Banken die geen producten verkopen na onafhankelijk advies |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het nieuwsitem «Betalen voor financieel advies»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat er banken zijn die hun producten alleen verkopen aan mensen die bij die bank ook een adviesgesprek afnemen?
Het staat de consument vrij om te besluiten waar hij een advies wil afnemen, net als het aanbieders vrij staat om – binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders – de distributie van een financieel product in te richten. Banken zijn verplicht de advies- en distributiekosten rechtstreeks bij de klant in rekening te brengen. Banken die alleen hun product verkopen als zij zelf hebben geadviseerd, verminderen daarmee overigens wel hun mogelijke afzetmarkt en prijzen zichzelf mogelijk uit de markt.
Er zijn consumenten die dubbel betalen voor advies. Eerst betalen ze voor het advies van een adviseur/bemiddelaar en vervolgens betalen ze aan een aanbieder die het geadviseerde product alleen inclusief een advies aanbiedt. Dat kan tot disproportionele kosten leiden, als een tweede advies – het advies van de aanbieder – geen of onvoldoende toegevoegde waarde heeft voor de consument. Tegelijkertijd is denkbaar dat een aanbieder ervoor kiest om persoonlijk contact te willen met de klant. Aanbieders moeten zich bij klanten die al een advies hebben wel terdege afvragen in hoeverre de adviescomponent in hetgeen zij in rekening brengen in verhouding staat tot de toegevoegde waarde voor de klant. Er ligt een belangrijke verantwoordelijkheid voor de aanbieder om daarin het klantbelang centraal te stellen. De AFM gaat met marktpartijen in gesprek over zowel de toekomst van de keten als de praktische problemen in het hier en nu.
Overigens is de markt voor financiële dienstverlening volop in beweging. Deze markt ondergaat sinds de introductie van het provisieverbod sinds 1 januari 2013 een ingrijpende transitie. In nauwe samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten, blijf ik nauwgezet monitoren hoe de markt, na de introductie van het provisieverbod zich de komende jaren verder ontwikkelt, waarbij het belang van de consument centraal moet staan.
Klopt het dat aan onafhankelijk financieel adviseurs dezelfde wettelijke eisen worden gesteld als aan adviseurs van banken?
Het klopt dat onafhankelijk financieel adviseurs en adviseurs van aanbieders bij het verstrekken van advies aan dezelfde wettelijke eisen moeten voldoen. Een adviseur van een aanbieder zal meestal alleen eigen producten adviseren. Een onafhankelijke adviseur kan een klant op basis van een bredere selectie adviseren. Dit zijn verschillende proposities aan de klant waarover de klant door middel van het dienstverleningsdocument voorafgaand aan de dienstverlening dient te worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het niet in het klantbelang is dat mensen met een onafhankelijk verstrekt advies niet bij alle banken terecht kunnen om het geadviseerde product af te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om de marktwerking te verbeteren en te zorgen dat er meer keuzevrijheid komt voor mensen, zodat mensen op het moment dat ze onafhankelijk advies hebben ingewonnen, terecht kunnen bij alle banken om zonder verdere advieskosten het geadviseerde product af te sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de voor- en nadelen van een wettelijke verplichting voor banken om hun producten aan mensen die onafhankelijk advies hebben ingewonnen, zonder bijkomende advieskosten aan te bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Rabobank schikt in Libor-affaire voor €774 miljoen’ |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rabobank schikt in Libor-affaire voor € 774 miljoen»?1
Ja.
Waarom gaat hiervan ruim 70% naar de Amerikaanse en 20% naar de Britse toezichthouder en slechts 10% naar het Nederlands Openbaar Ministerie? Waarop is deze verdeling gebaseerd?
De Rabobank valt vanwege haar internationale activiteiten onder toezicht van verschillende (buitenlandse) toezichthouders en is derhalve onderworpen aan verschillende jurisdicties. Hoewel de schikkingen die Rabobank overeen is gekomen met de verschillende toezichthouders en autoriteiten internationaal zijn gecoördineerd – als onderdeel van een zogenaamde «Global Settlement» – is iedere autoriteit een afzonderlijke schikking overeengekomen met Rabobank. Daarbij hebben de verschillende toezichthouders en autoriteiten, binnen de per jurisdictie verschillende kaders van het eigen (wettelijk) instrumentarium, zelfstandig de hoogte van het te betalen bedrag bepaald. Voor het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) geldt dat zij met de Rabobank een transactie is aangegaan waarbij de Rabobank een betaling doet van € 70 mln. Het totaalbedrag van de Global Settlement is het resultaat van een optelsom van de door de verschillende toezichthouders en strafrechtelijke autoriteiten opgelegde boetes of transacties; het gaat hier dus niet om één gezamenlijke schikking met alle betrokken partijen.
Kunt u aangeven hoe en waaraan dit geld wordt besteed en hoe deze uitgaven worden verantwoord?
Het transactiebedrag van € 70 mln. zal verantwoord worden op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) onder de post «Boeten & Transacties». Bij een volgend begrotingsmoment worden de middelen meegenomen in het totaal van mee- en tegenvallers van het ministerie van VenJ.
Waarom komt de schikking niet volledig ten goede aan de Nederlandse toezichthouder?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of Nederlandse autoriteiten en toezichthouders ook boetes van buitenlandse banken hebben ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse autoriteiten en toezichthouders hebben geen boetes opgelegd en zijn geen schikkingen aangegaan met andere banken of bijkantoren van buitenlandse banken in Nederland voor wat betreft manipulatie van LIBOR en EURIBOR. Het optreden van de Nederlandse toezichthouder is gebaseerd op overtreding van de regels omtrent de beheerste en integere bedrijfsvoering. De reikwijdte van deze regels is ingevolge de Wet op het financieel toezicht echter beperkt tot banken met een Nederlandse bankvergunning en bijkantoren in Nederland van banken buiten de Europese Economische Ruimte (EER). Dit betekent dat een bank uit een andere EU-lidstaat die betrokken is bij manipulatie van LIBOR of EURIBOR slechts door de Nederlandse toezichthouders kan worden aangepakt voor zover een Nederlandse dochter van deze bank betrokken is bij de manipulatie en deze dochter in Nederland zelfstandig een bankvergunning heeft. Wat betreft banken buiten de EU, moet er betrokkenheid zijn van een Nederlands bijkantoor van de desbetreffende bank.
Voor wat betreft strafrechtelijke vervolging geldt dat vervolging van een buitenlandse bank mogelijk is indien een buitenlandse bank in of vanuit Nederland strafbare feiten heeft gepleegd, of als deze feiten in het buitenland worden begaan door een Nederlandse entiteit van een buitenlandse bank. Zoals aangegeven, is het Openbaar Ministerie geen transacties overeengekomen met buitenlandse banken voor manipulaties van de LIBOR of EURIBOR.
De uitspraken van de president van de Europese Centrale Bank (ECB) over het ontzien van junior obligatiehouders |
|
Marit Maij (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Draghi Challenges EU Bank-Aid Rules Over Forced Losses» van 21 oktober op de website van Bloomberg?1
Ja
Bent u het ermee eens dat het ontzien van junior obligatiehouders bij het herstructureren of afwikkelen van probleembanken strijdig is met de Nederlandse inzet om in de Europese bankenunie de financiële risico’s zo ver mogelijk terug te duwen naar de banken en de financiële markten?
Ja
Kunt u bevestigen dat de uitgelekte brief van president Draghi, waarvan de authenticiteit door een woordvoerder van de Europese Centrale Bank (ECB) is bevestigd, niet tot een wijziging in de Nederlandse inzet leidt om private partijen zoveel als verantwoord mogelijk te laten bijdragen aan de herstructurering of afwikkeling van banken?
Ja. Ik hecht grote waarde aan het ontzien van de belastingbetaler van de kosten van problemen bij banken. Ik sta dan ook achter de nieuwe staatssteunregels van Eurocommissaris Almunia ten aanzien van bankensteun en de daarin aangescherpte eisen voor het dragen van verliezen door de private investeerders van een bank. Hiermee worden de problemen teruggelegd bij diegenen die de risico’s hebben genomen. Daarnaast hecht ik grote waarde aan snelle inwerkingtreding van de regels voor bail-in in de «Bank Recovery and Resolution Directive» (BRRD).
Hoe verhouden de uitspraken van president Draghi van de ECB, in zijn brief aan Commissaris Almunia van de Europese Commissie, zich tot het politieke akkoord in de ECOFIN Raad van 27 juni 2013 over de resolutie of herstructurering van zwakke banken alsmede tot de overeengekomen minimale bail-in van 8% van de passiva van een bank?
De uitspraken van de heer Draghi in de door u aangehaalde brief refereren aan de nieuwe staatssteunregels ten aanzien van steun aan banken van de Europese Commissie.
Het door u aangehaalde politieke akkoord over de resolutie van banken en de minimale bail-in van 8% van de totale passiva van een bank betreft het Raadsakkoord over de BRRD waarover de Raad momenteel onderhandelt met het Europees Parlement. Zolang de BRRD niet van kracht is, gelden alleen de eerdergenoemde staatssteunregels. De uitspraken van de heer Draghi doen in die zin niets af aan het bereikte akkoord over de BRRD.
Gaat u zich ervoor inzetten dat de geformuleerde wens junior obligatiehouders te ontzien er niet toe leidt dat de Europese balance sheet assessment en stresstest, uitgevoerd door de ECB en de Europese Bankenautoriteit (EBA), wordt afgezwakt?
Ik hecht grote waarde aan een grondige en diepgaande doorlichting van bankbalansen als basis voor een goed functionerende bankenunie. Het voorbereidende werk binnen de ECB met betrekking tot de aankomende «Comprehensive Assessment», samengevat in de op 23 oktober door de ECB gepubliceerde communicatie, wekt vertrouwen in de noodzakelijke striktheid en diepgang van deze exercitie. Dit vertrouwen wordt onder meer gesterkt door de sterke coördinatie vanuit de ECB, de betrokkenheid van onafhankelijke derde partijen en het gebruik van geharmoniseerde en strenge definities ter vaststelling van eventuele verliezen.
Gaat u ervoor waken dat de door Commissaris Almunia genoemde exceptionele omstandigheden die ertoe kunnen leiden af te zien van een afschrijven van junior obligatiehouders zeer stringent worden geïnterpreteerd in de zin dat deze omstandigheden zich alleen voordoen als de financiële stabiliteit in gevaar zou komen?2
De Europese Commissie heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid in de toepassing van de staatssteunregels. Zoals de Europese Commissie zelf aangeeft in de herziene staatssteunregels, is een dergelijke uitzondering alleen aan de orde wanneer maatregelen leiden tot een gevaar voor de financiële stabiliteit of disproportionele resultaten. Ook naar het oordeel van het kabinet is het van groot belang dat deze uitzondering alleen in zeer bijzondere omstandigheden wordt toegepast.
De kosten van een hypotheek in krimpgebieden |
|
Albert de Vries (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de hogere kosten voor een hypotheek in krimpgebieden?1
Ja.
Kunt u aangeven welke gevolgen een duurdere hypotheek zal hebben voor bewoners van krimpgebieden en in welke mate die duurdere hypotheken een neerwaarts effect zullen hebben op de woningmarkt in krimpgebieden?
De NVM heeft aangegeven zich niet te herkennen in deze berichtgeving. In een eigen bericht op de website van de NVM wordt gemeld dat het niet zo is dat banken hogere rentetarieven in bepaalde regio’s hanteren.2
Ook de geldgevers hebben gemeld het beeld van hogere rentetarieven in bepaalde regio’s niet te herkennen.
Kunt u aangeven of deze eis door banken gesteld kan worden nu kopers al via de verplichte annuïtaire hypotheek hun schuld volledig aflossen en daarmee het risico van waardedaling van het onderpand wordt afgedekt?
Zie antwoord vraag 2.
Horen hypotheekeisen niet te worden afgesteld op het inkomen van de koper en zijn mogelijkheden dat de hypotheek kan worden afgelost conform de eisen van de Autoriteit Financiele Markten? Hoe verhoudt deze mogelijk hogere rente zich tot deze eisen, zeker in combinatie met het gestelde in vraag drie?
Bij het verstrekken van een hypotheek gelden bepaalde maximum regels voor wat men mag lenen ten opzichte van het inkomen (Loan to Income, LTI) en voor wat men mag lenen ten opzichte van de waarde van de woning (Loan to Value, LTV). Deze regels zijn vastgelegd in de ministeriële regeling voor hypothecair krediet. De AFM houdt toezicht op het feit of de hypotheekregels worden nagevolgd door hypotheekverstrekkers. De leencapaciteit is afhankelijk van de hoogte en samenstelling van het inkomen en de hoogte van de rente. Een hogere rente zou zich derhalve vertalen in een lagere leencapaciteit.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de hypotheekverstrekking in krimpgebieden onnodig duur wordt gemaakt, dit mede in het licht van het grotere beslag op de hypotheekrenteaftrek dat dit met zich meebrengt? Gaat hierdoor de rijksoverheid via de hypotheekrenteaftrek dit beleid van de banken financieren?
Uiteindelijk is het aan de aanbieder om te besluiten welke rente hij hanteert. Aantoonbaar hogere risico’s kunnen zich verdisconteren in een hogere rente. Financiers hebben zich middels de Gedragscode Hypothecaire Financieringen wel gebonden aan de bepaling dat het enkele feit dat de hypothecair te verbinden woning is gelegen in een bepaalde wijk of postcodegebied geen grond mag zijn om de aanvraag in zijn geheel af te wijzen. Zoals vermeld in het antwoord op de vragen 2 en 3 zijn er geen aanwijzingen voor een hogere rente in bepaalde regio’s.
Investeringen in de kernwapenindustrie |
|
Harry van Bommel , Paul Ulenbelt , Jasper van Dijk |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport van IKV Pax Christi over de wereldwijde investeringen van bedrijven in de Kernwapenindustrie?1
Ja.
Klopt het dat ING, Aegon en de pensioenfondsen ABP en Zorg en Welzijn op dit moment in totaal voor 1,7 miljard euro hebben geïnvesteerd in bedrijven betrokken bij de productie van kernwapens?
Deze informatie is niet beschikbaar. Pensioenfondsen en banken zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Ze leggen hierover verantwoording af aan hun intern toezicht en in hun jaarverslag.
Is het kabinet bereid om een ontmoedigingsbeleid te voeren voor de vier Nederlandse ondernemingen die in het onderzoek worden genoemd?
Nederland is verdragspartij bij het Nucleaire Non-Proliferatie Verdrag (NPV) en streeft naar een wereld zonder kernwapens. Het kabinet heeft dit recent aangegeven in de Beleidsbrief nucleaire ontwapening en non-proliferatie,
d.d. 24 oktober 2013, Kamerstuk 33 783, nr. 1. Het NPV verbiedt het bezit van kernwapens door de erkende kernwapenstaten echter niet. In Nederland opererende financiële instellingen dienen zich te houden aan de nationale wetgeving, waarin ook Nederlandse verdragsverplichtingen, zoals die van het NPV, zijn vervat. Binnen deze wettelijke kaders hebben financiële instellingen een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggings- en investeringsbeleid.
Financiële instellingen kunnen derhalve beleggen in bedrijven die direct of indirect betrokken zijn bij de productie van of handel in (onderdelen van) kernwapens. Omdat deze instellingen van mening kunnen verschillen over het al dan niet acceptabel zijn van bepaalde beleggingen en investeringen, kunnen zij hun beleid op verschillende wijze invullen.
Het is daarmee de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen om in overleg met hun stakeholders draagvlak te bewerkstelligen voor hun beleggingsbeleid. Het kabinet heeft niet het voornemen het wettelijk kader hierop aan te passen.
Is het waar dat landen als Australië, Nieuw Zeeland en Zwitserland wetgeving hebben ingevoerd om investeringen in de kernwapenindustrie te verhinderen?
Er wordt geen verbod inzake het investeren in bedrijven die onderdelen voor kernwapens maken overwogen. Eventuele verbodswetgeving met betrekking tot dergelijke investeringen in andere landen is tegen deze achtergrond niet relevant.
Ziet u mogelijkheden om wetgeving in Nederland in te voeren om investeringen in kernwapenproductie te ontmoedigen of te verbieden? Zo ja, bent u daartoe bereid? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het kabinet bereid om zich in het buitenland sterk te maken voor desinvesteringen in de bedrijven betrokken bij kernwapenproductie?
Zie antwoord vraag 3.
Het feit dat Blackrock vastgoed gaat keuren waar het zelf belang in heeft |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe is de Nederlandsche Bank (DNB) tot de keuze gekomen om de Amerikaanse vermogensbeheerder BlackRock in te huren voor het doorlichten van de vastgoedportefeuilles van Nederlandse banken?1
Op 8 juli heeft DNB een Europese aanbesteding uitgeschreven volgens een versnelde niet-openbare procedure conform de Aanbestedingswet. De aankondiging is gepubliceerd op diverse openbare gespecialiseerde websites. Naar aanleiding van de aankondiging hebben zes verschillende partijen een aanmelding ingediend die zijn beoordeeld op de geschiktheidseisen en kwalitatieve selectiecriteria die DNB vooraf heeft vastgesteld. Hierbij gaat het onder andere over ervaring met dit soort grote en complexe waarderingsvraagstukken en de kennis om grote hoeveelheid ingewikkelde leningsconstructies goed te modeleren. Op basis van de gunningscriteria is BlackRock Solutions als beste uit de bus gekomen en heeft de opdracht gekregen.
Kunt u vertellen welke andere partijen meededen bij de aanbesteding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke partijen waren dat?
Na de openbare selectieprocedure zijn 5 partijen in de gelegenheid geweest om zich in te schrijven voor het tweede deel van aanbestedingsprocedure. Deze was vanwege het toezichtsvertrouwelijke karakter van het onderzoek geheim. Er kunnen daarom ook geen mededelingen worden gedaan over welke partijen hier bij betrokken waren.
Maakt het voor u uit of de door DNB ingehuurde partij een belang heeft in een bank die door haar wordt doorgelicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?
BlackRock heeft zelf geen direct belang in ING (zie ook het antwoord op vraag 4). Daarnaast hebben bijna alle partijen die ervaringen hebben om grote portefeuilles te waarderen belangen in de markten waarin zij opereren, hebben zij eerder advies- of controlewerk gedaan of hebben zij ervaring met de aan- of verkoop van activa.
DNB heeft een contract gesloten met BlackRock Solutions, de adviestak van BlackRock, die gescheiden is van de beleggingstak van BlackRock. Tussen deze takken van een onderneming als BlackRock staan zogenaamde Chinese Walls om te voorkomen dat belangenverstrengeling kan plaatsvinden of bedrijfsgevoelige informatie misbruikt kan worden. Een dergelijke interne scheiding – waarbij bedrijfsgevoelige informatie alleen binnen een bepaald team of onderdeel van een bedrijf gebruikt mag worden – is gebruikelijk in de financiële wereld, maar bijvoorbeeld ook bij advocaten of adviseurs.
Vanwege de gevoelige aard van het onderzoek dat BlackRock Solutions zal uitvoeren, zijn in het contract tussen DNB en BlackRock Solutions zware condities opgenomen om misbruik van informatie te voorkomen en eventuele risico's van belangenverstrengeling in te dammen. Standaard onderdelen van zo’n contract zijn strikte voorwaarden voor de werking van de Chinese Walls, boeteclausules in het geval van overtredingen en een screening van alle betrokken consultants door DNB op eenzelfde niveau als dat gebeurt bij DNB-medewerkers.
Kunt u bevestigen dat BlackRock een kapitaalbelang en stemrecht van respectievelijk 4,5 procent en 5,14 procent heeft in ING?
BlackRock heeft zelf geen direct belang in ING. Wel beheert BlackRock gelden voor haar cliënten in ING voor respectievelijk 5 procent kapitaalbelang en 5,57 procent stemrecht (door BlackRock gemeld aan de AFM per 29 oktober 2013). Het overgrote deel van deze belangen komen voort uit de indexfondsen die BlackRock beheert, waarbij sprake is van het (passief) kopiëren van een index en waar geen actieve beleggingskeuzes door BlackRock gemaakt worden.
Vindt u dat er hierdoor sprake is van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit?
Nee, zie de antwoorden op vragen 3 en 4. Met DNB acht ik voldoende gewaarborgd dat een onafhankelijk en grondig onderzoek door BlackRock Solutions kan plaatsvinden.
Bent u het ermee eens dat, mede gezien de enorme verschillen die te zien waren bij de waardering van de vastgoedportefeuille van SNS, er grote interpretatieverschillen mogelijk zijn in de manier waarop vastgoed gewaardeerd wordt?
Antwoord op vragen 6, 7 en 8: Bij de waardering van de vastgoedportefeuille van SNS is gebruik gemaakt van de zogenoemde reële economische waarde methodiek, conform de eisen die de Europese Commissie hier aan stelt.2 Uitgangspunt bij deze exercitie was dat de vastgoedleningenportefeuille zou worden afgescheiden en overgedragen naar een zelfstandige vastgoedbeheerorganisatie. Bij deze waardering is gewerkt met een basisscenario (base case) en een negatief scenario (adverse case). Beide scenario’s hebben als input gediend bij het vaststellen van de overdrachtswaarde. Bij de huidige doorlichting van de Nederlandse vastgoedleningenportefeuille van banken door DNB, is de continuïteit van de betreffende banken het uitgangspunt («going concern»). De waardering zal hier dus uitgaan van de aanname dat de vastgoedportefeuilles niet worden overgedragen aan een derde partij.
Waardering van commercieel vastgoed(leningen)portefeuilles is altijd gevoelig voor de exacte timing van de waardering, de economische uitgangspunten en de gehanteerde methodologie. DNB schrijft de methodologie en de economische uitgangspunten zelf voor, de consultants assisteren bij de uitvoering. Uiteindelijk is het aan DNB om aan de uitkomsten de juiste conclusies te verbinden vanuit toezichthouderperspectief.
Schept dat niet de mogelijkheid voor een belanghebbende partij om de vastgoedportefeuille op een voor haar gunstige wijze te waarderen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het daardoor wel heel erg moeilijk wordt om vast te stellen of er door de belanghebbende partij in eigen belang is gehandeld bij het doorlichten van de banken?
Zie antwoord vraag 6.
Nederlandse financiële instellingen die investeren in kernwapens |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat er wereldwijd voor meer dan 314 miljard dollar geïnvesteerd wordt in kernwapenproducenten?1 Deelt u de mening dat het ethisch wenselijk is niet te investeren in de producenten van deze massavernietigingswapens? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het rapport «Don’t bank on the bomb»2 waarin wordt gesteld dat wereldwijd voor meer dan 314 miljard dollar geïnvesteerd wordt in kernwapenproducenten.
Nederland is verdragspartij bij het Nucleaire Non-Proliferatie Verdrag (NPV) en streeft naar een wereld zonder kernwapens. Het kabinet heeft dit recent aangegeven in de Beleidsbrief nucleaire ontwapening en non-proliferatie, d.d. 24 oktober 2013, Kamerstuk 33 783, nr. 1. Het NPV verbiedt het bezit van kernwapens door de erkende kernwapenstaten echter niet. In Nederland opererende financiële instellingen dienen zich te houden aan de nationale wetgeving, waarin ook Nederlandse verdragsverplichtingen, zoals die van het NPV, zijn vervat. Binnen deze wettelijke kaders hebben financiële instellingen een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggings- en investeringsbeleid.
Is het u bekend dat er in de landen Zwitserland, Nieuw Zeeland en Australië wetgeving is om investeringen in kernwapens tegen te gaan? Is het u tevens bekend dat de Ethische Advies Raad2 van het Noorse Overheidspensioenfonds, ondanks het feit dat kernwapens nog niet universeel verboden zijn, al in 2004 heeft besloten niet meer te investeren in kernwapenproducenten omdat deze naar zijn mening in strijd zijn met fundamentele humanitaire principes? Deelt u deze mening?
Onder verwijzing naar het antwoord bij vraag 1 wordt er geen verbod inzake het investeren in bedrijven die onderdelen voor kernwapens maken overwogen. Een onderzoek hiernaar is om die reden niet opportuun. Eventuele verbodswetgeving met betrekking tot dergelijke investeringen in andere landen is tegen deze achtergrond eveneens niet relevant.
Bent u bereid de mogelijkheden voor soortgelijke wetgeving in Nederland te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat ook het ABP – pensioenfonds voor overheid en onderwijs – nog steeds meer dan een miljard investeert in kernwapenproducenten? (1,21 miljard)
Het ABP heeft ervoor gekozen om de nationale wetgeving en internationale verdragsverplichtingen van de Nederlandse overheid als norm te nemen om te beoordelen waar het fonds wel en niet in belegt. Het ABP-bestuur is verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid van het ABP en legt daarover verantwoording af aan haar achterban en stakeholders. Beleggingen in bedrijven die onder meer onderdelen van kernwapens maken, zijn niet uitgesloten in het beleggingsbeleid.
Deelt u de mening dat, hoewel pensioenfondsen in Nederland primair zelf verantwoordelijk zijn voor hun beleggingsbeleid, het wenselijk is om de gelden die namens overheidspersoneel gereserveerd/gespaard worden bij een dergelijk fonds, niet in massavernietigingswapens te investeren?
Pensioenfondsen zijn inderdaad zelf verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. Het pensioenfondsbestuur gaat over de beslissing in welke bedrijven of sectoren geïnvesteerd wordt. Het ABP heeft als beleid dat de beleggingen moeten passen binnen de nationale wetgeving. Het beleid rond maatschappelijk verantwoord beleggen, waar ook het beleggen in kernwapens bij hoort, staat met regelmaat op de agenda van het ABP. Het kabinet ziet daarom geen meerwaarde in het opnieuw onder de aandacht brengen van dit onderwerp bij het ABP. Het ABP is volgens het 14 november gepubliceerde rapport van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling één van de fondsen met de meeste aandacht voor maatschappelijk verantwoord beleggen.
Bent u bereid om, juist omdat het om geld van overheidspersoneel gaat, met het ABP in gesprek te gaan over deze investeringen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het u bekend dat ook ABN Amro nog steeds investeert in kernwapenproducenten? Is het u bekend dat deze investering nog maar 7,62 miljoen dollar bedraagt?
Ik heb van ABN AMRO vernomen dat in haar beleid is vastgelegd dat zij geen relaties wil met bedrijven die onderdelen van kernwapens maken. Hieruit volgt dat ABN AMRO geen krediet verstrekt aan dergelijke bedrijven. Wel is het zo dat in een aantal fondsen die door Neuflize OBC worden aangeboden, aandelen zitten van bedrijven die te relateren zijn aan kernwapens. Het gaat om EUR 7,5 miljoen in 7 bedrijven. De fondsen waar het om gaat, worden samengesteld door een derde gemandateerde partij. ABN AMRO vermeldt op haar website dat het beleid van ABN AMRO niet van toepassing is op mandaten. Door ABN AMRO is aangegeven dat er vanuit Neuflize OBC gesprekken worden gevoerd met gemandateerde partijen om ervoor te zorgen dat deze verder verduurzamen.
Deelt u onze mening dat het een kleine stap is voor deze systeembank om te stoppen met alle investeringen in kernwapenproducenten? Bent u bereid om er juist bij deze systeembank, waar u een bijzondere zeggenschap over heeft, op aan te dringen om niet langer te investeren in kernwapens? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven onder het antwoord op vraag 3 wordt een dergelijk verbod niet overwogen, dus ook niet voor ABN AMRO. De aandelen ABN AMRO worden beheerd door de onafhankelijke stichting NL Financial instruments (NLFI). Aanleiding voor oprichting van NLFI was de wens van de Tweede Kamer (motie-Weekers c.s., Kamerstukken II 2008/09, 31 965, nr. 7) om het aandeelhouderschap in financiële instellingen op een zakelijke, transparante en niet-politieke wijze in te vullen. De Staat stelt als aandeelhouder geen individuele eisen aan financiële instellingen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over pensioenonderwerpen op 6 november 2013?
Dat is in verband met de afstemming tussen de verschillende ministeries helaas niet gelukt.
De Facebook-actie “Banken weigeren betalingsverkeer te beveiligen” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de Facebook-actie «Banken weigeren betalingsverkeer te beveiligen»?1
Ja.
Weet u hoe vaak burgers onbedoeld geld overmaken naar een foutief banknummer?
Exacte cijfers over het aantal keer dat burgers onbedoeld geld overmaken naar een foutief rekeningnummer zijn mij niet bekend. Volgens de banken is het aantal problemen ten gevolge van verkeerd opgegeven rekeningnummers op jaarbasis beperkt. De Nederlandse 9-cijferige bankrekeningnummers bevatten namelijk een controlegetal. De kans dat per ongeluk overgeboekt wordt naar een verkeerd nummer is daarom niet groot. Omwisseling van twee cijfers of het vervangen van een cijfer door een ander cijfer leidt in veel gevallen tot een incorrect rekeningnummer. Uitzondering hierop vormen de rekeningnummers van de voormalige Postbank. De korte rekeningnummers van de voormalige Postbank bevatten geen controlegetal. Bij overboekingen naar deze nummers vond daarom wel naam-nummercontrole plaats. Dit vervalt met overgang naar de IBAN, omdat, zoals hierna in het antwoord op vraag 3 wordt toegelicht, in de IBAN nummers ook een controlegetal is opgenomen.
Vindt u de suggestie om nummer- en naamcontrole door de bank te laten plaatsvinden waardevol om het elektronisch betalingsverkeer beter te beveiligen?
Banken en betaalinstellingen zijn verplicht om een integere en beheerste bedrijfsvoering te voeren. Op welke wijze zij dit exact inrichten binnen de kaders van de regelgeving, is in eerste instantie aan die banken en betaalinstellingen zelf.
Van de banken heb ik begrepen dat invoering van een naam- en nummercontrole een forse investering zou vergen en uitvoeringsvragen met zich brengt. Daarbij zou het onder meer gaan om technische aspecten en de bescherming van de privacy van de rekeninghouders. Ik kan mij daarom voorstellen dat banken in hun overweging om al dan niet een naam- en nummercontrole in te voeren, meenemen dat Nederland per 1 februari 2014 migreert naar een Single Euro Payments Area (SEPA). Binnen SEPA wordt IBAN de standaard. Een Nederlandse IBAN (International Bank Account Number) is het huidige rekeningnummer, voorafgegaan door de landcode NL, de (verkorte) naam van bank en een controlegetal. Het controlegetal in een IBAN is bedoeld om te voorkomen dat door type- of schrijffouten geld wordt overgemaakt naar een verkeerd rekeningnummer. Door een zogenaamde modulo 97-proef controle kan, door middel van een rekensom, de foutieve invoer van rekeningnummers worden voorkomen.2
Bent u bereid om er bij de banken op aan te dringen dat zij consumenten meer bescherming bieden tegen fouten maken bij het elektronisch betalingsverkeer, opdat dergelijke incidenten zoals genoemd in de Facebook-actie minder vaak kunnen voorkomen?
Ik verwacht van banken dat foutieve opdrachten in goed onderling overleg tussen de klant en zijn bank worden opgelost. In de incidentele gevallen dat de klant en de bank er niet uitkomen kunnen klachten worden voorgelegd aan KiFiD.
Belastingenheffing op de Amsterdamse beurs door Frankrijk en Italië |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat bij aankoop van effecten van bedrijven met een hoofdkantoor in Frankrijk en een marktkapitalisatie van één miljard euro of meer de Franse Financiële Transactie Tax van 0,2% over de effectieve waarde betaald moet worden aan de Franse overheid, ook al zijn deze effecten op de Amsterdamse beurs genoteerd? Bent u er tevens van op de hoogte dat bij aankoop van effecten van bedrijven met een hoofdkantoor in Italië en een marktkapitalisatie van 500 miljoen euro of meer de Italiaanse Transactie Tax van 0,12% over de effectieve waarde betaald moet worden aan de Italiaanse overheid, ook al zijn deze effecten op de Amsterdamse beurs genoteerd?
Ja.
Is het niet vreemd dat Frankrijk belasting heft over handel in aandelen van een bedrijf als Air France-KLM? Wat vindt u van deze wijze van belastingheffing? Wat is daarnaast uw algemene opvatting over deze belastingen?
Het uitgangspunt is dat Frankrijk de handel in Franse aandelen wil belasten. Frankrijk gebruikt daarbij het criterium dat het hoofdkantoor van het bedrijf gevestigd dient te zijn in Frankrijk. Om ontwijking van deze belasting tegen te gaan, kan de belasting zich niet beperken tot alleen de Franse beurs. Dit betekent dat een Frans aandeel, ongeacht waar het verhandeld wordt, belast wordt met Franse beursbelasting. Het bedrijf Air France-KLM valt ook onder de reikwijdte van die belasting, omdat het hoofdkantoor van Air France-KLM in Frankrijk is gevestigd.
Elke lidstaat kent de volledige bevoegdheid om zijn eigen belastingstelsel op te zetten. Zolang er voldoende connectie bestaat tussen (in dit geval) het aandeel en de belasting, kan een belasting worden geheven.
Kunt u uitvoerig toelichten wat de juridische onderbouwing is van deze belastingen die Frankrijk en Italië in Amsterdam heffen?
Het is een indirecte belasting die de koop van een Frans of Italiaans aandeel belast. Er is geen wet of internationaal principe die een dergelijke grensoverschrijdende belasting verbiedt. Een voorbeeld van een andere belasting die volgens hetzelfde principe werkt, is de Britse Stamp Duty. Deze belasting is net zoals de Franse en Italiaanse beursbelasting juridisch geoorloofd, omdat in ieder geval een connectie bestaat tussen (in dit geval) het aandeel en de belasting.
Bent u bereid om met Frankrijk en Italië afspraken te maken zodat de opbrengst van deze belasting die geheven wordt in Amsterdam voortaan gewoon in de Nederlandse schatkist belandt? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo niet, waarom niet en mag iedereen dan voortaan in Amsterdam belasting gaan heffen?
Dit is helaas niet mogelijk. Er is namelijk geen grond waarop Nederland recht heeft op een deel van de opbrengst van een soevereine Franse heffing. Een gedeelde opbrengst zou impliceren dat Nederland wel een vorm van heffingsrecht heeft op de aandelen van Air France- KLM. Dat is niet het geval.
Deze situatie betekent overigens niet dat zomaar elk land een heffingsrecht op Nederlandse aandelen heeft. In het geval van Air France-KLM is sprake van een samenloop van omstandigheden als gevolg van een grensoverschrijdende fusie die niet vaak voorkomt.
Wordt deze financiële belasting als bronbelasting gezien? Zo ja, kan deze worden verrekend met de af te dragen belasting in box 3? Zo ja, wat is uw opvatting hierover? Zo nee, zijn er andere verrekenmogelijkheden?
Deze belasting is geen bronbelasting op inkomen maar een indirecte belasting op de koop van een aandeel. Deze belasting kan daarom niet verrekend worden met box 3 of enig andere belasting.
De dienstverlening van banken aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij het afsluiten van rentederivaten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht en het onderliggende onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) «Dienstverlening banken aan midden- en kleinbedrijf bij afsluiten rentederivaten voor verbetering vatbaar» van 25 september jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van de constateringen van de AFM dat banken door onduidelijk communiceren richting ondernemers de zwaardere zorgplicht weten te omzeilen en ondernemers bovendien slecht zijn voorgelicht over de risico’s van derivaten?
Het verkennende onderzoek van de AFM is een belangrijke stap om zicht te krijgen op de risico’s die zich voordoen bij dienstverlening rondom rentederivaten. Ik vind het belangrijk dat alle klanten – ook zakelijke klanten – goed geïnformeerd worden over de dienstverlening en de risico’s die verbonden zijn aan rentederivaten. Uit het verkennend onderzoek van de AFM blijkt dat de dienstverlening van sommige banken aan het MKB bij het afsluiten van rentederivaten voor verbetering vatbaar is. De AFM constateert dat sommige banken hun cliënten onvoldoende duidelijk maken dat zij bij het aanbieden van rentederivaten geen advies geven. Ook heeft de AFM gezien dat de informatieverstrekking over rentederivaten vaak onvoldoende evenwichtig was en dat banken hun MKB-cliënten onvoldoende informeerden of zij als professioneel of als niet-professioneel werden geclassificeerd en welke consequenties dit heeft. Het beeld dat hieruit vooralsnog ontstaat geeft reden tot zorg. De AFM zal aan deze verkenning een vervolg geven. Vanaf de tweede helft van 2013 doet de AFM aanvullend onderzoek naar de dienstverlening van banken aan het MKB met betrekking tot rentederivaten. Daarbij wordt onder andere gekeken naar het type dienstverlening dat feitelijk wordt aangeboden en of hierbij voldaan is aan de (wettelijke) vereisten.
Daarnaast inventariseert de AFM of en zo ja, in hoeverre, er andere problemen spelen bij de financiële dienstverlening aan het MKB.
Een aantal banken heeft op het gebied van rentederivaten stappen ter verbetering aangekondigd. De AFM zal deze veranderingen nauwlettend volgen en met de sector in gesprek gaan over de gewenste dienstverlening. Daarnaast zal de AFM komen met aanbevelingen voor passende dienstverlening op het gebied van rentederivaten aan niet-professionele MKB-cliënten. Deze cliëntgroep heeft ook zelf een verantwoordelijkheid bij het sluiten van rentederivaten. De AFM zal daarom ook met brancheorganisaties in gesprek gaan om aan deze eigen verantwoordelijkheid een verdere invulling te geven.
Ik wacht het vervolgonderzoek af en zal dan bezien of en welke stappen gezet moeten worden.
Bent u het er mee eens dat het onacceptabel is dat banken nog steeds manieren zoeken om de zorgplicht te omzeilen? Wilt u mogelijkheden om de zorgplicht te omzeilen gaan beperken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de AFM onderzoek te laten doen naar de schade die ondernemers en semi-publieke instellingen liepen door verkeerde advisering en de aanschaf van niet passende en risicovolle producten?
Het verkennende onderzoek van de AFM richtte zich primair op mogelijke gebreken in het dienstverleningsproces van banken aan semipublieke instellingen en het professionele MKB bij het afsluiten van rentederivaten. Niet passende dienstverlening kan zowel voor de professionele cliënten als voor de banken ongewenste risico’s opleveren. Wanneer de dienstverlening niet-passend is geweest hoeft dat echter nog niet te betekenen dat het afgesloten product ook tot «schade» bij de afnemer leidt. Het rapport van de AFM geeft geen inschatting van de schade die MKB-cliënten of semipublieke instellingen hebben geleden.
In het vervolgonderzoek is de AFM voornemens zich met name te richten op de beoordeling en verbetering van de passendheid van de dienstverlening en niet op de omvang van de eventuele schade. De reden hiervoor is dat dit moeilijk is vast te stellen omdat eventuele schade afhankelijk is van verscheidene factoren, waaronder de toekomstige waardeontwikkeling van het rentederivaat en de individuele afspraken tussen bank en klant. Het vervolgonderzoek van de AFM behelst in dit opzicht vooral een verbreding van het onderzoek, waarbij ook gekeken wordt naar de kwaliteit van andere financiële dienstverlening aan het MKB en de ernst van de gebreken die hieruit voort kunnen vloeien.
In hoeverre zijn banken aansprakelijk voor de schade van gedupeerde ondernemers en semi-publieke instellingen? Op welke wijze wordt voor bestaande problemen een oplossing gezocht en bent u bereid het vinden van oplossingen te bevorderen?
De AFM heeft nog niet onderzocht in hoeverre de afgesloten producten passend zijn voor de betreffende cliënten. De dienstverlening op het gebied van rentederivaten verschilt per bank. De door de AFM geconstateerde verbeterpunten gelden voor bijna alle banken, maar niet alle banken presteren in dezelfde mate op alle geconstateerde verbeterpunten.
Uit het verkennende onderzoek van de AFM is onder meer naar voren gekomen dat de informatievoorziening met betrekking tot rentederivatendienstverlening onvoldoende is geweest en dat aan concrete voorschriften niet is voldaan. Aanbieders van deze producten lijken dit ook te erkennen. Of banken aansprakelijk kunnen worden gehouden voor eventuele schade van ondernemers of semipublieke instellingen is aan het oordeel van de civiele rechter en zal afhankelijk zijn van de specifieke omstandigheden van het geval. De vaststelling van deze aansprakelijkheid zal onder meer afhangen van de aard van de dienstverlening en de handelswijze van de bank met betrekking tot informatieverstrekking over de bijbehorende risico’s inclusief de mogelijkheden van de cliënt om de bijbehorende risico’s en de passendheid van het product voor hem goed in te kunnen schatten. Dit hangt onder andere af van zijn kennis en ervaring op het gebied van rentederivaten.
De AFM zal de door een aantal banken aangekondigde stappen ter verbetering van het dienstverleningsproces op het gebied van rentederivaten nauwlettend volgen en met de sector in gesprek gaan over de gewenste dienstverlening. Of de AFM handhavend optreedt op het gebied van rentederivatendienstverlening en mogelijk ook andere dienstverlening aan het MKB, is onder andere afhankelijk van de keuze en invulling van de daadwerkelijk gehanteerde dienstverlening door banken, het effect dat met de handhaving kan worden bereikt, de toezichtmogelijkheden en de mate van ernst van de mogelijk te constateren misstanden.
Hoe beziet u de toegang van het MKB tot het klachteninstituut Kifid in het licht van de slechte communicatie en voorlichting vanuit banken richting ondernemers over derivaten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Nijboer en Mei Li Vos (PvdA) van 8 mei 2013 over de mogelijkheid voor financieel dienstverleners om adviezen van het Kifid als niet-bindend te aanvaarden, ben ik nagegaan bij de koepelorganisatie van het midden- en kleinbedrijf of er behoefte is om de toegang tot het Kifid te verbreden.2 Ik heb hieruit niet kunnen opmaken dat er op dit moment behoefte bestaat aan een dergelijke verbreding. Klachten van ondernemers ten aanzien van financiële dienstverlening worden vaak op andere wijze geadresseerd, bijvoorbeeld middels een interne klachtenprocedure bij banken en verzekeraars. Het rapport van de AFM over dienstverlening bij het afsluiten van rentederivaten geeft mijns inziens dan ook geen directe aanleiding om de toegang tot Kifid uit te breiden naar het MKB.
De creatieve wijze van kapitaalversterking door Spaanse en Italiaanse banken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Banks in Spain, Italy Look for Relief in Accounting»1 en «Zuid-Europese bankiers willen gunstigere regels»?2
Ja.
Deelt u de mening dat gesjoemel met bankbalansen binnen de eurozone uitermate ongewenst is en de vormgeving van een goed functionerende bankenunie kan ondermijnen?
Ja.
Op welke wijze wordt voorkomen dat via vernuftige trucs buffers van banken op papier worden opgeblazen zonder dat er daadwerkelijk sprake is van een vergroting van de buffers?
Toezichthouders hebben meerdere bevoegdheden en instrumenten om af te dwingen dat de hoogte en de kwaliteit van de kapitaalbuffers aan de afgesproken kapitaaleisen voldoet. Een voorbeeld is dat wanneer aangehouden kapitaalbuffers niet van de vereiste hoogte of kwaliteit zijn, beperkingen kunnen worden gesteld aan dividend- en bonusuitkeringen. Ook zijn banken in dat geval verplicht een kapitaalconserveringsplan (herstelplan) in te dienen, dat getoetst zal worden door de toezichthouder. In het uiterste geval heeft de toezichthouder de mogelijkheid de vergunning van een bank of beleggingsonderneming in te trekken wanneer niet aan de kapitaaleisen wordt voldaan.
Bent u bereid er scherp op toe te zien dat de afspraken over verhoogde buffervereisten strikt worden nageleefd?
Ja, ik volg deze afspraken nauwgezet. Hierbij merk ik wel op dat de verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijke toezicht op de implementatie van het kapitaalraamwerk ligt bij de betreffende toezichthouders.
Hoe beoordeelt u de in Spanje en Italië naar voren gebrachte kapitaalversterking van banken door de reeds door Spaanse banken geleden verliezen in de toekomst aftrekbaar te maken van de winstbelasting (al dan niet middels een belastingkrediet) dan wel door de herwaardering van de aandelen van Italiaanse financiële instellingen in de Italiaanse centrale bank? Is er sprake van een boekhoudkundige truc?
Het is gebruikelijk dat lidstaten fiscale regelingen kennen die bedrijven in staat stellen om verliezen uit het verleden te mogen verrekenen met de toekomstige winst. Zo mogen in Nederland in principe verliezen worden verrekend met de winsten van maximaal 9 volgende jaren. Voor zover uitgestelde belastingvorderingen afhankelijk zijn van toekomstige winstontwikkelingen bij een bank, mogen deze vanuit prudentieel oogpunt echter niet worden meegeteld bij het kernkapitaal van een bank onder het kapitaalraamwerk van CRD-IV (bestaande uit de CRD-richtlijn en de CRR-verordening)3. Dit betekent niet dat winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen van de banken geen waarde hebben; deze hebben wel degelijk een (verwachtings)waarde. Echter omdat deze belastingvorderingen afhangen van toekomstige winstontwikkelingen die moeilijk zijn in te schatten, is CRD-IV op dit punt zeer streng en mogen dergelijke vorderingen in principe in hun geheel niet meetellen voor het bepalen van het kernkapitaal.
Bij belastingkredieten ligt dit anders, aangezien deze vordering niet afhankelijk is van de winstontwikkeling. Hierdoor is de kwaliteit van de vordering beter en mag deze wel meetellen voor het kernkapitaal van een bank onder CRD-IV.4 CRD-IV staat een omzetting door overheden van winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen in belastingkredieten onder voorwaarden dan ook toe5.
Bij een dergelijke omzetting zou wel sprake kunnen zijn van een financiële herverdeling tussen de betreffende Spaanse banken en de Spaanse overheid. Omdat conditionele vorderingen zouden worden ingeruild voor zekere vorderingen voor de banken, kan dit de verwachte belastinginkomsten van de Spaanse staat verminderen en daarmee gevolgen hebben voor de Spaanse overheidsfinanciën. Minimaal zou een dergelijke omzetting effecten kunnen hebben op de timing van verwachte belastinginkomsten van de Spaanse overheid. Wanneer deze zaken zich voor zouden doen, dan zal de Commissie deze ontwikkelingen beoordelen in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact.
In Italië hebben de Italiaanse banken sinds 1936 aandelen in de Italiaanse Centrale Bank in bezit. Deze constructie is niet uniek. Ook in sommige andere landen zijn (een deel van) de aandelen in de centrale bank in private handen. Zo bezit de Belgische Staat de helft van de aandelen in de Nationale Bank van België en is de andere helft van de aandelen beursgenoteerd en in handen van private partijen. Het totale aandeel van de Italiaanse banken in de Italiaanse Centrale Bank heeft een nominale waarde die destijds is bepaald op wat vandaag de dag 156.000 euro is. Deze aandelen worden in de praktijk niet verhandeld, maar in theorie is dit wel mogelijk na instemming van de Bestuursraad van de Italiaanse Centrale Bank; dit in verband met de onafhankelijkheid van de Italiaanse Centrale Bank.
Ook CRD-IV verbiedt niet dat banken een aandeel hebben in een centrale bank, en stelt regels aan de blootstelling van banken aan centrale banken net zoals er regels gelden voor investeringen door banken in andere activa. Ik beschik niet over voldoende informatie om in te schatten of een eventuele herwaardering van dit aandeel in lijn zou zijn met de afspraken van CRD-IV, mede vanwege het ontbreken van een concreet voorstel. Niettemin zou bij een eventuele herwaardering in elk geval altijd uit moeten worden gegaan van een reële waardebepaling, ook als deze lastig te bepalen zou zijn. Hierbij zou minimaal gekeken kunnen worden naar de hoogte van de historische en verwachte dividenduitkeringen van de Italiaanse Centrale Bank.
Ik hecht er tot slot aan te vermelden dat het in het belang van de Italiaanse banken zelf is om een eventuele herwaardering op een geloofwaardige en wettelijk correcte manier vorm te geven. Twijfel aan de mate waarin een eventuele herwaardering correct zou worden vormgegeven, en daarmee twijfel aan een deel van de kwaliteit van het kernkapitaal van de Italiaanse banken, zou het vertrouwen in de Italiaanse bancaire sector kunnen schaden.
Heeft de Spaanse regering reeds een formeel standpunt ingenomen over de door de Spaanse banken bepleitte omzetting van de verliezen naar belastingkredieten en in hoeverre zou een dergelijke omzetting stuiten op de Europese staatssteunregels?
Voor zover bekend is (nog) geen formeel standpunt ingenomen. Ik kan niet inschatten of sprake zou zijn van staatssteun, hiervoor ontbreekt ook een concreet voorstel met meer informatie. Wel is de kans groter dat een dergelijke omzetting in lijn is met de staatssteunregels wanneer de omvang van de te verstrekken belastingkredieten niet hoger zou worden vastgesteld dan een realistische inschatting van de mate waarin de winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen binnen de daartoe toegestane wettelijke termijnen in Spanje door de banken gerealiseerd zouden kunnen worden.
In het algemeen is de lidstaat die voornemens is om mogelijke staatssteun te verstrekken verantwoordelijk voor het verkrijgen van een besluit van de Europese Commissie teneinde een maatregel uit te kunnen voeren. In dit geval is het derhalve aan de Spaanse overheid om ervoor te zorgen dat een maatregel conform de artikelen 107 en 108 VWEU wordt uitgevoerd. Daarnaast kan de Europese Commissie ook zelfstandig een onderzoek starten indien een eventuele omzetting zou plaatsvinden en de Commissie daarbij zou vermoeden dat deze niet in lijn zou zijn met de staatssteunregels.
Voor welke periode mogen Spaanse banken onder Spaans fiscaal recht dan wel naar internationale accountingstandaarden operationele verliezen van de belasting aftrekken en zodanig als vordering op hun balans aanhouden?
Tot 1 januari 2012 waren verliezen in Spanje 15 jaar voorwaarts verrekenbaar. Verliezen die na 1 januari 2012 zijn geleden, zijn 18 jaar voorwaarts verrekenbaar. Mogelijk bestaan op deze generieke regel uitzonderingen voor banken maar deze zijn mij niet bekend. Onder IFRS mogen uitgestelde belastingvorderingen alleen worden meegenomen voor zover er een reële kans is dat verliescompensatie daadwerkelijk mogelijk is.
Zijn er andere voorbeelden van eurolanden bekend waarbij de aftrek van de winst van operationele verliezen kan worden omgezet in een zeker te innen belastingkrediet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 5 kan een dergelijke omzetting in theorie in elke lidstaat plaatsvinden wanneer daarover afspraken zouden worden gemaakt tussen de nationale overheid en de banken, en wanneer tevens aan de voorwaarden wordt voldaan die CRDIV hieraan stelt. In Italië heeft een soortgelijke situatie gespeeld met winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen die te maken hebben met tijdelijke verschillen. Recente andere voorbeelden uit eurolanden zijn mij niet bekend.
Heeft de Italiaanse regering een formeel standpunt ingenomen over de herwaardering van de aandelen in de Italiaanse Centrale Bank die enkele grote Italiaanse banken sinds 1936 houden?
Voor zover bekend is (nog) geen formeel standpunt ingenomen. Naar verluidt is in Italië een taskforce opgericht die zich op dit moment buigt over de verschillende toekomstige opties met betrekking tot het belang van de Italiaanse banken in de Italiaanse Centrale Bank6.
In hoeverre is het volgens de Europese kapitaalregels voor banken mogelijk om het houden van een aandeel dat al 77 jaar niet publiekelijk verhandeld wordt in een instantie met een publieke taak toe te rekenen aan het kapitaal van een bank?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke bevoegdheden heeft de European Banking Authority (EBA) dan wel in de toekomst de nieuwe Europese financiële toezichthouder, de Europese Centrale Bank (ECB), om in te grijpen bij de onterechte toerekening aan het kernkapitaal van passiva op de bankbalans?
Met de start van het Single Supervisory Mechanism (SSM) krijgt de ECB bevoegdheden om toezicht te houden of onder meer de kwaliteit van het kapitaal dat banken die onder het SSM vallen moeten aanhouden in lijn is met de kapitaaleisen van CRD-IV. De ECB is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het toezicht op alle banken die onder het SSM vallen en houdt daarbij direct toezicht op de grote banken. Voor het toezicht op de kleinere banken staan de nationale toezichthouders onder toezicht van de ECB (indirect toezicht). Om deze verantwoordelijkheid goed te kunnen uitoefenen krijgt de ECB de bevoegdheid om informatie te vergaren van, en «on-site» inspecties te doen bij, alle banken die onder het SSM vallen.
De EBA heeft bevoegdheden om toezichthouders in bepaalde gevallen te overrulen. Er moet dan echter minimaal sprake zijn van een duidelijke schending van de CRD-IV-regels.
In hoeverre zou bij herwaardering dan wel uitkering van het aandeel van enkele Italiaanse financiële instellingen in de Italiaanse Centrale Bank sprake kunnen zijn van staatssteun?
In dit verband zijn met name de arresten «Stardust Marine» en «Preussen Elektra» van belang7. Ook hier is het de lidstaat zelf die ervoor moet zorgen dat een maatregel voldoet aan de artikelen 107 en 108 VWEU, en kan de Europese Commissie daarnaast ook zelfstandig besluiten tot het gelasten van een onderzoek.
Deelt u de mening dat de in Italië en Spanje naar voren gebrachte constructies ter versterking van het kapitaal van de bancaire sector eens te meer het belang van een nietsontziende balansdoorlichting en stresstest door de ECB en de EBA aantonen?
Ik hecht aan een strenge en grondige doorlichting van de balansen van banken zoals de ECB die gaat doorvoeren voor de banken die onder direct ECB toezicht komen. De balansdoorlichting door de ECB en de hierop volgende stresstest in samenwerking met de EBA zullen een beeld geven van de kwaliteit van de activa die op de balansen van de betreffende banken staan en de kwaliteit en de hoeveelheid kernkapitaal die aanwezig is om verwachte en onverwachte verliezen op te vangen. Wanneer uit de balansdoorlichting zou blijken dat banken in onvoldoende mate kapitaal van goede kwaliteit op de balans hebben staan, dan zullen deze banken extra kapitaal moeten ophalen dat wel aan deze eisen voldoet.
Bent u bereid u er over de volle breedte voor in te zetten dat gestelde kapitaaleisen in de gehele eurozone op geen enkele manier worden ontweken, ontdoken of vermeden?
Ja. Hierbij merk ik wel op dat de verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijke toezicht op de implementatie van het kapitaalraamwerk ligt bij de betreffende toezichthouders.
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gemeld dat de Nederlandse Vereniging van Banken niet zal afzien van het boetebeding bij vervroegde aflossing van hypotheken?1
Ja.
Deelt u de mening van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat een dergelijke boeterente ongepast is in deze tijd waarin ruim een miljoen huiseigenaren kampen met een hypotheek die onder water staat?
Het feit dat de hypothecaire schuld groter is dan de waarde van de woning hoeft geen acuut probleem op te leveren voor de huiseigenaar. Dat neemt niet weg dat deze situatie een risico op restschuld bij (gedwongen) verkoop geeft. Om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen heeft het kabinet de rente voortkomend uit een restschuld reeds aftrekbaar gemaakt voor een periode van 10 jaar. Bovendien heeft het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd dat het onder strikte voorwaarden mogelijk wordt om restschulden onder NHG te financieren. Tevens geldt dat bij het aflopen van een rentevast periode, gedwongen verkoop en verhuizing naar een andere koopwoning normaal gesproken geen boeterentes worden berekend en een restschuld dus ongehinderd kan worden ingelost met bijvoorbeeld spaargeld of een schenking.
Daarnaast is het kabinet van mening dat de boeterente extra aflossen niet in belangrijke mate in de weg staat. Ook niet als huiseigenaren extra willen aflossen om de woningwaardedaling op te vangen. De aflossingsgrenzen waarbinnen boetevrij mag worden afgelost stellen immers een beperking aan het bedrag dat binnen een jaar extra mag worden afgelost, niet wat over de gehele looptijd van de lening mag worden afgelost. Dus – uitgaande van het minimum van 10% dat is vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financiering – kan bijvoorbeeld na drie jaar minimaal 30% van het aanvangsbedrag van de hypotheek worden afgelost. Als dit wordt afgezet tegen een gemiddelde woningwaardedaling van 20%2 ziet het kabinet voor deze gevallen geen belemmering in de gehanteerde grenzen waarbinnen boetevrij kan worden afgelost om binnen een afzienbare termijn het schuldniveau terug te brengen onder de woningwaarde.
Is het waar dat in de praktijk tijdens de looptijd van een hypotheekovereenkomst niet meer dan 10 tot 20% van het hypotheekbedrag jaarlijks boetevrij mag worden afgelost?
In de Gedragscode hypothecaire financiering is opgenomen dat minimaal 10% van het oorspronkelijke bedrag aan financiering vergoedingsvrij mag worden afgelost door de hypotheeknemer per kalanderjaar. In de praktijk wordt door hypotheekverstrekkers bij bepaalde hypotheekvormen een percentage tot 20% vergoedingsvrij aflossen gehanteerd, dit is dan vastgelegd in individuele hypotheekovereenkomsten met de hypotheeknemer. De hoogte van het percentage dat boetevrij mag worden afgelost volgt uit een afweging tussen enerzijds de ruimte die de klant heeft om boetevrij af te lossen en anderzijds de kosten die dit veroorzaakt.
Deelt u de mening dat het positieve effect voor de woningmarkt van het verstandige voornemen van de voorgenomen verruimde en verhoogde eenmalige schenkingsvrijstelling van € 100.000 beperkt kan worden als banken vasthouden aan het boetebeding?
In hoeverre een boeterente een rol speelt indien 100.000 euro ineens wordt afgelost is afhankelijk van het beleid van de bank, de hoogte van de hypothecaire lening, de hoogte van de verschuldigde rente en de actuele rente en de resterende looptijd van de lening of rentevastperiode. Overigens kan de vrijstelling in de schenkbelasting ook worden aangewend voor aankoop van een eigen woning of verbouwing daarvan.
Vindt u het te billijken dat banken die mede overeind gehouden zijn / worden met geld van de belastingbetaler, nu niet bereid zijn het boetebeding te laten vervallen bij vervroegde aflossing? Kunt u verklaren waarom alleen ABN AMRO en SNS het voornemen hebben de boeterente te laten vervallen?
Meerdere banken bekijken momenteel de mogelijkheid de boeterente te laten vervallen in het specifieke geval dat gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. Het is niet in alle gevallen mogelijk om zonder gevolgen de boeterente te laten vervallen door banken. Boeterente is een vergoeding voor gemiste (toekomstige) rente inkomsten waarmee rekening is gehouden bij het aantrekken van financiering en het bepalen van het rentepercentage. Dit betekent ook dat de boete alleen maar wordt gerekend als de marktrente lager is dan de contractrente. Het kunnen hanteren van een boeterente zorgt ervoor dat hypotheekverstrekkers bereid zijn hypotheken met een langere looptijd te verstrekken. Een langere looptijd biedt klanten voor een langere tijd zekerheid over hun maandelijkse lasten.
Deelt u de mening dat vervroegde aflossing kan bijdragen aan versterking van de bankbalansen en verlaging van het risico voor hypotheeknemer én hypotheekverstrekker, en dat hiermee een breed maatschappelijk belang wordt gediend?
Vervroegd aflossen kan een positief effect hebben op het tegengaan van het risico op restschulden van consumenten. Verlaging van de LTV’s kan ook gunstig uitpakken voor de bankbalansen en de positie van banken op de kapitaalmarkt. Een onvoorspelbare stroom aan vervroegde aflossingen is overigens niet per definitie wenselijk voor de bank omdat hierdoor een onzekere factor wordt toegevoegd aan de aangetrokken financiering. Dit kan uiteindelijk ook impact hebben op de klant.
Bent u bereid met de banken in overleg te gaan om het laten vervallen van de boeterente te bepleiten en om na te gaan onder welke voorwaarden dit verantwoord kan worden gerealiseerd?
Zoals bekend heb ik de banken gevraagd de boeterentes te laten vervallen indien gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. SNS heeft als eerste aangegeven hiertoe bereid te zijn. ABN AMRO kijkt concreet naar mogelijkheden voor het vervallen van de boeterentes. Naar ik heb begrepen willen ook andere banken kijken naar mogelijkheden om de boeterentes te laten vervallen, indien gebruik wordt gemaakt van deze tijdelijke verruimde schenkingsvrijstelling.
Bent u bereid, in verband met de algemene politieke beschouwingen, deze vragen te beantwoorden vóór dinsdag 24 september om 12.00 uur?
Ja.
Toezicht en regels verzekeraars |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verzekeraars klagen over te streng toezicht DNB»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel en op de klacht van de verzekeraars? Was de klacht van de verzekeraars al eerder bij u bekend?
De klacht van de verzekeraars is mij bekend. Er is regelmatig overleg met de verzekeraars over het verzekeringstoezicht. Voorts worden wijzigingen in het verzekeringstoezicht standaard geconsulteerd. In de beantwoording van deze vraag en de vragen 3 en 4 geef ik mijn reactie op het artikel.
In het artikel geven de verzekeraars aan dat Nederland als enige land in de Europese Unie vooruit zou lopen op de nieuwe Europese regels (Solvency II). Ze verwijzen daarbij naar de door mij voorgenomen aanscherping van het Nederlandse verzekeringstoezicht. Deze aanscherping is uitgewerkt in het Wijzigingsbesluit financiële markten 2014, dat thans voor advies bij de Raad van State ligt en onlangs is geconsulteerd.2 In dit wijzigingsbesluit wordt een zogenoemd «theoretisch solvabiliteitscriterium» voor middelgrote en grote levensverzekeraars geïntroduceerd, dat mede bepalend is of levensverzekeraars dividend kunnen uitkeren. Dit nieuwe solvabiliteitscriterium zal evenals de kapitaalseis onder Solvency II risicogeörienteerd zijn en beoogt een beeld te geven of de desbetreffende levensverzekeraar de komende 12 maanden aan de solvabiliteitseisen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) kan voldoen. Er zal nog te zijner tijd een consultatie van de concept ministeriële regeling plaatsvinden, waarin dit criterium nader wordt uitgewerkt. De hoogte van het criterium zal daarbij vastgesteld worden op basis van de impactstudie waar alle betrokken levensverzekeraars recentelijk aan meegewerkt hebben.
Zoals boven beschreven wordt de Nederlandse verzekeringssector dus ruim in de gelegenheid gesteld haar zorgen of geconstateerde technische problemen met betrekking tot de aanscherping van het Nederlandse verzekeringstoezicht voor het voetlicht te brengen. Ik hecht er tegelijk veel belang aan om nationaal dit toezicht, met name voor levensverzekeraars, reeds in 2014 aan te scherpen. De reden hiervoor is dat dit deel van de verzekeringssector hard getroffen wordt door de huidige omstandigheden.3 Zowel de omzet als de winstgevendheid van de levensverzekeraars staat namelijk erg onder druk. De omzet neemt af door de opkomst van het banksparen, de ontwikkelingen op de woningmarkt en de wijzigingen in het fiscale regime en door het verminderde vertrouwen van de consument in de levensverzekeringssector door de in het verleden verkochte beleggingsverzekeringen. Bovendien is de risicovrije kapitaalmarktrente laag, waardoor het aanbieden van rentegaranties zeer kostbaar is geworden, wat betekent dat traditionele levensverzekeringsproducten minder aantrekkelijk zijn. Daar komt bij dat de lage risicovrije kapitaalmarktrente en de daarmee samenhangende lage en volatiele beleggingsrendementen eveneens de winstgevendheid onder druk zetten. Mede om deze redenen was er bij DNB de behoefte om juist bij de levensverzekeraars de vinger extra aan de pols te kunnen houden en indien nodig in te grijpen. Met de aanscherping van het verzekeringstoezicht wordt hierin voorzien: met het theoretische solvabiliteitscriterium krijgt DNB namelijk meer handvatten om dividenduitkeringen van levensverzekeraars tegen te houden indien dit nodig mocht zijn.
Tot slot geven de verzekeraars in het artikel nog aan dat zij teleurgesteld zijn dat DNB geen versoepeling heeft doorgevoerd in de te gebruiken rekenrente voor de berekening van verplichtingen van natura-uitvaart-, levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De verzekeraars hadden hier op aangedrongen als gevolg van het feit dat na de afwaardering van de Franse Staat door ratingbureau Moody’s de Franse staatsleningen geen onderdeel meer uitmaken van de AAA ECB staatsleningencurve.
De achtergrond van de stellingname van de verzekeraars is dat DNB op grond van de Wft de bevoegdheid heeft te bepalen welke risicovrije rentecurves levens-, natura-uitvaart- en arbeidsongeschiktheidsverzekeraars zijn toegestaan te gebruiken bij de berekening van de verplichtingen jegens polishouders voor levens-, natura-uitvaart- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De reden dat DNB heeft besloten geen andere curves toe te staan dan de interbancaire swapcurve en de AAA ECB staatsleningencurve is dat DNB in het derde kwartaal van vorig jaar al een versoepeling heeft aangebracht door het gebruik van de zogenaamde UFR (ultimate forward rate) toe te staan. Hierdoor is het effect van de verwijdering van de Franse staatsleningen uit de AAA ECB Staatsleningencurve minder groot. Bovendien staat het verzekeraars ook vrij de interbancaire swapcurve te gaan gebruiken. Deze laatste curve zal eveneens toegepast worden onder het nieuwe risicogeoriënteerde toezichtregime Solvency II.
Klopt het dat de regels voor verzekeraars en het toezicht daarop in Nederland de strengste van Europa zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan en waardoor komt dit? Kunt u een vergelijkend overzicht geven van de regels en het toezicht voor verzekeraars in de verschillende landen in Europa? In hoeverre is er nog sprake van een gelijk speelveld? Als er sprake is van een ongelijk speelveld, welke concrete stappen gaat u dan zetten om dit recht te zetten?
Nee, het is onjuist dat de regels voor verzekeraars en het toezicht daarop in Nederland de strengste van Europa zouden zijn. Het beeld is heel diffuus. Zie vraag het antwoord op vraag 4 en 5 voor enkele concrete voorbeelden van verschillen tussen de huidige regels voor verzekeraars in verschillende lidstaten.
Vanwege de grote verschillen is het voor de Nederlandse verzekeraars van groot belang dat het Solvency II kader, dat een vergaande harmonisatie van de prudentiële eisen aan verzekeraars in Europa vormt, zo snel mogelijk wordt ingevoerd. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is dan ook om voor eind dit jaar een politiek akkoord te bereiken, zodat Solvency II per 1 januari 2016 voor alle middelgrote en grote verzekeraars van toepassing wordt. Met de invoering van Solvency II wordt een zo goed mogelijk level playing field in Europa gecreëerd. Om redenen die hierboven bij vraag 2 zijn genoemd wil ik echter niet tot 2016 wachten om aanscherpingen van het verzekeringstoezicht door te voeren.
Klopt het dat Nederland het enige land is dat vooruitloopt op de nieuwe Solvency II regels, waarover nog lang geen duidelijkheid is? Wat zijn de gevolgen van die strenge regels en toezicht voor de Nederlandse concurrentiepositie? Wat vindt u van deze gevolgen?
Nee, het is het onjuist dat Nederland het enige land zou zijn dat vooruit loopt op de nieuwe Solvency II regels. Het Verenigd Koninkrijk loopt bijvoorbeeld al jaren vooruit op Solvency II. Het Verenigd Koninkrijk kent namelijk al sinds 2001 een drie pijler benadering in het verzekeringstoezicht, die sterke gelijkenis kent met het Solvency II regime. Alle balansposten dienen in het Verenigd Koninkrijk op marktwaarde te worden gewaardeerd, er wordt een risicovrije marktrente gebruikt voor het uitrekenen van de technische voorzieningen en er is een risicogeoriënteerde kapitaalseis ingevoerd. Onder meer Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Finland, Zweden hebben aanpassingen doorgevoerd in de richting van de nieuwe Solvency II regels. Het betreft hier allemaal nationale initiatieven waarbij elementen van Solvency II zijn ingevoerd, die vaak gekoppeld zijn aan de landspecifieke implementatie van het eerdere Solvency I regime dat veel vrijheid aan de lidstaten liet. Deze initiatieven zijn daarmee niet goed met elkaar vergelijkbaar.
Voor de concurrentiepositie van de Nederlandse verzekeraars is een goede startpositie bij de invoering van Solvency II (verwacht in 2016) belangrijk. Hoe dichter de invoeringsdatum van Solvency II nadert, hoe belangrijker dit wordt. Met de beoogde aanscherpingen van het Nederlandse verzekeringstoezicht onder de Wft zal Nederland alvast meer richting Solvency II bewegen. Dit betekent dat Nederlandse verzekeraars te zijner tijd minder grote aanpassingen hoeven door te voeren dan het geval is in een aantal andere landen in de EU.
Klopt het dat de Nederlandse Bank strenger is dan andere toezichthouders in Europa als het gaat om de rekenrente? Indien dat het geval is, wat is daarvoor de reden?
De huidige Europese richtlijnen ten behoeve van het prudentiële toezicht laten verschillende opties open wat betreft de te gebruiken rekenrente. In enkele lidstaten zoals Frankrijk en Duitsland wordt thans nog een vaste rekenrente gebruikt (tussen de 3 en 6 procent), die vertraagd wordt verlaagd of verhoogd als de marktomstandigheden daar aanleiding toe geven. In een aantal lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden, Finland en Nederland, is gekozen voor een zogenaamde risicovrije marktrentestructuur, zoals ook in het toekomstige Europese kader (Solvency II) als basis zal worden gehanteerd. Bij de uitwerking van de risicovrije marktrentestructuur hanteert De Nederlandsche Bank inderdaad de strengste eisen. Echter, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Finland kennen naast het gebruik van de risicovrije marktrentestructuur ook reeds een risicogeoriënteerde kapitaalseis. Een dergelijke eis kent Nederland nog niet. Het is op voorhand daarom niet vast te stellen of het verzekeringstoezicht in de bovengenoemde landen lichter of zwaarder is dan het Nederlandse systeem. Uit de QIS5 impact studie waarvan de resultaten in 2011 bekend zijn gemaakt, bleek in elk geval dat in Finland in verhouding meer verzekeraars konden voldoen aan de Solvency II kapitaalseisen zoals voorgeschreven in deze impactstudie dan in Nederland, terwijl Nederland wel beter scoort dan het Verenigd Koninkrijk en Denemarken.
Lidstaten waar een vaste rekenrente wordt gehanteerd, lijken op dit moment wel duidelijk een lichter regime te hebben als het gaat om de regels met betrekking tot de lange termijn verzekeringverplichtingen (zoals pensioenverzekeringen en lijfrentes). Nadeel van een regime met een vaste rekenrente is echter dat het geen risicobeheersingprikkel kent om het renterisico, het risico van een dalende marktrente en daarmee gepaarde gaande dalende beleggingsopbrengsten, af te dekken.
In het Nederlandse verzekeringstoezicht wordt sinds de invoering van de Wft in 2007 de risicovrije kapitaalmarktrente toegepast in de waardering van technische voorzieningen voor natura-uitvaart-, levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Mede hierdoor hebben Nederlandse verzekeraars tijdig moeten anticiperen op de sterk gedaalde kapitaalmarktrentes en worden ze gestimuleerd om hun renterisico af te dekken. Nederlandse levensverzekeraars hebben daarom – gegeven de huidige lage rentestanden – een betere startpositie om Solvency II, waarin ook een risicovrije marktrente wordt voorgeschreven, in te voeren dan levensverzekeraars uit landen waar thans nog vaste rekenrentes gelden.
Daarbij is het nog van belang op te merken dat Nederlandse verzekeringsgroepen vanwege hun vele pensioenverzekeringen en lange termijn levensverzekeringen relatief gezien veel lange termijn verplichtingen kennen. Dit maakt hen extra gevoelig voor renteschommelingen. Het is daarom voor Nederlandse verzekeraars extra van belang om goed op de solvabiliteitspositie te letten en zich niet rijk te rekenen door veranderingen van de risicovrije marktrente te negeren.
Welke gevolgen heeft het feit dat verzekeraars extra buffers moeten aanhouden vanwege de rekenrente, c.q. het niet meer kunnen meetellen van de Franse rente, voor de investeringen van verzekeraars? Hoeveel minder kunnen verzekeraars daardoor investeren?
Verzekeraars zullen niet minder investeren door het aanhouden van extra buffers. De buffers van verzekeraars worden namelijk net als de aangehouden technische voorzieningen ten behoeve van toekomstige uitkeringen aan polishouders belegd. Een verzekeraar zal uiteraard zijn beleggingen wel moeten diversifiëren, maar het maakt daarbij niet uit of gaat om beleggingen van het buffervermogen of van de waarden die tegenover de technische voorzieningen staan.
Het bericht dat de servers van Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT) mogelijk zijn afgetapt door de NSA |
|
Wouter Koolmees (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichten dat de National Security Agency (NSA) het systeem van SWIFT heeft afgetapt en zich daarmee toegang heeft verschaft tot informatie over internationale financiële transacties die via dit systeem internationaal door banken worden uitgewisseld?1 Zo ja, kunt u bevestigen dat de NSA deze informatie heeft afgetapt?
Ja. Ik kan de juistheid van dat bericht echter niet bevestigen.
Kunt u bevestigen of uitsluiten dat de inbreuk in het SWIFT systeem ook de server van SWIFT betreft die in Nederland is geplaatst? Zo ja, bent u vooraf door de Amerikanen geïnformeerd over het aftappen van de SWIFT server op Nederlands grondgebied en kunt u in dat geval verhelderen op grond waarvan deze tap aan de orde is geweest? Zo nee, kunt u onderzoek doen hiernaar?
Ik heb uit verklaringen van SWIFT begrepen dat deze onderneming geen bewijs heeft gevonden voor de suggestie dat er ooit ongeautoriseerde toegang tot het systeem of de gegevens van SWIFT is geweest. Het is mij daarnaast bekend dat Eurocommissaris Malmström de Amerikaanse autoriteiten op 12 september jl. per brief om opheldering heeft gevraagd naar aanleiding van onder meer het door u aangehaalde nieuwsbericht.
De Nederlandse autoriteiten vervullen geen rol bij de gegevensoverdracht in het kader van het Terrorism Finance Tracking Program (TFTP). Die gegevensoverdracht aan de Verenigde Staten geschiedt op basis van de TFTP-overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten uit 2010. Ik wacht de uitkomsten van het naar aanleiding van de nieuwsberichten gestarte overleg tussen de Amerikaanse autoriteiten en Eurocommissaris Malmström af. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor tijdelijke opschorting van de TFTP-overeenkomst.
Indien u niet op de hoogte was van deze tap, welke maatregelen neemt u richting de Amerikanen om dit soort vergaande heimelijke inbreuken op (financiële) gegevens van Europese burgers een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens deze kwestie te bespreken met Eurocommissaris Malmstrom dan wel binnen de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) en/of in de aanstaande Raad Economische en Financiële Zaken (EcoFin-Raad) aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze inbreuk naar uw mening voor het EU-VS Terrorist Finance Tracking Programme (TFTP) waarin juist de bescherming van (financiële) gegevens van EU-burgers goed geregeld zou moeten zijn? Beoordeelt u deze inbreuk zodanig dat opschorting van het TFTP hier op zijn plaats zou zijn zolang er geen helderheid is over deze kwestie?
Zie antwoord vraag 2.
Pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoeveel Nederlanders (woonachtig in Nederland) hebben recht op een pensioen van de Griekse staat?
Het is mij niet bekend hoeveel personen die woonachtig zijn in Nederland recht hebben op een pensioen van de Griekse staat. Op het moment dat iemand in Nederland een AOW-pensioen aanvraagt speelt de SVB een rol bij het bevorderen van de aanvraag van een Grieks staatspensioen van personen die in het verleden in Griekenland verzekerd zijn geweest. De SVB beschikt niet over cijfers van het totaal aantal personen in Nederland met een Grieks pensioen omdat er niet altijd sprake is van samenloop met een AOW-pensioen. Een Grieks pensioen kan ingegaan zijn voor de AOW-gerechtigde leeftijd of iemand kan, met behoud van het Griekse pensioen, naar Nederland zijn gekomen zonder dat er recht is op een AOW-pensioen.
Hoeveel Nederlanders (woonachtig in Nederland) ontvangen ook daadwerkelijk dat pensioen van de Griekse staat?
Dat is mij niet bekend. De SVB heeft hier geen zicht op omdat de betaling van deze pensioenen niet via de SVB plaatsvindt maar rechtstreeks aan de pensioengerechtigde wordt gedaan.
Hoeveel mensen hebben zich in de afgelopen vijf jaar bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (of een andere overheidsinstantie) gemeld om hulp te vragen om een Grieks pensioen te innen?
Navraag bij de SVB leert dat er enkele signalen zijn binnengekomen van pensioengerechtigden in verband met hun Griekse staatspensioenen. Een van de signalen betrof een mededeling van de Griekse ambassade in Nederland waarin gemeld wordt dat tengevolge van een wijziging in de nationale Griekse wetgeving met ingang van 1 januari 2013 niet langer een kerstbonus, paasbonus en vakantietoeslag wordt uitbetaald op een Grieks staatspensioen.
Hoeveel verzoeken heeft de SVB aan Griekenland gedaan (bijvoorbeeld aan IKA, de Griekse SVB) om die pensioenen te innen?
Geen. De SVB is niet verantwoordelijk voor het innen van de pensioenen. De Griekse pensioen worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de pensioengerechtigde.
In hoeveel gevallen wordt het Griekse pensioen nu uitbetaald en hoeveel mensen hebben zich tevergeefs tot de SVB gewend voor hulp?
Het is de SVB onbekend hoeveel Griekse pensioenen worden uitbetaald. Een enkeling heeft zich tot de SVB gewend voor hulp. In deze enkele gevallen heeft de SVB contact opgenomen met haar verbindingsorgaan in Griekenland en om opheldering gevraagd. Een reactie is nog uitgebleven.
Heeft u contact met andere landen, waar mensen wonen die recht hebben op pensioenen uit Griekenland en die ook problemen ondervinden om die pensioenen te innen zoals Groot Brittannië, Duitsland en België?
Nee. Ik heb tot nu toe geen signalen ontvangen die aanleiding geven tot dergelijke stappen.
Werkt u samen met andere landen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u dit probleem al eens besproken met de Griekse regering?
Zie antwoord vraag 6.
Tot wie kunnen mensen zich in Nederland wenden als zij er niet in slagen het Griekse pensioen waar zij recht op hebben, te innen?
Het innen van het ouderdomspensioen behoort tot de verantwoordelijkheid van de pensioengerechtigde zelf. Indien er op grote schaal problemen zijn, zou gekeken kunnen worden of de SVB of SZW hierin kan bemiddelen. Op dit moment zijn mij geen signalen bekend die daar aanleiding toe geven.
Heeft u kennisgenomen van de mogelijke transfer van sterspeler Gareth Bale, van Tottenham Hotspur naar Real Madrid, voor het astronomische bedrag van 100 miljoen euro?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Real Madrid een belastingschuld heeft en dat de noodlijdende Spaanse bank Bankia nog steeds een van de huisbankiers is van Real Madrid?
Ik doe geen uitspraken over de individuele belastingzaken in Spanje en ook niet over de relatie tussen Bankia en Real Madrid.
Kunt u tevens bevestigen dat Bankia de afgelopen jaren voor miljarden euro’s aan steun heeft ontvangen, waar Nederlandse belastingbetalers via het ESM (European Stability Mechanism) aan hebben meebetaald?
Het ESM is opgericht om de financiële stabiliteit binnen de eurozone te waarborgen. Nederland participeert in het ESM door middel van gestort kapitaal en oproepbaar kapitaal. De Spaanse overheid is een lening aangegaan bij het ESM ten behoeve van Spaanse banken. De Spaanse overheid heeft – via het agentschap van de Spaanse overheid (FROB) – kapitaalinjecties gedaan in de Spaanse banken. In dit kader heeft ook Bankia financiële steun ontvangen.
Het verlenen van steun gaat gepaard met stringente voorwaarden, waaronder het goedkeuren van herstructureringsplannen voor de betreffende banken door de Europese Commissie, waarbij ook getoetst is of aan de geldende staatssteun eisen is voldaan (zie hiervoor ook kamerbrief «Spaanse programma voor bankensteun» d.d. 11 juli 2012 met kenmerk BFB2012–876M). Bankia voldoet aan deze voorwaarden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Spaanse banken met Nederlands belastinggeld gokken op de transfermarkt van het betaald voetbal?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zelf voetballen? Zo ja, wat zou uw marktwaarde zijn? Met hoeveel zou de Nederlandse staatsschuld kunnen dalen als we u zouden verkopen aan bijvoorbeeld FC Knudde?
Nee.
De vergoedingen die de Trojka in rekening brengt bij steunprogramma’s |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Is het waar dat de Trojka sinds 2010 voor 224 miljoen euro aan vergoedingen heeft ontvangen in het kader van het steunprogramma voor Ierland?1
Nee. De Trojka bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie, de ECB en het IMF. De genoemde kosten hebben betrekking op de overeengekomen vergoedingen, die Ierland in de periode 2010–2012 heeft betaald aan het EFSF en het IMF voor de door deze instellingen verstrekte leningen, bovenop de rente over deze leningen.
Zijn dit hoofdzakelijk «service and administration fees»?
In de leningovereenkomst van het EFSF met Ierland zijn drie vergoedingen opgenomen (naast de verschuldigde rente) t.w. een «commitment fee», een «service fee» en een «guarantee commission fee» (zie de master financial facility agreement http://www.efsf.europa.eu/attachments/efsf_ireland_ffa.pdf).
De lening van het IMF aan Ierland onder de Extended Fund Facility (EFF) kent een onderscheid tussen een service charge en een commitment fee. De service charge is de vergoeding van kosten gemaakt door het IMF indien een land een beroep op middelen doet. De commitment fee dient als vergoeding voor administratieve kosten indien een land niet trekt. Een land betaalt deze fee voorafgaande aan de trekking en krijgt het bedrag terug indien het een beroep doet op middelen van het IMF. De hoogte van de fee wordt mede bepaald door de omvang van het trekkingsrecht (zie voor toelichting op de EFF-faciliteit http://www.imf.org/external/np/exr/facts/pdf/eff.pdf).
Het aandeel van beide instellingen in het totaal van de vergoedingen is afhankelijk van de omvang van de verstrekte lening en de hoogte van bovengenoemde vergoedingen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kosten die door de verschillende instanties in rekening worden gebracht aan de programmalanden Ierland, Portugal en Griekenland.
Base rate
Commitment fee
Service fee/charge
Guarantee commission fee
EFSF/ESM
Cost of funding
variabel
50 basispunten (bp) upfront, 0,5 bp per jaar
10 bp per jaar
EFSM
Back-to-back
nvt
nvt
nvt
IMF
SDR-rente
variabel1
50 basispunten
nvt
De commitment fee wordt terugbetaald als er een beroep wordt gedaan op de IMF middelen, zoals op de programmalanden van toepassing is.
Welke instanties brengen deze in rekening, en welk aandeel is voor welke instantie bestemd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarop is de hoogte van deze «service and administration fees» gebaseerd?
De hoogte van de verschillende vergoedingen is vastgelegd in het prijsbeleid van het EFSF en het IMF. In het «framework agreement» van het EFSF is bepaald dat in het prijsbeleid rekening gehouden wordt met een vergoeding voor de lidstaten die garanties verstrekken aan het EFSF: hier is de guarantee commission fee voor bedoeld. De service fee is bedoeld om de operationele kosten van het EFSF te dekken. De commitment fee wordt door het EFSF aan de programmalanden in rekening gebracht om de zogenoemde negative carry te dekken: dit zijn de kosten die ontstaan doordat EFSF eerst de middelen op de markt aantrekt en pas later uitkeert aan de programmalanden.
De service charge van het IMF bedraagt altijd 50 basispunten van het uitstaande bedrag als vergoeding van kosten gemaakt door het IMF indien een land een beroep op middelen doet. De commitment fee van het IMF is afhankelijk van de grootte van het programma: 15 basispunten voor programma’s tot 200% quota; 30 basispunten voor programma’s tussen 200%-1000% quota en 60 basispunten voor programma’s boven 1000% quota.
Betreft het hier (ook) betalingen aan het ESM (European Stability Mechanism)? Zo ja, heeft er ooit een evaluatie plaatsgevonden van de «service fees», zoals aangekondigd in de «pricing guidelines» van het ESM?
Nee. Het Ierse macro-economisch aanpassingsprogramma wordt gefinancierd via leningen vanuit het EFSF, het EFSM en het IMF alsmede bilaterale leningen van het VK, Denemarken en Zweden; er is geen sprake van leningen vanuit het ESM. Sinds de oprichting van het EFSF in juni 2010 is het prijsbeleid meermaals herzien. Bij het opstellen van het prijsbeleid van het ESM is rekening gehouden met de ervaringen van het prijsbeleid van het EFSF. De richtsnoeren voor de beprijzing van ESM-instrumenten heb ik eerder aan de Kamer toegezonden (zie TK 2012–2013 21 501-07 nr. 954).
Kunnen programmalanden rekenen op een terugbetaling van de in rekening gebrachte administratie- en servicekosten, indien deze achteraf lager blijken uit te vallen? Zo neen, waarom niet?
Nee, dit is niet voorzien in de EFSF Framework Agreement. De prijsstelling van de leningen is een integraal onderdeel van de aan de lening verbonden voorwaarden. Aanpassing van deze voorwaarden vereist een unaniem besluit van de lidstaten die garant staan voor het EFSF. Ook voor het IMF geldt dat de vergoedingen zijn vastgesteld en voor alle programmalanden op dezelfde manier zijn opgebouwd. Daarbij zij aangetekend dat, zoals ook hierboven gemeld, de commitment fee wordt terugbetaald als er een beroep wordt gedaan op de IMF-middelen.
Wat is het totaal aan betaalde vergoedingen per programmaland?
Op basis van informatie verkregen van het EFSF en het IMF bedraagt het totaal aan betaalde vergoedingen aan EFSF en IMF in de periode 2010- 2012 (in mln euro):
Ierland
164
Portugal
208
Griekenland
675
De door Ierland betaalde vergoedingen aan het EFSF en IMF zijn lager dan de 224 mln euro genoemd in vraag 1, die gebaseerd is op cijfers uit jaarverslagen van het Ierse agentschap voor schuldmanagement. Naast mogelijke verschillen in accounting-standaarden, kan dit te maken hebben met vergoedingen die Ierland heeft betaald over het gedeelte van het programma dat met bilaterale leningen van VK, Denemarken en Zweden is gefinancierd. Spanje heeft in 2012 gebruik gemaakt van de ESM-faciliteit voor herkapitalisatie van financiële instellingen. Aangezien het geen macro-economisch aanpassings-programma betreft, wordt Spanje niet aangeduid als programmaland. Spanje heeft aan het ESM in 2012 197 mln euro aan contractueel overeengekomen vergoedingen betaald.
Wat is de huidige rente die de verschillende programmalanden op dit moment betalen, uitgesplitst naar de verschillende bestandsdelen?
De rente die de verschillende programmalanden momenteel betalen is bij EFSF, EFSM en ESM afhankelijk van de rente waarvoor deze op de geld- en kapitaalmarkt lenen (zgn. cost of funding). Zoals beschreven staat in de «pricing policy» van het ESM is geen sprake van directe doorgifte door EFSF/ESM van uitgegeven leningen aan specifieke programmalanden. Het verschuldigde rentepercentage is een samenstelling van de rente die EFSF/ ESM betaalt voor uitgiftes met verschillende looptijden; voor kortlopende leningen (looptijd 3–6 maanden) bedraagt de huidige rente circa 0% en voor tienjaars-leningen betaalt het ESM/EFSF circa 2% rente. Op basis van de op de markt aangetrokken middelen berekent het ESM/EFSF op dagbasis de gemiddelde financieringskosten, welke worden doorberekend aan de programmalanden. (Informatie over recente uitgiftes van EFSF/ESM-schuldpapier is te vinden op de website van het EFSF en het ESM).
De prijsstelling van het EFSM kent als uitgangspunt dat deze direct worden doorgegeven aan de specifieke programmalanden tegen dezelfde rente als waarvoor de Europese Commissie inleent.
De rente voor IMF-leningen bestaat uit verschillende onderdelen. De basisrente wordt wekelijks bepaald door de SDR-rente: deze bedraagt momenteel 1,06%. Daarnaast geldt een opslag van 200 basispunten voor het gedeelte van de lening dat boven 300% van het quotum van het land uitkomt (dat op dit moment geldt voor alle programmalanden). Hiermee komt de rente uit op 3,06% voor het bedrag dat boven de 300% van het quotum komt. Bovendien betaalt een land 100 basispunten extra als de lening langer dan drie jaar boven 300% van het quotum van een land uitkomt om te ontmoedigen dat er langdurig van de faciliteiten gebruik wordt gemaakt. Dat is op dit moment alleen van toepassing op Griekenland. De rente die Griekenland betaalt bedraagt momenteel daarom 4,06%. Voor de overige bedragen wordt de basisrente berekend.
Hoe de tabaksindustrie de tabakswinkelier voor haar karretje spant |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «De macht van de tabakslobby, hoe de industrie de winkelier voor haar karretje spant»?1
Het staat de NSO en aan de NSO gelieerde organisaties vrij de belangen van de tabaksdetailhandel in Nederland te behartigen.
Op de website van de NSO, www.tabaksdetailhandel.nl , staat dat het Fonds Samenwerking Industrie & Tabaksspeciaalzaken (FSIT) financiële ondersteuning biedt op bijvoorbeeld het gebied van winkelveiligheid en de handhaving van de leeftijdsgrens.
Ik sluit niet uit dat er nog andere, met het FSIT vergelijkbare, organisaties bestaan. Zo wordt op de website van de NSO nog een aantal andere aan de NSO verbonden of gelieerde organisaties genoemd: de Stichting Promotie Tabaksdetailhandel (SPT), het Fonds Tabak Speciaalzaken (FTS), de Stichting TabakPlus en het Bureau Tabaksdetailhandel. Het is niet aan het kabinet om te voorkomen dat dergelijke organisaties, die de belangen van een sector willen vertegenwoordigen, worden opgericht. Wel geldt voor deze organisaties dat zij zich moeten houden aan relevante wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het verbod op reclame voor tabaksproducten.
Wat is uw (morele) oordeel over het intransparant steunen van campagnes en stichtingen tegen tabaksontmoediging door de tabaksindustrie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de oprichting van het Fonds Samenwerking Industrie & Tabaksspeciaalzaken (FSIT), waarvan de NSO (Nederlandse Sigarenverkopers Organisatie) voorzitter is en andere bestuurders bestaan uit vertegenwoordigers van tabaksfabrikanten, dat onder andere als doel heeft de tabaksdetailhandel te promoten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere tabaksorganisaties of «geldwervers» vergelijkbaar met FSIT zijn opgericht sinds 2010, en wat is uw mening daarover?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er geen organisaties worden opgericht met als doel op een intransparante wijze geld op te halen om daarmee de tabaksontmoediging tegen te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
De boekhouding van het Rijk |
|
Henk Nijboer (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Ministeries geven 472 miljoen euro onrechtmatig uit» en «Ik heb veel gezien, maar dit zijn echt amateurs»?1
Ja
Deelt u de mening dat de Rijksoverheid aan de belastingbetaler verplicht is dat iedere euro op de begroting rechtmatig en efficiënt wordt besteed?
Het kabinet streeft ernaar om de beschikbare begrotingsgelden zo efficiënt en rechtmatig mogelijk te besteden. Het Rijk heeft in 2012 ruim € 236,4 miljard uitgegeven. Hiervan is € 235,92 miljard (99,80%) volgens de Algemene Rekenkamer rechtmatig besteed (zie ook het antwoord op vraag 3). Het onrechtmatigheidspercentage van de rijksuitgaven in 2012 (0,20%: circa € 470 miljoen) bleef daarmee ruim binnen de tolerantiegrens van 1%. Dit is – ook in internationaal opzicht – een uiterst laag onrechtmatigheidspercentage. Van deze € 470 miljoen is ongeveer 60% overigens niet fout maar onzeker. Van deze onzekere uitgaven kon door de afzonderlijke ministeries onvoldoende worden aangetoond dat deze uitgaven aan alle rechtmatigheidseisen hebben voldaan.
De rechtmatigheid van de rijksuitgaven ligt in Nederland op een zeer hoog niveau, ook in internationaal perspectief. Uit de Financiële Jaarverslagen van het Rijk van voorgaande jaren en de rapporten van de Algemene Rekenkamer van eerdere Verantwoordingsdagen kan de Kamer opmaken dat dit – gelukkig – al vele jaren het geval is.
Kunt u voor elk van de in de artikelen aangehaalde cijfers, over onrechtmatige uitgaven of uitgaven waarover onzekerheid bestaat over de rechtmatigheid, toelichten of deze correct zijn?
De juiste cijfers over onrechtmatige uitgaven of uitgaven waarover onzekerheid bestaat over de rechtmatigheid zijn gedetailleerd terug te vinden in bijlage 2 van het rapport «Staat van de rijksverantwoording 2012»2, de website van de Algemene Rekenkamer «Controle op uitgaven en inkomsten van het Rijk (augustus 2013)»3 en in haar rapporten bij de jaarverslagen 2012 van de afzonderlijke ministeries4. Deze rapporten bevatten het resultaat van het jaarlijkse verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer. Bij dit verantwoordingsonderzoek steunt de Algemene Rekenkamer als externe controleur van de rijksoverheid onder meer op gegevens en de rapporten van de interne accountants van de ministeries die vrijwel allemaal zijn ondergebracht in de Auditdienst Rijk (ADR).
Over de jaarverslagen 2012 van de ministeries en de genoemde rapporten van de Algemene Rekenkamer heeft de Tweede Kamer het plenaire Verantwoordingsdebat gevoerd op donderdag 16 mei 2013 (de dag na Verantwoordingsdag) met de minister-president en mijzelf. Hierbij kwamen de rechtmatigheid van de rijksuitgaven en de kwaliteit van de bedrijfsvoering van de rijksoverheid veelvuldig aan de orde. Na het Verantwoordingsdebat heeft de Tweede Kamer in commissievergaderingen diverse debatten gehouden over de jaarverslagen van de ministeries en de genoemde rapporten van de Algemene Rekenkamer. Op basis van deze jaarverslagen, de rapporten van de Algemene Rekenkamer en de uitkomsten van deze debatten heeft de Tweede Kamer de ministers op 4 juli 2013 decharge verleend, mede na toezeggingen van de ministers over de geconstateerde aandachtspunten. De Algemene Rekenkamer volgt, zoals gebruikelijk, in hoeverre de ministers aan de toezeggingen gestalte geven en zal hierover rapporteren op de volgende Verantwoordingsdag (21 mei 2014).
Wat is uw reactie op de zeven bevindingen in het artikel en het oordeel dat verschillende accountants hierover geven?
Deze weergave herken ik niet. Dit oordeel is ook niet in overeenstemming met de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat het Rijk zijn bedrijfsvoering in 2012 over het algemeen redelijk op orde heeft, ook in deze tijd van bezuinigingen en reorganisaties.5
Voor zover de bevindingen in het artikel overeenkomen met de bevindingen van de Algemene Rekenkamer in de genoemde rapporten, hebben de afzonderlijke ministers hierop gereageerd met een bestuurlijke reactie die is opgenomen in de u bekende rapporten van de Algemene Rekenkamer. Hierin zijn ook de toezeggingen opgenomen van de ministers over de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde aandachtspunten in de bedrijfsvoering van de betreffende ministeries.
Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van de rapporten van de auditdienst en welke maatregelen bent u nog voornemens te nemen?
De afzonderlijke ministers zijn verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering op hun ministerie en verantwoorden zich hierover in hun jaarverslagen. De afzonderlijke ministers hebben daarom ook gereageerd op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer, inclusief de geconstateerde aandachtspunten in de bedrijfsvoering zoals opgenomen in de rapporten van de Algemene Rekenkamer bij de jaarverslagen 2012.
Als minister van Financiën ben ik systeemverantwoordelijk voor de rijksbrede financiële bedrijfsvoering (financieel beheer en materieelbeheer) en leg ik hierover verantwoording af in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. Namens het kabinet heb ik gereageerd op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer in het eerdergenoemde rapport «Staat van de rijksverantwoording 2012». Hierin zijn ook de maatregelen opgenomen die het kabinet heeft genomen of nog voornemens is te nemen, mede naar aanleiding van de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer betreffende de rijksbrede financiële bedrijfsvoering.
De Algemene Rekenkamer volgt in hoeverre de ministers aan de gedane toezeggingen gestalte geven en zal hierover rapporteren aan de Kamer.
De verbetering van het toezicht op belangrijke financiële benchmarks na berichtgeving over mogelijke manipulatie |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Oude Euribor amateuristisch» en «Toezichthouders vinden bewijs voor manipulatie derivatenmarkt» in het Financieele Dagblad van respectievelijk 10 juni en 5 augustus jongstleden?1
Ja.
Deelt u de mening dat een grondige hervorming van de vaststelling van belangrijke financiële indices, zoals de Libor, de Euribor en de ISDAfix nodig is, omdat deze indices de basis zijn voor duizenden miljarden aan financiële contracten, maar deze veelal worden vastgesteld op basis van inschattingen van bankiers bij een selecte groep van financiële instellingen die een direct belang kunnen hebben bij de ontwikkeling van diezelfde index?
Ik deel uw mening dat het belangrijk is dat financiële benchmarks op een integere en transparante wijze tot stand komen en dat manipulatie moet worden voorkomen. In dit licht steunt Nederland de verschillende initiatieven die in Europa en in internationaal verband worden genomen, zoals de Principles for Benchmark-Setting Processes in the EU van EBA/ESMA en de Principles for Financial Benchmarks van IOSCO. Deze initiatieven beogen de integriteit van financiële benchmarks te vergroten en bieden de verschillende actoren in het proces rondom de totstandkoming van benchmarks – zoals de samensteller van de benchmark, bijdragende partijen en degene die de benchmark publiceert – een gemeenschappelijk kader voor de wijze van totstandkoming. In navolging van bovengenoemde initiatieven is de Europese Commissie voornemens het samenstellen en gebruik van financiële benchmarks wettelijk te reguleren middels een verordening. Gezien de grote diversiteit aan benchmarks, acht Nederland het echter van belang dat eventuele regulering proportioneel is ten opzichte van het belang en de aard van de benchmark. Voor veelgebruikte benchmarks en met name benchmarks die discretionair tot stand komen op basis van inzendingen door marktpartijen zoals LIBOR en EURIBOR, lijkt vergaande regulering voor de hand te liggen, terwijl voor andere benchmarks beperkte vormen van regulering opportuun kunnen zijn.
Een van de aspecten waar de bovengenoemde initiatieven zich op richten, is het gebruik van meer transactiegegevens bij de berekening van benchmarks. Het kabinet steunt dit principe, maar plaatst daarbij wel de kanttekening dat het gebruik van transactiedata niet (altijd) bij iedere benchmark mogelijk of wenselijk is. In een illiquide markt kunnen bijvoorbeeld onvoldoende transactiegegevens voorhanden zijn, waardoor er geen benchmark vastgesteld zou kunnen worden, terwijl marktpartijen hier mogelijk wel behoefte aan hebben. Bovendien kan de verplichting om in een illiquide markt transactiegegevens te gebruiken er juist voor zorgen dat de benchmark makkelijker gemanipuleerd kan worden, aangezien een enkele transactie een groot effect zal hebben op de benchmark. Het kabinet is daarom voorstander van een aanpak waarbij het uitgangspunt is dat transactiegegevens gebruikt worden, maar waarbij – afhankelijk van de omstandigheden – ook andere gegevens gebruikt kunnen worden in de berekening. Hierbij is het echter wel van belang dat voor de verschillende actoren transparant is op basis van welke gegevens de benchmark tot stand is gekomen, zodat voor partijen duidelijk is of en in hoeverre de benchmark gebaseerd is op inschattingen van bijdragende instellingen in plaats van daadwerkelijke transacties. Het voordeel van een dergelijke aanpak, die ook wordt voorgestaan door IOSCO en EBA/ESMA, is dat rekening kan worden gehouden met de specifieke eigenschappen en het doel van een benchmark.
Een ander belangrijk aspect van de initiatieven om de integriteit van benchmarks te waarborgen, is het verbeteren van de governance van zowel de instanties die benchmarks samenstellen en/of publiceren als de instellingen die data aanleveren ten behoeve van de berekening van benchmarks. Daarbij kan gedacht worden aan eisen aan de bedrijfsvoering van deze partijen die belangenverstrengeling moeten voorkomen (zoals Chinese walls)en maatregelen om het interne toezicht op het totstandkomingsproces te verbeteren (zoals audit- en rapportageverplichtingen). Het kabinet beschouwt dergelijke maatregelen als een belangrijke stap om de integriteit en transparantie van financiële benchmarks op korte termijn te verbeteren.
Welke Nederlandse banken hebben in de afgelopen vijf jaar een bijdrage geleverd aan de vaststelling van de Libor, de Euribor en de ISDAfix? Is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bevoegd de rechtmatigheid van de bijdrage van Nederlandse banken aan buitenlands geregistreerde indices te onderzoeken?
De afgelopen vijf jaar hebben drie Nederlandse banken als bijdragende partij gefunctioneerd bij de vaststelling van de financiële benchmarks LIBOR en EURIBOR. De Nederlandse bank die tot op heden zitting heeft genomen in het panel van bijdragende banken voor de vaststelling van LIBOR is de Rabobank. Thans is binnen EURIBOR enkel ING Bank als Nederlandse partij actief. In het verleden zat ook ABN Amro in het panel van EURIBOR. Na de opsplitsing van ABN AMRO in 2007 is tot februari 2010 sprake geweest van een overgangsperiode, waarbij ABN AMRO verantwoordelijk was voor de bijdrage aan het EURIBOR panel. Na deze datum heeft RBS deze taak overgenomen. Naar mijn waarneming leveren Nederlandse banken op dit moment geen bijdrage aan de benchmark ISDAfix.
Op dit moment ligt de bevoegdheid om bestuursrechtelijk op te treden tegen eventuele manipulatie van benchmarks door in Nederland onder toezicht staande instellingen primair bij De Nederlandsche Bank (DNB), als vergunningverlenende toezichthouder. De grondslag voor die bevoegdheden is neergelegd in de Wet op het financieel toezicht (Wft), waarin is bepaald dat onder toezicht staande instellingen moeten voldoen aan de eisen met betrekking tot integere en beheerste bedrijfsvoering.
Benchmarks kwalificeren niet als financiële instrumenten en zijn op dit moment ook niet op andere wijze onder de reikwijdte van de regels ter voorkoming van marktmisbruik gebracht. Met de nieuwe Verordening marktmisbruik zal manipulatie van benchmarks wel onder de reikwijdte van de regels ter voorkoming van marktmisbruik worden gebracht. Deze uitbreiding van de mogelijkheden om manipulatie van benchmarks aan te pakken stelt de AFM in de toekomst in staat om manipulatie van benchmarks meer effectief aan te pakken en geeft de mogelijkheid om dergelijke manipulatie ook strafrechtelijk te vervolgen.
Kunt u een inschatting geven van de totale waarde van financiële contracten die gelinkt zijn aan de Libor en Euribor indices in 2012 en wat de absolute financiële impact van een afwijking met 1 basispunt zou betekenen omgeslagen over al deze contracten?
Hoewel de exacte omvang niet bekend is, wordt de totale waarde van financiële contracten die gebruik maken van de benchmark LIBOR geschat op minimaal USD 300 biljoen.4 Andere schattingen gaan zelfs tot USD 800 biljoen. Data over de totale waarde van de contracten die refereren naar EURIBOR is slechts beperkt voorhanden. Volgens informatie van de Bank for International Settlements van eind 2012 was de totale geschatte waarde van over-the-counter (OTC) rentederivaten die gebruik maakten van eurorentetarieven USD187 biljoen; het merendeel van deze contracten gebruikten naar verwachting EURIBOR als benchmark.5 De ECB schat de totale waarde van contracten die EURIBOR als benchmark gebruiken op enkele honderden biljoenen euro’s.6
Op de vraag wat de financiële impact is van een afwijking van bijvoorbeeld één basispunt kan ik geen antwoord geven, omdat dit inzicht vereist in de posities van alle marktpartijen. De vermenigvuldiging van de marktomvang met de afwijking van één basispunt geeft een onjuiste inschatting van de impact. Een deel van de marktpartijen zal namelijk profiteren van deze afwijking terwijl het andere deel van de markt wordt benadeeld.
Wat is uw opvatting over het in juli verschenen rapport van de International Organization of Securities Commissions (IOSCO) over de principes voor de vaststelling van financiële benchmarks? Kunt u de aanbevelingen uit het IOSCO rapport onderschrijven?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het kabinetsstandpunt over het door de Europese Commissie gepubliceerde consultatiedocument voor een verordening over de regulering van financiële indices?3 Steunt u de koers richting de vaststelling van benchmarks op basis van daadwerkelijke gedane markttransacties in plaats van inschattingen? Welke voor- en nadelen ziet u aan volledig op markttransacties gebaseerde indices?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er voorstander van om de European Securities and Markets Authority (ESMA) toezicht te laten houden op de vaststelling van alle financiële indices in de Europese Unie? Zo ja, vindt u dan ook dat ESMA moet kunnen beschikken over een sanctionerend en dwingend instrumentarium? Zo nee, waarom niet?
Gezien het internationale karakter van financiële benchmarks ligt het de hand om ESMA een rol te geven in het toezicht op financiële benchmarks. Daarbij moet echter in overweging worden genomen dat het aantal benchmarks zeer omvangrijk is, waardoor het in de praktijk niet haalbaar lijkt dat ESMA direct toezicht uitoefent op alle financiële benchmarks in de Europese Unie. Wel kan gedacht worden aan een benadering waarbij het directe toezicht van ESMA zich beperkt tot «systeemrelevante» benchmarks. In dat geval is het ook wenselijk dat ESMA over een adequaat toezichtsinstrumentarium beschikt.
Hoe beziet u de door de voorzitter van ESMA gedane aanbeveling om financiële instellingen of andere bedrijven te verplichten deel te nemen aan panels die indices zoals de Libor en de Euribor vaststellen?4
De kwaliteit van een benchmark is mede afhankelijk van de mate van participatie van marktpartijen; het is van belang dat een representatief deel van de markt bijdraagt aan de totstandkoming van de benchmark. In dit opzicht is het belangrijk dat instellingen die tot dit deel van de markt behoren ook hun verantwoordelijk-heid nemen en bijdragen aan de totstandkoming van de benchmark. Er moet echter niet uit het oog worden verloren dat benchmarks in de kern marktgedreven zijn en op initiatief van marktpartijen tot stand komen. Het marktgedreven karakter van een benchmark betekent dat een benchmark ook moet kunnen verdwijnen wanneer deze niet langer voorziet in de behoefte van de markt. Het gebruik van een benchmark kan echter zo wijdverbreid zijn dat wanneer deze verdwijnt, dit grote gevolgen voor de financiële stabiliteit zou kunnen hebben. In dat geval kan het volgens het kabinet wenselijk zijn om marktpartijen alsnog te verplichten de benchmark in stand te houden, in ieder geval totdat een geschikt alternatief is gevonden voor de (verdwijnende) benchmark. Verder is het in dit opzicht ook belangrijk dat zowel de partij die de benchmark vaststelt als partijen die gebruik maken van benchmarks voorzieningen treffen voor het geval de benchmark (tijdelijk) niet beschikbaar is. Ook IOSCO en EBA/ESMA wijzen in hun aanbevelingen over financiële benchmarks op het belang van dit soort voorzieningen.
Deelt u de opvatting dat financiële instellingen of andere bedrijven die een bijdrage leveren aan de vaststelling van een financiële benchmark ook zelf in hun interne organisatie maatregelen moeten treffen om misbruik te voorkomen, zoals door het creëren van «Chinese walls» of een verplichte externe audit van de bijdrages ter vaststelling van een financiële benchmark?
Zie antwoord vraag 2.