Het rapport ‘Gesjoemel met bodembeweging’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het Rapport «Gesjoemel met bodembeweging» van Ir. Adriaan P.E.M. Houtenbos van 25 november 2015?1
Ja.
Is het waar dat de werkelijke bodemdaling in Franeker een factor 6 hoger ligt dan op moment van vergunning van gaswinning bij Franeker is voorspeld? Zo nee, wat is dan de verhouding tussen vooraf voorspelde bodemdaling en de huidige bodemdaling en op welk onafhankelijk onderzoek baseert u deze verhouding? Zo ja, wat betekent dit voor de risico’s voor schade aan gebouwen en infrastructuur in Franeker, en wat betekent dit voor lopende en toekomstige vergunningsverleningstrajecten?
De in de tabel hieronder getoonde cijfers zijn gebaseerd op het door Total in 2003 ingediende winningsplan2, de resultaten van de door TNO in 2009 in opdracht van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uitgevoerde studie3 en de resultaten van de studies die, onder begeleiding van een onafhankelijke technische commissie, tussen 2008 en 2014 door Vermilion zijn uitgevoerd4.
Voorspelde daling in winningsplan [Total, 2003]
Gemeten daling 1988–2000 in [Total, 2003]
Gemeten daling 1988–2014 in [Vermilion, 2014]
Voorspelde daling in 2030
[Vermilion, 2014]
Daling Oostkant stad Franeker
1
1
2
4
Daling centrum stad Franeker
2,5
2
6
10
Daling westkant stad Franeker
5
4–5
16
18–20
Centrum kom
10–12
6
28
34
Voor de door gaswinning veroorzaakte bodemdaling werd door Total in het eerste winningsplan in 2013 voor het oosten van de stad Franeker een daling van iets meer dan 1 cm voorspeld, ongeveer 2,5 cm voor het centrum en ongeveer 5 cm voor het westen van de stad. Voor het diepste punt van de bodemdalingskom (op aanzienlijke afstand van de stad Franeker) werd een maximale waarde van ongeveer 10 cm voorspeld met een maximum van 12 cm.
In het door Total in 2003 ingediende winningsplan werd de door gaswinning veroorzaakte bodemdaling voor de periode 1988–2000 vastgesteld op 1 cm in het oostelijk deel van de stad Franeker, 2 cm in het centrum en ongeveer 4 tot 5 cm in het westen van de stad. De voor het diepste punt van de kom vastgestelde bodemdaling door gaswinning bedroeg toen ongeveer 6 cm.
De in 2014 door Vermilion vastgestelde bodemdaling door gaswinning voor de periode 1988–2014 varieert van ongeveer 2 cm in het oosten van de stad Franeker tot 6 cm in het centrum en ongeveer 16 cm aan de westkant van Franeker. Voor het diepste punt van de kom werd een daling door gaswinning van ongeveer 28 cm vastgesteld.
De meest recente (high case) voorspelling voor de bodemdaling door gaswinning voor 2030 bedraagt op dit moment 4 cm voor het oosten van de stad Franeker, ongeveer 10 cm voor het centrum en 18 tot 20 cm voor het westen van de stad. Voor het diepste punt van de bodemdalingskom (buiten de stad Franeker) is de voorspelling voor de door gaswinning veroorzaakte daling in 2030 ongeveer 34 cm. De verschillen met de oorspronkelijke voorspelling uit 2003 zijn daarmee in de orde van een factor 3 tot 4 met een maximaal verschil van 24 cm in 2030.
Inmiddels wordt begrepen dat de veel groter dan voorspelde bodemdaling boven het Harlingenveld wordt veroorzaakt door een plotselinge sterke toename van de samendrukking van het gesteente na een productieperiode van 10 tot 15 jaar. De oorzaak daarvan ligt in de bijzondere eigenschappen van het Krijtgesteente waaruit het gas wordt geproduceerd. Deze eigenschappen zijn ook de oorzaak van de sterke bodemdaling boven het Ekofisk-veld in Noorwegen. De versnelling treedt op na een gegeven hoeveelheid drukdaling door gasproductie. De oorspronkelijke laboratorium metingen gaven aan dat dit verschijnsel niet zou optreden bij de drukdalingen, die in het Harlingenveld mogelijk zijn. Inmiddels is duidelijk dat dit wel optreedt en dat in de oorspronkelijke laboratoriummetingen onvoldoende rekening werd gehouden met de hoge snelheid waarmee de laboratoriummetingen werden uitgevoerd (in de orde van tienduizend keer sneller dan in de werkelijkheid). Het Harlingenveld in het enige veld in Nederland waar gas wordt geproduceerd uit Krijtlagen.
Schade aan bebouwing wordt niet verwacht, ook niet op basis van de bijgestelde (hogere) voorspellingen voor de bodemdaling en ook niet na cumulatie met de bodemdaling door zoutwinning door Frisia in het westelijke deel van de bodemdalingskom. Wel zijn een aantal aanpassingen aan de waterhuishoudings-infrastructuur noodzakelijk.
Is het waar dat ook de bodemdaling als gevolg van gaswinning in Noord-Oost Friesland groter is dan vooraf voorspeld op moment van vergunningverlening? Zo nee, baseert u dit op onafhankelijk onderzoek naar bodemdaling, onderzoek door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) of op gegevens van de gasproducent? Zo ja, wat betekent dit voor de bodembeweging op andere winningslocaties en voor de modellen die gebruikt worden om bij vergunningverlening voor mijnbouwactiviteiten?
De voorspelling van de uiteindelijke door gaswinning veroorzaakte bodemdaling in de in 2007 voor Noordoost-Friesland ingediende winningsplannen bedroeg ongeveer 12 cm. Die voorspelling is in de aangepaste winningsplannen die door NAM in 2011 zijn ingediend bijgesteld naar ongeveer 18 cm. Onafhankelijk daarvan heeft TNO in opdracht van SodM controleberekeningen uitgevoerd. Die gaven al in een vroeg stadium aan dat de onzekerheden in de berekende waarden aanzienlijk waren, zonder dat dit overigens leidt tot onacceptabele resultaten. Het is een illustratie van het feit dat de onzekerheden in voorspellingen van te verwachten toekomstige bodemdaling door gaswinning aanzienlijk zijn. Een factor 2 meer of minder uiteindelijke bodemdaling ten opzichte een vroege schatting daarvan is niet ongebruikelijk5. Dit betekent niet dat onverantwoorde risico’s worden genomen. Op basis van nauwkeurige monitoring en het beschikbaar komen van meer informatie gedurende de productieperiode van een veld kunnen de voorspellingen steeds beter worden ingeschat en indien nodig bijgesteld. Ook kan op basis van nauwkeurige monitoring tijdens de productieperiode worden ingegrepen als de bodemdaling of de snelheid daarvan zich buiten acceptabele grenzen dreigt te (gaan) begeven.
Is het waar dat de bodemdaling bij bepaling van schade wordt vastgesteld door de gasproducent? Zo nee, wie stelt de bodemdaling vast bij schadeafhandeling? Zo ja, waarom heeft SodM of een andere onafhankelijke instantie geen rol bij het vaststellen van de bodemdaling, als gevolg van mijnbouwactiviteiten, in schadezaken?
De afhandeling van schade is een zaak tussen de gedupeerde en de mijnbouwonderneming. Daarbij wordt in principe uitgegaan van de door de mijnbouwonderneming vastgestelde bodemdaling. In geval van onenigheid hierover bestaat er een aantal wegen voor geschilbeslechting. Zo kunnen particulieren een beroep doen op de Technische Commissie Bodembeweging. Mocht dit niet tot een oplossing leiden dan is de gang naar de rechter een mogelijk vervolg. Overigens houdt SodM toezicht op de door de mijnbouwondernemingen uitgevoerde monitoringsmetingen en de op basis daarvan berekende bodemdalingen. Klachten over de door de mijnbouwondernemingen gerapporteerde resultaten worden met enige regelmaat door SodM onderzocht.
Deelt u de conclusie van de heer Houtenbos dat ervaringen over de laatste decennia overtuigend hebben aangetoond dat bodembeweging door gaswinning zich stelselmatig anders ontwikkelt in ruimte en tijd dan de veronderstelde oorzakelijke relaties aangeven? Zo nee, waarom niet en waar baseert u zich dan op? Zo ja, wat betekent dit voor huidige en toekomstige mijnbouwactiviteiten?
De discussie over de genoemde ontwikkeling van de bodemdaling in ruimte en tijd wordt sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw gevoerd6 en heeft regelmatig geleid tot bijstelling van de inzichten op dit gebied. De afgelopen 10 jaar heeft dit in toenemende mate geleid tot de vrijwel algemene acceptatie dat de bodemdaling zich niet proportioneel met de drukdaling ontwikkelt en dat tijdsafhankelijke processen en na-ijling ook een rol spelen. Dit is nogmaals bevestigd in een recente studie die door NAM is uitgevoerd naar mogelijke verklaringen voor de waargenomen tijdsafhankelijke verschijnselen in het bodemdalingsgedrag van het Amelandveld7. Voor de velden Ameland en Anjum en voor de overige Waddenzeevelden zijn vanaf 2011 aanpassingen aan de modellen voor de berekening van de bodemdaling gemaakt die hiermee rekening houden8. Ook in de recente voorspellingen voor de bodemdaling van het Groningenveld zijn deze aanpassingen toegepast9.
Is het waar dat SodM, gasproducenten en Technische Commissie Bodem Beweging (TCBB) al 15 jaar op de hoogte zijn van het feit dat de bodemdaling door gaswinning zich anders in ruimte en tijd ontwikkelt dan de theorie aangeeft? Zo ja, is het waar dat bodemdaling zich niet proportioneel met de drukdaling ontwikkelt en dat het stoppen met gaswinning de bodembeweging niet stopt? Wat betekent dit voor lopende mijnbouwactiviteiten? Zo ja, tot welke aanpassingen aan de modellen, waarmee bodemdaling en bodembeweging worden voorspeld voorafgaand aan verlening van de winningsvergunning, heeft dit inzicht geleidt?
Zie antwoord vraag 5.
is het waar dat gasproducenten met verschillende modellen werken om voorafgaand aan gaswinning de bodembeweging als gevolg van gaswinning te voorspellen en dat deze modellen niet publiekelijk toegankelijk zijn? Zo ja, wie bepaalt welke modellen bruikbaar zijn en deelt u de mening dat transparantie over mogelijke gevolgen van mijnbouwactiviteiten en de wijze waarop deze bepaald worden, noodzakelijk zijn voor het herstel van vertrouwen in mijnbouwactiviteiten bij burgers? Zo nee, welk model wordt gehanteerd en wat belet openbaarmaking van dit model en de gehanteerde parameters?
Er is een breed scala van eenvoudige tot zeer geavanceerde modellen beschikbaar om voorafgaand aan gaswinning de bodemdaling door de voorgenomen gaswinning te voorspellen. Veel van deze modellen zijn openbaar, in ieder geval wat betreft de gebruikte methodieken en formules. Ook zijn eenvoudige modellen beschikbaar waarmee in benadering en in eerste orde de aannemelijkheid van de resultaten op basis van geavanceerdere modellen en berekeningen kunnen worden gecontroleerd. Daarnaast laat SodM op basis van risico-inschatting regelmatig onafhankelijke controleberekeningen uitvoeren door TNO. De resultaten daarvan zijn openbaar.
De onafhankelijkheid van het Centrum Veilig Wonen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de Nota van het Nederlands Adviesbureau Monumentenzorg Interieurarchitectuur over het Centrum Veilig Wonen (CVW), dat in opdracht van de NAM de aardbevingsschade aan huizen afhandelt?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit CVW niet onafhankelijk is van de NAM, maar eerder te zien is als een verlengstuk van de NAM? Zo nee, waarom niet?
In het debat van 9 oktober 2014 heb ik aangegeven dat er een aparte organisatie zou worden opgericht die vanaf 1 januari 2015 de schadeafhandeling verzorgt. Destijds heb ik ook aangegeven dat NAM juridisch verantwoordelijk blijft en dat zij moet zorgen dat de schadeafhandeling op afstand van NAM wordt uitgevoerd (Handelingen II 2014/2015 33 529 nr. 12–8). Dat is het geval. NAM heeft voor de uitvoer van de herstelwerkzaamheden een tender uitgeschreven die uiteindelijk is gewonnen door een joint venture die bestond uit Arcadis en CED. Deze partijen hebben uiteindelijk het Centrum Veilig Wonen opgericht. De aandelen van het CVW zijn inmiddels voor 45% in handen van CED en 55% in handen van Arcadis. NAM geeft de opdracht voor het schadeherstel en het CVW voert de werkzaamheden uit conform de afspraken tussen NAM en CVW.
Deelt u de mening dat de NAM op deze manier zijn aansprakelijkheid probeert te ontlopen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is bewust voor deze vorm gekozen zodat de schadeafhandeling op afstand van NAM zou komen te staan. Dit was en is een breed gedeelde maatschappelijke wens in de regio. NAM blijft juridisch verantwoordelijk voor de aardbevingsschade die is ontstaan door de gaswinning.
Is het waar dat het CVW werkt vanuit een taakopdracht van de NAM en volgens de algemene voorwaarden van de NAM? Zo nee, hoe ziet de relatie tussen NAM en CVW er dan volgens u uit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat het CVW is opgericht door de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de «onafhankelijke» toezichthoudende commissie onder leiding van de heer Verwoert ook niet onafhankelijk is, omdat de heer Verwoert werkzaam is bij de NAM? Zo nee, waarom niet?
Op 18 december 2014 heb ik de Commissie van Toezicht Centrum voor Veilig Wonen ingesteld. De heer Bas Eenhoorn is voorzitter van deze onafhankelijke toezichtscommissie. De heer Martin Verwoert is eveneens lid van de commissie. De heer Verwoert is nimmer werkzaam geweest bij NAM. Hij heeft ruime ervaring als toezichthouder. Bij NAM is de heer Martijn Verwoerd werkzaam als projectdirecteur. Dit betreft twee verschillende personen.
Is het waar dat gedupeerden worden beperkt in hun rechten, doordat zij worden beperkt in het aantal uren van de contra-expert? Zo nee, waarom niet?
Wanneer bewoners het niet eens zijn met een schaderapportage kunnen ze er voor kiezen om een contra-expertise uit te laten voeren door een expert van hun eigen keuze. Het is niet zo dat de contra-expertise een bouwkundige keuring betreft van het gehele pand. De contra-expertise wordt uitgevoerd over het gedeelte waarover geen overeenstemming is. De kosten hiervan worden door NAM vergoed. Hierbij maakt het CVW een redelijke inschatting van het aantal uren dat nodig is voor de uitvoer van de contra-expertise. Op basis van deze inschatting vergoedt men de contra-expertise.
Is het waar dat de schaderapporten van het CVW onvolledig zijn, geen deugdelijk constructief herstel waarborgen en veiligheidsrisico’s veronachtzamen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het vaststellen van de schade gebeurt deugdelijk en veiligheidsrisico’s worden hierbij altijd meegenomen. Het CVW vraagt schade-experts om een inventarisatie te maken van de schade. De schade-experts gebruiken hierbij het Handboek Aardbevingsschade en hun eigen expertise. Het CVW onderhoudt nauw contact met bewoners over de voortgang en de inhoud van de schaderapportages.
Herstel van schade vindt altijd plaats in overleg met de bewoner. Bedrijven die de schade namens CVW herstellen zijn gecertificeerd, zodat de kwaliteit gewaarborgd is. Wanneer er sprake is van een veiligheidsrisico wordt direct actie ondernomen en contact gezocht met de gemeente. Het doel is om ontstane aardbevingsschade snel, deugdelijk en tot tevredenheid van de bewoner te herstellen. Op basis van het klanttevredenheidsonderzoek van het CVW kan gesteld worden dat bewoners tevreden zijn over het gehele schadeherstelproces van het CVW.
Waarom worden gedupeerden structureel onder druk gezet tot sloop, in plaats van daadwerkelijk herstel?
De idee dat bewoners onder druk worden gezet om over te gaan tot sloop is onjuist. Er zijn situaties mogelijk waarbij er sprake is van een herstel- en versterkingsproces van dermate grote omvang dat dit proces een forse impact heeft op de persoonlijke levenssfeer van de eigenaar en die mogelijk de economische waarde van de woning overstijgt. De vraag kan gesteld worden of vasthouden aan herstel- en eventuele versterkingswerkzaamheden dan de meest logische keuze is of dat andere opties zoals opkoop, sloop of nieuwbouw overwogen dienen te worden. In een dergelijke situatie wordt samen met bewoners bekeken wat de beste oplossing is. Het doel is om een oplossing te vinden waar zowel gedupeerde als NAM mee in kunnen stemmen.
Kunt u een onafhankelijke variant op het Handboek Aardbevingsschade (van de NAM) laten schrijven? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het Handboek Aardbevingsschade is dat de schadeprocedure, zoals die binnen de verantwoordelijkheden van NAM valt, op een uniforme wijze wordt ingericht. Het Handboek Aardbevingsschade is geschreven in opdracht van NAM en is ter consultatie voorgelegd aan diverse partners. Op deze manier werd verzekerd dat een breed spectrum aan partijen hun inbreng konden leveren op het handboek. Naar aanleiding van het commentaar van diverse partijen is de conceptversie aangepast. De opmerkingen van onder andere de Groninger Bodembeweging (GBB) en de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) zijn meegenomen in de versie die is gepubliceerd in februari 2015. Door middel van de in acht genomen consultatieprocedure acht ik maatschappelijk draagvlak van Handboek Aardbevingsschade geborgd en zie ik geen noodzaak om het handboek opnieuw op te laten stellen.
Is het waar dat de schadeprocedures van de NAM proberen de gangbare schadeprocedure uit het BW uit de weg te gaan? Zo nee, waarom niet?
De schadeprocedure van het CVW heeft tot doel om de aardbevingsschade bij de bewoner snel en tot tevredenheid van de bewoner te herstellen, zonder dat tussenkomst van een rechter noodzakelijk is. Wanneer een bewoner zijn zaak wil voorleggen aan een rechter dan bestaat hiertoe gedurende het gehele lopende schadeherstelproces de mogelijkheid. De bewoner blijft te allen tijde alle rechten houden die het Burgerlijk Wetboek hem toekent.
Wanneer zal de omkering van de bewijslast ingaan? Hoe gaat de NAM zijn procedures hierop aanpassen?
Ik heb de Raad van State gevraagd om spoedadvies over het wetsvoorstel omtrent het wettelijk bewijsvermoeden. Na ontvangst van het advies zal ik het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk indienen bij Uw Kamer. Ik verwacht dat, mits uw Kamer en de Eerste Kamer het wetsvoorstel voorspoedig behandelen, het bewijsvermoeden vóór het zomerreces van 2016 kan worden ingevoerd. NAM treedt momenteel met de Nationaal Coördinator Groningen in overleg over aanpassingen aan de schadeafhandelingsprocedure.
Het artikel ‘Toeristenbelasting is een melkkoe’ |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Toeristenbelasting is een melkkoe»?1
Ja.
Is het waar dat de er grote verschillen bestaan tussen de vastgestelde gemeentelijke toeristenbelasting en het veel hogere tarief dat hotels en bungalowparken hiervoor in rekening brengen?
Artikel 224 Gemeentewet geeft de bevoegdheid aan degene die de gelegenheid tot verblijf biedt (de hotelier of bungalowparkbeheerder) om belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt. Het is mij bekend dat onder de noemer toeristenbelasting daarom soms ook een bijdrage in de andere gemeentelijke belastingen wordt verhaald. Andere aanbieders in de toeristenbranche noemen deze post dan ook terecht gemeentelijke belastingen.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat dit in strijd is met de Reclamecode Reisaanbiedingen die voorschrijft dat alle onvermijdbare variabele kosten duidelijk bij de aanbiedingsprijs moeten staan? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van deze Reclamecode Reisaanbiedingen (Code) zijn aangesloten ondernemingen verplicht om in reclame-uitingen de prijs te vermelden inclusief de bekende onvermijdbare bijkomende kosten, zoals de toeristenbelasting. Het is niet aan mij om te beoordelen of in strijd met de Code wordt gehandeld. Wanneer consumenten menen dat in strijd met de Code wordt gehandeld, kunnen ze een in klacht indienen bij de Reclame Code Commissie. Wanneer marktpartijen uitspraken van de Reclame Code Commissie niet naleven, of wanneer er sprake is van recidive, kan de Autoriteit Consument en Markt hiertegen handhavend optreden.
Welke invloed heeft dit soort oneigenlijke prijsverhogingen op de ontwikkeling van toerisme en recreatie?
Er zijn mij geen landelijke onderzoeken bekend over het effect van toeristenbelasting of andere lokale toeslagen op de ontwikkeling van toerisme en recreatie. Bedrijven kunnen zelf een besluit nemen welke lokale lasten of andere bijkomende kosten zij doorberekenen aan klanten. Indien dit transparant wordt vermeld, kan de consument daarin een eigen afweging maken. Bedrijven die aangesloten zijn bij de bovengenoemde Code zijn daartoe verplicht (zie vraag 3).
Bent u het eens met de Consumentenbond dat de gemeentelijke toeristenbelasting wordt gebruikt als «melkkoe»?
Op grond van artikel 224 Gemeentewet is het degene die de gelegenheid tot verblijf biedt (de hotelier of bungalowparkbeheerder) toegestaan om de belasting te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt. Het is daarbij niet juist om meer in te houden aan toeristenbelasting dan dat door de desbetreffende gemeente in rekening wordt gebracht. In een dergelijk geval is er sprake van onverschuldigde betaling en misleiding. De consument dient op een juiste en niet misleidende wijze geïnformeerd te worden over de daadwerkelijke hoogte van de belasting. Om te bepalen of sprake is van misleiding is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Is het wettelijk toegestaan om meer toeristenbelasting in te houden dan afgedragen dient te worden? Zo ja, bent u bereid hier maatregelen tegen te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
De economische positie van makers van reclamedeuntjes |
|
Jasper van Dijk , Mei Li Vos (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Money money money, maar niet voor de maker»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de topman van een van de reclamemuziekbureaus dat hij zich «gedwongen voelt om als componist van reclamemuziek op te worden opgevoerd, omdat de grote internationale concurrenten ook zo te werk gaan»?
Ondernemingen dienen zich te houden aan het wettelijk kader van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de Mededingingswet, waaronder het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Op grond van het verbod op misbruik van een economische machtspositie mogen ondernemingen die beschikken over een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door concurrenten uit te sluiten of afnemers uit te buiten. Het is aan de Europese Commissie en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) om in individuele gevallen te bepalen of sprake is van een overtreding van het VWEU of de Mededingingswet. Als makers van reclamemuziek of reclamemuziekbureaus vinden dat sprake is van oneerlijke concurrentie, dan kunnen zij een klacht hierover indienen bij de Europese Commissie en/of de ACM. Indien de Europese Commissie en/of de ACM daartoe aanleiding zien, zullen zij een mededingingsrechtelijk onderzoek starten.
Wat is uw reactie op de constatering van ruim tien componisten dat er in de wereld van de reclamemuziek «de facto een monopolie voor een paar partijen is»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de geschetste handelwijze van BumaStemra en de omroepen als het gaat om contracten en afspraken met componisten van reclamemuziek?
Buma/Stemra is geen partij bij de overeenkomst die componisten en tekstschrijvers sluiten met een opdrachtgever. Buma/Stemra meldde desgevraagd dat als een lid meent dat een ander ten onrechte bij Buma aanspraak maakt op een muziekwerk, het lid Buma kan verzoeken de kwestie te onderzoeken via de zogeheten dubbelclaimprocedure. Mocht een lid menen dat zijn muziekwerk is gebruikt in een ander werk zonder dat daarvoor toestemming is verleend dan kan dat lid zich wenden tot de Vaste Commissie Plagiaat van Buma/Stemra. In beide gevallen moet de maker de klacht dus kenbaar maken aan Buma/Stemra. Bij Buma/Stemra zijn over deze kwestie geen klachten ingediend. Buma/Stemra zegt uit eigen beweging een onderzoek in te stellen indien duidelijk is dat een lid volstrekt ten onrechte auteursrecht claimt ten aanzien van het werk van een ander. Wij zullen deze kwestie onder de aandacht van het College van Toezicht Auteursrechten brengen.
Met betrekking tot het gebruik van een zogeheten «kickbackbeding» (de verplichting voor een maker om een deel van zijn uit hoofde van zijn makerschap van een collectieve beheersorganisatie, zoals Buma/Stemra, ontvangen inkomsten af te dragen aan een opdrachtgever) verwijzen wij u naar de antwoorden gegeven op kamervragen van het lid Harbers (VVD)2. Per 1 juli jl. is de Wet auteurscontractenrecht in werking getreden. In de toelichting bij het door die wet ingevoerde artikel 25f Auteurswet (Aw) is een kickbackbeding genoemd als voorbeeld van een voor de maker onredelijk bezwarend beding. Voor omroepen en andere opdrachtgevers geldt in de voorkomende gevallen de Auteurswet – met inbegrip van de daarin via de Wet auteurscontractenrecht opgenomen bepalingen. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 5. Als een omroep meent dat Buma een onredelijke hoge vergoeding hanteert voor het muziekgebruik van de omroep, dan staat het de omroep vrij om de redelijkheid van het tarief ter beoordeling voor te leggen aan de rechter. Conform de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisatie auteurs- en naburige rechten dient de rechter de geschillencommissie toezicht in de gelegenheid te stellen hierover advies uit te brengen.
Hoe kan de Auteurswet bijdragen aan de verbetering van de economische positie van deze groep makers?
Sinds de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht kent de Auteurswet een hoofdstuk 1a (artikel 25c tot en met 25h Aw) waarin bepalingen zijn opgenomen inzake de exploitatieovereenkomst. Op grond van artikel 25f Aw is een voor de maker onredelijk bezwarend beding in de overeenkomst waarin auteursrecht wordt overgedragen of exclusief wordt gelicentieerd, vernietigbaar. In de memorie van toelichting worden de gedwongen winkelnering (de verplichte aansluiting bij een aan de exploitant gelieerde muziekuitgever zonder dat de maker hier enig voordeel uit heeft) en de hiervoor genoemde kickbackbedingen genoemd als voorbeelden van een voor de maker onredelijk bezwarend beding.
Deelt u de mening dat het bij uitstek de taak van Buma/Stemra is om de aangesloten componisten en tekstschrijvers te allen tijde en op alle fronten bij te staan om de economische positie te beschermen en te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Kernactiviteiten van een collectieve beheersorganisatie (cbo), zoals Buma/Stemra, zijn de verlening van licenties aan gebruikers, het houden van toezicht op het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal en de inning en verdeling van geïnde bedragen voor de exploitatie van dit materiaal. Deze activiteiten dragen bij aan de bescherming en verbetering van de economische positie van de aangesloten rechthebbenden, in casu componisten en tekstschrijvers en hun uitgevers. Buma/Stemra kan bepalen dat zij als cbo tot taak heeft aangesloten rechthebbenden bij te staan in hun belangenbehartiging. Het bestuur en de aangesloten rechthebbenden bij Buma/Stemra kunnen daartoe beslissen.
Bent u bereid de componisten van reclamemuziek als kleine ondernemers te ondersteunen om hun structureel zwakke onderhandelingspositie naar de paar grote spelers in de markt voor reclamemuziek te versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Juist met het oog op het verbeteren van de zwakke onderhandelingspositie van de maker/natuurlijke persoon in de relatie met de exploitant van zijn werken is recent de Wet auteurscontractenrecht in werking getreden. De wet biedt de maker instrumenten om op te komen tegen een exploitant van zijn auteursrecht indien deze hem onredelijk behandelt. Het is aan de maker om gebruik te maken van deze instrumenten. Bij invoering van de wet is aan uw Kamer toegezegd dat de wet binnen vijf jaar wordt geëvalueerd. Aan de hand van de resultaten uit de evaluatie, kan worden bezien of de wet aanpassing behoeft.
Het bericht 'Taxfree shoppen bestaat niet op Schiphol' |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Taxfree shoppen bestaat niet op Schiphol»?1
Ja.
Kunt u toelichten in hoeverre ondernemingen en Schiphol op dit moment mogen adverteren met «taxfree prijzen»?
In zijn algemeenheid geldt dat consumenten op grond van de regels over oneerlijke handelspraktijken (Afdeling 3A van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) op juiste en niet misleidende wijze geïnformeerd dienen te worden over de belangrijkste kenmerken, waaronder de prijs(opbouw), van een product of dienst. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Of het adverteren met «taxfree prijzen» al dan niet is toegestaan en of sprake is van misleiding, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en vergt een waardering van de feiten van het geval. Dit laatste is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Ook zijn in de Nederlandse Reclame Code regels vastgelegd waar reclame aan moet voldoen. De regels zijn opgesteld in overleg met partijen die samen het adverterend bedrijfsleven vormen namelijk: adverteerders, reclameadviesbureaus en media. Wanneer consumenten menen dat sprake is van een misleidende reclame-uiting kunnen zij een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (RCC).
Overigens hebben de ACM en de RCC mij laten weten dat zij geen meldingen en klachten hebben ontvangen over reclame-uitingen op Schiphol omtrent «taxfree prijzen».
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat het adverteren door ondernemingen met «taxfree prijzen», terwijl de consument wel btw-plichtig is en niet goedkoper uit is ten opzichte van de reguliere prijs waartegen het product elders in het land wordt verkocht, misleiding suggereert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Reclame Code Commissie te verzoeken om naar het adverteren met de term «taxfree prijzen» een onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
De RCC is een privaat instituut met een eigen verantwoordelijkheid waar ik geen zeggenschap over heb. Wel heb ik deze Kamervragen onder de aandacht van de Stichting Reclame Code (SRC) gebracht. De SRC heeft mij laten weten dat er op korte termijn een verkennend gesprek zal plaatsvinden met een vertegenwoordiging van de taxfree winkeliers op Schiphol, verenigd in See Buy Fly, om de mogelijkheid van een onderzoek in de vorm van een monitoringsproject te bespreken.
De splitsing van Delta en de positie van de kerncentrale Borssele |
|
Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over overleg op uw ministerie over de splitsing van Delta en de positionering van de kerncentrale in Borssele?1
Ja.
Herinnert u zich het debat over het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (Kamerstukken 34 199) op 30 september en 6 oktober, waarin de woordvoerders van verschillende fracties in verschillende bewoordingen hebben gevraagd om een zorgvuldige invoering van de splitsing, met daarbij bijzondere aandacht voor de positie van de kerncentrale?
Ja.
Hoe beoordeelt u in dit kader de overgangstermijn van een jaar die ACM aan Delta gecommuniceerd heeft?
Met de uitspraak van de Hoge Raad van 26 juni 2015 inzake de Wet onafhankelijk netbeheer (Won) is vast komen te staan dat de bepalingen uit de Won, die voorschrijven dat de Nederlandse netwerkbedrijven in publieke handen blijven en geen onderdeel mogen uitmaken van een groep waar ook een productie- en leveringsbedrijf deel van uitmaakt, rechtsgeldig zijn. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven, heeft dit tot gevolg dat de energiebedrijven die nog niet gesplitst waren, waaronder DELTA, alsnog hun productie- en leveringsbedrijven moeten scheiden van het netwerkbedrijf (Kamerstuk 30 212, nr. 81). Op dit moment maken zowel het DELTA netwerkbedrijf als het productie- en leveringsbedrijf en de 70% deelneming van DELTA in de N.V. Elektriciteits Produktie maatschappij Zuid-Nederland (EPZ) deel uit van de DELTA Groep. EPZ is de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele en bestaat verder uit een kolencentrale (inmiddels gesloten) en een windpark te Borsele. De overige 30% van EPZ is sinds 2011 in handen van Essent. Als invulling van de aangenomen motie van de leden Van Tongeren en Vos (Kamerstuk 34 199, nr. 75) heb ik de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in overweging gegeven om in haar handhavingsbesluit ten aanzien van splitsing voldoende ruimte te bieden om tot een oplossing te komen voor het eigendom en de ontmanteling van de kerncentrale Borssele.
Het is aan DELTA om voor de ACM onderbouwd inzichtelijk te maken hoeveel tijd zij nodig acht om de splitsing te realiseren. DELTA heeft de ACM voorzien van schriftelijke informatie over termijnen om tot splitsing te komen. Op basis van een zorgvuldige weging van die informatie heeft de ACM eind oktober een voorlopige begunstigingstermijn, gericht op het groepsverbod uit de Won, vertrouwelijk gedeeld met DELTA. DELTA heeft de gelegenheid om mondeling te reageren op deze concept termijn. De ACM kan deze reactie meewegen bij het nemen van haar handhavingsbesluit. Naar verwachting zal de ACM het handhavingsbesluit, dat de begunstigingstermijn gaat bevatten, eind dit jaar nemen. Het is niet aan mij om daarover uitlatingen te doen of een oordeel te vellen.
Is het waar dat al aan het einde van dit jaar alle opties verkend zullen zijn, zoals in het krantenbericht staat?
Ik streef ernaar dat de positie van de kerncentrale Borssele in alle gevallen goed geborgd blijft. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij DELTA en haar aandeelhouders, te weten de Zeeuwse provincie en gemeenten die gezamenlijk het volledige aandelenkapitaal bezitten (vertegenwoordigd in de «Aandeelhouderscommissie»). Zoals ik tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet meermaals heb benadrukt, voelt het kabinet zich medeverantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de kerncentrale Borssele op een verantwoorde manier blijft produceren tot aan de voorziene buitengebruikstelling eind 2033. Het is een gezamenlijk belang dat de kerncentrale in bedrijf blijft en inkomsten genereert om daarmee eigenstandig de buitengebruikstelling en amovering te bekostigen. Zoals ik uw Kamer heb aangegeven, ben ik bereid om daar mijn bijdrage aan te leveren. Met DELTA en de Aandeelhouderscommissie is een proces overeengekomen om te komen tot een onderbouwde analyse en een heldere weging van mogelijke alternatieven. Het overleg van ambtenaren van mijn ministerie met vertegenwoordigers van de Aandeelhouderscommissie, waaraan het nieuwsbericht refereert, is daar onderdeel van. Ik hecht in de eerste plaats aan zorgvuldigheid, maar streef ernaar om dit proces voortvarend te doorlopen en zal uw Kamer tijdig informeren over relevante ontwikkelingen.
Ik hecht eraan om te benadrukken dat van een ongewenste wijziging van zeggenschap in de kerncentrale Borssele geen sprake kan zijn. Op nucleaire installaties in het algemeen en de kerncentrale Borssele in het bijzonder is een omvangrijk pakket aan wet- en regelgeving van toepassing, met het toezicht en de handhaving die daarbij hoort. De Kernenergiewet stelt onder andere eisen aan de nucleaire veiligheid, stralingsbescherming, non-proliferatie en de betrouwbaarheid en solvabiliteit van de vergunninghouder en exploitant van een kerncentrale. Daar ziet de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) op toe. Ook kan ik op basis van de Elektriciteitswet een wijziging in de eigendom van de kerncentrale Borssele weigeren of daaraan voorschriften verbinden, op grond van overwegingen van openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid. Aanvullend zijn in de zogeheten «Borsseleconvenanten» afspraken overeengekomen over het blijvend garanderen van publieke invloed en zeggenschap in de kerncentrale Borssele, ook in het geval van een (voorgenomen) wijziging van de aandeelhouders van vergunninghouder EPZ. In de bijlage bij deze brief is een overzicht opgenomen van de betreffende convenanten2. De Staat wordt vroegtijdig betrokken bij alle zaken die de publieke belangen betreffen en heeft de bevoegdheid om een ongewenste wijziging van zeggenschap in de kerncentrale Borssele te blokkeren.
Wanneer zal er duidelijkheid zijn over de positie van de kerncentrale? Hoe wordt daarbij de motie van Gent uit 2009 betrokken, die zegt dat de kerncentrale in overheidshanden moet blijven?2
Voor het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4. Ten aanzien van uw vraag over het betrekken van de motie Van Gent (Kamerstuk 28 982, nr. 78) kan ik het volgende melden. Met de motie Van Gent werd de regering met het oog op de veiligheid verzocht alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat zowel het juridisch als economisch eigendom van de kerncentrale Borssele in overheidshanden zou blijven. De situatie van 100% economisch en juridisch eigendom is niet meer aan de orde sinds de aandelentransactie tussen DELTA en RWE in EPZ waarover uw Kamer op 30 september 2011 is geïnformeerd door de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Kamerstuk 28 982, nr. 125). De regering heeft middels de zogeheten «Borssele convenanten» uitvoering gegeven aan deze motie. Daarmee zijn afspraken overeengekomen over het blijvend garanderen van publieke invloed en zeggenschap in de kerncentrale Borssele, ook in het geval van een (voorgenomen) wijziging van de aandeelhouders van vergunninghouder EPZ.
Is een nationalisatie van de kerncentrale een optie om de publieke belangen bij de kerncentrale veilig te stellen? Kunnen Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) en EBN hierbij een rol spelen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Heeft het kabinet overwogen (een deel van) de opbrengst van ABNAMRO te besteden aan een nationalisatie van de kerncentrale?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het artikel ‘Plannen voor grote trainingsfabriek op Heijplaat’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Plannen voor grote trainingsfabriek op Heijplaat»?1
Ja.
Klopt het dat de financiering van de trainingsfabriek voor de procesindustrie inmiddels zo goed als rond is?
Ja.
Klopt het dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een bijdrage heeft toegezegd aan het project op basis van cofinanciering?
Ja, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft € 700.000 toegekend vanuit de regeling Cofinanciering Sectorplannen.
Bent u op de hoogte van het verzoek van de initiatiefnemers om ook een bijdrage van úw ministerie te ontvangen? In hoeverre bent u tot nu toe reeds betrokken geweest bij de plannen? Wat is daarbij uw inzet geweest?
Ja, ik ben op de hoogte van het verzoek tot een rijksbijdrage van € 800.000 als onderdeel van een totale investering van € 4,5 miljoen. In januari 2015 hebben de initiatiefnemers het Ministerie van Economische Zaken benaderd voor advies over de vraag hoe hun plannen zo goed mogelijk passen binnen bestaande regelingen. In het kader van het Techniekpact zijn de initiatiefnemers gewezen op de mogelijkheden van twee regelingen, de cofinanciering Sectorplannen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Regionaal Investeringsfonds mbo van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Welke mogelijkheden ziet u om een bijdrage te leveren vanuit uw begroting, mits de cofinanciering geregeld is, aan deze trainingsfabriek? In hoeverre bent u bereid tot die bijdrage en onder welke voorwaarden?
Ik zie geen mogelijkheden om een aanvullende bijdrage te leveren om de volgende redenen. Het Ministerie van Economische Zaken kent geen regelingen waarbinnen het verzoek van de initiatiefnemers past. Bovendien wordt in de huidige opzet de trainingsplant, met beoogde activiteiten voor zowel private als publieke doeleinden, al voor tweederde publiek (incl. regionale overheden) gefinancierd.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft naar aanleiding van het verzoek tot rijksbijdrage de initiatiefnemers gewezen op de mogelijkheid om samen met een mbo-instelling vanaf januari 2016 een aanvraag in te dienen voor het Regionaal Investeringsfonds mbo.
Het aardbevingsbestendig maken van de chemiesector in Delfzijl |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de aanpak voor het aardbevingsbestendig maken van de chemiesector in Delfzijl, die op zich laat wachten?1
Ja.
Waarom is er in het rapport van de Rijkscoördinator Groningen geen sluitende aanpak opgenomen over de chemiesector in Delfszijl?
Het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen 2016–2020 van de Nationaal Coördinator Groningen gaat kort in op het proces inzake de chemische industrie. Bedrijven en bevoegde instanties zullen via de zogenaamde Industrietafel samen een sluitende aanpak ontwikkelen, die bestaande en voorgenomen methodieken en onderzoeken verbindt. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Wanneer kan deze aanpak wel worden verwacht? Zal daarbij de gehele chemiesector aardbevingsbestendig worden gemaakt? Waarom duurt dit onderzoek nu al 2,5 jaar?
De aanpak van een risico vereist kennis van de aard en de omvang van dat risico. Er wordt door deskundigen van NAM, TNO en KNMI, met behulp van internationale deskundigen, hard gewerkt aan het verkrijgen van meer duidelijkheid over de aard en omvang van het aardbevingsrisico in Groningen. Deze kennis is nodig om relevante maatregelen te treffen bij de chemiesector in Delfzijl. Bij gebrek aan een technische norm en een genormeerde onderzoeksmethode hebben Deltares en TNO in mijn opdracht een handreiking ontwikkeld waarmee de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties bepaald kan worden. De ontwikkeling en het testen van deze methode heeft ongeveer een jaar geduurd en sinds 2014 worden onderzoeken uitgevoerd bij bedrijven, gecoördineerd vanuit de Samenwerkende bedrijven Eemsdelta (SBE). De handreiking onderscheidt twee onderzoeksfasen: fase 1 is een kwalitatieve risicobeoordeling die in beeld brengt welke constructies de grootste faalkans hebben; fase 2 behelst het doorrekenen van de meest risicorelevante constructies. Fase 1 is inmiddels klaar bij 17 bedrijven en wordt binnenkort afgerond bij 16 andere bedrijven, en later in het eerste kwartaal van 2016 bij de resterende 15 bedrijven. Fase 2 bevindt zich in een pilot-stadium. De aanpak van fase 2 wordt momenteel afgestemd met toezichthouders en bevoegde instanties. Een aldus afgestemde aanpak wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2016. Die aanpak richt zich dan weliswaar primair op de chemiesector, maar omvat alle bedrijven binnen het aardbevingsgebied die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO) of het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB). Dit zijn de bedrijven die met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen werken.
Deelt u de mening dat er snel duidelijkheid moet komen? Hoe kunt u dit bevorderen? Wanneer komt er duidelijkheid over de begrippen «mijnbouwschade» en «bevingsschade»?
Het is inderdaad gewenst om zo snel mogelijk een accuraat beeld te krijgen van de mate waarin de chemiebedrijven bestand zijn tegen de maximale aardbevingen die in het gebied kunnen optreden. AkzoNobel meldt dat hun onderzoeken naar de installaties en installatiedelen die chloor bevatten een bevestiging geven van de eerder gerapporteerde robuustheid van deze installaties. De voorlopige conclusie van AkzoNobel is dat er op basis van de te verwachten contour van 0.14 g PGA op het Chemiepark Delfzijl (KNMI-contourenkaart van oktober jl.) geen sprake is van een hoger risico voor externe veiligheid door het falen van de chloorinstallaties. De gevolgde methodiek en de resultaten moeten nog worden onderzocht door onafhankelijke deskundigen en komen ter sprake aan de Industrietafel, aangezien het element van aardbevingsbestendigheid nog niet in de BRZO-wetgeving is opgenomen.
Naast dit onderzoek naar de robuustheid van de installaties heeft het Chemiepark Delfzijl procedures en beleid opgesteld voor het meten van en reageren op aardbevingen. Snelle eerste mitigerende maatregelen ten aanzien van chlooropslag zijn indien nodig nu al praktisch mogelijk. Ook loopt er een studie naar verdere mitigerende acties in het bedrijfsproces, zoals aanpassingen in de wijze van productie, transport en opslag.
Het onderzoek en de maatregelen rond aardbevingsbestendigheid van de industrie liggen grotendeels bij de industrie zelf. De partners van de Industrietafel hebben een rol in het beoordelen van de onderzoeken en de relevantie van de maatregelen (zie het antwoord op vraag 5). Daarnaast is het belangrijk dat er gemeenschappelijke uitgangspunten worden gehanteerd voor het beoordelen van onderzoeken naar de aardbevingsbestendigheid van de industrie. Tot nu toe werkt de handreiking van Deltares met de KNMI-contourenkaart van februari 2015, maar het is belangrijk om te kunnen toetsen aan de meest recente inzichten. Daarom heb ik de Nationaal Coördinator Groningen gevraagd om een eenduidige set met gegevens te gebruiken voor het ijken van aardbevingsbestendigheid, of het nu gaat om woningen, industriële installaties of infrastructuur. De meest recente set gegevens bestaat momenteel uit een combinatie van de KNMI-contourenkaart van oktober jl. met een tabel die de effecten weergeeft van de ondiepe ondergrond op de uiteindelijke grondversnelling.
Mijnbouwschade en aardbevingsschade zijn geen termen die in wetgeving gedefinieerd zijn. In het spraakgebruik omvat de term aardbevingsschade die schade die het gevolg is van aardbevingen door gaswinning. Mijnbouwschade omvat, naast aardbevingsschade, ook andere schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Dit betreft bijvoorbeeld schade door bodemdaling als gevolg van mijnbouwactiviteiten. In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat de exploitant van een mijnbouwwerk schade door uitstroming van delfstoffen en door bodembeweging, die het gevolg is van de mijnbouwactiviteiten, moet vergoeden.
Hoe kan de Rijkscoördinator Groningen hierin een bijdrage leveren?
De Nationaal Coördinator Groningen is met betrokken overheidspartijen en bedrijven overeengekomen om een Industrietafel in te stellen. De Industrietafel staat onder leiding van de Nationaal Coördinator Groningen. Het doel is dat de chemiebedrijven en andere potentieel risicovolle bedrijven in het aardbevingsgebied zo snel mogelijk onderzoeken welke risico’s hun installaties en constructies lopen en welke maatregelen daartegen kunnen worden genomen. De Industrietafel bevordert de snelheid, prioritering en eenduidigheid van de manier waarop dat gebeurt en de samenwerking tussen bedrijven, overheden en deskundigen. De lopende onderzoeken vanuit de SBE worden onverminderd voortgezet. In februari komt de Industrietafel voor het eerst bijeen.
Wanneer komen er aardbevingsbestendige normen waar de technische installaties en opslagtanks van bedrijven aan moeten voldoen?
Er is inmiddels een handreiking van Deltares en TNO om de bestendigheid van industriële installaties te berekenen tegen een maatgevende aardbeving, gerelateerd aan de PGA-contourenkaart van het KNMI van februari jl. Deze handreiking wordt geactualiseerd, zie verder het antwoord op vraag 4. De behoefte aan verdere technische normen en wat daarbij de betekenis kan zijn van de handreiking is onderwerp van gesprek aan de Industrietafel. Het advies van de commissie Meijdam van 14 december 2015 (zie bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 212) pleit voor realisme bij de aanpak van dit bijzondere risico in de industrie. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is betrokken bij de vraag hoe om te gaan met het aardbevingsrisico bij chemiebedrijven.
Het bericht “Deskundigen zetten vraagtekens bij KNMI-kaart” |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Deskundigen zetten vraagtekens bij KNMI-kaart»?1
Ja.
Heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een rol gespeeld bij de beoordeling van de nieuwe Peak Ground Acceleration (PGA)-kaart van het KNMI? Zo ja, welke?
Op mijn verzoek heeft SodM in samenspraak met het KNMI de PGA-kaart van het KNMI door internationale experts laten beoordelen, voorafgaand aan de publicatie ervan.
Waarom is gekozen voor de PGA-kaart van het KNMI, welke gebaseerd is op een metingen en statistische verbanden, en niet voor een PGA-kaart gebaseerd op een dynamisch model, gezien de situatie in Groningen niet statisch maar dynamisch is?
Een PGA-kaart is een belangrijk ingrediënt voor zowel het meerjarenprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) als voor het opstellen van de NPR. Het verschil tussen de kaarten van NAM en het KNMI ligt in de methodiek en niet in verschil van wetenschappelijk inzicht. De PGA-kaart van het KNMI is gebaseerd op statistiek en de PGA-kaart van NAM op de productie en de reactie van de ondergrond daarop. Beide methodieken hebben hun eigen waarde, en zijn beide nodig voor wederzijdse verificatie. SodM geeft in haar advies van december 2015 aan de door NAM ontwikkelde productiegestuurde methodiek te prefereren. Om de onafhankelijkheid van deze productiegestuurde methodiek voor de PGA-kaart te borgen, ben nu ik in gesprek met SodM, TNO en KNMI om te bezien hoe dit op korte termijn (voor 1 april 2016) vorm kan krijgen.
Bent u er van op de hoogte dat er een beter en geavanceerder model (het laatste NAM-model2 dan het door de heer Alders omarmde KNMI model beschikbaar is? Waarom is hier niet voor gekozen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer een PGA-kaart gebaseerd op het laatste NAM-model doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De PGA-kaart van het laatste NAM-model is terug te vinden in de rapportage (Hazard and Risk Assessment for Induced Seismicity in Groningen, interim- Update November 2015) zoals die op 7 november 2015 aan mij is aangeleverd en als bijlage 5 van mijn brief van 18 december jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Is de keuze voor een bepaalde PGA-kaart van invloed op het te nemen gaswinningsbesluit? Kunt u dit toelichten?
Bij mijn besluit ben ik uit uitgegaan van de onderzoeken van NAM en de adviezen van SodM en de commissie Meijdam. Ik heb hierbij gebruik gemaakt van zowel de PGA-kaart van NAM als de PGA-kaart van het KNMI. Beide methodieken hebben hun eigen waarde en zijn beide nodig voor wederzijdse verificatie.
Mogelijke aardbevingen bij Langelo door uitbreiding van de gasopslag in gasveld Norg |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Frustraties groeien rond gasopslag bij Langelo»?1
Ja.
Waarom zijn de inwoners tot op heden niet geïnformeerd over de vergroting van de gasopslag, terwijl daar wel op is aangedrongen, bijvoorbeeld via een brief van de gedeputeerde staten in Drenthe? Waarom zijn bewoners niet geïnformeerd, laat staan betrokken bij de besluitvorming, terwijl de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft geadviseerd2 om complexe en onzekere risico’s als uitgangspunt te nemen van het handelen van partijen en om de communicatie richting bewoners te verbeteren? Waarom zijn bewoners niet eens geïnformeerd, terwijl u hebt toegezegd om bewoners een grotere rol te geven bij besluitvorming rondom mijnbouwactiviteiten?
Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen de realisatie van de feitelijke uitbreiding van de gasopslag en de aanpassing van het opslagplan Norg.
Over de uitbreiding van de gasopslag heeft NAM de omgeving in de bouwperiode voortdurend geïnformeerd, onder andere via haar website en publicaties in de lokale media en de dorpskrant. De capaciteitsuitbreiding van de gasopslag betreft overigens het boren van drie nieuwe putten en bovengrondse aanpassingen. Onder andere bewonersverenigingen hebben de gasopslag tijdens deze uitbreiding bezocht. Niet deze feitelijke uitbreiding, maar de aanpassing van het opslagplan leidde in augustus 2015 tot ongerustheid en vragen.
De gemeenten en provincie zijn door mijn ministerie op 7 augustus 2015 geïnformeerd over het besluit tot aanpassing van de drukwaarden. De gemeenten Leek en Noordenveld hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.
Op 9 september 2015 is tijdens een openbare bijeenkomst van de gemeenteraad door NAM informatie verstrekt over de aanpassing van het opslagplan. Aansluitend heeft NAM afspraken met de gemeente Noordenveld gemaakt over periodiek overleg, waarbij zaken als het opslagplan, werkzaamheden en communicatie worden besproken.
In de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de gaswinning in Groningen (Kamerstuk 33 529 nr. 143) heb ik aangegeven dat ik de procedure met betrekking tot winningsplannen zodanig zal aanpassen dat er de mogelijkheid ontstaat tot het indienen van zienswijzen en dat provincie, gemeenten en waterschappen een adviesrecht krijgen. In het wetsvoorstel betreffende wijziging van de Mijnbouwwet, dat ik onlangs bij uw Kamer heb ingediend, heb ik de procedure voor opslagplannen gelijkgesteld aan de nieuwe procedure voor winningsplannen.
Bent u bereid om bij de NAM aan te dringen op tijdige en zorgvuldige communicatie met bewoners en ook het betrekken van bewoners bij de besluitvorming?
Zie antwoord vraag 2.
Leidt het «efficiënter exploiteren» van het gasveld Norg naast het risico op aardbevingen ook tot meer bodembeweging (door de grote drukverschillen in het veld) en de bijbehorende risico’s en schade? Zo ja, hoe taxeert u dit risico?
NAM heeft in het gewijzigde opslagplan aangegeven dat de prognose voor de bodembeweging op basis van deze wijziging niet verandert. SodM en TNO geven in hun advies aan dat de kans op seismische activiteit klein is, maar sluiten evenals NAM de mogelijkheid van een aardbeving niet uit. In dit gebied zijn in 1993 en 1999 aardbevingen geregistreerd, met respectievelijk magnitudes van 1,5 en 1,1 op de schaal van Richter.
De bodembeweging boven het gasveld (bodemdaling en bodemstijging) wordt intensief gemonitord, onder andere door gebruik van satelliet- en GPS-metingen. De drukken die gehanteerd worden, leiden naar verwachting niet tot meer bodemdaling dan tot nu toe is waargenomen.
Om met zekerheid uitspraken te kunnen doen over seismische activiteiten en bodembeweging heeft NAM inmiddels een meetnetwerk in de omgeving van de gasopslag geplaatst. Dit netwerk bestaat uit een vijftal gebouwsensoren, een drietal ondiepe geofoons en een drietal versnellingsmeters.
Wat is uw reactie op de 80 schademeldingen die mogelijk het gevolg zijn van het werken met ruimere drukmarges tijdens de vorige winter? Waarom is het onderzoek van Arcadis en de NAM nog niet beschikbaar? Bent u bereid om bij de NAM aan te dringen op snelle publicatie van het onderzoek?
NAM heeft in april 2015 – na overleg met de gemeente Noordenveld en vertegenwoordigers van de inwoners – Arcadis opdracht gegeven de schademeldingen te onderzoeken. Het doel van het onderzoek was na te gaan wat de oorzaak is van de schades. Arcadis heeft daarbij niet alleen naar de gasopslag als mogelijke oorzaak gekeken, maar heeft ook andere mogelijke omgevingsfactoren als verkeer, waterpeil en bodemopbouw in het onderzoek betrokken.
Door de bewoners vertegenwoordigers zijn er 35 meldingen in het Arcadis-onderzoek ingebracht. Na afronding van de inspecties is het aantal schademeldingen gegroeid tot 80.
Op basis van dit onderzoek concludeert Arcadis dat de schades niet zijn veroorzaakt door operaties van de gasopslag, maar onder andere door geconstateerde gebreken in de constructie en door zetting.
De resultaten van het onderzoek zijn op 9 december 2015 aan de bewoners plenair gepresenteerd en vervolgens online gepubliceerd3. De individuele rapporten zijn in persoonlijke gesprekken met de betrokken besproken, waarbij mogelijkheden om de oorzaak van de schade weg te nemen in de vorm van bouwkundig advies wordt verstrekt. NAM onderhoudt ook voortdurend contact met de gemeente over het onderzoek.
Vindt u het verantwoord dat de uitbreiding van de gasopslag bij Norg en het «efficiënter exploiteren» van het gasveld wordt doorgezet, zolang geen duidelijkheid is over de 80 meldingen van schade en de risico’s voor bewoners niet goed in kaart zijn gebracht? Zo ja, op welke manier worden complexe en onzekere risico’s als uitgangspunt genomen van het handelen (zoals geadviseerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid), terwijl de complexe en onzekere risico’s onvoldoende bekend zijn?
De injectie in en productie uit de gasopslag en de druk in het reservoir worden voortdurend gemonitord, evenals de bodembeweging. De wijze waarop de gasopslag wordt geopereerd, leidt niet tot risico’s voor de omgeving. De kans op een aardbeving wordt zeer klein ingeschat en er is geen reden om aan te nemen dat de effecten van bodemdaling en bodemstijging tot schade aan woningen leiden. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om bij de NAM aan te dringen op het afsluiten van een schadeconvenant met bewoners in Langelo en omgeving, zoals ook is afgesloten bij de gasopslag Bergermeer? Bent u bereid om het afsluiten van een dergelijk schadeconvenant verplicht te stellen bij alle mijnbouwactiviteiten in Nederland?
De aansprakelijkheid van mijnbouwondernemingen voor de door hen uitgevoerde mijnbouwactiviteiten en de vergoeding van de mogelijke schade is geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Ik zie geen aanleiding om daarop aanvullende regelingen te treffen.
WOB-verzoek over zoutwinning onder de Waddenzee |
|
Carla Dik-Faber (CU), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht van de Waddenvereniging, Natuurmonumenten en Vogelbescherming Nederland over hun Wob-verzoek omtrent de zoutwinning onder de Waddenzee, evenals de verschillende mediaberichten hierover?1
Ja.
Is het waar dat u na meer dan vijf maanden nog steeds geen gevolg heeft gegeven aan het Wob-verzoek omtrent de zoutwinning onder de Waddenzee? Zo ja, kunt u aangeven waarom u voor het inwilligen van dit verzoek inmiddels de daarvoor in de wet opgenomen uiterlijke termijn zeer ruim hebt overschreden?
De gevraagde informatie is op 18 november 2015 aan de Waddenvereniging verstrekt. Het op 29 mei 2015 ingediende Wob-verzoek is indertijd direct opgepakt. Na inventarisatie binnen zowel de natuur- als mijnbouwbeleidsdirectie van mijn ministerie bleken 558 documenten onder dit Wob-verzoek te vallen. De beoordeling daarvan en de vereiste afstemming ten aanzien van de openbaarmaking van deze informatie hebben de nodige inspanning en doorlooptijd gevergd.
Wanneer verwacht u de gevraagde informatie alsnog beschikbaar te kunnen stellen? Bent u bereid deze datum zo spoedig mogelijk te communiceren met de indieners van het Wob-verzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Restaurantje spelen in eigen huis’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Europese horecabranche Hotrec aanvullende regelgeving wil voor deeleconomiebedrijven, zoals het nieuwe platform Air Drink´n Dine (Airdnd)?1
Ja.
Zijn deelnemers van Airdnd volgens u hobby-chefs of professionele chef-koks? Waar ligt volgens u de grens?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de deelnemers van Airdnd zich moeten houden aan alle regels die gelden voor een horecaondernemer, zoals hygiënecodes, brandveiligheidsvoorschriften en belastingaangiften? Zo ja, hoe wilt u dit handhaven?
De deeleconomie ontwikkelt zich, onder meer door het toenemende gebruik van digitale platformen die vraag en aanbod bij elkaar brengen, in een hoog tempo. In algemene zin, en ook in het geval van AirDnD, draagt de deeleconomie bij aan innovatie en economische en maatschappelijke dynamiek. Zo leiden deeleconomie-initiatieven tot nieuwe verdienmodellen en bedrijvigheid en kunnen ze de saamhorigheid in buurten versterken of eenzaamheid terugdringen. Ik wil deze initiatieven dan ook zoveel mogelijk de ruimte geven. Tegelijkertijd geldt dat per geval goed bekeken moet worden of publieke belangen, zoals leefbaarheid en een gelijk speelveld, nog adequaat zijn geborgd.
Zo kan er bij thuiskoken sprake zijn van een kleinschalige, meer informele of besloten variant, maar kan er ook een meer professionele en publiek toegankelijke situatie ontstaan waarbij er frequenter en voor meer (niet-bekende) personen wordt gekookt, al dan niet tegen een bepaalde vergoeding. Hierdoor gaan publieke belangen als voedselveiligheid, brandveiligheid en mogelijke problemen als overlast in de buurt een grotere rol spelen.
Voor thuisrestaurants geldt wet- en regelgeving. Zo is op het terrein van voedselveiligheid via de Algemene Levensmiddelenwetgeving ((EG) 178/2002) vastgelegd wat onder een levensmiddelenbedrijf wordt verstaan. Een levensmiddelenbedrijf moet dan voor wat betreft de voedselveiligheid voldoen aan de hygiënevoorschriften zoals vastgelegd in Europese regelgeving. De NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) is de toezichthouder en beoordeelt of er sprake is van een levensmiddelenbedrijf en gaat na of het thuisrestaurant aan betreffende hygiëneregels voldoet.
Daarnaast dient een thuisrestaurant, indien er alcohol wordt geschonken, ook een Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen bij de gemeente. Vanuit de Drank- en Horecawet en het besluit eigen inrichtingen Drank- en Horecawet gelden dan specifieke eisen.
Verder zijn thuisrestaurants belastingplichtig.
Het is in eerste instantie aan de toezichthouders zoals de NVWA om te beoordelen wanneer een initiatief kan worden gezien als informeel dan wel een meer professioneel karakter heeft en aan welke eisen een dergelijk initiatief als gevolg daarvan moet voldoen. Ik zal gezien de ontwikkelingen rondom dit onderwerp de situatie blijven monitoren en bij eventuele onduidelijkheden in gesprek gaan met belanghebbenden.
Deelt u de mening van Hotrec dat er aanvullende regelgeving moet komen voor deeleconomie-initiatieven zoals Airdnd? Zo ja, hoe zou deze aanvullende regelgeving er dan volgens u uit moeten zien?
Wat betreft deeleconomie-initiatieven vind ik dat de overheid niet te snel in de reflex van aanvullende regelgeving moet schieten, maar eerst goed moeten kijken of het borgen van publieke belangen niet binnen bestaande kaders opgelost kan worden. Gezien de diversiteit aan deeleconomie-initiatieven vind ik het niet wenselijk om op voorhand te stellen dat er algemene regelgeving moet komen. Immers, de horecamarkt heeft andere kenmerken en kent andere bestaande wet- en regelgeving dan bijvoorbeeld de taximarkt. Ik ben dan ook meer voorstander van een case-by-case aanpak. Hierbij kan per deeleconomie-initiatief gekeken worden binnen welke grenzen er ruimte kan worden gegeven en of er, om publieke belangen te borgen, aanvullende regels nodig zijn dan wel verduidelijking van bestaande regels.
Voor het einde van het jaar zal ik u verder informeren over dit thema.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het tienstappenplan van Hotrec?
Het plan van Hotrec gaat vooral over de inpassing van deeleconomie-initiatieven voor particuliere verhuur voor toeristen, bijvoorbeeld via platformen zoals Airbnb en Wimdu. Eerder heb ik toegezegd uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de resultaten van mijn verkenning naar deze casus2.
Het bericht “Deskundigen zetten vraagtekens bij KNMI-kaart” |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Deskundigen zetten vraagtekens bij KNMI-kaart»1 en het achterliggende artikel «Conflict over versterkingsopgave Groningen» van Cobouw?2
Ja.
Is het waar dat de nieuwe Peak Ground Acceleration-kaart (PGA-kaart) van oktober 2015 van het KNMI gebaseerd is op de resultaten van een ander rekenmodel en andere data dan de oude PGA-kaart? Kun u dit toelichten?
In de PGA-kaart van oktober 2015 zijn nieuwe meetgegevens van de Groningse ondergrond verwerkt. Het vorige model was grotendeels gebaseerd op gegevens van aardbevingen elders in Europa, omdat de metingen uit Groningen alleen – toen – nog onvoldoende beperkingen oplegden aan het model. Het nieuwe model is uitsluitend gebaseerd op metingen uit Groningen. Hierdoor zijn de onzekerheden verkleind.
Bent u bekend met de bezwaren van deskundigen over het gebruik van de nieuwe PGA-kaart? Wat is uw mening hierover?
De NEN-commissie heeft de bruikbaarheid van de KNMI-kaart (versie 1 oktober 2015) in hun commissie onderzocht. Voor de specifieke toepassing van deze PGA-kaart bij NPR zijn aanvullende berekeningen nodig. Voor het gebruik van de PGA-kaart voor het toetsen van bouwwerken en het ontwerpen van versterkingsmaatregelen is het namelijk van belang modelonzekerheden te kwantificeren, meerdere typen modellen te beschouwen en een mogelijke toename/verschuiving van de dreiging in de toekomst op een adequate wijze in rekening te brengen.
De nieuwe PGA-kaart is het resultaat van voortschrijdend inzicht. De onderliggende methodiek volgt internationale standaarden en is volgens deze standaarden gereviewd. De nieuwe PGA-kaart van het KNMI geeft minder hoge versnellingen.
De PGA-kaart van het laatste NAM-model is terug te vinden in de rapportage (Hazard and Risk Assessment for Induced Seismicity in Groningen, interim- Update November 2015) zoals die op 7 november 2015 aan mij is aangeleverd en als bijlage 5 van mijn brief van 18 december jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Het verschil tussen de kaarten van NAM en het KNMI ligt in de methodiek en niet in verschil van wetenschappelijk inzicht. De PGA-kaart van het KNMI is gebaseerd op statistiek en de PGA-kaart van NAM op de productie en de reactie van de ondergrond daarop. Beide methodieken hebben hun eigen waarde, en zijn beide nodig voor wederzijdse verificatie. SodM geeft in haar advies van december 2015 aan de door NAM ontwikkelde productie gestuurde methodiek te prefereren. Om de onafhankelijkheid van deze productie gestuurde methodiek voor de PGA-kaart te borgen, ben nu ik in gesprek met SodM, TNO en KNMI om te bezien hoe dit op korte termijn (voor 1 april 2016) vorm kan krijgen.
Bent u van mening dat deze nieuwe PGA-kaart een te rooskleurig beeld van de situatie geeft? Is het waar dat het kwetsbare gebied minder groot is en de verwachte bevingen minder sterk zijn volgens de nieuwe PGA-kaart?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk dat deze nieuwe PGA-kaart de versterkingsopgave en daarmee de financiële aspecten, onderschat? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat dit in de versterkingsopgave tot een verschil van miljoenen, misschien wel miljarden euro’s kan leiden?
De PGA-kaart is een van de elementen om het risico voor de bewoners in Groningen te berekenen. De feitelijke versterkingsopgave wordt bepaald op basis van het risico en de gegeven veiligheidsnorm van 10-5. Alle gebouwen moeten op deze veiligheidsnorm van 10-5 wordt gebracht, ongeacht de kosten die daaraan verbonden zijn.
Is het waar dat de Nationale Praktijk Richtlijn (NPR) voor aardbevingsbestendig bouwen niet wordt opgenomen in het Bouwbesluit? Zo ja, waarom niet?
Nee, de inzet is om de NPR op te nemen in de bouwregelgeving.
Staat in het Tweede advies van de commissie Meijdam3 4 naar uw mening «de veiligheid van de Groningers voorop»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De commissie gaat uitvoerig in op de veiligheidsnormen die behoren te gelden voor de risico’s van geïnduceerde aardbevingen. De commissie heeft als uitgangspunt genomen dat de bewoners van Groningen niet aan hogere risico’s blootgesteld mogen worden dan mensen elders in het land, en dat uitgangspunt heb ik overgenomen. Verder adviseert de commissie om niet alleen voor nieuwbouw, maar ook voor bestaande bouw direct een vaste veiligheidsnorm te bepalen (10-5). Deze norm heb ik overgenomen. De achterliggende gedachte van de commissie is dat de bewoners van Groningen ten principale moeten weten waar ze aan toe zijn, dus niet pas wanneer de omvang van de versterkingsopgave bekend is. De commissie adviseert om tijdelijk een veiligheidsniveau tussen 10-4 en 10-5 toe te laten, mits de desbetreffende bouwwerken binnen een redelijke termijn op de norm van 10-5 zijn gebracht. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 18 december jl. heb ik deze termijn vastgesteld op vijf jaar.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het nog te plannen plenaire debat over Groningen?
Ja.
De grote verschillen tussen de postzegelprijs voor consumenten en op de zakelijke markt |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u ook opgemerkt dat met de verhoging van de postzegelprijs naar 73 cent in 2016, terwijl het versturen van een brief op de zakelijke markt voor 13 cent mogelijk is, het verschil tussen het versturen van een brief door een consument of kleine ondernemer via de universele postdienst (UPD) en het versturen van een brief via de zakelijke markt tot wel 60 cent gaat bedragen? Wat vindt u van dat hele grote prijsverschil?
Ik ben op de hoogte van het feit dat voor het versturen van een brief op de zakelijke markt andere prijzen worden gevraagd dan voor het versturen van een brief via de universele postdienst (UPD). Op de zakelijke markt is sprake van een tariefdifferentiatie tot 69 cent. Het gehanteerde tarief op de zakelijke markt is onder meer afhankelijk van het verschil in grootte van de opdracht en de door de postvervoerder geleverde diensten. Bij de UPD is daarentegen sprake van een vaste postzegelprijs, die gekoppeld is aan de vaste kosten die het verlenen van de UPD met zich meebrengt.
Tussen de UPD en de zakelijke markt zitten verschillen in kosten, waar een aantal verklaringen voor is:
Deelt u de mening dat het versturen van een brief binnen de UPD veel overeenkomsten heeft met het versturen van een brief via de zakelijke markt? Zo nee, waarom niet? Deelt u het standpunt dat er wat betreft sortering en bezorging geen noemenswaardige verschillen zijn tussen de UPD en de zakelijke markt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het verschil van tot wel 60 cent per poststuk tussen de UPD en de zakelijke markt volgens u worden verklaard? Dat verschil kan toch niet alleen verklaard worden door de wijze van collecteren? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over het feit dat de prijs van de reguliere postzegel de afgelopen jaren tientallen procenten is gestegen en de tarieven van PostNL voor zakelijke 72 uurspost de afgelopen jaren zijn gedaald? Vindt u het ook opvallend dat daardoor het verschil in kosten tussen het versturen van een zakelijke brief en een brief binnen de UPD meer dan verdubbeld is sinds 2010? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit grote verschil uitleggen aan de consument die tientallen procenten meer moet betalen voor het kaartje naar oma of de brief naar een stille liefde? Zo ja, wat zegt u dan?
Het verschil in kosten vloeit met name voort uit het uitgebreide netwerk dat PostNL als UPD-verlener wettelijk verplicht in stand moet houden. In mijn brieven van 27 maart en 3 juni 2013 (Kamerstukken II 2012/13 29 502 nr. 109 en 110) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat nadere maatregelen noodzakelijk zijn om de UPD in stand te kunnen houden. Vanwege de geldende UPD verplichtingen aan de ene kant en de structurele en toenemende volumedalingen aan de andere kant, is de kostendekkendheid van de UPD de laatste jaren onder druk komen te staan. Hierdoor zijn tariefstijgingen binnen de UPD onvermijdelijk gebleken. De ACM heeft recentelijk de kosten van de UPD getoetst en is tot het oordeel gekomen dat het huidige tarief inderdaad gebaseerd is op de daadwerkelijke kosten van de UPD.
Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te verzoeken of opdracht te geven een marktanalyse van de zakelijke 72 uursmarkt te laten uitvoeren, om daarmee duidelijkheid te krijgen over onder meer de prijsopbouw en kostenstructuren in die markt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn kan die marktanalyse uitgevoerd worden?
Het is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder op de postmarkt om te bepalen van welke relevante markten sprake is en welke marktanalyses worden uitgevoerd. Momenteel voert de ACM een marktanalyse op de zakelijke 24-uurs markt uit. Ik heb begrepen dat de ACM daarnaast op verzoek van marktpartij(en) momenteel onderzoekt of er valide redenen zijn om op de 72-uurs markt een marktanalyse te starten.
De invloed van grote bedrijven op het duurzaamheidsbeleid |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het in het artikel genoemde promotieonderzoek over de invloed van de bedrijfslobby op het duurzaamheidsbeleid?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de invloed van grote bedrijven op overheidsbeleid?
Waar in het verleden de overheid beleid veelal top-down bepaalde, wordt heden ten dage het beleid meer en meer gezamenlijk met de relevante stakeholders vormgegeven en uitgevoerd. Onder andere in het bedrijven- en topsectorenbeleid (Samenwerken aan vernieuwing, Rapportage Bedrijvenbeleid 2015, Kamerstuk 32 637, nr. 201) en in het beleid rondom duurzaamheid en groene groei (Tussenbalans Groene Groei, Kamerstuk 33 043, nr. 42) werken naast bedrijven ook kennisinstellingen, koepel- en brancheorganisaties, NGO’s en overheden intensief samen (inclusief het tonen van financieel commitment). Al deze partijen hebben daarmee invloed op het overheidsbeleid. Daarbij is het kabinet verantwoordelijk voor een evenwichtige afweging van de verschillende belangen.
Hoe beoordeelt u de vijf elementen van een krachtige lobby zoals in het artikel genoemd?
De in het proefschrift genoemde vijf elementen (vroegtijdige samenwerking, alternatieve planvorming, framing, extern onderzoek en inzet van media) lijken over het algemeen onderdeel van de lobbyactiviteiten van veel partijen, niet alleen grote bedrijven, maar bijvoorbeeld ook branche- en koepelorganisaties, samenwerkingsverbanden van het mkb en zeker ook NGO’s. Gegeven het belang dat het kabinet hecht aan een goede maatschappelijke dialoog, zien wij het actief participeren van alle relevante stakeholders in het publieke domein als een transparante en wenselijke werkwijze. Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de wijze waarop bedrijven hun lobby organiseren, zo lang partijen zich houden aan de geldende wet- en regelgeving. Het is wel aan het kabinet om een weging van alle maatschappelijke belangen te maken en op basis daarvan tot gedragen besluitvorming te komen. De bijdragen van NGO’s, bedrijven en andere stakeholders helpen daarbij.
Klopt het dat kleine en nieuw spelers hierdoor achterblijven? Kunt u een plan van aanpak opstellen om de nieuwe en kleine spelers eerlijke kansen te geven?
Dit klopt niet. Het kabinet ziet juist dat een groot deel van de beleidsinzet direct ten goede komt aan het midden- en kleinbedrijf. Zo gaat ongeveer tweederde van de middelen voor innovatie (fiscaliteit, subsidies) naar het mkb (Rijksbegroting 2016 XIII Economische Zaken, artikel 12). Een substantieel deel van deze innovatiemiddelen (circa 70%) is gericht op duurzaamheid (Monitor Bedrijvenbeleid 2015, Kamerstuk 32 637, nr. 201). Daarnaast bevordert het kabinet met de fiscale instrumenten MIA en VAMIL ook duurzame investeringen door bedrijven. Door de systematiek van MIA en VAMIL komen deze middelen vooral ten goede aan het verduurzamen van het midden- en kleinbedrijf. Het kabinet zet ook niet-financiële instrumenten in. Een voorbeeld is het programma Ruimte in Regels, waarin het kabinet zich richt op het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving die innovatieve investeringen door bedrijven in groene groei beperken. Het gaat hier met name om belemmeringen van starters en andere midden- en kleinbedrijven. Gegeven deze beleidsinzet ziet het kabinet geen aanleiding voor het opstellen van een aanvullend plan van aanpak voor nieuwe en kleine spelers.
Is de raamovereenkomst verpakkingen nog wel van deze tijd? Zijn er in de raamovereenkomst wel de juiste doelen gesteld op het gebied van duurzaamheid? Welk probleem is er met deze raamovereenkomst op het gebied van verpakkingen opgelost?
De Raamovereenkomst Verpakkingen is zeker van deze tijd en is één van de ketens binnen het programma Van Afval naar Grondstof (VANG) om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. De ambitieuze afspraken die in deze overeenkomst gemaakt zijn, dragen bij aan het voorkomen van grondstoffenverspilling door minder materiaal te gebruiken, zoveel mogelijk materiaal te recyclen en zwerfafval te bestrijden. Daarnaast hebben de raamovereenkomstpartijen afgesproken om de uitvoeringskosten te verlagen om de ketens financieel te kunnen sluiten. Deze afspraken gelden voor tien jaar. Dat geeft stabiliteit en zekerheid voor investeringen. Tegelijkertijd is er ook ruimte voor innovaties.
In 2017 zullen de afspraken geëvalueerd worden, en zo nodig aangescherpt en aangepast, met het oog op de versnelling van de transitie naar een circulaire economie.
Wat kunt u doen om alle belangen met elkaar in evenwicht te brengen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat is de positie van kleine spelers in de verdeling van de SDE+ gelden?
Het kabinet stimuleert de uitrol van hernieuwbare energie met verschillende regelingen. Sommige regelingen zijn gericht op kleinschalige opwek, zoals de salderingsregeling en de postcoderoosregeling. Dit geldt ook voor de nieuwe subsidieregeling voor kleinschalige warmte-opties, waarvan het kabinet voornemens is om die op 1 januari 2016 open te stellen. Met de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) stimuleert het kabinet de ontwikkeling van meer grootschalige opties voor hernieuwbare energie. Bedrijven en instellingen die hernieuwbare energie (gaan) produceren, kunnen gebruik maken van de SDE+. Ieder jaar is er een budget voorhanden waarvoor nieuwe SDE+-beschikkingen kunnen worden afgegeven. Het budget wordt gefaseerd opengesteld. In de eerste fase kunnen de «goedkopere» technieken subsidie aanvragen. De subsidie loopt vervolgens per fase op tot het budget op is. Bij de toekenning van subsidies is de kostprijs per energie-eenheid leidend, niet het type indiener. Op basis van de ervaringen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), die de SDE+-regeling uitvoert, kan geconstateerd worden dat er een grote diversiteit aan aanvragers bestaat, waarbij het mkb ruim vertegenwoordigd is. Zo zijn agrariërs meestal eigenaar of gebruiker van de grond waarop windmolens worden geplaatst. Dit geldt ook voor een groot deel van de (mest)vergistingsinstallaties in de SDE+. Bij geothermie zijn het juist de glastuinbouwbedrijven die veel projecten uitvoeren. Ook bij zon-PV-projecten komen de meeste investeerders uit het mkb.
Deelt u de mening dat sommige regelingen, zoals de postcoderoos en het energiebesparingsfonds, niet goed van de grond komen, omdat de randvoorwaarden te ingewikkeld zijn?
Over de zogenoemde postcoderoosregeling, die formeel geregeld is in de regeling Verlaagd tarief bij collectieve opwek, is regelmatig overleg met de betrokken stakeholders. Dit heeft er toe geleid dat de regeling op verschillende punten is vereenvoudigd. Een voorbeeld hiervan is dat niet langer een aparte, tweede aansluiting nodig is voor de invoeding van de geproduceerde elektriciteit. Bovendien is in het Belastingplan 2016 een verdere verlaging van het tarief in de energiebelasting voor lokaal duurzaam opgewekte energie voorzien. Hiertoe heb ik samen met de Staatssecretaris van Financiën besloten op basis van een voorstel van de voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord. Afgesproken is dat de sector de komende jaren gaat werken aan kostenverlaging van projecten van energiecoöperaties en actief zijn achterban gaat motiveren om nieuwe projecten te starten. Om deze impuls vanuit de sector een stevige steun in de rug te geven stelt het kabinet voor om het fiscale voordeel te verhogen van 7,5 cent/kWh naar 9 cent/kWh. Op basis van informatie van partijen in de sector verwacht ik dat deze aanpak de komende twee jaar kan leiden tot omstreeks 175 nieuwe projecten van met name kleine verbruikers.
De vormgeving van het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) is gericht op woningeigenaren. Kleine bedrijven kunnen hierbij hun maatregelen even goed aan woningeigenaren aanbieden als grote bedrijven. Het Nationaal Energiebespaarfonds kende een stroeve start in 2014. Het is mogelijk dat dit deels met de randvoorwaarden te maken had. Om deze reden zijn begin 2015 de randvoorwaarden vereenvoudigd. Sindsdien loopt het fonds een stuk beter. Naar aanleiding van de motie Ronnes (Kamerstuk 34 300-XVIII, nr. 12) bekijkt de Minister voor Wonen en Rijksdienst of en hoe een verdere impuls aan het fonds kan worden gegeven, zodat woningeigenaren nog makkelijker van het fonds gebruik kunnen maken.
Hoe kunt u deze regelingen vereenvoudigen, opdat ook kleine spelers hiervan gebruik kunnen maken?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Ontploffing en brand bij Belgische kerncentrale Doel vlakbij Woensdrecht’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ontploffing en brand bij Belgische kerncentrale Doel vlakbij Woensdrecht»?1
Ja.
Deelt u de mening dat incidenten zoals de ontploffing van kerncentrale Doel 1, 4 kilometer van de Nederlandse grens, grote gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van de Belgische én Nederlandse inwoners in de nabijheid van deze kerncentrale? Zo ja, hoe werkt deze inschatting door in de manier waarop u met uw Belgische collega(»s) samenwerkt in termen van crisisbeheersing, externe veiligheid en voorlichting over de kerncentrale in Doel?
Uiteraard hebben de kerncentrales in België mijn volle aandacht vanwege de nabijheid bij Nederland en de gevolgen die onregelmatigheden in die centrales kunnen hebben voor ons land. De ontploffing en de brand op 31 oktober was in het niet-nucleaire gedeelte van centrale en is snel geblust. Er was geen gevaar voor de (Nederlandse) bevolking. Dat neemt niet weg dat ook dergelijke incidenten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen.
Het is echter bij grote industriële activiteiten niet uit te sluiten dat zich incidenten voordoen. Daarom is daar bij het ontwerp van een kerncentrale zoals Doel rekening meegehouden, niet alleen in de zin dat onregelmatigheden zoveel als mogelijk voorkomen worden maar ook dat er geen gevaar voor de bevolking ontstaat als deze zich toch voordoen.
Op het gebied van crisisbeheersing, externe veiligheid en voorlichting is het van belang twee soorten situaties te onderscheiden: dreigende crisissituaties en incidenten die geen gevaar voor de bevolking met zich meebrengen maar wel onrust kunnen veroorzaken zoals de brand en ontploffing van 31 oktober jl.
Bij incidenten die geen gevaar voor de bevolking vormen maar wel tot maatschappelijke onrust kunnen leiden zijn afspraken gemaakt op regionaal niveau tussen Belgische en Nederlandse overheden over het delen van informatie. Ook zijn er afspraken tussen het Belgische Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) en onze Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS).
Bij (dreigende) crisissituaties zijn niet alleen goede afspraken tussen de crisisorganisaties van beide landen om elkaar te informeren maar er zijn ook afspraken om bij een crisis de beheersing, de maatregelen en het informeren van de bevolking af te stemmen. Hierbij zijn de ANVS en de veiligheidregio’s ook betrokken. Voor dit soort situaties wordt ook gezamenlijk geoefend zoals op 29 oktober jl.
Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid nu de levensduur van deze centrale, en die van de naastgelegen centrale Doel 2, met 10 jaar wordt verlengd?
Nationale nucleaire veiligheidsregels zijn vaak een implementatie van internationale veiligheidsregels en inzichten die zijn vastgesteld door onder andere de Europese Unie, het internationale atoomagentschap in Wenen (IAEA) en de West Europese regulators groep. Het FANC ziet er in België op toe dat, ook bij een levensduurverlening, de kerncentrales voldoen aan deze veiligheidsregels. Uit de Europese richtlijn2 volgt dat in het kader van de nucleaire veiligheid het principe van continue verbetering toegepast moet worden. In dit kader heeft het FANC bij Doel-1 en Doel-2 de vergunning voor de verlengde bedrijfsvoering aangescherpt met maatregelen die niet alleen de veiligheid in stand houden maar deze zelfs verhogen.
Hoe verloopt de communicatie over de ontploffing en de levensduurverlenging van de centrale(s) tussen de Belgische overheid en de Nederlandse gemeenten in de buurt van de centrale?
Voor incidenten die geen gevolgen hebben voor de veiligheid van de bevolking zoals de ontploffing in Doel worden door de Belgische overheid geen berichten actief naar de bevolking gestuurd. Wel wordt informatie daarover al dan niet na gedegen evaluatie op het internet geplaatst, zoals ook na de brand op 31 oktober. Daarnaast hebben de meldkamers in de veiligheidsregio’s West-Brabant en Zeeland een onderlinge afspraak met de meldkamer in België zodat meldingen van incidenten zoals de brand en ontploffing van 31 oktober ook hier in Nederland gemeld worden.
In het geval van wijzigingen in vergunningen schrijft het FANC alle gemeenten binnen een straal van 5 km aan, ongeacht of ze in België of Nederland liggen. Daarnaast hebben op 14 oktober jl. de beide directeuren van het FANC en de ANVS een presentatie verzorgd over onder meer de levensduurverlenging van Doel-1 en Doel-2 op een informatieavond in Bergen op Zoom met gemeenteraadsleden uit de regio West-Brabant en Oost-Zeeland. Hierbij is gesproken over de maatregelen die getroffen worden bij de kerncentrale Doel om deze nog 10 jaar veilig te kunnen bedrijven en de besluitvorming hierover door het FANC. Ook de afstemming tussen veiligheidsregio’s, de rijksoverheid en België in het geval van een ongeval kwam hier aan de orde.
Hoe zouden de inwoners van de omliggende gemeenten volgens de van kracht zijnde protocollen in België geïnformeerd moeten worden over de veiligheid van de kerncentrales? Is dit naar uw mening ook conform die protocollen gebeurd?
Volgens de Belgische wetgeving worden Burgemeesters in een straal van 5 km van de centrale actief aangeschreven over vergunningsbesluiten van het FANC. Het FANC heeft aangegeven dat dit ook gebeurd is bij het vaststellen van de aangescherpte vergunning voor Doel-1 en Doel-2 met daarin de extra veiligheidseisen waaraan de centrales moeten voldoen voordat zij mogen opstarten na 40-jaar productie.
Kunt u de berichten bevestigen dat inwoners uit de lokale media moesten vernemen wat er gebeurd was bij de kerncentrale? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onacceptabele manier van communiceren is wanneer het een activiteit betreft die evidente risico’s met zich mee kan brengen voor de inwoners in de nabijheid van deze kerncentrale?
Ik heb er begrip voor dat dergelijke berichten in de media enige onrust bij de bevolking kunnen veroorzaken. Bij niet-dreigende situaties is dit echter de gebruikelijke werkwijze, omdat er in deze gevallen geen sprake is van een (dreigende) crisis situatie waardoor er ook geen noodzaak is voor crisiscommunicatie. Het informeren van de bevolking via bijvoorbeeld crisis.nl of nl-alert wordt beperkt tot situaties waarin er ook echt (potentieel) gevaar bestaat. Het FANC heeft in dit geval de gebeurtenis feitelijk toegelicht op haar website.
Deelt u de mening dat de vraag zich opdringt hoe in België incidenten in kerncentrales precies worden voorkomen, nu er in een jaar tijd meerdere incidenten plaatsgevonden hebben? Kunt u nader op deze vraag ingaan?
Het FANC houdt toezicht op de veiligheid van de Belgische kerncentrales en heeft geen ander belang dan de veiligheid. Het FANC heeft dit recent nog bij de ANVS benadrukt en medegedeeld dat het zoveel mogelijk tegengaan van incidenten de prioriteit heeft. Recentelijk, naar aanleiding van een aantal incidenten bij de centrale in Tihange heeft FANC nog stevig ingegrepen. Ook zal ik zelf met mijn Belgische collega in contact treden om nader te spreken over het belang van de veiligheid van de kerncentrales.
Kunt u aangeven op welke manier, en in welke mate, de protocollen omtrent de veiligheid van een kerncentrale en de crisiscommunicatie in het geval van een calamiteit met een kerncentrale verschillen van de Nederlandse afspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zijn deze verschillen te verklaren en wat is hierover uw mening?
Zowel op het gebied van nucleaire veiligheid als crisiscommunicatie bij calamiteiten zijn de uitgangspunten en aanpak op hoofdlijnen hetzelfde. Zo treedt bij een ongeval in beide landen een crisisprocedure in werking. In België is dat het Nucleair en Radiologisch noodplan voor het Belgische Grondgebied, in Nederland is dat het Nationaal Crisisplan voor Stralingsincidenten. Er zijn natuurlijk wel verschillen in de belegging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Dit is inherent aan de verschillen in het juridische en bestuurlijke stelsels in de landen. De verschillen vormen echter geen probleem, er wordt voldaan aan de uitgangspunten zoals die internationaal zijn vastgelegd in verdragen en EU-richtlijnen. Bilateraal wordt door overleg en gezamenlijke oefeningen zoals op 29 oktober jl. de aansluiting nog verder gezocht. Hierdoor weten ook over de grens heen collega’s zoals het FANC en de ANVS of de regionale meldkamers van de regionale veiligheidsregio’s en hun Belgische collega’s elkaar te bereiken.
Bent u er van overtuigd dat in België in dezelfde mate als in Nederland de veiligheid omtrent kerncentrales en nucleaire veiligheid in brede zin kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er in een jaar tijd meerdere incidenten plaatsgevonden hebben?
Zowel Nederland als België heeft een onafhankelijke nucleaire veiligheidsautoriteit. Deze ziet toe op de veiligheid van de kerncentrales en heeft geen andere belangen. Bij de regulering van de nucleaire sector zijn zowel Nederland als België gebonden aan het Euratom verdrag en aan de Euratom richtlijnen over nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en radioactief afval. Daarnaast zijn beide landen aangesloten bij het «verdrag nucleaire veiligheid» van het IAEA. In beide landen is de regelgeving over nucleaire veiligheid gebaseerd op deze internationale regels.
De internationale audits en rapportages over het FANC, over de implementatie van de internationale regelgeving en over de stresstest van de kerncentrales naar aanleiding van de ramp in Japan, geven niet het beeld dat de nucleaire veiligheid in het geding is. De ANVS heeft dit beeld ook op basis van de contacten met het FANC.
De recente gebeurtenissen zijn allen ingeschaald als incidenten zonder gevolgen voor de bevolking in België of Nederland.
Kunt u nader toelichten hoe de nieuw in te stellen Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming vorm zal geven aan de samenwerking met internationale counterparts, in het bijzonder in het kader van grensoverschrijdende risico’s zoals die bestaan bij kerncentrales dichtbij nationale landsgrenzen?
De ANVS en het FANC hebben regelmatig contact, zowel op directieniveau, als op lager ambtelijk niveau. Daarnaast participeren ambtenaren van de ANVS, samen met hun Belgische collega’s in internationale samenwerkingsverbanden in zowel EU verband als onder de vlag van het IAEA. Hierbij zijn grensoverschrijdende risico’s ook nadrukkelijk onderwerp van gesprek. Volgens de Euratom richtlijn nucleaire veiligheid zijn lidstaten ook verplicht regelmatig deel te nemen aan internationale audits. Zowel België als Nederland hebben bijvoorbeeld vorig jaar nog een zogeheten Integrated Regulatory Review Service (IRRS) audit uitgenodigd. Hierbij wordt het hele regulerende systeem van toezicht tot regelgeving onder de loep genomen door internationale experts. Medewerkers van de ANVS nemen regelmatig deel aan dit soort audits, zo ook bij audits in België.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid en stralingsbescherming voorzien op donderdag 12 november 2015?
Ja
Een verschuiving van de aardbevingen naar de randen van het gaswinningsgebied |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de aardbevingen in Bellingwedde en Meedhuizen, en de uitspraken hierover van burgemeester J. Snijder?1
Ja, ik heb kennis genomen van het interview met burgemeester Snijder, dat werd uitgezonden op 30 november 2015. Kort voorafgaande aan het interview zijn de volgende aardbevingen geregistreerd in het gebied Wagenborgen – Meedhuizen – Garrelsweer (bron: KNMI):
Datum
Plaats
Magnitude
29-10-2015
Wagenborgen
0,8
29-10-2015
Meedhuizen
1,1
30-10-2015
Garrelsweer
1,7
30-10-2015
Meedhuizen
2,3
30-10-2015
Meedhuizen
0,9
In het aangehaalde persbericht wordt met name gedoeld op de beving van 30 oktober 2015 bij Meedhuizen, die van de bevingen de sterkste is qua magnitude.
Deelt u de mening van de burgemeester dat na de inperking van de gaswinning bij Loppersum de aardbevingen zich verplaatsen naar de randen van het Groninger gasveld? Zo nee, waarom niet?
Aardbevingen ontstaan op breuken in de diepe ondergrond en die breuken verplaatsen zich niet. In het centrale deel van het Groningenveld, het Loppersum-gebied, is de gasproductie met ingang van januari 2014 sterk gereduceerd. De snelheid van drukdaling is daardoor in dat gebied afgenomen en er zijn duidelijke aanwijzingen dat dit ook tot een reductie van het aantal aardbevingen per jaar heeft geleid. In de clusters in het zuiden en het oosten van het veld is de gasproductie niet sterk gereduceerd en daarmee is ook de drijvende kracht achter bevingen niet verminderd. Wel zijn er in het kabinetsbesluit over de gaswinning in Groningen van juli jl. maxima vastgesteld voor de gasproductie in de diverse delen van het veld en voor het veld als geheel.
Het beeld van de bevingen met een magnitude groter dan 1,0 op de schaal van Richter, die door het KNMI zijn geregistreerd in de periode januari t/m oktober 2015, is een redelijk evenwichtige verdeling van bevingen met magnitudes tussen 1,0 en 2,0 op de schaal van Richter en bevingen met magnitudes tussen 2,0 en 3,0 op de schaal van Richter. Belangrijk is om te beseffen dat de bevingen in de randgebieden ook zouden zijn opgetreden zonder ingreep in de productie in het Loppersumgebied. Er is in die zin geen sprake van verplaatsing van de aardbevingen naar de randen van het Groningenveld. De aardbevingen in de randgebieden hangen samen met de drukdaling en dus de gasproductie in die gebieden.
Wat zeggen seismologische en geologische theorieën over de verplaatsing van seismologische activiteit na het (nagenoeg) sluiten van een winningsput op een andere plek?
Zie antwoord vraag 2.
Is het denkbaar dat een verkeerde sluitingsstrategie de situatie juist kan verergeren, in plaats van verbeteren?
Ja, dat is denkbaar. Aan NAM is daarom opgedragen de productie binnen de opgelegde productiebeperkingen zodanig over de diverse productielocaties te verdelen, dat het risico wordt geminimaliseerd.
Kunt u dit (de wijze en de volgorde van sluiting van winningsputten) meenemen in uw gaswinningsbesluit in december as.?
Conform het advies van SodM van 1 december 2015 heb ik NAM gevraagd wat de optimale productieverdeling over het gehele veld (inclusief het Loppersumgebied) is, om het risico nu en in de toekomst verder te verkleinen. Dit is een complexe en rekenintensieve vraag, waarvan NAM heeft aangegeven die zeker mee te zullen nemen in de toekomstige rapportages. SodM zal erop toezien dat dit onderzoek en berekeningen in het kader daarvan voortvarend worden voortgezet.
Het bericht dat grensgemeenten moeten kunnen meepraten over de kerncentrales in het Belgische Doel |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Grensgemeenten moeten meepraten over openhouden kerncentrales Doel»?1
Ja
Wat is uw oordeel over dit bericht, waarin de nabijgelegen Nederlandse grensgemeenten Reimerswaal, Hulst, Bergen op Zoom en Woensdrecht worden opgeroepen hun recht op consultatie te gebruiken ten aanzien van het langer openhouden van de oude Belgische kerncentrales?
De betreffende gemeenten kunnen hun zorgen aan de Belgische overheid overbrengen. Ik kan mij goed voorstellen dat de gemeenten dit doen gezien hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid in hun regio.
Hoe oordeelt u over de levensduurverlenging van nog eens tien jaar van de nu al veertig jaar oude kerncentrales Doel 1 en Doel 2?
Het is aan de Belgische overheid om een oordeel te geven over de levensduurverlenging. Het Belgisch Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (het FANC) besluit onafhankelijk over de veiligheid. De directeur van het FANC heeft aan de directeur van de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) meegedeeld dat het FANC een lange termijn exploitatie alleen toestaat wanneer dit veilig kan en de kerncentrales voldoen aan alle (internationale) wet en regelgeving en veiligheidseisen. Ook heeft het FANC in het kader van continue verbetering verschillende extra verbetermaatregelen opgelegd waaraan de reactoren moeten voldoen zodat zij op een nog hoger veiligheidsniveau nog 10 jaar kunnen opereren.
Heeft u contact met uw Belgische collega over de kerncentrales in Doel en de huidige plannen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de directeur van de ANVS gevraagd regelmatig contact te houden met het FANC en ook aandacht te vragen voor de onrust in Nederland. In dit kader hebben zowel de directeur van het FANC als de directeur van de ANVS op 14 oktober jl. nog een presentatie verzorgd tijdens een informatiebijeenkomst in Bergen op Zoom van gemeenteraadsleden en burgemeesters uit de regio over de kerncentrale Doel. Het FANC informeert de ANVS regelmatig over de besluitvorming rondom de levensduurverlenging van Doel-1 en Doel-2 en de beoordelingen van het FANC in dit dossier. De ANVS houdt mij op de hoogte van de status van de Belgische kerncentrales en de mogelijke gevolgen voor Nederland. Ook zal ik zelf met mijn Belgische collega in contact treden over het belang van de veiligheid van de kerncentrales.
Welke afspraken zijn er tussen België en Nederland gemaakt ten aanzien van de kerncentrales, bijvoorbeeld over hoe wordt opgetreden bij een incident?
Voor (dreigende) crisissituaties zijn goede afspraken tussen de wederzijdse crisisrespons organisaties, zowel m.b.t. wederzijdse informatieverstrekking als m.b.t. (gezamenlijk) optreden. Nederland en België doen ook gezamenlijke oefeningen waarin wordt voorbereid op crisissituaties. Op 29 oktober jl. is een dergelijke gemeenschappelijk oefening geweest. Ook op regionaal niveau bestaan er afspraken over de informatie-uitwisseling tussen meldkamers in Nederland en België.
Komt er een milieueffectrapportage? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het FANC heeft geoordeeld en er is besloten dat voor de levensduurverlenging van Doel-1 en Doel-2 geen milieueffectrapportage nodig is. De uit te voeren wijzigingen leiden niet tot negatieve radiologische milieueffecten of brengen geen significante verhoging in de bestaande radiologische milieueffecten met zich mee2. Wel heeft het FANC een aangescherpte vergunning opgelegd aan de kerncentrale met maatregelen die voor de komende 10 jaar de veiligheid van de centrale nog verder verhogen.
Bent u bereid de Tweede Kamer en de lokale overheden te informeren over het verdere verloop?
Ja, als er nieuwe ontwikkelingen zijn dan zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.
Het sluiten van elektriciteitscentrales |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Energiebedrijf GDF Suez sluit aantal gascentrales»1 en het bericht «Gascentrales worden gesloten of in de mottenballen gezet; De malaise op de markt voor gasgestookte centrales houdt aan. De grote energiebedrijven voelen de pijn?»2
Ja.
Wat betekent het sluiten van elektriciteitscentrales voor de leveringszekerheid van elektriciteit op termijn? Kunt u in uw antwoord de gevoeligheidsvariant C betrekken uit het Rapport Monitoring Leveringszekerheid 2014–2030 van TenneT van juli 2015? In hoeverre leiden de voorgenomen sluitingen tot nieuwe inzichten?
Het is belangrijk om de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening zorgvuldig te monitoren. TenneT stelt hiervoor jaarlijks een monitoringsrapportage leveringszekerheid op waarin de verwachte ontwikkeling van het binnenlandse productieaanbod ten opzichte van de binnenlandse vraag naar elektriciteit in beeld wordt gebracht. In het kader van de totstandkoming van de monitoringsrapportage leveringszekerheid 2014–2030 heeft GDF Suez (waaraan in de in vraag 1 aangehaalde berichtgeving gerefereerd wordt) in het eerste kwartaal van 2015 informatie verstrekt aan TenneT. Hiernaast heeft GDF Suez recent informatie verstrekt over mogelijke (tijdelijke) sluiting van centrales waarover zij nog nadere besluiten moet nemen.
Eventuele extra buitenbedrijfstelling van productievermogen ten opzichte van de eerdere opgave, betekent niet noodzakelijkerwijs dat de conclusies van de monitoringsrapportage zullen veranderen. In de analyses is in gevoeligheidsvariant B namelijk reeds rekening gehouden met deze mogelijkheid. Gevoeligheidsvariant C houdt hiernaast ook rekening met een zeer lage productie uit wind- en zon PV-vermogen. Uit deze «worst case» gevoeligheidsvariant blijkt dat er vanaf 2019 een vermogenstekort van 0,4 GW kan optreden, oplopend tot 1,3 GW in 2022. Nederland beschikt echter in 2022 over 6,2 GW aan tijdelijk buiten gebruik gesteld productievermogen. Een groot deel daarvan is relatief modern en flexibel vermogen dat binnen korte tijd weer in bedrijf kan worden genomen, mocht de marktsituatie daartoe aanleiding geven. In het NEV 2015 wordt voorzien dat dit scenario rond 2025 kan plaatsvinden.
Indien de extra buitenbedrijfstellingen substantieel hoger zijn dan hetgeen waarmee rekening is gehouden in de analyses zal er sprake zijn van een toename van importafhankelijkheid op de middellange termijn. Nederland is sterk verbonden met de buurlanden en beschikt over een ruime hoeveelheid aan interconnectiecapaciteit van circa 8,7 GW per 2022 waarmee eventuele tijdelijke tekorten kunnen worden opgevangen. De leveringszekerheid is derhalve goed geborgd. Hiernaast is het van belang om zowel in de bilaterale samenwerking met onze buurlanden als in de pentalaterale regio te blijven werken aan een gezamenlijke benadering van het leveringszekerheidsvraagstuk. Verdere marktintegratie, uitbreiding van grensoverschrijdende verbindingen en nadere afspraken over het vinden van gezamenlijke oplossingen in tijden van schaarste kunnen daaraan een bijdrage leveren.
Wat zijn mogelijke oplossingen voor dreigende ondercapaciteit? Wat is de implementatietijd van mogelijke oplossingen?
Zie antwoord vraag 2.
Het windpark op de NDSM-werf in Amsterdam-Noord |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het geplande windpark van 18 MegaWatt op de NDSM-werf in Amsterdam-Noord?
Ja.
Is het waar dat dit project veel draagvlak heeft en er geen enkel bezwaarschrift is ingediend?
Op dit moment is er nog geen sprake van een formele aanvraag voor de ruimtelijke inpassing en vergunningverlening. Er kan dus ook nog geen bezwaarschrift worden ingediend, noch een reactieve aanwijzing worden gegeven. Het betreft hier een principe-aanvraag. Formele vergunningaanvragen kunnen bij de provincie worden ingediend vanaf 15 januari 2016, het moment waarop het beleid Herstructurering Wind op land in werking treedt.
De provincie heeft de gemeente Amsterdam en de initiatiefnemer Coöperatie NDSM Energie U.A. laten weten dat de huidige principe-aanvraag niet voldoet aan de gestelde ruimtelijke kaders (artikel 32 lid 4) van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt dat de bouw van nieuwe windturbines alleen mogelijk is binnen de kaders van de Herstructureringsregeling Wind op land, die op 15 januari 2016 in werking treedt. De kaders houden onder meer in dat turbines in een lijnopstelling van minimaal 6 turbines moeten worden geplaatst, dat deze op voldoende afstand (600 meter) van bewoond gebied moeten worden gebouwd en dat voor elke nieuw te bouwen turbine er twee moeten worden gesaneerd. Coöperatie NDSM Energie U.A. heeft de provincie verzocht om af te mogen wijken van het 600 meter vereiste. Dit verzoek zal worden besproken in een bestuurlijk overleg tussen de provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam.
Waarom heeft de provincie Noord-Holland dan toch een reactieve aanwijzing gegeven op de door de gemeente verleende vergunning, waarmee dit project wordt geblokkeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is de provincie Noord-Holland dan geen voorstander van windenergie? Hoe verhoudt dit zich tot de provinciale taakstelling voor Wind op Land?
Op grond van de bestuurlijke afspraken tussen het IPO en het Rijk over wind op land heeft de provincie Noord-Holland een provinciale taakstelling van 685,5 MW wind op land in 2020. Het provinciaal bestuur heeft zich gecommitteerd aan deze taakstelling en wil deze bereiken door middel van het grote windpark Wieringermeer en een aantal kleinere projecten, waarbij nieuwe windturbines worden toegestaan op voorwaarde dat bestaande windturbines in het gebied worden gesaneerd (herstructurering). Hiertoe hebben provinciale staten van Noord-Holland op 2 maart jl. negen herstructureringsgebieden aangewezen en ruimtelijke kaders vastgesteld. Binnen deze kaders is voldoende ruimte om aan de taakstelling te kunnen voldoen. De provincie Noord-Holland ligt op schema om de doelstelling eind 2020 te realiseren. Dit laat overigens onverlet dat de provincie Noord-Holland ook boven de taakstelling windenergie kan faciliteren.
is het waar dat het NDSM-project de ambitie heeft om het meest innovatieve duurzame bedrijventerrein van de toekomst te worden?
Uit onder andere de website van Coöperatie NDSM Energie U.A. blijkt een grote duurzaamheidsambitie van het NDSM-project. Daarvoor heb ik waardering.
Wat kunt u doen om de blokkade van de provincie Noord-Holland op het meest innovatieve duurzame bedrijventerrein van de toekomst op te heffen?
In de afspraken tussen het IPO en het Rijk over wind op land is uitdrukkelijk afgesproken dat de provincies de locaties aanwijzen waar windparken mogen worden gerealiseerd. Zeker aangezien de provincie Noord-Holland goed op schema ligt om de provinciale doelstelling voor wind op land in 2020 te realiseren, zie ik hier geen rol voor mijzelf. De provincie heeft een verantwoordelijkheid wat betreft windenergie, maar ook voor het landelijk gebied en voor het landschap. Het is haar verantwoordelijkheid om die verschillende aandachtsvelden goed met elkaar in verband te brengen en om de juiste beslissingen te nemen over de concrete projecten die er zijn.
Kunt u hiertoe in overleg treden met de provincie Noord-Holland?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u daarbij ter sprake brengen dat een rigide toepassing van een afstandsnorm van 600 meter door de aanwezigheid van een drukke snelweg niet nodig is, en niet voor de hand ligt, maar dat hier pragmatisch mee omgegaan moet worden?
De partijen hebben mij laten weten dat in het bestuurlijk overleg tussen provincie en gemeente over het NDSM-project onder andere de afstandsnorm van 600 meter aan de orde zal komen.