Het bericht ‘Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus’ |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het bericht «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus»?1
Wat is uw mening over de feiten dat (1) Natuurmonumenten de directie een bonus verstrekt terwijl dit niet is toegestaan volgens de brancheregels, (2) dit niet wordt vermeld in het jaarverslag en (3) dit na kritische vragen wordt hersteld in een herzien jaarverslag, maar dat dit herziene jaarverslag vervolgens (in eerste instantie) niet online wordt gezet?
Bent u bereid Natuurmonumenten – met wie u een subsidierelatie heeft- aan te spreken op deze fouten?
Voor welke prestaties heeft de directie exact de bonus ontvangen?
Hebben alle andere medewerkers van Natuurmonumenten ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Hebben de medewerkers die bijgedragen hebben aan de bij vier genoemde prestaties ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Bent u ervan op de hoogte dat het directeurssalaris bij Natuurmonumenten 138 duizend euro bedraagt plus 12 duizend euro vakantiegeld (en bovengenoemde bonus)? Wat vindt u van de hoogte van dit salaris voor een goededoelenorganisatie?
Bent u ervan op de hoogte dat dit 14% meer is dan het voorgaande jaar? Vindt u deze verhoging redelijk of bent u van mening dat dit niet in lijn is met de maatschappelijke kritiek op de grote inkomensverschillen tussen lagere en hogere inkomens? Heeft de rest van het personeel ook 14% salarisverhoging ontvangen?
Hoe verklaart u dat het accountantsverslag is goedgekeurd ondanks deze fout?
Kunt u deze maal een serieus antwoord op bovenstaande vragen geven waarbij per vraag een inhoudelijk antwoord wordt geformuleerd?
Ik beantwoord vragen altijd serieus. Gezien de aard van uw vragen in relatie tot mijn verantwoordelijkheid heb ik gemeend uw vragen adequaat te hebben beantwoord. Ik heb bij de beantwoording van uw vragen tevens rekening gehouden met bevoegdheden die bij de vereniging Natuurmonumenten zelf, en meer in het bijzonder haar Verenigingsraad, zijn belegd.
Vindt u zelf als oud-Kamerlid dat u de Kamer serieus neemt bij haar recht op het stellen van schriftelijke vragen en het recht op informatie gezien de wijze waarop u de vragen over het bericht: «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus» op 31 augustus jongstleden heeft beantwoord? Zo ja, kunt u dit toelichten?2
Ja. Voor een toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Misstanden in de nertsenhouderij en massale uitbreidingen door nertsenhouders |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Schokkende beelden van nertsen met verwondingen in nertsenfokkerij Milheeze» van Omroep Brabant?1
Ja.
Op de beelden zijn verschillende nertsen met grote open wonden te zien: hoe verklaart u dat deze misstanden mogelijk zijn in de Nederlandse nertsenhouderij?
Op de beelden zijn dieren met grote verwondingen te zien. Dat is ernstig en deze dieren hebben zorg nodig. Aan de hand van de beelden is echter geen verklaring te geven van de oorzaak van deze specifieke verwondingen, noch of deze beelden afkomstig zijn van Nederlandse bedrijven. Omdat het onduidelijk is hoe, waar en wanneer de door u aangeduide beelden verkregen zijn, kan ik deze niet nader duiden in relatie tot de huidige situatie in de Nederlandse nertsenhouderij.
Wat gaat u doen om misstanden bij Nederlandse nertsenhouders te voorkomen en te bestrijden?
De NVWA inspecteert in 2015 de helft van alle nertsenhouderijen ten behoeve van de welzijnsnormen, in 2016 de andere helft. Wanneer daarbij dieren worden aangetroffen waarbij de nodige zorg wordt onthouden, of wanneer niet aan de huisvestingseisen wordt voldaan, kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden opgetreden.
Wat is uw mening over de toestanden op de nertsenhouderij die hier bloot zijn gelegd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Onderkent u dat hier sprake is van dierenleed? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie onderneemt u tegen de betreffende nertsenhouder? Ziet u mogelijkheden voor het opleggen van een houdverbod?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Algemeen geldt dat een houdverbod mogelijk is als bijkomende straf. Dit is een maatregel die via het strafrecht kan worden opgelegd. Het is aan de strafrechter om te besluiten of een strafrechtelijk houdverbod kan worden opgelegd.
Ziet u het onthouden van zorg aan gewonde dieren en een bedrijfsvoering die niet voorkomt dat dieren grote open wonden krijgen, als zijnde in strijd met de intrinsieke waarde van het dier en de wet?
Ja. In de Wet dieren wordt de intrinsieke waarde van het dier erkend. Dit houdt in dat dieren een eigen waarde hebben. Bij het opstellen van regels bij of krachtens de Wet dieren wordt ten volle rekening gehouden met de intrinsieke waarde van het dier. In de Wet dieren en het Besluit houders van dieren is dat ook gebeurd. Tegen overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren wordt door de NVWA opgetreden.
Is de betreffende nertsenhouder eerder beboet, gewaarschuwd of veroordeeld?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel controles heeft deze nertsenhouder de afgelopen jaren gehad? Kunt u een overzicht van controles en geconstateerde misstanden per jaar opstellen en aan de Kamer sturen?
Tot en met 2014 werden de dierenwelzijnscontroles jaarlijks uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE. Vanaf 2015 worden de controles uitgevoerd door de NVWA. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 kan ik, gezien de onduidelijkheid over de beelden, geen uitspraak doen over de controles bij deze nertsenhouderij.
Hoeveel menskracht zet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in op controles bij nertsenhouderijen?
NVWA heeft acht inspecteurs ingezet voor de inspecties op dierenwelzijn in de nertsenhouderij.
Wat voor soort controles worden bij nertsenhouders uitgevoerd en hoe vaak krijgt een gemiddelde nertsenhouderij een bezoek van een NVWA-inspecteur?
Zoals in eerdere beantwoording van vragen over «Europese berisping Nederlandse Pelsdierhouders» (Vergaderjaar 2014–2015, Aannhangselnummer 2505) aangegeven, wordt gecontroleerd op regelgeving voor dierlijke bijproducten, de welzijnsnormen uit het Besluit houders van dieren en de Wet verbod pelsdierhouderij.
Tussen 2011 en 2013 zijn er 185 inspecties bij nertsenbedrijven uitgevoerd op het vervoedering van dierlijke bijproducten aan nertsen (van toepassing op alle locaties), de erkenningsvoorwaarden voor de faciliteit voor het onthuiden van pelsdieren (ruim de helft van de locaties) en eisen voor de registratie voor het drogen van de huiden (ruim een kwart van de locaties).
De controles op welzijnsnormen nertsen zijn tot en met 2014 uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE, waarbij alle bedrijven jaarlijks zijn gecontroleerd. Met ingang van 2015 vinden de inspecties op de welzijnsnormen plaats door de NVWA. In 2015 zijn 78 inspecties gepland.
Daarnaast zijn in 2013 en 2014 locaties bezocht in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Hoeveel overtredingen zijn gesignaleerd bij nertsenhouders, hoeveel waarschuwingen zijn er uitgedeeld en hoeveel boetes, hoeveel zaken zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie, hoe vaak is geschikt en hoeveel houdverboden zijn opgelegd aan nertsenhouders?
Momenteel hebben circa 72 bedrijven inspectie in het kader van de welzijnsnormen gehad. Tot 19 november zijn bij drie bedrijven afwijkingen aangetroffen. Bij één bedrijf is vastgesteld dat in een aantal leefruimtes onvoldoende verrijkingsobjecten waren aangebracht. Bij een ander bedrijf werd het aantal aanwezige fokdieren niet geregistreerd. Bij het derde bedrijf werd de norm van de bezetting per leefruimte overschreden.
Conform het NVWA-interventiebeleid is voor de overtredingen een schriftelijke waarschuwing uitgedeeld. Mocht bij hercontrole blijken dat niet aan de eis wordt voldaan, dan wordt een bestuurlijke boete opgelegd.
Overigens zijn in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij tot mei 2014 enkele overtredingen geconstateerd. Deze zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie. Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Er zijn geen houdverboden opgelegd aan nertsenhouders.
Kent u het bericht «Nertsenfokkers breiden massaal uit» van Animal Rights?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat nertsenhouders massaal uitbreiden? Kunt u de cijfers bevestigen dat 343.635 nertsen nu jaarlijks extra gefokt worden, dat er acht uitbreidingen van nertsenfokkerijen plaatsvinden in Noord-Brabant, vijf in Limburg, vijf in Gelderland en één in Zuid-Holland en dat er sinds 21 mei 2014 negentien vergunningen afgegeven zijn voor 55.425 fokteven en 11.085 reuen, goed voor 277.125 jonge nertsen en dat er zo’n 70.000 kooien bij zijn gekomen op de nertsenfokkerijen?
U vraagt mij of ik kan bevestigen dat nertsenhouders zijn uitgebreid. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Het afgeven van omgevingsvergunningen betreft een bevoegdheid van de gemeenten in het kader van de ruimtelijke ordening en dergelijke informatie is niet op voorhand bekend bij het Rijk. Ik kan bevestigen dat er door gemeenten omgevingsvergunningen voor uitbreidingen zijn afgegeven. Zo geeft provincie Noord-Brabant in haar Statenmededeling van 7 september 2015 (nr. 3860260, uitbreiding nertsenfokkerijen in Brabant) aan met welk aantal het vergunde aantal moederdieren sinds 15 januari 2013 is toegenomen. In totaal zijn in die periode in deze provincie 14.907 moederdieren extra vergund en dat is een procentuele toename van circa 3%.
Het verkrijgen van een omgevingsvergunning wil nog niet betekenen dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Op dit moment beraad ik me op de wijze waarop een en ander in beeld gebracht kan worden.
Heeft u deze informatie over massale uitbreidingen eerder met de Kamer gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Welke mogelijkheden ziet u voor gemeenten om vergunningen voor nertsenhouderijen te weigeren?
Het bericht ‘Geen tijd meer voor gewone darmpatiënt’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Geen tijd meer voor gewone darmpatiënt?1
Ik heb met enige verbazing kennis genomen van het artikel, omdat een tijdige(r) verwijzing door de oorspronkelijke zorgverlener naar een ander centrum hier vanuit het perspectief van verantwoorde zorgverlening logisch zou zijn geweest.
Hoelang bent u er al van op de hoogte dat de wachtlijsten voor darmpatiënten in de academische centra het afgelopen jaar flink langer zijn geworden, tot een gemiddelde wachttijd van wel negen weken? Wat vindt u van deze ontwikkeling?2
De signalen over toegenomen druk op darmoperaties zijn voor mij nieuw. De reacties vanuit de verschillende beroepsgroepen maken duidelijk dat er verschillende mogelijke oorzaken zijn voor een eventuele toename.
Is het voorzien dat de wachtlijsten voor darmpatiënten langer zouden worden door de darmkankerscreening? Zo ja, was daarop geanticipeerd? Zo nee, waarom is dit geen onderdeel geweest van de introductie van de darmkankerscreening?
Uit de monitor van het bevolkingsonderzoek darmkanker (u toegezonden bij brief van 8 juli 2015, Kamerstuk 32 793, nr. 195) blijkt dat er door het bevolkingsonderzoek in het eerste jaar 2500 mensen zijn opgespoord die darmkanker hebben. Hoewel niet bij al deze patiënten een chirurgische ingreep plaatsvindt, is het wel denkbaar dat er meer ingrepen plaatsvinden dan vóór de invoering van het bevolkingsonderzoek. Er zijn hierover geen exacte cijfers beschikbaar, en uit het artikel in Medisch Contact blijkt dat de meningen over de oorzaak van de oplopende wachttijden voor chirurgische ingrepen tussen de beroepsgroepen verschillen.
Bij de uitvoeringstoets die is gedaan voorafgaand aan de invoering van het bevolkingsonderzoek, is er onderzoek gedaan naar het op dat moment bestaande vraag naar en aanbod van chirurgie. Hierin werden destijds geen knelpunten voorzien.
Het gaat hier echter om reguliere zorg voor patiënten ongeacht of deze zijn doorgeleid vanuit het bevolkingsonderzoek en aanvullende coloscopie-diagnostiek in een ziekenhuis, of om andere reden chirurgische zorg nodig hebben.
Het is aan zorgaanbieders om bij de planning rekening te houden met de hiervoor benodigde capaciteit. Zorgverzekeraars dienen betreffende zorg zodanig in te kopen dat zijn hun zorgplicht adequaat kunnen nakomen.
Onderschrijft u de stelling dat ook al gaan er door de darmkankerscreening meer mensen naar het ziekenhuis, dit geen reden mag zijn voor (langere) wachtlijsten voor andere patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op het feit dat de 26-jarige patiënte uit dit artikel dringend een operatie nodig had, maar deze operatie telkens werd uitgesteld? Erkent u dat uitstel voor deze patiënten levensbedreigend kan zijn? Zo ja, vindt u het toelaatbaar dat dergelijke operaties keer op keer uitgesteld worden?
Het is de plicht van de zorgverlener om verantwoorde zorg te leveren. Zeker in geval van een levensbedreigende situatie is doorverwijzing naar een ander centrum aangewezen. De zorgverzekeraar kan zonodig helpen bij het vinden van een zorgaanbieder, desnoods in het buitenland. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1 en 12. Zorgverzekeraars Nederland geeft overigens aan geen signalen over toegenomen wachttijden van darmoperaties te hebben ontvangen.
Waarom werd deze patiënte telkens op een wachtlijst geplaatst en werd zij voor haar operatie niet doorverwezen naar een ander ziekenhuis? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Worden patiënten wel voldoende doorverwezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op het vermoeden van de artsen Oldenburg en Van Bodegraven dat naast de darmkankerscreening, ook scherpere eisen van verzekeraars aan ziekenhuizen over de hoeveelheid operaties ook een reden zijn voor de wachtlijsten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?3 4
Als wachtlijsten ontstaan door afspraken in inkoopcontracten, dan vind ik dat een ongewenste ontwikkeling. Zorgverzekeraars moeten te allen tijde aan hun zorgplicht voldoen. Dat betekent dat zij gehouden zijn ervoor te zorgen dat hun verzekerden de (vergoeding van) zorg krijgen waaraan zij behoefte hebben en waarop zij wettelijk aanspraak kunnen maken. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud en omvang van de zorg, maar ook om de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de verzekerde zorg. Het is van belang dat zorgverzekeraars bij de zorginkoop de gezamenlijk vastgestelde kwaliteitscriteria en richtlijnen hanteren, daar waar ze beschikbaar zijn. Indien die criteria en richtlijnen er niet zijn – zoals voor patiënten met chronische darmontsteking – terwijl hieraan wel behoefte bestaat, dan is het aan het veld om zich hiervoor in te spannen.
Uit de berichtgeving blijkt overigens dat de chirurgen de situatie anders beoordelen dan de MDL-artsen.
Acht u net als de artsen de tijd rijp om ook voor chirurgische ingrepen voor IBD-patiënten (IBD = Inflammatory bowel disease) richtlijnen voor wachttijden, volumes en beschikbaarheid van maag-, darm- en leverartsen (MDL-artsen) en chirurgen met relevante expertise op te stellen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, waarom acht u de tijd (nog) niet rijp?
Op het moment dat MDL-artsen, samen met de chirurgen tot richtlijnen voor volumes en beschikbaarheid van behandelaars komen, zullen zorgverzekeraars die kunnen gebruiken bij de zorginkoop. Mogelijk dat zich als gevolg van de richtlijnen en de daarop gebaseerde zorginkoop een herschikking van het noodzakelijke zorgaanbod voordoet. De beroepsgroepen zijn hier aan zet.
Erkent u dat het zonder richtlijnen voor wachttijden, volumes en beschikbaarheid voor IBD-behandelingen lastig is om vast te stellen of zorgverzekeraars aan hun (inkoop)zorgplicht voldoen?
Zorgverzekeraars hebben een belangrijke rol bij de borging van een tijdige levering van zorg. Zij moeten ervoor zorgen dat hun verzekerden op tijd de zorg krijgen waar zij recht op hebben. Over maximaal aanvaarbare wachttijden in de zorg hebben zorgaanbieders en verzekeraars gezamenlijk afspraken gemaakt. Dit worden de «treeknormen» genoemd. Om te voldoen aan hun zorgplicht dienen zorgverzekeraars minimaal de huidige treeknormen in acht nemen. De NZa gaat bij haar toezicht op het naleven van de zorgplicht uit van deze normen.
Is er op dit moment voldoende capaciteit aan maag-, darm- en leverartsen? Is het tekort aan MDL-artsen inmiddels opgelost? Zo nee, worden er voldoende nieuwe MDL-artsen opgeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het meest recente capaciteitsplan uit 20135 werd gesignaleerd dat er te lange wachttijden zijn bij maag-darm- en leverziekten en veel openstaande vacatures voor mdl-artsen. Dit duidt nog steeds op een landelijk tekort aan mdl-artsen. De afgelopen jaren zijn al flink meer nieuwe opleidingsplaatsen voor dit specialisme beschikbaar gekomen. Bij de start van het Opleidingsfonds in 2007 waren dat ongeveer 28 plaatsen per jaar. Inmiddels is dat aantal flink gestegen: voor 2015 en 2016 heb ik rond de 40 nieuwe opleidingsplaatsen voor mdl-artsen beschikbaar gesteld. Dit aantal ligt zelfs hoger dan het maximumaantal waarvan het Capaciteitsorgaan in zijn advies uitgaat. Juist vanwege de tekorten aan mdl-artsen heb ik in overleg met de sector hiertoe besloten. Vanwege de lange opleidingsduur van medisch specialisten, vertaalt de extra opleidingsinspanning zich pas na een aantal jaren in een toename van het aantal geregistreerde mdl-artsen. Op 1 januari 2007 waren 288 mdl-artsen geregistreerd; op 1 januari 2015 was dit aantal gestegen naar 493. De komende jaren zal deze stijgende trend aanhouden.
Heeft u signalen dat ziekenhuizen minder lucratieve operaties (waar een lagere declaratie tegenover staat) uitstellen ten faveure van lucratievere operaties? Garandeert u dat dit niet plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de professionaliteit van de beroepsgroepen om goede zorg te bieden. Daarnaast zijn zorgverzekeraars gehouden om zodanige zorg in te kopen, dat zij kunnen voldoen aan hun zorgplicht. Indien het zich zou voordoen dat ziekenhuizen uit financieel oogpunt de voorkeur geven aan darmkankeroperaties, dan is het de rol van de zorgverzekeraar om die ontwikkeling bij te sturen. Indien patiënten worden geconfronteerd met een lange wachttijd, dan kan de zorgverzekeraar bijstaan bij het vinden van een zorgaanbieder die de behandeling sneller uitvoert. De IGZ houdt toezicht op kwaliteit van zorg, de NZa op de zorgplicht van verzekeraars.
Het bericht ‘Tabakslobby toch weer bij Van Rijn aan tafel’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven dat er overleg is geweest, vlak voor het op 23 juni 2015 gehouden algemeen overleg over het tabaksontmoedigingsbeleid, tussen u en de tabakswinkeliers? Kunt u aangeven op welke datum het overleg tussen u en de tabakswinkeliers heeft plaatsgevonden, wie daar precies bij aanwezig waren, wat daar is besproken en welke afspraken zijn gemaakt?1
Naar aanleiding van de teleurstellende resultaten van het onderzoek naar de naleving van de leeftijdsgrens bij verkoop van alcohol en tabak aan jongeren onder de 18 jaar, heb ik op woensdag 17 juni 2015 gesprekken gevoerd met verstrekkers van zowel alcohol als tabak. Als belangrijkste verstrekkers van tabak waren de directeur van de brancheorganisatie voor levensmiddelen (CBL), de voorzitter en directeur van de tabaks- en gemaksdetailhandel (NSO) en vertegenwoordigers van enkele supermarktketens en de Koninklijke Horeca Nederland uitgenodigd voor dit gesprek. In dit overleg zijn de onderzoeksresultaten besproken en heb ik de verstrekkers gevraagd concrete maatregelen te nemen om de naleving van de leeftijdsgrens substantieel te verbeteren, voorzien van een duidelijk tijdpad. De betrokken organisaties hebben aangegeven hun verantwoordelijkheid daarvoor te willen nemen en op korte termijn met voorstellen te zullen komen. Hierover bestaat geen verschil van opvatting.
Klopt het dat er geen verslag van deze bijeenkomst is gemaakt? Zo ja, kunt u toelichten waarom er geen verslag van deze bijeenkomst is gemaakt, terwijl het volgens het internationale tabaksontmoedigingsverdrag FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie wel de afspraak is dat dit gebeurt? Waarom zou deze bijeenkomst buiten de gemaakte afspraken vallen?
De beginselen van de WHO richtlijn voor implementatie van artikel 5.3. van het FCTC-verdrag geven aan dat verdragspartijen verantwoordelijk en transparant dienen om te gaan met contacten met de tabaksindustrie.Direct na het overleg heb ik uw Kamer in de voortgangsbrief alcoholbeleid (Kamerstuk 27 565, nr. 135) geïnformeerd over het contact met de verkopers op het terrein van tabak en alcohol. In de brief heb ik ook toegelicht wat de aard en de uitkomst van het gesprek d.d. 17 juni 2015 waren. Vervolgens heb ik nogmaals tijdens het debat met uw Kamer op 23 juni 2015 nader toegelicht wat de strekking en de uitkomst van dit overleg waren.
Mocht er onverhoopt toch een verslag van de bijeenkomst beschikbaar zijn, kunt u dat dan zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat het lijkt alsof ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby hele verschillende opvattingen hebben over wat er nou eigenlijk is besproken tijdens de bijeenkomst? Hoe verklaart u dit? Wie heeft er gelijk? Erkent u dat het, juist ook om dergelijke verschillen in interpretatie te voorkomen, belangrijk is dat er goede verslagen worden gemaakt van dergelijke bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van de contacten die u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS het afgelopen jaar hebben gehad met de tabakslobby? Kunt u daarbij aangeven wanneer het overleg plaatsvond, waar het gesprek over ging en wie er bij het gesprek aanwezig waren? Zo nee, waarom kunt u dit overzicht niet geven?
Het afgelopen jaar heeft er geen overleg plaatsgevonden tussen ambtenaren van VWS en de tabaksindustrie. Vertegenwoordigers van de industrie hebben enkele malen telefonisch contact gezocht of schriftelijk om reactie gevraagd, hierbij zijn zij steeds verwezen naar openbare Kamerstukken en de implementatie van de Tabaksproductenrichtlijn.
Bent u het eens met de stelling dat het aantal contacten tussen u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby tot een absoluut minimum beperkt moeten worden? Zo ja, wat doet u al en/of wat gaat u doen om dit te realiseren? Zo nee, waarom bent u het niet met deze stelling eens?
Uitgangspunt voor het Ministerie van VWS is dat er terughoudend wordt omgegaan met de contacten met de tabaksindustrie en dat contact alleen gericht is op uitvoeringstechnische kwesties die rijzen bij vastgesteld beleid of vastgestelde regelgeving, waaronder publieke consultaties in het kader van nieuwe regelgeving. Dit contact vindt niet op reguliere basis plaats, maar slechts indien daar aanleiding toe bestaat. In dat geval wordt verantwoordelijk en transparant met deze contacten omgegaan.
Kunt u garanderen dat er vanaf nu, als er dan toch contacten zijn tussen u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby, van deze bijeenkomsten altijd openbare verslagen worden gemaakt? Zo nee, waarom legt u de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het internationale tabaksontmoedigingsverdrag FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie naast u neer?
Zie antwoord vraag 6.
De problemen met de Wmo in Berkelland |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de beslissing van de gemeente Berkelland om drie uur huishoudelijke verzorging te schrappen bij een 96-jarige man die vergeetachtig en slechtziend is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Dit is een brede opdracht; van gemeenten wordt gevraagd te bevorderen dat mensen zo lang mogelijk in staat zijn zelfstandig te kunnen wonen, regie te kunnen voeren op hun situatie en te kunnen meedoen in de samenleving. Nu mensen en hun situaties verschillen is gekozen voor het uitgangspunt van maatwerk in individuele situaties. De Wmo 2015 geeft daaraan nadere uitwerking en de cliënt de nodige waarborgen voor een zorgvuldige besluitvorming op aanvragen om ondersteuning. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie dient deze georganiseerd te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het vooraf, generiek door gemeenten uitsluiten van voorzieningen die kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en participatie van mensen, verhoudt zich niet met de wet. Gemeenten zijn bij de beoordeling van een concrete behoefte aan ondersteuning gehouden tot maatwerk.
Op basis van de door mij bij de gemeente Berkelland ingewonnen informatie kan ik u het volgende melden. De gemeente Berkelland heeft met alle inwoners die in het verleden de voorziening huishoudelijke hulp niveau 1 kregen in de eerste helft van 2015 een gesprek gevoerd. Tijdens deze gesprekken is de situatie van betrokkenen in beeld gebracht. Als er sprake is van een toereikend ondersteunend netwerk, voldoende financiële middelen en of voldoende regie, is het in beginsel aan de cliënt de huishoudelijke hulp zelf te organiseren, bijvoorbeeld door inzet van het sociale netwerk. Als er geen sociaal netwerk is, wordt er met de cliënt gekeken naar alternatieven, waaronder de mogelijkheden tot inkoop van huishoudelijke hulp of alternatief maatwerk. Hiertoe heeft de gemeente Berkelland het zogenaamd Voormekaar team ingericht. Dit team houdt het contact met de cliënt en houdt daarmee diens leefsituatie in de gaten. Daar waar er sprake is van een cliënt waarbij – op grond van de Wmo 2015 en het gemeentelijk beleid – wordt vastgesteld dat deze zelf verantwoordelijkheid zou moeten nemen, niet over een sociaal netwerk beschikt en niet in de financiële positie verkeert om de ondersteuning daadwerkelijk te organiseren, wordt de mogelijkheid van financieel maatwerk bezien. Daar waar het onderzoek uitwijst dat de cliënt onvoldoende in staat is om regie te voeren in zijn huishouden komt hij in aanmerking voor de maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis». Ook de cliënten die voorheen huishoudelijke hulp niveau 2 ontvingen kunnen een beroep doen op deze maatwerkvoorziening.
Wat vindt u ervan dat kennelijk ouderen zorg onthouden wordt, omdat gemeenten de bezuinigingen belangrijker vinden dan het welzijn van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u u ervoor inzetten dat deze man de zorg krijgt die hij nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de massa bezwaarschriften die de gemeente Berkelland heeft ontvangen, doordat zij bij een groot deel van de mensen de huishoudelijke verzorging sterk verminderd of zelfs volledig geschrapt hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In 2014 waren er in de gemeente Berkelland 1160 cliënten die eenvoudige schoonmaakhulp ontvingen. Op dit moment zijn er in totaal 940 beschikkingen door de gemeente afgegeven, waartegen 291 bezwaarschriften zijn ingediend. Gelet op de voorgaande jaren is dat een fors aantal. De gemeente laat aan mij weten dat cliënten lokaal zijn opgeroepen om zo veel mogelijk bezwaar aan te tekenen door middel van daartoe verspreide standaard bezwaarschriften. Dit is volgens de gemeente een belangrijke verklaring voor het hoge aantal.
De gemeente Berkelland voert met de cliënten die in bezwaar zijn gegaan overleg. Tijdens deze gesprekken wordt opnieuw bekeken of de afgegeven beschikking passend is gegeven de kenmerken van de persoon en diens situatie, en wordt de eerder afgegeven beschikking toegelicht. Het streven van de gemeente is om tot een oplossing voor betrokken cliënten te komen. Dit kan variëren van wederzijds begrip, bespreken van alternatieven tot het alsnog toekennen van maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis» als gevolg van gewijzigde omstandigheden.
Wat vindt u van de hoge kosten die de gemeente Berkeland uit het zorgbudget betaalt voor de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat gemeenten zoveel mogelijk moeten voorkomen dat cliënten zich moeten wenden tot bezwaar – en beroepsprocedures. Het uitgangspunt van de Wmo 2015; in dialoog met elkaar bezien of en hoe zelfredzaamheid en participatie van betrokkenen kunnen worden versterkt, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. De wettelijke waarborgen zijn zodanig geregeld dat op het moment dat een cliënt het niet eens is met een besluit van de gemeente over ondersteuning van uit de Wmo 2015, hij daartegen bezwaar kan aantekenen. Op het moment dat er bezwaarprocedures worden aangespannen, is het van belang dat deze zorgvuldig worden afgewikkeld door gemeenten, in overeenstemming met de eisen die de Algemene wet bestuursrecht daaraan verbindt. Met deze afwikkeling zijn kosten gemoeid. Deze kosten voor gemeenten komen niet per definitie ten laste van het zorgbudget, maar dienen uiteraard wel uit de (brede) gemeentelijke middelen te worden voldaan. Gegeven het wettelijk recht van ingezetenen om bezwaar te maken tegen gemeentelijke besluiten en de verantwoordelijkheid voor de gemeenten om deze zeer zorgvuldig te behandelen, zie ik geen aanleiding hier landelijk onderzoek naar te doen. De inspanningen dienen er mijns inziens op gericht te worden om onnodige bezwaar- en beroepprocedures te voorkomen.
Klopt het dat ook andere gemeenten de afhandeling van bezwaarschriften bekostigen uit het zorgbudget? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren voorzien van uw oordeel?
Zie antwoord vraag 5.
Welk scenario is er voorhanden indien gemeenten geen geld meer hebben voor huishoudelijke verzorging zodra het budget opraakt, mede door de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie, dient deze geboden te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Dit uitgangspunt bindt alle gemeenten, ongeacht de uitwerking daarvan in hun beleid en ongeacht hun financiële positie. Gemeenten beschikken over het instrumentarium en de middelen die een goede, zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 in opzet waarborgen.
Het bericht dat zorgbehoevende kinderen van het kastje naar de muur gestuurd worden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) geen indicatie wil afgeven aan 9 kinderen die aangewezen zijn op Wlz-zorg en dagbehandeling nodig hebben?1 2
Uit navraag bij het CIZ blijkt dat niet negen, zoals in de vraag verwoord, maar acht aanvragen voor Wlz-zorg zijn ingediend voor zorg voor kinderen in de leeftijdscategorie drie- tot vijfjarigen.
Vijf aanvragen om toegang tot de Wlz, zijn door het CIZ afgewezen, omdat niet is voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz, zoals vastgelegd in artikel 3.2.1 van de Wlz. Toegang tot de Wlz is er wanneer een cliënt vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Uitsluitend het CIZ is bevoegd om de toegang tot de Wlz te beoordelen, waardoor een objectieve, deskundige en uniforme indicatiestelling is gewaarborgd.
Voor één van deze afgewezen aanvragen geldt dat namens de cliënt bezwaar is gemaakt. De beslissing op bezwaar wordt in de week van 31 augustus 2015 naar verwachting bekend gemaakt aan de cliënt.
Voor één aanvraag geldt dat deze is overgedragen aan de gemeente. De in december 2014 bij het CIZ ingediende aanvraag is op grond van de Jeugdwet overgedragen aan de gemeente, omdat het CIZ de aanvraag eind december 2014 nog niet had behandeld. In de Jeugdwet staat dat het CIZ op grond van artikel 10.4a, tweede lid, van de Jeugdwet gehouden was de aanvraag binnen twee weken na 1 januari 2015 aan de gemeente over te dragen.
Twee aanvragen zijn nog in behandeling bij het CIZ.
Kunt u uitzoeken waarom het CIZ weigert indicaties te beoordelen en af te geven voor dagbehandeling, terwijl volgens de zorginstelling deze kinderen aangewezen zijn op Wlz-zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIZ heeft de aanvragen, gericht op een indicatie voor Wlz-zorg, beoordeeld. Slechts wanneer is voldaan aan de criteria, is er toegang tot de Wlz. Ik heb in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven dat voor vijf aanvragen geldt dat het CIZ heeft geconstateerd dat niet is voldaan aan de vereisten die gelden voor toegang tot de Wlz.
Het is mogelijk dat een zorgaanbieder in eerste instantie een ander beeld heeft van de zorg die onder de Wlz geleverd kan worden.
Wat vindt u ervan dat het CIZ indicaties niet inhoudelijk beoordeeld heeft en deze klakkeloos heeft doorgeschoven naar gemeenten? Hoe verhoudt dit zich tot de privacy wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van «klakkeloos doorschuiven» door het CIZ naar de gemeente is geen sprake geweest. Ik heb bij het CIZ navraag gedaan naar de gang van zaken rond de ingediende aanvragen. Het CIZ heeft de aanvragen in behandeling genomen en heeft vervolgens besluiten genomen op de aanvragen. In één casus geldt dat de in december 2014 bij het CIZ ingediende aanvraag is overgedragen aan de gemeente op grond van de Jeugdwet, omdat de aanvraag niet meer door het CIZ is behandeld in december 2014, zoals vermeld in het antwoord op vraag 1. Dit is niet strijdig met wetgeving over privacy. Daarnaast is het CIZ in juli jongstleden in overleg getreden met de zorgaanbieder en de gemeente. Het CIZ heeft bovendien aan de zorgaanbieder een kortere communicatielijn voorgesteld ter verbetering van het contact.
Wat vindt u ervan dat 4 kinderen onbetaald op de dagbehandeling zitten en 5 kinderen noodgedwongen op een wachtlijst staan omdat het CIZ weigert te indiceren, terwijl de instelling wel capaciteit heeft om kinderen te behandelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor vier kinderen start de zorg in september aanstaande, voor vijf kinderen geldt dat zij al in zorg zijn, aldus Lentekind.
Als er sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid en ook als er sprake is van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, dan is het toch de regel dat deze kinderen onder de Wet langdurige zorg (Wlz) vallen en dat dit voorliggend is op de jeugdhulp van de gemeente? Deelt u de mening dat de betrokken kinderen onder de Wlz vallen en niet onder gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven wat de vereisten zijn om toegang te hebben tot de Wlz. Als is vastgesteld dat aan de vereisten is voldaan, is er sprake van toegang tot de Wlz. De Wlz is in deze situatie voorliggend op de Jeugdwet.
Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven dat uitsluitend het CIZ bevoegd is om te beoordelen of aan de wettelijke vereisten voor toegang tot de Wlz is voldaan. Het CIZ voert de Wlz uit als het gaat om de indicatiestelling. In vijf gevallen heeft het CIZ geconstateerd dat niet is voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz.
Is u bekend of dit doorschuifbeleid tussen het CIZ en gemeenten vaker voorkomt? Hebben u dergelijke signalen bereikt? Zo ja, hoe groot is dit probleem in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat in de vraag geschetste problematiek op dit moment stelselmatig voorkomt. Kinderen en jongeren vallen niet automatisch en uitsluitend onder de Jeugdwet: er zijn raakvlakken met de Zvw, Wlz, Wmo en de Wet Passend Onderwijs.
Om er voor te zorgen dat de afbakening tussen de Jeugdwet en de Wlz als het gaat om kinderen en jongeren beter bekend wordt bij gemeenten, zijn door VWS, samen met de VNG diverse bijeenkomsten georganiseerd. Zo zijn deze raakvlakken afgelopen voorjaar behandeld tijdens de praktijkdagen Jeugd en Wmo (maart 2015). In vervolg hierop zijn in samenwerking met de VNG in april en juli verdiepende bijeenkomsten georganiseerd om gemeenten te informeren en te ondersteunen bij hun vragen over het raakvlak van Wlz en Jeugdwet. Ook het CIZ heeft aan deze bijeenkomsten een bijdrage geleverd.
Ook op de implementatietafel Wlz wordt aandacht besteed aan de afbakening tussen de verschillende wetten, zodat verdere bekendheid wordt gegeven aan de reikwijdte van de verschillende wettelijke domeinen.
Welke maatregelen gaat u (laten) nemen om te zorgen dat deze kinderen zo spoedig mogelijk door het CIZ worden beoordeeld, zodat deze kinderen snel de zorg krijgen die zij nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In vraag 1 heb ik geantwoord dat vijf aanvragen reeds beoordeeld zijn. Dat twee aanvragen nog in behandeling zijn. En één aanvraag conform Jeugdwet is overgedragen aan de gemeente. Ik heb in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven dat vijf kinderen in zorg zijn bij Lentekind, en dat voor vier kinderen de zorg start in september aanstaande bij Lentekind.
Gaat u maatregelen treffen om het doorschuifbeleid tussen zorgloketten te voorkomen en te zorgen dat het duidelijk is waar mensen heen kunnen voor zorg en ondersteuning? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Ik wil zo veel mogelijk voorkómen dat voor cliënten onduidelijkheid bestaat over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. De acties die ik hiertoe heb ondernomen, heb ik verwoord in de beantwoording van vraag 6.
Daarnaast wil ik er op wijzen dat indien cliënten problemen hebben bij het vinden van de juiste instantie, zij zich kunnen melden bij «het juiste loket» van Per Saldo en IederIn. Daar wordt contact opgenomen met gemeenten en CIZ om tot een juiste zorgtoewijzing te komen.
Wat is uw oordeel over de volgende stelling: «De regelgeving is inmiddels zo complex geworden dat niemand er nog iets van snapt. Het is een grote chaos waar kinderen, ouders en zorginstellingen de dupe van zijn geworden. Ik denk dat er teruggegaan moet worden naar het basisidee was van de transitie van de AWBZ. Dit was: de gemeente is verantwoordelijk voor ondersteuning en lichtere begeleidingsvormen van cliënten. De Wlz is verantwoordelijk voor de intensieve begeleidings- en behandelvormen van cliënten.»? Als u dit onderschrijft hoe kan dan tot een vereenvoudiging of verduidelijking worden gekomen als het gaat om Wlz- of Wmo-zorg?3
Ik onderschrijf deze stelling niet. De Jeugdwet biedt prima waarborgen voor zorg aan jeugdigen, ook met een intensieve zorgvraag. Ik heb in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven dat ik wil voorkómen dat onduidelijkheid bestaat voor cliënten over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. In mijn antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven welke activiteiten zijn ondernomen om deze onduidelijkheid zoveel mogelijk weg te nemen.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen ben ik in overleg getreden met het CIZ en Lentekind. De beantwoording van de vragen heeft mede hierdoor langer dan gebruikelijk op zich laten wachten.
Het niet volledig vergoeden van palliatieve zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat een professional aan het bed bij iemand die stervende is geen kostenpost, maar een noodzaak is om iemand tijdens de laatste levensfase liefdevol en menswaardig te kunnen verzorgen?1
Ik ben van mening dat de zorg in de laatste fase van het leven met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg moet worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Het is aan de professional om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Zo ja, wat is dan uw oordeel over het feit dat zorgverzekeraar Achmea niet meer bereid is om rusturen te vergoeden tijdens de sterffase van zorgbehoevende mensen?
Achmea (hierna: Zilveren Kruis) heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn. Zilveren Kruis geeft in haar berichtgeving het volgende aan: «De cliënt moet altijd de zorg krijgen die nodig is. De wijkverpleegkundige niveau 5 bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit kan dus ook als de cliënt rust of slaapt.» Ook begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Vindt u het wenselijk dat Achmea stelt dat de zorgorganisatie een financiële prikkel behoort te krijgen door de uren niet meer te betalen die de professional aan het bed doorbrengt bij rust? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Navraag bij Zilveren Kruis leert dat dit ook niet de bedoeling is. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak: «Begeleiding en nazorg aan naasten is geen zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging en is zorg die ook niet op een andere wijze onder wijkverpleging valt»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij niet vinden in deze uitspraak. Zoals ik in mijn Kamerbrief «Nadere uitwerking Hervorming Langdurige Zorg» van 6 november 20132 heb aangegeven is de palliatief terminale zorg, geleverd in een combinatie van extramurale verpleging, persoonlijke verzorging en begeleiding vanuit de AWBZ ondergebracht in de nieuwe Zvw-aanspraak wijkverpleging. Hiermee is tegemoet gekomen aan de aangenomen motie van de leden Dik-Faber c.s. waarin de regering wordt verzocht palliatieve begeleiding niet naar de Wmo te decentraliseren3.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat bovengenoemde uitspraak een verkeerde interpretatie van het inkoopbeleid wijkverpleging is. In het inkoopbeleid van Zilveren Kruis staat namelijk expliciet het volgende vermeld. «De zorgaanbieder maakt in het zorgleefplan naast de fysieke, psychische en sociale aspecten tevens zichtbaar dat de cliënt de gewenste geestelijke spirituele zorg wordt aangeboden en dat zij ook de naasten van de cliënt begeleiding en nazorg biedt.»
Keurt u het goed dat er bezuinigd wordt op de zorg voor mensen in hun laatste levensfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke pijler van de hervormingen van de langdurige zorg is het betaalbaar houden van de zorg. Ook voor wijkverpleging geldt een financiële taakstelling. Met aanbieders, de beroepsgroep, verzekeraars en de cliëntenorganisaties, is in het akkoord verpleging en verzorging overeen gekomen dat ze zich tot het uiterste inspannen om de taakstelling te realiseren. Dit omdat wij het met elkaar eens zijn dat het goedkoper en beter kan en moet.
Daarbij hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, ook voor mensen met palliatief terminale zorg. Zij moeten dus de zorg krijgen die ze nodig hebben. Hierbij is het uitgangspunt dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis bezuinigt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid nader te duiden wat onder de zorgplicht van zorgverzekeraars moet worden verstaan als het gaat om het recht op palliatieve zorg waarbij het naast directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg passend bij de complexiteit van overlijden? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Met het onderbrengen van de wijkverpleging in de basisverzekering is een aanspraak «verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden» gecreëerd en is vastgelegd dat een zorgverzekeraar een zorgplicht heeft tegenover zijn verzekerden. Hieronder wordt verstaan dat de zorgverzekeraar ervoor zorgt dat verzekerden worden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het uitgangspunt hierbij is dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Het is vervolgens aan deze zorgprofessionals om in richtlijnen aan te geven wat kwalitatief goede zorg inhoudt. Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat het bij palliatieve zorg naast de directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg. De prestatiebeschrijvingen verpleging en verzorging van de Nederlandse Zorgautoriteit4 sluiten hierbij aan. Ik zie dan ook geen reden om deze zorg nader te duiden.
Onmenselijk beleid door de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente Waalwijk huishoudelijke verzorging heeft geweigerd aan een terminale man, omdat de gemeente van mening was dat de man zelf nog wel regie kon voeren?1
Gemeenteraden zijn direct verantwoordelijk en bevoegd voor het vaststellen van het lokale beleid en het controleren van de colleges van B en W op een goede en zorgvuldige uitvoering van het lokale beleid. Gemeenteraden zijn als eerste aanspreekbaar op het handelen van colleges van B en W en de controle op een goede uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie op de voorbeelden van het handelen van gemeenten in de vragen die u stelt. Desgevraagd licht ik u toe wat ik van gemeenten verwacht op basis van de uitgangspunten van de Wmo 2015 en geef ik mijn opvatting over wat ik versta onder een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Met de Wmo 2015 kunnen gemeenten passende ondersteuning bieden die recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van mensen thuis. De sociale omgeving, de woonsituatie en de ondersteuning waaraan behoefte is, verschilt immers van mens tot mens. Hoe gemeenten de Wmo 2015 in de praktijk organiseren, is aan gemeenten zelf. Van alle gemeenten verwacht ik dat zij de mogelijkheden benutten die de wet hen biedt om individueel maatwerk te verlenen aan mensen die behoefte hebben aan ondersteuning. Dit betekent een persoonlijke benadering, met oog en oor voor de sociale omgeving van betrokkene en het actief betrekken van de mantelzorger bij het onderzoek dat de gemeente verricht naar de ondersteuningsbehoefte. De Wmo 2015 benoemt duidelijk de onderwerpen die een gemeente in samenspraak met betrokkene moet onderzoeken bij het beantwoorden van de vraag of hij in aanmerking komt voor ondersteuning, en zo ja, welke ondersteuning voor hem passend is gelet op zijn persoonlijke situatie. De mogelijkheden die betrokkene nog zelf heeft en de mate waarin zijn sociale omgeving kan bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene maken een belangrijk onderdeel uit van dit onderzoek, naast de mogelijke bijdrage van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening. Zoals in de wet is bepaald, verwacht ik van gemeenten een individuele afweging gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene als basis voor het besluit dat een gemeente neemt over de toekenning van voorzieningen.
De gemeente Waalwijk heeft in reactie op mijn verzoek toegelicht op welke gronden zij tot dit besluit is gekomen. De gemeente wijst erop dat betrokkene volgens de gemeente de mogelijkheid had om vanaf 1 mei 2015 voor 15 euro per week zelf huishoudelijke hulp te bekostigen. Op basis van de door de gemeente verstrekte informatie heb ik begrip voor de discussie die naar aanleiding van dit besluit van de gemeente is ontstaan. De wettelijke uitgangspunten en het financieel kader voor de uitvoering van de Wmo 2015 bieden de gemeente voldoende mogelijkheden om in situaties als deze tot een andere beslissing te komen. De wet noch het financieel kader dwingt een gemeente om een bestaande voorziening voor anderhalf uur huishoudelijke hulp te beëindigen in een situatie van terminale ziekte in de fase van levensverlening. Op basis van de Wmo 2015 verwacht ik juist van gemeenten dat zij persoonlijk maatwerk verlenen en rekening houden met de individuele situatie en omstandigheden van betrokkene, zijn familie en zijn sociale omgeving. De verantwoordelijkheid voor het debat hierover ligt echter in de eerste plaats bij de gemeenteraad. Ik merk daarbij op dat de gemeenteraad van Waalwijk een actief debat voert over de gemeentelijke uitvoering van de Wmo 2015 en de wenselijkheid van de effecten van lokale beleidskeuzes.
In antwoord op uw vragen over ingrijpen, licht ik toe dat op het moment dat de Wmo 2015 niet of onvoldoende wordt nageleefd door het college van B en W, het in de eerste plaats aan de gemeenteraad is om het college daarop aan te spreken en waar nodig te corrigeren. Op basis van deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenteraad en mij past het niet bij mijn verantwoordelijkheid om een gemeente direct aan te spreken op iedere specifieke casus die zich op gemeentelijk niveau voordoet. Pas als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wet en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid daarin niet neemt, heb ik onder voorwaarden de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Is het niet zo dat de gemeente Waalwijk hier noodzakelijke zorg onthoudt aan iemand die in zijn laatste fase van zijn leven is aangekomen? Vindt u dit een wenselijke uitvoering van uw beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u ingrijpen bij de gemeente Waalwijk om te zorgen dat dit onmenselijke beleid direct tot een halt geroepen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 95-jarige volgens een gemeente maar een hypotheek moest afsluiten om de huishoudelijke verzorging te kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op basis van de informatie uit de vraag kan niet worden afgeleid welk voorbeeld wordt bedoeld. In algemene zin geldt dat een gemeente in het onderzoek naar de ondersteuningsvraag van betrokkene dient te onderzoeken of een voorziening ook in financiële termen voor betrokkene passend is.
Vindt u het niet triest dat een 84-jarige vrouw uit Franeker 1 uur huishoudelijke verzorging krijgt, terwijl ze voorheen 4 uur kreeg, maar geen compensatie of toeslag durfde aan te vragen uit angst haar laatste uurtje ook nog kwijt te raken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De situatie dat mensen het niet aandurven om gebruik te maken de gemeentelijke compensatieregeling voor huishoudelijke hulp was niet eerder bekend bij de gemeente Franekeradeel. Uit de informatie van de gemeente blijkt dat aan betrokkene inmiddels vier uur huishoudelijke hulp is toegekend inclusief volledige financiële compensatie.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 77-jarige vrouw uit Assen helemaal geen huishoudelijke verzorging meer krijgt, omdat de gemeente telefonisch meedeelde dat ze geen recht meer had op deze zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De gemeente Assen heeft de keuze gemaakt om de eenvoudige hulp bij de huishouding (HH1) niet langer aan te bieden als individuele maatwerkvoorziening, maar om te vormen naar een algemene voorziening. Dit heeft voor veel Assenaren gevolgen. De gemeente doet bij deze vorm van hulp bij het huishouden een groter beroep op (het netwerk) van haar inwoners. Dat betekent dat inwoners die moeite hebben met het schoonhouden van hun huis meer een beroep doen op vrijwillige inzet van mensen uit hun omgeving (het netwerk) of zelf een professioneel bedrijf hiervoor inschakelen. Het gaat hierbij om inwoners die in staat zijn hun huishouden zelf te organiseren.
De gemeente Assen heeft een aantal maatregelen genomen om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen en te zorgen dat de hulp bij huishouding toegankelijk blijft. De inzet van de Huishoudelijke Hulp Toelage maakt het mogelijk het tarief voor schoonmaakwerk voor twee jaar tijdelijk te verlagen met 10 euro per uur. Inwoners met een laag inkomen kunnen een beroep doen op inkomensondersteuning. Inwoners met een lager inkomen dan 120% van de bijstandsnorm krijgen alle kosten vergoed.
Inwoners hebben van de gemeente een half jaar de gelegenheid gekregen zich voor te bereiden op de overgang naar een algemene voorziening. Cliënten zijn per brief, website en gemeentepagina op de hoogte gesteld van de veranderingen en hebben praktische tips gekregen om hun schoonmaakwerk in de nieuwe situatie te organiseren.
Vindt u het wenselijk dat ambtenaren telefonisch mededelen dat mensen nergens recht meer op hebben, waardoor mensen denken dat het vragen om hulp geen zin heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De Wmo 2015 geeft ingezetenen het recht een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te melden bij de betreffende gemeente. Het is vervolgens aan de gemeente om deze ondersteuningsbehoefte te onderzoeken op de wijze zoals die in de wet is gespecificeerd. Dit draagt bij aan een goede dialoog tussen ingezetene en gemeente en een zorgvuldige afweging en besluitvorming op aanvragen. Het telefonisch ontmoedigen van meldingen van een ondersteuningsbehoefte is – mede gegeven de wettelijke opdracht voor gemeenten – dan ook niet aanvaardbaar. Het door een gemeente vooraf generiek uitsluiten van een voorziening gericht op ondersteuning verhoudt zich niet met het kader van de Wmo 2015. De wet schrijft in geval van melding van een ondersteuningsbehoefte, een individuele benadering door middel van een expliciet in de wet gespecificeerd onderzoek voor. Het versoberen of beëindigen van (een bestaande, doorlopende voorziening van) huishoudelijke hulp is slechts mogelijk wanneer dat vooraf is gegaan door een zorgvuldig voorbereide individuele afweging.
Wat vindt u ervan dat een 80-jarige Assenaar te horen kreeg dat hij minder uren moest aanvragen bij zijn thuiszorgorganisatie, terwijl hij eigenlijk meer uren zorg nodig heeft en nu 12,50 per uur zelf betaalt? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat zorgbehoevende mensen bij een juiste manier van aanvragen aanspraak maken op een algemene voorziening voor huishoudelijke verzorging, maar in de praktijk die extra uren grotendeels zelf moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel algemene voorzieningen als maatwerkvoorzieningen kunnen een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie, dient deze ondersteuning georganiseerd te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen of een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor het gebruik van deze voorzieningen. Gemeenten moeten ook rekening houden met de financiële situatie van de cliënt, daartoe te rekenen de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen voor die situatie. Daarbij is het aan gemeenten om algemene voorzieningen, teneinde het gebruik zoveel mogelijk te bevorderen, laagdrempelig in te richten en daarbij rekening te houden met de financiële mogelijkheden van de betreffende persoon. Gemeenten kunnen hiertoe ook het instrument van de Huishoudelijke Hulp Toelage benutten.
Wat is uw reactie op het bericht dat sinds 1 januari 2015 inmiddels duizend mensen naar de rechter zijn gestapt vanwege een conflict met hun gemeente over de vergoeding van voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Ik ben van mening dat gemeenten zoveel mogelijk moeten voorkomen dat cliënten zich moeten wenden tot bezwaar – en beroepsprocedures. Het uitgangspunt van de Wmo 2015, in dialoog met elkaar bezien of en hoe zelfredzaamheid en participatie van betrokkene kunnen worden versterkt, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Een toename van het aantal rechtszaken zou gelegen kunnen zijn in het nieuw wettelijk kader dat in werking is getreden, gemeenteraden op basis van dit kader (nieuw) beleid vastgesteld hebben en dit beleid nu tot uitvoering komt. Dit kan tot veranderingen in de rechten en plichten van cliënten leiden. Het is het wettelijk recht van cliënten om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen gemeentelijke besluiten over hun ondersteuning. De Wmo 2015 biedt de cliënt de waarborg van een zorgvuldige individuele afweging door de gemeente. De gewezen, vooral voorlopige, voorzieningen en uitspraken onderstrepen tot dusver de waarborgen voor de cliënt, zoals die in de Wmo 2015 zijn vastgelegd.
Hoeveel rechtszaken moeten nog aangespannen worden totdat u inziet dat uw beleid niet deugt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Wat vindt u ervan dat door onduidelijkheid van de Wmo 2015 gemeenten verder gaan in hun bezuinigingen dan u bedoeld heeft? Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak dat de randvoorwaarden van de Wmo 2015 helder en duidelijk zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? 7
De suggestie dat de Wmo 2015 onduidelijk zou zijn in de eisen die deze wet aan gemeenten stelt, deel ik niet. De Wmo 2015 biedt de cliënt de benodigde randvoorwaarden, waaronder een zorgvuldig onderzoek na een melding van een behoefte om maatschappelijke ondersteuning. Hij kan een gemeente daarop aanspreken, zo nodig in bezwaar en beroep. Gemeenten maken beleid en voeren dat uit, maar moeten dat binnen de gestelde wettelijke kaders doen. Daar waar na onderzoek blijkt dat de gemeente een bijdrage dient te leveren aan de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt, dient deze bijdrage passend te zijn. Gemeenten hebben de instrumenten en benodigde budgetten ontvangen om tot een goede wetsuitvoering te komen.
Vindt u dat het sturen van brieven door u aan wethouders met de boodschap dat zij moeten voldoen aan de wetgeving in de praktijk niet werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?8
In mijn brieven van 22 december 2014 en 9 april jl. aan de wethouders heb ik hen aandacht gevraagd voor actuele onderwerpen en (mogelijke) aandachtspunten. De brieven zijn niet bedoeld om wethouders te vragen om te voldoen aan de wetgeving, immers deze verantwoordelijkheid is met de invoering van de Wmo 2015 bij hen belegd. De brieven aan wethouders hebben primair een informerend en ondersteunend karakter en vragen hen te bezien of een goede wetsuitvoering binnen de gemeente op de specifieke thema’s voldoende gewaarborgd wordt. Ook heb ik wethouders in deze brieven opgeroepen hun beleidsuitvoering te toetsen aan de gewezen rechterlijke uitspraken en waar nodig bij te sturen. Ik zie dat gemeenten gehoor geven aan deze oproepen en dat zij, daar waar nodig, het beleid en de uitvoering aanpassen in overeenstemming met de gewezen rechterlijke uitspraken.
Bent u bereid een einde te maken aan deze struisvogelpolitiek en per direct maatregelen te treffen, zodat de vele gemeenten die nu de fout ingaan wel gaan voldoen aan de wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Een goede en zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 vind ik zeer belangrijk. Hierin verschil ik niet van opvatting met de colleges van B en W die direct verantwoordelijk zijn voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. De praktijk toont voorbeelden van gemeenten die op een goede en zorgvuldige wijze uitvoering geven aan de wet. Helaas komen tekortkomingen in de uitvoering ook voor. Voorbeelden zijn de recente rechterlijke uitspraken. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet, heb ik daarom de colleges van B en W in de afgelopen periode gewezen op het belang van zorgvuldigheid en geïnformeerd over de rechterlijke uitspraken. Ik heb de colleges verzocht de lokale beleidsuitvoering te toetsen aan deze uitspraken en waar nodig het lokale beleid aan te passen. Ik constateer dat gemeenten deze rechterlijke uitspraken opvolgen en de lokale beleidsuitvoering op de orde brengen.
De komende periode blijf ik gemeenten actief volgen in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wmo 2015. Wanneer daar aanleiding toe bestaat, spreek ik gemeenten aan op het belang van een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
De (h)erkenning van endometriose |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Henk van Gerven |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de chronische ziekte endometriose en de soms ontwrichtende gevolgen (arbeidsongeschiktheid, kinderloos blijven, leven met forse pijnen, etc.) van deze aandoening voor vrouwen?1 2
Ja, ik ben bekend met endometriose.
Is het waar dat endometriose voor het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) reden is om het arbeidsongeschiktheidscriterium niet toe te passen en tevens grond is om een beroep op een uitkering vanuit de Ziektewet te weigeren? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om endometriose wel als arbeidsongeschiktheidscriterium dan wel grond voor een beroep op een uitkering van de Ziektewet te erkennen? Kunt u dit toelichten?
Nee, dit is niet waar. De diagnose endometriose is voor het UWV geen reden om af te zien van het toepassen van het arbeidsongeschiktheidscriterium. Voor de vraag of men arbeidsongeschikt is, is relevant of de beperkingen veroorzaakt worden door ziekte of gebrek. Verzekeringsartsen van het UWV zijn bekend met de diagnose endometriose en zien het ook als ziekte. Vervolgens is het aan de verzekeringsarts om, gegeven de diagnose, de beperkingen vast te stellen. Een bepaalde ziekte verschaft op zichzelf geen recht op uitkering. De diagnose maakt de klachten en beperkingen voor de verzekeringsarts wel gemakkelijker herkenbaar. Het is derhalve een belangrijk hulpmiddel voor de verzekeringsarts, maar geen doel op zichzelf. Mochten de beperkingen de werknemer beletten om het eigen werk te doen, kan dit leiden tot arbeidsongeschiktheid.
Overigens is ook het eventueel ontbreken van een exacte diagnose geen reden voor een verzekeringsarts om af te zien van een keuring.
Kunt u toelichten welke richtlijn voor diagnostiek en behandeling wordt gehanteerd door keuringsartsen van het UWV bij de beoordeling van deze chronische aandoening?
Het UWV heeft voor endometriose geen specifieke verzekeringsgeneeskundige richtlijn of protocol. De verzekeringsarts maakt gebruikt van de richtlijn die wordt ondersteund door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). Het gaat om de internationale richtlijn «Management of women with endometriosis». Deze is ontwikkeld door de European Society of Human Reproduction and Embryology (ESHRE). Een richtlijn of protocol biedt de verzekeringsarts van het UWV de mogelijkheid om goed te kunnen inschatten wat de beperkingen en mogelijkheden van de werknemer zijn. Het helpt de verzekeringsarts bijvoorbeeld bij de anamnese, het interpreteren van specialistische gegevens of het draagt mogelijkheden aan om bepaalde beperkingen in de overwegingen te betrekken.
Welke mogelijkheden hebben vrouwen die vanuit een baan dan wel werkloosheidsuitkering vanwege endometriose een beroep doen op de Ziektewet, maar waarbij de keuringsarts van het UWV zonder enig onderzoek dan wel raadpleging van een arts – gespecialiseerd in endometriose – de Ziektewetuitkering stopt en vrouwen opdraagt het werk of de sollicitatieplicht te hervatten, ondanks dat zij dagelijks forse hoeveelheden pijnstillers slikken om de pijn te verzachten? Acht u dit een wenselijke situatie? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om aan deze situatie een einde te maken?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 is de diagnose endometriose op zichzelf geen aanleiding om een ZW-uitkering te weigeren of stop te zetten. Het gaat altijd om de beperkingen die gepaard gaan met de ziekte. Deze kunnen van geval tot geval verschillen.
Bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling is het verhaal van de werknemer het uitgangspunt. Waar nodig zal onderzoek plaats vinden en eventueel zal de verzekeringsarts in overleg met de werknemer informatie inwinnen bij de behandelend arts. Afhankelijk van de aard en ernst van de klachten, de ingezette behandeling en het effect hiervan zal de verzekeringsarts beperkingen en mogelijkheden vaststellen. Dit wordt besproken met de werknemer. Mocht de werknemer later nog vragen hebben, dan kan deze de verzekeringsarts benaderen voor een nadere toelichting. Bij een blijvend verschil van mening staat de weg van de bezwaarprocedure open.
Is het waar dat Nederland endometriose niet als ziekte heeft erkend, terwijl andere landen zoals Amerika, Canada en België hiertoe reeds zijn overgegaan? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om endometriose op korte termijn te erkennen?
Het erkennen van ziekten is geen overheidstaak. Het is de verantwoordelijkheid van (internationale) representatieve professionele beroepsverenigingen om zich daar over te buigen. In het geval van endometriose is dat het geval. Er bestaat voor de behandeling van endometriose een internationale richtlijn. Deze is ontwikkeld door European Society of Human Reproduction and Embryology (ESHRE). Vanuit Nederland is de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) hierbij betrokken. De NVOG heeft tevens een voorlichtingsbrochure voor patiënten ontwikkeld.
Het bericht ‘TNO minder actief op topsectoren en maatschappelijke thema’s’ |
|
Henk van Gerven , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «TNO minder actief op topsectoren en maatschappelijke thema’s»1?
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
De bezuinigingen bij TNO volgen uit taakstellingen die al in 2010 zijn vastgelegd in het regeerakkoord en vastgesteld in de begrotingen van respectievelijk de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (tot 2011), Economische Zaken (vanaf de overheveling in 2011) en Defensie. Ze zijn dan ook al enkele jaren bij TNO bekend.
Ik heb enkele kanttekeningen bij dit artikel. Ten eerste wordt in dit artikel gesproken over een bezuiniging van 17 miljoen euro. Dit betreft een optelsom van een structurele daling van de vaste rijksbijdrage en het wegvallen van incidentele middelen die de afgelopen jaren bovenop die vaste bijdrage zijn toegekend. Er zijn in de afgelopen jaren onder meer middelen toegekend om de activiteiten van een aantal Technologische Topinstituten (TTI’s) bij TNO op te laten nemen, om het opstarten van het topsectorenbeleid aan te jagen en om de samenwerking tussen TO2»s op maatschappelijke thema’s te bevorderen. De daling van structurele middelen per 2016 bedraagt ongeveer 6 miljoen euro ten opzichte van 2015, ofwel ruim 4%. Ten tweede heeft het kabinet besloten om TNO te compenseren voor beperkingen op het recht van btw-aftrek voor inkoopkosten (zie vraag 6). Ten derde heeft deze bezuiniging uitsluitend betrekking op de vaste rijksbijdrage van TNO. TNO kan daarnaast in aanmerking komen voor financiering uit andere publieke bronnen, zoals de TKI-toeslag, EFRO en Horizon2020. In de nabije toekomst kan TNO waarschijnlijk ook gebruik maken van het matchingsfonds voor participatie in Horizon2020 (regeling Stimulering Europees Onderzoek) en het Toekomstfonds.
Het past in de bekostigingsfilosofie van het kabinet dat de instituten minder vaste financiering ontvangen en dat ze extra middelen kunnen verwerven naarmate het missie-gedreven onderzoek beter aansluit bij vragen vanuit de maatschappij. Hiermee stimuleren en versterken we vraagsturing (zie ook de Visie op het Toegepast Onderzoek, Kamerstukken 2012/2013, 32 637, nr. 68).
Bent u van mening dat TNO een belangrijke rol heeft in het onderzoek naar arbeidsomstandigheden en volksgezondheid?
TNO heeft een jarenlange ervaring met het in kaart brengen en beheersen van de risico’s van arbeid. TNO doet dit door wetenschappelijke inzichten te vertalen naar de praktijk van bedrijven. Daarnaast heeft TNO op het terrein van Gezond en Veilig Werken ook een belangrijke functie als kennisinstituut en vraagbaak voor de overheid. Het belang van de onderwerpen Arbeid en Gezondheid blijkt bij TNO niet alleen uit haar inzet op dit maatschappelijk thema, maar ook uit projecten voor de langetermijnkennisbasis en de inzet op de topsectoren Life Sciences&Health (LSH) en Agri&Food (zie ook vraag 7).
Er is niet zozeer sprake van een koerswijziging, als wel van een bezuiniging die zowel bij onderzoek op het terrein van de topsectoren als bij de maatschappelijke thema’s neerslaat. De overheid heeft er bij TNO op aangedrongen om de benodigde kennis op de voor de overheid prioritaire onderzoeksthema’s op het terrein van Arbeid en Gezondheid beschikbaar te houden. TNO heeft aangegeven dat een kwalitatief hoogwaardige kennisbasis zal worden aangehouden waardoor de kwaliteit van deze onderzoeksthema’s verzekerd is. De rijksoverheid zal het komende jaar zorgvuldig monitoren of de gewenste kwaliteit nog steeds wordt geboden.
Zo ja, hoe ziet u de koerswijziging van TNO waarbij zij aangeeft minder in te gaan zetten op de maatschappelijke thema’s Arbeid en Gezondheid?
Zie antwoord vraag 3.
Welk advies heeft u afgegeven inzake de vermindering van inzet op deze maatschappelijke thema’s en het gelijk laten blijven van de inzet op de topsectoren High Tech Systemen en Materialen (HTSM) en ICT?
TNO is een zelfstandige organisatie met een eigen mandaat om strategische afwegingen te maken. In de Visie op het Toegepast Onderzoek (Kamerstukken 2012/2013, 32 637, nr. 68) heeft het kabinet aangegeven dat de vaste financiering daalt. Tegelijkertijd komen andere bronnen van financiering (zoals de TKI-toeslag) beschikbaar, waarmee het kabinet wil bereiken dat de maatschappelijke en bedrijfsmatige vraag en het private commitment meer worden gevolgd. Zo stimuleren we dat de instituten zich richten op de domeinen waar de grootste economische en maatschappelijke impact kan worden gerealiseerd.
In lijn met het kabinetsbeleid heeft TNO criteria ontwikkeld om tot een conceptverdeling van de bezuinigingen te komen. Het belangrijkste criterium is (economische en maatschappelijke) impact. Daarnaast is er aandacht voor focus en massa in het portfolio, levenscyclus van de technologie, etc. Zo is TNO gekomen tot een conceptverdeling die momenteel met alle betrokkenen (topsectoren, departementen en andere belanghebbenden) wordt besproken. Ik steun die aanpak omdat die gericht is op het versterken van de profilering en de levensvatbaarheid van het instituut. Het zijn moeilijke keuzes, die niet lichtvaardig gemaakt worden, maar die naar mijn overtuiging uiteindelijk wel zullen leiden tot een scherper geprofileerd en sterker TNO.
Kunt u aangeven hoe deze bezuiniging bij TNO mede wordt veroorzaakt door tegenvallers op het gebied van BTW?
De taakstellingen uit het regeerakkoord staan geheel los van de veranderingen op het gebied van btw. Als gevolg van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie krijgen kennisinstellingen, waaronder TNO, te maken met een beperking op het recht van aftrek van btw op inkoopkosten. Het kabinet acht het ongewenst dat TNO hier onbedoeld nadeel van ondervindt. Zoals bij vraag 2 is aangegeven heeft het kabinet besloten om TNO te compenseren voor beperkingen op het recht van btw-aftrek voor inkoopkosten.
Kunt u aangeven welke gevolgen deze bezuiniging heeft voor de toekomst van het onderzoek naar de genoemde maatschappelijke thema’s bij TNO?
TNO heeft aangegeven dat deze afname van middelen niet ten koste zal gaan van de kwaliteit van het onderzoek. Wel zal de omvang van de onderzoeksactiviteit beperkter en meer gefocust worden. Ik streef mede daarom samen met TNO naar maximale synergie tussen de verschillende onderdelen van het portfolio van TNO: onderzoek voor topsectoren, op maatschappelijke thema’s, voor de langetermijnkennisbasis, en de wettelijke taken. Er zijn in veel gevallen dwarsverbanden tussen de verschillende onderdelen en thema’s. In dat verband wil ik u er ook op wijzen dat TNO als onderdeel van de rijksbijdrage een budget ontvangt van ca. 19 miljoen euro voor de instandhouding en ontwikkeling van een langetermijnkennisbasis (de zogeheten Early Research Programmes). Dit betreft onder meer projecten over «Personalized Food» en «Human Enhancement» die ook raken aan het maatschappelijke thema Arbeid en Gezondheid en aan de topsectoren Life Sciences en Health en Agri&Food. Vooralsnog is voor deze middelen geen bezuiniging ingezet. Ik zet mij er dan ook voor in dat die onderdelen zo met elkaar verbonden worden dat de langtermijnkennisbasis aansluit bij de kennisbehoeften van de gebruikers van de kennis die ontwikkeld wordt in Arbeid en Gezondheid en de betreffende topsectoren, zonder dat de kennisbasis verkokert of het langetermijnkarakter ervan wordt aangetast.
Kunt u aangeven of met de aangekondigde bezuinigingen onderzoek zal worden stopgezet en, zo ja, op welke vlakken dit het geval zal zijn?
Er zal inderdaad onderzoek worden stopgezet. TNO onderzoekt momenteel welke gevolgen deze taakstelling heeft voor de werkgelegenheid in de verschillende onderzoeksthema’s.
Het Ministerie van Economische Zaken draagt er, als stelselverantwoordelijke voor het toegepaste onderzoek, zorg voor dat TNO alle drie haar hoofdtaken adequaat kan vervullen. Deze drie hoofdtaken betreffen (I) het ontwikkelen en toepassen van kennis voor maatschappelijke vraagstukken en overheidsbeleid, (II) het ontwikkelen en toepassen van kennis ten behoeve van innovatie en concurrentievermogen, in het bijzonder voor topsectoren, en (III) het beheer van strategische onderzoeksfaciliteiten (Kamerstukken 2012/2013, 32 637, nr. 68). Hiermee zal dan ook rekening worden gehouden als de verdeling van de middelen wordt vastgesteld (zie ook vraag 9).
Kunt u aangeven hoe de verdeling van de rijksbijdrage aan TNO over de thema’s zal zijn na definitieve vaststelling van het in het bericht genoemde beleid?
TNO heeft een voorlopige verdeling opgesteld. Deze ligt dus nog niet vast, op basis van de conceptverdeling worden de gesprekken met belanghebbenden gevoerd. De besluitvorming wordt de komende maanden gefinaliseerd. Een minimaal bedrag per topsector wordt vastgelegd in de Nederlandse Kennis- en Innovatiecontracten 2016–2017, die op 5 oktober a.s. zullen worden ondertekend, daarmee ligt ook de ruimte voor de maatschappelijke thema’s vast. De exacte verdeling van alle middelen wordt vastgelegd in de Beschikking rijksbijdrage TNO 2016. Deze beschikking, en daarmee de verdeling van de middelen, is conform de TNO-wet pas definitief na instemming van het kabinet. Eind 2015 volgt naar verwachting een besluit hierover.
Het bericht dat een bestuurder voor twee weken werk ruim één ton vangt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat een zorgbestuurder voor 15 dagen werk ruim één ton toucheert? Is vanwege de Wet normering topinkomens om boekhoudkundige reden zijn ontslag over oud en nieuw heen getild? Zo ja, waarom is dat gebeurd en wat is uw oordeel daarover?
Uit de jaarstukken over 2014 van het UMC Maastricht blijkt dat de betreffende bestuurder in dat jaar een bedrag van € 40.782 aan bezoldiging heeft ontvangen en een ontslagvergoeding van € 75.000. De ontslagvergoeding heeft betrekking op zijn gehele dienstverband. Het dienstverband van deze bestuurder had volgens de jaarrekening een lengte van ruim 6 jaar. De overwegingen rond de datum van beëindiging van dit dienstverband zijn mij niet bekend, maar binnen de kaders van de Wet normering topinkomens (WNT) kan men zich niet aan de geldende normen voor ontslagvergoedingen en bezoldigingen ontrekken door betaling hiervan uit te stellen naar een later verslagjaar. De toezichthouder op de naleving van de WNT in de zorg, het CIBG, zal deze casus onderzoeken.
Vindt u het getuigen van good governance dat het UMC Maastricht een salaris van € 40.782 en een oprotpremie van € 75.000 euro heeft verstrekt aan deze bestuurder? Wat is uw oordeel over deze tegemoetkoming?1
Het kabinet wil een maatschappelijke verantwoorde beloning voor topfunctionarissen in de zorg. De normen daarvoor zijn vastgelegd in de WNT. De normen van de WNT handhaven we. Instellingen maken, binnen de kaders van die wet, hun eigen afwegingen bij hun personeelsbeleid.
Waarom ontkent het UMC het vertrek van de bestuurder vanwege bestuurlijke onenigheid? Was er nu wel of niet sprake van onenigheid in de top of is het waar dat deze bestuurder werkelijk «toe was aan een nieuwe uitdaging»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb geen inzicht in de overwegingen van deze bestuurder en zijn werkgever rond de beëindiging van het dienstverband.
Het bericht ‘Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus’ |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het bericht «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus»?1
Natuurmonumenten is een vereniging waarvan de verenigingsraad, een vertegenwoordiging van de leden, het hoogste orgaan is. De arbeidsvoorwaarden van de directie en overige medewerkers van Natuurmonumenten betreft een aangelegenheid van de vereniging zelf. Het bestuur stelt het jaarverslag vast, waarna de Verenigingsraad het goedkeurt. Hierin is de bezoldiging van de directie opgenomen. Het VFI, de brancheorganisatie voor goede doelen, heeft sectorbrede standaarden opgesteld voor goed bestuur en beloningenbeleid die gelden voor de goededoelensector. Natuurmonumenten heeft zich hieraan verbonden.
Subsidies van het Ministerie van Economische Zaken aan Natuurmonumenten betreffen concreet uit te voeren activiteiten en staan als zodanig los van de beloning van de directieleden.
Wat is uw mening over de volgende feiten: dat Natuurmonumenten de directie een bonus verstrekt terwijl dit niet is toegestaan volgens de brancheregels, dat dit niet wordt vermeld in het jaarverslag en dat dit na kritische vragen wordt hersteld in een herzien jaarverslag maar dat dit herziene jaarverslag vervolgens (in eerste instantie) niet online wordt gezet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid Natuurmonumenten – met wie u een subsidierelatie heeft – aan te spreken op deze fouten?
Zie antwoord vraag 1.
Voor welke prestaties heeft de directie exact de bonus ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben alle andere medewerkers van Natuurmonumenten ook een dergelijke bonus / gratificatie ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de medewerkers die bijgedragen hebben aan de bij vraag 4 genoemde prestaties ook een dergelijke bonus/ gratificatie ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat het directeurssalaris bij Natuurmonumenten 138 duizend euro bedraagt plus 12 duizend euro vakantiegeld (en bovengenoemde bonus)? Wat vindt u van de hoogte van dit salaris voor een goede doelen organisatie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er van op de hoogte dat dit 14% meer is dan het voorgaande jaar? Vindt u deze verhoging redelijk of bent u van mening dat dit niet in lijn is met de maatschappelijke kritiek op de grote inkomensverschillen tussen lagere en hogere inkomens? Heeft de rest van het personeel ook 14% salarisverhoging gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat het accountantsverslag is goedgekeurd ondanks deze fout?
Zie antwoord vraag 1.
Bestuurders van academische ziekenhuizen die massaal de declaratieregels aan hun laars lappen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving van RTL Nieuws over bestuurders van academische die massaal de declaratieregels aan hun laars lappen?1
Ik betreur de berichten. Het is evident dat wij allen zinnig en zuinig moeten omgaan met de beschikbare middelen. Dat geldt niet in de laatste plaats voor bestuurders van organisaties die een publiek belang dienen, zoals ziekenhuizen. Ik heb de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) schriftelijk gevraagd om bij hun leden te benadrukken dat ook de declaraties van bestuurders zinnig en zuinig moeten zijn. Verder is contact opgenomen met de «brancheorganisaties zorg» (BOZ) om dit ook bij hen onder de aandacht te brengen. De NFU heeft besloten een inventarisatie op te stellen van declaratieregels voor de leden van de raden van bestuur van de universitair medische centra. Op basis van de uitkomst van deze inventarisatie zal de NFU vervolgens bezien of tot een gezamenlijke lijn kan worden besloten. De NVZ en BOZ hebben aangegeven in de komende weken met hun reactie te komen.
Bent u van mening dat het valt uit te leggen dat geld, bestemd voor de zorg en academisch onderzoek, uitgegeven wordt aan sneeuwkettingen voor een wintersportvakantie, een dolfijntripje, het huren van een vliegtuig of dure etentjes van 1.900 euro in sterrenrestaurants? Zo ja, hoe?2
Ik ben van mening dat in de zorg geld zinnig en zuinig moet worden besteed. Ik kan niet ingaan op de individuele casuïstiek. Daarvoor ontbreekt informatie. Het is ook niet mijn taak, het is een taak van de Raad van Toezicht. Ik vind het een belangrijk signaal dat de NFU afgeeft met hun inventarisatie en eventuele vervolgstappen als dat nodig is.
Wat is uw reactie op deze exorbitante uitgaven en het omzeilen van de geldende declaratieregels? Hoe vrijblijvend zijn (academische) ziekenhuizen bij het opstellen van die regels en wie ziet er toe op het nakomen ervan?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Bent u ook van mening dat bestuurders van organisaties in de publieke sector niet of sober dienen te declareren, mede omdat zij al riante salarissen ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bestuurders hebben, net als iedere andere werknemer, het recht om kosten die zij maken voor hun functie te declareren. Daarbij vragen we ook van bestuurders dat zij zinnig en zuinig met geld omgaan. Het is aan de Raad van Toezicht om de beoordelen of deze declaraties ook zinnig en zuinig zijn.
Kan het overtreden van declaratieregel, zoals dure hotelovernachtingen of privéuitgaven, aangemerkt worden als onrechtmatige besteding van zorggelden en daarmee aangemerkt worden als fraude? Kunnen deze declaraties verhaald worden op de bestuurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat hangt af van de afspraken die daar binnen de ziekenhuizen over zijn gemaakt tussen Raad van Bestuur en Raad van Toezicht.
Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld, zal de NFU bezien of er meer lijn gebracht kan worden in deze afspraken. Dat is een belangrijk signaal.
Hoe reageert u op de vergoelijkende reactie van de Universitaire Medische Centra (UMC’s)? Vindt u dit de houding die past bij bestuurders van een publieke sector en gelooft u nog steeds in het «zelfreinigende vermogen» van bestuurders in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht de reactie van de NFU adequaat: een inventarisatie van bestaande praktijken en indien nodig vervolgstappen om de regelingen te stroomlijnen.
Bent u van mening dat de Raden van Toezicht van de betreffende UMC’s hun rol goed vervullen als declaratieregels massaal aan de laars gelapt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de declaratieregels aan hun laars worden gelapt, dienen de Raden van Toezicht in te grijpen. Ik kan niet beoordelen of dat zo is.
Vindt u dit soort onacceptabel dikke-ikkengedrag van bestuurders reden om ze uit hun functie te zetten? Wanneer stuurt u het overzicht van de wettelijke mogelijkheden hiertoe naar de Kamer?
Zie mijn eerdere antwoorden.
Zoals toegezegd tijdens het VAO governance van 2 juli jl stuur ik u het beleidskader rond de jaarwisseling toe.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) die geen onderzoek doet bij een niet-natuurlijk overlijden in zorginstellingen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u ook de uitzending gezien over nabestaanden die het onbegrijpelijk vinden dat de IGZ geen onderzoek doet na een niet-natuurlijk overlijden in een zorginstelling? Wat is uw reactie hierop?1
Zoals de Staatssecretaris en ik in onze brief van 8 juli jongstleden2 schreven, begrijpen wij de door u verwoorde gevoelens en vragen van de naasten heel goed. Daarom vinden de Staatssecretaris en ik het ook zo belangrijk dat calamiteiten goed worden onderzocht en dat de betrokken cliënt en zijn of haar familie of verwanten bij het onderzoek worden betrokken. De IGZ heeft aangegeven dat zij vanuit de recente toezichtpraktijk en het debat dat is gevoerd aanleiding ziet om in de sectoren ouderenzorg en verstandelijke gehandicaptenzorg de werkwijze op onderdelen aan te passen. Om tegemoet te komen aan het leereffect van de instelling zelf en het borgen van de onafhankelijkheid van het onderzoek, wordt in deze sectoren:
Nadere informatie hierover is opgenomen in de bovengenoemde brief.
Kunt u zich de teleurstelling voorstellen van nabestaanden wanneer na een niet-natuurlijk overlijden van een geliefde of familielid de IGZ geen onderzoek doet maar de zorginstelling zelf? Wat zou u daarop tegen de IGZ zeggen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het aan nabestaanden niet is uit te leggen dat de instelling, die verantwoordelijk is voor de goede zorg van een geliefde of familielid, eerst onderzoek mag doen naar een niet-natuurlijk overlijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inmiddels uitgezocht hoe vaak er geen verklaring van een natuurlijke dood wordt afgegeven bij een overlijden van iemand in een zorginstelling, en hoe de IGZ daarop handelde? Hoe vaak werd het Openbaar Ministerie (OM) ingeschakeld? Hoe vaak gebeurde er niets?2
Het is van belang dat de arts, die het overlijden vaststelt en die twijfelt aan het natuurlijke karakter daarvan, de gemeentelijk lijkschouwer inschakelt (zoals voorgeschreven in de Wet op de lijkbezorging). Als de gemeentelijk lijkschouwer van oordeel is dat er mogelijk sprake is van een niet-natuurlijke dood, dan moet hij dat op basis van de Wet op de lijkbezorging melden bij het Openbaar Ministerie (OM). Op grond van een dergelijke melding van de gemeentelijk lijkschouwer zal het OM bezien of sprake is van het vermoeden van een strafbaar feit. Bij bevestigende beantwoording van die vraag kan het OM een strafrechtelijk onderzoek starten. Het OM informeert de IGZ over meldingen van de gemeentelijk lijkschouwer waarin deze twijfelt aan een natuurlijke doodsoorzaak en waar mogelijk sprake is van suboptimale zorg4.
Daarnaast moet een zorgaanbieder op basis van de Kwaliteitswet zorginstellingen bij de IGZ melding doen van calamiteiten5. De IGZ ontving in 2014 in totaal 4.290 calamiteitenmeldingen. Bij 1.440 meldingen was er sprake van overlijden. Daarbij is niet geregistreerd hoe vaak er sprake was van een niet-natuurlijke dood. Als de IGZ op basis van zo’n wettelijk verplichte calamiteitenmelding (of een melding van een patiënt of diens naaste) vermoedt dat er sprake is van een mogelijk strafbaar feit, meldt de IGZ dat door tussenkomst van het Bureau Opsporing en Boetes van de IGZ aan het OM6.
De IGZ en het OM registreren niet hoe vaak zij bovengenoemde informatie onderling uitwisselen. Jaarlijks krijgt het OM via verschillende wegen (veelal via een melding van de lijkschouwer, soms via een melding van de IGZ of een aangifte), naar schatting enkele tientallen meldingen van mogelijke fouten in de zorg die tot het (niet-natuurlijk) overlijden van de patiënt of schade voor de patiënt hebben geleid. In veel gevallen waarin een zorgverlener medisch gezien mogelijk niet optimaal heeft gehandeld, kan hem geen strafrechtelijk relevant verwijt worden gemaakt, zodat strafrechtelijk onderzoek of vervolging in dat geval niet aan de orde is.
Klopt het dat van de jaarlijks 2.000 calamiteitenmeldingen er slechts enkele tientallen door het OM onderzocht worden, en slechts in enkele gevallen tot een vervolging leidt? Zo nee, wat zijn de getallen dan wel? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze ziet de IGZ erop toe dat de instelling het onderzoek naar de niet-natuurlijke overlijdens goed heeft uitgevoerd? Betreft die controle een «afvinklijstje», of wordt er ook in alle gevallen daadwerkelijk met betrokken partijen gesproken?
Zoals bij het antwoord op vraag 4–5 is aangegeven, maakt de gemeentelijk lijkschouwer, wanneer deze van oordeel is dat er mogelijk sprake is van een niet-natuurlijke dood, op basis van de Wet op de lijkbezorging een melding bij het Openbaar Ministerie (OM). Op grond van een dergelijke melding van de gemeentelijk lijkschouwer zal het OM bezien of sprake is van het vermoeden van een strafbaar feit. Bij bevestigende beantwoording van die vraag kan het OM een strafrechtelijk onderzoek starten.
Als er sprake is van een calamiteit waarbij de zorgaanbieder in opdracht van de IGZ eigen onderzoek verricht, dan beoordeelt de IGZ het rapport van de zorgaanbieder conform de Leidraad Meldingen IGZ 2013. De IGZ kijkt daarbij of er sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek, of de oorzaak van de calamiteit goed is vastgesteld, of de patiënt en/of diens naasten goed zijn betrokken en of er adequate verbetermaatregelen zijn benoemd. Als de IGZ daaraan twijfelt of het onderzoek onder de maat vindt, kan de IGZ de zorgaanbieder opleggen aanvullend onderzoek te doen of vragen van de IGZ te beantwoorden. De IGZ kan ook besluiten alsnog zelf onderzoek te doen. Als de IGZ zelf onderzoek doet, hoort zij conform de Leidraad Meldingen 2013 ook de patiënt of diens naasten. De IGZ ziet vervolgens toe op de uitvoering van de verbetermaatregelen.
Hoe vaak besluit de IGZ op basis van een door een zorginstelling verricht onderzoek alsnog tot onderzoek over te gaan? Hoe vaak gaat de IGZ direct over tot onderzoek na een niet-natuurlijk overlijden?
De IGZ registreert dit niet, dus ik kan deze vraag niet beantwoorden.
Erkent u dat het juist in de eerste periode na een niet-natuurlijke dood van wezenlijk belang is onderzoek te doen en gesprekken te voeren met direct betrokkenen, en dat het vele maanden later lastig is nog feiten boven tafel te krijgen?
De IGZ richt zich in beginsel niet op waarheidsvinding van mogelijke strafbare feiten. De IGZ zal, wanneer zij het calamiteitenonderzoek beoordeelt, kritisch toetsen of de beschreven calamiteit voortkomt uit niet verantwoorde geleverde zorg. De IGZ maakt hierbij zo mogelijk gebruik van de informatie die bij het OM beschikbaar is.
Ik erken dat het van wezenlijk belang is om zo snel mogelijk na de melding van een niet- natuurlijke dood onderzoek te doen. Zoals bij het antwoord op vraag 4 en 5 is vermeld, zal het OM zo spoedig mogelijk na melding van de gemeentelijk lijkschouwer bezien of sprake is van een vermoeden van strafbaar feit en kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart.
Indien het OM besluit tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, worden afspraken gemaakt met de IGZ over de afstemming tussen het onderzoek van het OM en dat van de IGZ. Het OM kan het Bureau Opsporing en Boetes van de IGZ verzoeken (een deel van) het onderzoek onder zijn leiding uit te voeren – al dan niet in samenwerking met bijvoorbeeld de politie. In dat geval leveren opsporingsambtenaren van de IGZ wel een bijdrage aan waarheidsvinding. De IGZ en het OM streven ernaar dit proces zo snel mogelijk te laten verlopen. Zij hebben onlangs nieuwe afspraken voor samenwerking vastgelegd die hieraan moeten bijdragen.
Hoe succesvol zijn de onderzoeken van de IGZ die zij pas maanden na het onnatuurlijk overlijden doet? Is het risico dat er een foutief geconstrueerd verhaal is ontstaan over de toedracht niet te groot, is bewijsmateriaal nog wel voorhanden en zijn alle betrokkenen nog te ondervragen? Kan een uitgebreid antwoord op deze vraag worden gegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak leidt een onderzoek van de IGZ, dat gestart is naar aanleiding van onderzoek door de zorginstelling, tot een andere conclusie? Hoe vaak leidt zo’n onderzoek tot een onderzoek van het OM, en hoe vaak tot een vervolging?
Dit wordt niet geregistreerd, dus ik kan deze vraag niet beantwoorden.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de IGZ – daar waar nodig in samenwerking en afstemming met het OM – in alle gevallen van een niet-natuurlijke dood binnen korte termijn (bijvoorbeeld 48 uur), direct zelf vast te laten stellen of ze onderzoek moet doen of dat de situatie het toelaat dat het onderzoek wordt overgedragen aan de aan de zorginstelling?
Zie de antwoorden op de vragen 8 en 9. Voor de werkwijze van de IGZ bij calamiteitenmeldingen en de aanpassingen daarbinnen verwijs ik u naar de eerder genoemde brief van 8 juli jongstleden.
Wat zou de bovenstaand voorgestelde nieuwe werkwijze bij situaties van een niet-natuurlijke dood voor gevolgen hebben voor de capaciteit van de IGZ? Met hoeveel fte moet deze dan worden uitgebreid, en wat zijn hiervan de kosten?
Zie het antwoord op vraag 11. De IGZ zal de aanpassing in de werkwijze (zoals die is beschreven in de eerdergenoemde brief van 8 juli jongstleden), uitvoeren binnen de huidige capaciteit.
Klopt het dat in het gevangeniswezen absoluut niet meer mag dat de instelling onderzoek doet na een overlijden van een gedetineerde? Kunt u eens uitleggen wat daarvan de redenen zijn, en welke paralellen u ziet bij de zorg?
Wanneer een gedetineerde overlijdt, wordt het onderzoek altijd volgens een vaste systematiek uitgevoerd door een onafhankelijke multidisciplinaire onderzoekscommissie, die onder voorzitterschap staat van een externe voorzitter. Dit onderzoek is er, net als voor de zorgsector geldt, met name op gericht om lering te trekken uit het gebeurde voor de toekomst. Zoals ik in mijn brief van 8 juli jongstleden aangaf, zijn er voor de gehandicaptenzorg en ouderenzorg redenen om een analoge werkwijze te hanteren en zal de IGZ haar werkwijze binnen deze sectoren aanpassen.
Wat is uw reactie op de situatie van Marjan die in een zorginstelling overleed nadat zij in bad was gedaan? Klopt het dat haar nabestaanden gevraagd zijn een verklaring te ondertekenen dat zij niet verdronken is, maar overleden is aan een longontsteking?
De IGZ heeft destijds naar aanleiding van deze melding en naar aanleiding van het door de instelling verrichte calamiteitenonderzoek naar deze melding, zelf onderzoek gedaan en gedurende dit onderzoek meermaals met de familie gesproken. Het onderzoek is in 2013 afgesloten, nadat de IGZ de instelling heeft laten weten dat zij hun reeds opgestelde integrale verbeterplan dienden aan te vullen met een aantal maatregelen dat voortvloeit uit het inspectie onderzoek.
De IGZ heeft van de nabestaanden en de instelling begrepen dat de instelling de nabestaanden heeft gevraagd of zij akkoord gaan met een door de instelling voorgestelde woordvoeringslijn. en zo ja, of zij deze woordvoeringslijn wilden ondertekenen. De nabestaanden hebben de instelling en de IGZ laten weten de woordvoeringslijn niet te ondertekenen.
Wat is uw reactie op het overlijden van Armando na een judoworp en een wurggreep door zijn begeleider? Erkent u dat de IGZ in deze situatie direct onderzoek had moeten doen conform de motie Leijten? Hoe staat het met dit onderzoek?3
Over deze casus heeft de Staatssecretaris eerder Kamervragen beantwoord van het lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 330) en het lid Kuzu (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1906). Omdat het onderzoek van de IGZ nog loopt, kan ik daar op dit moment geen nadere uitspraken over doen.
Erkent u het vanwege onderlinge concurrentie steeds groter wordende belang van een goed imago van zorginstellingen? Erkent u dat een verwijtbare niet-natuurlijk overlijden mogelijk afbreuk doet aan dit imago? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als er een calamiteit plaatsvindt (al dan niet met verwijtbaar handelen en/of en niet-natuurlijke dood), dan moeten zorgaanbieders dit melden bij de IGZ. Als een zorgaanbieder dat om imago-redenen niet doet, dan is dat niet conform de regels. Als de IGZ constateert dat een zorgaanbieder calamiteiten niet gemeld heeft, dan kan zij handhavend optreden.
Durft u uit te sluiten dat een zorginstelling uit angst voor imagoschade, en mogelijk haar voortbestaan, geneigd is een niet-natuurlijk overlijden zodanig te beoordelen dat de instelling niets te verwijten is? Zo ja, waar is dit blinde vertrouwen op gebaseerd?
Ik kan dit niet uitsluiten. Daarom vinden de Staatssecretaris en ik het ook heel belangrijk dat de IGZ de onderzoeksrapporten van zorgaanbieders over calamiteiten beoordeelt. Daarmee is altijd sprake van een onafhankelijke toetsing van de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het onderzoek voordat de calamiteitenmelding wordt afgerond.
Moet niet geconcludeerd worden dat een zorginstelling door het systeem van onderlinge concurrentie eerder geprikkeld wordt een verwijtbaar niet-natuurlijk overlijden niet dan wel naar buiten te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het systeem is er op gericht dat zorgaanbieder op basis van gedegen onderzoek maatregelen treffen om achterliggende risico’s weg te nemen en de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken. Zie verder mijn antwoord op vraag 16 en 17.
De toegenomen problemen met zorgverzekeraars die weigeren bereide of merkmedicijnen te vergoeden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Ontvangt u ook, de laatste maanden nog meer dan gebruikelijk, signalen over problemen met zorgverzekeraars die weigeren bereide of merkmedicijnen te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van de berichtgeving over doorgeleverde bereidingen heb ik brieven ontvangen van artsen en van patiënten, die geneesmiddelen niet meer vergoed krijgen.
Wat is bijvoorbeeld uw reactie op de berichtgeving dat mensen die door de apotheek bereide medicijnen nodig hebben, deze vaak pas na een machtiging van de zorgverzekeraar vergoed krijgen?1
Zorgverzekeraars zijn bevoegd tot het voeren van hun eigen beleid ten aanzien van de procedurele en administratieve eisen die zij stellen ten behoeve van de vergoeding van de zorg. Zoals bijvoorbeeld het eisen van een machtiging vooraf. Hierin zijn zij vrij, zolang dit plaatsvindt binnen de kaders van de wet. Wel vind ik het belangrijk dat het ook goed uitvoerbaar is voor de verschillende partijen en de patiënt tijdig de zorg ontvangt waar hij recht op heeft.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverzekeraars om onduidelijke redenen sommige bereide medicijnen wel vergoeden en sommige niet? Bent u bereid hen hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik tijdens het VAO Geneesmiddelenbeleid op 29 april 2015 heb uitgesproken is de zorgverzekeraar in eerste instantie aan zet om te beoordelen welke zorg – waaronder bereide medicijnen maar ook andere behandelingen en zorginterventies – tot het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoren7. Dit doen zorgverzekeraars in het kader van een rechtmatige uitvoering van de Zvw. Uitgangspunt van de Zvw is dat de inhoud en omvang van het basispakket voor iedere verzekerde gelijk zijn. Om die reden beoordeelden de zorgverzekeraars tot eind vorig jaar veelal gezamenlijk welke zorginterventies tot het verzekerde pakket van de Zvw behoren. Vanwege mogelijke risico’s op het gebied van de mededinging zijn zorgverzekeraars daarmee gestopt. Onlangs heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aangegeven dat het collectief beoordelen van het Zvw-pakket door zorgverzekeraars mededingingsrisico’s met zich mee kan brengen. In mijn brief van 29 juni 2015 (Kamerstukken 2014–2015 29 477, nr. 331 ) heb ik aangegeven dat ik die mening niet ben toegedaan; het gaat immers om de uitvoering van een door de politiek vastgesteld basispakket dat de zorgverzekeraars rechtmatig moeten uitvoeren. Ik ben met Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Zorginstituut Nederland en de ACM in overleg over een mogelijke oplossing hiervoor. Die oplossing moet er toe leiden dat er geen verschillen tussen zorgverzekeraars ontstaan wat betreft de inhoud van het verzekerde pakket. Daarnaast is uitgangspunt dat de bestaande taakverdeling tussen zorgverzekeraars en het Zorginstituut Nederland in stand blijft. Ik zal de leden van de Kamer zo spoedig mogelijk informeren waarbij ik streef naar een oplossing voor het einde van de zomer.
Wat is uw reactie op het feit dat het afhankelijk is bij welke zorgverzekeraar iemand is verzekerd, of bepaalde bereide medicijnen wel of niet vergoed worden? Ondermijnt dit niet de gelijke aanspraak op medicijnen binnen het basispakket? Wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het inderdaad zo dat de Mededingingswet het voor zorgverzekeraars onmogelijk maakt hier eenduidige afspraken over te maken? Zadelt u met uw beleid zorgverzekeraars dan eigenlijk niet op met een onmogelijke opdracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de situatie van de heer D. die zijn door de apotheker bereide zalf niet langer vergoed krijgt omdat de apotheker vreest dat de zorgverzekeraar nu of in de toekomst met terugwerkende kracht, alsnog de rekening niet betaalt?2
Ik heb geen inzicht in of het vaker voorkomt dat vanwege onduidelijkheid apotheekhoudenden niet over durven te gaan tot de ter hand stelling van bereide geneesmiddelen. Ik heb echter ook geen reden om aan te nemen dat het vaak voorkomt. Indien bij een apotheekhoudende onduidelijkheid bestaat over of de desbetreffende patiënt het geneesmiddel vergoed krijgt van de zorgverzekeraar, dan kan de apotheekhoudende of de patiënt contact opnemen met de zorgverzekeraar van de patiënt.
Heeft u inzicht of het vaker voorkomt dat vanwege onduidelijkheid apothekers niet tot levering van bereide medicijnen over durven te gaan? Zo nee, bent u bereid dit na te gaan en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u zich nog het debat herinneren dat u over dit onderwerp met de Kamer heeft gevoerd? Acht u de bovenstaand omschreven aanpak van zorgverzekeraars recht doen aan de in dat debat gedane toezeggingen en aangenomen moties? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om conform de motie Van Gerven, het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) een coördinerende rol te geven aangezien het zorgverzekeraars wettelijk onmogelijk gemaakt is hier onderling overeenstemming over te bereiken? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich nog het debat herinneren dat u met de Kamer voerde over het vergoeden van merkgeneesmiddelen en de daarbij gedane toezeggingen en aangenomen moties?6 7
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich nog de motie herinneren van het lid Van Gerven welke oproept dat de vermelding «medische noodzaak» op een recept voldoende moet zijn om de voorgeschreven medicijnen verstrekt te krijgen?8
Ja, de motie van het lid Van Gerven kan ik mij herinneren.
Bent u bekend met het feit dat sinds enige tijd zorgverzekeraars toch van artsen eisen dat er extra formulieren ingevuld worden om de medische noodzaak voor het voorschrijven van een bepaald geneesmiddel aan te tonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik niet mee bekend. Het vermelden van medische noodzaak op het recept is voldoende. Het is echter niet zo dat, indien een arts medische noodzaak vermeld voor bijvoorbeeld een zelfzorggeneesmiddel, dit automatisch tot het verzekerde pakket behoort.
Wat is uw reactie op de aanvullende eis van bepaalde zorgverzekeraars dat ondanks eerdere negatieve ervaringen, vaak ieder jaar opnieuw geëxperimenteerd moet worden met preferente medicijnen?
Omdat het preferentiebeleid slechts is toegestaan voor geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof, ligt het niet voor de hand dat het preferentiebeleid leidt tot grote risico’s voor de patiënt. De patiënt krijgt immers altijd een geneesmiddel met de werkzame stof die is voorgeschreven. Daarnaast geldt dat als de behandelend arts van oordeel is dat behandeling met een preferent geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord is, het door hem voorgeschreven niet preferente geneesmiddel met dezelfde werkzame stof wordt vergoed. Door de aangepaste duur van de preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen. Eventuele aanvullende eisen van bepaalde zorgverzekeraars die het medische noodzaak voorschrift van de arts negeren zijn mij niet bekend en ook niet toegestaan.
Wat is uw reactie op het feit dat patiënten ondanks dat zij en hun huisarts uit ervaring weten er niet tegen te kunnen, alsnog gedwongen worden voor een periode van weken medicijnen te proberen voordat zij in aanmerking komen voor vergoeding van het gewenste geneesmiddel?
Zie antwoord vraag 13.
Acht u het wenselijk dat patiënten als proefkonijn worden behandeld doordat ze van zorgverzekeraars eerst moeten experimenteren met preferente medicijnen ondanks dat men uit ervaring weet er nog zieker van te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het niet wenselijk dat patiënten als proefkonijn worden behandeld, zeker niet wanneer patiënten hiervan nog zieker worden. Het is aan de arts, indien de patiënt er zieker van wordt, om te oordelen of er sprake is van medische noodzaak en de patiënt, indien nodig, een ander passend geneesmiddel voor te schrijven.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de gedane toezeggingen en de motie waarbij een meerderheid van de Kamer heeft uitgesproken dat het aan het professionele oordeel van de arts is, om medische noodzaak te beoordelen?
De keuze welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft is voorbehouden aan de behandelende arts. Voorschrijvers dienen zich hierbij in beginsel te houden aan de behandelrichtlijnen van de eigen beroepsgroep. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de voorschrijver zelf. Het is dus aan de arts om medische noodzaak te beoordelen. Dit heb ik ook aangegeven tijdens het debat (18 juni 2013) naar aanleiding van een Algemeen Overleg op 6 juni 2013 over het geneesmiddelenbeleid. De motie van de heer Van Gerven (Kamerstukken 2012–2013 29 477 nr. 250 ) zie ik als ondersteuning van beleid.
Bent u van mening dat deze handelwijze recht doet aan de autonomie van de zorg professional? Bent u voorts van mening dat hiermee recht gedaan wordt aan de door een meerderheid van de Kamer gesteunde motie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik ook tijdens het debat van 18 juni 2013 heb verwoord ben ik het met de leden van de Tweede Kamer eens dat de vermelding «medische noodzaak» op het recept door de behandelend arts voldoende moet zijn om de voorgeschreven geneesmiddelen aan de patiënt te verstrekken. Zie tevens het antwoord op vraag 12.
Wat is uw reactie op de controverse die is ontstaan rondom het al dan niet veilig zijn van patiënten overzetten van merkbiological Remicade naar een goedkoper biosimilar?9
Een patiënt switchen moet een rationele keuze zijn, maar daar staat tegenover dat het niet-switchen ook een rationele keuze moet zijn. De volgende argumenten worden onder andere betrokken in de verschillende standpunten van partijen.
Ik onderschrijf dat het omzetten zorgvuldig dient te gebeuren, het CBG is hier ook duidelijk over. Ik begrijp dat behandelaren terughoudend zijn om patiënten van medicatie te veranderen, als ze goed ingesteld zijn. Maar, gezien de prijsverschillen die er zijn tussen originele producten en hun biosimilars, en de afspraken die we maken over doelmatig voorschrijven, is het goed om elkaars standpunten over rationeel en doelmatig gebruik van biosimilars uit te wisselen.
Begin juli 2015 heb ik met verschillende partijen (Lareb, Federatie Medisch Specialisten, College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, Nederlandse vereniging van Ziekenhuis apothekers, de KNMP, patiëntenvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van wetenschappelijke verenigingen) overleg gehad over de waarborgen zoals CBG die noemt in haar standpunt.
Wat is uw reactie op het advies in de richtlijn van de Nederlandse reumatologenvereniging (NVR) om patiënten niet om te zetten? Waarom heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) besloten dat dit wel verantwoord is? Waar zit het verschil van inzicht?
Zie antwoord vraag 18.
Wat zijn de mogelijke risico’s van het overstappen naar een goedkoper medicijn? Waarop is de stelling gebaseerd dat aanvullende onderzoek naar de mogelijke risico’s niet noodzakelijk is?
Ik neem aan dat u het heeft over switchen tussen biologicals en biosimilars. Het CBG heeft hier recent een standpunt over ingenomen. Ik verwijs u naar dit standpunt. Het standpunt kunt u vinden op http://www.cbg-meb.nl/actueel/nieuws/2015/03/31/standpunt-cbg-over-voorschrijven-van-biosimilars.
Het CBG onderschrijft tevens het belang dat de toepassing van bijvoorbeeld de nieuwe generatie biosimilar therapeutische antilichamen, wordt ingebed in register-studies, intensive monitoring (Lareb) en praktijkonderzoek zoals bepleit door de Federatie Medisch Specialisten en de Nederlandse vereniging van ziekenhuisapothekers (NVZA). Hierdoor kunnen mogelijke risico’s worden gesignaleerd en, indien nodig, worden geredresseerd.
Ik weet niet op welke stelling u in uw vraag doelt.
Kunnen reumatologen, in lijn met de motie Van Gerven, door het vermelden van medische noodzaak voorkomen dat patiënten gedwongen worden een overstap te maken naar een goedkopere biosimilar? Zo nee, hoe rijmt u dit met de wens van de Kamer?10
De keuze welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft is voorbehouden aan de behandelende arts. Voorschrijvers dienen zich hierbij in beginsel tehouden aan actuele behandelrichtlijnen en zij dienen rationeel en doelmatig voor te schrijven. Het switchen van geneesmiddelen, ook als het substitutie naar andere biologische middelen betreft om een niet uitsluitend medische reden, is toegestaan mits met waarborgen omkleed en het afgestemd met de patiënt is.
De NVWA |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wilt u kennisnemen van bijgevoegde brief?1
Ja.
Wat is de noodzaak van de procedure zoals deze gevolgd wordt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarbij elk paardentransport naar Duitsland een NVWA transport document behoeft à € 138,59 per paard?
Als paarden in het intraverkeer gebracht worden, moeten ze aan de EU-regelgeving (RL2009/156) voldoen. Dat betekent dat bij elk grensoverschrijdend verkeer de dieren, behalve paspoorten en identificatie, ook voorzien moeten zijn van een Gezondheidscertificaat of een gezondheidsattest. De NVWA-tarieven voor het afgeven van certificaten zijn niet gebaseerd op het aantal te certificeren dieren, maar op de tijdseenheden die gepaard gaan met de certificering.
Ziet u mogelijkheden om een NVWA transportdocument voor bijvoorbeeld drie maanden in te stellen voor hobby paardenhouders of ziet u andere mogelijkheden teneinde de bureaucratie te verminderen?
De Europese regelgeving biedt geen mogelijkheden certificaten af te geven die drie maanden geldig zijn. De richtlijn geeft lidstaten echter wel de mogelijkheid toe te staan dat verkeer van paarden voor sport- en recreatieve doeleinden onder afwijkende voorwaarden kan geschieden, mits de Europese Commissie hiervan op de hoogte wordt gesteld. In de Benelux is hiervoor een Memorandum tot stand gekomen. Daardoor kunnen paarden uit deze categorie reizen tussen de Benelux-landen met alleen een geldig paspoort en identificatie. Met Duitsland is het tot op heden niet gelukt om zo'n overeenkomst te sluiten, wat betekent dat alle paarden die de grens overgaan naar Duitsland gecertificeerd moeten worden. Voor een belangrijk deel is er nog geen Memorandum met Duitsland omdat Duitsland bestaat uit verschillende Bundesländer. Een dergelijk Memorandum zou dus in principe met meerdere Bundesländer moeten worden afgesloten. Kortgeleden is echter overleg gestart met de Deutsche Reiterliche Vereinigung omdat deze heeft aangegeven te willen onderzoeken of een Memorandum niet in één keer voor heel Duitsland geregeld kan worden. Ook zij zien de voordelen van een dergelijk Memorandum voor het grensoverschrijdend verkeer van sportpaarden tussen Nederland en Duitsland. De komende maanden wordt dit verder uitgewerkt.
Bent u bereid met Duitsland te praten om te komen tot een praktische oplossing waarbij paarden niet elke keer afzonderlijk een NVWA transportdocument hoeven te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in Brussel te praten om te komen tot een meer praktische EU-procedure?
Uitgangspunt van de procedures rond het transport van paarden tussen de
EU-lidstaten is dat alleen gezonde paarden mogen worden getransporteerd. Daarvoor is een verklaring van de bevoegde autoriteit vereist. Voordat een dergelijke verklaring wordt afgegeven dient een lichamelijk onderzoek bij het betreffende dier te worden uitgevoerd en dat kost geld. Het is met name van belang voor die transporten die van langere duur zijn, dat op grond van zowel veterinaire als welzijnscriteria wordt onderzocht of de paarden «fit for travel» zijn. Een meer praktische procedure waarbij een lichamelijk onderzoek achterwege blijft lijkt, gelet op de risico’s die dat met zich mee kan brengen, problematisch en zal bij de Europese Commissie en bij andere lidstaten op weinig steun kunnen rekenen.
Kent u het bericht «Patémakers weigeren poes in te ruilen voor muizengif» en kunt u hier een praktische oplossing voor te verzinnen?2
Ja.
Het betreffende bedrijf houdt een kat in de bakkerij om muizen te bestrijden.
Het bedrijf is door de NVWA erop gewezen dat de aanwezigheid van een kat in een bakkerij verboden is. De Europese Hygiëneverordening schrijft voor dat schadelijke organismen, zoals bijvoorbeeld ongedierte als muizen, afwezig moeten zijn en dat daarvoor maatregelen getroffen moeten worden. Tevens mogen er geen huisdieren voorkomen op plaatsen waar levensmiddelen worden bewerkt, gehanteerd of opgeslagen (EG Vo 852/2004, artikel 4 uit hoofdstuk IX van bijlage II).
Het bestrijden van de overlast van de muizen is geen eenvoudige opgave, maar blijkt in de praktijk wel mogelijk. Vooral van belang is het systematisch dichten van toegangsmogelijkheden voor de muizen en het elimineren van beschikbaar nestmateriaal en eten. Daarbij is wel een gerichte aanpak vereist, met verstrekking van de juiste middelen op de juiste manier. Het raadzaam om de hulp van een professionele bestrijder in te roepen.
Het bedrijf heeft inmiddels een antwoord van de NVWA ontvangen op de aanwezigheid van de kat, de rol van de kat en de mogelijkheden dan wel onmogelijkheden om ongedierte te bestrijden. Informatie over de bestrijding van plaagdieren, zoals muizen, is opgenomen op de website van de NVWA.
De financieringsproblemen bij specialistische psychische hulp voor mensen met kanker |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat psychische hulp bij kanker afhankelijk is van inzamelingsacties, omdat de financiering door zorgverzekeraars ontoereikend is?1
De inhoud van het artikel is mij bekend. In het Algemeen Overleg van 21 mei jongstleden heb ik met uw Kamer over dit onderwerp gesproken. Ik heb aangegeven dat het werk dat de inloophuizen op het gebied van psychosociale begeleiding verrichten voor mensen met kanker, en in het bijzonder de vrijwilligers die daar bij betrokken zijn, prachtig is. Daarom heb ik toegezegd te bekijken welke stappen ik kan zetten om dat werk van inloophuizen actiever onder de aandacht te brengen. Inmiddels heb ik de belangrijkste koepelorganisaties zoals Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU), Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) benaderd met de vraag of zij inloophuizen onder de aandacht van hun leden willen brengen. Ook heb ik met IPSO (Inloophuizen en Psycho-oncologische centra Samenwerking en Ondersteuning) gesproken en afgesproken met hen en andere relevante partijen een overleg te organiseren om meer aandacht te genereren voor psychosociale zorg binnen ziekenhuizen en de huisartsenzorg.
In het AO d.d. 21 mei jl. heb ik aangegeven dat psychosociale hulp bij ernstige ziekten onderdeel behoort te zijn van de DBC. In de praktijk wordt deze hulp soms wel, soms niet door arts aangeboden en door verzekeraars vergoed.
De psychologische hulp die nodig is in geval van een somatische aandoening, valt onder de integraal te verlenen medisch-specialistische zorg. Bij kanker, maar ook bij andere somatische aandoeningen. Het is zaak dat die zorg in dat geval goed georganiseerd wordt: het gaat om een goede inbedding in de reguliere zorg door samenwerking en afstemming tussen somatiek en ggz. Ik heb met IPSO afgesproken met hen en met andere relevante partijen in het veld daarover op korte termijn door te praten, zodat helder wordt of er verbeteringen nodig zijn in de organisatie of bekostiging van deze zorg. Ik zal u voor de komende begrotingsbehandeling daarover nader informeren.
Ten principale ben ik niet tegen het gegeven dat een zorginstelling, of in dit geval een inloophuis, deels private financiering inzet, bijvoorbeeld op basis van giften en «fundraisings». Over hoe groot dat deel moet of kan zijn of wat wenselijk is, heb ik geen oordeel. Ik ga als Minister niet over de bedrijfsvoering van individuele zorgaanbieders.
Acht u het wenselijk dat bijvoorbeeld het Helen Dowling Instituut voor 20 procent van zijn inkomsten afhankelijk is van golftoernooien, oldtimerraces en fancy fairs?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat, indien de inkomsten uit inzamelingsacties komen te vervallen, de professionele psychische hulp in de basis geestelijke gezondheidszorg (ggz) en specialistische ggz voor mensen met kanker in haar voortbestaan wordt bedreigd?
Ik deel deze mening niet. Ook voor mensen met een somatische aandoening, die als gevolg daarvan (ook) een psychische stoornis ontwikkelen, is basis en zo nodig gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg beschikbaar. Zorgverzekeraars zijn in die gevallen ook gehouden aan hun zorgplicht. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
Onderschrijft u de uitspraak van hoogleraar Dekker van het VUmc dat circa 10 tot 12 procent van alle kankerpatiënten gespecialiseerde psychische begeleiding nodig heeft?
Mij zijn zulke getallen niet bekend, maar ik heb ook geen reden om er aan te twijfelen. Kanker – en dat geldt ook voor tal van andere ingrijpende somatische aandoeningen – is een ernstige en ingrijpende ziekte, die het leven van mensen flink kan ontregelen.
Wat heeft u, sinds u op de hoogte bent gesteld van de financieringsproblemen tijdens uw werkbezoek in juli 2013 aan het Helen Dowling Instituut, gedaan om deze op te lossen?
Ik ga als Minister niet over de bedrijfsvoering van individuele zorgaanbieders. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en dienen daarom voldoende zorg in te kopen. Waar zij dat doen, staat hen vrij. Zoals in antwoord op vragen 1 en 2 aangegeven heb ik ZN al verzocht om inloophuizen en het werk dat zij verrichten onder de aandacht van haar leden te brengen.
Heeft u zorgverzekeraars erop aangesproken de financiële problemen serieus nemen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te zorgen dat de vier instituten, gespecialiseerd in psychische hulp voor mensen met kanker, voortaan het maximale tarief (110% van het NZa-tarief) vergoed krijgen, in plaats van de circa 95% die zij nu krijgen vergoed?
Ik kan mij als Minister niet mengen in de inhoud of in de totstandkoming van prijsafspraken tussen zorgaanbieders en verzekeraars.
Hoe gaat u het voorbestaan van gespecialiseerde psychologische hulp voor mensen met kanker garanderen voor nu en de toekomst, en er voor zorgen dat deze niet afhankelijk is van sponsorlopen, wijnverkoop of gala’s?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Staat u nog steeds achter uw standpunt dat mensen met kanker en hun naasten geen recht hebben op specialistische ggz, indien zij de diagnose aanpassingsstoornis krijgen?2
Aanpassingsstoornissen zijn uitgesloten van het verzekerd pakket en in het kader van het bevorderen van doelmatigheid en met in achtneming van bovenstaande antwoorden, ben ik niet voornemens hier iets aan te wijzigen, ook niet voor specifieke groepen patiënten. De noodzakelijke zorg is op andere manieren beschikbaar en toegankelijk.
Bent u nog altijd van mening dat partners van mensen met kanker, die vaak minstens evenveel stress en somberheid kunnen ervaren als de patiënt, voldoende psychische hulp kunnen krijgen bij de huisarts, online of bij inloophuizen?
Met verwijzing naar bovenstaande vragen en antwoorden ben ik die mening nog altijd toegedaan. Ik vind het ook onwenselijk dergelijke klachten en problematiek te medicaliseren door deze mensen een medisch circuit in te laten gaan. Ook partners en familie van mensen met kanker kunnen naar de huisarts, POH GGZ, maatschappelijk werk en/of de inloophuizen.
Voorts zijn mij geen signalen of gegevens bekend waaruit zou blijken dat er onvoldoende psychische hulp voor deze mensen beschikbaar is. Op de website IPSO zie ik bijvoorbeeld dat er door het hele land verspreid meer dan 80 inloophuizen zijn3. En van alle huisartsen beschikt inmiddels ruim 70% over een praktijkondersteuner ggz. Wel ben ik van mening dat de zorg bij zware ingrijpende aandoeningen onderdeel hoort uit te maken van de DBC.
Wat waren de beoogde bezuinigingen met het uit het pakket halen van aanpassingsstoornissen, en wat is hiervan terecht gekomen? Heeft u daarbij rekening gehouden met de «onverklaarbare» groei van de wel verzekerde ggz?
Met het schrappen van de aanpassingsstoornissen is destijds een structurele bezuiniging van 53 miljoen euro in het GGZ-kader verwerkt, waarbij rekening is gehouden met een mogelijke weglek naar andere stoornissen. Uit de meest recente realisatiecijfers blijkt dat de totale uitgaven voor curatieve ggz binnen de beschikbare ruimte blijft. Tegelijkertijd zien we een behoorlijke stijging van de DBC’s depressie wat duidt op substantiële substitutie.
Bent u bereid, aangezien de behaalde bezuinigingen niet in verhouding staan tot het leed dat ermee gepaard gaat, aanpassingsstoornissen weer in het verzekerde pakket op te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Het per direct opstappen van de bestuursvoorzitter van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over het per direct opstappen van de bestuursvoorzitter van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Zeeland?1
Ik heb dit bericht voor kennisgeving aangenomen.
Is met het opstappen van de bestuursvoorzitter de kous af, of zou naar uw mening ook de rest van de Raad van Bestuur het veld moeten ruimen?
Dat oordeel is niet aan mij. Ziekenhuizen zijn private instellingen met een eigen verantwoordelijkheid voor kwaliteit en continuïteit van zorg. De Raad van Toezicht is, zoals vastgelegd in de zorgbrede governancecode, verantwoordelijk voor benoeming, schorsing en ontslag van de individuele leden van de Raad van Bestuur. Het is dan ook aan de Raad van Toezicht om te beoordelen of zij voldoende vertrouwen heeft in de overige leden van de Raad van Bestuur.
Heeft het opstappen van de bestuursvoorzitter ook gevolgen voor de Raad van Toezicht? Bent u van mening dat hij zijn toezichthoudende taak naar behoren heeft uitgevoerd?
Ik kan daar niet over oordelen. De Raad van Toezicht dient zelf, conform de afspraak in de zorgbrede governancecode, zijn eigen functioneren te toetsen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dit bij het ADRZ anders is gelopen.
Wat is de rol geweest van zorgverzekeraar CZ in het opvoeren van de druk en het uiteindelijk onhoudbaar worden van de positie van de bestuursvoorzitter?
Ik heb begrepen van het ADRZ dat het besluit al in de maak was toen CZ in de media berichtte over deze casus. Het bericht van zorgverzekeraar CZ heeft volgens ADRZ geen rol gespeeld in de besluitvorming. De aanleiding was het onverwacht grote financiële tekort (8–10 miljoen over 2014).
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraar CZ zich in de media heeft uitgelaten over de positie van de bestuursvoorzitter van het ADRZ? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Om kwaliteit te borgen moet de zorg ook goed georganiseerd worden. Een zorgverzekeraar mag aangeven wat zij van de organisatie en van de zorg vindt en welke acties zij wenselijk acht in het geval de organisatie niet op orde is. Maar uiteindelijk beslist de Raad van bestuur over de koers van een ziekenhuis. Wanneer de Raad van Bestuur of een individuele bestuurder daarbij steken laat vallen is het niet aan een zorgverzekeraar om te besluiten over de positie van de Raad van Bestuur, dat is de verantwoordelijkheid van de Raad van Toezicht.
Wat vindt u ervan dat een zorgverzekeraar aanstuurt op het vertrek van een bestuursvoorzitter van een zorgaanbieder? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom ziet een bestuurder pas in dat hij een probleem is als de zorgverzekeraar dreigt de financiering in te trekken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb toegelicht was niet een interventie van de verzekeraar, maar het onverwachte financiële tekort de aanleiding voor het besluit.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat een zorgverzekeraar op deze wijze invulling geeft aan zijn rol, en de Raad van Toezicht overruled? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6
Zijn er nog meer van soortgelijke situaties waarbij zorgverzekeraars, onder dreiging van het intrekken van de financiering, bestuursbesluiten bij zorgaanbieders proberen af te dwingen?
Bij mij zijn dergelijke casus niet bekend. Overigens staat het zorgverzekeraars vrij om uitspraken te doen over de kwaliteit van de organisatie en van de zorg en welke stappen zij wenselijk achten om die te verbeteren. De organisatie van de zorg is immers van invloed op de kwaliteit van zorg die hun verzekerden ontvangen. Ik zou het een slechte zaak vinden als zorgverzekeraars daar niet kritisch naar kijken. Verzekerden moeten er vanuit kunnen gaan dat zij de beste mogelijke zorg ontvangen.
Is deze hele gang van zaken volgens u illustratief voor het toezichtmodel in de zorg? Zo nee, wat is er dan mis gegaan, en hoe gaat u dit in het vervolg voorkomen?
Zoals gezegd vind ik het van belang dat verzekeraars zich uitspreken over de kwaliteit van de organisatie. De verzekeraar moet in het belang van de verzekerde goede afspraken met het ziekenhuis maken over de kwaliteit van zorg tegen een goede prijs. Als de verzekeraar daar bij een bepaalde aanbieder onvoldoende vertrouwen in heeft, is het goed als hij zich daarover uitspreekt. Het is vervolgens aan de aanbieder zelf om dat signaal op te pakken omdat dit onder andere gevolgen kan hebben voor de contractering en met andere woorden voor continuïteit van de instelling. Dat is zoals het systeem dat we met elkaar hebben bedacht ook moet werken, met als vangnet het toezicht van de IGZ. Ik zie geen aanleiding om dat systeem te wijzigen.
Toont dit voorval eigenlijk niet het failliet van het toezichtmodel in de zorg aan? Zo nee, hoe verklaart u dan het «overrulen» van de Raad van Toezicht door CZ?
Zie mijn antwoord op vraag 4 en vraag 10.
Indien de kwaliteit van bestuur in het ADRZ daadwerkelijk zo slecht was, waarom heeft de Raad van Toezicht dan niet ingegrepen? Heeft dit voorval ook nog gevolgen voor hen?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Krijgt de opgestapte bestuursvoorzitter nog een ontslagvergoeding, doorbetaling van salaris, pensioenpremie of enige andere vorm van financiële genoegdoening mee? Zo ja, wat bedraagt deze?
Ik heb op dit moment geen inzicht in de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst van deze bestuurder is beëindigd. De WNT verplicht instellingen om ontslagvergoedingen van topfunctionarissen openbaar te maken in hun jaarverslag. Bij een eventuele overtreding heeft de accountant van het ADRZ de wettelijke plicht dit te melden bij de toezichthouder van de WNT in de zorg, het CIBG.
Stapt één van de betrokken partijen nog naar de Ondernemingskamer om een procedure tegen de betreffende bestuursvoorzitter te starten, om te kijken of er sprake is van wanbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de verantwoordelijken binnen het ADRZ om vanuit hun rol en verantwoordelijkheid af te wegen of er sprake is van onbehoorlijk bestuur en of zij een juridische procedure willen starten. Ik heb hierin geen rol.
Herinnert u zich uw uitspraak dat inwoners van Zeeland met hun voeten hebben gestemd door naar zorgaanbieders buiten de regio te gaan? Zou dit niet ook een teken aan de wand moeten zijn geweest voor de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht?3
Ik herinner mij die uitspraak. Zorginstellingen moeten de zorg zo inrichten dat de zorg verantwoord is en past bij de behoefte van de patiënt. Wanneer blijkt dat dit niet langer het geval is, dan moet de zorgaanbieder daarop inspelen. Dat geldt ook voor het ADRZ.
Als de kwaliteit van de zorg zo slecht was dat de inwoners van Zeeland met hun voeten stemden, waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dan niet ingegrepen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op het leveren van verantwoorde zorg. Ook betrekt de IGZ, naast de verplichte meldingen van zorginstellingen en -professionals, meldingen en signalen van patiënten bij haar toezicht. De keuzes die patiënten maken vormen geen onderdeel van het onafhankelijke toezicht van de IGZ.
In het geval van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis heeft de IGZ op 12 juli 2013 verscherpt toezicht ingesteld, onder meer omdat de implementatie van het VeiligheidsManagementSysteem (VMS) achterbleef. Op 26 mei 2014 werd het verscherpt toezicht opgeheven, nadat de IGZ had geconstateerd dat er belangrijke vooruitgang was geboekt en de randvoorwaarden voor het kunnen sturen op veiligheid en kwaliteit van zorg aanwezig waren.
Waarom heeft u pas besloten tot regie in de regio toen al veel kwaad was geschied?
Ik heb besloten tot een gesprek in de regio met de betrokken (zorg)partijen op het moment dat dit nodig bleek. Ik heb in Zeeland met alle betrokken partijen gesproken over de toekomst van de zorg in Zeeland. En met hen afgesproken dat er een gedragen plan voor de toekomst van de Zeeuwse zorg komt. De overheid, zorgverzekeraars, ziekenhuizen, gemeenten en patiënten hebben daarbij ieder een rol.
Wat is uw reactie op het feit dat «haantjesgedrag» van enkele bestuurders de bereikbaarheid en kwaliteit van zorg in een regio in gevaar kan brengen?
De kwalificatie «haantjesgedrag» laat ik voor uw rekening. Wel erken ik dat voor bestuurders en toezichthouders in de zorg nog een professionaliseringsslag nodig is. Goed bestuur vereist een open bestuurscultuur, wat betekent dat bestuurders open staan voor kritiek en signalen vanuit de organisatie en van de directe omgeving. Dit vereist wel dat toezichthouders en medezeggenschapsorganen in voldoende mate hun rol oppakken en/of in staat zijn om kritische punten in een gesprek met de bestuurder te benoemen.
Om dit te bereiken heb ik een agenda voor goed bestuur opgesteld, die ik op 22 januari 2015 aan uw Kamer heb gezonden.4Deze agenda werk ik de komende periode nader uit.
Herinnert u zich nog het voorval uit 2013 waarbij de bestuursvoorzitter van het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk ook opstapte na druk van onder andere zorgverzekeraar Achmea?4
Ik herinner mij dat u vragen heeft gesteld over het Rode Kruis Ziekenhuis en Achmea.
Welke acties heeft u sindsdien ondernomen om te voorkomen dat dit wederom plaats zou vinden, en hoe verklaart u in dat licht bezien dit nieuwe voorval bij het ADRZ?
Ik heb geen acties ondernomen om te voorkomen dat zorgverzekeraars uitspraken doen over de kwaliteit van een organisatie. Het staat zorgverzekeraars vrij om uitspraken te doen over de kwaliteit van de organisatie van de zorg en welke stappen zij wenselijk achten om die te verbeteren. De organisatie van de zorg is immers van invloed op de kwaliteit van zorg die hun verzekerden ontvangen. Ik zou het een slechte zaak vinden als zorgverzekeraars daar niet kritisch naar kijken. Verzekerden moeten er vanuit kunnen gaan dat zij de beste mogelijke zorg ontvangen.
Het mogelijk onbewust aangaan van een budgetpolis en de niet te voorziene gevolgen daarvan |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving in de media dat mensen met een zogenaamd goedkope budgetpolis gemiddeld toch duurder uit zijn?1
In mijn brief van 6 mei jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 610) heb ik u geïnformeerd over het aantal mensen dat in 2014 voor zowel naturapolissen als budgetpolissen te maken heeft gehad met eigen betalingen voor zorg en over de omvang van deze eigen betalingen. Uit die informatie blijkt dat het aantal verzekerden dat in 2014 te maken heeft gehad met eigen betalingen vrij beperkt was: 0,5% van de verzekerden met een naturapolis en 4% met een budgetpolis. Voor de personen die wel te maken hadden met eigen betalingen is de omvang van deze eigen betalingen substantieel.
Het AD schrijft dat duizenden mensen met een budgetpolis gemiddeld € 450 aan eigen betalingen hebben gehad. Deze berichtgeving van het AD klopt.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen die moesten bijbetalen bij een naturapolis gemiddeld 174 euro kwijt waren voor ziekenhuiszorg, en mensen met een budgetpolis maar liefst 443 euro?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Dat betekent dat als iemand ziekenhuiszorg nodig heeft de zorgverzekeraar die zorg moeten leveren. Als een verzekerde een naturapolis of budgetpolis heeft kan het zo zijn dat die zorg niet bij alle ziekenhuizen is ingekocht voor de betreffende polis.
Zorgverzekeraars zijn verplicht om hun verzekerden goed te informeren over welke zorgaanbod gecontracteerd is voor een polis en welke vergoedingen betaald worden voor zorgaanbod dat niet gecontracteerd is.
Het is van belang dat verzekerden zich zelf ook goed informeren over wat wel en niet vergoed wordt bij een polis die zij afsluiten. Verzekerden moeten zelf de afweging maken voor welke polis zij kiezen en om wel of geen gebruik te maken van het zorgaanbod dat voor hun polis gecontracteerd is.
Om de transparantie voor verzekerden verder te verbeteren heb ik in mijn brief «Kwaliteit loont» (Kamerstuk 31 765, nr. 116) nadere maatregelen aangekondigd.
De zorgverzekeraars hebben in het actieplan van Zorgverzekeraars Nederland ook maatregelen aangekondigd om te komen tot meer duidelijkheid over de inhoud van de polissen. Zo hebben de zorgverzekeraars afgesproken om jaarlijks voor 19 november op hun website per polis duidelijk te maken wat de polisvoorwaarden zijn en welke zorg voor de desbetreffende polis is gecontracteerd en om verzekerden door middel van een «bijsluiter» te informeren over eventuele bijzondere/afwijkende voorwaarden van een polis.
Zijn mensen goed genoeg voorgelicht door de zorgverzekeraar dat zij gemiddeld 269 euro meer moeten bijbetalen, terwijl de polis uiteindelijk maar gemiddeld 84 euro goedkoper was in 2014? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt u staande dat de budgetpolis – waarbij de zorgverzekeraar een voorselectie maakt van zorgaanbieders waar een verzekerde naar toe mag – een goedkopere poliskeuze is?2
Het is mogelijk dat een naturapolis of budgetpolis door een zorgverzekeraar tegen een lagere premie kan worden aangeboden als de zorg voor deze polis met een goede prijs/kwaliteit verhouding is ingekocht. De verzekerde kan bij deze polissen dan profiteren van een lagere premie.
Uit de cijfers die ik op 6 mei aan u het toegestuurd blijkt dat het overgrote deel van de verzekerden met een naturapolis of budgetpolis in 2014 geen eigen betalingen hebben gehad. Voor deze groep is deze polis waarschijnlijk een goedkopere keuze geweest. Voor de groep die wel eigen betalingen heeft gehad zal de poliskeuze voor dat betreffende jaar waarschijnlijk niet een goedkopere keuze zijn geweest, maar dat kan over een reeks van jaren weer anders zijn.
Is u bekend dat bij de grootste zorgverzekeraar de meeste budgetpolissen onderdeel zijn van een collectiviteit? Kunt u aangeven of deze verzekerden zijn overgestapt naar de budgetpolis of dat zij een aanbod van de zorgverzekeraar (stilzwijgend) hebben geaccepteerd?
Achmea voert bij een aantal labels een budgetpolis. De budgetpolissen zijn voor zowel individuele, als collectief verzekerden beschikbaar.
Verzekerden worden door de verzekeraar jaarlijks zowel via een speciaal communicatietraject als via reguliere eindejaarscommunicatie geïnformeerd over eventuele wijzigingen in de polis en in de contractering. Verzekerden kiezen in die periode zelf voor een voortzetting van de polis of voor het overstappen naar een andere polis.
Naast de reguliere eindejaarcommunicatie heeft Zilveren Kruis (een van de labels van Achmea) in februari en maart 2015 170.000 verzekerden aangeschreven per brief en de mogelijkheid gegeven om van budgetpolis te switchen naar een andere basisverzekering van Zilveren Kruis. Reden was dat Zilveren Kruis had gemerkt dat veel verzekerden met een budgetpolis zich onvoldoende realiseerden dat ze voor planbare zorg niet bij alle ziekenhuizen terecht kunnen. Deze verzekerden kregen de mogelijkheid om tot 15 maart alsnog over te stappen naar de Basis Zeker polis (naturapolis) van Zilveren Kruis. De bevinding van Achmea is dat 97% van deze groep ervoor gekozen heeft om niet alsnog over te stappen.
De onvolledigheid van het Transparantieregister Zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van VPRO-radioprogramma Argos van 2 mei j.l. waaruit blijkt dat het Transparantieregister Zorg niet alle betalingen van farmaceutische bedrijven aan ziekenhuizen en artsen vermeldt?1
In de uitzending van Argos komen punten rond het functioneren van het Transparantieregister Zorg aan bod, en punten rond de volledigheid van het Transparantieregister. Op deze beide punten wil ik kort ingaan.
Argos meldt dat het Transparantieregister niet gebruiksvriendelijk is, lastig te doorzoeken en onbekend bij de patiënt. Deze punten zijn ook naar voren gekomen in de evaluatie van het Transparantieregister Zorg, waar ik u bij brief van 16 december 2014 (Tweede Kamer 2014–15, 32 620, nr. 145) over heb bericht. Ik heb in die brief ook aangegeven dat de Stichting deze verbeterpunten voortvarend ter hand heeft genomen, om zo het register verder te verbeteren.
Daarnaast meldt Argos dat het Transparantieregister geen volledig beeld geeft van de financiële relaties tussen artsen en de farmaceutische industrie. Ik heb in mijn brief van 25 april 2013 (Tweede Kamer 2012–13, 32 620, nr. 145) aangegeven dat het register geen inzicht geeft in alle relaties tussen artsen/onderzoekers en farmaceutische bedrijven. Er zijn enkele uitzonderingen op de publicatieplicht om dubbelingen te voorkomen. Het register kijkt terug naar relaties in het voorgaande kalenderjaar, relaties uit het lopende jaar zijn niet zichtbaar. Daarnaast geeft het Transparantieregister geen inzicht in relaties als gevolg van wetenschappelijk onderzoek, omdat daarin reeds wordt voorzien door het openbare register van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). In het Transparantieregister Zorg zijn financiële relaties opgenomen waartegenover een zekere tegenprestatie staat, zoals dienstverlening of sponsoring.
Is het waar dat geld dat vanuit farmaceutische bedrijven wordt overgemaakt aan besloten vennootschappen (bv’s) van medici, medische uitgeverijen of communicatie/scholingsbureaus niet in verband gebracht wordt met de betrokken artsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Farmaceutische bedrijven kunnen ook dienstverleningsovereenkomsten sluiten met besloten vennootschappen (bv’s).Wanneer een arts duidelijk verbonden is met een bv, dan dient deze dienstverlening op naam van de bv te worden gemeld in het Transparantieregister Zorg. Wanneer bekend is welke arts de betreffende dienst verleent, dan dient de dienstverlening (tevens) op naam van de betreffende arts te gebeuren.
Hoe vindt u het dat bv’s als CVGK, Medcon of Heart Beat grote bedragen, afkomstig van farmaceuten, doorsluizen naar medici zonder de medici of de reden van de donatie met naam te noemen? Hoe gaat u bewerkstelligen dat er wel echte transparantie komt?2
Deze bedrijven staan in het Transparantieregister Zorg, met dienstverleningen op naam van de bv’s. Deze dienstverleningen zijn ook op naam van de betrokken artsen gemeld. Dit soort financiële relaties behoort zowel op naam van de bv met wie de dienstverleningsovereenkomst is afgesloten als op naam van de arts die de dienst heeft uitgevoerd te worden gemeld, wat doorgaans ook gebeurt. Door het kritisch onderzoek dat Argos uitvoerde is wel een drietal omissies aan het licht gekomen. De betreffende partijen zijn hier door de Stichting op aangesproken en de omissies zijn inmiddels hersteld. Ik vind het belangrijk dat er blijvende aandacht is voor een zo groot mogelijke volledigheid van het Transparantieregister.
Hoe verklaart u dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) in 2012 bijna vijf miljoen euro van enkele farmaceutische bedrijven heeft ontvangen, terwijl in het register nog geen miljoen euro staat opgegeven?3
Ik vind niet dat het Transparantieregister Zorg faalt. Ik heb in mijn antwoord op vraag 1 geschetst dat niet alle relaties gemeld dienen te worden in het Transparantieregister. Zo is wetenschappelijk onderzoek van de meldingsplicht aan het Transparantieregister uitgezonderd. Argos meldt dit ook in haar uitzending. Klinisch wetenschappelijk onderzoek rond geneesmiddelen wordt veel in ziekenhuizen uitgevoerd. Het feit dat dit niet aan het Transparantieregister hoeft te worden gemeld is een belangrijke verklaring voor de verschillende bedragen die over het UMC Groningen en het VU medisch centrum in de uitzending van Argos worden genoemd.
Ook het VU medisch centrum (VUmc) ontving in 2012, volgens eigen opgaaf, meer dan vijf miljoen euro van farmaceuten, terwijl in het Transparantieregister slecht een fractie van dat bedrag wordt vermeld; hoe kunt u dit verklaren? Faalt het Transparantieregister in de praktijk?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het huidige Transparantieregister, op basis van vrijwilligheid en zonder controle van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), geen volledig en transparant beeld geeft van de geldstromen van farmaceutische bedrijven naar artsen?
Het huidige Transparantieregister, hoewel strikt genomen vrijwillig omdat er geen wettelijke plicht is voor het melden van deze financiële relaties, kent wel degelijk een verplicht karakter.
De verplichting om financiële relaties te melden is opgenomen in de Code Geneesmiddelenreclame (CGR) en is daarmee bindend voor de aangesloten partijen, waaronder zowel artsen als bedrijven.
Rondom deze regels is wel sprake van controle door de IGZ. Zij controleert echter niet de naleving van deze eigen regels van de sector, maar heeft een eigenstandige toezichttitel gebaseerd op artikel 94 van de Geneesmiddelenwet en de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Daarmee heeft zij een eigen toezichtkader dat, hoewel de normering inhoudelijk overeenkomt, los staat van de zelfregulering en kan zij ingrijpen wanneer sprake is van oneigenlijke beïnvloeding of ongeoorloofd gunstbetoon. De gegevens uit het Transparantieregister zijn daarbij een belangrijk instrument.
Ik ben van mening dat, binnen de kaders die zijn gekozen voor het Transparantieregister (zie ook mijn antwoord op vraag 1), het register een goed beeld geeft van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven. Ik heb in een verslag schriftelijk overleg van 30 september 2014 (Tweede Kamer 2014–2015, 29 248, nr. 275) in antwoord op vragen van de PvdA-fractie laten weten dat na een controle door de IGZ is gebleken dat het Transparantieregister vrij volledig was voor dat jaar. Ik ben van mening dat gezien het groeiend aantal meldingen in volgende jaren het register steeds vollediger wordt. Ik vind het daarbij belangrijk dat er blijvende aandacht is voor een zo groot mogelijke volledigheid van het Transparantieregister.
Wat is de achterliggende gedachte van het register in zijn huidige vorm? Is het voor de patiënt bedoeld, of is het een middel om de farmaceutische industrie een beter imago te bezorgen? Is dit register op basis van vrijwilligheid, een register dat daadwerkelijk een volledig en transparant beeld laat zien en toont welke grote financiële belangen met betalingen door farmaceuten gemoeid zijn?
Het Transparantieregister Zorg is bedoeld om openheid te geven over financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven, zodat iedereen die dat wil inzage kan krijgen in financiële relaties en bijvoorbeeld ook de patiënt desgewenst de besluiten van de arts in context kan plaatsen, kan zien of er sprake is van mogelijke belangenverstrengeling en daarover met de arts in de spreekkamer het gesprek kan aangaan. Ik ben van mening dat, binnen de kaders die voor het register gekozen zijn, het Transparantieregister een goed beeld geeft van de financiële relaties die artsen hebben met farmaceutische bedrijven.
Wat is uw reactie op het onderzoek ten behoeve van een thesis van een VU-student waaruit blijkt dat het Transparantieregister niet alleen onvolledig is, maar dat het voor patiënten en andere geïnteresseerden ook ontzettend moeilijk is om de relatie tussen professionals en farmaceuten te beoordelen (de informatie is summier en wanneer farmaceuten, zorgverleners of het Transparantieregister om meer informatie wordt gevraagd, wordt die niet vertrekt)?4 Is dit de transparantie die u voor ogen heeft?
Het onderzoek en de daaruit voortvloeiende aandachtspunten zijn mij bekend. Deze punten zijn ook naar voren gekomen in de evaluatie van het Transparantieregister Zorg, waar ik u bij brief van 16 december 2014 (Tweede Kamer 2014–15, 32 620, nr. 145) over heb bericht. Ik heb in die brief ook aangegeven dat de Stichting deze verbeterpunten voortvarend ter hand heeft genomen, om zo het register verder te verbeteren. Het Transparantieregister is uniek in zijn soort en is opgezet om de transparantie in de zorg afdoende te regelen. Het register is voor verbetering vatbaar en staat ook open voor suggesties en adviezen, opdat het register uiteindelijk voldoet aan de verschillende eisen die haar worden gesteld.
Wat vindt u er van dat na twee jaar van invoering blijkt dat het Transparantieregister onvolledig is, moeilijk te doorgronden voor patiënten en andere geïnteresseerden en gemiddeld slechts enkele tientallen bezoekers per dag trekt?
Zie antwoord vraag 8.
Is dit het soort transparantie dat u voor ogen heeft wanneer u spreekt over het zogenoemde «Jaar van de transparantie»? Hoe kan met een dergelijke vrijblijvendheid volgens u een werkelijk transparant beeld ontstaan over de beïnvloeding door farmaceutische bedrijven van artsen en ziekenhuizen?
In het kader van het Jaar van de Transparantie zet ik in op meer en betere informatie over de kwaliteit en kosten van zorg. Het Transparantieregister Zorg ziet daarentegen op het verkrijgen van inzicht in financiële relaties die artsen hebben met farmaceutische bedrijven. Het betreft daarmee twee verschillende onderwerpen, die ik overigens beide belangrijk vind. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7.
Hoe moet uw uitspraak in het Algemeen overleg «Het is zelfregulering, maar dat betekent niet dat het vrijblijvend is» geïnterpreteerd worden? De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft laten weten geen toezicht te houden op het Transparantieregister; hoe gaat u ervoor zorgen dat het vrijblijvende karakter van het Transparantieregister komt te vervallen en het wel gaat functioneren zoals het register in de Verenigde Staten, dat is gebaseerd op de Sunshine Act en waarbij overtreders, artsen en farmaceutische bedrijven boetes krijgen opgelegd?5
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 6. Daar wil ik aan toevoegen dat het Transparantieregister Zorg, als beleidsinstrument, niet tot doel heeft om te functioneren als het register dat in de Verenigde Staten is opgezet als uitvoering van de Sunshine Act. Er is bewust gekozen voor een register dat door middel van zelfregulering gerealiseerd zou worden, omdat het register zo sneller is gerealiseerd en flexibeler op nieuwe ontwikkelingen kan inspelen. Er is tevens bewust gekozen voor transparantie binnen de kaders die ik in mijn antwoord op vraag 1 heb geschetst, omdat op die manier informatie aan het licht komt die bruikbaar is bij het opsporen van oneigenlijke beïnvloeding, zonder onnodige administratieve lasten te creëren en het draagvlak voor het register in de sector aan te tasten.
Met het toezicht van de IGZ op naleving van artikel 94 Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet is naar mijn mening geen sprake van vrijblijvendheid, maar worden overtreders beboet. Deze manier van werken past in de zorg, waar de IGZ toezicht houdt en er daarbij vaak ook ruimte is voor richtlijnen en protocollen die door het veld zelf zijn opgesteld.
Kan het opgeven van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven verplicht worden gesteld binnen de huidige afspraken van de stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) op basis van «Zelfregulering»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het opgeven van financiële relaties is reeds verplicht, en is opgenomen in hoofdstuk 7 van de Code Geneesmiddelenreclame. Het veld houdt zich ook aan deze verplichting; het aantal partijen dat financiële relaties meldt in het Transparantieregister is groter dan het aantal leden van de aangesloten verenigingen bij de Stichting CGR. Dat laat zien dat de regels breed worden gedragen en nageleefd, omdat ook niet-leden zich conformeren.
Vindt u niet dat medische professionals en farmaceuten een boete opgelegd moeten krijgen indien zij niet alle financiële relaties in het transparantieregister vermelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb in mijn antwoord bij vraag 6 aangegeven en onderbouwd dat het Transparantieregister Zorg een goed beeld geeft van de financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven. Dat is tot stand gekomen op basis van zelfregulering. Ik heb in hetzelfde antwoord aangegeven dat de IGZ toezicht houdt op artikel 94 Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde beleidsregels en boetes kan opleggen. Daarmee is mijns inziens het toezicht op misstanden in relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven afdoende geregeld.
Bent u bereid de IGZ hierop toezicht uit te laten oefenen? Zo ja, krijgt zij aanvullende capaciteit en middelen hiervoor? Zo nee, hoe gaat u dan invulling geven aan de door u zo gekoesterde transparantie?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 ook aangaf heeft de IGZ een eigenstandige bevoegdheid om toezicht te houden op naleving van artikel 94 Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Zij gebruikt die bevoegdheid ook. Aanvullende toezichttitels, capaciteit en middelen acht ik derhalve niet nodig.
Bent u van mening dat de 9.300 euro die een psychiater van farmaceut Eli Lilly and Company ontving voor een spreekbeurt, valt onder geoorloofd gunstbetoon waarbij volgens artikel 94 van de Geneesmiddelenwet een prestatie die wordt verricht «in een redelijke verhouding staat tot die gelden»? Wilt u dit toelichten en nader concreet aangeven wat onder geoorloofd gunstbetoon wordt verstaan?6 7
De vergoeding die wordt geboden moet in redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de dienst die daarvoor wordt geleverd. Een vergoeding kan betrekking hebben op het aantal keer dat gesproken wordt, reistijd die daarmee gemoeid is, de tijd die in voorbereiding wordt gestoken, etc., etc. Al deze zaken moeten worden gewogen alvorens een uitspraak kan worden gedaan of de vergoeding binnen of buiten redelijke perken is, dat kan niet enkel aan de hand van de hoogte van de vergoeding. Hoe een en ander gewogen wordt, is vastgelegd in duidelijke regels die door de IGZ en CGR in samenspraak zijn opgesteld.
Uit de uitzending van Argos blijkt dat een internist van het Ziekenhuis Bethesda te Hoogeveen een waarschuwing kreeg van de inspectie, en MSD een boete van meer dan een ton omdat het bedrijf de specialist als «scientific speaker» betaalde met een bedrag van 230 euro per uur; volgens de afspraken van CGR mag dat maximaal 140 euro zijn voor een gewoon specialist; de inspectie handelde op basis van een klacht, maar MSD blijkt dat structureel te doen; uit dezelfde Argos-uitzending blijkt bijvoorbeeld dat MSD ook een cardioloog van het Amphia Ziekenhuis te Breda als scientific speaker betaalt, en zijn geen maatregelen getroffen; het Transparantieregister handelt namelijk alleen op basis van klachten, net als de IGZ; hoe kan worden bereikt dat het Transparantieregister beter inzicht geeft en ook daadwerkelijk leidt tot handhaving/sancties?
Uit navraag is mij te kennen gegeven dat het voorbeeld van de casus betreffende het Amphia Ziekenhuis te Breda onjuist is: met de betrokken cardioloog werkzaam in dit ziekenhuis is MSD geen dienstverleningsovereenkomst als «scientific leader» aangegaan.
De casus van het Bethesda Ziekenhuis ligt momenteel voor bij de rechter. De casus laat mijns inziens juist zien dat het Transparantieregister Zorg wel inzicht geeft in de financiële relaties die er zijn tussen artsen en bedrijven, en waar nodig ook daadwerkelijk leidt tot handhaving en sancties door de IGZ.
Is er een maximum norm af te spreken voor betalingen die een zorgverlener dan wel een zorginstelling – jaarlijks – van farmaceutische bedrijven mag ontvangen, en wordt daar dan op gecontroleerd?
Er zijn door de CGR, in samenspraak met de IGZ, maximumnormen gesteld voor de uurtarieven die worden gehanteerd bij het bepalen van een vergoeding bij een dienstverleningsovereenkomst. Zowel de IGZ als de CGR controleren op deze normen. Het nut en de noodzaak van maximum jaarnormen voor dienstverlening door artsen aan bedrijven zie ik niet.
Uw ambtsvoorganger, Minister Klink, ging akkoord met zelfregulatie, maar had alsnog de invoer van een wet, vergelijkbaar met de Sunshine Act in de Verenigde Staten, als stok achter de deur wanneer de zelfregulatie niet – voldoende – zou werken;8 bent u van mening dat de zelfregulatie voldoende werkt? Zo nee, komt er alsnog een wet die dwingt tot echte transparantie?
Ja, ik ben van mening dat zelfregulering voor dit onderwerp voldoende werkt, mede gebaseerd op de voorbeelden die ik in de beantwoording van deze Kamervragen heb gegeven.