De enquête onder architecten en de toepassing van de Europese regels bij aanbestedingen |
|
Eric Smaling |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Aanbestedingen vaak in nadeel van architecten» en «Een dialoog vinden ze nu gedoe»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat een meerderheid van de gevraagde architecten vindt dat aanbestedingen leiden tot machtsongelijkheid tussen architecten en opdrachtgevers, dat er vaak geen vergoeding is, en kosten niet kunnen worden verhaald?
Ik ben bekend met de geschetste problematiek. In de Aanbestedingswet 2012 zijn maatregelen genomen om de gevallen tegen te gaan waarin sprake is van disproportionaliteit. Recentelijk is de Aanbestedingswet 2012 geëvalueerd. Over de uitkomsten van de evaluatie heb ik uw Kamer bij brief van 8 juli 2015 geïnformeerd (34 252, nr. 1). Uit de evaluatie blijkt dat de genomen maatregelen ten aanzien van proportionaliteit effect hebben gehad. Er is echter nog ruimte voor verbetering in de toepassing van de (nieuwe) regels. Gelet op de korte periode na inwerkingtreding van de wet is mijn verwachting dat de verbetering verder door zal zetten. Zoals aangekondigd in de brief zet ik in op het stimuleren van beter aanbesteden. Daarbij zal de aandacht liggen op het verbeteren van de toepassing van aanbestedingsregels en zal aandacht worden gevraagd zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau in gemeenten.
Herkent u het beeld dat bij de toepassing van de Europese regels door gemeentebesturen deze strak worden geïnterpreteerd, waarbij het volgens architecten vaak leidt tot grove onrechtvaardigheden waaraan men moeilijk kan ontsnappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat ziet u daarbij aan mogelijkheden om deze tendens te keren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat 97% van de gevraagde architecten de gevraagde inspanningen niet in redelijke verhouding vindt staan tot de opdracht, en het daarnaast schort aan de uitleg van beslissingen en overwegingen van opdrachtgevers?
In de uitkomsten van de enquête van de heer Uytenhaak staat een percentage van 86% weergegeven die de gevraagde inspanningen niet in redelijke verhouding vindt staan tot de opdracht. Dat sluit aan bij de overige uitkomsten van de enquête waarin naar voren komt dat architecten disproportionaliteit ervaren bij aanbestedingen en dat bepalingen uit de Gids proportionaliteit niet worden nageleefd. Voor een reactie daarop verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Verder wordt aangegeven dat het schort aan uitleg van beslissingen en overwegingen van opdrachtgevers. In de evaluatie naar de Aanbestedingswet 2012 is ook naar voren gekomen dat ondernemers klachten hadden over de motivering van afwijzingen. Daarvoor kan ook aandacht zijn bij het stimuleren van beter aanbesteden.
Vindt u het terecht dat bij een eerste fase van het ontwerp om een visie gevraagd wordt die in de praktijk neerkomt op een omvangrijk voorontwerp waarin vaak tientallen tot honderden uren arbeid zitten en waarvoor geen vergoeding wordt gegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Aanbestedingswet 2012 is bepaald dat voor de voorschriften uit de Gids proportionaliteit geldt pas toe of leg uit. In de Gids is het voorschrift opgenomen dat de aanbestedende dienst een vergoeding moet aanbieden wanneer een gedeelte van de te plaatsen opdracht moet worden uitgevoerd om de inschrijving in te kunnen dienen. Wanneer een aanbestedende dienst dit niet doet, moet dat worden gemotiveerd. Als toelichting bij dat voorschrift worden als voorbeeld genoemd visiepresentaties, maquettes en modellen, schetsen of (constructie) doorberekening waarbij verhoudingsgewijs aanzienlijke kosten per inschrijving gemaakt moeten worden. Het is niet terecht als zonder motivering van dit voorschrift wordt afgeweken. Architecten kunnen hierover een klacht indienen bij de aanbestedende dienst. Daarna kan een advies van de Commissie van Aanbestedingsexperts worden gevraagd over de betreffende casus. Ook kan de zaak worden voorgelegd aan de rechter.
Herkent u het feit dat een architect volgens de Europese regels zogeheten referenties moet overleggen om te mogen inschrijven op een opdracht voor bijvoorbeeld een nieuwe school of gemeentehuis, waarbij het er in de praktijk op neerkomt dat men in de drie voorafgaande jaren aan drie soortgelijke of zelfs identieke opdrachten moet hebben meegedaan als uitvoerend architect? Wat vindt u van het feit dat hierdoor bureaus uit de markt worden gestoten?
De Europese aanbestedingsregels verplichten aanbestedende diensten niet om referenties te vragen. Ze bieden wel de mogelijkheid dat te doen. In de Aanbestedingswet 2012 is geregeld dat niet naar soortgelijke of precies gelijke opdrachten mag worden gevraagd als referenties, maar alleen op onderdelen van de opdracht naar eerder verrichte vergelijkbare opdrachten. Daarnaast is in de Gids proportionaliteit geregeld dat per kerncompetentie maximaal één referentie mag worden gevraagd. Wanneer bureaus worden geconfronteerd met een dergelijke eis staan voor bureaus de mogelijkheden open die in de vraag hierboven zijn omschreven. In het najaar zal het wetsvoorstel tot implementatie van de Europese aanbestedingsrichtlijnen in de Aanbestedingswet 2012, dat momenteel voor advies bij de Raad van State ligt, naar uw Kamer worden gestuurd. In dit wetsvoorstel wordt aanbestedende diensten de mogelijkheid geboden ook opdrachten in aanmerking te nemen over een langere periode dan drie jaar als er anders niet voldoende gegadigden zijn om een toereikend niveau van mededinging te waarborgen. Dit kan voorkomen in branches zoals de architectenbranche waarin sprake is van langdurige opdrachten waardoor relatief weinig opdrachten per jaar worden uitgevoerd en het goed mogelijk is dat ondernemers niet over voldoende passende referenties beschikken die in de afgelopen drie jaar zijn uitgevoerd.
Is het u bekend dat door de zogenaamde referentie-eis bureaus gedwongen zijn in te schrijven op bouwprojecten ook al ontbreekt een vergoeding? Bent u bereid hiervoor een oplossing aan te dragen waarmee voorkomen wordt dat hele generaties jonge architecten, tussen de twintig en vijfendertig jaar, gaan behoren tot een verloren generatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om bij zogenaamde «open opdrachten» die verder gaan dan een eenvoudige offerte een richtlijn te ontwikkelen waarbij rekening wordt gehouden met een redelijke vergoeding van tenminste de gemaakte kosten? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om de afgenomen enquête te bestuderen en om samen met het veld te werken aan de in het artikel geschetste zorgen over de kwaliteit en innovatie van ontwerpen en aan het funest gebrek aan transparantie bij beoordelingen van het ingestuurde werk? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in gesprek gaan met de heer Uytenhaak om de uitkomsten nader te bespreken. Ook ben ik bereid samen met het veld te werken aan het stimuleren van beter aanbesteden, zoals aangegeven in reactie op vraag 3. Dit zal zien op de hele breedte van het aanbesteden en niet alleen op architectenopdrachten.
Bent u van mening dat de gewijzigde Wet op de architectentitel, die ziet op beroepservaring, bij – en nascholingsregeling voor stedenbouwkundigen, en voor tuin – en interieurarchitecten, en die per 20 juli 2015 is ingegaan, slechts de architectentitel volgens de Europese richtlijn beschermt, maar geen soelaas biedt voor de geschetste problematiek? Zo nee, waarom niet?
De werking van de (gewijzigde) Wet op de architectentitel is enerzijds gericht op vakbekwaamheid en deskundigheid van architecten, zodat de keuze voor een architect voldoende waarborg biedt voor de gewenste kwalitatieve uitvoering van een opdracht. Anderzijds wordt met de wet de positie van Nederlandse architecten in Europees verband – en daarmee hun kansen voor de Europese markt – versterkt.
Aldus draagt de wet ertoe bij dat bij de selectie voor een uit te voeren publieke ontwerp/bouwopdracht uit moet worden gegaan van gekwalificeerde – en volgens het Register ingeschreven – architecten. Deze wet is er niet op gericht de wijze van selectie en vergoeding voor te schrijven.
Het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen. Van 50% van het bedrag van de aanslag in 2016 tot het stopzetten van de regeling in 2017. Dit voornemen staat in het coalitieakkoord 2015–2019 van het waterschap. Blijkens dit akkoord zal er bij de uitvoering van de beslissing aandacht zijn voor de positie van «diep schrijnende gevallen». Het Hoogheemraadschap is onlangs hierover in gesprek gegaan met de wethouders sociale zaken van de betrokken gemeenten. Uit het coalitieakkoord blijkt ook dat de mogelijkheid van kwijtschelding van de watersysteemheffing ingezetenen blijft bestaan.
Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald.
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting dit najaar zal het algemeen bestuur van het waterschap een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht.
Bent u het eens met de gemeenten uit de regio die vrezen dat arme huishoudens door deze maatregel verder in financiële problemen komen? Zo ja, steunt u de oproep van betrokken gemeenten aan het hoogheemraadschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen zijn functionele overheden met een specifieke taak, de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. De kosten van de taakuitoefening worden via de belastingen van de waterschappen gefinancierd en in beginsel draagt elke belanghebbende een deel van de kosten. In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
Ik begrijp de oproep van betrokken gemeenten aan het waterschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt bij waterschappen in een democratisch proces door het algemeen bestuur bepaald of waterschapsbelastingen geheel dan wel gedeeltelijk worden kwijtgescholden en hoe het kwijtscheldingsbeleid er uit ziet.
Welke waterschappen (en hoogheemraadschappen) hebben geen regeling om waterschapsbelasting aan minima kwijt te schelden? Bent u het eens met de stelling dat waterschappen zo ruim mogelijk van hun bevoegdheid gebruik moeten maken om belasting aan minima kwijt te schelden? Zo ja, bent u bereid om dit standpunt actief met de waterschappen te delen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de Unie van Waterschappen leert dat op dit moment alle waterschappen kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen. De belastingen waarvoor kwijtschelding wordt verleend zijn de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing. De vijf waterschappen die met wegenbeheer zijn belast en in verband daarmee een wegenheffing heffen, verlenen ook van deze heffing kwijtschelding aan de ingezetenen. De kwijtschelding geldt voor burgers die van een minimuminkomen (of minder) moeten rondkomen en geen noemenswaardig vermogen hebben. In 2015 zullen de waterschappen naar verwachting in totaal voor ruim € 83 mln. aan kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen, waarvan ruim € 51 mln. aan zuiveringsheffing.
Kwijtschelding van gemeente- en waterschapsbelastingen is een belangrijk instrument om mensen met lage inkomens te ondersteunen. Kwijtschelding maakt onderdeel uit van het brede armoede- en schuldenbeleid. (Gedeeltelijke) kwijtschelding van belastingen helpt mensen met lage inkomens om rond te komen en kan in sommige gevallen (dreigende) schulden voorkomen.
De bevoegdheid tot kwijtschelding van belastingen is bij de lagere overheden neergelegd (zie ook de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3). Het kabinet wil daarin niet treden. Wel wil ik het belang van een passend kwijtscheldingsbeleid benadrukken. Ik ga ervan uit dat de betreffende overheden, net zoals nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen.
Ik ben voornemens om de Unie van Waterschappen uit te nodigen voor een gesprek over het belang en de aanpak van de armoede- en schuldenproblematiek.
Wat is uw reactie op de stelling dat het kwijtschelden van belastingen door lagere overheden een bijdrage kan leveren aan de aanpak van (het risico op) schulden? Bent u bereid om het kwijtschelden van schulden aan minima onderdeel te laten maken van de kabinetsaanpak van armoede en schulden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zijn de waterschappen betrokken bij de kabinetsaanpak van armoede en schulden? Bent u bereid om – indien noodzakelijk – de waterschappen intensiever te betrekken bij deze aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
De gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude die zichzelf in de uitverkoop moet doen |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom acht u het wenselijk dat de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, als gevolg van uw beleid, gedwongen is om zichzelf in de uitverkoop te doen en aan te bieden aan omliggende gemeenten?1
Ik heb vernomen dat de gemeenteraad van Haarlemmerliede en Spaarnwoude onlangs unaniem heeft besloten dat het, met het oog op de toekomst, niet wenselijk is in de huidige vorm en omvang bestuurlijk zelfstandig te blijven omdat de bestuurlijke slagkracht en dienstverlening van de gemeente onder druk staan.2 Het is primair aan het gemeentebestuur en niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te oordelen over de wenselijkheid van bestuurlijke zelfstandigheid.
Welke andere gemeenten zijn als gevolg van uw beleid van bezuinigingen en decentralisaties nog meer in financiële problemen gekomen?
Er zijn bij mij geen gemeenten bekend die als gevolg van de recente taakoverdracht naar gemeenten in financiële problemen zijn gekomen. Los daarvan verwijs ik u naar mijn jaarlijkse rapportage over het aantal gemeenten dat onder preventief financieel toezicht is geplaatst en de stand van zaken rond het aantal artikel 12 gemeenten (Kamerstuk 34 000-B nr. 18), die ik rond de jaarwisseling elk jaar aan uw Kamer stuur en naar mijn brief van 10 april jl. inzake het zogenaamde financieel toezichtverslag (Kamerstuk 34 000-B nr. 23).
Wat vindt u ervan dat als gevolg van uw beleid om taken dichter bij burgers te organiseren, gemeenten die deze taken moeten uitvoeren dreigen te worden opgeheven?
Sommige van de recent gedecentraliseerde taken in het sociaal domein kunnen gemeenten zelf uitvoeren. Voor andere, meer specialistische taken, wordt van gemeenten verwacht dat zij samenwerken om de juiste schaal en slagkracht te organiseren. Gemeentebesturen hebben daarbij de vrijheid om te kiezen voor verschillende vormen van samenwerking en kunnen ook kiezen voor een herindeling als zij dat in het belang van hun inwoners noodzakelijk achten. De grootte van de gemeente is overigens niet bepalend of gemeenten hun taken dichtbij burgers organiseren: veel gemeenten kiezen, onafhankelijk van de grootte van de gemeente, voor het inrichten van sociale wijkteams die veelal bij mensen thuis komen.
Waarom erkent u niet dat herindelingen op korte termijn geen geld opleveren, maar geld kosten? Waarom deelt u niet de zorg dat de tekorten van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude na een herindeling op de schouders komen van de nieuwe gemeente?
Gemeentelijke herindelingen kosten in de eerste jaren na herindeling geld. Dat zijn noodzakelijke frictiekosten die gemaakt worden voor het ineenschuiven van de gemeentelijke organisaties. Frictiekosten zijn tijdelijk en worden gecompenseerd uit het gemeentefonds op basis van de maatstaf herindeling. Uit onderzoek blijkt dat gemeentelijke herindelingen niet leiden tot een ander uitgavenniveau van gemeenten.3 Er zijn mij ook geen herindelingen bekend die tot doel hadden om op een lager uitgavenniveau uit te komen. Doorgaans is het doel van een herindeling om met hetzelfde budget een hogere kwaliteit van dienstverlening te bieden voor de inwoners.
Momenteel laat ik een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden voor gemeenten om voor, tijdens en na het herindelingsproces actief te sturen op efficiencyvoordelen. Efficiencyvoordelen kunnen behaald worden door te sturen op betere prestaties van de nieuwe gemeente, of op kostenvoordelen (en alle combinaties daartussen). Dit onderzoek verwacht ik voorjaar 2016 aan Uw Kamer te kunnen aanbieden en zal zoveel mogelijk concrete handelingsperspectieven bevatten voor gemeenten die een herindeling overwegen.
Ten aanzien van Haarlemmerliede en Spaarnwoude acht ik het in deze fase van het herindelingsproces niet aan mij om een uitspraak te doen over eventuele (financiële) tekorten. Ik ga ervan uit dat de financiële positie van de gemeente wordt besproken met potentiële partners en het is aan de raad van de nieuw te vormen gemeente of gemeenten om tot een begroting te komen die structureel en reëel in evenwicht is (vgl. art 189, lid 2 Gemeentewet).
Zou de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude ook zonder de door u opgelegde bezuinigingen en decentralisaties in financiële problemen zijn gekomen? Bent u bereid met de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude in overleg te treden en een oplossing te vinden voor de financiële problemen van deze gemeente?
Het is aan de gemeenteraad van (van de nieuwe gemeente) om gegeven de beschikbare budgetten een begroting vast te stellen die reëel sluitend is en ook structureel aan dat criterium kan voldoen. In het stelsel van de Nederlandse financiële verhoudingen is het vervolgens zo geregeld, dat als de gemeente daaraan naar het oordeel van de provincie niet voldoet, de gemeente onder preventief financieel toezicht komt te staan. Het is bij de beoordeling van de begrotingen 2016 dan ook aan de provincie en niet aan mij om daarover een oordeel uit te spreken.
Het bericht dat de politieke controle op grote hervormingen in de zorg faalt |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de politieke controle op de drie grote zorghervormingen faalt, omdat gemeenteraadsleden te weinig worden geïnformeerd om hun democratische rol goed te kunnen vervullen? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2 3
Het is de verantwoordelijkheid van ieder college van burgemeesters en wethouders om de eigen gemeenteraad zodanig te informeren dat zij hun controletaak goed kunnen uitvoeren, waaronder de controle op de taken die voortvloeien uit de drie grote decentralisaties. De wijze waarop een college van B&W dit doet is een eigen verantwoordelijkheid en de raad kan het college van B&W aanspreken indien zij van mening is dat zij te weinig informatie krijgt.
In het aangehaalde artikel wordt onder meer gewezen op de controlerende rol van de gemeenteraad bij regionale samenwerking. In dat licht is het goed om te verwijzen naar de kaders voor democratische verantwoording zoals opgenomen in
de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Via onder meer de recente wijziging van de Wgr is de controlerende positie van de gemeenteraad verder versterkt. Daarnaast zijn gemeenten de afgelopen periode vanuit BZK ondersteund om de samenwerking goed vorm te geven. Voorbeelden hiervan zijn de ambassadeurs regionale samenwerking die in 2013 gemeenten hebben ondersteund bij de vorming van samenwerkingsverbanden, de aandacht voor regionale samenwerking en de Wgr tijdens verschillende congressen en bijeenkomsten in het hele land, de ondersteuning via het ondersteuningsteam decentralisaties en de recent verschenen handreikingen «Intergemeentelijke samenwerking toegepast» en «Grip op regionale samenwerking» waarin specifiek aan gemeenteraden wordt toegelicht hoe de democratische kaderstelling en controle bij samenwerking vorm gegeven kan worden4. Aangaande de genoemde handreiking geldt dat dit ook onderwerp zal zijn van workshops op het speciaal voor raadsleden georganiseerde congres over het sociaal domein op 5 september aanstaande.
Hoe reageert u op het feit dat raadsleden aangeven niet te kunnen overzien of burgers noodzakelijke zorg wordt onthouden, omdat zij regelmatig slecht geïnformeerd worden door het college? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat raadsleden aangeven dat hun gemeenten er niet in slaagt arbeidsgehandicapten weer aan het werk te krijgen terwijl dat een wettelijke verplichting is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De decentralisaties in de zorg en de arbeidsmarkt bieden de ruimte voor een integrale aanpak door meer taken en verantwoordelijkheden op het niveau van de gemeente te beleggen. Ook wordt meer beleidsvrijheid geboden, zodat gemeenten de taken in samenhang kunnen inrichten. Het is aan het lokale bestuur daar invulling aan te geven onder lokaal toezicht van de gemeenteraad.
Gemeenten dienen in een re-integratieverordening onder de Participatiewet aandacht te besteden aan een evenwichtige verdeling van de re-integratie-instrumenten over de brede gemeentelijke doelgroep. Deze verordening wordt ook vastgesteld door de gemeenteraad.
Wat is uw reactie op de tientallen raadsleden die het keukentafelgesprek als voorbeeld noemen van wat er niet goed gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wmo 2015 zijn duidelijke randvoorwaarden opgenomen ten behoeve van het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek (ook wel het keukentafelgesprek genoemd). Indien bij de gemeente melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert de gemeente het onderzoek uit. Tijdens het onderzoek dienen de individuele omstandigheden van de cliënt te worden onderzocht. Belangrijk daarbij is dat de gemeente in gesprek gaat met de cliënt, en goed luistert naar wat nodig is voor de zelfredzaamheid van betrokkene en wat past bij zijn persoonlijke situatie, om zo de ondersteuning ook daadwerkelijk dicht bij de cliënt te organiseren. De cliënt dient zich tijdig en voldoende geïnformeerd te voelen en dient te weten of en zo ja welke veranderingen in de huidige zorg en ondersteuning hem te wachten staan. Er dient een zorgvuldige afweging van de persoonlijke situatie plaats te vinden.
Naast de positieve reacties zijn er in het eerste half jaar dat de Wmo 2015 inwerking is getreden nog kinderziektes omtrent de bejegening van cliënten tijdens het keukentafelgesprek. Een aantal gemeenten worstelt nog met het goed vormgeven van de keukentafelgesprekken, zodat een voldoende zorgvuldig onderzoek plaatsvindt. Het is aan het college om ervoor zorg te dragen dat het onderzoek conform de Wmo 2015 plaatsvindt. Vervolgens is het aan de gemeenteraad om het gemeentebestuur hierop te controleren en aan te spreken daar waar blijkt dat er geen wetsconforme uitvoering plaatsvindt. Op het moment dat raadsleden constateren dat de onderzoeken ondermaats zijn, is het aan hen om het college daarop aan te spreken en te corrigeren.
Wat is uw reactie op de vele raadsleden die de wachtlijsten in jeugdzorg nu al zien groeien, waarvan tientallen raadsleden aangegeven de kortingen op het budget hiervoor als reden te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per 1 januari 2015 is de Jeugdwet van kracht. In de Jeugdwet hebben gemeenten de jeugdhulpplicht. Het is op grond hiervan aan de gemeenten om afspraken te maken met de betrokken jeugdhulpaanbieders en zo te zorgen dat kinderen en gezinnen tijdig de juiste hulp krijgen. Het budget dat nodig is om deze hulp in te kopen is overgeheveld naar en verdeeld over gemeenten.
Gemeenten zijn verantwoordelijk passende hulp te bieden aan jeugdigen en gezinnen die dat nodig hebben, ook wanneer er in een jaar sprake is van een vraagontwikkeling die groter is dan geraamd. Het is de gemeenteraad die hier op toeziet en het gemeentebestuur hier (indien nodig) op aanspreekt
De VNG- heeft in haar overleg van 2 juli 2015 afspraken gemaakt hoe gemeenten en aanbieders dienen om te gaan met eventuele wachtlijsten. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat kinderen en hun ouders niet langer dan aanvaardbaar op de start van begeleiding of behandeling mogen wachten.
Verder wordt bij signalen over wachtlijsten vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact gezocht met de betreffende gemeente. Niet om de gemeenteraad te passeren, maar om waar nodig in ondersteuning te kunnen voorzien. Tot nu toe is er bij deze signalen geen sprake geweest van een gemeente die zijn jeugdhulpplicht niet nakomt.
Waarom heeft u niet geluisterd naar de waarschuwingen van de Algemene Rekenkamer en de Raad voor het Openbaar Bestuur die aangaven veel risico’s te zien in de democratische controle na de invoering van de drie decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven is het een verantwoordelijkheid van het College van B&W om de raad zodanig te informeren, dat zij haar taken goed kan uitvoeren.
De Algemene Rekenkamer en de Rob hebben eerder gewezen op het belang van democratische controle bij regionale samenwerkingsverbanden. Zij wijzen hierbij op de spanning tussen enerzijds een kwalitatief goede uitvoering door samenwerking en anderzijds lokale autonomie.
Er zijn, zoals ook beschreven bij het antwoord op de vragen 1 en 2, de afgelopen periode verschillende stappen gezet om de democratische controle bij samenwerking zowel formeel als in de praktijk te versterken. Daarnaast heeft de Minister van BZK naar aanleiding van de in uw Kamer aangenomen motie Bergkamp (Kamerstuk 33 841, nr. 161), een advies gevraagd aan de Raad voor het openbaar bestuur over de democratische legitimiteit van intergemeentelijke samenwerking. In het najaar volgt het tweede deel van het advies met daarbij een aantal aanbevelingen om knelpunten rond de democratische legitimiteit bij samenwerking weg te nemen. Mochten de aanbevelingen van de raad daar aanleiding toe geven, dan zal ik bezien of extra maatregelen noodzakelijk zijn.
Hoe kunt u spreken van een beheerste overheveling van de zorgtaken als blijkt dat de democratische controle die behoort samen te hangen met deze decentralisatie niet of nauwelijks tot zijn recht komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze problemen worden opgelost en dat de raadsleden de democratische controle terug in handen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
De afkoopsom voor een oud-bestuurder van ggz-instelling Rivierduinen |
|
John Kerstens (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «halfjaarsalaris als afkoopsom zorgbestuurder Rivierduinen»?1
Ik ben op de hoogte van dit bericht.
Vindt u het te verantwoorden dat een zorgbestuurder met relatief weinig dienstjaren, gezien de toen geldende kantonrechtersformule, een dergelijke afkoopsom meekrijgt? Welke buitensporige inspanningen voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz) heeft onderhavige zorgbestuurder in drie dienstjaren geleverd, dan wel van welk slecht werkgeverschap was sprake, om een afkoopsom te rechtvaardigen?
Het CIBG zal onderzoeken of deze ontslagregeling conform de Wet Normering Topinkomens (WNT) is uitgevoerd. Het CIBG is toezichthouder/ handhaver waar het de uitvoering van de WNT voor de zorgsector betreft. Met de WNT wordt, naast een maximum bezoldiging een maximale ontslagvergoeding (waaronder ontslagregelingen kunnen worden geschaard) van € 75.000 of (indien een bestuurder op jaarbasis minder verdient) maximaal een jaarsalaris geregeld. Bestaande afspraken van voor de inwerkingtreding van de WNT kunnen echter wel onder overgangsrecht vallen.
In hoeverre ziet u de recente aanscherping van de Wet normering topinkomens als een instrument om de groeiende zorguitgaven te beteugelen en de afspraken in het bestuurlijk akkoord ggz na te komen?
De WNT heeft een andere doelstelling dan het beteugelen van groeiende zorguitgaven. Het doel van de wet is het tegengaan van bovenmatige beloningen en ontslagvergoedingen bij instellingen in de (semi)publieke sector.
Deelt u de mening dat zorginstellingen contracten met bestuurders die afgesloten zijn voor aanscherping van de Wet normering topinkomens ook in geest van deze aanscherping moeten behandelen? Vindt u dat instellingen dat vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid verplicht zijn aan hun patiënten en werknemers? Zo ja, hoe gaat u zorginstellingen daartoe bewegen? Zo nee, waarom niet?
De aanscherping van de WNT-norm door de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT ziet enkel op de hoogte van de bezoldiging. De normering van de ontslagvergoedingen is sinds 1 januari 2013 ongewijzigd. In een aantal gevallen kan het zo zijn dat (ontslag)regelingen onder het overgangsrecht van de WNT vallen. Hiernaast kan worden opgemerkt dat het aan de instellingen zelf is om vooruit te lopen op nieuwe wetgeving (in dit geval de genoemde aanscherping). Op dit moment handelen zij niet in de strijd met de wet. Sommige instellingen lopen vooruit op deze ontwikkelingen.
Hoe kan het zijn dat Rivierduinen goede werknemers ontslaat en ook een nieuwe ontslagronde aankondigt terwijl er afgelopen jaar 2,7 miljoen euro winst is gemaakt? Is bij de beëindigde dienstverbanden van desbetreffende medewerkers ook zo fors naar boven afgeweken van de toen geldende kantonrechtersformule? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Rivierduinen heeft aangegeven te voldoen aan de CAO GGZ voor de overige werknemers. Binnen de CAO zoals die gold voor 1 juli 2015 gold een ontslag-vergoeding van maximaal 63 maanden. Per 1 juli 2015 geldt een zogenaamde activeringsregeling, die aansluit op de per die datum vanuit de Wet werk en zekerheid geldende aanspraak op de transitievergoeding bij ontslag.
Het bericht ‘Oproep tot ‘jihadbendes’ in Europa |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Oproep tot «jihadbendes» in Europa»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oproepen aan moslims om zich te bewapenen, banden van politiewagens lek te steken, de politie te bekogelen met stenen, te infiltreren in criminele bendes, juweliers te overvallen, pinautomaten op te blazen, creditcards te stelen, zelfmoordbomvesten te maken, kinderen te recruteren en militaire jihadbendes te vormen, om daarmee een machtsfactor van betekenis in het Westen te vormen?
Het kabinet neemt de dreiging die van het gewelddadig jihadisme uitgaat uiterst serieus. Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme beschrijft de brede aanpak hiervan, waarbij zowel de harde kern van extremisten wordt bestreden, als de verspreiding van het gewelddadige gedachtengoed wordt tegengegaan, door een strafrechtelijke en/of bestuurlijke aanpak. Bij de bestrijding van de gewelddadige jihadistische beweging in Nederland is het zaak om nieuwe aanwas van deze beweging te voorkomen door het tegengaan van radicalisering en het wegnemen van de voedingsbodem.
De woordvoerder van de NCTV heeft gereageerd op de in het artikel genoemde geschriften en deze als «jihadistische propaganda» gekwalificeerd. Er is momenteel geen aanleiding om de reactie van de NCTV-woordvoerder te herzien.
Deelt u de mening dat we in Nederland met de grote invloed van de islam een megaprobleem hebben, of ziet u de islam nog steeds als verrijking?
De islam kent in Nederland dezelfde nationale en internationale mensenrechtelijke bescherming als andere godsdiensten of levensovertuigingen. Op grond van artikel 6 van de Grondwet heeft een ieder het recht om zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Het recht op de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging is ook vastgelegd in artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
Neemt u, gezien de door u erkende invloed die internet heeft op de radicalisering van moslims, de in het artikel genoemde geschriften wèl serieus, in tegenstelling tot de woordvoerder van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Groeit door dit soort publicaties bij u eindelijk het inzicht dat Nederland gedeïslamiseerd dient te worden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Subsidievoorwaarden ten aanzien van topinkomens |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Voorlopig geen «Arnhemse» grens aan topinkomens»?1 en herinnert u zich eerdere over het verbinden van subsidievoorwaarden aan topinkomens?2 3
Ja.
Is het in het bericht gestelde dat gemeenten geen eigen grenzen in een subsidieverordening mogen opnemen met betrekking tot inkomens bij door gemeenten gesubsidieerde instellingen waar? Zo ja, waarom is dat waar en hoe verhoudt zich dat tot uw antwoorden op eerdere vragen dat de Algemene Wet Bestuursrecht «voldoende mogelijkheden (biedt) voor het normeren van topinkomens van functionarissen bij instellingen die subsidie ontvangen van decentrale overheden. Zij kunnen in hun subsidieverordening voorwaarden ten aanzien van de inkomens van bestuurders opnemen. Instellingen die daar niet aan voldoen, komen dan niet in aanmerking voor subsidieverlening. De groep instellingen die subsidie kan ontvangen, wordt daarmee op voorhand ingeperkt.»?3 Zo nee, waarom is dat niet waar?
In het bericht wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarbij is niet vermeld welke uitspraak wordt bedoeld. Naar waarschijnlijkheid wordt verwezen naar de uitspraak van 25 juni 2014 in het hoger beroep van de gemeente Eindhoven in de zaak tegen Stichting Novadic-Kentron (ECLI:NL:RVS:2014:2348). Uit die uitspraak kan worden afgeleid dat het opleggen van een maximale beloning als subsidieverplichting wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is toegestaan. Zoals ik in antwoord op Kamervragen over het bericht «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» (Aanhangselnummer 2914) heb aangegeven, dient de uitspraak niet zo te worden begrepen dat er voor decentrale overheden helemaal geen mogelijkheden meer zijn. In de aan uw Kamer toegezegde ontwikkeling van modelaanpakken voor decentrale overheden worden deze mogelijkheden uitgewerkt.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde wethouder dat het stellen van grenzen aan topinkomens bij door de gemeente gesubsidieerde instellingen niet toegestaan is vanwege een uitspraak van de Raad van State? Zo ja, om welke uitspraak gaat het en waarom zou op grond van die uitspraak het stellen van de genoemde grenzen niet mogelijk zijn? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw mening dat ook na de uitspraak van de Raad van State in de zaak tussen de gemeente Eindhoven en Novadic-Kentron er voor decentrale overheden via subsidievoorwaarden die «aan de voorkant» van het subsidieproces zitten wel voorkomen kan worden «dat topinkomens met gemeentelijk of provinciaal geld kunnen worden gefinancierd», en dat alleen «eerst een subsidie verlenen aan een instelling en vervolgens «aan de achterkant» een maximale beloning als verplichting opleggen en afdwingen», niet mag?4
Zie het antwoord op vraag 2.
Acht u het nog steeds niet nodig om de wetgeving ten aanzien van het verbinden van subsidievoorwaarden aan topinkomens bij gesubsidieerde instellingen zodanig aan te passen dat het stellen van deze subsidievoorwaarden mogelijk wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zijn er binnen bestaande wettelijke kaders mogelijkheden om dergelijke subsidievoorwaarden te stellen. Daar vanuit gaande is er geen aanleiding de wetgeving aan te passen.
Wat is de stand van zaken bij de formulering van de modelaanpak met betrekking tot het verbinden van subsidievoorwaarden ten aanzien van topinkomens bij gesubsidieerde instellingen die u samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal (IPO) zou uitwerken?
Een handreiking met betrekking tot dit onderwerp is – gebaseerd op interbestuurlijke ambtelijke samenwerking – thans in concept gereed en zal ik op korte termijn aan VNG en IPO toezenden. Na ontvangst van de reacties van VNG en IPO kan ik u nader informeren.
Deelt u de mening dat ook zonder de genoemde modelaanpak of de in het bericht genoemde handreiking het mogelijk is voor gemeenten om de genoemde voorwaarden in een subsidieverordening op te nemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij het ontwikkelen van de bedoelde modelaanpakken is, onder meer, uitgegaan van voorbeeldbepalingen die decentrale overheden kunnen opnemen in hun subsidieverordening. Het staat hen echter vrij eigen voorwaarden te formuleren.
De aanpak van huiselijk geweld in Caribisch Nederland |
|
Joël Voordewind (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Betrek gezin bij oplossen huiselijk geweld»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel. Bij een ketenaanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling gaat het om voorkomen (preventie), signaleren, stoppen en beperken van de schadelijke gevolgen van de mishandeling. Bij een integrale aanpak past dat het gezin en het omringende netwerk wordt betrokken.
Kunt u uiteenzetten wat op dit moment in Caribisch Nederland het beleid is aangaande het tegengaan van huiselijk geweld? Klopt het dat de aanpak in de praktijk zich vooral focust op een justitiële aanpak? Hoe komt dit?
Het rapport van Regioplan, die in opdracht van het Kabinet onderzoek hebben gedaan welke maatregelen in Caribisch Nederland getroffen moeten worden om te voldoen aan het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld2 (Verdrag van Istanboel), en die ik uw Kamer in mijn brief van d.d. 19 mei 2014 heb toegestuurd 3 maakt duidelijk dat de aanpak van huiselijk geweld niet los kan worden gezien van de brede aanpak van sociale problematiek op de eilanden. Pas wanneer ook op deze terreinen vooruitgang wordt geboekt, zal een investering in de aanpak van huiselijk geweld daadwerkelijk tot een structurele verbetering van de situatie in Caribisch Nederland kunnen leiden. Het gaat bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in Caribisch Nederland dus om een integrale aanpak, waarin naast justitiële maatregelen, ook aandacht uitgaat naar preventie en hulpverlening. Mede naar aanleiding van het eerder genoemde onderzoek zijn door de eilanden een aantal maatregelen genomen. Zo is er op Saba en Sint Eustatius een maatschappelijk werker aangesteld. En op Bonaire wordt met subsidie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) een veiligheidshuisconstructie ingericht. Daarnaast worden er in de integrale aanpak projecten uitgevoerd die gericht zijn op armoedebestrijding, een van de oorzaken van huiselijk geweld. Bonaire kent een integrale wijkaanpak, met wijkteams die de wijken ingaan en via de «achter de voordeur» methodiek zicht krijgen op de problematiek in gezinnen. Tevens nemen alle drie de eilanden deel aan de WE CAN YOUNG campagne die zich richt op het vergroten van de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren. Verder zet het Kabinet samen met de eilanden in op het tot stand brengen van een basisaanpak huiselijk geweld op Caribisch Nederland. In juni 2014 is er tijdens de Caribisch Nederland week met de Openbare Lichamen gesproken over de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek en is er besloten tot het instellen van een Taskforce kinderrechten en huiselijk geweld Caribisch Nederland, die onder andere zorg draagt voor het opstellen van een plan van aanpak kinderrechten en huiselijk geweld per eiland. Tijdens de afgelopen Caribisch Nederland week (juni 2015) zijn deze plannen van aanpak besproken met alle drie de eilanden en zijn afspraken gemaakt over de implementatie van de plannen. Op Saba zal een projectleider worden aangesteld voor de aanpak van huiselijk geweld en kinderrechten. Op Bonaire zal men voor de speerpunten uit het actieplan kinderrechten een programma van eisen uitwerken, waarin ook de verbinding wordt gelegd met de aanpak van huiselijk geweld.
Deelt u de mening van Chris Palm, directeur van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) op Bonaire, dat slimme voorzorgsmaatregelen (zoals coaching en de Eigen Kracht methodiek, bespreekbaar maken van huiselijk geweld en meer aandacht voor interacties in het gezin i.p.v. aanpak richten op straffen huiselijk geweldplegers) beter passen bij een structurele aanpak van huiselijk geweld dan complex ingrijpen door het justitieel apparaat? Deelt u de mening dat deze preventieve aanpak rondom huiselijk geweld beter vandaag dan morgen ingezet kan worden?
Uit het hierboven genoemde rapport blijkt dat gebruik moet worden gemaakt van de kleinschalige infrastructuur van de eilanden door de zorgketen en de justitiële keten direct aan elkaar te koppelen. Verder is het noodzakelijk dat de hulpverleningsketen wordt versterkt. Dit betekent dat er onder andere geïnvesteerd moet worden in het professionaliseren van hulpverleners, het geven van voorlichting en het opzetten van preventieactiviteiten. In de plannen van aanpak voor huiselijk geweld is dit ook terug te vinden en de eilanden zijn voornemens om zich in te zetten voor het versterken van de preventie en hulpverlening.
Om een impuls te geven aan het verbeteren van de kinderrechten in Caribisch Nederland is per amendement van uw Kamer op de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een bedrag van € 3 miljoen beschikbaar gesteld voor de jaren 2015 – 2017. Daarnaast zijn er voor de aanpak van huiselijk geweld door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) structureel middelen begroot voor de aanpak van huiselijk geweld.
Hebben de CJG’s voldoende financiële middelen om dit soort laagdrempelige hulp aan te bieden bij huiselijk geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid samen met het CJG Bonaire een pilotproject vorm te geven dat het tweedelige doel heeft om 1. huiselijk geweld bespreekbaar te maken, en 2. bij incidenten van huiselijk geweld eerst de «zachte aanpak» van bijvoorbeeld coaching of Eigen Kracht aan te wenden, alvorens tot complex ingrijpen over te gaan? Wilt u, mocht deze pilot ontwikkeld en succesvol zijn, dit project uitrollen over en aanbieden aan alle CJG’s van het Caribisch gebied?
De Ministeries van VWS, VenJ en BZK steunen het initiatief (BZK door een financiële bijdrage) van het Openbaar Lichaam (OL) van Bonaire om nog dit jaar een Eigen Kracht conferentie te organiseren. Mocht de conferentie een succes blijken te zijn, dan zullen de resultaten gedeeld worden met de andere eilanden conform de aangenomen moties inzake samenwerking en het delen van trainingsmateriaal tijdens het debat met uw Kamer van 3 juni jongstleden over de ratificatie van het Verdrag van Istanboel. Ik wil hierbij wel opmerken dat de drie eilanden qua aard en omvang van de problematiek verschillen, en dat wat op één eiland succesvol blijkt, niet per definitie hetzelfde effect zal hebben op een ander eiland.
Bent u bereid in de uitvoering van de twee aangenomen moties naar aanleiding van het Verdrag van Istanboel over samenwerking en trainingen2 dit project mee te nemen? Wilt u hierover de Kamer informeren vóór het Algemeen overleg Actieplan kinderrechten in het Koninkrijk voorzien op 25 juni 2015?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de inwoners van Curaçao bezorgd zijn over de rookgassen uit de raffinaderij in Willemstad |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Curaçaoënaars bezorgd over «kankerverwekkend» groen spul»?1
Ja
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik acht de toename uitstoot van de Isla raffinaderij en de daardoor veroorzaakte milieuschade zorgelijk. Het betreft echter een autonome aangelegenheid van de Curaçaose regering, namens het Nederlandse kabinet heb ik hierover regelmatig contact met de Curaçaose regering.
Is het waar dat er in de woonwijken nabij de Isla raffinaderij nieuwe signalen zijn van de uitstoot van zware, kankerverwekkende metalen? Zo, ja, op welke wijze wordt hier, door deskundigen ter plaatse, zo snel mogelijk onderzoek naar gedaan? Is er al iets bekend over de samenstelling van het «groene spul»? Is er een verband met veranderingen binnen de Isla-raffinaderij, bijvoorbeeld de verwerking van andersoortige olie?
Voor zover mij bekend wordt in opdracht van Minister Whiteman op dit moment door Ecovision onafhankelijk onderzoek gedaan naar de samenstelling van «het groene spul». Hierbij is ook TNO betrokken. Naar ik heb begrepen worden de resultaten hiervan in de loop augustus verwacht. Op de openbare website www.luchtmetingencuracao.org, waarop de meetresultaten van de twee meetstations worden geregistreerd, valt waar te nemen dat de uitstoot van onder andere zwaveldioxide de laatste jaren een sterke stijging vertoont. Verder laat het Ministerie van Defensie, als onderdeel van haar personele verantwoordelijkheid voor het daar woonachtige defensiepersoneel en met instemming van Minister Whiteman, metingen uitvoeren naar de luchtkwaliteit in Julianadorp. De GGD Amsterdam is bezig de infrastructuur daarvoor aan te leggen en zal starten met meten in januari 2016.
Onlangs is door twee belangengroeperingen op Curaçao een kort geding gestart waarin wordt geëist dat door de regering op korte termijn een onderzoek wordt gestart naar de samenstelling van de groene substantie en de gezondheidsklachten van de mensen die onder de rook van de Isla wonen. Verder eisen de stichtingen dat de bewoners in de wijken onder de rook volledige en adequate toelichting krijgen over de gevolgen van de uitstoot van de Isla en welke voorzorgsmaatregelen ze kunnen treffen om gezondheidsschade te voorkomen. Ik vind die duidelijkheid ook belangrijk en heb begrepen dat partijen daarover op dit moment met elkaar in gesprek zijn.
Bent u bereid er bij de autoriteiten op Curaçao op aan te dringen dat er zo snel mogelijk onderzoek wordt uitgevoerd, en dat aan de inwoners in het gebied zo veel en snel mogelijk openheid over de situatie en de bevindingen wordt gegeven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het maximale moet worden gedaan om bewoners en toeristen te beschermen tegen de uitstoot van voor de gezondheid gevaarlijke stoffen van de raffinaderij in Willemstad? Zo ja, bent u bereid hierover met de autoriteiten op Curaçao in gesprek te gaan?
Zie mijn antwoord bij vraag 2 en 3
De integriteit van een lobbyist |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de mening van de Beroepsvereniging voor Public Affairs (BVPA) dat oud-minister de heer B. Bot, door een lobby bij het Openbaar Ministerie in een strafrechtelijk onderzoek naar een Libische zakenman uit de clan van oud-commandant Gaddafi, de schijn heeft gewekt dat hij als oud-minister om een wederdienst vroeg?1
Gelet op de onafhankelijke positie van het Openbaar Ministerie acht ik het niet passend om in deze specifieke casus te treden. In algemene zin geldt echter dat het voor zich spreekt dat oud-bewindspersonen zich in hun handelen rekenschap dienen te geven van hun bijzondere positie. Dat geldt eens te meer voor contacten met overheidsinstanties en in het bijzonder voor contacten met de rechterlijke macht.
Vindt u dat de heer Bot zich bij het OM bekend had moeten maken als lobbyist en niet als privépersoon? Deelt u de mening dat deze lobbyist namens het public affairs bureau Meines Holla & Partners had moeten aangeven dat het hier een betaalde opdracht betrof?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen gaat u nemen om te verzekeren dat lobbyisten zich te allen tijde als zodanig bij een organisatie bekend moeten maken? Helpt het naar uw opvatting als lobbyfirma’s verplicht lid zijn van de beroepsvereniging?
Transparantie in het besluitvormingsproces van de overheid is een groot goed en het is in eenieders belang dat duidelijk is wat de afwegingen zijn geweest bij de besluitvorming en welke belangen daarbij zijn betrokken. Het is in beginsel dan ook goed om met enige regelmaat te kijken naar mogelijkheden om de transparantie van de beïnvloeding van de besluitvorming verder te vergroten en welke instrumenten en maatregelen daarvoor kunnen worden benut. Ik verwijs in dit kader graag naar het initiatief «Lobby in daglicht», dat de Kamerleden Bouwmeester en Oosenbrug recentelijk hebben gepubliceerd. Het is echter wel van belang hierbij rekening te houden met het gegeven dat besluitvormingsprocessen vaak een complex karakter hebben en er veel organisaties en personen die allemaal hun stempel op de besluitvorming willen drukken bij betrokken zijn. Hierbij gaat het doorgaans maar voor een beperkt deel om gespecialiseerde lobbyisten en het kan daarom worden betwijfeld of maatregelen specifiek gericht op deze groep het beoogde effect zullen sorteren. Lobbyisten verplichten zich te allen tijde als zodanig bij een organisatie bekend te maken lijkt mij moeilijk handhaafbaar, al was het maar omdat het lastig zal zijn een waterdichte definitie van «lobbyist» op te stellen. Het verplicht stellen van het lidmaatschap van de brancheorganisatie zie ik evenmin als een oplossing, hetgeen echter onverlet laat dat het lidmaatschap van – en actieve participatie in een belangenvereniging of brancheorganisatie een positieve bijdrage kunnen leveren aan transparante besluitvorming en de discussie over eventuele verbeteringen daarvan.
De buitenlandse financiering van islamitische instellingen |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van hetgeen tijdens het rondetafelgesprek en het gesprek met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) is gedeeld over de buitenlandse financiering van islamitische instellingen?1
Ja. Aanleiding voor het rondetafelgesprek vormde de haalbaarheidsstudie naar buitenlandse financiering van moskeeën in Nederland zoals verricht door het onderzoeksbureau RAND Europe. De opdracht tot het verrichten van de studie werd, naar aanleiding van de in vraag 9 bedoelde Motie Segers, verleend door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). De studie richtte zich specifiek op het verkrijgen van een allesomvattend beeld van buitenlandse financiering van Islamitische instellingen in Nederland en mogelijke buitenlandse inmenging. De studie was niet bedoeld om vragen te beantwoorden over de rol die islamitische instellingen (kunnen) spelen in radicaliseringsprocessen.
Is hieruit informatie naar voren gekomen welke nog niet eerder bij u bekend was? Zo ja welke informatie?
Nee.
Deelt u de mening van alle genodigde deelnemers dat vaststaat dat middels financiering vanuit salafistische stromingen invloed wordt uitgeoefend op islamitische instellingen in Nederland? Hoe beoordeelt u dit, welke risico’s zijn daaraan verbonden en op welke manier houdt het kabinet zicht op de risico’s in het kader van de aanpak van jihadisme?
Het Kabinet is van mening dat alertheid is geboden wanneer buitenlandse financiering van islamitische instellingen een instapmoment creëert voor buitenlandse invloed die niet verenigbaar is met de normen en waarden van onze democratische rechtsorde. Indien er in specifieke gevallen ernstige vermoedens rijzen van beïnvloeding middels buitenlandse financiering, die een gevaar vormt voor de democratische rechtsorde, nationale veiligheid of andere belangen van de staat, hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de taak om die beïnvloeding te onderzoeken.
Inzake een kabinetsvisie op het salafisme verwacht het Kabinet uw Kamer na de zomer nader te kunnen informeren.
Klopt het dat, zoals de directeur van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) stelde, de FIOD bekend is met de Financial Intelligence Unit (FIU) in het kader van witwassen, maar dat dat geen relatie heeft met actiepunt 33 uit de Integrale Aanpak Jihadisme?2 Wat zegt dit over de betrokkenheid van de FIOD bij de uitvoering daarvan?
De FIOD heeft een nauwe samenwerkingsrelatie met de FIU op het gebied van witwassen. Actiepunt 33 richt zich op de rol van met name de FIU bij de (financiële) aanpak van jihadisten of gewelddadige extremisten. Indien zich bij de werkzaamheden van de FIU signalen van financieel belang voordoen op het werkterrein van de FIOD, zoals witwassen, terrorismefinanciering of sanctieregelingen, dan beschikt de FIOD over de expertise, capaciteit en het netwerk om onderzoeken te verrichten.
Klopt het dat voortvloeiend uit de motie-Omtzigt/Van Vliet voor Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s) moeten zorgen voor openheid, een jaarverslag online moeten zetten en dat voor kerkgenootschappen en moskeeën een uitsteltermijn geldt maar dat zij per 1 januari 2016 hieraan moeten voldoen?3
Ja. Een ANBI is met ingang van 1 januari 2014 verplicht om via internet informatie met betrekking tot haar functioneren openbaar te maken (publicatieplicht). Naast meer algemene informatie van de ANBI is dat informatie over de doelstelling, de bestuurssamenstelling met de namen van de bestuurders, het beloningsbeleid, de hoofdlijnen van het actuele beleidsplan, een actueel verslag van de uitgeoefende activiteiten, en de balans en de staat van baten en lasten met toelichting.
De verplichting tot het openbaar maken van informatie is voor kerkgenootschappen (waaronder hierna ook steeds worden verstaan hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, en die ANBI zijn), eerst van toepassing met ingang van 1 januari 2016 (ingroeiregeling). Deze ingroeiregeling geldt ook voor moskeeën. Voor de kerkgenootschappen geldt niet de verplichting om een balans te publiceren. De staat van baten en lasten met toelichting volstaat. Bovendien zijn kerkgenootschappen niet verplicht om de namen van hun bestuurders op internet te publiceren. Deze uitzonderingen gelden ook voor moskeeën.
Bent u ermee bekend dat vele kerkgenootschappen al hun jaarrekeningen publiceren en dat koepels plannen klaar hebben om hun leden hierop te wijzen?
Kerkgenootschappen en moskeeën mogen de gegevens zoals hiervoor opgesomd uiteraard eerder op internet publiceren. Zij hoeven daarmee niet te wachten tot 1 januari 2016. Het ANBI-team van de Belastingdienst in Eindhoven is al geruime tijd in overleg met de koepels van kerkgenootschappen om hen te begeleiden en te helpen aan de publicatieverplichting te voldoen.
Kunt u de conclusie van het RAND-onderzoek bevestigen dat slechts één islamitische instelling een jaarrekening heeft gepubliceerd?
RAND Europe heeft binnen de haalbaarheidsstudie voor een van de 39 onderzochte instellingen in de steekproef een jaarverslag kunnen vinden in het publieke domein. Daarnaast hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van (overige) openbare data: verslagen van rechtszaken, internetbronnen, informatie van de Kamer van Koophandel en het Kadaster. Islamitische instellingen organiseren zich, net als veel kerkgenootschappen en andere religieuze instellingen, veelal in de vorm van een stichting of vereniging. Als de instelling als ANBI is geregistreerd is deze tot 1 januari 2016 vrijgesteld van de verplichting om de hiervoor opgesomde gegevens openbaar te maken. Na 1 januari 2016 geldt voor alle ANBI’s de publicatieplicht en zal de transparantie naar verwachting toenemen.
Het Kabinet heeft geen aanleiding om de conclusie uit het onderzoek dat slechts een van de 39 instellingen een jaarrekening heeft gepubliceerd te weerspreken. Omdat het een geanonimiseerd onderzoek betreft kan dit evenwel niet uitdrukkelijk worden bevestigd.
In hoeverre verwacht u dat islamitische instellingen met een ANBI status per 1 januari 2016 zullen voldoen aan de verplichting om online voor openheid te zorgen over hun financiering, over hun bestuurssamenstelling en over hun uitgaven?
De Belastingdienst ziet erop toe dat deze instellingen aan hun verplichtingen gaan voldoen. Het openbaar maken van de balans en de bestuurssamenstelling is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, overigens geen verplichting voor kerkgenootschappen en moskeeën. Als de Belastingdienst constateert dat na 1 januari 2016 nog niet aan de verplichtingen is voldaan, zal de Belastingdienst deze instellingen nogmaals daarop wijzen en op het gevolg dat de ANBI-status zal worden ingetrokken als daaraan niet alsnog wordt voldaan.
Deelt u het belang van transparantie en openheid over de financiering van islamitische instellingen, mede in het licht van de motie-Segers c.s?4
Ja. Transparantie en openheid zijn overigens voor alle ANBI’s van belang, vandaar de publicatieplicht per 1 januari 2014. Kerkgenootschappen en moskeeën vallen onder een overgangsregeling, waardoor voor deze instellingen de publicatieplicht ingaat per 1 januari 2016 (zie voor een toelichting hierop de antwoorden op de vragen van de leden Groot en Marcouch aan de Staatssecretaris van Financiën over coulance voor kerkgenootschappen ten aanzien van de publicatieplicht voor ANBI’s5).
Het Kabinet vindt het belangrijk dat instellingen en organisaties transparant zijn ten aanzien van hun financieringsstromen. Naast het instellen van de publicatieplicht roept het Kabinet derhalve instellingen op om ook zonder deze verplichting maximaal transparant te zijn, juist om misvattingen en achterdocht te voorkomen.
Indien in een specifiek geval ernstige vermoedens rijzen van beïnvloeding middels buitenlandse financiering, die raakt aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de taak om die beïnvloeding te onderzoeken.
Indien er geen ernstige vermoedens zijn van activiteiten die raken aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, maar er wel twijfel bestaat over de financiering of de herkomst daarvan heeft het lokaal bestuur de mogelijkheid om een extern en onafhankelijk onderzoeksbureau in te schakelen.
Als er twijfels zijn over de antecedenten van specifieke instellingen en mogelijke zakelijke samenwerkingsverbanden zal in individuele gevallen worden gegrepen naar reeds bestaande middelen van onderzoek. Bijvoorbeeld de mogelijkheid voor het lokaal bestuur om via de Wet Bibob – in het geval van bepaalde vergunningen en vastgoedtransacties -antecedenten te onderzoeken en eventueel daarover advies vragen bij het Landelijk Bureau Bibob. Hierbij dient wel te worden aangetekend dat een Bibob-onderzoek zich richt op strafbare feiten, en dat een dergelijk onderzoek bovendien ook beperkingen heeft in de mogelijkheden om buitenlandse bronnen te raadplegen.
Het Kabinet is daarnaast gestart om het diplomatieke gesprek waar nodig te intensiveren met landen die aan islamitische instellingen in Nederland schenken. Met als doel de transparantie over deze financiële stromen te vergroten.
Tevens wordt met gemeenten, lokale partners en gemeenschappen het gesprek aangegaan over de wijze waarop met lokale gemeenschappen optimale transparantie kan worden bereikt ten aanzien van financieringsstromen vanuit het buitenland.
Heeft u de indruk dat het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) islamitische instellingen voldoende stimuleert en aanmoedigt om hun jaarrekeningen te publiceren en dit per 1 januari 2016 op orde te hebben? Bent u bereid het gesprek met het CMO aan te gaan om hen te wijzen op spoed gelet op deze deadline?
Tijdens het rondetafelgesprek heeft het CMO aangegeven voorstander te zijn van het vergroten van de transparantie middels een transparantieregister voor maatschappelijke instellingen, waaronder ook moskeeën en andere religieuze instellingen.
Het ANBI-team in Eindhoven heeft in 2014 een informatief overleg gehad met het CMO, o.a. met het oog op de publicatieverplichtingen voor islamitische instellingen die ANBI zijn. Het ANBI-team zal het overleg met het CMO voortzetten en bevorderen dat de instellingen zullen voldoen aan de ANBI-voorwaarden per 1 januari 2016.
Zult u bij kerkelijke instellingen die per 1 januari 2016 niet voldoen aan de voorwaarden de ANBI, de ANBI-status intrekken, net als u gedaan heeft bij duizenden andere ANBI-instellingen?
ANBI’s die ook na aansporing door de Belastingdienst daartoe (blijven) weigeren informatie op internet openbaar te maken, verliezen de ANBI-status. Dat geldt ook voor de kerkelijke instellingen en moskeeën die na 1 januari 2016 niet voldoen aan de publicatieverplichting.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) alleen onderzoek doet naar de ontvanger, dat wil zeggen naar de (eventueel discutabele) besteding van ontvangen gelden door islamitische instellingen, maar zich niet richt op de schenker vanuit veelal islamitische landen? Kunt u aangeven wat de voordelen zijn met betrekking tot de informatievergaring door de AIVD wanneer ook naar dat aspect onderzoek zou worden gedaan?
Nee dit klopt niet. De AIVD heeft tot taak om onderzoek te verrichten met betrekking tot personen en organisaties die door de doelen die zij nastreven en/of hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, nationale veiligheid of andere belangen van de staat. Als de AIVD specifieke zaken signaleert waarbij buitenlandse financiering van instanties leidt tot een dergelijk gevaar, kunnen deze zaken in onderzoek worden meegenomen. Over de wijze waarop de AIVD concreet onderzoeken inricht, kunnen in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over terrorismebestrijding voorzien op 25 juni 2015?
Beantwoording van de vragen zal plaatsvinden voor het Algemeen overleg over terrorismebestrijding zoals voorzien op 25 juni 2015.
Een in 2004 verhinderde aanslag |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het bericht «Nederland is in 2004 ontsnapt aan aanslag»?1 Zo neen, wat klopt er niet?
Het bericht dat Nederland in 2004 is ontsnapt aan een aanslag, kan niet als zodanig worden bevestigd. Naar aanleiding van het filmen van verschillende gebouwen in Den Haag op 26 juli 2004, zijn vier personen aangehouden. De aanhoudingen vonden plaats op 30 juli 2004. Deze vier personen werden aanvankelijk verdacht van het voorbereiden van een terroristische aanslag. Drie van hen werden ook verdacht van verboden wapenbezit en één van hen van het gebruik maken van een vals paspoort.
Het strafrechtelijk onderzoek heeft evenwel niet geleid tot een vervolging ter zake van het voorbereiden van een aanslag, omdat daartoe onvoldoende bewijs werd gevonden. Ook de verdenking ter zake van verboden vuurwapenbezit is slechts ten aanzien van één van de verdachten blijven staan. Uiteindelijk zijn twee van de vier verdachten vervolgd: één voor verboden wapenbezit en de ander voor het gebruik van een vals paspoort. Zij zijn daarvoor op 17 november 2004 door de rechtbank veroordeeld. De verdachte die werd veroordeeld voor het gebruik van het valse paspoort is in hoger beroep gegaan. Hij is op 9 februari 2006 door het gerechtshof vrijgesproken.
Zijn de twee mannen die zich bezig hielden met het filmen van de Israëlische ambassade berecht wegens het voorbereiden van een aanslag of van enig ander misdrijf? Zo ja, wat was de uitspraak? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hadden de twee mannen de Nederlandse nationaliteit? Zijn of worden zij Nederland uit getrapt?
Een van de vier mannen had de Saoedi-Arabische nationaliteit. Betrokkene is op 8 november 2004 uit Nederland verwijderd. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat de nationaliteit van de overige mannen niet met zekerheid is te herleiden uit de strafdossiers.
Zijn de twee mannen ter beschikking gesteld van de Israëlische autoriteiten? Zo neen, waarom niet?
Nee, daartoe bestond geen aanleiding. Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op de vragen 1 en 2.
Het bericht dat een oud-topman van een zorginstelling na zijn vertrek nog 235.000 bij dezelfde instelling verdiende |
|
John Kerstens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Kwart miljoen voor ex-zorgtopman Pleyade»?1
Het bericht is mij bekend.
Is het waar dat na zijn vertrek in 2013 als bestuursvoorzitter bij zorginstelling Pleyade deze oud-topman in 2013 en 2014 van dezelfde instelling in totaal nog € 235.000 ontving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Uit de jaarrekening van 2013 van de instelling blijkt dat de bezoldiging van de heer Jonkergouw als bestuursvoorzitter in 2013 € 125.393 bedroeg. Ook heeft hij dat jaar een ontslagvergoeding ontvangen van € 75.000. In 2014 heeft de heer Jonkergouw een bezoldiging van € 59.793 ontvangen in de functie van projectmedewerker.
Is het waar dat de genoemde persoon in 2013 zowel zes maanden werd doorbetaald als topman als ook een afkoopsom van € 75.000 ontving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik kan op basis van de jaarrekeningen uw vragen niet volledig beantwoorden. Deze casus zal aan de WNT worden getoetst door de toezichthouder van de WNT voor de zorg, het CIBG. Indien op basis daarvan een overtreding van de WNT geconstateerd wordt, wordt handhaving gestart en wordt daarvan melding gemaakt in de jaarlijkse WNT-rapportage die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in december aan de Tweede Kamer zal sturen.
Stond er in het arbeidscontract met deze persoon dat hij na het neerleggen van zijn functie zowel een half jaar zou worden doorbetaald èn een afkoopsom van € 75.000 zou ontvangen? Zo ja, wanneer is deze afspraak gemaakt? Zo nee, is er dan sprake van een afspraak die strijdig is met het overgangsrecht van de Wet normering topinkomens (WNT)?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat hier sprake is van een «schijnconstructie» om de – regels voor de maximale – ontslagvergoeding te omzeilen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben de 200 medewerkers van Pleyade, die vanwege een reorganisatie moesten worden ontslagen, verhoudingsgewijs gelijkwaardige doorbetalingen en afkoopsommen als hun oud-directeur gekregen? Zo ja, wat hielden die doorbetalingen en afkoopsommen in? Zo nee, waarom niet?
Ik heb beperkt inzicht in uitkeringen in het kader van het dienstverband van medewerkers. De WNT verplicht van deze groep alleen vermelding in de jaarrekening van ontslagvergoedingen wanneer deze de WNT-norm overstijgen. In 2013 en 2014 was daar geen sprake van.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt aan mensen, die vanwege een reorganisatie ten gevolge van een miljoenenverlies bij Pleyade ontslagen werden, dat nota bene hun oud-directeur, die vanwege dat miljoenenverlies moest opstappen, tegen een vorstelijk salaris opnieuw als «projectleider» werd ingehuurd?
Ik begrijp de emoties over de salarissen van topbestuurders in de zorg. Het kabinet vindt, zoals eerder aangegeven, onmatige inkomens en onmatige ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector onwenselijk. Juist om die reden zijn hier normen voor vastgelegd in de WNT.
Het boetebeleid dat gemeenten hanteren middels de buitengewoon opsporingsambtenaren, en over het overnemen van een parkeerkaartje |
|
Martijn van Helvert (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achter elke boom een boa: boetebeleid gemeente chaos»?1
De inzet van handhavers bij de aanpak van overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden betreft een lokale afweging, waarbij het lokale veiligheidsbeleid een belangrijk uitgangspunt vormt. Over de uitvoering van het lokale veiligheidsbeleid, o.a. prioritering en afspraken over capaciteit, worden in de lokale gezagsdriehoek afspraken gemaakt. Gelet op de lokale omstandigheden en verschillen in de aard en omvang van overlast is er geen noodzaak tot (landelijke) eenheid in overheidsoptreden bij de aanpak van lokale overlast. Handhaving van de openbare orde en toezicht op de leefbaarheid is een lokale aangelegenheid en een logisch gevolg is dan dat er lokale verschillen in handhaving voorkomen.
Hoe beoordeelt u het verschil in willekeur zoals beschreven door de heer Timmer, expert publieke veiligheid van de Vrije Universiteit Amsterdam, enerzijds alsmede de opvatting van de woordvoerder van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) anderzijds dat het geen enkel probleem is dat het lokale boetebeleid voor buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) verschilt?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u evenals de VNG dat gemeenten in de toekomst nog meer boetes zouden moeten mogen innen door boa's, waaronder, zoals door burgemeester Van der Laan voorgesteld, boetes voor door rood rijden en fietsen zonder licht?
Ik kan niet reageren op berichten over plannen van de VNG ten aanzien van de handhaving door boa’s, omdat ik die plannen nog niet ken. De door burgemeester Van der Laan genoemde voorstellen heeft mijn ambtsvoorganger het afgelopen najaar afgewogen in de beoordelingsronde van uitbreidingsverzoeken van bevoegdheden in het domein openbare ruimte. Hij heeft vervolgens geoordeeld dat deze niet voldoen aan het leefbaarheidscriterium, waaraan verzoeken om uitbreiding moeten voldoen (zie brief van 1 april 2014, Kamerstukken II, 28 684 nr. 402) zodat deze bevoegdheden dan ook niet zijn toegekend.
De kern van het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte is dat er sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten en politie. Gemeenten zorgen met gemeentelijke boa’s voor ogen en oren op straat en kunnen daar ingrijpen waar «de leefbaarheid» wordt aangetast door overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden. De politie is primair aan zet wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Het is dus niet zo dat gemeenten taken van de politie gaan overnemen, maar dat ze complementair aan elkaar zijn. Een dergelijke ontwikkeling zou ik ook niet toejuichen, omdat het risico bestaat van vermenging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en daarmee onduidelijkheid voor het publiek (Kamerstuk 28 684, nr. 387).
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat boa's in hun boetebevoegdheid steeds meer taken van de politie overnemen? Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan deze mogelijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u voorts kennisgenomen van een uitspraak van de rechtbank Arnhem waarin de overname van een parkeerkaartje niet werd toegestaan?2
Ja, de Minister van BZK heeft hierover reeds vragen beantwoord, onder meer van de heer van Helvert. U refereert aan deze beantwoording bij vraag 7.
Op welke wijze zou (in technische) zin de fiscale wetgeving aangepast kunnen worden waardoor de parkeerbelasting en de naheffingsaanslag zodanig veranderen dat voortaan het overnemen van een parkeerkaartje wel mogelijk is voor burgers?3 Bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid een wettelijk uitzondering maken, dan wel gemeenten via de VNG aan te sporen een gedoogbeleid te voeren, ten aanzien van het overnemen van een parkeerkaartje? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is het betalen voor parkeren op gemeentelijke parkeerplaatsen gefiscaliseerd. Daardoor dient de belastingplichtige (degene die zijn motorrijtuig parkeert) voor ieder belastbaar feit (te weten het parkeren van een motorvoertuig voor een bepaalde tijd op een bepaalde plaats) afzonderlijk parkeerbelasting te betalen. Belastbare feiten (of elementen daarvan, zoals de resterende parkeertijd) zijn niet overdraagbaar. Hetzelfde geldt voor het parkeerkaartje, dat alleen een bewijsstuk is van de betaalde parkeerbelasting voor dat individueel belastbare feit. Wijziging van de fiscale wetgeving zou een breuk betekenen met het algemene principe van belastingheffing dat een belastingplichtige voor ieder belastbaar feit belasting verschuldigd is. De precedentwerking die daarvan kan uitgaan, acht ik onwenselijk.
Kunt bij de VNG, de rechtspraak en eventueel andere relevante partners inventariseren of vaker klachten zijn binnenkomen over een bestuurlijke boete die is opgelegd wegens het overnemen van een parkeerkaartje, aangezien u heeft aangegeven op basis van één casus de geldende regelgeving op dit punt niet te willen veranderen?4
Voor het overnemen van een parkeerkaartje wordt geen bestuurlijke boete opgelegd maar een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het niet betalen van parkeerbelasting is een fiscaal feit en wordt via het fiscale traject nageheven. Inventariseren of vaker klachten zijn binnengekomen over een bestuurlijke boete vanwege het overnemen van een parkeerkaartje is daarom niet mogelijk.
Kunt u de VNG verzoeken om te inventariseren hoeveel en welke gemeenten een systeem hebben waarin alleen de geparkeerde tijd wordt afgerekend en hoeveel gemeenten voornemens zijn een dergelijk systeem in te stellen en binnen welk tijdspad dat zal gebeuren?
Wanneer iemand op straat parkeert en betaalt bij een parkeermeter, wordt altijd vooraf betaald en moet dus een inschatting worden gemaakt van de tijd dat men wil parkeren. Het precies afrekenen van de werkelijk geparkeerde tijd is dan niet mogelijk. Alleen als er via een applicatie op de mobiele telefoon wordt betaald voor het parkeren wordt afgerekend over de werkelijke parkeerduur. Dat kan inmiddels in een groot aantal gemeenten. In 2014 hieven 155 gemeenten parkeerbelasting5. Waar in 2014 nog in 123 gemeenten kon worden betaald via de mobiele telefoon6, zijn dit inmiddels 130 gemeenten7.
Kunt u aangeven of uiteindelijk alle gemeenten dit systeem zullen voeren of dat er ook gemeenten zijn die het systeem niet willen wijzigen waarin een vastgestelde tijdseenheid de kosten bepaalt? Indien dat laatste het geval is, wat is daarvan de reden?
Mogelijk zal binnen afzienbare termijn in alle gemeenten die parkeerbelasting heffen een dergelijk systeem via de mobiele applicatie worden ingevoerd. Daarnaast worden op steeds meer parkeerautomaten kleinere tijd- of valuta-eenheden gebruikt. Het staat gemeenten binnen de wettelijke kaders echter vrij de wijze van afrekenen van gebruikte parkeertijd middels parkeerbelasting te bepalen.
Het afkopen van een bestuurder voor negen ton door een openbaar lichaam van waterschappen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Negen ton voor ex-baas Hefpunt»?1
Ja.
Binnen welke taak van de deelnemende waterschappen en het opgerichte openbaar lichaam valt deze afkoopsom?
Het afkopen van een bestuurder is, vanzelfsprekend, geen taak van een waterschap of een door waterschappen ingesteld openbaar lichaam. In boekhoudkundige zin zijn de kosten die samenhangen met deze vertrekregeling aan te merken als apparaatskosten van de heffing en invordering van waterschapsbelastingen.
Hoe verhoudt, volgens u, het gunnen van deze afkoopsom zich tot de letter en de geest van de Wet normering topinkomens daar Hefpunt zich nadrukkelijk op die wet beroept?
Uit voorlopig onderzoek is gebleken dat er geen sprake is geweest van een afkoopsom die ineens is uitbetaald. Wel heeft Hefpunt een voorziening getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie nader onderzoeken of al deze componenten terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal de Kamer informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Hoe zijn het algemeen bestuur en de deelnemers aan dit bij gemeenschappelijke regeling opgerichte openbaar lichaam betrokken bij de besluitvorming die tot deze afkoopsom leidde? Acht u dat vanuit democratisch oogpunt voldoende? Kunt u daarbij meenemen dat een van de fracties, Lagere Lasten Burger, zich niet goed geïnformeerd voelt?
Het dagelijks bestuur van Hefpunt heeft blijkens voorlopig onderzoek in december 2013 besloten om de directeur op non-actief te stellen, en in maart 2014 heeft het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, de directeur van zijn functie ontheven. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. De Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat in de gemeenschappelijke regeling afspraken gemaakt moeten worden over de wijze waarop informatie aan de deelnemers verstrekt wordt. Vanuit democratisch oogpunt acht ik deze bestuurlijke inrichting voldoende.
Lagere Lasten Burger is een fractie van het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Wat zegt het volgens u over de bestuursstructuur van openbare lichamen en hun houding ten aanzien van een open overheid wanneer afkoopsommen van deze omvang een jaar lang «geheim» gehouden kunnen worden?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. De WNT voorziet in verplichte openbaarmaking van de bezoldigingsgegevens en ontslagvergoedingen in de jaarstukken – die na afloop van het boekjaar worden opgesteld. Deze openbaarmakingsplicht is naar haar aard dus achteraf, na afloop van het desbetreffende jaar. Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Zijn u andere gevallen bekend van afkoopsommen van bestuurders bij gemeenschappelijke regelingen die, of van soortgelijke omvang zijn, of ook enige tijd geheim gehouden zijn? Indien zo, welke gevallen betreft dat en ziet u reden deze nader te onderzoeken?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt structureel gericht toezicht op de naleving van de WNT door, onder andere, gemeenschappelijke regelingen en streeft ernaar dergelijke zaken aan het licht te brengen. Van alle formele handhavingszaken die daaruit voortvloeien, doe ik jaarlijks verslag in de WNT-jaarrapportage. In de WNT-jaarrapportage 2013 is in § 4.2 een overzicht van de handhavingsmaatregelen m.b.t. het jaar 2013 opgenomen, waarvan enkele betrekking hadden op gemeenschappelijke regelingen. Op dit moment is er sprake van één handhavingszaak bij een gemeenschappelijke regeling die betrekking heeft op een afkoopsom, te weten bij de Gemeenschappelijke regeling Atlant Groep. De handhaving in de desbetreffende zaak is thans aangehouden in afwachting van een definitieve uitspraak in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. In de WNT-jaarraportage 2014 die ik in december 2015 aan de Kamer zal zenden, zal ik verslag doen van de alle handhavingsactiviteiten m.b.t. het jaar 2014.
Ziet u reden om het democratisch gehalte en de transparantie van de besluitvorming binnen gemeenschappelijke regelingen te versterken?
De Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) is recent gewijzigd, onder andere met het oog op de versterking van de controlerende positie van de gemeenteraad en het algemeen bestuur. Deze wijziging van de Wgr kan gedeeltelijk geplaatst worden in het licht van de geuite kritiek op de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen. De wet voorziet nu in voldoende democratische controle en transparantie. Deze casus geeft mij geen aanleiding om de bestuurlijke inrichting van gemeenschappelijke regelingen te heroverwegen. Momenteel werkt de Raad voor het openbaar bestuur aan een advies over de democratische legitimiteit van samenwerkingsverbanden. Dit advies zal voor mij naar verwachting een belangrijke bijdrage kunnen leveren voor het verder versterken van de democratische legitimiteit van samenwerking.
Het bericht dat een oud-directeur van een belastingkantoor voor waterschappen bijna 9 ton als afkoopsom heeft gekregen |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Falende directeur Hefpunt kreeg afkoopsom 9 ton»?1
Ja.
Is het waar dat een oud-directeur van belastingkantoor het Hefpunt tot zijn pensioengerechtigde leeftijd jaarlijks 82.000 à 90.000 euro van het Hefpunt kan blijven ontvangen, en dat dat in totaal tot een bedrag van meer dan 900.000 euro kan oplopen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van het lid Smaling (SP), ingezonden 3 juni 2015 (vraagnummer 2015Z10155).
Wanneer hebben de onderhandelingen over de ontslagvergoeding plaatsgevonden?
Volgens de mij thans ter beschikking staande informatie vonden de onderhandelingen plaats in januari en februari 2014. De toelaatbaarheid van de vertrekregeling en de wijze waarop beide partijen de op hen rustende verplichting tot het zoeken van andere passende werkzaamheden nakomen, is nog onderwerp van onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal u over de uitkomsten van het nader onderzoek nader berichten.
Maakt het in verband met de overgangsregeling en inwerkingtreding van de Wet normering topinkomens (WNT) uit of die onderhandelingen voor november 2011, voor januari 2013, dan wel na januari 2013 hebben plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Stond er in het contract met bovengenoemde persoon daadwerkelijk dat hij na ontslag recht had op de bovengenoemde bedragen? Zo ja, wanneer zijn deze afspraken gemaakt? Zo nee, op grond waarvan worden deze bedragen dan wel uitgekeerd en hoe verhoudt zich dat tot de WNT?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de genoemde persoon op basis van de afspraken met Hefpunt een sollicitatieplicht? Zo ja, hoe wordt die gehandhaafd? Zo nee, betekent dat dan dat de genoemde persoon tot zijn pensioengerechtigde leeftijd geen inspanningen voor het vinden van ander werk hoeft te leveren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u geen inzage hebt in het contract of afspraken tussen het Hefpunt en de bovengenoemde persoon, hoe is het dan mogelijk om te controleren of ontslagregelingen en dergelijke in het kader van de WNT zijn toegestaan?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de WNT en heeft inzage in het contract en heeft verder toegang tot alle overige informatie die benodigd is voor het onderzoek.
Is het waar dat de genoemde ontslagregeling een tijd lang willens en weten buiten de publiciteit is gehouden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de gewenste en verplichte transparantie rondom topinkomens? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie het antwoord op vraag 6 van de hiervoor bedoelde vragen van het lid Smaling (SP). Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Deelt u de mening dat indien de ontslagvergoeding van een aard en omvang is zoals in het artikel staat, dat dat wel heel ver afligt van de intentie van de WNT om topinkomens en ontslagregelingen in de (semi-)publieke sector te normaliseren? Zo ja, waarom deelt u deze mening en welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet vooruitlopen op de afronding van het onderzoek, waarin ook ruimte moet zijn voor hoor en wederhoor. Zodra het onderzoek is afgerond zal ik u berichten over mijn conclusies en mijn oordeel geven over deze vertrekregeling.
Het bericht dat een falende directeur van een waterschap bijna een miljoen euro heeft meegekregen |
|
Eric Smaling |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «verbazing over afkoopsom Hefpunt-directeur»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de directeur van Hefpunt (een regionaal belastingkantoor dat belastingen voor drie noordelijke waterschappen en enkele gemeenten int) een ontslagvergoeding van € 950.000 heeft bedongen?
Uit voorlopig onderzoek door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is gebleken dat Hefpunt een voorziening heeft getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel nader onderzoeken of al deze componenten – beoordeeld in het kader van de WNT – terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal u informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Klopt het dat voorafgaand aan dit vertrek de directeur in 2013 op non-actief is gesteld en dat de leden van het Algemeen Bestuur van het Waterschap Friesland pas afgelopen week zijn geïnformeerd over deze in de afgelopen zomer getroffen vertrekregeling?
Uit de mij nu ter beschikking staande informatie volgt dat de directeur inderdaad voorafgaand aan zijn vertrek op non-actief zou zijn gesteld door het dagelijks bestuur van Hefpunt. Kort nadien is hij door het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, van zijn functie ontheven per 1 maart 2014. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. Deze bestuurders zijn zelf verantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan de eigen organisatie. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Hoe verhoudt zich deze vertrekpremie met de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), waarin voor een topfunctionaris de norm voor een ontslagvergoeding geldt van maximaal één jaarsalaris, met een maximum van € 75.000?
De toelaatbaarheid van de vertrekregeling is, zoals hiervoor opgemerkt, nog onderwerp van nader onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met de WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal de Kamer over de uitkomsten van het onderzoek nader berichten.
Hoe kwalificeert u de uitlating door een lid van het dagelijks bestuur van Hefpunt dat stelt dat het vervelend is voor Hefpunt en vervelend voor de betrokken persoon dat dit naar buiten komt»?
Deze uitlating laat ik voor rekening van het desbetreffende lid van het dagelijks bestuur.
Hoe verhoudt zich een dergelijke uitlating tot de afspraken die gemaakt zijn in de Wet Normering Topinkomens (WNT), waarin letterlijk staat: «Instellingen moeten altijd openbaar maken wat (gewezen) topfunctionarissen verdienen en hoeveel ontslagvergoeding zij hebben ontvangen. Of dit nu meer of minder is dan de toepasselijke norm.»?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening 2014, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) ter grootte van € 766.158 is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. Zoals reeds hiervoor opgemerkt, wordt nog nader onderzocht in hoeverre de vertrekregeling ingevolge de WNT is toegestaan. De bedoelde uitlating doet niet af aan de wettelijke plicht tot openbaarmaking van de desbetreffende gegevens in de jaarstukken ingevolge § 4 van de WNT.
Hoe kwalificeert u de uitlating van de woordvoerder van Hefpunt die stelt dat het geld gereserveerd is om het wegvallen van inkomen van de oud-directeur aan te vullen totdat hij nieuw werk heeft en dat het bedrag valt binnen de cao en binnen de marges blijft die gelden voor topinkomens?
Hefpunt heeft volgens de mij nu ter beschikking staande gegevens de concept-vertrekregeling ter toetsing voorgelegd aan de accountant, die concludeerde dat de regeling verenigbaar is met de WNT. Het onderzoek dat nu gaande is zal uitwijzen of deze conclusie terecht is geweest.
Deelt u de mening dat inkomsten voor de periode tussen twee banen – ook voor de oud-directeur van Hefpunt – geregeld is via de Werkloosheidwet? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Navraag heeft uitgewezen dat Hefpunt is overeengekomen om in eigen beheer een uitkering toe te kennen die naar hoogte, duur en overige voorwaarden overeenkomt met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, alsmede met een aanvullende en aansluitende uitkering op grond van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. De opgegeven reden hiervoor is dat Hefpunt eigenrisicodrager is voor de Werkloosheidswet, en heeft ingeschat dat de begeleiding naar ander werk effectiever en tegen lagere uitvoeringskosten kan worden uitgevoerd in eigen beheer. De toelaatbaarheid hiervan zal, zoals hiervoor opgemerkt, door mij na afronding van het nader onderzoek worden beoordeeld in het kader van de WNT.
Heeft de instelling de gegevens (betreffende de ontslagvergoeding) verstrekt aan de verantwoordelijke Minister zoals voorgeschreven wordt in de WNT? Zo ja, wat is de motivatie voor de overschrijding?
Ja, de bezoldigingsgegevens over 2014 zijn gemeld in de digitale WNT-meldingsapplicatie van mijn ministerie. Het jaartotaal 2014 volgens de ontvangen melding overschrijdt niet het WNT-maximum en is zodoende niet gemotiveerd. Of deze handelwijze juist is geweest wordt nog onderzocht.
Beschikt u over mogelijkheden om deze ontslagvergoeding (op zijn minst gedeeltelijk) terug te vorderen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Als het nader onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk niet conform de WNT is, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. De betalingen die reeds hebben plaatsgevonden zijn dan onverschuldigd betaald en dienen te worden terugbetaald, zo nodig met inzet van bestuurlijke dwangmiddelen ingevolge § 5 van de WNT.
Wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat in de toekomst dergelijke ontslagvergoedingen bij waterschappen of gelieerde bedrijven worden betaald?
De WNT geldt voor de gehele publieke en semipublieke sector; ik ben niet voornemens om voor waterschappen en gelieerde bedrijven een apart beleid te voeren. De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt toezicht op deze instellingen en ik treed handhavend op indien daarvoor aanleiding is.
Het bericht dat kwetsbaarheden in encryptiesoftware door Amerikaanse inlichtingendiensten zijn gebruikt |
|
Wassila Hachchi (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het wetenschappelijk artikel over kwetsbaarheden in het Diffie-Hellman-sleuteluitwisselingsprotocol?1
Ja.
Deelt u de mening van de wetenschappers dat het zeer aannemelijk is dat de National Security Agency (NSA) via deze kwetsbaarheden toegang heeft verkregen tot VPN- (Virtual Private Network), SSH- (Secure Shell) en TLS (Transport Layer Security) verkeer? Zijn er bij u signalen bekend dat ook inlichtingendiensten van andere landen of niet-statelijke actoren deze kwetsbaarheden hebben gebruikt?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) wordt in het wetenschappelijk artikel, naast een uitleg van de Logjam bug, gespeculeerd over de mogelijkheden van de NSA of andere statelijke actoren om als passieve aanvaller (die het internetverkeer tussen een server en een klant uitsluitend registreert en probeert te ontcijferen) het verkeer te kraken. De onderzoekers stellen dat in veelgebruikte communicatieprotocollen (voor beveiligde internetverbindingen, voor geauthentiseerde toegang tot afgeschermde netwerken, of voor mailsystemen) een vercijfermethode gebruikt wordt die gezien de huidige stand van de techniek niet meer veilig geacht wordt, zeker niet als men bescherming tegen grote statelijke actoren nastreeft.
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten geven geen inzicht in de wijze waarop zij hun inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en actueel kennisniveau. Om die reden is het niet mogelijk een oordeel te geven of de hypothese van de wetenschappers correct is.
In zijn algemeenheid kan ik u wel aangeven dat, dit in lijn met eerdere adviezen van het NCSC, het van belang is om cryptografische producten op de juiste wijze in te stellen en te gebruiken en dat deze instellingen naar de stand der techniek dienen te worden bezien. Het NCSC heeft reeds eerder geadviseerd om van langere sleutellengtes gebruik te maken dan in het artikel worden genoemd.
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid toegang zou moeten hebben tot versleutelde data via bestaande kwetsbaarheden of door het (laten) inbouwen van kwetsbaarheden?
De ingezette acties, zoals gesteld in de Nationale Cyber Security Strategie 2, richten zich op het vinden van een balans tussen veiligheid, vrijheid en economische en maatschappelijke groei. Beveiligde verbindingen en encryptie zijn waardevolle hulpmiddelen voor vertrouwelijke communicatie en opslag van gegevens, met veel gebruiksmogelijkheden. Ook overheden en bedrijven maken gebruik van beveiliging en encryptie om gegevens vertrouwelijk te houden. Het gebruik van adequate beveiliging vermindert de kans slachtoffer te worden van criminaliteit of spionage.
Het kabinet steunt het gebruik van beveiliging en encryptie voor legale doeleinden. Ter versterking van de digitale veiligheid van Nederland en het beperken van de criminaliteit stimuleert het ministerie ook het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure.
Ter beantwoording van de resterende vragen verwijs ik u, gezien de overeenkomsten met de door het lid Oostenbrug (PVDA) gestelde vragen, graag naar de in deze bijlage weergegeven antwoorden op de betreffende vragen.
Zoals toegezegd door Minister Kamp in het Algemeen Overleg van 10 juni 2015 inzake de Telecomraad op 12 juni 2015, Den Haag, zal door het kabinet nader worden ingegaan op de thematiek van het gebruik van encryptie.
Is er sprake van een eenduidig kabinetsbreed beleid ten opzichte van onbekende kwetsbaarheden, oftewel 0-days, of worden in verschillende ministeries verschillende afwegingen gemaakt? Worden alle door de overheid ontdekte, of via het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) gemelde, 0-days bij de maker van de software gemeld?
Zie antwoord vraag 3.
Maken defensie, inlichtingendiensten, politie of andere overheidsinstanties ook gebruik van 0-days of alleen van reeds bekende kwetsbaarheden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat vertrouwen in veilige digitale communicatie en infrastructuur essentieel is voor een goed functionerende digitale economie? Hoe verhoudt zich dat tot een overheid die actief gebruik maakt van kwetsbaarheden in software?
Zie antwoord vraag 3.
Re-integratie in Rotterdam |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Re-integratie in Rotterdam is schrikbewind»?1
Ja.
In hoeverre klopt deze berichtgeving over de werkwijze van de dienst Werk en Inkomen in Rotterdam? Deelt u de mening dat dergelijke intimidatie van uitkeringsgerechtigden niet door de beugel kan? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Gezien de decentralisatie van verantwoordelijkheden in de Participatiewet is het aan de gemeente om te bepalen op welke wijze zij hun beleid met betrekking tot de Participatiewet en daarmee de arbeidstoeleiding van werkzoekenden en de tegenprestatie willen vormgeven. Het college van B&W heeft daarbij op grond van de Participatiewet de opdracht om bijstandsgerechtigden te ondersteunen bij arbeidsinschakeling en, indien zij dit noodzakelijk acht, daarvoor voorzieningen aan te bieden (art. 7 Participatiewet). De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, het invullen van de tegenprestatie, het aanbieden van scholing etc. (art. 8a onder 1, Participatiewet). In dit artikel wordt aangegeven wat de verordening in ieder geval moet omvatten (art. 8a, onder 2, Participatiewet). Hierbij gaat het onder meer om een beschrijving van de voorwaarden waaronder welke personen in aanmerking komen voor de hiervoor bedoelde voorzieningen en hoe rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Zoals hiervoor aangegeven is de uitvoering aan het college opgedragen. Uit de Gemeentewet vloeit voort dat de gemeenteraad, naast het opstellen van de hier bedoelde verordening, ook een controlerende taak heeft op de uitvoering ervan. Er is derhalve geen rol voor mij weggelegd.
Deelt u de mening dat zowel in het kader van het opleggen van een tegenprestatie als bij re-integratie rekening dient te worden gehouden met persoonlijke omstandigheden van mensen? In hoeverre gebeurt dit volgens u op dit moment? Gaat u zich ervoor inzetten dat er in het vervolg meer rekening gehouden wordt met persoonlijke omstandigheden?
In de Participatiewet wordt er vanuit gegaan dat door de gemeente naar vermogen voorzieningen worden aangeboden die moeten leiden tot arbeidsinschakeling dan wel – wanneer dit (nog) niet mogelijk is – participatie aan de samenleving, waarbij de gemeente rekening moet houden met de omstandigheden van de betreffende persoon. Dit impliceert het toepassen van maatwerk.
Indien een betrokkene zich onheus bejegend voelt, ook als het gaat om het al dan niet leveren van maatwerk, kan belanghebbende tegen een beslissing van de gemeente in bezwaar of beroep gaan, en/of een signaal afgeven aan de gemeenteraad en/of een cliëntenraad.
Heeft u al contact gehad met de Ombudsman van de gemeente Rotterdam en/of met de gemeente Rotterdam zelf over deze kwestie? Zo ja, waartoe heeft dat contact geleid? Zo nee, bent u dan alsnog tot een dergelijk contact bereid?
Nee. Dit ligt niet voor de hand omdat het een Rotterdamse verantwoordelijkheid betreft, waarin geen rol voor het Rijk is weggelegd. Voor zover ik uit de stukken kan opmaken is het doel van het onderzoek het re-integratiebeleid van de gemeente Rotterdam in het kader van de Participatiewet in kaart te brengen, mogelijke knelpunten te benoemen en daar eventueel aanbevelingen aan te verbinden. Dit onderzoek gaat dus over de lokale uitvoeringspraktijk en past daarmee bij de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Participatiewet. Het is aan de gemeente hierop actie te ondernemen. Dit betekent dus ook dat ik geen contact met de Ombudsman van de gemeente Rotterdam zal zoeken.
Onderschrijft u de aanbevelingen van de Ombudsman van de gemeente van Rotterdam? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat deze, in Rotterdam en elders, geïmplementeerd worden?
Gemeenten hebben binnen de Participatiewet een grote mate van beleidsvrijheid bij het vormgeven en uitvoeren van het participatie- en re-integratiebeleid. Indien en voor zover er sprake zou zijn van verschillen van opvatting, dan is de gemeenteraad als medevormgever van het lokale beleid en vanuit haar controlerende rol de aangewezen gesprekspartner om hier met het college van B&W over van gedachten te wisselen. En in individuele gevallen staat voor betrokkene de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Ziet u in de constante stroom berichten over misstanden bij tegenprestatie en re-integratie aanleiding tot actie? Zo ja, wanneer, op welke wijze en met welke intentie? Zo niet, waarom niet?
De media hebben in ons democratisch bestel onder andere de rol om (vermeende) misstanden aan de kaak te stellen. Dat kan de volksvertegenwoordiging helpen bij haar controlerende taak en de uitvoerende instanties bij het verbeteren van hun werkwijze. Het is voor de lokale politiek zaak om signalen over de uitvoering in gemeenten serieus te nemen. Dat betekent overigens niet voetstoots aannemen. Bij nadere beschouwing blijken verschillende cases regelmatig genuanceerder te zijn dan op het eerste oog op grond van de berichtgeving mocht worden verwacht. Maar belangrijker vind ik dat blijkt dat het «zelfregulerend vermogen» van het systeem werkt. Over het algemeen wordt de problematiek immers onder de aandacht gebracht van de gemeente. Zo ook nu in Rotterdam. Uit de aan mij verstrekte informatie maak ik op dat het rapport van de gemeentelijke ombudsman besproken is met de betreffende wethouder, die naar eigen zeggen verschillende conclusies «heeft erkend en omarmd», en klaarblijkelijk bereid is een aantal aanbevelingen over te nemen. Daarmee ligt de discussie op het niveau waar die naar mijn oordeel hoort, namelijk op het lokale niveau.
Het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het grootste deel van veilige internetverbindingen is kapot»?1 Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de «LogJam bug», die ervoor zorgt dat belangrijke versleutelingsprotocollen te omzeilen zijn?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het wetenschappelijk artikel, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de National Security Agency (NSA) de kwetsbaarheden in belangrijke versleutelingsprotocollen heeft gebruikt om beveiligde communicatie af te luisteren?2
In het wetenschappelijk artikel wordt, naast een uitleg van de Logjam bug, gespeculeerd over de mogelijkheden van de NSA of andere statelijke actoren om als passieve aanvaller (die het internetverkeer tussen een server en een klant uitsluitend registreert en probeert te ontcijferen) het verkeer te kraken. De onderzoekers stellen dat in veelgebruikte communicatieprotocollen (voor beveiligde internetverbindingen, voor geauthentiseerde toegang tot afgeschermde netwerken, of voor mailsystemen) een vercijfermethode gebruikt wordt die gezien de huidige stand van de techniek niet meer veilig geacht wordt, zeker niet als men bescherming tegen grote statelijke actoren nastreeft.
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten geven geen inzicht in de wijze waarop zij hun inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en actueel kennisniveau. Om die reden is het niet mogelijk een oordeel te geven of de hypothese van de wetenschappers correct is.
In zijn algemeenheid kan ik u wel aangeven dat, dit in lijn met eerdere adviezen van het NCSC, het van belang is om cryptografische producten op de juiste wijze in te stellen en te gebruiken en dat deze instellingen naar de stand der techniek dienen te worden bezien. Het NCSC heeft reeds eerder geadviseerd om van langere sleutellengtes gebruik te maken dan in het artikel worden genoemd.
Onderschrijft u de waarneming van de wetenschappers dat gebruik van de nu onthulde kwetsbaarheden in versleutelingsprotocollen een zeer aannemelijke verklaring biedt voor de beveiligde informatie, waarvan afgelopen jaar duidelijk is geworden dat de NSA erover beschikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van betrouwbare vormen van informatiebeveiliging voor een goed functionerende digitale samenleving? Hoe verhoudt zich dat tot het gebruik of zelfs het actief aanbrengen van kwetsbaarheden door overheden?
Zoals in de tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS-2) is aangegeven is cybersecurity, of informatiebeveiliging als onderdeel daarvan, een randvoorwaarde voor privacy en economische en maatschappelijke groei. De in de NCSS-2 ingezette acties richten zich dan ook op het vinden van een balans tussen veiligheid, vrijheid en economische en maatschappelijke groei.
Zoals eerder in de Eerste Kamer, naar aanleiding van de motie van het lid De Vries (PvdA) (Kamerstuk CVIII, nr. N), aangegeven, hecht het kabinet aan het delen van informatie met belangendragers om de impact van kwetsbaarheden te vermijden.
Ik steun het gebruik van beveiliging voor legale doeleinden. Daar waar de overheid in de persoonlijke levenssfeer van burgers treedt, dient dit altijd van een wettelijke basis en solide waarborgen voorzien te zijn.
Ter versterking van de digitale veiligheid van Nederland en het beperken van de criminaliteit stimuleer ik ook het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure. Ook internationaal hecht het kabinet hier sterk waarde aan en zal het belang van responsible disclosure dan ook blijven uitdragen.
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Gesthuizen (SP) over het gebruik van omstreden spionagesoftware door de politie (kenmerk 566118), brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. De verwerving van dergelijke middelen vindt bij de politie onder geheimhouding plaats. Zoals reeds aangegeven, is het gebruikelijk dat inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen inzicht geven in de wijze waarop zij inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en het actueel kennisniveau. Ik kan hier derhalve geen nadere informatie over verstrekken.
Bij de uitvoering van hun wettelijke taken kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten stuiten op onbekende kwetsbaarheden op het internet. Indien zij stuiten op significante kwetsbaarheden die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden, dan zullen belangendragers geïnformeerd worden.
Indien de politie bij de uitoefening van haar taken op kwetsbaarheden stuit, waarvan bekend is dat het nog niet eerder onderkende kwetsbaarheden betreft en die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden, dan zal in samenwerking met het NCSC worden bezien op welke wijze en welke termijn de informatieverstrekking plaatsvindt.
Er kunnen echter wettelijke bepalingen (de wettelijke plicht tot het beschermen van bronnen of actueel kennisniveau) of operationele redenen zijn, die openbaarmaking van kwetsbaarheden (tijdelijk) in de weg staan.
Geconstateerde kwetsbaarheden hoeven overigens niet noodzakelijkerwijs betrekking te hebben op alle gebruikers van het internet, maar kunnen ook specifieke doelgroepen betreffen. Belangendragers zijn dan ook niet per definitie alle gebruikers van internet, dit verschilt per casus. Daarbij wordt het belang van informatieverstrekking afgewogen tegen het belang van geheimhouding en bronbescherming. De diensten werken nauw samen met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en dragen zo vanuit hun expertise bij aan het vergroten van de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving in het digitale domein.
Deelt u de mening dat overheden de veiligheid van de digitale samenleving ondermijnen door kwetsbaarheden niet te melden, maar te gebruiken om zich toegang tot informatie en systemen te verschaffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit gedrag zich tot internationale afspraken om de veiligheid van de digitale samenleving te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Maken de Nederlandse inlichtingendiensten en de politie ook gebruik van onbekende kwetsbaarheden? Zo ja, hoe beoordeelt u de ondermijning van de veiligheid die door dit gebruik veroorzaakt wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat de Nederlandse overheid om met al dan niet bewust aangebrachte kwetsbaarheden in software en hardware? Ondersteunt u de actieve opsporing van dergelijke kwetsbaarheden? Wordt er in aanbestedingen rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van kwetsbaarheden? Worden kwetsbaarheden, die ontdekt worden, altijd gemeld zodat andere gebruikers zich hiertegen kunnen beveiligen?
De Nederlandse overheid is er zich van bewust dat hard- en software kwetsbaarheden kan bevatten. Vanuit het NCSC worden, conform haar reguliere rol, partners en achterban van Rijk en vitale sectoren op dagelijkse basis geadviseerd over kwetsbaarheden in hard- en software en de wijze waarop deze kunnen worden verholpen, bijvoorbeeld door uitvoeren van updates. In Nederland, wordt middels de ontstane praktijk van responsible disclosure, ofwel het op verantwoorde wijze openbaar maken van kwetsbaarheden actief door overheid, bedrijfsleven en beveiligingsonderzoekers en ethische hackers samengewerkt aan het opsporen en verhelpen van kwetsbaarheden.
Bij inkooptrajecten wordt onder meer gewerkt met de beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het NCSC. Thans worden deze geactualiseerd, waarbij aandacht zal zijn voor het opnemen van het onderwerp responsible disclosure in deze beveiligingsrichtlijnen. De geactualiseerde versie zal nog dit jaar worden gepubliceerd.
Zoals reeds aangegeven zullen belangendragers worden geïnformeerd over significante kwetsbaarheden die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden. Er kunnen echter wettelijke bepalingen (de wettelijke plicht tot het beschermen van bronnen of actueel kennisniveau) of operationele redenen zijn, die openbaarmaking van kwetsbaarheden (tijdelijk) in de weg staan.
Hoe informeert het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) bedrijven en burgers bij de ontdekking van ingrijpende kwetsbaarheden als bij deze «LogJam bug»? Welke mogelijkheden zijn er om de risico’s van deze kwetsbaarheid te minimaliseren?
Het NCSC heeft direct na de publicatie van het wetenschappelijke artikel d.d. 20 mei jl. over kwetsbaarheden in: VPN (Virtual Private Networks, ofwel beveiligde tunnels bv ten behoeve van thuiswerken), TLS (Transport Layer Security, bv voor de beveiliging van web en mailverkeer) en SSH (Secure Shell, bv voor het op afstand beheren van servers) conform haar reguliere rol contact gelegd met haar partners en haar achterban van Rijk en vitale sectoren en deze geïnformeerd over de in het paper genoemde kwetsbaarheid. Dit sluit aan op eerdere adviezen over kwetsbaarheden in deze protocollen. Indien het bij kwetsbaarheden noodzakelijk is om burgers van handelingsperspectief te voorzien dan wordt gebruik gemaakt van de samen met de Minister van Economische Zaken en ECP3 ingerichte website www.veiliginternetten.nl.
Uiteraard blijft het NCSC deze problematiek nauwgezet volgen en zal indien noodzakelijk gepaste actie ondernemen. Het is belangrijk om hierbij aan te geven dat de staande beveiligingsadviezen, zoals de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor Transport Layer Security, ofwel TLS, hiermee onverminderd van kracht blijven. Door het toepassen van deze richtlijnen, wordt de impact van de kwetsbaarheid geminimaliseerd. Deze richtlijnen zijn voor een ieder te vinden op www.ncsc.nl. In deze richtlijnen is reeds ingegaan op de in het paper genoemde soort kwetsbaarheden en het advies is dan ook om producten consequent in te stellen volgens een hoge standaard van beveiliging.
Specifiek ten aanzien van Open VPN NL, het door de AIVD (NBV) goedgekeurde product voor beveiligd thuiswerken (tot en met het niveau Departementaal Vertrouwelijk), kan aangegeven worden dat het conform het inzetadvies niet vatbaar is voor de genoemde kwetsbaarheid.
Dit in combinatie met het feit dat de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties, zoals gebruikt bij de DigiD-assesments, thans worden aangevuld met de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor TLS, geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de kwetsbaarheden een majeure impact op de overheid hebben. Een aanvullend onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Voert het NCSC of een andere partij onderzoek uit naar de mate waarin de Nederlandse digitale infrastructuur, in het bijzonder die van de overheid, getroffen is door deze kwetsbaarheid? Zo nee, wilt u hiertoe opdracht geven?
Zie antwoord vraag 8.