk verontreinigde grond of baggerspecie voldoet niet aan het Besluit bodemkwaliteit en mag daarmee niet in een diepe plas worden gestort.
De initiatiefnemer van een herinrichting van een diepe plas is verplicht om de wettelijke regels na te leven. Een initiatiefnemer moet, zoals aangegeven in antwoord 4, een voorgenomen toepassing van een partij grond of baggerspecie melden aan Rijkswaterstaat of het waterschap. Hierbij moet zijn aangetoond dat de grond of baggerspecie voldoet aan de wettelijke eisen. Rijkswaterstaat of het waterschap houdt hierop toezicht.
De ILT houdt toezicht op de erkende bedrijven die de kwaliteit van de grond en baggerspecie onderzoeken en op het grensoverschrijdend transport van grond en baggerspecie.
Kunt u toelichten wat de rol van rijkswaterstaat is in deze? Is rijkswaterstaat volgens u voldoende in staat om toezicht en handhaving uit te voeren? Waarom wel, waarom niet?
Rijkswaterstaat is op grond van het Besluit bodemkwaliteit verantwoordelijk voor het toezicht op het hergebruik van grond en baggerspecie in diepe plassen (rijkswateren). Een initiatiefnemer moet een voorgenomen verondieping van een diepe plas melden aan Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat toetst de melding aan de algemene eisen en de zorgplicht van het Besluit bodemkwaliteit. Deze melding wordt door Rijkswaterstaat ook getoetst aan de Circulaire en de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen». Aan de hand van deze kaders stelt Rijkswaterstaat vast of de milieuhygiënische gevolgen voor de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater aanvaardbaar zijn en de herinrichting voldoet aan de wettelijke eisen. De partijen grond en baggerspecie die vervolgens worden hergebruikt, moeten ook worden gemeld. Voor die partijen moet met onderzoek zijn aangetoond dat deze voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Rijkswaterstaat controleert deze meldingen op volledigheid. Een toe te passen partij wordt door Rijkswaterstaat steekproefsgewijs fysiek gecontroleerd. Daarnaast kan Rijkswaterstaat besluiten, in geval daar aanleiding toe is, om de kwaliteit van een toe te passen partij door middel van bemonstering en analyse te verifiëren.
Deelt u de mening dat de opbergcapaciteit in diepe plassen beter bewaard kan worden voor de toekomstige binnenlandse behoefte aan de berging van slib uit onze eigen rivieren? Zo nee, waarom niet?
De vraag naar grond en baggerspecie is groter dan het aanbod uit onze nationale watersystemen. Dit heeft te maken met het aantal initiatieven voor de herinrichting van diepe plassen en het uitgangspunt uit de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» dat tien jaar na de start van een verondieping het doel van de herinrichting moet zijn bereikt.
Op welke wijze worden toezicht en handhaving verbeterd in de Omgevingswet? Bent u bereid vooruitlopend daarop alvast maatregelen te treffen om het toezicht op de handel en verwerking van slib te verbeteren?
In de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» is een aanvullend milieuhygiënisch toetsingskader opgenomen. Dit kader geeft een nadere duiding van de zorgplicht van artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit. Ik heb het voornemen om dit toetsingskader in de Omgevingswet op te nemen door middel van algemene regels. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de nieuwste inzichten.
Ik vind het belangrijk dat goed toezicht wordt gehouden op de herinrichting van een diepe plas. Handhaving gebeurt zoals aangegeven door de waterbeheerders Rijkswaterstaat en de waterschappen. De ILT houdt toezicht op het grensoverschrijdend afvaltransport en op de erkende bedrijven in Nederland die de onderzoeken uitvoeren. Dit systeem van toezicht wil ik onder de Omgevingswet voortzetten.
Het bericht ’Vieze’ auto parkeren fors duurder |
|
Erik Ziengs (VVD), Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vieze» auto parkeren fors duurder?1
Ja.
Kunt u een nadere toelichting geven op deze maatregel? Gaat het alleen om emissieloze auto’s of om (nog) een verdere differentiatie?
Op 5 april 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd2 dat ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een wijziging van de Gemeentewet voorbereid, zodat gemeenten de bevoegdheid krijgen om voor emissieloze voertuigen lagere parkeertarieven te heffen ten opzichte van andere voertuigen. Ik voorzie geen andere differentiatie.
Erkent u dat differentiatie van parkeertarieven kan leiden tot forse kostenverhogingen voor veel automobilisten? Zo nee, hoe moeten deze maatregelen dan gezien worden?
De maatregel die wordt voorbereid, biedt gemeenten de mogelijkheid om lagere parkeertarieven te heffen voor emissieloze voertuigen. Door een verschil in tarief te bewerkstelligen, wordt een prikkel geïntroduceerd waarmee de aanschaf van emissieloze voertuigen wordt gestimuleerd.
Kunt u een toelichting geven op de beoogde effecten van deze maatregel?
Gemeenten krijgen hiermee een instrument in handen om op lokaal niveau invulling te geven aan de ambities voor schone lucht en klimaat.
Kunt u uitleggen hoe invulling wordt gegeven aan de categorisering en de eigen interpretatieruimte van gemeenten?
Onder emissieloze voertuigen versta ik voertuigen zonder uitlaatgasemissies van CO2 en andere schadelijke stoffen. De categorisering wordt juridisch verankerd en daarbij is geen ruimte voor eigen interpretatie door gemeenten. Wel is het aan gemeenten om te bepalen of ze de maatregel wel of niet toepassen. De komende periode ga ik mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de VNG, gemeenten en andere stakeholders aan de slag om het voorstel verder uit te werken.
Hoe gaat u zorgen voor een uniform beleid, zodat een lappendeken van maatregelen zoals bij de milieuzones voorkomen kan worden?
Het parkeerbeleid is een belangrijk sturingsmiddel voor gemeenten in tal van zaken. Op dit moment kan parkeerbelasting al afhankelijk worden gesteld van de parkeerduur, parkeertijd, de ingenomen oppervlakte en de ligging van de terreinen of weggedeelten3. Het is niet mijn intentie om te treden in de lokale bevoegdheid, alleen om gemeenten een extra instrument te geven.
Deelt u de mening dat een dergelijke maatregel alleen bedoeld kan zijn als stimulans voor schoner rijden en niet als straf voor het hebben van een oudere auto? Deelt u de mening dat hiermee vooral de mensen die zich een dure schone auto kunnen veroorloven extra worden bevoordeeld en de mensen met modale inkomens onevenredig worden benadeeld?
De maatregel is inderdaad bedoeld als een stimulans voor schoner rijden, niet als straf voor het hebben van een oudere auto. De aanpassing van de wetgeving neemt een paar jaar in beslag en de ontwikkeling van emissieloze voertuigen gaat snel, waardoor deze auto’s voor steeds meer mensen ook in prijs een aantrekkelijker alternatief vormen. Ik ben blij met deze ontwikkeling, en dit instrument is bedoeld ter ondersteuning daarvan.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te zorgen dat de ruimte die aan gemeenten geboden wordt niet misbruikt kan worden om automobilisten te straffen voor het bezitten van een oudere auto? Hoe kunt u die waarborg in het voorstel inbouwen?
Door in de Gemeentewet de vrijheidsgraden waarop gemeenten mogen differentiëren in de hoogte van de parkeerbelasting limitatief op te nemen, wordt misbruik voorkomen.
Welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat ondernemers in binnensteden onevenredig hard getroffen worden?
Ik zie geen reden waarom ondernemers in binnensteden getroffen kunnen worden door deze maatregel, waarbij klanten met emissieloze voertuigen hun voertuig goedkoper kunnen parkeren.
De nieuwe tarieven en het assortiment voor de Intercity Brussel |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «IC Brussel: Weekendretour tot 70% duurder, enkeltjes juist tot 50% goedkoper»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de prijzen voor deze trein veranderen afhankelijk van het tijdstip van het kopen van het kaartje en de reis? Is er daarbij voor de meeste reizigers sprake van een prijsstijging of een -daling?
NS maakt in de nieuwe tariefstructuur op hoofdlijnen onderscheid tussen twee categorieën treinkaartjes, namelijk kaartjes met een standaardtarief en kaartjes met een kortingstarief («Early Bird»-kaartjes). Het nieuwe standaardtarief is grosso modo gelijk gebleven, wel is een aanpassing gedaan vanwege indexatie en vanwege de nieuwe route. Het verschil met de oude tariefstructuur zit met name in de manier waarop NS voordeeltarieven hanteert.
Het standaardtarief blijft, net als het oude standaardtarief, op alle dagen geldig, te koop tot en met de dag van vertrek en te gebruiken in combinatie met abonnementen en kortingskaarten. Nieuw aan het standaardtarief is dat kinderen tot en met elf jaar bij online boeking gratis meereizen en dat reizigers hun boeking gratis kunnen annuleren tot en met de dag van vertrek.
Wat de kaartjes met een kortingstarief betreft, heeft NS ervoor gekozen om reizigers te bewegen om meer doordeweeks te reizen in plaats van in het weekend als de treinen drukker zijn. Daarom geldt voor de «Early Bird»-kaartjes een lagere prijs voor reizen doordeweeks (op maandag tot en met donderdag) dan voor reizen in het weekend (op vrijdag tot en met zondag). Met «Early Bird»-kaartjes reizen reizigers, onafhankelijk van het tijdstip, tegen kortingstarief als zij tot zeven dagen voor vertrek een kaartje kopen. De mogelijkheid vervalt om tot op de dag van vertrek voordeelretourtickets te kopen.
NS kan op dit moment niet zeggen of voor de meeste reizigers sprake is van een prijsstijging of een -daling, omdat dit afhangt van de termijn van het boeken van de reis, en van het moment van reizen. De verwachting is dat meer mensen doordeweeks zullen gaan reizen in plaats van in het weekend, maar dit zal in de praktijk moeten blijken.
Voor een reis van Amsterdam naar Brussel levert de nieuwe tariefstructuur de volgende prijswijzigingen (voor reizen in de tweede klas) op:
STANDAARDTARIEVEN
KORTINGSTARIEVEN
Oud retourtarief (zonder korting)
€ 90,80
Oud tarief weekendretour
Oud tarief superdagretour**
€ 54,60
€ 58,00
Nieuw retourtarief (zonder korting)
€ 93,60
Nieuw retourtarief* «Early Bird» (weekend)
Nieuw retourtarief* «Early Bird» (doordeweeks)
€ 66,00
€ 50,00
STANDAARDTARIEVEN
KORTINGSTARIEVEN
Oud enkeltarief (zonder korting)
€ 45,40
Nieuw enkeltarief «Early Bird» (weekend)
Nieuw enkeltarief «Early Bird» (doordeweeks)
€ 33,00
€ 25,00
Nieuw enkeltarief (zonder korting)
€ 46,80
* Deze tickets worden niet standaard als retourticket aangeboden. De reiziger koopt twee enkele reizen van respectievelijk € 33,00 per enkele reis in het weekend en € 25,00 per enkele reis doordeweeks.
** Te gebruiken op maandag tot en met donderdag na 9:00 uur ’s ochtends.
Hoe plaatst u de timing van de Nederlandse Spoorwegen (NS) om met deze tariefvoorstellen te komen afgezet tegen de introductie van de Intercity Brussel via de hogesnelheidslijn (HSL) die jaren heeft geduurd?
Zoals hiervoor aangegeven is de aanpassing van het standaardtarief ingegeven door de nieuwe route over de HSL-Zuid en indexatie. Voorts heeft NS aangegeven de omklap van de IC Brussel naar de HSL-Zuid een logisch moment te vinden om veranderingen in de tariefstructuur door te voeren en te communiceren richting de reizigers. De afweging over de timing laat ik aan NS.
Deelt u de inschatting dat het begrijpelijk is dat de NS via prijsvoordelen wil toewerken naar een betere benutting van de zitplaatscapaciteit op doordeweekse dagen, maar dat dit vooral ten koste zal gaan van expats en studenten die in Brussel of Nederland werken/studeren en uitsluitend van het weekendticket gebruik kunnen maken?
In de vervoerconcessie is bepaald dat NS (samen met NMBS), de tarieven van de IC Brussel vaststelt binnen de kaders van de Internationale Spoorwegunie. De vervoerders zijn bij het bepalen van de prijs gebonden aan basisafspraken over het tarievenaanbod en bijkomende voorwaarden. De consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het Locov hebben een adviserende rol. De vervoerders hebben conform deze kaders gehandeld.
NS wil met de nieuwe tariefstructuur het gebruik van de IC Brussel aanmoedigen op momenten dat er een overschot aan zitplaatscapaciteit is (maandag t/m donderdag) en omgekeerd treinen ontlasten die overbezet zijn. Ik heb begrip voor dit principe, maar ben kritisch op de uitwerking ervan. Reizen in het weekend wordt altijd duurder. De mate waarin is afhankelijk van het moment van boeken. Op dit moment is het nog onduidelijk of de doelstellingen van NS met de nieuwe tariefstructuur kunnen worden gerealiseerd. Dat moet in de praktijk blijken.
Vindt u dat de termijn waarin vroegboektickets online gekocht dienen te worden (minimaal zeven dagen voorafgaand aan de reis) redelijk is?
Ik hecht aan een evenwichtige en flexibele tariefstructuur. Net als de consumentenorganisaties heb ik mijn bedenkingen bij de vroegboektermijn van zeven dagen. De consumentenorganisaties hebben NS geadviseerd om een termijn van drie in plaats van zeven dagen aan te houden. NS heeft hen laten weten het inkorten van de termijn van zeven naar drie dagen in overweging te willen nemen. NS heeft aan de consumentenorganisaties toegezegd de reacties op de vroegboektermijn van zeven dagen te monitoren en neemt de resultaten daarvan mee in de eerste evaluatie van de nieuwe tariefstructuur. NS heeft aangegeven dat het praktisch niet mogelijk is om per direct veranderingen in de nieuwe tariefstructuur door te voeren. De nieuwe structuur is al in gebruik genomen op 9 april jl. en NS moet wijzigingen in de tariefstructuur afstemmen met NMBS.
De evaluatie stond gepland in het najaar van 2018, maar gezien de aard en mogelijke impact van de veranderingen heb ik NS gevraagd om de evaluatie eerder uit te voeren. NS heeft aangegeven dit te zullen doen en de evaluatie uit te voeren drie maanden na de invoering van de nieuwe tariefstructuur.
De evaluatie moet de feiten over de nieuwe tariefstructuur boven tafel brengen. Ik verwacht van NS dat zij daarbij kritisch kijkt naar de lengte van de vroegboektermijn, het effect op het reizigersgedrag in het weekend en doordeweeks, en de hoogte van de tarieven. De uitkomsten van de evaluatie zal ik in afstemming met de consumentenorganisaties wegen en met NS bespreken.
Deelt u de mening dat spontane daguitstapjes naar de Randstad, Antwerpen of Brussel hierdoor worden ontmoedigd?
Uit de evaluatie zal blijken welke invloed de nieuwe tariefstructuur heeft op het reizigersgedrag.
Welke mogelijkheden ziet u om de trein in de toekomst aantrekkelijker te maken voor grensoverschrijdende reizen?
Ik vind het belangrijk om de trein aantrekkelijker te maken voor grensoverschrijdende reizen en daarmee een duurzaam alternatief voor de luchtvaart te bieden op korte afstanden, mede in het licht van motie Kröger (Kamerstuk 34 775 A, nr. 30).
Ik zie de introductie van de Eurostar treindienst naar Londen, waarover ik uw Kamer op 3 april jl. geïnformeerd heb (Kamerstuk 29 984, nr. 762) dan ook als een mooie stap. Daarnaast heb ik uw Kamer in dezelfde brief geïnformeerd over de nieuwe bestemmingen van Thalys naar Charles de Gaulle en Marne la Vallée vanaf april 2019. Ook deze treindienst levert een bijdrage aan de duurzame ambities van het kabinet om de trein een aantrekkelijk alternatief te laten zijn voor het vliegtuig.
In een breder kader heb ik uw Kamer ook toegezegd dat ik voor de zomer kom met een overzicht van de stand van zaken op de belangrijke internationale verbindingen alsook een analyse van de mogelijkheden die internationale spoorverbindingen bieden ten opzichte van de luchtvaart.
Het bericht ‘Luchtwassers werken veel slechter dan gedacht’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gesteld dat luchtwassers veel slechter werken dan gedacht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in opdracht van de rijksoverheid een onderzoek naar de effectiviteit van luchtwassers is c.q. wordt verricht?
Ja. Het onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport van Wageningen University & Research met een beleidsreactie op 3 april 2018 naar uw Kamer gestuurd2.
Kunt u toelichten of de inhoud en strekking van het bericht in het Eindhovens Dagblad kloppen, namelijk dat de effectiviteit van luchtwassers geringer is dan werd aangenomen? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
De prestaties van de enkelvoudige luchtwassers kwamen overeen met de in de regelgeving opgenomen waarden. Voor combiluchtwassers was de prestatie echter aanzienlijk lager dan waar in de regelgeving van wordt uitgegaan. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de beleidsreactie genoemd in antwoord 2.
Indien de effectiviteit inderdaad minder is dan werd aangenomen, kunt u dan toelichten wat de oorzaak hiervan is en welke gevolgen dit heeft voor de emissie van stank en schadelijke stoffen (waaronder fijnstof en ammoniak) en voor de leefomgeving en de gezondheid van omwonenden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom het rapport nog niet is gepubliceerd? Is er een verband, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, met de raadsverkiezingen en is de publicatie van het rapport daarom opgehouden?
De definitieve onderzoeksrapportage is op 26 maart, dus na de gemeenteraadsverkiezingen, opgeleverd. Zoals ik in antwoord 2 al gemeld heb, heb ik het rapport op 3 april met een beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd.
Bent u bereid het rapport onmiddellijk vrij te geven en de inhoud van een appreciatie te voorzien?
Dit is inmiddels gebeurd door mijn brief aan uw Kamer van 3 april 2018.
De berichten over verontreinigde grond met PFOS en PFOA bij Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Vervuilde grond Schiphol naar Aalsmeerderbrug» en «Vervuilde grond zorgt voor onrust»?1 2
Ja.
Sinds wanneer is bekend dat de grond bij Schiphol-Oost vervuild is met PFOS en PFOA? Had deze grond niet eerder verwerkt moeten worden?
Het is al geruime tijd bekend dat bij Schiphol een verontreiniging aanwezig is3. In juli 2008 was er een incident waarbij blusschuim met PFOS is vrijgekomen. Naar aanleiding daarvan zijn er de afgelopen jaren diverse onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten openbaar zijn4. In deze onderzoeken is onder meer gekeken naar de (eco)toxiciteit van PFOS, en naar PFOS in waterbodems bij Schiphol. Ook is er sprake van bodemonderzoeken naar locaties op en rondom Schiphol waar (potentieel) ontwikkelingen gaan plaatsvinden zoals het verkennend bodemonderzoek HOV-busbaan. Op de website van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG)5 staat een PFOS-PFOA kaart waarop op basis van openbaar beschikbare informatie de locaties staan aangegeven waar PFOS en PFOA zijn aangetroffen.
Op basis van informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft de provincie Noord-Holland op 20 juli 2017 een provinciale beleidsregel opgesteld ter beoordeling van eventuele saneringen. Vervolgens heeft de gemeente Haarlemmermeer op 3 oktober 2017 een gemeentelijke beleidsregel opgesteld met kwaliteitseisen voor hergebruik van grond waarin PFOS en PFOA is aangetroffen voor verschillende toepassingen. Grond die vrijkomt bij sanering en niet voldoet aan de grenzen voor hergebruik moet worden gereinigd, gestort of in afwachting daarvan tijdelijk opgeslagen. De door het incident in 2008 vervuilde grond is tijdelijk opgeslagen in afwachting van het vinden van een goede reinigingsmethode. Op dit moment wordt ook voor hergebruik geschikte grond tijdelijk opgeslagen in afwachting van het beschikbaar komen van binnen het beleid toegestane hergebruiklocaties. Dit gebeurt ook met de vrijkomende grond van de HOV-busbaan.
Kunt u een overzicht geven om hoeveel vervuilde grond met deze niet-afbreekbare stoffen het gaat, en welke mate van vervuiling deze grond heeft? Wat zijn de risico’s voor het milieu en de volksgezondheid?
OD NZKG heeft een overzicht van alle openbare meetgegevens in zijn werkgebied, waaronder de regio Schiphol6. OD NZKG heeft aangegeven dat het in de door het lid Kröger aangehaalde berichten gaat om 9.150 m3 en in totaal om ca. 50.000 m3. Het beeld op basis van de verzamelde data is dat de gehalten van zowel PFOS als PFOA in meer dan 85% van de gevallen onder de 8 microgram per kilogram droge stof liggen. Deze gehalten liggen ruim onder het niveau dat het RIVM voor humane en ecologische risico’s heeft afgeleid (de humane risicogrenzen zijn lager dan de ecologische risicogrenzen, en zijn voor PFOS 6.600 microgram per kilogram droge stof, en voor PFOA 900 microgram per kilogram droge stof). Ook op locaties waar geen incident heeft plaatsgevonden is een lichte verontreiniging met PFOS en PFOA gevonden. Voor het hergebruiken van dergelijke grond heeft de gemeente Haarlemmermeer, zoals aangegeven in antwoord 2, een gemeentelijke beleidsregel vastgesteld.
Klopt het dat de verontreiniging van deze grond met PFOS/PFOA komt door het gebruik van brandblusmiddelen zoals blusschuim? Zo nee, wat is dan wel de oorzaak van deze verontreiniging?
Bij het incident in 2008 was een lekkage waarbij blusschuim vrijkwam de oorzaak van de verontreiniging, en niet het gebruik van brandblusmiddelen. Aangezien PFOS en PFOA niet alleen werden gebruikt in brandblusmiddelen, maar in een veelheid aan producten (zoals waterafstotende kleding maar ook pannen met een antiaanbaklaag), kan verspreiding in zeer lage concentraties plaatsvinden via verschillende routes, bijvoorbeeld via de lozing van een product in de bodem of op oppervlaktewater bij productielocaties, via luchtemissie of via verwering van producten. Vaak is op plaatsen waar geen incident heeft plaatsgevonden of waar geen productielocatie aanwezig is niet duidelijk via welke route een (lichte) verontreiniging plaats heeft gevonden.
Weet u of er nog meer grond rondom Schiphol vervuild is geraakt en of deze grond gesaneerd dient te worden? Zo nee, bent u bereid samen met de gemeente en de provincie daar aanvullend onderzoek naar te doen?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven, is er sprake van een lichte verontreiniging in de grond rondom Schiphol. Op de website van OD NZKG staat een PFOS-PFOA kaart waarop op basis van openbaar beschikbare informatie de locaties met enige verontreiniging met PFOS en PFOA zijn weergegeven. Voor het overgrote deel gaat het hier om licht verontreinigde locaties, waarbij geen sanering aan de orde is. Grond die bij werkzaamheden vrijkomt, zoals bij de aanleg van de HOV-lijn, kan overeenkomstig de beleidsregel van de gemeente eventueel hergebruikt worden. Het is een taak van provincie en gemeente om, indien zij initiatiefnemer van een project zijn, plaatsen waar verontreinigingen zijn of zijn te verwachten voorafgaand aan een ontwikkeling te onderzoeken, waar nodig te saneren en verantwoord om te gaan met voor hergebruik geschikte grond.
Deelt u de mening van de gemeente Haarlemmermeer en de provincie Noord-Holland dat er een landelijke norm dient te komen? Klopt het dat de gemeente Haarlemmermeer en provincie Noord-Holland dit verzoek bij u heeft neergelegd? Wanneer heeft u hierover overleg gehad en wat was daarvan het resultaat?
Er is bij mijn voorganger op 2 mei 2013 een verzoek tot een landelijke norm gedaan. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de bodem in relatie tot het gebruik ervan is echter gedecentraliseerd, juist om gemeenten en provincies meer beleidsruimte te geven in de omgang met grond in hun eigen omgeving. Het is in dat licht aan de gemeente om een beleidsregel op te stellen voor het hergebruik van grond. In de beleidsregel kan rekening worden gehouden met de functie die de hergebruikte grond mogelijk krijgt (voor grond voor voedselproductie zal een andere norm gelden dan voor grond onder een industriepark). Het RIVM is hierbij een belangrijke partner omdat het op verzoek van de gemeenten risicogrenswaarden afleidt die door gemeenten gebruikt kunnen worden bij de op te stellen beleidsregel(s). Het RIVM kan ook aangeven bij welk niveau van aanwezigheid van een stof in de grond sprake is van een maximaal toelaatbaar humaan en ecologisch risico. Voor PFOS zijn door het RIVM al risicogrenswaarden afgeleid op verzoek van de provincie Noord-Holland, mede namens de gemeente Haarlemmermeer, het Hoogheemraadschap Rijnland en Schiphol. Zowel de gemeente Haarlemmermeer als de provincie Noord-Holland hebben inmiddels een beleidsregel opgesteld voor de omgang met grond waarin PFOA en PFOS is aangetroffen. Op dit moment wordt bekeken in hoeverre de problematiek met verontreiniging door PFOS en PFOA breder aan de orde is in Nederland.
Welke onderzoeken zijn er gedaan naar de risico’s voor milieu, water en gezondheid door hergebruik van vervuilde grond met PFOS en PFOA?
Er worden zowel nationaal als internationaal onderzoeken gedaan naar de effecten van PFOS en PFOA (inclusief het gebruik van met PFOS en PFOA verontreinigde grond). In de publicaties van RIVM vindt u een overzicht van de rapporten die gebruikt zijn door RIVM om risicogrenswaarden voor PFOS en PFOA vast te stellen7.
Kan er een overzicht worden gegeven hoeveel brandweerkorpsen of blusinstallaties nog blusmiddelen gebruiken met het giftige, niet-afbreekbare PFOA? En in welke blusinstallaties rondom Schiphol worden nog PFOA-houdend blusschuim gebruikt? Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de brandweerkorpsen in de regio en Schiphol om zo snel mogelijk het gebruik van blusschuim met PFOA te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Kamer in juli 2017 is gemeld3, gebruiken alle 25 veiligheidsregio’s blusschuimen. Er is geen inventarisatie beschikbaar hoeveel daarvan fluorhoudend is en (nog) PFOA bevat. Dat hangt onder meer af van de leeftijd van het schuim en de leverancier ervan en kan voor elke veiligheidsregio anders zijn. De Europese wetgever heeft al een verbod gepubliceerd op het gebruik van PFOA in producten, waaronder blusschuim8. Dit verbod heeft rechtstreekse werking. Blusschuimen die PFOA bevatten, mogen na de inwerkingtreding hiervan in juni 2020 niet meer op de markt worden gebracht. Gelet op de algemene tendens onder leveranciers om de aanwezigheid van PFOA te vermijden, is de verwachting dat specifiek PFOA-houdend blusschuim slechts nog heel beperkt gebruikt wordt.