Het onderzoek van de RSJ naar het naleven van de coronamaatregelen in het gevangeniswezen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) alarm slaat over de volle cellen in het gevangeniswezen ten tijde van de coronapandemie?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de RSJ dat het gebruik van meerpersoonscellen (MPC) ten tijde van de coronacrisis onverantwoord is, omdat het onmogelijk is voor gedetineerden om zich aan de door het RIVM voorgeschreven anderhalve meter afstand te houden in MPC? Zo ja, bent u bereid het aantal gevangenen op MPC zo snel mogelijk naar nul te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de conclusie van de RSJ niet. Iedereen wordt bij binnenkomst op een eenpersoonscel geplaatst. Pas na de inkomstenprocedure van 8 dagen waarbij justitiabelen gemonitord worden op coronaklachten wordt een justitiabele eventueel op een MPC geplaatst. Ik vind meerpersoonscellen (MPC) een verantwoorde en volwaardige vorm van detentie. Ik zal het MPC-gebruik dan ook niet opschorten. Wel is er vanaf de start van de coronamaatregelen medio maart binnen de bezetting van MPC ruimte gecreëerd voor het isoleren van gedetineerden met coronagerelateerde klachten.
Hoe reageert u op de conclusie van de RSJ dat het onjuist is dat iemand die klachten vertoont wordt geïsoleerd, maar de celgenoot die geen klachten vertoont op een andere cel wordt geplaatst en niet wordt geïsoleerd, terwijl de RIVM-richtlijnen voorschrijven dat indien één lid van een «huishouden» klachten vertoont, het hele huishouden in quarantaine dient te verblijven?
Zoals ik in de brief heb aangegeven die ik tegelijk met deze antwoorden heb verzonden aan uw Kamer, heb ik besloten in alle gevallen beide gedetineerden uit een meerpersoonscel in quarantaine te plaatsen als een van hen klachten krijgt. Dat betekent dat, in afwachting van de testuitslag van de gedetineerde die klachten kreeg, beide gedetineerden in die periode niet mogen deelnemen aan het dagprogramma.
Wordt een gedetineerde met klachten altijd getest op Covid-19; worden de personen die in contact zijn geweest met de gedetineerde die klachten heeft ook altijd getest, of worden deze personen slechts getest wanneer ook zij klachten hebben?
Conform de richtlijn van het RIVM worden in principe alleen personen die klachten hebben, getest op Covid-19. DJI volgt tevens de adviezen van de GGD met betrekking tot het bron- en contactonderzoek en welke contacten getest en in quarantaine geplaatst moeten worden. Dat betekent dat contacten van een positief getest persoon, in principe niet worden getest als zij geen klachten hebben.
Wordt een nieuwe gedetineerde voor binnenkomst in de Penitentiaire Inrichting (PI) getest op Covid-19, ook als hij geen klachten heeft? Zo nee, zou dat een goed idee zijn om zo de kans op besmetting binnen de PI nog verder te verkleinen en de ongerustheid onder personeel en gedetineerden weg te nemen?
Ik volg de richtlijn van het RIVM die inhoudt dat alleen bij klachten wordt getest.
Iemand die in contact is geweest met een besmettelijk persoon ontwikkelt pas na gemiddeld 5 tot 6 dagen klachten. Een negatieve test bij binnenkomst, sluit niet uit dat een justitiabele na een aantal dagen alsnog klachten kan ontwikkelen en daarmee medewerkers en andere justitiabelen kan besmetten.
Onvoldoende mogelijkheden voor de politie om verkeershufters aan te pakken. |
|
Cem Laçin , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Noodkreet: pak Tik Tok-patsers die met bijna 300 km/uur over de A16 racen keihard aan»? Welke plannen heeft u om de pakkans van deze snelheidsduivels te vergroten?1
Ja ik heb kennisgenomen van dit bericht. Dit zijn natuurlijk absurde en levensgevaarlijke snelheden. Het is ook zeer onwenselijk dat beelden van dergelijke snelheidsovertredingen op sociale media worden geplaatst om hiermee te pochen en zo mogelijk anderen aan te sporen hetzelfde te doen.
De pakkans wordt bepaald door de inzet van verschillende handhavingsmiddelen. Staandehoudingen zijn van belang alsmede de digitale handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles en mobiele radarsets. De korpsleiding van de politie heeft in 2016 besloten verkeershandhaving sterker neer te zetten, waardoor er gerichter wordt gestuurd op meer zichtbare handhaving door middel van staandehoudingen. Deze aanpak heeft resultaat. Het heeft geleid tot een stijging van het aantal staandehoudingen in 2019 (ruim 530 duizend) ten opzichte van 2018 (ruim 400 duizend). Dat is een stijging van ruim 30 procent. Deze stijging lijkt zich dit jaar, ondanks de (tijdelijke) lagere verkeersdrukte vanwege de coronamaatregelen, door te zetten. Om op meer feiten digitaal te kunnen handhaven is het OM in samenwerking met de politie verschillende pilots gestart. Het gaat hierbij onder andere ook om snelheidscontroles met behulp van verplaatsbare flitspalen. Daarnaast is het OM momenteel bezig om op 20 locaties op N-wegen trajectcontrolesystemen te plaatsen. Momenteel zijn er al 9 systemen op N-wegen in werking, de overige systemen zullen naar verwachting later dit jaar operationeel worden.
Zou het in de strijd tegen dit soort asociale verkeersdeelnemers helpen als er meer trajectcontroles zouden zijn? Zo ja, bent u bereid deze in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Trajectcontroles zorgen voor een verlaging van de gemiddeld gereden snelheid op het desbetreffende traject. Handhaving middels een trajectcontrolesysteem is dus zeker effectief. Het bepalen van de locaties van de trajectcontroles op het hoofdwegennet gebeurt in samenspraak tussen het OM, de politie en Rijkswaterstaat. Een belangrijk criterium bij de plaatsing van trajectcontroles is de mate waarin de snelheidslimiet wordt overschreden. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, worden er momenteel trajectcontrolesystemen geplaatst op N-wegen.
Worden verkeersovertreders die hun overtredingen zelf online plaatsen, al dan niet via social media platforms, altijd opgespoord en desnoods buiten heterdaad aangehouden dan wel bekeurd? Zo nee, waarom niet en welk percentage van deze overtreders komt met hun overtredingen dus gewoon weg?
Indien mogelijk moeten deze verkeersovertreders worden opgespoord en vervolgd. Onlangs nog is een verdachte in hoger beroep op basis van videobeelden veroordeeld tot 2,5 jaar rijontzegging, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, een voorwaardelijke celstraf en het betalen van 6.500 euro aan de Vereniging Verkeersslachtoffers. Dit is een flinke straf. Er zitten echter veel haken en ogen aan de opsporing (en vervolging) op basis van videobeelden. Op basis van enkel beelden is het moeilijk vast te stellen of daadwerkelijk te hard is gereden, welk voertuig het betreft en wie op dat moment het voertuig bestuurde. De beelden kunnen gemanipuleerd zijn en ook is niet duidelijk hoe betrouwbaar de snelheidsmeter is. Ook geven de beelden veelal een eenzijdig beeld vanuit het perspectief van de camera, zonder dat de aanleiding en context bekend is. Zo is het niet mogelijk om te zien wat zich buiten het zicht van de camera afspeelt en wat er voorafgaand aan de snelheidsovertreding heeft plaatsgevonden. Ook is de opsporing van de verdachte en precieze bepaling van pleegdatum en -plaats erg ingewikkeld.
Dit vergt dus veelal intensief opsporingsonderzoek onder leiding van het OM. Er vindt daarom altijd overleg plaats tussen de politie en OM om te bepalen of het mogelijk is om de bestuurder in de desbetreffende zaak op te sporen en te vervolgen. Helaas is dit dus niet in alle gevallen mogelijk.
Erkent u dat er te weinig capaciteit is bij de opsporing om deze strafbare feiten adequaat en consequent op te sporen? Kunt u een overzicht geven van de feitelijk inzetbare capaciteit hiervoor de afgelopen jaren?
De capaciteit die voor dit soort zaken wordt ingezet, wordt mede bepaald door prioritering en te maken keuzes in het totaal van taken van de politie. Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoeveel capaciteit er specifiek voor de opsporing van dit soort verkeersovertreders is ingezet.
Wat is uw reactie op het pleidooi om een snelheidsbegrenzer in te voeren om te voorkomen dat met dit soort belachelijke snelheden gereden kan worden?
Voertuigeisen worden Europees geregeld en daar is gekozen om in te zetten op een Intelligente Snelheidsadaptatie/-assistent (ISA)2. Dit zijn systemen die op basis van de lokale snelheidslimiet waarschuwen of ingrijpen zodra de limiet overschreden dreigt te worden. Voordeel hiervan is dat deze ook effectief zijn op het onderliggend wegennet waar de risico’s het grootst zijn. In nieuwe voertuigen wordt een ISA vanaf 2022 verplicht. In Europees verband wordt nu gesproken over de concrete invulling van de eisen waar voertuigen aan moeten voldoen.
In 2012 is er onderzoek gedaan naar een snelheidsslot voor zware overtreders.
Dit betrof een variant die de snelheid hard begrenst. Hieruit bleek dat dit niet voor alle voertuigen mogelijk was en dat het relatief eenvoudig te omzeilen is.
Dat maakt het ongeschikt voor de aanpak van deze doelgroep. In een expertgroep met CBR, Reclassering, SWOV, Politie, OM, Fonds Slachtofferhulp, Ministerie van IenW en Ministerie van JenV verkennen we de mogelijkheden om zware overtreders effectiever aan te pakken. De inzet van nieuwe technische oplossingen is hier een belangrijk onderdeel van.
Welke mogelijkheden bestaan er op dit moment om social mediaplatforms als Tik Tok aan te sporen om «dit soort opruiende filmpjes» te verwijderen? Bent u bereid te bekijken of hier meer actie op nodig is en hierover zo nodig in overleg te gaan?
Om content van social media platforms gedwongen te laten verwijderen dient het te gaan om illegale of onrechtmatige content. Illegale content (kinderpornografie, online hate speech en terroristische content) kan strafrechtelijk worden aangepakt. Onrechtmatige content (hierbij gaat het bijvoorbeeld om beeldmateriaal dat een persoon schade toe brengt, zoals naaktfoto’s die onrechtmatig verkregen of verspreid worden) kan op grond van het civielrecht worden verwijderd of een social media platform dient hier zelf actie op te ondernemen. In het geval van het delen van filmpjes waarin een verkeersovertreding wordt begaan is geen sprake van illegale of onrechtmatige content, hoewel de overtreding zelf natuurlijk wel strafbaar is. Er is geen wettelijke grondslag om social media platforms te dwingen om dit beeldmateriaal te verwijderen. Sociale media platforms kunnen hier natuurlijk zelf tegen optreden, maar het zal in het geval van verkeersovertredingen niet altijd even duidelijk zijn of het opruiende beelden betreft. Er bestaan immers ook meerdere tv-programma’s waarin beelden van verkeersovertredingen worden getoond, zonder dat hier een opruiende boodschap achter zit. Ik ben momenteel wel met social media platforms in gesprek over hun bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid met betrekking tot het voorkomen en verwijderen van strafbare content.
Bereiken u ook signalen dat het vaak lastig is voor de politie om bewijs te vergaren tegen overtreders die hun overtredingen online plaatsen, omdat de verdenking van de overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet (Wvw) niet altijd genoeg bevoegdheden biedt om adequaat onderzoek te doen? Deelt u de mening dat de bevoegdheden die kunnen worden ingezet bij bijvoorbeeld het vermoeden van een poging tot doodslag (zoals het doorzoeken van woningen, het in beslagnemen en onderzoeken van gegevensdragers en aanhouden buiten heterdaad) ook wenselijk en zinnig kunnen zijn bij strafbare feiten zoals deze, voor die gevallen waar geen sprake is van verdenking van poging tot doodslag maar wel een ernstige overtreding van 5a Wvw wat dicht aan kan zitten tegen poging tot doodslag?
Deze signalen hebben mij vanuit OM inderdaad bereikt. Ik deel de mening van de vragensteller dat het mogelijk moet zijn om waar nodig ook voor opsporing in het kader van artikel 5a van de WVW bepaalde opsporingsbevoegdheden in te zetten. Het gaat bij artikel 5a, zoals ik bij de totstandkoming van dit artikel heb benadrukt, om een ernstig strafbaar feit3. Voor het bewijs van de gedragingen die overtreding van artikel 5a WVW opleveren, zal doorgaans de vastlegging in een proces-verbaal nodig zijn, al dan niet vergezeld van foto-opnamen, camerabeelden, meetresultaten of getuigenverklaringen. Niet alleen van de gedragingen, maar ook van de aaneenschakeling of volgtijdelijkheid van die gedragingen, de omstandigheden ter plaatse op dat moment en het gevaar dat daarvan voor een ander te duchten was. Met name voor buiten de heterdaad situatie tekent zich de behoefte af ook voor wat betreft artikel 5a, teneinde opheldering van dit delict mogelijk te maken, bepaalde opsporingsbevoegdheden te kunnen toepassen, die slechts mogen worden aangewend bij verdenking van een voorlopige hechtenisfeit. Hierbij kan in het bijzonder worden gedacht aan het vorderen van gegevensverkeer met betrekking tot telecommunicatie, bijvoorbeeld om na te gaan of de verdachten kort voor of tijdens het ongeval gebruik maakte van een mobiele telefoon (artikel 126n Sv), of het vorderen van gegevens of camerabeelden (artikel 126nd Sv en artikel 126nda Sv). Daartoe wordt artikel 176, eerste lid, WVW (de strafbepaling voor artikel 5a) opgenomen in de opsomming in artikel 67, eerste lid, onderdeel c, Sv. Dit maakt onderdeel uit van een conceptvoorstel voor een verzamelwet dat ik aan de bij de strafrechtsketen betrokken organisaties in consultatie heb gegeven. Ik verwacht dat het wetsvoorstel naar verwachting begin volgend jaar ter advisering aan de Raad van State kan worden voorgelegd.
Bent u bereid te bezien of de in artikel 5a van de Wvw omschreven overtreding aangewezen kan worden als voorlopige hechtenisfeit in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de politie en het openbaar ministerie, daar waar zij dat nodig en wenselijk achten, de juiste opsporingsmogelijkheden kunnen inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom de zorgbonus niet wordt uitgekeerd aan zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de anderhalve meter afstand bij de forensische zorg én in het gevangeniswezen bij de zorg aan patiënten en/of gedetineerden niet altijd te waarborgen is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In brieven van de Minister voor Rechtsbescherming van 13 maart, 2 april en 6 oktober is aangegeven dat binnen DJI wordt gewerkt volgens de RIVM-richtlijnen om zo verspreiding van het coronavirus binnen de justitiële inrichtingen tegen te gaan.2 DJI doet het maximale om deze richtlijnen te volgen, ook waar het gaat om het houden van de 1,5 meter afstand. Waar dat niet mogelijk is worden aanvullende maatregelen getroffen, zoals het gebruik van (medische) mondkapjes door personeel.
Waarom zijn zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen en in de forensische zorg (TBS-klinieken) uitgezonderd van de zorgbonus, terwijl ook zij patiënten behandelen en gedetineerden verzorgen met COVID-19? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is overwogen om de zorgbonus toe te kennen aan zorgfuncties binnen het gevangeniswezen en de forensische zorg (TBS)? Zo ja, waarom is hier van afgezien?
Deelt u de mening dat zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen en de forensische zorg (TBS) ook meer dan applaus verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om het onderscheid in beroepsgroepen op te heffen en ook zorgverleners werkzaam in het gevangeniswezen en in de forensische zorg (TBS) een zorgbonus uit te keren aan inkomens tot twee keer modaal? Zo neen, waarom niet?
Het interview met de broer van een kroongetuige |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview met de broer van kroongetuige Nabil B.?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat de broer van kroongetuige Nabil B. een hoogoplopend conflict heeft met het openbaar ministerie (OM) over zijn beveiliging, en het bericht dat zijn advocaat het werk neer dreigt te leggen, dat hij zich onveilig voelt en zich niet serieus genomen voelt door het OM?
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het betreur dat de familieleden van de kroongetuige zich in deze moeilijke omstandigheden bevinden, die begrijpelijkerwijs een grote impact hebben op hun leefsituatie.
Het komt helaas voor dat te beveiligen personen ontevreden zijn over de (al dan niet) getroffen beveiligingsmaatregelen. Er wordt voortdurend nauw samengewerkt door de betrokken diensten om op basis van dreiging en risico passende en proportionele beveiligingsmaatregelen te treffen, waarbij de veiligheid van de te beveiligen personen centraal staat. Het bevoegd gezag beslist welke maatregelen worden getroffen en houdt daarbij waar mogelijk rekening met de wensen van de te beveiligen personen. De persoonlijke wensen en veiligheidseisen zijn niet altijd verenigbaar, hetgeen soms kan leiden tot conflicten.
Hoe kan het dat het nieuws over de kroongetuigedeal bekend is gemaakt nog voordat de beveiliging van familieleden geregeld was, terwijl expliciet en herhaaldelijk gewaarschuwd was voor de risico’s?
Voorafgaand aan het bekendmaken van de deal met de kroongetuige, zijn ten aanzien van meerdere familieleden maatregelen getroffen, waardoor deze familieleden vóór de presentatie van de kroongetuige elders waren ondergebracht. Ook met de andere familieleden werd contact gezocht om te spreken over beveiliging. Dit resulteerde in de meeste gevallen in afspraken over te nemen maatregelen. Alle afgesproken maatregelen waren geïmplementeerd op het moment dat de kroongetuige gepresenteerd werd.
Hoe ver strekt de zorgplicht van de staat als familieleden van kroongetuigen buiten hun schuld gevaar lopen?
Voor alle personen, dus ook familieleden van kroongetuigen, geldt dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft en neemt voor de bescherming van burgers op het moment dat zij of hun werkgever daarvoor vanwege de dreiging en het risico niet zelf kunnen zorgen. Welke beveiligingsmaatregelen passend zijn en of, en in hoeverre het functioneren van een persoon gefaciliteerd kan worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk leidend zijn.
Erkent u, net als de verantwoordelijke bij het OM, dat de mening van de familie van de kroongetuige zwaarder meegewogen had moeten worden? Hoe moet deze erkenning opgevat worden? Wordt hiermee nu erkend dat er fouten zijn gemaakt?
Met de uitspraak waarop wordt gedoeld in vraag 5, is bedoeld dat in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen in de afwegingen hadden kunnen worden betrokken, zoals dat nu ook gebeurt in nieuwe zaken. Meer aandacht aan de voorkant voor de belangen van familieleden kan ook leiden tot meer draagvlak voor het beveiligingstraject.
Dat betekent overigens niet dat de uiteindelijke afweging anders zou zijn uitgevallen. De belangen van criminaliteitsbestrijding en ook nadrukkelijk het voorkomen van nieuwe liquidaties – soms ook van volstrekt onschuldige derden – waren en zijn juist in deze casus van bijzonder groot gewicht in de afweging om de deal al dan niet te sluiten. Dat wordt ook bedoeld met de opmerking «maar het maatschappelijk belang speelt ook mee bij de afweging». Er was en is veel aan gelegen om dit geweld te stoppen.
Met betrekking tot de huidige omgang met de familieleden zijn de getroffen maatregelen in overeenstemming gebracht met de ernst van de dreiging die zich heeft gemanifesteerd in het daadwerkelijk om het leven brengen van onschuldige derden. Het is daarbij van belang te benadrukken dat bij het nemen van beveiligingsmaatregelen sprake is van risicomanagement in plaats van risico-uitsluiting.
Welke gevolgen zou deze erkenning moeten hebben voor wat betreft de huidige omgang met de familieleden, maar ook voor eventuele toekomstige gevallen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wil het OM dit in toekomstige gevallen verbeteren, zoals gesteld wordt in het artikel in de Volkskrant? Wat wordt bedoeld met de opmerking «Maar het maatschappelijk belang speelt ook mee bij de afweging»?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u er van dat door een hoge politiefunctionaris die belast is met de beveiliging van de familie in een gesprek tegen de broer van de kroongetuige zegt «Jullie zitten gewoon in een soort experiment»?
Laat ik vooropstellen dat ik er groot belang aan hecht dat functionarissen die in dienst staan van de rechtsorde, zoals advocaten, hun professie veilig en zonder vrees kunnen uitoefenen en daartoe bescherming krijgen als dat nodig is. Mijn beeld en ervaring is dat de diensten en functionarissen betrokken bij het vormgeven van de beveiliging professioneel zijn en de veiligheid van personen zo goed mogelijk waarborgen.
Bent u bereid zelf met de familieleden van de kroongetuige te spreken om hen te horen hoe het met hen gaat, hoe zij de afgelopen tijd hebben ervaren en wat hen dwars zit? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de beveiligingsmaatregelen van de familieleden van de kroongetuige ligt bij de coördinerend Hoofdofficier van Justitie. Dit is de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissement Midden-Nederland. Het is daarom niet aan mij om inhoudelijk in te gaan op de door hen geuite zorgen en de besluiten over de al dan niet getroffen beveiligingsmaatregelen.
In hoeverre werd en wordt altijd eerst een inschatting gemaakt of de betrokkenen wel te beveiligen zijn, voordat een deal tussen OM en kroongetuige wordt gesloten?
Voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten zal in het kader van getuigenbescherming vooraf per situatie bekeken worden of er bescherming nodig is voor de kroongetuigen, diens naasten en hun rechtsbijstandsverleners en zo ja, voor wie in welke mate. De veiligheid van betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd, vanzelfsprekend wordt de impact van de beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Daarnaast geldt dat scherp wordt gekeken welke variatie er mogelijk is in beveiligingsconcepten.
Vindt u in algemene zin dat, naast inschattingen van veiligheidsrisico’s bij naasten van personen met wie een deal wordt gesloten, ook overwegingen die te maken hebben met (beperkte) capaciteit bij de diensten die uiteindelijk voor bescherming en beveiliging moeten zorgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het stelsel bewaken en beveiligen is de dreiging en het risico leidend voor het vaststellen van de benodigde beveiligingsmaatregelen. Proportionaliteit van de maatregelen is hierbij eveneens een uitgangspunt. Dat neemt niet weg dat de mensen en middelen die nodig zijn voor het instellen en uitvoeren van de beveiligingsmaatregelen per definitie schaars zijn. Het vraagt daarom een voortdurende en zorgvuldige afweging van de overheid om maatregelen proportioneel en efficiënt in te zetten.
Ik heb uw Kamer in juni jl.2 laten weten dat dat het aantal personen en objecten dat langdurig en intensief bewaakt en beveiligd wordt, is toegenomen. Dit zal naar verwachting niet verminderen. Daarom versterk ik structureel het stelsel bewaken en beveiligen over de gehele linie zodat steeds passende beveiligingsmaatregelen geboden kunnen worden aan personen die dat nodig hebben, zonder dat opschaling onmiddellijk leidt tot druk op de capaciteit elders. Daarbij blijft proportionaliteit van de maatregelen nog steeds een van de uitgangspunten.
Wat is op dit moment de exacte stand van zaken met de capaciteit bij deze diensten?
In mijn brief van 16 december jl.3 ben ik in gegaan op de voortgang van de verbeteringen in de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming. In mijn brief van 18 juni jl. 4 heb ik uiteengezet welke investeringen ik heb gedaan in de stelsels van bewaken en beveiligen en getuigenbescherming. Hiermee worden deze stelsels over de gehele linie versterkt, zodat beveiligingsmaatregelen tijdig, effectief en adequaat ingezet kunnen worden wanneer er sprake is van dreiging, risico of de mogelijkheid van geweld. De investering wordt tevens ingezet om de uitvoering van beveiligingsmaatregelen te flexibiliseren. Het doel is steeds passende beveiligingsmaatregelen te bieden aan de personen die dat nodig hebben, zonder dat opschaling onmiddellijk leidt tot druk op de capaciteit elders.
Op dit moment wordt door de betrokken organisaties hard gewerkt aan de uitbreiding van capaciteit ten behoeve van de uitvoering en doorontwikkeling van het stelsel bewaken en beveiligen. Ik houd u van de voortgang op de hoogte in mijn brieven over de maatregelen in het kader van het breed offensief tegen de georganiseerde criminaliteit.
Geheime belangen die leidden tot niet-ontvankelijk verklaring op verzoek van het OM zelf |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere vragen over de secundaire victimisatie door het openbaar ministerie (OM) van een slachtoffer van poging tot doodslag?1
Ja.
Klopt het dat het lokale parket drie opties heeft voorgelegd aan de Centrale Toetsingscommissie (CTC) van het OM?
Zoals eerder aangegeven is de zaak, na het opkomen van de problematiek, door meerdere personen en verschillende gremia bekeken.2 Daarbij is bekeken hoe het opgekomen probleem moet worden gewaardeerd en welke uitkomst daaraan moet worden verbonden. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft mij laten weten dat het lokale parket in dit verband inderdaad drie opties heeft voorgelegd aan de CTC. Ook is de zaak besproken met de Landsadvocaat.
Waarom is dan uiteindelijk toch de keuze gevallen op het niet-ontvankelijk verklaren aangezien dit zo’n onbevredigende uitkomst biedt en dit nota bene expliciet werd afgeraden als «ongewenst scenario» omdat «daarmee aan het belang van het slachtoffer niet tegemoet wordt gekomen»?2
Het OM heeft aangegeven dat de in deze zaak te beschermen belangen uiteindelijk enkel voldoende konden worden beschermd door het vorderen van de niet-ontvankelijkheid. De andere opties zouden de te beschermen belangen onvoldoende beschermen. Daarmee bleek de optie tot het vorderen van de niet-ontvankelijkheid – hoewel zeer onbevredigend – de enige mogelijkheid.
Klopt het dat de advocaat-generaal in deze zaak, die het verzoek indiende om niet-ontvankelijk te worden verklaard bij het Gerechtshof in Arnhem, niet op de hoogte was dat er nog twee andere opties waren voorgelegd? Zo ja, waarom niet en hoe kan dat?
Het OM heeft mij laten weten dat dit klopt. Het OM heeft aangegeven dat de advocaat-generaal, die deze zaak heeft behandeld, op de hoogte was van het feit dat de zaak was voorgelegd aan de CTC, maar niet van de voorgelegde opties. De advocaat-generaal is geïnformeerd over de conclusie die uiteindelijk is getrokken. De conclusie was dat het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid, de enige reële optie was waarbij de te beschermen belangen voldoende zouden zijn gewaarborgd. Het OM heeft mij laten weten dat, nu na uitvoerig beraad en het wegen van verschillende opties reeds was gebleken dat het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid de enige reële optie was, er geen noodzaak meer was om de advocaat-generaal op de hoogte te brengen van de verschillende opties.
Bent u ook vooraf geïnformeerd over het voornemen tot het verzoek van de eigen niet-ontvankelijkheid? Zo ja, wanneer?
Het OM heeft mij vooraf, op 22 mei 2019, geïnformeerd over deze zaak. Daarbij heeft het OM aangegeven – na een afweging van alle bij het proces spelende belangen – tot de conclusie te zijn gekomen geen andere optie te hebben dan de eigen niet-ontvankelijkheid te vorderen.
Klopt het dat u toen ook niet bent geïnformeerd over de «rondom het probleem spelende en te beschermen belangen» die het OM ertoe brachten zich in deze zaak niet-ontvankelijk te laten verklaren?
Bent u toen wel geïnformeerd over de andere twee opties die door de CTC van het OM zijn besproken en het feit dat het OM het negatieve advies van de CTC heeft genegeerd?
Zoals eerder aangegeven is deze zaak binnen het OM door meerdere personen en binnen verschillende gremia bekeken.4 Daarbij is bekeken hoe het opgekomen probleem moet worden gewaardeerd en welke uitkomst daaraan zou moeten worden verbonden. Het OM heeft mij geïnformeerd over de uitkomst van deze besprekingen en de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Het OM heeft niet geëxpliciteerd welke overwegingen in dit afwegingsproces door welke personen en in welke gremia naar voren zijn gebracht.
Overigens heeft het OM mij laten weten het advies van de CTC niet te hebben genegeerd, maar na het wegen van alle opties en het afwegen van de gegeven adviezen tot de conclusie te zijn gekomen dat het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid – hoewel zeer onbevredigend – de enige reële opties was.
Waarom heeft u de beperkte informatie van het OM in deze casus toen geaccepteerd?
Voor mijn informatiepositie is het primair van belang dat helder is wat de uitkomst is en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen. Daarover heeft het OM mij geïnformeerd.
Heeft u overwogen gebruik te maken van uw bevoegdheid een bijzondere aanwijzing te geven?
Nee, zoals eerder aangegeven heb ik daartoe vanwege de zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming behoeven geen aanleiding gezien.5
Heeft u overwogen de Kamer actief te informeren over dit unieke geval, vanwege het onbevredigende verloop van deze zaak?
Nee, ik heb daartoe geen aanleiding gezien.
Kunt u toelichten wat het belang is van het inbrengen van de algemene thematiek van deze casus in de OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling als het OM er zo stellig van overtuigd is dat deze situatie zich niet nog eens voor zal doen?
Zoals eerder aangegeven behoeft volgens het OM de algemene thematiek van deze casus reflectie.6 Om die reden heeft het OM aangegeven deze thematiek te zullen inbrengen in de OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling. Hoewel niet gereflecteerd kan worden op de zaak in het bijzonder, kan wel met het oog op de kwaliteitsontwikkeling binnen het OM op de thematiek worden gereflecteerd en kan worden bezien of op dat punt bepaalde lessen getrokken kunnen worden. Het belang van kritische zelfreflectie onderschrijf ik van harte.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft mij overigens laten weten dat hij, vanuit zijn toezichthoudende taak op het OM, voornemens is een oriënterend vooronderzoek te starten naar de gang van zaken in deze zaak.
Hoe beschouwt u uw rol als Minister van Justitie en Veiligheid in relatie tot het OM, met betrekking tot gevoelige zaken zoals deze? Op welke manieren had u kunnen bijsturen in deze zaak? Vindt u dat dit terecht niet is gebeurd?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik verantwoordelijk voor het handelen en nalaten van het OM. De verantwoordelijkheid die ik als Minister van Justitie en Veiligheid draag, laat echter onverlet dat ik in verband met de bijzondere positie van het OM in het strafproces terughoudendheid betracht. Ik acht het niet passend bemoeienis te hebben met de autonome afwegingen en beslissingen van het OM in deze individuele strafzaak. Die bemoeienis is er dan ook niet geweest.
Klopt het dat het slachtoffer geen recht heeft op de processtukken? Kunt u dit toelichten?
Het slachtoffer heeft in het algemeen recht om kennis te nemen van de processtukken die voor hem van belang zijn (op grond van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering) en om daar ook afschrift van te krijgen. In deze zaak heeft de raadsman verzocht om een afschrift van stukken waarop de vordering tot niet-ontvankelijkverklaring werd gebaseerd, zodat het slachtoffer zich kon voorbereiden op de zitting. Het OM heeft aangegeven dat die vordering tot niet-ontvankelijkheid echter niet was gebaseerd op de processtukken, maar op andere omstandigheden en derhalve kon in dit geval niet aan dit verzoek worden voldaan.
Begrijpt u dat het slachtoffer alles op alles zet om de processtukken alsnog te ontvangen? Hoe kwalificeert u het feit dat het OM intern het woord «stalking» gebruikt om deze pogingen zo te beschrijven, zoals blijkt uit de WOB-stukken?3
Ik begrijp dat het slachtoffer de processtukken wenst te ontvangen. Het gebruik van de woorden «ik word gestalkt» is, ook naar het oordeel van het OM, ongelukkig te noemen, maar moet niet anders begrepen worden dan dat de schrijver van de e-mail heeft willen aangegeven dat de urgentie van zijn vraag hoog was. Overigens heeft het OM mij laten weten dat uit de processtukken niet de reden voor het vorderen van de niet-ontvankelijkheid blijkt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 was deze vordering gebaseerd op andere omstandigheden.
Uit de openbaargemaakte WOB-stukken blijkt ook dat binnen het OM wordt gesproken over zaken die eerder al zijn misgegaan in deze casus, kunt u dit toelichten?
Het OM heeft mij laten weten dat met «zaken die zijn misgegaan in deze casus» wordt gedoeld op de omstandigheden die hebben geleid tot het vorderen van de niet-ontvankelijkheid. Een toelichting hierop kan ik noch het OM geven, omdat daardoor de zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming behoeven direct zouden worden geschaad.
Bent u bereid alsnog meer duidelijkheid te verschaffen over de «zwaarwegende belangen» in deze zaak, gelet op de maatschappelijke onrust over deze zaak?
De te beschermen belangen zijn zo zwaarwegend, dat geen duidelijkheid kan worden verschaft over de redenen voor het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid. Deze zwaarwegende belangen spelen nog steeds. Zoals ik eerder heb aangegeven acht ik – en ook het OM – deze uitkomst vanuit maatschappelijk oogpunt, maar bovenal voor het slachtoffer in deze zaak bepaald onbevredigend.8
De Europese aanbestedingen van diensten van tolken en vertalers in de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «A bid for justice? Legal interpreting privatisation in Europe?» over de gevolgen van Europese aanbestedingen van diensten van tolken en vertalers in de verschillende Europese strafrechtketens?1
Ja.
Bent u bekend met de problemen die andere Europese lidstaten hebben ervaren bij de Europese aanbestedingen?
Ik ben bekend met ervaringen van enkele andere Europese lidstaten op het gebied van het Europees aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten.
Kunt u bevestigen dat in Denemarken inderdaad aanbestedingsovereenkomsten voortijdig zijn beëindigd?
Ja, de Deense politie heeft via een persbericht op 11 december 2019 laten weten een contract met intermediair EasyTranslate te hebben beëindigd.2
Is het u bekend dat Duitsland, ondanks de implementatie van de Europese richtlijn in nationale wetgeving, er toch voor heeft gekozen de tolk- en vertaaldiensten op deelstaatniveau in eigen hand te houden? Nu de parlementair advocaat tot de conclusie kwam, dat die optie ook voor Nederland openstaat, waarom kiest u dan niet voor diezelfde weg?
In het advies over de plicht om tolk- en vertaaldiensten Europees aan te besteden heeft de parlementair advocaat vermeld dat Duitsland de bepalingen uit de Richtlijn 2014/24/EU van het Europees parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG heeft omgezet in nationaal recht. In het advies wordt daarbij aangegeven dat er geen reden is om te veronderstellen dat de Richtlijn anders dan in Nederland is geïmplementeerd of niet naar behoren is geïmplementeerd.3 Dat betekent voor zowel Nederland als Duitsland dat het binnen de kaders van de Richtlijn onder bepaalde omstandigheden mogelijk is om tolk- en vertaalcapaciteit intern te organiseren door tolken en vertalers in dienst te nemen en/of de intermediairsfunctie intern te vervullen met inzet van eigen medewerkers. In mijn reactie op het advies van de parlementair advocaat ben ik uitvoerig toegelicht waarom deze opties niet werkbaar zijn voor tolk- en vertaaldiensten bij de Nederlandse rijksoverheid.4
Heeft u onderzoek laten verrichten naar de aanbestedingen in andere Europese lidstaten?
Bij de ontwikkeling van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten is gekeken naar de situatie in andere Europese lidstaten. Daarbij werd steeds duidelijk dat de situatie in andere landen niet zonder meer te vergelijken is met de situatie in Nederland. Zo wisselen tarieven en werkwijzen sterk in verschillende landen, afhankelijk van de overheidsstructuur en nationale wetgeving. Ik heb gekozen voor een bij de Nederlandse situatie passende oplossing.
Welke lessen uit andere Europese lidstaten worden betrokken bij het aanbesteden in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom denkt u dat in Nederland geen sprake zal zijn van concentratie van tolk- en vertaaldiensten bij één of enkele grote bemiddelaars?
Zoals ik in mijn brief van 5 april 2019 aan uw Kamer heb uitgelegd,5 stimuleren we binnen de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten een groter aantal intermediairs actief te worden op de markt van overheidsaanbestedingen, met als doel de positie van tolken in relatie tot de intermediairs te verstevigen en een gezonde markt te ontwikkelen. Deze ruimte voor ontwikkeling bieden we onder meer door onze opdrachten gevarieerd en in niet te grote volumes op de markt te zetten.
Waarom denkt u dat in Nederland geen groot aandeel van de beloningen aan tolken en vertalers bij de bemiddelaars zal blijven hangen in tegenstelling tot andere Europese landen?
De aanbestedingen binnen de nieuwe systematiek zijn erop ingericht dat in de gestelde voorwaarden een goede uitgangspositie voor tolken en vertalers tot uiting komt, in lijn met de motie Van Dam en Groothuizen (Kamerstuk 29 936, nr. 55), die een aantal van deze voorwaarden expliciet benoemt. Intermediairs zijn via hun contract gehouden aan deze voorwaarden.
Hoe denkt u de nodige kwaliteit van de tolkdiensten te waarborgen gezien de betaling per minuut door de bemiddelaar?2
De aanbestedingsvoorwaarden waarnaar verwezen wordt in het antwoord op vraag 8, waarborgen de kwaliteit van de tolkdiensten.
Wist u dat veel tolken op dit moment op zoek zijn naar een andere baan, omdat deze werkwijze voor hen niet meer rendabel is? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo ja, wat zegt dit volgens u?
Ik realiseer me dat er nog steeds zorgen zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten de positie van tolken versterkt wordt. Een tolk moet als zelfstandig ondernemer echter zelf de afweging maken of de rijksoverheid een interessante opdrachtgever blijft. Dat zal mede afhangen van vraag en aanbod voor de verschillende talen.
Voor de monitoring van de werking van de nieuwe systematiek, die ik nader heb toegelicht in mijn brief van 18 september 2020 aan uw Kamer,7 zijn vraag en aanbod belangrijke parameters. Signalen vanuit de beroepsgroep op dit punt zullen via het structurele overleg met de relevante beroepsorganisaties overgebracht worden.
Bent u bereid, gezien de problemen in de verschillende Europese lidstaten, u in Europees verband, samen met uw Europese collega’s, in te spannen voor het herinvoeren van een uitzonderingsgrond voor tolken en vertalers in de strafrechtketen op Europese aanbestedingen? Waarom wel, waarom niet?
Daar zie ik geen reden toe. Ik heb er vertrouwen in dat we de zorgen van de beroepsgroep goed hebben geadresseerd en dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten een sterke en noodzakelijke professionaliseringsslag wordt gemaakt. Voordat het verlichte aanbestedingsregime door de invoering van nieuwe Richtlijn niet meer van toepassing was op tolk- en vertaaldiensten, was er in ongeveer de helft van deze diensten bij de rijksoverheid al voor aanbesteding gekozen. De markt was echter niet goed ontwikkeld en werd overheerst door enkele grote intermediairs. Voor de nieuwe systematiek is het van belang dat alle tolk- en vertaaldiensten aanbesteed worden. De ontwikkelde eenduidige wijze van inkoop stimuleert de ontwikkeling van een gezonde markt en een transparant speelveld, niet alleen voor intermediairs, maar juist ook voor tolken en vertalers.
Bedrijven die handelen in kredietgegevens van personen zonder hen daarover te informeren. |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kassa waarin bleek dat bedrijven handel drijven met (krediet)data van personen, zonder hen daarvan op de hoogte te stellen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze uitzending.
Vindt u het wenselijk dat er bedrijven zijn, naast het Bureau Krediet Registratie, die data verzamelen van personen om zo een kredietscore aan iemand te geven?
Met enige regelmaat is er maatschappelijke discussie of bedrijven die data verwerken voor kredietscores voldoen aan de privacyregels. Burgers hebben er echt last van als er fouten worden gemaakt. Met een kredietscore beogen bedrijven inzicht te krijgen in hoeverre potentiële klanten, consumenten of bedrijven, aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Met dergelijke onderzoeken kunnen bedrijven in kaart brengen welke risico’s er zijn verbonden aan het aangaan van een overeenkomst. Omdat sprake zal zijn van de verwerking van persoonsgegevens van consumenten is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Deze kredietscores moeten worden onderscheiden van de toets die bij het Bureau Krediet Registratie wordt uitgevoerd door kredietaanbieders in het kader van het voorkomen van overkreditering in de zin van de Wet op het financieel toezicht.
Acht u het in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) dat bedrijven persoonsgegevens verhandelen die de kredietwaardigheid van personen raakt, zonder de betrokkene over het verhandelen én de gebruikte data te informeren? Zo nee, hoe kan het dan dat de Autoriteit Persoonsgegevens de praktijken die in de uitzending van Kassa beschreven werden niet al eerder aan banden heeft gelegd?
Het uitgangspunt van de AVG is dat burgers controle over hun persoonsgegevens dienen te hebben. Persoonsgegevens dienen daarom te worden verwerkt op een manier die rechtmatig, behoorlijk en transparant is.2 Concreet betekent dit dat betrokkenen op de hoogte dienen te worden gesteld op het moment dat hun persoonsgegevens worden verzameld onder meer welke gegevens worden verzameld, voor welk doel en met wie deze worden gedeeld.3 Tevens dienen ze te worden gewezen op hun rechten, zoals het recht op inzage.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft laten weten dat ze momenteel onderzoek doet naar meerdere handelsinformatiebureaus, maar doet in beginsel geen uitspraak over lopende zaken.
Ik hecht eraan te benadrukken dat deze bedrijven in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van persoonsgegevens en in dit kader een verantwoordingsplicht hebben.
Als een consument twijfelt of een bedrijf volgens de regels werkt, kan hij of zij zich wenden tot het bedrijf. Verder kan een consument, indien het desbetreffende bedrijf hierbij is aangesloten, bij de Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) terecht. De NVH heeft een gedragscode en een klachtenprocedure. Als dit onvoldoende oplevert kunnen consumenten een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens met de grootst mogelijke spoed te wijzen op de praktijken zoals die naar voren kwamen in de uitzending van Kassa, zodat zij kan onderzoeken of deze praktijken inderdaad in strijd zijn met de AVG? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al aangaf bij het antwoord op de vorige vraag, is de Autoriteit Persoonsgegevens een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt zelf haar prioriteiten Het is belangrijk deze onafhankelijkheid te waarborgen. Het is daarom niet gepast om te willen beïnvloeden welke zaken de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoekt.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft bekend gemaakt dat de komende jaren de doorverkoop van gegevens een van haar aandachtsgebieden zal zijn.4 Zoals aangegeven bij vraag 3, heeft de Autoriteit Persoonsgegevens mij laten weten dat ze momenteel onderzoek doet naar meerdere handelsinformatiebureaus.
De verjaringstermijn bij adoptie en het bewaren van adoptiedossiers |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag dat de vorderingen in een adoptiezaak tegen de Staat en Stichting Kind en Toekomst zijn verjaard?1, 2
Ja.
Vindt u het eigenlijk terecht en wenselijk dat op grond van de huidige wet de verjaringstermijn in zaken als deze begint te lopen op het moment dat het feit plaatsvindt, en de betrokkene dus een baby dan wel een klein kind is en zelfs als je daar 20 jaar (de verjaringstermijn) bij optelt de betrokkene nog steeds een leeftijd zal hebben waarop je je kunt afvragen of de betrokkene dan al geacht kan worden alle feiten, omstandigheden en vragen voldoende scherp voor ogen te hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij kan voorstellen dat de betreffende uitspraak van de rechter inzake de verjaring teleurstellend is, niet alleen voor de rechtszoekende, maar mogelijk ook voor andere geadopteerden. Toch zijn absolute verjaringstermijnen van groot belang omdat deze de rechtszekerheid dienen. De regels inzake verjaring vormen de neerslag van een belangenafweging tussen enerzijds het belang van de schuldeiser om een hem toekomende vordering geldend te kunnen maken en anderzijds het belang van de schuldenaar om niet tot in lengte van jaren met een rechtsvordering te worden geconfronteerd. Dit is temeer van belang omdat na verloop van tijd de feiten en omstandigheden waarop het vermeend onrechtmatig handelen betrekking heeft niet meer goed zijn te achterhalen noch in juridische zin zijn vast te stellen. Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind meer zicht te krijgen op de mogelijke misstanden die zich in het verleden omtrent interlandelijke adoptie hebben voorgedaan. Daarom heb ik vorig jaar de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden (COIA) ingesteld, die daarnaar onderzoek uitvoert. Het eindrapport van de COIA verwacht ik begin volgend jaar.
Deelt u de mening dat het belang van het slachtoffer in adoptiezaken zwaarder zou moeten wegen dan het gegeven of de instelling die mogelijk gefraudeerd of van misstanden weggekeken heeft rechtszekerheid heeft dat zij 20 jaar na de gebeurtenissen deze niet meer tegengeworpen kan krijgen? Zo ja, bent u bereid te bekijken op welke manier dit in de wet kan worden verankerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bezien of de verjaringstermijn bij illegale adopties, net als bij enkele andere delicten tegen minderjarigen, pas kan gaan lopen nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de werkzaamheden van Stichting Kind en Toekomst binnenkort overgeheveld worden naar een andere stichting (Anewway)? Is verzekerd dat alle oude gegevens en dossiers goed en zorgvuldig overgedragen worden en bewaard zullen blijven?
Stichting Kind en Toekomst heeft een vergunning om te mogen bemiddelen bij interlandelijke adoptie tot 1 oktober 2020 en heeft besloten geen nieuwe vergunning aan te vragen. De stichting blijft echter in stand. De adoptiedossiers blijven in het beheer van deze stichting zodat de verplichtingen die daarop rusten door de stichting kunnen worden voortgezet. Dit gaat bijvoorbeeld om dossierinzage op verzoek van een geadopteerde, maar ook om de rapportages die conform de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) dienen te worden opgesteld om het land van herkomst op de hoogte te houden van het verloop van de plaatsing in het adoptiegezin. Mocht de stichting in de toekomst worden opgeheven dan zal de Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden (Ca) ervoor zorgdragen dat de dossiers op een centrale plek worden gearchiveerd en alle verantwoordelijkheden daaromtrent overnemen, zoals reeds is gebeurd met vergunninghouders die in het verleden zijn opgeheven.
Op welke wijze is inmiddels uitvoering gegeven aan de motie-Langkamp/Van der Staaij, waarin geregeld is dat vergunninghouders hun dossiers 100 jaar moeten bewaren? Is dit inmiddels staande praktijk? Zo ja, hoe is geregeld dat dossiers bewaard blijven als een vergunninghouder zijn bezigheden stopt of overdraagt aan een andere vergunninghouder?3
De bewaartermijn zoals voorgeschreven in de Wobka bedraagt op dit moment tenminste dertig jaar. Verlenging van de bewaartermijn tot 100 jaar vergt derhalve aanpassing van de Wobka. Zoals ik uw Kamer bij brief van 30 juni jongstleden heb geïnformeerd, streef ik ernaar dit wetsontwerp in consultatie te brengen voor het einde van 2020.4 In de praktijk houden vergunninghouders zich aan een bewaartermijn van tenminste 50 jaar, conform hetgeen gesteld in het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen en het kwaliteitskader voor vergunninghouders. Zoals ik in de beantwoording van vraag 5 heb aangegeven, neemt de Ca het beheer van de dossiers over als een vergunninghouder stopt met zijn bezigheden of deze overdraagt.
Vervalsingen en het aanvraagproces van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er in 2019 ruim 1,2 miljoen VOG’s zijn aangevraagd waarvan er meer dan 4.000 zijn geweigerd?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Tientallen verklaringen van goed gedrag blijken vals»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik vind het zeer kwalijk dat Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s) worden vervalst. Bovendien is dit fraude en daarmee strafbaar. Het is van groot belang dat organisaties erop kunnen vertrouwen dat hun personeel adequaat gescreend is. Werkgevers hebben zelf ook een rol in het controleren van de echtheid van een VOG. Daar ga ik in mijn antwoord op vraag 4 verder op in.
Herkent u het signaal dat het aantal valse VOG’s toeneemt?
Het signaal dat het aantal valse VOG’s in 2019 is toegenomen is mij bekend. De registratie van het aantal valse VOG’s bij Justis laat over de afgelopen jaren de volgende cijfers zien. In 2015 zijn er bij Justis zeven gevallen van valse VOG’s geregistreerd. In 2016 drie gevallen, zowel in 2017 als in 2018 zijn er twee gevallen geregistreerd, in 2019 zijn er 15 gevallen geregistreerd en in 2020 zijn tot op heden vier gevallen van valse VOG’s bij Justis geregistreerd.
Wie is er verantwoordelijk voor het controleren van de echtheid van VOG’s, hoe worden zij daarover voorgelicht en welke middelen hebben ze in handen om vervalsingen te onderscheiden?
Een organisatie of werkgever dient de echtheid van de VOG te controleren en te bekijken of de VOG ook echt toebehoort aan degene die de VOG overlegt. Er zijn verschillende echtheidskenmerken die kunnen worden gecontroleerd, zoals een hologram en een watermerk. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever of organisatie om te vragen om het originele papieren document, en niet akkoord te gaan met een kopie, scan of PDF. Deze informatie, inclusief de echtheidskenmerken, zijn terug te vinden op de website van Justis.2
Hoe waardeert u het feit dat er een flinke stijging in het aantal meldingen over valse VOG’s te zien was, nadat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd expliciet had gewaarschuwd voor vervalsingen? Vermoedt u dat de waarschuwing tot meer alertheid heeft geleid en dat er daardoor meer valse VOG’s zijn aangetroffen?
Berichtgeving over valse VOG’s kan de alertheid van werkgevers en organisaties verhoogd hebben, waardoor er meer valse VOG-documenten zijn ontdekt en/of gemeld.
Vindt u het ook in de rede liggen dat juist personen wiens VOG geweigerd wordt door Justis eerder zullen overgaan tot het vervalsen van een VOG? Wat zegt dit over het belang van controle van echtheid van VOG’s?
Voorop staat dat de controle op de echtheid van VOG’s altijd van belang is. De verschillende beweegredenen die personen ertoe doen overgaan om een VOG te vervalsen, zijn mij niet bekend. Daarover kan ik geen uitspraak doen.
Bent u van plan op enigerlei wijze de vervalsing van VOG’s aan te pakken? Zo ja, hoe?
Justis heeft op 27 juli jl. een nieuwsbericht uitgebracht over de echtheidskenmerken die te vinden zijn op de VOG. Verder wordt op de website van Justis benadrukt alleen originele VOG’s te accepteren. Wanneer Justis kennisneemt van een vervalste VOG, doet Justis aangifte en dit zal Justis blijven doen. Hierdoor wordt de politie in staat gesteld om een strafrechtelijk onderzoek te starten. Het belang van het controleren van de echtheid van VOG’s en op welke wijze dit getoetst kan worden, zal tevens worden benadrukt in het kader van algemene voorlichting over het gebruik van VOG aan werkgevers.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere schriftelijke Kamervragen over de VOG als verdienmodel?2
Ja.
Vindt u het nog altijd niet bezwaarlijk dat allerlei websites van bedrijven geld verdienen met het aanvragen van VOG’s van mensen, terwijl die mensen in feite precies dezelfde handelingen moeten verrichten wanneer zij de VOG zélf aanvragen en burgers daardoor soms tot wel het dubbele betalen voor hun VOG?
In mijn antwoorden van 1 juli 2019 op schriftelijke Kamervragen van de D66-fractie over dit onderwerp, heb ik aangegeven geen problemen te zien in deze dienstverlening.4 Ik blijf erbij dat bedrijven die dergelijke diensten aanbieden, werkgevers kunnen ondersteunen in het digitaal aanvragen van de VOG. Het verkleinen van administratieve lasten voor de werkgever kan daarbij een afweging zijn.5
Uit onderzoek van Justis is echter gebleken dat er ook diverse bedrijven zijn die bij burgers de indruk wekken dat zij namens Justis optreden, onder meer door het gebruik van de Rijkslogo’s. Dit is zeker bezwaarlijk. Hierdoor kunnen aanvragers in de veronderstelling zijn dat ze een VOG bij Justis aanvragen en achteraf worden geconfronteerd met additionele kosten. Ook is gebleken dat gemeenten door bedrijven benaderd worden met het verzoek VOG-aanvragers naar hen te verwijzen. De websites die ongeautoriseerd gebruik maken van de Rijkslogo’s zijn benaderd met het dringende verzoek het Rijkslogo weg te halen. De partijen die de Rijkslogo’s gebruikten hebben deze weggehaald. Er wordt nog nader onderzocht of en zo ja welke mogelijke stappen kunnen worden ondernomen om tegen te gaan dat websites niet (zichtbaar) vermelden dat een meerprijs wordt gerekend voor de service die ze verlenen, of aanvragers anderszins op het verkeerde been zetten.
Vindt u het niet bezwaarlijk dat deze bedrijven adverteren bij internetzoekmachines waardoor zij bijvoorbeeld bij Google als eerste zoekresultaat verschijnen als iemand zoekt op de termen «VOG aanvragen»?
Het staat de commerciële partijen vrij om gebruik te maken van advertenties. Justis maakt geen gebruik van advertenties. Met de zoekterm «VOG aanvragen» verschijnt direct onder de advertenties een herkenbaar kader van de rijksoverheid waarin staat hoe je VOG kan aanvragen.
Bent u inmiddels bereid om hier iets aan te doen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen hier onnodig extra voor betalen?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording vind ik het niet bezwaarlijk dat partijen een service aanbieden, maar moet voor een ieder duidelijk zijn dat het (digitaal en) direct aanvragen van een VOG bij Justis de officiële en de goedkoopste manier is.6 Daarnaast heb ik al eerder toegezegd te bekijken of de officiële manier van aanvragen van de VOG voldoende toegankelijk en duidelijk is.
Justis heeft daarop een aantal acties ondernomen, naast het attenderen op het oneigenlijke gebruik van de Rijkshuisstijl en/of Rijkslogo’s. Justis heeft gemeenten op de hoogte gesteld van het bestaan van commerciële partijen. Gemeenten is gevraagd om in het contact met aanvragers en op hun website voor het digitaal aanvragen van de VOG altijd te verwijzen naar de officiële digitale aanvraagwijze die Justis via de werkgever faciliteert.
Daarnaast wordt op de website van Justis aandacht besteed aan dit onderwerp. Op de website staan de kosten van de officiële aanvraagkanalen van een VOG en wordt uitgelegd dat het inschakelen van commerciële partijen voor extra kosten zorgt: de burgers en bedrijven betalen het betreffende bedrijf een bedrag (dit verschilt per bedrijf) voor het overnemen van het aanvraagproces.
Omdat bedrijven soms van deze services gebruik maken vanuit het oogpunt van vermindering van administratieve lasten onderzoekt Justis momenteel of de administratieve lasten voor de werkgever kunnen worden beperkt en op welke manier het aanvraagproces makkelijker en sneller kan.
Zijn er mogelijkheden om deze bedrijven te verplichten consumenten te informeren over de mogelijkheid om de VOG bij de eigen gemeente of rechtstreeks bij Justis aan te vragen?
Op dit moment heb ik nog geen mogelijkheden om bedrijven dergelijke verplichtingen op te leggen.
De zaak van dhr. Singh |
|
Michiel van Nispen , Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Tweede Kamer wil dat Jaitsen Singh (75) na 36 jaar Amerikaanse cel naar Nederland wordt overgeplaatst»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Van Nispen c.s. waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen om de heer Singh op korte termijn naar Nederland over te laten brengen, verzoeken tot overbrenging te honoreren en hiertoe zo nodig de procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging te starten?2
Ja.
Welke inspanningen heeft u, naar aanleiding van de hierboven genoemde aangenomen motie, tot nu toe verricht om dhr. Singh naar Nederland te halen?
Zoals beschreven in mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd, heb ik het dossier van de heer Singh (betrokkene) nogmaals uitvoerig en zorgvuldig bestudeerd. Op grond hiervan en op grond van bovengenoemde motie ben ik bereid om betrokkene diplomatiek te ondersteunen in zijn wens tot vrijlating, mits met die vrijlating geen maatschappelijke risico’s zijn gemoeid. Diplomatiek ondersteunen is alleen mogelijk als betrokkene zelf een verzoek tot parole of gratie heeft ingediend bij de autoriteiten van de VS. Om die reden is op 19 augustus 2020 namens mijn ministerie contact opgenomen met het juridisch team van betrokkene om te bezien in hoeverre een dergelijk verzoek in het vooruitzicht ligt. Op verzoek van het juridisch team van betrokkene vond dit overleg op 18 september 2020 plaats. Tijdens dit gesprek is toegelicht waarom de Wots geen reële slagingskans heeft. Wel is afgesproken dat er actief diplomatieke steun wordt geleverd aan een in te dienen gratieverzoek.
Heeft u inmiddels het Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS)-verzoek van dhr. Singh boven tafel weten te krijgen? Zo nee, hoe kan het dat een WOTS-verzoek spoorloos verdwijnt? Heeft u navraag gedaan bij de Amerikaanse autoriteiten?
Er is alleen sprake van een Wots-verzoek indien de ene staat de andere staat officieel en volgens de geldende regels verzoekt om de tenuitvoerlegging van een bepaalde straf over te nemen. Dit is in de onderhavige casus niet gebeurd.
Nederland werd op 25 juli 2019 door tussenkomst van het federale Department of Justice geïnformeerd dat betrokkene bij de staat Californië zijn interesse kenbaar heeft gemaakt om overgebracht te worden naar Nederland om hier de resterende tijd van zijn detentie uit te zitten. In die brief geeft de staat Californië aan: «that his case is now being reviewed to determine if further investigation is warranted.» Sindsdien heeft de ambassade meerdere keren contact gezocht met de autoriteiten in Californië. De review c.q. het onderzoek door de staat Californië is echter nog niet afgerond, zo liet Californië op 20 juli 2020 weten. De VS heeft bovendien aangegeven dat de Covid-19 pandemie tot extra vertraging in de uitvoering van de internationale overdracht van strafvonnissen heeft geleid.
De brief uit 2019 kan niet aangemerkt worden als zijnde een «Wots-verzoek». Het verzoek van betrokkene aan de staat Californië is dan ook nooit «verdwenen» geweest omdat het nog in onderzoek is bij de staat Californië.
Klopt het dat het toepasselijk verdrag maatgevend is en dat bepalingen in de wet niet meer dan aanvullende betekenis hebben? Zo ja, bent u in dat geval bereid om de Nederlandse beleidsregel over bindingsvoorwaarde, in overeenstemming met het toepasselijk verdrag, los te laten?
Ja, het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) is maatgevend en geeft voorwaarden op grond waarvan strafvonnissen aan een ander land kunnen worden overgedragen. Het VOGP laat ruimte voor nadere invulling in nationale regelgeving, waaronder de wet en het beleidskader. Ten aanzien van uw vraag om de beleidsregel los te laten, zie ik geen aanleiding dit te doen. In mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd ga ik hier nader op in.
Wanneer bent u van plan om, op basis van het Verdrag Overbrengen Gevonniste Personen die voorziet in de mogelijkheid dat de staat van tenuitvoerlegging het verzoek tot strafoverdracht kan doen, in de zaak van dhr. Singh zelf een verzoek tot strafoverdracht te initiëren?
In mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd heb ik aangegeven dat ik de VS geen verzoek doe om een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging te starten. Dit heeft procesmatige en inhoudelijke redenen. In die brief ga ik hier nader op in. Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven, ben ik bereid om betrokkene diplomatiek te ondersteunen in zijn wens tot vrijlating, mits met die vrijlating geen maatschappelijke risico’s zijn gemoeid.
Deelt u de mening dat u, naar aanleiding van de aangenomen motie, desnoods uw discretionaire bevoegdheid in moet zetten om een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging te starten om dhr. Singh naar Nederland te halen?
Nee. In mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd ga ik hier nader op in.
Bent u tevens bereid om, gezien de kwetsbaarheid van gedetineerden in de Verenigde Staten voor het coronavirus, via alle mogelijke diplomatieke kanalen bij de Californische autoriteiten te pleiten voor gratie voor dhr. Singh?
Nederland heeft diverse keren een beroep gedaan op de Californische autoriteiten om betrokkene op grond van humanitaire overwegingen vrij te laten. Een verzoek tot gratie kan echter alleen door betrokkene zelf worden ingediend.
De diplomatieke inspanningen worden wel gecontinueerd, zoals ik ook beschrijf in de brief met kenmerk 2967754. Zo heeft de ambassade 20 juli jl. aan de parole agent gevraagd of betrokkene in aanmerking komt voor vrijlating op basis van de huidige pandemie. De parole agent meldde dat betrokkene niet voorkomt op de lijst van gevangenen die in aanmerking komen voor vrijlating op basis van de huidige gezondheidscrisis. Hetzelfde antwoord is verkregen vanuit het kantoor van de Lieutenant Governor van Californië.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Rechtsbijstand aan verdachten bij strafbeschikkingen door het OM tijdens de coronapandemie |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat tijdens gesprekken tussen u, het Openbaar Ministerie (OM) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) geen akkoord is bereikt over gesubsidieerde rechtsbijstand aan verdachten die een strafbeschikking krijgen van het OM?1
Om de voorraad politierechterzaken te kunnen wegwerken heeft het OM in afstemming met de Rechtspraak besloten om de zaken die zich daarvoor lenen, middels een OM-strafbeschikking af te doen. In veel zaken is het feit langer geleden gepleegd en bevinden de verdachten zich op vrije voeten. Voor verdachten die niet vastzitten geldt in dit soort zaken dat zij zelf een advocaat in hun zaak kunnen betrekken indien zij dit wensen. Indien zij onvoldoende inkomen hebben om de advocaat te kunnen betalen kunnen zij een beroep doen op gesubsidieerde rechtsbijstand. In overleg met de NOVA heeft het OM besloten om deze ontboden verdachten in de oproep voor de OM-hoorzitting van informatie te voorzien over de gevolgen van de OM-strafbeschikking en over de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand, zodat deze verdachten een weloverwogen besluit kunnen nemen omtrent de inschakeling van een advocaat bij de OM-strafbeschikking.
In het Nota-overleg strafrechtelijke onderwerpen van 21 september jl. hebben de fracties van de SP, D66 en het CDA mij in een motie verzocht met de NOVA in gesprek te gaan over de mogelijkheid om aan deze verdachten een vorm van gefinancierde rechtsbijstand te kunnen aanbieden. Daarover ben ik momenteel in gesprek met de NOVA en de betrokken ketenpartners. Ik zal uw Kamer voor de aanstaande begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid over de uitkomst informeren.
Kunt u een indicatie geven van het aantal zaken dat tijdens de afgelopen, buitengewone periode zelfstandig door het OM is afgedaan waarbij de verdachten normaal voor de rechter zouden zijn verschenen? In hoeveel gevallen zijn de verdachten daarbij door het OM gehoord in een OM-hoorzitting?
Net voor de zomer is het plan voor de aanpak van de achterstanden gereed gekomen. Op dit moment herbeoordeelt het OM strafzaken om de gewenste verschuiving te realiseren van zaken van de meervoudige kamer naar de enkelvoudige kamer en van de enkelvoudige kamer naar de strafbeschikking. Dat is een forse klus waar het OM op dit moment voortvarend mee aan de slag is.
Op basis van welke criteria wordt besloten af te zien van de rechter en «af te waarderen» naar OM-strafbeschikkingen en OM-hoorzittingen?
Bij de herbeoordeling van strafzaken zijn de huidige wettelijke kaders het uitgangspunt. Voorop staat dat het OM zaken afdoet op een wijze die passend en geboden is en de in de strafzaak te vorderen straf ook via een OM-strafbeschikking uitgevaardigd kan worden. Het OM heeft bij de herbeoordeling oog voor de belangen van verdachten, slachtoffers en andere organisaties in de strafrecht- en executieketen. Daarvoor heeft het OM de relevante ketenpartners, zoals de rechterlijke macht, de NOvA, Slachtofferhulp Nederland en de Reclassering Nederland (namens de 3RO) geconsulteerd.
Ten behoeve van de eenduidigheid in beoordeling en rechtsgelijkheid is er een landelijk kader geformuleerd aan de hand waarvan de parketten de herbeoordeling van PR-zaken uitvoeren. Dit landelijke kader is zodanig opgesteld dat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden die de Wet OM-afdoening biedt om zaken met een OM-strafbeschikking af te doen. Daarnaast is het uitgangspunt dat de (bredere) toepassing van de OM-strafbeschikking zodanig moet zijn ingericht dat het proces en de uitvoering waarborgen dat aan de rechten van verdachten en slachtoffers op een magistratelijke wijze vorm wordt gegeven.
Deelt u de mening van de Nederlandse vereniging van jonge strafrechtadvocaten (NVJSA) en de NOvA dat in het verleden is gebleken dat bij deze buitengerechtelijke afdoening sprake was van leemten in waarborgen voor verdachten? Zo nee, waarom niet?
Uit diverse toezichtsrapportages van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, waarvan de eerste eind 2014 is uitbracht, bleek aanvankelijk dat de kwaliteit van de toepassingspraktijk van de OM-strafbeschikking voor verbetering vatbaar was. Het College van procureurs-generaal heeft zich die kritiek aangetrokken en er is sindsdien hard gewerkt om de kwaliteit van de toepassingspraktijk te verbeteren. Uit de vervolgrapportage van de procureur-generaal bij de Hoge Raad en uit de landelijke 2-meting OM-strafbeschikking van het OM blijkt dat inmiddels op vrijwel alle fronten forse verbetering is opgetreden.2 Dat geldt in het bijzonder voor de dossiervorming en de kwaliteit van de schuldvaststelling. Dat beeld vindt bevestiging in het dalende percentage vrijspraken in verzetzaken en het lage percentage vrijspraken waarin tot dagvaarding is overgegaan. De 2-meting OM-strafbeschikking geeft evenmin aanleiding om te veronderstellen dat de rechter meestal lager straft in zaken waarin verzet wordt ingesteld.
Ik ben, zoals ik in antwoord op vraag 1 al heb aangegeven, op dit moment in gesprek met de NOVA en de betrokken ketenpartners over de mogelijkheden om aan de verdachten wier zaak door de coronacrisis niet door de politierechter, maar middels een OM-strafbeschikking wordt afgedaan, een vorm van rechtsbijstand aan te bieden.
Deelt u de mening van de NVJSA en de NOvA dat deze strafbeschikkingen vragen om aanvullende waarborgen voor verdachten, aangezien zij nu niet voor een onafhankelijke rechter kunnen verschijnen? Zo ja, waar moeten deze uit bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ontboden verdachten die normaliter voor de rechter zouden verschijnen, maar nu vanwege de procedure van een OM-strafbeschikking zonder hoorplicht, dus niet door het OM worden gehoord en ook geen afdoeningsbijstand krijgen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Wat gaat u hieraan doen?
In de Wet OM-afdoening staat in welke gevallen het OM de verdachte moet horen, alvorens een strafbeschikking op te leggen.3 Dit betreffen de gevallen waarbij het OM bij OM-strafbeschikking aan verdachte een taakstraf, een geldboete boven de € 2.000, een gedragsaanwijzing of een ontzegging van de rijbevoegdheid wil opleggen. In overige gevallen kan het OM afzien van het horen van de verdachte.
Deze criteria worden in alle zaken toegepast die het OM met een strafbeschikking afdoet.
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven ben ik momenteel in gesprek met de advocatuur en de betrokken ketenpartners over de mogelijkheid om alle ontboden verdachten wier zaak het OM met een strafbeschikking wil afdoen, van een vorm van rechtsbijstandte voorzien.
Waarom vindt u dat alleen verdachten die zijn aangehouden en op het politiebureau zitten recht hebben op afdoeningsbijstand in geval van buitengerechtelijke afdoening?
Aangehouden verdachten zitten vast en zijn niet in staat zelf rechtsbijstand in hun zaak te regelen. Ten aanzien van deze verdachten geldt een bijzondere verantwoordelijkheid voor de overheid om voor rechtsbijstand te zorgen. Dit geldt niet voor ontboden verdachten die voldoende tijd en gelegenheid hebben om de beslissing te nemen of zij een advocaat in hun zaak willen betrekken en dit ook regelen. Dit geldt ook voor het geval het OM de zaak met een OM-strafbeschikking wil afdoen. In het kader van de intensivering van rechtsbijstand in ZSM-zaken waarover ik uw Kamer in de brief van 16 december 2019 heb geïnformeerd krijgen inmiddels alle aangehouden verdachten van overheidswege rechtsbijstand bij OM-strafbeschikking.
Ten aanzien van ontboden verdachten ben ik momenteel in gesprek met de advocatuur en de betrokken ketenpartners om in de zaken die door de coronacrisis niet aan de politierechter zijn voorgelegd, maar door het OM met een OM-strafbeschikking worden afgedaan, in een vorm van rechtsbijstand te voorzien. In deze zaken bevinden de verdachten zich op vrije voeten. Daarom zal dezelfde vorm van rechtsbijstand ook toegepast kunnen worden in reguliere zaken met een ontboden verdachte en een OM-strafbeschikking als afdoeningsmodaliteit.
Kunt u, wanneer u van mening bent dat alleen bij aangehouden verdachten afdoeningsbijstand aan de orde zou moeten zijn, toelichten waarom u in uw brief van 16 december 2019 schreef dat óók bij ontboden eerder aangehouden verdachten afdoeningsbijstand zou worden ingevoerd?2
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken aangaande het invoeren van afdoeningsbijstand voor alle ontboden verdachten die niet vastzitten? Is dit nu ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben momenteel in gesprek met de advocatuur en de betrokken ketenpartners om in de zaken die door de coronacrisis niet aan de politierechter zijn voorgelegd, maar door het OM met een OM-strafbeschikking worden afgedaan, in een vorm van rechtsbijstand te voorzien. In deze zaken bevinden de verdachten zich op vrije voeten. Daarom zal dezelfde vorm van rechtsbijstand ook toegepast kunnen worden in reguliere zaken met een ontboden verdachte en een OM-strafbeschikking als afdoeningsmodaliteit.
Waarom bent u niet bereid om alle verdachten die een strafbeschikking van het OM ontvangen en die normaliter wel voor de rechter zouden verschijnen van afdoeningsbijstand te voorzien?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om adequate gesubsidieerde rechtsbijstand te regelen voor iedere verdachte wiens zaak door de uitbraak van het coronavirus niet aan de rechter zal worden voorgelegd?
Zie antwoord vraag 9.
De trage afhandeling van letselschadezaken door verzekeraars. |
|
Michiel van Nispen , Madeleine van Toorenburg (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar waarin bleek dat gedupeerden van letselschade onnodig lang moeten wachten op een vergoeding?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending van Radar.
Wat is uw reactie op de onthullingen die uit het uitgebreide onderzoek van Radar naar voren komen?
Het belang van slachtoffers bij een adequate en voortvarende schadeafhandeling, dat ook in het onderzoek van Radar naar voren komt, onderschrijf ik. Lichamelijk letsel kan voor slachtoffers immers uitermate ingrijpend zijn, zowel fysiek, emotioneel als sociaal. Als het ongeval is toe te rekenen aan een ander, dient een slachtoffer ook nog eens zijn schade te verhalen. Dat is een belastend maar onvermijdelijk proces.
De uitkomsten van de door Radar verrichte enquête onder slachtoffers sluiten aan bij enkele bevindingen in het onderzoek naar langlopende letselschade dat de Universiteit Utrecht heeft verricht in opdracht van De Letselschade Raad (Langlopende Letselschade, Utrecht Centre for Accountability and Liability Law, 10 juli 2020). Net als in het onderzoek van Radar, waarderen de in het onderzoek in opdracht van De Letselschade Raad ondervraagde slachtoffers de voortvarendheid van de verzekeraar als onder de maat. Uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt daarnaast dat deze beleving van slachtoffers niet strookt met de resultaten van het dossieronderzoek. De onderzoekers hebben 201 zaken geanalyseerd bij 13 verschillende verzekeraars. In deze zaken is de lange duur van de afhandeling veelal te wijten aan onvermijdelijke, niemand na te dragen redenen (medische eindtoestand, re-integratie, onduidelijkheid over de door het ongeval ontstane beperkingen), en in een beperkter aantal zaken mede te wijten aan het niet voortvarend handelen door de verzekeraar of belangenbehartiger van het slachtoffer.
Dit alles neemt niet weg dat er verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Het is zaak om samen met de verschillende professionals die zich bezig houden met de afhandeling van letselschade te kijken waar die verbeteringen in het proces van schadeafhandeling kunnen worden gerealiseerd. Het onderzoek van de Universiteit Utrecht biedt daarvoor handvatten.
Hoe verklaart u dat de problematiek rondom het afhandelen van letselschadezaken nu al zo’n 20 jaar voortduurt?
De afhandeling van letselschade vergt tijd. Er is duidelijkheid nodig over uiteenlopende zaken, waaronder de medische eindtoestand van het slachtoffer, de beperkingen die het gevolg zijn van het ongeval, en de mogelijkheid van re-integratie in het arbeidsproces. Dit vergt betrokkenheid van verschillende professionals. Naast de belangenbehartiger van het slachtoffer en de verzekeraar kunnen bijvoorbeeld ook medisch adviseurs, artsen, en re-integratiebegeleiders nodig zijn om de situatie van het slachtoffer in kaart te brengen. De situatie van het slachtoffer, het noodzakelijke maatwerk, de vereiste zorgvuldigheid en de betrokkenheid van de verschillende professionals, leiden ertoe dat de schadeafhandeling in iedere zaak een op maat gesneden inzet en samenwerking vergt van de betrokken professionals.
Het belang van het slachtoffer bij een adequate en voortvarende schadeafhandeling maakt dat er in de afgelopen 20 jaar onverminderd aandacht is geweest voor mogelijke verbeteringen. Zo heeft de wetgever bijvoorbeeld het deelgeschil mogelijk gemaakt en de vergoeding van affectieschade geïntroduceerd. Daarnaast is De Letselschade Raad opgericht. Dit is een onafhankelijke koepelorganisatie, die bestaat uit vele partijen die betrokken zijn bij de behandeling van letselschadezaken. Dit betreffen onder meer Slachtofferhulp Nederland, de ANWB, het Verbond van Verzekeraars, maar ook letselschade-experts, geneeskundig adviseurs en arbeidsdeskundigen. Deze professionals hebben dankzij De Letselschade Raad een vaste overlegstructuur, waarin knelpunten aan de orde worden gesteld en gezamenlijk gezocht wordt naar verbeteringen. De Raad stelt onder meer richtlijnen op voor de betrokken professionals, die bijdragen aan duidelijkheid, voorspelbaarheid en transparantie bij de schaderegelingen. Voorbeelden zijn de richtlijn Rekenmodel voor overlijdensschade en de richtlijnen die zien op licht letsel en de vergoeding van studievertraging. Ook de verschillende beroepsgroepen stellen eigen kwaliteitseisen en dragen zorg voor de naleving daarvan. Een voorbeeld daarvan vormen de verzekeraars, advocaten en de belangenbehartigers.
Deelt u de mening dat zelfregulering niet heeft opgeleverd wat het zou hebben moeten opleveren, namelijk snellere afhandeling van zaken en het centraal stellen van de consument? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat langlopende zaken nooit helemaal te voorkomen zijn, onder meer omdat lichamelijk herstel lange tijd kan vergen en ook met zorgvuldige re-integratie in het arbeidsproces veel tijd gemoeid kan zijn. Slachtoffers kunnen ook belang bij dit tijdsverloop hebben, onder meer omdat dit hen in staat stelt hun schade zorgvuldig in kaart te brengen (Langlopende Letselschade, Utrecht Centre for Accountability and Liability Law, 10 juli 2020, p. 158, 162). Dit neemt, als gezegd, niet weg dat er verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Hierbij staan volgens de onderzoekers heldere communicatie, het juiste verwachtingsmanagement bij gedupeerde, goede bevoorschotting en samenwerking tussen de betrokkenen op basis van wederzijds vertrouwen en empathie centraal (Ibidem p. 184, 185). Zelfregulering is daarbij geen doel op zich, maar een middel om deze doelstellingen te bereiken.
Wat heeft u, in afwachting van de resultaten van het fors uitgestelde onderzoek van de Universiteit Utrecht, de afgelopen anderhalf jaar gedaan om betere naleving van de (eigen) regels van verzekeraars af te dwingen?
De wijze waarop de professionals in de letselschadebranche handelen, is primair een eigen verantwoordelijkheid van deze branche. Dat neemt niet weg dat ik, ook in de afgelopen anderhalf jaar, de professionals heb aangespoord om kritisch te kijken naar mogelijke verbeteringen, elkaar daarop aan te spreken en daarop scherp te houden. De Letselschade Raad vormt hiervoor een belangrijk gremium.
Het onderzoek van de Universiteit Utrecht maakt duidelijk dat de mogelijkheid tot verbetering van de kwaliteit van de schadeafhandeling primair ligt in heldere communicatie, het juiste verwachtingsmanagement bij gedupeerden, goede bevoorschotting en samenwerking tussen de betrokkenen op basis van wederzijds vertrouwen en empathie.
Het wettelijk verankeren en aanscherpen van de Gedragscode Behandeling Letselschade, alsmede het stellen van sancties op het niet-naleven van die gedragscode, verhouden zich daarmee niet goed. Het kan juist leiden tot verdere juridisering en polarisatie in schadeafhandeling ten nadele van het slachtoffer. Hetzelfde geldt voor het treffen van wettelijke maatregelen ten aanzien van tuchtrecht. Dit leidt evenmin tot versnelling van het proces van schadeafhandeling. Daarbij is van belang dat tuchtrecht gaat over gedrag en primair tot doel heeft ongewenste tuchtrechtelijk laakbare uitwassen binnen de eigen beroepsgroep of bedrijfstak tegen te gaan. Voor een effectieve werking van het tuchtrecht is onder meer vereist dat het tuchtrecht als zodanig en de (gedrags)normen die aan het tuchtrecht onderworpen zijn, kunnen rekenen op voldoende draagvlak binnen de duidelijk af te bakenen groep die onder de werking van dat tuchtrecht valt. Met het oog hierop en de effectiviteit van het tuchtrecht dient het tuchtrecht dan ook vooreerst vanuit uit de betreffende groep zelf te komen.
Met de vraagstellers onderstreep ik het belang en de noodzaak van verbeteringen. Professionals – en de wijze waarop zij te werk gaan bij schadeafhandeling – kunnen het verschil maken op meta- en zaaksniveau. De professionals in de letselschadebranche slaan op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de Universiteit Utrecht de handen ineen onder de koepel van De Letselschade Raad.
De Letselschade Raad werkt allereerst aan de invoering van een Nationaal Keurmerk Letselschade. Dit keurmerk is toegankelijk voor alle dienstverleners in de branche, onder wie belangenbehartigers, advocaten en verzekeraars. Zij kunnen zich inschrijven in het register van het keurmerk, als zij voldoen aan de kwaliteitseisen die door de gezamenlijke branche worden opgesteld. De Letselschade Raad houdt toezicht op de naleving van deze eisen. Bij niet-naleving wordt de betrokkene persoon of organisatie uit het register van het keurmerk geroyeerd. Het Keurmerk gaat in 2021 van start.
De Letselschade Raad stelt daarnaast voor om eerder en vaker vormen van buitengerechtelijke geschillenbeslechting in te zetten om de kwaliteit van de afhandeling in letselschadezaken te verbeteren. Dit kan bijdragen aan het verbeteren en zo mogelijk versnellen van het proces van schadeafhandeling, op een laagdrempelige wijze. Ook kan het polarisatie voorkomen. Voorts komt De Letselschade Raad met maatregelen om het slachtoffer meer duidelijkheid te geven over het proces van schadeafhandeling. Naast verdere normering van de bij de schadeafhandeling te hanteren uitgangspunten, richt de Raad hiertoe een online schadeafwikkelingsplatform. Dit biedt het slachtoffer inzicht in het proces van schadeafhandeling en draagt bij de aan de verbetering van de regiemogelijkheden van het slachtoffer.
Het geheel van de voorgestelde maatregelen leidt ertoe dat de afhandeling van langlopende letselschade zoveel mogelijk wordt verbeterd. Het is voor slachtoffers van wezenlijk belang dat zij zich gesteund voelen als zij proberen om hun leven weer op te pakken. Dat is iets wat de leden van uw Kamer en mij na aan het hart gaat. In mijn brief in reactie op het rapport van de Universiteit Utrecht, die parallel aan uw Kamer wordt gestuurd, ga ik nader in op de conclusies en de maatregelen ter verbetering.
Bent u bereid, zo snel als mogelijk, de regels uit de huidige Gedragscode Behandeling Letselschade aan te scherpen, sancties te introduceren, dit alles wettelijk te verankeren en een onafhankelijke tuchtraad in het leven te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De adoptie van een ernstig ziek meisje uit Malawi |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het indringende verhaal van de ernstig zieke Teleza?1, 2, 3
Het verhaal van de ernstig zieke Teleza is zeker indringend. Toen op 11 augustus 2020 bleek dat Teleza niet de Nederlandse nationaliteit heeft en er geen Nederlands reisdocument verstrekt kon worden werd, na een aanvraag daartoe, een visum voor kort verblijf met als reisdoel «medical treatment», afgegeven met een geldigheid van 90 dagen waarmee zij op 6 september 2020 naar Nederland is gekomen.
Realiseert u zich de ernst van de situatie, namelijk dat het niet erkennen van deze adoptie betekent dat dit meisje niet verzekerd kan worden in Nederland, wat nodig is voor de dringend noodzakelijke operatie?
Wij realiseren ons dat Teleza ernstig ziek is en dat een operatie voor haar noodzakelijk is. Dat het meisje door het niet erkennen van de adoptie niet in Nederland verzekerd kan worden is echter niet juist. Het niet kunnen verzekeren onder de Nederlandse zorgverzekeringswet is gelegen in de vaste woon- en verblijfplaats buiten Nederland van adoptiemoeder en kind. De Nederlandse zorgverzekeringswet voorziet in een recht op zorgverzekering in het geval van adoptie voor personen die in Nederland ingezetene zijn of hier werken (de kring van verzekerden). De wet bepaalt dan dat het kind verzekerd is als het gaat om een echtpaar dat of een persoon die zijn gewone verblijf in Nederland heeft (en de procedure van opneming ter adoptie van een kind ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie heeft gevolgd).
Waarom moest er eerst al zo lang gewacht worden op «een beslissing uit Den Haag», juist in een kwestie waarin de tijd dringt?
Het nemen van een beslissing op de aanvraag van een Nederlands reisdocument heeft zo snel als mogelijk, doch secuur, plaatsgevonden. Alle relevante aspecten met betrekking tot het Nederlands recht, het Internationaal Privaatrecht en het Malawisch recht moesten worden meegenomen voor een juiste beoordeling van de aanvraag. De beslissing is genomen binnen de wettelijke behandeltermijn van artikel 41 van de Paspoortwet (juncto artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht).
Bent u bereid hier met de grootst mogelijke spoed nogmaals naar te laten kijken zodat, met inachtneming van de noodzakelijke zorgvuldigheid omdat het om een interlandelijke adoptie gaat, nogmaals beoordeeld kan worden of de adoptie erkend kan worden zodat het ernstig zieke meisje verzekerd en geopereerd kan worden en hierover nu heel snel duidelijkheid komt?
De aanvraag voor het Nederlandse reisdocument is op 11 augustus 2020 door BZ afgewezen. De adoptiemoeder heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend. In het kader van de bezwaarschriftprocedure zal zo spoedig mogelijk een heroverweging van de afwijzing plaatsvinden.
Anders dan in de vraag gesteld, betreft het hier geen interlandelijke adoptie, maar een lokale adoptie volgens Malawisch recht. Dit omdat de minderjarige en de adopterende ouder beiden in Malawi woonachtig waren op het moment van de adoptie. Vanuit een recht (en plicht) op een Nederlandse wettelijke zorgverzekering, gaat het erom dat een persoon woont in Nederland (ingezetene is), of in Nederland werkt (dus over het inkomen uit dat werk belasting betaalt). In dit specifieke geval van een emigratie naar Malawi, is de Nederlandse adoptiemoeder niet meer onderworpen aan de Nederlandse (zorg)wetgeving. Door een lokale adoptie ontstaat er dan ook geen recht op een Nederlandse wettelijke zorgverzekering voor het door haar geadopteerde kind die een operatie in Nederland mogelijk zou maken.
Zo nee, op welke andere wijze is hulp, zorg en steun mogelijk voor dit kleine meisje en haar familie, die er alles aan wil doen haar leven te redden?
Betrokkene is inmiddels in Nederland. Naar verluidt is er een «crowd funding» gestart om de noodzakelijke operatie van het kind te bekostigen.
Het niet voldoen aan de zorgplicht jegens gedetineerden in verband met bescherming tegen het COVID-19 virus |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Commissie van Toezicht bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard, Locatie Zuyder Bos (zaaknummer: ZB-2020-2 14)? Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Ja, ik heb van deze uitspraak kennisgenomen. Tegen deze uitspraak heeft de vestigingsdirecteur bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming op 13 augustus 2020 beroep ingesteld. Ik kan geen reactie geven op zaken die nog onder de rechter zijn.
In hoeverre verschillen de maatregelen die in de PI Heerhugowaard zijn genomen van de maatregelen die in andere PI’s in het land zijn genomen?
Vanaf 14 maart 2020 heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) verschillende maatregelen getroffen om verspreiding van het COVID-19 virus te voorkomen. Zo werden bezoek en verlof per direct opgeschort en werden gedetineerden met een vermoeden van besmetting met COVID-19 geïsoleerd op cel.
Sinds begin april worden gedetineerden bij binnenkomst bij DJI bovendien onderworpen aan een verscherpte medische intake om te controleren op coronagerelateerde klachten. Daarbij worden deze justitiabelen eerst op een éénpersoonscel geplaatst en gemonitord. Zolang er geen sprake is van corona gerelateerde klachten kunnen zij deelnemen aan onderdelen van het aangeboden dagprogramma. Daarbij wordt het contact met medejustitiabelen vermeden. Na twee weken, inmiddels 8 dagen, kunnen zij vervolgens aan het reguliere dagprogramma meedoen mits zij geen coronagerelateerde klachten vertonen.
De maatregelen die DJI heeft getroffen ter voorkoming van besmetting van gedetineerden en personeel worden binnen alle PI’s toegepast. De PI Heerhugowaard houdt zich, net als de andere PI’s, aan de adviezen van het RIVM en aan het daarop gebaseerde beleid van DJI. De maatregelen hebben ertoe geleid dat het aantal besmettingen in de PI’s beperkt was en nog steeds is. Dit alles overtuigt mij ervan dat in alle PI’s aan de zorgplicht jegens gedetineerden in verband met bescherming tegen het COVID-19 virus wordt voldaan.
Kunt u garanderen dat in alle PI’s, buiten de PI Heerhugowaard, aan de zorgplicht wordt voldaan in het kader van het beschermen van gedetineerden tegen COVID-19? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan de zorgplicht in alle PI’s? Bent u in ieder geval bereid om het beleid in alle inrichtingen nog eens kritisch onder de loep te nemen om te bezien of overal wel voldoende aan de zorgplicht jegens gedetineerden wordt voldaan?
Zie antwoord vraag 2.
De verdrinkingen deze zomer en de financiële problemen bij de Reddingsbrigade |
|
Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de recente verdrinkingen in Nederland, die ook deze zomer weer ons land laten opschrikken?1 2 3 4 5
Ieder verdrinkingsgeval in is iedere keer opnieuw schokkend. Ik wil graag mijn medeleven betuigen aan betrokkenen en nabestaanden.
Deelt u de mening dat het een collectieve verantwoordelijkheid is om verdrinkingen zoveel mogelijk te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Omdat in Nederland het water overal om ons heen is, zijn we gedwongen met water te leren leven. En daarmee zijn we ook met zijn allen verantwoordelijk om op onze eigen veiligheid en die van anderen te letten. Om deze reden ondersteun ik ook de Nationale Raad Zwemveiligheid.
Bent u het eens met de volgende uitspraak van een vrijwilliger van de reddingsbrigade: «Ouders denken vaak dat hun kinderen met drie zwemdiploma’s goed kunnen zwemmen, maar dat betekent niet dat ze veilig de zee in kunnen. De stroming en golven maken het echt anders.»? Zo neen, waarom niet?6
Ja ik ben het eens met die uitspraak. De Nationale Raad Zwemveiligheid spreekt niet voor niets over zwemveiligheid als een dynamisch begrip. «Zwemveilig zijn» hangt af van de persoon, de omgeving en de activiteit. Daarbij zijn zwemdiploma’s slechts een onderdeel van «zwemveilig zijn».
Wat is de stand van zaken van het actieplan «Zwemvaardigheid en zwemveiligheid in Nederland, hoe het risico op verdrinkingen te verkleinen» dat de vragensteller vorig jaar aan u heeft aangeboden en van de voorstellen van de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) in 2019 om te zorgen voor meer zwemveiligheid in Nederland?7 8 9
Op dit moment is de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) bezig het plan «Nationaal Plan Zwemveiligheid 2020–2024 – Veilig opgroeien en meedoen in Nederland waterland» uit te werken in een concreet werkplan met bijbehorende begroting voor de periode 2021–2024. De NRZ verwacht de uitwerking dit najaar te kunnen presenteren.
Wat is uw reactie op het voorstel van de Reddingsbrigade dat ook op scholen aandacht wordt gegeven aan de risico's van zwemmen in open water? Kunt u uw antwoord toelichten?10
Het initiatief van de Reddingsbrigade om aan scholen voorlichting te geven over de gevaren van open water juich ik toe. In dat licht worden momenteel onder andere gesprekken gevoerd om de voorlichting over open water zwemmen op te nemen in landelijke programma Gezonde School waar alle scholen in het primair, voortgezet en middelbaar beroeps onderwijs gebruik van kunnen maken.
Vindt u ook dat de Reddingsbrigade, die een belangrijke rol speelt bij veiligheid in en bij het water, zo goed mogelijk in staat moet worden gesteld aan die missie te werken en zo verdrinkingen te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De Reddingsbrigade heeft zich altijd bewezen als een kundige partij met kennis van zaken en capaciteit om verantwoord recreëren te bevorderen.
Wat is uw reactie op de recente financiële problemen van de Reddingsbrigade? Kunt u uw antwoord toelichten?11
Naast het feit dat de reddingsbrigades een beroep kunnen doen op de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS) en Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) kunnen ze vanaf 15 september ook een beroep doen op Tegemoetkoming Amateursportorganisaties (TASO).
In afstemming met mijn collega van IenW ben ik met de Reddingsbrigade in gesprek om de financiële uitdagingen van de Reddingsbrigade in relatie tot de zwemveiligheid helder te krijgen.
Wat vindt u er eigenlijk van dat vrijwilligers honderden euro’s moeten betalen om levensreddend werk te mogen doen? Kunt u uw antwoord toelichten?12
Ik heb een enorme waardering voor de 5.000 leden van de Reddingsbrigade die vrijwillig als hulpverlener actief zijn. Dat ze dermate gemotiveerd zijn om daar zelf financieel aan bij te dragen vind ik heel bijzonder. Zoals ik eerder aangaf in mijn antwoord op vraag 7 ben ik samen met mijn collega van IenW in gesprek met de Reddingsbrigade over hun financiële situatie. Ik verwacht dit najaar meer inzicht te hebben wat nodig is om de continuïteit en de kwaliteit van het werk van de Reddingsbrigade te borgen zodat de zwemveiligheid niet in het geding komt.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangenomen motie Van Nispen/Rudmer Heerema die uitspreekt dat de vrijwilligers van de reddingsbrigades waardering verdienen voor hun inzet voor zwemveiligheid in Nederland en dat de zwemveiligheid een structurele financiering nodig heeft voor de maatschappelijke taken die ze uitvoeren, vanuit de collectieve verantwoordelijkheid om de zwemveiligheid in Nederland te bevorderen en voldoende middelen uit te trekken voor de reddingsbrigades om de zwemveiligheid te bevorderen en verdrinkingen te voorkomen?13
Zie antwoord vraag 8.
Het invoeren van een directe WA-verzekering. |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten van het Verbond van Verzekeraars waarin de verwachting wordt uitgesproken dat over een jaar verkeersdeelnemers bij een ongeval een uitkering ontvangen van hun eigen verzekeringsmaatschappij?1 2
Ja.
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) zijn fiat nog moet geven voor de in de berichten beschreven werkwijze? Zo ja, op welke termijn denkt u dat de ACM hier duidelijkheid over zal geven?3
Er is geen voorafgaande formele instemming van de ACM vereist voor deze werkwijze. Ondernemingen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de Mededingingswet. De ACM kan ook geen ontheffingen verlenen voor naleving van de Mededingingswet. Wel staat zij open voor overleg met ondernemingen en hun brancheorganisaties over initiatieven waarbij er een breder maatschappelijk of economisch belang bestaat. De ACM kan in voorkomende gevallen meedenken over oplossingen voor eventuele concurrentiebeperkingen.
Klopt het dat de ACM reeds informeel heeft aangegeven de meerwaarde van samenwerking tussen verzekeraars bij directe verzekering in te zien, maar dat zij door schaarse capaciteit geen verder onderzoek kan doen en daarom het Verbond heeft opgedragen een self-assessment te doen? Zo ja, acht u het wenselijk dat de ACM door gebrek aan capaciteit zelf geen verder onderzoek kan doen?
Zie het antwoord op vraag 2. Aangezien geen voorafgaande instemming nodig is, ligt onderzoek van ACM naar deze werkwijze vooraf ook niet voor de hand. De ACM denkt wel mee met het Verbond over hoe dit initiatief op een consumentvriendelijke manier kan worden vormgegeven, waarbij concurrentiebeperkingen worden voorkomen.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van het directeverzekeringssysteem? Denkt u dat een dergelijk systeem consumentvriendelijker is dan het huidige systeem, waarin de partij met schade zich moet wenden tot de verzekeraar van de aansprakelijke partij in plaats van zijn eigen verzekeraar?
Bij de beantwoording van deze vraag is het van belang om onderscheid te maken tussen de directe verzekering en het voorstel van het Verbond van Verzekeraars, wat feitelijk geen directe verzekering is.
Aan een directe verzekering kunnen voor- en nadelen zijn verbonden voor consumenten. Een voordeel kan een snellere en efficiëntere afhandeling zijn, zoals benadrukt door het Verbond van Verzekeraars4. In de literatuur en praktijk wordt daarnaast ook gewezen op de nadelen. Een gevolg van de directe verzekering kan zijn dat het primaat voor wat betreft het bepalen van de omvang van de dekking komt te liggen bij de verzekeraars5. Dit wil zeggen dat de verzekeraar kan bepalen welke risico’s zij verzekeren (en welke niet), tot welk bedrag zij dit doen en tegen welke premie. Dit kan, als bijvoorbeeld de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering een directe verzekering wordt, leiden tot een situatie waarin er verschillen gaan ontstaan in de mate waarin iemand is verzekerd, afhankelijk van de premies die hij of zij kan betalen. Een ander nadeel van de directe verzekering, is dat het strijdig kan zijn met het rechtsgevoel om schuldaansprakelijkheid op te heffen (de schuldige dader kan niet meer worden aangesproken door het slachtoffer). In welke mate deze voor- en nadelen aan de orde zijn, hangt af van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de directe verzekering.
Het voorstel van het Verbond van Verzekeraars houdt in dat het slachtoffer de mogelijkheid heeft om een schadeclaim in te dienen bij zijn eigen verzekeraar, waarna deze verzekeraar de schade weer verhaalt op de verzekeraar van de aansprakelijke partij. Bij dit voorstel is er geen sprake van een directe verzekering, omdat de schade van de verzekerde niet daadwerkelijk verzekerd is bij zijn eigen verzekeraar en er ook geen verplichting is om de schade bij de eigen verzekeraar te claimen. Er is slechts sprake van afspraken tussen verzekeraars over onderling regres. Bovenstaande nadelen kunnen in dat geval deels worden ondervangen, indien er verder geen sprake is van een wijziging van de polisvoorwaarden. Of het voorstel van het Verbond van Verzekeraars uiteindelijk consumentvriendelijker is dan de huidige situatie, zal afhangen van de wijze waarop verzekeraars uitvoering zullen geven aan de regeling.
Zijn er voorbeelden van andere (Europese) landen die eenzelfde systeem kennen, waarbij de partij met schade zich kan wenden tot zijn eigen verzekeraar? Zo ja, zijn de ervaringen met een dergelijk systeem in deze landen positief? Zo nee, staan Europese richtlijnen een systeem met directe verzekering in de weg?
Er zijn landen die een vorm van een directe verzekering kennen voor verkeersongevallen. Zo kent Zweden sinds 1976 een systeem waarbij alleen de personenschade wordt afgewikkeld via een directe verzekering6. Ik heb geen recente informatie over de ervaringen met dit systeem.
Er zijn Europese richtlijnen die partijen verplichten om een verzekering af te sluiten voor schade die zij veroorzaken aan derden. Een voorbeeld hiervan is Richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (de WAM-richtlijn)7. Op grond van artikel 3 van de WAM-richtlijn moeten lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot deelneming aan het verkeer door een motorrijtuig door een verzekering is gedekt. Dit heeft geleid tot een verplichte verzekering die is vastgelegd in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Hieruit volgt dat bezitters en kentekenhouders van een motorrijtuig verzekerd moeten zijn voor schade die zij aan derden (slachtoffers) veroorzaken. Dit sluit niet uit dat (tussen verzekeraars) kan worden geregeld dat een slachtoffer een schadeclaim bij zijn eigen verzekeraar indient en die verzekeraar de schade vervolgens weer verhaalt op de verzekeraar van de aansprakelijke partij.
Bent u bereid met verzekeraars en de ANWB het gesprek aan te gaan over de zogenoemde directe verzekering om te bezien hoe dit systeem zo snel als mogelijk kan worden ingevoerd en bent u tevens bereid de Kamer over de uitkomsten van het gesprek te informeren?
Ik zie pas een mogelijke rol voor mijzelf en mijn ambtsgenoot voor Rechtsbescherming weggelegd als de wenselijkheid van een directe verzekering zonder meer vaststaat en verzekeraars niet in staat zijn dit product aan te bieden zonder aanpassingen in wet- of regelgeving. Ik laat het initiatief daarom voor nu bij de verzekeringssector.
Een resocialisatietraject in de Oostvaarderskliniek |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten rondom de strafzaak van Michel B. en de rol van de Oostvaarderskliniek in aanloop naar de strafbare feiten waarvoor Michel B. terechtstaat?1 2
Ja.
Klopt het dat het (concept)rapport vernietigend is over het resocialisatietraject van Michel B. in de Oostvaarderskliniek? Is het waar dat de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) concludeert dat de kliniek onvoldoende de regie op het resocialisatietraject heeft gevoerd, er geen enkel toezicht was op de financiën van B. of de mensen met wie hij omging, en het tekort aan passende voorzieningen reden had moeten zijn voor intensief risicomanagement en regie? Wat is uw reactie hierop?
Het rapport van de Inspectie JenV (hierna: de inspectie) bevindt zich nog in de wederhoorfase. In deze fase wordt de conceptrapportage onder embargo voorgelegd bij betrokken partijen ter controle op feitelijke onjuistheden, waarna de inspectie het rapport nog kan aanpassen. Het past mij niet te reageren op een conceptversie en wacht daarom het definitieve rapport van de inspectie af. Daarop kunt u van mij een zorgvuldige reactie verwachten.
Wanneer heeft u (al dan niet op hoofdlijnen) voor het eerst kennisgenomen van deze harde conclusies? Wat zegt dit volgens u over de mogelijke risico’s ten aanzien van andere trajecten?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft het conceptrapport in wederhoor ontvangen op 6 juli 2020.
Op 23 juli 2020 zijn mijn ambtenaren door de inspectie geïnformeerd dat conceptbevindingen uit het incidentonderzoek mogelijk aan de orde zouden worden gesteld in de strafzaak.
Na een incident wordt altijd intern onderzoek gedaan naar de toedracht daarvan. Dat heeft de Oostvaarderskliniek in dit geval ook gedaan en naar aanleiding daarvan zijn maatregelen ter verbetering getroffen. Zo is een multidisciplinaire trajectcommissie ingevoerd om betere tegenspraak te organiseren bij resocialisatietrajecten en belangrijke informatie beter wordt gedeeld. De inspectie monitort de voortgang hiervan.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, wacht ik het definitieve rapport af voordat ik richting uw Kamer reageer op de conclusies van de inspectie.
Zijn deze problemen volgens u uniek voor de Oostvaarderskliniek? Is dit voor u reden om per direct maatregelen te nemen om de veiligheid te waarborgen?
De Oostvaarderskliniek heeft zelf direct onderzoek gedaan en naar aanleiding daarvan verbetermaatregelen genomen, zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven. De inspectie ziet daarop toe.
Op welke manier draagt u er zorg voor dat Forensische Psychiatrische Centra (FPC’s) en Forensische Psychiatrische Klinieken (FPK’s) hun resocialisatietrajecten op orde hebben en de samenleving dus optimaal beschermen tegen mogelijk gevaar?
Veiligheid van de samenleving staat altijd voorop. De tbs-maatregel is erop gericht herhaling van het misdrijf in de toekomst te voorkomen en de patiënt op veilige en verantwoorde wijze terug te laten keren in de samenleving. Verlof is daarin een essentieel onderdeel. Door het stapsgewijs toestaan van meer vrijheden kan op een verantwoorde wijze worden toegewerkt naar de terugkeer van een tbs-gestelde in de samenleving en worden de maatschappelijke risico’s tot een minimum beperkt. Verlof is gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde risico-taxatie instrumenten en wordt alleen verleend indien de behandeling voldoende is gevorderd en de veiligheid dit toelaat. Bij verlofaanvragen voor tbs-gestelden wordt altijd vooraf advies gevraagd aan het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT). Het AVT betrekt nadrukkelijk de maatschappelijke veiligheid bij zijn advies. Verlof wordt alleen verleend indien de behandeling voldoende is gevorderd en de veiligheid dit toelaat. Als het AVT een negatief advies geeft, wordt de verlofaanvraag niet toegekend.
Hoe kan het volgens u dat de Oostvaarderskliniek zich genoodzaakt zag een onafhankelijk onderzoek in te stellen nadat Michel B. was opgepakt voor de strafbare feiten waar hij nu voor terechtstaat, en uit dat onderzoek (dus niet het inspectierapport van de IJenV) stevige verbeterpunten naar voren kwamen op het gebied van bijvoorbeeld informatie-uitwisseling en het duidelijk beleggen van taken en verantwoordelijkheden? Waarom is er eerst een ernstig incident nodig om dit soort dingen bloot te leggen?3
In geval van een ernstig incident of calamiteit is het gebruikelijk dat de kliniek een intern onderzoek uitvoert, meestal onder extern voorzitterschap. Er wordt in de forensische zorg steeds gestreefd naar het verbeteren van de tenuitvoerlegging van de forensische zorg en het is van belang om van incidenten te leren om herhaling te voorkomen. Dat is ook wat de Oostvaarderskliniek in dit geval heeft gedaan.
Welke onderzoeken en rapporten, in deze zaak maar ook naar resocialisatie in bredere zin, kan de Kamer de komende tijd wanneer precies verwachten? Is het wel verantwoord om met uw beleidsreactie en mogelijke maatregelen daarop te wachten?
De Inspectie JenV onderzoekt momenteel in een thema-onderzoek de besluitvorming over het verlenen van vrijheden aan tbs-gestelden. De resultaten van het incidentonderzoek kunnen betrokken worden bij het thema-onderzoek. Het rapport naar aanleiding van het thema-onderzoek wordt, evenals het definitieve incidentrapport, later dit jaar verwacht.
Ik wil zowel het incidentrapport als het thema-onderzoek zorgvuldig bestuderen en daarop reageren. Dat kan zodra ik de definitieve rapporten van de inspectie heb ontvangen. Dit betekent niet dat ik stil zit. De afgelopen kabinetsperiode zijn, samen met de sector, veel stappen gezet en afspraken gemaakt om veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg in het algemeen te verbeteren. In mijn brief van 24 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken daarvan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk, en uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord. Ik streef er altijd naar om Kamervragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Diplomaten uit de bocht’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Diplomaten uit de bocht»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Het bevat geen informatie die mij nog niet bekend was.
Deelt u de mening dat het uiterst onbevredigend is dat diplomaten zo vaak betrokken zijn bij verkeersdelicten en andere strafbare feiten terwijl zij niet aangepakt kunnen worden wegens hun immuniteit?
Wat betreft verkeersovertredingen heb ik in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 35 300 V, nr. 68, d.d. 10 juni jl.) verslag gedaan van de resultaten die het op 1 mei 2019 ingevoerde systeem in het eerste jaar heeft opgeleverd. Zo is het totale aantal verkeersovertredingen van voertuighouders met een bijzonder kenteken in de periode mei 2019 t/m april 2020 met 51,8% afgenomen ten opzichte van het aantal verkeersovertredingen in de periode mei 2018 t/m april 2019.
Het aantal overige strafbare feiten, begaan door diplomaten (i.c. medewerkers van ambassades, consulaten en internationale organisaties die over een vorm van immuniteit beschikken) is laag, afgezet tegen de omvang van de populatie,
Dat betekent niet dat strafbare feiten gepleegd door diplomaten geen gevolgen zouden moeten hebben; integendeel, juist vanwege de bijzondere positie van deze personen zorgen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Openbaar Ministerie voor een goede opvolging, zoals uiteengezet in mijn Kamerbrief van 20 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 V).
Waarom is slechts vier keer gevraagd om opheffing van de immuniteit? Wat houdt «een laatste waarschuwing» in de praktijk precies in?
In principe heeft het mijn voorkeur om een strafbaar feit normaal te vervolgen. Het is niet altijd eenvoudig vast te stellen of er op het moment dat een strafbaar feit begaan wordt, sprake is van immuniteit. Het komt met enige regelmaat voor dat nader onderzoek oplevert dat dit niet het geval was, waarna normaal vervolgd kan worden. Waar wel sprake is van immuniteit, dient om opheffing van immuniteit gevraagd te worden. Dit gebeurt altijd in overleg met het OM. Er zijn echter ook gevallen waarin het effectiever kan zijn om niet om opheffing van de immuniteit te vragen, maar andere maatregelen – zoals in de hierboven genoemde Kamerbrieven beschreven – te nemen. Het besluit hoe naar aanleiding van een strafbaar feit te handelen hangt af van een aantal factoren, waaronder de soort en zwaarte van het strafbare feit, de bewijsbaarheid van het strafbare feit, de kans op opheffing van immuniteit en de ook bij normale burgers van toepassing zijnde overwegingen van het OM met betrekking tot de opportuniteit van de vervolging. Een laatste waarschuwing houdt in dat aan de ambassadeur van het betreffende land wordt meegedeeld dat indien de betrokken diplomaat nog een keer een vergelijkbaar strafbaar feit begaat, een verzoek om terugtrekking zal volgen.
Is er eigenlijk geen sprake van klassenjustitie, als diplomaten niet aangepakt worden voor gepleegde feiten waarvoor gewone mensen wel bestraft worden? Zo nee, waarom niet volgens u? Hoe wordt deze onrechtvaardigheid, de internationale verdragen in acht nemend, zoveel mogelijk voorkomen?
De afspraken over de immuniteit van diplomaten zijn internationaalrechtelijk vastgelegd en waarborgen het onafhankelijk functioneren van diplomaten in het gastland. Dit is voor Nederlandse diplomaten in het buitenland ook van belang. Zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 is het niet zo dat diplomaten niet aangepakt worden voor gepleegde feiten waarvoor gewone mensen wel bestraft worden. De in de hierboven genoemde Kamerbrieven beschreven wijze van opvolging van strafbare feiten biedt voldoende instrumenten hiervoor.
Hoe wordt de verkeersveiligheid in de praktijk gewaarborgd, als diplomaten niet verplicht kunnen worden mee te werken aan een blaastest?
Wanneer een opsporingsambtenaar een strafbaar feit constateert waarbij een persoon betrokken is die zegt dat hij/zij immuniteit heeft, dan wordt gehandeld overeenkomstig de Handleiding Immuniteit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Indien de betrokkene aangeeft niet mee te willen werken, wordt door de politie geen voorlopig ademonderzoek afgenomen aangezien afdwingen mogelijk in strijd is met de toepasselijke verdragen. Wel wordt wanneer er mogelijk sprake is van immuniteit proces-verbaal opgemaakt. Zeker indien de politie vermoedt dat alcohol van invloed is geweest op het rijgedrag van betrokkene, zal de kwestie op passende wijze door politie, het OM en het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden opgevolgd binnen de kaders van de verdragen, veelal in samenspraak met de ambassade of internationale organisatie. Indien een diplomaat op heterdaad wordt betrapt op het plegen van een strafbaar feit en/of een zeer gevaarlijke situatie of acuut levensgevaar ontstaat, treedt de politie op om de situatie te beëindigen. Als er bijvoorbeeld sprake is van rijden onder invloed belet de politie de diplomaat om verder te rijden.
Worden slachtoffers altijd gecompenseerd en wordt de schade altijd vergoed, door de individuen of de landen/organisaties waardoor zij zijn uitgezonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vragen van de heer Van Nispen, d.d. 26 september 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 234), hebben buitenlandse diplomaten en medewerkers van internationale organisaties de Nederlandse wet- en regelgeving te respecteren, inclusief de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM). Mocht een auto niet verzekerd zijn, dan kan het slachtoffer, op grond van artikel 25, lid 1, sub b, WAM naar het Waarborgfonds Motorverkeer. Het Waarborgfonds Motorverkeer zal de door deze auto veroorzaakte schade dan vergoeden. Op grond van art. 27 lid 1, sub b, WAM, heeft het fonds vervolgens een recht van verhaal op de bezitter of kentekenhouder van de auto. Indien er een probleem is rond de vergoeding van schade met betrekking tot een door een diplomaat veroorzaakt ongeval, kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken de desbetreffende ambassade of internationale organisatie hierop aanspreken. Mij zijn over de periode van het artikel echter geen gevallen bekend waarbij het ministerie een verzoek heeft ontvangen om een ambassade of internationale organisatie aan te spreken op het feit dat geen schadevergoeding betaald wordt.
Hoe vaak wordt er na een zogeheten notificatiebrief vrijwillig betaald? Wat gebeurt er als er niet tot betaling wordt overgegaan?
Graag verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 10 juni 2020 inzake dit onderwerp (Kamerstuk 35 300 V).
Waarom wordt niet meer vrijgegeven uit welke landen de diplomaten komen die de regels hebben overtreden? Bent u bereid dat alsnog te doen en een overzicht te verstrekken van de openstaande bedragen per ambassade of internationale organisatie? Zo nee, waarom niet?
Het vrijgeven uit welke landen de diplomaten komen die de regels hebben overtreden moet een doel hebben. Een dergelijke prikkel kan zinvol zijn indien er sprake is van structurele disproportionele aantallen overtredingen en de betreffende organisatie niet op een andere manier aan te sporen is tot meewerken aan verbetering. «Naming and shaming» kan dan mogelijk alsnog de betreffende organisatie aansporen om sterker in te zetten op gedragsverbetering van de medewerkers. Voor de overtredingen die ter kennis van mijn ministerie komen, zou dit met name het geval kunnen zijn bij verkeersovertredingen. Het aantal andere strafrechtelijke incidenten is hiervoor te klein (zie mijn antwoord op vraag2. Ten aanzien van verkeersovertredingen geldt dat, zoals uiteengezet in mijn brief aan uw Kamer van 10 juni 2020 (Kamerstuk 35 300 V) de resultaten van het huidige systeem positief zijn, mede als gevolg van de medewerking van ambassades en Internationale Organisaties. Een prikkel in de vorm van publicatie van de namen van landen ligt derhalve op dit moment niet voor de hand en zou zelfs tot verminderde medewerking kunnen leiden.
De secundaire victimisatie door het OM van een slachtoffer van poging tot doodslag |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de eerder schriftelijke vragen over het terugtrekken van het openbaar ministerie (OM) uit een strafzaak vanwege «hogere belangen»?1 Bent u inmiddels bereid opheldering te geven wat deze hogere belangen dan wel mogen zijn?
Wat vindt u van het feit dat het slachtoffer in zijn zoektocht naar rechtvaardigheid zijn toevlucht moet zoeken bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg en de Nationale ombudsman?2
Vindt u ook dat alle slachtoffers van misdrijven hun recht moeten kunnen halen bij de rechter en dat dit een maatschappelijk belang dient?
Waarom is deze zaak wat u betreft u een uitzondering op het principe in de vorige vraag?
Bent u er nog altijd van overtuigd dat dit een unieke zaak is en kunt u daarom uitsluiten dat deze situatie zich niet nog eens voor zal doen?
Heeft de reflectiekamer van het OM de zaak al bekeken en conclusies getrokken? Zo nee, wanneer gaat dit gebeuren?
Kunt u de conclusies van de reflectiekamer met de Kamer delen?
Hebben deze conclusies tot wijziging van het interne beleid bij het OM geleid? O ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Was u als Minister al op de hoogte van deze zaak voordat er Kamervragen over zijn gesteld?
Vindt u het wenselijk dat daders van poging tot doodslag in Nederland vrij rondlopen, ondanks voldoende bewijs, om voor het slachtoffer en de samenleving onbekende redenen?
Welk precedent schept de zaak en welk signaal zendt dit volgens u uit richting de samenleving?
Deelt u ook de mening dat de ontstane situatie in ieder geval de schijn van rechtsongelijkheid wekt? Hoe had dit, achteraf gezien, volgens u in deze zaak voorkomen kunnen worden?
Is er door het OM overwogen het slachtoffer en eventueel zijn advocaat vertrouwelijk te informeren over de gang van zaken in een poging de situatie recht te zetten?
Aangezien het hier naar verluidt om de integriteit van bewijs gaat, zijn door het OM andere opties overwogen de zaak toch voort te zetten, bijvoorbeeld op basis van ander bewijs?
Heeft u op enig moment overwogen het OM een aanwijzing te geven vanuit uw ministeriële bevoegdheden?
Heeft het Hof volgens u voldoende rekening kunnen houden met de belangen van het slachtoffer in het besluit het verzoek van het OM te honoreren?
Hoe waardeert u de gang van zaken in deze zaak in het kader van de openbaarheid van de Nederlandse rechtspraak?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat niemand heeft kunnen controleren wat zich in deze zaak heeft voorgedaan en dat dit, voor het slachtoffer en de samenleving, onduidelijk blijft? Wat gaat u hieraan doen? Hoe gaat u er voor zorgen dat zoiets zich niet nog een keer voor kan doen?
Het bericht dat de prestatie-eisen het bestrijden van misdaad dwarsbomen |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom is besloten tot prestatieafspraken voor het bestrijden van misdaad?1
Het is aan de gezagen (officier van justitie en burgemeester) om lokaal de prioriteiten te stellen. Welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging dan wel voor een andere wijze van afdoening, is een verantwoordelijkheid van de lokale gezagen. Er is geen sprake van prestatieafspraken die dwingen tot een keuze voor strafrechtelijke afdoening van specifieke zaken.
In het artikel in De Gelderlander wordt specifiek verwezen naar de wijze van bekostiging van het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de politie. De bekostiging licht ik hieronder toe, waarbij ik opmerk dat het hierbij een belangrijk algemeen uitgangspunt is dat de organisaties verantwoording afleggen over de verkregen gelden.
De huidige bekostigingssystematiek van het Openbaar Ministerie is begin 2019 ingevoerd en bevindt zich nog in een proeffase. Het Openbaar Ministerie wordt voor 43% van het totale budget op output gefinancierd. Bij het deel van het budget dat is gebaseerd op outputbekostiging is sprake van vier werkomgevingen waarvan de hoogte van het budget wordt bepaald door een productprijs maal het aantal producten in de betreffende werkomgeving. Het gaat daarbij om de werkomgeving waarin gestandaardiseerde productie wordt geleverd (het parket CVOM), de werkomgeving waarin overtredingen en veel voorkomende misdrijven worden behandeld, de werkomgeving waarin zware misdrijven worden behandeld en de werkomgeving waarin zaken in hoger beroep worden behandeld.
De werkomgeving waarin (zware) ondermijningszaken worden behandeld, wordt lumpsum bekostigd. De basisvoorziening voor alle werkomgevingen wordt eveneens lumpsum bekostigd. In de basisvoorziening zijn de uitgaven besloten die betrekking hebben op onder andere het ICT-budget, de huisvestingskosten, specifieke overheadskosten en beschikbaarheidskosten.
De bekostiging van de rechtspraak is vorig jaar aangepast en nu nog voor ongeveer de helft productie-afhankelijk. Grote strafzaken (megazaken) vallen buiten het stelsel van p x q-financiering en worden afzonderlijk bekostigd. De financieringswijzen van de rechtspraak is niet van invloed op door het Openbaar Ministerie te nemen vervolgingsbeslissingen.
De politie wordt gefinancierd op basis van lumpsum voor taakuitvoering en beheer, onder andere gebaseerd op de afgesproken operationele sterkte.
In relatie tot de bekostiging wordt in de recent door PricewaterhouseCoopers uitgevoerde doorlichting van de strafrechtketen, die ik samen met mijn collega voor Rechtsbescherming op 26 juni jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 29 279, nr. 604), in meer algemene zin geconstateerd dat de financieringsvormen waarmee individuele organisaties in de keten gefinancierd worden soms leiden tot knelpunten in de ketensamenwerking. Daarbij wordt ook gesteld dat «de financiële prikkel van de individuele organisaties in sommige gevallen niet gericht is op het meewegen van het belang van andere organisaties in de (deel)keten (bijvoorbeeld doordat aanvragen bij de ene organisatie leiden tot kosten voor de uitvoering bij een ander).»
In dit kader is relevant dat – ter uitvoering van de motie Rosenmöller – (Kamerstukken I, 2019–2020) in opdracht van het WODC een onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd naar de ontwikkelingen in de financiering van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak in den brede over de afgelopen 10 jaar. Daarbij zal ook gekeken worden naar de werking en effecten van verschillende bekostigingssystematieken. Ik verwacht u in maart 2021 over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren.
Erkent u de geschetste situatie dat er grote druk is om bepaalde zaken te vervolgen vanwege financiële prikkels? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de geschetste druk om bepaalde zaken te vervolgen vanwege financiële prikkels niet. Uitgangspunt is dat het Openbaar Ministerie op inhoudelijke gronden bepaalt welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging. Naar mijn oordeel laten de bekostigingssystematieken voor de betrokken organisaties voldoende ruimte voor maatwerk in de interventies.
Bent u het eens met de briefschrijvers dat het nut voor de samenleving van groter belang is dan prestatiecijfers? Zo ja, bent u bereid de financieringsgronden te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het uitgangspunt dat bij het voorkomen en bestrijden van onveiligheid en criminaliteit die interventies gepleegd moeten worden die naar het oordeel van de verantwoordelijke professionals het meest effectief en passend zijn. Welk type interventie dat is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het individuele geval.
De Algemene Rekenkamer constateerde in het rapport over de «Prestaties in de strafrechtketen» (Kamerstuk 33 173, nr. 2) dat de bekostigingssystemen in de strafrechtketen niet goed op elkaar aansloten en dat sprake was van tegengestelde prikkels. Dat was onder meer een motief om de bekostiging van het OM deels op een andere leest te schoeien. Er is op dit moment geen aanleiding om de bestaande wijze van bekostiging van politie, Openbaar Ministerie of rechtspraak te herzien. De bekostigingswijze van OM is nog maar betrekkelijk kort geleden ingevoerd en bevindt zich thans in de proeffase2. Het bekostigingssysteem van de rechtspraak is onlangs op onderdelen bijgesteld.
Budgettaire beheersbaarheid is ook een belangrijke doelstelling om na te streven. Zonder transparantie kan er geen sprake zijn van beheersbaarheid. De aanleiding om het bekostigingssysteem van het OM te veranderen was ook de behoefte om meer zicht te hebben op de besteding van middelen van het OM en beter zicht te hebben op de consequenties van beleidskeuzes en wijzigingen in wet- en regelgeving. Bovendien kennen bijna alle organisaties in de strafrechtketen een systeem waarin geleverde prestaties in meer of mindere mate de basis vormen van de bekostiging.
Hoe worden deze prestatiecijfers berekend?
In het antwoord op vragen 1, 2 en 3 heb ik uitgelegd hoe de bekostiging van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak is ingericht.
Hoe verhouden de prestatiecijfers zich tot eerdere toezeggingen om af te zien van bonnenquota, waarbij grotendeels hetzelfde principe werd gehanteerd?
Het begrip «prestatiecijfers» is een onjuiste typering van de afspraken die worden gemaakt met de organisaties, zoals ik hierboven heb toegelicht. De vergelijking met de zogenaamde «bonnenquota» voor de politie (die in 2011 zijn afgeschaft) gaat hierbij mank. Bonnenquota waren resultaatsafspraken waarbij niet werd gekeken naar het effect van de inzet. De huidige beleidsdoelstellingen richten zich op de gewenste effecten van het gevoerde beleid. Als verkeersveiligheid het doel is, dan is een afgesproken aantal uitgeschreven bonnen niet de juiste manier om dit te toetsen. Dan is het beter om afspraken te maken over gerichte verkeerscontroles op plekken waar of momenten waarop de verkeersveiligheid in het geding is.