Het bericht dat mensen moeten solliciteren op een huurwoning |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met de motie van Leefbaar Capelle, VVD, D66 en fractie Saritas, en de reportage op Omroep Max?1 2
Ja.
Vindt u het wenselijk dat bewoners om een extra tegenprestatie of een sollicitatie, naast het betalen van huur, gevraagd kan worden om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning?
Ik acht het wenselijk dat gemeenten zich verantwoordelijk voelen voor de leefbaarheid in buurten en wijken en daar beleid op formuleren.
Indien de gemeente daarvoor het instrument van woonruimteverdeling in wil zetten, dient de juiste wet gebruikt te worden. Zowel de vigerende Huisvestingswet als de Huisvestingswet 2014, die 1 januari 2015 van kracht wordt, geven daar geen mogelijkheden toe. De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) maakt het mogelijk om in buurten of wijken, die op verzoek van de gemeente door het Rijk zijn aangewezen, woningzoekenden te weren die geen inkomsten uit arbeid hebben (artikel 8 Wbmgp) en om woningzoekenden voorrang te geven die voldoen aan vastgelegde sociaaleconomische kenmerken (artikel 9 Wbmgp). Andere mogelijkheden om door middel van woonruimteverdeling invloed uit te oefenen op de leefbaarheid zijn er niet.
Is het wettelijk en juridisch toegestaan om buurtbewoners te laten kiezen wie er wel of niet in aanmerking komt voor een (sociale) huurwoning? Hoe wordt willekeur voorkomen en hoe verhoudt zich dit tot eventuele discriminatie?
Zie antwoord vraag 2.
In welke andere gemeenten zijn vergelijkbare initiatieven en hoe zijn de ervaringen daarmee?
Het enige vergelijkbare initiatief dat mij bekend is, betreft de gemeente Den Bosch. Daar is van 2009 tot 2013 van nieuwe bewoners van de wijk Hambaken gevraagd zich in te zetten voor de buurt. Hiertoe werd nieuwe huurders een contract gevraagd voor het aantonen van vrijwilligerswerk («zinvolle dagbesteding», minimaal 16 uur per week). Vanwege uitvoeringsproblemen is de gemeente Den Bosch met het experiment gestopt. Het verband tussen «zinvolle dagbesteding» en de leefbaarheid van de betrokken buurt is niet aantoonbaar gebleken.
Bent u voornemens om dergelijke initiatieven de pas af te snijden in nieuwe wetgeving, zoals in de novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en hoe gaat u dit handhaven?
Ik acht het niet nodig nieuwe wetgeving te ontwikkelen die dergelijke initiatieven verhinderen. Zoals ik hierboven in het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, zijn de mogelijkheden om door middel van woonruimteverdeling invloed uit te oefenen op de leefbaarheid vastgelegd in de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. De handhaving van wetgeving ter zake is voorbehouden aan de provincie die sinds het van kracht worden van de Wet revitalisering generiek toezicht met het toezicht op gemeenten in algemene termen is belast.
Het bericht dat de gemeente Enschede aanvragers van een uitkering vier weken laat wachten alvorens de aanvraag in behandeling te nemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u zich uw antwoorden herinneren van 2 oktober jongstleden op eerdere vragen over de zoekperiode van vier weken die de gemeente Enschede hanteert bij aanvragen van bijstandsuitkeringen? Wat is uw reactie op het nieuws dat de gemeente Enschede nog altijd de uitkeringsaanvraag voor aanvragers die ouder zijn dan 27 jaar met een maand opschort alvorens die in behandeling te nemen?1 2
Ja.
In het geval van bijstandsaanvragers van 27 jaar en ouder dient een gemeente de aanvraag voor bijstand in behandeling te nemen op het moment dat deze ingediend wordt. In artikel 52 van de WWB is geregeld dat het college uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag een voorschot van algemene bijstand verstrekt.
Bent u bereid om aan deze uitvoeringspraktijk per direct een einde te maken? Zo ja, welke sanctiemogelijkheden zijn er indien de gemeente de behandeling van de uitkeringsaanvraag blijft opschorten met een maand?
De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De gemeenteraad controleert het college.
Er is geen sprake van toetsing door het Rijk of van individueel toezicht op het handelen van de gemeente. Slechts in uitzonderlijke gevallen bemoeit het Rijk zich met de uitvoeringspraktijk van een individuele gemeente, namelijk indien sprake is van een ernstige tekortkoming in de rechtmatige uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat van het met terugwerkende kracht in behandeling nemen van een bijstandsuitkering geen sprake kan zijn en dat aan mensen in nood binnen vier weken een voorschot van in ieder geval 90% van de bijstandsnorm verstrekt dient te worden conform artikel 52 van de Wet werk en bijstand (Wwb)? Welke stappen kan de Inspectie SZW ondernemen wanneer gemeenten zich onttrekken aan deze plicht?
Aanvullend op het antwoord op vraag 1 kan ik u mede delen dat de Inspectie SZW in principe geen uitspraken doet over de uitvoering van de WWB bij individuele gemeenten.
Het is passend bij een decentrale uitvoering dat in het geval van klachten over de werkwijze van een gemeente, belanghebbende een klacht kan indienen bij de klachtencommissie van de gemeentelijke sociale dienst, dan wel de gemeentelijke ombudsman. Tevens staat voor een belanghebbende de mogelijkheid open om bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing van het college ten aanzien van zijn recht op bijstand en kan eventueel beroep worden ingesteld.
Zijn er meer gemeenten die de uitkeringsaanvraag van mensen ouder dan 27 jaar met een maand opschorten? Acht u aanvullende wetten en regels noodzakelijk teneinde te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt? Zo nee, op welke wijze wilt u voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering met als gevolg schulden en andere sociale problemen?
Een dergelijke praktijk bij gemeenten is mij niet bekend. Ik acht het niet nodig om met aanvullende wetten en regels te komen om te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt. De wetgeving voorziet hier reeds in.
In beginsel moet acht weken na het in behandeling nemen van de aanvraag op de aanvraag worden beslist. Uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag is er recht op een voorschot van algemene bijstand. Hiermee wordt voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering en dat er als gevolg daarvan schulden worden opgebouwd of dat er andere sociale problemen ontstaan.
Het bericht 'Ontsnapt uit islamitische familieschoot' |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht in de Volkskrant dat het paspoort van de uit Saoedi-Arabië gevluchte Alya over negen maanden verloopt en ze zonder geldig paspoort van haar thuisland geen Nederlandse kan worden?1
Het bericht in de Volkskrant is bekend. Het kabinet gaat niet in op individuele zaken, vanuit het oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Dit geldt ook voor de vraag in hoeverre buitenlandse autoriteiten zijn aangesproken. In het algemeen geldt dat als personen in Nederland worden bedreigd, daarvan door betrokkenen bij de politie aangifte zou kunnen worden gedaan. Daarbij geldt uiteraard dat een ieder die in Nederland verblijft zich aan de Nederlandse wet- en regelgeving dient te houden.
Het uitgangspunt is dat alleen in zeer uitzonderlijke situaties aanleiding bestaat tot naturalisatie met terzijdestelling van een aantal reguliere naturalisatievoorwaarden. Dergelijke situaties komen niet vaak voor.
Wilt u de Minister van Buitenlandse Zaken vragen zijn invloed aan te wenden door in gesprek te gaan met de Saoedische ambassadeur opdat medewerking wordt verleend aan de beveiliging van Alya en Pim, en haar paspoort wordt verlengd zonder dat zij wordt uitgeleverd aan haar familie?2
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden om Alya versneld de Nederlandse nationaliteit te laten verkrijgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij de Minister van Buitenlandse Zaken navraag doen wat maakt dat hij zich terecht inzet voor de zaak van de Soedanese Meriam Ibrahim terwijl in de zaak van Alya en Pim hij vooral onmogelijkheden lijkt te zien vanwege de Saoedische nationaliteit van Alya? Deelt u de mening dat dit op zijn minst tegenstrijdig lijkt, temeer omdat de huwelijkse vrijheid van Pim, die wel in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, genegeerd lijkt te worden, alsmede de wil van Alya om Nederlandse te worden met alles wat daarbij hoort?3
Het gaat hier om verschillende vraagstukken. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft meest recentelijk op 4 juli 20144 antwoord gegeven op Kamervragen over Meriam Ibrahim die ter dood was veroordeeld door een Sudanese rechtbank, omdat zij ervan beschuldigd werd het islamitische geloof te hebben verlaten en zich tot het christendom te hebben bekeerd. De hier door u gestelde vraag, of iemand al dan niet de Nederlandse nationaliteit kan verwerven, is een zaak die op grond van de rijkswet op het Nederlanderschap dient te worden beoordeeld en waar een buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging buiten staat.
Hoeveel mensen hebben in 2013 en 2014 tot op heden het landelijk nummer gebeld over achterlating, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap? Kunt u dit specificeren naar minderjarigen en meerderjarigen? Hoeveel mensen hebben via de Nederlandse ambassades om hulp gevraagd inzake achterlating, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap in 2013 en 2014? Wat is met deze verzoeken gebeurd?
Via het landelijk meldpunt en telefoonnummer voor alle vormen van huiselijk geweld komt men terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld in de regio. De steunpunten registreren niet op het onderwerp huwelijksdwang. In de periode maart tot en met juni 2014 zijn minimaal 25 ernstige hulpvragen binnen gekomen waarvan een enkele zelfs tot beveiligde opvang heeft geleid.
In 2013 en 2014 (tot heden) hebben zich 15 zaken van achterlating, soms in combinatie met huwelijksdwang, voorgedaan bij de Nederlandse ambassades waarbij consulaire bijstand is geboden. In de meeste gevallen wilden de slachtoffers terugkeren naar Nederland.
Het bericht dat huurbemiddelaars een andere werkwijze hebben toegezegd |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurbemiddelaars een andere werkwijze hebben toegezegd?1
Het is verheugend dat de betrokken (ver)huurbemiddelaars een andere werkwijze, conform de wet, hebben toegezegd. Zoals in het nieuwsbericht van de ACM is aangegeven treedt de ACM op tegen oneerlijke handelspraktijken. Gevallen waarin ten onrechte bij het aangaan van huurovereenkomsten voor woonruimte bemiddelingskosten in rekening worden of zijn gebracht bij de consument-huurder, kunnen gemeld worden bij de ACM – via ConsuWijzer.nl door consumenten en via ACM.nl door bedrijven. Het kabinet heeft het voornemen om nog in 2014 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen, waarin de uitzondering voor kamerverhuur op het verbod op tweezijdig bemiddelingskosten in rekening brengen uit de wet wordt geschrapt. Met dit wetsvoorstel wordt het tweezijdig bemiddelingskosten in rekening brengen of het eenzijdig bij de consument-huurder in rekening brengen van de bemiddelingskosten terwijl de bemiddelaar ook voor de verhuurder bemiddelt, voor huurovereenkomsten (en koopovereenkomsten) voor alle typen woonruimte verboden. In de toelichting bij dat wetsvoorstel wordt nog eens toegelicht wat het sinds 1990 bestaande verbod van tweezijdige bemiddelingskosten voor zelfstandige woningen behelst: in het geval dat een verhuurder een bemiddelingsbureau benadert om zijn woning verhuurd te krijgen, mag dat bemiddelingsbureau geen bemiddelingskosten in rekening brengen bij de consument-huurder, ook als het bemiddelingsbureau met de verhuurder heeft afgesproken dat de verhuurder geen bemiddelingskosten hoeft te betalen – het bemiddelingsbureau bemiddelt immers in dat geval (ook) voor de verhuurder.
Verder gaat BZK binnenkort naar aanleiding van een verzoek daartoe van enkele koepels van (ver)huurbemiddelaars overleg voeren met deze koepels over het verbod op tweezijdige bemiddelingskosten.
Deelt u de mening dat het goed nieuws is dat NederWoon Verhuurmakelaars en huurbemiddelaar Rots Vast per 1 januari 2015 niet langer kosten in rekening brengen voor de huurder bij bemiddeling, zoals Direct Wonen al eerder deed? Wat wordt er gedaan door zowel het kabinet als de ACM2, tegen andere huurbemiddelaars die bemiddelingskosten in rekening brengen bij een huurder?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen voor huurders die de onterechte bemiddelingskosten al hebben betaald? Kunt u in overleg treden met huurbemiddelaars over reeds onterecht betaalde bemiddelingskosten, bijvoorbeeld om te zorgen dat huurders hun geld terug kunnen krijgen?
Het terugvorderen van ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten is een kwestie tussen de huurder en de bemiddelaar. De huurder heeft de mogelijkheid de bemiddelingskosten als onverschuldigde betaling terug te vorderen, eventueel via de rechter als de bemiddelaar niet in der minne terugbetaalt. Een belangenvereniging van de betrokken huurders heeft de mogelijkheid de onverschuldigde betalingen op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek via een collectieve actie namens die betrokken huurders terugvorderen.
De overheid heeft niet de bevoegdheid om namens (eventueel) gedupeerde huurders geld terug te vorderen van verhuurbemiddelaars. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zal mijn departement binnenkort ambtelijk overleg voeren met enkele koepels van (ver)huurbemiddelaars over het verbod op tweezijdige bemiddelingskosten, maar het kan daarin geen terugbetaling van ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten afdwingen. Wel heeft de overheid een voorlichtende rol. Consumenten worden via ConsuWijzer.nl geïnformeerd over hun rechten en plichten indien zij via een huurbemiddelings-bureau een huurovereenkomst voor een woonruimte aangaan.
Wanneer wordt geregeld dat ook bij studentenkamers en andere onzelfstandige woonruimtes geen bemiddelingskosten in rekening mogen worden gebracht?3
Zoals ik in het antwoord op vragen 1 en 2 heb aangegeven, is het kabinet voornemens het wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat ook bij huur- en koopovereenkomsten voor onzelfstandige woningen (kamers) geen tweezijdige bemiddelingskosten in rekening mogen worden gebracht alsmede niet eenzijdig bemiddelingskosten in rekening mogen worden gebracht indien de bemiddelaar ook voor de verhuurder bemiddelt, nog in 2014 bij uw Kamer in te dienen.
Op welke wijze gaat u de motie-Paulus Jansen over een bredere werking van een uitspraak van de huurcommissie bij onzelfstandige woonruimte betrekken bij het onterecht in rekening brengen van bemiddelingskosten?4
De huurcommissie doet geen uitspraak over in rekening gebrachte bemiddelingskosten (of contractskosten, sleutelgeld, overnamekosten e.d.).
De huurcommissie heeft immers niet de bevoegdheid om uitspraak te doen over bedingen bij het aangaan van een huurovereenkomst voor woonruimte waarin een onredelijk voordeel voor de huurder, verhuurder of een derde wordt overeengekomen (artikel 7:264 van het Burgerlijk Wetboek), die bevoegdheid ligt bij de rechter. De motie Jansen (SP) gericht op een bredere werking van een huurcommissie-uitspraak over onzelfstandige woonruimte kan daarom geen betrekking hebben op het ten onrechte in rekening brengen van (te hoge) bemiddelingskosten.
De uitzending 'Altijd wat monitor' over verdringing van betaald werk door werklozen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van «Altijd wat monitor» over de verdringing van betaald werk door werklozen?1
Mede gelet op de economische recessie zijn er, zowel in het politieke als maatschappelijke debat, zorgen over verdringing op de arbeidsmarkt. Met regelmaat komen situaties voor het voetlicht waarbij de vraag is wat wel en niet toelaatbaar is. Zo ook in de uitzending «Altijd Wat Monitor» van 29 september. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarom, mede namens mij, op 1 oktober jl. een brief3 naar uw Kamer gestuurd met een uitgebreide reactie op het fenomeen verdringing. Ik verwijs in dit kader naar deze brief.
Met de introductie van de WWB in 2004 behoort de uitvoering van de wet tot de verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten hebben de vrijheid om vorm en inhoud van het re-integratiebeleid te bepalen. Zij zijn het best toegerust om keuzes te maken, toegesneden op de lokale en regionale praktijk. Gemeenten hebben verschillende instrumenten ter beschikking, waaronder werken met behoud van uitkering. Zoals bij alle instrumenten moet het inzetten van dit instrument een positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling leveren. Het tijdelijke karakter en de specifieke voorwaarden voor het inzetten van het instrument is mede bedoeld om verdringing van reguliere arbeidsplaatsen te voorkomen. Het college van B&W is er verantwoordelijk voor hieraan invulling te geven, daarbij gecontroleerd door de gemeenteraad. Ik zal daarom niet ingaan op de specifieke voorbeelden.
Ook waar het gaat om aanbestedingen en de sociale voorwaarden die een gemeente daarbij stelt, is de betreffende gemeente het best in staat de situatie te beoordelen en verantwoordelijk.
Vindt u het acceptabel dat iemand 32 uur per week moet schoffelen voor een bijstandsuitkering van 407 euro per maand? Zo ja, waarom? Hoe past dit bij uw eerdere uitspraak dat mensen met een bijstandsuitkering maximaal 20 uur per week onbetaalde arbeid mogen verrichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het Twentse initiatief «Smartcab» waar jonge werklozen drie maanden met behoud van uitkering taxiritten verzorgen? Klopt het dat tientallen taxichauffeurs in de regio Twente werkloos thuis zitten? Vindt u dat er sprake is van verdringing wanneer taxichauffeurs geen baan kunnen vinden omdat hun werk wordt gedaan door jongeren die met behoud van uitkering werkervaring opdoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat 32% van de werkgevers mensen heeft moeten ontslaan omdat ze in het kader van social return mensen met een uitkering in dienst hebben genomen? Wat is uw reactie op de stelling dat de ene groep kwetsbaren wordt uitgeruild tegen de andere groep kwetsbaren? Vindt u dat hier sprake is van verdringing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben in de periode van januari tot september 2014 via social return een baan gekregen? Hoeveel mensen zijn hierdoor ontslagen? Op welke wijze heeft het middel social return bijgedragen aan een structurele oplossing van de werkloosheid? Hoeveel extra banen heeft dit opgeleverd?
Social return is een instrument dat het re-integratiebeleid ondersteunt. Het is niet gebaseerd op een wet of algemene regeling en kan door gemeenten, provincies en het Rijk ingezet worden. Ik beschik niet over landelijke cijfers ten aanzien van de inzet van social return door gemeenten. Elk gemeentebestuur legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst legt jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk4 verantwoording af over (o.a.) de inzet en resultaten van het toepassen van social return door het Rijk.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat gemeenten zich houden aan uw uitspraak dat ze verdringing moeten voorkomen, en dat social return en werkervaringsprojecten voor mensen met een bijstandsuitkering dus niet leiden tot verdringing van reguliere banen en het ontslag van bestaande werknemers?3
Ik heb hiervoor aangegeven dat de uitvoering van de Wet Werk en bijstand tot de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten behoort en dat het de taak van de gemeenteraad is om daar controle op uit te oefenen.
In de Verzamelbrief van 25 april 2014 heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat het doel van social return niet gericht moet zijn op het vervangen van een deel van het vaste personeel door werklozen. Ik ga er van uit dat gemeenten daar goede nota van nemen.
In het Algemeen Overleg Arbeidsmarktbeleid van 15 oktober jl. heeft de Minister van SZW toegezegd om met gemeenten in gesprek te gaan over het voorkomen van verdringing. Hieraan zal aandacht worden besteed in het overleg met de VNG.
Daarnaast let het UWV in de toets bij ontslag wegens bedrijfseconomische reden altijd op het vervallen van arbeidsplaatsen. In het geval de werkgever voornemens is om een deel van het bestaande werk door andere werknemers (uitkeringsgerechtigden) te laten vervullen, is er geen sprake van vervallen van arbeidsplaatsen en zal UWV niet overgaan tot verstrekken van een ontslagvergunning.
Het bericht dat mensen met weinig inkomen steeds vaker rechteloos op anti-kraakcontracten wonen |
|
Sadet Karabulut , Eric Smaling |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het persbericht en het artikel, waaruit blijkt dat een gigantische leegstandsindustrie is ontstaan in ons land, waar duizenden mensen op zoek naar betaalbare woningen, praktisch rechteloos op antikraak-contracten wonen?1
Deze ontwikkeling is niet nieuw. Mede om deze sector in beeld te krijgen heb ik u op 16 mei 2014 (Kamerstuk 33 436, nr.2 een eerste rapportage gestuurd over tijdelijke verhuur en antikraak. Ik ben voornemens u hier tenminste nog twee keer over te rapporteren, in 2015 en 2016. In genoemde rapportage geef ik ook aan dat het verzamelen van informatie over antikraak niet eenvoudig is. De organisatiegraad is laag en deels willen deze bedrijven geen naar hun oordeel concurrentiegevoelige informatie met het Rijk delen.
De wetgeving voor het huren van woonruimte in ons land is uitgebreid en kent twee hoofdvormen: huur voor onbepaalde tijd en diverse vormen van tijdelijke verhuur van woonruimte. Voor beide vormen gelden in bepaalde gevallen huurbescherming en huurprijsbescherming. Huur voor onbepaalde tijd is het uitgangspunt en tijdelijke verhuur is de uitzondering op de regel. Het is gebleken dat er meer behoefte is aan deze uitzondering op de regel. De mogelijkheden voor tijdelijke verhuur zijn in 2013 verruimd door een wijziging van de Leegstandwet. Zoals bekend ben ik voornemens de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur nog verder te verruimen (zie mijn brief van 11 april 2014, Kamerstuk 27 926, nr. 218, hierover). Indien de voorstellen uit deze brief kracht van wet hebben gekregen, acht ik de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur van woonruimte afdoende. In een groot aantal gevallen kan dan door middel van tijdelijke verhuur optimaal gebruik gemaakt worden van de woonruimte. Ik ben van oordeel dat zowel de verhuurder als de huurder daarmee gebaat zijn: de verhuurder omdat een huur gevraagd kan worden en de huurder omdat hij meer waarborgen heeft, bijvoorbeeld wat betreft de opzegging.
In een aantal gevallen kan antikraak toch nodig zijn en een nuttige aanvulling op het reguliere woonaanbod zijn. Bijvoorbeeld als de ruimtes niet voldoen aan de eisen die aan woonruimtes gesteld worden, de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur reeds benut zijn of indien de periode tot aan sloop of vernieuwbouw zeer kort is. Indien er wettelijke eisen aan antikraakcontracten gesteld gaan worden, ontstaat een derde categorie huren. Naar mijn oordeel is er geen behoefte aan en geen ruimte voor een derde categorie huren van woonruimte. Om die reden zal ik geen voorstellen ontwikkelen om verdere wettelijke eisen te stellen aan antikraakcontracten.
Deelt u de mening dat het overheden en woningcorporaties niet past om onder het mom van «antikraak, de goedkoopste vorm van beveiliging», bewoners op te zadelen met onzekere bruikleencontracten? Is het niet wrang dat steeds meer mensen in Nederland op deze wijze worden gedwongen onder precaire omstandigheden te wonen, vanwege lage inkomsten en een tekort aan betaalbare woningen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Ik ben van oordeel dat niet-reguliere vormen van beheer beperkt dienen te worden tot de bijzondere situaties waarvoor ze bedoeld zijn. Zie ook mijn antwoord op de vorige vraag. Het spreekt voor zich dat de sociale huurwoningvoorraad bedoeld is om bewoond te worden door mensen die daar wat betreft hun inkomen of andere beperkende omstandigheden voor in aanmerking komen. De regelgeving zoals vastgelegd in het Besluit beheer sociale-huursector strekt daar ook toe.
Het geniet mijn voorkeur indien overheden en corporaties, maar ook andere verhuurders, daar waar mogelijk gebruik maken van de mogelijkheden van tijdelijke verhuur.
Ik deel niet de observatie dat steeds meer mensen «gedwongen» worden om onder deze «precaire» omstandigheden te gaan wonen. Naar mijn oordeel is er wel degelijk een keuze. Wel is het zo dat de leegstand van onder meer kantoren de laatste jaren nog steeds toeneemt en dat het derhalve niet onaannemelijk is dat de «markt» voor antikraak wonen eveneens toeneemt.
Klopt het dat er ongeveer 6500 panden in beheer zijn bij leegstandbeheerders en antikraakbureaus? Hoeveel mensen huisvesten zij? Wanneer u geen overzicht kunt verstrekken, kunt u dan uitleggen waarom niet?
Deze gegevens zijn ontleend aan mijn eerder genoemde brief van 16 mei 2014. Daarin gaf ik aan dat 13 leegstandbeheerders gegevens hebben geleverd voor deze rapportage. Deze leegstandbeheerders zijn aangesloten bij het keurmerk leegstandbeheer. In deze rapportage is tevens opgenomen dat het voor deze panden om ongeveer 12.000 bewoners gaat.
Hoeveel woningen of panden worden door leegstandbeheerders en antikraakbureaus beheerd voor de rijksoverheid, hoeveel voor gemeenten en hoeveel voor woningcorporaties? Met welk doel en voor welke periode? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat betreft de rijksoverheid worden op dit moment 163 panden door tussenkomst van een leegstandbeheerder tijdelijk bewoond ter voorkoming van kraak. Voor 13 van deze panden is sprake van een combinatie van wonen en bedrijfsvoering.
Wat betreft het inzetten van leegstandbeheerders door gemeenten en woningcorporaties beschik ik niet over gegevens. Bij de inventarisatie ten behoeve van mijn eerder genoemde brief van 16 mei 2014 (Kamerstuk 33 436, nr. 39) is aan de leegstandbeheerders wel gevraagd naar informatie over de opdrachtgevers, echter de leegstandbeheerders beschouwden dit als concurrentiegevoelige informatie die zij niet wensten te verstrekken.
Hoeveel en welke woningcorporaties maken gebruik van leegstandbeheerders of antikraakbureaus?
De gegevens die de corporaties aan het Rijk leveren op grond van het Besluit beheer sociale huursector betreffen niet de inzet van antikraak. Derhalve zijn deze gegevens bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet bekend.
Kunt u een overzicht geven van de vermogensontwikkeling van alle in ons land opererende leegstandbeheerders sinds invoering van de Wet Kraken en Leegstand?2 Zijn deze bedrijven ook in andere landen actief?
Ik heb geen inzicht in de vermogensontwikkeling van de in Nederland opererende leegstandbeheerders. Voor zover bekend zijn enkele grote leegstandbeheerders actief in meerdere landen.
Kunt u een overzicht geven per leegstandbeheerder van de onvoorziene of «verborgen» kosten die berekend worden aan een huurder?
Het betreft geen huurovereenkomst maar een gebruiks- of bruikleenovereenkomst. Ik beschik niet over de gegevens die nodig zijn om het gevraagde overzicht te kunnen leveren.
Hoe is het mogelijk dat antikrakers gedwongen kunnen worden om vloeren met asbest te verwijderen zonder beschermende kleding en zonder een asbestonderzoek vooraf? Klopt het dat hier op geen enkele wijze toezicht op wordt uitgeoefend?
De rijksoverheid heeft regels gesteld voor zorgvuldige verwijdering van asbest. Zowel particulieren als opdrachtgevers zijn aan die regels gebonden. Degene die opdracht geeft tot het verwijderen van asbest dient te beschikken over een asbestinventarisatierapport. Uit de inventarisatie blijkt of het asbest moet worden verwijderd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. De gemeente kan hierop toezicht houden.
Zijn er naast de voorbeelden uit Zaandam en Rotterdam nog andere voorbeelden of incidenten waarbij mensen hun gezondheid of veiligheid op het spel hebben moeten zetten voor een leegstandbeheerder? Waar kunnen deze mensen naartoe met hun klacht of kunnen zij hun recht halen?
Er zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen andere voorbeelden bekend. Voor klachten over leegstandbeheerders kunnen mensen terecht bij de Stichting Keurmerk Leegstandbeheer (www.keurmerkleegstandbeheer.nl). Indien er sprake is van strafbare feiten, kan uiteraard aangifte bij de politie worden gedaan.
Klopt het dat het aantal bruikleencontracten zonder huurbescherming is gegroeid sinds invoering van het kraakverbod (Wet Kraken en Leegstand)? Wilt u dit toelichten?
Ik beschik niet over feiten die deze stelling ondersteunen. Echter ik acht het niet onaannemelijk dat dit het geval is. Immers de leegstand van met name kantoren en winkels is sinds de invoering van de Wet kraken en leegstand in 2010 nog aanzienlijk toegenomen, hetgeen de markt voor antikraak heeft vergroot.
Deelt u de mening dat er weliswaar een kraakverbod is maar dat dit niet heeft geleid tot het bestrijden van de leegstand? Zo ja, op welke manier gaat u hier verandering in aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
De Wet kraken en Leegstand heeft als doel om zowel kraken als leegstand (integraal) te bestrijden. Een strengere aanpak van leegstand zou de mogelijkheid tot kraken moeten verkleinen en tegelijkertijd zou een strengere aanpak van kraken niet tot leegstand moeten leiden. RIGO Research en Advies BV heeft op mijn verzoek onderzocht in hoeverre gemeenten het ontwikkelen van leegstandbeleid voortvarend hebben opgepakt (Kamerstuk 31 560, nr. 32). Hieruit blijkt dat veel gemeenten naar aanleiding van de Wet kraken en Leegstand hun leegstandbeleid hebben heroverwogen. De mate waarin dit effectief is gebleken zal worden meegenomen in de evaluatie van de Wet kraken en leegstand (zie vraag 12)
Ziet u mogelijkheden om de Wet Kraken en Leegstand, zo snel mogelijk te evalueren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?3
Ik ben thans in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie teneinde de (integrale) evaluatie van de5t Kraken en Leegstand over de evaluatie. Ik streef er naar de Tweede Kamer in het eerste kwartaal 2015 het evaluatierapport kan aanbieden.
Welke punten in contracten tussen antikraakbureaus en antikrakers blijken nog steeds vol te staan met bepalingen die (deels) in strijd zijn met de wet, zoals huisvredebreuk of inperking van de privacy wat reeds in 2009 is geconstateerd? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Contracten tussen antikraakbureaus en de antikrakers zijn gesloten op basis van het Burgerlijk Wetboek. Het betreft bruikleen (artikel 7A:1777 e.v. van het Burgerlijk Wetboek) of bewaarneming (artikel 7:600 e.v. van het Burgerlijk Wetboek). Er zal geen ve7eding voor het gebruik van de woning kunnen worden bedongen. Wel kan een vergoeding worden overeengekomen voor reële kosten, zoals die voor gas, elektriciteit en water. Uit jurisprudentie blijkt dat de rechter in sommige gevallen ook de vergoeding van de kosten van de vastgoedbeheerder, zoals administratiekosten en kosten van selectie, door de bruiklener acceptabel acht. Ook hier zal jurisprudentie moeten uitwijzen waar de grenzen liggen. In hoeverre in deze contracten verder nog bepalingen staan die in strijd zijn met de wet, is aan de rechter om te bepalen.
Waar moet meneer Van der Berg wonen, die na een scheiding uit noodzaak een wurgcontract tekende bij Ad Hoc, maar vervolgens geen vervangende woonruimte aangeboden heeft gekregen van Ad Hoc, nu hij uit zijn antikraakwoning moet? Op welke wijze houdt u toezicht op leegstandbeheerders en antikraakbureaus?
De heer Van den Berg kan zich melden bij de woningcorporatie(s) in zijn woonplaats of bij de gemeente zelf indien de gemeente een huisvestingsverordening heeft. Veel woningcorporaties hebben woningen beschikbaar voor snelzoekers. Ook is het mogelijk, in het geval er een huisvestingsverordening is, dat de heer Van der Berg in aanmerking komt voor een urgentieverklaring: hij is immers de facto dakloos. Ik houd geen toezicht op leegstandbeheerders en antikraakbureaus.
Deelt u de mening dat er eisen gesteld moeten worden aan bruikleencontracten opdat bewoners bescherming krijgen? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot gerechtelijke uitspraken dat een bruikleencontract wel recht geeft op huurbescherming? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat regelen?
Nee, de figuur van bruikleen is in het Burgerlijk Wetboek afdoende geregeld. Indien uit gerechtelijke uitspraken blijkt dat antikraak-bewoners recht op huurbescherming hebben, dan is dat om dat de rechter heeft geconstateerd dat in casu geen sprake is van een situatie van bruikleen, maar van huur van woonruimte, bijvoorbeeld omdat de antikraak-bewoner een vergoeding betaalde voor het enkele gebruik van de woonruimte of daarvoor een andere tegenprestatie verrichtte. Het verschil tussen bruikleen en huur is dat het er bij bruikleen geen tegenprestatie overeengekomen is. De woonruimte wordt in gebruik gegeven «om niet». De huur van woonruimte is geregeld in afdeling 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Wat heeft u sinds invoering van het kraakverbod (Wet Kraken en Leegstand) gedaan of geïnitieerd om antikrakers te beschermen, dan wel de contracten tussen leegstandbeheerders en antikrakers te verbeteren?
Bij de behandeling hebben de leden Anker (CU) en Van Heugten (CDA) een motie ingediend (Kamerstuk 31 560, nr. 27) die de regering verzocht te bevorderen dat er een keurmerk of certificering komt voor leegstandbeheerders. In een brief van 31 januari 2011 (Kamerstuk 31 560, nr. 31) heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u geïnformeerd over de totstandkoming van dit keurmerk. Op instigatie van de politieke discussie over dit onderwerp, heeft de Vereniging Leegstandbeheer Nederland (VLBN) de Stichting Keurmerk Leegstandbeheer opgericht. Deze stichting is op enige afstand van de leden van de VLBN gezet, hetgeen de ontwikkeling, het beheer en de controle van het keurmerk ten goede komt. Alle leden van de VLBN dienen zich aan het keurmerk te houden. Gebruikers van antikraak kunnen bij de stichting een klacht indienen indien zij van oordeel zijn dat dit niet het geval is. Alle grote leegstandbeheerders zijn aangesloten bij de VLBN.
Na de totstandkoming van het keurmerk in 2011 heb ik mij nog enkele keren laten informeren over de ontwikkeling ervan.
Hoe vaak heeft u de afgelopen vijf jaar contact gehad met de Bond voor Precaire Woonvormen en wie heeft daartoe het initiatief genomen?5
Het laatste contact met de Bond Precaire Woonvormen dateert uit 2009. Destijds is kennis genomen van de documentaire «Leegs9d zonder zorgen» en heeft de heer Heijkamp de gelegenheid gehad zijn opvattingen ter zake naar voren te brengen.
Kunt u inzicht geven in de juridische en wettelijke verschillen tussen tijdelijke of flex-contracten en antikraakcontracten?
Zoals hierboven al aangegeven gaat het bij tijdelijke huurcontracten of flex-contracten om huur van woonruimte waarop afdeling 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Kern is dat de huurder voor het in gebruik geven van de woonruimte door de verhuurder een vergoeding betaalt/tegenprestatie verricht. In het Burgerlijk Wetboek en in de Leegstandwet zijn diverse vormen van tijdelijke verhuur geregeld, waarbij met name die in de Leegstandwet er zich toe lenen om leegstaande gebouwen tijdelijk te verhuren. Bij antikraakcontracten gaat het veelal om een situatie van bruikleen of bewaarneming, waarbij geen vergoeding voor het enkele gebruik van de woonruimte wordt betaald.
Wanneer Leegstandbeheerders panden tijdelijk in gebruik geven, dan heb ik er een voorkeur voor dat zij dit door middel van tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet doen. Dit geeft huurders meer waarborgen, bijvoorbeeld omtrent de opzegging, en geeft verhuurders tegelijk het voordeel dat zij huur kunnen vragen voor de woonruimte.
Deelt u de mening dat het keurmerk Leegstandsbeheer werkt als «een slager die zijn eigen vlees keurt» en dat misstanden te voorkomen zijn door contracten zonder huurrechten te verbieden?
De constructie die de VLBN heeft gekozen, om de Stichting Keurmerk Leegstandbeheer op enige afstand van de leden van de VLBN te zetten, acht ik redelijk. Het alternatief, wettelijke eisen aan antikraak stellen, acht ik ongewenst (zie het antwoord op vraag 1).
Bent u nog steeds van mening dat het keurmerk beter zou werken dan minimumeisen stellen aan antikraakcontracten, gezien de schrijnende voorbeelden uit het artikel, de ervaringen van de Bond Precaire Woonvormen en de opmerking van de voorzitter van het keurmerk Leegstandsbeheer dat «verdere professionalisering» nodig is?
Voor mijn opvatting over het stelsel van huurwetgeving (en antikraak) verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Ik heb vast kunnen stellen dat het keurmerk de afgelopen jaren is aangescherpt.
Bent u bereid antikrakers huurbescherming te bieden, bijvoorbeeld door antikraakcontracten te vervangen door tijdelijke huurcontracten? Zo nee, waarom niet?
Ik meen dat tijdelijke (ver-)huur waar mogelijk de voorkeur geniet boven antikraak. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Echter ik heb geen mogelijkheid om daar waar nu antikraak ingezet is, deze contracten te vervangen door contracten van tijdelijke (ver-)huur. Hier heerst het principe van contractvrijheid. Partijen kunnen hier onderling wel voor kiezen.
Zoals aangegeven, heb ik geen voornemens wettelijke voorschriften voor antikraakcontracten op te stellen.
Waar houdt volgens u «leegstand als probleem van de eigenaar» op en begint «leegstand als probleem voor duurzame buurt-, stads-, of gebiedsontwikkeling»?
Wanneer leegstand (ongewenste) maatschappelijke effecten met zich meebrengt, zoals verpaupering, vandalisme, kraken of onveiligheidsgevoelens kan dit problemen opleveren bij duurzame gebiedsontwikkeling. Bijvoorbeeld in gebieden die kampen met een teruglopende bevolking kan sprake zijn van dergelijke effecten.
Vindt u, na lezing van de recent verschenen Balans van de Leefomgeving 2014 van het Planbureau voor de Leefomgeving, dat 'leegstand» onderhand een probleem van nationale proporties is geworden? Zo ja, welke taken ziet u weggelegd voor het Rijk in het bestrijden van leegstand in bredere zin (woningen, kantoren, winkels, boerderijen) en wat kan provinciaal of lokaal worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, leegstand van vastgoed in bredere zin is geen probleem van nationale proporties. Ten eerste blijkt uit de Balans van de Leefomgeving 2014 dat ernstige leegstand een lokaal probleem is. Een probleem dat bovendien per sector verschilt: kantoren staan relatief veel leeg in de Randstad, terwijl daar nauwelijks woningen leegstaan. Woningleegstand komt voor in zogenoemde krimpregio’s, evenals boerderijen en winkels. Iedere regio moet daarom zijn eigen specifieke problemen aanpakken. Dit neemt niet weg dat het Rijk al geruime tijd initiatieven ontplooit om gemeenten en vastgoedeigenaren te ondersteunen bij die aanpak. Ik noem het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren, het Expertteam (kantoor)transformatie en de Juridische Expertpool Planschade.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van de directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving, bij de presentatie van de Balans van de Leefomgeving 2014: «Stop met bouw nieuwe wijken, verbouw leegstaande kantoren»?
Deze uitspraak gaat lang niet overal op. Zo zal in gemeenten met een groot woningtekort nieuwbouw plaats moeten vinden, al zal een groeiend deel van de opgave binnen de bebouwde kom opgevangen kunnen worden, bij voorbeeld door verbouw of sloop van overtollig vastgoed. Naast kantoren kan het daarbij ook gaan om voormalige onderwijs- of zorgcomplexen, kloosters of kazernes.
Bent u bereid de Ladder voor Duurzame Verstedelijking sterker te verankeren in wetgeving, met andere woorden: sterker dan de eis dat een gemeente slechts een motivering hoeft te geven waarom van de Ladder is afgeweken?
Zoals het Planbureau voor de Leefomgeving in de Monitor Infrastructuur en Ruimte 2014 terecht constateert, is het verstandig om niet te snel conclusies te trekken over de werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking, vooral omdat de regeling nog niet zo lang geldt.
Inmiddels is wel jurisprudentie over de toepassing ontstaan. Naar verwachting zal dit bijdragen aan een verbetering van de uitvoeringspraktijk. Sinds de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht in oktober 2012 heeft niet meer het Rijk (de Rijksinspectie), maar hebben de provincies het toezicht op de correctie uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening en dus ook op de uitvoering door gemeenten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Minister van Infrastructuur en Milieu zal vanuit haar systeemverantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening deze eerste uitkomsten over het gebruik van deze ladder bespreken met de VNG en het IPO en samen met hen bezien hoe de uitvoeringspraktijk rond de toepassing van de ladder kan worden verbeterd. In ieder geval lijkt het goed om daarbij in te zetten op kennis en communicatie. Decentrale overheden kennen de regionale en lokale omstandigheden en zijn daardoor het beste in staat een afweging te maken over ruimtelijke ontwikkelingen.
Het bericht dat jihadist Jermaine W. een onderwijsorganisatie leidde |
|
Sadet Karabulut , Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat jihadganger Jermaine W. die vorige week met zijn gezin naar de Islamitische Staat (IS) zou zijn vertrokken in Syrië, voorzitter is van een stichting die onderwijs aanbiedt aan kinderen en jongeren, ondanks het feit dat hij door veiligheidsdiensten in de gaten zou worden gehouden? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat zo iemand een onderwijsorganisatie heeft kunnen oprichten en leiden? Wat heeft de gemeente gedaan, wat heeft de overheid gedaan?1
Het is onaanvaardbaar wanneer kinderen onder het mom van een culturele stichting worden blootgesteld aan personen die een extremistische boodschap uitdragen. In Nederland is ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. De vrijheden van de rechtsstaat mogen echter niet worden misbruikt om het voortbestaan ervan tegen te werken.
Deze stichting, die ook onderwijs verzorgt, is een privaat initiatief en wordt niet als onderwijsinstelling erkend door het Rijk. Het onderwijstoezicht door de Inspectie van het Onderwijs is vastgelegd in de Wet op het Onderwijstoezicht. Private initiatieven zoals deze stichting vallen daar niet onder. Dit niet erkende onderwijs is dus niet onderhevig aan inspectie door de onderwijsinspectie. Dat neemt niet weg dat wij zullen ingrijpen wanneer er tekenen zijn van praktijken die niet door de beugel kunnen.
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Komt het voor dat haatpredikers of extremisten, die door veiligheidsdiensten in de gaten worden gehouden, de ruimte krijgen om onderwijs voor kinderen te verzorgen? Zo nee, kunt u dit uitsluiten? Zo ja, hoe vaak, waar en op welke wijze vindt controle plaats?
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Ontvangen de in het artikel genoemde stichtingen voor taal, cultuur en islamonderwijs in het Gooi subsidies van de overheid, of is hiervan in het verleden sprake geweest? Zo ja, door wie, op welke wijze en welke criteria zijn hierbij gehanteerd? Zo nee, is hiervan sprake in andere gemeenten in Nederland? Klopt het bericht dat waar zij zich formeel zeggen bezig te houden met Arabische les, er in de praktijk sprake is van het leren van de Koran en godsdienstonderwijs waarbij de oprichter zelf de Jihad verheerlijkt?
Ik acht het onwenselijk als er onder het mom van een culturele stichting een extremistische boodschap wordt verkondigd. Het is niet wenselijk dat jongeren afgezonderd van de Nederlandse samenleving opgroeien of op enige wijze worden weggehouden van de bredere samenleving waarin zij zich later moeten kunnen handhaven. In Nederland is ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. De vrijheden van de rechtsstaat mogen echter niet worden misbruikt om het voortbestaan ervan tegen te werken.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme van augustus 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 253) wordt o.a. aandacht aan dit onderwerp besteed. Het doel van het actieprogramma is drieledig: beschermen van de democratische rechtsstaat, bestrijden en verzwakken van de jihadistische beweging in Nederland, en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering. De modernisering van informeel onderwijs, o.a. het vergroten van transparantie en het verbeteren van het pedagogisch klimaat, is onderdeel van dit actieprogramma.
Financiering van dergelijke stichtingen vanuit het buitenland, ongeacht of er in dit geval sprake van is of niet, is wettelijk niet verboden. Dit voor zover er geen sprake is van financiering van geweldsuitoefening en criminele praktijken zoals terrorisme, ondermijning van de rechtsstaat en verspreiding van «niet-democratische» opvattingen die de sociale stabiliteit onder druk zetten (Kamerstuk 29 614, nr. 35). Het is bestuurlijk gewenst dat stichtingen transparant zijn met betrekking tot hun financiering. Die afweging moet echter door de stichting zelf worden gemaakt.
Het Rijk geeft geen subsidie aan door u genoemde stichtingen. Decentrale overheden hebben een eigen verantwoordelijkheid op dat punt. De gemeente Huizen heeft desgevraagd aangegeven dat de betrokken stichtingen voor zover bekend geen subsidie hebben gekregen van de gemeente. Er is evenmin gebruik gemaakt van (gesubsidieerde) buurthuizen of wijkcentra om lessen te verzorgen.
Financiering vanuit het buitenland is dus wettelijk niet verboden, maar het is wel onwenselijk als dergelijke stichtingen geen transparantie bieden met betrekking tot hun financiën en de door hen geleverde diensten. Middels bovengenoemde maatregel uit het actieprogramma proberen wij de stichtingen te bewegen naar het vergroten van deze transparantie.
Ontvangen de in het artikel genoemde stichtingen (financiële) middelen uit het buitenlands? Zo ja, uit welke landen en hoe? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de overheid zou moeten bewerkstelligen dat subsidies en ondersteuning aan organisaties die de integratie belemmeren, worden gestopt, buitenlandse financiering wordt onderzocht en de onderwijsinspectie alle onderwijsstichtingen zou moeten controleren? Zo nee, vind u de huidige praktijk prima functioneren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de gemeente Enschede werklozen wil verplichten hun aanvullend pensioen op te eten alvorens zij recht krijgen op bijstand |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het voornemen van de gemeente Enschede om mensen die bijstand aanvragen te verplichten eerst hun aanvullend pensioen op te eten alvorens zij aanspraak kunnen maken op een bijstandsuitkering? Deelt u de mening dat de pensioenvoorziening een oudedagsvoorziening is en dat die niet aangemerkt mag worden door gemeenten als beschikbaar inkomen?1
Het plan van Enschede, dat inmiddels is ingetrokken, vind ik onwenselijk. De 2e pijler pensioenen zijn thans een sterk gereguleerd instrument voor de oudedagsvoorziening. Bijstandsgerechtigden zouden – in het kader van de bijstand – niet door gemeenten verplicht moeten worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij komt dat momenteel wetgeving wordt voorbereid om het 3e pijler pensioen van zzp-ers en werknemers onder voorwaarden te beschermen in geval van een beroep op de bijstand.
Klopt het dat gemeenten aanvragers van een bijstandsuitkering niet kunnen verplichten om eerst hun aanvullend pensioen op te eten? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is op grond van jurisprudentie niet gebleken dat het oorspronkelijke plan van Enschede in strijd zou zijn met de WWB.
Hoe verhoudt het voornemen van de gemeente Enschede zich tot uw beleid om het via pensioen opgebouwde vermogen te beschermen als oudedagsvoorziening? Deelt u de mening dat het moeten opeten van aanvullend pensioen dat mensen hebben opgebouwd om hun oude dag mee door te komen hier haaks op staat en zeer nadelige gevolgen kan hebben voor de inkomenspositie van ouderen? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 al heb aangegeven vind ik het plan onwenselijk.
Ik ondersteun de strekking van het amendement op de Verzamelwet SZW 20153 dat de SP heeft ingediend. Echter, de Verzamelwet leent zich, gezien zijn overwegend technische en beperkt inhoudelijk karakter, minder voor dit onderwerp. Daarom zal ik met een voorstel komen om in de Wet werk en bijstand (ofwel: de Participatiewet zoals die met ingang van 1 januari 2015 zal gaan luiden) te regelen dat bijstandsgerechtigden door het college niet gedwongen kunnen worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij wordt onderzocht hoe het een en ander het best kan worden geïmplementeerd. Hierbij wordt ook gekeken naar aanverwante wet- en regelgeving (zoals de IOAW en de IOAZ). Alleen wanneer personen vrijwillig hun 2e pijler pensioen eerder laten ingaan, zal het 2e pijler pensioen door het college van B&W in aanmerking genomen worden bij de vaststelling voor het recht op en de hoogte van bijstand.
In de eerstvolgende Verzamelbrief zal ik gemeenten oproepen om, vooruitlopend op de wetswijziging, bijstandsgerechtigden niet te verplichten om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan.
Op basis waarvan doet de Inspectie SZW onderzoek naar de gemeente Enschede en wanneer worden de resultaten bekend gemaakt?
Aan de gemeente Enschede is een meerjarige aanvullende uitkering toegekend op grond van de WWB. In dit kader dient de gemeente een deel van haar tekort te verminderen door de effecten van haar beleid en uitvoering te verbeteren. Hiertoe heeft de gemeente een verbeterplan vastgesteld.
Eind juni 2014 heeft de gemeente hierover haar verantwoording ingediend bij de Toetsingscommissie WWB (TC) en namens deze commissie beoordeelt de Inspectie SZW deze verantwoording. De beoordeling richt zich op de juiste naleving van de verplichtingen die bij beschikking aan de gemeente zijn opgelegd, waaronder het realiseren van een tekortreductie volgens het door de gemeente zelf vastgestelde verbeterplan. Het is aan de gemeente zelf te bepalen op welke wijze zij haar vereiste tekortreductie realiseert.
De inspectie onderzoekt de voortgang van de verbetermaatregelen en de eventuele bijstelling daarvan. Het rapport van de inspectie is, voorzien van een bestuurlijke reactie van de gemeente Enschede, inmiddels aan de TC aangeboden. De toetsingscommissie zal mij informeren over de onderzoeksbevindingen en zal mij adviseren over de daaraan te verbinden conclusies.
De gemeente weet dat zij een beroep heeft gedaan op een voorziening die met zich mee kan brengen dat de gemeente de effecten van haar beleid en uitvoering moet gaan verbeteren. De gemeente heeft de bereidheid daartoe getoond en een verbeterplan vastgesteld dat de TC het noodzakelijke vertrouwen heeft gegeven dat de gemeente de vereiste verbeteringen zal realiseren. Mede op basis van dit vertrouwen heeft de TC mij vorig jaar geadviseerd aan Enschede een meerjarige aanvullende uitkering toe te kennen over de periode 2013–2015. Om aanspraak te kunnen maken op de meerjarige aanvullende uitkering, is het van belang dat de gemeente de haar opgelegde verplichtingen correct nakomt, temeer omdat deze uitkering op basis van solidariteit door gemeenten gezamenlijk wordt bekostigd. Nadat ik de bevindingen en het advies van de TC heb ontvangen zal ik de gemeente nader berichten.
Wat wilt u zeggen tegen de wethouder die als argument voor deze maatregel opvoert dat «de rijksoverheid legt ons bezuinigingen op, wij staan met de rug tegen de muur»? Erkent u de financiële nood van de gemeente Enschede?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze zou de gemeente Enschede met een werkloosheidspercentage van 18% alle bijstandsgerechtigden naar banen begeleiden? Hoeveel banen zijn er beschikbaar in de regio?
Net als andere grote gemeenten kent ook Enschede helaas een relatief hoog percentage geregistreerde niet-werkende werkzoekenden (NWW). Het genoemde hoge NWW-percentage van 18%4 is niet gelijk aan het formele werkloosheidspercentage doordat NWW’ers voor een belangrijk deel niet actief zoeken en/of direct beschikbaar zijn voor werk, waardoor zij niet behoren tot de werkloze beroepsbevolking (de «werkloosheid»). Het formele werkloosheidspercentage is in de gemeente Enschede iets hoger dan het landelijk gemiddelde (in 2013 9,5 ten opzichte van 8,3 procent5).
Er zijn voor werklozen in Enschede ook kansen buiten de eigen woongemeente. Voor hen kan met andere woorden (breder) gekeken worden naar de arbeidsmarktsituatie in de regio Twente en in de provincie Overijssel. Het NWW-percentage (wat – zoals hiervoor is aangegeven – niet hetzelfde is als het werkloosheidspercentage) is voor deze regio’s (met 12,2 respectievelijk 10,6 procent) maar weinig hoger dan het landelijk gemiddelde van 10,1 procent. Ook zijn er mogelijkheden over de grens in Duitsland.
Voor de regio Twente geldt dat er in het afgelopen jaar (tot en met juli 2014) een kleine 12 duizend vacatures zijn gemeld bij het UWV. In heel Nederland werden 350 duizend vacatures gemeld bij het UWV. Uitgaand van het totaal aantal ontstane vacatures volgens het CBS in het afgelopen jaar van 664 duizend is het totaal ontstane vacatures in de regio Twente te schatten op ruim 22 duizend. Er zijn dus wel kansen op werk voor de 7.000 werklozen (12.418 niet-werkende werkzoekenden) in Enschede.
Veel werklozen vinden op eigen kracht weer werk en hebben geen (grote) afstand tot de arbeidsmarkt. Deze mensen hebben geen ondersteuning van de gemeente nodig. De gemeente ondersteunt op basis van maatwerk wel mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en zij kunnen daarvoor ondermeer de middelen uit het Participatiebudget inzetten.
Overtredingen van TNO-normen voor statijden bij de luchthavenbeveiliging op Schiphol |
|
Sadet Karabulut , John Kerstens (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de gezondheidsrisico’s voor beveiligers (en daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s van passagiers) bij langdurig en eenzijdig staand werk? Acht u het van belang dat beveiligers en passagiers tegen deze risico’s beschermd worden?1
Het is mij bekend dat beveiligingspersoneel te maken heeft met fysiek en mentaal belastend werk. Volgens de Arbowetgeving mag fysieke belasting geen gevaren opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer en moet psychosociale arbeidsbelasting worden voorkomen. Het is de taak van de werkgever om – met instemming van de werknemers – de preventie verder vorm te geven. De beveiligingsbranche heeft de algemene voorschriften van de Arbowetgeving verder uitgewerkt in een Arbocatalogus Particuliere Beveiliging.
Acht u het maximeren van statijden een goede manier om beveiligers tegen deze gezondheidsrisico’s te beschermen? Onderschrijft u de TNO-normering voor langdurig en eenzijdig staand werk, de zogenaamde maximale statijden, als hierbij te hanteren norm?
Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om de algemene doelvoorschriften van de Arbowetgeving te vertalen in oplossingen en middelvoorschriften zoals normeringen die bijdragen aan gezond en veilig werken. Deze kunnen onderdeel uitmaken van de Arbocatalogus en dienen dan als uitgangspunt voor toezicht en handhaving door de Inspectie SZW.
In de huidige CAO hebben partijen afspraken gemaakt over statijden voor de luchthavenbeveiliging. Over de toepassing van het statijdenrapport van TNO zijn afspraken vastgelegd in het onderhandelingsresultaat van 2 september 2014 voor de nieuwe CAO Particuliere beveiliging die gaat lopen van 1 oktober 2014 tot 1 juli 2015.
Bent u bekend met het onderzoek van FNV Beveiliging naar overschrijdingen van de TNO normen statijden dat 5 september 2014 is gepresenteerd? Hoe oordeelt u over de onderzoeksresultaten waarbij een gemiddelde overschrijding van 81 minuten per werkdag per beveiliger werd vastgesteld?
Ja, het onderzoek van de FNV is mij bekend. TNO staat bij het Ministerie van SZW bekend als een deskundig onderzoeksbureau op het gebied van arbeidsomstandigheden. TNO heeft maatwerk geleverd voor de beveiligers van Schiphol door normen en richtlijnen te ontwikkelen die specifiek zijn toegesneden op hun situatie. Het naleven van de door TNO ontwikkelde richtlijnen en normen zal naar verwachting dan ook zeker bijdragen aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden van de beveiligers.
Acht u het aantal overschrijdingen en de omvang daarvan acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid (nu de staat mede-aandeelhouder is) Schiphol hierop aan te spreken?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Fysieke belasting is een belangrijk arbeidsrisico en het is van belang dat hier aandacht aan wordt besteed. Het stellen van normen kan bevorderend werken.
De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden ligt primair bij de beveiligingsbedrijven als werkgevers. Goed opdrachtgeverschap vereist dat ook een opdrachtgever, als partij in de keten, rekening houdt met de verplichtingen waar een opdrachtnemer aan moet voldoen. Ik ben bezig met een verkenning van mogelijkheden om opdrachtgevers te stimuleren om rekening te houden met gezond een veilig werken bij de opdrachtnemers. Ik ga daarover graag met uw kamer in gesprek.
Het bericht dat de gemeente Enschede een zoekperiode van vier weken voor de bijstand hanteert, alvorens de aanvraag wordt beoordeeld |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de gemeente Enschede moet stoppen met het hanteren van een zoekperiode van vier weken voor mensen ouder dan 27 jaar, alvorens een aanvraag om een bijstandsuitkering in behandeling wordt genomen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot artikel 41 van de Wet werk en bijstand (Wwb)?1
Een gemeente mag een belanghebbende die zich bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft gemeld, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling. Een verplichting kan zijn dat mensen gedurende vier weken zelf moeten zoeken naar werk. Deze verplichting mag ook worden opgelegd aan iemand vanaf 27 jaar. Als diegene echter een aanvraag voor bijstand doet tijdens die vier weken, moet de gemeente die aanvraag -ook tijdens die vier weken- in behandeling nemen. Dit is anders voor iemand jonger dan 27 jaar. Een aanvraag van iemand jonger dan 27 jaar kan pas na afloop van de vier weken gerekend vanaf de dag van melding worden ingediend en in behandeling worden genomen. Dit is geregeld in artikel 41, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Op de aanvraag is titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Hierin wordt bepaald dat op een aanvraag in beginsel binnen acht weken moet worden beslist. Ik heb de wethouder van Sociale Zaken van de gemeente Enschede hierover inmiddels geïnformeerd.
Deelt u de mening dat, zoals blijkt uit de voorbeelden van «Sociaal hart voor Enschede», de zoekperiode leidt tot schulden, onterechte afwijzingen en mensen die zich terugtrekken en hierdoor uit beeld raken? Zo nee, ontkent u de groeiende sociale problematiek in Enschede?2
Allereerst geldt dat de uitvoering van de WWB aan (het college van burgemeester en wethouders van) een gemeente is. De gemeenteraad controleert het college.
Ik heb van de wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede begrepen dat de gemeente Enschede in staat is om binnen acht weken te beslissen op een bijstandsaanvraag, ook als er een zoektijd van vier weken wordt gehanteerd en dat als mensen in Enschede in de financiële problemen dreigen te geraken een voorschot wordt verstrekt, zoals in de WWB wordt voorgeschreven.
Er zijn mij geen casussen bekend waaruit blijkt dat de gemeente Enschede zich niet houdt aan de wettelijke termijnen voor het verstrekken van voorschotten zoals vermeld in artikel 52 van de WWB. Tijdens mijn onderhoud met de wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede heb ik onder andere de voorschotverstrekking aan de orde gesteld.
Verder heb ik begrepen dat het burgerinitiatief Sociaal Hart Enschede zich inzet voor mensen in de bijstand. Het burgerinitiatief heeft klachten ontvangen van mensen in de bijstand op diverse terreinen. Het burgerinitiatief wil een onderzoek van de Nationale ombudsman naar aanleiding van deze klachten. De wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede zal de klachten in ontvangst nemen om deze naar behoren af te handelen.
Klopt het bericht dat de gemeente Enschede zich niet houdt aan de wettelijke termijnen voor het verstrekken van voorschotten zoals vermeld in artikel 52 van de Wwb? Zo ja, bent u bereid om de gemeente hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen aan de angst en beweegreden van de wethouder voor faillissement vanwege tekortschietende budgetten? Erkent u dat werklozen en hulpbehoeftigen hiervan de dupe worden?3
Met de komst van de WWB in 2004 werden gemeenten volledig financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de bijstand. Gemeenten ontvangen voor deze taak twee budgetten: een inkomensdeel voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen en een participatiebudget voor de bekostiging van re-integratieactiviteiten. Door voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen een budget te verstrekken, hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om bij effectieve uitvoering de winst te behouden en worden zij bij optredende tekorten gestimuleerd tot verbetering. Dit dient uiteraard te gebeuren op een wijze die binnen de kaders van de wet- en regelgeving ligt.
Het is bekend dat de gemeente Enschede de wet onder moeilijke omstandigheden moet uitvoeren, maar dit geldt voor veel gemeenten. Over 2013 had Enschede een tekort op haar budget voor het inkomensdeel van circa € 7 miljoen (8,5% van het budget). De omvang van dit tekort lijkt beheersbaar voor de gemeente, mede in ogenschouw nemend dat het tekort lager is uitgevallen dan de gemeente ongeveer een jaar geleden verwachtte. Dat tekorten gemeentebestuurders aanleiding geven tot zorgen en tot het treffen van aanvullende maatregelen, is een wezenlijk onderdeel van de budgetbekostiging. Voor zover gemeentelijke budgetten op basis van het objectief verdeelmodel te zeer uit de pas lopen met de werkelijke uitgaven van de gemeente ten aanzien van het inkomensdeel, en hiervoor andere oorzaken zijn aan te wijzen dan alleen gemeentelijke keuzen met betrekking tot beleid en uitvoering, voorzien diverse maatregelen (zowel vooraf als achteraf) in een risicodemping voor gemeenten. Een van die maatregelen betreft de meerjarige aanvullende uitkering, waarvoor de gemeente Enschede sedert 2009 in aanmerking komt. Net als de overige maatregelen, is de meerjarige aanvullende uitkering nadrukkelijk alleen bedoeld ter beheersing van het financië
De wettelijk vastgelegde rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden kunnen door de gemeente niet worden aangetast, ook niet wanneer zij vanwege tekorten maatregelen treft om die te reduceren. Voor zover rechten en plichten niet in landelijke regelgeving zijn vastgelegd, maar voortvloeien uit de toepassing van bevoegdheden die bij wet aan gemeenten zijn gegeven, kunnen lokale maatregelen hierop wel van invloed zijn. De wenselijkheid hiervan en maatvoering daarbij staan ter beoordeling van de gemeente, waarbij de gemeenteraad een kaderstellende en controlerende taak heeft.
Het bericht dat steeds meer buschauffeurs worden vervangen door vrijwilligers |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat steeds meer buschauffeurs worden vervangen door vrijwilligers?1
Ik spreek van werkverdringing als werknemers door oneerlijke concurrentie hun baan verliezen. Bij oneerlijke concurrentie kan gedacht worden aan ontduiking van het minimumloon, het cao-loon of de werknemersverzekeringen. Wanneer werknemers hierdoor hun baan verliezen vind ik dat onacceptabel. Of er in concrete gevallen sprake is van werkverdringing is mede afhankelijk van de omstandigheden van het specifieke geval. Zoals Kamerlid Karabulut (SP) heeft verzocht in de procedurevergadering van de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ben ik in de brief van 1 oktober jl dieper ingegaan op dit onderwerp.
Bent u het eens met de stelling dat er sprake is van werkverdringing wanneer vrijwilligers bussen gaan rijden op lijnen waar dit voorheen door betaalde chauffeurs werd gedaan? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de plannen van gemeenten en provincies om vrijwilligers in te zetten op (voorheen) reguliere buslijnen?
Zoals hierboven geschetst is het moeilijk algemene uitspraken te doen. De gemeenten en provincies zijn zelf verantwoordelijk om het openbaar vervoer – binnen de geldende wet- en regelgeving – in hun gebied vorm te geven. Het is niet aan mij om daarover te oordelen.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat meer dan 10% van de buschauffeurs vrijwilliger is? Zo, ja waarom? Verwacht u dat in de komende jaren meer buschauffeurs hun baan verliezen en worden vervangen door vrijwilligers?
Of de komende jaren meer buschauffeurs hun baan verliezen en meer vrijwilligers dit soort werkzaamheden gaan doen, kan ik niet inschatten.
Bent u bereid om met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) afspraken te maken over hoe het begrip «vrijwilligerswerk» moet worden gedefinieerd en wat «perspectief op werk» betekent? Bent u bereid om gemeenten en provincies die buslijnen door vrijwilligers laten rijden, hierop aan te spreken? Wilt u uw antwoord motiveren?
Het UWV is verantwoordelijk voor uitvoering van een aantal werknemersverzekeringen. In het kader van de WW ben ik in overleg met het UWV om te komen tot verruiming van de huidige regels omtrent het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering zoals aangekondigd in mijn brief van 10 juli jongstleden3. Daar maken we afspraken over hoe vrijwilligerswerk in de zin van de WW wordt gedefinieerd. Werkverdringing houd ik daarbij scherp in het oog.
Zoals aangegeven zijn gemeenten en provincies zelf verantwoordelijk voor de organisatie van het openbaar vervoer in hun gebied.
Wilt u in overleg treden met de vakbonden en de Tweede Kamer van de resultaten van dit overleg op de hoogte stellen?
Ja, ik zal dit bespreken in mijn overleg met sociale partners en uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Het bericht dat de zwakste gemeenten minder re-integratiegeld krijgen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt de analyse van Binnenlands Bestuur dat de dertig zwakste gemeenten volgend jaar flink inleveren op het re-integratiebudget? Klopt het dat tien van deze gemeenten zelfs zwaarder worden gekort dan het landelijk gemiddelde? Zo ja, welke politieke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waaruit blijkt dat deze analyse niet klopt?1
In het betreffende artikel van Binnenlands Bestuur wordt vooral ingegaan op de verdeling van de re-integratiemiddelen van het Participatiebudget voor 2015. Dit zijn de middelen die gemeenten krijgen voor de huidige doelgroep van de WWB. Conform het regeerakkoord is een korting van circa 8 procent op dit budget toegepast. Deze korting raakt alle gemeenten.
Voor de verdeling van deze middelen is een nieuw verdeelmodel ontwikkeld. Een verdeelmodel moet zo goed mogelijk recht doen aan de omstandigheden, zoals deze zich in de gemeenten voordoen. In mijn brief van 15 mei jl. heb ik uiteengezet welke verdeelmaatstaven zijn opgenomen in het nieuwe verdeelmodel.4 Ik ben van oordeel dat dit verdeelmodel de beschikbare middelen op een evenwichtige wijze over de gemeenten verdeelt. Zoals ik in genoemde brief heb aangegeven, zijn bij de keuze van de verdeelmaatstaven de uitkomsten voor de gemeenten in zwakke regio’s een belangrijk criterium geweest. De gekozen verdeling leidt voor deze categorie gemeenten als geheel verhoudingsgewijs tot een verbetering ten opzichte van het huidige verdeelmodel. Het aandeel van deze gemeenten stijgt van 13.1% naar 13,6%. Dit is onder andere het gevolg van het conform de motie Kerstens c.s. (TK 2013–2014, 33 161 nr. 179) opnemen van de maatstaf «bereikbare banen» in het verdeelmodel. Per individuele gemeente zullen de uitkomsten variëren, afhankelijk van de score op de verschillende verdeelmaatstaven.
Met de VNG is overeenstemming bereikt over het nieuwe verdeelmodel. Om de herverdeeleffecten te beperken geldt voor het nieuwe verdeelmodel een ingroeiperiode van drie jaar.
In het overzicht met herverdeeleffecten bij de voorlopige budgetten 2015 en de berekeningen in het artikel van Binnenlands Bestuur is geen rekening gehouden met de middelen voor nieuwe doelgroepen. Zoals ik in mijn brief van 15 mei uiteen heb gezet is de gekozen verdeling van deze middelen ook relatief gunstig voor gemeenten in zwakke regio’s. Dit «voordeel» neemt de komende jaren toe als de omvang van deze middelen voor gemeenten verder toeneemt.
Bent u van mening dat u nog steeds tegemoet komt aan de wens van de Kamer om alle regio’s bij de invoering van de Participatiewet een «gelijke start» te geven? Zo ja, waaruit blijkt dit?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt uw eerdere schrijven dat acht gemeenten in Oost-Groningen en Zuid-Limburg er dankzij de maatstaf «bereikbare banen» op vooruit zouden gaan zich tot de berekening van Binnenlands Bestuur? Klopt het dat in werkelijkheid deze gemeenten er juist allemaal op achteruit gaan? Zo ja, heeft u deze cijfers achter gehouden? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om het verdeelmodel voor het participatiebudget alsnog aan te passen?
Gelet op het voorgaande ligt een aanpassing van het verdeelmodel Participatiebudget naar mijn oordeel niet in de rede.
Het herkeuren van Wajongers met een indicatie voor AWBZ dagbesteding |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat Wajongers met een indicatie voor AWBZ dagbesteding een aankondiging voor herkeuring hebben ontvangen? Indien ja, waarom en hoeveel mensen met een dergelijke indicatie hebben een aankondiging ontvangen? Gaat het om alle mensen met een indicatie voor AWBZ dagbesteding?
Alle Wajongers hebben van UWV een brief ontvangen waarin is aangegeven wat de mogelijke gevolgen van de Participatiewet zijn. Deze brief is een begin van de communicatiecampagne die UWV heeft opgezet. In het AO van 26 juni jongstleden heb ik aangegeven dat in de Wajong naar schatting ongeveer 10.000 Wajongers zitten die ook in de dagbesteding zitten.
Het is toch waar dat mensen die activiteiten verrichten in het kader van de AWBZ dagbesteding zijn vrijgesteld van herkeuring?1 Zo ja, waarom hebben zij dan toch een aankondiging voor herkeuring ontvangen en hoe gaat u dit misverstand rechtzetten? Zo nee, kunt u uitleggen waarom het standpunt hierover is veranderd?
In de ontwerpwijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is geregeld dat het UWV onder bepaalde omstandigheden zonder beoordeling kan vaststellen dat een Wajonger geen arbeidsvermogen heeft. Dit ziet onder meer op Wajongers die op of na 1 januari 2008 activiteiten in het kader van dagbesteding in de zin van de AWBZ hebben gevolgd (zie het in artikel I, onderdeel D, opgenomen artikel 2a, tweede lid, onderdeel c, onder 5°). Wajongers met AWBZ dagbesteding zijn dus niet vrijgesteld van de herbeoordeling (van alle Wajongers wordt immers het arbeidsvermogen beoordeeld), maar bij deze groep zal zonder nader onderzoek kunnen worden vastgesteld dat zij geen arbeidsvermogen hebben. Dat betekent dat zij ook met ingang van 1 januari 2018 dezelfde uitkering behouden als zij nu hebben. Overigens staat het deze mensen natuurlijk vrij zelf bij UWV aan te geven dat zij wel arbeidsvermogen hebben, wanneer zij die mening zijn toegedaan.
Wanneer er informatie beschikbaar is over dagbesteding, is dit vastgelegd in de individuele dossiers van Wajongers. Bij de herbeoordelingsoperatie kan dit dus duidelijk worden vanaf het moment dat UWV een individueel dossier heeft opgepakt. Wanneer hierin staat dat een Wajonger op of na 1 januari 2008 activiteiten heeft verricht in het kader van de AWBZ dagbesteding, zal een dergelijke Wajonger het oordeel geen arbeidsvermogen krijgen in de vooraankondigingsbrief.
Daarbij is het echter wel goed te vermelden dat in het dossier niet altijd informatie over dagbesteding is opgenomen. Deze informatie is immers in het verleden niet altijd relevant geweest voor UWV bij de uitvoering van de Wajong. Wanneer dit het geval is kan dit tot de volgende drie mogelijkheden leiden:
Wanneer mogelijkheid 2 of 3 zich voordoet, dan is het voor een Wajonger die in dagbesteding activiteiten heeft uitgevoerd voldoende dit enige feit (onderbouwd) aan te dragen. Wanneer UWV hiervan op de hoogte wordt gesteld, zal UWV tot het oordeel komen dat er geen sprake is van arbeidsvermogen.
Het bericht dat een manager van een Sociale Werkplaats een ontslagvergoeding van 300.000 euro heeft gekregen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat een manager van de Sociale Werkvoorziening RWA een ontslagvergoeding van 300.000 euro heeft gekregen? Wat is de reden voor deze vergoeding en deelt u de mening dat deze ontslagvergoeding verwerpelijk is, daar medewerkers van de sociale werkplaatsen al jaren op de nullijn staan en de vergoeding uit publieke middelen wordt bekostigd?1
Uit het Jaarverslag 2013 blijkt dat in het kader van de reorganisatie, een unit-manager van het sociale werkvoorzieningsbedrijf Amfors een ontslagvergoeding heeft gekregen van € 294.476 bruto. Het gaat om een afkoop van rechten; de betreffende unit-manager heeft afgezien van verdere rechten uit hoofde van de CAR-UWO (Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst).
De vergoeding is door de instelling doorgegeven aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kader van de openbaarmakingsplicht op grond van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Volgens deze WNT-melding is de ontslagvergoeding toegekend in het kader van een Sociaal Plan en is deze in overeenstemming met het functieniveau en jaren dienstverband van de betrokkene.
Ik ben geen partij bij afspraken over arbeidsvoorwaarden. Ook de wijze waarop de gemeente een sw-bedrijf binnen de ambtelijke organisatie inricht, is aan de gemeente zelf.
Klopt het dat de betreffende Sociale Werkvoorziening (RWA) in financieel zwaar weer zit? Hoeveel mensen staan er bij het bedrijf op de wachtlijst?
De gemeenten die deelnemen in het Regionaal Sociaal Werkvoorzieningschap Amersfoort en omgeving (RWA) zijn binnen de wettelijke kaders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. De gemeenten bepalen hoe de uitvoering van de Wsw wordt vormgegeven en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Uit het jaarverslag 2013 en navraag bij RWA blijkt dat er een exploitatietekort is van 3.343.000 euro. De deelnemende gemeenten hebben in 2013 een bedrag van 1.587.000 euro bijgedragen. RWA geeft aan dat er op dit moment 45 personen op de wachtlijst staan.
Bent u bereid de ontslagvergoeding terug te draaien? Zo nee, bent u na dit zoveelste incident bereid de salarissen van managers van SW-bedrijven te normeren?
Nee. Arbeidsvoorwaarden zijn een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.
Wel geldt er een maximum aan mogelijke ontslagvergoedingen op grond van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Volgens de WNT zijn ontslagvergoedingen van topfunctionarissen gemaximeerd op 75.000 euro en maximaal één jaarsalaris. De onderhavige ontslagvergoeding ligt hoger dan deze maximale ontslagvergoeding van € 75.000.
De unitmanager in kwestie was geen topfunctionaris in de zin van de WNT, omdat hij niet behoort tot het hoogste uitvoerende of toezichthoudende orgaan van Amfors en ook geen leiding gaf aan de organisatie als geheel. Dat betekent dat deze ontslaguitkering niet genormeerd is. Wél moet deze, in het kader van het «comply or explain»-principe, openbaar gemaakt worden. Dat is ook gebeurd: de vergoeding is opgenomen in het Jaarverslag 2013 van Amfors en is tevens gemeld via de meld-tool van www.topinkomens.nl. Daarbij is toegelicht dat de ontslagvergoeding is toegekend in het kader van een Sociaal Plan en dat deze in overeenstemming is met het functieniveau en aantal jaren dienstverband.
Onrust onder huurders door een fout van de Belastingdienst |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de onrust die is ontstaan onder honderden huurders van Welbions, vanwege een ten onrechte ontvangen brief van de Belastingdienst met de boodschap dat de huurtoeslag met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 zou moeten worden terugbetaald? Klopt dit bericht?1
Het klopt dat zich een procesverstoring heeft voorgedaan. De onterechte terugvorderingen zijn hersteld en de huurtoeslag, die eveneens ten onrechte gestopt was, is enkele dagen na de oorspronkelijke betaaldatum aan de betrokken huurders uitgekeerd. De betrokken huurders hebben ook een excuusbrief ontvangen.
Wat is het exacte aantal door de Belastingdienst opgelegde vorderingen? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Het gaat om ca. 390 gevallen. Er is een fout gemaakt in de verhuurdersadministratie. Een deel van de woningen van Welbions is ten onrechte aangemerkt als woningen waarvoor geen recht op huurtoeslag bestond. De fout is hersteld en maatregelen zijn in uitvoering genomen om deze fout in de toekomst te voorkomen.
Gaat u ervoor zorgen dat de fout van de Belastingdienst volledig en nog deze maand wordt hersteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u voorkomen dat zoiets nog een keer gebeurt?
Op 24 juli hebben alle betrokken huurders hun huurtoeslag, die ten onrechte gestopt was, alsnog ontvangen. In mijn brief van 24 juni 20142 heb ik aangegeven dat ik procesverstoringen bij massale uitvoeringsprocessen nooit kan uitsluiten. De eerste prioriteit van de Belastingdienst is de schade voor de betrokken burgers zoveel mogelijk verkleinen. Dat is bij deze procesverstoring ook gebeurd.
Het herkeuren van Wajongers |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u er van op de hoogte dat de informatie over de herkeuringen tot onrust onder Wajongers leidt?
UWV heeft nadat de Participatiewet door de Eerste Kamer is aangenomen alle Wajongers geïnformeerd over de aanstaande veranderingen als gevolg van de Participatiewet. Dit is een begin van de voorlichtingscampagne die UWV de komende maanden zal houden. Ik begrijp dat de herbeoordeling op zichzelf vragen oproept bij de Wajongers en hun ouders. Voor de huidige Wajongers verandert er echter weinig. Vanaf 1 januari 2018 kunnen zij met een verlaging van de uitkering van 75 naar 70 procent van het wettelijk minimumloon te maken krijgen. Dit is ook wat in de brief van UWV duidelijk is aangegeven. UWV heeft een heldere campagne opgezet, waardoor Wajongers te weten zijn gekomen waar ze met verdere vragen terecht kunnen. Daarnaast is het nog van belang te vermelden dat Wajongers in aanmerking komen voor de garantiebanen die werkgevers hebben toegezegd op basis van het sociaal akkoord. Ik verwacht daarom dat een flink aantal Wajongers een baan zullen vinden.
Waarom is er voor gekozen om mensen met een Wajong-uitkering niet te vertellen wanneer ze worden herkeurd? Acht u het wenselijk dat een deel van deze mensen drie jaar in onzekerheid blijft over het moment van herkeuring? Bent u bereid om in overleg met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) alsnog te komen met een planning waardoor iedere Wajonger te horen krijgt in welk jaar en welk kwartaal de herkeuring plaats vindt?
Wajongers krijgen wel degelijk te horen wanneer zij beoordeeld zullen worden op arbeidsvermogen. UWV is echter bezig met de implementatie van de Invoeringswet Participatiewet. Een goede voorbereiding is cruciaal voor deze operatie. Op dit moment is nog niet te zeggen welke Wajonger in welk kwartaal beoordeeld zal worden. Wanneer dit wel duidelijk is, wordt dit natuurlijk gecommuniceerd. Dit geldt natuurlijk ook voor de vraag of Wajongers bij UWV beoordeeld moeten worden of dat UWV reeds voldoende gegevens over hen heeft in het bestaande dossier.
Waarom wordt de Wajongers niet duidelijk gemaakt op basis van welke criteria de herkeuring plaats vindt en wat ze kunnen verwachten?
De criteria zijn duidelijk omschreven in het Schattingsbesluit dat in de Tweede en Eerste Kamer is voorgehangen. In het kader van deze voorhangprocedure is dit ontwerpbesluit gepubliceerd in de Staatscourant.
Ook hierbij geldt dat UWV op zorgvuldige wijze de Wajongers hierover zal informeren. UWV heeft ervoor gekozen dit later dit jaar te doen. In de brief die UWV in juli aan Wajongers gestuurd heeft is onder meer aangegeven dat er voor het einde van het jaar nog een brief zal volgen. Daarmee worden Wajongers uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst in hun regio.
Bent u bereid om in samenwerking met het UWV Wajongers te informeren over de beoordelingscriteria, de manier waarop ze zich op hun herkeuring kunnen voorbereiden en alle mogelijkheden voor persoonlijk advies en ondersteuning? Graag een toelichting op uw antwoord.
Reeds eerder is toegezegd dat UWV Wajongers zal informeren over de beoordeling op arbeidsvermogen. De komende tijd zal deze informatie aan Wajongers tijdig en op een toegankelijke manier worden verstrekt.
De gevolgen van de verhuurderheffing voor hofjeswoningen |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat u aan de Eerste Kamer hebt geschreven dat u geen uitzondering wilde maken voor particuliere verhuurders, waar ook stichtingen die historische hofjes onderhouden en verhuren onder vallen, om de verhuurderbelasting te heffen?1
Ja. In de Nota naar Aanleiding van het verslag bij de Wet Verhuurderheffing heb ik aan de Eerste Kamer geschreven dat het niet in mijn voornemen ligt om voor verhuurders van bijzondere objecten uitzonderingen voor te stellen, omdat dit een inbreuk zou betekenen op de eenvoudige vormgeving van de nu voorgestelde heffing.
In onder andere de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer bij het wetsvoorstel Maatregelen Woningmarkt 2014 II (EK 33 819, B) heb ik verder aangegeven dat ik in de verhuurderheffing geen redenen van algemeen belang zie die het maken van een onderscheid tussen categorieën verhuurders rechtvaardigen.
Bereiken u berichten over negatieve gevolgen van de verhuurderheffing voor hofjesverhuurders? Zo ja, welke en wat is uw reactie daarop?
Een enkele hofjesstichting heeft gevraagd om voor hofjes een uitzondering te maken. Mijn reactie was in lijn met mijn antwoorden op de hieronder door u gestelde vraag 6.
Kent u het Essenhof in Haarlem, waar huizen worden verhuurd met een huur tussen de € 300 en € 400 per maand, die als vangnet dienen voor mensen die hun huis plotseling moeten verlaten en door dit vangnet niet op straat of op een wachtlijst belanden?
Naar aanleiding van uw vraag heb ik kennisgenomen van het Essenhof in Haarlem.
Kunt u uitleggen hoe de komende jaren de verhuurder van het Essenhof de verhuurderheffing van ruim € 11.500,– moet bekostigen, wat bijna twee maal de totale huuropbrengst is, zonder daarbij zijn sociale doelstelling te verliezen?
Ik begrijp dat gegeven de huidige huurprijzen de verhuurderheffing voor het Essenhof in 2017 kan oplopen tot bijna twee maal de ontvangen maandhuur. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Maatregelen Woningmarkt 2014 is aangegeven dat de gemiddelde heffing per woning in 2017 € 775 zal bedragen. Dat de heffing 1 à 2 maal de maandhuur zou kunnen bedragen is dus voorzien, en is verdisconteerd in mijn berekeningen over de mogelijkheid om de verhuurderheffing gemiddeld op te brengen. Evenals voor andere verhuurders geldt voor de verhuurder van de Essenhof dat er binnen de kaders van het woningwaarderingsstelstel mogelijkheden zijn om via reguliere huurverhogingen of harmonisatie bij verhuizingen de verdiencapaciteit te vergroten. Ik wil er daarbij op wijzen dat de effecten voor huurders voor de lagere inkomens worden gecompenseerd door de werking van de huurtoeslag, waar ook budget voor beschikbaar is.
Deelt u de mening dat verhuurders van hofjeswoningen een sociale, maatschappelijke en verzorgende taak uitvoeren in de door dit kabinet benoemde «participatiesamenleving» en daarom beloond zouden moeten worden in plaats van belast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er valt niet in algemene zin te stellen welke taak verhuurders van hofjeswoningen uitvoeren. Ook tussen hofjes zitten daarin verschillen. Hoezeer sommige verhuurders ook een te waarderen sociale taak uitoefenen is voor de toepassing van de verhuurderheffing noodzakelijkerwijs het uitgangspunt de uitgevoerde activiteit, namelijk het verhuren van woningen. Het is niet mogelijk om onderscheid te maken naar de achterliggende doelstelling.
Waarom stelt u verhuurders van historische of monumentale hofjes gelijk aan andere particuliere verhuurders die andere doelstellingen hebben?
De verhuurderheffing is een algemene maatregel die geen onderscheid maakt naar typen verhuurders. Het overgrote deel van de gereguleerde huurwoningen is van woningcorporaties die, net als de door u genoemde verhuurders van historische of monumentale hofjes, evenmin winst nastreven en een sociale en maatschappelijke taak vervullen. Er bestaan daarnaast ook verhuurders van hofjeswoningen die meer vergelijkbaar zijn met commerciële verhuurders en ook commerciële verhuurders die een sociaal en maatschappelijk beleid voeren. Ik zie daarom geen objectieve gronden om binnen de heffing een dergelijk onderscheid te maken. Er is geen afdoende en objectiveerbaar verschil met andere verhuurders die onder de heffing vallen.
Is het mogelijk om hofjeswoningen te bestempelen als zorgwoningen? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Het van toepassing zijn van de verhuurderheffing wordt getoetst op basis van objectieve criteria, zoals de zelfstandigheid van de woning en de huurprijs. Zo hoeft over AWBZ-gefinancierde zorgwoningen geen verhuurderheffing te worden betaald. Voor de uitvoering van de verhuurderheffing is het noodzakelijk om vast te houden aan dergelijke objectieve criteria.
Bent u bereid om, nog voor de grondige evaluatie van de verhuurderheffing die eind 2016 gereed zal zijn, te onderzoeken wat het effect is van het oprekken van de vrijstelling van het huidige aantal van 10 woningen naar 50 en naar 70 woningen? Kunt u uw antwoord toelichten? 2
Het kabinet heeft bij de vaststelling van de heffingsvrije voet op 10 woningen een grens gekozen die onder andere is bepaald op basis van het criterium dat sprake is van bedrijfsmatige verhuur. Hier is in het algemeen geen strakke scheiding te maken, maar in het kader van de verhuurderheffing wordt er van uit gegaan dat vanaf een verhuur van 10 woningen in meer of mindere mate sprake is van professionele verhuur. Voor een grens van 50 of 70 woningen is vanuit deze bedrijfsmatigheid gezien geen goede grond. Het is moeilijk in te zien dat bij een verhuur van iets minder dan 50 woningen geen sprake zou zijn van professionele verhuur.
Om een voldoende afgewogen oordeel over de uitwerking van de heffingsvrije voet te kunnen geven en om te beoordelen of er vanwege de ervaringen met de huidige heffingsvrije voet van 10 woningen aanleiding zou zijn deze te heroverwegen is nog niet voldoende (uitvoerings-)informatie beschikbaar. De uitwerking van de heffingsvrije voet van 10 woningen zal betrokken worden bij de evaluatie van de verhuurderheffing die in 2016 aan uw Kamer zal worden gezonden, ook met het oog op verhuurders die een aantal woningen net boven deze grens hebben.
Overigens wijs ik er op dat het oprekken van het huidige aantal van 10 woningen naar 50 woningen zou betekenen dat ongeveer 2300 minder verhuurders onder de verhuurderheffing zouden vallen. Een verhoging naar 70 woningen zou leiden tot ongeveer 2500 minder heffingplichtige verhuurders ten opzichte van de heffingsvrije voet van 10 woningen. In totaal zou het aantal heffingsplichtige verhuurders ongeveer gehalveerd worden.
Gouden handdrukken bij woningcorporatie Rochdale |
|
Sadet Karabulut , Sander de Rouwe (CDA), Martine Baay-Timmerman (50PLUS), Kees Verhoeven (D66), Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het jaarverslag 2013 van Rochdale, waaruit blijkt dat voor € 4,5 mln aan vertrekpremies is betaald waarvan € 1,5 mln terecht is gekomen bij vijf personen?1 2
In het jaarverslag 2013 van Rochdale is opgenomen dat Rochdale in 2013 een ingrijpende reorganisatie heeft doorgevoerd. De formatie is daarbij met 90 personen ingekrompen. Dit heeft voor circa 65 mensen geleid tot gedwongen ontslag. In het jaarverslag is gerapporteerd over de vergoeding van 5 medewerkers (een directeur, een manager uitvoering, een administratief medewerker, een onderhoudsadviseur en een participatiemedewerkster), omdat voor deze medewerkers de ontslagvergoeding boven de bezoldigingsnorm van de WNT uitsteeg. Het betreft geen topfunctionarissen.
Ik stel vast dat op de betreffende betalingen geen wettelijke kaders van toepassing zijn.
Waarom heeft Rochdale gekozen voor het geven van gouden handdrukken boven de norm van € 228.599 en wist u, of wisten uw medewerkers hiervan? Zo ja, heeft u iets gedaan om te voorkomen dat dergelijke hoge ontslagvergoedingen zouden worden uitgekeerd?
Rochdale heeft hiervoor gekozen op basis van een bedrijfsmatige afweging (reorganisatie en inkrimping personeelsbestand met 20%) binnen de kaders van een met de vakbonden overeengekomen sociaal plan. Bij het berekenen van de ontslagvergoedingen is volgens Rochdale stringent voor alle medewerkers dit sociaal plan gevolgd.
Mijn medewerkers noch ik zijn hierover vooraf geïnformeerd en er zijn derhalve geen stappen ondernomen om dit te voorkomen. Vanuit de wettelijke kaders zou daartoe ook geen grond hebben bestaan.
Vindt u het politiek en moreel aanvaardbaar dat een huurder van Rochdale omgerekend € 112 heeft meebetaald aan de hoge ontslagvergoedingen?
De ontslagvergoedingen van de 5 medewerkers die in het jaarverslag zijn vermeld zijn volgens Rochdale conform en in ieder geval niet hoger dan de uitkomst van de kantonrechterformule zoals vastgelegd in het sociaal plan.
Ik vind in algemene zin voor maatschappelijke organisaties, waaronder woningcorporaties, een matiging van bedrijfslasten van groot belang. In verband daarmee wijs ik op het kabinetsvoornemen om de reikwijdte van de WNT, waarmee sinds 2013 ook ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen zijn genormeerd, te verbreden naar alle werknemers in de (semi)publieke sector.
Deelt u de mening dat, in een tijd waarin huurders zich geconfronteerd zien met huurverhogingen, het onacceptabel is dat mismanagement in feite beloond wordt met gouden handdrukken door Rochdale? Zo nee, waarom niet?
Door Rochdale is in 2013 een reorganisatie in gang gezet om te besparen op de organisatiekosten. Er is naar mijn weten geen relatie met eventueel mismanagement.
Is er een mogelijkheid om te hoge ontslagvergoedingen terug te vorderen opdat deze middelen ten goede komen aan de huurders van Rochdale? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mogelijkheid is er niet, omdat er geen sprake is van te hoge ontslagvergoedingen in relatie tot de Wet Normering Topinkomens of de Woningwet. Het betreft hier betalingen aan zogenaamde niet-topfunctionarissen. Voor deze categorie geldt enkel een publicatieplicht als een bepaalde grens in een bepaald jaar wordt overschreden. Rochdale heeft met publicatie van de vertrekpremies in haar jaarverslag aan deze plicht voldaan.
Kunt u de Kamer informeren of in Duitsland en Denemarken bestuurders van woningcorporaties ook rijkelijk beloond worden?
Ik beschik niet over informatie waarmee ik deze vraag op korte termijn kan beantwoorden. Ik zeg uw Kamer toe dat alsnog in kaart te brengen.
Het bericht dat er gigantische onrust heerst onder alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering vanwege fors inkomensverlies in 2015 |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Begrijpt u de heersende onrust onder alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering als gevolg van een enorme inkomensachteruitgang in 2015?1 Zo ja, gaat u dit inkomensverlies ongedaan maken in de begroting 2015 en de uitkeringen juist verhogen opdat mensen weer kunnen rondkomen?
Ik ben me ervan bewust dat aankomende veranderingen onrust met zich mee kunnen brengen bij gezinnen met kinderen in de bijstand. Een tijd van verandering brengt namelijk de nodige onzekerheid met zich mee. Dit proberen we bij huishoudens weg te nemen door, samen met onder andere gemeenten, duidelijk en tijdig te communiceren over de komende veranderingen.
De maatregelen in de Wet hervorming kindregelingen zullen met name in 2015 in werking treden en dus in samenhang met andere maatregelen zichtbaar worden in de koopkrachtontwikkeling in 2015. Dit zal weergegeven worden in de begroting van SZW voor 2015. Het kabinet zal dit koopkrachtbeeld wegen in haar besluitvorming voor de begroting van de komende jaren, waarbij ook bijzondere aandacht zal zijn voor de koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in sociaalminimumuitkeringen. Over de besluitvorming zal in de begroting 2015 worden gerapporteerd.
Klopt de constatering van de FNV dat alleenstaande ouders in de bijstand er jaarlijks 500 euro op achteruit gaan? Zo nee, kunt u dit ontkennen?
Alleenstaande ouders met een minimumuitkering hebben vanaf januari 2015 minder inkomen. Echter de inkomensgevolgen staan nog niet vast en hangen mede samen met de augustusbesluitvorming. Uw Kamer wordt hierover op Prinsjesdag geïnformeerd.
Hoeveel alleenstaande ouders in de bijstand hebben te kampen met een inkomensachteruitgang in 2015, en hoeveel kinderen, als gevolg van welke wetten en maatregelen en welk (totaal)bedrag aan bezuinigingen? Welke maatregelen ter compensatie worden er in 2015 getroffen? Wat is het gemiddelde bedrag dat alleenstaande ouders in de bijstand erop achteruit gaan in 2015 met 1, 2 en 3 of meer kinderen?
De Wet hervorming kindregelingen harmoniseert de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders en maakt de stap om te gaan werken vanuit de bijstand financieel lonend.
De aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen vervalt, evenals de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting. In de plaats daarvan komt er een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget. Ook worden de eerste en tweede kindbedragen in het kindgebonden budget verhoogd. Desalniettemin is de verhoging van het kindgebonden budget – middels alleenstaande ouderkop en verhoging kindbedragen – niet voldoende om het wegvallen van de aanvulling in de minimumregelingen te compenseren. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het afschaffen van de aanvulling voor alleenstaande ouders betrekking heeft op circa 78.500 alleenstaande ouders in de bijstand. Dat wil overigens niet zeggen dat zij er allemaal op achteruit gaan. Er zijn namelijk meer factoren die van invloed zijn op het koopkrachtbeeld. In 2015 geldt voor circa 5.000 van deze alleenstaande ouders in de bijstand een overgangsrecht waardoor de verlaging van de uitkering in de bijstand wordt uitgesteld tot 1 januari 2016.
De mate van inkomensachteruitgang van alleenstaande ouders in de bijstand is afhankelijk van enkele factoren, zoals het aantal minderjarige kinderen, maar ook de leeftijd van deze kinderen. Bovendien staan de inkomensgevolgen nog niet vast en hangen mede samen met de augustusbesluitvorming. Uw Kamer wordt hierover op Prinsjesdag geïnformeerd.
Wat is de gerealiseerde koopkracht van alleenstaande ouders in de bijstand met 1,2 en 3 of meer kinderen in de jaren 2006 tot en met 2013?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over de gerealiseerde koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand. Noch het CBS noch het CPB maakt deze uitsplitsing. Wel publiceert het CPB jaarlijks in de Macro Economische Verkenning de statische koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand. Tabel 1 toont deze informatie, afgezet tegen de statistisch mediane koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens.
Mediaan koopkracht alle huishoudens
Alleenstaande ouders in de bijstand
2006
1,8
2,6
2007
1,7
1,2
2008
– 0,1
– 0,3
2009
1,7
3,3
2010
– 0,5
– 0,5
2011
– 1,0
– 0,6
2012
– 2,4
– 2,0
Welk effect hebben deze maatregelen op de omvang van de groep mensen met een risico op armoede? Worden alleenstaande ouders in de bijstand rijker of armer door de verschillende kabinetsmaatregelen in 2015? In welke mate? Wat vindt u hiervan?
Het SCP heeft in opdracht van de regering de maatschappelijke effecten van het oorspronkelijke Wetsvoorstel hervorming kindregelingen voor gezinnen onderzocht. Aanleiding hiervoor was een ingediende motie van het lid Ester van de Eerste Kamer. Het SCP concludeert in haar rapport dat door de hervorming van de kindregelingen het armoedepercentage bij kinderen (volgens de niet-veel-maar-toereikend-grens van het CBS) naar verwachting met 0,2% afneemt. Het percentage volwassenen in armoede stijgt daarentegen met 0,1%. Op de totale armoede is naar verwachting per saldo geen effect. Een reden hiervoor is dat het totale inkomenseffect klein is. Het SCP concludeert verder dat de maatregelen naar verwachting nauwelijks gevolgen hebben voor de mate van sociale uitsluiting. De Begrotingsafspraken 2014 hebben de inkomensgevolgen van het eerder ingediende wetsvoorstel verzacht, waardoor daar waar negatieve effecten van de hervorming werden gesignaleerd, deze naar verwachting van de regering kleiner zijn dan het SCP heeft geraamd.
Werk is de beste manier om – duurzaam – uit de armoede te raken. Door de financiële positie van ouders te verbeteren en te versterken wordt de kans dat kinderen opgroeien in armoede verkleind. Dit doet het kabinet door werken voor alleenstaande ouders meer lonend te maken en het verhogen van de arbeidskorting.
Klopt het dat achter deze maatregelen het idee schuilt gaat dat de overheidsfinanciën op orde gebracht moeten worden en alleenstaande ouders in de bijstand door een lager inkomen sneller aan het werk zullen gaan? Zo ja, hoeveel alleenstaande ouders worden in 2015 aan een betaalde baan – dus niet het werken zonder loon principe dat u ook hanteert voor uitkeringsgerechtigden – geholpen? Bent u bereid dit te monitoren en de Kamer hierover nadien te informeren?
Oogmerk van de hervorming is het stelsel van kindregelingen te vereenvoudigen, de arbeidsparticipatie te verhogen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardst nodig is. Daarnaast is de hervorming ook een versobering om te zorgen dat het stelsel ook in de toekomst houdbaar blijft. Wel is de regering ervan overtuigd dat het voorliggende wetsvoorstel een positief effect op de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders zal hebben en de positieve trend rondom de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders ook de komende jaren stand zal houden.
Conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) worden de artikelen van de begroting periodiek doorgelicht en daarmee onderzocht op doelmatigheid en doeltreffendheid. Volgens planning zal artikel 10 (tegemoetkoming ouders, waaronder AKW en WKB) in 2018 worden doorgelicht. De evaluatie van het wetsvoorstel zal daarin meelopen. Daarnaast publiceert het CBS frequent statistieken over de arbeidsparticipatie, waarbij ook aandacht is voor de samenstelling van huishoudens. In de Monitor Arbeidsmarkt, die tweemaal per jaar door de Minister van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden wordt, zal voortaan ook aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie uitgesplitst naar de samenstelling van het huishouden.
Erkent u dat het verarmen van mensen die toch al geen cent te makken hebben pervers is en leidt tot maatschappelijke onrust en sociale uitsluiting? Zo ja, gaat u daarmee stoppen?
Het SCP heeft de maatschappelijke effecten van het oorspronkelijke Wetsvoorstel hervorming kindregelingen voor gezinnen onderzocht. Het SCP concludeert hieruit dat door de hervorming van de kindregelingen armoede onder gezinnen met kinderen niet of nauwelijks wordt beïnvloed.
De armoedeproblematiek heeft onverminderd de aandacht van dit kabinet. Zeker als het om kinderen gaat. Gezinnen die worstelen om het hoofd boven water te houden, worden niet aan hun lot overgelaten. Naast het generieke inkomensbeleid, bieden ook gemeenten ondersteuning. Gemeenten kunnen gezinnen extra ondersteunen en door het leveren van maatwerk armoede en sociale uitsluiting tegengaan. Dit kabinet trekt dit jaar en de komende jaren meer geld uit voor de bestrijding van armoede- en schuldenproblematiek. Dit jaar gaat het om een bedrag van € 80 miljoen en vanaf 2015 gaat het om € 100 miljoen per jaar. Het leeuwendeel van deze middelen – € 70 miljoen dit jaar en € 90 miljoen vanaf 2015 – wordt ter beschikking gesteld aan gemeenten. Gemeenten zijn gevraagd om de middelen zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn en zich met name in te zetten voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen.
Bent u bereid gemeenten en alleenstaande ouders zo snel als mogelijk te informeren over de hoogte van de door hen te ontvangen kindgebondenbudget? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
Vanaf eind juli is een rekentool voor alleenstaande ouders beschikbaar op zowel rijksoverheid.nl als op het gemeenteloket. Gemeenten is gevraagd de betreffende doelgroep tijdig te informeren over de voorgenomen maatregelen. Ook zal de doelgroep zelf op zoek gaan naar informatie. Eind december komt de Belastingdienst met een rekentool voor het kindgebonden budget die de tool van mijn departement vervangt.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te verschaffen van de groepen die als gevolg van inkomensachteruitgang door kabinetsbeleid in 2015 bij de gemeente moeten aankloppen voor inkomensondersteunende voorzieningen? Kunt u hierbij een inschatting geven van het aantal personen en kinderen alsmede om welk bedrag het in theorie zou kunnen gaan? Zo nee, bent u bereid dit te monitoren en de Kamer hierover in 2016 te informeren?
De maatregelen in de Wet hervorming kindregelingen zullen met name in 2015 in werking treden en in samenhang met andere maatregelen zichtbaar worden in de koopkrachtontwikkeling in 2015. Dit zal weergegeven worden in de begroting van SZW voor 2015. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 5 volgt uit het rapport van het SCP dat het totale inkomenseffect als gevolg van de hervorming van de kindregelingen klein is.
In mijn brief van 16 juni 2014 aan de Eerste Kamer heb ik aangegeven in het overgangsjaar 2015 samen met gemeenten en andere partners de verstrekking van bijzondere bijstand te monitoren als gevolg van de gewijzigde regelgeving aan nieuwe instroom in deze categorie. Op basis van deze monitoring zal worden bezien of aanvullende middelen voor bijzondere bijstand na 2015 nodig zijn. Op de uitkomsten van deze monitoring kan ik niet vooruitlopen. Uw Kamer en de Eerste Kamer zullen hierover tijdig geïnformeerd worden.
Het bericht dat een stijgend aantal stagiairs fulltime werkt zonder enige vergoeding |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u de door CNV Jong en StudentenBureau gesignaleerde trend bevestigen dat een toenemend aantal stagiairs geen of nauwelijks enige stage vergoeding ontvangt?1 Zo ja, waaraan schrijft u deze trend toe? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Ik beschik niet over aanvullende informatie om de trend te bevestigen die CNV Jong en StudentenBureau signaleren en die veroorzaakt zou worden door de slechte arbeidsmarkt.
Wanneer is er in uw ogen sprake van een stage? Is dat alleen indien deze onderdeel vormt van een reguliere opleiding? Zijn er andere omstandigheden waaronder werkzaamheden als stage aangemerkt kunnen worden? Dienen alle overige werkzaamheden als werk aangemerkt te worden?
De term stage wordt gebruikt voor een grote diversiteit in het leren van een beroep in de praktijk en hij wordt gebruikt voor zowel leerlingen in het vmbo als pas afgestudeerden op wo-niveau. Het is niet zo dat alleen sprake van een stage kan zijn indien deze exclusief onderdeel is van een opleiding.
Voor het verrichten van een stage is het van essentieel belang dat de werkzaamheden van een stagiair zich duidelijk onderscheiden ten opzichte van die van een «gewone werknemer». De werkzaamheden van een gewone werknemer zijn hoofdzakelijk van productieve aard, gericht op het maken van omzet, winst of het behalen van doelen (etc.). De meest kenmerkende criteria van een stage zijn2:
Het is van belang dat er altijd wordt gekeken naar de feitelijke omstandigheden om te beoordelen of er sprake is van een stage. Als de feitelijke omstandigheden niet voldoen aan bovenstaande criteria, is geen sprake van een stage. Als het gaat om werk (werkervaring), zonder dat het leeraspect centraal staat, is juridisch gezien sprake van een arbeidsovereenkomst en heeft betrokkene aanspraak op het wettelijk minimumloon. Ook een inwerkperiode zal niet als stage worden aangemerkt.
Hoeveel stages worden er jaarlijks in Nederland doorlopen en wat is daarbij de gemiddelde stagevergoeding? Wat is het aantal stages en bijbehorende gemiddelde vergoeding per sector? Hoeveel procent van de stagiairs in Nederland ontvangt geen enkele vergoeding voor hun stage?
Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden. Het aantal stages per opleiding en dus ook per student kan verschillen en hangt af van de leermogelijkheden in de leerbedrijven en de wijze waarop de onderwijsinstelling de opleiding heeft ingericht.
In het mbo is de beroepspraktijkvorming een verplicht onderdeel van de opleiding van iedere student. De praktijkopleiding van een student van de beroepsopleidende leerweg (bol) wordt vaak stage genoemd. Dit in tegenstelling tot de praktijkopleiding van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Deze staat bekend als leer(werk)baan. Voor beide leerwegen is het afsluiten van een praktijkleerovereenkomst verplicht en de praktijkopleiding van de beroepsbegeleidende leerweg wordt doorgaans verricht op basis van een arbeidsovereenkomst. Een beloning op het niveau van ten minste het wettelijk minimum(jeugd)loon is dan vereist. In 2013 volgden ongeveer 369.000 studenten een mbo opleiding via de beroepsopleidende leerweg en 125.000 via de beroepsbegeleidende leerweg.
Het aantal hbo-studenten bedroeg in 2013 ruim 420.000. Welk deel daarvan stage loopt, is niet bekend.
Klopt het dat in Europees verband stagevergoedingen in Nederland relatief laag zijn? Hoe verklaart u dat? Wat vindt u daarvan?
Uit het rapport «The experience of traineeships in the EU», waarnaar in het in vraag 1 genoemde artikel uit de NRC wordt verwezen, blijkt dat 32 procent van de stagiairs in Nederland van mening is dat de stagevergoeding die men ontvangt voldoende is om te voorzien in de basiskosten voor het levensonderhoud. Voor de EU ligt dit percentage gemiddeld hoger, namelijk op 46 procent. Daar staat tegenover dat volgens hetzelfde onderzoek blijkt dat in Nederland 57% van de stagiairs een vergoeding krijgt, terwijl dat percentage voor de EU gemiddeld op 40 procent ligt.
Op basis van deze cijfers kan ik geen waardeoordeel geven. Elk land heeft zijn eigen werkwijze en praktijken. Daarnaast geldt bijvoorbeeld dat in Nederland de studiefinanciering doorloopt tijdens de stage. Stagiairs zijn voor hun basis levensbehoeften in principe niet alleen afhankelijk van de vergoeding die zij voor hun stage ontvangen.
Vindt u dat een stagiair te allen tijde recht heeft op een redelijke stagevergoeding? Zo ja, wat is volgens u een redelijke stagevergoeding? Hoe kan in uw ogen de redelijkheid van een stagevergoeding worden vastgesteld? Zo niet, onder welke omstandigheden heeft een stagiair in uw ogen geen recht op een stagevergoeding?
Er bestaat geen wettelijke verplichting om een stagevergoeding te betalen. Relevant is in dit verband dat de werkzaamheden van de stagiair niet zijn gericht op het verrichten van productieve arbeid of het behalen van omzet of winst. Het is uiteraard mogelijk om op basis van een individuele of collectieve overeenkomst een vergoeding toe te kennen aan de stagiair. Het is aan sociale partners om daar afspraken over te maken.
Vindt u het acceptabel wanneer stagiairs onkosten maken ten behoeve van hun stage, zonder dat daar een vergoeding tegenover staat?
In een aantal sectoren of bedrijven zijn afspraken gemaakt over een minimale stagevergoeding. In het kader van goed werkgeverschap wordt daarbij van het stagebedrijf verwacht dat het, indien nodig, afspraken maakt met de stagiair over een eventuele onkostenvergoeding. Voorzover de stage plaatsvindt in het kader van een opleiding heeft ook de betrokken onderwijsinstelling een verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat er in elk geval geen onnodige (on)kosten door de student ten behoeve van de stage worden gemaakt.
De Inspectie van het Onderwijs houdt scherp toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving t.a.v. schoolkosten en vrijwillige deelnemer- of ouderbijdragen.
Zaken als reiskosten komen, net zoals dat geldt voor de begeleide onderwijsuren, in ieder geval voor rekening van de student. Studenten van 18 jaar en ouder hebben recht op een OV-kaart. Als het wetsvoorstel Studievoorschot door het parlement wordt aanvaard, hebben ook mbo-studenten jonger dan 18 jaar recht op een OV.
Kan het fulltime meedraaien als stagiair, zonder enige vorm van directe begeleiding, wel gezien worden als stage? Zo ja, hoelang zou fulltime zo’n inzet maximaal kunnen duren? Zo nee, welke minimale begeleiding is nodig om van een stage te kunnen blijven spreken?
Voor iedere stage geldt dat er altijd voldoende en deskundige begeleiding vanuit het leerbedrijf en vanuit de instelling beschikbaar dient te zijn. In het mbo geldt bovendien dat een bedrijf dat deze begeleiding niet kan bieden, de erkenning als leerbedrijf kan verliezen. Hoe lang een stage kan duren en wat de minimale omvang van de begeleiding zou moeten zijn is niet in een generieke norm uit te drukken. Dit is onder andere afhankelijk van het niveau van de stage, de aard van de (eventuele) opleiding, de wijze waarop de opleiding en stage zijn georganiseerd en van de kennis en kunde van de stagiair. In voorkomende gevallen zal op basis van de feiten en omstandigheden in redelijkheid moeten worden beoordeeld of de begeleiding voldoende is en de duur van de stage in goede verhouding staat tot het leerplan en de vaardigheden die men met de stage beoogt te ontwikkelen. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 2.
Is er alleen sprake van een stage indien deze onderdeel vormt van een reguliere opleiding? Zo ja, is dan altijd sprake van werk indien dit niet het geval is? Zo nee, onder welke voorwaarden kan er eveneens sprake zijn van een stage?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid nadere regels te stellen aan de voorwaarden en condities waaraan een stage moet voldoen, alsmede de stagevergoedingen? Zo ja, op welke wijze en wanneer bent u voornemens dat te doen? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn inziens niet nodig om naast de criteria die ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 aanvullende eisen te stellen.
Overigens zijn voor de beroepspraktijkvorming in het mbo specifieke voorwaarden opgesteld. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de erkenningsreglementen van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. Indien organisaties voldoen aan de gestelde criteria met betrekking tot de aanwezigheid van werkzaamheden die passen bij een specifieke beroepsopleiding, het bieden van voldoende en deskundige begeleiding en een veilige werkomgeving, kan een erkenning als leerbedrijf worden afgegeven. De onafhankelijke opleidingsadviseurs van de kenniscentra beoordelen de leerbedrijven hierop. De stagevergoedingen behoren tot de verantwoordelijkheid van het leerbedrijf zelf.
Vindt u dat de Inspectie SZW op deze onbetaalde werkzaamheden door stagiairs moet gaan controleren?
Het verrichten van een stage zonder dat daar een financiële beloning tegenover staat is als zodanig geen overtreding. Een beloning is immers niet vereist. Bestaat het gerede vermoeden dat feitelijk geen sprake is van een stage maar van het verrichten van arbeid dan zal de Inspectie SZW op basis van concrete klachten een onderzoek instellen.