Dat de arbeidsvoorwaarden in wijkteams hard achteruit gaan |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat medewerkers van sociale wijkteams te maken hebben met steeds slechter wordende arbeidsvoorwaarden?1
Veel gemeenten hebben sociale wijkteams ingericht. Daarbij maken gemeenten verschillende keuzes met betrekking tot de inkoop van deze diensten en inrichting en rechtsvorm van de organisatie waar de sociale wijkteams zijn ondergebracht. Dat is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten. Voor medewerkers geldt de vigerende bescherming van hun arbeidsvoorwaarden. In sommige gevallen kiezen gemeenten er voor om bestaande sociale wijkteams onder te brengen in een nieuwe organisatie. Indien medewerkers van sociale wijkteams overstappen naar deze nieuwe organisatie kan dat betekenen dat hun arbeidsvoorwaarden veranderen. Het kan zijn dat men bijvoorbeeld onder een andere cao komt te vallen. Ook de nieuwe werkgever is gehouden aan wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde cao. In situaties waarbij er sprake is van overname van werk en personeel door een andere organisatie, kunnen er nog een aantal extra wettelijke waarborgen gelden met betrekking tot behoud van arbeidsvoorwaarden. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van overgang van onderneming of opvolgend werkgeverschap. Tot slot kunnen medewerkers uit sociale wijkteams niet gedwongen worden om over te stappen naar de nieuwe werkgever.
Hoe kunt u verklaren dat in een arbeidsmarkt voor zorg en welzijn, waarin steen en been geklaagd wordt dat er niet voldoende mensen gevonden kunnen worden, dat medewerkers die voorheen vaste contracten hadden bij welzijnsorganisaties, nu hetzelfde werk doen voor minder salaris en met een onzeker (tijdelijk) contract? Waarom tolereert u dit? Was dit de bedoeling van uw beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben opnieuw moeten solliciteren op hun functie, zijn hun vaste contract verloren en mochten bij hun nieuwe baan niet hun vorige dienstjaren meenemen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer te informeren? Zo neen, waarom niet?
Ik beschik niet over cijfers over hoeveel mensen die werkzaam zijn in sociale wijkteams er bij organisatieveranderingen in arbeidsvoorwaarden op achteruit zijn gegaan. Ook beschik ik niet over een overzicht van gemeenten waar dit aan de orde zou zijn. Ik zie geen reden voor nader onderzoek door het Ministerie van VWS op dit punt, noch voor ingrijpen bij gemeenten waar dit aan de orde zou zijn. Een dergelijke overgang van personeel vraagt om fatsoenlijk (markt)gedrag van de betrokken partijen. Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 1 en 2 dienen werkgevers zich aan wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde cao te houden. Werknemers (organisaties) kunnen indien nodig naar de rechter stappen om dit af te dwingen. Ook het advies van CNV Zorg & Welzijn aan medewerkers om niet zondermeer het oude dienstverband op te zeggen, goed naar het nieuwe contract te (laten) kijken en bij contractonderhandelingen niet lager in te zetten, acht ik verstandig.
Hoe oordeelt u over de signalen dat mensen er in loon op achteruit gaan, omdat ze uit angst voor baanverlies een lager loon accepteren? Waarom staat u deze loondump toe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen die werkzaam zijn in sociale wijkteams zijn gedwongen achteruit gezet in loon? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bij welke gemeenten is deze problematiek aan de orde? Bent u bereid dit uit te zoeken en in te grijpen bij die gemeenten die verantwoordelijk zijn voor het verslechteren van de arbeidsvoorwaarden van medewerkers uit sociale wijkteams? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u ervoor (laten) zorgen dat alle medewerkers in sociale wijkteams waarvan hun arbeidsvoorwaarden zijn verslechterd dit weer recht gezet wordt? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat deze omgang met professionals ze eerder de zorgsector uitjagen in plaats van behouden voor de sector? Hoe denkt u dat de zorg «aantrekkelijk» wordt als er in allerlei onderdelen met onzekere (tijdelijke) contracten wordt gewerkt en mensen geconfronteerd worden met loondump? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is voor aanbieders in de zorg belangrijk om aantrekkelijk te blijven als werkgever, zeker nu voor bepaalde beroepen de arbeidsmarkt krapper wordt. Om voldoende nieuw personeel aan te trekken en bestaand personeel te behouden hebben ze er mijns inziens alle belang bij om fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden te (blijven) bieden.
De financiering van zorg voor kwetsbare ggz-patiënten bij Arkin |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat een zorginstelling u en de Kamer oproept tot bemiddeling om te bewerkstelligen dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea haar verantwoordelijkheid neemt voor het vergoeden van reeds geleverde zorgbehandelingen?1
Het betreft hier een contract tussen een zorgaanbieder en een zorgverzekeraar. Ik ben daarin geen partij. Voor geschillen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders is medio vorig jaar de onafhankelijke Geschilleninstantie voor Geschillenoplossing en -beslechting Zorgcontractering in het leven geroepen. De uitvoering van deze geschilleninstantie is ondergebracht bij het Nederlands Arbitrage Instituut. Mijn advies aan partijen is dan ook zich te wenden tot dit instituut.
Deelt u de zorgen die de Raad van Bestuur en de Cliëntenraad van Arkin uiten over de wijze waarop de financiering voor de zorg voor patiënten met ernstige psychische aandoeningen in Amsterdam en andere grote steden verloopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars hebben een belangrijke rol als het gaat om het betaalbaar houden van de zorg. De contracten die zij in het kader van de zorginkoop afsluiten zijn daarbij essentieel. Zorgverzekeraars hebben daarbij een zorgplicht dus zijn ervoor verantwoordelijk dat er voldoende kwalitatief goede zorg wordt ingekocht. Zilveren Kruis koopt zorg in voor haar eigen verzekerden en maakt inkoopafspraken met zorginstellingen voor de eigen verzekerdenpopulatie. Deze afspraken kunnen afwijken van die van andere verzekeraars.
Uit navraag bij Zilveren Kruis maak ik op dat zij met Arkin in gesprek zijn over de vergoeding van de geleverde zorg in relatie tot de door beide partijen ondertekende contracten. Het gaat daarbij vooral over de geleverde productmix van zwaardere en lichtere cliënten. Indien zij hierover niet tot overeenstemming kunnen komen kunnen zij naar de hiervoor genoemde geschilleninstantie.
Vind u het wenselijk dat Zilveren Kruis Achmea weigert een bedrag van ruim tien miljoen euro te vergoeden voor de reeds in 2014, 2015 en 2016 geleverde zorg? Vindt u dat Zilveren Kruis Achmea dit af kan doen als «ontevredenheid» van een zorginstelling?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het ook vreemd dat Zilveren Kruis Achmea afwijkt van andere zorgverzekeraars die wel bereid zijn aan Arkin de reële vergoeding te betalen? Vindt u het netjes dat zij het beroep van Arkin op vergoeding afdoet als «ontevredenheid»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Pleegt Zilveren Kruis Achmea met de achterblijvende vergoeding contractbreuk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan (laten) doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet beoordelen of hier sprake is van contractbreuk. Dat is aan de geschillencommissie of aan de rechter.
Hoe beoordeelt u de reactie van Zilveren Kruis Achmea dat Arkin «zelf verantwoordelijkheid moet nemen»? Wat bedoelt zij daarmee?3
Zie mijn antwoord op vraag 1
Hoe kan een zorginstelling nog voldoen aan een zorgplicht als zij niet zeker is dat de zorgverzekeraar ook daadwerkelijk de gemaakte afspraken voor vergoeding nakomt? Erkent u dat op deze wijze zorgverzekeraars op ontoelaatbare wijze zorgvergoeding tot bedrijfsrisico maken van zorginstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat er afdoende budget is voor de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), maar dat zorgverzekeraars dit budget zo verdelen dat er wachtlijsten zijn en budget over? Vindt u ook dat wederom blijkt dat de verdeling van het budget niet aan zorgverzekeraars kan worden overgelaten? Wat gaat u doen om dit op te lossen? Kunt u dit toelichten?4
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, hebben zorgverzekeraars een belangrijke rol bij het betaalbaar houden van de zorg en maken zij daarom inkoopafspraken met zorgaanbieders. Wanneer mensen langer dan acceptabel moeten wachten, kan de zorgverzekeraar verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder of aanvullend contracteren.
Recentelijk heb ik u geïnformeerd over de wachtlijsten in de zorg5. Ook zorgaanbieders hebben een verantwoordelijkheid waar het gaat om het zichtbaar maken van de wachtlijsten. Zoals ik in genoemde brieven aangeef, ziet de NZa hierop toe en volgt dit actief en zal zo nodig ook actief handhaven. Ik zie geen aanleiding om dit te veranderen.
Kunt u uitleggen wat er maatschappelijk is aan het gesol Zilveren Kruis Achmea met de zwakste ggz-patiënten, waarbij een goede ondersteuning van cruciaal belang is voor het welzijn van de patiënt en het beperken van (maatschappelijke) overlast door de patiënt?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Zij dienen ervoor te zorgen dat een patiënt de noodzakelijke zorg tijdig ontvangt. Een zorgaanbieder mag een reeds gestarte behandeling niet staken, ook niet bij het bereiken van het omzetplafond. Hiermee is de behandeling van de betrokken patiënten geborgd.
Ik ga er van uit dat zowel Zilveren Kruis als Arkin de kwetsbaarheid van deze doelgroep erkennen en deze niet de dupe laat zijn van onderhavig geschil.
Erkent u dat er een groot risico is op onderbehandeling van patiënten met ernstige psychische aandoeningen in Amsterdam en andere grote steden, als Zilveren Kruis Achmea blijft weigeren de kosten te vergoeden? Realiseert u zich dat onderbehandeling leidt tot terugkerende crises en daarmee het herstel van een patiënt belemmert en leidt tot onnodig leed en een langer durend ziekteproces?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat Amsterdam een grote en complexe zorgvraag heeft, gezien het grote aantal psychiatrische patiënten en de concentratie van ernstige problematiek in deze stad? Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van Zilveren Kruis Achmea ten aanzien van deze complexe problematiek in Amsterdam? Vindt u dat Achmea Zilveren Kruis verantwoordelijk handelt door niet te voldoen aan betalingen aan Arkin voor geleverde zorg in Amsterdam, waar de concentratie van ernstige problematiek groot is? Kunt u dit toelichten?
Het klopt dat er meer mensen met ernstig psychiatrische aandoeningen (EPA) zijn in Amsterdam dan landelijk (2,4% vs 1,9% van de bevolking). In de afspraken tussen Arkin en Zilveren Kruis is hier naar ik heb begrepen rekening mee gehouden.
Aanvullend kan opgemerkt worden dat Zilveren Kruis samen met zorgaanbieders en de gemeente Amsterdam specifiek voor deze kwetsbare doelgroep een taskforce heeft opgezet, waarbij niet alleen kwalitatief goede zorg, maar ook de aansluiting van zorg en begeleiding wordt besproken.
Erkent u dat het dramatisch is dat door de weigerachtige houding van Zilveren Kruis Achmea er langere wachtlijsten zijn ontstaan en dat investeringen in extra locaties voor goede opvang en behandeling stil zijn komen te liggen waardoor de maatschappelijke overlast alleen maar toe zal nemen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat het risico erg groot is dat zorginstellingen de zorg voor mensen met ernstig psychiatrische aandoeningen niet meer zullen aanbieden als vergoeding structureel uitblijft? Wat zijn de maatschappelijke kosten als dat gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Structureel uitblijven van vergoeding is naar onze informatie niet aan de orde. Voor geschillen rond de productmix en de daarmee samenhangende prijs verwijs ik partijen naar de geschillencommissie.
Kunt u aangeven wie deze doelgroep in Amsterdam van zorg kan voorzien, indien Arkin dit niet langer kan door financieringsproblemen, veroorzaakt door Zilveren Kruis Achmea? Kunt u daarnaast aangeven hoe Zilveren Kruis Achmea in dat geval aan haar zorgplicht gaat voldoen?
Het is aan de NZa om te beoordelen of de zorgplicht in het geding is. In haar onderzoek over zorgplicht ggz van november 2015 concludeert de NZa dat er door zorgverzekeraars niet te weinig zorg is ingekocht.
Erkent u dat deze groep zeer kwetsbare mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen meer behoefte heeft aan ondersteuning dan aan behandeling, zoals beoogd word in de Zorgverzekeringswet (Zvw)? Vindt u ook dat deze groep daarom niet thuishoort in de Zvw? Erkent u dat zo lang deze groep mensen onder de Zvw valt niet gegarandeerd kan worden dat zij de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om verergering te voorkomen? Kunt u ervoor zorgen dat deze groep zeer kwetsbare mensen voortaan onder de Wet langdurige zorg (Wlz) valt, om te garanderen dat zij de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de zorg voor mensen met ernstig psychiatrische aandoeningen is de medisch specialistische behandeling van stoornissen van belang. Ik ben van mening dat deze behandeling, ook wanneer sprake is van verblijf, in de Zvw past. Indien deze intramurale ggz ook na drie jaar nog moet worden voortgezet komt een cliënt alsnog onder de Wlz te vallen. Zoals u weet laat ik momenteel een uitvoeringstoets doen naar inhoudelijke criteria betreffende de toegang tot de Wlz voor mensen met een psychische stoornis. Zoals ik in mijn brief van 22 december 2016 heb aangegeven, verwacht ik u in april te kunnen informeren over de uitvoeringstoets.6
De forse toename van wachttijden in ziekenhuizen en poliklinieken |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het onderzoek van Mediquest waaruit blijkt dat de wachttijden in ziekenhuizen en poliklinieken van 2014 tot en met 2016 fors zijn toegenomen?1 Wat zijn volgens u de oorzaken van de groei van de wachtlijsten?
De NRC baseert zich in het bericht op analyses van Mediquest over de gemiddelde ontwikkeling van de wachttijden voor polikliniekbezoek in de periode 2014 tot en met 2016. De Mediquest analyses laten zien dat de gemiddelde wachttijd is toegenomen van 2,95 weken in 2014 tot 3,52 weken in 2016. De gemiddelde wachttijd voor de polikliniek ligt daarmee onder de Treeknorm. De Treeknorm is de door de branchepartijen uit de sector zelf vastgestelde norm waarbinnen wachten aanvaardbaar is. Mediquest heeft geen onderzoek gedaan naar mogelijke oorzaken van de oplopende wachttijden.
Uit de meest recente cijfers van de NZa blijkt dat de wachttijd voor de polikliniek bij sommige specialismen waaronder allergologie, kaakchirurgie, oogheelkunde en maag-, darm en leverziekten (MDL) in 2016 zijn toegenomen ten opzichte van 2015 en de Treeknorm overschrijden. De gemiddelde wachttijd voor bezoek aan de polikliniek blijft onder de Treeknorm. Aan de wachttijd kan ook een logische verklaring ten grondslag liggen. Zo is de toename van de wachttijd voor MDL te verklaren door het bevolkingsonderzoek darmkankerscreening dat in 2014 gestart is.
Dat de gemiddelde wachttijd onder de Treeknorm ligt komt overeen met de resultaten van de marktscans van de NZa naar wachttijden die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd. Daaruit blijkt dat de wachttijden in de medisch-specialistische zorg in de afgelopen jaren fors lager zijn dan vóór de invoering van de Zorgverzekeringswet. De laatste marktscan van de NZa van eind 2015 laat ook zien dat de wachttijden voor de polikliniek bij het overgrote deel van de specialismen binnen de Treeknorm blijven. In de periode tussen 2010 en 2013 zijn de wachttijden voor de polikliniek die de Treeknorm overschrijden sterk afgenomen en daarna stabiel gebleven3. In de periode 2005–2007 constateerde de NZa al een afname van de wachttijden.4 In de jaren 1997 tot 2000 waren de wachttijden voor orthopedie bijvoorbeeld meer dan 12 weken5. Momenteel liggen de wachttijden hiervoor onder de Treeknorm van 4 weken. Ook uit verschillende internationale vergelijkingen waaronder de OECD uit 20166 en de Euro Health Consumer Index 20167 blijkt dat Nederland op het terrein van toegankelijkheid erg goed scoort.
De NZa zal een update geven van de cijfers rond wachttijdontwikkeling in de Marktscan Medisch Specialistische zorg die naar verwachting in het eerste kwartaal van 2017 wordt gepubliceerd. De NZa onderzoekt daarnaast in hoeverre lange(re) wachttijden problematisch zijn voor burgers en daadwerkelijk leiden tot het niet naleven van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Dit onderzoek loopt momenteel nog en de verwachting is dat het onderzoek in het tweede kwartaal van 2017 wordt afgerond.
Overigens is in de berichtgeving over de Mediquest analyse sprake van gemiddelde wachttijden. Voor de patiënt is vooral de specifieke wachttijd per regio relevant die tussen instellingen en specialismen sterk kan verschillen. Dat bij een specifiek specialisme sprake is van een (te) lange wachttijd wil niet zeggen dat de patiënt niet op tijd geholpen kan worden. In laatste NZa-marktscan medisch specialistische zorg wordt ook aangegeven dat de reistijd voor patiënten die binnen de Treeknorm geholpen willen worden alleen in enkele regio’s toenemen en dat die extra reistijd zeer beperkt is.
Indien sprake is van een wachtlijst is het belangrijk dat een patiënt dit meldt bij zijn zorgverzekeraar. Deze is verplicht via wachtlijstbemiddeling te zorgen voor een aanbieder met een korte wachttijd. Volgens de NZa wordt hiervan beperkt gebruik gemaakt. Patiënten met acute zorgvragen kunnen overigens altijd direct bij een zorgaanbieder terecht.
De NZa verplicht instellingen om hun wachttijden te publiceren zodat patiënten deze informatie kunnen laten meewegen in hun keuze voor een zorgaanbieder. Daar waar de NZa signalen kreeg dat (te) lange wachttijden leidden tot problemen voor de patiënt, heeft de NZa direct actie ondernomen. De NZa heeft de betreffende zorgverzekeraars gewezen op hun zorgplicht. De zorgverzekeraars hadden overigens zelf ook al actie ondernomen. De NZa zal waar nodig handhavend optreden.
De afgelopen vijf jaar is bij het beschikbaar stellen van opleidingsplaatsen voor artsen het maximumadvies van het capaciteitsorgaan gehanteerd en soms zelfs meer dan dat maximum, bijvoorbeeld bij MDL, waar momenteel hogere wachttijden zijn door het bevolkingsonderzoek. Deze artsen ronden de komende jaren hun opleiding af en dragen bij aan de toename van de capaciteit wat bijdraagt aan een kortere wachttijd.
Hoe verhoudt het onderzoek van Mediquest zich tot uw uitspraak dat er geen sprake is van een structureel probleem ten aanzien van de wachtlijsten bij ziekenhuizen?2 Erkent u dat u uw standpunt moet herzien, aangezien het onderzoek van Mediquest aantoont dat wachtlijsten wel degelijk een structureel probleem zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat het verschil in wachttijd tussen ziekenhuizen van een week naar twee weken is toegenomen vanwege concurrentie, spreiding en teruglopende investeringen door ziekenhuizen, zoals blijkt uit het Mediquest onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat de trend van toenemende wachtlijsten bij ziekenhuizen en poliklinieken inherent is aan het huidige zorgstelsel, waarbij de opgelegde budgetten en omzetplafonds door zorgverzekeraars onherroepelijk leiden tot wachtlijsten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het met de Algemene Rekenkamer eens dat de hoofdlijnenakkoorden enkel een financieel budgetinstrument zijn geweest, zonder dat zij via zorgvernieuwing hebben geleid tot verplaatsing van medisch specialistische zorg naar de eerste lijn, het voorkomen van heropnames, verspilling en overbehandeling? Waarom heeft het inhoudelijke gedeelte gefaald? Kunt u aangeven wat uw inzet is geweest op de inhoudelijke paragrafen van de akkoorden3?
Expliciet onderdeel van het hoofdlijnenakkoord is dat de volumebeperking niet leidt tot wachtlijsten. Uit eerdere Marktscans van de NZa is dan ook gebleken dat over het algemeen de wachttijden binnen de Treeknorm blijven. In de marktscans van de NZa worden uitzonderingen toegelicht.
Met betrekking tot de hoofdlijnenakkoorden was vanaf het begin de insteek dat inhoudelijke afspraken voor kwaliteitsverbetering moesten zorgen en een bijdrage zouden leveren aan de financiële afspraken over een lagere uitgavengroei. Het is mede aan de inhoudelijke agenda te danken dat de bestuurlijke akkoorden een succes zijn. In mijn reactie10 op het rapport van de Algemene Rekenkamer ga ik nader in op de wijze waarop ik aankijk tegen de financiële en inhoudelijke afspraken in de bestuurlijke akkoorden.
Bent u het tevens met de Algemene Rekenkamer eens dat met het voortzetten van de hoofdlijnenakkoorden zonder inhoudelijke afspraken, er wachtlijsten zullen ontstaan?4 Zijn wij inmiddels al in die fase aanbeland?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de analyse dat als enerzijds uit recent onderzoek van Arcadis blijkt dat bijna 40% van de ziekenhuizen te veel geld uitgeeft aan huisvesting en anderzijds blijkt dat de wachtlijsten bij ziekenhuizen fors gestegen zijn, het beschikbare geld verkeerd verdeeld en beheerd wordt en niet goed terechtkomt?5
Zie mijn antwoorden op vraag 1 tot en met 3. Het is aan de ziekenhuizen zelf om binnen hun instelling de beschikbare middelen op een doelmatige en effectieve wijze in te zetten waarbij rekening gehouden wordt met de patiënt en afspraken die met de zorgverzekeraar zijn gemaakt. De uitgaven aan huisvesting zijn na het loslaten van de vergunning veel efficiënter geworden, zie hiervoor mijn antwoorden op vragen van 29 maart 2016 over stijging van kapitaallasten van ziekenhuizen12 waarin wordt verwezen naar het rapport «Bouw en Diversiteit van Wonen»13 van Plexus en BKB.
Kunt u verklaren wanneer uit het onderzoek van Mediquest blijkt dat er sprake is van een structureel probleem met wachtlijsten, alsmede dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) constateert dat er een probleem is met extreme wachtlijsten in 17 ziekenhuizen – oplopend tot een jaar –, de NZa tevens constateert dat er géén probleem is met de invulling van de zorgplicht door de zorgverzekeraars?6
Zoals ik eerder aangaf is de spreiding tussen ziekenhuizen en specialismen erg groot en kunnen patiënten in de regel terecht bij een aanbieder met een korte wachttijd. Zo is het aanbod van zelfstandige klinieken sterk toegenomen. Hier kunnen patiënten vaak ook terecht voor een poliklinische behandeling. Zelfstandige klinieken hebben over het algemeen een kortere wachttijd, maar de wachttijden van zelfstandige klinieken zijn volgens Mediquest slechts beperkt meegenomen in de berekening van de gemiddelden die in de media zijn gebruikt. In het rapport van de NZa waar u naar verwijst staat ook dat de verzekeraars bij de NZa verbeterplannen voor die specifieke sector hebben ingediend.
Kunt u aangeven wanneer de NZa wél tot de constatering zou komen dat de zorgplicht door zorgverzekeraars met voeten getreden wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het een trend is dat u ontkent dat er problemen zijn met wachtlijsten of wachttijden, net als in de geestelijke gezondheidszorg het geval was, maar dat er ondertussen wel patiënten in de kou staan met ernstige gevolgen van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn verplicht de actuele wachttijden te melden op hun website. Transparantie over wachttijden is nodig voor de patiënt om een keuze te kunnen maken voor een zorgaanbieder, voor de huisarts als verwijzer en de zorgverzekeraar als bemiddelaar. De NZa ziet erop toe dat de regeling waarin de verplichting is vastgelegd, wordt nageleefd. Toegankelijkheid van zorg is een onderdeel van de zorgplicht waar de NZa op toeziet. Het is aan de NZa om als toezichthouder te oordelen of de toegankelijkheid van zorg in gevaar komt. De NZa rapporten laten ter zake een genuanceerd beeld zien dat niet overeenkomt met de forse stellingname in deze vragen.
Erkent u dat de belofte dat marktwerking een einde zou maken aan wachtlijsten niet ingelost wordt? Vindt u ook dat door het werken met omzetplafonds de zorgverzekeraar de kosten eenzijdig kan beheersen, maar tegelijkertijd het aanbod verstoort en de patiënt onnodig opzadelt met wachtlijsten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat transparantie over wachtlijsten noodzakelijk is? Op welke wijze garandeert u dat iedereen in Nederland binnen de Treeknormen geholpen wordt?
Zie antwoord vraag 10.
De door een farmaceutisch bedrijf opgezette website ‘Dokter Jaap’ dat huisartsen benadert om erectiepillen voor te schrijven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de website «Dokter Jaap» dat mede is opgezet door Pharma Ventures en producent van erectiepillen Eli Lilly, huisartsen benadert om erectiepillen voor te schrijven aan mannen die hun gegevens hebben achtergelaten op de site?1
Voor geneesmiddelenreclame en voor het voorschrijven, ter hand stellen en te koop aanbieden van geneesmiddelen gelden vanuit de Geneesmiddelenwet strenge regels. Ik vind het heel belangrijk dat aan deze wet- en regelgeving wordt voldaan. De IGZ heeft mij laten weten dat zij de website en de werkwijze van de betrokken partijen onderzoekt. Indien niet aan wet- en regelgeving wordt voldaan kan de IGZ handhavend optreden.
Vindt u het acceptabel dat Pharma Ventures en Eli Lilly via deze U-bochtconstructie receptgeneesmiddelen rechtstreeks aan de man proberen te brengen? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Handelen Pharma Ventures en Eli Lilly met het rechtstreeks benaderen van huisartsen in strijd met de geldende wet- en regelgeving of gedragscodes voor onder andere geneesmiddelen-reclame? Is hier sprake van symptoomreclame vergelijkbaar met de casus van Eli Lilly uit 2009 met betrekking tot de website om kinderen aan ADHD medicatie te helpen?2
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de mening van de geciteerde huisarts dat het onacceptabel is dat een producent van pillen zich rechtstreeks bemoeit met het voorschrijven ervan? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden?
Het is altijd aan de huisarts om te bepalen welke behandeling deze kiest voor een patiënt en of deze wel of niet geneesmiddelen voorschrijft.
Wat is uw reactie op het feit dat Dokter Jaap zeer privacygevoelige medische gegevens, onbeveiligd verzendt via de mail? Erkent u dat deze gegevens waardevol kunnen zijn voor mensen met verkeerde bedoelingen?
De regels voor de omgang met en de beveiliging van persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens (zoals gegevens omtrent de gezondheid) stelt de Wbp extra zware eisen. Betrokkene dient voor de verwerking van zijn gezondheidsgegevens uitdrukkelijke toestemming te geven. In zijn algemeenheid geldt dat verwerking van gezondheidsgegevens zonder uitdrukkelijke toestemming in strijd is met de Wbp.3 Deze toestemming moet een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting zijn. Ik heb begrepen dat de AP de betreffende artikelen van de Wbp die over toestemming gaan4 altijd zo heeft geïnterpreteerd, dat een betrokkene die (vrijwillig, dus zonder dwang) een (web)formulier invult, daarmee toestemming geeft voor het (voorzienbaar en gerechtvaardigd) verwerken van de gegevens op dit formulier.
Wat betreft beveiliging bepaalt de Wbp dat er passende technische en organisatorische maatregelen moeten worden genomen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.5 De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op naleving van de Wbp. De verwerking van persoonsgegevens is door Pharma Ventures gemeld bij de AP.
Ik heb de AP geïnformeerd over het artikel betreffende dokterjaap.nl in het Dagblad van het Noorden en onderhavige Kamervragen. Zij bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf of zij verder onderzoek noodzakelijk acht.
Voor zover sprake is van een geneeskundige behandelingsovereenkomst zijn de regels van het medisch beroepsgeheim van toepassing. Dit betekent dat de hulpverlener de gegevens van de betrokkene alleen aan een derde (huisarts) mag verstrekken als de betrokkene daarvoor zijn toestemming geeft. Uit de website van Dokter Jaap kan worden afgeleid dat de betrokkene een dergelijke toestemming moet geven.
Handelt Dokter Jaap en daarmee ook Pharma Ventures en Eli Lilly, in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) of het medisch beroepsgeheim? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of andere toezichthouders al klachten ontvangen over Dokter Jaap of soortgelijke websites? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is mij onbekend of de AP klachten heeft ontvangen. De IGZ heeft geen meldingen over de website ontvangen.
Heeft u zicht op de mate waarin Dokter Jaap huisartsen benadert en op wat voor manier dit van invloed is op het voorschrijfgedrag? Bent u bereid dit te nader laten onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen zicht op de mate waarin huisartsen worden benaderd en of dat invloed heeft op het voorschrijfgedrag. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3 doet de IGZ onderzoek naar de werkwijze van de betrokken partijen.
Zijn er nog meer websites die (mede) zijn opgericht door de farmaceutische industrie die op soortgelijke wijze hun pillen aan de man proberen te brengen? Zo ja, hoe gaat u die aanpakken?
Mij zijn geen andere websites bekend.
Bent u bereid de AP of andere toezichthouders waaronder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan te sporen handhavend op treden tegen Dokter Jaap en soortgelijke websites? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3 en mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Het bericht dat bij het UMC Utrecht ruim anderhalf jaar lang procedurefouten zijn gemaakt bij het IVF-laboratorium |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat bij het UMC Utrecht ruim anderhalf jaar lang procedurefouten zijn gemaakt bij het IVF-laboratorium en mogelijk 26 vrouwen bevrucht zijn geraakt met zaadcellen van iemand anders dan de vader?1
Ik was onaangenaam getroffen door het bericht en leef enorm mee met de paren die nu mogelijk nog in spanning zitten. Ik wil dat het goed wordt uitgezocht, dat ervoor wordt gezorgd dat het niet meer kan gebeuren en dat mensen die het betreft zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgen.
Hoe is het mogelijk dat gedurende anderhalf jaar niet werd opgemerkt dat er volgens een verkeerde procedure werd gewerkt? Hoe staat het met de interne controle en de werkdruk bij het IVF-laboratorium? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Het UMC Utrecht heeft de casus bij de IGZ gemeld en is gestart met een SIRE onderzoek, om een antwoord te kunnen geven op de vraag hoe deze fout heeft kunnen ontstaan en welke lessen hieruit geleerd kunnen worden. Hierbij worden ook experts uit andere ziekenhuizen betrokken. De resultaten van het onderzoek zal de IGZ binnen de wettelijk gestelde termijn van het UMC Utrecht ontvangen. De IGZ zal vervolgens het onderzoeksrapport beoordelen en behandelen conform het Uitvoeringsbesluit van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Afhankelijk van de resultaten zullen waar nodig maatregelen worden genomen. Daarbij zal de IGZ ook beoordelen of er actie ondernomen moet worden bij andere IVF laboratoria.
Beschouwt de Inspectie voor de Gezondheidszorg deze ernstige procedurefouten met mogelijk ernstige gevolgen als een medische misser? Hoe beoordeelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het feit dat deze procedurefouten voor zeer lange tijd gemaakt werden?
Zie antwoord vraag 2.
Wie gaat het onderzoek naar de toedracht doen? Bent u bereid om uw invloed aan te wenden om het onderzoek onomstreden en onafhankelijk te laten uitvoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden de ouderparen die met het ingrijpende nieuws geconfronteerd zijn bijgestaan op zowel mentaal als juridisch vlak? Hoe gaat het UMC Utrecht hiermee om? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nadat de fout is geconstateerd is, heeft het UMC Utrecht bepaald om welke patiëntengroep het ging en heeft contact met hen gezocht. Alle paren met een risico op onbedoeld vaderschap zijn inmiddels geïnformeerd. Ook zijn medewerkers en het publiek geïnformeerd en is met de patiëntenvereniging gesproken. Daarnaast is een informatienummer opengesteld. Het UMC Utrecht treedt met alle betrokkenen in gesprek en biedt hen psychosociale hulp door maatschappelijk werkers van de betrokken afdeling. Zij zullen in overleg met de paren een inschatting maken of er eventueel een andere hulpverlener ingeschakeld wordt. Voor complexe vragen is een team ingericht, bestaande uit onder meer gynaecologen, ethici, genetici en juristen. Alle paren met een risico op onbedoeld vaderschap kunnen op kosten van het UMC Utrecht een vaderschapstest laten uitvoeren. De mogelijkheid voor vaderschapsonderzoek op embryo’s, die nog opgeslagen zijn, wordt momenteel onderzocht.
Bent u bereid over langere tijd te (laten) volgen wat deze procedurefouten betekenen voor de levens van de ouders en kinderen? Hoe worden zij in de toekomst bijgestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is nu allereerst van belang dat goed wordt uitgezocht wat er precies is gebeurd, dat ervoor wordt gezorgd dat het niet meer kan gebeuren en dat mensen die het betreft zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgen. Van het UMC Utrecht mag worden verwacht dat ze zich tot het uiterste inspannen om betrokken paren zo goed als mogelijk te begeleiden, zo nodig ook in de toekomst. Ik heb vooralsnog geen signalen dat het UMC Utrecht deze verantwoordelijkheid niet neemt.
Is in de periode dat het UMC Utrecht onder verscherpt van de Inspectie voor de Gezondheidszorg stond ook gekeken naar werkwijzen en arbeidsomstandigheden bij het IVF-laboratorium? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?2
Het verscherpt toezicht dat is ingesteld betrof monitoring van het reeds door het UMC Utrecht ingezette herstelplan n.a.v. gebeurtenissen op de afdelingen Keel-, Neus- en Oorheelkunde (KNO) en Hoofd-Hals Chirurgische Oncologie (HHCO) en de informatieverstrekking door de raad van bestuur aan de IGZ. Voornoemde herstelplan heeft betrekking op het UMC Utrecht in den brede. Tijdens de periode van verscherpt toezicht is niet specifiek gekeken naar werkwijzen en arbeidsomstandigheden bij het IVF-laboratorium. Bij een inspectie op 29 maart 2016 bleek dat het Voortplantingslaboratorium van het UMC Utrecht grotendeels voldeed aan de eisen van de Wet veiligheid kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl)3. Waar dit niet het geval was, heeft het UMC Utrecht verbetermaatregelen genomen.
Naar aanleiding van gebeurtenissen op de afdelingen KNO en HHCO heeft de IGZ vorig jaar een onderzoek ingesteld naar de kwaliteit en veiligheid van de zorg op deze afdelingen en ook breder binnen het UMC Utrecht. De inspectie wordt in dit onderzoek bijgestaan door een externe commissie.
Het onderzoeksrapport van de inspectie, dat onder meer in zal gaan op de acties die door zowel het UMC Utrecht als de IGZ zijn genomen om de kwaliteit en eisen voor patiëntveiligheid te borgen, wordt naar verwachting in maart afgerond en zal ik vervolgens aan uw Kamer doen toekomen.
Op welke wijze en met welke frequentie wordt het UMC Utrecht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg beoordeeld op het punt van kwaliteit en veiligheid voor patiënten?
Die frequentie verschilt over de jaren. In haar werkplan besteedt de IGZ aandacht aan hoe zij toezicht houdt op ziekenhuizen, waaronder het UMC Utrecht4. De IGZ kan een ziekenhuis onaangekondigd bezoeken naar aanleiding van informatie die daar aanleiding toe geeft, zoals risico-indicatoren, calamiteitenmeldingen en klachten via het Landelijk Meldpunt Zorg. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u nader inzicht geven in hoeverre de Inspectie voor de Gezondheidszorg controleert bij IVF-laboratoria?
Naast het reguliere incidenten- en risicotoezicht worden IVF-laboratoria tweejaarlijks bezocht door de IGZ in het kader van de Wvkl. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Het inzichtelijk maken van de bij zorgverzekeraars gedeclareerde zorg in relatie tot de zorguitgaven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) terecht heeft geweigerd DIS-gegevens over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder openbaar te maken?1
De uitspraak betekent dat de NZa naar het oordeel van de rechter het specifieke verzoek van Open State Foundation om informatie openbaar te maken over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder uit het DIS terecht heeft geweigerd, omdat zij anders de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob) zou hebben overtreden. De NZa mag op basis van de Wob geen bedrijfs- en fabricagegegevens verstrekken die vertrouwelijk zijn meegedeeld ten behoeve van de uitvoering van haar wettelijke taken.
De uitspraak over DIS-gegevens over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder doet niets af aan het belang om voor patiënten en verzekerden inzicht in de ziekenhuistarieven te vergroten. Zie hierover mijn brief aan uw Kamer van 3 november 2016, waarin ik toelicht dat ik de NZa heb gevraagd daartoe een traject voor te bereiden.2
Wat zegt het naar uw mening over de transparantie van het huidige zorgstelsel wanneer zelfs de prijs wordt aangemerkt als «bedrijfs- en fabricagegegeven» en daarmee als vertrouwelijke bedrijfsinformatie?
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State is van oordeel dat in dit geval, gelet op de samenhang van de prijs van een DBC-zorgproduct met de andere verzochte gegevens, ook de prijs als een bedrijfs- en fabricagegegeven moet worden aangemerkt.
Mijn transparantiebeleid is erop gericht dat patiënten en verzekerden bij het kiezen van een behandeling effectief inzicht hebben in alle informatie die voor hen van belang is op het gebied van zowel de kwaliteit als de prijs van zorg. Er is in de afgelopen jaren belangrijke vooruitgang geboekt, maar verbetering is nog steeds nodig. Ik heb op het gebied van prijstransparantie de NZa verzocht een traject voor te bereiden op basis waarvan burgers inzicht krijgen in de zorgtarieven van een ziekenhuis, kliniek, of andere aanbieder, en de NZa heeft dit ook toegezegd. De NZa heeft naar aanleiding van de uitspraak aangegeven voor transparantie te zijn van prijzen, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg.3 Ook geeft de NZa aan in 2017 serieuze stappen te zullen zetten om hier samen met alle betrokken partijen aan te werken.
Wat vindt u ervan dat informatie over betaalbare en toegankelijke zorg en die daarmee het algemeen belang dient, niet opvraagbaar is middels de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) omdat deze wordt aangemerkt als vertrouwelijke bedrijfsinformatie?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn, aangezien de Afdeling van oordeel is dat zorgaanbieders informatie vertrouwelijk hebben meegedeeld, ook de twee zorgverzekeraars en de ziekenhuisgroep die onlangs tarieven hebben bekend gemaakt, strafbaar?
De uitspraak van de Afdeling gaat over openbaarmaking van gegevens in het kader van de Wob. De Wob is alleen van toepassing op bestuursorganen en niet op zorgaanbieders en verzekeraars (behalve op academische ziekenhuizen).
Hoe verhoudt de uitspraak van de Afdeling zich tot de door ook u gewenste transparantie over ziekenhuistarieven? Staat deze uitspraak het verder inzicht geven in die tarieven in de weg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitspraak staat niet in de weg aan mijn wens om voor patiënten en verzekerden te komen tot inzicht in de tarieven die zorgaanbieders hanteren. De NZa heeft aangegeven hiertoe in 2017 serieuze stappen te zullen zetten. Aanpassing van wetgeving is niet aan de orde. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Betekent de uitspraak van de Afdeling dat u de wetgeving die het openbaar maken van ziekenhuistarieven en/of DIS-gegevens in de weg staat, gaat aanpassen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Toont de uitspraak van de Afdeling aan dat transparantie op gespannen voet staat met marktwerking in de zorg waarbij de concurrentiepositie en vertrouwelijke bedrijfsinformatie prevaleert boven het algemeen belang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de uitspraak toont enkel aan dat de NZa bij de openbaarmaking van gegevens waarover zij op grond van specifieke bestuursrechtelijke bevoegdheden beschikt zich dient te houden aan de Wob en dat de i.c. bedrijfs- en fabricagegegevens, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid, i.c. de NZa, zijn meegedeeld, niet openbaar worden gemaakt.
Is het openbaar maken van DIS-gegevens indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars volgens deze uitspraak van de Afdeling ook in strijd met de Wet openbaarheid bestuur (Wob)?
De Afdeling heeft zich in deze uitspraak niet uitgelaten over niet tot individuele zorgaanbieders of verzekeraars te herleiden DIS-gegevens. Voor een algemeen inzicht in de kosten per behandeling of per aandoening publiceert de NZa dergelijke prijsinformatie op opendisdata.nl, zoals vermeld in de Kamerbrieven van 10 augustus 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3405) en 27 oktober 2015 (Kamerstuk 29 248, nr. 289).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Open State Foundation dat de uitspraak van de Afdeling aantoont dat de wet inmiddels door de realiteit is ingehaald aangezien burgers, zorgverzekeraars en zorginstellingen zelf inzicht in de zorgkosten moeten regelen?2
Zoals ik in mijn brief van 3 november 2016 aan uw Kamer heb toegelicht, is mijn transparantiebeleid erop gericht dat patiënten en verzekerden effectief inzicht hebben in alle informatie die van belang is bij het kiezen van een behandeling. Dat vergt naast inzicht in kwaliteit ook inzicht in de tarieven die zorgaanbieders hanteren.5 Het is bijvoorbeeld voor patiënten zeer relevant om te weten welke financiële gevolgen een behandeling voor hen heeft. Daarom heb ik de NZa gevraagd om een gestructureerd traject te ontwerpen voor een stapsgewijze openbaarmaking van alle prijsgegevens in de curatieve zorg. De NZa bereidt dit nu voor en heeft aangegeven in 2017 serieuze stappen te zullen zetten.
Wat is voorts uw reactie op de volgende opmerking van de Open State Foundation: «De afgelopen jaren hebben we gezien dat de Nederlandse Zorgautoriteit geen millimeter beweegt naar transparantie»?
Zie antwoord vraag 9.
De uitzending van Zembla waaruit blijkt dat cliënten onvoldoende gewezen worden op de risico’s bij Lasik-oogchirurgie |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat patiënten onvoldoende gewezen worden op de risico’s bij Lasik-oogchirurgie?1
Aanbieders hebben een belangrijke rol bij het wijzen van consumenten op risico’s en alternatieven. Cliënten moeten op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) goed geïnformeerd worden over een ingreep. Zo moet de behandelaar onder meer informatie geven over de voorgestelde behandeling en de risico’s die daaraan verbonden zijn. De informatieplicht van de behandelaar omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen. Dit geldt ook voor niet medisch noodzakelijke ingrepen die verricht worden onder verantwoordelijkheid van een arts. Deze informatieplicht wordt tevens in de tuchtrechtspraak gehanteerd. Het goed vooraf informeren van de patiënt wordt ook gezien als onderdeel van «goede zorg» zoals bedoeld in de Wet kwaliteit en klachten zorg (Wkkgz).
Het is voor mij op basis van deze uitzending onvoldoende duidelijk of patiënten voldoende zijn geïnformeerd. Als betrokkenen van oordeel zijn dat de betreffende zorgaanbieders niet volgens wet- en regelgeving en/of veldnormen hebben gehandeld, kunnen ze dit melden bij het Landelijk Meldpunt zorg. Deze meldingen gebruikt de IGZ in haar toezicht.
Onderschrijft u de conclusie dat er een discrepantie is tussen klantinformatie van klinieken enerzijds en wetenschappelijke bevindingen en patiënten uitkomsten anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het Nederlands Gezelschap voor Refractiechirurgie (NGRC) dat zich ten doel stelt om de kwaliteit van de refractiechirugie in Nederland te bewaken en te bevorderen en onderdeel uitmaakt van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG), beoordeelt ooglaserbehandelingen, inclusief Lasik, als veilig en verantwoord. Daarvoor moet vanzelfsprekend voldaan worden aan de regels en veldnormen. De IGZ ziet erop toe dat relevante wet- en regelgeving en veldnormen worden nageleefd.
Is het volgens u terecht dat klinieken Lasik-oogchirurgie verkopen als vrijwel onfeilbare, nauwkeurige techniek zodat er veel en snel klanten kunnen worden geworven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders hebben een belangrijke rol bij het wijzen van consumenten op risico’s. Cliënten moeten op grond van de WGBO goed geïnformeerd worden over de risico’s van een ingreep. Dit geldt ook voor niet medisch noodzakelijke ingrepen die verricht worden onder verantwoordelijkheid van een arts. Om toestemming te kunnen geven heeft de patiënt goede informatie nodig. De zorgaanbieder moet de patiënt duidelijk, en desgevraagd schriftelijk, inlichten over de gezondheidstoestand van de patiënt en over voorgenomen onderzoek en behandeling. De zorgaanbieder laat zich hierbij leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten over:
De informatieplicht van de zorgaanbieder omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen. Het goed vooraf informeren van de patiënt wordt ook gezien als onderdeel van «goede zorg» zoals bedoeld in de Wet kwaliteit en klachten zorg (Wkkgz).
De verantwoordelijkheid om zich goed te informeren ligt bij de consument. Deze dient zich vooraf vragen te stellen zoals: heb ik de eventuele risico’s goed afgewogen; heb ik te maken met een deskundige behandelaar die vindbaar is in een register, zoals het BIG-register of een privaat kwaliteitsregister en beschikt de instelling waar ik word behandeld over kwaliteitskeurmerken? Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat cliënten onvoldoende worden gewezen op complicaties, variërend van frequent voorkomende problemen als droge ogen en slecht nachtzicht tot minder optredende maar zeer ernstige complicaties als ectasie en neuropathische pijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat gesteld wordt dat eventuele complicaties te verhelpen zijn terwijl dat zeker voor de meeste complicaties zeker niet het geval is? Is het moedwillig foutief informeren van (mogelijke) cliënten aanleiding voor u om in te grijpen?2
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de voorlichting met betrekking tot complicaties niet meer is dan een klein lijstje zonder vermelding van frequentie en ernst van risico's? Voldoet dit lijstje aan en de wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat klanten dit lijstje bovendien pas onder ogen krijgen nadat de afspraak voor de behandeling al is ingepland waardoor er doelbewust een drempel wordt opgeworpen zodat cliënten niet terugkrabbelen en wordt voorkomen dat de risico’s met een behandelend arts worden besproken en bijvoorbeeld de frekwentie en impact van mogelijke complicaties zoals slecht nachtzicht, droge ogen, lichtovergevoeligheid en verminderde kwaliteit van leven?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dergelijke agressieve verkooptechnieken gepast voor de verlening van electieve niet noodzakelijke chirurgie? Handelen dergelijk kritieken volgens u in strijd met wet- en regelgeving of de normen en waarden van zorgverleners?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat dergelijke klinieken misbruik maken van het vertrouwen wat mensen hebben in medici in het algemeen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanwijzingen voor misbruik van vertrouwen. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8.
Is de uitzending voor u aanleiding voor een grondige herevaluatie van de Lasik-oogchirurgie, over de voorlichting aan klanten vooraf en de controles achteraf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding voor een herevaluatie van Lasik oogchirurgie. De IGZ houdt op de aanbieders risicogestuurd toezicht. De beroepsgroep zelf stelt richtlijnen op voor wat goede zorg is. De IGZ gebruikt de richtlijnen van de beroepsgroep zelf naast wet- en regelgeving in haar toezicht. Als de IGZ veel meldingen krijgt of op een andere manier merkt dat er veel mis gaat, dan kan zij de beroepsgroep adviseren te bekijken of de richtlijn wellicht aangepast moet worden. De IGZ heeft mij laten weten hiertoe vooralsnog geen aanleiding te zien. Het NOG en het NGRC hebben inmiddels aangekondigd, naar aanleiding van de uitzending van Zembla, de richtlijnen tegen het licht te zullen houden met betrekking tot informatieverstrekking rondom de diverse refractiechirurgische behandelingen, waaronder de Lasik methode en eventuele bijwerkingen.
De IGZ heeft de afgelopen jaren enkele meldingen gekregen met betrekking tot Lasik oogchirurgie. Deze meldingen gaven geen aanleiding voor nadere actie.
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) al eerder is geïnformeerd maar niet ingrijpt en het aan de industrie zelf overlaat? Is de uitzending van Zembla voor u aanleiding om de IGZ alsnog in te laten grijpen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen niet langer zonder zich bewust te zijn van de mogelijke complicaties, toch Lasik-oogchirurgie ondergaan?
Op basis van goede voorlichting van de behandelaar en informatie die consumenten kunnen vinden op betrouwbare websites moeten consumenten tot een weloverwogen besluit kunnen komen. Op de website rijksoverheid.nl/cosmetische ingrepen kunnen consumenten betrouwbare informatie vinden over cosmetische ingrepen, bijvoorbeeld over de vraag waar je op moet letten als je je veilig wilt laten behandelen. Daarnaast vervult de website de functie van wegwijzer. Via deze site worden consumenten verwezen naar sites waar ze meer informatie kunnen vinden over hun behandelaar, de behandelplek en het product. Als het gaat om behandelaren bevat de site bijvoorbeeld een link naar het BIG-register en Zorgkaart Nederland.
Wat gaat u ondernemen tegen klinieken waarbij cliënten onvoldoende of subjectieve informatie krijgen over mogelijke complicaties? Of deze informatie op het verkeerde moment verstrekken, bijvoorbeeld wanneer een afspraak al is ingepland?
Indien de IGZ signalen heeft dat er sprake is van een acuut gevaar voor de patiëntveiligheid zal zij niet aarzelen in te grijpen. Die signalen heeft de IGZ op dit moment niet. Zie verder mijn antwoord op vraag 10 en 11.
Is er volgens u spraken van acuut gevaar voor de volksgezondheid en derhalve voldoende aanleiding de betreffende klinieken per direct te laten sluiten door de IGZ? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zegt u tegen een cliënt die de uitzending van Zembla heeft gezien en morgen onder het mes moet voor Lasik-oogchirurgie?
De verantwoordelijkheid voor de keuze voor zorg waar geen medische noodzaak aan ten grondslag ligt, ligt bij de patiënt en bij de zorgaanbieder. De patiënt maakt de uiteindelijke keuze, maar de zorgaanbieder moet de patiënt voldoende informeren over mogelijkheden en gevolgen van de ingreep, zodat de patiënt een afgewogen keuze kan maken. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8.
Wat vindt u van het gegeven dat oogspecialisten die opgeleid zijn met behulp van grote sommen publiek geld gebruik maken van de autoriteit en faciliteiten van ziekenhuizen die eveneens met publieke middelen worden gefinancierd om commercieel de boer op te gaan en veel te verdienen aan Lasik-oogchirurgie via een private kliniek? Is dit niet onwenselijk en dient dit niet te worden tegengegaan? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het niet aan de overheid om cosmetische chirurgie aan te sporen of te ontmoedigen. Cosmetische ingrepen kunnen echter een substantieel risico met zich mee brengen. Ik zie het dan ook als mijn taak om aan de ene kant de veiligheid van cliënten en consumenten zo goed mogelijk te beschermen via wet- en regelgeving en aan de andere kant te zorgen dat er goede informatie voorhanden is.
Het bericht dat artsen vaker kiezen voor pillen van farmaceuten waarvan zij sponsorgeld ontvangen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat medisch specialisten vaker en meer medicijnen voorschrijven van de farmaceutische bedrijven die hen sponsorgeld betalen?1
Mijn reactie op het bericht in de Volkskrant van 22 december 2016 «Arts kiest vaker pillen sponsorende farmaceut» heb ik aan de vaste Kamercommissie gestuurd op 18 januari 2017 met kenmerk 2016Z24785.2
Is uit het onderzoek ook te herleiden welke sponsoractiviteit zoals betaalde lezingen of het betaald bezoek van een congres, heeft geleid tot een piek in het voorschrijfgedrag? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te achterhalen?
Uit het onderzoek is niet te herleiden welke sponsoractiviteit gerelateerd kan worden aan het voorschrijven van een geneesmiddel. De financiële relaties in het Transparantieregister Zorg worden jaarlijks achteraf gemeld. Hierbij kan geen relatie worden gelegd met het tijdstip dat geneesmiddelen zijn voorgeschreven.
Wat is de prijsstelling van de vier onderzochte nieuwe, dure geneesmiddelen ten opzichte van de gemiddelde prijs voor de geneesmiddelen die al op de markt waren voor de betreffende aandoening?
In het Volkskrant artikel zijn vier dure geneesmiddelen bekeken. Dit zijn twee diabetes middelen (Tresiba & Toujeo) en twee cholesterol middelen (Repatha en Praluent). Tresiba en Toujeo zijn insuline-soorten die een lange werkingsduur hebben. In de richtlijnen voor behandeling van diabetespatiënten met insuline luidt het advies om eerst te starten met een middellang werkende insuline (NPH insuline). Het voorschrijven van de lang werkende insuline (waaronder Tresiba en Topujeo) dient te worden beperkt tot patiënten die met NPH-insuline problemen ondervinden.
De prijsstelling van Tresiba en Toujeo varieert per dagdosering van € 1,37 tot € 1,47. Ter vergelijking zijn de kosten van een behandeling met insuline NPH (eerste keus insuline volgens de richtlijn) ca. € 0,70 per dagdosering.
De twee nieuwe cholesterolverlagers vormen samen een nieuwe klasse van cholesterolverlagende middelen en zijn bedoeld voor mensen met een hoog risico op hart- en vaatziekten. Dit zijn mensen die eerder een infarct hebben gehad of waarbij een te hoog cholesterolgehalte erfelijk is bepaald en waarbij de gebruikelijke behandelingen (met statines en ezetimibe) het cholesterol niet voldoende verlagen. Naar verwachting komen er jaarlijks maximaal 20.000 mensen in aanmerking voor behandeling met één van beide nieuwe cholesterolverlagers. Deze twee nieuwe middelen worden sinds 1 april en 1 juni 2016 (respectievelijk Repatha en Praluent) vergoed vanuit het basispakket. De geneesmiddelen zijn duurder dan de bestaande cholesterolverlagers en worden in combinatie met de bestaande behandeling gegeven. De prijs van een behandeling met Repatha of Praluent ligt op basis van openbare lijstprijzen rond de € 6.000,– per jaar. Voor een statine in combinatie met ezetimibe kunnen de behandelkosten tot circa € 700,– per jaar bedragen.
Is op basis hiervan te bepalen hoeveel extra geld er uit is gegeven aan deze nieuwe, dure geneesmiddelen vanwege sponsoring? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek van VGZ en de Volkskrant laat zien dat artsen met een financiële relatie met de industrie bij deze middelen de duurdere nieuwe middelen meer voorschrijven bij patiënten dan artsen die geen financiële relatie met de industrie hebben. Het onderzoek geeft niet aan hoeveel extra geld hierdoor is uitgegeven. Op basis van dit onderzoek valt ook niet op te maken of de sponsoring daadwerkelijk de reden is dat deze middelen door de betreffende artsen vaker worden voorgeschreven. Ik heb van VGZ begrepen dat zij in Zorgverzekeraars Nederland verband een vervolg onderzoek willen gaan opzetten.
Het is goed als de zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid op zich nemen om nader onderzoek te doen als er signalen zijn van mogelijk ongewenst voorschrijfgedrag. Zij kunnen hier ook met zorgaanbieders afspraken over maken. Het is ook aan de zorgverzekeraars om er op toe te zien dat zij deze middelen niet breder vergoeden dan de nadere voorwaarden die ik aan de vergoeding heb gesteld met bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Voor welke andere nieuwe en/of dure geneesmiddelen worden artsen gesponsord of bezocht door individuele artsenbezoekers? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Bij de introductie van een nieuw geneesmiddel is het gebruikelijk om via verschillende methodes de voorschrijvers kennis te laten nemen van dit nieuwe geneesmiddel. De inzet van een artsenbezoeker is een voorbeeld om de arts te informeren over het nieuwe middel. Ik beschik niet over de gegevens over het aantal contacten tussen voorschrijvers en de farmaceutische bedrijven. Wel zijn in het Transparantieregister Zorg de financiële relaties zichtbaar tussen de zorgprofessional en de farmaceutische bedrijven. De gegevens uit het Transparantieregister Zorg zijn ook gebruikt voor het bericht in de Volkskrant.
Is op basis van dit onderzoek te extrapoleren hoeveel de uitgaven aan geneesmiddelen in totaal extra zijn, vanwege de beïnvloeding van het voorschrijfgedrag van artsen door de farmaceutische industrie? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek alsnog te laten doen?
Nee, dit is niet te herleiden. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wat zegt het volgens u over de transparantie van het Nederlandse zorgstelsel, dat studies naar het verband tussen sponsoring en voorschrijfgedrag in tegenstelling tot andere landen, niet gedaan konden worden omdat deze gegevens niet openbaar zijn?
Dit artikel in de Volkskrant toont aan dat de transparantie van het Nederlandse zorgstelsel toeneemt en dat partijen wel de mogelijkheid hebben om financiële relaties tussen zorgverleners en farmaceutische bedrijven te onderzoeken. Dit lijkt me passen in de verantwoordelijkheden van de partijen zoals we die belegd hebben in het stelsel.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wat is er de reden van dat voorschrijfgegevens in Nederland niet openbaar zijn en bent u bereid om deze gegevens alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom acht u het niet belang om inzage te krijgen in het voorschrijfgedrag?
Voorschrijfgegevens op patiëntniveau waarover artsen beschikken zijn – net als andere gegevens over de behandeling van patiënten – niet openbaar omdat hiervoor toestemming van de patiënt (of diens wettelijk vertegenwoordiger) is vereist. Dit betekent niet dat er geen inzicht is op het voorschrijfgedrag van (huis)artsen op geaggregeerd niveau. Het instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) monitort het voorschrijfgedrag van huisartsen in de gelijknamige Monitor Voorschrijfgedrag Huisartsen3. Het IVM brengt deze monitor al meerdere jaren uit. Daarnaast beschikt de Stichting Farmaceutische Kengetallen ook over aflevergegevens van geneesmiddelen, op basis waarvan gemonitord wordt in welke mate bepaalde geneesmiddelengroepen worden voorgeschreven.
Onderschrijft u de reactie van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) dat de cijfers geen hard bewijs zijn voor beïnvloeding? Zo nee, wat is uw appreciatie van het onderzoek van de Volkskrant en zorgverzekeraar VGZ?
Mijn indruk is dat de cijfers nog wel vragen oproepen en dat het daarom een goed voornemen is van VGZ om samen met de overige verzekeraars landelijk onderzoek te doen.
Zijn de bevindingen van de Volkskrant en zorgverzekeraar VGZ voor u aanleiding om breed onderzoek te doen naar het verband tussen sponsoring en voorschrijfgedrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals ik in mijn reactie naar de vaste Kamercommissie heb geschreven en hierboven, vind ik het goed dat zorgverzekeraars hier zelf mee aan de slag gaan.
Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen en de farmaceutische industrie per direct te verbieden artsen te sponsoren op welke manier dan ook? Zo nee, vindt u dit maatschappelijk verdedigbaar gelet op het belang van betaalbare en toegankelijke zorg?
Nee, het direct verbieden van sponsoring lijkt mij nu niet de aangewezen handeling voor het belang van betaalbare en toegankelijke zorg. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere Kamervragen van de leden Van Gerven en Leijten (SP)4.
Hoeveel individuele artsenbezoekers zijn er in Nederland (direct en indirect) in dienst van de farmaceutische industrie en hoeveel bezoeken leggen zij af op jaarbasis? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik heeft vanuit het programma «Gezonde Scepsis» (gestopt in 2011) de schatting gemaakt dat er toen ongeveer 1500 artsenbezoekers in Nederland in dienst van de farmaceutische industrie waren. Uit navraag bij de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen blijkt dat het huidige aantal artsenbezoekers is teruggelopen naar de helft van dit aantal. Het is volgens de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen op dit moment niet mogelijk om te zeggen hoeveel bezoeken de artsenbezoekers afleggen op jaarbasis. Hierdoor is ook geen zicht op de ontwikkeling in de afgelopen jaren.
Bent u bereid ook het verband tussen voorschrijfgedrag en het ontvangen van individuele artsenbezoekers te onderzoeken? Zo nee, waarom acht u dit gelet op het verband tussen voorschrijfgedrag en sponsoring, niet van belang om te weten?
Nee. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om ook individuele artsenbezoekers (indirect) in dienst van de farmaceutische industrie per direct te verbieden? Zo nee, vindt u dit maatschappelijk verdedigbaar gelet op het belang van betaalbare en toegankelijke zorg?
Contact tussen artsen en de farmaceutische industrie over de toepassing van (nieuwe) geneesmiddelen is een middel om de voorschrijver te informeren over nieuwe behandelmogelijkheden. Het is van belang dat artsen beschikken over de vereiste kennis over de medische toepassing van het betreffende geneesmiddel. Zoals ik eerder heb geantwoord op vragen van Kamerlid Van Gerven (SP) moeten zorgprofessionals zich niet laten misleiden door de marketing van een fabrikant.5
Weet u of alle onderzochte financiële banden tussen artsen en de farmaceutische industrie ook vermeld staan in het Transparantieregister Zorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u gelet op de resultaten van het onderzoek naar het verband voorschrijfgedrag en sponsoring, nog altijd van mening dat het Transparantieregister Zorg voldoende effect sorteert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik zie het onderzoek juist als een voorbeeld dat het Transparantieregister Zorg effect sorteert. Door het Transparantieregister kon VGZ het onderzoek doen en kunnen zij deze inzichten gebruiken om gepast gebruik van zorg te bevorderen.
Zijn in het Transparantieregister Zorg inmiddels wel alle financiële banden, direct en indirect, tussen artsen en de farmaceutische industrie weergegeven? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoorden op eerdere vragen?2
In de Gedragscode Geneesmiddelenreclame is de verplichting tot melden opgenomen. Alle financiële relaties die onder de Gedragscode Geneesmiddelenreclame vallen en schriftelijk worden vastgelegd worden gemeld bij het register. Hierbij geldt een ondergrens van € 500 (cumulatief) op jaarbasis. Vanaf 1 januari 2017 dienen ook de indirecte relaties die ten goede komen aan beroepsbeoefenaren in het Transparantieregister Zorg worden gemeld.
De farmaceutische koepels hebben zich gecommitteerd aan de Gedragscode Geneesmiddelenreclame, waardoor zij verplicht zijn om financiële relaties met artsen te melden. De KNMG is aangesloten bij het Transparantieregister Zorg waardoor een voorschrijvend arts verplicht is om financiële relaties zelf te melden. Door deze wederzijdse verplichting kan ervan uit worden gegaan dat deze financiële banden in het Transparantieregister Zorg staan.
De Stichting CGR houdt toezicht op deze Gedragscode en het naleven van de meldingen. De Stichting CGR rapporteert over de meldingen en er is geen aanleiding om aan te nemen dat financiële relaties in grote getale niet worden gemeld.
Tot welke concrete resultaten heeft het Transparantieregister Zorg tot nu toe geleid? Is bijvoorbeeld het aantal financiële banden tussen artsen en de farmaceutisch industrie er door afgenomen?
Op basis van de gegevens zoals die nu in het Transparantieregister staan, kunnen er geen uitspraken gedaan worden over toe- of afname van het aantal financiële banden tussen industrie en artsen. Wel heeft het Transparantieregister Zorg het mogelijk gemaakt dat dit onderzoek kon plaatsvinden. Dat is een belangrijk en bedoeld resultaat. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Zou de conclusie niet moeten zijn dat ongeacht of het in een register staat, beïnvloeding van het voorschrijfgedrag van artsen door de farmaceutische industrie altijd ongewenst is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beïnvloeding van het individuele voorschrijfgedrag van de zorgverlener door de farmaceutische industrie is ongewenst wanneer het niet voldoet aan de wet- en regelgeving en de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Ik vertrouw op de kennis en kunde van de voorschrijver om via rationele wegen de patiënt de best passende medicatie voor te schrijven. Ik ondersteun dit proces door de infrastructuur te verzorgen waarbinnen farmacotherapeutische informatievoorziening aan de zorgverlener veilig en betrouwbaar tot stand kan komen.
Bent u ook van mening dat de vertrouwensband tussen arts en patiënt essentieel is in de zorg en van grote invloed op het welslagen van een behandeling? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De vertrouwensband tussen de arts en zijn/haar patiënt is van groot belang voor goede zorg, maar staat los van de voorschrijfgegevens in Nederland. De patiënt moet kunnen vertrouwen op integer voorschrijfgedrag van de arts. In hoofdstuk negen van de Geneesmiddelenwet zijn regels opgenomen die tot doel hebben ongewenste beïnvloeding te voorkomen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt hier toezicht op.
Denkt u dat de uitkomsten van dit onderzoek en bovendien het feit dat voorschrijfgegevens in Nederland niet openbaar zijn, een positief of een negatief effect hebben op de vertrouwensband tussen arts en patiënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 20.
Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen en iedere aanleiding voor wantrouwen richting artsen weg te nemen door per direct sponsoring en artsenbezoek door de farmaceutische industrie te verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek waar deze Kamervragen over gaan, geeft niet aan dat er een verband is tussen wantrouwen richting artsen door sponsoring en artsenbezoek.
Het bericht dat kinder IC’s in Nederland vol zouden zitten |
|
Renske Leijten , Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat alle afdelingen Intensive Care Kinderen half december vol waren?1
Navraag bij de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) leert dat dat inderdaad het geval was. De acht Nederlandse PICU’s (pediatric intensive care unit ofwel kinder intensive care) in de acht universitaire medische centra (umc’s) hebben in december een ongebruikelijk groot aantal acute patiënten opgevangen. Voornamelijk, maar niet alleen, veroorzaakt door virale luchtweginfecties door het RS-virus (RSV-bronchiolitis). Dit heeft geleid tot het overplaatsen van kinderen tussen verschillende PICU’s buiten de «eigen» PICU in de 8 regio’s, tot het uitstellen van electieve operaties en tot het overplaatsen van kinderen naar buitenlandse ziekenhuizen.
Klopt het dat als gevolg daarvan geplande opnames afgezegd moesten worden? Klopt het ook dat kinderen met spoed naar het buitenland gebracht moesten worden? Zo ja, naar welke ziekenhuizen werden zij gebracht?
De NFU geeft aan dat als gevolg van de volledige bezetting van de kinder-IC’s planningen voor opname en operaties in alle umc’s zijn aangepast. Gedurende ten minste drie weken zijn planbare (electieve) operaties, waarvoor betrokkenheid/beschikbaarheid van een Kinder-IC-bed noodzakelijk is, afgezegd. Spoedoperaties en operaties die geen uitstel duldden en waarvoor na de operatie een IC-opname nodig was, zijn wel doorgegaan. Met betrekking tot doorverwijzing van kinderen naar ziekenhuizen in het buitenland zijn in de afgelopen weken 10 kinderen vanuit Nederlandse umc’s naar het buitenland overgeplaatst2. Vanuit het UMCU zijn twee patiënten naar Antwerpen en één patiënt naar Aken overgeplaatst. Vanuit het ErasmusMC is één patiënt naar Antwerpen overgeplaatst en vanuit het VUmc zijn drie patiënten overgeplaatst naar Antwerpen. Vanuit het UMCG zijn er twee patiënten naar Oldenburg overgeplaatst en vanuit het MUMC is er één patiënt naar Aken overgeplaatst. Vanuit het AMC, Radboudumc en LUMC zijn geen patiënten overgeplaatst.
Bent u of is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op de hoogte gesteld van de problematiek van volle afdelingen Intensive Care Kinderen? Zo ja, door wie en wanneer?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg is hierover op vrijdagmiddag 16 december 2016 geïnformeerd door de voorzitter van het Academisch Pediatrisch Overleg (namens de kinder-IC’s van de acht academische centra). De IGZ heeft zich laten informeren over de precieze stand van zaken alsmede over de genomen maatregelen en de gevolgen voor de patiëntenzorg. Op basis daarvan heeft de IGZ met de centra afgesproken dat zij haar informeren bij wijzigingen in de situatie. Tot 6 januari jl. heeft de IGZ om de dag contact gehad over de uitkomsten van elk landelijk overleg van de PICU’s. Omdat het beeld op 6 januari stabiel bleek is dit contact teruggeschroefd. Volgens de IGZ kunnen de ziekenhuizen na het nemen van maatregelen de toestroom van patiënten nu aan. De afspraak dat de umc’s contact opnemen met de IGZ zodra de situatie verslechtert geldt onverminderd.
Hoe vaak komt het voor dat afdelingen Intensive Care Kinderen vol zijn, waardoor geplande opnames afgezegd moeten worden? Hoe vaak komt het voor dat kinderen naar Duitse en Belgische ziekenhuizen moeten omdat er nergens in Nederland plaats is? Wie houdt dit precies bij?
Het komt niet vaak voor dat alle intensive care afdelingen voor kinderen in Nederland voor langere tijd vol zijn, zoals in december het geval was. Wel is het zo dat regelmatig – afhankelijk van het aantal beschikbare verpleegkundigen – op individuele PICU-afdelingen alle bedden bezet kunnen zijn, waardoor de onwenselijke situatie ontstaat dat de kinderen naar andere regio’s moeten worden getransporteerd, dan wel dat electieve operaties moeten worden afgezegd. De umc’s houden dit bij in een nationale database.
Voor sommige PICU-afdelingen geldt dat er een structureel capaciteitstekort is als het gaat om kinder-IC-verpleegkundigen. De PICU-afdelingen in Nederland buigen zich de komende weken onder andere op basis van de gegevens uit de nationale database over de ontoereikende personeelscapaciteit in Nederland bij piekbelasting en zullen waar mogelijk aanbevelingen doen voor verbeteringen.
Welke achterliggende oorzaken zijn er in het geval dat afdelingen Intensive Care in heel Nederland vol liggen?
De sectie kinder-IC van de Nederlandse vereniging voor kindergeneeskunde (NVK) en de afdelingshoofden kindergeneeskunde van de umc’s zullen zich in de komende periode buigen over een verklaring voor de ontoereikende capaciteit in Nederland bij piekbelasting en vervolgens deze analyse delen met de NFU en aanbevelingen doen voor mogelijke verbeteringen bij pieken. Een inhoudelijke analyse van de omvang en ernst van de RSV-bronchiolitis epidemie, als mogelijke oorzaak van de volledige bezetting, en een gezamenlijke inventarisatie van de beschikbaarheid van bedden en kinder-IC-verpleegkundigen bij de 8 umc’s, zullen leiden tot een verklaring en aanbevelingen (vanuit de medisch specialisten en verpleegkundigen). Ik verwacht van de PICU’s dat ze één en ander snel doorvoeren.
Hoe staat het met de beschikbaarheid van Intensive Care Kinderverpleegkundigen? Welke cijfers zijn hierover bekend? Is er sprake van een tekort?
Zie antwoord vraag 4.
Is er sprake van problemen met het kunnen ontslaan van kinderen van de Intensive Care omdat er elders in het ziekenhuis en wellicht thuis geen verantwoorde opvolging gegeven kan worden aan de zorg na de Intensive Care?
Niet alle patiënten met bronchiolitis hebben IC-zorg nodig. In veel gevallen volstaat opname en behandeling op een kinderafdeling. Als een IC-opname heeft plaatsgehad, zal na ontslag van de IC verder herstel nodig zijn op de kinderafdeling. Door de heftigheid van deze bronchiolitis-epidemie hadden kinder-verpleegafdelingen van de umc’s en die van veel algemene ziekenhuizen capaciteitsproblemen, hetgeen de doorstroom vanuit kinder-ICs heeft beperkt.
Is er sprake van problematiek van budgetplafonds waardoor deze kindergeneeskunde voor rekening van de zorginstelling komt in plaats van voor rekening van de zorgverzekeraar?
De umc’s geven aan dat dit niet het geval is.
Het rapport ‘Een tragische gebeurtenis in Tergooi’ van de onderzoekscommissie Meurs |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Een tragische gebeurtenis in Tergooi» van de onafhankelijke onderzoekscommissie onder voorzitterschap van mevr. Meurs naar de onverwachte dood van een 21-jarige patiënt in november 2014?1
Met het laten onderzoeken van deze casus door een externe commissie toont het Tergooi Ziekenhuis de bereidheid om zich toetsbaar op te stellen en te leren van deze gebeurtenis. Het rapport bevat een aantal aanbevelingen voor het ziekenhuis. Het is in eerste instantie aan de raad van bestuur om naar aanleiding van deze aanbevelingen verbetermaatregelen te nemen. Daarnaast ben ik van mening dat het rapport een waardevolle bijdrage vormt aan de discussie die momenteel wordt gevoerd binnen de sector, maar ook tussen de sector en de IGZ, over de voorwaarden voor een rechtvaardige cultuur, het melden en onderzoeken van ernstige incidenten en calamiteiten en de wijze waarop patiënten en hun familie hierbij worden betrokken.
Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekcommissie Meurs dat er geen sprake zou zijn van een zwijgcontract? Kunt u uw antwoord toelichten?
De commissie oordeelt dat er geen sprake is van een eenzijdig opgelegd «zwijgcontract», omdat het ziekenhuis niet nadrukkelijk heeft geëist dat een dergelijk contract werd getekend als voorwaarde voor een tegemoetkoming. Een zwijgcontract is geen juridisch afgebakende term. In plaats daarvan heb ik onder meer in mijn brief van 29 juni 20162 gesproken van vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen, die een belemmering vormen voor openheid en transparantie in de zorg.
De commissie plaatst kritische kanttekeningen bij de beperkende bepalingen die in de vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen en concludeert dat er geen goede redenen waren om deze bepalingen op te nemen. De raad van bestuur heeft de vaststellingsovereenkomst getekend en draagt daarmee haar eigen verantwoordelijkheid. Dat de bepalingen er op instigatie van de advocaat van de moeder van de patiënt in zijn opgenomen, doet daar mijns inziens niets aan af. In mijn brief van 7 april 20163 heb ik reeds aangegeven dat onderhavige overeenkomst ongewenste elementen bevat. Het is niet wenselijk dat partijen die een vaststellingsovereenkomst aangaan, daarin opnemen zich te zullen onthouden van contacten met de media. Ook heb ik kanttekeningen geplaatst bij de afspraak dat de nabestaanden zullen afzien van alle verdere juridische mogelijkheden. Ik ben van mening dat de uitsluiting voor de nabestaanden om (alsnog) tucht- en/of strafrechtelijke stappen tegen het ziekenhuis en/of de betrokken beroepsbeoefenaren te ondernemen onwenselijk is.
Wat vindt u van het argument dat er geen sprake zou zijn van een zwijgcontract omdat bepalingen – onder andere over het afzien van aangifte, indienen van tuchtklachten en contact met de media – op instigatie van de advocaat van de moeder in de tekst waren opgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de uitwerking van de bepalingen is dat er gezwegen wordt over het overlijden in de media en dat aangifte of tuchtklachten uitblijven en dat daarmee de suggestie dat het geen zwijgcontract betreft erg vreemd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Leidt het overnemen van de suggesties voor deze bepalingen van de advocaat van de moeder door het ziekenhuis, niet per definitie tot de situatie dat het ziekenhuis de bepalingen ook omarmt, mede gezien de ondertekening van de bepalingen door beide partijen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de definitie van een zwijgcontract die de commissie Meurs hanteert, zich tot uw uitspraken in het Algemeen overleg Verzwijgen van medische missers op 15 december jongstleden?
Tijdens dit debat heb ik erop gewezen dat er criteria zijn verbonden aan een vaststellingsovereenkomst op basis waarvan de IGZ kan handhaven. Het gaat daarbij om de voorwaarden die ik in mijn brief van 29 juni 2016 expliciet heb toegelicht. De commissie Meurs heeft, net als de IGZ, geoordeeld dat er bij het onderhavige contract sprake is van ongewenste elementen. Zie verder het antwoord op vragen 2,3, 4 en 5.
Bent u nog steeds van mening dat een zwijgcontract vooral kwalijk is omdat calamiteiten of medische missers onbekend blijven en er derhalve geen lering uit kan worden getrokken?
Ja, vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen staan een open en transparante cultuur in de weg. Ze kunnen daarnaast negatieve gevolgen hebben voor de betrokken patiënt en diens nabestaanden, in die zin dat het de verwerking van een incident kan belemmeren.
Is er sprake geweest van een ongewenste overeenkomst in de definitie die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daarvoor hanteert, namelijk indien één of meer afspraken zijn opgenomen, die een belemmering vormen voor openheid en transparantie in de zorg?2
Ja.
Behoort de casus waarop het rapport van de commissie Meurs betrekking heeft, tot de zes vaststellingsovereenkomsten uit de tussenrapportage van de IGZ die één of meer onwenselijke afspraken bevatten?
Ja.
Behoort de casus waarop het rapport van de commissie Meurs betrekking heeft, tot de twee gevallen uit de tussenrapportage van de IGZ waarbij is afgesproken dat er geen (tucht)klacht zal worden ingediend? Zo neen, wat gebeurt er in die andere situaties?
Ja.
Neemt de IGZ genoegen met de conclusies van de commissie Meurs dat op het punt van het zwijgcontract een vergoelijkende houding aanneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw conclusie niet dat de commissie een vergoelijkende houding aanneemt ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst. De commissie benadrukt dat afspraken die een belemmering vormen voor openheid en transparantie in de zorg ongewenst zijn. Zie verder het antwoord op vragen 2, 3, 4 en 5.
Had de conclusie niet moeten zijn dat de Raad van Bestuur wel degelijk onjuist heeft gehandeld door een naar definitie van de IGZ ongewenste overeenkomst af te sluiten waardoor een calamiteit niet werd gemeld?
De vaststellingsovereenkomst is op 15 februari 2016 getekend. Dat is ruim een jaar nadat melding hiervan was gedaan bij de IGZ. Het feit dat de calamiteit te laat bij de IGZ is gemeld moet dus los worden gezien van de vaststellingsovereenkomst.
Bent u van mening dat de grote fouten die zijn gemaakt op het gebied van verleende zorg, het aangaan van een ongewenste overeenkomst en het onvermeld laten van een calamiteit de IGZ, niet zonder gevolgen kunnen blijven voor de Raad van Bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van de calamiteit. De raad van bestuur moet verbetermaatregelen nemen naar aanleiding van dit onderzoek en het interne onderzoek dat het ziekenhuis zelf heeft verricht. De IGZ zal de voortgang van deze maatregelen volgen. Daarnaast heeft de IGZ een tuchtklacht ingediend tegen een arts die betrokken was bij de calamiteit en heeft zij de raad van bestuur een bestuurlijke boete opgelegd wegens het te laat melden van de calamiteit. Daarmee zijn er dus gevolgen geweest voor het bestuur van het ziekenhuis.
Verbindt de Raad van Toezicht nog conclusies op basis van dit voorval aan het functioneren van de Raad van Bestuur? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de Zorgbrede Governancecode?
Of en zo ja welke conclusies de Raad van Toezicht trekt, of heeft getrokken, naar aanleiding van de rapportage van de onderzoekscommissie, is aan de Raad van Toezicht. Ik heb daarin geen rol. Zie verder het antwoord op vraag 13.
Gaat de IGZ nog ingrijpen bij het Tergooi ziekenhuis indien de Raad van Bestuur of het de Raad van Toezicht zelf hun verantwoordelijkheid niet nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 13.
Wat is het oordeel van de IGZ op het rapport van de commissie Meurs? Wat vindt de IGZ van de kritiek die de commissie op het functioneren van de IGZ heeft zoals het hanteren van een strikt boetebeleid wat openheid zou frustreren en te trage handelwijze bij het bepalen van een oordeel over de casus Tergooi?
Hoewel ik niet over het oordeel van de IGZ ga, kan ik hier zelf het volgende over zeggen. Wanneer het gaat om een contextgericht handhavings- en boetebeleid en het belang van goed intern onderzoek door de zorginstelling zelf, dan voorziet het huidige beleid hier ruimschoots in. Het is voor een zorgaanbieder niet altijd meteen duidelijk of een bepaald incident ook een calamiteit betreft die gemeld dient te worden bij de inspectie. In geval van twijfel is het de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om -binnen zes weken- zelf onderzoek te doen naar wat is voorgevallen en op basis daarvan mogelijk een melding te doen bij de IGZ. De inspectie legt in de brochure «Calamiteiten melden aan de IGZ», die ik u 15 december 2016 heb doen toekomen, helder uit wat er van de zorgaanbieder wordt verwacht wanneer er zich mogelijk een calamiteit heeft voorgedaan en welke procedures en termijnen hierbij dienen te worden gehanteerd6. In de brochure onderstreept de IGZ het belang van een goede meldcultuur, alsook dat bij twijfel geadviseerd wordt te melden. De brochure is het resultaat van meerdere dialoogsessies met zorgbestuurders, zorgverleners en cliëntvertegenwoordigers en dient als verduidelijking van de wettelijke meldplicht bij calamiteiten. Uit de dialoogsessies bleek dat het niet nodig is om de wettelijke definitie aan te passen.
Wat vindt u van het voorstel van de commissie Meurs om de definitie van een calamiteit te wijzigen en het causaliteitsprincipe minder zwaar te laten wegen maar uit te gaan van de onverwachtheid enerzijds en anderzijds de ernst van de gebeurtenis, namelijk overlijden dan wel ernstig schadelijk gevolg?3
Zie antwoord vraag 16.
Is het niet vreemd dat de commissie Meurs zich verzet tegen het adagium om calamiteiten bij twijfel te melden, omdat dat zou leiden tot formalisering en juridisering? Is niet juist openheid en transparantie de basis om juridisering en formalisering die gevoed worden door gebrek aan openheid te voorkomen?
Ik sta achter de procedure die de IGZ in haar brochure «Calamiteiten melden aan de IGZ» heeft opgenomen en uitgelegd, omdat ik ervan overtuigd ben dat deze bijdraagt aan openheid en transparante in de zorg.
Onderschrijft u de conclusie van de commissie Meurs dat in alle gevallen waarin een calamiteitenonderzoek wordt uitgevoerd het betreffende rapport aan de patiënt of diens familie behoort te worden verstrekt, ongeacht de uitkomst van het calamiteitenonderzoek?
Incidenten, inclusief aard en toedracht, behoren volgens artikel 10 lid 3 van de Wkkgz altijd in het patiëntendossier te worden opgenomen. Verder acht ik het van groot belang dat zorgaanbieders hun verantwoordelijkheid nemen om patiënten en diens nabestaanden uitvoerig te informeren over de uitkomsten van een calamiteitenonderzoek. Daar hoort ook het verstrekken van het calamiteitenrapport bij. Sinds 2013 vraagt de IGZ van zorgaanbieders dat zij de patiënt of diens familie betrekken bij een onderzoek naar een calamiteit. Inmiddels is dit in het merendeel van de casus het geval, zoals ook blijkt uit de pilot openbaarmaking van geaggregeerde meldingen- en boetebesluit informatie door de IGZ7.
Gaat u in tegenstelling tot de wens van de commissie Meurs het verbod op vaststellingsovereenkomsten met beperkende voorwaarden wettelijk regelen? Zo neen, waarom niet?
Vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen zijn in strijd met het begrip goed bestuur in de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg. In hun gezamenlijk kader toezicht op goed bestuur hebben IGZ en NZa opgenomen dat vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen afbreuk doen aan de openheid en transparantie van de zorg. De IGZ heeft daarmee al aanknopingspunten om haar handhavingsinstrumentarium op grond van de Wkkgz in te zetten en het bestuur aan te spreken.
Tijdens het Algemeen Overleg op 15 december 2016 heb ik toegezegd uw Kamer in het eerste kwartaal van 2017 te informeren over wat wel en niet mogelijk is in het optreden tegen vaststellingsovereenkomsten met ongewenste geheimhoudingsbepalingen, wat de belemmeringen zijn en welke oplossingen mogelijk zijn in het bestuursrecht, maar vooral ook in het privaatrecht.
Wat gaat u doen met het advies van de commissie Meurs die – gezien de kwetsbare positie van arts-assistenten – een lans breekt voor een landelijke discussie gericht op de verbetering van de positionering en competenties van de arts-assistenten en de daarbij behorende beschikbaarheid en toegankelijkheid van hun supervisors?
Ik zal over dit advies in overleg treden met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Wat vindt u van het gegeven dat een lid van de commissie Meurs sinds 1 juni 2015 voorzitter is van de Commissie Patiëntveiligheid (CPV) Tergooi ziekenhuis? Is hiermee – ondanks het feit dat dit lid niet betrokken was bij de onderhavige casus – niet de onafhankelijkheid van deze commissie in het geding? Zo neen, waarom niet?
Het is niet aan mij te oordelen over de onafhankelijkheid van deze commissie en/of haar leden, die op verzoek van het Tergooi ziekenhuis een onderzoek hebben uitgevoerd.
Het bericht dat tienduizenden spiraaltjes worden teruggeroepen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat farmaceut Bayer tienduizenden Mirena-spiraaltjes terugroept, omdat ze mogelijk te weinig bescherming bieden tegen zwangerschap en de baarmoeder kunnen beschadigen?1
Ik ben van te voren geïnformeerd over het besluit van de IGZ om Bayer de spiraaltjes terug te laten roepen. Dit besluit is in nauw overleg met het CBG genomen. Het is natuurlijk altijd te betreuren als er iets mis gaat in de fabricage van medische producten. Hoewel de kans klein is dat dit gebeurt, kunnen eventuele problemen als gevolg van het verkeerd inbrengen van een spiraal wel ernstig zijn. Ik begrijp en steun daarom de stap van de IGZ om een terugroepactie te initiëren.
Wanneer is de productiefout ontdekt en hoe is de fout ontdekt? Hoeveel tijd is er verstreken tussen het ontdekken van de fout en het terugroepen van de lichting spiraaltjes door Bayer?
De handelsvergunninghouder, Bayer, heeft in totaal twee meldingen ontvangen, op 16 en 17 november 2016 uit Noorwegen, waarbij het defect vóór plaatsing werd ontdekt. Bayer heeft hierna onderzoek gedaan naar de betrokken batch, welke vanaf 27 oktober 2016 is uitgegeven. Op 15 december 2016 heeft Bayer de IGZ en het CBG op de hoogte gesteld van het probleem, waarna op 21 december jl. de terugroepactie in gang is gezet.
Hoe wordt voorkomen dat een dergelijke productiefout zich in de toekomst herhaalt? Is een dergelijke productiefout al vaker gemaakt in het verleden?
Bayer heeft laten weten dat op basis van eigen onderzoek is vastgesteld dat de productiefout het gevolg is van een menselijke fout tijdens een controle van de normale productie. Bayer heeft aangegeven dat er maatregelen zijn genomen in het productieproces en productieprocedures verder zijn aangescherpt. Daarnaast zijn alle operators (opnieuw) getraind. Tenslotte is de cameracontrole op het productieproces verder uitgebreid. Het is de eerste keer dat een dergelijke productie fout is opgetreden.
Hoeveel van de spiraaltjes die na 27 oktober 2016 de Bayer fabriek hebben verlaten, zijn verkeerd geproduceerd? Hoeveel van de spiraaltjes uit deze lichting zijn reeds door de apotheek uitgegeven? Hoeveel van deze spiraaltjes zijn er reeds geplaatst? Hoeveel van de spiraaltjes uit deze lichting kunnen nog teruggehaald worden?
De betreffende batch bestaat uit 76.000 eenheden (productiedatum 24 mei 2016). Maximaal 200 spiralen daaruit kunnen verkeerd geassembleerd zijn. Van de batch zijn 16.120 spiralen uitgeleverd op de Nederlandse markt, vanaf 27 oktober 2016. Het is niet te zeggen hoeveel van de 200 mogelijk verkeerd geassembleerde spiralen er in Nederland uitgegeven zijn. De levering van de Mirena spiraaltjes vindt voornamelijk plaats via groothandels. Hoeveel er daadwerkelijk zijn uitgegeven door apotheken, hoeveel er zijn geplaatst en hoeveel er konden worden terug gehaald, zal pas bekend zijn na voltooiing van de terugroepactie.
Hoe worden de vrouwen die een spiraaltje uit deze lichting in huis hebben, maar die nog niet is geplaatst, geïnformeerd dat zij deze terug moeten brengen naar de apotheek? Wanneer krijgen zij een nieuw spiraaltje?
Naast het persbericht van de IGZ en het CBG, waaraan breed aandacht is besteed in de media, heeft de fabrikant een zogenoemde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) doen uitgaan aan de betrokken beroepsgroepen van gynaecologen, huisartsen, abortusartsen en verloskundigen en al deze groepen in opleiding. De beroepsorganisaties van deze beroepsgroepen zijn overigens door de IGZ al van te voren betrokken en geïnformeerd. Als een vrouw bij haar behandelaar komt met een Mirena-spiraal met het betreffende lotnummer, dan dient de behandelaar – volgens het advies in de DHPC – het product niet te gebruiken en om (te laten) ruilen voor een nieuwe verpakking bij de apotheek. Apotheken hebben tenslotte natuurlijk ook de terugroepbrief van Bayer ontvangen.
Bent u bereid om, uit voorzorg, alle vrouwen op te sporen die een spiraaltje uit deze lichting geplaatst hebben gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de DHPC wordt zorgverleners die geen controle-echo hebben gemaakt, dringend verzocht de betreffende vrouwen op te sporen en bij hen alsnog een echo uit te laten voeren. In de brief staat:
Ik vertrouw erop dat zorgverleners dit advies zullen opvolgen.
Worden alle vrouwen waarbij een Mirena-spiraaltje is ingebracht uit deze lichting opgeroepen voor een echo? Krijgen vrouwen de echo vergoed die zij kunnen laten maken om te controleren of het spiraaltje goed zit?
Nee, zie hierboven. In principe valt deze zorg onder het basispakket en wordt de controle-echo vergoed. Het kan echter zijn dat er een beroep wordt gedaan op het eigen risico. Patiënten kunnen hierover contact opnemen met hun zorgverzekeraar. Bayer heeft aangegeven dat de patiënt een verzoek tot vergoeding kan indienen op moment dat deze kosten anderszins niet worden vergoed.
Waar kunnen vrouwen en artsen zich melden als zij problemen ondervinden met een Mirena-spiraaltje?
Vrouwen kunnen natuurlijk ten eerste terecht bij hun behandelaar. Daarnaast kunnen problemen ook gemeld worden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Vermoede bijwerkingen tenslotte kunnen gemeld worden bij Bijwerkingencentrum Lareb.
Waarop zijn de geruststellende uitlatingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg gebaseerd dat de kans bijzonder klein is dat een spiraaltje verkeerd geplaatst is, gezien het feit dat er zonder echo en bij het uitblijven van klachten, er voor de vrouw geen reden is voor het doen van een melding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn maximaal 200 (= 0,26%) verkeerd geassembleerde spiraaltjes op de markt in de EU gekomen; in Nederland is 21% van de partij op de markt gezet (16.120 van de in totaal 76.000). Een deel van de zorgverleners die deze spiraaltjes inbrengen, controleren de juiste plaatsing met een echo.
Als er bij een vrouw in NL een verkeerd geassembleerd spiraaltje is ingebracht en er geen controle-echo is uitgevoerd en dit niet geleid heeft tot klachten bij de vrouw, zal die vrouw alsnog opgeroepen worden voor een controle-echo.
Het bericht dat zorgverzekeraars steeds vaker op de stoel van de arts gaan zitten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat revalidatiespecialist OCA via de rechter af moet dwingen dat zorgverzekeraars CZ en Zorg en Zekerheid zich niet meer bemoeien met het oordeel van de specialist?1
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht voor zorg die onder de Zorgverzekeringswet valt. De behandelende arts bepaalt welke zorg nodig is, mede aan de hand van richtlijnen en protocollen. Soms ontstaat er verschil van inzicht. Het is goed dat een rechter zich over dat verschil van inzicht kan uitspreken.
Vindt u het wenselijk dat revalidatiecentra maandenlang moeten motiveren waarom iemand recht heeft op revalidatie? Zou een doorverwijzing van de medisch specialist niet voldoende moeten zijn?
Nee dat is niet wenselijk.
Zorgverzekeraars hebben de mogelijkheid om gebruik te maken van een machtigingsprocedure. Een verwijzing van de medisch specialist naar een andere zorgverlener is één van de voorwaarden voor vergoeding ten laste van de Zorgverzekeringswet. Of een zorgverzekeraar de eis van toestemming vooraf hanteert, is de eigen beslissingsbevoegdheid van de verzekeraar. Zorgverzekeraars die een machtigingsprocedure hanteren, geven desgevraagd aan dat zij binnen tien werkdagen een reactie geven op een machtigingsaanvraag. Zorgverzekeraars geven eveneens aan dat wanneer er informatie ontbreekt om een goede toetsing uit te voeren, aanvullende informatie kan worden opgevraagd en kan de procedure langer duren.
Mocht een patiënt van mening zijn dat hij onterecht moet wachten, of een procedure duurt «maandenlang» zonder dat de zorgverzekeraar ingrijpt, dan kan hij dat melden bij de NZa.
Erkent u dat het schadelijk is om niet direct met revalidatie te kunnen starten voor het herstel van mensen na bijvoorbeeld een ongeluk of een hersenbloeding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien er sprake is van acute zorg, dan kan het verkrijgen van een toestemming niet leiden tot vertraging in de zorgverlening. Spoedeisendheid was in deze gevallen, zo heb ik begrepen, niet aan de orde. In die gevallen is overigens ook vlotte start van het revalidatietraject belangrijk. De zorgverzekeraar heeft ter zake een zorgplicht.
Bent u van mening dat de medisch adviseur van de zorgverzekeraar beter de zorginhoudelijke afweging kan maken of iemand een revalidatietraject moet ondergaan dan de medisch specialist? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De medisch specialist stelt de medische indicatie en de medisch adviseur van de zorgverzekeraar stelt de verzekeringsindicatie. De medisch adviseur is degene die beoordeelt of er – gelet op de zorginhoudelijke afwegingen en de vigerende Zvw aanspraken – in de individuele situatie sprake is van een aanspraak in de zin van de Zorgverzekeringswet.
Op basis waarvan oordeelt de medisch adviseur van de zorgverzekeraars, dat de verwijzing van de medisch specialist onterecht is? Zijn deze adviseurs die vaak helemaal geen expertise hebben op dit gebied, daar überhaupt toe bevoegd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraars op deze manier op de stoel van de arts gaan zitten en ervoor zorgen dat mensen ondanks een verwijzing van de medisch specialist maandenlang moeten wachten op een behandeling of deze zelfs helemaal niet krijgen?
Zorgverzekeraars toetsen of er sprake is van een aanspraak. Zorgverzekeraars gaan daarmee niet op de stoel van de arts zitten maar doen een toets op de doelmatigheid en rechtmatigheid. Het weigeren van toestemming op deze gronden staat dus niet op gespannen voet met de zorgplicht. De zorgplicht schrijft voor dat de nodige zorg geleverd wordt, niet door wie en waar de zorg wordt geleverd. De zorgplicht schrijft ook voor dat er sprake moet zijn van redelijke termijnen. Voldoet de zorgverzekeraar daar niet aan dan kan dat worden gemeld bij de NZa.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars revalidatiecentra onder druk zetten allerlei vertrouwelijke informatie uit het medisch dossier aan te leveren als onderdeel van de motivatie waarom een patiënt recht heeft op revalidatie?
Om de voorafgaande toetsing uit te voeren, dienen zorgverzekeraars de beschikking te hebben over de gegevens die hiervoor noodzakelijk zijn maar ook niet meer dan dat. Zonder gegevens kunnen zorgverzekeraars de toetsing niet uitvoeren en kan de verzekerde niet de garantie worden geboden dat de te volgen behandeling door de zorgverzekeraar wordt vergoed. In de procedure heeft OCA overigens aangegeven dat de privacy van patiënten geen onderwerp van geschil is, omdat het toezicht daarop in goede handen is bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Bent u van mening dat een verwijzing van een medisch specialist het recht op zorg aantoont? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verwijzing naar medisch-specialistische zorg is een voorwaarde voor vergoeding ten laste van de zorgverzekeringswet. Een verwijzing geeft niet per definitie uitsluitsel of en hoe een verzekerde op die zorg van de aangezochte arts is aangewezen in het kader van vergoeding door de Zvw. Uit de historie zijn voldoende voorbeelden bekend dat dit oordeel alleen niet automatisch een aanspraak impliceert.
Bent u voorts van mening dat zorgverzekeraars die mensen met een verwijzing de zorg waar zij recht op hebben, onthouden of frustreren, voldoen aan hun zorgplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is het niet in strijd met de Zorgverzekeringswet dat de ene zorgverzekeraar revalidatietrajecten wel vergoedt vanuit de basisverzekering en de andere niet? Wat vindt u van de willekeur die zo ontstaat?
Het basispakket is voor iedere verzekerde gelijk. Het is aan zorgverzekeraars om te beoordelen of er – gelet op de zorginhoudelijke afwegingen en de vigerende Zvw- aanspraken – in de individuele situatie sprake is van een aanspraak in de zin van de Zvw. Het is ook aan de zorgverzekeraars om te bepalen hoe zij hun contracteer- en machtigingsbeleid inrichten. Als er onduidelijkheden of grote verschillen bestaan in het oordeel van zorgverzekeraars is het aangewezen om het Zorginstituut Nederland te vragen om een zienswijze.
Erkent u dat het voor een zorgverzekeraar lucratief kan zijn de groep verzekerden die gebruik maakt van revalidatiezorg, van zich af te stoten? Erkent u voorts dat het frustreren of ontzeggen van revalidatiezorg een zoveelste manier van risicoselectie kan zijn?
Het systeem van de risicoverevening zorgt ervoor dat zorgverzekeraars ex ante worden gecompenseerd voor hoge kosten van hun verzekerden. Dit systeem is sterk ontwikkeld en in hoge mate verfijnd. De NZa heeft in haar brede onderzoek naar risicoselectie geen doelbewuste acties van zorgverzekeraars gericht op risicoselectie vastgesteld.
In het onderhavige geval geldt dat iedere verzekerde bovendien gebruik kan maken van gecontracteerd aanbod waar geen machtigingsbeleid geldt.
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders via de rechter af moeten dwingen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen? Is dit niet de rol van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?
Dit volgt uit de wijze waarop de rollen en verantwoordelijkheden in Nederland zijn vormgegeven. Indien zorgaanbieders het niet eens zijn met het beleid van zorgverzekeraars kunnen zij zich wenden tot de rechter of tot de onlangs opgerichte «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». De NZa houdt in het algemeen toezicht op het nakomen van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
In dat kader kunnen zorgaanbieders en patiënten ook klachten melden bij de NZa.
Onderschrijft u hetgeen de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen stelt, namelijk dat veel meer revalidatiecentra zoals OCA tegen dit probleem aanlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen gegevens over. Als er ten aanzien van een behandeling onduidelijkheid bestaat of die onderdeel is van het pakket en zorgverzekeraars daar verschillend over oordelen, dan kan een zienswijze worden gevraagd aan het Zorginstituut Nederland.
Klopt het dat bij gecontracteerde revalidatiecentra een verwijzing van de specialist volstaat en dat dit probleem zich uitsluitend voordoet bij revalidatiecentra die geen contract hebben met de betreffende zorgverzekeraar?
Binnen een contract is het mogelijk afspraken te maken over de doelmatige inzet en de criteria op grond waarvan een toetsing uitgevoerd wordt. Deze mogelijkheid bestaat niet voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders. De criteria op grond waarvan getoetst wordt of een verzekerde op de betreffende zorg is aangewezen dienen voor alle verzekerden dezelfde te zijn, ongeacht of zij naar een gecontracteerde of niet- gecontracteerde zorgaanbieder gaan.
Is het derhalve juist om te concluderen dat zorgverzekeraars aanvragen niet afwijzen op zorginhoudelijke gronden maar uitsluitend om revalidatiecentra te dwingen een contract met hen af te sluiten?
Zorgverzekeraars mogen aanvragen slechts afwijzen op zorginhoudelijke gronden. Daarnaast is er over en weer sprake van contractvrijheid.
Bent u bereid om de zorgverzekeraars aan te spreken op hun gedrag en de Nederlandse Zorgautoriteit alsnog handhavend op te laten treden in het kader van het naleven van de zorgplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Op het moment dat de zorgplicht in het geding komt, zal de NZa vanuit haar toezichtsrol de verzekeraar hierop aanspreken.
Nieuwe schandalen bij Philadelphia |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het verhaal van een jonge vrouw die woonde in een zorginstelling van Philadelphia en zonder rechterlijke toets gedwongen zorg kreeg opgelegd en zelfs werd opgesloten?1
Zoals ik ook in mijn beantwoording op de andere vragenset (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 809) van het lid Leijten heb opgemerkt, heeft het verhaal van deze jonge vrouw mij geraakt.
Ik heb contact opgenomen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en gevraagd in hoeverre zij van deze casus op de hoogte is. In 2014 heeft de IGZ een klacht over de situatie rondom deze jonge vrouw met een verstandelijke beperking ontvangen. Deze klacht ging primair over de kwaliteit van zorg en het toepassen van dwang. De klacht is in behandeling genomen. IGZ heeft daarbij de stichting Philadelphia zorg (hierna: Philadelphia) verzocht te reageren op de klacht. De uitgebreide reactie van de instelling gaf voldoende inzicht in de manier waarop de zorgverlening voor de cliënte was vormgegeven en gaf geen aanleiding om te vermoeden dat sprake was van onverantwoorde zorg. Daarnaast was Philadelphia op dat moment binnen de complexe situatie op zoek naar een passende woonsetting voor deze jonge vrouw. De IGZ zag daarom geen aanleiding voor nader onderzoek.
Tevens heb ik vernomen dat Philadelphia inmiddels een externe onderzoekscommissie heeft ingesteld die de situatie nader onderzoekt. De commissie onderzoekt onder meer of de verleende zorg voldoende veilig en van goede kwaliteit was en of de procedure om te komen tot zeggenschap /vertegenwoordiging correct is verlopen.
Indien nodig kan de IGZ beslissen of verdere vervolgacties noodzakelijk zijn en eventueel zelf aanvullend onderzoek uitvoeren.
Pas als de feiten boven tafel zijn en de IGZ het onderzoeksrapport van Philadelphia heeft beoordeeld, kan ik een inhoudelijke reactie geven op het gebeurde. Ik ga in deze antwoorden dan ook niet in op specifieke vragen over de feitelijke situatie van de zorg voor deze jonge vrouw bij Philadelphia en het handelen van de betrokken zorgverleners en bestuurders.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat mensen gedwongen zorg krijgen toegepast en worden opgesloten, zonder dat hier een machtiging voor afgegeven is? Zo ja, hoe heeft dit bij Philadelphia kunnen gebeuren? Zo neen, waarom niet?
Het benemen van vrijheid van een persoon moet zo min mogelijk plaatsvinden. De omstandigheden waaronder dit in sommige situaties kan gebeuren, is vastgelegd in specifieke wetgeving te weten de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Daarin is geregeld dat een zorgverlener alleen een cliënt met een verstandelijke beperking gedwongen mag opnemen en middelen en maatregelen op grond van de Wet Bopz mag toepassen als deze cliënt een rechterlijke machtiging heeft én deze cliënt in een instelling met een Bopz-aanmerking verblijft. Dit is kristalhelder.
Een zogenaamde Bopz-arts moet dan beslissen over de toepassing van dwang, van middelen en maatregelen en beperking van bewegingsvrijheid binnen de instelling. Alle zorgaanbieders in Nederland moeten zich aan deze wetgeving houden.
Over de situatie van de zorg in deze casus kan ik op dit moment geen uitspraken doen. Ik wacht daarvoor het onderzoek van de externe commissie en de beoordeling daarvan door de IGZ af.
Is er een arts in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz-arts) van de instelling betrokken geweest bij het toezicht op de dwangmaatregelen die deze jonge vrouw kreeg opgelegd? Zo neen, wat is uw oordeel hierover? Zo ja, hoe kan de Bopz-arts toezicht hebben gehouden op iemand die zonder Bopz-machtiging in de instelling kwam wonen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg geïnformeerd over de situatie van de gedwongen zorg van deze jonge vrouw? Door wie precies en op welke momenten? Wat is de opvolging die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op deze meldingen heeft gegeven? Kunt u de Kamer een feitelijk overzicht doen toekomen?
Ja. Op 15 juli 2014 ontving de IGZ een klacht van mogelijke tekortkomingen in de zorgverlening aan deze jonge vrouw. De IGZ heeft de verkregen klacht beoordeeld en heeft 1 oktober 2014 vragen gesteld aan de zorginstelling. Op 15 oktober 2014 heeft Philadelphia geantwoord aan de IGZ. Deze reactie gaf de IGZ voldoende inzicht in de manier waarop de zorgverlening aan de cliënt is vormgegeven en gaf geen aanleiding om te vermoeden dat sprake was van onverantwoorde zorg. Philadelphia was op dat moment bezig voor de cliënte een passende woonsetting te vinden evenals een adequate invulling van het mentorschap. De IGZ heeft de zorginstelling verzocht dit te bespoedigen en de klacht op 12 januari 2015 gesloten.
Hoeveel meldingen krijgt de IGZ over het zonder toestemming toepassen van gedwongen zorg de afgelopen jaren ontvangen? Wat doet zij met deze meldingen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Uit navraag bij de IGZ blijkt dat dit niet afzonderlijk wordt geregistreerd. Een melding over het onrechtmatig toepassen van gedwongen zorg kan onderdeel uitmaken van een klacht of melding die meerdere aspecten van de zorg beslaat. Bij een klacht of melding over gedwongen zorg zal de IGZ beoordelen of het toepassen van dwang conform de regels heeft plaatsgevonden. De IGZ heeft echter niet het beeld dat deze situaties vaak voorkomen.
Hoe oordeelt u over de handelwijze van Philadelphia die tot twee keer toe de indicatie van de jonge vrouw verhoogde zonder dat zij of haar (stief)ouders hiervan op de hoogte waren gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat er bij een indicatieaanvraag altijd een handtekening van de cliënt of zijn wettelijk vertegenwoordiger moet zitten. Dat is onder de huidige wetgeving zo, maar dat gold ook voor de aanvragen die onder de AWBZ gedaan zijn. Als een instelling destijds door middel van een schriftelijke overeenkomst met het CIZ in mandaat herindicatiebesluiten mocht nemen, dan moest ook de toestemming van de cliënt of zijn wettelijk vertegenwoordiger met het herindicatietraject in het dossier gearchiveerd zijn.
Is de indruk juist dat hier sprake is geweest van upcoding, gezien het feit dat de inzet van zorg niet veranderde na de opgehoogde indicatie? Kunt u hierover uw analyse geven?
Zoals ik in de brief van 15 mei 2013 (Kamerstuk 28 828, nr. 30) aan uw Kamer heb laten weten was het uiteraard niet de bedoeling dat zorgaanbieders onder het systeem van de AWBZ en met gebruikmaking van instrumenten voor gemandateerde indicatiestelling over de rug van cliënten hogere zorgvragen gehonoreerd kregen dan voor die cliënten noodzakelijk waren. Op basis van de resultaten van het voorgaande kwartaal toetste het CIZ een bepaald percentage van deze aanvragen. Of in een specifieke situatie sprake is geweest van upcoding, is nu niet meer vast te stellen.
In voormelde brief heb ik uw Kamer eveneens gemeld, dat het niet zo was dat een hoger indicatiebesluit onmiddellijk leidde tot hogere inkomsten voor zorgaanbieders. Immers, de afspraken voor een bepaald jaar waren reeds gemaakt met het zorgkantoor en bovendien heeft het zorgkantoor een gemaximeerde contracteerruimte. Ook de macroruimte voor de kosten van de zorg is begrensd. Dat neemt niet weg dat onterechte hogere zorgindicatiebesluiten op de iets langere termijn wel hebben kunnen leiden tot hogere inkomsten voor de aanbieder als resultante van zijn gewijzigde mix van zorgzwaartepakketten.
Hoe oordeelt u over het feit dat de stiefvader van de jonge vrouw werd weggehouden bij haar, onder het mom dat hij een slechte invloed op zijn dochter zou hebben? Erkent u dat bezoekersregelingen een overtreding zijn van artikel 8 van het Europees Verdrag voord e Rechten van de Mens (EVRM) dat stelt dat het kunnen hebben van een familieleven een fundamenteel mensenrecht is?
Beperking van bezoek raakt inderdaad aan artikel 8 EVRM. Dat betekent niet dat elke beperking van bezoek een schending daarvan is. In artikel 8 staat namelijk ook dat een beperking mogelijk is, mits in de wet voorzien en noodzakelijk voor bijvoorbeeld het voorkomen van wanordelijkheden, de bescherming van de gezondheid of de bescherming van rechten en vrijheden van anderen. Daarbij laat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de lidstaten een ruime beoordelingsvrijheid (margin of appreciation) aan de lidstaten. Bezoekersregelingen zijn dus niet in algemene zin een overtreding van het EVRM.
Zorginstellingen kunnen in overleg met de cliënt, de familie en of de wettelijk aangestelde mentor een individuele bezoekersregeling afspreken ten behoeve van de cliënt. Deze afspraak wordt opgenomen in het zorgplan. Op het moment dat de cliënt zich hiertegen verzet, ook na eerdere instemming, ontstaat een nieuwe situatie en kan er sprake zijn van gedwongen zorg. De regels van de Wet Bopz moeten dan gevolgd worden (zie ook het antwoord op vraag 2 en 3).
Binnen de gehandicaptenzorg wordt het belang van het betrekken van familie en naasten bij de zorg sinds jaar en dag van groot belang geacht. De zorg en ondersteuning wordt bij voorkeur in de driehoek van cliënt, familie/naasten en zorgverlener besproken en vastgesteld. Dat laat onverlet dat in bepaalde situaties de samenwerking moeizaam is, of zelfs niet tot stand komt. Zorgaanbieders hebben een inspanningsverplichting om in het belang van cliënten te werken aan herstel van contact, tenzij er bijzondere omstandigheden spelen.
Over de situatie van de bezoekregeling in deze casus kan ik op dit moment geen uitspraken doen. Ik wacht daarvoor het onderzoek van de externe commissie en de beoordeling daarvan door de IGZ af.
Wat is uw mening over zorginstellingen die bezoekersregelingen opleggen aan familieleden? Hoe vaak komt dit voor en is dit te kwalificeren als een vorm van gedwongen zorg omdat de zorginstelling immers wezenlijk ingrijpt in de vrijheid van een bewoner om contact te hebben met familie?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat er grote onmacht uitgaat van het feit dat zorginstellingen bezoekersregelingen opleggen en niet in staat blijken om familieleden op een goede manier te betrekken bij de zorg en het leven van bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich nog dat u in 2011 Greet Prins (voorzitter van de raad van bestuur Philadelphia) heeft uitgeroepen tot zorgmanager van het jaar, hetzelfde jaar waarin de jonge vrouw opgesloten werd in de instelling van Philadelphia? Hoe heeft u een trofee aan iemand kunnen uitreiken die niet in het belang van haar bewoners handelt? Heeft u hier inmiddels spijt van?2
Philadelphia heeft inmiddels een onafhankelijke externe onderzoekscommissie gevraagd de situatie rond deze jonge vrouw te onderzoeken. Deze onderzoekscommissie heeft als opdracht gekregen om het handelen van de Philadelphia als zorgverlener onder de loep te nemen. De commissie kijkt daarbij onder meer naar het toepassen van dwang, de procedure rondom het mentorschap en upcoding. Het onderzoeksrapport zal door de IGZ worden beoordeeld. Daarna zal de IGZ bepalen of en zo ja, welke verdere vervolgacties noodzakelijk zijn. Wanneer er naar aanleiding van dit onderzoek vermoedens zijn van zorgfraude zal dit signaal worden doorgegeven aan de NZa en het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) waarin de IGZ samenwerkt met de NZa, iSZW, de Belastingdienst, CIZ, FIOD, OM, VNG en ZN om fraude met zorggelden aan te pakken.
Pas als de feiten boven tafel zijn en de IGZ het onderzoeksrapport van Philadelphia heeft beoordeeld, kan ik een inhoudelijke reactie geven op het handelen van Philadelphia.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de handelwijze van de bestuurders en toezichthouders van de Philadelphia? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de zorg die geboden wordt in Philadelphia en te kijken of andere bewoners ook onder dezelfde erbarmelijke omstandigheden als deze jonge vrouw verkeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar het zorggeld dat Philadelphia besteedt aan vastgoed, prestigeobjecten en duur reclamemateriaal dat zij rondstuurt?3 4
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat deze situaties veel te vaak voorkomen en dat hier geen sprake meer is van een incident? Zo ja, welke precieze maatregelen gaat u instellen om boven tafel te krijgen bij welke zorginstellingen dergelijke wantoestanden worden veroorzaakt en daadwerkelijk eens een keer in te grijpen? Zo neen, waarom laat u deze mensen die nu in vergelijkbare omstandigheden verkeren in de kou staan?
Hoewel klachten en meldingen over het onrechtmatig toepassen van gedwongen zorg niet als zodanig geregistreerd worden, herkent de IGZ niet het beeld dat deze situaties vaak voorkomen. Bij een melding over gedwongen zorg zal de IGZ beoordelen of het toepassen van dwang conform de regels heeft plaatsgevonden.
Welke opvolging heeft u gegeven aan uw contact met de Klokkenluiders Verstandelijk Gehandicapten?5
In de Kwaliteitsagenda voor de gehandicaptenzorg die ik samen met veldpartijen, waaronder de Stichting Klokkenluiders VG, heb opgesteld is het belang van een goede dialoog tussen cliënt, hun naasten en de zorgverlener benadrukt. Om deze dialoog te verbeteren is onder meer onderzoek nodig naar ervaren afhankelijkheid. Cliënten ervaren nog te vaak te veel afhankelijkheid van de zorgaanbieder. Er is inmiddels door een breed samengestelde begeleidingscommissie, waarin naast cliëntorganisaties, VGN en VWS ook de Klokkenluiders VG plaatsnemen, gestart met het uitwerken van het onderzoek.
Misstanden met mentorschap in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het verhaal van Tamara die woonde in een zorginstelling van Philadelphia en deze zorginstelling buiten Tamara en haar ouders om, mentorschap voor Tamara aanvroeg bij de kantonrechter?1
Zoals ik al in mijn beantwoording op de andere vragenset (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 808) van het lid Leijten heb opgemerkt, heeft het verhaal van deze jonge vrouw mij geraakt.
Ik heb contact opgenomen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en gevraagd in hoeverre zij van deze casus op de hoogte is.
Ik vind het belangrijk dat de feiten in deze zaak worden onderzocht. Ik heb vernomen dat de Stichting Philadelphia zorg (hierna: Philadelphia) een onafhankelijke externe onderzoekscommissie heeft ingesteld. Deze onderzoekscommissie onderzoekt of de verleende zorg voldoende veilig en van goede kwaliteit was en of de procedure om te komen tot zeggenschap/vertegenwoordiging correct is verlopen. De IGZ zal het onderzoeksrapport beoordelen, indien nodig beslissen dat verdere vervolgacties noodzakelijk zijn en eventueel zelf aanvullend onderzoek uitvoeren. Pas als alle feiten boven tafel zijn en de IGZ het onderzoeksrapport heeft beoordeeld, kan ik een inhoudelijke reactie geven op het handelen van Philadelphia.
Vindt u het wenselijk dat een zorginstelling een mentorschap of bewindvoering kan aanvragen, ook als familie het daarmee oneens is, en daarmee de zeggenschap van familie op levenskeuzes maar ook zorginhoudelijke zaken aangaande de client verliezen?
Als iemand onvoldoende in staat is zijn eigen belangen waar te nemen, kan de kantonrechter beschermingsbewind (hierna: bewind) of mentorschap instellen. Op verschillende manieren is in de wet gewaarborgd dat op verschillende momenten rekening wordt gehouden met de wensen van de betrokkene en zijn nabije omgeving.2 Het gaat om het moment dat de kantonrechter beslist over het al dan niet instellen van bewind of mentorschap (onder I), de keuze van de bewindvoerder of mentor (onder II) en invloed van de nabije omgeving tijdens het bewind of mentorschap (onder III). De ondersteuning van de betrokkenheid van de nabije omgeving is een van de uitgangspunten van de Wet wijziging curatele, bewind en mentorschap,3 die op 1 januari 2014 in werking is getreden.
Personen uit de nabije omgeving van de betrokkene, zoals de partner, (klein)kinderen en (groot)ouders kunnen een verzoek doen tot instelling van bewind of mentorschap.4 Daarnaast kan sinds 1 januari 2014 ook de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan hem begeleiding biedt, verzoeken om bewind in te stellen; voor die tijd kon de instelling alleen verzoeken om mentorschap in te stellen.5 Deze bevoegdheid kan van belang zijn als er geen familie is, de familie geen verzoek indient of kan indienen, of er onenigheid is binnen de familie.6 Als het verzoek tot instelling van bewind of mentorschap door een instelling wordt ingediend, moet in het verzoek staan waarom de familie geen verzoek indient.7 Om de noodzaak van het bewind of mentorschap te beoordelen, worden de betrokkene en degene die het verzoek indient gehoord. Daarnaast stelt de kantonrechter de partner, kinderen, ouders, broers en zussen in de gelegenheid om zich over het verzoek uit te laten.8 Maken zij hiervan geen gebruik, dan kan de kantonrechter hun mening niet betrekken bij zijn beslissing. Als een familielid laat weten bezwaren te hebben tegen het instellen van het bewind of mentorschap, of tegen de benoeming van de voorgestelde bewindvoerder of mentor, zal de kantonrechter deze familieleden oproepen, om hen te horen. De belangen van de betrokkene staan voorop in de beslissing van de kantonrechter. Hij houdt daarbij rekening met de bezwaren en overwegingen van de familie.9
Als de kantonrechter beslist tot instelling van bewind of mentorschap, volgt hij bij de benoeming van de bewindvoerder of mentor de voorkeur van de betrokkene. Hij volgt deze voorkeur niet als er gegronde redenen zijn die zich hiertegen verzetten.10 Als de kantonrechter van de voorkeur van de betrokkene afwijkt, moet hij motiveren waarom hij dat doet. Wanneer de betrokkene geen voorkeur heeft, of de kantonrechter volgt deze niet, bepaalt de wet dat de voorkeur ernaar uitgaat dat de partner, een naast familielid, of een andere directe naaste van de betrokkene wordt benoemd.11 De kantonrechter zal dus niet zomaar overgaan tot benoeming van een door een instelling voorgedragen bewindvoerder of mentor.
De partner en familieleden van de betrokkene kunnen daarnaast invloed uitoefenen op het voortduren van het bewind of mentorschap. Zij kunnen verzoeken het bewind of mentorschap op te heffen, of de bewindvoerder of mentor te ontslaan.12 De gedachte is dat de mensen in de nabije omgeving op deze manier ook een zekere invloed uitoefenen op het functioneren van de benoemde bewindvoerder of mentor.
Op welke wijze worden deze verzoeken goedgekeurd? Mag een kantonrechter wettelijk gezien een mentorschapsaanvraag goedkeuren, als betrokken familieleden/naasten en de cliënt zelf hierover niet zijn geïnformeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat zorginstellingen mentorschap aanvragen voor cliënten en daar geen informatie over geven en geen toestemming vragen bij cliënten en/of betrokken familieleden? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Het geschetste wettelijke kader heeft als uitgangspunt dat een door een instelling voorgedragen mentor pas wordt benoemd nadat de betrokkene en familieleden zich hierover hebben kunnen uitlaten.
Op korte termijn verwacht het Ministerie van Veiligheid en Justitie tijdens een regulier overleg met de expertgroep Curatele, Bewind en Mentorschap van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton te horen of de praktijk naar hun ervaring in overeenstemming is met het hierboven geschetste wettelijke kader. Mocht het overleg hier aanleiding toe geven, dan kan dit onderwerp aan de orde komen bij de evaluatie van de wetswijziging in 2017. Uw Kamer wordt op de gebruikelijke wijze geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie. Deze uitkomsten wacht de Minister van Veiligheid en Justitie af, voordat hij een beslissing neemt over de noodzaak tot aanpassing van de regels.
Is u bekend hoe vaak het voorkomt dat familieleden die in eerste instantie 1e contactpersoon zijn van een cliënt, terzijde worden geschoven door de zorginstelling en vervolgens geen stem meer hebben omdat de zorginstelling de taak van de familieleden heeft vervangen door een mentor? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak komt het voor dat zorginstellingen een mentor aanvragen voor een cliënt en de mentor organisatorisch verbonden is met de zorginstelling, terwijl dit wettelijk gezien niet mag? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De zorginstelling, personen die behoren tot de leiding of het personeel daarvan, personen die op een andere manier aan de zorginstelling zijn verbonden, en een direct betrokken of behandelend hulpverlener kunnen op grond artikel 1:452, zesde lid, BW niet tot mentor worden benoemd. Als pas na de benoeming van de mentor blijkt dat er een dergelijke band bestaat, is dit een grond voor ontslag van de mentor. Bij de hierboven genoemde evaluatie van de wetswijziging komt de werking van deze bepaling in de praktijk aan de orde.
Hoeveel meldingen ontvangt u en meldpunten in de zorg over misstanden met mentorschap in de zorg? Wat worden met deze meldingen gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) blijkt dat er de afgelopen jaren geen klachten zijn binnengekomen in de categorie die de vragensteller kwalificeert als «misstanden» rondom het mentorschap door zorginstellingen.
Jaarlijks worden wel enkele klachten ontvangen rond juridische beschermingsmaatregelen als mentorschap, bewind of curatele.
Wanneer het LMZ een klacht ontvangt, geeft zij een passend advies aan de melder over de wijze waarop diens klacht kan worden opgelost. Indien het LMZ hier aanleiding toe ziet, legt zij de klacht voor aan de IGZ. In dat geval beoordeelt de IGZ vervolgens of zij hierin een rol moet nemen, en zo ja, welke. Er zijn geen klachten ontvangen over mentorschap waarvan het LMZ heeft geoordeeld dat deze aan de IGZ moesten worden voorgelegd.
Zoals uit de voorgaande beantwoording blijkt, beslist de kantonrechter over het instellen van mentorschap. De IGZ heeft hier geen rol in. Wel ziet de IGZ het als haar taak om bij een melding te beoordelen of de taakuitoefening van de mentor gevolgen heeft voor de kwaliteit van de geboden zorg.
Gaat u bij Philadelphia (laten) ingrijpen en onderzoeken of meer cliënten die zorg ontvangen van Philadelphia zonder toestemming een mentor opgelegd hebben gekregen? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, heeft Philadelphia een onafhankelijke externe onderzoekscommissie ingesteld die de situatie nader onderzoekt. De IGZ zal het onderzoeksrapport beoordelen, indien nodig beslissen dat verdere vervolgacties noodzakelijk zijn en eventueel zelf aanvullend onderzoek uitvoeren.
Op welke wijze onderzoekt de Inspectie voor de Gezondheidszorg of zorginstellingen het mentorschap misbruiken om zo een grotere positie te hebben tegenover cliënten en familieleden van cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid uw beleid te veranderen en/of aan te scherpen om te zorgen dat organisaties zoals Philadelphia geen mentor kunnen instellen zonder dat de cliënt en diens familie/naasten geïnformeerd zijn en toestemming gegeven hebben? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een zorgbestuurder de verpleeghuisnorm van Hugo Borst niet realistisch vindt |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de blog van een zorgbestuurder, waarin hij stelt dat de eis van een personeelsbezetting van 2 personeelsleden op 8 bewoners niet realistisch is?1
Ik heb kennisgenomen van de blog van de desbetreffende zorgbestuurder. Mijn reactie treft u aan in antwoord op onderstaande vragen, alsmede in mijn brief van 13 januari jongstleden getiteld «Kwaliteitskader en manifest: de volgende stap in de kwaliteitverbetering van de verpleeghuiszorg».
Klopt de ingenomen stelling dat die eis van 2 op 8 leidt tot 45% meer personeel?
Ik heb geen inzicht in de wijze waarop de betreffende berekening precies tot stand is gekomen. Mij is niet bekend waarop het percentage van 45% is gebaseerd.
Wat betreft de cijfers over medewerkers in de zorg kan ik u het volgende meedelen. Volgens het onderzoeksprogramma Arbeid, zorg en welzijn bedraagt het totale aantal medewerkers in de verpleeghuizen in 2015 247.000. 45% daarvan is dus 111.500. Ervan uitgaand dat de zorgbestuurder doelde op een uitbreiding van het aantal zorgmedewerkers, wijs ik erop dat over het algemeen circa 70% van de medewerkers in de verpleeghuizen op de bewonersgroep werkt. Uit het artikel maak ik niet op dat hiermee rekening is gehouden.
Baseert de zorgbestuurder qua berekening zich op zijn eigen instelling, en betekent dit dat bij de zorginstelling Fundis een norm van 1 verzorgende of verpleegkundige op 8 bewoners gebruikelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk voor de veiligheid, het toezicht op bewoners, alsmede de aandacht die aan bewoners kan worden gegeven, wenselijk dat er maar 1 zorgverlener op 8 bewoners wordt ingezet? Is dit conform de leidraad die per 1 januari a.s. moet gaan gelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Zorginstituut kiest, net zoals eerder het veld deed, in het kwaliteitskader niet voor een eenvoudige generieke kwantitatieve norm van een aantal zorgverleners per cliënt. Generieke kwantitatieve normen houden naar de mening van het Zorginstituut onvoldoende rekening met de grote diversiteit in cliëntengroepen die verpleeghuiszorg ontvangen en met de omgevingen waarin verpleeghuiszorg wordt geleverd. De verschillen zijn te groot, soms is meer, soms minder en soms ander personeel nodig. Bovendien, zo geeft het Zorginstituut aan, blijkt uit de literatuur dat voor een dergelijke norm onvoldoende aanwijzingen zijn. Schaarste of overvloed op de arbeidsmarkt kan overigens in sommige regio’s aan de orde zijn, maar dit speelt geen rol in de reden waarom in dit kader niet gekozen is voor een generieke kwantitatieve norm.
Klopt de berekening dat de uitbreiding van 45% van personeel (nachtdiensten niet meegerekend) in de hele ouderenzorg 115.000 zorgverleners betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de analyse van de zorgbestuurder dat de arbeidsmarkt aan het verkrappen is, en de demografische ontwikkeling doet vermoeden dat die krapte structureel is? Hoe verhoudt dit zich met uw uitspraken dat de arbeidsmarkt in de zorg weer aantrekt?2
Periodiek worden binnen het onderzoeksprogramma «Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», opgezet door het Ministerie van VWS en de sociale partners, rapportages gemaakt en aan de Kamer aangeboden. In de laatste arbeidsmarktrapportage is een toenemende vraag naar zorgpersoneel zichtbaar vanaf 2016.
Klopt de uitspraak dat forse uitbreiding van geschoolde professionele medewerkers op de korte termijn onmogelijk is? Hoe verhoudt dit zich met de bijna 80.000 zorgverleners die ontslagen zijn de afgelopen jaren, en zo weer aan de slag kunnen in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoewel mij de precieze uitgangspunten die aan de uitspraak van de zorgbestuurder ten grondslag liggen niet bekend zijn, zou er bedoeld kunnen zijn dat de uitbreiding van geschoolde professionele medewerkers zich op diverse functieniveaus zou moeten voltrekken. In mijn brief van 13 januari jl., waarin ik een reactie gaf op het Manifest van Hugo Borst en Carin Gaemers, heb ik aangegeven dat het gaat om een goede personeelsmix. Juist wanneer het gaat om meer kwaliteit van leven voor bewoners in verpleeghuizen, gaat het niet (alleen) om medisch personeel, maar (vooral) om mensen die in staat zijn menselijke aandacht te geven.
Hoeveel medewerkers in de ouderenzorg hebben een deeltijdcontract, en zouden meer willen werken? Zijn de werkgevers bereid, naast het uitzetten van vacatures, personeel uitbreiding van hun dienstverband te geven als zij dat willen? Bent u bereid die bereidheid te onderzoeken, en in kaart te brengen wat dit aan extra inzet kan opleveren en de Kamer hierover te informeren?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal medewerkers in de ouderenzorg met een deeltijdcontract die meer zouden willen werken. Hoewel ik geen inzicht heb in de keuzes die individuele werkgevers maken, kan ik me voorstellen dat werkgevers vacatureruimte al proberen op te vullen door uitbreiding van dienstverbanden, daar waar de kennis en vaardigheden van de medewerkers passen bij de zorgvraag van cliënten en de gewenste urenuitbreiding past in de roosters van de teams. Ik ben bereid met Actiz te bespreken in hoeverre hun leden gebruik maken van de mogelijkheden die er zijn.
Vindt u het wenselijk dat, daar bijna 80.000 zorgverleners in de zorg zijn ontslagen en de FNV al jaren aandringt op uitbreiding van contracten van zorgverleners die dat willen, de zorgbestuurder de discussie start over het aantrekken van buitenlandse zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 7 en 8.
Klopt de uitspraak van de zorgbestuurder dat de uitbreiding van personeel om tot een bezetting van 2 op 8 te komen een investering van € 2,7 miljard is? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
In het nieuwe Kwaliteitskader zijn in §6.3 duidelijke normen gesteld over de personele bezetting. Eerder heb ik de Kamer toegezegd om op basis van input van de NZa en (zo nodig) die van andere partijen eind februari 2017 een eerste analyse van de financiële gevolgen van de leidraad verantwoorde personeelssamenstelling aan de Tweede Kamer te sturen. Die analyse zal uiteraard nu het hoofdstuk personeelssamenstelling uit het Kwaliteitskader betreffen.
Hoe oordeelt u over de uitspraak dat er door «framing van enkele politici en journalisten» het Nederlandse publiek denkt dat er teveel managers in de zorg rondlopen die zorggeld opslokken? Hoe ziet u dit in het licht van het onderzoek dat recent is gepubliceerd dat er juist een toename is van het aantal managers in ziekenhuizen, en het feit dat tussen 1996 en 2014 het snelst groeiende beroep «manager in de zorg» is geweest?3 4
De uitspraak van de desbetreffende zorgbestuurder laat ik voor zijn rekening. In mij brief van 13 januari ga ik ook in op het thema overhead.
Erkent u dat de stelling van de zorgbestuurder dat het manifest «Scherp op ouderenzorg», waarin gepleit wordt voor goede zorg met voldoende aandacht, onrealistisch is en in lijn ligt van het statement van de zorgorganisatie waar hij leiding aangeeft, waarin staat «De verzorgingsstaat zoals wij die kennen, is niet langer levensvatbaar. Het aandeel van ouderen in onze maatschappij groeit de komende jaren met zo’n dertig procent. En we leven allemaal ook nog eens een stuk langer. Dat maakt collectief gefinancierde verzorging en verpleging zoals we die nu kennen, onbetaalbaar»?5
Ik vind goede zorg met voldoende aandacht voor cliënten in het geheel niet onrealistisch. Via het programma «Waardigheid en Trots» wordt daar via verschillende wegen door vele mensen hard aan gewerkt. De hervorming van de Langdurige Zorg was erop gericht goede zorg en ondersteuning te garanderen voor iedereeen die dat nodig heeft: nu en in de toekomst.
Heeft het lid van de «Gideonsbende» voor goede ouderenzorg, die collega bestuurder is van de zorgbestuurder die stelt dat het manifest onrealistisch is, u laten weten dat zij vindt dat uw onderschrijving van het manifest niet realistisch is?6
Nee.
Vindt u nog steeds dat deze «zorgnetwerkorganisatie» die een «vloot» aan BV’s hanteert, en gedoogt dat de voorzitter van de Raad van Commissarissen en andere toezichthouders tegelijkertijd een bestuursfunctie bekleden in een van de BV’s van Fundis Holding niets is om zorgen over te maken? Wilt u in het licht van de schijn van belangenverstrengeling bij zorginstelling Alliade nog een adequaat oordeel? Kunt u uw antwoord toelichten?7
In aanvulling op mijn antwoorden van de eerdere vragen over betreffende instelling vind ik dat het primair de verantwoordelijkheid van Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen is om de Zorgbrede Govenancecode toe te passen, of uit te leggen waarom aan bepaalde onderdelen niet wordt voldaan. Als een instelling de code niet goed toepast, kan een aantal belanghebbenden met een klacht een beroep doen op de Governance commissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Dit kan ook wanneer een instelling niet kan verklaren waarom ze de code verkeerd toepast. De commissie geeft vervolgens een niet bindend, maar wel zwaarwegend advies. Dat is in dit geval niet gebeurd.
Bent u bereid afstand te nemen van de uitspraak van de zorgbestuurder dat het manifest «Scherp op ouderenzorg» onrealistisch is? Zo neen, hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak dat u zich gesteund voelt door het manifest?8
In mijn brief van 13 januari jl. heb ik een uitgebreide reactie gegeven op het manifest «Scherp op ouderenzorg». In deze brief is puntsgewijs aangegeven op welke wijze het kabinet invulling geeft aan het manifest.
Heeft u, of uw ministerie, contact gehad met de zorgbestuurder (en of zijn ondersteuning) over zijn column en hem mogelijk van informatie voorzien?
Nee; de betreffende zorgbestuurder heeft het ministerie achteraf geattendeerd.
De wonderlijke herindicatie van Maartje |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat Maartje, die een indicatie vanwege verstandelijke beperking had, bij herindicatie opeens afgewezen wordt voor de Wet langdurige zorg (Wlz), omdat ze ook geestelijke gezondheidzorg nodig heeft?1
Het CIZ heeft mij laten weten dat in december jl. bezwaar is gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag gericht op toegang tot de Wlz. Hangende dit bezwaar kan ik niet nader in gaan op deze individuele zaak en zal ik bij beantwoording van de onderstaande vragen in algemene bewoordingen een toelichting geven.
Het CIZ zal in beginsel uiterlijk binnen twaalf weken vanaf de dag waarop het bezwaarschrift is binnengekomen, een beslissing op het bezwaar bekendmaken. Als de (concept)beslissing op bezwaar luidt dat het bezwaar geheel of gedeeltelijk ongegrond is, wordt deze ter advisering voorgelegd aan het Zorginstituut Nederland. Daarmee wordt de afhandelingstermijn van het bezwaar met tien weken verlengd.
Kunt u uitleggen hoe een psychische aandoening boven een verstandelijke beperking gaat, wat er concreet toe leidt dat Maartje haar woonplek van de zorginstelling moet verlaten en met onzekerheid of zij zorg zal krijgen via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Zorgverzekringswet (Zvw)?
Toegang tot de Wlz is er, wanneer een cliënt vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Psychiatrie is geen grondslag voor de Wlz.
Onzekerheid over de continuïteit van de zorgverlening moet zoveel mogelijk worden voorkómen. Op het moment dat helder is dat er geen aanspraak (meer) is op Wlz-zorg is het aan gemeenten en/of zorgverzekeraars om vanuit de Wmo en Zvw waar nodig zorg en ondersteuning te bieden. In spoedeisende gevallen zijn gemeenten verplicht onverwijld te beslissen over inzet van een voorlopige maatwerkvoorziening. Daarbij worden cliënt (en diens vertegenwoordiger) en zorgaanbieder betrokken en dit kan vooruitlopend op het gesprek of onderzoek tussen gemeenten en cliënten.
Komt het vaker voor dat mensen met een indicatie VG 06 bij herindicatie geen toegang meer hebben tot de Wlz?
Het CIZ heeft mij laten weten dat dit zelden voorkomt.
Voor het zorgprofiel (SG)LVG komt het vaker voor dat na het verstrijken van de indicatie, toegang tot de Wlz niet meer aan de orde is. De behandeling in een LVG- of SGLVG-behandelcentrum kan dermate effectief zijn geweest, dat cliënt geen Wlz-zorg meer nodig heeft. De zorg zal dan uit andere domeinen moeten worden bekostigd.
Erkent u dat de mate van ondersteuning die iemand met een verstandelijke beperking nodig heeft levenslang en levensbreed kan zijn, ook als er sprake is van (tijdelijke) psychiatrie en dat het daarom onwenselijk is om de geestelijke gezondheidszorg als dominante grondslag te zien?
Ja, cliënten moeten de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Ook vanuit de Zvw en de Wmo kan voor cliënten met een levenslange en levensbrede zorg- en ondersteuningsvraag passende zorg en hulp worden georganiseerd in de eigen omgeving van de cliënt. Dit geldt dus niet alleen voor zorg vanuit de Wlz.
Toegang tot de Wlz is er, wanneer een cliënt vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Het CIZ voert de indicatiestelling voor de Wlz uit. In de beleidsregels indicatiestelling voor de Wlz, zijn (onder meer) de criteria voor het vaststellen van de grondslag verstandelijke beperking vastgelegd. Voor het vaststellen van de grondslag verstandelijke handicap moeten de beperkingen in het adaptief functioneren reeds voor het 18e levensjaar aanwezig zijn. Als de beperkingen in het adaptief functioneren na het 18e levensjaar zijn ontstaan zijn en er voordien geen andere aanwijzingen waren voor een verstandelijke beperking, dan past dat niet bij een beeld van een cliënt met een verstandelijke beperking. Deze beleidsregels zijn gebaseerd op definities die deskundigen uit het veld hanteren.
Hoe oordeelt u over het besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) dat er onvoldoende onderbouwing zou zijn om te kunnen vaststellen dat Maartje vóór haar 18e jaar voldeed aan de criteria voor de grondslag verstandelijke beperking en zich beroept op een gedateerde intelligentietest die de schoolbegeleidingsdienst op negenjarige leeftijd van Maartje?
In eerdere antwoorden heb ik aangegeven dat ik hangende het bezwaar tegen de afwijzing van de Wlz-aanvraag niet inhoudelijk op deze zaak kan ingaan.
Mag het CIZ bij het opstellen van een indicatiebesluit zich beroepen op een rapport van een schoolbegeleidingsdienst uit 1999, terwijl er recentere rapporten en conclusies zijn van het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht en van een psychiater die Maartje hebben behandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat het teruggrijpen naar een gedateerd rapport, terwijl dat is ingehaald door recente rapporten zijn over de verstandelijke vermogens van Maartje, overkomt als het zoeken naar een reden om de indicatie af te wijzen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat op de dag dat het indicatiebesluit valt, ook direct de indicatie afloopt? Hoe geeft dit Maartje überhaupt de mogelijkheid om zich voor te bereiden op het zoeken van zelfstandige woonruimte, het aanvragen van begeleiding of wijkverpleging? Is het wenselijk dat mensen op straat komen door een herindicatie die de toegang tot de Wlz stante pede beëindigt?
Onzekerheid over de continuïteit van de zorgverlening moet zoveel mogelijk worden voorkómen. Op het moment dat helder is dat er geen aanspraak (meer) is op Wlz-zorg is het aan gemeenten en/of zorgverzekeraars om vanuit de Wmo en Zvw waar nodig zorg en ondersteuning te bieden. In spoedeisende gevallen zijn gemeenten verplicht onverwijld te beslissen over inzet en bekostiging van een voorlopige maatwerkvoorziening. Daarbij worden cliënt (en diens vertegenwoordiger) en zorgaanbieder betrokken en dit kan vooruitlopend op het gesprek of onderzoek tussen gemeenten en cliënten.
Erkent u dat Maartje geluk heeft dat haar zorginstelling haar niet op straat zet? Wat vindt u ervan dat zij nu zorg voor eigen kosten moeten bieden, zeker voor de duur dat Maartje niet terecht kan in de Wet langdurige zorg en hierover in beroep zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak komt het voor dat zorginstellingen de zorg (tijdelijk) blijven bekostigen voor een bewoner, omdat deze niet terecht meer kan in de Wet langdurige zorg? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik beschik niet over gegevens waaruit blijkt hoe vaak zorgaanbieders de zorg (tijdelijk) blijven bekostigen voor een cliënt, na afwijzing van een aanvraag om Wlz-zorg. Ik ben bereid bij ActiZ en VGN na te gaan of deze gegevens bij hen bekend zijn.
Bent u bereid om Maartje te helpen en te zorgen dat zij de zorg en ondersteuning krijgt die ze nodig heeft en terecht kan in de Wet langdurige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen moeten de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Ook vanuit de Zvw en de Wmo kan voor cliënten met een levenslange en levensbrede zorg- en ondersteuningsvraag passende zorg en hulp worden georganiseerd in de eigen omgeving van de cliënt. Dit geldt dus niet alleen voor zorg vanuit de Wlz.
Het CIZ voert de indicatiestelling voor de Wlz uit op een onafhankelijke, deskundige en uniforme wijze. Als een cliënt niet voldoet aan de toegangscriteria voor de Wlz dient de zorg te worden bekostigd uit de andere domeinen. Cliënten kunnen in dit proces gebruik maken van onafhankelijke, kosteloze en laagdrempelige cliëntondersteuning. «MEE» en «Zorgbelang Nederland» zijn organisaties die hiervoor kunnen worden benaderd.
Welke concrete maatregelen gaat u stellen om te zorgen dat alle mensen die zorg uit de Wet langdurige zorg nodig hebben dit ook krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u een overzicht geven van het aantal herindicaties die uit zijn gelopen op een besluit dat er geen toegang tot de Wlz meer was? Kunt u tevens een overzicht geven van de indicatie die de mensen hadden voor het herindicatiebesluit?
Voor de beantwoording van deze vraag heeft het CIZ onderzocht hoeveel positieve en negatieve besluiten zijn genomen door het CIZ, nadat de indicatieduur van het voorgaande indicatiebesluit – het tijdelijke zorgprofiel LVG of SGLVG – was verstreken.
Aantal positieve en negatieve besluiten na tijdelijk zorgprofiel LVG of SGLVG, absoluut en relatief, met aanvraagdatum in 2015 en 2016
Positief
1.133
84,18%
Negatief
213
15,82%
Eindtotaal
1.346
100%
Voor deze zorgprofielen geldt dat het behandeldoel is verbetering c.q. vermindering van de (gedrags)problematiek. Negatieve Wlz-besluiten, volgend op verstreken indicatiebesluiten voor een LVG- of SGLVG-zorgprofiel, betekenen, dat de behandeling in een LVG- of SGLVG-behandelcentrum dermate effectief is geweest, dat daarna een minder zware zorgvraag resteert, zoals vermeld in het antwoord op vraag 3.
Het inzichtelijk maken van de bij zorgverzekeraars gedeclareerde zorg in relatie tot de zorguitgaven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u van mening dat transparantie over de gedeclareerde zorg zich moet beperken tot behandelingen tot een hoogte van het maximaal eigen risico? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn transparantiebeleid is erop gericht dat patiënten en verzekerden bij het kiezen van een behandeling effectief inzicht hebben in alle informatie die voor hen van belang is op het gebied van zowel de kwaliteit als de prijs van zorg.1 Dat gaat niet alleen om de tarieven onder het maximaal eigen risico. Inzicht in het tarief anders dan het maximaal eigen risico is ook van belang voor patiënten die zorg willen ontvangen van zorgaanbieders die door hun zorgverzekeraar niet zijn gecontracteerd (voor de desbetreffende behandeling) en uit onderzoek blijkt dat veel consumenten informatie willen over de kosten van zorg, ongeacht of deze zelf moeten worden betaald.2 Daarnaast kan vergroting van de prijstransparantie voor ziekenhuizen een belangrijke impuls geven om meer te werken op basis van daadwerkelijke kostprijzen En kan het een impuls geven aan ziekenhuizen om de verschillen in het tarief te verklaren en zo meer inzicht te geven in de kwaliteit van zorg.
Inzicht in gedeclareerde zorg heeft op geaggregeerd niveau een belangrijke meerwaarde om ontwikkelingen in de zorguitgaven te kunnen volgen, onder meer met het oog op de controlerende taak van uw Kamer.
Bent u van mening dat transparantie over gedeclareerde zorg uitsluitend voor patiënten en verzekerden van belang is? Of erkent u dat dit ook voor bijvoorbeeld de Kamer van belang is om haar controlerende taak te kunnen vervullen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat indien de door aanbieders gedeclareerde zorg wordt afgetrokken van de zorguitgaven, het resterende bedrag kan worden aangemerkt als uitvoeringskosten van de zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze som kan niet zo worden gemaakt. De zorguitgaven (binnen de Zorgverzekeringswet) behorende tot het Budgettair Kader Zorg (BKZ) worden bepaald door het totaal van de door zorgaanbieders bij verzekeraars gedeclareerde zorg. De uitvoeringskosten van de zorgverzekeraars behoren niet tot de zorguitgaven die onder het BKZ vallen. Uitvoeringskosten financieren zorgverzekeraars vanuit hun premie. Zorgverzekeraars houden dus bij de premiestelling rekening met de verwachte uitvoeringskosten die het komende jaar moeten worden gedekt.
Inzicht in gedeclareerde zorg heeft op geaggregeerd niveau een belangrijke meerwaarde, bijvoorbeeld om ontwikkelingen in de zorguitgaven te kunnen volgen.
Vindt u ook dat transparantie over de gedeclareerde zorg daarom van belang is om te kunnen oordelen over de efficiëntie van de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom vindt u dit als systeemverantwoordelijke niet interessant om te weten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het openbaar maken van data uit het landelijk Diagnose Informatiesysteem (DIS-data) indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars volgens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook in strijd met de Wet openbaarheid bestuur (Wob)?
Het openbaar maken van data uit DIS die, ook in combinatie met al beschikbare data, niet herleidbaar is naar patiënten, verzekerden, individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars is niet in strijd met de Wob.
Kan het openbaar maken van DIS-data indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars rekenen op bezwaren van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)?
Indien de DIS-informatie daadwerkelijk niet herleidbaar is tot individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars, en ook niet tot individuele patiënten of verzekerden, zal openbaarmaking in beginsel niet tot bezwaren van de ACM leiden. Belangrijke aandachtspunten voor de ACM hierbij zijn dat de data geanonimiseerd en geaggregeerd zijn en dat hun herkomst ook in combinatie met andere gegevens niet reconstrueerbaar is.
Bent u bereid de NZa opdracht te geven om geanonimiseerde DIS-data openbaar te maken zodat op macroniveau inzage in de gedeclareerde zorg, zorguitgaven en uitvoeringskosten gegeven kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de NZa gevraagd om een gestructureerd traject te ontwerpen voor een stapsgewijze openbaarmaking van alle prijsgegevens in de curatieve zorg.3 Daarnaast geeft de NZa via marktscans, via rapportages over de uitvoering van de ziektekostenverzekeringen en via «openDISdata.nl» inzicht in de gedeclareerde zorg, zorguitgaven en de uitvoeringskosten. Daarbij speelt ook mee dat DIS-data enkel informatie bevat over DBC’s en dus geen compleet beeld geeft van bijvoorbeeld de totale zorguitgaven. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 3 en 4 heb aangegeven, zijn cijfers over gedeclareerde zorg niet informatief voor de uitvoeringskosten van zorgverzekeraars.
In aanvulling op het voorgaande wijs ik op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het openbaar maken op naam van de zorgaanbieder van DIS-gegevens.4 De Afdeling heeft bepaald dat de NZa terecht heeft besloten om de ziekenhuisprijzen niet zonder toestemming van de aanbieders openbaar te maken. Dat is in strijd met de Wet Openbaarheid van Bestuur. De NZa geeft in haar persreactie aan blij te zijn met deze duidelijke uitspraak omdat deze haar zorgvuldig handelen onderschrijft, maar benadrukt tegelijkertijd het belang van transparantie: de NZa is voor goede keuze-informatie voor de burger, dus voor transparantie van prijzen, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. De NZa kondigt aan in komend jaar serieuze stappen te zetten om hier samen met alle betrokken partijen aan te werken.
Hoeveel is er sinds de invoering van het huidige stelsel in 2006 jaarlijks gedeclareerd door zorgaanbieders bij verzekeraars? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht geven en hier tevens de jaarlijkse zorguitgaven over diezelfde periode opnemen?
In onderstaande tabel zijn de totale zorguitgaven van 2006 tot en met 2015 weergegeven. Deze corresponderen met de declaraties van zorgaanbieders bij verzekeraars voor zorg uit hoofde van de basisverzekering, met uitzondering van de beschikbaarheidsbijdragen. Die behoren wel tot de zorguitgaven maar worden niet gedeclareerd door zorgaanbieders bij verzekeraars.
2006
2007
2008
2009
20101
2011
2012
2013
2014
2015
Brutouitgaven
(x 1 miljoen)
25.293
26.077
31.465
33.756
35.474
35.983
36.672
39.210
39.384
42.735
Exclusief de eenmalige stimuleringsimpuls voor de bouw uit het aanvullend coalitieakkoord Balkenende IV (€ 160 mln. voor de Zvw) die niet aan het BKZ is toegerekend.
Kunt u zich nog uw volgende antwoord herinneren: «Ik zie niet direct waarom transparantie en inzicht in prijzen die prijzen zullen opdrijven»?1
Ja.
Bent u bekend met de pleitnota van de NZa inzake het aangetekende beroep van de Open State Foundation dat momenteel in behandeling is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?2
Ja.
Hoe verhoudt uw antwoord zich tot hetgeen wat de NZa stelt, namelijk dat «prijstransparantie onder omstandigheden ook juist kan leiden tot hogere tarieven»? Ziet u inmiddels wel in hoe het openbaar maken van tarieven kan leiden tot juist stijgende zorgkosten?
De NZa is een zelfstandig bestuursorgaan en heeft hierover een eigen onafhankelijk oordeel.
Over de effecten van prijstransparantie, waaronder op de hoogte van de ziekenhuistarieven, ben ik uitgebreid ingegaan in mijn brief aan uw kamer van 3 november jl. over prijstransparantie in de ziekenhuiszorg.7
De onzichtbare samenwerking van het ministerie van VWS met The Commonwealth Fund, Celsus en IQ healthcare |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Naar aanleiding van uw antwoord op eerdere vragen: kunt u aangeven hoe de samenwerking met The Commonwealth Fund tot stand is gekomen? Wie nam het initiatief om wie te benaderen en speelde daar een derde partij nog een rol in? Kunt u een reconstructie geven?1
In 2006 heeft mijn ambtsvoorganger een lezing verzorgd tijdens het 9de internationaal symposium van The Commonwealth Fund. De uitnodiging hiertoe kwam van The Commonwealth Fund. De contacten tussen Nederland en het Commonwealth Fund (CWF) zijn mede tot stand gekomen dankzij de directeur van het toenmalige Center for Quality of Care Research, van het Radboud UMC, prof.dr. R. Grol. Dit instituut is de voorganger van het huidige IQ Healthcare. Het Commonwealth Fund heeft in 2006 te kennen gegeven geïnteresseerd te zijn in samenwerking met Nederland op twee programma’s, te weten het internationaal landenvergelijkend onderzoek (International Health policy survey) en het Harkness Fellowship programma. In 2007 is hierover contact geweest tussen het ministerie en The Commonwealth Fund, waarna is besloten om voor drie jaar deel te nemen aan het vergelijkende onderzoek, via het toenmalige Center for Quality of Care Research. Ook is besloten dat het ministerie het Harkness Fellowship wilde ondersteunen voor drie jaar. Naar aanleiding van deze overeenstemming is een «Statement of Understanding» opgesteld waarin partijen zich committeren aan het ondersteunen van twee fellowships. Op basis van deze overeenkomst is de samenwerking gecontinueerd tot op heden.
Welke argumenten zijn er gewisseld om de samenwerking niet bekend te maken, en niet zichtbaar te vermelden in de VWS-begrotingen?
De bijdragen aan de International Health policy survey en de Harkness fellowship betreffen op het geheel van de begroting dermate geringe posten dat is afgezien van separate vermelding. Er zijn voorzover mij bekend geen andere argumenten gewisseld.
Kunt u per jaar aangeven, sinds de samenwerking vanaf 2006, welke kosten uw ministerie heeft gemaakt in het kader van deze samenwerking? Kunt u daarbij de kosten vermelden voor survey-onderzoek, kosten voor studiebeurzen, kosten voor het bezoeken van congressen, kosten voor het ontvangen van delegaties van The Commonwealth Fund die Nederland bezochten, en mogelijke andere kosten die samenhangen met de samenwerking, met vermelding van de reden van de kosten?
In onderstaande tabel staan de uitgaven (in euro’s) die VWS heeft gedaan sinds de start van de samenwerkingsprogramma’s met het Commonwealth Fund.
Jaar
International Health Policy survey
Harkness fellowship
2007
47.600
nvt
2008
40.000
nvt
2009
40.000
80.000
2010
40.000
105.000
2011
40.000
85.000
2012
112.2932
89.073
2013
146.240
2014
nvt3
2015
38.000
154.777
2016
44.000
135.462
In deze jaren is sprake geweest van een meerjarige projectsubsidie
In 2014 is er geen fellow gesponsord
Gegevens over overige kosten die gemoeid zijn met de samenwerking met het Commonwealth Fund worden niet apart bijgehouden en kunnen dus niet worden verstrekt.
Kunt u tevens voor dezelfde jaren aangeven hoeveel geld uw ministerie uitgaf aan het doen van extern onderzoek, en de onderzoeksbureaus die dit onderzoek deden?
De administratieve systemen van VWS zijn – conform rijksbrede voorschriften – niet zodanig ingericht dat deze vraag kan worden beantwoord. Onderzoek vormt geen aparte uitgavencategorie binnen de administratie.
Op verzoek van uw Kamer wordt vanaf najaar 2015 een overzicht van alle beleidsrelevante VWS-onderzoeken gepubliceerd op het VWS-deel van de website van de rijksoverheid (www.Rijksoverheid.nl). Conform de toezegging aan uw Kamer wordt vanaf dat moment met terugwerkende kracht het overzicht gepubliceerd van alle beleidsrelevante onderzoeksrapporten van 17 concernorganisaties en kennisinstellingen die vanaf april 2015 zijn verschenen. Omdat VWS deel uitmaakt van de pilot Open Overheid van het Ministerie van BZK worden in het overzicht ook alle sinds die datum verschenen rapporten van het door VWS uitgezette opdrachtonderzoek onder ARVODI-voorwaarden opgenomen. Het totaaloverzicht wordt maandelijks achteraf geactualiseerd.
Klopt het dat bezoeken aan congressen van The Commonwealth Fund niet voldoen aan de VWS-gedragsregels, waarin bepaald is dat bezoeken van congressen van externe partijen, inclusief reis- en verblijfkosten, worden betaald door uw ministerie teneinde de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen?2
Nee, dat klopt niet. Het besluit «Bestuurskostenbeleid VWS» van november 2015 bepaalt de omgang met zogenaamde functionele kosten, die specifiek verbonden zijn aan de uitvoering van de taken van leidinggevenden. In dit besluit wordt vermeld dat kosten voor deelname aan congressen door VWS worden betaald. Er geldt echter een uitzondering voor congressen van internationale samenwerkingsverbanden en overheden, waarin reeds voorzien is in de kosten. De bijdrage en deelname van het ministerie aan The Commonwealth Fund heeft betrekking op twee internationale samenwerkingsprogramma’s, het «Harkness Fellowship» en het «International Health Policy Survey». Deze twee samenwerkingsprogramma’s hebben als onderzoeksthema internationale samenwerking en vergelijkingen/benchmarks met publieke organisaties uit 11 landen5. The Commonwealth Fund organiseert en coördineert deze internationale samenwerking en de publieke partners dragen bij aan de kosten, zo ook het ministerie. De activiteiten en bijbehorende congressen hebben nadrukkelijk geen commercieel karakter, maar zijn gericht op het terugkoppelen van de resultaten van de programma’s aan academici en overheden. Gelet op deze feiten en omstandigheden voldoet het bezoek van deze congressen aan deze gedragsregels.
Heeft u zich tijdens de debatten over «Integriteit en Verwevenheid» en het functioneren van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen moment gerealiseerd dat u met de onvermelde relatie met The Commonwealth Fund risico liep?3
De samenwerking rondom de twee programma’s en het bezoek aan de congressen van The Commonwealth Fund voldoet aan de interne gedragsregels en het declaratiebeleid van het ministerie. Er is daarom geen reden om dit apart te vermelden in de bovengenoemde debatten.
Hoe verklaart u dat u tijdens deze debatten de stelling innam dat uw ministerie voldoende integriteitsmanagement heeft, en u niet de mogelijkheid heeft aangegrepen te vertellen over de samenwerking met The Commonwealth Fund?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de bijdrage van uw ministerie aan Celsus, een academie voor betaalbare zorg, tot stand gekomen? Wie nam het initiatief tot deze samenwerking? Kunt u een reconstructie geven?
Er is sprake van een meerjarige opdracht die in 2012 door VWS is aanbesteed. Met deze opdracht werd beoogd wetenschappelijk onderzoek naar en kennis van de aanpak van betaalbaarheid (met name in de combinatie met kwaliteit van zorg) te bevorderen en de interactie tussen beleid en kennis te versterken. Ik acht dit ook in het belang van goede beleidsvoering over Kabinetsperioden heen. De opdracht is gegund aan Radboud UMC, en op 22 november 2012 is een samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen waarin afspraken zijn gemaakt over onder andere zaken als de programmering, wetenschappelijke onafhankelijkheid, kennisdisseminatie, financiële verslaglegging en rapportage, en co-financiering door Radboud UMC. Ook is overeengekomen dat het kennisprogramma op termijn zou leiden tot oprichting van een leerstoel. RadboudUMC kiest overigens zijn eigen speerpunten binnen haar eigen leerstoelenplan, waaronder dus ook deze positie. Deze kon na een zorgvuldige onafhankelijke procedure en toetsing van aantoonbare wetenschappelijke kwaliteiten worden vervuld door een van mijn medewerkers. Na de gebruikelijke uitvoerige academische toetsingsprocedure is prof.dr.P.P.T. Jeurissen met ingang van 15 februari 2016 benoemd tot bijzonder hoogleraar betaalbaarheid van de zorg. Daarvoor gelden onverkort alle regelingen die dienen ter borging van de academisch onafhankelijkheid en kwaliteit van onderzoek.
Ik verwijs u naar de jaarverslagen van Celsus voor een overzicht van alle activiteiten. Ik zal de Kamer informeren als de resultaten van dit meerjarig kennisprogramma eind 2017 beschikbaar komen.
Waarom is besloten de Kamer niet te informeren over het aangaan van de samenwerking met IQ healthcare, onderdeel van de Radboud universiteit? Waarom is er ten behoeve van transparantie besloten de bijdragen van uw ministerie onzichtbaar te houden in de VWS-begrotingen?
VWS zet op min of meer continue basis allerlei onderzoek uit. Afhankelijk van de specifieke vragen en de relatie tot de parlementaire agenda wordt de Kamer specifiek geïnformeerd. Onderzoeksresultaten die tussentijds beschikbaar komen zijn openbaar en/of worden in wetenschappelijke tijdschriften dan wel anderszins gepubliceerd. Voor wat betreft Celsus worden alle onderzoekrapporten en artikelen online gepubliceerd. In de periodieke nieuwsbrief en het jaarbericht van Celsus wordt verslag gedaan van de activiteiten, publicaties en programma’s van Celsus. In het jaarbericht staan ook alle medewerkers en samenwerkingspartners genoemd. Deze stukken worden online gepubliceerd. Daarnaast publiceert Celsus audiovisuele informatie via het eigen youtube kanaal.
Voor het kennisprogramma is maximaal 2,7 miljoen beschikbaar in de jaren 2012–2017. Deze uitgaven voor Celsus staan na een opstartfase sinds 2015 ook specifiek zichtbaar in de begroting gemeld. Het programma is opgezet voor een periode van 5 jaren en zal aan het einde van deze periode, dat is in 2017, worden geëvalueerd. Bij afronding van het programma zal de Kamer met een evaluatierapport over de resultaten worden geïnformeerd.
Kunt een aangeven welke opdrachten Celsus en IQ healthcare in de afgelopen jaren van het Ministerie van VWS hebben gekregen? Welke bedragen waren daarmee gemoeid?
Behalve het onderzoek wat in de loop van het jaar wordt uitgevoerd in het kader van de jaarlijks vastgestelde begroting van het Celsus programma, heeft VWS in het kader van de overeenkomst «trekkingsrechten» om ad hoc kortdurend wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten. Dit brengt meerkosten mee ten opzichte van de jaarlijks vastgestelde begroting. Zo wordt geborgd dat kennis op korte termijn voor publieke doeleinden beschikbaar is. Voor meerkosten voor onderzoek dat onder deze trekkingsrechten valt was in 2016 een bedrag gemoeid van zevenentwintigduizend euro. Overigens blijven de uitgaven voor Celsus daarmee binnen de uitgavenkaders van de meerjarenovereenkomst.
Er is in de afgelopen jaren, anders dan het eerder genoemde onderzoek ten behoeve van het Commonwealth Fund en Celsus, geen sprake geweest van andere directe financiële relaties of opdrachten van het Ministerie van VWS in de richting van IQ healthcare. Wel is mij bekend dat IQ Healthcare deelneemt aan andere programma’s waarbij sprake is van financiering vanuit VWS, zoals van ZonMW.
Kunt u een overzicht geven van andere kosten die uw ministerie heeft gemaakt in de samenwerking met Celsus en IQ healthcare, die niet direct samenhangen met de onderzoeksgroep – inclusief leerstoel – of onderzoeken, maar bijvoorbeeld met het bezoeken van congressen, reizen naar het buitenland, werkbezoeken en alle mogelijke andere activiteiten?
Buiten de opdrachten die aan Celsus zijn verleend worden geen kosten gemaakt voor de samenwerking in het kader van Celsus behalve die samenhangen met de gebruikelijke inzet voor accountbeheer en kennisdisseminatie. Kennisdisseminatie maakt deel uit van de verleende opdracht en impliceert ondermeer dat ambtenaren tijd besteden en soms ook reiskosten maken (treinkaartjes e.d.) om kennis te nemen van de opbrengsten van tussentijds onderzoek, zoals men overigens ook met andere partijen spreekt om de eigen kennis en kunde op peil te houden.
Waarom bent u niet ingegaan op de vragen die gesteld zijn over de vragen die betrekking hebben op uw ambtenaar die tevens het bijzonder hoogleraarschap «Betaalbare zorg» vervult? Kunt u een reconstructie geven van de totstandkoming van deze dubbelfunctie?4
Ik ben eerder ingegaan op de wijze waarop kandidaten worden geselecteerd voor een Harkness fellowship, inclusief de rol van de leden van de selectiecommissie en de vertegenwoordiger van VWS daarin. Ten aanzien van het bijzonder hoogleraarschap kan ik u melden dat het vaker voorkomt binnen de rijksoverheid dat ambtenaren een dergelijke functie hebben. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 8 hierboven.
Waarom geeft u geen antwoord op de vragen die gesteld zijn over de loyaliteit die onderzoekers en ambtenaren voelen jegens de verstrekker van dure studiebeurzen? Kunt u deze vragen alsnog beantwoorden?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de eerder door u gestelde vragen van 24 november 2016.
Hoeveel mensen zijn inmiddels betrokken bij de verschillende reizen, congressen, studiebeurzen en onderzoeksopdrachten die lopen via de samenwerking met The Commonwealth Fund en Celsus/IQ healthcare? Welke posities bekleden zij nu?
Voor zover ambtenaren van VWS meewerken aan reizen, congressen en onderzoeksopdrachten die betrekken hebben op de samenwerking met The Commonwealth Fund behoort dit tot de uitoefening van hun functie. Hetzelfde geldt voor de samenwerking met RadboudUMC/IQ healthcare inzake het Celsus programma. Het is niet mogelijk om hiervan een volledig overzicht te geven. Voor wat betreft de Nederlandse Harkness fellows verwijs ik nogmaals naar de website van het Commonwealth Fund.
Bent u bereid, gezien het feit dat u de eerdere vragen binnen drie dagen beantwoordde, deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Gelet op de tijd die benodigd is voor het opzoeken van informatie over de voorgeschiedenis is dit niet mogelijk gebleken.
De ontwikkeling van een nieuwe zorgverzekering voor ouderen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar VGZ, samen met het Nationaal Ouderenfonds en de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO), een nieuwe zorgverzekering speciaal voor ouderen heeft ontwikkeld? Is dit een nieuwe zorgverzekeraar of een collectieve polis?1
Met dit initiatief wordt – op basis van input van het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO – op de specifieke wensen van ouderen ingespeeld. Zo brengt deze collectiviteit bestaande vergoedingen, zoals een leefstijlcheck, vervangende mantelzorg en een valcursus, beter onder de aandacht van ouderen.
Het betreft hier geen nieuwe zorgverzekeraar (i.e. risicodrager) of een nieuwe polis. De benoemde diensten en services worden ingezet op de bestaande verzekeringen. Alle verzekerden die via het collectief van de ANBO of het Nationaal Ouderenfonds bij VGZ verzekerd zijn kunnen hiervan profiteren.
Wordt deze ouderenzorgverzekering ondergebracht bij zorgverzekeraar VGZ of is zij een nieuwe risicodrager?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel subsidie ontvangt het Nationaal Ouderenfonds per jaar aan subsidies van overheden?
De afgelopen jaren is een aantal projectsubsidies aan deze ouderenorganisaties verstrekt. Deze projectsubsidies houden echter geen verband met zorgverzekeringen. Met de herziening van het beleidskader subsidiëring patiëntenorganisaties in 2011 is de grond voor een instellingssubsidie beperkt tot patiëntenorganisaties die zich richten op een specifieke aandoening of beperking. De instellingssubsidie aan ouderenorganisaties is daarop afgebouwd. Inmiddels ontvangen zij ook feitelijk geen instellingssubsidie meer vanuit het beleidskader. Ik heb geen zicht op de subsidies die deze ouderenorganisaties van andere overheden ontvangen.
Hoeveel subsidie ontvangt de ouderenbond ANBO per jaar aan subsidies van overheden?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het gepast dat organisaties die subsidie van de overheid ontvangen, zich inlaten met zorgverzekeraars om een collectieve polis te promoten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u dat steeds verdere differentiatie van zorgverzekeringen de solidariteit kan ondergraven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verzekerden hebben uiteenlopende zorgbehoeften en voorkeuren. Doordat zorgverzekeraars inspelen op de specifieke wensen van groepen verzekerden ontstaat differentiatie op de zorgverzekeringsmarkt. Verzekerden hebben hierdoor de mogelijkheid de verzekering te kiezen die (bijvoorbeeld qua dienstverlening) daadwerkelijk aansluit op hun voorkeuren. Wel acht ik het van belang dat zorgverzekeraars kritisch blijven kijken naar de toegevoegde waarde die nieuwe polissen te bieden hebben voor de verzekerden. Want een groter polisaanbod bemoeilijkt ook het keuzeproces. Daarnaast is het van belang dat alle verzekerden de mogelijkheid hebben iedere gewenste polis af te sluiten. Ter bescherming van de solidariteit zijn zorgverzekeraars immers gebonden aan een acceptatieplicht en verbod op premiedifferentiatie.
Recent onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wijst uit dat op concernniveau vaak sprake is van een herallocatie van middelen: zorgverzekeraars zetten een deel van hun winstgevende polissen in om premiestijgingen van verliesgevende polissen te beperken. Deze overdrachten dragen bij aan de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt (Kamerstuk 29 689, nr. 769).
Ontvangen het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO een bijdrage van VGZ voor het aanbieden van een collectieve zorgpolis? Krijgen zij een vergoeding (provisie) voor elke nieuwe verzekerde die zich aansluit bij deze collectieve polis van de VGZ? Zo ja, hoe hoog is deze?
Het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO hebben mij laten weten geen vergoeding of provisie te ontvangen van VGZ. Dit heeft VGZ bevestigd.
Klopt het dat de ANBO gezamenlijk met VGZ avonden organiseert over «langdurige zorg» waarbij het ook ging over mogelijke bezuinigingen op de Zorgverzekeringswet?
De ANBO, het Nationaal Ouderenfonds en VGZ hebben bijeenkomsten georganiseerd om zorgverzekeraars in contact te brengen met ouderen. Ze hebben mij laten weten dat het doel hiervan is om ouderen de kans te geven hun verwachtingen ten aanzien van zorgverzekeraars duidelijk te maken, zodat zorgverzekeraars dit mee kunnen nemen bij de ontwikkeling van hun diensten. VGZ is niet de enige zorgverzekeraar die dergelijke bijeenkomsten voor verzekerden organiseert.
Klopt het dat er adviseurs van Suczes betrokken zijn bij de samenwerking tussen ANBO, Nationaal Ouderenfonds en VGZ? Wat zijn de adviseurskosten die gemaakt worden rond deze collectieve polis inclusief de samenwerking?2
Ik heb begrepen dat ANBO samenwerkt met Sucsez, het Nationaal Ouderenfonds heeft deze samenwerking niet. De ANBO heeft mij laten weten dat er geen adviseurskosten worden gemaakt in het kader van de samenwerking. Sucsez heeft mij laten weten geen overstapprovisie te ontvangen. Sucsez ontvangt van de zorgverzekeraars jaarlijks provisie per verzekerden voor hun diensten, zoals advies over polissen en pakketkeuze. ANBO ontvangt van Sucsez een bijdrage voor het geven van zorginhoudelijk advies bijvoorbeeld voorlichting in het land aan leden, het organiseren van zorgspreekuren en het doen van onderzoek/raadplegingen.
Wat is de overstapprovisie die de ANBO ontvangt van zorgverzekeraars voor overstappende leden via hun «ANBO SUCSEZ Zorgadvieslijn»? Welke provisie ontvangt Suczes?3
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u ervan dat Suczes ook zorgorganisatie Vierstroom, onderdeel van Fundis, adviseert waar de directeur van de ANBO tevens voorzitter van de Raad van Commissarissen is?4
Ik heb hier geen oordeel over. Het gaat hier om een overeenkomst tussen private partijen. Ik heb hier geen rol in.
Hoeveel andere belangenorganisaties bieden een collectiviteit aan voor hun leden? Heeft u of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) daar een overzicht van?
Er is onlangs door Zorgweb in opdracht van VWS en door de NZa onderzoek gedaan naar collectiviteiten (zie Kamerstuk 29 689, nr. 770). Uit dit onderzoek bleek dat er in totaal meer dan 64.000 collectiviteiten waren in 2016, waarvan ongeveer 1.000 van vak-, sport-, of ouderenbonden.
Ontvangen deze organisaties voor het aanbieden en promoten van de collectieve polis een vergoeding of provisie van zorgverzekeraars? Is er een landelijk overzicht van de vergoedingen? Kunt u de Kamer dit overzicht doen toekomen?
De ANBO en het Nationaal Ouderenfonds hebben mij laten weten geen provisie/vergoeding van VGZ te ontvangen. In hoeverre aanbieders van collectiviteiten geld betalen of ontvangen van tussenpersonen of zorgverzekeraars is niet bekend. Uit het onderzoek genoemd bij vraag 12 blijkt dat tussenpersonen (niet de aanbieders van collectiviteiten) gemiddeld een provisie ontvangen van 20 euro per verzekerde per jaar.
Onderschrijft u het standpunt van de NZa dat volkomen transparant moet zijn wat tussenpersonen verdienen aan het verkopen van collectiviteitspolissen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de afspraken die het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO hebben gemaakt met VGZ? Zijn deze volkomen transparant?5
Ik vind dat het voor (aspirant)verzekerden en collectiviteiten van belang is dat tussenpersonen transparant zijn over hun verdienmodel, zodat zij de kwaliteit van het advies op de juiste waarde kunnen schatten. Zoals bij vraag 13 aangegeven ontvangen de ANBO en het Nationaal Ouderenfonds geen provisie/vergoeding van VGZ. Ik ben het met u eens dat de afspraken tussen partijen over de vergoeding transparant moeten zijn. De bij de Gedragscode aangesloten vergelijkingssites hebben hier al goede stappen in gezet. Zij zullen voortaan helder, eenduidig en makkelijk vindbaar vermelden wat de hoogte is van de gemiddelde provisie die ze per premiebetalende verzekerde van zorgverzekeraars ontvangen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 773). Ook tonen zij het beste advies voor de verzekerde, ook als de vergelijkingssite geen overeenkomst heeft met de desbetreffende verzekeraar. Het zou goed zijn als assurantietussenpersonen dit goede voorbeeld met hun gedragscode volgen.
Wordt de vergoeding voor het promoten van een collectiviteit toegerekend aan de acquisitiekosten die zorgverzekeraars maken, zoals die wordt weergegeven in de NZa marktscan zorgverzekeraars? Zo nee, waar kunnen deze vergoedingen in de boekhouding van zorgverzekeraars worden teruggevonden?
De NZa baseert zich voor de marktscan op de transparantieoverzichten van de jaarcijfers zoals zorgverzekeraars die moeten presenteren op de website. Hierin vallen provisies voor het intermediair onder acquisitiekosten.
Reclame van zorgverzekeraars die zich via direct mailings richt op mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Promovendum (onderdeel van VGZ) via zogenaamde «direct mailings» hoger opgeleiden aanschrijft om hen op te roepen over te stappen? Wat is hierop uw reactie?1
VGZ is de achterliggende risicodrager van Promovendum, die als assurantietussenpersoon via een volmacht verzekeringen aanbiedt.
Zorgverzekeraars mogen binnen de kaders van de wet hun marketingstrategie bepalen. Verzekeraars zijn gebonden aan een acceptatieplicht voor de basisverzekering. De zorgverzekering van Promovendum moet dus voor iedereen toegankelijk zijn, ook voor lager opgeleiden. Eerdere ophef heeft ervoor gezorgd dat Promovendum sinds 2014 in haar communicatie de oorspronkelijke doelgroep «hoger opgeleiden» weglaat. Daarnaast staat op de website van Promovendum vermeld dat iedereen welkom is voor een zorgverzekering.
Als onderdeel van haar toezichtstaak ten aanzien van de Zorgverzekeringswet (Zvw) houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Wat vindt u ervan dat al uw woorden en waarschuwingen ten spijt, Promovendum doelbewust doorgaat met zich te richten op hoger opgeleiden omdat deze groep in de regel minder gebruik maakt van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Promovendum aan de adressen komt via het bedrijf EDM dat gespecialiseerd is in datakwaliteit en doelgroepbereik? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ heeft mij laten weten dat Promovendum inderdaad haar data verrijkt met gegevens van het bedrijf EDM.
Wat waren de selectiecriteria die Promovendum aan EDM heeft meegegeven om tot deze doelgroep te komen? Waren inkomen of opleidingsniveau hiervan onderdeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is bedrijfsvertrouwelijke informatie die ik niet in bezit heb.
Hoeveel mensen hebben de brief ontvangen van Promovendum en hoeveel zorggeld heeft deze mailing in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat Promovendum, indien zij zich aantoonbaar richt op de doelgroep met een hoog inkomen of opleidingsniveau, zich schuldig maakt aan risicoselectie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Promovendum hanteert gerichte mailings onder hoger opgeleiden. Dit kan leiden tot een specifieke verzekerdenpopulatie. Andere labels van VGZ hanteren andere communicatiekanalen waarmee weer andere groepen verzekerden worden bereikt. Recent onderzoek van de NZa wijst uit dat concerns streven naar een verzekerdenportefeuille die in zijn totaliteit een representatieve afspiegeling van de Nederlandse bevolking vormt (Kamerstuk 29 689, nr. 769). Hierbij is op concernniveau vaak sprake van een herallocatie van middelen: zorgverzekeraars zetten een deel van hun winstgevende polissen in om premiestijgingen van verliesgevende polissen te beperken. Dit vind ik gewenst, omdat het bijdraagt aan de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt.
Zoals bij antwoord 2 reeds vermeld, houdt de NZa toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Bent u eindelijk bereid toe te geven dat deze vorm van risicoselectie doelbewust gebeurt of staat u nog steeds achter uw uitspraak «er is dus geen sprake van doelbewust sturen»?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet het verzekerdenbestand van Promovendum er eigenlijk uit? Zijn mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau bij hen oververtegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er nog meer zorgverzekeraars die zich schuldig maken aan reclame direct gericht op lucratieve doelgroepen, zoals direct mailings via de post of per e-mail? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen?
Er is geen overzicht voorhanden van de zorgverzekeraars die gerichte mailings hanteren. Omdat gerichte mailings niet verboden zijn, zie ik hier ook geen noodzaak toe.
Wanneer komen er concrete maatregelen tegen deze vormen van risicoselectie?
Het hanteren van gerichte mailings is niet verboden. Dit zou pas het geval zijn indien de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie worden overtreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Zoals reeds toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van 9 november jl. zal ik de NZa verder vragen in haar eerstvolgende onderzoek naar de inhoud van reclame-uitingen van zorgverzekeraars mee te nemen of – en zo ja, hoeveel – aandacht er is voor de kwaliteit van de zorg, samen beslissen en de service van de zorg.