Het bericht dat Engeland ruim vijf miljard pond heeft uitgegeven aan wapenexport naar landen die op de zwarte lijst staan wegens mensenrechtenschendingen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Britse Parliamentary Committees on Arms Export Controls, die concluderen dat de Britse overheid miljarden heeft uitgegeven aan wapenexport naar landen die op de zwarte lijst staan wegens mensenrechtenschendingen?1
Ja. Overigens is het niet zo dat de Britse overheid dit geld heeft uitgegeven aan wapenexporten. In de regel genereren exporten immers geld. Het Verenigd Koninkrijk heeft wel exportvergunningen afgegeven voor Britse wapenexporten.
Wat vindt u van de conclusies die de Committees trekken namelijk dat de wapenexport vanuit Groot-Brittannië haaks staat op het belang van mensenrechten? Bent u ervan op de hoogte dat de Britten volop wapens leveren aan landen die reden tot zorg geven zoals Afghanistan, China, Iran, Irak, Israël, Rusland en Sri Lanka? Zo ja, is hierover gesproken in Europees verband, zowel met de Britten als door alle lidstaten onderling in de EU Council Working Party on Conventional Arms Exports (COARM)?
Het rapport concludeert dat de Britse overheid in 2013 in totaal 3.298 maal een Standard Individual Export Licence (SIEL) heeft afgegeven voor de uitvoer van militaire goederen naar een land dat voorkomt op een lijst van 28 landen waarover het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken zich zorgen maakt inzake de mensenrechtensituatie. Die lijst geldt bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen echter niet als zwarte lijst. Wel geeft deze aanleiding om zorgvuldig te kijken naar een mogelijk verband tussen de uit te voeren goederen en geconstateerde mensenrechtenschendingen.
Het Verenigd Koninkrijk rapporteert, evenals Nederland, jaarlijks aan de EU over de afgegeven en afgewezen vergunningaanvragen per bestemming. Op 17 maart jl. nog heeft de EU het zestiende jaarverslag volgens artikel 8, lid 2, van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie gepubliceerd.
De EU-lidstaten hebben zoals bekend een reguliere procedure van wederzijds informeren en consulteren over afgewezen vergunningaanvragen (denials). Daarnaast kunnen de lidstaten in de EU-Raadswerkgroep Conventional Arms Exports (COARM) hun wapenexportbeleid en de implementatie daarvan met elkaar bespreken. En marge van de COARM en via de contacten die in die Raadswerkgroep worden gelegd wisselt Nederland ook van gedachten met andere lidstaten, waaronder het Verenigd Koninkrijk, over hun beleid richting de diverse bestemmingslanden. Binnen de COARM is Nederland een van de lidstaten die een voortrekkersrol vervullen in de informatie-uitwisseling over afgegeven vergunningen naar gevoelige bestemmingen, zoals landen waar ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvinden en landen waar sprake is (geweest) van een militaire machtsovername.
Hoe verhoudt de levering van anti-oproer schilden, machinegeweren, handgranaten, kogelvrije vesten, militaire helmen, machinepistolen, militaire steunvoertuigen, traangasmunitie aan Libië, scherpschutter geweren en intelligence apparatuur aan Saudi Arabië en kogelvrije vesten, militaire helmen en cryptografische software aan Syrië zich naar uw opvatting tot het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport? Zou Nederland dezelfde afwegingen hebben gemaakt inzake het afgeven van vergunningen voor levering van dit type wapens en aan deze landen?
Alle EU-lidstaten hanteren het EU Gemeenschappelijk Standpunt bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen, technologie inbegrepen, naar niet-EU-lidstaten en niet-NAVO-bondgenoten zoals Libië, Saoedi-Arabië of Syrië. De centrale vraag bij de toetsing is altijd of de aard van de goederen, het eindgebruik en de eindgebruiker van negatieve invloed kunnen zijn op de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt. De uiteindelijke beslissing om de vergunningaanvraag af te wijzen of toe te kennen is echter een nationale competentie en daarmee de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaat.
Aangezien het Britse rapport geen informatie bevat over het eindgebruik en de eindgebruikers van de goederen, kan niet worden vastgesteld of Nederland dezelfde afwegingen zou hebben gemaakt. Evenmin is het ons bekend of hier sprake is van vergunningaanvragen die door Nederland zijn afgewezen.
Hoe verhoudt naar uw opvatting de levering van 170 miljoen pond aan militaire helicopters, cryptografische software, spionage software en kleine munitie zich tot de EU-sancties tegen Rusland en tot de bijzonder reële risico’s dat wapens door Rusland worden ingezet in de Oekraïne en tegen de Oekraïense bevolking?
Uit het rapport blijkt niet wanneer de genoemde goederen precies aan Rusland zijn geleverd, waardoor niet duidelijk wordt of de EU-sancties tegen Rusland al van kracht waren ten tijde van de export. Het rapport reageert vooral op het jaarrapport van de Britse regering over 2013, toen er nog geen wapenembargo tegen Rusland van kracht was. Op pagina 245 van Volume II van het rapport staat dat de Britse regering 25 bestaande wapenexportvergunningen heeft ingetrokken na de instelling van de EU-sancties tegen Rusland en dat iedere nieuwe vergunningaanvraag aan deze sancties zal worden getoetst (ibid., p. 246).
Welke mogelijkheden zijn er Europees voor lidstaten om elkaar aan te spreken op conflicterende uitgangspunten in het wapenexportbeleid en in het bijzonder mogelijke schending van afgekondigde EU-sancties?
De uiteindelijke beslissing over vergunningaanvragen is een nationale competentie. Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld, kunnen de lidstaten hun wapenexportcontrolebeleid met elkaar bespreken in de COARM. Dat gebeurt ook, en Nederland speelt een voortrekkersrol bij het verbeteren van de informatie-uitwisseling over afgegeven vergunningen naar post-embargolanden en naar een beperkt aantal specifieke, gevoelige bestemmingen.
Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 6 gesteld, staan bij alle EU-lidstaten de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt centraal bij de toetsing van vergunningaanvragen. Als er sancties of embargo’s gelden voor het bestemmingsland of als er een directe relatie is tussen de te exporteren goederen en de geconstateerde mensenrechtenschendingen, moet de vergunningaanvraag worden afgewezen.
De kabinetsreactie op de initiatiefnota «Wapens en Principes, Ambities voor een geloofwaardig en geharmoniseerd wapenexportbeleid in Europa» van D66 en PvdA ging u op 23 april jl. toe. Zoals daarin aangegeven, delen wij uw ambitie om te streven naar volgende stappen in de harmonisatie van het wapenexportbeleid in Europa. Het instellen van een wapenexportautoriteit en een Right to Challenge staan echter op gespannen voet met de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten. Wapenexport raakt immers aan de nationale veiligheid, die de uitsluitende verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is. Het voorstel om op dit terrein formeel verantwoording af te leggen aan andere EU-lidstaten zal naar verwachting weerstand oproepen bij veel EU-lidstaten. Het kabinet zal de Europese partners evenwel over dit idee consulteren, om te beginnen de meest gelijkgestemden op het gebied van verdere EU-harmonisatie.
Is sprake van vergunningsaanvragen die door Nederland zijn afgewezen, maar door Groot-Brittannië wel zijn toegewezen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat wapenexportbeleid dat haaks staat op het belang van mensenrechten, in strijd is met afgekondigde EU-sancties en levering aan twijfelachtige regimes toestaat, afbreuk doet aan een geloofwaardig wapenexportbeleid en schadelijk is voor de geloofwaardigheid van Europees buitenlandbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beschouwt u de stevige conclusies van de Britse Parliamentary Committees on Arms Export Controls in het licht van de initiatiefnota van D66 en PvdA waarin onder meer een Europese wapenexportautoriteit en een Right to challenge worden voorgesteld om tot een geloofwaardiger en meer geharmoniseerd wapenexportbeleid te komen in Europa?2
Zie antwoord vraag 5.
De uitgifte van Turkse paspoorten aan jihadgangers |
|
Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «More than 100.000 fake Turkish passports given to ISIL»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bewering dat (aspirant-)strijders van ISIS meer dan 100.000 Turkse paspoorten hebben ontvangen, om vervolgens naar Syrië af te kunnen reizen?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie om de beweringen in dit artikel te verifiëren.
Kunt u bevestigen dat ongeveer 50.000 Oeigoeren zich bij ISIS hebben kunnen aansluiten door een maas in de Turkse wet, die volgens dit bericht tot de vrijlating van Oeigoerse aspirant-jihadstrijders heeft geleid?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gebeurt er met jihadgangers die door de Turkse autoriteiten worden aangehouden?
Nederlandse jihadgangers worden na afwikkeling van de strafrechtelijke of de vreemdelingrechtelijke procedure verwijderd uit Turkije, en de Nederlandse autoriteiten worden hiervan op de hoogte gesteld.
Welke maatregelen ondernemen de Turkse autoriteiten om te voorkomen dat aspirant-jihadstrijders uitreizen naar Syrië? Beoordeelt u deze inspanningen als voldoende? Worden de gegevens van aangehouden jihadgangers met Europese landen gedeeld? Is hierover reeds overleg geweest tussen enerzijds de Europese Unie en/of bondgenoten in de strijd tegen ISIS en anderzijds Turkije?
Turkije is op internationaal vlak actief om aspirant-jihadstrijders tegen te houden en om uitreis te voorkomen. Bestrijding van terrorisme is voor Turkije een prioriteit. Dit blijkt ook uit de actieve rol die het speelt als co-voorzitter van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF), een multilateraal forum van 30 landen.
In het tegengaan van aspirant-jihadstrijders wordt informatie tussen Turkije en het herkomstland gedeeld. Het elkaar tijdig informeren en het delen van informatie met betrokken landen is eveneens een specifiek onderwerp binnen de Working Group on Foreign Terrorist Fighters binnen de anti-ISIS coalitie waar Nederland en Turkije voorzitter van zijn, waarvan de eerste bijeenkomst plaatsvond op 7 april jl.
De toegang van Nederlanders in het buitenland tot DigiD |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw streven om via strategisch gekozen Nederlandse ambassades vanaf 2015 de uitgifte van DigiD via de balie aan Nederlandse niet-ingezetenen te gaan aanbieden?1
Ja.
Klopt de informatie op rijksoverheid.nl2 en Digid.nl3 waaruit blijkt dat Nederlanders die in het buitenland wonen slechts bij een handvol Nederlandse gemeenten hun vanuit het buitenland werkzame DigiD kunnen aanvragen?
Deze informatie is naar de huidige stand van zaken correct.
Welke andere conclusie kan hieruit worden getrokken dan dat de Pilot DigiD Buitenland is stopgezet of op zijn minst ernstig is afgeschaald?
Ik deel deze conclusie niet.
Het aanvraag- en uitgifteproces DigiD Buitenland is op basis van de uitkomsten van de pilot in 2014 doorontwikkeld. Deze doorontwikkeling was noodzakelijk omdat de belasting voor de deelnemende uitgiftebalies (inclusief consulaat generaal Antwerpen) te groot was en het aanvraag- en uitgifteproces voor de burger te ingewikkeld. In februari van dit jaar is het nieuwe aanvraag- en uitgifteproces in de pilot geïmplementeerd. Het nieuwe proces voorziet in een digitale aanvraag (geïntegreerd in de website www.digid.nl) en een eenmalig bezoek aan een deelnemende uitgiftebalie waarbij de identiteit van de Nederlandse niet-ingezetene wordt gecontroleerd en vastgesteld.
De pilot DigiD Buitenland zal worden beëindigd op 31 mei 2015 waarna het aanvraag- en uitgifteproces DigiD Buitenland onderdeel wordt van de reguliere DigiD dienstverlening, specifiek voor deze doelgroep. Het aantal uitgiftebalies zal in het komende jaar verder worden uitgebreid met de grensgemeenten Venlo, Oldambt en Montferland, gevolgd door Bergen Op Zoom en Breda. In het najaar zal als laatste grensgemeente Bergeijk aansluiten.
In overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat eveneens als voorwaarde had gesteld dat het aanvraag- en uitgifteproces efficiënter moest worden ingericht, teneinde de belasting voor de balie op de ambassades te verminderen, zal een korte pilot met het nieuwe proces bij de Ambassade in Parijs worden gehouden. Als de resultaten hiervan goed zijn zullen in de loop van 2015 en verder doorlopend in 2016, strategisch gekozen ambassades (maximaal 14) worden aangesloten.
Heeft er voor het stopzetten van de mogelijkheid tot het aanvragen van DigiD op het consulaat Antwerpen een evaluatie plaatsgevonden? Zo ja, kunt u de bevindingen daarvan delen? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van ervaringen van de deelnemende grensgemeenten gold ook voor het consulaat generaal Antwerpen (zie deels antwoord op vragen 3, 5 en 8). De voortgang van de pilot in Antwerpen is – mede naar aanleiding van vragen van de heer Sjoerdsma (D66)- aan de orde gekomen bij het AO van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken op 12 november 2014 en de Minister van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 32 734, nr. 27). De toegezegde rapportage over de voortgang is thans in voorbereiding bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Na implementatie van het aangepaste aanvraag- en uitgifteproces DigiD Buitenland lag het niet voor de hand de pilot in Antwerpen voort te zetten, omdat daar juist voorbereidingen worden getroffen de consulaire dienstverlening af te bouwen (verwijzing naar Kamerstuk 32 734, nr. 23 van 30 april 2014).
Impliceert de reeds in uw eerder genoemde brief opgenomen zinsnede dat «het (...) in de verwachting (ligt) dat begin 2015 het nieuwe proces in de pilot kan worden geïntroduceerd», niet het doorlopen van de pilot tot tenminste in 2015?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer hebben de aangekondigde overleggen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank plaatsgevonden en wat zijn de uitkomsten daarvan? Kunnen de daarbij horende notities en beleidsstukken worden meegestuurd met de antwoorden op deze vragen?
In 2014 heeft een aantal overleggen plaatsgevonden tussen mijn ministerie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank die tot doel hadden om op basis van de doelgroep (Nederlandse Niet-Ingezetenen) en de geografische spreiding, te komen tot een lijst van beoogde ambassades die de dienstverlening DigiD Buitenland kunnen gaan aanbieden.
Deelt u de opvatting dat toegang tot DigiD voor Nederlanders in het buitenland een noodzakelijk middel is om op een effectieve manier contact te houden met de Nederlandse overheid, en de toegang daartoe dus zoveel mogelijk gefaciliteerd dient te worden?
Ik deel deze opvatting.
Wanneer zorgt u er eindelijk voor dat Nederlanders die in het buitenland wonen en/of werken op een toegankelijke manier contact kunnen blijven houden met de Nederlandse overheid, en voor hun DigiD-aanvraag niet meer de hele wereld over hoeven te reizen, maar terecht kunnen bij een ambassade of consulaat in de regio?
Zie antwoord vraag 3.
De onderzoeken naar de MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het memo van de briefing van 14 juli 2014 dat Argos naar buiten gebracht heeft authentiek? Kunt u het memo officieel met de Kamer delen en ook de afgeleide versie die naar een aantal departementen is gegaan?
Het kabinet betreurt dat het verslag van de briefing van 14 juli 2014 in Kiev is uitgelekt. Zoals eerder gesteld, is het kabinet van mening dat verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten vertrouwelijk moeten kunnen worden geschreven en behandeld, te meer omdat dergelijke verslagen ook de zienswijze van het gastland en van vertegenwoordigers van andere landen kunnen bevatten. Vertrouwelijkheid is cruciaal voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer. Om die reden is de Kamer eerder geïnformeerd dat het verslag zelf niet openbaar gemaakt zou worden en heeft het kabinet in eerdere brieven de strekking ervan gegeven. Om diezelfde reden zal het kabinet ook het document waarmee de essentie van de briefing is gedeeld met andere departementen niet delen. Ongeacht of landen zich nu wel of niet beklagen, dergelijke lekken maken het moeilijker voor Nederlandse diplomaten om vertrouwelijke gesprekken te voeren met internationale gesprekspartners.
Heeft Oekraïne of de VS zich formeel of informeel beklaagd bij Nederland dat dit memo openbaar geworden is?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer heeft de regering dit memo aan de Onderzoeksraad voor de Veiligheid verzonden?
Het memo is op 15 januari 2015 naar de Onderzoeksraad voor de Veiligheid verzonden.
Kunt u de «state letter» van de International Civil Aviation Organization (ICAO) over de Krim uit april 2014 aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de state letter is bij deze beantwoording bijgevoegd.1
Kunt u aangeven wie die «state letter» ontvangen heeft in Nederland en welke actie daarop ondernomen is? Kunt u ook specifiek aangeven of er communicatie tussen de overheid en KLM is geweest over deze «state letter» en hoe die communicatie heeft plaatsgevonden?
Via de ICAO state letter zijn op 2 april 2014 de ICAO verdragsstaten en gelieerde Internationale Organisaties geïnformeerd over de situatie in het luchtruim boven de Krim. De gelieerde internationale organisaties zijn onder andere IATA (wereldorganisatie van luchtvaartmaatschappijen), IFALPA (wereldorganisatie voor piloten), ACI (wereldorganisatie van luchthavens), ECAC (European Civil Aviaton Organisation), Eurocontrol, Europese Commissie en het Europees agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA). Met deze state letter informeerde ICAO de gehele civiele luchtvaartsector over de situatie op de Krim, waar meer dan één verkeersleidingsorganisatie de luchtverkeersleiding claimden in het luchtruim (Simferopol FIR). Het betrof hier de Oekraïense en Russische luchtverkeersleidingsorganisaties.
Sinds 2 april 2014 adviseerde Eurocontrol luchtvaartmaatschappijen het luchtruim boven de Krim te mijden en heeft zij gezorgd voor alternatieve capaciteit om vluchten om de Krim heen te leiden. Op 3 april adviseerde EASA in een Safety Information Bulletin de luchtvaartsector om Simferopol FIR te mijden. Omdat de luchtvaartmaatschappijen via deze kanalen al op de hoogte waren gebracht van de situatie in het luchtruim van de Krim, is de state letter niet nogmaals door de overheid onder de aandacht van de Nederlandse maatschappijen gebracht.
Luchtvaartmaatschappijen hebben aangegeven dat zij vanaf 2 april 2014 niet meer over de Krim vliegen. KLM mijdt de Krim al op 1 april 2014, Transavia maakte in 2014 geen gebruik van het Oekraïense luchtruim en ook Arkefly vliegt niet over de Krim op het moment dat onduidelijkheid bestaat over verkeersleiding boven Krim.
Sinds eind september 2014 is het luchtruim boven de Krim middels een NOTAM officieel gesloten.
Kunt u aangeven op welke momenten er tussen januari 2014 en 17 juli 2014 contact is geweest tussen overheidsinstellingen en de KLM (en andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen) over de situatie in het luchtruim in Oekraïne (inclusief de Krim)? Kunt u elk contact, inclusief de aard, specificeren?
Zoals eerder aangegeven in de brief aan uw Kamer van 3 februari (Tweede Kamer 2014–2015 Kamerstuk 33 997, nr 30) is er ten aanzien van de situatie in Oost-Oekraïne geen overleg geweest tussen overheidsinstellingen en luchtvaartmaatschappijen over de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne. Dit geldt ook voor de Krim. Vanuit de reguliere overleggen heeft uiteraard wel overleg plaatsgevonden met in Nederland geregistreerde luchtvaartmaatschappijen. In alle landen waar Nederlandse ambassades zijn gevestigd en waar het Nederlandse bedrijfsleven is vertegenwoordigd, spreken ambassades en betrokken vertegenwoordigers elkaar uiteraard regelmatig over uiteenlopende onderwerpen.
Kunt u aangeven welke progressie gemaakt is met de website voor het delen van informatie over luchtvaarveiligheid, die de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in februari jl. aankondigde? Welke landen zijn bereid tot het delen van informatie en wanneer zal de site operationeel zijn?
Sinds 2 april 2015 is de ICAO website op proefbasis operationeel. ICAO heeft daartoe haar lidstaten op de hoogte gesteld van de interim- procedures voor het openbaar maken van informatie via de ICAO website. Inmiddels heeft het Verenigd Koninkrijk informatie op de website geplaatst (ten aanzien van Egypte en Irak). Naar verwachting zullen andere lidstaten binnenkort ook informatie op de site zetten.
ICAO heeft lidstaten verzocht uiterlijk 15 december 2015 hun ervaringen met de website kenbaar te maken. Een ICAO werkgroep zal op basis van de ervaringen eventueel aanbevelingen doen aan de ICAO Council in de eerste helft 2016.
In aanvulling op de activiteiten binnen ICAO, is binnen de Europese Unie ook een initiatief gestart dat door de Europese Commissie (EC) is toegelicht tijdens de Transportraad van 13 maart jl. De EC wil een structuur opzetten met als doel meer informatie te delen over het vliegen over conflictgebieden. Een eerste stap is het uitwisselen van informatie tussen lidstaten en het opzetten van een gedeelde methodiek voor risicoanalyses. In dat kader verstuurt EASA sinds kort aan lidstaten een zogenaamde vooraankondiging van safety bulletins die zij van plan is te verstrekken over conflictgebieden (safety bulletins zijn voor EASA één van de reguliere communicatiemiddelen). In deze vooraankondiging wijst EASA op de berichtgeving van andere overheden aan hun eigen luchtvaartmaatschappijen. Deze overheden maken vaak ook op andere wijze hun berichtgeving openbaar; zo publiceert de Amerikaanse luchtvaartautoriteit (FAA) haar berichten ook op haar eigen website.
EASA heeft sindsdien drie vooraankondigingen verstuurd; op 30 maart jl. over Jemen, 1 april jl. over Soedan en Zuid-Soedan en op 7 april jl. over Irak. De definitieve safety bulletins zijn een dag later door EASA openbaar gemaakt op haar website. Omdat deze berichtgeving van EASA afkomstig is, die rechtstreeks met IenM communiceert, heeft IenM deze informatie doorgestuurd aan Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ten behoeve van hun risicoanalyse voor een veilige vluchtuitvoering. Dit is in lijn met het eerder met uw Kamer in het AO van 5 februari jl. gedeelde uitgangspunt dat informatie via de zo kort mogelijke lijn met luchtvaartmaatschappijen wordt gedeeld.
Bent u bereid de analyse te geven die de regering gemaakt heeft van de tekortkomingen in het delen van veiligheidsinformatie met luchtvaartmaatschappijen? Zo nee, hoe kan de Kamer dan beoordelen of de voorgestelde verbetermaatregelen effectief zijn?
In het algemeen overleg met uw Kamer op 5 februari jl. hebben we kort gesproken over de analyse die is gemaakt vanuit Nederland in voorbereiding op de Task Force van ICAO. Daar is toen aangegeven dat de Nederlandse luchtvaartpartijen en de verschillende departementen bij de voorbereiding zijn betrokken. Er is geen specifieke analyse gemaakt over het delen van veiligheidsinformatie in Nederland aangezien de Task Force gericht was op mondiale verbeteringen. In dat kader is de inbreng van alle betrokken Nederlandse partijen (luchtvaartpartijen en departementen) gebundeld en mondeling bij de besprekingen van de Task Force ingebracht. De Task Force is in hoog tempo tot concrete voorstellen gekomen om de risico’s van vliegen boven conflictgebieden te verkleinen. De ICAO website is er daar één van. Deze maatregelen moeten leiden tot een verbetering van het mondiale systeem.
Voor eventuele tekortkomingen in het delen van veiligheidsinformatie met luchtvaartmaatschappijen worden de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit het onderzoek naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes afgewacht.
Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Sjoerdsma, waarin het kabinet wordt verzocht zo snel mogelijk in overleg te treden met de Nederlandse luchtvaartsector om te komen tot verbeterde informatievergaring en risicoanalyse van vluchten over conflictgebieden en de rol van het kabinet daarin?1
Zoals gemeld in de stand van zaken brief MH17 van 14 april jl. zal vervolgoverleg plaatsvinden met de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers. Het overleg is gepland op 22 april 2015.
In dit overleg wordt verder gesproken over de internationale ontwikkelingen van ICAO en het Europees agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA) enerzijds en anderzijds over het Nederlandse systeem van informatie-uitwisseling en risicoanalyses.
Kunt u aangeven hoe de samenwerking tussen KLM en andere maatschappijen op dit moment verloopt bij het delen van veiligheidsinformatie over conflictgebieden?
De basishouding van luchtvaartmaatschappijen is dat informatie over safety en security gedeeld wordt met elkaar, KLM geeft dit ook aan. Dit onderwerp is een onderdeel van het onderzoek van de OVV naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes.
Wordt het verdrag van 28 juli 2014 tussen Nederland en Oekraine erkend en gerespecteerd als basis van het onderzoek door de regio Luhansk en Donesk, die nu sinds Minsk-II – dat ook door Nederland en de VN erkend is als akkoord – effectief de controle hebben over het hele rampgebied?
Expliciete instemming van de separatisten is niet nodig voor de werking van het verdrag. Sinds het ondertekenen van de Minsk-akkoorden in september heeft de bergingsmissie geen belemmering ondervonden van de separatisten voor het uitvoeren van de werkzaamheden in het rampgebied. De contacten met de separatisten verlopen zoals eerder gemeld via de OVSE.
Is het Maleisische onderzoeksteam, dat nu op de rampplek ter plaatse is, daar in het kader van het JIT (Joint Investigation Team)?
Nee. Het bedoelde team is niet op de rampplek in verband met het strafrechtelijk onderzoek, maar vanwege de repatriëringsmissie. Het Maleisische onderzoeksteam maakt onderdeel uit van de internationale bergingsmissie, waar naast Maleisië en Nederland ook Australië aan deelneemt.
Kunt u een inventarisatie geven van de besluitenlijsten van de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)?
De MCCb MH17 was belast met de coördinatie van intersectorale crisisbeheersing en besluitvorming over de samenhangende aanpak daarvan en is actief geweest in de periode van 17 juli tot 10 september 2014. Van de bijeenkomsten in die periode zijn geen separate besluitenlijsten gemaakt maar wel verslagen opgesteld. Die verslagen zijn staatsgeheim gerubriceerd. Naast besluiten bevatten deze verslagen informatie die raakt aan de veiligheid van de staat en de internationale betrekkingen.
Voor zover de verslagen besluiten bevatten, zijn deze veelal verweven met adviezen en afwegingen om tot die besluiten te komen. Adviezen en afwegingen om tot besluiten te komen kunnen worden aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad. Voor een goede afweging van alle relevante aspecten is een gedachtewisseling in beslotenheid noodzakelijk. Het integraal verstrekken van deze persoonlijke beleidsopvattingen verdraagt zich daarom niet met het goed functioneren van een ministeriële commissie als de MCCb MH17.
Van belang is dat het parlement inzicht krijgt in relevante feiten en argumenten die aan het uiteindelijke besluit ten grondslag liggen. In de verschillende brieven die aan uw Kamer zijn gezonden, inclusief de beantwoording van schriftelijke Kamervragen, zijn deze feiten en argumenten verstrekt.
Tot slot geldt dat het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar de oorzaak van de ramp nog gaande is. De MCCb-verslagen zijn integraal beschikbaar gesteld aan de OVV en zullen worden meegewogen in de eindrapportage waarover uw Kamer in het najaar wordt geïnformeerd.
Bent u bereid alle besluitenlijsten van de MCCb met de Kamer te delen? Zo nee, kunt u dan aangeven welk belang van de staat geschonden zou worden (zoals bedoeld in artikel 68 van de Grondwet) bij het zenden van deze besluitenlijsten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van het plenaire debat over MH17 (gepland op 22 april a.s.) te beantwoorden?
Ja
Het nucleair akkoord met Iran |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het nucleair akkoord dat door de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad plus Duitsland is gesloten met Iran?
Ja.
Wat is de appreciatie van het Nederlandse kabinet van het hoofdlijnenakkoord? Bent u bereid tevens op elk aspect van het akkoord uitgebreid schriftelijk te reageren?
Het kabinet verwelkomt dat de E3+3 (Duitsland, Frankrijk, het VK, China, Rusland, de VS en EDEO) en Iran het op 2 april jl. eens zijn geworden over de parameters voor een alomvattend akkoord over het nucleaire programma van Iran. Dit is een belangrijke vooruitgang en een goed resultaat.
De overeenstemming beoogt het nucleaire programma van Iran te begrenzen en deels terug te brengen in ruil voor sanctieverlichting die gekoppeld zal zijn aan de uitvoering van de door Iran te nemen stappen. De sancties zullen automatisch weer worden ingesteld als Iran de afspraken niet naleeft.
Hiermee wordt een belangrijke basis gelegd voor het wegnemen van de zorgen over het programma en om Iran te laten voldoen aan de internationale verplichtingen onder het Non-Proliferatieverdrag (NPV). Echter de parameters dienen nog te worden uitgewerkt tot een alomvattend akkoord. De partijen hebben hiervoor een deadline van 30 juni gesteld. Het is van groot belang dat deze uitwerking er komt. Dit is ook door Nederland uitgedragen aan de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken Zarif. Het bereiken van overeenstemming zal nog steeds een grote uitdaging zijn.
Het kabinet zal een schriftelijke reactie op de verschillende deelaspecten van het alomvattend akkoord naar de Kamer sturen als dit definitief is gesloten.
Kunt u aangeven wanneer welke sancties tegen Iran komen te vervallen? Kunt u aangeven of er per direct sancties komen te vervallen, zoals Iran stelt, of dat deze vervallen wanneer het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) heeft vastgesteld dat er belangrijke vooruitgang is geboekt, zoals de Verenigde Staten heeft aangegeven?
De opschorting van nucleair-gerelateerde sancties zal worden gekoppeld aan de uitvoering van de door Iran te nemen stappen. De concrete invulling hiervan moet nu nader worden uitgewerkt.
Kunt u aangeven hoe u de effecten van het akkoord op de stabiliteit en veiligheid in de regio inschat? Kunt u daarbij ingaan op zowel de (beoogde) positieve effecten als op de (potentiële) risico’s of bezwaren zoals door een aantal regionale spelers zijn geuit?
De overeenstemming over de parameters voor een alomvattend akkoord is er op gericht om te voorkomen dat Iran de beschikking krijgt over een kernwapen. Dit zou de stabiliteit en veiligheid in de regio immers ernstig verslechteren en een regionale nucleaire wapenwedloop kunnen ontketenen. Een alomvattend akkoord zou een positief effect hebben op de veiligheidssituatie in het Midden-Oosten. Bovendien zou er na de totstandkoming van een alomvattend akkoord meer ruimte zijn om via het diplomatieke spoor ontwikkelingen in de regio en de Iraanse rol daarbij met Iran te bespreken. Van groot belang is dat er een ontspanning komt in de relatie tussen Iran en Saoedi Arabië. Wederzijds wantrouwen herbergt het risico van verharde acties via proxies.
Kunt u aangeven in hoeverre en op welke wijze de mensenrechtensituatie in Iran is ingebracht bij de onderhandelingen met Iran? Kunt u aangeven op welke wijze de mensenrechten meegewogen zullen worden bij besluitvorming over mogelijke verlichting van sancties?
De onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran zijn gericht op het adresseren van de zorgen van de internationale gemeenschap over het nucleaire programma van Iran. Dit betekent dat alleen nucleair-gerelateerde sancties zullen worden verlicht en dat sancties met betrekking tot o.a. mensenrechten onaangetast zullen blijven. Enkele leden van de E3+3 hebben duidelijk aangegeven, net als Nederland, de zorgen over mensenrechtensituatie in Iran te zullen blijven adresseren.
Kunt u aangeven wat de inbreng is geweest van de Europese Unie middels de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid? Op welke wijze heeft Nederland hierin haar aandeel gehad? Kunt u de inzet van Nederland nader specificeren?
De EU Hoge Vertegenwoordiger (HV) voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid faciliteert de onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran, onder andere als voorzitter van de onderhandelingen.
Nederland steunt de onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran en werkt nauw samen met de E3+3 en EDEO als het gaat om het nucleaire programma van Iran en de vormgeving en uitvoering van sancties. Het is de inzet van het kabinet om de E3+3 en het IAEA te ondersteunen in hun werk om te verzekeren dat het Iraanse nucleaire programma geheel en uitsluitend vreedzaam van aard is. Nederland heeft verder bijna een half miljoen euro bijgedragen aan het IAEA om het interim--akkoord uit november 2013 te verifiëren.
Wat is uw inschatting over de kansen op het definitieve akkoord dat er vóór 30 juni moet liggen? Kunt u tevens aangeven waar de mogelijke knelpunten liggen?
Met de overeenstemming over de parameters is een belangrijke stap gezet richting een alomvattend akkoord. De kansen op een dergelijk akkoord zijn hiermee groter geworden, maar onder meer de invulling van de sanctieverlichting, de nucleaire onderzoekscapaciteit van Iran en opheldering over de mogelijk militaire dimensie zijn nog mogelijke knelpunten. De onderhandelingen die de komende maanden zullen plaatsvinden zullen naar verwachting gepaard gaan met politieke retoriek om de eigen positie te versterken. Het kabinet hoopt van harte dat de partijen het voor 30 juni eens zullen worden.
Nederlandse jihadisten die bij de Turks-Syrische grens worden opgepakt door de Turkse autoriteiten |
|
Magda Berndsen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel Nederlanders zijn tot op heden aangehouden door de Turkse autoriteiten bij het inreizen naar dan wel uitreizen van Syrië en wanneer is dat precies gebeurd?1
Dit is niet met zekerheid te zeggen, daar ervan uit mag worden gegaan dat niet alle Nederlanders met Nederlandse identiteitspapieren reizen. Vermoedelijk reizen diverse Nederlandse jihadgangers op andere paspoorten. Ook is het mogelijk dat zij Nederlandse paspoorten weggooien, doorgeven of verkopen als ze eenmaal in Turkije zijn. De Nederlandse ambassade in Ankara is sinds begin 2015 door de Turkse autoriteiten geïnformeerd over ongeveer 10 personen met de Nederlandse nationaliteit die niet toegelaten werden tot Turkije c.q. verwijderd werden uit Turkije in verband met het vermoeden dat betrokkenen zich wilden aansluiten of zouden hebben aangesloten bij de strijd in Syrië. In 2014 betrof het – over het gehele jaar – een soortgelijk aantal.
Wat gebeurt er met de Nederlanders en EU-burgers die door Turkije als jihadist dan wel Syriëganger worden opgepakt?
Turkije is op internationaal vlak actief om aspirant-jihadstrijders tegen te houden en om uitreis te voorkomen. Bestrijding van terrorisme is voor Turkije een prioriteit. Bij personen die zijn aangehouden bij het in- of uitreizen, heeft Turkije tot op heden gehandeld als soeverein land op basis van zijn vreemdelingenwetgeving. Het weigert mensen de toegang tot hun land of verklaart ze na illegale grensoverschrijdingen tot ongewenst vreemdeling. Nederlandse jihadgangers worden na afwikkeling van de strafrechtelijke of de vreemdelingrechtelijke procedure dan ook verwijderd uit Turkije, en de Nederlandse autoriteiten worden hiervan op de hoogte gesteld.
Welke afspraken hebben Nederland en de EU met Turkije over de afhandeling van gearresteerde Nederlandse, dan wel EU jihadisten en of Syriëgangers?
Er zijn hierover bilateraal en in EU-verband geen afspraken gemaakt met Turkije.
Heeft u tot op heden uitleveringsverzoeken ingediend bij Turkije ten aanzien van Nederlandse jihadisten die op doorreis naar of afkomstig uit Syrië zijn gearresteerd? Zo ja, ten aanzien van hoeveel personen en wanneer precies?
Bij voorkomende gevallen zou Nederland kunnen overwegen uitleveringsverzoeken in te dienen. Tot op heden is dat echter niet aan de orde geweest. Er zijn frequente contacten tussen de Nederlandse politieliaison in Ankara en het OM over Syrië-gangers, en over de samenwerking tussen Nederland en Turkije. Op de vraag of het voornemen bestaat uitleveringsverzoeken in te dienen, kan met het oog op belangen van opsporing en vervolging geen antwoord gegeven worden.
Bent u voornemens om uitleveringsverzoeken in te dienen bij de Turkse autoriteiten ten aanzien van Nederlanders die daar zijn aangehouden vanwege inreizen naar of uitreizen van Syrië? Zo ja, voor hoeveel gevallen en wanneer? Zo nee, waarom niet, welk vervolg staat hen in dat geval in Turkije te wachten en op welke manier houdt Nederland vinger aan de pols?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de vijf Nederlanders die onlangs in Turkije zijn gearresteerd omdat zij op zaterdag 28 maart de grens met Syrië hebben willen oversteken, jihadisten? Zo ja, heeft Nederland contact met Turkije over uitlevering van de vijf Nederlanders?
Over individuele zaken worden geen uitspraken gedaan in het openbaar.
Indien Nederlandse jihadisten die niet in Syrië sneuvelen, in Turkije worden opgepakt en vervolgens worden vrijgelaten, welke maatregelen neemt Nederland dan zodat zij niet ongecontroleerd terug kunnen komen in de EU en in Nederland, om hen alsnog in Nederland te vervolgen, dan wel om hun poging om alsnog via andere routes uit te reizen naar Syrië te verhinderen?
Voor alle onderkende uitreizigers die zich aangesloten hebben bij een terroristische strijdgroepering, wordt indien mogelijk een strafdossier opgebouwd. In de situatie dat iemand terugkeert naar Nederland wordt beoordeeld of strafrechtelijk handelen in de rede ligt. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden.
Om mogelijke jihadistische reisbewegingen te verstoren of beperken treft de Nederlandse overheid een aantal maatregelen. Zo kan bijvoorbeeld het paspoort van een onderkende uitreiziger worden gesignaleerd ter vervallenverklaring. Ter voorkoming van illegale uitreis wordt bovendien de persoon en/of reisdocumenten gesignaleerd in het nationale opsporingssysteem en het Schengeninformatiesysteem. Deze informatiesystemen mogen worden nageslagen bij zowel grenscontroles, door de KMar, alsmede bij controles door de politie in het land. Dit alles gebeurt met inachtneming van de dwingende wet- en regelgeving en nationale en internationale rechtsorde. Verder is er een wetsvoorstel in procedure die de mogelijkheid om uit te reizen naar een strijdgebied beperkt door het opleggen van een uitreisverbod, waarmee het uitreizen naar jihadistische strijdgebieden wordt bemoeilijkt. Om de mogelijkheden van detectie van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd, aan de Schengenbuitengrenzen, verder te vergroten, is tevens een wijziging van de Paspoortwet in voorbereiding met als doel paspoorten en Nederlandse identiteitskaarten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd, van rechtswege te laten vervallen en het mogelijk te maken een alternatieve identiteitskaart te verstrekken.
De vervolgings- en berechtingsstrategie van verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 op 17 juli 2014 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw belofte gedaan in de brief van 9 oktober1 dat u voor of omstreeks 28 november 2014 met een brief zou komen over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van eventuele verdachten die betrokken zijn bij het neerhalen van vlucht MH17 op 17 juli 2014?
Ja.
Herinnert u zich de motie-Omtzigt van 12 februari 20152 waarin is verzocht om binnen twee maanden een brief met de mogelijkheden tot vervolging en de mate van internationale overeenstemming te ontvangen? Hoe verhouden de uitspraken van de Minister van Veiligheid en Justitie bij Nieuwsuur op 3 april 2015 zich tot het oordeel van het kabinet over de motie-Omtzigt waarin het kabinet juist ontraadde om nu een vervolgingsstrategie te formuleren?
Ja. Het kabinet heeft de motie ontraden, maar tegelijkertijd toegezegd op een later moment een vervolgingsstrategie te zullen formuleren. Het voortijdig naar buiten brengen van vervolgingsstrategieën is niet in het belang van het onderzoek. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft met zijn uitspraken geen vervolgingsstrategie geformuleerd, maar nogmaals het kabinetsstandpunt onderstreept dat er van vervolging en berechting sprake moet zijn.
Herinnert u zich de uitspraak van de ambtsvoorganger van de Minister van Veiligheid en Justitie tijdens het Algemeen overleg van 5 februari 2015 waarin hij zei dat «wanneer het internationale onderzoek dat toelaat, de Kamer alsnog middels een notitie wordt geïnformeerd over de vervolgingsmogelijkheden»? Wanneer kan de Kamer de verzochte en tevens door het kabinet toegezegde notitie over de vervolgingsmogelijkheden tegemoet zien, gelet op de uitspraken van de Minister van Veiligheid en Justitie in Nieuwsuur op 3 april 2015 over de vervolgingsmogelijkheden?
Ja. De ambtsvoorganger van de Minister van VenJ heeft aan de Tweede Kamer een notitie toegezegd over vervolgingsmogelijkheden wanneer het strafrechtelijk onderzoek dat toelaat, en heeft daaraan toegevoegd dat daarvoor nog geen concrete termijn kon worden aangegeven. Het strafrechtelijk onderzoek is in volle gang en het is van het grootste belang dat dit in alle rust kan blijven plaatsvinden, zonder dat het openbaar ministerie voor de voeten wordt gelopen. De gedane toezegging zal gestand worden gedaan op het moment dat dit het strafrechtelijk onderzoek niet kan verstoren. Op welke datum dat zal zijn, zal worden bezien in overleg met het OM en de landen die aan het Joint Investigation team (JIT) deelnemen.
Kunt u naar aanleiding van uitspraken van de Minister van Veiligheid en Justitie in Nieuwsuur op 3 april 2015 aangeven wat voor het kabinet het uitgangspunt is om de daders van het neerhalen van vlucht MH17 ter verantwoording te roepen, zichtbare veroordeling in persoon of desnoods bij verstek? Moet de berechting voor een Nederlandse rechtbank plaatsvinden? Zo ja, welke voorbereidende maatregelen worden daarvoor met de rechterlijke macht getroffen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de verantwoordelijken voor de ramp met vlucht MH17 worden vervolgd. Over de wijze waarop dat gebeurt, zal mede in internationaal verband moeten worden gesproken. Het kabinet kan daarover op dit moment geen nadere mededelingen doen en verwijst naar het antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt de uitspraak van de Minister van Veiligheid en Justitie in Nieuwsuur op 3 april jongstleden dat als «zichtbare veroordeling» niet lukt desnoods veroordeling bij verstek moet plaatsvinden, zich tot de uitspraak van internationaalrechtelijk expert en advocaat Gert Jan Knoops in diezelfde uitzending dat «voor internationale misdrijven binnen internationaal recht de regel is dat geen berechting bij verstek plaatsvindt»?
De Minister van VenJ heeft opgemerkt dat een zichtbare vervolging in persoon in het belang is van de nabestaanden. Zoals gezegd staat op dit moment nog niet vast waar en op welke wijze de vervolging zal plaatsvinden. Dat geldt ook voor de vraag voor welke strafbare feiten berechting zal plaatsvinden. Daarnaast worden op voorhand geen opties voor het vormgeven van vervolging en berechting uitgesloten. Bij een internationaal vormgegeven berechting is, zoals de heer Knoops stelt, tot dusver meer gebruikelijk dat de verdachte op zitting aanwezig is. Indien de toepasselijke processuele regels dat toelaten, kan berechting bij verstek echter ook in een dergelijke setting tot de mogelijkheden behoren. Hetzelfde geldt bij een op grond van nationaal strafprocesrecht vormgegeven vervolging of berechting.
Waar baseert de Minister van Veiligheid en Justitie zijn «goede hoop» op dat de verdachten berecht zullen worden, zoals hij te kennen gaf in de uitzending van Nieuwsuur?
In het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17 is een goede internationale samenwerking tot stand gekomen. Alle landen zijn bovendien door middel van de VN Veiligheidsraad-resolutie 2166 opgeroepen om mee te werken aan de vervolging van de daders. Aan het feit dat deze daad zoveel landen heeft geschokt en getroffen, ontleent het kabinet goede hoop dat de verdachten uiteindelijk berecht zullen worden.
Welke inspanningen worden verricht om de verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 in persoon in Nederland te kunnen berechten?
Op dit moment staat nog niet vast waar en op welke wijze de vervolging zal plaatsvinden. Verschillende opties worden onderzocht, waarbij nauwe afstemming met andere betrokken landen nodig zal zijn. Het kabinet blijft internationaal voortdurend aandacht vragen voor het belang van niet alleen de opsporing, maar ook de berechting van de daders.
Welke kansen en obstakels biedt het Europees uitleveringsverdrag voor uitlevering van Russische verdachten naar Nederland?
Zolang het Openbaar Ministerie nog geen verdachten heeft aangewezen, kan het kabinet niet speculeren over de nationaliteit van eventuele verdachten, noch over de kansen en obstakels voor uitlevering naar Nederland.
Wat zijn de belangrijkste obstakels voor het Openbaar Ministerie om de verdachten op te kunnen pakken en in persoon in Nederland te kunnen berechten?
Zoals uit de voorgaande antwoorden volgt, is nog niet bepaald waar en op welke wijze berechting zal moeten plaatsvinden.
Welke voortgang wordt gemaakt met de uitvoering van de motie-Omtzigt3, waarin wordt aangegeven dat geen sprake mag zijn van amnestie en gratie voor de daders van de aanslag op vlucht MH17 op 17 juli 2014 en waarin wordt gevraagd om expliciet van Rusland en Oekraïne garanties te krijgen dat zij niet akkoord gaan met een amnestie? Kunt u uitsluiten dat voor verdachten en daders van de aanslag op de MH17 een beroep zal worden gedaan op de amnestie en pardon-regelingen van Minsk-2?
Zoals wij ook hebben gemeld in de stand van zaken brief MH17 van 14 april 2015, spant Nederland zich in voor een spoedige beantwoording van de vragen die door het lid Omtzigt zijn gesteld aan de Raad van Ministers van de Raad van Europa, conform diens motie van 11 maart 2015.
Onder de omstandigheden zoals die in de brief uiteengezet zijn, meent het kabinet dat de amnestieregeling waarover wordt gesproken in de overeenkomst van Minsk van 12 februari 2015 geen betrekking heeft op de verantwoordelijken voor het neerhalen van vlucht MH17. Uw Kamer is ook per brief geïnformeerd over de garantie van president Porosjenko van Oekraïne en marge van de informele bijeenkomst van de leden van de Europese Raad te Brussel (Kamerstuk 33 997, nr. 35).
Kunt u deze vragen vóór 20 april 2015 beantwoorden, gezien de meermaals door de Kamer gedane verzoeken om kennis te kunnen nemen van de vervolgingsstrategie en de meermaals gedane toezeggingen van de zijde van het kabinet om de Kamer daarover te informeren?
Ja, op 20 april.
Amerikaanse sancties tegen Venezuela |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de sanctiemaatregelen die de Verenigde Staten hebben getroffen tegen Venezuela, specifiek in het licht van Venezuela als het grootste buurland van het Koninkrijk?
De bilaterale betrekkingen tussen Venezuela en VS staan al langere tijd onder druk. De beide landen hebben in de loop der tijd maatregelen over en weer genomen, waaronder het instellen van visumbeperkingen. De Amerikaanse sancties van 9 maart jl. zien toe op reisbeperkingen van zeven Venezolaanse regeringsfunctionarissen en bevriezing van hun tegoeden. Dit betreft een kwestie tussen de VS en Venezuela. Overigens lijken de diplomatieke spanningen niet het economisch verkeer tussen beide landen te raken.
Bent u bereid – in Europees verband – gebruik te maken van dit momentum om aan te sluiten bij de Amerikaanse oproep om de politieke gevangenen – waaronder tientallen studenten – vrij te laten?
In de meest recente verklaring (24 februari jl.) heeft de woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini, mede namens alle lidstaten van de EU, zorgen uitgesproken over de behandeling van de gedetineerde oppositieleden en studenten in Venezuela en opgeroepen de beschuldigingen snel en onpartijdig te onderzoeken.
Is het noodzakelijk om de, wat u zelf noemt, «goede betrekkingen» tussen Nederland en Venezuela bij te stellen, en net als de VS persoonsgerichte sancties in te stellen tegen mensenrechtenschenders en personen die de democratie ondergraven?
Zoals in Kamerbrief (Minbuza-2015.57347 d.d. 27 februari 2015) aangegeven, liggen de geografische ligging van het Koninkrijk, de historische banden en de verwevenheid van de samenlevingen en de economische relatie ten grondslag aan de betrekkingen tussen het Koninkrijk en Venezuela. Het is in het belang van het Koninkrijk dat de diplomatieke kanalen goed functioneren, dat incidenten worden voorkomen en belangen kunnen worden behartigd. Het bestaan van een dialoog en diplomatieke kanalen schept ook de mogelijkheid om het gesprek aan te gaan over het belang van het starten van gesprekken met de oppositie teneinde de situatie in politieke en economische zin te verbeteren.
Zo neen, op welke manier worden de goede banden tussen Nederland en het Caribisch deel van het Koninkrijk ingezet om de Venezolaanse autoriteiten te benaderen volgens het principe «less for less, more for more»?
Zie antwoord vraag 3.
Het vermeende ongemak van politie en Openbaar Ministerie over de rol van de AIVD bij het onderzoek naar de ramp met de MH-17 |
|
Louis Bontes (GrBvK), Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek», waarin naar voren komt dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek naar de MH17-ramp zouden frustreren door informatie achter te houden?1
In reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek» weerspreekt het kabinet met klem dat in het onderzoek naar de vliegramp met de MH17 door de AIVD informatie wordt achtergehouden. De samenwerking binnen het onderzoek is goed. Alles is er op gericht de oorzaak van de vliegramp te achterhalen en de verantwoordelijken voor de rechter te brengen.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er ergernis bestaat bij de politie en het OM over de rol van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij het onderzoek?
Nee.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er, met een beroep op wetten en regels, informatie wordt onthouden door de AIVD die volgens de politie en het OM nodig is voor een adequaat onderzoek?
Nee.
Wanneer heeft u voor het laatst aan tafel gezeten met de politie, het OM en de AIVD om te spreken over het onderzoek naar de MH17-ramp en de praktische afhandeling af te stemmen?
Elke twee weken vindt binnen de Interdepartementale en de Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne intensief overleg plaats, op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. De beide onderzoeken komen daar steevast aan de orde.
De verantwoordelijke ministers hebben minimaal één keer per week, maar in de praktijk nog vaker, contact met de leiding van respectievelijk de politie, het OM en de AIVD. Daarbij komt ook zeer regelmatig het onderzoek naar de MH17 aan de orde.
Op welke manier en hoe vaak houdt u de vinger aan de pols bij deze organisaties ten aanzien van het onderzoek?
Het OM onderzoek naar de ramp vindt plaats in het kader van het JIT en is onafhankelijk. De Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne bespreekt elke twee weken de door het kabinet te nemen stappen met betrekking tot de afwikkeling van de MH17, daarbij komt ook de voortgang van de onafhankelijke onderzoeken aan bod voor zover relevant voor het kabinet.
Bent u bereid, als u geen signalen hebt ontvangen over ergernis, zo snel mogelijk in overleg te treden met de genoemde organisaties om eventuele onduidelijkheden of frustraties weg te nemen?
Alle genoemde organisaties hebben duidelijk uitgesproken dat er goed wordt samengewerkt en dat er geen sprake van is dat de AIVD informatie achterhoudt. Een nader overleg over eventuele onduidelijkheden of frustraties is dan ook niet aan de orde.
Kunt u, gezien het belang en de urgentie van het onderzoek, deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een farmaceutisch bedrijf dat zich onlangs in Nederland heeft gevestigd, doodstraf-medicatie levert aan de Amerikanen |
|
Steven van Weyenberg (D66), Magda Berndsen (D66), Wouter Koolmees (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Opstelten (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt de berichtgeving dat het in Nederland gevestigde farmaceutische bedrijf Mylan het spierverslappende middel rocuroniumbromide aan Amerika levert ter uitvoering van de doodstraf?1 Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte van deze activiteit van het bedrijf?
De berichtgeving dat de door Mylan geproduceerde rocuroniumbromide gebruikt wordt bij de uitvoering van de doodstraf in Amerikaanse gevangenissen kan het kabinet bevestigen noch ontkennen. In een schriftelijke reactie van Mylan (6 maart jl.) stelt het bedrijf dat het geen rocuroniumbromide levert aan gevangenissen. Verder stelt Mylan dat het niet op de hoogte is van gevallen waarin het product door derden aan gevangenissen wordt geleverd of voor andere doeleinden wordt gebruikt dan wettelijk toegestaan in de Verenigde Staten, namelijk verdoving bij operaties. Volgens de mensenrechtenorganisatie Reprieve sluit Mylan echter niet systematisch uit dat het product voor de doodstraf wordt aangewend. De aantijgingen in de uitzending van Nieuwsuur aan het adres van Mylan worden door het kabinet serieus genomen en vormen voldoende grond om het gesprek met Mylan aan te gaan. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd op 6 februari door APG op de hoogte gesteld van de kwestie.
Wat is uw reactie op het bericht van advocaat Bart Stapert in Nieuwsuur dat het middel van Mylan in januari nog is toegepast bij de executie van de Amerikaanse gevangene Charles Warner in Oklahoma? Zijn sindsdien meer executies voltrokken met het middel van Mylan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de levering van executie-medicatie door een in Nederland gevestigd en daarmee Nederlands bedrijf zich tot het Nederlandse standpunt over de doodstraf?
Het kabinet is principieel tegen de doodstraf en zet zich in voor wereldwijde afschaffing ervan. Het kabinet verzet zich ook tegen de uitvoer van middelen die voor de doodstraf gebruikt kunnen worden. Op basis van EU-verordening 1236/20052 geldt een uitvoerverbod voor goederen die uitsluitend te gebruiken zijn voor de doodstraf (en foltering). Het middel in kwestie (rocuroniumbromide) valt echter niet onder de reikwijdte van de verordening. Bovendien vindt, voor zover bij het kabinet bekend, de productie van rocuroniumbromide door Mylan in India plaats. Dat betekent dat de huidige Europese exportcontrole hierop niet van toepassing is. Het feit dat Mylan nu in juridische zin in Nederland gevestigd is, verandert daar niets aan.
Verordening 1236/2005 wordt momenteel herzien. In dat kader zet Nederland zich er in Brussel actief voor in om het EU-instrumentarium te versterken, onder andere om in specifieke gevallen te kunnen ingrijpen en export tegen te gaan, ook als de betreffende stof niet op de lijst staat of als de export niet vanuit Nederland plaatsvindt, maar wel gefaciliteerd wordt.3 Ook zal Nederland in EU-verband voorstellen om rocuroniumbromide toe te voegen aan de lijst behorend bij EU-verordening 1236/2005, zodat de Europese exportcontrole ook op deze stof van toepassing wordt.
Verder verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan de UN Guiding Principles on Business and Human Rightsen aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. In de OESO-richtlijnen staat onder andere dat bedrijven «het veroorzaken van of het bijdragen aan ongunstige effecten op mensenrechten [dienen] te voorkomen en zulke effecten [dienen] aan te pakken wanneer zij zich voordoen».4 Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal Mylan hierop wijzen.
Overigens heeft (doodstraf)advocaat dhr. Stapert aangegeven een melding te hebben ingediend bij het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen inzake de vermeende schendingen van de richtlijnen door Mylan.
Hoe verhoudt de levering van executie-medicatie door een in Nederland gevestigd bedrijf zich tot het Europese exportverbod op executie-medicatie dat stelt dat bedrijven medicijnen alleen mogen exporteren als gegarandeerd is dat deze niet voor executies worden gebruikt en het daaraan verbonden streven van de lidstaten van de EU om de doodstraf wereldwijd uit te bannen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wijziging is opgetreden in de verantwoordelijkheid van het bedrijf om het Europese executieverbod en mensenrechten te respecteren nu het bedrijf zich in Nederland heeft gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om het bedrijf aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid om mensenrechten en het Europese exportverbod te respecteren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de berichtgeving dat Nederlandse pensioenuitvoerders APG en PGGM nog steeds beleggen in Mylan ondanks de levering van verboden executie-medicatie door het farmaceutische bedrijf? Zo ja, hoe groot is het belang van Nederlandse pensioenfondsen in Mylan op dit moment precies en wat betekent de vestiging van het bedrijf in Nederland voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Nederlandse beleggers en in het bijzonder van Nederlandse pensioenfondsen om niet te beleggen in activiteiten die in strijd zijn met mensenrechten dan wel met wet- en regelgeving?
De berichtgeving klopt dat APG en PGGM namens de pensioenfondsen ABP respectievelijk PFZW beleggingen beheren in Mylan. Die beleggingen bedragen respectievelijk 21,2 miljoen euro en 14,2 miljoen euro.5 APG heeft zijn belang in Mylan wel sterk teruggebracht, mede vanwege de zorgen over de mogelijkheid dat producten van Mylan voor de doodstraf gebruikt worden.
Pensioenuitvoerders en -fondsen zijn zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Het kabinet verwacht wel dat Nederlandse pensioenuitvoerders en andere beleggers handelen in lijn met de OESO-richtlijnen. De vestiging van Mylan als Nederlands bedrijf verandert daaraan niets wezenlijks. In het geval van de beleggers gaat het om een mogelijk nadelig effect op mensenrechten dat niet door hen is veroorzaakt, maar dat wel direct verbonden is met hun activiteiten via een zakelijke relatie. Volgens de OESO-richtlijnen dienen de beleggers hun invloed via die zakelijke relatie aan te wenden om het nadelige effect op de mensenrechten te voorkomen of te verminderen. De beleggers APG en PGGM voldoen aan die verantwoordelijkheid met hun pogingen Mylan te bewegen zijn distributiesysteem zodanig aan te passen dat gebruik voor de doodstraf wordt uitgesloten. Als zij alle beleggingen ongezien zouden terugtrekken, zou hun invloed immers verloren gaan.
Heeft Mylan bij fiscale vestiging in Nederland vooraf afspraken gemaakt met de Nederlandse belastingdienst in de vorm van een advance pricing agreement (APA) of een advance tax ruling (ATR)? Zo ja, was bij het maken van de fiscale afspraken bekend dat het bedrijf zich bezighoudt met executie-medicatie? Hoe verhouden fiscale afspraken zich tot Europese wet- en regelgeving en tot OESO richtlijnen voor internationale ondernemingen? Kunnen dit soort activiteiten die niet rijmen met het Nederlandse standpunt over de doodstraf en met Europese wet- en regelgeving en met mensenrechten, reden zijn voor de belastingdienst om geen rulings met een internationale onderneming aan te gaan of om op rulings terug te komen?
Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat niet toe informatie bekend te maken over de belastingpositie van een individuele belastingplichtige, zoals in het onderhavige geval Mylan.
Wel is het mogelijk een reactie te geven op de vraag hoe zekerheid vooraf – in de vorm van een APA of een ATR – zich verhoudt tot de internationale spelregels. Een APA (Advance Pricing Agreement) geeft zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning of over een methode voor de vaststelling van een dergelijke beloning voor grensoverschrijdende transacties (goederen en dienstverlening) tussen gelieerde lichamen of tussen onderdelen van eenzelfde lichaam.
Een ATR (Advance Tax Ruling) geeft zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van een voorgenomen transactie of samenstel van transacties voor bepaalde internationale onderwerpen. Het betreft veelal een combinatie van vragen, bijvoorbeeld over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in internationale structuren, of over de vraag of al dan niet sprake is van een vaste inrichting in Nederland van een in het buitenland gevestigd lichaam dan wel of
anderszins sprake is van buitenlandse belastingplicht.
Een APA of ATR wordt altijd binnen de grenzen van de wetgeving afgegeven. Een voorbeeld van een wettelijke bepaling die in dit verband van belang is, is artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Hiermee heeft Nederland in 2002 de door de OESO (en VN) onderschreven zakelijkheidstoets (het arm’s length-beginsel) in het kader van de verrekenprijzen (transfer pricing) gecodificeerd. Deze OESO-toets is erop gericht economisch dubbele belastingheffing te voorkomen en kunstmatige verschuiving van winsten tegen te gaan. Op basis van het arm’s length-beginsel kan de inspecteur daarom de winst van een onderneming corrigeren, indien voor transacties binnen het concern voorwaarden worden overeengekomen die afwijken van voorwaarden die door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen.
De Nederlandse belastingwetgeving is naar haar strekking amoreel. Dat betekent dat de Belastingdienst bij de uitvoering van deze regels geen waardeoordeel heeft over de oorsprong van de inkomsten. Dat doet ook recht aan het beginsel van fiscale neutraliteit, wat de rechtsgelijkheid ten goede komt.
De bepalingen in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen die betrekking hebben op belastingen, gaan specifiek over de manier waarop bedrijven moeten voldoen aan belastingwetgeving in de landen waar zij opereren.
Is Mylan voornemens om te stoppen met het leveren van spierverslappers aan Amerikaanse gevangenissen die het Mylan-product gebruiken in de dodelijke injectie? Zo nee, welke maatregelen neemt het kabinet tegen Mylan indien het bedrijf ondanks zijn vestiging in Nederland, de levering van executie-medicatie niet staakt?
Naar aanleiding van de melding van APG heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met Mylan. We zijn in gesprek met Mylan over beleid en intenties van het bedrijf naar aanleiding van de Nieuwsuuruitzending.
De ontvoering van tenminste 150 Syrische christenen |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zeker 150 christenen zouden zijn ontvoerd in het Noord-Oosten van Syrie?1
Ja.
Welke materiële en militaire steun heeft Nederland inmiddels gegeven aan de Koerden in Irak?
De Nederlandse materiële steun aan de Koerdische Autonome Regio (KAR) bestaat uit 1.000 stuks gevechtshelmen en kogelwerende vesten. Daarnaast heeft Nederland, zoals aangegeven in de artikel-100 brief, het transport verzorgd van wapens die door Oost-Europese landen en Duitsland aan de Koerdische Autonome Regio beschikbaar zijn gesteld. De Nederlandse militaire steun bestaat uit de inspanningen van de Nederlandse opleiders voor de training van de Koerdische Peshmerga. Sinds medio februari nemen 3 teams van Nederlandse instructeurs deel aan de opleidingscyclus van de internationale coalitie in Koerdistan. Zie hiervoor ook de brieven aan uw Kamer, d.d. 21 augustus 2014 (Kamerstuk 27 925, nr. 495) en 5 februari 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 528).
Voorts wordt via de VN, de ICRC en NGO’s humanitaire hulp gegeven aan ontheemden en Syrische vluchtelingen in Irak (het grootste gedeelte van de vluchtelingen uit Syrië in Irak bevindt zich in de KAR). De Nederlandse bijdrage hieraan sinds juni 2014 bedraagt 20,3 mln. euro. Tot slot draagt Nederland bij aan ontmijningsactiviteiten in Irak. De Nederlandse bijdrage hiervoor is 5,3 mln. voor het tijdvak 2012–2016.
Wordt die steun ook gekoppeld aan inzet van de Koerden voor bescherming van de overige minderheden zoals de Yazidi's en christenen? Op welke wijze gebeurt dat?
Het kabinet hecht er op de eerste plaats aan waardering voor de autoriteiten en bevolking van de Koerdische Autonome Regio, gezien de grote aantallen vluchtelingen en ontheemden – waaronder veel christenen en yezidi’s – die opvang krijgen in de KAR.
De steun aan de Koerden is primair gericht op het opleiden van Iraaks Koerdische Peshmerga, zodat zij kunnen voorzien in veiligheid voor en de bescherming van alle burgers in de KAR. Het kabinet is zich bewust van de kwetsbare positie die minderheden hier innemen. Mede om die reden zijn respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht als dwarsdoorsnijdend thema opgenomen in de door de Nederlandse missie verzorgde trainingen van de Iraakse strijdkrachten en de Koerdische Peshmerga. Zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 5 februari 2015 streeft zowel het Ministry of Peshmerga als de coalitie naar inclusiviteit van de trainingen. Eind vorig jaar is bijvoorbeeld al een groep Yezidi’s opgeleid. De selectie van de te trainen eenheden is aandachtspunt en onderwerp van gesprek met lokale en coalitiepartners.
Op welke wijze maakt de bescherming van minderheden onderdeel uit van de integrale veiligheidsvisie in de strijd tegen ISIS? Welke mogelijkheden tot verbeteringen ziet u hier nog? Welke inzet zou Nederland en de Europese Unie kunnen plegen op dit punt?
De dreiging ten aanzien van yezidi’s op Mount Sinjar en de val van Mosul waren belangrijke triggers voor het militaire optreden van de coalitie tegen ISIS in Irak. De bescherming van religieuze minderheden is derhalve een belangrijke doelstelling van de inzet van de coalitie. In de bredere politieke inzet om de voedingsbodem voor ISIS weg te nemen is veel aandacht voor de root causes van het conflict, hetgeen zich onder meer vertaalt in een voortdurend aandringen op dialoog en inclusiviteit in Irak.
Op dat vlak zijn inmiddels belangrijke stappen gezet. Niet in het minst de formatie van een inclusieve regering, die vooralsnog een voortvarende aanpak betracht. Het kabinet is zich bewust van de complexe omstandigheden waarin de Iraakse regering moet opereren. Evenwel is het zaak dat de regering voortgang blijft maken met zaken als nationale verzoening en hervorming van de veiligheidsstructuren, zodat de vrijheid en veiligheid van alle Iraakse bevolkingsgroepen gewaarborgd wordt. Daarover wordt met de Iraakse autoriteiten, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, frequent overlegd.
In de Gemeenschappelijke Mededeling van de Europese Commissie en EDEO «Elements for an EU regional strategy for Syria and Iraq as well as the Da'esh threat», wordt eveneens stilgestaan bij het lot van religieuze en etnische minderheden in Irak (en Syrië). De verschillende elementen van de Gemeenschappelijke Mededeling worden nader uitgewerkt, hetgeen kansen biedt voor extra inzet van middelen gericht op inclusiviteit, sektarische verzoening en de verbetering van de positie van minderheden. Het kabinet heeft actief meegewerkt aan de Gemeenschappelijke Medewerking en blijft nauw betrokken bij de nadere uitwerking.
In EU-verband wordt eveneens gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw actieplan mensenrechten (2015–2019), waarin het mensenrechteninstrumentarium wordt aangepast aan de veranderende aard van conflicten, waarbij steeds vaker niet-statelijke actoren als ISIS grootschalige mensenrechtenschendingen begaan.
Op welke manier zou de internationale gemeenschap zich kunnen inzetten om de nu ontvoerde christenen in Syrië vrij te krijgen? Wat zou Nederland of de Europese Unie daartoe kunnen bijdragen?
Het kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de berichten over de ontvoering. Op politiek niveau hebben verschillende actoren zich, tot op het hoogste niveau, uitgesproken tegen de ontvoering van de christenen in Syrië (w.o. de VN Veiligheidsraad, de VS, Duitsland en Nederland). Openbare bronnen maken inmiddels melding van de vrijlating van circa twintig van de ontvoerde christenen. Ook is bekend dat ISIS door coalitievliegtuigen bestookt wordt in het gebied waar de christenen ontvoerd zijn. Resultaten van deze acties zijn het kabinet nog niet bekend. Mogelijkheden om op de grond te acteren zijn er binnen het door ISIS bezette gebied niet, omdat de coalitie geen grondtroepen binnen het land heeft en omdat het de coalitie op dit moment ontbreekt aan een geloofwaardige partner op de grond. Niettemin is het van groot belang dat prioriteit wordt gegeven aan deze ernstige misdaden tegen christenen.
Wat zou de internationale gemeenschap kunnen doen om achtergebleven ouderen en vrouwen van wie de dorpen nu ook dreigen te worden ingenomen door ISIS te ontzetten of te evacueren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Een AOW-korting voor niet-werkende gezinsleden van Nederlandse werknemers bij diverse internationale organisaties in Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het, zoals uit gesprekken met burgers is vernomen, dat Nederlandse gezinsleden zonder eigen inkomsten uit dienstbetrekking, zelfstandige onderneming of uitkering van werknemers van verschillende internationale/volkenrechtelijke organisaties geen AOW-rechten opbouwen als gevolg van de zetelverdragen die met deze organisaties zijn gesloten? Zo ja, kunt u aangeven om welke internationale/volkenrechtelijke organisaties dit gaat?
De sociale zekerheidspositie van werknemers en hun gezinsleden is geregeld in de zetelovereenkomsten die Nederland met de volkenrechtelijke organisatie sluit. Tijdens het onderhandelingsproces over de inhoud van de zetelovereenkomst tussen de Nederlandse overheid en de volkenrechtelijke organisatie komt voor wat betreft de sociale verzekeringspositie van de werknemers en hun gezinsleden de vraag aan de orde welk stelsel van toepassing dient te zijn, het Nederlandse of dat van de betreffende internationale organisatie. Daarbij kan er óf voor het Nederlandse stelsel worden gekozen óf voor het stelsel van de internationale organisatie. De keuze voor het ene of andere stelsel omvat vervolgens de gehele sociale zekerheid en niet alleen de AOW-verzekering. Personen die onder het eigen stelsel van de volkenrechtelijke organisatie vallen, zijn met ingang van de datum inwerkingtreding van de zetelovereenkomst niet (meer) verzekerd voor de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving.
In sommige zetelovereenkomsten worden alleen (een deel van) de werknemers bij de volkenrechtelijke organisatie buiten het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid geplaatst. In andere zetelovereenkomsten worden ook de inwonende gezinsleden van de betreffende werknemers buiten het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel geplaatst. De wens van de volkenrechtelijke organisatie is hierbij doorslaggevend.
Momenteel hebben 18 van de 35 volkenrechtelijke organisaties er voor gekozen een sociale zekerheidsbepaling in de zetelovereenkomst met Nederland op te nemen, waarbij niet alleen (een deel van) de werknemers buiten de Nederlandse sociale zekerheid worden geplaatst maar ook hun inwonende gezinsleden indien deze geen arbeid in Nederland verrichten. Als de inwonende gezinsleden wel in Nederland arbeid verrichten, zijn zij wel in Nederland sociaal verzekerd.
De volgende volkenrechtelijke organisaties hebben in hun zetelovereenkomst een dergelijke bepaling:
Klopt het dat bepalingen ter zake in meer recente zetelverdragen niet zijn opgenomen? Zo ja, wanneer en waarom is ervoor gekozen dergelijke bepalingen niet meer in de zetelverdragen op te nemen?
In een aantal recente zetelverdragen, bijvoorbeeld de zetelverdragen die met de International Development Law Organization (IDLO) en het International Institute for Democracy and Electoral Assistance (IDEA), worden de inwonende gezinsleden van de medewerkers van deze organisaties niet buiten de Nederlandse sociale zekerheid geplaatst.
Mede doordat er een aantal rechtszaken is gevoerd waarin de uitsluiting van de Nederlandse inwonende gezinsleden van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel ter discussie werd gesteld, is er meer aandacht gekomen voor de positie van deze groep, ook bij de volkenrechtelijke organisaties zelf. Het beschermingsniveau dat het eigen stelsel van de volkenrechtelijke organisaties aan gezinsleden biedt, is in het algemeen beperkt. Daarnaast is het met name voor gezinsleden van de werknemer, die vóór de indiensttreding bij de volkenrechtelijke organisaties ook al Nederlands verzekerd waren, belangrijk dat er geen breuk ontstaat in hun verzekeringsopbouw en dat er continuïteit in hun verzekeringsposities is. Bovendien wordt het geen wenselijke situatie meer gevonden dat de partners en kinderen automatisch het sociale zekerheidsregime van de werknemer volgen.
Dit heeft er toe geleid dat de Nederlandse regering bij onderhandelingen over nieuwe zetelovereenkomsten thans als inzet heeft dat de in Nederland wonende gezinsleden van werknemers bij een internationale organisatie niet onder het sociale zekerheidsstelsel van de IO vallen maar onder het Nederlandse sociaal verzekeringsrecht. Overigens betekent dit niet vanzelfsprekend dat er geen zetelverdragen meer zullen worden gesloten waarin de gezinsleden van de werknemer zijn uitgesloten van de Nederlandse sociale zekerheid. Dit blijft een punt van onderhandeling met de desbetreffende volkenrechtelijke organisatie die daarbij haar eigen afweging zal maken.
Kunt u een inschatting maken van het aantal personen dat als gevolg van deze bepalingen in oudere zetelverdragen geen AOW-rechten heeft opgebouwd en als gevolg daarvan te maken heeft met een AOW-gat?
De SVB registreert pas sedert 2010 personen die op basis van een zetelovereenkomst zijn uitgesloten van de verplichte volksverzekeringen. Volgens opgave van de SVB zijn er sindsdien minder dan 20 personen geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit die zijn uitgesloten op basis van de zetelovereenkomst en niet in Nederland werken of een Nederlandse uitkering hebben.
Bent u van mening dat het ontstaan van een AOW-gat voor deze groep als redelijk en rechtvaardig kan worden beschouwd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat laatste geval bereid te onderzoeken op welke wijze hieraan tegemoet gekomen kan worden?
Zoals hierboven aangegeven vloeit de uitsluiting van het stelsel van Nederlandse sociale zekerheid voort uit de correcte toepassing van geldende zetelverdragen die Nederland heeft gesloten met in ons land gevestigde volkenrechtelijke organisaties. Voor die volkenrechtelijke organisaties die ook de inwonende gezinsleden buiten de Nederlandse sociale zekerheid wensten te houden, zijn de uitspraken gedaan door de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad in 2013 en 2014 van belang. Daarin heeft de rechter bevestigd dat de niet-werkende gezinsleden op goede gronden zijn uitgesloten van de verplichte sociale verzekeringen in Nederland. Er bestaat een redelijke grond voor het verschil in behandeling tussen gezinsleden van werknemers van een internationale organisatie en gezinsleden van andere werknemers. Het onderscheid wordt gerechtvaardigd door een «legitimate aim», namelijk de erkenning van de onafhankelijkheid en de soevereiniteit van de internationale organisatie ten opzichte van het gastland. Ook is Nederland bevoegd rekening te houden met zijn aantrekkelijkheid als gastland voor volkenrechtelijke organisaties en mag het als uitgangspunt hanteren dat uitsluiting van premieplicht uitsluiting van verzekeringsplicht betekent. Nu de zaken die bij het Europees Hof voor de rechten van de Mens over deze problematiek aanhangig zijn gemaakt niet ontvankelijk zijn verklaard, is aan de discussie over deze problematiek een einde gekomen.
De regering ziet geen reden – anders dan in de vorm van het meewerken aan een verzoek tot verdragswijziging door een internationale organisatie op dit punt – de rechter niet te volgen.
De Nederlandse informatiepositie in aanloop naar de MH-17 ramp |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hoeveel neergeschoten vliegtuigen en helikopters in Oost-Oekraïne in de periode 15 april–17 juli 2014 waren er bij het kabinet bekend?
In de periode van 15 april tot 17 juli 2014 zijn volgens onze informatie elf vliegtuigen en acht helikopters boven Oost-Oekraïne neergekomen. Omdat dit informatie is uit publieke bronnen, naar buiten gebracht door partijen met verschillende belangen, en omdat het niet de taak is van onze inlichtingendiensten om dit te onderzoeken, is een gespecificeerde en gevalideerde lijst niet te overleggen.
Kunt u een overzicht geven van alle geverifieerde en niet-geverifieerde serieuze signalen dat het luchtruim boven Oost-Oekraïne onveilig was, die bij de overheid bekend waren in de periode januari 2014–17 juli 2014?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) onderzoekt de besluitvorming rond het bepalen van de vliegroutes. In dat kader bevraagt de OVV partijen die betrokken zijn bij de veiligheid van de burgerluchtvaart. Voor wat betreft de specifieke vraag welke informatie mogelijk beschikbaar was bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (hierna I&V-diensten), zal de OVV worden bijgestaan door de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD). U bent daarover geïnformeerd in de brief van de CTIVD aan uw kamer van 22 december 2014 (kenmerk 2014/0224).
Kunt u de door onze inlichtingendiensten gevalideerde lijst van neergehaalde vliegtuigen en helikopters overleggen zoals die bekend was op het moment van de vliegramp en op dit moment?
Omdat de informatie niet gevalideerd kon worden (informatie uit publieke bronnen) door de Nederlandse inlichtingendiensten, bestaat er geen door de I&V-diensten gevalideerde lijst met neergeschoten of neergestorte Oekraïense vliegtuigen en helikopters.
Welke instanties en diensten onder verantwoordelijkheid van welke bewindspersonen beschikten in de periode januari 2014 tot en met 17 juli 2014 over welke informatie ten aanzien van de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne?
Ook dit aspect wordt meegenomen in het OVV onderzoek, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2.
Kunt u het verslag van de briefing in Oekraïne van 14 juli 2014 naar de Kamer sturen?
Op 23 januari jl. is uw Kamer geïnformeerd dat het verslag zelf niet openbaar gemaakt zal worden (Kamerstuk 33 997, nr. 28). Verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten moeten vertrouwelijk kunnen worden geschreven en behandeld. In de beantwoording van Kamervragen is reeds de strekking van de briefing gegeven. Het verslag is ter beschikking gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende en onafhankelijke onderzoek.
Welke instanties en diensten hebben het verslag van die briefing wanneer ontvangen en welke acties zijn overwogen naar aanleiding van dat verslag?
Het verslag is op 14 juli ontvangen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie. De essentie van de briefing is op dezelfde dag gestuurd aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Ministerie van Financiën, en het Ministerie van Algemene Zaken. De rapportage heeft bijgedragen aan de oordeelsvorming ten behoeve van de Europese Raad op 16 juli 2014 op het gebied van sancties.
Kunt u alle correspondentie en de daaruit voortvloeiende maatregelen die binnen de Nederlandse overheid hebben plaatsgevonden over het neerhalen van de Antonov op 14 juli, inzichtelijk maken?
De in vraag 6 genoemde correspondentie zal wel ter beschikking worden gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende en onafhankelijke onderzoek, waarin de OVV wordt bijgestaan door de CTIVD.
Bij welke gelegenheden in 2014 hebben de autoriteiten van Oekraïne informatie verschaft over de veiligheid van hun luchtruim aan Nederlandse autoriteiten? Kunt u per gelegenheid meedelen wat er precies verteld is?
Over de situatie van het Oost-Oekraïense luchtruim zijn verschillende Notices to Airmen (hierna NOTAMs) uitgevaardigd door de Oekraïense luchtverkeersleiding. De NOTAM die het kortst voor het neerhalen van vlucht MH17 is uitgevaardigd, sloot een deel van het Oost-Oekraïense luchtruim beneden 9,7km (flight level 320). Actuele NOTAMs zijn beschikbaar via de website van Eurocontrol die iedereen kan inzien. Er is door de Oekraïne, naast deze NOTAMs vóór 17 juli geen informatie verschaft waarin de relatie werd gelegd met de veiligheid van het luchtruim van Oost-Oekraïne. Er is geen specifiek overleg geweest over de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne.
Na 17 juli is in diverse internationale overleggen door Oekraïne gesproken over het luchtruim in Oost-Oekraïne waarin uitleg werd gegeven over de stand van zaken van de veiligheid in dat luchtruim en is het luchtruim gesloten. Daarnaast geldt, dat voor de situatie op de Krim, de autoriteiten van Oekraïne in diverse Europese vergaderingen mededelingen hebben gedaan over hun luchtruim. Aangezien zowel Oekraïne als Rusland de luchtverkeersleiding claimden in dit luchtruim, ontstond een onveilige situatie. Dit is aanleiding geweest voor enkele luchtvaartmaatschappijen om het luchtruim van de Krim te mijden, dat geldt ook voor de Nederlandse vliegtuigmaatschappijen. Dit gebeurde al sinds het conflict op de Krim begin april.
Was het met de volgens u openbare kennis dat vele vliegtuigen en helikopters uit de lucht geschoten (of gevallen) waren in de maanden voor 17 juli 2014 en met de openbare kennis dat een vliegtuig op 14 juli 2014 op 6,5 kilometer hoogstwaarschijnlijk was neergehaald, verantwoord om over het gebied in Oost-Oekraïne te vliegen? Indien het verantwoord was om over Oost-Oekraïne te vliegen, waarom vlogen maatschappijen als British Airways en AirFrance dan om? Indien het onverantwoord was om over Oost-Oekraïne te vliegen, had KLM dat zelf moeten concluderen of had de overheid moeten waarschuwen?
De Oekraïense autoriteiten zijn verantwoordelijk voor hun eigen luchtruim. Feitelijk kan worden geconstateerd dat in de maanden voorafgaand aan 17 juli verschillende luchtvaartmaatschappijen over het gebied in Oost-Oekraïne vlogen. Er was geen informatie bekend van concrete dreigingen tegen de burgerluchtvaart, boven de hoogte van 9,7 kilometer (de grens die was afgekondigd in de NOTAM). Een luchtvaartmaatschappij is verantwoordelijk voor de veilige uitvoering van een vlucht en maakt hiervoor een eigen risicoafweging. Dit gebeurt op grond van officiële bekendmakingen van landen over hun eigen luchtruim, de zogeheten NOTAMs, en op grond van informatie uit andere bronnen.
De informatieposities van luchtvaartmaatschappijen kunnen derhalve van elkaar verschillen evenals de overwegingen die zij daarbij hanteren in hun besluitvorming. Dit verklaart dat sommige luchtvaartmaatschappijen wel (waaronder Air France, Virgin Atlantic en Lufthansa) en andere niet (British Airways, Korean Air) over het gebied in Oost-Oekraïne vlogen. Het neerkomen van de Antonov op 14 juli en de berichtgeving daarover heeft daarin geen verandering gebracht.
De huidige internationale systematiek ten aanzien van openstelling en gebruik van het luchtruim berust op drie belangrijke pijlers, te weten: de soevereiniteit van een land voor wat betreft de zeggenschap over het eigen luchtruim, bindende internationale regelgeving zoals het ICAO-verdrag én de eigen verantwoordelijkheid van een luchtvaartmaatschappij voor de veilige uitvoering van een vlucht. Alleen indien de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken over concrete dreigingsinformatie met betrekking tot de burgerluchtvaart dan wordt deze gedeeld met de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen.
Zoals gezegd onderzoekt thans de OVV de besluitvorming rond het bepalen van de vliegroutes. Tevens wordt in internationaal verband, binnen ICAO gezocht naar verbetermogelijkheden van de veiligheid van de burgerluchtvaart boven conflictgebieden (zie Kamerstuk 33 997, nr. 15 en Kamerstuk 31 936, nr. 232).
Klopt het dat diensten in het verleden informatie verschaft hebben aan luchtvaartmaatschappijen over de veiligheid van het luchtruim boven gevaarlijke landen zoals Afghanistan?
De I&V-diensten doen geen onderzoek naar mondiale dreiging tegen de burgerluchtvaart en Nederlandse luchtvaartmaatschappijen, dat is niet de taak van deze diensten. Maar op het moment dat zij, op basis van andere onderzoeken, beschikken over concrete, tegen de burgerluchtvaart gerichte dreigingsinformatie, dan worden Nederlandse luchtvaartmaatschappijen daarover door hen geïnformeerd. De diensten doen dit via of in samenspraak met de NCTV.
Op welke wijze wordt op dit moment informatie over onveiligheid van gebieden als Syrië, Irak (met name gebied beheerst door ISIS, dat steeds geavanceerdere wapensystemen heeft) en Egypte (Sinaï-woestijn) gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen geen onderzoek naar mondiale dreiging tegen de burgerluchtvaart en Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Wel delen zij concrete dreigingsinformatie ten aanzien van de burgerluchtvaart voorkomend uit andere onderzoeken met betrokken partijen. Voor zover de diensten beschikken over dergelijke mededelingen van andere landen dan worden deze altijd gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen via of in samenspraak met de NCTV.
Zijn AirFrance en KLM twee onafhankelijke AOC (Airline Operator Certificate) houders of is het er slechts een?
KLM en Air France hebben beide een eigen Air Operator Certificate.
Zijn AirFrance en KLM verplicht veiligheidsgegevens uit te wisselen met elkaar?
KLM en Air France zijn niet verplicht veiligheidsgegevens (in de betekenis van gegevens over de veiligheid van het luchtruim) met elkaar uit te wisselen. KLM en Air France wisselen deze informatie wel met elkaar uit en hanteren dezelfde methodologie van risico-afweging.
Waarom dacht u eerst wel dat u informatie kon sturen over de mogelijkheden voor vervolging en berechting terwijl strafrechtelijk onderzoek nog bezig was, en is datzelfde onderzoek op dit moment het argument om het niet te doen?
Nadat de Minister van Veiligheid en Justitie een notitie had toegezegd over vervolgings- en berechtingsmogelijkheden in brede zin, is uw Kamer door het OM vertrouwelijk geïnformeerd over de stand van het onderzoek. De Minister heeft bij het algemeen overleg van 13 november 2014 toegezegd dat, wanneer het onderzoek dit toelaat, uw Kamer opnieuw langs deze weg door het OM wordt ingelicht. De Minister van VenJ zal, wanneer het internationale onderzoek dit toelaat, de Kamer alsnog middels een notitie informeren over vervolgingsmogelijkheden.
Wij achten het van het grootste belang dat het OM het onderzoek ongehinderd kan blijven verrichten.
Wat heeft het kabinet gedaan nadat NAVO-generaal Breedlove op 30 juni 2014 waarschuwde voor trainingen op de grens tussen Oost-Oekraine en Rusland met zeer geavanceerde luchtdoel raketsystemen?
De generaal ging in de persconferentie in op de aanwezigheid van zware bewapening rond de Russisch-Oekraïense grens, de vermeende verstrekking van wapens aan de separatisten door Rusland, en de training met zwaar materieel aan de oostzijde van de grens. Ten tijde van de briefing door generaal Breedlove op 30 juni was deze informatie bij Navo-bondgenoten bekend.
De informatie droeg bij aan het beeld dat Rusland in toenemende mate de separatisten steunde met wapens en daarmee het conflict aanwakkerde. Zijn opmerking ging niet specifiek over de veiligheid van het luchtruim, maar breder over de mogelijke betrokkenheid van Rusland bij het conflict in Oost-Oekraïne.
Waarom heeft u de afweging gemaakt om na de neergehaalde Antonov geen waarschuwing of signaal te geven aan luchtvaartmaatschappijen?
Over de situatie van het Oost-Oekraïense luchtruim zijn verschillende NOTAM’s uitgevaardigd door de Oekraïense luchtverkeersleiding. De NOTAM die het kortst voor het neerhalen van vlucht MH17 is uitgevaardigd, sloot een deel van het Oost-Oekraïense luchtruim beneden 9,7km (flight level 320). Actuele NOTAMs zijn beschikbaar via de website van Eurocontrol die iedereen kan inzien.
Hebben andere landen wel besloten om luchtvaartmaatschappijen te waarschuwen? Zo ja, om welke landen gaat het?
Zover bekend hebben andere landen geen waarschuwing gegeven met betrekking tot gevaren over de veiligheid van het luchtruim van Oost-Oekraïne.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) niets kan zeggen over aansprakelijkheid en schuld?
In artikel 61 van de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid ligt uitdrukkelijk vast dat een conclusie of aanbeveling van de Onderzoeksraad niet een vermoeden van schuld aan of aansprakelijkheid wegens een voorval mag behelzen.
Klopt het dat indien het onverantwoord was om over Oost-Oekraïne te vliegen er een aansprakelijkheidsvraag op tafel ligt?
Er kan niet vooruit gelopen worden op de resultaten en eventuele daaruit voortvloeiende conclusies uit beide onderzoeken over nadere toedeling van aansprakelijkheden.
Wat is de tijdspanne van het OvV-onderzoek naar de vluchtroute en binnen welk wettelijk kader vindt het onderzoek van de OvV plaats?
De OVV is een onafhankelijke organisatie, die zelf bepaalt wanneer hij zijn rapporten publiceert. Het onderzoek naar de vliegroute van de MH17 vindt plaats binnen het kader van Annex 13 van het ICAO-verdrag. De raad verwacht het eindrapport in beginsel binnen een jaar na de crash te publiceren.
Kunt u alle brieven en gesprekken tussen OvV en regeringen openbaar maken die betrekking hebben op het inschakelen van de Commissie voor Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) voor onderzoek naar de diensten?
In september heeft de voorzitter van de OVV gesproken met de Ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de ramp met de MH17, de repatriëringsmissie en de onderzoeken van de OVV en het OM. Ook het onderzoek naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes kwam aan de orde. Op 13 november heeft de OVV een schriftelijk verzoek tot ondersteuning vanuit de CTIVD ingediend bij de Ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zij hebben dit verzoek op 21 november neergelegd bij de CTIVD. De CTIVD heeft op 6 januari de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. De brieven van de Ministers aan de CTIVD staan op de website van de CTIVD. De brieven van de Onderzoeksraad aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie staan op de website van de Onderzoeksraad1 2.
Is de OvV zelfstandig overgegaan tot het onderzoeken van de vluchtroute of heeft hierover overleg en/of afstemming met de regering plaats gevonden?
De OVV is een onafhankelijke organisatie, die zelf zijn onderzoeksagenda bepaalt. De Raad heeft op 18 juli 2014 bekend gemaakt onderzoek te doen naar de besluitvorming rondom vliegroutes.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het vonnis van de Saoedische blogger Raif Badawi uitgevoerd zal gaan worden |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International dat de Saoedische blogger Raif Badawi vanaf 9 januari a.s. zweepslagen zal ontvangen?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over deze zaak van 30 september 2014?2
Ja.
Welke resultaten hebben de stappen die genomen zijn in EU-verband opgeleverd?
In EU-verband is de zaak tegen Badawi meermalen aangekaart bij de Saoedische autoriteiten. Helaas heeft dit tot nog toe niet geresulteerd in herziening van het vonnis.
Bent u bereid een spoedige EU-demarche te bepleiten?
Deze zaak staat nadrukkelijk op de EU-agenda. Meerdere lidstaten, waaronder Nederland, hebben de uitvoer van de lijfstraffen in EU-verband aangekaart. In een verklaring heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini de uitvoer van lijfstraffen als onacceptabel bestempeld en aangegeven dat het ingaat tegen menselijke waardigheid. De HV heeft Saoedi-Arabië opgeroepen om een einde te maken aan de lijfstraf tegen Badawi.
Kunt u aangeven in hoeverre de oproep van de EU aan Saoedi-Arabië om in dialoog te blijven over mensenrechten en over individuele gevallen resultaat heeft opgeleverd?
Er zijn regelmatig contacten tussen de EU en Saoedi-Arabië op het gebied van mensenrechten. Het feit dat er regelmatig contacten plaatsvinden is een resultaat op zich. Desalniettemin streeft Nederland ernaar om deze contacten tussen de EU en Saoedi-Arabië verder te intensiveren.
Bent u bereid, nu blijkt dat de inspanning in EU-verband om uitvoering van het vonnis te voorkomen niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, direct de Saoedische autoriteiten aan te spreken op deze specifieke zaak en op de repressieve maatregelen tegen mensenrechtenverdedigers in het algemeen?
Nederland zal zich zowel bilateraal als in EU-verband actief blijven inzetten om de situatie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië te verbeteren. Bij ieder individueel geval vindt zorgvuldige besluitvorming plaats over de meest effectieve aanpak. Het Nederlandse kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de lijfstraf tegen Badawi en veroordeelt dit soort inhumane straffen. Ook heeft Nederland Saoedi-Arabië opgeroepen om de lijfstraf tegen Badawi niet uit te voeren. Hierover is diplomatiek contact met Saoedi-Arabië geweest. Onlangs werd duidelijk dat de zaak van Badawi naar het hooggerechtshof zou zijn terugverwezen.
Bent u bereid om een ultieme poging te wagen om uitvoering van dit vonnis te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u, gezien de urgentie van de uitvoering van dit vonnis, bereid om op zeer korte termijn de beantwoording van deze vragen naar de Kamer te sturen?
Gezien de snel opvolgende actuele ontwikkelingen rond de zaak Badawi is het niet mogelijk gebleken de beantwoording op zeer kort termijn naar de kamer te sturen.
Het aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen boven Oost-Oekraïne voorafgaand aan de ramp van 17 juli 2014 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich deze vraag die tijdens het Algemeen overleg over de stand van zaken met betrekking tot MH-17 op 13 november 2014 werd gesteld: «Kan de Minister het precieze aantal vliegtuigen en helikopters bevestigen dat voorafgaand aan 17 juli in het Oost-Oekraïense luchtruim uit de lucht is geschoten? Ook wil ik weten wat daarover op 17 juli bij het kabinet bekend was»?
Ja.
Herinnert u zich de toezegging van de Minister van Veiligheid en Justitie in beantwoording van deze vraag, namelijk dat hij bereid is deze informatie te geven in de update die het kabinet nog stuurt?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de vraag in voornoemd algemeen overleg: «Ik wil de vraag graag preciseren. Het is niet alleen de vraag waarom Malaysia Airlines daaroverheen vloog, maar het is ook de vraag welke Nederlandse instanties het gebied gemonitord hebben»?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich deze Kamervraag: «Kunt u de toegezegde lijst met neergeschoten vliegtuigen en helikopters in Oost-Oekraïne zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen?» 1
Zie antwoord vraag 1.
Waarom staat deze informatie niet in de update van 18 december 2014, waarin het kabinet ingaat op het feitelijk aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen in de periode van 15 april tot 17 juli, maar niet op het bij het kabinet bekende aantal?
Zoals in de Kamerbrief Stand van zaken MH17 van 18 december is gesteld, zijn in de periode van 15 april tot 17 juli 2014 mogelijk elf vliegtuigen en acht helikopters boven Oost-Oekraïne neergekomen. Zowel het aantal als ook de oorzaken zijn onduidelijk en niet gevalideerd. Veel gegevens waren publiek bekend, door verschillende media en Oekraïne naar buiten gebracht, maar omdat onze inlichtingendiensten deze informatie niet hebben kunnen verifiëren, is een gespecificeerde en gevalideerde lijst niet te overleggen.
Dàt er militaire vliegtuigen boven Oost-Oekraïne werden neergeschoten, was algemeen bekend. Daar is door verschillende media over bericht, waarbij de informatie over de aantallen en vlieghoogtes soms tegenstrijdig was.
Kunt u de precieze lijst met neergeschoten vliegtuigen en helicopters in Oost-Oekraïne geven voor de periode januari 2014 tot en met 17 juli 2014? Kunt u daarbij ingaan op de plaats, het toesteltype, de vlieghoogte en de meest waarschijnlijke oorzaak?
Zie antwoord vraag 5.
Welk aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen boven Oost-Oekraïne in de periode voorafgaand aan de ramp van 17 juli 2014 was bij het kabinet bekend?
Zie antwoord vraag 5.
Welke instanties en diensten onder verantwoordelijkheid van welke bewindspersonen beschikten in de periode januari 2014 tot en met17 juli 2014 over welke informatie aangaande de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne, waaronder het neerhalen van de Antonov?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) onderzoekt de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes. In dat kader bevraagt de OVV partijen die betrokken zijn bij de veiligheid van de burgerluchtvaart. Voor wat betreft de vraag welke informatie mogelijk beschikbaar was bij de I&V-diensten, zal de OVV hierbij worden bijgestaan door de CTIVD.
U bent daarover separaat geïnformeerd in de brief van de CTIVD aan uw Kamer van 22 december 2014 (kenmerk 2014/0224).
Heeft over de veiligheid van het luchtruim boven oost-Oekraïne (ambtelijk) overleg plaats gevonden voorafgaand aan 17 juli? Tot welke conclusies en aanbevelingen heeft dit geleid?
Er vond met enige regelmaat overleg plaats over de politieke en veiligheidssituatie in het algemeen in Oekraïne en daarover is gerapporteerd aan de Nederlandse bewindspersonen. Er is geen specifiek overleg geweest over de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne. Uit de informatie die op dat moment bekend was bij het kabinet, is niet geconcludeerd dat extra maatregelen moesten worden getroffen. De Oekraïense autoriteiten hadden het luchtruim boven de 32.000 ft (9,753 kilometer) als veilig verklaard. De MH17 vloog boven die hoogte. Relevante veiligheidsinformatie over vluchtzones wordt door de NCTV gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen. Voor zover luchtvaartmaatschappijen niet over Oost-Oekraïne vlogen, betrof dat besluitvorming van enkele maanden eerder die verband hield met de onduidelijke situatie in de Krim.
Wanneer en op welke wijze zijn bewindspersonen op de hoogte gebracht van de veiligheidsproblematiek van het luchtruim boven oost-Oekraïne door onder hen ressorterende diensten en instellingen?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat een Nederlandse diplomaat op 14 juli door de Oekraïense regering geïnformeerd is over de Antonov die is neergeschoten op die dag?2
Op 14 juli 2014 vond een briefing plaats bij de Presidentiële Administratie van Oekraïne over het conflict in Oost-Oekraïne. Deze briefing was de derde in een serie van destijds reguliere tweewekelijkse briefings aan een breed gezelschap van diplomaten van bevriende landen. Een Nederlandse diplomaat was hierbij ook aanwezig. Omdat de briefing vlak voor de Europese Raad van 16 juli was georganiseerd, drongen de zegspersonen van de Oekraïense regering vooral aan op stevige stellingname van de internationale gemeenschap tegen Russische inmenging in het conflict. Dat was de hoofdboodschap van deze briefing.
Daarnaast werd het algemene veiligheidsbeeld in Oost-Oekraïne besproken. Het neerhalen van een Oekraïens militaire vliegtuig eerder die dag werd door de Oekraïense Minister van Buitenlandse Zaken genoemd als een voorbeeld van de toenemende escalatie van het conflict en de rol van Rusland daarin. De Nederlandse ambassade heeft op 14 juli over deze bijeenkomst gerapporteerd via de gebruikelijke interdepartementale kanalen. Deze rapportages zijn beschikbaar gesteld aan de OVV voor het nationale onderzoek naar de veiligheid van de vluchtroutes.
Het neerhalen van dit vliegtuig, een Antonov AN-26, was op dat moment al publiekelijk bekend. Ook de media berichtten hierover op 14 juli. Zo bracht de BBC op 14 juli het nieuws dat de Antonov 26 op een hoogte van 6,5 kilometer was neergeschoten.
Op 15 juli, daags na de briefing, publiceerde de Oekraïense presidentiële administratie een persbericht waarin het plaatsvinden en de strekking van de briefing publiek bekend werd gesteld.
Kunt u aangeven wie bij dat gesprek aanwezig waren en waar dat gesprek gehouden is, inclusief diplomaten van andere landen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u het verslag van dat gesprek zoals dat is opgemaakt en naar Den Haag gestuurd is, aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Wie heeft het verslag van dat gesprek wanneer ontvangen en welke acties zijn overwogen naar aanleiding van dat verslag?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u alle correspondentie en de daaruit voortvloeiende maatregelen die binnen de Nederlandse overheid hebben plaatsgevonden over het neerhalen van de Antonov op 14 juli inzichtelijk maken?
Zie antwoord vraag 11.
Bij welke gelegenheden in 2014 hebben de autoriteiten van Oekraïne informatie verschaft over de veiligheid van hun luchtruim aan Nederlandse autoriteiten? Kunt u per gelegenheid meedelen wat er precies verteld is?
Zie antwoord vraag 11.
Is er ooit vanuit de Nederlandse overheid een waarschuwingssignaal naar luchtvaartmaatschappijen gegaan over de veiligheid van het luchtruim in Oekraïne? Zo ja, wanneer en welk signaal?
Nee.
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer waarin u het volgende schreef: «De Minister van Veiligheid en Justitie streeft ernaar de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie voor 28 november 2014 een brief te zenden over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van eventuele daders, de kansen en bedreigingen daarbij en de mogelijke knelpunten, een en ander in brede zin. De Hoofdofficier van het Landelijke Parket heeft hierin de leiding»?3 Wanneer kan de Kamer deze informatie tegemoet zien?
Over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van verdachten kunnen wij uw Kamer informeren indien het strafrechtelijk onderzoek zich daartegen niet verzet. Zoals ik uw Kamer heb geschreven in mijn brief van 18 december, is het strafrechtelijk onderzoek in volle gang en is het van het grootste belang dat dit in alle rust kan blijven plaatsvinden, zonder dat het OM voor de voeten wordt gelopen. De omvang en complexiteit van het onderzoek brengen met zich, dat wij thans geen datum kan noemen waarop wij uw Kamer informatie kunnen geven over de vervolgings- en berechtingsmogelijkheden.
Zijn de deeltjes in de lichamen van de piloten onderzocht en is onomstotelijk vast komen te staan met welk soort munitie/raket er op MH-17 geschoten is?
Bij een beperkt aantal slachtoffers zijn metalen deeltjes in het lichaam aangetroffen. Deze deeltjes lijken niet overeen te komen met materiaal van het vliegtuig. Ze zouden dus afkomstig kunnen zijn van een projectiel waarmee de MH17 is getroffen. Het onderzoek dat nodig is om meer duidelijkheid te verkrijgen, loopt nog.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Onderhandelen met rebellen inzake MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Repatriëring uit oorlogsgebied»?1
Ja.
Klopt het dat de projectleider van het Landelijk Team Forensische Opsporing in Oekraïne op 21 juli, met Alexander Borodai, de leider van de separatisten, heeft onderhandeld? Klopt het tevens dat de ambassade tussentijds op de hoogte is gesteld?
Het gesprek waar de projectleider van het LTFO naar verwijst, vond onder leiding van de OVSE plaats. De ambassade was hiervan op de hoogte.
Staan deze onderhandelingen met Borodai niet op gespannen voet met de eerdere uitspraak van de regering: ««Vanaf het begin eerste uur is het een principieel kabinetsbesluit geweest om niet in directe onderhandeling te treden met de separatisten. Dat had ons kwetsbaar en chantabel gemaakt»?2
Nee. Er was geen sprake van rechtstreekse onderhandelingen met de separatisten. Het gesprek dat plaatsvond onder leiding van de OVSE met Borodai staat niet op gespannen voet met de lijn van de regering.
Is er op meer momenten sprake geweest van onderhandelingen met de separatisten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er is nimmer direct met de separatisten onderhandeld, maar altijd via de OVSE.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 16 december, 12.00 uur?
Er is getracht deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De gaten in de huidige ebola-hulpverlening |
|
Roelof van Laar (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gaten in ebola-hulp West-Afrika: flexibele respons vereist» van Artsen zonder Grenzen?1
Ja.
Deelt u de analyse van Artsen zonder Grenzen dat er in alle drie de ergst door ebola getroffen gebieden nog steeds onvoldoende adequate faciliteiten voor diagnose en hulp aan patiënten zijn en er ook in de andere geboden hulpelementen, zoals voorlichting en tracering van besmettingen, nog grote gaten zitten? Zo ja, hoe kunnen Nederland, de EU en andere landen deze gaten vullen?
Ja. De internationale gemeenschap – donorlanden, VN, NGOs – hebben de afgelopen maanden een grote inspanning geleverd in de bestrijding van Ebola. Dit heeft effect gehad: in enkele gebieden lijkt het aantal besmettingen gestabiliseerd. De WHO spreekt steeds minder in termen van één grote uitbraak en steeds vaker over verscheidene kleine uitbraken. Deze verscheidenheid aan uitbraken op verschillende geografische locaties vraagt om een flexibele aanpak van de internationale gemeenschap.
Zo is er behoefte aan snelle diagnostiek van Ebola, om mogelijke nieuwe besmettingsbronnen te ontdekken. Daarom heeft Nederland o.a. drie laboratoria meegezonden met de eerste rotatie van de Karel Doorman. Nederlandse laboranten zullen hier de komende maanden bloedonderzoek uitvoeren om snel vast te kunnen stellen of een patiënt daadwerkelijk besmet is. Nederland werkt hierbij samen met de NGO Save the Children en het Verenigd Koninkrijk.
Daarnaast stellen de Nederlandse ongeoormerkte financiële bijdrages aan WHO, UNICEF, Rode Kruis, en Artsen zonder Grenzen deze organisaties in staat snel in te springen op de behoeftes.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel toegezegde hulp nog steeds niet ter plaatse is en dat bijvoorbeeld van de 700 door het Verenigd Koninkrijk toegezegde bedden in Sierra Leone, er pas 11 operationeel zijn? Bent u bereid er bij het Verenigd Koninkrijk en andere internationale partners, op aan te dringen dat zij de toegezegde hulp ook daadwerkelijk zo snel mogelijk zullen leveren? Welke stappen gaat u nemen ter aanmoediging?
Het Verenigd Koninkrijk heeft gerapporteerd dat het van de toegezegde EUR 230 mln inmiddels EUR 159 mln aan hulpgeld heeft uitgekeerd. Het is daarmee de grootste Europese donor. Deze hulp wordt voornamelijk ingezet in Sierra Leone, waar het VK «lead donor» is en waar de epidemie op dit moment het grilligst om zich heen slaat. In een sterk groeiende epidemie loopt de hulpverlening soms achter de feiten aan en kan het gebeuren dat in gebieden met een nieuwe uitbraak van het virus enige tijd te weinig capaciteit beschikbaar is. Het gaat daarbij in Sierra Leone vooral over tekorten aan medische hulpverleners, niet zozeer gebrek aan ziekenhuisbedden. Het zal nog enkele weken duren voordat alle centra waarin de bedden staan bemand kunnen worden. Op dit moment ligt daar de eerste prioriteit van het VK. Experts verwachten dat het hoogtepunt van de Ebola-epidemie in Sierra Leone in de komende maanden zal worden bereikt, waarna met de huidige hulp, net als in Liberia een daling van het aantal nieuwe gevallen kan worden ingezet.
Kenmerkend voor de hulpverlening in Sierra Leone is verder dat alle hulp met en via de lokale overheid wordt uitgevoerd. Hierdoor wordt meer tijd gestoken in afstemming en capaciteitsopbouw dan bijvoorbeeld in Liberia, maar dit wordt bewust gedaan om ervoor te zorgen dat de hulp duurzamer wordt en de lokale autoriteiten beter in staat zijn om de zorg voor de bevolking over te nemen zodra de internationale hulp wordt beëindigd.
Ten slotte geldt dat het zeker niet zo is dat het VK alleen verantwoordelijk is voor de hulp in Sierra Leone. De internationale gemeenschap heeft hierin een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Als lead donor hebben de Britten afspraken met een lange lijst andere landen over de hulpverlening in Sierra Leone. Ook Nederland speelt hierin een rol. Zo zijn al grote hoeveelheden hulpgoederen in Sierra Leone afgeleverd en zijn nieuwe goederen onderweg.
Deelt u de visie van Artsen zonder Grenzen dat het problematisch is dat, omdat de hulpverlening zo laat op gang en ter plaatse kwam, deze hulp op dit moment vaak niet meer goed aansluit bij wat ter plaatse op dit moment nodig is? Zo ja, hoe kan de tijd tussen identificatie van noden en het leveren van wat nodig is verkort worden? Deelt u de visie van Artsen zonder Grenzen dat een meer flexibele aanpak nodig is om in de getroffen gebieden in de meest urgente noden te voorzien? Zo ja, welke concrete maatregelen stelt u voor om de door Nederland en de EU geleverde hulp hierop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die visie niet. WHO en UNMEER maken een doorlopende analyse van de noden ter plaatse. Het is van belang dat hulporganisaties hierop flexibel kunnen inspelen, daarom kies ik ook voor ongeoormerkte bijdrages. Dit betekent dat organisaties flexibel zijn om zelf te bepalen waar ze deze bijdragen aan besteden. Om een snelle respons in de toekomst te bevorderen wordt er momenteel een nieuwe NGO-financieringsfaciliteit uitgewerkt. Middelen uit deze faciliteit zijn snel inzetbaar zodat NGOs direct ter plaatse aan de slag kunnen. Daarnaast bestaat er de zogeheten blokallocatie met het Nederlandse Rode Kruis. Het Rode Kruis kan hierdoor snel beschikken over flexibel in te zetten financiële middelen om noden te lenigen in een rampgebied. Hier hebben ze ook bij de Ebola ramp gebruik van gemaakt. Zoals in de Kamerbrief over het Relief Fund wordt aangekondigd zal een dergelijke constructie ook worden uitgewerkt met Artsen zonder Grenzen.
Zijn er landen in de EU met een «biologisch rampenbestrijdingsteam», waar Artsen zonder Grenzen om vraagt? Zo ja, ziet het kabinet mogelijkheden de inzet van deze teams te bevorderen?
Binnen de EU zijn er geen modules van «biologische rampenbestrijdingsteams» bekend. Wel is er beschikking over een breder CBRN rampenbestrijdingsteam: een team van experts van chemische, biologische of radiologische/nucleaire stoffen. Een onderdeel van het CBRN team is USAR, het Urban Search and Rescue Team. Dit team kan binnen 24 uur worden ingezet tijdens een crisissituatie en beschikt over experts die bijvoorbeeld tijdens een instorting van een gebouw of een aardbeving zoek- en reddingsoperaties kunnen uitvoeren.
Er zijn verschillende lidstaten die de beschikking hebben over dergelijke CBRN teams.
Een biologische rampenbestrijding vraagt om een respons gebaseerd op het creëren van bewustwording, het pleiten voor doeltreffend optreden, sociale mobilisatie op basis van vrijwilligerswerk en logistieke ondersteuning. De Nederlandse aanpak ter bestrijding van Ebola is gebaseerd op bovenstaande respons. Door middel van financiële bijdragen aan o.a. de WHO, UNICEF, het Rode Kruis en Artsen zonder Grenzen zijn projecten gefinancierd die zich o.a. richten op het trainen van lokale vrijwilligers, voorlichting geven over preventie en veilige begrafenissen en in stand houden van reguliere gezondheidszorg.
Het onderzoek naar de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke landen zijn om dit moment lid van het Joint InvestigationTeam (JIT) dat onderzoek doet naar de MH17?
Naast Nederland zijn Australië, België en Oekraïne lid van het JIT. Met Maleisië wordt samengewerkt in het JIT en inmiddels is overeengekomen dat Maleisië als lid toetreedt.
Kent u het bericht «Vetorecht Oekraïne in strafonderzoek MH17»?1
Ja.
Kunt u aangeven of en welk vetorecht Oekraïne heeft in het onderzoek en/of de vervolging?
De JIT-deelnemers hebben elkaar toegezegd terughoudend te zijn met het verstrekken van opsporingsinformatie naar anderen dan deelnemers aan het onderzoek, tenzij er consensus over bestaat dat informatie naar buiten kan worden gebracht zonder dat het onderzoek daardoor wordt geschaad. Consensus onder de JIT-partners is iets anders dan een vetorecht van een van hen.
Kent u de berichten «Malaysia joins Dutch-led probe of MH17»?2 en «MH17: Malaysia to join criminal investigation team»3, van begin november in de pers in Malaysia, waarin duidelijk staat dat dat land volwaardig lid van het JIT zal worden?
Ja.
Heeft Maleisië een formele relatie met het JIT, zoals lidmaatschap of een soort tweederangs-lidmaatschap? Zo ja, wanneer is die tot stand gekomen en welke vorm heeft die aangenomen?
Maleisië neemt reeds formeel deel aan het JIT en zal toetreden als lid.
Hoe is de samenwerking tussen de landen in het JIT en met Maleisië?
De samenwerking is goed. Zie overigens ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u zich herinneren dat op 15 oktober meerdere Kamerleden tijdens het Algemeen overleg expliciet gevraagd hebben of er non-disclosure agreements in het JIT zitten?
Ja.
Bent u bereid zeer precies te vertellen of er afspraken in het JIT gemaakt zijn om bepaalde informatie niet te publiceren of niet te gebruiken in het onderzoek of de vervolgingsfase, indien één van de deelnemende landen daarop staat? Bent u bereid om betreffende passages van het JIT openbaar te maken? Zo nee, kunt u dan heel precies de afspraken omschrijven?
De landen die het JIT hebben gevormd, spraken bij de oprichting daarvan af dat terughoudendheid wordt betracht bij het naar buiten brengen van informatie met betrekking tot het onderzoek. Dit is vastgelegd in de JIT-overeenkomst. Dit document richt zich alleen op het onderzoek en niet op de vervolgingsfase. Zoals wij al eerder aan uw Kamer hebben gemeld, leent de JIT-overeenkomst zich niet voor openbaarmaking omdat deze operationele afspraken bevat over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Nederland hecht er vanzelfsprekend aan dat het onderzoek niet wordt geschaad en dit in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. De overeenkomst met betrekking tot het JIT kunnen wij daarom niet openbaar maken.
Indien er sprake is van enige non-disclosure afspraak, kunt u dan aangeven of
Zie antwoord vraag 8.
Welke rechtshandelingen van Oekraïne erkent Nederland automatisch onder het JIT en is zij gehouden 100% hieraan mee te werken en deze te accepteren?
Alle JIT-landen opereren op eigen grondgebied overeenkomstig hun eigen, nationale rechtsregels. Dat is voor Oekraïne niet anders. Aangezien Oekraïne net zoals Nederland partij is bij de internationale verdragen op basis waarvan in het strafrechtelijk onderzoek wordt samengewerkt, geldt tussen de verschillende samenwerkende landen het beginsel dat er vertrouwen dient te bestaan in elkaars rechtssysteem.
Is het onderzoek in het licht van het bovenstaande volledig en onafhankelijk, zoals gevraagd in VN-Veiligheidsraad resolutie 2166?
Ja.
Kunt u de toegezegde lijst met neergeschoten vliegtuigen en helikopters in Oost-Oekraïne zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
In de Stand van Zaken brief MH 17 van 18 december (Kamerstuk 33 997, nr. 26) aan uw Kamer gaan we in op de toezegging te rapporteren over het aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen boven Oost-Oekraïens grondgebied voorafgaand aan de ramp op 17 juli 2014.
Wie doet op dit moment onderzoek naar de vliegroutes, de keuze om over Oost-Oekraïne te vliegen (terwijl andere maatschappijen daar niet vlogen) en de besluiten die geleid hebben tot het laten vliegen over het conflictgebied?
Momenteel doet de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in het kader van de MH17 ramp onderzoek naar de besluitvorming over vliegroutes en de risico-afweging die is gemaakt bij de keuze voor de vliegroute over Oost-Oekraïne. De OVV blikt daarbij niet alleen terug maar bekijkt ook het systeem in den brede met het doel lessen voor de toekomst te trekken.
Kan uit het onderzoek naar de vliegroutes een aansprakelijkheid voortvloeien?
De OVV doet geen uitspraken over schuld of aansprakelijkheid.
De richtlijn aangaande registratie van het geboorteland van in Palestina geboren personen |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten waarom er in de «Richtlijn opname geboorteland personen geboren in Oost-Jeruzalem» voor is gekozen om onder omstandigheden voor personen uit Palestina als geboorteland Onbekend te hanteren?1
Tot 14 mei 1948 bestond «Palestina» als mandaatgebied van de Verenigde Naties. Na de totstandkoming van de staat Israël op 14 mei 1948 hield het mandaatgebied op te bestaan. De Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem worden niet als gebied «Palestina» in de landentabel van de Basisregistratie personen (BRP) opgenomen omdat (a) het mandaatgebied «Palestina» na 14 mei 1948 niet meer bestond, (b) de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, vanaf die datum daar dus ook geen deel meer van uitmaakten, en (c) na 14 mei 1948 het desbetreffende gebied in strijd met het internationaal recht is bezet. Voor personen die dus na 14 mei 1948 in de Gazastrook of de Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, zijn geboren kan noch naar «Palestina», noch naar Israël als geboorteland worden verwezen. Om die reden is gekozen voor geboorteland «Onbekend».
Waarom wordt hier, aangezien de bezetting van Palestijns gebied niet wordt erkend, de naam Palestina niet gebruikt?
Zie het antwoord op vraag 1. Naast het feit dat er sinds 14 mei 1948 geen mandaatgebied «Palestina» meer bestaat, heeft het Koninkrijk der Nederlanden de Palestijnse staat niet erkend.
Is het waar dat de naam Palestina wel wordt gehanteerd voor personen die vóór de in de richtlijn genoemde datum, 14 mei 1948, zijn geboren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Personen die voor 14 mei 1948 zijn geboren binnen de grenzen van het mandaatgebied «Palestina» worden geregistreerd als geboren in «Palestina».
Geldt de term Onbekend voor alle personen die in de richtlijn genoemde gebieden zijn geboren of worden er uitzonderingen gehanteerd, bijvoorbeeld voor mensen uit de illegale Israëlische nederzettingen? Indien er uitzonderingen gelden, welke zijn dit en waarom is dit?
De richtlijn geldt voor alle personen die na 14 mei 1948 geboren zijn in de Gazastrook of de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem.
Zijn er ook andere gebieden waarvoor de aanduiding Onbekend wordt gehanteerd? Zo ja, welke zijn dit?
De aanduiding Onbekend wordt in de BRP niet gehanteerd voor een bepaald gebied, maar in iedere situatie waarin het niet duidelijk is in welk land of gebiedsdeel een ingeschrevene is geboren.
Gebruiken andere EU-landen een vergelijkbare richtlijn of zijn er ook EU-landen die Palestina als geboorteland noemen? Zo ja, welke landen betreft dit?
Er is geen eenduidige lijn binnen de EU. Er wordt in registraties van uiteenlopende aard in andere EU-landen bijvoorbeeld gesproken over onbekend, Palestina en (Bezette) Palestijnse Gebied(en).
Leidt de aanduiding Onbekend in de praktijk tot problemen voor personen waarvoor deze aanduiding geldt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dergelijke problemen zijn niet bekend. Zoals uit het antwoord op vraag 5 kan worden afgeleid, komt het vaker voor dat personen in de BRP zijn vermeld met een onbekend geboorteland. Dat fenomeen kan zich overigens ook voordoen ten aanzien van andere gegevens die in de BRP over een persoon worden bijgehouden. Dit betekent dat overheidsorganen of derden die gebruikmaken van de BRP dit gegeven niet aan de BRP kunnen ontlenen. In dergelijke gevallen beslissen zij, voor zover dit voor hun taak of werkzaamheden van belang is, zelf van welk gegeven zij uitgaan.
De Isla raffinaderij in relatie tot de EU-sancties |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Venezuela buys 2 Russian crude cargoes for Curaçao refinery-sources» d.d. 17 oktober 2014?1
Ja.
Bent u van mening dat de verwerking van aardolie uit Rusland, in de door de Venezolaanse PDVSA geëxploiteerde Isla raffinaderij op Curaçao, in overeenstemming is met de EU-sancties jegens de Russische federatie?
De energiesancties jegens Rusland betreffen een exportverbod van bepaalde apparatuur, technologie en diensten voor diepwater olie-exploratie en -productie, Arctische olie-exploratie en -productie en schalieolieprojecten in Rusland. Er is geen importverbod van kracht. Verwerking van aardolie uit Rusland valt buiten de reikwijdte van de EU-sancties jegens Rusland.
Zijn er andere samenwerkingsverbanden tussen de Isla raffinaderij op Curaçao en Russische bedrijven bij u bekend die op gespannen voet staan met de EU-sancties jegens de Russische federatie, en zo ja, welke?
Het Kabinet heeft geen informatie over economische samenwerkingsverbanden tussen de Isla raffinaderij op Curaçao en Russische bedrijven. Dergelijke samenwerking behoort tot de autonome bevoegdheid van Curaçao. Indien van bedrijvigheid sprake is die op gespannen voet staat met de EU-sancties jegens Rusland, komt het Koninkrijksbelang in het geding en dient het Ministerie van Buitenlandse Zaken hierover te worden geïnformeerd. Tot nu toe heeft het Kabinet geen signalen in deze richting ontvangen.
De sanctiewet is onlangs door de Staten van Curaçao verworpen, waardoor Curaçao, tot de tijd dat de Rijksanctiewet in werking treedt, de juridische ruimte heeft genomen om zelf te beslissen bij welke EU-sancties zij zich wel of niet zal aansluiten; heeft de Curaçaose regering zich naar uw mening bereid getoond om zich wel bij de EU-sancties richting de Russische federatie aan te sluiten en ervoor te zorgen dat bedrijven op Curaçao, met de Isla raffinaderij in het bijzonder, in lijn met die EU-sancties handelen?
Alle informatie over EU-sancties ten aanzien van de Russische Federatie wordt direct met de drie Caribische landen van het Koninkrijk gedeeld, ook met Curaçao. Er is uitgebreide kennisoverdracht geweest over EU-sancties en de sanctiesystematiek. Daarnaast heeft Nederland de Caribische landen van het Koninkrijk expertise aangeboden voor het implementeren van EU- en VN-sancties. Zolang er in Curaçao geen Sanctielandsverordening is aangenomen die automatische overname van EU-sancties regelt, is de Rijkssanctiewet het aangewezen instrument om automatische overname van EU-sancties te bewerkstelligen. De Rijkssanctiewet ligt momenteel voor aan uw Kamer.
Op welke manier spreekt u de Curaçaose regering aan op de politiek-morele verplichting dat bedrijven op Curaçao, waaronder de Isla raffinaderij, zich ook houden aan de EU-sancties jegens de Russische federatie?
Het principe van eenheid van buitenlands beleid is essentieel in de relatie tussen de landen van het Koninkrijk en de positie van het Koninkrijk naar buiten toe. Zowel op politiek als op ambtelijk niveau is herhaaldelijk gewezen op het belang van automatische overname van EU-sancties om de eenheid van buitenlands beleid te garanderen. Omdat het handelen van de Isla raffinaderij niet ingaat tegen de EU-sancties is er in dit specifieke geval geen aanleiding om de regering van Curaçao aan te spreken op een politiek-morele verplichting.