Het nieuws dat de National Health Service (NHS) Tavistock kliniek, de enige genderidentiteitskliniek voor kinderen en jongeren in het Verenigd Koninkrijk, heeft gesloten |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het nieuws dat de National Health Service (NHS) in het Verenigd Koninkrijk besloten heeft om Tavistock and Portman Trust’s Gender Identity Development Service clinic (Tavistockkliniek) te sluiten omdat de veiligheid van minderjarigen gevaar loopt?1 2
Ik ben op de hoogte van de sluiting van de Tavistockkliniek.
Hoe verhoudt het medische traject van de Tavistockkliniek zich tot de zorg die in Nederlandse klinieken geleverd wordt aan kinderen en jongeren met genderdysforie?
De NHS in Engeland heeft een onafhankelijke review laten uitvoeren met als doel om te horen hoe het de zorg aan kinderen en jongeren met vragen over hun genderidentiteit of genderincongruentie zou kunnen verbeteren. In het rapport van deze review, het Cass rapport, wordt onder andere geconcludeerd dat er significante verschillen zijn tussen de «Dutch approach» en de werkwijze van de Tavistock kliniek. In de Tavistock kliniek is de «Dutch Approach» – multidisciplinaire zorg, aandacht voor psychische comorbiditeit en langdurig volgen en monitoren (psychologische begeleiding) – losgelaten.3
Het Radboudumc Expertisecentrum Geslacht en Gender heeft mij laten weten dat in het Radboudumc alle kinderen en jongeren volgens een goed gedocumenteerd zorgpad worden begeleid. Alle stappen in de begeleiding en behandelingen vinden plaats na intensieve psychologische evaluatie waar ook rekening wordt gehouden met psychiatrische co morbiditeit. Hiervoor wordt ook samengewerkt met andere hulpverleners en GGZ. Alle beslissingen worden in een multidisciplinair team samen besproken. Elke stap in de behandeling wordt nauwkeurig gedocumenteerd en de follow up is gestandaardiseerd ingericht. Patiënten en ouders worden zowel mondeling als ook schriftelijk uitvoerig ingelicht over de voor- en nadelen van de behandeling. Voor lange termijn monitoring is een biobank opgezet, aldus het Radboudumc.4
Is er in Nederland wel voldoende sprake van «holistische zorg» voor kinderen en/of tieners met genderdysforie, en zo ja, hoe wordt deze gewaarborgd?
Ik heb voor de beantwoording van deze vraag input gevraagd aan het Radboudumc Expertisecentrum geslacht en gender. Het Radboudumc heeft mij laten weten dat transgenderzorg bij uitstek multidisciplinaire zorg is. De zorg wordt gedragen door een team professionals (kinderartsen, psychologen, psychiater, fertiliteitsartsen en anderen) die intensief samenwerken om gepersonaliseerde zorg op hoog niveau te bieden. Alle voor- en nadelen worden steeds voor een individuele patiënt zorgvuldig afgewogen in het team. Hierbij worden ook systeem en ontwikkelingsfactoren naast mogelijke co-morbiditeit meegenomen. De manier van werken wordt beschreven in de kwaliteitsstandaarden voor transgenderzorg. Hormonale behandeling voor kinderen en adolescenten wordt alleen geboden in hooggespecialiseerde centra met ervaring op gebied van transgenderzorg. Dit zijn op dit moment het Radboudumc Expertisecentrum geslacht & gender in Nijmegen, het Zaans Medisch centrum en zorgcentrum genderdysforie Amsterdam Universitair Medisch Centrum.
Wordt er in Nederlandse klinieken ook gewerkt vanuit het principe van genderaffirmatie, zoals in de Tavistockkliniek?
In het Cass rapport wordt onder het «affirmatieve model» verstaan dat sprake is van een wijze van het verlenen van transgenderzorg waarbij de subjectieve genderbeleving van een jongere wordt bevestigd.5 Het gaat om «een bevestigende en niet verkennende benadering, vaak gedreven door verwachtingen van ouders en kind zelf».6 In het rapport wordt aangegeven dat er onder meer onvoldoende werd stil gestaan bij andere mogelijke oorzaken van het psychisch lijden.
Van het Radboudumc Expertisecentrum Geslacht en Gender en een wetenschapper van Amsterdam UMC heb ik begrepen dat dit niet de manier is waarop in Nederland momenteel transgenderzorg aan kinderen en jongeren wordt verleend. In Nederland wordt niet volgens het genderaffirmatieve model zoals beschreven in het Cass rapport gehandeld. In plaats van de subjectieve genderbeleving zonder nader onderzoek te bevestigen, worden in Nederland in een brede evaluatie alle aspecten van de psychosociale en seksuele ontwikkeling van het kind / de jongere meegenomen en in een bredere context gezet (verkennende benadering). Daarbij wordt er bijvoorbeeld ook gekeken naar andere mogelijke oorzaken van het psychisch lijden.
Overigens heb ik in mijn antwoorden op de vragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) over antwoorden op vragen van het lid Sylvana Simons over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken (2022Z15099), d.d. 29 augustus 2022, aangegeven dat er «in de wetenschappelijke en klinische gemeenschap rondom transgenderzorg consensus [bestaat] dat een affirmatieve benadering de beste psychologische gezondheidsuitkomsten geeft.» Om te voorkomen dat nu onterecht de indruk zou ontstaan dat met de «affirmatieve benadering» waarover ik in die antwoorden heb gesproken wordt gedoeld op genderaffirmatie (het «affirmatieve model» waarover wordt gesproken in het Cass rapport), hecht ik eraan hier expliciet te benoemen dat dit niet het geval is. Zoals ik in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) aangaf, doelde ik hiermee op het ondersteunen van kinderen en jongeren in hun psychoseksueel ontwikkelingsproces (waar het hebben van vragen over je genderidentiteit regelmatig een onderdeel van vormt), waarbij ik ook heb benadrukt dat dit niet hetzelfde is als het kritiekloos accepteren of aanmoedigen.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe zou de voorliggende wetswijziging, waardoor de leeftijdsgrens voor het wijzigen van het geslacht in de geboorteakte komt te vervallen, de zorgtrajecten voor kinderen en jongeren met genderdysforie kunnen beïnvloeden?
Het wetsvoorstel tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het veranderen van de voorwaarden voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (35 825) maakt het mogelijk dat ook kinderen jonger dan zestien jaar hun geslachtsregistratie kunnen wijzigen in de geboorteakte. Dit wetsvoorstel onderkent dat genderidentiteit een belangrijk aspect is van iemands identiteit. Dat geldt zeker ook voor kinderen. Dit neemt niet weg dat genderidentiteit van kinderen vaak nog veranderlijk – fluïde – is. De wens tot wijziging dient daarom ook zorgvuldig te worden bekeken. Het kind verdient ondersteuning in zijn/haar/diens keuze. Het wetsvoorstel voorziet daarom in een rechterlijke toets voor kinderen jonger dan zestien jaar. Dit leidt ertoe dat kinderen alleen kunnen overgaan tot wijziging, als zij daarover goed hebben nagedacht. De rechter zorgt ervoor dat de wens van het kind met enige afstand wordt bekeken en in breder perspectief wordt geplaatst.
Deze wetswijziging heeft geen gevolgen voor het zorgtraject voor kinderen met genderdysforie. Artsen hebben een eigen professionele verantwoordelijkheid, gelet op de lichamelijke en psychische gevolgen van een medische behandeling. De juridische duiding van geslacht of gender in de geboorteakte van het kind is in dit medische kader niet van belang. Ook na een wetswijziging zal individueel per patiënt geëvalueerd worden welke stappen in de medische behandeling passend en verantwoordelijk zijn.
Is het voor artsen nog mogelijk om een klinische transitie op basis van medische redenen te ontraden, als er al sprake is van juridische wijziging op basis van zelfidentificatie?
Ja, artsen hebben een eigen professionele verantwoordelijkheid, gelet op de lichamelijke en psychische gevolgen van een medische ingreep. Een medische behandeling staat in dit licht los van een wijziging van de geboorteakte.
Zijn in Nederlandse klinieken opvallende stijgingen te zien van aanmeldingen van kinderen en tieners met genderdysforie, zoals bij Tavistockkliniek waar sprake was van een stijging van wel 5000 procent?3
De cijfers uit The Times spreken over een tijdspad van 7 jaar. Omdat de cijfers gaan over 7 jaar is de vergelijking met de situatie in Nederland lastig te maken. De kwartiermaker transgenderzorg houdt sinds eind 2018 bij wat de vraag naar en wachttijden voor transgenderzorg zijn.
In december 2018 waren er in Nederland 883 aanmeldingen van kinderen en jongeren onder de 18 jaar voor psychologische transgenderzorg (waar o.a. de indicatiestelling voor somatische zorg plaatsvindt). In januari 2022 (het laatste meetmoment) was sprake van 2.500 aanmeldingen. Dit is een toename van 183%. Bij de interpretatie van deze cijfers is het overigens belangrijk om er rekening mee te houden dat een deel van de personen die wachten op zorg zich bij meer dan één aanbieder op de wachtlijst inschrijft. Het daadwerkelijk aantal personen dat wacht op een intake is dus naar verwachting lager. Daarnaast rapporteert de kwartiermaker de informatie zoals aangeleverd door de aanbieders die in beeld zijn. Het kan zijn dat er (kleine) aanbieders van transgenderzorg zijn die de kwartiermaker niet in beeld heeft, en die daardoor niet zijn meegenomen in deze cijfers.
Zoals ik aangaf in de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) over antwoorden op vragen van het lid Sylvana Simons over flyers over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken (2022Z15099), maak ik mij op dit moment overigens geen zorgen over de toename van het aantal behandelverzoeken voor genderdysforie door minderjarigen. Deze toename kan verschillende oorzaken hebben, die ook positief kunnen zijn. Om er achter te komen of er reden is tot zorg, is eerst meer inzicht nodig in de oorzaken van deze toename. Zoals u weet wordt dit momenteel, met subsidie van VWS, onderzocht door onderzoekers van de Radboud Universiteit. Het streven is dat dit onderzoek eind 2022 wordt afgerond. Uiteraard zal ik uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Ik verwacht dit najaar de meest recente ontwikkelingen op gebied van de wachttijden transgenderzorg te ontvangen van de kwartiermaker transgenderzorg. Ik zal uw Kamer daar te zijner tijd uiteraard over informeren.
Als van een stijging van genderdysforie zoals in het Verenigd Koninkrijk in Nederland geen sprake is, wat zijn dan wel de getallen en trends met betrekking tot dergelijke aanmeldingen van Nederlandse jongeren?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat in Zweden en in Finland de protocollen met betrekking tot klinisch wijzigen van geslacht zijn aangescherpt op basis van wetenschappelijke bevindingen, met als doel om kinderen en jongeren te beschermen?4 5
De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Ik ben dan ook niet op de hoogte van de precieze situatie in Zweden en Finland. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is.
Er vindt er op dit moment, in opdracht van VWS, een evaluatie plaats van de bestaande Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van de evaluatie is ook gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen, zoals o.a. die van Zweden en de Standards of Care for the Health of Transsexual, Transgender, and Gender Nonconforming People10 (versie 7, versie 8 wordt volgende maand verwacht), en wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige kwaliteitsstandaard.
Zijn er signalen dat dezelfde zaken die in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland gebeurd zijn met betrekking op veiligheid van minderjarigen, ook in Nederland plaats kunnen vinden? Hoe wordt daar op gelet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (de inspectie) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg in Nederland. De inspectie heeft mij laten weten niet bekend te zijn met dergelijke signalen, en overigens ook in bredere zin geen signalen te hebben ontvangen dat de veiligheid van de transgenderzorg in het geding is.
Bent u bereid, omwille van een zorgvuldig en weloverwogen proces, de Kamer te verzoeken de behandeling van de Transgenderwet aan te houden, zodat eerst van terzake deskundigen (zoals endocrinologen, kinderartsen en psychologen) meer informatie kan worden verworven over ontwikkelingen op dit terrein?6
Nee, ik zie geen aanleiding om de behandeling van het wetsvoorstel 35 825 aan te houden. Het medische traject is een traject waarin artsen de verantwoordelijkheid hebben voor de medische behandeling van een kind.
In de (juridische) wijziging van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte van een kind jonger dan zestien jaar hebben artsen geen rol. Ook in deze procedure staat het belang van het kind centraal. Dit belang wordt in het wetsvoorstel gewaarborgd door de rechter. De voorgestelde rechterlijke toets leidt ertoe dat een wijziging van de geboorteakte alleen mogelijk is na een zorgvuldige beoordeling van het belang van het kind. Zie verder ook mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden in verband met de aanstaande behandeling van de Transgenderwet?
Ja.
Personeelsbeleid GGD m.b.t. coronapandemie en voortzetting vaccinatiecampagne. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Klopt het dat er bij de GGD werknemers op stand-by staan, in afwachting van een nieuwe corona-uitbraak? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Met de GGD’en is afgesproken dat zij voor testen, bron- en contactonderzoek en vaccineren een beperkte basiscapaciteit aanhouden die indien nodig kan worden opgeschaald. Hierover is de Tweede Kamer met de brief van 13 juni jl. geïnformeerd.1 Het huidige testbeleid leidt tot minder testvraag bij de GGD’en. Zolang antigeen(zelf)testen voldoende betrouwbaar zijn, blijft zelftesten de primaire testmethode om individuele besmettingen op te sporen en wordt niet opgeroepen tot grootschalig testen bij de GGD. Bepaalde doelgroepen, waaronder zorgpersoneel dat werkt met mensen met een kwetsbare gezondheid, kunnen wel terecht bij de GGD voor een PCR-test. Hiertoe houdt de GGD een basistestcapaciteit beschikbaar. Deze basiscapaciteit geeft ook de mogelijkheid tot beperkte opschaling indien nodig. Grootschalige opschaling van PCR-testen voor de gehele bevolking is alleen nodig in specifieke scenario’s, bijvoorbeeld bij een virusvariant waarbij antigeen(zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn, terwijl de besmettingen en druk op de zorg onverhoopt toch weer oplopen. Dat is (voorlopig) niet aan de orde. Omdat de testvraag fluctueert en onvoorspelbaar is, vraagt dit flexibiliteit van personele inzet, en worden hiervoor oproepkrachten en beschikbaarheidsdiensten ingezet. Het al dan niet oproepen van personeel is afhankelijk van de testvraag. Hierdoor varieert de personele inzet per dag. Oproepkrachten zijn, wanneer zij niet worden opgeroepen, beschikbaar voor ander werk op de arbeidsmarkt.
Het vaccineren loopt bij de GGD’en gewoon door. Voor vaccineren geldt dat de GGD’en een basiscapaciteit aanhouden van 300.000 prikken per week die opgeschaald kan worden bij het starten van een nieuwe vaccinatiecampagne. Op dit moment is die opschaling bezig voor de najaarsronde.2 Door tijdig te starten met vaccineren kunnen we ervoor zorgen dat minder mensen ernstig ziek worden door COVID-19. Daarmee draagt vaccineren bij aan het toegankelijk houden van de zorg en indirect aan het zoveel mogelijk openhouden van de samenleving. Met het oog op de krapte op de arbeidsmarkt en om toch snel op te kunnen schalen werken de GGD’en aan flexibele inzet van personeel voor zowel testen als vaccineren. De GGD’en zetten hun personeel zo efficiënt en productief mogelijk in. Het personeel is de afgelopen periode bijvoorbeeld ook ingezet bij de vaccinatie tegen apenpokken. GGD’en bespreken met werkgevers de mogelijkheden voor het beschikbaar stellen van medewerkers met ervaring met prikken of testen. Ook voor de GGD’en is het in de huidige arbeidsmarkt moeilijk om personeel vast te houden in de minder drukke periodes.
Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke informatie/aanwijzingen u deze op handen zijnde nieuwe uitbraak baseert? Kunt u dit vermoeden epidemiologisch staven en zo ja, aan de hand waarvan? Kunt u hierbij een uitgebreide (statistische) analyse geven?
Er zijn verschillende indicatoren die bepalen of een nieuwe uitbraak mogelijk op handen is. De immuniteit van de populatie speelt een rol bij een mogelijke nieuwe uitbraak. Zo zijn de circulatie van het virus in groepen met een lage vaccinatiegraad, afnemende bescherming na vaccinatie of na doorgemaakte infectie of een hogere mate van «immuunevasie» van nieuwe virusvarianten allemaal factoren die kunnen leiden tot een toename in het aantal besmettingen. Daarnaast verspreidt een respiratoir virus zoals SARS-CoV-2 zich makkelijker in het najaar/de winter (seizoenseffect).
In 2020 en 2021 is er in het najaar steeds een toename gezien van het aantal besmettingen, ondanks dat er contactbeperkende maatregelen golden. Nu op dit moment geen maatregelen meer gelden, de kans op een nieuwe virusvariant aanwezig is, een afnemende immuniteit sinds eerdere (booster)vaccinatie of infectie aanwezig is en een seizoenseffect niet valt uit te sluiten, moet rekening gehouden worden met een mogelijke nieuwe uitbraak in het najaar. Om die reden heb ik in een vroeg stadium besloten het RIVM en de GGD’en opdracht te geven zich voor te bereiden op een vaccinatieronde in het najaar3 en heb ik onlangs op advies van het OMT-V besloten deze najaarsronde vanaf half september te starten.4
Gaat u de bevolking proactief oproepen om zich de komende tijd weer te laten testen bij klachten?
Zolang antigeen(zelf)testen bij klachten voldoende betrouwbaar zijn, blijft zelftesten de primaire testmethode om individuele besmettingen op te sporen en wordt niet opgeroepen tot grootschalig testen bij de GGD. Bepaalde doelgroepen, waaronder zorgpersoneel dat werkt met mensen met een kwetsbare gezondheid, kunnen nu wel terecht bij de GGD voor een PCR-test.
Grootschalige opschaling van PCR-testen voor de gehele bevolking is alleen nodig in bepaalde scenario’s, bijvoorbeeld als er een virusvariant komt waarbij de antigeen(zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn, terwijl de besmettingen en druk op de zorg onverhoopt toch weer oplopen. Dat is (voorlopig) niet aan de orde.
Bent u het eens dat een proactief testbeleid automatisch ook zal leiden tot meer aangetoonde «besmettingen», waardoor de coronacijfers dus logischerwijs weer zullen oplopen?
Testen op corona is slechts één van de vele methoden waarmee de infectiedruk in kaart gebracht wordt. Op dit moment, zonder grootschalig te testen, wordt onder meer door middel van rioolwatermetingen, NIVEL-peilstations en de infectieradar het aantal besmettelijke personen in Nederland in beeld gebracht. Wanneer grootschalig PCR-testen opnieuw wordt ingezet, heeft dit als doel het inperken van besmettingen en het geven van gepast isolatie- of quarantaine advies in het kader van de volksgezondheid.
Onderkent u ook dat een positieve test weinig zegt, aangezien hierbij niet bekend is of een persoon ook daadwerkelijk op dat moment actief en/of een besmettelijk virus bij zich draagt?
De PCR-test toont specifiek stukjes genetisch materiaal van het SARS-CoV-2 virus aan en heeft een hoge testgevoeligheid. Dat betekent dat de PCR-test het virus ook oppikt bij iemand die nog weinig virus heeft of weinig virus meer bij zich draagt. Een positieve PCR-testuitslag kan niet altijd worden gebruikt om te bepalen of iemand na de isolatieperiode en het verdwijnen van de symptomen, nog besmettelijk is na het doormaken van COVID-19. Wel is het zeer geschikt om een actuele besmetting bij klachten of na recent contact met iemand die besmet was, aan te tonen. Op basis van die kennis kan iemand in thuisisolatie gaan en contacten informeren.
Zo ja, kan geconcludeerd worden dat door het toegenomen proactief testen straks (opnieuw) een potentieel kunstmatig gecreëerde «golf» zal optreden? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Nee, met het huidige testbeleid wordt al proactief aangespoord een zelftest te gebruiken bij corona-gerelateerde klachten. De uitslagen hiervan worden niet centraal geregistreerd. Het al dan niet toenemen van de infectiedruk wordt gemeten door de reeds eerdergenoemde instrumenten en wordt dus niet enkel bepaald door positieve testuitslagen. Het aansporen van de bevolking om zich te laten testen bij de GGD, zal dus niet bijdragen aan het «ontstaan van die golf».
Worden de mensen die op dit moment bij de GGD op stand-by staan 100 procent betaald en zo ja, hoe verantwoordt u dat? Kunnen wij daaruit dus concluderen dat zij op dit moment betaald worden, terwijl zij geen werkzaamheden uitvoeren? Kunt u de motivatie daarachter verklaren?
Nee, als een oproepkracht niet wordt opgeroepen door de GGD wordt deze niet betaald. Indien een werknemer een beschikbaarheidsdienst heeft, wordt deze volgens CAO gedeeltelijk betaald. Omdat de testvraag fluctueert en onvoorspelbaar is vraagt dit flexibiliteit van personele inzet. Daarom worden oproepkrachten ingezet. Het al dan niet oproepen van personeel is afhankelijk van de testvraag. Hierdoor varieert de personele inzet per dag.
Uit welke gelden worden deze werknemers op stand-by bekostigd?
In de begroting van VWS is geld gereserveerd voor de bestrijding van het coronavirus. De kosten die de GGD’en maken in het kader van coronabestrijding worden gefinancierd vanuit de meerkostenregeling.
Hoeveel kosten deze werknemers op stand-by de belastingbetaler op maandelijkse basis exact?
Omdat de testvraag varieert van maand tot maand fluctueert ook het aantal ingezette oproepkrachten. Hierdoor variëren de vaste maandelijkse kosten.
Hoe lang worden deze werknemers op stand-by al betaald en hoe lang worden zij doorbetaald als er voor hen (nog) geen werk (meer) is? Kunt u de contractbepalingen van deze mensen openbaar maken voor de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Als een oproepkracht niet wordt opgeroepen door de GGD wordt deze niet betaald. Indien een werknemer een beschikbaarheidsdienst heeft, wordt deze volgens CAO gedeeltelijk betaald. Het contract van de oproepkracht is in overeenstemming met de CAO van SGO. Deze is openbaar.5
Bent u zich ervan bewust dat Nederland kampt met een nijpende koopkrachtcrisis? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er belastinggeld wordt uitgetrokken voor het betalen van salarissen van mensen waarvoor, vooralsnog, geen werk is, terwijl er voor koopkrachtcompensatie geen ruimte is?
Het uitgangspunt van het kabinet bij de lange termijnaanpak van het coronavirus is het open houden van de samenleving. De GGD’en houden voor testen, bron- en contactonderzoek en vaccineren een beperkte basiscapaciteit aan die indien nodig kan worden opgeschaald. Het opschalen van de testcapaciteit zou nodig kunnen zijn bij de opkomst van een virusvariant waarbij antigeen(zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn, terwijl de besmettingen en druk op de zorg onverhoopt toch weer oplopen. In dat geval zijn testen en bron- en contactonderzoek belangrijke instrumenten in de bestrijding van de epidemie. Voor het vaccineren geldt dat de basiscapaciteit opgeschaald kan worden met het oog op een nieuwe vaccinatieronde, zoals op dit moment het geval is. Door te vaccineren kunnen we ervoor zorgen dat minder mensen ernstig ziek worden door COVID-19. Daarmee draagt vaccineren bij aan het toegankelijk houden van de zorg en indirect aan het zoveel mogelijk openhouden van de samenleving.
Vanuit maatschappelijk oogpunt vind ik het daarom te verantwoorden dat de GGD’en deze beperkte capaciteit aanhouden en opschalen indien nodig. De GGD’en hebben daarbij nadrukkelijk aandacht voor een flexibele en zo efficiënt mogelijke inzet van personeel, gelet zowel op de kosten en op de krapte op de arbeidsmarkt.
Bent u zich ervan bewust dat Nederland kampt met grote personeelstekorten? Zo ja, waarom worden de mensen die op dit moment op stand-by staan dan niet gekoppeld aan sectoren die dringend mensen nodig hebben?
De afgelopen jaren hebben we gezien dat het coronavirus een grote impact kan hebben op onze samenleving. Het openhouden van de samenleving is een gezamenlijke opgave waar de GGD’en door te vaccineren en te testen een belangrijke bijdrage aan leveren. De GGD’en werken met een beperkte basiscapaciteit die alleen wordt opgeschaald indien daar aanleiding toe is. Oproepkrachten zijn, wanneer zij niet worden opgeroepen, beschikbaar voor ander werk op de arbeidsmarkt.
De bestrijding van het apenpokkenvirus in Nederland |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Hoe kwalificeert u de bestrijding van het apenpokkenvirus in Nederland op dit moment? Bent u het eens dat de stijging van het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames laten zien dat de bestrijding beter dan wel sneller zou moeten?
De bestrijding van het apenpokkenvirus in Nederland wordt gedaan op basis van de adviezen van het Deskundigenberaad, zoals ook gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 29 295, nr. 1928). De bestrijding vindt plaats door het RIVM en de GGD’en, samen met o.a. Soa Aids Nederland. De epidemiologische situatie wordt nauwlettend gevolgd en er wordt elke week gerapporteerd over de stand van zaken op de website van het RIVM. Na een aanvankelijk snelle stijging van het aantal besmettingen lijkt de epidemiologische situatie inmiddels enigszins gestabiliseerd. In het algemeen verloopt de ziekte mild en is slechts in uitzonderingssituaties sprake van ziekenhuisopname.
Bent u bekend met het artikel in NRC over vaccinatie: «Ik weet dat duizenden mannen nog wachten op vaccinatie tegen apenpokken»?1
Ik ben bekend met het door u genoemde artikel in NRC.
Hoeveel mensen worden er dagelijks tegen apenpokken gevaccineerd per GGD-regio? Hoe hoog is de vaccinatiegraad ten opzichte van de doelgroep van 32.000, uitgesplitst naar één en twee ontvangen vaccinaties? Bent u het eens dat het belangrijk is om de vaccinatiegraad zo snel mogelijk te verhogen naar 85–90 procent? Zo nee, op welke termijn is deze vaccinatiegraad wel in beeld? Zo ja, op welke manieren bent u bereid versnelling aan te brengen?
In totaal zijn tot 15 september 16.9823 vaccinaties gezet, waarvan 7.936 door de GGD Amsterdam. Bij alle 25 GGD’en loopt de vaccinatiecampagne inmiddels. Ongeveer de helft van de doelgroep is daarmee gevaccineerd; voor het deel van de doelgroep, die eerder tegen pokken is gevaccineerd, is eenmalige vaccinatie voldoende. De tweede vaccinatie wordt vier weken na de eerste vaccinatie gegeven, daar zijn nu dus nog geen gegevens over.
Het is belangrijk dat iedereen uit de hoogrisicogroep, die zich wil laten vaccineren, dat ook kan. Als de vaccinatiegraad lager is dan verwacht, wordt gekeken welke drempels er zijn en hoe deze verminderd kunnen worden. De vakantieperiode kan nu nog een rol spelen bij een eventuele lagere opkomst, daar houden we ook rekening mee.
Waar nodig kunnen de communicatie en de uitvoering gericht worden aangepast om de vaccinatiegraad te verhogen. De benodigde vaccinatiegraad is ook afhankelijk van de natuurlijke immuniteit, die door besmetting wordt opgewekt, en is daarmee niet simpel op 85–90% vast te leggen.
Bent u bereid om naast de genodigden uit de in uw brief van 21 juli jl. genoemde doelgroep, ook mensen die zelf inschatten dat ze risico lopen en zichzelf en anderen willen beschermen, de mogelijkheid te geven om gevaccineerd te worden? Is het mogelijk om samen met RIVM en GGD een «tool» te ontwikkelen die deze risico-inschatting helpt te valideren? Zo ja, kunt u deze tool en de vaccinatiemogelijkheid op korte termijn beschikbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel mensen die in contact zijn geweest met een met apenpokkenvirus besmet persoon laten zich testen? Zijn er voldoende testfaciliteiten beschikbaar? Zo nee, op welke termijn kunt u de testfaciliteiten uitbreiden?
Ruim 2.500 mensen hebben zich inmiddels laten testen op het apenpokkenvirus, waarvan 1209 positief waren (stand van zaken 15 september 2022). Er zijn voldoende testfaciliteiten beschikbaar.
Hoe verloopt de sequentiëring van het virus nationaal en internationaal? Is er sprake van nieuwe varianten van het virus? Zo ja, hoe wordt gezorgd dat vaccinatie, testen en behandelingen voldoende effectief blijven?
In het kader van onderzoek wordt zowel in Nederland als wereldwijd een bepaald deel van de apenpokkenvirussen via sequencing nader onderzocht, vooral om de verspreiding van de besmetting te kunnen volgen. Het apenpokkenvirus is stabieler dan bijvoorbeeld het coronavirus (corona heeft een «instabiel» spike-eiwit) of het influenzavirus, waardoor minder sprake is van varianten en er geen zorgen zijn over de effectiviteit van testen. Over de effectiviteit van vaccinatie en behandeling is veel nog onbekend; daar wordt op dit moment overal onderzoek naar gedaan. De verwachting is niet dat mutatie daarop veel invloed heeft.
Zijn er voldoende behandelmogelijkheden beschikbaar voor mensen die besmet zijn met apenpokken, zoals antivirale medicijnen? Hoe zorgt u ervoor dat de beschikbaarheid in orde blijft tijdens de oplopende besmettingen?
Hoewel er op individueel niveau een behoorlijke ziektelast kan zijn, onder andere ernstige pijnklachten, verloopt het grootste deel van de infecties relatief mild. Voor de behandeling van infecties met een ernstiger verloop is Tecovirimat, een antiviraal middel, het enige geregistreerd middel. In EU-verband wordt momenteel gewerkt aan een gezamenlijke aanbesteding om de beschikbaarheid van dit middel te borgen. Het is nog onduidelijk, wanneer dit proces wordt afgerond. Wel staan waar mogelijk EU-landen elkaar vanuit een gedachte van onderlinge solidariteit bij om vaccins en geneesmiddelen te delen. Het antivirale geneesmiddel is momenteel zeer beperkt beschikbaar binnen de EU. Indien in Nederland behandeling noodzakelijk is, zal ons land een beroep doen op andere EU-lidstaten, die het geneesmiddel beschikbaar hebben. Hier is tot nu toe eenmaal gebruik van gemaakt.
Hoe groot is het bereik en het effect van de huidige communicatie over apenpokken en de bestrijding daarvan onder mensen die risico lopen? Bent u bereid om het bereik dan wel het effect van de communicatiecampagne te vergroten, zodat het bewustzijn en de opkomst voor vaccinaties groter worden?
Het RIVM werkt nauw samen met Soa Aids Nederland en de regionale GGD’en, inclusief de Centra voor Seksuele Gezondheid in de bestrijding van het apenpokkenvirus. Soa Aids Nederland heeft nauwe contacten met de doelgroep en andere betrokkenen en zorgt voor de outreach en voorlichting over hoe besmetting met het apenpokkenvirus te voorkomen. Het actueel houden van de communicatie en deze aanpassen, indien dit noodzakelijk is, hoort bij het dagelijkse werk van het RIVM en zijn partners.
De tweet van Dr. Chantal Bleker-Rovers en langdurige bescherming na infectie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de tweet van Dr. Chantal Bleker-Rovers, internist-infectioloog bij het Radboud UMC en tevens OMT-adviseur, waarin zij stelt: «Mensen bouwen geen weerstand op voor de winter als ze deze zomer besmet zijn geweest», een uitspraak en toekomstvoorspelling die zij desgevraagd niet concreet met onderzoeksgegevens kon onderbouwen, behalve dan door te persisteren en te parafraseren?1
Ik heb deze tweet bekeken.
Kunt u de uitspraak van deze OMT-adviseur rijmen met het recente onderzoek uit Qatar dat de bekende kinderarts en hoofddocent infectieziekten en epidemiologie Patricia Bruijning op Twitter eerder deelde, waarin goed onderbouwd staat dat er langdurige bescherming is na infectie, tot wel 14 maanden, ongeacht de variant? Zo ja, hoe rijmt u dat, aangezien de niet met onderzoeksdata onderbouwde uitspraak van Dr. Chantal Bleeker-Rovers – die ten onrechte aanvoerde dat de studie over varianten vóór Omikron zou gaan – haaks lijkt te staan op de conclusies uit deze studie?2, 3
Binnen het wetenschappelijk discours, dat ook op twitter gevoerd wordt, komen verschillen van inzicht en verschillende inschattingen voor. Het is niet mijn rol om een discussie tussen wetenschappers te beslechten; de wetenschap is daar uitstekend zelf toe in staat.
Bent u, aangezien de uitspraak van Dr. Chantal Bleker-Rovers tot veel onrust heeft geleid en gezien haar rol in het OMT, bereid om opheldering te vragen over deze kwestie, zodat zij haar uitspraak met concrete en verifieerbare onderzoeksdata kan onderbouwen of publiekelijk kan intrekken? Wilt u op korte termijn aan dit verzoek voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, het RIVM, het OMT en de Gezondheidsraad bekend met diverse studies over de langdurige bescherming die natuurlijke infectie biedt? En zo ja, op welke wijze worden deze studies door de diverse OMT adviseurs meegenomen in de advisering en daarna door de u in de beleidsbepaling?
Alle wetenschappelijke literatuur wordt door de experts van het RIVM, het OMT en de Gezondheidsraad meegenomen bij de advisering, ook wetenschappelijke literatuur over bescherming na een natuurlijke infectie.
Kunt u hier referenties van geven, bijvoorbeeld hoe de eerdergenoemde studie over bescherming na natuurlijke infectie als onderbouwing heeft gediend van een advies door het OMT of hoe de mate van natuurlijke bescherming na infectie als parameter voor groepsimmuniteit door het RIVM wordt mee-gemodelleerd in haar prognoses?
De informatie uit de eerder genoemde studie is gebruikt voor diverse OMT adviezen. Voor de vraag hoe bescherming na infectie in de modellen wordt gebruikt wil ik u verwijzen naar de openbare gegevens daarover op de website van het RIVM5.
Zo nee, kunt u aangeven waarom natuurlijke bescherming na infectie geen deel uitmaakt van de advisering en de beleidsbepaling? Indien dergelijke studies niet worden meegenomen omdat ze nog niet peer-reviewed of iets dergelijks zijn, kunt u dan aangeven waarom adviezen die gebaseerd zijn op boerenverstand in plaats van peer-reviewed onderzoek (sic) dan wel worden opgevolgd? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘LangeLand sluit SEH tijdelijk om tekort SEH-artsen’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Spoedeisende Hulp (SEH) van het LangeLand Ziekenhuis drie dagen per week sluit door een tekort aan SEH-artsen?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Klopt het dat het Capaciteitsorgaan de afgelopen jaren, ondanks een structureel tekort zoals duidelijk geworden uit de arbeidsmarktmonitor en verzoeken van veldpartijen, spreken van een tekort aan 600 SEH-artsen?
De opleiding tot SEH-arts wordt door de overheid bekostigd volgens dezelfde systematiek als de opleidingen tot medisch specialist. De jaarlijkse opleidingsbehoefte wordt geraamd door het Capaciteitsorgaan. Daarbij wordt rekening gehouden met tal van factoren, zoals demografie, vakinhoudelijke ontwikkelingen, epidemiologie, vacaturegraad etc. De beroepsgroep, met inbegrip van de Nederlandse Vereniging van SEH-artsen, is nauw betrokken bij het opstellen van deze raming. Volgens het huidige advies van het Capaciteitsorgaan zijn jaarlijks 40 nieuwe opleidingsplaatsen voor SEH-artsen nodig. Deze worden beschikbaar gesteld en volledig benut. De afgelopen jaren is het aantal SEH-artsen flink toegenomen en dat zal ook de komende jaren het geval zijn. Overigens ligt de verlening van acute medische zorg niet alleen in handen van SEH-artsen, maar zijn daarbij ook andere artsen en medisch specialisten betrokken. Eind van dit jaar brengt het Capaciteitsorgaan een nieuw instroomadvies uit. Na het verschijnen van dat advies zal ik de Kamer informeren over de instroom in de bekostigde medische vervolgopleidingen in de komende jaren.
Bent u het eens dat de SEH-artsen op de SEH van enorme meerwaarde zijn, omdat juist deze artsen opgeleid zijn om in acute situaties een juiste inschatting te maken welke diagnose gesteld kan worden en in het vervolg daarvan welke behandeling ingezet kan worden?
SEH-artsen worden breed opgeleid om binnenkomende acute patiënten op de SEH snel en adequaat te kunnen diagnosticeren en behandelen. Ik ben er van overtuigd dat SEH-artsen en het goede werk dat ze verrichten bijdragen aan de kwaliteit van de spoedzorg.
Dat niet elke SEH een SEH-arts tot zijn beschikking heeft, betekent niet dat de kwaliteit van de acute zorg op deze SEH’s in het geding is. Welke zorgprofessionals er op elke SEH gedurende openingstijden minimaal aanwezig moeten zijn om de kwaliteit van zorg te kunnen borgen, staat beschreven in de landelijke veldnormen uit het Kwaliteitskader Spoedzorgketen. In Nederland zijn medisch specialisten ook bekwaam om spoedzorgvragen te diagnosticeren en te behandelen, indien ze minimaal de cursus Advanced Life Support en de cursus Advanced Pediatric Life Support hebben afgerond. Het is aan de aanbieders van spoedzorg om te bepalen hoe de bemensing van hun eigen SEH wordt ingericht, mits ze voldoen aan de normen uit het Kwaliteitskader Spoedzorgketen.
Bent u het eens dat we juist in de afgelopen coronaperiode gezien hebben dat deze juiste triage op de SEH van groot belang was en is?
De Covid-19 pandemie heeft ons laten zien wat schaarste in de zorg is. In tijden van krapte is het extra van belang om de zorg zo slim mogelijk te organiseren. Triage draagt hieraan bij doordat patiënten door juiste triage zo snel mogelijk de best passende behandeling kunnen ontvangen en het de in-, door- en uitstroom van patiënten bevordert. Goede triage is daarom belangrijk; niet alleen vanwege Covid-19 en op de SEH, maar juist in elke acute situatie en op iedere plek in de spoedzorgketen.
Wat is uw reactie op het voorgenomen besluit van het College Geneeskundig Specialismen van 6 juli jl. om het profiel van spoedeisende geneeskunde niet als specialisme te erkennen?
Ik heb kennisgenomen van het voornemen van het CGS om de aanvraag tot het erkennen van het profiel van spoedeisende geneeskunde als specialisme af te wijzen. Dit voorgenomen besluit ligt tot 7 oktober 2022 voor ter consultatie. Belanghebbenden kunnen hun zienswijze op het voorgenomen besluit naar voren brengen. Na afloop van de consultatieronde zal het CGS een definitief besluit op deze aanvraag nemen. Vooruitlopend op het definitieve besluit zal ik nog niet reageren.
Kunt u uiteenzetten hoe de erkenningsprocedure met betrekking tot een medisch specialisme eruitziet?
Een erkenningsprocedure begint met een aanvraag van de betreffende representatieve vereniging aan het CGS van de KNMG tot aanwijzing van een deelgebied van de geneeskunde als geneeskundig specialisme.
Doorgaans stelt het CGS daarop een adviescommissie in om hem over de aanvraag te adviseren. De adviescommissie toetst een aanvraag aan 10 criteria, o.a. dat het specialisme de individuele gezondheidszorg in Nederland betreft en dat het specialisme voorziet in een maatschappelijke behoefte. Deze zijn opgenomen in het Toetsingskader specialismen van het CGS.
Nadat een advies is uitgebracht, neemt het CGS een ontwerpbesluit waarin het zijn voornemen kenbaar maakt om de aanvraag af te wijzen of te honoreren.
Dat ontwerpbesluit legt het CGS vervolgens voor advies voor aan enkele relevante partijen. Tegelijkertijd bericht het CGS over dit ontwerpbesluit in Medisch Contact, het officiële orgaan van de KNMG. Met die berichtgeving start een publieke consultatieronde.
Na verloop van de adviesronde verzamelt het CGS de uitgebrachte adviezen, bepaalt het in hoeverre het de adviezen overneemt in het ontwerpbesluit, en neemt vervolgens een definitief besluit. Dat besluit is een privaatrechtelijk besluit, dat niet valt onder de werking van de Algemene wet bestuursrecht.
Dat besluit legt het CGS vervolgens overeenkomstig de Wet BIG voor instemming aan mij voor. Daarop neem ik een besluit inhoudende de instemming of de weigering tot instemming met dat besluit. Ik kan mij voor die besluitvorming laten adviseren door het Zorginstituut Nederland.
Mijn besluit wordt tenslotte in de Staatscourant gepubliceerd. Mijn besluit is een publiekrechtelijk besluit, waarop de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
Hoe kan het dat, in tegenstelling tot alle andere Europese landen, spoedeisende geneeskunde (en daarbij de artsen) in Nederland geen erkend medisch specialisme is?
In Nederland is de SEH-arts een sinds 2008 door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) erkend profiel. De titel SEH-arts is niet beschermd via de Wet BIG zoals bij de erkende specialistentitels. De KNMG heeft de titel met toevoeging KNMG (het dienstmerk) via een privaatrechtelijke regeling beschermd. Voor een profielopleiding gelden eisen die vergelijkbaar zijn met een specialistenopleiding.
De spoedeisende geneeskunde opleidingen zijn niet in alle (Europese) landen hetzelfde. De opleiding duurt in andere landen vaak vijf jaar, terwijl de opleiding tot SEH-arts in Nederland een driejarige (vervolg)opleiding betreft.
Bent u het eens dat juist in de komende jaren, waarin we meer gaan inzetten op zinnige zorg middels het Integraal Zorgakkoord en in het licht van de op handen zijnde beleidsagenda acute zorg, wetenschappelijk onderzoek naar SEH-geneeskunde van groot belang is? Zo ja, bent u het eens het een meerwaarde is wanneer er een leerstoel SEH-geneeskunde is, bekleed door een SEH-arts?
Wetenschappelijk onderzoek is van essentieel belang bij het opdoen van kennis over goede en doelmatige zorg. De geleerde lessen dragen bij aan het vinden van de best mogelijke oplossing voor zorgvragen. Of en op welke onderwerpen leerstoelen worden bekleed, is aan de Nederlandse universiteiten. Evenals het aanstellen van beoogde hoogleraren die de leerstoelen moeten bekleden.
De wettelijke verankering van coronamaatregelen in de Wpg |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de wijdverspreide kritiek op het wetsvoorstel voor de nieuwe, permanente «coronawet»? Zo ja, hoe reflecteert u op deze kritiek?1
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat het hier niet gaat om een «coronawet» maar om de eerste tranche van de wijziging van de Wet publieke gezondheid. Dit nog in voorbereiding zijnde wetsvoorstel ziet niet specifiek op corona maar op de bestrijding van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan.
Ik heb kennisgenomen van de diverse beschouwingen op het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel. De kritiek had betrekking op de consultatieversie. De consultatieversie van het wetsvoorstel is voorgelegd aan verschillende (advies)organen, bestuurlijke partners en andere instanties. Daarnaast is de consultatieversie op 8 juni 2022 openbaar in consultatie gebracht, via www.internetconsultatie.nl. Deze stappen in het proces zijn bedoeld om de gedachten en wensen van een ieder te verzamelen. In de memorie van toelichting is aangegeven hoe met de uitkomsten van de consultatie en adviezen is omgegaan. De inbreng heeft op onderdelen geleid tot aanpassing van het wetsvoorstel. Op 21 juli jl. is het aangepaste wetsvoorstel ter advisering voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Op 25 augustus 2022 ontving ik het advies van de Afdeling. Momenteel wordt het nader rapport opgesteld en wordt het wetsvoorstel waar nodig aangepast. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel in september 2022 aanboden aan uw Kamer.
Waarom hebt u ervoor gekozen dit wetsvoorstel pas tijdens het zomerreces naar de Kamer te laten komen, terwijl deze wet na de zomer al zou moeten worden ingevoerd? Bent u het eens dat dit de Kamer weinig ruimte laat om zich in te lezen en hun controlerende taak uit te voeren?
Naar verwachting wordt het wetsvoorstel in september aan de Tweede Kamer aangeboden. In mijn brief van 4 mei 2022 heb ik de Tweede Kamer gevraagd om het wetsvoorstel vervolgens zo snel mogelijk te behandelen. Het is aan de Tweede Kamer zelf om te bepalen binnen welke termijn deze behandeling vervolgens plaatsvindt.
Kunt u uitleggen waarom er zoveel haast is bij het implementeren van deze nieuwe wet, aangezien het coronavirus op dit moment niet voor veel zieken en/of druk op de zorg zorgt en het virus gezien de normale epidemiologische ontwikkeling alleen maar minder schadelijk zal worden?
De Eerste Kamer heeft op 17 mei 2022 niet ingestemd met de vijfde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Er bestaan vanaf 20 mei 2022 geen specifieke wettelijke grondslagen meer om verplichtende collectieve maatregelen te kunnen treffen mochten deze nodig zijn. Het doel van het wetsvoorstel is niet om coronamaatregelen wettelijk te verankeren. Het wetsvoorstel voorziet in bevoegdheidsgrondslagen voor het nemen van collectieve maatregelen ten behoeve van de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan. De verspreiding van dergelijke infectieziekten levert een gevaar op voor de volksgezondheid. Het is dan zaak om snel te kunnen handelen en, indien noodzakelijk en proportioneel, ook verplichtende collectieve maatregelen te kunnen nemen om de (verdere) verspreiding te voorkomen. De beoordeling van de epidemiologische noodzaak komt aan de orde bij zowel het aanwijzen van een infectieziekte in de groep A1 als bij het daadwerkelijk inzetten van de bevoegdheid. Ik ben voornemens in het wetsvoorstel te verankeren dat bij het nemen van maatregelen steeds de noodzakelijkheid – d.w.z. de epidemiologische noodzaak – en proportionaliteit moeten worden afgewogen.
Kunt u uitleggen welke, epidemiologische noodzaak er is om verscheidene coronamaatregelen wettelijk te verankeren in de Wet publieke gezondheid (Wpg)?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom moeten deze ingrijpende en grondrechtbeperkende maatregelen permanent in de wet verankerd worden, gelet op het feit dat voor de effectiviteit van de maatregelen, zoals het dragen van mondkapjes, een test- en quarantaineplicht en het houden van 1.5 meter afstand, nog altijd geen wetenschappelijke onderbouwing is en de afgelopen twee jaar bovendien hebben laten zien dat zij weinig tot geen verschil hebben gemaakt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, wordt met het wetsvoorstel niet beoogd om ingrijpende en grondrechtbeperkende maatregelen permanent wettelijk te verankeren. Het wetsvoorstel voorziet in bevoegdheidsgrondslagen voor de bestrijding van de epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan. De verspreiding van dergelijke infectieziekten levert een gevaar op voor de volksgezondheid. Het is dan zaak om snel te kunnen handelen en, indien noodzakelijk en proportioneel, ook verplichtende collectieve maatregelen te kunnen nemen om de (verdere) verspreiding te voorkomen. Het wetsvoorstel bevat juist waarborgen om de uitoefening van grondrechten bij het nemen van dergelijke maatregelen zo min mogelijk te beperken. Daarbij verankert dit wetsvoorstel dat wanneer maatregelen worden genomen steeds de noodzakelijkheid en proportionaliteit moeten worden afgewogen. De stelling dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de effectiviteit van de maatregelen en dat deze maatregelen weinig tot geen verschil hebben gemaakt in de bestrijding van covid-19, deel ik niet, aangezien de werkzaamheid van deze pakketten aannemelijk is gemaakt door experts van het RIVM.
Waarom zijn de verschillende bestuursorganen, zoals de veiligheidsregio’s, niet betrokken geweest bij het opstellen van dit wetsvoorstel?
Bij het opstellen van het wetsvoorstel zijn diverse koepelorganisaties betrokken. Zo zijn onder meer het Veiligheidsberaad, de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters uitgenodigd om een reactie te geven op de consultatieversie van het wetsvoorstel. Gedurende de consultatieperiode is er ook overleg geweest met deze partijen. De door hen ingezonden consultatiereactie is verwerkt in het wetsvoorstel dat voor advies is voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Is het feit dat de Eerste Kamer de tijdelijke coronawet heeft weggestemd niet een duidelijk teken dat er in Nederland geen noodzaak en geen draagvlak meer is voor de coronamaatregelen? Waarom geeft u hieraan geen gehoor?
Voor wat betreft de coronaepidemie bevinden we ons momenteel in een gunstige epidemiologische situatie. Het aantal opnames van mensen met COVID-19 op de IC en in de kliniek is gelukkig laag. Daarom zijn er momenteel ook geen verplichtende (collectieve) maatregelen nodig ter bestrijding van deze epidemie. Tegelijkertijd heeft het virus ons vaker verrast en daarom bereiden we ons op verschillende manieren voor op een eventuele opleving van het virus. Een onderdeel van deze voorbereiding is het creëren van bevoegdheidsgrondslagen op basis waarvan verplichtende collectieve maatregelen getroffen kunnen worden ter bestrijding van de epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan. Het feit dat het kabinet deze juridische basis mogelijk wil maken, betekent niet dat deze collectieve maatregelen ook automatisch zullen worden getroffen. COVID-19 is in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel nog geen A1-infectieziekte. In geval een infectieziekte in het belang van de volksgezondheid wordt aangewezen als behorend tot de groep A1 en als de epidemiologische situatie noopt tot het treffen van maatregelen ter bestrijding van die A1-infectieziekte, dient er een separate procedure doorlopen te worden. Een belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel is het borgen van een passende parlementaire betrokkenheid hierbij.
Op basis van welke criteria worden de maatregelen in deze permanente coronawet afgekondigd? Is hiervoor een protocol opgesteld? Zo ja, hoe ziet dat eruit en op basis van welke wetenschappelijke inzichten is dit vormgegeven?
Er vanuit gaande dat met de «permanente coronawet» het voorstel van de eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid wordt bedoeld:
Op 25 augustus 2022 ontving ik het advies van de Raad van State. Momenteel wordt het nader rapport opgesteld en wordt het wetsvoorstel waar nodig aangepast. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel in september 2022 aanboden aan uw Kamer.
Daarmee is het nu nog te vroeg om deze vragen inhoudelijk van antwoord te kunnen voorzien.
Op basis van welke criteria worden de ingevoerde maatregelen weer afgeschaald? Wie bepaalt dat en op basis waarvan?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom gaat u de maatregelen permanent wettelijk verankeren, terwijl wij nog in afwachting zijn van de evaluatie over de genomen maatregelen van de afgelopen twee jaar?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Worden de wettelijk verankerde maatregelen potentieel ook gebruikt voor andere/toekomstige virusuitbraken? Kunnen wij nu verwachten dat dergelijke maatregelen iedere winter van kracht zullen worden?
De coronacrisis heeft laten zien dat Nederland goed voorbereid moet zijn op epidemieën die een dreiging zijn voor de volksgezondheid en dat verbetering in de infrastructuur van de infectieziektebestrijding noodzakelijk is. Hiertoe heb ik uw Kamer op 20 mei 2022 geïnformeerd middels een beleidsagenda gericht op de pandemische paraatheid van de zorg en infectiebestrijding.2 Onderdeel van deze beleidsagenda is aanpassing van de Wpg voor een effectievere bestrijding van toekomstige epidemieën. Het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid heeft mede tot doel het creëren van een adequaat wettelijk instrumentarium om ten behoeve van de volksgezondheid verplichtende collectieve maatregelen te kunnen treffen ter bestrijding van de epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan.
Voor de vraag wanneer deze maatregelen kunnen worden genomen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.
Hoe zet u de immense schade die de coronamaatregelen de afgelopen twee jaar aan de samenleving hebben toegebracht af tegen de geringe werking die zij hebben gehad op het indammen van het virus?
We hebben ter bestrijding van de coronaepidemie veel gevraagd van de samenleving. Niet alleen op financieel-economisch, maar ook op sociaal-maatschappelijk vlak. Door middel van ruimhartige steunmaatregelen heeft het kabinet getracht de pijn zo veel als mogelijk te verzachten, maar dat niet neemt weg dat velen geleden hebben onder de epidemie en de maatregelen ter bestrijding ervan. Tegelijkertijd waren deze maatregelen noodzakelijk om de infecties met het virus af te remmen, en daarmee de zorgketen toegankelijk te houden en de kwetsbaren in onze samenleving te beschermen. Bij het treffen van deze maatregelen heeft het kabinet deze doelen afgezet tegen de kosten in brede zin. Zij is bij deze afweging dan ook breed geadviseerd, niet alleen voor wat betreft epidemiologische noodzaak van de maatregelen, maar ook voor wat betreft de financieel-economische en sociaal-maatschappelijke kosten ervan. De verhouding tussen de doelmatigheid van de maatregelen, de proportionaliteit alsook de subsidiariteit ervan is daarbij continu in ogenschouw genomen.
Hoe zet u het permanent schenden van de rechten en vrijheden van mensen af tegen het te vergeefs pogen een virus te bestrijden dat voor het overgrote deel van de samenleving niet gevaarlijk is en zich door de muterende aard bovendien eigenlijk niet laat indammen? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
De stelling over het permanent schenden van de rechten en vrijheden van mensen, deel ik niet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 al aangaf, kan de verspreiding van dergelijke infectieziekten een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Het is dan zaak om snel te kunnen handelen en, indien noodzakelijk en proportioneel, ook verplichtende collectieve maatregelen te kunnen nemen om de (verdere) verspreiding te voorkomen. Het wetsvoorstel bevat juist waarborgen om de uitoefening van grondrechten bij het nemen van dergelijke maatregelen zo min mogelijk te beperken. Daarbij verankert dit wetsvoorstel dat wanneer maatregelen worden genomen steeds de noodzakelijkheid en proportionaliteit moeten worden afgewogen. De regering en de beide Kamers van de Staten-Generaal hadden samen, met de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), een zorgvuldig, democratisch gelegitimeerd besluitvormingsproces ingericht, zowel voor verlenging van de Twm als voor het nemen van maatregelen. De Twm had een aanvankelijke geldingsduur van maximaal drie maanden en de wet voorzag in een verlengingsprocedure waarbij de parlementaire betrokkenheid wettelijk was gewaarborgd. Maatregelen werden genomen bij ministeriële regeling, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, en nagehangen bij beide Kamers. Aan beide Kamers kwam daarbij het gebruikelijke instrumentarium toe om de besluitvorming te beïnvloeden. De Tweede Kamer had bovendien de mogelijkheid om niet in te stemmen met ministeriële regelingen waarin de maatregelen waren vervat. Deze maatregelen werden hierdoor niet van kracht c.q. kwamen van rechtswege te vervallen. Ik ben voornemens in de Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid ook een zorgvuldig en democratisch besluitvormingsproces voor te stellen.
Ook de stelling over het tevergeefs pogen een virus te bestrijden dat voor het overgrote deel van de samenleving niet gevaarlijk is en zich door de muterende aard bovendien eigenlijk niet laat indammen deel ik niet. Daarbij verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Heeft u een analyse gemaakt van de schade die het permanent invoeren van deze maatregelen gaat opleveren bij iedere opvlamming van het coronavirus? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen en kunt u hierbij aangeven welke afwegingen op basis van welke inzichten u heeft gemaakt?
Het voorzien in een juridische basis voor verplichtende collectieve maatregelen ter bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan, betekent niet dat deze maatregelen permanent gaan gelden. Pas wanneer een dergelijke infectieziekte is ingedeeld als een A1-ziekte zullen collectieve maatregelen ingezet kunnen worden, mits noodzakelijk en proportioneel. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 5 is een belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel het borgen van een passende parlementaire betrokkenheid hierbij. Het kabinet laat zich bij het eventueel nemen van collectieve maatregelen adviseren door het OMT, uitvoeringsorganisaties en het Maatschappelijk Impact Team. Daarnaast kunnen de uitgewerkte sectorplannen de basis vormen voor de te nemen maatregelen bij een eventuele opleving van het coronavirus, zoals in juni jl. gecommuniceerd aan uw Kamer in de brief over de lange termijn aanpak COVID-19.3 Daar de bevoegdheidsgrondslagen zoals voorgesteld in het onderhavige wetsvoorstel zien op de bestrijding van epidemieën van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan en geen sprake is van concrete voorgeschreven maatregelen kan er op voorhand geen kosten/baten analyse gegeven worden aangezien we de eventuele kosten van de bestrijding van een toekomstige infectieziekte op voorhand niet kunnen kennen.
Wat gaat het permanent invoeren van dergelijke maatregelen het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (MKB) en daarmee onze economie kosten? Heeft u een analyse gemaakt van hoeveel bedrijven door deze permanente wet failliet zullen gaan?
Specifiek in de lange termijn aanpak van COVID-19 is de sectorale aanpak. Aan sectoren is gevraagd een sectorplan op te stellen met werkbare preventie- en interventiemaatregelen in de eigen sector. Hierbij houden sectoren ook rekening met de kosten van het invoeren van de maatregelen die zij als werkbaar achten. In september wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de sectorale aanpak. Tenslotte kan de oprichting van het Maatschappelijk Impact Team (MIT) bijdragen aan een gebalanceerde aanpak van epidemieën. Het MIT is een onafhankelijk team dat parallel en gelijkwaardig aan het OMT de regering adviseert over de aanpak van de coronaepidemie en mogelijk ook andere epidemieën met brede sociaalmaatschappelijke en economische gevolgen. Waar het OMT op medische gronden adviseert over de gezondheidssituatie, is de rol van het MIT om oog te hebben voor de sociaalmaatschappelijke en economische impact.
De gevolgen voor bedrijven en de economie hangen overigens onder meer af van de aard en omvang van de te nemen maatregelen op het moment dat er sprake is van een infectieziekte met pandemisch potentieel. Maatregelen bewegen mee met de bestrijding van een (dreigende) epidemie. De maatregelen worden telkens versoepeld waar dat kan, maar zullen worden aangescherpt als dat noodzakelijk is.
Wat gaat de permanente coronawet betekenen voor het onderwijs in Nederland? Zullen leerlingen opnieuw geconfronteerd worden met schoolsluitingen, afstandsonderwijs en beperkende en schadelijke maatregelen en beperkingen op scholen? Zo ja, hoe zet u dit af tegen de enorme schade en achterstanden die kinderen en jongeren in de afgelopen twee jaar al hebben opgelopen?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in de brief betreffende de lange termijn aanpak COVID-19, ligt de maatregel tot sluiting van fysiek onderwijs onderop de stapel van mogelijke maatregelen en heeft het open houden van fysiek onderwijs de hoogste prioriteit.4 Ervanuit gaande dat met de «permanente coronawet» het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid wordt bedoeld: ik ben niet voornemens daarin een specifieke grondslag op te nemen om sluiting van fysiek onderwijs mogelijk te maken.
Puntief onderzoek door de IGJ ten aanzien van de voorganger van Baptistengemeente De Rank |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de onder uw verantwoordelijkheid staande Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) het voornemen heeft geuit een boete op te leggen aan predikant Rennie Schoorstra van Baptistengemeente De Rank in Alkmaar wegens overtreding van de Geneesmiddelenwet, omdat de IGJ meent geloofsovertuigingen die de predikant in de uitoefening van zijn ambt gedurende een godsdienstoefening heeft gedaan te mogen aanmerken als ongeoorloofde reclame voor een geneesmiddel?
Ja
Op welke wijze is er een klacht ontvangen, gezien IGJ stelt dat er een klacht is ontvangen? Stimuleert de IGJ op enigerlei wijze het indienen van klachten?
IGJ heeft een melding ontvangen. Naar aanleiding daarvan is zij een onderzoek gestart. IGJ doet soms een oproep tot melden over risico’s in de zorg. Bijvoorbeeld als de indruk bestaat dat er onderrapportage is, of als bij het publiek niet duidelijk is dat IGJ toezichthouder is op bepaalde zaken. IGJ heeft geen oproep voor meldingen gedaan relatie tot het toezicht op verboden reclame.
Bent u zich ervan bewust dat de vrijheid van godsdienst is opgenomen in de Grondwet en in verschillende mensenrechtenverdragen waarbij Nederland partij is, en dat dit dus betekent dat leden van een geloofsgemeenschap, en meer in het bijzonder de voorganger, een grote mate van vrijheid genieten in het belijden en verkondigen van hun overtuigingen? Zo ja, hoe rijmt u dat met het doen van punitief onderzoek naar vermeende reclame gedurende de godsdienstoefening?
Uiteraard ben ik mij bewust van de vrijheid van godsdienst. Godsdiensten verdienen bescherming onder artikel 9 EVRM. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de vrijheid van geloof (vrijheid van godsdienst) en geloofsuitingen. De vrijheid van godsdienst betekent dat men vrij is te geloven wat men wil, maar aan uitingen van dit geloof mogen beperkingen worden gesteld, bijvoorbeeld ter bescherming van de volksgezondheid.
Kortom, de vrijheid van godsdienst gaat niet zo ver dat daarmee de volksgezondheid onaanvaardbaar in gevaar mag worden gebracht. Gedragingen binnen kerken, waaronder geloofsuitingen, zijn, op grond van de godsdienstvrijheid, niet uitgezonderd van de reikwijdte van verbodsbepalingen die ook buiten de kerk gelden. Een geloofsovertuiging rechtvaardigt dus niet alle uitingen van het geloof.
De Geneesmiddelenwet bevat diverse verbodsbepalingen die strekken ter bescherming van de gezondheid. Deze bepalingen kunnen leiden tot een beperking op de vrijheid om godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen, maar enkel wanneer dit in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de gezondheid als bedoeld in artikel 9 lid 2 EVRM.
Dit betekent dat IGJ bij vermeende overtredingen van wettelijke bepalingen gebruik kan maken van de haar toekomende bevoegdheden en daarmee soms ook geloofsuitingen kan beperken indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid.
Erkent u dat de beslissing om onderzoek te doen naar geloofsuitingen binnen een geloofsgemeenschap ingrijpend is en daarom niet lichtvaardig mag worden genomen? Bent u vooraf van dit onderzoek in kennis gesteld en heeft u daarmee ingestemd? Zo nee, waarom niet? Op welk ambtelijk niveau is de beslissing dan wel genomen?
IGJ is onafhankelijk toezichthouder die haar eigen afwegingen maakt. Ik ben van tevoren niet op de hoogte gesteld van dit onderzoek. Al het werk van IGJ moet uiteraard zorgvuldig plaatsvinden. Dit geldt ook voor het onderzoek naar de uitingen in deze zaak. De Geneesmiddelenwet bevat echter verbodsbepalingen die het recht op vrijheid van geloofsuiting kunnen beperken. Onderzoek hiernaar valt onder de reguliere toezichtstaken van IGJ.
Erkent u dat het geloofsgemeenschappen vrij staat te geloven dat bepaalde nutriënten en geneesmiddelen, waaronder ivermectine, heilzaam kunnen werken bij Covid-19, ook al is uw departement niet overtuigd door de uitvoerige wetenschappelijke literatuur en ervaringen van artsen die dit geloof ondersteunen?
Een ieder in Nederland is vrij om zijn eigen overtuigingen te vormen en te delen, zolang dit past binnen de grenzen van de wet.
Erkent u dat het geloofsgemeenschappen vrij staat zich binnen hun kring ook feitelijk te gedragen overeenkomstig hun overtuigingen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Erkent u dat een redelijkerwijs te verwachten gevolg van het onderzoek van de IGJ en het geuite voornemen een boete op te leggen, is dat predikanten zich minder vrij voelen in het uiten van hun geloof gedurende de godsdienstoefening en dat dit onderzoek en dat voornemen alleen al daarom een beperking van de belijdenisvrijheid inhoudt?
Nee. Er wordt niet ingegrepen op de vrijheid van mensen om hun geloof gedurende de godsdienstoefening te uiten.
Kunt u uitleggen op basis van welke belangenafweging is besloten tijd en middelen in te zetten voor deze zaak, gezien de IGJ zich beklaagt over een tekort een personele en financiële middelen? Deelt u de opvatting dat de IGJ niets belangrijkers te doen heeft? Acht u het gerechtvaardigd dat nog meer publieke middelen aan deze zaak worden besteed?
IGJ heeft een melding ontvangen en heeft daarnaar onderzoek gedaan. Gelet op de capaciteit aan inspecteurs, het grote veld aan onder toezicht staanden en daaruit voortvloeiende veelheid van meldingen, thema’s en trajecten, moet IGJ inderdaad keuzes maken en prioriteren. Dat doet zij risico-gestuurd. IGJ is onafhankelijk toezichthouder die haar eigen afwegingen maakt en ik meng mij niet in deze afweging.
Kunt u een overzicht geven van alle zaken waarin de IGJ onderzoek doet of heeft gedaan naar geloofsgemeenschappen in verband met vermeende uitlatingen over behandelmogelijkheden bij Covid-19?
IGJ heeft mij laten weten dat het onderzoek waar deze vragen over gaan het enige onderzoek is waarbij opvolging is gegeven aan een melding over uitingen van een voorganger.
Kunt u aangeven welk percentage van de patiënten voor wie deze recepten zijn uitgeschreven is overleden, in het ziekenhuis is opgenomen dan wel zonder ziekenhuisopname is genezen, gezien de IGJ niet alleen optreedt tegen geloofsgemeenschappen die geloven dat bepaalde nutriënten en geneesmiddelen, waaronder ivermectine, heilzaam kunnen werken bij Covid-19, maar ook tegen artsen en apothekers die op grond van wetenschappelijke literatuur en eigen ervaring dezelfde mening zijn toegedaan en de IGJ meerdere honderden doktersrecepten in beslag heeft genomen waarbij ivermectine of hydroxychloroquine is uitgeschreven bij Covid-19? Kunt u aangeven hoe deze percentages zijn voor andere patiënten die met Covid-19 onder behandeling van een huisarts zijn geweest?
Dat kan ik niet aangeven omdat ik niet beschik over deze cijfers.
Is het juist dat hydroxychloroquine gedurende een periode in de tweede lijn is ingezet voor de behandeling van Covid 19?
Dit klopt. Onder andere in dit onderzoek1 van het VUMC kan over deze inzet worden gelezen. Ook is dit middel enige tijd opgenomen in de behandelrichtlijn van het SWAB, waarin momenteel staat: «Een van de eerste versies van het SWAB-COVID-19-document gaf een dosisadvies van 2 x 400 mg hydroxychloroquine sulfaat op dag 1, vervolgens 2 x 200 mg hydroxychloroquine sulfaat op dag 2–5.». Inmiddels is opgenomen: «Alles bijeengenomen moet op grond van meerdere grote gerandomiseerde studies en een meta-analyse op dit moment geconcludeerd worden dat hydroxychloroquine en chloroquine (ook in combinatie met azitromycine) niet effectief zijn in de behandeling of preventie van COVID-19.»2
Erkent u dat een zinvolle maatschappelijke discussie over de vraag welke keuzes kunnen worden gemaakt om Covid-19 tegemoet te treden, vergt dat alle verschillende opvattingen de ruimte hebben om hun wetenschappelijke onderbouwingen naar voren te brengen? Bent u bekend met het feit dat ten gevolge van punitief optreden door de IGJ een groot aantal wetenschappelijke publicaties en vertalingen daarvan voor een groter publiek, over onder meer hydroxychloroquine en ivermectine, is verwijderd van de website zelfzorgcovid19.nl van de Algemene Nederlandse BurgerBelangen Vereniging (ANBB)? Erkent u dat hierdoor het vrije debat wordt belemmerd en dat partijen zoals de heer Schoorstra, die zich tegenover de IGJ op deze literatuur willen beroepen, in hun verdediging worden geschaad?
Ik ben er niet mee bekend dat de genoemde publicaties van de website zelfzorgcovid19.nl zijn verwijderd. IGJ heeft niet verzocht om publicaties van voornoemde website te verwijderen.
Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen door een aanwijzing aan de IGJ te geven dat buiten geval van evident misbruik serieuze bijdragen aan de geloofsbelijdenis, aan het politieke, maatschappelijke of wetenschappelijke debat waarin mogelijke voor- of nadelen van geneesmiddelen aan de orde komen, niet dienen te worden aangemerkt als reclame?
Nee. De inspectie is onafhankelijk in haar toezicht en moet bij vermeende overtredingen van wettelijke bepalingen gebruik kunnen maken van de haar toekomende bevoegdheden.
De tuchtuitspraak van een huisarts die een patiënt niet doorstuurde ondanks een zeer sterk verhoogde D-dimeerwaarde wegens magnetisme en een Pfizer-vaccinatie |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam van 10 juni 2022, aangaande een huisarts uit Noord-Holland die een patiënt niet verwezen heeft naar het ziekenhuis ondanks een zeer sterk verhoogde D-dimeerwaarde?1
Ja.
Wat vind u van de uitspraak en bent u van mening dat een berisping als sanctie hierbij voldoende is?
Laat ik in zijn algemeenheid vooropstellen dat patiënten erop moeten kunnen vertrouwen dat zij kwalitatief goede zorg krijgen volgens de stand van de wetenschap en de praktijk. Als dat niet het geval is, betreur ik dat zeer. Uit de onderhavige uitspraak blijkt dat een tuchtklacht is ingediend door een patiënt tegen een beklaagde (huisarts) omdat de beklaagde de patiënt niet heeft verwezen voor specialistisch onderzoek nadat bij haar afwijkende bloedwaarden waren vastgesteld. De klacht is behandeld door het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Amsterdam. Het college heeft de klacht gegrond verklaard, een berisping opgelegd en om redenen aan het algemeen belang ontleend, de beslissing bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant en aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.
De tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend door onafhankelijke rechtsprekende tuchtcolleges, volgens de regels die zijn gesteld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Dat brengt met zich mee dat ik mij niet kan mengen in het oordeel van de tuchtcolleges en dus niet in kan gaan op de hoogte van de opgelegde maatregel. Ik heb vertrouwen in de tuchtrechtspraak en dat de tuchtcolleges een gedegen, onafhankelijk oordeel kunnen geven. Wanneer een van de partijen het niet eens is met de uitspraak kan beroep worden aangetekend bij het Centraal Tuchtcollege. Op grond van artikel 72 wet BIG ontvangt de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de eindbeslissing in elke zaak. De IGJ kan ook beroep in stellen tegen een uitspraak.
Begrijpt u dat artsen en anderen het tegenstrijdig vinden dat het College voor een berisping kiest omdat het een op zichzelf staande klacht betreft en omdat de huisarts niet bekend is met eerdere tuchtzaken? Weet u dat er in casu aanwijzingen zijn dat de gedraging niet op zichzelf staan en verweerder bekend staat als een huisarts die heel kritisch is tegenover corona-vaccinaties (grote delen van zijn consulten besteedt hij, ongeacht welke klachten de aanleiding zijn tot het consult, aan discussies over corona en met name over de risico’s van vaccinatie)?2
Het feit dat een arts als kritisch bekend staat tegenover coronavaccinaties, betekent niet zonder meer dat hij heeft gehandeld in strijd met de tuchtnormen. Onderzoek naar feiten en omstandigheden waarbij een vermoeden is dat de patiëntveiligheid in het geding is geweest, is een taak van de IGJ. Het tuchtcollege heeft de taak om een oordeel te geven over de ingediende klacht.
Bent u het eens dat in dergelijke gevallen zoals bij deze casus, in achtnemende de doelen van het tuchtrecht, het beter zou zijn als het College een breder onderzoek zou uitvoeren naar het handelen van de arts in kwestie, zoals een breder dossieronderzoek waarbij ook andere patiëntcontacten worden meegenomen, als ook door het onderzoeken van gedraging die mogelijk in strijd kunnen zijn met de tweede tuchtnorm?
Aanvullend op het antwoord in vraag 2 en 3 kan ik aangeven dat de IGJ de bevoegdheid heeft om zelfstandig onderzoek in te stellen wanneer zij van mening is dat de patiëntveiligheid in het geding is geweest. In vervolg hierop kan de IGJ een nieuwe klacht indienen bij het regionale tuchtcollege. Wanneer de IGJ zich niet kan vinden in een eerder gedane uitspraak kan zij in beroep gaan bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag.
Gezien de rolverdeling tussen de IGJ en de tuchtcolleges, waarbij de IGJ optreedt als toezichthouder en de tuchtcolleges oordelen en rechtspreken, vind ik het niet wenselijk om de bevoegdheden van de tuchtcolleges uit te breiden zodat de tuchtcolleges breder onderzoek kunnen doen, omdat daarmee de onafhankelijke rechtspraak in het geding kan komen.
Kunt u zich uw Kamerbrief van 29 april 2022 herinneren aangaande bevindingen verkenning toekomstbestendigheid Wet BIG, waarin u heeft aangegeven van plan te zijn in 2024 een grondige evaluatie uit te laten voeren naar het tuchtrecht van de Wet BIG? Weet u dat in reactie hierop vele artsen en ook de KNMG hebben opgeroepen om deze evaluatie meer verdiepend en meer principieel te laten zijn en om deze veel eerder al uit te laten voeren? Begrijpt u dit verzoek? Bent u bereid om deze evaluatie eerder te laten starten en om hierbij speciale aandacht te laten besteden aan de rol van tuchtrecht bij het beschermen van patiënten alsmede ook de algemene populatie tegen deze groep artsen (die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn) en naar manieren om sneller en beter op te kunnen treden tegen artsen die desinformatie verspreiden en hiermee een gevaar vormen voor de volksgezondheid, zeker gezien deze en andere (tucht-)uitspraken en de eerder door de indiener gestelde Kamervragen hierover?3
In de Kamerbrief van 29 april 20224 heb ik aangegeven dat er in 2024 een evaluatie van de Wet BIG zal worden uitgevoerd, omdat dat 5 jaar na inwerkingtreding van de vernieuwde Wet BIG is, waarbij een aantal grotere wijzigingen is doorgevoerd. Het is niet gebruikelijk wetsevaluaties uit te voeren na een wetswijziging, een nieuwe wet wordt wel standaard na 5 jaar geëvalueerd. Desalniettemin vond ik het wenselijk om het tuchtrecht dan te evalueren omdat tegen die tijd voldoende informatie beschikbaar is over de effecten van de aangepaste regels over een langere periode.
De KNMG en andere partijen hebben in het traject van Toekomstbestendigheid BIG al aangegeven welke punten zij graag betrokken zouden zien in de evaluatie. Daar zal tegen die tijd rekening mee worden gehouden.
Het tuchtrecht functioneert onafhankelijk van doelgroepen of actuele vraagstukken. In het tuchtrecht wordt dan ook niet voorzien in specifieke normen wat betreft desinformatie. Binnen de algemener geformuleerde normen voor goede zorgverlening kan desinformatie verspreiden wel een schending van de goede zorgplicht zijn en dus laakbaar. Het is altijd aan het tuchtcollege om te beoordelen of daar in specifieke gevallen sprake van is. De IGJ heeft daarnaast de bevoegdheid om handhavend op te treden tegen zorgverleners die in strijd met de richtlijnen handelen, door het verstrekken van onjuiste informatie. Zie verder het antwoord onder de vragen 6 en 7.
Is de IGJ volgens u in voldoende mate in staat haar taak als toezichthouder goed uit te voeren, in achtnemende dat een voor juiste naleving van de Wet BIG is een sterke toezichthouder nodig? Is er bijvoorbeeld voldoende capaciteit beschikbaar om genoeg onderzoek te doen naar artsen die desinformatie verspreiden en slechte zorg leveren, zoals het geval was in deze casus, zeker gezien het feit dat artsen die actief desinformatie verspreiden een relatief nieuwe ontwikkeling is die voor een additionele werklast zorgt bij de IGJ?
De IGJ is voldoende in staat haar taak als toezichthouder uit te voeren. Gelet op de capaciteit aan inspecteurs, het grote veld aan onder toezicht staanden en de daaruit voortvloeiende veelheid van meldingen, thema’s en trajecten, moet de IGJ keuzes maken en prioriteren. Dat doet zij risico-gestuurd. Een aantal inspecteurs is op dit moment belast met onderzoek naar aanleiding van meldingen over zorgverleners die handelen in strijd met de richtlijnen, waaronder het verstrekken van onjuiste informatie, hetgeen mogelijk een risico voor de volksgezondheid inhoudt. Door deze uitingen kan er immers verwarring ontstaan voor patiënten, wat risico’s kan opleveren voor de patiëntveiligheid. Ook kan dit het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg schaden. Dit heeft geleid tot het opleggen van een aantal maatregelen in gevallen waarbij BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren handelden in strijd met de richtlijnen en professionele normen. Ook via haar website heeft de IGJ hier aandacht voor gevraagd.
Wat is de laatste stand van zaken van de IGJ ten aanzien van het aantal aanwijzingen, bevelen, boetes of voorlegde zaken bij de tuchtrechter tegen zorgverleners die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn sinds het laatste bericht op 24 januari jl.? Kunt u per type maatregel aangeven hoeveel er zijn uitgedeeld?
Naast de in mijn antwoorden van 24 januari jl. genoemde opgelegde boete5 heeft de IGJ twee tuchtklachten ingediend. Verder heeft zij een aantal zaken in onderzoek waar zij geen inhoudelijke mededelingen over kan doen. Ook heeft de IGJ boetes opgelegd voor het aanprijzen van behandelingen voor het voorkomen en/of genezen van COVID-19, maar dat betrof in die gevallen geen BIG-geregistreerde zorgverleners.
Bent u, in het licht van het bestaan van een groep medische professionals die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn, van mening dat er binnen de huidige medische curricula voldoende aandacht is voor zaken als desinformatie en bent bereid eventueel te pleiten bij de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) voor meer aandacht voor desinformatie in de Geneeskunde curricula?
Artsen dienen zorg te verlenen zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt, oftewel volgens de eigen beroepsnormen. Ook na de opleiding tot arts zullen artsen gedurende hun carrière de laatste informatie tot zich moeten nemen over ziektes en behandelingen om te voldoen aan dit criterium en zorg te verlenen volgens de laatste stand van de wetenschap en de praktijk. Een belangrijke indicatie hiervoor zijn de richtlijnen van de beroepsorganisaties, zoals de KNMG. De KNMG heeft in december 2021 in nauwe samenwerking met medisch-wetenschappelijke verenigingen het COVID-19 platform gelanceerd. Deze website brengt alle wetenschappelijke informatie over corona van en voor artsen bij elkaar. Daarnaast heeft de KNMG op 27 mei 2022 een geactualiseerde versie van de Gedragscode voor artsen gepubliceerd, waarin onder andere grenzen worden gesteld aan uitingen van artsen in de spreekkamer, de media en het publieke debat.
Ik zie dat er in de praktijk veel gedaan wordt om artsen te informeren over de laatste stand van zaken rondom corona en zie op dit moment geen aanleiding om dit nogmaals onder de aandacht te brengen.
Wat vindt u ervan dat deze arts momenteel (nog) niet in het overzicht zorgverleners met een maatregel van het BIG-register staat en de patiëntenpopulatie van deze huisarts dus niet kan weten dat deze huisarts berispt is – dit terwijl het College grote zorgen over het functioneren van de huisarts heeft? Bent u het met de indiener eens dat het belang van patiënten bij goede zorg hierin zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de huisarts, ook in volgende casussen?4
Sinds 1 april 2019 worden berispingen en geldboetes – maatregelen die niet bevoegdheidsbeperkend zijn – alleen aangetekend in het BIG-register, wanneer het tuchtcollege hiertoe beslist op grond van artikel 48, elfde lid Wet BIG. Dit om de lerende functie van het tuchtrecht te benadrukken. Als een van deze maatregelen wordt opgelegd, mag de beroepsbeoefenaar zijn beroep nog uitoefenen en heeft het tuchtcollege bepaald dat de patiëntveiligheid niet in het geding is. Bij een besluit tot openbaarmaking behoort de proportionaliteit van de overtreding te worden meegewogen. Openbaarmaking van deze maatregelen is in veel gevallen niet proportioneel, mede in verband met het effect hiervan op de beroepsbeoefenaar. Gevallen waarin de betrokken beroepsbeoefenaar geen of gebrekkige zelfreflectie toont of als dat in het algemene belang van de individuele gezondheidszorg is, kunnen aanleiding zijn om de maatregel openbaar te maken. Het tuchtcollege kan bepalen dat de maatregel met voldoende toelichting openbaar wordt gemaakt, waardoor voor patiënten de context van de maatregel helder wordt gemaakt. In onderhavige uitspraak is ervoor gekozen om de maatregel niet te laten aantekenen in het BIG-register. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Is overwogen om een openbaar gemaakte sanctie ook verplicht te laten vermelden naast het BIG-nummer, in achtnemende dat alle artsen sinds kort hun BIG-nummer vermelden op hun website en in e-mails? Bent u bereid dit te laten onderzoeken, of heeft u andere ideeën om patiënten beter te helpen met het ontdekken van openbaar gemaakte sancties, gezien het feit dat slechts een klein deel van de zorggebruikers actief het BIG-register checkt?
Als in het register op grond van de wet of een beslissing van het tuchtcollege een aantekening wordt gemaakt van een opgelegde maatregel, dan is die informatie openbaar en voor eenieder inzichtelijk. Een verplichting richting zorgverleners om de aan hun opgelegde sanctie in alle communicatie inzichtelijk te maken lijkt mij niet wenselijk, wegens onnodige administratieve lasten. Daarbij acht ik het ook niet proportioneel, omdat er al een openbaar register is.
Waar kunnen artsen en andere medische professionals heen als zij zich bedreigd of geïntimideerd voelen, gelet op het feit dat Minister Dijkgraaf later dit jaar voor wetenschappers het meldpunt voor bedreigde wetenschappers lanceert en ook artsen steeds vaker het slachtoffer zijn van (online) bedreigingen en intimidatie?
Agressief gedrag richting mensen met een publieke taak is te allen tijde onacceptabel. Dat geldt dus ook voor artsen en andere medewerkers in zorg en welzijn. Aandacht voor preventie is essentieel bij de aanpak van agressie tegen zorgpersoneel. Veel werkgevers zijn hier ook actief mee bezig. Mochten zorgverleners te maken krijgen met agressie dan kunnen zij gelukkig vaak terecht bij hun werkgever voor opvang en nazorg. Ik vind het echter ook van groot belang dat zorgprofessionals die in aanraking komen met bedreiging of intimidatie, hiervan aangifte doen. Door politie en OM is in het kader van het programma Veilige Publieke Taak afspraken gemaakt omtrent vervolging van agressie tegen mensen met een publieke taak. Deze Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) zijn er om medewerkers met een publieke taak – zoals medewerkers in zorg en welzijn – optimaal te beschermen. Tegelijkertijd weten we dat de stap om aangifte te doen in zorg en welzijn vaak groot is. Ik ben daarom in gesprek met de sector en het Ministerie van J&V om te bezien hoe we drempels in de uitvoering van de ELA rond afhandeling van aangiftes in zorg en welzijn kunnen wegnemen.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het ziekenhuis in Sneek een operatiekamer sluit vanwege personeelstekort |
|
Lilian Marijnissen |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de beslissing van het bestuur van het Antonius Ziekenhuis om een van de vier operatiekamers voor een maand te sluiten?1
Het Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het momenteel te maken heeft met een hoog ziekteverzuim, met name in de kliniek en de operatieafdeling. Hierdoor zijn er te weinig zorgmedewerkers beschikbaar om de gewenste zorg te kunnen bieden. Het ziekenhuis heeft eerder al verschillende maatregelen getroffen, maar zag zich – om de werkdruk voor de aanwezige medewerkers niet nog hoger op te laten lopen – genoodzaakt om per 2 augustus gedurende 4 weken één van de operatiekamers te sluiten.
Vanwege de sluiting van deze operatiekamer is een aantal in augustus geplande operaties verschoven. De betreffende patiënten zijn of worden hierover gebeld door het ziekenhuis. In de eerste twee weken zijn negentig patiënten door het ziekenhuis benaderd om hun geplande operatieafspraak te annuleren. Voor de tweede 2 weken zijn c.q. worden er minder operaties afgezegd, omdat deze periode nog niet vol gepland was.
Er zijn nog twee operatiekamers beschikbaar voor geplande operaties. Daarnaast is er ook een operatiekamer beschikbaar voor spoedoperaties; de spoedzorg blijft dan ook beschikbaar voor patiënten.
Ik vind het vervelend dat het ziekenhuis deze beslissing heeft moeten nemen; op de eerste plaats voor de patiënten die hierdoor worden getroffen, maar ook voor het personeel van het ziekenhuis dat te maken heeft met een hoog ziekteverzuim en hoge werkdruk. Maar ik begrijp ook dat een ziekenhuis een dergelijke beslissing neemt, als het van oordeel is dat het te weinig personeel beschikbaar heeft om (op een verantwoorde manier) zorg te kunnen leveren. De komende jaren is het van groot belang om samen met veldpartijen aan de slag te gaan met een toekomstbestendige arbeidsmarkt voor zorg en welzijn. Het staat daarom hoog op de agenda bij zowel mij, de Minister voor LZS als vele andere partijen. Zie ook mijn antwoord op vraag 13.
Kunt u bevestigen dat er na deze maand wel weer voldoende personeel is om alle operatiekamers te bemensen? Zo ja, hoe gaat dat geregeld worden? Zo nee, wat heeft u voor concrete plannen om de operatiekamer na deze maand weer te kunnen openen?
Het Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het de verwachting is dat er na deze maand weer voldoende zorgmedewerkers zijn om alle operatiekamers te bemensen. Het ziekteverzuim is inmiddels dalende en eind deze maand zijn ook de vakanties voorbij.
Kunt u aangeven wat voor operaties precies zijn afgebeld door het Antonius Ziekenhuis?
Van het Antonius Ziekenhuis heb ik vernomen dat het gaat om operaties die geen urgentie hebben (operaties die niet vallen in de FMS klasse 1–3). Het gaat niet om operaties die binnen 3 weken noodzakelijk zijn. Alle spoedingrepen en urgente ingrepen gaan door. De urgentie wordt door de medisch specialist bepaald.
Wat is de procedure die het ziekenhuis volgt wanneer zij patiënten afbellen? Waar worden zij heen verwezen of wordt hun uitgestelde operatie op een later moment in het Antonius Ziekenhuis uitgevoerd?
Het Antonius Ziekenhuis heeft aangegeven dat alle patiënten persoonlijk worden benaderd door de opnameafdeling. Deze patiënten worden op een later tijdstip door het Antonius Ziekenhuis geholpen; bij opschaling zijn zij de eerste patiënten waarvoor er weer een operatie wordt ingepland.
Is er voldoende capaciteit om het sluiten van de operatiekamer op te vangen door omliggende ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de omliggende ziekenhuizen kampen met dezelfde problematiek. De wachttijd voor de operaties die niet binnen 3 weken noodzakelijk zijn, loopt ten gevolge van deze tijdelijke sluiting van één van de operatiekamers dan ook op, aldus het Antonius Ziekenhuis.
Kunt u aangeven bij welke andere ziekenhuizen in Nederland deze problemen op dit moment ook spelen en waar mogelijk operatiekamers (dreigen) te sluiten? Kunt u aangeven bij welke ziekenhuizen de spoedeisende hulpposten (dreigen) te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Ziekenhuizen die te maken hebben met personele krapte en een voornemen hebben om een operatiekamer of SEH te sluiten, hoeven dit niet bij het Ministerie van VWS te melden. Ik houd dan ook geen overzicht bij van ziekenhuizen waar dit aan de orde is. Wel ben ik uiteraard bekend met de tijdelijke sluiting van de SEH van het LangeLand Ziekenhuis, waarover door uw Kamer meerdere sets schriftelijke vragen zijn gesteld; deze tijdelijke sluiting is ingegeven door een tekort aan gespecialiseerd personeel (SEH-artsen). Met andere voorbeelden van een actuele (al dan niet tijdelijke) (dreigende) sluiting van een operatiekamer of SEH vanwege personeelstekorten ben ik niet bekend.
Deze schriftelijke vragen gaan over het sluiten van een operatiekamer in Sneek en eerder zijn schriftelijke vragen gesteld over het sluiten van de spoedeisende hulppost in Zoetermeer; deelt u de mening dat er een patroon is waarin (delen) van ziekenhuizen sluiten vanwege het personeelstekort?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 ben ik, op de tijdelijke sluiting van de SEH in Zoetermeer na, niet bekend met andere voorbeelden van sluitingen vanwege personeelstekorten. Het Antonius Ziekenhuis geeft echter zelf aan dat meer ziekenhuizen in de omgeving kampen met soortgelijke problematiek. Dit is aannemelijk, aangezien het in de huidige tijd een grote uitdaging is om voldoende en goed toegeruste medewerkers te vinden. Dat geldt niet alleen voor de zorg, ook andere sectoren hebben grote uitdagingen om personeel te vinden.
Welke maatregelen zijn tot nu toe genomen door het ziekenhuis om dit personeelstekort te verminderen? Wat heeft het ziekenhuis gedaan om de werkdruk voor het personeel te verlagen?
Het Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het een breed scala aan activiteiten onderneemt om het personeelstekort te verminderen. Zo zetten zij zich in om de instroom aan nieuwe medewerkers te vergroten door continu personeel te werven en door extra (en boven formatief) op te leiden. Daarnaast geven zij aan veel aandacht en zorg te hebben voor hun eigen personeel. De werkdruk wordt onder andere verlaagd door niet direct patiëntgebonden taken, zoals vergaderingen, lager te prioriteren en door externe zorgmedewerkers in te huren.
Erkent u dat dit personeelstekort (deels) veroorzaakt wordt door de arbeidsomstandigheden van zorgmedewerkers? Erkent u dat de waardering, het salaris een rol speelt in deze arbeidsomstandigheden?
Goede arbeidsomstandigheden zijn van belang om medewerkers voor de zorg te kunnen interesseren en behouden. Waardering in de vorm van salaris speelt daarin een rol. Uit het uitstroomonderzoek van RegioPlus blijkt echter dat de meest genoemde redenen van vertrek zijn de loopbaanmogelijkheden, de uitdaging in de werkzaamheden en de manier van werken en aansturing.2
Heeft u kennisgenomen van de uitkomst van een enquête van het Tijdschrift voor Verzorgenden dat vier op de tien verzorgenden kampt met geldzorgen? Wat is uw reactie hierop?2
Ja. Ik vind het belangrijk dat werken loont en dat mensen kunnen rondkomen van hun salaris. Zoals ook uit het artikel blijkt, werken veel verzorgenden in kleinere deeltijdbanen. Dat maakt dat ook hun salaris minder is dan wat mogelijk het zou zijn bij een voltijdbaan. Mede daardoor kan het moeilijker zijn om rond te komen.
Deelt u de mening dat een betere waardering, dus ook meer salaris, kan helpen om het personeelstekort in de zorg op te lossen?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 9 aangeef blijkt dat andere zaken hier een belangrijkere rol spelen, bijvoorbeeld loopbaanperspectief, voldoende uitdaging in de werkzaamheden en zeggenschap. Goed werkgeverschap is cruciaal om zorgmedewerkers te behouden en te blijven interesseren voor het vak. Ik kijk daarbij uitdrukkelijk naar werkgevers in zorg en welzijn. Werkgevers zijn immers verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid en worden ook als eerste geconfronteerd met de gevolgen van personeelstekorten. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) zal hen daarin ondersteunen, zie hiervoor het antwoord op vraag 13.
Staat u achter de uitspraken van uw collega de Minister voor Langdurige Zorg en Sport dat deze kabinetsperiode geen extra geld wordt uitgetrokken voor de salarissen in de zorg? Zo ja, hoeveel ziekenhuizen moeten nog worden uitgekleed voordat u hier anders over gaat denken?3
Het kabinet trekt ook deze periode via de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) weer forse bedragen uit gericht op salarisontwikkeling in de zorg. In 2022 bedraagt de OVA bijvoorbeeld ongeveer € 1,6 miljard. Voor de middengroepen uit de loongebouwen van zorg en welzijn heeft het vorige kabinet daar bovenop vanaf 2022 nog eens € 675 miljoen beschikbaar gesteld. Zoals ik hiervoor ook heb gezegd, hangt waardering van zorgverleners van zoveel meer af dan van hun salaris alleen. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk. Deze voorwaarden worden in belangrijke mate bepaald door werkgevers. Daarom is het kabinet ook van plan om over deze thema’s concrete resultaatafspraken te maken met de sector.
Wat heeft u sinds uw aantreden concreet gedaan om het werk in de zorg aantrekkelijker te maken? Wat gaat u doen om het werk in de zorg aantrekkelijker te maken en op welke termijn? Bent u bereid om zorgverleners meer zeggenschap te geven over hun werk en te stoppen met het georganiseerde wantrouwen in de zorg, de doorgeslagen macht van zorgverzekeraars en de onnodige bureaucratie?
In de hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ)5 die uw Kamer op 13 mei 2022 heeft ontvangen van de Minister voor LZS, schetst het kabinet op hoofdlijnen de opdracht die we voor alle partijen zien ten aanzien van de uitdagingen op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn. Om aan de zorgvraag te kunnen blijven voldoen en het werken in de zorg aantrekkelijk te houden, is het van belang om in te zetten op het verlagen van de groei van de arbeidsvraag in de zorg door efficiënter te werken en meer uren werken te stimuleren, alsmede het arbeidsaanbod op peil te houden onder meer door het opleiden van voldoende nieuwe medewerkers. Mijn collega, de Minister voor LZS, heeft toegezegd dat u in het najaar van 2022 het uitgewerkte programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg; Samen anders leren en werken» ontvangt.
Zeggenschap van zorgmedewerkers is essentieel om het werken in de zorg aantrekkelijk te maken en te houden. Om hier uitvoering aan te geven heeft het Ministerie van VWS ten behoeve van het programma TAZ een klankbordgroep ingesteld bestaande uit medewerkers vanuit verschillende beroepen in de zorg. Het merendeel van de klankbordgroep bestaat uit zorgmedewerkers met een verpleegkundige achtergrond, variërend van een helpende tot verpleegkundig specialist. Dit omdat dit de groep is die in het algemeen nog weinig zeggenschap ervaart.6 Daarnaast lopen er verschillende beleidsmatige initiatieven om zeggenschap voor zorgmedewerkers op organisatieniveau te stimuleren. In dit kader wordt 9 september een subsidieregeling opengesteld, waarbij 255 zorgorganisaties kans maken op een subsidiebedrag van 50.000 euro om aan de slag te gaan met zeggenschap.
Tot slot zet het kabinet ook komende jaren verder in op het beperken van de administratieve lasten via het programma [Ont]Regel de Zorg 2022 – 2025. De Minister voor LZS heeft de Kamer in juni 2022 hierover geïnformeerd.7
Wat voor invloed zullen de door uw kabinet aangekondigde bezuinigingen op de zorg gaan hebben op het personeelstekort? Erkent u dat door deze bezuinigingen het personeelstekort eerder zal oplopen?
De inzet van het kabinet bij het Integraal Zorgakkoord (IZA) is niet alleen een minder snelle stijging van de uitgaven aan zorg, maar dat met de afspraken uit het IZA bereikt wordt dat met minder meer zorgverleners aan de zorgvraag voldaan kan worden. Het brede arbeidsmarktbeleid ondersteunt het Ministerie van VWS met het programma TAZ. Over beide wordt u de komende maanden nader geïnformeerd.
Ziekenhuisopnames van gevaccineerde personen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente cijfers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waaruit blijkt dat een aanzienlijk percentage (volledig) gevaccineerde personen vanaf 50 jaar alsnog in het ziekenhuis wordt opgenomen met COVID-19 en zelfs op de Intensive Care (IC) terechtkomt?1
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat zoveel (volledig) gevaccineerde personen de laatste tijd in het ziekenhuis terechtkomen met/door COVID-19?
Rioolwatermetingen laten zien dat er vanaf mei een toegenomen infectiedruk is van het coronavirus2. Hierdoor komen meer mensen in aanraking met het virus, waardoor ook het absolute aantal personen dat ernstig ziek wordt door het virus stijgt. Dit resulteert in een stijging van de ziekenhuisopnames. Het RIVM geeft in de rapportage van 2 augustus jl.3 aan dat sinds mei de incidentie van ziekenhuisopnames in alle leeftijdsgroepen en voor elke vaccinatiestatus is toegenomen. Uit de laatste rapportage van 30 augustus jl.4 blijkt dat, in de periode 29 juni t/m 23 augustus 2022, de incidentie van ziekenhuisopnames het hoogst was bij mensen uit de leeftijdsgroep van 80 t/m 89 jaar die niet gevaccineerd waren. De incidentie van IC-opnames was in dezelfde periode het hoogst bij mensen uit de leeftijdsgroep van 70 t/m 79 jaar die alleen de basisserie (deels) hebben gehad.
We hebben gezien dat de bescherming van de basisserie tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname door COVID-19 na verloop van tijd langzaam afneemt, met name bij mensen van wie het immuunsysteem minder goed werkt. Het is daarom belangrijk om deze bescherming op peil te houden door middel van revaccinatie. Gegevens van het RIVM5 laten zien dat, in de periode 29 juni t/m 23 augustus 2022, het risico op ziekenhuisopname voor personen vanaf 12 jaar die een boostervaccinatie hebben ontvangen 51% lager was dan voor personen die alleen de basisserie hebben ontvangen. Het risico op ziekenhuisopname voor personen in de leeftijdsgroep vanaf 60 jaar die de herhaalprik hebben gekregen was 24% lager dan voor personen die alleen de booster hebben gekregen.
Houdt u er rekening mee dat de coronavaccins wellicht zorgen voor verzwakking van het immuunsysteem, waardoor mensen een corona-infectie juist minder goed af kunnen weren, of een corona-infectie in combinatie met persisterende co-morbiditeiten daardoor ernstiger gevolgen heeft? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Nee. Vaccins worden alleen goedgekeurd door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en het Centrum ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) als de werkzaamheid, kwaliteit én veiligheid voldoende zijn aangetoond. Sinds de start van de vaccinatiecampagne in januari 2021 hebben we kunnen zien dat vaccineren een belangrijke bijdrage levert aan de bescherming tegen ernstige ziekte en sterfte door COVID-19. Het RIVM houdt voortdurend de incidentie van ziekenhuisopnames bij gevaccineerde en ongevaccineerde mensen en de effectiviteit van de vaccins in de gaten, op basis van eigen wetenschappelijk onderzoek en internationale wetenschappelijk literatuur, en informeert mij daar elke vier weken over.
Gaat u onderzoeken waarom zoveel gevaccineerde personen de laatste tijd in het ziekenhuis terechtkomen? Zo ja, hoe gaat u dat onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op uw vragen van 6 juli jl. over de effectiviteit van coronavaccins6, zijn in de afgelopen twee jaar de meeste mensen inmiddels wel één of meerdere keren besmet geraakt met het coronavirus. Verschillen in risico’s op ziekenhuisopname tussen gevaccineerde mensen en ongevaccineerde mensen zijn daarom niet meer alleen te herleiden tot effecten van de vaccinatie, maar ook tot effecten van infecties. Ook speelt mee dat mensen die door onderliggende aandoeningen (zoals diabetes, COPD of overgewicht) of medicijngebruik meer risico lopen om ernstig ziek te worden door COVID-19, zich
relatief vaker hebben laten vaccineren dan mensen zonder dit soort risicofactoren. De groep ongevaccineerde mensen kan dus gemiddeld gezonder zijn dan de groep gevaccineerde mensen.
Het RIVM publiceert maandelijks een rapport over de ziekenhuis- en IC-opnames door COVID-19 per vaccinatiestatus in Nederland. Uit de laatste rapportage van 30 augustus jl.7 blijkt dat, in de periode 29 juni t/m 23 augustus 2022, het risico op ziekenhuisopname voor personen vanaf 12 jaar die een boostervaccinatie hebben ontvangen 51% lager was dan voor personen die alleen de basisserie hebben ontvangen. Het risico op IC-opname was in dezelfde periode 76% lager voor personen van 12 jaar en ouder die een boostervaccinatie hebben ontvangen ten opzichte van personen die alleen de basisserie hebben ontvangen. De bescherming van vaccinaties is daarmee nog steeds erg goed tegen ziekenhuisopname en opname op de IC. Dit blijkt ook uit onderzoek in andere landen. Er is op dit moment dus geen reden om – naast de maandelijkse rapportage van het RIVM – aanvullend onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat de potentiële relatie tussen het (herhaaldelijk) vaccineren en de vele ziekenhuisopnames onder gevaccineerde personen specifiek onderzocht moet worden? Zo nee, waarom niet?
Hier is in de rapportage van het RIVM van 30 augustus jl.8 aandacht aan besteed. Uit de rapportage blijkt juist dat het risico op ziekenhuisopname voor personen vanaf 12 jaar die een boostervaccinatie hebben ontvangen 51% lager was dan voor personen die alleen de basisserie hebben ontvangen. Het risico op ziekenhuisopname voor personen in de leeftijdsgroep vanaf 60 jaar die de herhaalprik hebben gekregen was 24% lager dan voor personen die alleen de booster hebben gekregen. Dit betekent dat de kans op ziekenhuisopname voor personen die een booster hebben gehad in deze periode ongeveer 2 keer kleiner was dan voor personen met alleen een afgeronde basisserie. Voor personen vanaf 60 jaar die een herhaalprik hebben gehad was het risico op ziekenhuisopname daar bovenop nog ongeveer 1,3 keer kleiner dan voor mensen die wel een booster hebben gehaald, maar geen herhaalprik. Hieruit valt op te maken dat vaccineren juist een belangrijke bijdrage levert aan het voorkomen van ziekenhuisopnames door COVID-19.
Kunt u reflecteren op de effectiviteit van de coronavaccins, nu blijkt dat zoveel (volledig) gevaccineerde personen toch weer in het ziekenhuis terecht komen met COVID-19?
Zoals ik ook in mijn antwoorden op vraag 2 t/m 5 heb aangegeven blijkt dat de bescherming van de COVID-19-vaccins nog steeds erg goed is tegen ziekenhuis- en IC-opnames. De cijfers van het RIVM, ondersteund door internationale wetenschappelijke literatuur, zijn hier volstrekt helder over.
Kunt u reflecteren op het feit dat het juist de personen in de zogenaamde risicogroepen zijn (ouderen, kwetsbaren) die meestal volledig gevaccineerd zijn, maar desondanks toch weer in het ziekenhuis terechtkomen? Deelt u de mening dat dit laat zien dat de risicogroep door de coronavaccins dus helemaal niet beschermd wordt? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Deze mening deel ik niet. Zie voor een verdere onderbouwing het antwoord op vraag 4.
Kan worden geconcludeerd dat de meeste mensen in Nederland inmiddels natuurlijke immuniteit genieten, welke beter is dan immuniteit door vaccins, aangezien in de recente data van het RIVM valt te lezen dat een groot deel van de Nederlandse bevolking inmiddels een natuurlijke corona-infectie heeft doorgemaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die conclusie valt niet te trekken. Het is niet te zeggen of het doormaken van een natuurlijke infectie op termijn een superieure immuniteit geeft tegen nieuwe varianten dan dat het vaccineren oplevert. We hebben inmiddels gezien dat ook mensen die in de eerste golf zijn besmet met de Wuhanvariant, besmet kunnen raken met de (verschillende subvarianten van de) omikronvariant. Voor meer informatie verwijs ik u naar de antwoorden op de op 22 september 2021 gestelde vragen van het lid Van Houwelingen (FvD)9.
Als het overgrote deel van de Nederlandse bevolking inmiddels een natuurlijke corona-infectie heeft doorgemaakt en de vaccins bewezen nauwelijks bescherming bieden, waarom start u in september dan toch met een nieuwe vaccinatiecampagne? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Op 29 juli jl.10 heb ik de Kamer geïnformeerd over mijn besluit dit najaar een aanvullende vaccinatie tegen het coronavirus aan te bieden. Dit besluit heb ik genomen op basis van het advies van het OMT-V, dat ik op 26 juli jl. heb ontvangen. De belangrijkste redenen om te starten met een nieuwe vaccinatieronde worden in dit advies uitgebreid toegelicht. Het gaat daarbij allereerst om het voorkomen van ernstige ziekte en sterfte door COVID-19, door de groepen die een verhoogd risico hebben op ernstige ziekte en ziekenhuisopname met voorrang een vaccinatie aan te bieden en zo de bescherming op peil te houden. Door het vaccin daarnaast ook aan te bieden aan iedereen vanaf 12 jaar die dat wil, zorgen we ervoor dat de samenleving zo open mogelijk kan blijven. Zoals in de antwoorden op vraag 2 t/m 6 aangegeven, zijn vaccins hierbij ontzettend belangrijk.
Deelt u de mening dat u een groot risico neemt door mensen nu opnieuw te gaan vaccineren, terwijl niet met zekerheid gesteld kan worden dat de vaccinaties niet leiden tot een toename van ziekenhuisopnames onder gevaccineerde personen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Uit mijn eerdere antwoorden blijkt dat vaccinaties wel degelijk beschermen tegen ziekenhuis- en IC-opname. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het RIVM eerder dit jaar dat er door de boostervaccinatieronde naar schatting 1.620 ziekenhuisopnames voorkomen zijn in de periode 26 januari t/m 8 februari 2022. Er kan dus wel degelijk gesteld worden dat vaccinaties het aantal ziekenhuisopnames reduceert.
De aanrijtijden van ambulances |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Met spoed een ambulance nodig? In deze Veluwse dorpen moet je (nog steeds!) je hart vasthouden»?1
Ja.
Herinnert u zich de motie van het lid Van der Staaij over de aanrijtijden van ambulances in Gelderland?2
Ja.
Hoe is precies opvolging gegeven aan deze aangenomen motie?
In zijn brief van 29 maart 20193 heeft de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport verslag gedaan van het overleg dat naar aanleiding van deze motie op 27 maart 2019 is gevoerd met gemeenten, zorgverzekeraars en Regionale Ambulancevoorzieningen.
Met welke gemeenten, Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s) en verzekeraars bent u het gesprek aangegaan? Welke afspraken zijn gemaakt en hoe hebt u gewaarborgd dat die afspraken zouden worden nagekomen?
Er is gesproken met een vertegenwoordiging van de drie RAV’s in Gelderland, met de vier representerende zorgverzekeraars en de gemeenten Ede, Zaltbommel en Nunspeet. Een concreet vervolggesprek heeft niet plaatsgevonden, er vinden wel reguliere gesprekken plaats tussen de representerende zorgverzekeraars en de RAV’s en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van de ambulancezorg en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op de naleving van de zorgplicht.
De IGJ geeft aan dat de responstijden van RAV Noord- en Oost-Gelderland (NOG), waar de gemeente Nunspeet onder valt, voor de A1-ritten door de jaren weliswaar lager zijn dan de 95%-norm, maar wel op een constant niveau blijven. Bij een toenemende zorgvraag, in een dunbevolkt gebied en onder niet altijd gemakkelijke omstandigheden betekent dit dat er effectieve maatregelen zijn genomen om zorgvraag en zorgaanbod op elkaar af te stemmen. Naar het idee van de IGJ heeft RAV-NOG de focus goed gericht op de tijdigheid van zorg. Er zijn volgens de IGJ geen aanwijzingen dat er (structureel) sprake is van risico’s voor de patiënten ten gevolge van het overschrijden van de responstijd.
De NZa heeft de afgelopen jaren meerdere gesprekken met de zorgverzekeraars gevoerd over de ambulancezorg in de regio Noord- en Oost-Gelderland. In deze gesprekken zijn de knelpunten die in de regio spelen en de maatregelen die door de RAV worden genomen besproken. De zorgverzekeraars financieren goede initiatieven van de RAV voor het verbeteren van de responstijdpercentages en geven aan daarbij goed vinger aan de pols te houden. De continuïteit van zorg is volgens de zorgverzekeraars de afgelopen jaren niet in het geding geweest, er zijn geen calamiteiten gemeld en ook vanuit het ROAZ of de huisartsenposten zijn er geen signalen ontvangen. Op dit moment ziet de NZa in het eerste kwartaal van 2022 op basis van de voorlopige kwartaalcijfers een stijging van het responstijdpercentage. De zorgverzekeraars verwachten dat deze stijging zal worden voortgezet.
Welke maatregelen zijn genomen om de aanrijtijden op de Veluwe te verbeteren?
De RAV NOG heeft de afgelopen jaren het nodige gedaan om de kwaliteit van de ambulancezorg (waar de aanrijtijden als één van de indicatoren onderdeel van zijn) te behouden en te vergroten:
Welke andere gebieden en/of plaatsen zijn bij u in beeld als het gaat om het verbeteren van de aanrijtijden van ambulances?
Ambulancezorg Nederland publiceert op haar website jaarlijks de prestaties van de verschillende RAV’s, met daarin ook gegevens over de aanrijtijden. Deze gegevens zijn openbaar beschikbaar. De NZa ontvangt elk kwartaal de voorlopige responstijdpercentages van de A1- en A2-ritten en het aantal A1- en A2-ritten.
De representerende zorgverzekeraar in een specifieke regio dient deze voorlopige cijfers aan te leveren. Indien de voorlopige cijfers hier aanleiding toe geven (of vanwege andere ontwikkelingen in een regio), gaat de NZa in gesprek met de representerende zorgverzekeraars. In deze gesprekken worden onder andere de oorzaken van dalende responstijdpercentages besproken en welke maatregelen de RAV’s en zorgverzekeraars nemen om deze daling tegen te gaan. Ook komt standaard aan bod of de continuïteit van zorg in het geding is (geweest). Indien nodig kunnen er gesprekken plaatsvinden met zowel RAV als zorgverzekeraars, eventueel in samenwerking met de IGJ (indien er signalen zijn over de kwaliteit van zorg).
Bent u het eens dat het niet voldoende is om enkel te focussen op de gemiddelde aanrijtijd in een regio, maar dat het juist ook nodig is om in te zetten op zo kort mogelijke aanrijtijden in alle kernen/gebieden in een regio, zeker als deze structureel onder de maat zijn?
Daar ben ik het niet mee eens. De streefnorm4 die in de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen geldt voor de gehele Veiligheidsregio en niet voor afzonderlijke locaties of gemeenten. Deze streefnorm houdt in dat bij een A1-melding in 95% van de gevallen binnen 15 minuten een ambulance ter plaatse is. Deze streefnorm is bovendien een onderdeel van een bredere set indicatoren die een beeld geven van de kwaliteit van de ambulancezorg.
Wat gaat u concreet doen om deze aanrijtijden structureel te verbeteren?
Ik overleg periodiek met Ambulancezorg Nederland en Zorgverzekeraars Nederland over de kwaliteit van de ambulancezorg. In mijn brief van 24 januari 20225 heb ik u een beeld geschetst van de laatste ontwikkelingen in de ambulancezorg die allemaal gericht zijn op het verder verbeteren van de ambulancezorg. Ik ga in die brief onder andere in op doorontwikkeling van het Kwaliteitskader ambulancezorg, de nieuwe urgentie-indeling, de pilots zorgcoördinatie, verbetering van responstijden en voldoende ambulancezorgprofessionals. Uiteraard streeft de ambulancesector er naar om voor alle gebieden in een regio zo kort mogelijke responstijden te realiseren, maar wel in overeenstemming met de mate van spoed van de zorgvraag. De ambulance hoeft niet altijd binnen 15 minuten ter plaatse te zijn om toch goede zorg te bieden. Omgekeerd kunnen 15 minuten in sommige spoedeisende situaties nog te lang zijn. De nieuwe urgentie-indeling waar ambulancediensten mee gaan werken en die is afgestemd met de huisartsenposten biedt goede mogelijkheden om de juiste zorg in het juiste tijdsbestek te realiseren.
Het RIVM maakt in opdracht van het Ministerie van VWS jaarlijks een berekening van de benodigde middelen per RAV in het referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg. Dit rekenmodel is onder andere gebaseerd op de aanrijtijden en spreiding van de standplaatsen, zodat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan deze uitgangspunten te voldoen. Het referentiekader vormt de basis van de onderhandelingen tussen zorgverzekeraar en RAV.
Zoals ik al aangaf overleggen de representerende zorgverzekeraars periodiek met de RAV’s en houden de NZa en de IGJ toezicht op respectievelijk de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit van zorg, waarbij de streefnorm één van de factoren is waar zij hun toezicht op baseren.
(https://www.destentor.nl/veluwe/met-spoed-een-ambulance-nodig-in-deze-veluwse-dorpen-moet-je-nogsteeds-je-hart-vasthouden~ab21b76a/).
Bent u bereid om samen met gemeenten, zoals de gemeente Nunspeet, en RAV’s in gesprek te gaan om deze problematiek aan te pakken?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat medicijntekorten leiden tot agressie bij de apotheek |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Tekort aan meer dan duizend medicijnen leidt tot agressie bij apotheek»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe gaat u de agressie tegen apothekerspersoneel aanpakken?
Aandacht voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer zijn essentieel bij de aanpak van agressie tegen apothekerspersoneel. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de werkgevers. Om werkgevers te ondersteunen continueert de Minister voor Langdurige Zorg en Sport de branchegerichte aanpak van agressie die tijdens de vorige kabinetsperiode is ingezet2. Zo stelt zij subsidie beschikbaar voor de uitvoering van een aanpak tegen agressie die aansluit bij de ondersteuningsbehoeften van werkgevers en werknemers.
Het Ministerie van VWS is momenteel op ambtelijk niveau in gesprek met de beroepsverenigingen voor apothekers (KNMP) en apothekersassistenten (Optima Farma). Daarin worden de mogelijkheden verkend voor de (door)ontwikkeling van een aanpak specifiek gericht op de openbare apotheken.
Heeft u begrip voor het feit dat mensen boos en teleurgesteld zijn als hun medicijnen niet op voorraad zijn?
Voor agressie tegen zorgpersoneel heb ik geen begrip. Wel kan ik mij voorstellen dat het vervelend is wanneer het medicijn dat je gewend bent te gebruiken niet op voorraad is. Gelukkig kunnen de apothekers in veel gevallen wel een goed alternatief bieden.
Klopt het dat wanneer een alternatief medicijn wordt voorgeschreven, de patiënt een hogere vergoeding moet betalen vanwege het terhandstellings- of eerste uitgifte tarief? Zo ja, vindt u het acceptabel dat de patiënt duurder uit is omdat er een medicijn niet op voorraad is?
Patiënten betalen altijd een tarief wanneer zij een medicijn ophalen in de apotheek. Dit zijn de kosten voor de zorgverlening van de apotheek.
Als mensen voor het eerst of na meer dan 12 maanden sinds het laatste gebruik een middel meekrijgen wordt het eerste uitgifte tarief berekend. De apotheker verleent namelijk meer zorg bij dit soort uitgiften, zoals bepaalde (extra) controles, zodat mensen het (alternatieve) medicijn veilig kunnen gebruiken. Die kosten zijn met het oog op patiëntveiligheid acceptabel. Het kan voorkomen dat mensen bij een alternatief middel, die eerste uitgifte zorg krijgen en dus ook het bijbehorende tarief wordt gerekend. De betrokken partijen hebben in de Werkgroep Tekorten afgesproken dat er geen kosten voor «terhandstelling met begeleidingsgesprek» zijn wanneer het alternatief dezelfde werkzame stof en toedieningsvorm heeft.3
Wat is volgens u de oorzaak van de medicijntekorten?
Geneesmiddelentekorten kennen niet één oorzaak, maar kennen verschillende, oorzaken. Bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten wordt in het merendeel van de gevallen productieproblemen als oorzaak gemeld (53%), maar gemelde oorzaken zijn ook problemen rondom distributie en planning, een onverwachte groei in vraag of commerciële redenen. Het onderzoek van de Europese Commissie schetst in grote lijnen eenzelfde beeld4.
Waarom kan niet altijd een alternatief medicijn worden gevonden? Waar ligt dat aan, tegen welke knelpunten lopen de apothekers aan?
In 99% van de gevallen bij tekortmeldingen zijn er alternatieven. In de meeste gevallen kan een patiënt overgezet worden op een geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, bijvoorbeeld van een ander merk. Mocht dit niet kunnen, dan kunnen met toestemming van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd alternatieven uit het buitenland worden ingezet. Apothekers spelen een belangrijke rol in het opvangen van tekorten. Ook als er alternatieven op nationaal niveau beschikbaar zijn, kan het soms een uitdaging zijn om dit alternatief zo snel mogelijk bij de specifieke groothandel, apotheek en vervolgens patiënt te krijgen. Ik realiseer mij dat het opvangen van tekorten tot extra werk voor zorgverleners, waaronder de apotheker, leidt.
In uitzonderlijke gevallen (1%) is er geen alternatief voor het middel waaraan een tekort is. Bijvoorbeeld omdat er maar één leverancier is die het geneesmiddel maakt. In deze gevallen wordt er in nauw overleg met de beroepsgroep besloten wat de beste oplossing is. Zo worden dan bijvoorbeeld afspraken gemaakt om een geneesmiddel beperkt voor te schrijven voor patiënten die niet overgezet kunnen worden naar een ander middel, of wordt met apothekers afgesproken om tijdelijk kleinere hoeveelheden aan patiënten mee te geven.
Welke rol speelt het preferentiebeleid van de zorgverzekeraars bij de medicijntekorten?
Door de complexe en vaak internationale oorzaken van tekorten is het niet duidelijk wat de exacte rol is van het preferentiebeleid bij tijdelijke medicijntekorten. Op sommige punten kan het preferentiebeleid de leveringszekerheid van geneesmiddelen die preferent zijn juist versterken. Dit beleid biedt leveranciers bijvoorbeeld zekerheid in afname gedurende een afgebakende tijdsperiode van bijvoorbeeld twee jaar, zodat het aanbod daar tijdig goed op afgestemd kan worden.
Klopt het dat door de lage prijzen die het preferentiebeleid veroorzaakt, Nederland achteraan in de rij staat als de leveringsproductie weer op gang komt?
Uit de data blijkt dat tekorten verschillende oorzaken hebben, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 5. Het is belangrijk om te benadrukken dat de totstandkoming van de uiteindelijke prijs van een geneesmiddel verschillende componenten kent. Deze prijs wordt deels beïnvloed door overheidsbeleid (de maximumprijzen als gevolg van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp) en de vergoedingslimieten voor extramurale geneesmiddelen vanuit het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS), maar ook door afspraken die tussen inkoper (zorgverzekeraar, groothandel of ziekenhuis) en aanbieder (leverancier) worden gemaakt. Bij het inkoopbeleid van zorgverzekeraars waarbij gewerkt wordt met preferente geneesmiddelen, geldt dat zorgverzekeraars leveranciers oproepen om zich in te schrijven voor een voor hen haalbare prijs. De leveranciers bepalen vervolgens voor welke prijs zij zich inschrijven. Alle partijen dragen dus verantwoordelijkheid voor het hanteren van realistische prijzen, waarmee zowel toegankelijkheid als betaalbaarheid gewaarborgd moet kunnen worden.
De leveringszekerheid van geneesmiddelen maakt onderdeel uit van de preferentieafspraken tussen zorgverzekeraars en leveranciers. Het is daardoor niet in het voordeel van de leverancier om Nederland als laatste te beleveren. Zo zijn er positieve prikkels (zoals het verlengen van het contract wanneer de levering betrouwbaar is gebleken), maar ook negatieve prikkels (zoals een boete wanneer de leveringsafspraken niet worden nagekomen). In enkele gevallen zien we dat een geneesmiddel in het buitenland wel (weer) beschikbaar is terwijl dat in Nederland nog niet is, maar dit komt ook omgekeerd voor. Wanneer een EU-breed kritisch tekort ontstaat van een geneesmiddel wordt op Europees niveau gekeken naar een eerlijke verdeling van de leveringen over de EU-landen. Het tekort aan Visudyne is hier een voorbeeld van.
Deelt u de mening dat beter wat hogere prijzen kunnen worden betaald dan patiënten in de kou te laten staan?
Doordat geneesmiddelentekorten diverse oorzaken hebben, staat het niet vast dat een hogere prijs leidt tot minder tekorten voor de patiënt. Ik heb u eerder geïnformeerd dat ik in het kader van beschikbaarheid wel aandacht heb voor mogelijk kwetsbare geneesmiddelen aan de zogenoemde «onderkant van de geneesmiddelenmarkt». Zo hoog ik de (herberekende) GVS-vergoedingslimieten met 15% op voor geneesmiddelen in GVS-clusters met een lage omzet en hebben geneesmiddelen met een lage omzet in Nederland ook een hogere maximumprijs.
Wat is uw reactie op het standpunt van de ABN om medicijnproductie naar Nederland te halen om de werkdruk bij apothekers, veroorzaakt door medicijntekorten, te verlagen?2
ABN pleit in haar rapport6 Europees op te trekken om medicijnproductie dichter bij huis te halen, en zo de afhankelijkheid van China en India te verminderen. Dit zal volgens ABN leiden tot minder tekorten. Zoals in antwoord 5 beschreven, zijn de oorzaken van tekorten complex en multifactorieel. Door dit brede scala aan oorzaken zie ik het stimuleren van medicijnproductie in Nederland en Europa niet als de ultieme oplossing voor tekorten. Productieproblemen (en tekorten) treden ook op bij geneesmiddelen die nu al in Europa geproduceerd worden. Bijvoorbeeld omdat verre weg de meeste grondstoffen van medicijnen uit China of India komen. Ik kijk wel naar de rol die productie dicht bij huis in de EU (waaronder Nederland) kan spelen om de structurele leveringszekerheid en daarmee de beschikbaarheid van geneesmiddelen te versterken.
Hoeveel apothekers bereiden zelf medicijnen? Om welke medicijnen gaat het en hoeveel patiënten worden zo voorzien?
Van de 1.709 openbare apothekers die over 2021 de kwaliteitsindicatoren farmaceutische zorg hebben ingevuld, geven 179 apothekers aan dat ze geneesmiddelen bereiden in hun apotheek. Hiervan geven 76 apothekers aan 15 bereidingen of meer per jaar uit te voeren. Daarnaast geven 20 apothekers aan ook geneesmiddelen te bereiden voor patiënten van een klein aantal andere apotheken.
In veel ziekenhuizen is een ziekenhuisapotheek aanwezig waar geneesmiddelen worden bereid. Het assortiment producten dat in ziekenhuisapotheken bereid wordt, verschilt met dat van openbare apotheken en is meer gericht op patiënten in het ziekenhuis en poliklinische patiënten. Denk bij deze producten bijvoorbeeld aan cytostatica t.b.v. chemotherapie, antivirale behandeling thuis, ampullen voor lokale verdoving of aan voedingen die intraveneus worden toegediend.
De Stichting Farmaceutische Kerngetallen heeft cijfers over het aantal verstrekte bereidingen in openbare apotheken in Nederland. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee soorten bereidingen.
(1) Doorgeleverde bereidingen (DB) zijn een productgroep met artikelen die apothekers bij een collega bereidende apotheek kan bestellen. Vrijwel alle Nederlandse openbare apotheken verstrekten in 2020 zo’n product, gemiddeld 3.000 per apotheek.
(2) Magistrale receptuur (MR): Geneesmiddelen die in een apotheek bereid worden, kunnen bereid worden op basis van een recept. Hiervan zijn er in 2020 ongeveer 1.400 apotheken die zo’n product verstrekten. Binnen de groep MR verstrekten apothekers in 2020 het vaakst colecalciferol in drankvorm, ongeveer 7.000 keer.
Wat zijn de knelpunten voor apothekers als ze zelf medicijnen willen bereiden? Kunt u deze knelpunten oplossen of hoe kunt u apothekers faciliteren met zelfbereiding?
Op het moment dat er sprake is van een kritisch tekort van geregistreerde geneesmiddelen, wordt in overleg met het veld bekeken of bereiden van geneesmiddelen in apotheken een oplossingsrichting kan zijn. Helaas blijkt dit niet altijd mogelijk.
Het is belangrijk dat deze geneesmiddelen van goede kwaliteit zijn. Apothekers moeten daarom voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen, waaronder het gebruiken van grondstoffen die voldoen aan de eisen uit de Europese farmacopee en de richtlijnen voor apotheekbereidingen van de beroepsgroep. Verder zijn niet alle geneesmiddelen door apothekers makkelijk zelf te bereiden door een ingewikkeld productieproces of vanwege een niet beschikbare werkzame stof. Ook kan het lang duren voordat een productieproces is opgestart.
Welke stappen zijn tot nu toe ondernomen om meer medicijnproductie in Nederland te laten plaatsvinden?
Het stimuleren van de medicijnproductie in de Europese Unie, waaronder in Nederland, is een onderdeel van mijn beleidsaanpak om structureel de leveringszekerheid van medische producten te versterken. Het versterken van de leveringszekerheid is ook een belangrijk onderdeel van mijn beleidsagenda pandemische paraatheid. Ik vind het hierbij belangrijk te benoemen dat het de sector is die medicijnen produceert en dus niet de overheid.
Nationaal heb ik dit jaar onderzoeken uitgezet naar de kwetsbaarheden in de productie- en distributieketen, en naar welke instrumenten er zijn om (opschaalbare) productie dicht bij huis te stimuleren. Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over de resultaten van deze onderzoeken. Verder heeft het Ministerie van VWS, met steun van het Ministerie van EZK, het PharmaNL-voorstel ingediend dat in de tweede ronde van het nationaal groeifonds gehonoreerd is7. Deze ziet mede op het stimuleren van medicijnontwikkeling- en productie op de Nederlandse bodem door het benutten van innovatieve farmaceutische producten en productietechnologieën. Deze inzet is ook in lijn met het kabinetsbeleid voor het verbeteren van het vestigings- en innovatieklimaat voor ontwikkeling en productie in het Life Sciences and Health (LSH)-ecosysteem. Europees zet ik mij in op het participeren van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in het initiatief IPCEI Health. IPCEI Health heeft als doel dat meer medische producten in Europa worden geproduceerd en relevante productietechnologieën beschikbaar komen in Europa8. Dit zal bijdragen aan het intensiveren van de (internationale) samenwerking voor productie in de LSH-sector.
Ook heb ik een actieve inbreng bij de oprichting van de Europese gezondheidscrisisorganisatie (HERA). HERA heeft de opdracht om de ontwikkeling, productie, aanschaf en eerlijke verdeling van crisis-relevante medische tegenmaatregelen binnen de EU te organiseren. HERA zet hiertoe ook een netwerk op van productiecapaciteit voor vaccins en therapieën in de EU (EU FAB).
Biologische oorlogsvoering en DNA-specifieke wapens |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u op de hoogte van de berichten van onder andere The New York Post en Axios over de bewering van een Amerikaanse vertegenwoordiger van de Democratische Partij dat het mogelijk is om op specifieke individuen gerichte biowapens te maken wanneer men beschikt over iemands DNA?1 2
Ja.
Kunt u aangeven of het theoretisch gezien mogelijk is om een biowapen specifiek voor een bepaald persoon te ontwikkelen die enkel die persoon kan beschadigen of doden?
In het artikel wordt verwezen naar een toekomstige mogelijkheid die in ontwikkeling zou zijn en nu nog theoretisch is. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de haalbaarheid hiervan.
Indien ja, hoe verhoudt dit zich tot de massale afgifte van DNA door mensen wereldwijd aan bedrijven als 23andme, MyHeritage etc. die het DNA van mensen analyseren voor genetisch onderzoek? Is dit in uw ogen een gevaarlijke ontwikkeling?3
Afgezien van de theoretische dreiging die in het artikel beschreven staat, is het van belang dat beheerders van lichaamsmateriaal zorgvuldig omgaan met het materiaal, ook in kader van de privacy van de donoren, en dat mensen weten wat er met hun lichaamsmateriaal gebeurt. Mede om die reden heb ik het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (Wzl) ingediend, dat wettelijke eisen stelt aan een verantwoord beheer van lichaamsmateriaal en informatievoorziening aan de donor.
Is het, gezien het feit dat grootschalige diefstal van data en persoonsgegevens schering en inslag is, denkbaar dat ook Nederlandse DNA-gegevens bewaard door de Nederlandse Staat gevaar lopen, aangezien de Nederlandse staat ook DNA-gegevens van Nederlandse personen bewaart, bijvoorbeeld van veroordeelden? Kunt u de veiligheid van DNA van Nederlanders garanderen?4
Ten algemene geldt dat, conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming, gegevens alleen maar mogen worden verzameld met een gerechtvaardigd doel en dat de gegevens op een passende manier moeten worden beveiligd. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt daar toezicht op. Voor bijzondere gegevens, zoals over ras, gezondheid en geloofsovertuiging, gelden extra strenge regels.
Meer specifiek wat betreft DNA-gegevens van veroordeelden, worden de profielen van veroordeelden (en overigens ook de profielen van bijvoorbeeld verdachten) bewaard in de DNA-databank voor strafzaken. Deze profielen bevatten een minimale hoeveelheid genetische informatie, terwijl voor een doel als genoemd door de vraagsteller, informatie van het volledige genoom nodig zou zijn. Overigens is de DNA-databank volgens de geldende hoge standaarden beveiligd.
Het bijbehorende celmateriaal wordt door het Nederlands Forensisch Instituut beheerd, waarbij er sprake is van een hoog niveau van fysieke beveiliging van het materiaal.
Heeft u reeds een plan voor verdediging tegen biologische wapens? Deelt u de mening uit het stuk van Axios dat ook vee en landbouw en daarmee de voedselketen het gevaar lopen om doelwit te worden van biologische oorlogsvoering?5
De in het artikel beschreven mogelijkheid om een biologisch wapen te ontwikkelen, is theoretisch en de verdediging hiertegen zal afhangen van de manier waarop dit in de praktijk vorm zal worden gegeven, als het een haalbare techniek blijkt. De verschillende betrokken departementen houden dergelijke ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
In algemene zin geldt dat bij de respons op een uitbraak van een virus of ander biologisch agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken er diverse draaiboeken zijn, onder meer bij de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM. Het LCI is daarnaast ook 24/7 bereikbaar om overheid en professionals inhoudelijk te adviseren bij het bestrijden van uitbraken van infectieziekten. Daarnaast is er het Bureau Biosecurity van het RIVM. Dat is een kennis- en informatiepunt voor biosecurity om de kans op misbruik van risicovolle ziekteverwekkers, kennis en technologieën te verkleinen. Het bureau vergroot bewustwording rondom biosecurity in Nederland en ondersteunt organisaties bij het vrijwillig implementeren van biosecurity maatregelen.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag, kan worden gesteld dat alle levende organismen in potentie doelwit zijn van een biologische aanval. Daarmee bestaat inderdaad de mogelijkheid dat een biologisch incident gevolgen heeft voor vee, landbouw en de voedselketen.
Is er genetisch materiaal bewaard gebleven bij de afname van coronatesten in Nederland? Wat is het standaard protocol m.b.t. het verwerken van DNA?
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen genetisch materiaal van het virus en genetisch materiaal van mensen. Genetisch materiaal van het virus is bewaard gebleven, dat van mensen niet. Er is hier dus geen sprake van verwerking van menselijk DNA.
Kunt u uitsluiten dat er genetisch materiaal of DNA van Nederlanders bewaard is gebleven bij de afname van coronatesten?
Het genetische materiaal of DNA van Nederlanders dat bij de afname van coronatesten vrijkomt, u moet dan denken aan celresten in het monster, wordt niet bewaard.
Hoe kijkt u naar de uitspraak van het Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention (CDC), waarin zij vermelden: «Remember that #COVID19 nose swab test you took? What happened to the swab? If it was processed with a PCR test, there’s a 10% chance that it ended up in a lab for genomic sequencing analysis»? Is er in Nederland ook sprake geweest van dergelijke «genomic sequencing analysis»?6
Ook hier geldt dat het belangrijk is onderscheid te maken tussen genetisch materiaal van het virus en genetisch materiaal van mensen. De tweet van het CDC waarnaar u verwijst, en waar een illustratief filmpje achter zit, gaat over genetisch materiaal van het virus. Ook in Nederland wordt genoomsequencing van het virus uitgevoerd (zie ook www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/onderzoek/kiemsurveillance).
Belangenverstrengeling van Ab Osterhaus met Bavarian Clinic |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Viroclinics, het bedrijf waar viroloog en «coronaprominent» Ab Osterhaus aandelen in heeft, onderzoek deed voor het bedrijf Bavarian Nordic, dat het vaccin voor het apenpokkenvirus levert?
Ik ben daar niet van op de hoogte. Viroclinics, dat is opgericht door Ab Osterhaus en waar hij voorzitter van de wetenschappelijke adviescommissie is, werkt voor bedrijven over de hele wereld als een virologische contractonderzoeksorganisatie dus het is zeer goed mogelijk dat zij ook onderzoek hebben gedaan voor Bavarian Nordic.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer Osterhaus zelf ook betrokken was bij dit onderzoek? Wist u dit al voor het uitrollen van de apenpokkenvaccinatiecampagne voor risicogroepen?
Ik ben daar niet van op de hoogte.
Hoe reflecteert u op het feit dat de heer Osterhaus als expert de uitbraak van het apenpokkenvirus mag duiden op nationale televisie en in de media, terwijl hij zelf actief betrokken is bij de productie van een vaccin voor dit virus? Bent u van mening dat hij nog onafhankelijk kan optreden? Zo ja, kunt een uitgebreide uitleg geven?
De heer Osterhaus heeft geen rol bij de advisering over, bestrijding van of voorlichting namens de overheid over het apenpokkenvirus. Het staat de heer Osterhaus vrij om het apenpokkenvirus te duiden op televisie en in de media. Het staat televisieprogramma’s en andere media vrij om te bepalen wie zij wel of niet uitnodigen als expert. De overheid heeft hier geen rol bij.
Vindt u niet dat alle (schijn van) eventuele belangenverstrengeling geëlimineerd moet worden in deze situatie, aangezien het gaat om het beschermen van de volksgezondheid en de nationale veiligheid, waar niet aan verdiend zou mogen worden? Zo ja, waarom mag de heer Osterhaus dan betrokken zijn bij de productie van dit vaccin als hij ook een rol in de voorlichting en in de media speelt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennis van wat de heer Osterhaus verdient met zijn aandelen in Viroclinics? Heeft u de heer Osterhaus gevraagd hierover openheid van zaken te geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, hier heb ik geen kennis van, deze informatie is irrelevant aangezien de heer Osterhaus geen rol heeft bij de advisering over het apenpokkenvirus.
Is de data van het onderzoek van Viroclinics openbaar en toegankelijk gemaakt voor derden? Zo nee, waarom niet?
Voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en vaccins doen farmaceutische bedrijven uitgebreid onderzoek naar de kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van hun product. Bij de beoordeling of een geneesmiddelen of vaccin een markttoelating kan krijgen, worden alle relevante onderzoeksgegevens nauwkeurig bestudeerd en geëvalueerd door – in dit geval – het Europees geneesmiddelenbureau (EMA). Onderzoeksgegevens kunnen – conform de Europese geneesmiddelenwetgeving – gedurende een periode van maximaal 10 jaar na marktoelating vertrouwelijk blijven. Zoals aangegeven is mij niet bekend of en zo ja welk type onderzoek het bedrijf van de heer Osterhaus voor producent Bavarian Nordic heeft uitgevoerd. Op de website van viroclinics zijn diverse onderzoeken te vinden die met apenpokken samenhangen.
Is de data van het onderzoek van Bavarian Nordic naar de werking van het apenpokkenvirus, waar de heer Osterhaus direct aan meewerkte, openbaar en toegankelijk gemaakt voor derden? Zo nee, waarom niet? Is bij u bekend wat de heer Osterhaus heeft verdiend met zijn medewerking aan dit onderzoek?
Zie het antwoord op vraag 6. Ik heb geen kennis of en zo ja welke vergoedingen het bedrijf van de heer Osterhaus zou hebben ontvangen voor het onderzoek dat Viroclinics heeft uitgevoerd. Dit is ook irrelevant omdat de heer Osterhaus geen rol heeft bij de advisering over het apenpokkenvirus.
Bent u op de hoogte van het feit dat de heer Osterhaus ook bij de Mexicaanse griep een sleutelrol speelde met betrekking tot het adviseren van de Nederlandse overheid over de vermeende ernst van dat virus en de aanschaf van medicatie en vaccins, die nauwelijks effectief waren, maar wel miljarden aan belastinggeld hebben gekost?
Op 14 juni 2011 heeft mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer de reactie van de regering op Evaluatie aanpak Nieuwe Influenza A (H1N1) gestuurd (kamerstuk 22 894, nr. 300). In deze reactie gaat zij in op evaluatie van de nationale besluitvorming over de Mexicaanse griep.
Hoe duidt u de steeds terugkerende rol van de heer Osterhaus als «expert» op het gebied van gezondheidscrises, terwijl hij sterk commercieel betrokken is bij de farmaceutische industrie? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Hoe reflecteert u op het feit dat de heer Osterhaus tijdens de coronacrisis door de media en de politiek is opgevoerd als autoriteit op het gebied van vaccins, terwijl nu steeds meer blijkt dat de werking van de coronavaccins bij lange na niet is wat de heer Osterhaus Nederland heeft voorgespiegeld?
Zoals ik reeds heb aangegeven is het aan de media om te bepalen wie zij uitnodigen als expert als het gaat om infectieziektebestrijding. Over de werking van coronavaccins wordt de Tweede Kamer op de hoogte gehouden via de Kamerbrieven over dit onderwerp.
Weet u of en op welke wijze de heer Osterhaus commercieel betrokken is geweest bij het onderzoek naar / de productie van / de campagne voor de coronavaccins? Zo ja, kunt u openbaar maken wat hij hieraan heeft verdiend?
Nee, hier ben ik niet van op de hoogte en ik acht het ook niet nodig over deze informatie te beschikken aangezien de heer Osterhaus geen officiële rol heeft in de advisering over, bestrijding van of voorlichting namens de overheid met betrekking tot het apenpokkenvirus.
Bent u op de hoogte van de eventuele afspraken die de heer Osterhaus heeft gemaakt met de farmaceutische industrie omtrent advies met betrekking tot het apenpokkenvirus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hier openheid over geven?
Zie antwoord vraag 11.
De spoedeisende hulppost van het LangeLand Ziekenhuis die drie dagen per week gaat sluiten |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de beslissing van het bestuur van het LangeLand Ziekenhuis om de spoedeisende hulppost drie dagen in de week te sluiten?1
Als er op een SEH-afdeling geen kwalitatief goede en veilige zorg kan worden geleverd door personeelstekort, dan is het niet verantwoord om deze afdeling open te houden en patiënten hier te laten behandelen. Goede en veilige zorg voor patiënten staat voor mij voorop. Het is goed dat het LangeLand Ziekenhuis, conform de AmvB acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz), met andere partijen in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) afspraken heeft gemaakt om de continuïteit van de acute zorg in de regio te kunnen blijven garanderen.
Waarom duurt deze driedaagse sluiting tot 1 oktober? Heeft het Langeland Ziekenhuis dan genoeg personeel geregeld voor de spoedeisende hulp of zijn dan de plannen bekend voor de afbouw van verschillende afdelingen van het Langeland Ziekenhuis?2
Het LangeLand Ziekenhuis geeft aan dat de driedaagse sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) duurt tot 1 oktober a.s. Die periode heeft het ziekenhuis nodig om de personeelsbezetting van de SEH weer op sterkte te brengen en te investeren in de kwaliteit van zorg.
Op de stand van zaken rondom de ontvlechting van de Reinier Haga Groep en de planning specifiek voor het LangeLand Ziekenhuis ben ik al eerder ingegaan in de beantwoording van de vragen van het lid Hijink (SP) over de ingrijpende veranderingen in het Langeland Ziekenhuis.3 De planning over de besluitvorming is voor zover ik weet nog niet duidelijk.
Wat zijn de gevolgen voor personeel wanneer de spoedeisende hulppost drie dagen in de week dicht gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Navraag bij het LangeLand Ziekenhuis leert dat het personeel van de SEH deze periode benut voor onder andere het volgen van opleidingen. Daarnaast is het van belang het personeel enige rust te gunnen na een periode met een zeer hoge werkdruk.
Wat zijn de gevolgen voor patiënten wanneer de spoedeisende hulppost drie dagen in de week dicht gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Patiënten met een spoedeisende zorgvraag kunnen – zoals gebruikelijk – op werkdagen tussen 08.00 uur en 17.00 uur bij hun eigen huisarts terecht. Buiten kantooruren (vóór 08.00 uur en ná 17.00 uur) én in het weekend kunnen patiënten terecht bij de huisartsenpost (079 - 343 1600). In acute, levensbedreigende situaties kunnen patiënten bellen met 112.
Gedurende de tijdelijke sluiting kunnen patiënten terecht bij de spoedeisende hulp van de omliggende ziekenhuizen: Alrijne ziekenhuis; Groene Hart ziekenhuis; Reinier de Graaf ziekenhuis; Leids Universitair Centrum; Haags Medisch Centrum en HagaZiekenhuis. Met deze ziekenhuizen en met huisartsenpraktijken zijn goede afspraken gemaakt over de opvang van patiënten met een spoedeisende hulpvraag.
Op welke wijze communiceert het bestuur van het Langeland Ziekenhuis met patiënten en betrokken zorgorganisaties over deze tijdelijke sluiting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het LangeLand Ziekenhuis geeft aan dat alle in-en externe stakeholders mondeling, dan wel schriftelijk zijn geïnformeerd. Met bestuurders van de omliggende ziekenhuizen is uitgebreid overleg gevoerd over de verdeling van de spoedpatiënten gedurende de tijdelijke, gedeeltelijke sluiting. Ook de ambulancedienst, huisartsen en huisartsenpost zij hier nauw bij betrokken.
Patiënten en inwoners van Zoetermeer zijn geïnformeerd via een redactionele pagina in een lokale huis-aan-huiskrant en berichtgeving via de website van het ziekenhuis en sociale mediakanalen. Een persbericht dat naar de lokale en regionale pers is gestuurd, heeft veel lokale en landelijke media-aandacht gegenereerd. Patiënten (zelfverwijzers) die zich melden bij de SEH worden via een bord bij de deur geïnformeerd hoe te handelen bij spoed (zie ook het antwoord op vraag 4). De gemeente Zoetermeer is ook vooraf op de hoogte gesteld.
Hebben andere ziekenhuizen voldoende capaciteit om de spoedeisende zorg op te vangen als het Langeland Ziekenhuis drie dagen in de week de spoedeisende hulppost sluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het LangeLand Ziekenhuis meldt dat dit het geval is. Hoewel ziekenhuizen in de regio eveneens te maken hebben met personeelskrapte op de spoedeisende hulp, is de verwachting dat zij capaciteit hebben om de spoedeisende zorg op te vangen. Dit is mede gebaseerd op historische data waarbij een inschatting is gemaakt van de hoeveelheid te verwachten presentaties en opnames. Er is in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) tijdig in kaart gebracht welke maatregelen nodig zijn om de acute zorg voor de patiënten in de regio te kunnen blijven garanderen.
Uitstellen operaties in Drentse ziekenhuizen door tekort medische materialen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat Drentse ziekenhuizen operaties uitstellen vanwege een tekort aan medische materialen?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat het uitstellen van operaties vanwege een tekort aan medische materialen in een welvarend land als Nederland een absolute no-go dient te zijn? Zo ja, hoe gaat u dit probleem kordaat oplossen, zodat patiënten snel geholpen worden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik deel de zorgen over het uitstellen van operaties vanwege een tekort aan medisch materiaal. Overal in Europa is te zien dat de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen en In-vitro diagnostica (IVD’s) op dit moment onder druk staat. Ik kan mij voorstellen dat dit bij patiënten en zorgverleners voor onrust zorgt.
Dit probleem heeft alleen niet één oorzaak en helaas is er ook niet één oplossing. We hebben te maken met hogere grondstofprijzen, wachttijden bij de certificerende instanties (de notified body’s), problemen in de leveringsketen, nieuwe EU-regels die goed zijn voor de patiëntveiligheid en effectiviteit, maar ook hogere eisen stellen aan medische hulpmiddelen en IVD’s. Ook de Russische invasie van Oekraïne is een factor.
Juist omdat dit zo complex is, moeten fabrikanten, inkopende partijen en de overheid samen werken aan oplossingen. Om eerder zicht te hebben op eventuele naderende tekorten, heb ik met de fabrikanten een intentieverklaring opgesteld over het tijdig melden, zodat zorgverleners hierop kunnen inspelen.
Uiteindelijk is de beschikbaarheid van medische materialen bovenal een Europees of zelfs mondiaal probleem. In Europa werk ik daarom, samen met mijn collega’s, aan een actieplan om beschikbaarheid van medische hulpmiddelen op de Europese markt te verbeteren. Dit onder andere door in te zetten op het vergroten van de capaciteit van de notified body’s. Dit doen we in nauwe afstemming met het Nederlands veld. Dit zijn stappen die we nemen, maar laat me ook duidelijk zijn: de wereldmarkt is veranderd. En dat betekent dat creatief voorraadbeheer van groot belang is. Dat betekent onder meer weten wat je in huis hebt, de afhankelijkheid van individuele producten verkleinen, zicht op alternatieven, coördinatie tussen zorginstellingen om onderling tekorten op te vangen.
Ik ben hierover in gesprek met het veld om te kijken hoe we de fabrikanten en inkopende partijen hierin kunnen ondersteunen. Over deze ondersteunende maatregelen hoop ik uw Kamer in de komende periode te kunnen informeren.
Heeft u, gezien de huidige geopolitieke situatie in de wereld, de bereidheid om te onderzoeken of Nederland geheel zelfvoorzienend kan worden in het fabriceren van medische materialen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het is om meerdere redenen (o.a. technologisch, toegang tot grondstoffen en halffabricaten, personeel, logistiek en financieel) niet haalbaar om voor alle medische hulpmiddelen zelfvoorzienend te zijn in Nederland of in Europa. Wel is het van belang dat we inzetten op het verminderen van kwetsbaarheden en ongewenste afhankelijkheden door te investeren in de leveringszekerheid van medische hulpmiddelen. Hierbij zoek ik de samenwerking met andere landen in Europa zodat voor veel medische producten de leveringszekerheid versterkt kan worden.
Het (tijdelijk) sluiten van de Spoedeisende Hulpafdeling in Zoetermeer. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over het (tijdelijk) sluiten van de spoedeisende hulp (SEH)-afdeling in het LangeLand Ziekenhuis te Zoetermeer?1
Ja.
Deelt u de mening dat het sluiten van de SEH-afdeling volstrekt onaanvaardbaar is, levens in gevaar brengt en de al onder immense hoge druk onder werkende huisartsen nóg verder belast? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat men deze maatregel intrekt? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nee, deze mening deel ik niet. Als er op een SEH-afdeling geen kwalitatief goede en veilige zorg kan worden geleverd door personeelstekort, dan is het niet verantwoord om deze afdeling open te houden en patiënten hier te laten behandelen. Goede en veilige zorg voor patiënten staat voor mij voorop. Volgens de AMvB acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)) moet een zorgaanbieder die aanbod van acute zorg geheel of gedeeltelijk wil beëindigen of opschorten, een zorgvuldige besluitvormingsprocedure volgen waarbij de belangen van cliënten, inwoners, andere zorgaanbieders, gemeenten en veiligheidsregio worden meegewogen. Er moet onder meer een plan worden opgesteld waarin wordt omschreven hoe wordt gestreefd naar het borgen van de continuïteit van zorg voor cliënten. Het LangeLand Ziekenhuis heeft vanwege deze tijdelijke sluiting met andere partijen in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) afspraken gemaakt om de continuïteit van de acute zorg in de regio te kunnen blijven garanderen. Hierin wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de spreiding van patiënten om de drukte en opstoppingen elders te beperken, ook onder de huisartsen in de omgeving. Ik heb geen indicaties dat de tijdelijke sluiting tot gezondheidsschade voor patiënten leidt of tot problemen bij andere zorgaanbieders in de regio.
Wat is uw plan om het grote tekort aan SEH-artsen te lenigen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven hoe u op korte termijn de benodigde 600 SEH-artsen gaat realiseren?
De opleiding tot SEH-arts wordt door de overheid bekostigd volgens dezelfde systematiek als de opleiding tot medisch specialist. De jaarlijkse opleidingsbehoefte wordt geraamd door het Capaciteitsorgaan. Daarbij wordt rekening gehouden met tal van factoren, zoals demografie, vakinhoudelijke ontwikkelingen, epidemiologie, vacaturegraad et cetera. De beroepsgroep, met inbegrip van de Nederlandse Vereniging van SEH-artsen, is nauw betrokken bij het opstellen van deze raming. Volgens het huidige advies van het Capaciteitsorgaan zijn jaarlijks 40 nieuwe opleidingsplaatsen voor SEH-artsen nodig. Deze worden beschikbaar gesteld en volledig benut. De afgelopen jaren is het aantal SEH-artsen flink toegenomen en dat zal ook de komende jaren het geval zijn. Overigens ligt de verlening van acute medische zorg niet alleen in handen van SEH-artsen, maar zijn daarbij ook andere artsen en andere zorgverleners zoals verpleegkundigen betrokken. Eind van dit jaar brengt het Capaciteitsorgaan een nieuw instroomadvies uit voor medische vervolgopleidingen. Na het verschijnen van dat advies zal ik de Kamer informeren over de instroom in de bekostigde medische vervolgopleidingen in de komende jaren.
Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat het vinden van personeel voor zorg en welzijn, waaronder ook voor de SEH, een grote uitdaging is. In de hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg die uw Kamer op 13 mei 2022 heeft ontvangen, schetst het kabinet op hoofdlijnen de opdracht die we voor alle partijen zien ten aanzien van de uitdagingen op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn.2 De komende jaren is het doel om het anders werken en leren in de zorg verder te brengen, om zo de vraag naar zorgmedewerkers te dempen bij de stijgende zorgvraag die op ons afkomt. Het is noodzakelijk om de komende periode in te zetten op voldoende ruimte voor het behoud van medewerkers door goed werkgeverschap, voor leren en ontwikkelen, en voor innovatie in werkvormen en technieken. In het najaar van 2022 ontvangt uw Kamer een uitgewerkt programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg; Samen anders leren en werken».
Bent u bekend met het burgerinitiatief «Opschalen zorg»?2
Ja
Wilt u reageren op het verzoek van het burgerinitiatief? Kunt u in dit kader een gedetailleerd antwoord geven?
In het burgerinitiatief wordt verzocht om het opschalen van de IC-capaciteit, het stoppen met het sluiten van ziekenhuizen en spoedeisende hulpafdelingen, de tijdelijke inzet van het leger en noodhospitaal capaciteit en invoering van een sociale dienstplicht en om overleg met ziekenhuizen om het probleem van de uitgestelde zorg in te halen.
Om goed voorbereid te zijn op een eventuele nieuwe COVID-golf in het najaar van 2022 heeft het «expertteam COVID-zorg in Ziekenhuizen» in beeld gebracht wat
hiervoor nodig is. In de Kamerbrief van 13 juni 2022 is aangegeven welke acties worden ingezet waaronder het toewerken met onder meer zorgverzekeraars, zorgaanbieders en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar afspraken over de financiering van de instandhouding van de IC-opschaling en -beschikbaarheid in 2023.4
Ook zijn in deze Kamerbrief maatregelen geschetst voortkomend uit het advies van de Taskforce Ondersteuning Optimale Inzet Zorgverleners, die op korte en (middel)lange termijn uitvoerbaar zijn, de optimale beschikbaarheid van zorgmedewerkers vergroten en de behoefte aan beschikbaar zorgpersoneel verkleinen, door bijvoorbeeld het werk anders te organiseren in crisistijd.
Het is aan de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. Het is van belang dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars in nauw contact staan met elkaar als het behandelaanbod wijzigt. Wijzigingen in behandelaanbod vragen om zorgvuldige communicatie richting patiënten, medewerkers en andere betrokkenen. Patiënten moeten tijdig geïnformeerd worden over wijzigingen en waar men indien nodig elders terecht kan voor een behandeling. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa houden vinger aan de pols en informeren mij wanneer dat nodig is. De NZa ziet toe op onder meer de toegankelijkheid van de zorg. De NZa informeert mij conform de vroegsignaleringsafspraken, indien dat aan de orde is.5 Als een ziekenhuis het aanbod van acute zorg geheel of gedeeltelijk wil beëindigen, moet de besluitvormingsprocedure uit de AMvB acute zorg gevolgd worden.6 Dit houdt onder andere in dat de IGJ geïnformeerd moet worden en dat gemeente en inwoners worden betrokken.
Een van de voorstellen uit het burgerinitiatief is het tijdelijk inzetten van het leger en het opzetten van noodhospitaal-capaciteit. De inzet van het leger is een «last resort» ten tijde van een crisis. Alleen in geval van maatschappelijke steun in openbaar belang kan de Minister een beroep doen op Defensie. Voordat hier een beroep op kan worden gedaan, zijn zorgaanbieders eerst aan zet om in onderlinge samenwerking naar oplossingen te zoeken, al dan niet in het ROAZ en met de Veiligheidsregio.
Ook wordt voorgesteld om de sociale dienstplicht in te stellen. In 2020 is de maatschappelijke diensttijd (MDT) van start gegaan. Tijdens een MDT kunnen jongeren maatschappelijke activiteiten uitvoeren om anderen te helpen, zoals wandelen met ouderen en het geven van bijlessen aan leerlingen. Het werken op de SEH vraagt om veel kennis en ervaring. Het is niet voor niets dat SEH-verpleegkundigen een lang opleidingstraject volgen. Een MDT/sociale dienstplicht zal daarom weinig uitkomst bieden voor het gespecialiseerde werk op een SEH.
De impact van de coronacrisis op onze maatschappij is zeer groot geweest, zo ook op de zorg. Het beleid is er steeds, ook tijdens eerdere golven, op gericht geweest om de reguliere zorg zoveel als mogelijk doorgang te laten vinden. Daar werd en wordt hard aan gewerkt. Over de huidige acties gericht op het wegwerken van de uitgestelde zorg heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 5 juli 2022.7
Ziet u mogelijkheden in het verzoek van een Zoetermeers raadslid om met inzet van het leger de SEH open te houden, hetgeen ook als optie staat vermeld in het burgerinitiatief? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie beantwoording vraag 5.
De tweet basisserie vaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u op de hoogte van de tweet waarin het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op Twitter de bevolking oproept om de basisserie vaccinaties tegen COVID-19 te gaan halen omdat deze de verspreiding van het virus zou tegengaan?1
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Heeft u eerder niet al kennisgenomen van het interview van CEO de heer Bourla uit januari 2022, waarin hij zegt dat deze basisserie nauwelijks nog iets doet tegen infectie met de omikronvariant en dat daarvoor een omikron-update voor het vaccin staat gepland voor maart?2
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Weet u dat deze update nog niet beschikbaar is voor de Europese markt en op dit moment onder review is bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)?3
Ja, hiervan ben ik mij bewust.
Waarom roept het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een grote groep mensen op die na natuurlijke infectie langdurige bescherming tegen herinfectie geniet zoals blijkt uit diverse onderzoeken, waarbij er in het hier gerefereerde onderzoek tot wel veertien maanden bescherming te zien is, om zich te laten vaccineren met een vaccin dat de fabrikant wil vervangen, een vaccin dat antistoffen induceert voor een virus dat volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) al lang niet meer in omloop is, een vaccin dat volgens de fabrikant nauwelijks nog beschermt tegen de nu prevalente omikronvariant?4
Over het algemeen zien we bij zowel vaccinaties als doorgemaakte infecties na verloop van tijd een afname van bescherming tegen een SARS-CoV-2-infectie (bij alle varianten). Dit betekent dat ook mensen die een infectie met een eerdere variant hebben doorgemaakt opnieuw besmet kunnen raken met een nieuwe variant en mogelijk ernstig ziek kunnen worden. Daarom is het van belang om de bescherming op peil te houden door middel van vaccinatie.
Uit recent onderzoek van het RIVM5 blijkt dat personen die een infectie hebben doorgemaakt én een vaccinatie hebben gehaald beter beschermd zijn tegen een SARS-CoV-2-infectie, in vergelijking met personen die alleen een infectie hebben doorgemaakt of alleen een vaccinatie hebben gekregen. Het is daarom ook voor mensen die eerder een infectie hebben doorgemaakt nog steeds belangrijk om zich te laten vaccineren. De huidige vaccins beschermen erg goed tegen ernstige ziekte en sterfte door COVID-19, ondanks dat deze zijn gebaseerd op de Wuhanvariant. Binnenkort heeft Nederland naar verwachting ook beschikking over bivalente vaccins, welke zijn gebaseerd op meerdere varianten.
Vindt u ook niet dat mensen die met hun natuurlijke immuniteit als gevolg van een eerder doorgemaakte infectie in de grote omikrongolf begin dit jaar voldoende beschermd zijn en dat vaccineren met een vaccin dat suboptimale antistoffen induceert voor een oudere variant niet wenselijk is, mede omdat een dergelijke interventie ook een negatieve impact op de algehele immuunrespons kan hebben, blijkens dit onderzoek van de Radboud Universiteit vorig jaar, en grootschalige vaccinatie daarmee ook een averechtse werking kan hebben op epidemiologisch niveau? Zo nee, waarom niet?5
Voor een toelichting op het feit dat mensen die een SARS-CoV-2-infectie hebben doorgemaakt nog steeds baat hebben bij een vaccinatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Het (niet gepeerreviewde) artikel waarnaar u verwijst toont niet aan dat vaccinatie tegen COVID-19 een negatieve impact op de algehele immuunrespons zou hebben en daarmee een averechts effect heeft op de gevaccineerde bevolking. Ten eerste bevestigen de auteurs in een kleine studie bij zestien geteste gezondheidswerkers juist dat het COVID-19-vaccin van BioNTech/Pfizer een effectieve humorale en cellulaire immuunrespons opwekt. Dit kan alleen wanneer de aangeboren en aangeleerde linies van het immuunsysteem beide goed werkzaam zijn na vaccinatie. Ten tweede hebben de auteurs in laboratoriumtesten onderzocht of innate immuuncellen (immuuncellen die niet specifiek tegen één bacterie of virus beschermen) kort na de eerste of tweede dosis van het BioNTech/Pfizer-vaccin anders reageerden op zogenaamde innate stimuli (bacteriën, schimmels en virussen anders dan SARS-CoV-2) dan voorafgaand aan de vaccinatie. De meeste onderzochte innate reacties bleven echter ongewijzigd na de vaccinatie; een enkele reactie was marginaal verlaagd of verhoogd. De claim dat het aangehaalde artikel zou aantonen dat de werkzaamheid van het afweersysteem door vaccinatie tegen COVID-19 wordt verminderd is dus ongegrond. Mijn ambtsvoorganger heeft de Kamer hier op 15 november 2021, in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD)7, reeds over geïnformeerd.
Vindt u gezien het bovenstaande een algemeen advies aan de hele bevolking om de basisserie vaccinaties te halen niet onwenselijk? Zo ja, wilt u dan de oproep voor mensen om zich te laten vaccineren nuanceren? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vind ik niet onwenselijk. Ik heb dit onderbouwd in mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Bijwerkingen coronavaccinaties |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het aantal meldingen van bijwerkingen na coronavaccinatie veel hoger is dan in eerste instantie ingeschat door het Lareb in mei 2020?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de initiële inschatting zoveel lager was? Waar was deze inschatting op gebaseerd? Kunt u deze risico-analyse delen? Welke aanpassingen moeten daarin nu worden gedaan?
Lareb heeft in 2020, vooruitlopend op een eventuele vaccinatiecampagne tegen COVID-19, een eerste grove inschatting gemaakt van het aantal meldingen van eventuele bijwerkingen. Hierbij heeft Lareb zich gebaseerd op de meldgraad van de vaccinatie van de Mexicaanse griep (12,5 per 10.000 gevaccineerden). Zo is toen een eerste schatting gemaakt van 15.000 meldingen. In mei 2020 waren er echter nog geen COVID-19-vaccins toegelaten tot de Europese markt. Ook was nog niet duidelijk welke vaccins zouden worden ingezet binnen de Nederlandse vaccinatiestrategie, voor welke doelgroepen de vaccins beschikbaar zouden komen, en hoeveel vaccinatierondes tegen SARS-CoV-2 nodig zouden zijn. Het Lareb houdt al sinds de start van de vaccinatiecampagne in januari 2021 goed zicht op het aantal meldingen van mogelijke bijwerkingen en de analyse daarvan. Ik zie geen reden om hier aanpassingen in te maken.
Bent u zich ervan bewust dat het aantal bijwerkingen in werkelijkheid veel hoger ligt dan het aantal meldingen, aangezien het overgrote deel van de mensen met klachten de weg naar het Lareb niet weet te vinden?
Het is mij niet duidelijk waar deze stelling op is gebaseerd. Via verschillende kanalen, zoals de website van de rijksoverheid, het RIVM, en bijvoorbeeld Thuisarts.nl, zijn mensen geattendeerd op de mogelijkheid eventuele bijwerkingen na vaccinatie te melden bij Lareb. Dit is ook onder de aandacht gebracht via posters en flyers bij de vaccinatielocaties. Zorgverleners bij wie patiënten met mogelijke bijwerkingen zich melden, zijn tevens goed op de hoogte van de
mogelijkheid om een melding bij Lareb te doen. Volgens de Geneesmiddelenwet (artikel 78:3) zijn zorgverleners verplicht om bij het Lareb melding te maken van ernstige bijwerkingen, zoals ik in reactie op uw motie van 24 mei jl.2 in de Verzamelbrief van 4 juli jl.3 ook heb toegelicht. Met een meldgraad van zo’n 6 meldingen per 1000 vaccins is Nederland volgens Lareb internationaal koploper als het gaat om het melden van vermoedelijke bijwerkingen van COVID-19-vaccins.
Kunnen wij hieruit dus concluderen dat het aantal mensen dat op enigerlei wijze schade ondervindt van de coronavaccinaties bijzonder groot is? Zo ja, hoe reflecteert u daarop? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Nee, deze conclusie valt hieruit niet te trekken. Lareb geeft aan dat een gemelde bijwerking niet altijd door het vaccin wordt veroorzaakt. Klachten of aandoeningen kunnen ook een andere oorzaak hebben. Ook zegt het aantal meldingen niets over hoe vaak een bepaalde bijwerking daadwerkelijk optreedt. Lareb heeft de meldingen die zijn gedaan uitvoerig onderzocht. Zo blijkt uit het vragenlijstonderzoek dat Lareb heeft uitgevoerd4 dat veel mensen milde, kortdurende bijwerkingen ervaren na een COVID-19-vaccinatie. Het gaat om bekende, niet-ernstige bijwerkingen, zoals hoofdpijn, spierpijn, rillingen en koorts. Er is brede wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de voordelen van vaccinatie tegen COVID-19 opwegen tegen de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat inmiddels al zoveel mensen bijwerkingen hebben ondervonden van de coronavaccinaties?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4. Uit het onderzoek van Lareb blijkt dat het overgrote deel van de meldingen bestaat uit bekende, niet-ernstige bijwerkingen die kortdurend van aard zijn.
Kunt u verklaren waarom er van deze vaccinaties zoveel bijwerkingen ontstaan? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Lareb geeft aan dat een gemelde bijwerking niet altijd door het vaccin wordt veroorzaakt. Klachten of aandoeningen kunnen ook een andere oorzaak hebben. De bijwerkingen die het vaakst worden gemeld zijn bekende bijwerkingen die kunnen optreden na vaccinatie. Het betreft een reactie van het lichaam op het vaccin. Het vaccin bevat immers een stukje van het virus wat zorgt voor een afweerreactie en de opbouw van bescherming. Door deze reactie van het lichaam kunnen er bijwerkingen ontstaan. In de meeste gevallen gaat het om bekende bijwerkingen, zoals hoofdpijn, spierpijn, rillingen en koorts. De bijwerkingen gaan doorgaans binnen een paar dagen vanzelf over.
Bent u het eens dat elke andere vaccinatie met deze bijwerkingencijfers gestaakt zou zijn om onderzoek te doen naar de oorzaken en gevolgen van deze bijwerkingen? Waarom gebeurt dit bij de coronavaccinaties niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 4 en 5, zijn de meeste bijwerkingen die worden gemeld niet ernstig en gaat het om bekende bijwerkingen die op kunnen treden na vaccinatie. Meldingen van bijwerkingen worden zorgvuldig geanalyseerd en gemonitord door onder andere Lareb, het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). Op 25 januari jl. heb ik in reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD)5 aangegeven dat vaccinproducenten ook na toelating tot de markt maandelijks een extra veiligheidsrapportage moeten inleveren bij het EMA. Het EMA voert een onafhankelijke wetenschappelijke beoordeling uit ten aanzien van het aangeleverde bewijs. Daarnaast monitort EMA nadat het vaccin op de markt is gekomen welke mogelijke bijwerkingen worden gezien. Over de uitkomsten daarvan is duidelijke informatie beschikbaar. Deze informatie bereikt ook professionals. Dat gebeurt bijvoorbeeld via de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM. Hierin is per vaccin opgenomen wat de bijwerkingen en contra-indicaties zijn.
Is het mogelijk dat de voortdurende oversterfte in Nederland een gevolg is van de (ongemelde) bijwerkingen van de coronavaccinaties? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten met een uitgebreide analyse?
Momenteel zijn de doodsoorzaakstatistieken tot april 2022 beschikbaar bij het CBS6. Hiermee wordt eerdere berichtgeving7 hierover gerectificeerd (NB. in antwoord op eerdere vragen van het lid van Haga (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2760) is aangegeven dat nog geen gegevens beschikbaar waren bij het CBS over de doodsoorzaken van de afgelopen maanden. Dit is sinds 17 augustus 2022 wel het geval). Met de cijfers uit 2022 is echter nog geen verdiepend onderzoek gedaan waarbij een verband is gelegd tussen de doodsoorzaken en de oversterfte. Wel is door het CBS, in samenwerking met het RIVM, recentelijk een rapport gepubliceerd8 waarin onderzoek is gedaan naar de oorzaken en redenen van oversterfte in 2020 en 2021 in Nederland. De oversterfte van de afgelopen maanden viel, net als de eerdere drie periodes van oversterfte beschreven in het rapport, samen met een periode van hoge infectiedruk van COVID-19. Dit is bijvoorbeeld af te leiden uit rioolwatersurveillance en de aantallen ziekenhuisopnames door COVID-19. Het onderzoek liet zien dat het risico op overlijden aan COVID-19 veel kleiner was na vaccinatie. De geschatte vaccineffectiviteit tegen overlijden aan COVID-19 was zelfs hoger dan 90% in de eerste twee maanden na afronden van de basisserie. Dit betekent dat de kans om te overlijden aan COVID-19 meer dan 90% kleiner was voor gevaccineerde personen dan voor ongevaccineerde personen.
Daarnaast laten de resultaten zien dat er in de acht weken na vaccinatie een verlaagd risico is op overlijden aan andere doodsoorzaken dan COVID-19, ten opzichte van het risico zonder deze vaccindosis. Hier kunnen verschillende verklaringen voor zijn, bijvoorbeeld dat de personen die gevaccineerd werden gemiddeld iets gezonder waren dan mensen die niet gevaccineerd werden. Dit resultaat moet, vanwege het observationele karakter van de analyse, voorzichtig geïnterpreteerd worden. De resultaten geven hiermee echter geen aanwijzing dat op populatieniveau het risico op overlijden na een eerste, tweede of boosterdosis COVID-19-vaccin verhoogd was.
In hoofdstuk 6 van het onderzoeksrapport van het CBS en RIVM9 treft u een uitgebreide toelichting aan op het onderzoek en de resultaten in relatie tot oversterfte en bijwerkingen. In dit hoofdstuk wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van een verhoogd risico op overlijden aan andere doodsoorzaken dan COVID-19 na het ontvangen van een COVID-19-vaccinatie. Bovendien laten analyses uit Nederland en andere landen zien dat er door COVID-19-vaccinatie veel sterfte is voorkomen10.
Gaat u een onderzoek instellen naar de oorzaken van de vele bijwerkingen na coronavaccinatie? Zo ja, hoe gaat dit onderzoek eruit zien? Zo nee, waarom niet?
Er wordt zeer veel onderzoek gedaan naar het optreden van bijwerkingen na vaccinatie. Lareb is op 1 februari 2021 gestart met het actief volgen van meldingen van bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie om inzicht te krijgen in welke bijwerkingen optreden, hoe vaak ze optreden en wat het beloop is. Zoals in de beantwoording op vraag 4 t/m 7 is aangegeven, zijn de meeste bijwerkingen niet ernstig en goed te verklaren. Lareb blijft meldingen van vermoedelijke bijwerkingen van COVID-19-vaccinatie monitoren, ook om mogelijk nog niet bekende bijwerkingen op te kunnen sporen. Zoals ik ook in reactie op uw vragen van 6 juli jl. heb aangegeven, worden de bevindingen van Lareb met het CBG gedeeld. Het CBG beoordeelt of het gaat om een nieuwe bijwerking en neemt maatregelen wanneer noodzakelijk. Ook zorgt het CBG ervoor dat de bevindingen internationaal worden gedeeld. De bevindingen worden gedeeld met de EudraVigilance-databank van het EMA en vanuit daar met VigiBase, de databank van de WHO. Deze databanken maken het mogelijk om informatie over bijwerkingen internationaal uit te wisselen.
Bent u het eens dat het vaccineren gestaakt zou moeten worden tot er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de vele bijwerkingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Vaccins worden alleen goedgekeurd door het EMA en het CBG als de werkzaamheid, kwaliteit én veiligheid voldoende zijn aangetoond. Dat is voor alle COVID-19-vaccins die in Nederland worden gebruikt het geval.
Bent u het eens dat de vele bijwerkingen na coronavaccinatie grote gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid op de lange termijn, bijvoorbeeld door het ontstaan van chronische klachten en/of aandoeningen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 4 t/m 7, betreft het overgrote deel van de meldingen bekende bijwerkingen na vaccinatie, die niet ernstig en doorgaans kortdurend van aard zijn. Daarmee worden geen gevolgen voor de volksgezondheid op de lange termijn verwacht. De gevolgen van de ziekte COVID-19 op de samenleving zijn echter duidelijk bijzonder groot. Dat onderstreept het belang van vaccineren.
Wat zijn gevolgen hiervan voor de zorg? Vindt u ook dat de druk op de zorg hierdoor alleen maar toeneemt, aangezien mensen vaker, meer, langduriger en complexer behandelingen nodig hebben?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de gevolgen hiervan op de lange termijn op de rest van de samenleving, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, etc.? Bent u het eens dat de vele bijwerkingen kunnen leiden tot ontwrichting van de samenleving op verscheidene fronten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u het nog altijd verstandig om een nieuwe vaccinatieronde te starten in het najaar? Zo ja, waarom? Zorgen meer vaccinaties niet voor nog meer bijwerkingen? Zo nee, waarom niet?
De herhaalprik tegen COVID-19 wordt door het OMT-Vaccinaties geadviseerd omdat deze nodig is om de bescherming tegen ernstige ziekte en sterfte op peil te houden. Hiermee voorkomen we dat mensen ernstig ziek worden of overlijden door COVID-19. Ik onderschrijf het advies van deze experts.
Gaat u het Nederlandse volk nu wel volledig voorlichten over het risico op bijwerkingen na coronavaccinaties? Worden deze cijfers opgenomen in de informatievoorziening over deze vaccinaties? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het begin van de vaccinatiecampagne is op diverse manieren aandacht besteed aan de voordelen en eventuele risico’s van de COVID-19-vaccinatie. Informatie over mogelijke bijwerkingen is onder andere beschikbaar op de website van de rijksoverheid, het RIVM, het CBG, Bijwerkingencentrum Lareb en diverse andere kanalen.
Gaat u dit najaar / deze winter opnieuw over tot drang en dwangmiddelen, zoals coronapaspoorten en lockdowns, om vaccinatie af te dwingen? Zo ja, vindt u dat terecht en/of verantwoord, nu u weet dat de vaccinaties zoveel schade veroorzaken?
Er is brede wetenschappelijke consensus over de mate waarin vaccinatie bijdraagt aan bescherming tegen het coronavirus. Vaccins voorkomen dat mensen ernstig ziek worden of overlijden door COVID-19. Op die manier draagt vaccinatie in grote mate bij aan het bevorderen van de volksgezondheid. Van het afdwingen van vaccinatie is geen sprake. Gedurende de periode dat het coronatoegangsbewijs (CTB) nog werd ingezet, bestond altijd de mogelijkheid om met een negatieve testuitslag toegang te krijgen tot locaties waar het hebben van een geldig CTB verplicht was.
Wat zijn de criteria om de vaccinatiecampagne stil te leggen? Hoeveel bijwerkingen moeten daarvoor worden gemeld? Hoe bent u tot deze kosten-baten analyse gekomen? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Zoals ook in het antwoord op vraag 4 is aangegeven zegt het aantal meldingen niets over hoe vaak een bepaalde bijwerking daadwerkelijk optreedt. Klachten of aandoeningen kunnen ook een andere oorzaak hebben. Er vindt doorlopend onderzoek plaats naar meldingen van vermeende bijwerkingen. Als er twijfel is over de kwaliteit, werkzaamheid of veiligheid van vaccins wordt actie ondernomen. Rapportages van Lareb en onderzoek door het CBG en het EMA spelen hierbij een belangrijke rol.
Protonencentra |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u de artikelen «Protonencentra wachten op patiënten die niet komen», «Marchanderen met bewijs», «Instroom patiënten protonencentra nu volgens verwachting, na trage start» en «Tegenvallende cijfers voor peperdure, prestigieuze protonencentra. «Ontzettend zorgelijk»?1 2 3 4
Ja, ik ben bekend met deze artikelen.
Klopt het dat de bouw van de drie klinieken tezamen 230 miljoen euro heeft gekost?
Ik beschik niet over de exacte bedragen die de betrokken zorginstellingen hebben geïnvesteerd in het bouwen van de drie protonencentra.
Wat is de terugverdientijd van deze investeringen? Kan de Kamer de businessplannen ontvangen die hieraan ten grondslag liggen (inclusief volume*, vergoeding door zorgverzekeraars, kosten onderhoud, kosten personeel, kosten machines)?
In 2013 heeft de toenmalig Minister van VWS op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (Wbmv) in de Regeling protonentherapie de omvang van de behoefte voor het verrichten van protonentherapie vastgesteld op vier vergunningen. In deze Regeling is ook een aantal voorwaarden gesteld waar de protoneninitiatieven aan moesten voldoen om een vergunning voor protonentherapie te verkrijgen. Eén van de voorwaarden was het indienen van een plan van aanpak voor het bouwen en in bedrijf nemen van een protonenfaciliteit, inclusief een adequate businesscase en een financiële onderbouwing.
De businesscases zijn in het kader van de vergunningprocedure getoetst door een onafhankelijk adviesbureau, Twynstra Gudde. Twynstra Gudde heeft de berekeningen doorgerekend, de validiteit van de onderliggende aannames beoordeeld en gecontroleerd of de businesscases sluitend waren. Alle vier de businesscases zijn positief beoordeeld en Twynstra Gudde heeft geconcludeerd dat deze voldeden aan de vergunningsvoorwaarden zoals gesteld in de Regeling protonentherapie.
Ten aanzien van het verzoek van uw Kamer om de businesscases te ontvangen, geldt dat deze vertrouwelijk verstrekte bedrijfsinformatie bevatten. Om deze reden kunnen de businesscases niet openbaar worden gemaakt. Dit geldt eveneens voor het rapport van Twynstra Gudde, waar de vertrouwelijk verstrekte bedrijfsinformatie van de betrokken instellingen in is opgenomen. Dit rapport maak ik om dezelfde reden ook niet openbaar.
Klopt het dat de medische centra een lening hebben verkregen in de markt op basis van de verwachte vergoeding door zorgverzekeraars?
Conform het vergunningvoorschrift uit de Regeling protonentherapie hebben de protonencentra binnen 6 maanden na afgifte van de vergunning een gedocumenteerd bewijs van financiering ingediend bij de Minister van VWS, om aan te tonen dat de financiering rond was. De wijze van financiering was per centrum verschillend. De centra hebben soms één of meerdere leningen verkregen vanuit de markt, van de Europese Investeringsbank (EIB) en/of van een investeringsorganisatie van de provincie, al dan niet in combinatie met de inleg van eigen vermogen door de deelnemende zorginstellingen. Ik heb geen inzicht in de voorwaarden die de betrokken financiële instellingen hebben gesteld bij het verstrekken van leningen voor de bouw van de protonencentra.
Hebben deze geldverstrekkers onderzoek gedaan naar de realiteit van de businessplannen? Zo niet, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 heb ik geen inzicht in de voorwaarden die financiële instellingen hebben gesteld bij het verstrekken van leningen aan de protonencentra en de controles en onderzoeken die in dit kader zijn verricht. Het is evenwel gebruikelijk dat financiële instellingen bij het verstrekken van leningen controleren of het financieringsverzoek is gebaseerd op een realistische en sluitende businesscase.
Wat zijn de huidige kosten per jaar voor deze drie centra om ze operationeel te houden? Hoe en door wie worden die kosten betaald?
Ik heb geen inzicht in de bedrijfsvoering van de protonencentra en de jaarlijkse exploitatiekosten. Wel zijn de centra op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) verplicht om een Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording op te stellen, waarin zij rapporteren over de financiële resultaten in een gegeven jaar. Deze jaardocumenten worden gedeponeerd bij het CIBG, die ze publiceert op de website «Jaarverantwoording in de Zorg».5
Afhankelijk van de organisatiestructuur en rechtsvorm stellen de protonencentra een eigen jaardocument op (dit geldt voor Maastro Clinic en HollandPTC) of zijn de financiële resultaten integraal opgenomen in het jaardocument van het universitair medische centrum (umc) waar het protonencentrum onderdeel van is (dit geldt voor het UMCG Protonentherapiecentrum).
Klopt het dat in het buitenland alleen protonentherapie wordt aanbevolen in een klinische onderzoekssetting voor bepaalde tumoren?
Uit navraag bij de protonencentra blijkt dat dat dit niet juist is. In het kader van een Europees onderzoeksproject is recent een enquête uitgevoerd naar de stand van zaken van protonentherapie in de Europese protonencentra in 2020.6 Deze enquête laat zien dat ruim een kwart van de patiënten die in Europa worden behandeld met protonentherapie deelnemen aan formele fase II en fase III klinische studies. Bij ongeveer een derde van alle in Europa behandelde patiënten wordt verder geen onderzoek verricht.
Daarnaast wordt gemiddeld ruim de helft van de Europese patiënten opgenomen in prospectieve dataregistratie programma’s, op basis waarvan naderhand wetenschappelijk onderzoek kan worden gedaan. In Nederland geldt overigens dat alle patiënten worden opgenomen in het prospectieve dataregistratie programma ProTRAIT, waarin wordt gekeken naar de effectiviteit van de behandeling, acute en late complicaties, patiënt gerapporteerde behandeluitkomsten (patient reported outcome measures of PROMs) en kosteneffectiviteit.
Als we buitenlandse ervaring als uitgangspunt nemen: hoeveel patiënten zouden dan jaarlijks bewezen effectief voordeel hebben?
Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden, omdat er geen formele internationale consensus is over welke patiënten voordeel hebben van en kwalificeren voor protonentherapie. Dit geldt overigens voor vrijwel alle radiotherapietechnieken. In de Europese landen wordt heel verschillend omgegaan met de wetenschappelijke bewijsvoering die nodig is voor de toepassing en vergoeding van protonentherapie. In veel landen wordt de besluitvorming over het al of niet vergoeden van protonentherapie bepaald door de zorgverzekeraars. Er zijn ook landen, bijvoorbeeld Denemarken, waar protonentherapie wordt vergoed vanuit de landelijke overheid als er sprake is van een algemeen geaccepteerde standaardindicatie (bijvoorbeeld radiotherapie bij kinderen) of als patiënten zijn opgenomen in een wetenschappelijke studie. In Nederland is conform de rapporten van het ZIN gekozen voor een meer geïndividualiseerde benadering, waarbij protonentherapie wordt toegepast bij patiënten met standaardindicaties (radiotherapie bij kinderen, hersentumoren en craniospinale as bestraling) en bij model-based indicaties. Bij de model-based indicaties vindt de selectie van patiënten plaats op basis van gevalideerde voorspellingsmodellen over de verwachte afname in complicaties en vermindering van nevenschade aan omliggende gezonde weefsels.
Wat vindt Zorginstituut Nederland (ZIN) van eerdergenoemde artikelen?
De kerntaak van het Zorginstituut Nederland (ZIN) is ervoor te zorgen dat iedereen in Nederland nu en in de toekomst toegang houdt tot goede verzekerde zorg. In dat kader adviseert het ZIN en geeft uitleg over het basispakket aan zorg onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). In 2009 heeft het ZIN een rapport uitgebracht waarin werd beschreven welke benadering is gekozen voor het bepalen van de stand van wetenschap en praktijk van protonentherapie, met name over de gunstige effecten op de lange termijn bij bepaalde vormen van kanker.7 Desgevraagd heeft het ZIN bij mij aangegeven dat zij geen stelling inneemt over de genoemde artikelen.
Normaliter bepaalt ZIN of een behandeling wordt toegelaten in het basispakket op basis van stand van de wetenschap en de praktijk: klopt het dat in dit geval ZIN theoretische modellen als bewijs heeft geaccepteerd? Worden die modellen geëvalueerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is nu de stand van zaken?
Het CVZ (de voorganger van het Zorginstituut) heeft indertijd zelf aangegeven dat het baseren van een pakketbeoordeling op gegevens uit modelstudies een nieuwe, nog niet eerder gekozen benadering is. Bij een standpunt wordt via literatuuronderzoek alle klinisch wetenschappelijke informatie benut om een claim te kunnen toetsen en de effectiviteit van een behandeling vast te stellen in vergelijking met de gebruikelijke zorg die al via het basispakket wordt vergoed.
Specifiek voor protonentherapie geldt dat de Gezondheidsraad (GR) in 2009 een signalement heeft uitgebracht over de verwachte klinische meerwaarde van deze bestralingstechniek.8 Daarbij is onder andere gekeken naar passende bewijsvoering op basis waarvan de meerwaarde van protonentherapie voor het verminderen van risico op (late) complicaties en straling gerelateerde nevenschade zou kunnen worden aangetoond. Het CVZ heeft het signalement van de GR als basis gebruikt bij het opstellen van het rapport Protonentherapie uit 2009. In dat rapport wordt uiteengezet welke benadering het CVZ kiest om de pakketvraag te beantwoorden. Waarbij altijd getoetst wordt op meerwaarde ten opzichte van de standaard- of gebruikelijke zorg die al via het basispakket wordt vergoed.
In algemene zin geldt dat techniekverbeteringen in de radiotherapie op basis van fysische eigenschappen zonder tussenkomst van het ZIN hun weg vinden naar de klinische praktijk (oftewel de instroom in het open deel van het basispakket). Dit gebeurt aan de hand van «in silico» model planningsstudies in combinatie met Normal Tissue Complication Probability (NTCP) modellen. Deze modellen zijn gebaseerd op empirisch onderzoek en fysische wetmatigheden. Op basis van dit soort gegevens is in het verleden ook de effectiviteit van nieuwe ontwikkelingen binnen de conventionele radiotherapie, zoals bijvoorbeeld image-guided radiotherapie en stereotactische radiotherapie, positief beoordeeld door de beroepsgroep, waardoor implementatie van die technieken in de praktijk heeft plaatsgevonden. Over de inzet van deze technieken is nooit twijfel geweest onder zorgverzekeraars of deze wel voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk.
Een vast onderdeel van de werkwijze van het ZIN is dat er wordt gekeken naar een passend onderzoeksprofiel om te beoordelen of de behandeling voldoet aan het criterium van stand van wetenschap en praktijk. De bewijsvoering hoeft niet in alle gevallen te bestaan uit gerandomiseerde gecontroleerde studies, hoewel dit wel wordt gezien als de gouden standaard. Welk onderzoeksprofiel passend is, is afhankelijk van de claim en de context waarbinnen (nieuwe) zorg ter beoordeling aan het ZIN wordt voorgelegd.
De benadering met modelstudies die het toenmalige CVZ heeft gekozen, is destijds voorgelegd aan de Wetenschappelijk Adviesraad (WAR). De WAR is een onafhankelijk integrale assessmentcommissie, die wetenschappelijke adviezen geeft op het gebied van pakketbeheer en kwaliteit. De WAR bestaat uit verschillende deskundigen, waaronder artsen, wetenschappers en beleidsadviseurs binnen de zorg. De gegevens uit de modelstudies werden voldoende robuust bevonden om te kunnen vaststellen dat protonentherapie bij bepaalde indicaties voldeed aan de stand van de wetenschap en praktijk.
Het ZIN heeft desgevraagd aangegeven dat het inderdaad wenselijk is om nieuwe behandelingen periodiek te evalueren op basis van gegevens uit de klinische praktijk. Ook om de vraag te kunnen beantwoorden of een behandeling nog tot het verzekerde pakket behoort (het zogeheten cyclisch pakketbeheer) zijn deze gegevens noodzakelijk en relevant. Voor protonentherapie geldt dat de beroepsgroep kwaliteitscriteria heeft ontwikkeld waaraan modelstudies moeten voldoen: de zogeheten TRIPOD criteria. NTCP modellen worden geactualiseerd aan de hand van de nieuwste inzichten. Zorgvuldige dataregistratie (door de beroepsgroepen en liefst in internationaal verband) is noodzakelijk om de berekende effecten uit planningsstudies en NTCP modellen in de praktijk te kunnen toetsen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 worden de uitkomstgegevens van alle in Nederland behandelde patiënten geregistreerd in het prospectieve dataregistratie programma ProTRAIT, zodat naderhand onderzoek kan verricht naar onder andere de effectiviteit van de behandeling.
Klopt het dat er geen objectieve eindpunten/eisen zijn ontwikkeld en als voorwaarde zijn gesteld, zoals het in een van de artikelen genoemde voorbeeld van speekselproductie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan dat nader worden toegelicht?
Uit navraag bij de NVRO blijkt dat de klinisch relevante eindpunten en selectiecriteria in samenspraak met de gehele beroepsgroep zijn vastgesteld. Bij de definitieve vaststelling van de indicatieprotocollen heeft de beroepsgroep ook steeds input gevraagd aan andere stakeholders, bijvoorbeeld zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties.
Uitgangspunt bij de introductie van nieuwe interventies in de zorg is dat deze moeten leiden tot een verbetering van klinisch relevante eindpunten. Dit kunnen objectieve eindpunten zijn of voor de patiënt relevante uitkomstmaten (PROMs).
Ten aanzien van de selectie van patiënten met hoofd-halstumoren heeft de beroepsgroep bij mij aangegeven dat er bewust niet is gekozen voor speekselproductie als primair eindpunt. Ten eerste is het gevoel van een droge mond de meest geuite klacht van patiënten als zij bestraald zijn in het hoofd-halsgebied. Het is voor de patiënt dus een zeer relevant criterium, zij het weinig onderscheidend. Ten tweede is de correlatie tussen speekselproductie en andere relevante eindpunten, waaronder het gevoel van een droge mond, laag. Ten derde blijkt het in de praktijk ingewikkeld te zijn om de speekselproductie objectief te meten, omdat het resultaat sterk afhankelijk is van de ervaring en expertise van degene die de meting uitvoert. Daarbij kan de speekselproductie van een individuele patiënt fluctueren, bijvoorbeeld op verschillende tijdstippen van de dag. Om deze redenen is gekozen voor de door de patiënt gerapporteerde droge mond als selectiecriterium en primair eindpunt, dat wordt bepaald aan de hand van een gevalideerde vragenlijst.
Klopt het dat ZIN protonentherapie als gelijkwaardig effectief heeft gepresenteerd, terwijl de trial die in 2019 werd gedaan blijkbaar een negatief resultaat aangaf?
Het ZIN heeft sinds 2009 vier rapporten uitgebracht over protonentherapie, waaronder drie standpunten.9 Voor een aantal indicaties heeft het ZIN geconcludeerd dat protonentherapie bij een gelijke effectiviteit als fotonentherapie, het risico op door straling veroorzaakte bijwerkingen vermindert. De voorwaarde dat protonentherapie van minstens gelijkwaardige effectiviteit dient te zijn als reguliere radiotherapie (fotonentherapie), is in 2009 ook door de Gezondheidsraad geadviseerd. In de beoordeling heeft het ZIN conform deze voorwaarde gekeken naar de meerwaarde van protonentherapie in termen van het voorkomen of verminderen van straling gerelateerde bijwerkingen, onder de voorwaarde dat er sprake is van gelijke tumorcontrole.
Het is niet duidelijk op welke klinische studie uit 2019 in uw vraag wordt gedoeld. Ik kan het tweede deel van de vraag daarom niet beantwoorden.
Klopt het dat het Ministerie van VWS uit angst voor rechtszaken met het veld heeft onderhandeld over de vergunningseisen? Waarom is er niet gewoon aanbesteed?
Aanbesteding is aan de orde als sprake is van een overheidsopdracht. Die situatie deed zich hier niet voor. Het gaat hier om zorg die door het veld wordt aangeboden, maar waarbij het vanuit het Ministerie van VWS wenselijk is geacht om protonentherapie onder de werkingssfeer van de Wbmv te brengen. Het ging immers om een nieuwe vorm van radiotherapie, die qua techniek en indicatiestelling nog in ontwikkeling was. Er is destijds besloten om protonentherapie beheerst te introduceren in de Nederlandse zorg door een wettelijke vergunningplicht in te stellen op grond van de Wbmv. Dit gaf de Minister van VWS de mogelijkheid om voorwaarden te stellen aan de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de beschikbare behandelcapaciteit.
Ten tijde van de introductie van protonentherapie was het onduidelijk hoeveel patiënten jaarlijks in aanmerking zouden komen voor protonentherapie en wat de benodigde behandelcapaciteit zou zijn. In het kader van een geleidelijke introductie heeft het Ministerie van VWS met de umc’s en andere betrokken instellingen bestuurlijke afspraken gemaakt over het aantal vergunningen voor protonentherapie en de omvang van de behandelcapaciteit per vergunning. Op grond van deze bestuurlijke afspraken is de behoefteraming destijds vastgesteld op vier vergunningen, waarvan momenteel drie in gebruik zijn bij de protonencentra in Delft, Groningen en Maastricht.
Waar staan de verliezen vermeld: in de jaarverslagen van het Ministerie van VWS, van de ziekenhuizen, of van de zorgverzekeraars?
Als aangegeven in het antwoord op vraag 6 rapporteren de centra in een jaardocument over hun financiële resultaten, ofwel eigenstandig of via het jaardocument van het umc waar het protonencentrum onderdeel van is.
Is er met de Tweede Kamer overlegd over de visie van de Autoriteit Consument & Markt, die haaks stond op die van het Ministerie VWS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan dit nader worden toegelicht?
Ik veronderstel dat uw Kamer refereert aan de informele zienswijze die de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in 2015 op verzoek van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft uitgebracht over de gezamenlijke inkoop van protonentherapie door zorgverzekeraars.10 In deze informele zienswijze heeft de ACM antwoord gegeven op twee vragen, namelijk of zorgverzekeraars protonentherapie gezamenlijk mogen inkopen bij één protonencentrum in Nederland en of zij gezamenlijk mogen inkopen bij protonencentra in het buitenland.
Ten aanzien van de gezamenlijke inkoop bij één Nederlands protonencentrum heeft de ACM geconcludeerd dat dit niet verenigbaar lijkt met de mededingingsregels (artikel 6 Mw). De ACM gaf hierbij onder meer aan dat de behandelcapaciteit mogelijk teveel zou worden ingeperkt als zorgverzekeraars via de zorginkoop zouden sturen op één landelijke zorgaanbieder, terwijl er nog grote onzekerheid bestond over het jaarlijkse aantal patiënten dat in aanmerking zou komen voor protonentherapie. Ik acht de informele zienswijze van de ACM op dit punt verenigbaar met het besluit van de toenmalige Minister van VWS om in de Wbmv-regelgeving vier vergunningen voor protonentherapie beschikbaar te stellen.
Klopt het dat ZIN stelt dat de kwaliteit van NTCP-modellen geen onderdeel vormt van de beoordeling en daarvoor naar radiotherapeuten wordt gewezen? Kunt u aangeven of artsen indien zij iets aanreiken hun stellingen moeten onderbouwen en zo ja, hoe?
Het ZIN heeft bij mij aangegeven dat de kwaliteit van NTCP modellen geen onderdeel is geweest van de beoordeling. Wel heeft het ZIN de beroepsgroep gevraagd om indicatieprotocollen op te stellen, zodat het gepast gebruik van protonentherapie in de praktijk wordt gewaarborgd. Ten aanzien van de wetenschappelijke onderbouwing van de indicatieprotocollen verwijs ik uw Kamer naar het eerdere antwoord op vraag 10.
Zijn er nog meer behandelingen op basis van modellen onder het basispakket? Zo ja, welke en wat zijn het gebruik, de kosten en financiële risico’s daarvan?
Het ZIN heeft geen andere interventies dan protonentherapie op basis van modellen beoordeeld voor opname in het basispakket. Dit betekent niet dat interventies op basis van modellen geen onderdeel kunnen zijn van het basispakket. Het basispakket is in de wet open omschreven. Interventies die (grotendeels) generiek zijn omschreven, stromen in de regel automatisch in of uit het open gedeelte van het basispakket. Voor medisch-specialistische zorg kennen we bijvoorbeeld een generieke omschrijving en is niet exact vastgelegd welke behandelingen of interventies hier precies onder vallen. Dit betekent ook dat partijen in de zorg grotendeels zelf bepalen welke zorg effectief is (oftewel voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk) en wordt vergoed vanuit de basisverzekering. Die partijen zijn de beroepsgroepen, patiëntenorganisaties en de zorgverzekeraars. Ongeveer 90% van de verzekerde zorg behoort tot dit open systeem met automatische in- en uitstroom, die niet wordt «gezien» door ZIN in het kader van de pakketadvisering.
Hoe komt het dat ook in 2021 maar ongeveer 1.000 patiënten zijn behandeld, terwijl in de reactie van de protonencentra wordt gesteld dat in 2016 de eerdere capaciteitsbehoefte is geactualiseerd en er naar verwachting 5.000–6.000 patiënten per jaar klinisch relevant voordeel zouden hebben?
De behoefteraming van de Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO) uit 2016 geeft aan wat het verwachte maximum aantal patiënten is dat op basis van de indicatiestelling in aanmerking kan komen voor protonentherapie. Dit is iets anders dan het daadwerkelijke aantal patiënten dat in de praktijk in aanmerking komt en ook kiest voor protonentherapie.
De protonencentra zitten nog in een ontwikkelfase, waarin zij hun behandelcapaciteit geleidelijk verder opbouwen. Het implementeren van de nieuwe bestralingstechniek heeft veel tijd en inzet van de zorgprofessionals gevraagd, onder andere voor het opbouwen van de vereiste kennis en ervaring met de indicatiestelling en met de techniek van protonenbestraling. Ook het op gang brengen van de verwijzingen vanuit de gelieerde ziekenhuizen en vanuit andere ziekenhuizen en radiotherapiecentra vraagt veel overleg en afstemming tussen de betrokken instellingen. Bijvoorbeeld voor de regionale netwerkvorming het maken van samenwerkingsafspraken tussen de verwijzende centra en de protonencentra en voor het ontwikkelen van kennis bij verwijzers over het selecteren van de patiënten die baat kunnen hebben bij protonentherapie. Dit alles heeft meer tijd en inzet gevraagd dan gedacht van de betrokken zorgprofessionals, waardoor de capaciteitsopbouw langer duurt dan de centra vooraf hadden voorzien.
De verwachting is dat het aantal patiënten geleidelijk zal toenemen tot de maximale vergunde behandelcapaciteit per centrum (1.600 patiënten per jaar voor de drie centra gezamenlijk). Afhankelijk van de patiënten mix binnen de centra zal de behandelcapaciteit mogelijk iets lager of juist iets hoger uitvallen dan de maximum vergunde capaciteit, aangezien de behandeltijd per indicatie verschillend is.
Om beter zicht te krijgen op de ontwikkeling van de zorgvraag naar protonentherapie en de toekomstig benodigde behandelcapaciteit voert het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) momenteel een nieuwe behoefteraming uit. Daarin wordt voor de komende tien jaar opnieuw in kaart gebracht hoeveel patiënten op basis van de huidige indicatieprotocollen naar verwachting zullen kwalificeren voor protonentherapie. Deze behoefteraming zal naar verwachting eind 2022 gereed zijn.
Hoeveel protonencentra zijn er in de omringende landen en hoeveel patiënten worden daar per jaar voor welke aandoening behandeld?
De internationale non-profit organisatie Particle Therapy Co-Operative Group (PTCOG), waar wereldwijd vrijwel alle protonencentra bij zijn aangesloten, heeft recent onderzocht hoeveel patiënten in 2021 met protonentherapie zijn behandeld. In Europa ging het in totaal om 8.433 patiënten. Dit betrof vooral patiënten met indicaties die ook in Nederland worden behandeld met protonentherapie, zoals kanker bij kinderen, hersentumoren, hoofd-halstumoren, prostaatkanker, borstkanker en slokdarmkanker.
De behandelcapaciteit voor protonentherapie hangt niet zozeer af van het aantal protonencentra, als wel van het aantal beschikbare behandelruimtes. Dit is per protonencentrum verschillend. De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal behandelruimtes per hoofd van de bevolking in Europa, de Verenigde Staten en Japan, met onderscheid naar behandelruimtes die operationeel, in aanbouw of gepland zijn.11 De landen staan gerangschikt naar het gemiddelde aantal inwoners van een land per operationele behandelruimte. Als we kijken naar de behandelcapaciteit in Nederland bedraagt dit ongeveer één behandelruimte per drie miljoen inwoners, wat overeenkomt met het gemiddelde van de landen in de tabel.
Wat vindt u van de opmerking van de protonencentra dat mensen niet verwezen willen worden naar de protonencentra vanwege de reisafstand? Waarom is dat een probleem, terwijl er geen problemen zijn bij verwijzing naar het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis of het Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie? Betekent dit dat de aantallen nooit gaan worden gehaald? Wat is tot op heden het aantal behandelingen in 2022?
In het eerste half jaar van 2022 zijn in totaal 553 patiënten behandeld met protonentherapie (actuele cijfers over januari tot en met juni). Wanneer dit wordt geëxtrapoleerd naar heel 2022, dan zullen er in Nederland naar verwachting zo’n 1.100 patiënten met protonen behandeld gaan worden. De drie protonencentra zitten nog steeds in de opbouwfase (de zogeheten ramp-up), waarin zij hun behandelcapaciteit geleidelijk verder uitbreiden en toegroeien naar de vergunde capaciteit zoals bepaald in de Wbmv vergunningen (in totaal 1.600 patiënten verdeeld over de drie protonencentra). De protonencentra geven verder aan dat het tijd kost om de verwijzingen vanuit de andere radiotherapeutische centra goed op gang te brengen. Dit is een leerproces voor alle verwijzend oncologen en radiotherapeuten om steeds beter te beoordelen voor welke patiënten protonentherapie van meerwaarde is.
Ten aanzien van het verwijzen van patiënten naar de protonencentra geldt dat patiënten altijd samen met hun arts een individuele afweging maken welke behandeling in hun persoonlijke situatie het meest passend is (oftewel: samen beslissen).
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom patiënten niet worden verwezen of afzien van een behandeling met protonentherapie, ook als zij hier op basis van hun indicatiestelling voor in aanmerking komen. In 2021 is een landelijk wetenschappelijk onderzoek verricht naar de barrières voor het verwijzen van patiënten. Voor protonentherapie waren de belangrijkste barrières:
de logistieke complexiteit als patiënten een combinatie van chemotherapie en bestraling moeten ondergaan en dus zes weken lang een dagelijkse protonenbestraling in het ene ziekenhuis zouden moeten combineren met de chemobehandeling in het andere ziekenhuis;
de doorlooptijd van een aanvraag voor de verplichte planvergelijking, die nodig is om het klinische voordeel van protonentherapie ten opzichte van reguliere bestraling te bepalen;
gebrek aan kennis bij verwijzers om de juiste patiënten te selecteren; de kennisopbouw kost tijd, ook omdat het aantal patiënten dat kwalificeert voor protonentherapie relatief beperkt is;
de belasting voor patiënten als zij zes weken lang dagelijks over een langere afstand op en neer moeten reizen naar een protonencentrum.
Daarnaast geeft de beroepsgroep aan dat patiënten er vaak tegenop zien om uit hun vertrouwde ziekenhuis te gaan voor een behandeling in een ander centrum. De bekendheid van de omgeving en de vertrouwensband tussen de patiënt en de arts of radiotherapeut spelen dus ook een rol. Ten slotte is van belang wat voor de individuele patiënt de verwachte meerwaarde is van protonentherapie ten opzichte van reguliere bestraling.
De vergelijking met een behandeling in het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (AvL) gaat in dit geval niet op, omdat patiënten doorgaans naar het AvL gaan voor een tweede mening of voor een behandeling waar zij zelf om hebben gevraagd. Voor het Prinses Máxima Centrum (PMC) voor kinderoncologie is de situatie nog weer anders, omdat de oncologische zorg voor kinderen met kanker in Nederland al volledig is gecentraliseerd en kinderen dus altijd naar het PMC in Utrecht worden verwezen.