Het bericht ‘Henk Kuipers begint eigen videorubriek: Vraag het Henk’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Henk Kuipers begint eigen videorubriek: Vraag het Henk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit? Bent u het met mij eens dat een gedetineerde, verdacht van strafbare feiten zoals in casu, niet langs deze weg een podium dient te krijgen mede gelet op het belang van het onderzoek en de bescherming van slachtoffers?
Ingevolge de Penitentiaire beginselenwet hebben alle gedetineerden recht op contact met de buitenwereld, maar dat recht kan worden beperkt. Voor alle contacten met de media geldt dat gedetineerden toestemming aan de directeur van de inrichting dienen te vragen. De directeur kan toestemming geven voor contacten met de media voor zover dit zich verdraagt met de belangen van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde en de goede zeden, de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde en de voorkoming of opsporing van strafbare feiten. Hoewel ieder verzoek uiteraard op zijn merites beoordeeld dient te worden merk ik op dat inwilliging van een verzoek om een eigen videorubriek te beginnen niet in de rede ligt.
De directeur van de inrichting waar betrokkene verblijft heeft van betrokkene geen verzoek ontvangen om in contact te treden met de media. Indien betrokkene hiertoe overgaat zonder toestemming van de directeur van de inrichting kan dit leiden tot beperkingen ten aanzien van het contact met de buitenwereld.
Heeft deze gedetineerde (gezien artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet) toestemming gekregen om contact te hebben met de media en zo ja, onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het ingevolge de Penitentaire beginselenwet toegestaan om op voornoemde wijze contact te hebben met de buitenwereld, gezien artikel 36 tot en met 40 van de Penitentiaire beginselenwet?
Zie antwoord vraag 2.
De recente geweldsgolf in Breda en de roep om extra rechercheurs |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de recente geweldsgolf in Breda?1 Begrijpt u de grote zorgen hierover?
Ja, ik begrijp de zorgen naar aanleiding van de ernstige incidenten van de afgelopen periode. De situatie in Breda heeft de volle aandacht van de politie en de gezagen.
Hoe reageert u op de oproep van de burgemeester van Breda dat er in de regio Zeeland West-Brabant zeker 250 extra rechercheurs nodig zijn om de zware criminaliteit de kop in te drukken?
De behoefte aan meer politie is van alle tijden. In de afgelopen jaren en ook onder dit kabinet is bij voortduring geïnvesteerd in de versterking van de politiefunctie. Op dit moment, zo heb ik uw Kamer onlangs nog bericht, ben ik met de korpschef en de gezagen in gesprek om op verantwoorde wijze, zo snel als mogelijk uitvoering te geven aan het Regeerakkoord.2 De eerste 100 miljoen uit het Regeerakkoord is op mijn instignatie nu al vrijgemaakt. Dat geld wordt geïnvesteerd in agenten en rechercheurs en ten behoeve van investeringen in ICT en andere middelen.3 De investeringen in de politie zijn gericht op vergroting van de capaciteit, een politie organisatie die nog efficiënter kan werken en een betere bereikbaarheid.
Zoals uit de bijgevoegde4 cijfers moge blijken, is bij de inrichting in 2013 geprobeerd om een, naar rato zo effectief mogelijke toedeling van sterkte over de diverse politietaken uit te voeren. Ik bekijk met de politie en gezagen of een actualisering van die verdeling van de inzet van de politie over de eenheden wenselijk en noodzakelijk is. Daarnaast werk ik met de politie, gezagen en de vakbeweging aan een flexibiliseringsagenda. Doel daarbij is om onnodige knelpunten weg te nemen zodat meer kan met de nu en straks beschikbare politiecapaciteit. In het AO Politie van 21 december 2017 heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover nader te informeren.
Vindt u het uit te leggen dat door gebrek aan capaciteit nu zware zaken soms jarenlang op de plank blijven liggen en dat bijvoorbeeld zelfs een schietpartij rond een snelweg niet onderzocht kon worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om tegemoet te komen aan de grote zorgen hierover en het huidige gebrek aan capaciteit? Kunt u daarbij ook reageren op de opmerking van de burgemeester van Breda dat het budget dat hiervoor nu wordt uitgetrokken onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Achterstanden bij de digitalisering van de rechtspraak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Digitale rechtspraak kost kapitalen extra» en met de Voortgangsrapportage programma Kwaliteit en Innovatie van de Raad voor de rechtspraak?1 2
Ja.
Hoeveel tijd gaat de digitalisering van de rechtspraak meer kosten dan oorspronkelijk was gepland en op welke onderdelen van de rechtspraak is een overschrijding van toepassing? Wat zijn hiervan de gevolgen voor een meer toegankelijke, snelle en begrijpelijke geschillenbeslechting voor burgers?
Hoeveel extra tijd met de digitalisering gemoeid is, kan niet in het algemeen worden aangegeven en verschilt per proceduresoort. Aanvankelijk is ervan uitgegaan dat de implementatie in 2020 voltooid zou zijn. Op dit moment is niet te zeggen hoeveel tijd extra nodig zal zijn voor de digitalisering helemaal is geïmplementeerd. Voor de asiel- en bewaringszaken waarvoor de wetgeving op 12 juni 2017 in werking is getreden, is de vertraging beperkt tot ongeveer één jaar.3 Voor de civiele handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging is de wetgeving op 1 september 2017 in werking getreden voor zaken bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland en streeft de Raad voor de rechtspraak (de Raad) naar landelijke inwerkingtreding eind 2018.
In lijn met de oorspronkelijke planning vindt de communicatie met curatoren in faillissementen sinds 2015 grotendeels digitaal plaats. In november 2017, ongeveer anderhalf jaar later dan verwacht, is in alle rechtbanken digitaal toezicht in bewindszaken mogelijk geworden. Sinds 2014 worden vrijwel alle enkelvoudige strafzaken digitaal aangebracht. Het digitaal aanbrengen van strafzaken voor de meervoudige kamer kan reeds op beperkte schaal. Landelijke implementatie zal naar verwachting in 2018 plaats vinden. Zoals de Raad in de eigen voortgangsrapportage KEI heeft gemeld, ligt de komende twee jaar de prioriteit bij civiele handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging, vreemdelingen regulier en de Wet Schuldsanering Natuurlijk Personen.4
De Raad werkt aan een heroriëntatie op het vervolg van de digitalisering. Op basis daarvan zullen vervolgstappen worden bepaald. Dat betekent, zoals in de rapportage van de Raad voor de rechtspraak gemeld, in ieder geval een verdere vertraging voor de nog volgende releases, zoals kanton, hoger beroep en bestuursrecht regulier. Aan de hand van deze heroriëntatie verwacht ik meer zicht te hebben op hoeveel tijd er extra nodig zal zijn.
De vertraging betekent tevens dat de doelen van de KEI-wetgeving, zoals vereenvoudiging en versnelling van de procedure en vergroten van de toegankelijkheid van de rechtspraak, deels pas later kunnen worden gerealiseerd.
Hoe vaak is al eerder sprake geweest van een herziening van de planning van het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) en de financiering daarvan? Wat was de kern van die herzieningen?
Het is belangrijk dat waar nodig in een programma zoals KEI kan worden bijgestuurd. Dat is ook regelmatig gebeurd. De Raad heeft dit op de eigen website gecommuniceerd met een tijdlijn voor implementatie die regelmatig is geactualiseerd. In eerste instantie is de planning afgestemd op de benodigde wetgeving. De wetgeving is uiteindelijk een jaar later dan gepland, juli 2016, in het Staatsblad gepubliceerd.5 Over grotere herzieningen van de planning met gevolgen voor de ketenpartijen is uw Kamer (onder meer) geïnformeerd bij brieven van 18 februari 2016, 29 november 2016 en 15 mei 2017.6 De herzieningen hielden verband met een andere volgorde van implementatie, gereedheid van de systemen en de zorgvuldigheid van de implementatie. Voor de financiering van KEI is aanvankelijk uitgegaan van een globale eerste schatting van de kosten in 2013. Die is eind 2014 geactualiseerd met een business-case. Met extra middelen beschikbaar gekomen bij het Prijsakkoord 2014–2016, bij nota van wijziging bij de begroting 2016, en bij het Prijsakkoord 2017–2019 zijn de toegenomen kosten toen gedekt.7
Deelt u de analyse van de Raad voor de rechtspraak als het gaat om de oorzaken voor de opgelopen vertraging? Zo nee, waarom niet en wat zijn volgens u dan wel de oorzaken?
De Raad heeft als verantwoordelijk opdrachtgever onderzoek laten doen naar de oorzaken van de vertraging en heeft dit in de voortgangsrapportage toegelicht.8 De Raad noemt als hoofdoorzaak een incomplete en te optimistische inschatting van de omvang van het werkpakket in 2014, bestaande uit vier factoren:
Daarnaast zijn de productiviteit van de IT-voortbrenging lager en de kosten per medewerker hoger dan verwacht. Ik beschik niet over feitelijke informatie die op andere oorzaken wijst. Mochten aan hand van de heroriëntatie op de digitalisering andere oorzaken aan het licht komen, dan zal ik uw Kamer daarover informeren.
Ziet u naast de door de Raad voor de rechtspraak genoemde oorzaken voor de vertraging nog andere oorzaken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de oplossingen die de Raad voor de rechtspraak voor ogen heeft de problemen met de digitalisering van de rechtspraak afdoende kunnen wegnemen? Zo nee, waarom niet en aan welke (extra) oplossingen denkt u dan wel?
De Raad heeft een kerngroep ingericht die adviseert over de verdere vormgeving van de digitalisering. Ik zal me nader laten informeren over de wijze waarop de Raad de governance wil inrichten van de verdere aanpak van de digitalisering en de overige maatregelen die de Raad ter invulling van zijn wettelijke taak zal treffen. De Raad heeft ook al een aantal maatregelen getroffen om de IT-voortbrenging en sturing ingrijpend te verbeteren. Belangrijk daarin is dat vanaf begin dit jaar alle aspecten van de informatievoorziening (o.a. ICT ontwikkeling en beheer) zijn samengebracht in een integrale InformatieVoorzieningsOrganisatie (IVO). Versnippering als gevolg van verschillende programma’s en verantwoordelijkheden wordt daarmee voorkomen. De leidinggevende van deze organisatie is de ambtelijk CIO die rechtstreeks aan de Raad rapporteert.
Ik verwacht in het voorjaar een eerste oordeel te kunnen geven over de verdere vormgeving van de digitalisering. Daarbij neem ik als uitgangspunt dat de digitalisering van de rechtspraak een onontkoombare ontwikkeling is, die maatschappelijk zeer gewenst is en die adequaat en tegen aanvaardbare kosten moet worden gerealiseerd.
Kunnen de extra voorziene kosten voor de digitalisering van de rechtspraak betekenen dat u uw bijdrage aan de financiering van de rechtspraak moet verhogen? Zo ja, aan welke bedragen denkt u? Zo nee, waarom niet?
De vertraging leidt naar verwachting tot extra kosten en een latere realisatie van de beoogde besparingen. Dit kan voor het jaar 2018 naar verwachting worden opgelost door de inzet van reserves. Gelet op de wettelijke positionering van de Raad voor de rechtspraak ligt de primaire verantwoordelijkheid voor een oplossing voor de langere termijn bij de rechtspraak zelf. Ik ben daarover in gesprek met de Rechtspraak. Ik verwacht na de heroriëntatie van de Raad in het voorjaar meer zicht te hebben op de implementatie van KEI op de langere termijn en de daarmee verband houdende financiële situatie van de rechtspraak. Zoals toegezegd in mijn brief van 30 januari 2018 zal ik uw Kamer hierover nader informeren.9
De uitzettingen van afgewezen asielzoekers naar Soedan |
|
Jasper van Dijk , Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het onderzoek dat de Belgische regering heeft ingesteld naar de berichten dat uitgezette Soedanese asielzoekers bij terugkeer in Soedan met marteling of onmenselijke behandeling te maken hebben gekregen voor u aanleiding om zelf ook onderzoek te laten doen naar het lot van Soedanese asielzoekers die door Nederland zijn uitgezet, zoals bijvoorbeeld de Soedanees die in december is teruggestuurd?1 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Tot slot is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in elk geval tot de resultaten van uw eigen onderzoek dan wel het Belgische onderzoek bekend zijn, tijdelijk geen Soedanezen gedwongen naar Soedan uit te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol hebben Soedanese diplomaten of andere functionarissen gehad bij het voorbereiden van de uitzetting van afgewezen Soedanese asielzoekers?
In algemene zin zijn werkafspraken gemaakt over terugkeer met de Sudanese ministeries van binnenlandse en buitenlandse zaken. In individuele zaken verstrekt de Sudanese ambassade in Nederland, wanneer een vreemdeling geen geldig paspoort heeft, vervangende reisdocumenten ten behoeve van terugkeer.
Is het waar dat een of meer Soedanese diplomaten in Nederland informatie hebben verzameld of verzamelen over Soedanese asielzoekers die hier aanwezig zijn?
Mij is hierover niets bekend.
Zijn er gevallen bekend dat een diplomaat of diplomaten van de Soedanese ambassade ook contact zoeken met Soedanese asielzoekers hier? Zo ja, acht u dit aanvaardbaar en welke gevolgen heeft dit gehad?
Zie antwoord vraag 4.
Het opinie-artikel ‘Wordt het niet tijd om Nederland iets ruimer te zien dan de Randstad? Kabinet, ik bied u Zuid Limburg’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het opinie-artikel «Wordt het niet tijd om Nederland iets ruimer te zien dan de Randstad? Kabinet, ik bied u Zuid Limburg»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het concept TriState en de rol van Zuid-Limburg daarin?
Het Regeerakkoord 2017–2021 zet de regio met haar maatschappelijke opgaven in de fysieke leefomgeving centraal en benoemt een sterke internationale inbedding van ons land als één van de ambities. Daarbij wil het kabinet breder kijken dan de Randstad, de toekomstige opgaven van Nederland met zijn steden en unieke regio’s waar nodig in samenhang bezien en hun ontwikkelingsmogelijkheden benutten.
Zo zet de Staatssecretaris van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties zich namens het kabinet in voor het benutten van kansen en het wegnemen van belemmeringen die mensen ervaren in de grensregio’s. Samen met Duitse en Belgische overheden, vooral de deelstaten Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen, Wallonië en Vlaanderen, worden de belangrijkste knelpunten op het terrein van infrastructuur, sociale zaken en werkgelegenheid aangepakt. Zuid-Limburg kan daardoor (ook economisch) meer profiteren van zijn centrale ligging ten opzichte van de grote economische centra in Noordwest Europa zoals beschreven in het TriState concept. Ik waardeer dat de burgemeester van Maastricht zich hiervoor inzet.
De ontwikkeling van Zuid-Limburg dient bij voorkeur in die context bezien te worden, niet als een afgeleide van of alternatief voor de ontwikkeling en behoeften van de Randstad.
Niet alle opgaven en ontwikkelingen zijn immers tussen regio’s onderling uitwisselbaar. Zo betreft de woningbouwopgave de behoefte binnen de eigen regio. Ontwikkelingen elders, bijvoorbeeld in Zuid-Limburg, zullen dan ook niet leiden tot vermindering van de oververhitte woningmarkt in de Randstad.
De samenhang en relaties tussen de Randstad en de andere regio’s in en buiten Nederland kunnen aangegrepen worden om elkaar over en weer te versterken in plaats van te beconcurreren.
Dit betekent dat Rijk en regio’s de cruciale keuzes gezamenlijk moeten maken, zodat de wederzijdse investeringen en ontwikkelingen beter op elkaar worden afgestemd.
Daarom waardeer ik de wijze waarop Maastricht op het gebied van de woningmarkt naar de toekomst van haar stad kijkt. In recente prestatieafspraken is er aandacht voor betaalbaarheid, duurzaamheid en wonen en zorg. Ook zijn er enkele samenwerkingstafels middenhuur georganiseerd, waarin de gemeente samen met de marktpartijen de behoefte aan dit segment heeft onderzocht.
Deelt u de mening van de burgemeester van Maastricht dat in Zuid-Limburg economische kansen liggen die benut kunnen worden zonder dat landschap, natuur en leefbaarheid onder druk komen te staan? Zo ja, op welke wijze gaat u deze kansen benutten?
De provincies en de gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke ontwikkeling van hun regio en wegen de gevolgen van de economische ontwikkeling en verstedelijking voor onder meer landschap, natuur en leefbaarheid zelf af. Elke regio in Nederland is uniek en kan de eigen specifieke kwaliteiten versterken en de economische structuur verder ontwikkelen. Ook Zuid-Limburg heeft zijn kwaliteiten met een gunstige ligging ten opzichte van de economische kerngebieden in Noord West-Europa.
Waar nodig werken Rijk en regio samen, zoals bij de A2 Maastricht. De realisatie van die tunnel biedt in Limburg een zeer aantrekkelijke, binnenstedelijke locatie voor gebiedsontwikkeling.
Het Rijk kan de versterking van de regionale economische structuur waar mogelijk ondersteunen. Daarvoor hebben we een breed instrumentarium beschikbaar, variërend van de nieuwe regionale enveloppe en het Interbestuurlijk Programma tot bestaande instrumenten zoals het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Ook de Beleidsverkenning Vestigingsklimaat Nederland (BVNL) en het Interbestuurlijk Actieprogramma Bevolkingsdaling zijn relevant. Deze worden verwerkt in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Waar bedrijven en burgers zich uiteindelijk vestigen is hun eigen keuze, het kabinet zet niet in op een actief spreidingsbeleid.
Voor het stimuleren van de economie en arbeidsmarkt in grensregio’s heeft het toenmalige kabinet in het najaar van 2015 samen met gemeenten, grensprovincies, euregio ’s en MKB-Nederland het actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingesteld. Dit team heeft in januari 2017 het rapport «Grenzen slechten, regio’s verbinden, mensen bewegen» aangeboden.2 Het rapport bevat 15 doelen en 40 concrete actiepunten. Deze zijn inmiddels in gang gezet en alle betrokkenen, dus ook het Rijk, zullen zich ook in 2018 inspannen om de actiepunten uit te voeren en indien nodig nieuwe punten te adresseren. De Staatssecretaris van BZK zal in het voorjaar van 2018 de Tweede Kamer over de voortgang hieromtrent nader informeren.
Eind dit jaar verschijnt het concept van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI): de nationale visie op de fysieke leefomgeving. Daarin zal nader worden ingegaan op de internationale positionering van ons land. Tegen die achtergrond is TriState City een interessante bijdrage aan de gedachtenvorming over de toekomstige ontwikkeling van ons land zoals die in de NOVI gestalte zal krijgen.
Op welke wijze neemt u de uitgestoken hand van de burgemeester van Maastricht aan om de druk op de randstad te verminderen en de economie van Zuid-Limburg te ontwikkelen?
Zie bij vragen 2 en 3
Van welke andere gemeenten heeft u soortgelijke signalen ontvangen en op welke wijze gaat u met deze gemeenten samenwerken?
Ik ontvang signalen van gemeenten en ook vele andere partijen om intensiever samen te werken bij het realiseren van (regionale) gebiedsopgaven. Er is sprake van samenhang, krachtenbundeling en gedeelde belangen.
Ik wil graag benadrukken dat dit kabinet er is voor heel Nederland; voor stedelijke regio’s en landelijk gebied. Het kabinet hecht er waarde aan om in elk gebied de unieke gebiedsspecifieke omstandigheden als vertrekpunt te nemen. De signalen van partijen geven aanleiding voor het aangaan van partnerschappen met gebieden die hun opgaven samen met inzet van het Rijk willen realiseren, zoals in het geval van Zuid-Limburg, de bevolkingsdaling en de kansen van grensoverschrijdende samenwerking. De mogelijkheden voor het sluiten van een deal op de Zuid-Limburgse opgaven worden thans met verschillende partijen in dit gebied verkend.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Een veroordeelde pedofiel die in detentie een boek over zijn slachtoffer kon schrijven |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Woede in Canada om boek van Tilburgse webcampedo Aydin C.»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor slachtoffers of nabestaanden van slachtoffers van deze man als een klap in het gezicht kan worden ervaren dat hij zich in een boek meent te moeten vrijpleiten van de misdaden waarvoor hij is veroordeeld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse en Canadese (nabestaanden van) slachtoffers van Aydin C. hebben iets verschrikkelijks meegemaakt. Ik kan me voorstellen dat zij de uitspraken van de dader in dit boek als confronterend ervaren. Ik betreur dit ten zeerste. In Canada is het wettelijk verboden om geld te verdienen aan misdaden, de woede hierover vind ik in dat licht bezien ook begrijpelijk.
Begrijpt u waarom in Canada woedend is gereageerd op dit boek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Mocht deze man een in detentie geschreven boek naar buiten de gevangenis laten brengen om het te laten publiceren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom mocht dat niet en welke maatregelen kunnen tegen hem genomen worden?
In het kader van orde en veiligheid en voor de bescherming van slachtoffers en nabestaanden kunnen door de directeur van een penitentiaire inrichting beperkingen worden opgelegd. In dit geval was hier geen sprake van, omdat hiervoor geen aanleiding was. Een gedetineerde mag een boek schrijven. Een boek vervolgens naar buiten brengen en laten publiceren is toegestaan, tenzij beperkingen zijn opgelegd.
In deze casus heeft betrokkene het manuscript meegegeven aan een medegedetineerde die met ontslag ging. Dit is niet toegestaan. Het manuscript had door de gedetineerde verzonden moeten worden met de post via de inrichting. De inhoud van post kan gecontroleerd worden als dit als toezichtsmaatregel vooraf door de directeur is opgelegd en meegedeeld. Als een gedetineerde met ontslag gaat is het de gangbare praktijk dat controle plaatsvindt op de compleetheid van de celinventaris. Wat meegenomen werd naar buiten door de medegedetineerde die met ontslag ging, is niet gecontroleerd omdat hier geen aanleiding voor was.
Toen bleek dat de huisregels overtreden waren door gedetineerde Aydin C. zijn aan hem toezichtsmaatregelen opgelegd, zoals controle van zijn post, bezoek en telefoonverkeer.
Bestaat er in Nederland wet- of regelgeving op grond waarvan een gedetineerde geen voordeel mag trekken uit zijn daad? Zo ja, welke wet- of regelgeving betreft dit? Zo nee, acht u dergelijke wet- of regelgeving wenselijk en hoe gaat u daar voor zorgen?
Het is mogelijk dat een persoon die strafrechtelijk is veroordeeld voor een misdrijf, inkomsten verwerft die verband houden met zijn strafrechtelijke verleden. Dat kan bijvoorbeeld door hierover lezingen te geven of een boek te publiceren. Indien de betrokken persoon is veroordeeld tot het betalen van een boete, dan wel een schadevergoedingsmaatregel ten gunste van het slachtoffer of een ontnemingsmaatregel opgelegd heeft gekregen, en deze nog niet geheel zijn voldaan, kunnen de inkomsten van dergelijke activiteiten van de veroordeelde worden geïnd.
Voorts kan actie worden ondernomen tegen de inhoud van de door de gedetineerde gedane uitingen, indien deze een onrechtmatige daad vormen tegen anderen. Zo kan de gedetineerde gehouden zijn tot vergoeding van schade die een slachtoffer of zijn nabestaande lijdt door onrechtmatige uitingen (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek). In uitzonderlijke gevallen kan de rechter een vordering tot verbod van publicatie toewijzen. Een onrechtmatige uiting van een gedetineerde kan bovendien op zichzelf leiden tot een strafrechtelijke veroordeling wegens belediging.
Er is dus geen verbod, zoals in Canada, op het verwerven van inkomsten die verband houden met het strafrechtelijke verleden van een gedetineerde. Gelet op bovenstaande mogelijkheden acht ik aanvulling van bovenstaande wet- of regelgeving niet onmiddellijk noodzakelijk.
Kan de inhoud van het boek een rol spelen bij het lopend hoger beroep in deze zaak een rol spelen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het boek behoort niet tot het strafdossier van het hoger beroep, omdat het geen onderdeel is van de zaak in eerste aanleg. De betrokkene kan wel verklaringen afleggen die gelijkluidend zijn aan de inhoud van het boek.
Gestolen data van Übergebruikers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Data 174.000 Nederlandse Ubergebruikers gestolen»?1
Ja.
Klopt het dat een bedrijf datalekken bij de Autoriteit Persoonsgegevens moet melden en in het geval het persoonsgegevens betreft ook de getroffen personen daarvan op de hoogte moet stellen? Zo nee, waarom klopt dat niet?
Ja, het klopt dat een bedrijf datalekken onmiddellijk moet melden aan de Autoriteit persoonsgegevens als dit leidt tot een aanzienlijke kans op ernstige nadelige gevolgen voor de bescherming van persoonsgegevens of als het ernstige nadelige gevolgen heeft voor de bescherming van persoonsgegevens. Dit staat in artikel 34a, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens, in dit geval het bedrijf Über, is verplicht de persoonsgegevens die worden verwerkt te beveiligen tegen verlies en onrechtmatige verwerking. Deze verplichting is opgenomen in artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Een inbreuk op de beveiliging die een ernstig datalek tot gevolg heeft, moet worden gemeld aan de Autoriteit persoonsgegevens.
Een datalek heeft per definitie betrekking op persoonsgegevens. De verantwoordelijke moet ook de getroffen personen onverwijld inlichten als het datalek waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor hun persoonlijke levenssfeer. Dit zal in ieder geval aan de orde zijn als het persoonsgegevens van gevoelige aard betreft, bijvoorbeeld medische of strafrechtelijke gegevens. De meldplicht aan betrokken personen staat in artikel 34a, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Volgens het zesde lid van dit artikel geldt de meldplicht aan betrokkenen niet in het geval dat de verantwoordelijke passende technische beschermingsmaatregelen heeft genomen waardoor de betreffende persoonsgegevens onbegrijpelijk of ontoegankelijk zijn voor eenieder die geen recht heeft op kennisname van die gegevens.
Door de wettelijke meldplicht wordt dus veiliggesteld dat de Autoriteit persoonsgegevens en getroffen personen in kennis worden gesteld van ernstige datalekken. Volledigheidshalve wijs ik erop dat de meldplicht voor datalekken ook zal gelden na de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming op 25 mei 2018.
Zoals uw Kamer bekend is, heeft de Autoriteit persoonsgegevens op haar website aangegeven op 22 november 2017 een datalekmelding van Über te hebben ontvangen. De melding wordt op dit moment onderzocht.
In hoeverre is het aan een bedrijf zelf om vast te stellen of er sprake is van een datalek dat bij de Autoriteit Persoonsgegevens moet worden gemeld?
De wettelijke meldplicht inzake datalekken richt zich tot de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens. De verantwoordelijke is degene die, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt (artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens). Een bedrijf dat persoonsgegevens verwerkt, dient dus zelf vast te stellen of er sprake is van een datalek dat bij de Autoriteit persoonsgegevens moet worden gemeld.
Hoe kan worden voorkomen dat een bedrijf vanwege bedrijfsbelangen datalekken niet meldt?
De wettelijke verplichting tot het melden van ernstige datalekken, zoals beschreven onder antwoord 2), geldt onverkort voor alle bedrijven en organisaties die persoonsgegevens verwerken. Zij zijn derhalve verplicht melding te doen van ernstige datalekken.
Het is de taak van de Autoriteit persoonsgegevens toezicht te houden op de naleving van de wettelijke regels voor de bescherming van persoonsgegevens. De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd om onderzoek te doen naar mogelijke overtredingen van de wet. Dit is geregeld in artikel 60 van de Wet bescherming persoonsgegevens. In het geval de Autoriteit persoonsgegevens van oordeel is dat er sprake is van overtreding van de wet, is zij bevoegd om handhavend op te treden. De Autoriteit persoonsgegevens kan een last onder bestuursdwang opleggen die gericht is op het beëindigen van de overtreding. De Autoriteit persoonsgegevens is ook bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen, waaraan in bepaalde gevallen een bindende aanwijzing vooraf kan gaan.
Dit handhavingsinstrumentarium is neergelegd in de artikelen 65 en 66 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Deelt u de mening dat een bedrijf waarvan persoonsgegevens van klanten gestolen worden, ter wille van de bescherming van hun klanten, melding zou moeten maken, zelfs al zouden zij daartoe volgens wet- of regelgeving niet toe verplicht zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Wet bescherming persoonsgegevens, en straks de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de bijbehorende uitvoeringswetgeving, biedt een hoog beschermingsniveau ter zake van de verwerking van persoonsgegevens en het beschermen van individuen tegen de onrechtmatige verwerking van hun gegevens.
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2), moet de verantwoordelijke ernstige datalekken die waarschijnlijk ongunstige gevolgen hebben voor de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, melden aan de Autoriteit persoonsgegevens en aan getroffen personen.
Mocht een bedrijf een ernstig datalek niet melden aan getroffen personen, voorziet de Wet bescherming persoonsgegevens (artikel 34a, zevende lid) in een mogelijkheid voor de Autoriteit persoonsgegevens om – indien zij van oordeel is dat het datalek waarschijnlijk ongunstige gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen zal hebben – van het bedrijf te verlangen dat het getroffenen alsnog in kennis stelt van het datalek.
Getroffen personen dienen in beginsel op individuele basis te worden geïnformeerd over het datalek en wat zij kunnen doen om de negatieve gevolgen van het datalek te beperken, zoals het wijzigen van gebruikersnamen en wachtwoorden. Daarnaast kan er aanvullend een algemene voorlichting worden gegeven, bijvoorbeeld op de website van het bedrijf.
De wettelijke regeling over het melden van datalekken aan getroffen personen waarbij hun persoonlijke levenssfeer in negatieve zin kan worden beïnvloed, zorgt ervoor dat betrokkenen zo snel mogelijk en zo volledig mogelijk worden geïnformeerd.
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar Über?
Gelet op de onafhankelijke positie van de Autoriteit persoonsgegevens rapporteert zij uit eigen beweging over de uitkomsten van haar onderzoek. De Autoriteit persoonsgegevens maakt de definitieve bevindingen, met uitzondering van bevindingen in het kader van een boeteonderzoek, na vaststelling daarvan openbaar. De handelwijze over de openbaarmaking van de uitkomst van onderzoeken, is terug te vinden in de Beleidsregels openbaarmaking Autoriteit persoonsgegevens die zijn gepubliceerd op haar website.
Het gevaar van rechts-extremisme |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Alt-right in Nederland: Hoe Erkenbrand zich opmaakt voor de strijd om een blanke natie»?1
Ja.
Hoe zou u de denkbeelden van Erkenbrand kenmerken?
De meest zichtbare manifestatie van extreem rechts wordt in Nederland bepaald door groepen als Pegida, ID-Verzet en in toenemende mate Erkenbrand. De genoemde groeperingen kenmerken zich door extreemrechts gedachtegoed. Het streven naar een volledig blanke etnostaat is een terugkerend element in het discours van Erkenbrand.
Deelt u de mening dat organisaties zoals Erkenbrand, die uitgaan van ongelijkheid tussen mensen op basis van hun afkomst of uiterlijk en daaraan gevolgen menen te moeten verbinden, een gevaar vormen voor een samenleving die gekenmerkt zou moeten worden door verdraagzaamheid en respect voor elkaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De organisatie Erkenbrand zoekt de grenzen op van wat toelaatbaar is als het gaat om de vrijheid van meningsuiting. Zorgelijk daarbij is dat de organisatie jonge mensen trekt. Het verdient daarom de structurele aandacht van de overheid. De huidige aanpak van radicalisering volstaat in principe om alle vormen van radicalisering aan te pakken, ongeacht de ideologische invalshoek.
Past Erkenbrand in de omschrijving van rechts-extremisme zoals de AIVD die hanteert, waaronder het «bedreigen [van] de democratische rechtsorde, omdat antidemocratische doelen worden nagestreefd of ondemocratische middelen worden ingezet»?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Erkenbrand past in de omschrijving van rechts-extremisme zoals de AIVD die hanteert. De groepering verspreidt het antidemocratische idee dat gestreefd moet worden naar een blanke etnostaat. De groepering hanteert tot nu toe geen gewelddadige methode om zijn doelen te bereiken.
Is een uitdrukking, in reactie op wat genoemd wordt «de jodenkwestie», als: «Ik zal ook geen traan laten als men de trein naar het Oosten weer opnieuw opstart» mogelijk strafbaar? Zo ja, wordt er door het Openbaar Ministerie al (desnoods) ambtshalve vervolging ingesteld? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier uitlatingen die mogelijk strafbaar zijn op grond van artikel 137c en/of artikel 137d Sr. Voor de vraag of er daadwerkelijk sprake is van strafbare uiting en een bewijsbare en vervolgbare zaak, zou nader (opsporings)onderzoek moeten worden gedaan. Er is, voor zover bij het OM bekend, geen aangifte gedaan tegen deze uitlatingen.
Is de uitspraak van de genoemde Erkenbrand-bezoeker: «Van alle rassen zijn negers wel het snelst op hun teentjes getrapt. Zij gaan als eerste over tot geweld, zijn het agressiefst, hebben de kortste lontjes» mogelijk strafbaar? Zo ja, wordt er door het Openbaar Ministerie al (desnoods) ambtshalve vervolging ingesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Beschikt u over informatie of Erkenbrand of andere rechts-extremistische clubs in politieke partijen zijn geïnfiltreerd of dat proberen? Zo ja, wat is de aard van die informatie en met wie wordt die gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Elk individu heeft de vrijheid om lid te worden van een politieke partij. Het is aan de politieke partij om te bepalen of ze iemand die lidmaatschap beoogt, accepteren. Tevens is het aan de politieke partij om te bepalen om welke redenen iemand eventueel als lid niet wordt geaccepteerd. Voor zover de vraag betrekking heeft op potentiele verstoring van de democratische rechtsorde kan de AIVD vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen. Over eventuele individuele gevallen doe ik geen uitspraken.
Integriteit van het lokaal bestuur in Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Benoeming omstreden wethouder zet Limburgse Brunssum op stelten»?1
De situatie in Brunssum is mij bekend. Na de eerste berichten over de bestuurlijke problematiek in Brunssum heb ik vorige week reeds benadrukt dat in een dergelijke situatie alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid moeten nemen. En dat het belangrijk is dat we dit stap voor stap bekijken.
Voorts heb ik vorige week de commissaris van de Koning voor de provincie Limburg in zijn hoedanigheid als Rijksorgaan – op grond van artikel 116 van de Provinciewet – verzocht om ambtsbericht over de situatie in Brunssum.
Mede naar aanleiding van dat ambtsbericht heb ik heden (donderdag 14 december) een constructief gesprek gevoerd met de commissaris van de Koning, burgemeester Winants en aankomend waarnemend burgemeester Leers van de gemeente Brunssum.
Alle betrokkenen zijn het er over eens dat het belang van een goede bestuurlijke situatie van Brunssum voorop staat. Het benoemen van de heer Leers als waarnemend burgemeester, met de heldere opdracht om tot herstel van de bestuurlijke verhoudingen te komen, is een krachtig signaal dat de situatie in Brunssum verbetering behoeft. Ik heb er het volle vertrouwen in dat de heer Leers met zijn ervaring van betekenis kan zijn in de bestuurlijke situatie van Brunssum. Het gesprek van donderdag 14 december is er over gegaan hoe waarnemend burgemeester Leers nu het beste kan worden ondersteund om zijn missie te laten slagen. Afgesproken is dat hij en commissaris van de Koning Bovens mij zullen blijven informeren over de voortgang van de beoogde verbeteringen. Ik zal aan de hand van die informatie met hen eventuele vervolgstappen nader overwegen.
Hoe beoordeelt u het feit dat zowel de burgemeester van Brunssum als de gouverneur Bovens vinden dat de wethouder niet te handhaven is omdat hij een risico vormt voor de bestuurbaarheid van de gemeente?
Zie antwoord vraag 1.
Welke handvatten hebben burgemeesters dan wel CdK's in situaties waarbij integriteit in het geding is en waarbij bestuurders toch op hun post blijven zitten?
In de gemeentelijke autonomie ligt besloten dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het lokale bestuur. Integriteit is een gemeentebrede aangelegenheid; volksvertegenwoordigers en bestuurders dienen in de eerste plaats zelf zorg te dragen voor de integriteit van hun optreden.
Op grond van artikel 170, tweede lid, van de Gemeentewet heeft de burgemeester de opdracht om de bestuurlijke integriteit van de gemeente te bevorderen. In situaties waarbij de integriteit van een bestuurder in het geding is, kan de burgemeester beslissen om een onafhankelijk integriteitsrapport te laten opstellen. Op basis van de conclusies van een dergelijk rapport bepaalt de burgemeester vervolgens welke eventuele nadere stappen kunnen worden genomen. Eén van die stappen kan zijn dat de burgemeester overleg pleegt met de commissaris van de Koning. Op grond van artikel 182, eerste lid, onder c, van de Provinciewet is de commissaris van de Koning belast met het adviseren en bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in de gemeente en wanneer de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is.
In de Ambtsinstructie commissaris van de Koning (artikel 7b) is opgenomen dat de Commissaris de Minister informeert bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in de gemeente en wanneer de bestuurlijke integriteit in het geding is, alsmede over de maatregelen die hij ter zake neemt.
Veelal zal in onderling overleg en afstemming met de gemeenteraad worden bepaald of er voor de gemeenteraad redenen zijn om het vertrouwen met betrekking tot een bestuurder op te zeggen. Doorgaans worden op deze manier bestuurlijke problemen bij gemeenten door de gemeenten zelf opgelost.
Indien de gemeenteraad van mening is dat er onvoldoende redenen aanwezig zijn om het vertrouwen in een bestuurder op te zeggen, hebben de burgemeester en de commissaris van de Koning op dit moment geen specifieke bevoegdheden om in te grijpen. Mede op verzoek van de Kring van Commissarissen buig ik mij over de vraag of uitbreiding van de gereedschapskist van het wettelijk instrumentarium in deze opportuun is, alsmede of een effectieve aanpak van gemeenten met aanhoudende bestuurlijke problemen ook via andere wegen kan worden bewerkstelligd. Ik streef ernaar uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2018 nader te informeren.
Digitale verkrachting |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zweed (41) krijgt 10 jaar cel voor verkrachting via Skype»?1
Ja.
Is het onder dwang aanzetten tot seksuele handelingen via internet ook in Nederland strafbaar als zijnde verkrachting? Zo ja, op grond van welk artikel? Zo nee, op grond van welke strafbare feiten zou wel tegen dergelijke praktijken kunnen worden opgetreden? Maakt het daarbij uit of de slachtoffers buiten Nederland worden gemaakt?
Het onder dwang aanzetten tot het online verrichten van seksuele handelingen kan in Nederland het strafbare feit aanranding opleveren (artikel 246 Wetboek van Strafrecht (Sr)). Als het slachtoffer een kind is, kan er sprake zijn van strafbare ontucht met een kind beneden de leeftijd van zestien jaren (artikel 247 Sr) of verleiding van een minderjarige tot ontucht (artikel 248a Sr). Als de gedragingen «live» plaatsvinden met een minderjarige voor een webcam en de beelden worden vastgelegd of als de dader een minderjarig slachtoffer opdraagt van de seksuele handelingen foto- of filmopnamen te maken en die toe te sturen, kan overgegaan worden tot vervolging op grond van het misdrijf kinderpornografie (artikel 240b Sr). In een recente Nederlandse zaak met betrekking tot webcammisbruik van tientallen jonge slachtoffers uit diverse landen heeft de rechtbank een maximale gevangenisstraf van tien jaar en acht maanden gevangenisstraf opgelegd wegens (onder andere) (poging tot) aanranding en verleiding van een minderjarige2.
Van verkrachting (artikel 242 Sr) is sprake als iemand een ander dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. In het onderzoek «Herziening van de zedendelicten?» (2015) wordt op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad geconcludeerd dat handelingen die bestaan uit het iemand dwingen tot het seksueel binnendringen bij zichzelf of bij een ander of het iemand dwingen tot het ondergaan van een binnendringen door een ander of door een dier buiten de reikwijdte van het misdrijf verkrachting vallen.3 Strafrechtelijk optreden tegen het onder dwang aanzetten tot seksuele handelingen via internet op grond van het misdrijf verkrachting lijkt gelet hierop niet goed mogelijk.
De Nederlandse strafwet is van toepassing op een ieder die zich in Nederland aan een strafbaar feit schuldig maakt. Een feit wordt onder meer beschouwd in Nederland te zijn begaan indien Nederland de plaats is waar de gedraging plaatsvindt («leer van de gedraging»). Als vanuit Nederland via het internet strafbare feiten worden gepleegd kan, ook in het geval slachtoffers buiten Nederland worden gemaakt, vervolging naar Nederlands recht plaatsvinden.
Waarin zitten de verschillen tussen het Zweedse en Nederlandse strafrecht als het gaat om strafbaarstelling van het gebruik van internet met betrekking tot seksuele delicten met minderjarigen?
Uit het persbericht van de Zweedse rechtbank4 kan worden opgemaakt dat de rechtbank in de Zweedse zaak een substantieel deel van de handelingen waartoe de slachtoffers online zijn aangezet heeft gekwalificeerd als ernstig seksueel misbruik of seksuele dwang. De meest ernstige handelingen, zoals handelingen waarbij slachtoffers werden gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen met honden of andere jongere kinderen, zijn door de rechtbank gekwalificeerd als verkrachting. Het online aanzetten tot dergelijke online handelingen valt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, op grond van de Nederlandse wetgeving niet onder de reikwijdte van het misdrijf verkrachting, maar onder de reikwijdte van andere misdrijven. Dit laat onverlet dat op dit soort gedragingen ook in de Nederlandse strafwet delictsomschrijvingen zijn toegesneden die wat strafpositie betreft dicht tegen het strafmaximum van het misdrijf verkrachting aan komen. Daaruit kan worden afgeleid dat de Nederlandse strafwetgever over de ernst en strafwaardigheid van deze gedragingen op een vergelijkbare lijn zit als de Zweedse, die op dit misdrijf een maximale gevangenisstraf van tien jaren heeft gesteld.
Bent u van plan om bij de door u aangekondigde herziening van de zedentitel van het Wetboek van Strafrecht om ook in Nederland «digitale verkrachting» als afzonderlijk misdrijf strafbaar te stellen? Zo ja, aan welke richting denkt u? Zo nee, waarom niet?
Binnen mijn ministerie is een wetsvoorstel tot modernisering van de zedenwetgeving in voorbereiding. Doel is onder meer om digitaal gepleegde zedenmisdrijven een duidelijke plaats te geven in het wettelijke kader. Bij brief van 31 augustus 20175 is aan Uw Kamer meegedeeld dat het deskundigenoverleg over de modernisering van de zedenwetgeving nog gaande is. De reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor verkrachting wordt hierbij betrokken. Uw Kamer zal, zoals eerder toegezegd, van de uitkomsten dit overleg op de hoogte worden gesteld. Na afronding van het deskundigenoverleg kan naar verwachting in de loop 2018 een wetsvoorstel tot modernisering van de zedenwetgeving in consultatie worden gegeven.
De zaak Julio Poch |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oud-piloot Julio Poch vrijgesproken van deelname aan dodenvluchten»?1 en het persbericht van het Openbaar Ministerie van 30 november 2017?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de heer Poch na acht jaar voorarrest vrijgesproken is door de Argentijnse rechter?
Het past de regering niet om te oordelen over buitenlandse rechterlijke uitspraken. Dat geldt temeer wanneer het een uitspraak betreft waarvan de motivering nog niet beschikbaar is en die nog niet onherroepelijk is.
Zou de heer Poch zo lang in voorarrest hebben gezeten zonder de eerdere bemoeienis van Nederlandse justitiële autoriteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse justitiële autoriteiten hebben geen rol bij beslissingen omtrent het voorarrest in een ander land. Beslissingen omtrent de duur van het voorarrest in een ander land zijn voorbehouden aan rechterlijke autoriteiten van dat land.
Heeft Nederland informatie over de reisbewegingen van de heer Poch met de Spaanse autoriteiten gedeeld omdat het zelf de heer Poch niet aan Argentinië kon uitleveren? Wilde Nederland op die manier toch meewerken aan uitlevering van Spanje naar Argentinië en de berechting van de heer Poch in Argentinië? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in het licht van de vrijspraak? Zo nee, waarom niet?
Zowel in Nederland als in Argentinië bestond de verdenking dat de heer Poch zich schuldig had gemaakt aan ernstige strafbare feiten en Nederland heeft desgevraagd rechtshulp verleend aan Argentinië. In dat kader is informatie verstrekt (aan Argentinië en aan het land van bestemming) over de reisbewegingen van de heer Poch. Uit de bepalingen omtrent het verlenen van rechtshulp in het Wetboek van Strafvordering en uit het Verdrag tegen Foltering volgt dat dergelijke rechtshulp in zo ruim mogelijk mate verleend moest worden. Alleen als een dwingende weigeringsgrond dat verbiedt, kan het verzoek niet worden ingewilligd. In dit geval deed zich een dergelijke weigeringsgrond niet voor. De rechtbank Den Haag heeft in 2014 geoordeeld3 dat het voorgaande met zich meebrengt dat niet kan worden geconcludeerd dat de Staat op dit punt onrechtmatig jegens de heer Poch heeft gehandeld. De vrijspraak werpt op het voorgaande geen ander licht. Bij de ontvangst en beoordeling van een rechtshulpverzoek wordt in ogenschouw genomen van welke feiten de betrokkene wordt verdacht door de verzoekende autoriteiten, maar wordt geen oordeel gevormd over het bewijs tegen de verdachte.
Hadden de Nederlandse justitiële autoriteiten ook kunnen beslissen om niet in te gaan op rechtshulpverzoeken van Argentinië en had men ook kunnen beslissen om geen informatie over de reisbewegingen aan Spanje te verstrekken? Zo nee, op grond van welke verdragen of wetten was Nederland verplicht dit te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft Nederland gedaan om de heer Poch tijdens zijn voorarrest in Argentinië bij te staan?
De heer Poch heeft gedurende zijn detentie in Argentinië consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, zoals die wordt geboden aan Nederlanders in buitenlandse detentie die hebben aangegeven hierop prijs te stellen. De consulaire bijstand bestaat onder andere uit meerdere bezoeken per jaar door een ambassademedewerker en een maandelijkse gift van 30 euro ten behoeve van levensonderhoud.
Aanvullend hierop heeft de Nederlandse ambassade in Buenos Aires gedurende de hele detentieperiode contact onderhouden met de Argentijnse advocaat van de heer Poch over de voortgang van het proces. De ambassade heeft verzoeken van de heer Poch en zijn advocaat om in afwachting van de uitspraak buiten de gevangenis te mogen verblijven langs diplomatieke weg ondersteund.
Kan de heer Poch als hij terugkomt naar Nederland een eventueel hoger beroep zonder het risico van uitlevering van Nederland naar Argentinië afwachten? Zo nee, waarom niet? Is er inmiddels wel uitlevering van eigen onderdanen naar Argentinië mogelijk?
De verdragsrelatie tussen Nederland en Argentinië maakt de uitlevering van eigen onderdanen niet mogelijk. De heer Poch kan dan ook niet door Nederland worden uitgeleverd aan Argentinië.
De strafrechtelijke aanpak van matchfixing |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Pijnlijke conclusie rond matchfixing: autoriteiten hebben een «bewijsprobleem»1 en herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp en de antwoorden daarop van de Minister van Veligheid en Justitie, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?2
Ja.
Waarom is er nu wel aanleiding om matchfixing vanuit strafrechtelijk opzicht serieus te nemen? Wat maakt het dat de roep vanuit de sportbonden en politiek om matchfixing strafbaar te stellen nu wel gehoord wordt?
Het kabinet neemt de aanpak van matchfixing altijd serieus. Het tegengaan van matchfixing is voor het kabinet een belangrijk thema. Het bestrijden van matchfixing kan alleen door een effectieve samenwerking tussen sport, opsporings- en vervolgingsdiensten, de kansspelsector, rechtshandhaving en de rijksoverheid, zowel nationaal als internationaal. Preventie, het opwerpen van barrières en een intensieve samenwerking met de sportsector staan voorop.
Een succesvolle aanpak van matchfixing moet uit een geïntegreerde ketenaanpak komen, waarbij alle betrokken partijen de eigen mogelijkheden om matchfixing te voorkomen en te bestrijden maximaal benutten. Strafrechtelijke opsporing en vervolging worden ingezet in die gevallen, waarin van het strafrecht het meeste maatschappelijk effect kan worden verwacht (strafrecht als optimum remedium). Ik wil nogmaals benadrukken dat de bestrijding van een maatschappelijk probleem als matchfixing niet alleen via het strafrecht gerealiseerd kan worden. Preventie is onmisbaar in de strijd tegen matchfixing en daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de sportsector.
Het Openbaar Ministerie heeft in het verleden steeds aangegeven met de huidige wetgeving goed uit de voeten te kunnen, maar bereid te zijn te verkennen of een aparte strafbaarstelling daadwerkelijk kan bijdragen aan effectieve handhaving. Het aangekondigde onderzoek geeft daaraan nu uitvoering en ik wacht de resultaten van dat onderzoek met interesse af.
Is het strafrechtelijk onderzoek naar de genoemde voetballer de enige aanleiding hiervoor of zijn er meer aanwijzingen die er toe leiden dat matchfixing meer binnen het strafrecht getrokken zou moeten worden? Zo ja, wat is de aard van die aanwijzingen?
In het bericht waar de vraagsteller aan refereert wordt gedoeld op een casus waarin is gebleken dat het bewijs voor matchfixing niet eenvoudig is te leveren. Dat geldt voor alle vormen van fraude in de sport; mogelijke betrokkenen opereren veelal vanuit het buitenland en strafbare gedragingen zijn niet eenvoudig vast te stellen. Het Openbaar Ministerie gaat bekijken of zelfstandige strafbaarstelling van matchfixing meerwaarde heeft ten aanzien van het huidig wettelijk instrumentarium om op te treden tegen fraude in de sport. Het is hierbij niet de bedoeling om de aanpak van matchfixing meer binnen het strafrecht te trekken. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening (geuit door het openbaar ministerie) dat medewerkers, spelers en bestuurders van sportclubs die worden benaderd door matchfixers, dat verplicht moeten melden? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstellingen? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig alle in het antwoord op vraag 2 genoemde betrokkenen aan om vermoedens van matchfixing te melden. Deze meldingen kunnen namelijk leiden tot meer signalen, een beter inzicht in het verschijnsel matchfixing in Nederland en kunnen zo van belang zijn bij het tegengaan van dit fenomeen. Of het invoeren van een meldplicht nuttig is en of die plicht gesanctioneerd zou moeten worden, moet, zoals het Openbaar Ministerie in het artikel laat weten, eerst worden onderzocht. De uitkomsten van dit onderzoek wacht ik af, alvorens vervolgstappen te nemen.
Gaat u ervoor zorgen dat matchfixing nu wel expliciet strafbaar wordt gesteld? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Ik loop niet vooruit op de uitkomsten van de verkenning van het Openbaar Ministerie.
De "Hoornse zedenzaak" |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Blunders Hoornse zedenzaak» en «Politie diep door het stof»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het (ook naar aanleiding van het rapport en het feitenrelaas van de Inspectie Justitie en Veiligheid) onbegrijpelijk blijft en diepgaander verklaard moet worden wat er die bewuste nacht bij de aangifte is gebeurd? Waarom is de aangifte van het slachtoffer niet meteen adequaat opgepakt?
In de brief van 21 december 2016 heeft mijn voorganger uiteen gezet op welke wijze de Tweede Kamer kan worden geïnformeerd over (lopende) strafrechtelijke onderzoeken.3
In deze brief is uw kamer gemeld dat bij strafrechtelijke onderzoeken het opsporingsbelang, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het respecteren van de onafhankelijke rechtsgang in de weg staan aan het onverkort delen van informatie met uw Kamer.
Naar de werkwijze van de politie in de onderhavige casus is onderzoek gedaan door de Inspectie JenV. Uw Kamer is over de uitkomsten van dit onderzoek op 22 november 2017 geïnformeerd.4 De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer staat concrete beantwoording van uw vraag in de weg. Zoals uit mijn brief van 22 november 2017 blijkt, is door de politie al erkend dat het begin van het aangifteproces beter had gemoeten. Er had eerder een afspraak ingepland moeten worden om de aangifte op te nemen.
Waarom is er niet meteen gebruikgemaakt van de toestemming van de piketofficier van justitie om camerabeelden op te vragen en vervolgens over te gaan tot aanhouding buiten heterdaad van de verdachte?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er nooit een buurtonderzoek gehouden, zoals het voornemen was?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van oordeel dat het feit dat de verdachte binnen de daartoe geldende termijn is opgespoord grotendeels te danken is aan de acties die het slachtoffer zelf heeft ondernomen, waaronder het aanleveren van een naam, adres, foto van de aanrander en het laten opsporen van de ooggetuigen? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 22 november 2017 heb laten weten heeft de Inspectie geconcludeerd dat de politie in deze zaak de verdachte heeft opgespoord binnen de daartoe geldende termijn.5 De Inspectie plaatst wel een aantal kritische kanttekeningen bij de wijze waarop de politie in deze casus het onderzoek heeft uitgevoerd. De eerste kritische kanttekening betreft de communicatie met het slachtoffer. Ten tweede geeft de Inspectie aan dat de politie op verschillende momenten in het onderzoek voortvarender had kunnen optreden. Tot slot heeft het relatief lang geduurd voordat het referentiemateriaal is onderzocht.
Ik onderschrijf de bevindingen van de Inspectie en ik betreur dat in deze casus niet voortvarend is gehandeld en de gevolgen die dit heeft voor het slachtoffer. Dit incident laat zien dat de politie haar eigen handelen moet blijven evalueren en waar nodig verbeteren.
Worden de ooggetuigen die blijkbaar geen melding hebben gedaan van hun kennis in deze zaak en zelfs een kledingstuk van het slachtoffer hebben verduisterd en kennis hebben van meer strafbare feiten waaronder de mishandeling van een portier, hiervoor strafrechtelijk aangepakt? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek of vervolging? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft tijdens het – inmiddels afgesloten – strafrechtelijk onderzoek besloten om de ooggetuigen niet strafrechtelijk te vervolgen. Voor een strafrechtelijke vervolging was geen aanleiding.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid vooral blijkt wat er mis is gegaan maar dat er onvoldoende uit blijkt waarom het is misgegaan? Zo ja, hoe gaat u deze vele «waarom-vragen» beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De inzichten van de Inspectie zijn besproken met de eenheidsleiding Noord-Holland en de korpsleiding en hebben geleid tot verbeteringen in de taakuitvoering. Zo is bijvoorbeeld nu geregeld dat er binnen het zedenteam Noord Holland een duidelijk aanspreekpunt voor het slachtoffer wordt aangewezen.
Ik zie geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar dit incident, maar zal wel een onderzoek doen naar de belemmeringen die slachtoffers ervaren bij het doen van aangifte en in het verdere strafproces. Dit heb ik u toegezegd in mijn brief van 27 november 20176 en naar aanleiding van de motie Kuiken/Buitenweg die uw Kamer bij de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid heeft aangenomen.
De “achterdeurproblematiek” van coffeeshops |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Eigenaar coffeeshop Checkpoint krijgt geen straf»?1 Kent u de uitspraak in deze zaak?2
Ja.
Deelt u de mening dat het niet anders dan als paradoxaal aan te duiden is dat de exploitatie van een coffeeshop die zich aan de gedoogvoorwaarden houdt, gedoogd wordt waar het de zogenoemde «voordeur» (verkoop) betreft, maar dat de bevoorrading, het aanhouden van een voor een behoorlijke bedrijfsvoering evident noodzakelijke voorraad en de aankoop van verdovende middelen («de achterdeur») onverminderd verboden zijn en strafbare feiten opleveren? Zo ja, waarom? Zo nee, waaruit blijkt dat dat niet paradoxaal zou zijn?
Ik erken dat er een spanning bestaat tussen het gedoogbeleid en het feit dat het telen en verkopen van cannabis verboden is. Deze spanning is er al zolang het gedoogbeleid voor coffeeshops bestaat en is van meet af aan onderkend.
Deelt u de mening dat het juridische kwalificatie «criminele organisatie» wellicht wat vreemd aandoet, nu verdachte een door het lokaal bestuur onder voorwaarden gedoogde onderneming runde die – voor zover bekend – voldeed aan de geldende arbeidsrechtelijke voorwaarden en fiscale voorschriften voor Nederlandse ondernemingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft een oordeel gegeven over dit specifieke geval. Het past mij als Minister niet om hier uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat, aangezien na een strafrechtelijke procedure van bijna tien jaar het Hof het uiteindelijk wel bewezen acht dat de verdachte onder andere schuldig is aan «het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj» maar desondanks geen straf oplegt, dat de huidige situatie van het gedogen van de verkoop maar verbieden van de teelt en inkoop niet duidelijk blijkt, zo niet hypocriet is? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Blijkt uit het feit dat het Hof in zijn afwegingen om geen straf op te leggen betrekt «dat er in de landelijke politiek momenteel plannen worden gemaakt voor experimenten met een gereguleerde «achterdeur» en wordt gesproken over een verhoging van de handelsvoorraad voor coffeeshops»3 dat de rechter vooruitloopt op deze experimenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van het Hof in Den Bosch voor de stand van de jurisprudentie rondom de «achterdeur» en voor de praktijk van het handhaven van de wet ten aanzien van die «achterdeur»?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor de praktijk van het handhaven van de wet. De verkoop en het aanwezig hebben van softdrugs is en blijft strafbaar. Alleen indien een coffeeshop zich aan de gedoogvoorwaarden houdt, zal het OM niet tot vervolging overgaan. De uitspraak zal dan ook niet leiden tot beleidswijzigingen, noch tot aanpassingen van de wet.
Is het zo dat in deze en andere gerechtelijke uitspraken inzake de wietsector (waarin de verdachte wel schuldig werd bevonden, maar geen straf werd opgelegd) deze rechters (waar zij dat al niet expliciet uitspreken) het aan de wetgever laten om duidelijke regels te scheppen over het al dan niet toestaan van de teelt, handel en verkoop van wiet? Zo ja, waarom en gaat u voor die wetgeving zorgen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voornemens de wet te wijzigen. Wel is in het regeerakkoord opgenomen dat er, «zo mogelijk binnen zes maanden, wet- en regelgeving komt ten behoeve van uniforme experimenten met het gedoogd telen van wiet voor recreatief gebruik. Het doel van deze experimenten is om te bezien of en hoe op kwaliteit gecontroleerde wiet gedecriminaliseerd aan de coffeeshops toegeleverd kan worden en wat de effecten hiervan zijn. Deze experimenten worden uitgevoerd in 6 tot 10 (middel)grote gemeenten en onafhankelijk geëvalueerd.» Over deze experimenten heb ik uw Kamer op 15 december jl. per brief geïnformeerd en op 20 december jl. in het AO Coffeeshopbeleid met uw Kamer gesproken. Buiten deze experimenten zal de huidige wet- en regelgeving blijven gelden. Na afloop van de experimenten en de evaluatie beziet het kabinet wat het te doen staat.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
De vragen 3, 4 en 5 zien op het vonnis van het Hof waarop ik eenzelfde antwoord moet geven.
Wilt u deze vragen beantwoorden na het onherroepelijk worden van het vonnis?
Tegen het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is geen cassatie ingesteld, zodat het vonnis inmiddels onherroepelijk is.
Het pleidooi van gemeenten om meer soorten van de wietproef toe te staan |
|
Chris van Dam (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten: sta meer soorten wietproef toe»?1
Ja.
Hebben de diverse gemeenten en hun vertegenwoordigers dit signaal ook al persoonlijk of schriftelijk overgebracht aan u? Zo ja, wat is uw opvatting over het voorstel van gemeenten om diverse experimenten met gereguleerde wietteelt toe te staan?
In het regeerakkoord is opgenomen dat er wet- en regelgeving komt ten behoeve van uniforme experimenten. Wij bereiden inmiddels wet- en regelgeving voor ten behoeve van deze experimenten. De voorwaarden voor de inrichting van de experimenten zijn nog niet uitgewerkt en vergen nader overleg met andere betrokken partijen, zoals gemeenten.
De afgelopen periode hebben wij meerdere brieven ontvangen van burgemeesters of burgemeesters tezamen, al dan niet op verzoek van de gemeenteraad, in relatie tot de in het regeerakkoord aangekondigde experimenten met een gesloten coffeeshopketen. De inhoud van deze brieven richt zich met name op het al dan niet willen deelnemen aan de experimenten.
Het experiment en ook de evaluatie zullen wij vormgeven in overleg met betrokken partijen, maar ook op advies van een onafhankelijke commissie. Op die manier denken wij een onafhankelijke evaluatie te borgen.
Is de vrees van gemeenten terecht dat de regering maar een soort proef zal toestaan, te weten de centrale levering aan coffeeshops door een vaste, streng gecontroleerde producent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door slechts een soort proef toe te staan de kans bestaat dat bij het mislukken daarvan te snel de conclusie kan worden getrokken dat het reguleren van «de achterdeur» niet kan? Zo ja, welke conclusies verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op korte termijn in overleg te gaan met vertegenwoordigers van gemeenten (VNG) om te komen tot een gevarieerde en representatieve hoeveelheid experimenten? Zo nee, waarom niet?
Wij vinden het belangrijk om de inrichting van de experimenten – binnen de algemene kaders die in het regeerakkoord gegeven zijn – in gezamenlijkheid met meerdere partners vorm te geven. Uiteraard spreken we hierover met betrokken partijen, zoals de VNG.
Op welke termijn verwacht u met een voorstel naar de Kamer te komen, gelet op het feit dat er volgens het regeerakkoord binnen zes maanden regelgeving komt voor experimenten met gereguleerde wietteelt?
Wij streven ernaar om de benodigde wet- en regelgeving in het tweede kwartaal van 2018 bij uw Kamer in te dienen.
Kindermisbruik op Aruba |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Kindermisbruik op Aruba groot probleem»1 en herinnert u zich de motie van de bijzondere gedelegeerde Thijsen c.s. van juni 2015 (34 038, nr. 8), waarin de Koninkrijksregering werd verzocht een samenwerkingsprotocol op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling tot stand te brengen?
Ja.
Deelt u de mening van de Arubaanse Task Force Kinderrechten dat er indicaties zijn dat een op de vijftien kinderen op het eiland te maken heeft met huiselijk geweld, seksueel misbruik, mishandeling of verwaarlozing en dat mogelijk sprake is van «underreporting vanwege het ontbreken van een meldcode voor kindermishandeling»? Zo ja, hoe verhouden dergelijke cijfers zich tot de Nederlandse situatie? Zo nee, welke cijfers zijn dan wel correct?
De uitspraak dat 1 op de 15 kinderen te maken heeft met huiselijk geweld, seksueel misbruik en mishandeling komt uit een onderzoek van 2008. Een van de conclusies luidt:
«De signalen die uit het veld kwamen voor wat betreft de Kindermishandeling en Verwaarlozing worden door dit onderzoek zeker onderbouwd. De situatie voor wat betreft deze problematiek is ernstig. We hebben het bij een voorzichtige schatting over één op de 15 kinderen. Vergeleken met de onderzoeken in Nederland en de VS is de situatie hier aanzienlijk erger. Ook als we kijken naar hoeveel kinderen te maken hebben met meerdere vormen van mishandeling en verwaarlozing en naar de schade die de mishandeling veroorzaakt, is onze situatie niet rooskleurig».
Van het Arubaanse lid van de Taskforce kinderrechten, werkzaam bij de Directie Sociale Zaken zijn de volgende cijfers ontvangen:
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Lichamelijke mishandeling
57
48
57
45
42
51
57
59
51
Lichamelijke verwaarlozing
60
56
59
32
58
58
20
28
36
Psychische/emotionele mishandeling
27
35
46
11
3
9
13
31
22
Psychische/emotionele verwaarlozing
101
104
84
83
120
115
127
197
171
Seksueel misbruik
48
36
41
46
48
47
35
39
28
Huiselijk geweld
29
26
21
11
14
14
16
12
10
Hierbij dient te worden opgemerkt dat het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (Bureau Sostenemi) dat in 2005 is opgericht, nog in afwachting is van een aanwijzing voor een juridische status. Ook worden de afspraken omtrent centralisatie van de registratie van de cijfers niet door alle instanties opgevolgd. Dit zou kunnen leiden tot underreporting
Voor de Nederlandse situatie gaan we tot nu toe uit van een aantal van 119.000 kinderen dat slachtoffer is van huiselijk geweld. Dit cijfer is gebaseerd op prevalentieonderzoek uit 2010. Dit onderzoek wordt momenteel herhaald zodat in de zomer van 2018 meer recente cijfers beschikbaar zijn.
De cijfers van Aruba gaan over het aantal registraties, adviezen en meldingen bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling. Het Nederlandse cijfer is gebaseerd op een informantenstudie via beroepskrachten. Daardoor zijn de cijfers niet vergelijkbaar en kunnen er ook geen uitspraken worden gedaan over de verhouding tussen de cijfers.
Deelt u de mening dat uit het feit dat de genoemde motie al meer dan twee jaar geleden is ingediend en het feit dat er nu nog steeds geen gezamenlijke aanpak van kindermishandeling bestaat, dat dat duidt op een gebrek aan urgentie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op verschillende fronten werken we als (ei)landen samen aan de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
De motie waarnaar in deze Kamervragen wordt verwezen, slaat terug op de ratificatie van het Verdrag van Istanbul dat gaat over geweld tegen vrouwen/ huiselijk geweld. Naar aanleiding van dit Verdrag is voor de aanpak van huiselijk geweld op Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) een specifiek traject gestart. Dit is uitgemond in een bestuursakkoord met de Openbare Lichamen over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (Kamerstuk 28 345, nr. 183). Doel hiervan is te komen tot een volwaardige en duurzame aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling op de eilanden. Voor Aruba geldt dat de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling een verantwoordelijkheid is van het land zelf. Dit laat onverlet dat er door Nederland diverse acties worden ondernomen om het land Aruba daarbij te helpen.
Om de samenwerking en de kennisdeling rond de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling binnen het Koninkrijk te stimuleren was er voor november 2017 een werkconferentie gepland te Sint Maarten. Vanwege de gevolgen van de orkanen Irma en Maria is deze conferentie verplaatst naar maart 2018 te Aruba. Een werkgroep, bestaande uit betrokken medewerkers van de (ei)landen binnen het Koninkrijk, bereidt deze werkconferentie samen met VWS en BZK voor. Financiering vindt plaats door VWS. In de voorbereiding op en tijdens de conferentie wordt met de (ei)landen geïdentificeerd welke afspraken gemaakt kunnen worden, onder andere op het gebied van inter(ei)landelijke opvang, deskundigheidsbevordering en preventiecampagnes.
Naast de specifieke aanpak voor de aanpak van huiselijk geweld werken de landen van het Koninkrijk (Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten) samen om de kinderrechten in alle (ei-)landen binnen het Koninkrijk te verbeteren. De Interlandelijke Taskforce Kinderrechten – bestaande uit vertegenwoordigers van BZK, VWS, Curaçao, Aruba en Sint Maarten – heeft in dit verband een Safetynetconferentie georganiseerd in december 2015 waaraan circa 80 jeugdmedewerkers van de verschillende (ei)landen hebben deelgenomen. Deze conferentie heeft maart 2017 een vervolg gekregen in een interlandelijke opvoedconferentie te Bonaire met ruim 150 deelnemers van alle zes de (ei)landen. Tijdens de opvoedconferentie zijn zes belangrijke opvoedthema’s geïdentificeerd: 1) Grenzen stellen/discipline/structuur, 2) Liefde en aandacht, 3) Communicatie (op alle lagen), 4) Normen en waarden 5) Ouderbetrokkenheid en ouderbewustzijn en 6) Opvoedingsondersteuning. De afgevaardigde van Unicef benadrukte in zijn toespraak dat juist op de plaatsen waar kinderen het veiligst zouden moeten zijn (thuis en op school) zij het vaakst geweld meemaken. Hij sprak over de gevolgen van geweld, over de manieren hoe dit aan te pakken en de rol van cultuur. De opvoedconferentie van Bonaire krijgt een vervolg in een voor mei 2018 geplande opvoedconferentie te Curaçao. Ook deze conferentie vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Interlandelijke Taskforce Kinderrechten, met medewerking van Unicef en medefinanciering van BZK en VWS.
Deelt u de mening dat, ook al ligt er na de recente orkaan prioriteit bij de opbouw van Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, een gezamenlijke aanpak van kindermishandeling – waar al in 2015 om is gevraagd – niet langer uitstel kan gedogen?2 Zo ja, deelt u dan ook de mening dat niet op een gezamenlijke werkconferentie over weer een half jaar moet worden gewacht en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 3.
De blokkade van een demonstratie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «OM start onderzoek naar blokkade A7 richting Sinterklaasintocht Dokkum»?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u de mening dat het niet aan activisten is om een toegestane demonstratie te verstoren en dat het stellen van voorwaarden aan een demonstratie alleen aan het lokale gezag is?
De Wet openbare manifestaties (Wom) geeft de burgemeester de bevoegdheid om bij demonstraties voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven. Dit betreft een belangenafweging tussen het recht op de vrijheid van betoging en de beperking daarvan ter bescherming van de volksgezondheid, in het belang van het verkeer of bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Een demonstratie mag door de burgemeester nooit worden beperkt of verboden vanwege de inhoudelijke boodschap, dus ook niet als die boodschap (voor anderen) storend of onwelgevallig is. De burgemeester is binnen deze kaders het bevoegd gezag om demonstraties te reguleren. Het is niet aan anderen dan de burgemeester om in de beoordeling van de toelaatbaarheid van een demonstratie te treden. Daarbij past het ook niet dat een demonstratie door anderen wordt verstoord of belemmerd. De vrijheid van demonstreren verdient respect en bescherming, ongeacht de boodschap.
Hoe oordeelt u over het feit dat een demonstratie die door de gemeente Dokkum was toegestaan geen doorgang kon vinden omdat een groep die het niet eens was met het doel die demonstratie blokkeerde?
Ik, noch enig ander lid van het kabinet, heeft een oordeel gegeven over de besluiten van de burgemeester om de demonstratie tegen Zwarte Piet aanvankelijk toe te staan en uiteindelijk te verbieden. Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom is het lokaal gezag verantwoordelijk, daar treedt het kabinet niet in. Het is aan de gemeenteraad om hierover desgewenst met de burgemeester te spreken. Dat overigens bewindslieden door aandacht te vragen voor het aspect van het kinderfeest en begrip in de discussie voor elkaars vertrekpunten en emoties, geen begrip hebben getoond voor mogelijke wetsovertreding, noch hebben bepaald wanneer er gedemonstreerd wordt, spreekt vanzelf.
Deelt u de mening dat als een bewindspersoon begrip toont voor het blokkeren van een toegestane demonstratie, daarvan het signaal kan uitgaan dat het recht op demonstratie zo maar beperkt kan worden door iedereen die het niet eens is met het doel van die demonstratie? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het niet aan de Minister-President is te bepalen op welke dag Nederlanders hun grondrechten mogen uitoefenen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, als degene die verantwoordelijkheid draagt voor het waarborgen van grondrechten, bereid om openlijk uit te dragen dat het verstoren van rechtmatige demonstraties niet aan de orde kan zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het is in een democratische samenleving van wezenlijk belang dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstreren worden beschermd en gerespecteerd. Het is vanuit mijn verantwoordelijkheid van groot belang om hiervoor steeds aandacht te hebben. Waar het gaat om het reguleren van (de gebeurtenissen rondom) demonstraties is zoals hiervoor vermeld de burgemeester het bevoegd gezag. Als door het verstoren van demonstraties strafbare feiten worden gepleegd, kan de politie daartegen optreden. In de praktijk zullen dus eerst en vooral de burgemeester en de politie (de situatie rondom) een demonstratie in goede banen moeten leiden. Naar aanleiding van de gebeurtenissen rondom de Sinterklaasintocht in Dokkum heb ik in het mondelinge vragenuur van 21 november jl. toegezegd om in overleg te treden met burgemeesters en de VNG over demonstraties en meer in het bijzonder het gebruik van het openbare-orde-criterium.
Zie ook de antwoorden op de vragen 2, 3 en 7.
Deelt u de mening dat het recht om te demonstreren juist van belang is om ook het uiten van afwijkende meningen mogelijk te maken en dat juist een democratie moet kunnen omgaan met meningen die niet door een meerderheid worden gedragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Nederland is een democratische rechtsstaat waarin een grote diversiteit bestaat aan levensbeschouwingen, opvattingen, leefstijlen en waardepatronen. Individuele burgers en de samenleving als geheel hebben er belang bij dat burgers de vrijheid hebben hun eigen waarden en opvattingen te ontwikkelen en uit te dragen. Het is van groot belang om te respecteren dat niet iedereen dezelfde mening heeft en om andersdenkenden dezelfde ruimte te geven als gelijkgestemden. Een debat over maatschappelijke vraagstukken en tradities leidt er soms toe dat de emoties hoog oplopen, zoals in het debat over de positionering van de figuur van Zwarte Piet.
Ik verwijs in dit verband graag naar de nota Grondrechten in een pluriforme samenleving (Kamerstuk 29 614, nr. 2).
Wat is de stand van het strafrechtelijk onderzoek naar de blokkade op de A7?
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie loopt nog, daarover kan op dit moment verder niets worden gemeld.
Bent u bereid met voor- en tegenstanders van verandering van Zwarte Piet om tafel te gaan om te zorgen dat de intocht van 2018 zonder incidenten verloopt vanuit het principe «kinderfeest voor iedereen»?
Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. De overheid heeft hier geen sturende rol in. Het decentrale karakter van het Sinterklaasfeest met honderden lokale intochtcomités, scholen en vele vrijwilligers maakt dat er op veel verschillende plekken een maatschappelijk debat plaatsvindt. De dialoog hierover zal vooral in de gemeenten moeten plaatsvinden. De overheid kan een rol spelen om een respectvolle dialoog te faciliteren. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onderhoudt in dit kader contacten met stakeholders en gemeenten om spanningen te signaleren en tot vreedzame gesprekken te komen.
Het Ministerie van SZW heeft Dokkum als intochtstad 2017 ondersteuning geboden voor het ontwikkelen en uitvoeren van dialooginitiatieven. De gemeente heeft zich vooraf uitgebreid bij laten praten door de steden waar eerder een landelijke intocht is gehouden en voorafgaand aan de intocht is geprobeerd met zowel de (georganiseerde) voor- en tegenstanders van de figuur van Zwarte Piet in contact te komen. Er hebben dan ook met meerdere groepen gesprekken plaatsgevonden. Het lijkt mij dat deze benadering ook bij volgende Sinterklaasintochten een goed uitgangspunt vormt, waarbij ook lessen kunnen worden getrokken uit eerdere ervaringen.
Naming and shaming op internet |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de documentaire en tv-uitzending Shame/Fame?1
Ja.
Over welke wettelijke mogelijkheden beschikt een slachtoffer van shaming om filmpjes van het internet te krijgen en om degenen die dergelijke filmpjes maken en op het internet plaatsen juridisch aan te pakken?
Wanneer beelden eenmaal zijn vastgelegd, ook als dit rechtmatig is gebeurd, is vervolgens de vraag of deze beelden ook zonder meer gepubliceerd mogen worden. Publicatie kan onder omstandigheden verboden zijn, maar daar kan in concrete gevallen alleen achteraf tegen worden opgetreden.
Onrechtmatig vastgelegde beelden, bijvoorbeeld beelden die heimelijk zijn vastgelegd, mogen uiteraard niet worden verspreid. Hiertegen kan worden opgetreden op grond van artikel 139g in samenhang met 139f Sr. Daarnaast is het mogelijk dat beelden die op zichzelf rechtmatig zijn, op een strafbare wijze gepubliceerd worden. Bijvoorbeeld wanneer de beelden zodanig worden gepresenteerd dat sprake is van bedreiging (artikel 285 Sr), smaad of laster (artikel 261/262 Sr) of belediging (artikel 266 Sr). In deze gevallen kan aangifte worden gedaan bij de politie. Wanneer er sprake is van een strafbaar feit zoals online bedreiging of belediging, kan er contact met het betreffende social media bedrijf worden opgenomen.
Op basis van de Gedragscode Notice-and-Take-Down (NTD-gedragscode), die is opgesteld door overheid, bedrijfsleven en belangenverenigingen, kan een verzoek worden gericht aan aanbieders om informatie van internet te verwijderen vanwege haar onrechtmatige of strafbare inhoud. De officier van justitie kan daarnaast met een bevel op grond van artikel 54a Sr, na machtiging van de rechter-commissaris, de aanbieder aansporen om de strafbare content te verwijderen. Als de aanbieder hieraan gevolg geeft, wordt hij niet vervolgd. Het wetsvoorstel computercriminaliteit III, dat aanhangig is bij de Eerste Kamer, vergroot de mogelijkheden van de officier van justitie. Het wetsvoorstel (Kamerstukken 34 372) introduceert een zelfstandige bevelsbevoegdheid in artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie kan in de toekomst na machtiging van de rechter commissaris een bevel afgeven tot verwijdering van de strafbare content ter beëindiging van strafbare feiten en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
Tot slot is van belang dat ter uitvoering van het regeerakkoord een wetsvoorstel in procedure wordt gebracht waarin een strafbaarstelling van wraakporno als zelfstandig delict in het Wetboek van Strafrecht wordt opgenomen. Zoals gemeld in de brief aan uw Kamer van 30 november 20172 is het voornemen om deze strafbaarstelling breder te trekken dan alleen wraakporno; ook situaties waarin intiem beeldmateriaal zonder iemands medeweten of zonder iemands toestemming wordt vervaardigd of verspreid zullen hieronder worden gebracht.
De (niet in eigen opdracht) geportretteerde kan zich beroepen op schending van het portretrecht in de zin van artikel 21 Auteurswet indien hij een «redelijk belang» heeft dat zich verzet tegen openbaarmaking. Door deze ingebouwde belangenafweging kan het publiceren van foto’s of filmpjes van herkenbare personen een schending van portretrecht opleveren. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kan sprake zijn van een onrechtmatige daad vanwege schending van portretrecht (artikel 21 Auteurswet juncto artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek). Betrokkene heeft hiermee een middel om dit door de rechter te laten toetsen. Overigens is ook een actie uit onrechtmatige daad denkbaar in andere gevallen dan schending van portretrecht.
Waar het portretrecht gaat over de publicatie van foto’s en filmbeelden, is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) veel breder: de verwerking van persoonsgegevens. Publicatie van foto’s of filmpjes van personen is ook een vorm van verwerking van persoonsgegevens. De Wbp vereist in ieder geval, net als bij verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden, dat is voldaan aan een van de rechtvaardigingsgronden uit artikel 8 Wbp. Toestemming van de betrokkene kan hier een rechtvaardigingsgrond zijn (artikel 8, onder a). Een andere rechtvaardigingsgrond kan eventueel het gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 8, onder f, Wbp zijn. Daarvan is sprake indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene (de gefilmde persoon), in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Het is zeer afhankelijk van de omstandigheden van het geval of er een gerechtvaardigd belang aanwezig is voor de gegevensverwerking. Wanneer de belangen met minder ingrijpende middelen kunnen worden gediend, is de gegevensverwerking niet toestaan. En als er een gerechtvaardigd belang is, zal dit moeten worden afgewogen tegen het recht van betrokkene op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Of in het concrete geval sprake is van verwerking van persoonsgegevens, en of in dat geval voldaan is aan de Wbp, is aan de Autoriteit persoonsgegevens (AP) om te beoordelen. De wetgever heeft de onafhankelijke AP belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Ook hierbij gaat het derhalve om toetsing achteraf.
Bij een overtreding van deze wet kan een belanghebbende op grond van artikel 60 Wbp aan de Autoriteit persoonsgegevens verzoeken een onderzoek daarnaar in te stellen. Op 25 mei a.s. wordt de Wbp vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en zal vanaf die datum een betrokkene op grond van artikel 77 AVG een klacht bij de Autoriteit persoonsgegevens kunnen indienen, als hij van mening is dat de verwerking van persoonsgegevens inbreuk op deze verordening maakt.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om te voorkomen dat dergelijke filmpjes op internet komen? Zo ja, hoe kan dat worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Voorkomen is lastig, maar een in de praktijk zeer belangrijke mogelijkheid om ontoelaatbare (waaronder onrechtmatige) publicaties tegen te gaan, is via het platform waarop de publicatie is gedaan. De grote social media, waarop de meeste publicaties ook plaatsvinden, hebben huisregels en beleid voor de content die op hun platform wordt gepubliceerd. Zo biedt YouTube gebruikers de mogelijkheid om melding te maken, indien zij van mening zijn dat een video content bevat die in strijd is met de huisregels. In een dergelijk geval beoordeelt YouTube de melding en wordt de betreffende video van YouTube verwijderd indien deze geacht wordt de gedragsregels te hebben overschreden. Indien een gebruiker zich stelselmatig onttrekt aan de huisregels kan YouTube overgaan tot het opheffen van het account van deze gebruiker. Zoals ik u heb geïnformeerd in mijn brief van 21 december 2016 is het verwijderbeleid van social media bedrijven als Google niet meer vrijblijvend.3 Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap is een gedragscode overeengekomen tussen de Europese Unie en een aantal toonaangevende social media bedrijven als Facebook, Twitter, Google/YouTube en Microsoft. Deze gedragscode onderstreept het belang tot naleving van Europese wet- en regelgeving en verplicht tot optreden binnen 24 uur na een ontvangen melding. Een werkgroep van de Europese Commissie, waarin ook mijn ministerie participeert, monitort de afspraken die zijn gemaakt met de social media bedrijven.
Kent u de Zweedse wetgeving ten aanzien van het filmen of fotograferen van personen in de privésfeer en de publieke ruimte en het publiceren en verspreiden van dat beeldmateriaal? Biedt de Zweedse wet betere bescherming tegen shaming dan de Nederlandse? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Sinds 1 juli 2013 is het in Zweden in de privésfeer in beginsel verboden te filmen of fotograferen als dat in het geheim gebeurt (Lag 2013:366). Kernbepaling is artikel 6 a uit hoofdstuk 4 van het Zweedse Wetboek van Strafrecht («Brottsbalk»):4
Het reeds genoemde artikel 139f uit het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is zeer vergelijkbaar, waardoor de Nederlandse wet vergelijkbare bescherming biedt als de Zweedse wet.
Hoe oordeelt u – in de afweging tussen verschillende grondrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, het verbod op censuur en het recht op vrij nieuwsgaring enerzijds en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer anderzijds – over wetgeving die bepaalt dat het publiceren en verspreiden van fimpjes door privépersonen op het internet pas mag als degenen die daar op staan, daar toestemming voor hebben gegeven?
De regelgeving over bescherming van persoonsgegevens, het portretrecht en het Wetboek van Strafrecht zijn ook van toepassing op het verwerken van persoonsgegevens die met camera’s worden vastgelegd. Indien een particulier geen gerechtvaardigd belang heeft in de zin van artikel 8, onder f, Wbp resteert in principe alleen toestemming als relevante grondslag om de persoonsgegevens te mogen verwerken, waarbij dient te worden opgemerkt dat de Wbp niet van toepassing is verwerkingen ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden. Hetzelfde geldt zoals reeds besproken in antwoord 2 voor de Auteurswet, waarbij de geportretteerde die noch opdracht noch anderszins toestemming heeft gegeven voor het portret, zich kan beroepen op schending van het portretrecht in de zin van artikel 21 Auteurswet indien hij een «redelijk belang» heeft dat zich verzet tegen openbaarmaking. Volledigheidshalve zij nog vermeld dat artikel 35 van de Auteurswet regelt dat degene die zonder daartoe gerechtigd te zijn een portret openbaar maakt, een overtreding begaat, die is gesanctioneerd met een geldboete van de vierde categorie. Zie voorts antwoord 4 en het slot van de passage «strafrechtelijke mogelijkheden» uit antwoord 2.
Aangiftes na misbruik door tantramasseurs |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Vrouwen waarschuwen voor misbruik door «tantramasseurs»»?1
Ja
Deelt u de mening dat het bijzonder verwerpelijk is als personen zich uitgeven als masseur om zo vrouwelijke slachtoffers van seksueel misbruik te misbruiken? Zo ja, waarom en welke strafbare feiten kunnen daarbij aan de orde zijn?
Seksueel overschrijdend gedrag is onacceptabel en elk geval van seksueel misbruik is er één teveel. Zoals ik ook in de brief 24 november jl. met uw Kamer heb gedeeld is ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen strafbaar als er sprake is van dwang.2 Daarvan is in ieder geval sprake bij seksueel geweld. Ook strafbaar is seksuele interactie waarbij misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare toestand of positie, evenals seksuele interactie waarbij misbruik van gezag wordt gemaakt. Een slachtoffer kan in al deze gevallen terecht bij de politie of één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Deze instanties kunnen ook uitkomst bieden in situaties waarin het voor het slachtoffer lastig te bepalen is of het om strafbaar gedrag gaat. Het is namelijk niet altijd zo dat bij elke melding sprake is van een strafbaar feit in de zin van de strafwet. Als er geen sprake is van een strafbaar feit kan er geen aangifte worden gedaan, maar wordt de melding wel geregistreerd.
Zedenzaken zijn ingrijpende zaken die veel emoties oproepen, waaronder mogelijk gevoelens van schaamte. Ik vind het van groot belang dat slachtoffers van seksueel misbruik hier melding van durven maken. Dit biedt de mogelijkheid om opvolging te geven aan deze meldingen en hier mogelijk strafrechtelijke sancties aan te verbinden. Om te bevorderen dat slachtoffers melding durven maken vind ik het van belang dat de positie van het slachtoffer centraal staat. Zoals ik in mijn brief van 24 november jl. met uw Kamer heb gedeeld heeft eerder dit jaar de implementatie van richtlijn 2012/29/EU geleid tot een uitbreiding van de rechten van slachtoffers zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. Slachtoffers kunnen altijd melding doen van een strafbaar feit.
En als er grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden, kom dan zo snel mogelijk naar de politie of het CSG, zodat een masseur kan worden aangepakt.
Deelt ook u de vrees «dat de 24 klachten slechts het topje van de ijsberg zijn, want de praktijk van misbruik leert dat veel anderen zich diep schamen en niet aan de bel durven te trekken»? Zo ja, waarom? Wat gaat u doen om dit nader te laten onderzoeken en aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vrouwen die aangifte wilden doen door de politie werd verteld dat dat geen zin had en het daarom bij een melding hebben gelaten?
Ik ga niet in op de individuele casus. Een slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag kan in alle bij het antwoord op vraag 3 genoemde gevallen terecht bij de politie of één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s).
Ik deel de mening dat zedenzaken zeer ingrijpende zaken zijn die veel emoties oproepen. Zoals gezegd vind ik het dan ook van groot belang dat de positie van slachtoffers centraal staat. Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. Aansluitend aan dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen. Ik wil benadrukken dat in dit soort zaken met grensoverschrijdend gedrag er een lastige bewijsvoering is. Vaak gebeuren dit soort overschrijdingen zonder getuigen en kan er sprake zijn van het woord van het slachtoffer tegen het woord van de masseur. Daarom is het van groot belang om eventuele sporen zo snel mogelijk vast te leggen om de verklaring van het slachtoffer te onderbouwen.
Deelt u de mening dat vrouwen die in een dergelijke kwetsbare situatie slachtoffer zijn geworden en een hoge drempel hebben moeten overwinnen om naar de politie te stappen, er altijd van op aan moeten kunnen dat zij aangifte kunnen doen? Zo ja, waarom en waarom hebben vrouwen die zekerheid niet altijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij het Meldpunt Tantra Misbruik binnengekomen? Staat de politie in verbinding met dit meldpunt?2
Het Meldpunt Tantra Misbruik is een particulier initiatief. Het exacte aantal meldingen is mij dan ook niet bekend. Wanneer nodig staat de politie in contact met het meldpunt.
Kunnen gemeenten tantra-massage vergunningplichtig maken? Zo ja, waarom en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op deze vraag merk ik op dat de meeste gemeenten al een vergunningvereisten hebben op het gebied van seksinrichtingen en prostitutie. Het aanbieden van tantra-massages kan daaronder ook worden begrepen. Ik wijs erop dat het verrichten van therapeutische handelingen met de intieme delen slechts is voorbehouden aan (para)medische professionals. Dit zijn bijvoorbeeld artsen, verloskundigen of bekkenfysiotherapeuten die zich moeten houden aan de protocollen van hun beroepsgroep. Voor het overige geldt in de meeste gemeenten dat het tegen betaling aanbieden van sekswerk een (prostitutie)vergunning vereist. Gemeenten kunnen handhavend optreden indien een aanbieder van dergelijke diensten de gemeentelijke voorschriften overtreedt. Ten overvloede merk ik nog op dat het kabinet heeft voorgenomen in het nieuwe regeerakkoord om sekswerk zonder vergunning strafbaar te stellen.
De behandeling van Faisal S, een homoseksuele asielzoeker die dreigde te worden uitgezet naar Pakistan |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «LGBT Asylum Support is met Sandro Kortekaas bij Tweede Kamer»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde asielzoeker naakt opgesloten heeft gezeten? Zo ja, hoe lang heeft dat geduurd? Waarom is dat gebeurd en op grond van welke wet- en regelgeving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik ga niet in op individuele zaken. Wel kan ik in algemene zin aangeven dat mensen nooit naakt worden opgesloten. Indien nodig in verband met de veiligheid van betrokkene wordt een zogenoemde «scheurjurk» verstrekt.
Zijn er jegens Faisal S. meer dwangmaatregelen toegepast? Zo ja, welke? Hoe en door wie is beoordeeld of deze maatregelen nodig en proportioneel waren?
Ik ga niet in op individuele zaken. Indien er sprake is van een suïcide dreiging kunnen, ter bescherming van de vreemdeling, maatregelen worden toegepast, zoals isolatie.
Is het waar dat op donderdag 2 november Faisal S. op uitnodiging van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in asielzoekerscentrem Heerhugowaard een afspraak had om te komen praten over vrijwillig vertrek «terwijl hij ter plekke werd opgepakt en afgevoerd door twee mannen die niet als agenten van de vreemdelingenpolitie herkenbaar waren»? Zo ja, is dit een toelaatbare gang van zaken en waarom? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik ga niet in op individuele zaken. Staande houding op COA locaties vindt in opdracht van de DT&V plaats door medewerkers in uniform van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O). Vreemdelingen worden erop gewezen dat zij recht hebben op bijstand van een gemachtigde. De gemachtigde van de vreemdeling wordt geïnformeerd en het dossier wordt naar de gemachtigde verstuurd.
Op welk moment nadat Faisal S. werd opgepakt is een advocaat ingeschakeld? Was dit volgens de geldende regels op tijd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Peshawar in Pakistan een te onveilige regio voor homo’s is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zaken van vreemdelingen uit Pakistan die stellen vanwege hun seksuele geaardheid voor vervolging te vrezen worden op eigen merites beoordeeld. De aangevoerde individuele feiten en omstandigheden worden afgezet tegen de situatie in het land van herkomst. De IND heeft hiertoe informatie beschikbaar uit openbare informatiebronnen. De aanvraag wordt getoetst aan het bestaande beleidskader waarin onder meer staat vermeld dat van een asielzoeker niet wordt verwacht dat hij in het land van herkomst terughoudendheid betracht bij het uiten van zijn seksuele gerichtheid, teneinde vervolging te voorkomen.
Erkent u dat het voor LHBT-asielzoekers uit landen zoals Pakistan waar homoseksualiteit niet of nauwelijks wordt geaccepteerd, een coming out extra moeilijk is? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat gezien het gevaar dat homo’s bij uitzetting naar Peshawar bij uitlevering lopen en gezien het verhaal van Faisal S. u zou kunnen overwegen om zijn asielverzoek in te willigen? Zo ja, waarom en gaat u dat ook doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op afwegingen in individuele zaken. Zoals in het antwoord op vragen 6 en 7 is vermeld worden zaken van vreemdelingen uit Pakistan die stellen vanwege hun seksuele geaardheid voor vervolging te vrezen op eigen merites beoordeeld. Het hangt van de individuele omstandigheden af of de asielzoeker voor internationale bescherming in aanmerking komt. Indien geen bescherming aan de orde is, dan dient de betreffende persoon Nederland te verlaten. In dit verband is relevant dat een vreemdeling tegen een afwijzing van zijn aanvraag door de IND (hoger) beroep kan instellen.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke geschillencommissie moet komen die de situatie van afgewezen LHBT-asielzoekers met behulp van onder andere gedragsdeskundigen en psychologen kan beoordelen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven tijdens het begrotingsdebat ben ik van mening dat de geloofwaardigheidsbeoordeling door de IND in zaken van gestelde lhbt’ers (en bekeerlingen) zorgvuldig plaatsvindt. De IND neemt ook schriftelijke verklaringen of adviezen van deskundigen of belangenorganisaties mee in de besluitvorming en heeft regelmatig contact met belangenorganisaties. Vanuit het belang dat ik hecht aan een zorgvuldige besluitvorming, wil ik echter bezien of er mogelijkheden zijn in beleid en/of uitvoering om de wijze van beoordeling van de geloofwaardigheid van bekering of lhbt-gerichtheid door de IND nog verder te verbeteren. Hiertoe zal ook contact worden opgenomen met belangenorganisaties. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer berichten. Ik zal echter niet overgaan tot het instellen van een geschillencommissie ter beoordeling van asielverzoeken. De IND kan adviezen inwinnen van deskundigen maar blijft de beslissingsautoriteit, zoals vastgelegd in Europese regelgeving. De IND is als zodanig als enige bevoegd om beslissingen te nemen in asielzaken.