De benoeming van een bestuurder bij FPA Roosenburg |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Topbaan na geblunder»?1
Ja.
Op welk moment was bij u, de in het bericht genoemde benoeming van de voormalig directeur Zorg en Behandeling van de Penitentiaire Inrichting (PI) in Vught tot bestuurder bij Fivoor, bekend?
Op 30 november 2018 heeft Fivoor deze benoeming bekend gemaakt.
Waarom heeft u de Kamer niet actief over deze benoeming geïnformeerd? Hoe beoordeelt u de keuze de Kamer hierover niet actief te informeren op dit moment?
Uw Kamer wordt in zijn algemeenheid niet actief geïnformeerd over benoemingen van bestuurders bij forensische instellingen. Na de bekendmaking door Fivoor was deze informatie openbaar.
Hoe beoordeelt u de genoemde benoeming, in het licht van de noodzakelijke cultuurverandering in de Forensische zorg? Bent u van mening dat het voor het bereiken van veranderingen beter kan zijn voor meer diversiteit te zorgen bij bestuurders in de Forensische zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat standpunt tot deze benoeming?
Er is inderdaad een omslag in doen en denken nodig in de forensische zorg. Bij de onderdelen die onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid vallen kan daarop mede worden gestuurd door individuele benoemingen. Bij particuliere instellingen ga ik niet over het personeelsbeleid, maar stuur ik in plaats daarvan op de te leveren kwaliteit en prestaties. Ik zie strak toe op de kwaliteit van de geleverde zorg. Daar waar deze prestaties onder de maat zijn kan worden ingegrepen. Dit kan er toe leiden dat zorg elders wordt ingekocht.
Deze omslag vergt echter meer dan het sturen op benoemingen of prestaties. Het gaat om een omslag in het dagelijks denken en doen van de professionals en bestuurders op alle niveaus in de forensische zorg. Deze omslag zal ook en vooral moeten worden gerealiseerd met de mensen die al in de forensische zorg werkzaam zijn. Daarom werk ik samen met de brancheverenigingen, het gevangeniswezen, de Taskforce Veiligheid en Kwaliteit en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan een meerjarig programma om de gewenste cultuuromslag in de sector te realiseren.
Hoe verhouden uw uitspraken «voor beter personeelsbeleid, voor het rekruteren, het aantrekken van goede mensen, waarbij er óók meer oog is voor de veiligheid en voor de risico's. Dus dat is wel degelijk iets waaraan ik werk» zich tot de benoeming van de voormalig directeur Zorg en Behandeling van de PI in Vught als bestuurder bij Fivoor?2
Deze uitspraken hebben betrekking op de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg 2018–2021. Daarin zijn met de sector afspraken gemaakt die de kwaliteit en veiligheid in de forensische zorg weer op peil moeten brengen. Onderdeel van deze overeenkomst is de arbeidsmarktcampagne en het opleidingsprogramma voor de gehele forensische zorg.
Voor de benoeming bij Fivoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Waarom heeft u geen zeggenschap over de benoeming bij organisaties als Fivoor? Hoe beoordeelt u dat, in het licht van uw opgave in de forensische zorg?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Hoe gaat u uw belofte «weldegelijk» iets te doen aan de «culturele dimensie» bij de forensische zorginstellingen uitvoeren als u kennelijk geen invloed uit kunt oefenen op wie er benoemd wordt bij, in ieder geval, particuliere forensische zorgaanbieders?3
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Heeft u, ondanks uw onmogelijkheid formele invloed op dergelijke bestuursbenoemingen uit te oefenen, informele invloed uitgeoefend? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet en heeft u dat wel overwogen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb gesteld stuur ik bij particuliere instellingen op de te leveren kwaliteit en prestaties. Overigens merk ik op dat de bekendmaking van de benoeming ruim voor het ontvangen van de wederhoorversie van de OVV-rapportage door mijn departement heeft plaatsgevonden.
Kunt u concreet en specifiek de situatie omschrijven waarin de gewenste cultuuromslag, of de voortgang daarin, mede door deze benoeming niet toereikend is en daarom bij u tot de beslissing zal leiden het inkoopcontract forensische zorg met deze zorgaanbieder te ontbinden? Kunt u eenzelfde omschrijving geven voor het geval dat u het inkoopcontract niet langer verlengd? Zo nee, waarom niet?
Ik reken instellingen voor forensische zorg af op de overeengekomen prestaties. Ongeacht wie er in het bestuur zit, ben ik altijd kritisch op de veiligheid en de kwaliteit van de zorg in instellingen voor forensische zorg. De inspecties houden hier toezicht op.
Zijn er nadere regels gesteld over de inhoud van dat inkoopcontract ten aanzien van «beter personeelsbeleid, voor het rekruteren, het aantrekken van goede mensen, waarbij er óók meer oog is voor veiligheid en voor risico’s?» Zo nee, ziet u naar aanleiding van uw belofte tijdens het debat, waarnaar in vraag vijf verwezen wordt, in samenhang met deze recente bestuurdersbenoeming Fivoor reden dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
In de inkoopcontracten zijn afspraken gemaakt over het leveren van goede zorg. In de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg zijn met de sector afspraken gemaakt die de kwaliteit en veiligheid in de forensische zorg weer op peil moeten brengen. Onderdeel hiervan is de arbeidsmarktcampagne en het opleidingsprogramma voor de gehele forensische zorg.
Daarnaast zal ik de benodigde cultuuromslag ook terug laten komen in de afspraken met de instellingen over de te leveren kwaliteit en prestaties.
Daar waar prestaties onder de maat zijn kan worden ingegrepen. Dit kan er toe leiden dat zorg elders wordt ingekocht.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u elke algemene vraag voorzien van een algemeen antwoord over de volle breedte van de vraag en elke specifieke vraag van een zo specifiek en nauwkeurig mogelijk antwoord?
Ja.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘De behandeldirecteur van de PI Vught die zwaar blunderde bij de overplaatsing van Michael P. is nu bestuurder van Fivoor’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Promotie directeur bajes ondanks geblunder rond Michael P.»?1
Ja.
Herinnert u zich dat tijdens de behandeling van de rapporten over het detentieverleden van Michael P. van de zijde van het kabinet herhaaldelijk aangegeven is dat de regering niet over individueel personeelsbeleid gaat? Maar kan een directeur over wiens beleid zo vernietigend is geoordeeld, degene zijn die in een kliniek kan leiden waar een cultuuromslag nodig is? Hoe beoordeelt u dat?
Er is inderdaad een omslag in doen en denken nodig in de forensische zorg. Bij de onderdelen die onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid vallen kan daarop mede worden gestuurd door individuele benoemingen. Bij particuliere instellingen ga ik niet over het personeelsbeleid, maar stuur ik in plaats daarvan op de te leveren kwaliteit en prestaties. Ik zie strak toe op de kwaliteit van de geleverde zorg. Daar waar deze prestaties onder de maat zijn kan worden ingegrepen. Dit kan er toe leiden dat zorg elders wordt ingekocht.
Deze omslag vergt echter meer dan het sturen op benoemingen of prestaties. Het gaat om een omslag in het dagelijks denken en doen van de professionals en bestuurders op alle niveaus in de forensische zorg. Deze omslag zal ook en vooral moeten worden gerealiseerd met de mensen die al in de forensische zorg werkzaam zijn. Daarom werk ik samen met de brancheverenigingen, het gevangeniswezen, de Taskforce Veiligheid en Kwaliteit en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan een meerjarig programma om de gewenste cultuuromslag in de sector te realiseren.
Bent u ervan op de hoogte dat de omwonenden van de kliniek in Den Dolder nog geen vertrouwen hebben in de kliniek en herhaaldelijk om sluiting ervan hebben gevraagd? Denkt u dat dit vertrouwen toeneemt nu duidelijk is geworden dat juist die persoon directeur is geworden bij Fivoor, onder wiens leiding bij de behandeling en overplaatsing van Michael P. zoveel fout is gegaan?
Ik begrijp de zorgen die leven bij de inwoners van Den Dolder goed. Mede daarom ben ik in april jl. in gesprek gegaan met de omwonenden van de FPA Utrecht. Om aan die zorgen tegemoet te komen heb ik in dat gesprek onder meer aangegeven dat tot het eind van het jaar geen personen in de FPA worden geplaatst die veroordeeld zijn voor een zwaar gewelds- of zedendelict. Ook zal de inspectie de komende tijd de vinger aan de pols houden. Als vanzelfsprekend zal ik erop toezien dat de door mij aangekondigde verbetermaatregelen ook in deze kliniek voortvarend worden doorgevoerd.
Gaat u in dezen iets ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat?
Zie antwoord vraag 3.
Het recht tot zelfbeschikking van intersekse baby’s en kinderen |
|
Lisa Westerveld (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de aanbevelingen van het VN-comité tegen Foltering uit December 2018 teneinde de rechten van intersekse kinderen beter te beschermen?
Ja.
Kent u berichten uit onder andere de Volkskrant1, waaruit blijkt dat er in Nederland honderden baby’s per jaar met een intersekse variatie worden geboren en dat een deel daarvan wordt geopereerd, ook als dit niet medisch noodzakelijk is?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Heeft u zicht op hoeveel baby’s en kinderen het precies gaat? Zo nee, wilt u behandelingen van intersekse baby’s en kinderen, operaties en hormoonbehandelingen, gaan registreren?
De prevalentie van een ambigue genitaal (onduidelijk geslacht) bij de geboorte, wat uitgebreid onderzoek door een DSD-team rechtvaardigt, wordt geschat op circa 1 in 5.000 in Nederland .
Bent u het ook met de VN eens dat intersekse baby’s in de regel niet zijn geboren met een medische afwijking, maar met een minder voorkomende sekse-variatie? Zo nee, waarom niet?
Intersekse/DSD is een brede term voor diverse aangeboren condities, waarbij de ontwikkeling van het geslacht verschilt van wat medici over het algemeen onder «man» of «vrouw» verstaan. Het gaat om verschillen in de chromosomen, geslachtsklieren of anatomie. De meeste mensen hebben geen onduidelijk geslacht en hebben geen noodzaak voor operatieve behandelingen. Veel van deze condities hebben echter wél algemene medische behandeling en intensievere begeleiding nodig. Het niet behandelen van deze mensen kan op lange termijn tot complicaties en ongewenste klachten leiden.
Deelt u de mening dat er geen noodzaak is baby’s met een minder voorkomende sekse-variatie onderhevig te maken aan een niet-noodzakelijke operatie, waarbij de ouders vaak een arbitraire keuze tussen jongetje of meisje maken? Zo nee, waarom niet?
Laat ik vooropstellen dat een medisch oordeel over ingrepen bij DSD-kinderen altijd aan de medische professionals is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms noodzakelijk. Er bestaat een multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of Seks Development (DSD)(20173). Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica en klinisch genetici. Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op dit moment ben ik in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie.
Uw stelling over een arbitraire keuze door ouders deel ik niet. Zie ook mijn antwoord op eerdere commissiebrief en Kamervragen4. Kinderen hebben een bijzondere en kwetsbare positie: zij zijn afhankelijk van (het oordeel van) hun ouders of degene onder wiens gezag zij vallen. Kinderen zijn bovendien lichamelijk en geestelijk volop in ontwikkeling. Een behandeling kan onomkeerbare lichamelijke en psychische effecten hebben die de rest van het leven persisteren.
Dit betekent dat op ouders én zorgverleners bij het nemen van dergelijke beslissingen een belangrijke verantwoordelijkheid rust.
Deelt ook de mening van de VN dat het behandelen van intersekse baby’s en kinderen als dat niet medisch noodzakelijk is, ingaat tegen de lichamelijke integriteit, autonomie en keuzevrijheid? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4. Zoals ik in het antwoord op eerdere Kamervragen en commissiebrief heb aangegeven zijn er geen meldingen bekend bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over medisch niet-noodzakelijke ingrepen die ingaan tegen lichamelijke integriteit, autonomie en keuzevrijheid.
Ik kan dan ook niet bevestigen dat er intersekse baby’s en kinderen zijn in Nederland die zonder dat er sprake is van informed consent een niet-medisch noodzakelijke ingreep hebben ondergaan. Als hiervan wel sprake is dan betreft dat signalen waarvan ik vind dat die absoluut serieus genomen moeten worden. Er staan dan verschillende wegen open in het Nederlandse rechtsstelsel: via een melding bij de IGJ, via het civiel recht, via het strafrecht en of het tuchtrecht.
Deelt u de mening van onder andere de Nederlandse organisatie voor seksediversiteit (NNID) dat de gevolgen van een eventuele niet-noodzakelijke medische ingreep, zoals operatie of hormoonbehandeling, zo groot zijn dat de wens van de ouders hierin niet leidend mag zijn en een besluit hiertoe pas mag worden genomen als het kind oud genoeg is zelf in te spreken? Kunt uw antwoord op deze vraag onderbouwen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn eerdere brief aan uw Kamer en de eerdere Kamervragen rond dit onderwerp.
Is bekend in hoeverre intersekse personen op latere leeftijd denken over de keuze die ouders hebben gemaakt? Zijn er verschillen in welzijn en gezondheid van personen van wie de ouders wel en niet hebben besloten tot een operatie? Zo nee, wilt u dit onderzoeken?
Er is onvoldoende vergelijkend wetenschappelijk onderzoek beschikbaar om hier een goede uitspraak over te kunnen doen. Met de totstandkoming van de kwaliteitsstandaard intersekse/DSD zal de beschikbare kennis van o.a. zorgprofessionals, zorggebruikers, patiënten- en mensenrechtenorganisaties etc. bijeengebracht worden. Of, en zo ja welk wetenschappelijk onderzoek wenselijk is, komt in dat verband zeker aan de orde. Ik kan daarover thans geen uitspraken doen.
Gaat u nog andere stappen ondernemen naar aanleiding van de aanbevelingen van het VN Comité of berichten van de NNID? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Het Koninkrijk der Nederlanden verscheen op 20 en 21 november 2018, in het kader van de zevende periodieke rapportage onder het Verdrag tegen foltering en andere onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, voor het VN-Comité. Het rapport gaat in op diverse thema’s en er worden uiteenlopende aanbevelingen gedaan op tal van terreinen. Vier aanbevelingen zien specifiek op het thema «intersekse». T.a.v. het nemen van nadere stappen heeft de regering tot uiterlijk 7 december 2022 om te reageren op deze aanbevelingen. De conclusies en aanbevelingen worden op dit moment bestudeerd. Te zijner tijd wordt u geïnformeerd over de reactie aan het VN-Comité. De Tweede Kamer heeft de aanbevelingen van de VN in afschrift ontvangen (Kamerstuk 33 826, nr.5.
Voor wat betreft mijn ambities verwijs ik naar eerdere kamervragen en commissiebrief en mijn toezegging om te komen tot een kwaliteitsstandaard intersekse/DSD. De ontwikkeling van de kwaliteitsstandaard vind ik een goede stap om de zorg voor mensen met intersekse/DSD in kaart te brengen, knelpunten te analyseren en kwaliteitsindicatoren te ontwikkelen. Uitgangspunt voor mij is dat de wensen en behoeften van mensen met elke vorm van DSD/intersekse centraal zou moeten staan. Ik heb daarvoor de afgelopen periode overleg gehad met o.a. ZonMw en betrokken professionals en de Federatie Medisch Specialisten (FMS) om te komen tot een opdracht. Daarnaast stel ik, samen met het Ministerie van OCW, financiële middelen ter beschikking ter ondersteuning van dit traject.
Het bericht dat de dodenherdenking in Vught is verstoord door gejoel en geroep van de PI Vught |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de dodenherdenking in Vught is verstoord door gejoel en geroep vanuit de PI Vught?1
Ja.
Kunt u begrijpen dat de geluiden buitengewoon verstorend waren en de mensen die bij de herdenking aanwezig waren, diep hebben geraakt? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Ik kan mij goed voorstellen dat mensen tijdens de herdenking diep geraakt zijn door deze geluiden. Ik betreur het zeer, dat de dodenherdenking in Vught door gedetineerden vanuit de Terroristenafdeling (TA) van de penitentiaire inrichting (PI) Vught is verstoord.
Uit intern onderzoek is gebleken dat vijf gedetineerden, die op de TA van de PI Vught zijn geplaatst, tijdens de twee minuten stilte opzettelijk lawaai in hun cel zijn gaan maken. Via de ventilatiekanalen en de roosters die uitkomen buiten de cel, kon het lawaai ook buiten de cel worden gehoord. Het personeel was op dat moment in de beveiligingspost om daar twee minuten stilte in acht te nemen.
Toen zij de geluiden hoorden zijn diverse intercoms aangezet om het geluid te lokaliseren, waarna duidelijk werd dat het van de TA afkomstig was. Toen personeel op de betreffende afdeling was aangekomen, was het weer rustig. Het lawaai heeft enkele minuten geduurd.
Deelt u de mening dat, het geroep dat minutenlang doorging en aanving op het moment dat de stilte inging, deze wijze van verstoren van de dodenherdenking absoluut onaanvaardbaar is?
Ja, die mening deel ik. De dodenherdenking op deze wijze verstoren is onacceptabel.
Welke maatregelen worden genomen tegen de personen die de herdenking hebben verstoord?
Op de avond van de herdenking is acht gedetineerden van de TA een rapport aangezegd. Op basis daarvan kan de directeur sancties opleggen. Het onderzoek is direct gestart. Uit het onderzoek is gebleken dat vijf gedetineerden het lawaai hebben veroorzaakt. Deze hebben hiervoor een disciplinaire straf gekregen. Zij zijn ruim een week in een afzonderingscel geplaatst.
In afstemming met de gemeente Vught bekijkt de directie van de PI Vught hoe dergelijke ordeverstoringen in de toekomst voorkomen kunnen worden.
Het bericht dat jongeren die grensoverschrijdend gedrag vertonen niet worden behandeld |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tientallen jongeren met grensoverschrijdend gedrag worden niet behandeld»?1
Ja.
Heeft u een landelijk overzicht van het aantal jongeren met soortgelijk risicovol gedrag dat hiervoor forensische gezondheidszorg ontvangt? Laten deze cijfers een zelfde trend zien als in Rotterdam? Zo nee, bent u bereid deze inventarisatie op te nemen in uw huidige onderzoek naar de staat van de jeugdzorg?
Er bestaat geen landelijk overzicht van het aantal jongeren met soortgelijk risicovol gedrag dat opgenomen kan worden in het huidige onderzoek naar de staat van de jeugdzorg.
Deelt u de mening dat tekenen van dit type gedrag bij jongeren uiterst serieus genomen moeten worden en door de juiste, forensisch gespecialiseerde, klinieken dienen te worden behandeld?
Ja, ik vind dat dit type gedrag zeer serieus genomen moet worden en dat indien uit de intake blijkt dat behandeling noodzakelijk is, dit door de juiste klinieken, met voldoende expertise, dient plaats te vinden.
Heeft u inzicht in hoe het kan voorkomen dat een rechterlijk vonnis tot behandelen niet wordt nageleefd? Welke rol spelen wachttijden hierbij? Welke mogelijke maatregelen kunnen worden genomen om te voorkomen dat dit gebeurt?
Om te verzekeren dat vonnissen op dit onderdeel daadwerkelijk worden uitgevoerd, verplicht de Jeugdwet gemeenten de jeugdhulp die een rechter nodig acht, in te zetten. Oorzaak van het niet onverwijld beschikbaar zijn van verplichte behandeling kan zijn dat deze hulp niet is ingekocht of dat er wachttijden zijn. Met name bij hoog specialistische zorg herkennen we het probleem dat jongeren lang moeten wachten. Dit probleem blijkt niet eenvoudig op te lossen. Per regio, per sector en per cliënt verschilt de problematiek en daarmee ook de in te zetten interventie. In acute gevallen zal altijd per direct jeugdhulp ingezet worden. Maar dat is niet voldoende. Daarom hebben we met gemeenten afgesproken dat zij zorgen voor een regionale aanpak van wachtlijsten en wachttijden. Alle regio’s hebben inmiddels een regionaal expertteam waar complexe zorgvragen besproken kunnen worden en van een passend advies c.q. aanbod voorzien kunnen worden. Daarnaast heeft elke regio afspraken gemaakt met aanbieders over hoe om te gaan met wachttijden en wachtlijsten. Tenslotte wordt gewerkt aan het versterken van doorzettingsmacht van de expertteams. Het is belangrijk dat er voldoende mandaat is om te kunnen handelen bij uitblijven van een passend aanbod.
Bent u bereid, zoals de gemeenten vragen, deze signalen serieus te nemen en gehoor te geven aan de financiële vraag zodat deze risicovolle groep jongeren tijdig geholpen wordt? Zo nee, waarom niet?
Op 27 mei 2019 hebben we u geïnformeerd over de uitkomsten van de voorjaarsbesluitvorming. Gemeenten ontvangen de komende jaren extra middelen om de vraag naar jeugdhulp en de stijging van de uitgaven op te vangen. In aanvulling op het Programma Zorg voor de Jeugd worden nadere afspraken gemaakt om de beoogde doelen te bereiken. Met dit alles hebben we er vertrouwen in dat we – met de inzet van gemeenten en alle partijen in het veld – er voor zorgdragen dat kinderen en gezinnen die dat nodig hebben tijdig passende jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering ontvangen.
Hoe interpreteert u deze signalen vanuit de forensische ggz in het licht van de recente groepsverkrachtingen die zich in dezelfde regio afspeelden?2 Is dit naar uw mening aanleiding om een nationale aanpak door uw ministeries gezamenlijk te laten formuleren?
We vinden het belangrijk dat minderjarigen de jeugdhulp die hen in verband met een gepleegd strafbaar feit door een rechter wordt opgelegd, ook daadwerkelijk krijgen.
Met de invoering van de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid voor de inzet en financiering van deze jeugdhulp overgeheveld naar de gemeenten. In het programma Zorg voor de Jeugd zetten wij ons samen met de VNG in voor de tijdige beschikbaarheid van jeugdhulp die jongeren nodig hebben, ook wanneer dat plaatsvindt in strafrechtelijk kader. Binnenkort ontvangt u de voortgangsrapportage waarin wij nader toelichten welke maatregelen we hebben getroffen en nog zullen treffen om de jeugdhulp in strafrechtelijk kader tijdig beschikbaar te maken.
De berichten ‘Tientallen jongeren met grensoverschrijdend gedrag worden niet behandeld’ en ‘Aanhoudingen in Rotterdam voor groepsverkrachtingen minderjarigen’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Tientallen jongeren met grensoverschrijdend gedrag worden niet behandeld» en «Aanhoudingen in Rotterdam voor groepsverkrachtingen minderjarigen»?1
Ja.
Klopt het, dat meerdere meisjes in de regio Rotterdam seksueel zijn misbruikt door twee jongens van 17 en een jongen van 14 jaar?
Dit is nog onderwerp van justitieel onderzoek. Daarom kan deze vraag nog niet beantwoord worden.
Gaat dit misbruik om een incident of is er sprake van een structurele stijging van seksueel grensoverschrijdend gedrag door jongeren in Nederland? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Uit cijfers van het CBS (Statline) blijkt dat de afgelopen 10 jaar het aantal jeugdige verdachten van seksuele misdrijven is gedaald. Zo waren er in 2009 nog 770 minderjarige verdachten. In 2015 was dit gedaald tot 350 en in 2018 tot 320. Bij jongvolwassen verdachten zien we een vergelijkbare ontwikkeling. Bij hen ging het in 2009 om 870 verdachten en in 2018 is dit gedaald tot 420.
Indien het gaat om een structurele stijging, wat is hiervan de oorzaak?
Er is geen stijging (zie antwoord op vraag 3)
Welke bekende risicofactoren zijn er die de kans vergroten dat meisjes slachtoffer worden van seksueel grensoverschrijdend gedrag?
Uit onderzoek en ervaringen van behandelaren is bekend dat meisjes die al op jonge leeftijd seksueel misbruikt zijn of mishandeld op latere leeftijd kwetsbaarder zijn en hierdoor relatief vaker opnieuw traumatische ervaringen opdoen. Als zij intellectueel gezien beperkt functioneren en/of een licht verstandelijk beperking (LVB) hebben, zijn ze extra kwetsbaar.
Meisjes die al veel ellende hebben meegemaakt, hebben in de regel veel behoefte aan erkenning en bevestiging en kunnen daardoor minder goed de bedoelingen van een ander inschatten. Dat geldt in het bijzonder voor meisjes met een licht verstandelijke beperking. Ook komt het voor dat als jongeren uit de groep meisjes ondanks dat het seksueel overschrijdend gedrag betreft, een goed gevoel hebben gegeven (bijvoorbeeld door aandacht of cadeaus), de kans aanwezig is dat zij dit laakbare gedrag van de groep gaan goedpraten. Ook voelen zij zich soms geïntimideerd of juist enorm schuldig en kunnen ze daardoor de situatie gaan bagatelliseren.
De daders en slachtoffers kennen elkaar in dergelijke settings vaak. De daders bagatelliseren en rechtvaardigen hun gedrag door aan te geven dat de meisjes vrijwillig meegingen.
Klopt de suggestie uit de berichtgeving dat slachtoffers het seksueel overschrijdend gedrag niet meer als seksueel overschrijdend zien? Wat is daarvoor de oorzaak en hoe verhoudt dit zich tot de kwalificatie die daders aan hun daad geven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het, dat het aantal jongeren dat wordt behandeld door forensisch specialisten, als gevolg van risicovol gedrag in de regio Rotterdam, is gehalveerd? Zo ja, wat is hiervoor de oorzaak? Zo nee, wat zijn de cijfers dan?
Uit cijfers van de Waag, het grootste centrum voor ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg in Nederland, blijkt dat van de ongeveer 1500 jongeren die zij jaarlijks behandelen er slechts circa 50 worden aangemeld vanwege een zedendelict of het vertonen van seksueel overschrijdend gedrag. De Waag ziet hierbij een afname maar niet overal in Nederland.
De daling van het aantal cliënten in de regio Rijnmond wil niet zeggen dat er minder jeugdigen worden behandeld met een forensische zorgvraag; er zijn ook andere aanbieders die deze zorg leveren (Viersprong, Fivoor). Voor 2019 heeft de regio Rijnmond afspraken gemaakt met hoofdaannemers en onderaannemers. Alle cliënten die een behandeling bij De Waag of een andere aanbieder opgelegd hebben gekregen, zullen naar De Waag of naar een andere aanbieder worden doorgeleid. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar blijven van voldoende budget voor deze vormen van hulp.
De ontwikkeling van het aantal behandelingen is verder niet eenvoudig te duiden omdat niet altijd een specifieke behandeling gericht op de zedenproblematiek nodig is. Bij een aanmelding wordt nagegaan of er sprake is van dergelijke problematiek of meer van een antisociaal profiel. Jongeren met een antisociaal profiel hebben geen specifieke behandeling gericht op de zedenproblematiek nodig, maar eerder een interventie gericht op het antisociale gedrag. De Waag geeft daarbij ook aan dat slechts 1% van de jongeren die bij hen wordt aangemeld vanwege seksueel grensoverschrijdend gedrag recidiveert met een soortgelijk delict (specifieke recidive), terwijl het percentage dat recidiveert met een ander delict (generale recidive) hoger is.
Hoe beoordeelt u de opmerking: «Ik heb inderdaad gehoord van jongeren bij wie een behandeling als voorwaarde in het vonnis is opgenomen, maar die niet behandeld worden»?
Op grond van de Jeugdwet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van jeugdhulp. Dat geldt ook voor de beschikbaarheid van jeugdhulp die is opgenomen als voorwaarde in het vonnis. Om er voor te zorgen dat de meest passende jeugdhulp ook tijdig ingezet kan worden, is een goede afstemming met de gemeente van belang. Dit geldt al in de fase van advisering door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en de drie reclasseringsorganisaties (3RO) in het kader van het Adolescentenstrafrecht. Een goede afstemming tijdens de inkoopfase tussen gemeenten en de RvdK, Gecertificeerde Instelling (GI) en 3RO kan ervoor zorgen dat het aanbod ook aansluit bij de behoeften van de forensische doelgroep. In het kader van het programma Zorg voor de Jeugd zetten we hier gericht op in.
Deelt u de mening dat een uitspraak van de rechter, dat een jongere een gespecialiseerde behandeling nodig heeft, altijd moet worden nageleefd?
Ja, daar ben ik het mee eens. Een behandeling die is opgenomen in een vonnis heeft geen vrijblijvend karakter en de gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.
Kunt u cijfermatig toelichten hoeveel jongeren jaarlijks van de strafrechter een gespecialiseerde zorgmaatregel opgelegd krijgen? In hoeveel procent van deze gevallen wordt deze zorgmaatregel daadwerkelijk uitgevoerd?
Het CJIB houdt cijfers bij over door de rechter opgelegde toezichtopdrachten jeugd met een bijzondere voorwaarde. Een van de voorwaarden is de verplichting zich onder behandeling van een deskundige of zorginstelling te stellen. Uit de cijfers over de periode 2016–2018 blijkt dat het aantal opgelegde toezichtopdrachten met behandelingen is toegenomen van 888 naar 1300. Dit betreft mogelijk een ondertelling omdat behandelingen soms ook zijn geregistreerd bij een andere categorie. Uit de cijfers blijkt verder dat de meeste toezichtopdrachten inzake opgelegde behandelingen nog lopen of succesvol ten uitvoer zijn gelegd.
Klopt het, dat gemeenten verplicht zijn dergelijke maatregelen te financieren? Zo ja, hoe kan het dat financiële argumenten worden gegeven teneinde de zorg niet te leveren?
Op grond van de Jeugdwet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdhulp. Financiële krapte ontslaat gemeenten niet van hun jeugdhulpplicht.
De pilot van Legal Guard en de overeenkomst met de Raad voor Rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de start van de pilot consumentenzaken met Legal Guard?1
Ja
Bent u bekend met het WOB-verzoek waarmee een kopie van de overeenkomst tussen Achmea en de Raad voor Rechtsbijstand is verkregen waarover «@strafarresten» informatie op Twitter publiceerde?2
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Wat kost deze pilot in totaal en door wie worden deze kosten betaald?
De kosten worden door de Raad voor Rechtsbijstand betaald. De totale kosten van de pilot zijn nog niet bekend, aangezien deze net is gestart. Wel heeft de Raad voor Rechtsbijstand in de door haar gesloten overeenkomst Pilot Consumentenrecht 2019–2020 (zie https://www.rvr.org/binaries/content/assets/rvrorg/informatie-over-de-raad/besluit-wob-verzoek-d.d.-12-april-2019.pdf) een vergoedingensystematiek met Legal Guard afgesproken, die er als volgt uit ziet:
De kosten per zaak zijn als volgt:
indien de diensten in maximaal 200 zaken worden verleend: € 929,– per zaak;
indien de diensten in minimaal 201 tot ten hoogste 400 zaken worden verleend: € 703,– per zaak;
indien de diensten in minimaal 401 tot ten hoogste 600 zaken worden verleend: € 667,– per zaak;
indien de diensten in meer dan 600 zaken worden verleend: € 626,– per zaak.
Kunt u uw antwoord nuanceren dat de klankbordgroep, die de pilot begeleidt, bestaat uit vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties in de consumentensector en de Nederlandse Orde van Advocaten, gelet op het feit dat de Nederlandse Orde van Advocaten zich haastte publiekelijk te melden geen deelnemer te zijn aan deze pilot (en slechts 1 beleidsmedewerker als waarnemer in de klankbordgroep te hebben), en de Consumentenbond heeft geweigerd zitting te nemen omdat zij de pilot ziet als bezuinigingsmaatregel waarvan onduidelijk is of die leidt tot een betere toegang tot het recht? Wat zegt dit volgens u?
De Raad voor Rechtsbijstand heeft verschillende maatschappelijke organisaties benaderd voor deelname aan de klankbordgroep. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft aan de bestuurder van de Raad voor Rechtsbijstand laten weten als waarnemer aan de klankbordgroep deel te willen nemen. De Raad heeft ingestemd met deze waarnemersrol.
De Raad voor Rechtsbijstand betreurt het dat de Consumentenbond heeft geweigerd zitting te nemen in de klankbordgroep. Deelname aan de klankbordgroep biedt immers de mogelijkheid om in detail mee te kijken naar de pilot en deze te begeleiden. Daarnaast vraagt het lidmaatschap geen commitment van de leden ten aanzien van de uitkomsten van de pilot of mijn beleidsvoornemens. De Consumentenbond ziet dit anders. De Raad voor Rechtsbijstand respecteert de keuze van de Consumentenbond.
Is bewust gekozen voor een maximum van 750 zaken vanwege het feit dat de pilot daarmee onder de aanbestedingsgrenzen zou vallen? Waarom wilde u deze pilot per se niet aanbesteden?
De besluitvorming over het wel of niet aanbesteden van de pilot valt buiten mijn verantwoordelijkheid. De pilot is tot stand gekomen op initiatief van de Raad voor Rechtsbijstand en wordt onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand uitgevoerd. Het is echter juist dat de Raad voor Rechtsbijstand bewust heeft gekozen voor een maximum van 750 zaken. Het doel van de pilot is leerervaring opdoen met een aanbieder van juridische dienstverlening – in casu een rechtsbijstandverzekeraar – die geen deel uitmaakt van het huidige stelsel van rechtsbijstand. Om voldoende, significante data over de werkwijze van deze aanbieder te kunnen genereren, heeft de Raad voor Rechtsbijstand gekozen voor deze omvang van zaken in de pilot.
Weet u zeker dat het initiatief voor deze pilot bij de Raad voor Rechtsbijstand lag en dit geen idee van Achmea was?
Het contact tussen de Raad voor Rechtsbijstand en Achmea loopt al sinds 2016 toen de Raad voor Rechtsbijstand voornemens was om in hun Rechtwijzerapplicatie een platform te bouwen voor huurgeschillen. Dit is toen om diverse redenen niet doorgegaan. De Raad voor Rechtsbijstand heeft het contact met Achmea gehouden om te onderzoeken of er op een andere wijze samengewerkt kan worden rond gestandaardiseerde hulp. Gaandeweg is het idee voor een pilot op het gebied van het consumentenrecht ontstaan.
Waarom vindt u het moeilijk een vergelijking te maken tussen de vergoeding die in deze pilot per zaak is afgesproken en de vergoeding die bij een vergelijkbare zaak aan een sociaal advocaat toekomt? Het klopt toch dat een bedrag van minimaal 626 euro per zaak wordt betaald, ook voor de zaken waarin heel weinig werk verricht hoeft te worden? Ook klopt het toch dat Legal Guard geen aanvullende proceshandelingen hoeft te verrichten en juristen in mag zetten die niet aan dezelfde opleidings- en kwaliteitseisen als sociaal advocaten hoeven te voldoen? Het is toch zo dat Legal Guard de proceskosten wederpartij en buitengerechtelijke incassokosten mag houden terwijl advocaten die procederen op toevoeging die af moeten dragen, en dat Legal Guard het voordeel heeft dat het geld aan het begin van de zaak wordt uitgekeerd terwijl sociaal advocaten daar vaak heel lang op moeten wachten? Erkent u inmiddels dat de vergoedingen aan Legal Guard hoger zijn en dat daarnaast betere voorwaarden gelden dan voor sociaal advocaten in vergelijkbare zaken?
De Raad voor Rechtsbijstand betaalt geen forfaitaire vergoeding, maar een tarief op basis van de eerder genoemde staffel (zie antwoord vraag 3). Hierdoor kan ervaring worden opgedaan met een andere manier van bekostigen. De aanname is dat de meeste zaken via module 1 en 2 van het arrangement kunnen worden afgehandeld waardoor de kosten voor een groter volume (van 750 zaken) in beeld kunnen worden gebracht. Dat is een ander uitgangspunt dan de forfaitaire vergoeding en daardoor niet vergelijkbaar. Voor het nieuwe stelsel wil ik onderzoeken hoe er meer voor oplossingsrichtingen kan worden betaald in plaats van forfaitaire uren, zodat de oplossing meer centraal staat. Deze pilot doet daarmee een eerste ervaring op.
Voor wat betreft de opleidingseisen geldt dat de juristen van Legal Guard geen advocaat zijn; zij voldoen dan ook niet aan dezelfde opleidings-en kwaliteitseisen als sociale advocaten. De juristen van Legal Guard moeten voldoen aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand en de door de werkgever gestelde eisen.
Bij het nieuwe stelsel wil ik kwaliteitscriteria stellen aan pakketten/oplossingsrichtingen die voor de rechtshulp gelden ongeacht of die wordt verleend door een advocaat.
Wat betreft de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten is het inderdaad zo dat Legal Guard deze kosten mag houden. Het is eveneens juist dat het geld aan het begin van de zaak wordt uitgekeerd. Deze afspraken zijn door de Raad voor Rechtsbijstand in het kader van deze specifieke pilot gemaakt.
Wat moet een rechtszoekende doen als het werk voor Legal Guard erop zit na het opstellen van één processtuk en één zitting, maar de zaak nog niet is afgerond? Moet dan alsnog een advocaat worden ingeschakeld en wat betekent dat dan voor de vergoeding voor de rest van het werk?
De Raad voor Rechtsbijstand stelt zich op het standpunt dat burgers die aan de pilot deelnemen geen nadeel mogen ondervinden door deelname aan de pilot. Mocht een zaak niet kunnen worden afgerond binnen de dienstverlening van Legal Guard, dan kan de burger zich tot de Raad voor Rechtsbijstand wenden voor een reguliere toevoeging.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd dat rechtszoekenden bij sociaal advocaten hogere eigen bijdragen moeten betalen dan in deze pilot? Begrijpt u de opmerking dat dit een vorm van «concurrentievervalsing» is?
De Raad voor Rechtsbijstand heeft deze lagere bijdrage bepaald om deelname aan de pilot te stimuleren. De werkwijze in de pilot is ook voor rechtzoekenden iets nieuws en daarmee minder vertrouwd. De lagere eigen bijdrage is bedoeld om mensen te prikkelen om mee te doen met de pilot. Een dergelijke bepaling is mogelijk in de Wet op de rechtsbijstand. Ik verwijs u naar artikel 4 van het Besluit toevoeging mediation waarin ook voor mediation een dergelijke prikkel bestaat. De lagere bijdrage geldt in dit geval specifiek voor deze pilot en is daarom geen «concurrentievervalsing». Het staat de rechtszoekende in een consumentengeschil vrij om deel te nemen aan de pilot of voor een reguliere toevoeging te kiezen.
Kunt u uw antwoord op vraag 7 (1) nog eens bekijken, waarin u stelt dat de normen en eisen aan de juristen van Legal Guard gelijk zijn aan die voor advocaten werkzaam in de sociale advocatuur? Erkent u dat advocaten onder tuchtrecht staan en aan veel meer opleidings- en kwaliteitseisen gebonden zijn? Zo ja, waarom schrijft u dat dan niet op? Zo nee, kunt u aantonen dat de normen en eisen voor de juristen van Legal Guard hieraan gelijk zijn?
U heeft gelijk dat advocaten onder tuchtrecht staan en de juristen bij Legal Guard die geen advocaat zijn, niet. Voor advocaten die in dienst zijn van Achmea gelden de Advocatenwet en tuchtrechtelijke gedragsregels.
De juristen van Legal Guard voldoen, voorzover van toepassing, aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand. Daarnaast heeft de Raad voor Rechtsbijstand in haar overeenkomst met Achmea serviceafspraken opgenomen over de dienstverlening van Legal Guard. Wat betreft klachten, klantsignalen en geschillen wordt de interne procedure van Achmea gehanteerd. De klachtenprocedure voldoet tenminste aan de Kifid-richtlijnen interne klachtprocedure. De Tuchtraad Assurantiën toetst bij klachten het handelen en/of nalaten van de rechtsbijstandsverzekeraar onder meer aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand.
Waarom heeft de Raad voor Rechtsbijstand in deze overeenkomst de inspanningsverplichting op zich genomen om deze pilot zichtbaar te ondersteunen, te promoten en waar mogelijk van alle vormen van aandacht te voorzien? Waarom kan Achmea niet voor zichzelf reclame maken?
Om voldoende significante data voor een evaluatie te genereren, is het van belang dat er voldoende zaken in de pilot worden behandeld. De Raad voor Rechtsbijstand heeft daarom de inspanningsverplichting op zich genomen om de pilot zichtbaar te ondersteunen. De Raad voor Rechtsbijstand wil via het Juridisch Loket, Rechtwijzer.nl en door het informeren van ketenpartners bekendheid voor de pilot genereren. Afhankelijk van de instroom van zaken behoudt de Raad voor Rechtsbijstand zich het recht voor om andere middelen in te zetten. Daarbij laat de Raad voor Rechtsbijstand weten dat niet gedacht moet worden aan commerciële reclamecampagnes.
Waarover is precies geheimhouding tussen Legal Guard en de Raad voor Rechtsbijstand afgesproken?
Er is geheimhouding afgesproken over de vaste projectkosten en gegevens die herleidbaar zijn tot personen werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand en Legal Guard, of betrokken bij de pilot.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Omstreden kliniek opnieuw in de fout met verlof patiënten’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Omstreden kliniek opnieuw in de fout met verlof patiënten»?1 Klopt hetgeen hierin vermeld wordt?
Ik heb het bericht gelezen. In het betreffende artikel wordt geput uit een intern verslag. Het betreft notulen van een veiligheidsoverleg van begin maart 2019.
De kliniek heeft de afgelopen periode diverse verbeteringen doorgevoerd, mede naar aanleiding van eerder onderzoek door de inspecties. Bij die aanpak is veel meer aandacht voor intern overleg en evaluatie van situaties die zich voordoen in de kliniek, hetgeen onderdeel is geworden van het reguliere werkproces. Zo creëert de kliniek bewust ruimte om elkaar aan te spreken en elkaar scherp te houden hoe om te gaan met bepaalde situaties.
Het incident waarover het AD schreef, ging overigens om twee patiënten die, los van elkaar, met een begeleider op het terrein (150 meter van de kliniek) naar de geitjes gingen.2
Hoeveel «patiënten» met en zonder strafrechtelijke titel worden op dit moment vanuit de kliniek in Den Dolder met verlof gestuurd?
Ik kan dit alleen aangeven voor de patiënten die daar in het kader van een strafrechtelijke titel verblijven. Zij vallen onder mijn verantwoordelijkheid. Op 8 mei 2019 ging het om 61 patiënten bij FPA Utrecht te Den Dolder.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat na de zaak Michael P. blijkbaar nog steeds rapportages van behandelaars verkeerd worden geïnterpreteerd? Hoe vaak zijn sinds de moord op Anne Faber tot op heden in de kliniek in Den Dolder rapportages van een behandelaar verkeerd geïnterpreteerd?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven betreft het genoemde voorval twee GGZ-patiënten. Vrijheden aan GGZ-patiënten die met een rechterlijke machtiging in de kliniek zijn geplaatst, worden toegekend door een BOPZ-arts van de kliniek. Ten aanzien van forensische patiënten in de FPA Utrecht zijn bij DJI geen voorvallen bekend waarbij vrijheden aan deze patiënten toegekend zijn zonder akkoord van de behandelaar.
Kunt u tevens uitleggen hoe het mogelijk is dat na de zaak Michael P. terecht vrijheden zijn ingetrokken maar, zo blijkt nu, zonder akkoord van de behandelaar die vrijheden weer zijn teruggegeven? Hoe vaak zijn sinds de moord op Anne Faber tot op heden in de kliniek in Den Dolder eerst vrijheden ingetrokken en daarna weer zonder akkoord van de behandelaar teruggegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de kliniek in Den Dolder blijkbaar helemaal niets heeft geleerd van de zaak Michael P.? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, vind ik dat de kliniek wel degelijk lering heeft getrokken uit de zaak Michael P. De kliniek organiseert een proces van evalueren en leren. De inspecties houden op mijn verzoek goed vinger aan de pols om erop toe te zien dat de ingezette verbeteringen ook beklijven.
Bent u bereid de maatschappij maximaal te beschermen en de kliniek in Den Dolder per direct te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Boek over politieonderzoek Nicole van den Hurk moet worden aangepast’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL), Attje Kuiken (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak in kort geding van 15 april 2019 inzake de nabestaanden van Nicole van den Hurk versus de Persgroep/Eindhovens Dagblad?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat Fonds Slachtofferhulp zich aan de zijde van de nabestaanden heeft geschaard, mede om reden van het feit dat het vaker voorkomt dat de privacy van slachtoffers en nabestaanden door publicaties wordt geschonden?
Ja.
Herkent u het beeld dat de nabestaanden van Nicole van den Hurk zich vogelvrij verklaard voelen nu een boek is geschreven over de moord op hun dierbare, waarin privacygevoelige informatie is verwerkt? Deelt u de mening van de vragenstellers dat het openbaar ministerie (OM) en de politie het nimmer zo ver hadden mogen laten komen dat de nabestaanden, die al zoveel verdriet hebben, een juridische strijd hebben moeten voeren om tenminste te bereiken dat delen van het boek niet mogen worden gepubliceerd?
De politie en het OM betreuren de gang van zaken zeer en kunnen zich voorstellen dat de nabestaanden hierdoor enorm zijn geraakt. Er zijn fouten gemaakt. Bij de afweging tussen het maatschappelijk belang van openheid aan de ene kant en de bescherming van de privacy van de nabestaanden aan de andere kant is onvoldoende oog geweest voor het laatste. Daarnaast zijn de nabestaanden van Nicole van den Hurk pas laat in het proces, namelijk ten tijde van de uitspraak in hoger beroep, geïnformeerd over het meelopen van de journalist en diens boek, dat 18 mei jl. is gepubliceerd. De politie en het OM hebben in een persoonlijk gesprek met de nabestaanden hiervoor excuses aangeboden.
In de toekomst moet een dergelijke gang van zaken worden voorkomen. Het College van procureurs-generaal en de korpschef van de politie onderschrijven dit standpunt en hebben verschillende maatregelen genomen, zie ook het antwoord op de vragen 4 en 6.
De politie en het OM hebben zich ingespannen de gemaakte fout zoveel mogelijk te herstellen door alsnog diverse inhoudelijke bezwaren te uiten in de richting van het Eindhovens Dagblad, de uitgever van het boek. Het is spijtig dat de nabestaanden toch een juridische strijd tegen het Eindhovens Dagblad hebben moeten voeren.
Hoe beoordeelt u de werkwijze waarbij het OM en de politie over publicatie afspraken hebben gemaakt (een mediacontract) met de journalist?
Het beleid op dit punt staat beschreven in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging2. Deze aanwijzing ziet op communicatie over de prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit en op de voorlichting over concrete onderzoeken en strafzaken door politie en OM. De aanwijzing richt zich in het bijzonder tot woordvoerders van de politie en het OM.
Op dit moment wordt deze aanwijzing herzien. Bij deze herziening worden de belangen van slachtoffers en nabestaanden geborgd. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam wordt hierbij betrokken.
De politie en het OM werken, na een zorgvuldige afweging, samen of afzonderlijk vaker mee aan mediaproducties. Soms gaat het om opsporing en vervolging in het algemeen, soms om een specifieke zaak. Zij hebben aangegeven dit te zullen blijven doen. Het OM en de politie hebben immers een maatschappelijke verantwoordelijkheid inzicht te geven in hun werk. Daarbij wordt rekening gehouden met de belangen van nabestaanden, slachtoffers en verdachten.
Als politie en OM besluiten om medewerking te verlenen aan een mediaproductie wordt hiervoor eerst een contract afgesloten met de betrokken journalist(en). Hiermee wordt voorkomen dat informatie ongewenst in de openbaarheid komt. In 2013, toen de mediaproductie in de onderhavige zaak begon, was er nog geen standaardcontract. Tegenwoordig is dat er wel, waardoor de belangen van slachtoffers en nabestaanden beter worden gewaarborgd.
Hoe beoordeelt u de stelling van Fonds Slachtofferhulp dat dienaren van de wet het ambtsgeheim hebben geschonden omdat het OM de belangen van nabestaanden met voeten heeft getreden?
De politie en het OM werken samen of afzonderlijk regelmatig mee aan mediaproducties. Daarbij werken de politie en het OM tegenwoordig met een standaardcontract, dat per situatie wordt aangepast, waarmee de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden gewaarborgd. Daarnaast is van belang dat nabestaanden, slachtoffers en verdachten tijdig worden geïnformeerd, ofwel om toestemming worden gevraagd. Zoals aangegeven in de antwoord op vraag 3 zijn er in deze zaak fouten gemaakt.
Hoe gaat het OM doorgaans te werk wanneer journalisten verslag willen doen van opsporingsonderzoeken en strafzaken? Hoe komen de mediacontracten tot stand? Hoe beoordeelt u de wijze van totstandkoming hiervan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe worden de belangen van slachtoffers en nabestaanden gewogen wanneer afspraken worden gemaakt tussen OM, politie en media? Hoeveel van dergelijke contracten zijn recentelijk (in de afgelopen vijf jaar) afgesloten? Van hoeveel embedded trajecten is momenteel sprake waarbij journalisten feitelijk meelopen met het onderzoek?
De politie en het OM werken, na een zorgvuldige afweging, samen en afzonderlijk mee aan mediaproducties, dit zijn langere samenwerkingen zoals bijvoorbeeld een documentaire. Zoals in het antwoord op vraag 4 en 6 is aangegeven, worden de afspraken hierover vastgelegd in een mediacontract. In het mediacontract zijn de belangen van slachtoffers en nabestaanden geborgd.
Op dit moment zijn er vier langlopende mediaproducties in de maak over het werk van de politie en het Openbaar Ministerie, gericht op een strafzaak of een thema. Bij één van deze producties loopt een journalist feitelijk mee in het onderzoek. De nabestaanden en/of slachtoffers zijn hierover geïnformeerd. Bij al deze producties is een mediacontract afgesloten waarin de belangen van de nabestaanden en slachtoffers zijn meegenomen.
Deelt u de mening dat de positie van slachtoffers en nabestaanden nog altijd te kwetsbaar is en dat hun belangen beter moeten worden verankerd in de regelgeving en dat in de praktijk beter op handhaving van bestaande regelgeving moet worden toegezien?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, wordt de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging aangepast, waarbij onder andere, meer gewicht wordt toegekend aan de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
Daarnaast onderzoekt Slachtofferhulp Nederland op dit moment op welke wijze zij slachtoffers en nabestaanden beter kan ondersteunen bij de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer in de omgang met media bij zaken met veel media-aandacht. Eind 2019 zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Bent u bereid de werkwijze voor te leggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens?
Het gaat hier om de werkwijze van de politie en het OM. Zij hebben regulier contact met de Autoriteit Persoonsgegevens waarbij dit soort onderwerpen aan de orde kunnen komen.
Deelt u de grote zorgen over de wijze waarop met de belangen van slachtoffers en nabestaanden wordt omgegaan, indien een misdrijf en een strafzaak veel media-aandacht trekt en zijn voornemens over onderhavige problematiek een hoorzitting te organiseren? Verstrekt u alle betrokkenen ruimhartig toestemming hieraan hun bijdrage te leveren?
Met de politie en het OM herken ik deze zorgen. Bij de politie zijn familierechercheurs werkzaam die functioneren als brug tussen onderzoeksteam en familie. Communicatie over de zaak kan hierbij aan de orde komen. Na afronding van het onderzoek wordt het dossier overgedragen aan het OM dat vervolgens waar nodig contact onderhoudt met slachtoffers en nabestaanden. Mocht uw Kamer van oordeel zijn dat een hoorzitting opportuun is, zal ik betrokkenen die onder mijn gezag gevallen toestemming verlenen hierbij aanwezig te zijn.
Acht u het mogelijk dat deze praktijk tot gevolg kan hebben dat familieleden beducht zijn voor het feit dat hun reacties en gesprekken met de politie in een publicatie terecht komen? Wat zou het effect hiervan zijn op de opsporing?
Met de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging en het standaard mediacontract wordt geregeld in welke gevallen en in welke mate informatie van politie en OM openbaar kan worden. Hiermee stellen de politie en het OM de noodzakelijke waarborgen die nodig zijn om de belangen van slachtoffers en nabestaanden te waarborgen.
De gesprekken met de politie zijn vertrouwelijk. Daar kunnen betrokkenen op rekenen. In het kader van de strafvervolging kan het uiteraard zo zijn dat de inhoud van deze gesprekken, bijvoorbeeld op de openbare terechtzitting, openbaar wordt. Daarbuiten wordt over deze gesprekken in beginsel geen informatie verstrekt. Waar dat in uitzonderingsgevallen toch aan de orde komt, worden betrokkenen tijdig geïnformeerd.
Het bericht ‘Gratis wonen. Als je mee laat kijken in je bed’ |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Gratis wonen. Als je mee laat kijken in je bed»?1
Ja.
Wat vindt u van het initiatief dat mensen korting op hun woonlasten krijgen in ruil voor het opgeven van hun privacy?
In Helmond wordt een slimme woonwijk gebouwd: – Brainport Smart District – waarin zal worden geëxperimenteerd met nieuwe technologieën en manieren van wonen. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken hoe een wijk duurzaam en circulair kan worden gemaakt. Ook wordt er gekeken naar nieuwe manieren om data daarvoor in te zetten. Data is daarbij breder dan persoonsgegevens. Het uitgangspunt is om deze ontwikkeling samen met de bewoners van de wijk vorm te geven.
Het initiatief is een samenwerking tussen overheden, universiteiten en bewoners. Het initiatief is niet privaat gefinancierd. In een later stadium zijn marktpartijen uitgenodigd om te bezien of zij specifieke diensten aan zouden kunnen bieden, op één van de geselecteerde thema’s zoals duurzaamheid en fysiek en sociaal welzijn.
Van de initiatiefnemers begrijp ik dat er nog geen concrete afspraken zijn vastgelegd over het delen van data. Ook dient nader onderzocht te worden of c.q. in hoeverre die data tot op personen herleidbare gegevens kunnen bevatten. Wel geldt bij dit initiatief dat de betrokkenheid van de aanstaande bewoners een belangrijke voorwaarde zal zijn.
Eén van de voorgestelde projecten, die nog nader wordt uitgewerkt, is erop gericht onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor bewoners om hun persoonsgegevens commercieel uit te baten. Ook wordt onderzocht of de inzet van data in gemeenschappelijk beheer van de bewoners kan plaatsvinden.
Ik vind het een positieve ontwikkeling dat er geëxperimenteerd wordt met de mogelijkheden die data bieden om te werken aan maatschappelijke opgaven en aan de kwaliteit van leven, bijvoorbeeld om wijken duurzamer en circulair te maken. Ik vind het ook positief dat er kleinschalig wordt geëxperimenteerd met nieuwe manieren om burgers te betrekken bij dergelijke ontwikkelingen en het sluit aan bij de kabinetsambitie om burgers meer controle te geven over het gebruik van hun gegevens.
Wel begrijp ik de zorg van de vragensteller. Privacy is een grondrecht. Het spreekt dan ook voor zich dat, waar sprake is van verwerking van persoonsgegevens, als uitgangspunt dient te gelden dat de toepasselijke wettelijke kaders inzake gegevensbescherming, in het bijzonder de AVG, in acht worden genomen.
Vanuit NL DIGITAAL: Data Agenda Overheid lopen daarnaast verschillende initiatieven op het terrein van behoorlijk datagebruik in de openbare ruimte. We hebben Brainport Smart District onder andere uitgenodigd om zich aan te sluiten bij een traject waar BZK al samen met de gemeentes Eindhoven, Amsterdam en Groningen, met de VNG, met burgers, en met academische partners onderzoekt welke ethische dilemma’s zich voor kunnen doen, en welke wettelijke kaders van toepassing zijn.
Vindt u het wenselijk dat (tech-)bedrijven in ruil voor zeer gedetailleerde persoonsgegevens woonruimte gaan aanbieden?
Is het toegestaan om het opgeven van privégegevens als vereiste op te nemen bij het aanbieden van woonruimte?
Hoe verhoudt naar uw mening een initiatief zoals dit zich tot de groeiende consensus dat (tech-)bedrijven te veel macht hebben?
Kunt u garanderen dat de mensen die besluiten hier aan mee te doen dat op volledig vrijwillige basis doen en zij in hun beslissing niet gestuurd worden door andere factoren zoals bijvoorbeeld woningnood in de regio?
Kunt u zich voorstellen dat dit kan leiden tot een situatie waarin mensen vanwege hun financiële situatie verleid of gedwongen worden hun privégegevens te «verkopen» in ruil voor een dak boven hun hoofd? Acht u dat wenselijk?
Vooropgesteld: in dit project bieden tech-bedrijven geen woonruimte aan in ruil voor persoonsgegevens.
De situatie die de vragensteller in vraag 3 en 4 schetst zou ook niet wenselijk zijn. De keuze om persoonsgegevens af te staan moet altijd zorgvuldig en behoorlijk plaats vinden en gestoeld zijn op een rechtmatige grondslag, zoals vrije toestemming. Als woonruimte alleen mogelijk is in ruil voor het afstaan van persoonsgegevens, is van zo’n vrije keuze geen sprake.
Het project omtrent de mogelijke huurverlaging in ruil voor persoonsgegevens verkeert nog in de haalbaarheidsfase. Er staat op dit moment nog niets vast.
Mocht het experiment wel worden uitgevoerd, dan ga ik de uitwerking en de uitvoering daarvan nauwlettend volgen. Er moet voorkomen worden dat alleen mensen die zich dat kunnen veroorloven hun persoonsgegevens kunnen beschermen of dat bewoners in de positie komen te staan dat zij bij de beslissing om hun gegevens al dan niet af te staan geen vrije keuze hebben. Ik beraad mij op de wenselijkheid van initiatieven waar gebruik van een eerste levensbehoefte, zoals wonen, in ruil voor data zou worden aangeboden.
Kunt u garanderen dat mensen die geen toestemming hebben gegeven om zich aan zo’n gedetailleerd niveau van surveillance te committeren gevrijwaard blijven? Zo ja, hoe? Zo nee, blijft publieke ruimte hiermee dan wel publiek?
Kunt u aangeven hoe u staat tegenover de in het artikel genoemde sensorhotels die mobiele telefoons gaan volgen en hun interne gegevens gaan uitlezen?
Kunt u aangeven welke informatie men voornemens is te verzamelen met deze sensorhotels en welke informatie men overweegt te gaan verzamelen?
Kunt u aangeven hoe u staat tegenover de in het artikel genoemde verregaande plannen om te gaan werken met sensoren in het afvalwater?
Klopt het dat daarmee in principe per individu de eet- en drinkgewoontes nauwkeurig in beeld kunnen worden gebracht, evenals het medicijngebruik, de gezondheid en de consumptie in bredere zin? Acht u dat wenselijk?
Wat moet er verstaan worden onder het voornemen om te komen tot interventies op individueel niveau?2 Hoe wenselijk acht u dat?
Hoe gaat de datavoorziening ingericht worden? Krijgen inwoners ook inzage in hun eigen gegevens of is die uitsluitend voor de bedrijven? Kan het bijvoorbeeld zo zijn dat ouders straks genotificeerd worden dat hun dochter zwanger is nog voordat zij dat zelf weet simpelweg omdat zij naar het toilet is geweest? Acht u zulke situaties wenselijk?
Hoe verhoudt dit initiatief zich tot de aangenomen motie-Hijink (Kamerstuk 27 529, nr. 178) waarin de Kamer zich uitspreekt tegen het commercieel uitbaten van medische data? Bent u met de indiener van mening dat data die verzameld zullen worden om een gezondheidsbeeld op te stellen daarmee eigenlijk medische data zijn?
De initiatiefnemers hebben benadrukt dat er geen afspraken zijn gemaakt over het verzamelen van data, laat staan medische data en dat het verzamelen van medische data nadrukkelijk niet de bedoeling is.
Het verwerken van medische gegevens is aan strenge eisen gebonden. De partijen moeten zich daarbij aan de gegevensbeschermingswetgeving houden. Als dat niet gebeurt, is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om daartegen op te treden.
Welke actie gaat u ondernemen om dit initiatief, dat in strijd is met de wens van de Kamer, tegen te houden?
Zie antwoord vraag 15.
In hoeverre acht u het wenselijk dat provincies en waterschappen zich aansluiten bij dit soort initiatieven?
Het is aan provincies en waterschappen zelf om te bezien of en op welk moment zij zich aansluiten bij dergelijke innovatieve initiatieven. Provincies en waterschappen maken hun eigen financiële en beleidsmatige afwegingen binnen hun wettelijke takenpakket. Ik heb hier geen oordeel over.
Is u al bekend hoe de voorgenomen Ethische Commissie ingericht gaat worden? Wat wordt de positie van deze commissie ten opzichte van bestaande instanties belast met toezicht op privacy zoals bijvoorbeeld de Autoriteit Persoonsgegevens?
Het is nog niet bekend hoe de Ethische Commissie ingericht gaat worden. Op basis van de informatie en de gevoerde gesprekken heb ik geen reden om te veronderstellen dat de initiatieven onwenselijk zijn en overheidsingrijpen gerechtvaardigd is.
Wat zou er gebeuren als de Ethische Commissie zou besluiten dat (alle) initiatieven van de ontwikkelaars onwenselijk zijn? Hoe wordt een «wij-van-WC-eend» scenario voorkomen?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven wat de huidige situatie is in Toronto (Canada) waar eerder een soortgelijk initiatief werd opgezet? Ziet u daarin aanleiding dit initiatief een halt toe te roepen?
Sidewalks labs in Toronto is een privaat gefinancierd en georganiseerd project, zonder inspraak van bewoners, in tegenstelling tot het project in Helmond. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het initiatief in Helmond een halt toe te roepen.
Kunt u reflecteren op de uitspraak: «We doen hier niet alleen veilige dingen. Anders krijg je nooit disruptie»? Geeft u dat vertrouwen dat bestaande wetgeving gerespecteerd zal worden en dat persoonsgegevens veilig zijn?
Kunt u reflecteren op de uitspraak: «We gaan hier aanklooien»? Geeft u dat vertrouwen dat bestaande wetgeving gerespecteerd zal worden en dat persoonsgegevens veilig zijn?
Kunt u reflecteren op de uitspraak: «We doen hier iets op het snijvlak van wat kan en wat wenselijk is»? Geeft u dat vertrouwen dat bestaande wetgeving gerespecteerd zal worden en dat persoonsgegevens veilig zijn?
Is dit een initiatief dat u wenselijk acht? Zo nee, hoe gaat u dit initiatief en soortgelijke initiatieven in de toekomst voorkomen? Zo ja, waarom?
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen om onderzoek te doen naar dit initiatief? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een onafhankelijke toezichthouder en besluit zelfstandig over de te verrichten onderzoeken. Het staat de initiatiefnemers vrij om de AP te vragen om mee te denken over deze nieuwe ontwikkeling.
Het bericht ‘Tien jaar cel en tbs voor doodsteken therapeut tbs-kliniek Kijvelanden’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tien jaar cel en tbs voor doodsteken therapeut tbs-kliniek Kijvelanden»?1
Deelt u de mening dat tien jaar celstraf een onacceptabel lage straf is voor deze moordenaar die nota bene al onder behandeling was voor poging tot doodslag in een tbs-kliniek?
Kwam deze tbs'er ook in aanmerking voor (on)begeleid verlof? Zo ja, hoe vaak is hij op verlof gestuurd?
Deelt u de mening dat een persoon die nota bene door de rechtbank als «buitengewoon gevaarlijke man» is bestempeld, nooit in een gewone tbs-kliniek had mogen zitten met alle vrijheden van dien, maar op een long stay-afdeling? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze man totaal verkeerd is ingeschat? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u nu eigenlijk geleerd van de zaak Michael P.?
Deelt u de mening dat alle intensieve behandelingen in de tbs-kliniek voor deze gevaarlijke idioot blijkbaar geen enkele zin hebben gehad, anders had hij toch niet opnieuw kunnen toeslaan?
Deelt u de mening dat het opnieuw opleggen van tbs zinloos is, aangezien dit soort idioten levenslang achter slot en grendel opgesloten zouden moeten zitten? Kunt u aangeven in welk opzicht deze zaak verschilt van Michael P.? Waarom denkt u dat deze «buitengewoon gevaarlijke man» uiteindelijk wel weer losgelaten zou moeten worden op de samenleving?
Kunt u aangeven hoeveel personen er op dit moment in tbs-klinieken zitten, en als «buitengewoon gevaarlijk» kunnen worden beschouwd en derhalve een bijzonder risico vormen voor de maatschappij en iedereen in de directe omgeven van deze personen? Zo nee, waarom niet?
Het gevangeniswezen van Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat de Voortgangscommissie Sint Maarten u op 22 februari 2019 een brief heeft gestuurd waarin vier oplossingsrichtingen worden voorgesteld, waaronder het voorstel dat het Koninkrijk der Nederlanden de volledige verantwoordelijkheid voor het gevangeniswezen op Sint Maarten overneemt?1 Zo ja, waarom is een afschrift van deze brief niet eerder doorgestuurd naar de Kamer, bijvoorbeeld als bijlage bij de heden verschenen 32ste rapportage van de Voortgangscommissie Sint Maarten? Bent u bereid deze brief alsnog naar de Kamer te sturen, vergezeld van uw appreciatie van de voorgestelde oplossingsrichtingen? Zo nee, waarom niet?
Op 22 februari 2019 stuurde de Voortgangscommissie een brief aan het Ministerieel Overleg Plannen van Aanpak Sint Maarten, ingesteld op grond van artikel 10 van de Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak Landstaken Curaçao en Sint Maarten (hierna: Samenwerkingsregeling). Het betreffende Ministerieel Overleg bestaat uit twee leden, namelijk de Minister-President van het Land Sint Maarten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (in casu: de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). De brief waaraan wordt gerefereerd, betreft correspondentie ten behoeve van intern beraad. Daarbij geldt als uitgangspunt dat persoonlijke beleidsopvattingen in documenten voor intern beraad in beginsel niet openbaar worden gemaakt. Het is dan ook staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad, geen onderwerp te maken van het politieke debat om ervoor te zorgen dat in vertrouwelijkheid van gedachten kan worden gewisseld ten behoeve van zorgvuldige besluitvorming. Ik betreur het dan ook dat deze brief op verschillende mediaplatforms is gepubliceerd. Het zou een ongewenst precedent scheppen als ik deze brief nu wel zou sturen.
Wat vindt u van het verwijt van de Voortgangscommissie dat Nederland en Sint Maarten zich onvoldoende inspannen om de jarenlange impasse rond het gevangeniswezen te doorbreken? Deelt u de mening dat, gezien de zeer zorgelijke detentieomstandigheden, juist een constructieve samenwerking mag worden verwacht? Zo ja, kunt u precies aangeven waaruit uw aandeel bestaat om de detentieomstandigheden substantieel te verbeteren?
De Minister voor Rechtsbescherming en ik herkennen ons niet in dit verwijt. Ik voer in het kader van de Samenwerkingsregeling regelmatig een Ministerieel Overleg met de Minister-President van Sint Maarten over de voortgang van het (gewijzigde) plan van aanpak gevangeniswezen, waarbij ik de Ministers van Justitie en Financiën van Sint Maarten actief betrek. Daarnaast brachten de Minister voor Rechtsbescherming en ik op 11 april jl. een werkbezoek aan de vier detentiefaciliteiten op Sint Maarten. Hierover heb ik uw Kamer onlangs per brief geïnformeerd2. De houding van Nederland richting Sint Maarten is samenwerkingsgericht. De Minister voor Rechtsbescherming en ik hebben meerdere malen op diverse terreinen kennis en kunde aan Sint Maarten aangeboden.
Klopt het dat de Voortgangscommissie Sint Maarten in de brief van 22 februari 2019 constateert dat de situatie in de Point Blanche gevangenis verder is verslechterd? Zo ja, hoe valt deze constatering te rijmen met het feit dat u in oktober 2018 afspraken hebt gemaakt met de regering van Sint Maarten en de nakoming daarvan nauwlettend volgt? En hoe verhoudt deze constatering zich tot uw uitspraken tijdens het Mondelinge vragenuur van 5 maart 2019 dat door het maken van heel concrete afspraken de detentiesituatie verbetert?2
De Voortgangscommissie stelt in de betreffende brief dat de situatie in de Point Blanche Gevangenis in »de loop der jaren« is verslechterd, waarbij de verwoestende orkanen die situatie hebben verergerd. De overeenkomst van 19 oktober 2018, waaraan u refereert, kwam voort uit de constatering dat Sint Maarten de afspraken die verbonden waren aan de bijstand die Nederland na orkaan Irma aan Sint Maarten verleende, niet, niet volledig of niet binnen de gestelde termijnen is nagekomen. Ten aanzien van de nakoming van deze afspraken verwijs ik u opnieuw naar het verslag van het werkbezoek, dat de Minister voor Rechtsbescherming en ik op 11 april jl. brachten aan Sint Maarten. De Nederlandse Vertegenwoordiging te Philipsburg monitort het nakomen van de afgesproken verbetermaatregelen nauwgezet. Er vindt tweewekelijks een onderhoud plaats tussen de Vertegenwoordiging en het Ministerie van Justitie van Sint Maarten.
Klopt het dat de Voortgangscommissie de indruk heeft verwoord dat u zich vooral richt op het laten terugkeren van de tijdelijk in Nederland gehuisveste gedetineerden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om geen gedetineerden terug te sturen zolang de huidige zeer zorgelijke detentieomstandigheden in de Point Blanche gevangenis voortduren? Zo nee, waarom niet?
De Minister voor Rechtsbescherming en ik achten het van belang dat de detentiesituatie op Sint Maarten verbetert. De Voortgangscommissie Sint Maarten rapporteert met terugwerkende kracht per kwartaal over de uitvoering van de plannen van aanpak detentiewezen en politie, waardoor deze rapportages per definitie achterlopen in de tijd. In de brieven die ik al dan niet samen met de Minister voor Rechtsbescherming aan u heb gestuurd, informeer ik u over de actuele stand van zaken en samenwerking met Sint Maarten om de detentiesituatie te verbeteren. Dit is de kern van onze inspanningen. Onderdeel daarvan is het streven van de Nederlandse regering om de gedetineerden conform afspraak zo snel mogelijk te laten terugkeren, wat onder meer een goede re-integratie op Sint Maarten ten goede komt, zoals gesteld in de beantwoording van de Kamervragen4 van het lid Buitenweg (GroenLinks) aan de Minister voor Rechtsbescherming. Deze terugplaatsing hangt sterk samen met de door Sint Maarten door te voeren verbetermaatregelen.
Hoe de Pauselijke Geheimhoudingsplicht seksueel misbruik in de Rooms Katholieke Kerk mogelijk in de hand werkt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u op de eerder gestelde vraag of de «Crimen sollicitationis» nog van kracht is, heeft geantwoord dat deze instructie sinds 2001 niet meer van kracht is?1
Ja. Zoals ik in de beantwoording op uw eerdere Kamervragen (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 209) heb aangegeven is de instructie «Crimen sollicitationis» sinds 30 april 2001 niet meer van kracht.
Bent u bekend met het feit dat in 2001 onder alle bisschoppen van de Rooms Katholieke Kerk de brief «Epistula de delictis gravioribus» is verspreid, met daarin regels omtrent de kerkelijke sanctionering van delicten, waaronder het seksueel misbruik van minderjarigen door geestelijken?2
Op 30 april 2001 verscheen de Sacramentorum Sanctitatis Tutela, een Apostolische Brief van paus Johannes Paulus II. Bij deze brief werden de «Normen betreffende de meer ernstige delicten» (ofwel de «Normae de gravioribus delictis») vastgesteld. De afdoening van deze meer ernstige delicten is binnen de Rooms- Katholieke Kerk (RKK) voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer. Met de Sacramentorum Sanctitatis Tutela met bijbehorende normen werd de instructie «Crimen sollicitationis» vervangen. De brief is via openbare bronnen te raadplegen.
Klopt het, dat deze brief onder meer diende ter vervanging van de «Crimen sollicitationis»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat de kern van deze brief onderdeel is geworden van het huidige canonieke recht, in de vorm van de «Normae de gravioribus delictis»?3 Zo ja, bent u ook op de hoogte van de inhoud van de «Normae de gravioribus delictis»?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u meer specifiek dat in de «Normae de gravioribus delictis» staat dat seksueel misbruik van minderjarigen door geestelijken intern berecht moet worden en dat dergelijke delicten zijn onderworpen aan de Pauselijke Geheimhoudingsplicht?
Ja. De RKK heeft aan mij bevestigd dat een geestelijke altijd is onderworpen aan twee rechtsregimes, het nationale recht en het canonieke recht. Een geestelijke van wie het redelijke vermoeden bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van een minderjarige kan op basis van het Nederlandse strafrecht en strafprocesrecht berecht en veroordeeld worden. In de geldende Gedragscode Pastoraat is daartoe bepaald dat de kerkrechtelijk verantwoordelijke bij een klacht van seksueel misbruik van een minderjarige daarvan onverwijld aangifte moet doen bij het openbaar ministerie dan wel de politie. Tegelijkertijd en parallel kan dezelfde geestelijke ook volgens de normen van het canonieke strafrecht en -strafprocesrecht berecht en veroordeeld worden.
De kerkelijke beroeps- en strafprocedures zijn altijd aanvullend en mogen niet in strijd zijn met de nationale rechtsnormen. Het canonieke strafrechtsproces zal, in het geval dat iemand aan seksueel misbruik schuldig is bevonden, doorgaans leiden tot een disciplinaire maatregel. Overigens hebben de Nederlandse bisschoppen bepaald dat een geestelijke die zich eenmaal aan seksueel misbruik van minderjarigen schuldig heeft gemaakt, geen pastorale benoeming meer krijgt. Er geldt in Nederland een zero-tolerance-benadering.
Hoe verhoudt de Pauselijke Geheimhoudingsplicht in de «Normae de gravioribus delictis» zich, waar het naar Nederlands recht strafbare feiten betreft, tot het Wetboek van Strafvordering (Sv), in het bijzonder tot de artikelen 160 en 218 Sv?
De Nederlandse RKK en allen die ertoe behoren zijn onderworpen aan zowel het in Nederland geldende strafrecht als aan het canonieke strafrecht van de RKK.
Het canonieke recht staat niet boven het Nederlandse strafrecht. Volgens artikel 2:2 BW worden kerkgenootschappen geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Hieruit vloeit voort dat kerkelijke besluiten in beginsel worden aanvaard, met dien verstande dat die besluiten niet strijdig mogen zijn met de nationale rechtsnormen.
De pauselijke geheimhoudingsplicht geldt voor de behandeling van aanklachten wegens seksueel misbruik van een minderjarige volgens het canonieke strafrecht en strafprocesrecht door de Congregatie voor de Geloofsleer.
Deze pauselijke geheimhoudingsplicht is niet in strijd is met het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering (Sv.), in het bijzonder de artikelen 160 Sv. inzake de aangifteplicht en 218 Sv. (professioneel verschoningsrecht). Het geldende canonieke recht verplicht immers om samen te werken met de burgerlijke autoriteiten. In de geldende Gedragscode Pastoraat is bepaald dat de kerkrechtelijk verantwoordelijke bij een klacht van seksueel misbruik van een minderjarige welke klacht tenminste een schijn van waarheid heeft, daarvan onverwijld aangifte moet doen bij het openbaar ministerie dan wel de politie.
Deelt u de mening dat de onderwerping van dergelijke strafbare feiten aan de Pauselijke Geheimhoudingsplicht een doofpotbeleid in de hand kan werken?
Voor wat betreft de reactie van de RKK in Nederland op grensoverschrijdend gedrag, heb ik de indruk dat deze een zo groot mogelijke openheid probeert te betrachten, zonder de bescherming van de privacy van betrokkenen uit het oog te verliezen. Op de website van het R.K. Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag van de RKK worden sinds 2015 de jaarverslagen gepubliceerd waarin wordt beschreven hoe de kerkelijke autoriteiten met meldingen van grensoverschrijdend gedrag zijn omgegaan (https://www.meldpuntgrensoverschrijdendgedragrkk.nl/).
Hoe ziet u de «Normae de gravioribus delictis» in het licht van de bevindingen en aanbevelingen van de Commissie Deetman omtrent bestuurlijke verantwoordelijkheid, met name rondom de zogeheten «culture of silence»?4
De Konferentie Nederlandse Religieuzen (KNR) en de Nederlandse Bisschoppenconferentie hebben volledige medewerking verleend aan de Commissie Deetman tijdens de onderzoeken naar seksueel misbruik van minderjarigen en het vervolgonderzoek naar seksueel misbruik van en geweld tegen meisjes in de RKK tussen 1945 en 2010 (gepubliceerd in resp. 2011 en 2013).
De leiding van RKK heeft naar aanleiding van deze onderzoeken maatregelen getroffen voor het signaleren en sanctioneren van misbruik van minderjarigen en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag en het doen van aangifte bij strafbare feiten. In 2014 is de Gedragscode Pastoraat van kracht geworden. Naar aanleiding van een evaluatie in 2018 is de werkingssfeer van de gedragscode uitgebreid naar vrijwilligers die met minderjarigen, mensen met een verstandelijke beperking of andere kwetsbare personen werken. In 2015 is het R.K. Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag in het leven geroepen om grensoverschrijdend gedrag aanhangig te maken. Het Reglement R.K. Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag regelt de behandeling van klachten van grensoverschrijdend gedrag. (https://www.meldpuntgrensoverschrijdendgedragrkk.nl/)
Indien de «Normae de gravioribus delictis» niet langer van kracht blijken te zijn, kunt u dan bevestigen dat op dit moment geen enkel document in de kerkelijke leer van kracht is dat geheimhouding rondom strafbare feiten in de hand werkt?
De «Normae de gravioribus delictis» zijn van kracht. Uit bovenstaande antwoorden blijkt dat ik geen aanwijzingen heb dat het geldend canoniek recht in de RKK normen kent die in de weg staan aan strafrechtelijke afdoening van seksueel misbruik van minderjarigen. In de geldende Gedragscode Pastoraat is bepaald dat de kerkrechtelijk verantwoordelijke bij een klacht van seksueel misbruik van een minderjarige welke klacht tenminste een schijn van waarheid heeft, daarvan onverwijld aangifte moet doen bij het openbaar ministerie dan wel de politie.
Het bericht dat een Nederlandse strafrechtadvocaat de toegang tot de Verenigde Staten geweigerd wordt |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Nederlandse strafrechtadvocaat, die ook terreurzaken doet, de toegang is geweigerd tot de Verenigde Staten?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dat bericht.
Wat is uw reactie daarop? Deelt u de mening van Johan Rijlaarsdam, deken van de Nederlandse orde van Advocaten, dat deze ontwikkeling van de Verenigde Staten verontrustend is?2
Advocaten moeten vrij zijn in de uitoefening van hun beroep, gelet op de belangrijke rol die zij spelen in de verwezenlijking van het recht van verdachten op een eerlijk proces. Met de algemeen deken van de Nederlandse orde van advocaten ben ik van mening dat advocaten niet beoordeeld moeten worden op hun betrokkenheid in een strafproces bij de verdediging van hun cliënten.
Deelt u de mening dat wij moeten garanderen dat Nederlandse strafrechtadvocaten niet mogen bemoeilijkt worden in hun werk door de Amerikaanse autoriteiten?
Het onder 1 genoemde bericht en de daarin geuite vermoedens vormden aanleiding contact op te nemen met de Amerikaanse autoriteiten en opheldering te vragen.
Vooropgesteld zij dat de VS op basis van hun soevereiniteit zelf beslist over de criteria voor toelating tot hun grondgebied. Houders van een Nederlands paspoort die naar de VS reizen moeten beschikken over een ESTA (bewijs dat zonder visum naar de VS gereisd mag worden) of een Amerikaans visum. Navraag bij de Amerikaanse autoriteiten leert dat een aanvraag voor een ESTA of visum wordt getoetst aan de hand van vele verschillende criteria. Indien een ESTA-aanvraag wordt geweigerd, dient een visum aangevraagd te worden via het Amerikaanse Consulaat Generaal in Amsterdam. In algemene zin geldt dat een reeks van gronden bestaat waarop een visumaanvraag van een individu afgewezen kan worden.
Als reactie op onze vragen hebben de Amerikaanse autoriteiten verwezen naar bovenstaand beleid en aangegeven dat Amerikaanse wet- en regelgeving hen niet in staat stelt om op individuele gevallen in te gaan.
Publiekelijk heeft de VS als reactie op het bericht genoemd onder vraag 1 aangegeven dat het beroep van iemand geen grond vormt om de toegang tot de VS te weigeren. Er wordt altijd gekeken naar meerdere criteria, zoals bijvoorbeeld de connecties en de reisgeschiedenis van een persoon.
We zullen deze situatie blijven monitoren en het Ministerie van Justitie en Veiligheid staat hierover in nauw contact met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met uw Amerikaanse ambtgenoot en opheldering te vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt de Verenigde Staten aan de gegevens waaruit blijkt dat iemand een strafrechtadvocaat is en terrorisme verdachten bijstaat? Kan dit worden uitgezocht?
De Nederlandse overheid deelt geen informatie met de VS over Nederlandse advocaten van terrorismeverdachten. Dit laat onverlet dat uit openbare bronnen kan worden opgemaakt dat iemand strafrechtadvocaat is en terrorismeverdachten bijstaat.
Advocaten die de toegang tot de Verenigde Staten wordt geweigerd |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Angst voor inreisverbod VS: advocaten stoppen met verdediging terreurverdachten»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Deelt u de mening dat advocaten vrij moeten zijn in het uitoefenen van hun beroep en daarbij ongeacht de aard van de verdenking cliënten moeten kunnen bijstaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Advocaten moeten vrij zijn in de uitoefening van hun beroep, gelet op de belangrijke rol die zij spelen in de verwezenlijking van het recht van verdachten op een eerlijk proces. Advocaten moeten niet worden beoordeeld op hun betrokkenheid in strafzaken bij de verdediging van hun cliënten.
Deelt u de mening dat indien advocaten belemmeringen ondervinden of moeten vrezen ten aanzien van hun reisgedrag dat zij daarmee ook belemmerd worden in het uitoefenen van hun beroep? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Advocaten moeten hun beroep kunnen uitoefenen zonder dat dit repercussies voor hen heeft. Mocht aan iemand de toegang worden geweigerd tot een land louter omdat hij/zij advocaat is en bepaalde zaken behandelt, dan zou die betreffende advocaat hierdoor belemmerd kunnen worden in het uitoefenen van het beroep.
Acht u het mogelijk dat de Verenigde Staten advocaten, die terreurverdachten bijstaan, de toegang tot het land ontzeggen? Zo ja, over welke informatie of signalen dienaangaande beschikt u? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Over het bij vraag 1 genoemde bericht sta ik in contact met de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA). De NOvA heeft de gerezen vermoedens bij ons kenbaar gemaakt. Deze vormden aanleiding om contact op te nemen met de Amerikaanse autoriteiten en om opheldering te vragen.
Vooropgesteld zij dat de VS op basis van hun soevereiniteit zelf beslist over de criteria voor toelating tot hun grondgebied. Het volgende beleid is van toepassing bij een aanvraag van een ESTA of een visum. Houders van een Nederlands paspoort die naar de VS reizen moeten beschikken over een ESTA (bewijs dat zonder visum naar de VS gereisd mag worden) of een Amerikaans visum. Navraag bij de Amerikaanse autoriteiten leert dat een aanvraag voor een ESTA of visum wordt getoetst aan de hand van vele verschillende criteria. Indien een ESTA-aanvraag wordt geweigerd, dient een visum aangevraagd te worden via het Amerikaanse Consulaat Generaal in Amsterdam. In algemene zin geldt dat een reeks van gronden bestaat waarop een visumaanvraag van een individu afgewezen kan worden.
Als reactie op onze vragen hebben de Amerikaanse autoriteiten verwezen naar bovenstaand beleid en aangegeven dat Amerikaanse wet- en regelgeving hen niet in staat stelt om op individuele gevallen in te gaan.
Ook publiekelijk heeft de VS als reactie op het bericht genoemd onder 1 aangegeven dat het beroep van iemand geen grond vormt om de toegang tot de VS te weigeren. Er wordt altijd gekeken naar meerdere criteria, zoals bijvoorbeeld de connecties en een reisgeschiedenis van iemand.
We zullen deze situatie blijven monitoren en het Ministerie van Justitie en Veiligheid staat hierover in nauw contact met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Wilt u met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland in overleg treden over het beleid van de Verenigde Staten ten aanzien van het toelaten van advocaten die terreurverdachten bijstaan en de Kamer van de uitkomst daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het werkbezoek van de minister in België bij vrederechters |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wilt u verslag doen aan de Kamer over uw bevindingen van de toepassingen van de vrederechter zoals u die heeft opgedaan tijdens uw werkbezoek in België?1 2
Ik heb op 1 april jongstleden samen met de Belgische Minister van Justitie Geens een werkbezoek gebracht aan het vredegerecht in Maasmechelen. Minister Geens heeft mij geïnformeerd over de actuele ontwikkelingen rond de vredegerechten en de hervormingen die recent zijn doorgevoerd. Daarnaast heb ik gesproken met drie vrederechters. Zij zijn ingegaan op de «verzoeningsprocedure», hun rol bij armoedebestrijding en de samenwerking met (hulpverlenings-) instanties. Ook de burgemeester van Maasmechelen was aanwezig. Hij heeft het belang van de vrederechter voor de lokale gemeenschap benadrukt. Vervolgens ben ik aanwezig geweest bij een zitting minnelijke schikking in het vredegerecht.
Welke lessen heeft u getrokken over de vrederechter tijdens uw werkbezoek in België? Wat wilt u daarvan in de praktijk brengen in Nederland en op welke termijn?
Het was mooi om te zien hoe een oud instituut als de vrederechter een belangrijke rol in de Belgische samenleving vervult. Opvallend aan de vrederechter zijn onder meer de laagdrempelige toegang voor de burger, de oplossingsgerichte aanpak, en de samenwerking met instanties en doorverwijsfunctie.
In Nederland worden bij rechtbanken in het kader van maatschappelijk effectieve rechtspraak nieuwe werkwijzen beproefd, waarin kenmerkende elementen van de vrederechter zijn te zien. Ik denk dan aan de inzet om partijen ten overstaan van de rechter samen tot een oplossing te laten komen. Ook de laagdrempelige toegang (een eenvoudig verzoek volstaat en er is sprake van beperking van de kosten, omdat het griffierecht lager is en wordt gedeeld tussen partijen), samenwerking met andere instanties en fysieke nabijheid zoals bij de wijkrechter maken onderdeel uit van pilots.
In opdracht van het WODC wordt op dit moment onderzoek uitgevoerd door de Universiteit Utrecht naar inpasbaarheid van (elementen van) de vrederechter in het Nederlandse stelsel. Ik verwacht dat dit onderzoek voor de zomer is afgerond. De resultaten van dit onderzoek zal ik uw Kamer doen toekomen. Na evaluatie van lopende pilots in de rechtspraak wil ik met de rechtspraak, mede op basis van genoemd onderzoek, de balans opmaken welke werkwijzen voor landelijke invoering in aanmerking kunnen komen en in hoeverre wijziging van wet- of regelgeving daarvoor noodzakelijk is. Daarbij wil ik ook de verbinding leggen met de modernisering van de (gesubsidieerde) rechtsbijstand.
Het bericht ‘Medische gegevens duizenden Nederlanders verplaatst naar Google: 'Riskant'’ |
|
Rens Raemakers (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Medische gegevens duizenden Nederlanders verplaatst naar Google: «Riskant»»?1
Ja.
Bent u van tevoren door de betrokken ziekenhuizen of het bedrijf Medical Research Data Management op de hoogte gesteld van het verplaatsen van medische gegevens van patiënten naar de Google Cloud?
Nee, deze verplichting is er ook niet.
Wat is uw mening over deze praktijk? Acht u het een veilige manier van opslaan van medische gegevens?
Ik hecht bij de verwerking van medische gegevens het grootste belang aan informatiebeveiliging en privacybescherming. MRDM heeft mij laten weten een uitgebreide risicoanalyse te hebben uitgevoerd voorafgaand aan het besluit over het plaatsen van de data en juist vanuit de overweging van informatiebeveiliging de keuze gemaakt te hebben voor Google Cloud Platform (GCP).
MRDM laat mij tevens weten dat de gegevens zijn opgeslagen in het datacentrum van Google in Eemshaven. De gegevens blijven daarmee in Nederland en vallen onder Nederlandse en Europese wet- en regelgeving. Vanuit de contractuele verplichtingen die MRDM met Google heeft gesloten, mag Google niet aan de data komen. Google LCC is gecertificeerd onder het EU-US Privacy Shield. De Europese Commissie met het afsluiten van het EU-US Privacy Shield-framework bedrijven in de EU een adequaat mechanisme gebracht voor naleving van de vereisten van de Europese wetten inzake gegevensbescherming die te maken hebben met de overdracht van persoonlijke gegevens van de Europese Unie naar de Verenigde Staten.
MRDM laat daarnaast weten de data dubbel te versleutelen, dus een versleuteling door Google en een eigen versleuteling, waarmee de gegevens niet toegankelijk zijn voor Google. Tenslotte is geregeld dat wanneer beheerders van Google zich vanuit beheerswerkzaamheden toegang verschaffen tot de versleutelde gegevens, MRDM daar melding van krijgt, zodat gecontroleerd kan worden dat Google zich aan wettelijke en contractuele bepalingen houdt.
De verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over de opslag en het gebruik van data ligt bij de betrokken zorginstellingen. Zo ook het in voorkomende gevallen betrekken van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Na de berichtgeving in de media inzake Medical Research Data Management heb ik contact gezocht met de AP. De AP heeft mij laten weten dat ziekenhuizen onder voorwaarden patiëntgegevens in een cloud mogen opslaan, mits voldaan wordt aan de verplichtingen van de AVG.
Ik zal onafhankelijk onderzoek laten doen naar de wenselijkheid van het gebruik van niet-Europese Cloud platforms voor het opslaan van zorgdata.
Waarom zijn de patiënten niet op de hoogte gesteld van deze praktijk? Is de privacy van de betrokken patiënten voldoende gewaarborgd? Is de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gebracht van deze praktijk?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Google niet bij de gegevens kan? Is het bekend waar de gegevens precies worden opgeslagen? Is dat in een datacenter in Nederland? Welke wettelijke eisen zijn daarbij van toepassing? Zijn er geen meer privacy-vriendelijke alternatieven die minder risico’s met zich meebrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn onder zorgaanbieders de meest gebruikte praktijken van opslag van medische gegevens van patiënten en welke risico’s op het gebied van cyberveiligheid en privacy brengen die verschillende methodes met zich mee?
De meest gebruikte praktijk was/is een eigen (in-house) datacentrum/computer. Wij zien nu een versnelde beweging naar de Cloud, met name bij de kleinere zorgaanbieder als huisartsen, tandartsen, fysiotherapiepraktijken, etc. Een belangrijke overweging daarbij is dat deze zorgaanbieders niet de kennis en de middelen hebben om lokale opslag van patiëntgegevens goed te beveiligen. Dataopslag in de cloud komt derhalve relatief vaak voor in de zorg, juist vanwege de gevoeligheid en behoefte aan professionele informatiebeveiligings- en privacywaarborgen.
Het bericht ‘Opgesloten terrorist moet kunnen verdienen’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opgesloten terrorist moet kunnen verdienen»?1
Ja.
Waarom kiest de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ervoor beleid te herzien waardoor gedetineerde terroristen die op de nationale sanctielijst staan, in staat zijn geld te verdienen en/of geld te ontvangen?
De ontheffing zoals opgesteld door het Ministerie van Financiën, geldt alleen voor de interne rekening courant van gedetineerden in detentie. De overige bankrekeningen van de gedetineerde op de sanctielijst blijven bevroren.
Daarnaast gelden er extra voorwaarden voor gedetineerden op de sanctielijst om over de financiële middelen op de interne rekening te kunnen beschikken. Het maximumbedrag op de rekening is 500 euro. Tevens kan slechts één aangewezen contactpersoon van de gedetineerde geld overmaken naar de rekening. Deze contactpersoon moet hiervoor ook een ontheffing aanvragen.
Het is om een aantal redenen wenselijk dat er beperkte middelen beschikbaar zijn voor gedetineerden in detentie. Ten eerste kan DJI op deze manier, namens de betreffende gedetineerden, schadevergoedingen aan slachtoffers of andere boetes vanuit detentie voldoen. Daarnaast kunnen gedetineerden deze middelen gebruiken voor een aanvulling op de primaire levensbehoeften middels het aanschaffen van boodschappen in de inrichtingswinkel (levensmiddelen, rookwaren et cetera), het huren van een televisie en het bekostigen van telefoneren via het vaste telefoniesysteem in de inrichting. Op deze wijze kunnen zij ook uitgaven doen die bijdragen aan hun resocialisatie, zoals het doen van boodschappen voor gezamenlijke kookactiviteiten. Hiermee draagt de beschikking over beperkte middelen bij aan resocialisatie, re-integratie en zelfredzaamheid.
Ten slotte is DJI verplicht loon uit te keren voor in de inrichting verrichte arbeid.
Deelt u de mening dat tegoeden van gedetineerde terroristen terecht en met gelegitimeerde redenen zijn bevroren? Zo ja, wat vindt u van het voornemen van DJI hierin wijzigingen aan te brengen? En zo ja, wat gaat u doen om dit voornemen te stoppen? Zo nee, waarom niet?
De tegoeden zijn terecht bevroren. Op de nationale sanctielijst terrorisme staan personen en organisaties die verdacht zijn van of betrokken zijn bij terroristische activiteiten.
Door de ontheffing alleen mogelijk te maken voor beperkte geldbedragen op de interne rekening courant die bestemd zijn voor activiteiten binnen de penitentiaire inrichting, doet de ontheffing geen afbreuk aan de risicoverkleining zoals bedoeld in de sanctiemaatregel.
Kunt u de motivering uiteenzetten die ten grondslag ligt aan de beperkingen voor veroordeelde terroristen om geld te verdienen? In hoeverre is die motivering volgens u niet meer valide?
Het doel van de beperking is om het voor deze personen en organisaties lastiger te maken terroristische misdrijven te plegen of er (financieel) bij betrokken te zijn, doordat zij niet vrijelijk over financiële middelen kunnen beschikken.
Deze motivering voor de sanctieregeling is nog altijd valide. De in het antwoord op de vragen 2 en 3 beschreven praktijk binnen de penitentiaire inrichtingen doet hieraan niets af.
Kunt u inzicht verschaffen in welke sancties er, naast het bevriezen van tegoeden, nog meer worden opgelegd aan veroordeelde terroristen? In hoeverre verschilt dit van sancties die worden opgelegd aan reguliere gedetineerden?
De vermelding op de sanctielijst heeft uitsluitend tot gevolg dat de tegoeden van de betreffende persoon of organisatie bevroren worden. Tijdens en na detentie kunnen aan gedetineerden gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd, zoals een voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij veroordeelde terroristen dient in het bijzonder te worden gedacht aan reisverboden, contact- en/of locatieverboden. Een gespecialiseerd team van de reclassering (het team Terrorisme, Extremisme en Radicalisering) houdt toezicht op de naleving van opgelegde voorwaarden.
Ten slotte kan een veroordeelde terrorist het Nederlanderschap ontnomen worden via een bestuurlijke maatregel.
Is DJI voornemens meer sancties voor gedetineerde terroristen te versoepelen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Dat voornemen heeft DJI niet.
Welke criteria worden gehanteerd om het versoepelen van sancties mogelijk te maken en door wie zijn deze opgesteld?
Indien u doelt op de mogelijkheid tot een ontheffing van de bevriezingsmaatregel verwijs ik u naar de «Procedures totstandkoming en beëindiging van bevriezingsmaatregelen terrorisme».2
Hierin staat beschreven voor welke zaken ontheffing van de maatregel kan worden verzocht, waar een dergelijk verzoek moet worden ingediend en wie erover besluit. Deze zijn opgesteld door het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid.
Inning van alimentatie |
|
Tobias van Gent (VVD), René Peters (CDA), Leendert de Lange (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de petitie van Super Singlemom1 en hetgeen mevrouw E. Zeelenberg naar voren heeft gebracht bij het rondetafelgesprek Werkende armen d.d.7 maart 2019?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat ouders voor wie de rechter heeft bepaald dat zij recht hebben op alimentatie, dit laat of niet krijgen doordat de ex-partner niet wil betalen?
Ja.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de mogelijkheden en gevolgen van het Landelijk Bureau Inning Ouderbijdragen (LBIO) meer prioritering te geven aan inning van loonbeslag? Zo ja, op welke termijn kunnen wij daar de resultaten van verwachten?
Bij Kamerbrief van 27 februari jongstleden heb ik u geïnformeerd over de voor en- nadelen van preferentie voor kinderalimentatievorderingen.2 Daarbij is opgemerkt dat een ingrijpende verandering in het huidige systeem van inning van vorderingen en preferenties vraagt om een diepgaandere afweging. Tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg Personen- en familierecht van 13 maart jongstleden heb ik toegezegd dit onderzoek te gaan uitvoeren. Onder andere zal bekeken worden waarom het nu niet lukt om in bepaalde gevallen de alimentatievordering te innen en of de bevoorrechting in die gevallen daadwerkelijk voordeel oplevert. Ik ben voornemens u hierover na de zomer te informeren.
Bent u bereid de problematiek rond de inning van de ouderbijdragen – en een eventuele preferente positie teneinde oplopende schulden te voorkomen – een onderdeel te laten zijn van de kabinetsbrede schuldenaanpak?
Een onderzoek naar een preferente positie van kinderalimentatievorderingen heb ik reeds toegezegd (zie het antwoord op vraag 3). Deze toezegging is gedaan naar aanleiding van een vraag vanuit de Tweede Kamer over de evaluatie van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO).
De inning van onderhoudsbijdragen heeft wel raakvlakken met de aanpak van problematische schulden die de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 23 mei 2018 aan uw Kamer heeft gepresenteerd.3 De inzet is dat financiële verplichtingen moeten worden voldaan, dat problematische schulden zo veel mogelijk moeten worden voorkomen én dat mensen met problematische schulden in hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. Denk aan de situatie van een alimentatiegerechtigde die door het uitblijven van alimentatiebetalingen niet langer in zijn levensonderhoud kan voorzien, maar ook de alimentatieplichtige die door oploop van incasso’s niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Beide aspecten – zowel de dreigende problematische schulden bij de alimentatiegerechtigde, als de door oploop van schulden betalingsonmachtige alimentatieplichtige – komen terug binnen de drie actielijnen van de Brede Schuldenaanpak.
Wat kunnen wij leren van de aanpak die anderen landen hebben voor het innen van alimentatie, zoals in Duitsland?
Ieder land heeft zijn eigen aanpak als het gaat om het innen van alimentatie. In sommige landen – zoals in Zweden, Noorwegen en België – is kinderalimentatie (in bepaalde mate) preferent. In Duitsland is het in zeer specifieke gevallen mogelijk om gedurende een beperkte periode een voorschot op een onderhoudsverplichting te ontvangen. In andere landen betaalt de overheid een minimumbedrag aan bijvoorbeeld kinderalimentatie (België) of hebben kinderen recht op alimentatie vanuit de overheid als het kind permanent bij één van de ouders woont (Zweden).
De Nederlandse wetgeving gaat uit van de verantwoordelijkheid van alimentatieplichtige voor de rechtstreekse betaling van de alimentatie aan de alimentatiegerechtigde. Wanneer deze niet aan zijn verplichtingen voldoet, kan het LBIO op verzoek van de alimentatiegerechtigde de alimentatie innen voor de alimentatiegerechtigde. Het LBIO gaat over tot inning van de alimentatievordering als het niet lukt om de betaling vrijwillig op gang te brengen. De alimentatieplichtige moet dan een niet geringe kostenopslag betalen.4 Op die manier krijgt de alimentatieplichtige een prikkel om de achterstallige alimentatie alsnog zo spoedig mogelijk te voldoen. Het LBIO kan eventueel dwangmaatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de betaling alsnog wordt gerealiseerd, bijvoorbeeld door middel van beslag leggen op het loon van de alimentatieplichtige of – als dit niet mogelijk is – inschakelen van de deurwaarder voor beslaglegging op goederen van de alimentatieplichtige. Ik meen dat met de inzet van het LBIO de betaling van de alimentatie voldoende verzekerd is en zie daarom geen reden tot het betalen van een voorschot of het ontvangen van een bedrag vanuit de overheid. Op een mogelijke preferentie van de alimentatievordering ben ik al ingegaan bij de beantwoording van vraag 3.
De procedure en de capaciteit bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen over de budgettaire problemen bij de Raad van Europa in het algemeen, die ook doorwerken op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Wat is de Nederlandse inzet hierop en ziet u mogelijkheden zich in te (blijven) zetten om de budgettaire problemen het hoofd te bieden, vanwege het belang voor de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat?
Nederland heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de Raad van Europa als één van de oprichters en als land dat hecht aan een sterk multilateraal systeem. De situatie rondom het budget van de Raad van Europa is zorgelijk. Het kabinet heeft hierover in de brief van 5 april 2019 zijn visie gegeven.1 Voor het kabinet staat vast dat betalingsverplichtingen van alle verdragsstaten moeten worden nagekomen. De inzet van het kabinet is erop gericht dat, bij eventuele bezuinigingen als gevolg van wanbetaling, het EHRM zo veel mogelijk moet worden ontzien.
Waarom is een uitspraak van het EHRM dat het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) geschonden is wel een mogelijke grond voor herziening op grond van artikel 457, eerste lid, sub b, maar een eenzijdige verklaring van een lidstaat waarin erkend wordt dat het EVRM geschonden wordt niet? Zou het niet logischer zijn een dergelijke eenzijdige verklaring toe te voegen als grond voor herziening, ook om te voorkomen dat een schending van het EVRM die al erkend is alsnog tot een zaak moet leiden?
In 2003 is als grond voor herziening in artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegevoegd een uitspraak van het EHRM waarin is vastgesteld dat het EVRM of een protocol bij dit verdrag is geschonden en herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM. Daarvan kan sprake zijn indien een herziening duidelijkheid kan bieden over de juistheid van een veroordeling; wie ten onrechte is veroordeeld, kan alsnog vrijgesproken worden. Voor toepassing van deze herzieningsgrond is een (eerste) noodzakelijke voorwaarde de vaststelling door het EHRM dat sprake is van een schending. Ik acht het niet uitgesloten dat een beslissing van het EHRM om de zaak van de rol te schrappen naar aanleiding van een eenzijdige verklaring van een verdragsstaat waarin een schending wordt erkend, als een uitspraak in de zin van artikel 457 Sv kan worden beschouwd. Deze bepaling biedt aldus in een dergelijk geval de mogelijkheid van herziening. In dat verband kan erop worden gewezen dat in de Nederlandse vertaling van het EVRM voorbeelden te vinden zijn waarin de term «uitspraak» wordt gebruikt voor andere bewoordingen dan de term «judgment» als bedoeld in artikelen 42 en 44 EVRM. Het uiteindelijke oordeel over de uitleg van deze bepaling van nationaal recht is evenwel uitsluitend aan de Hoge Raad en kan alleen gegeven worden indien een dergelijk geval aan zijn oordeel zou worden onderworpen. In een reeks van beslissingen van het EHRM in vergelijkbare zaken tekent zich evenwel een duidelijke lijn af. Het EHRM gaat niet meer over tot het schrappen van een zaak van de rol na een eenzijdige verklaring van een verdragsstaat waarin een schending van het verdrag wordt erkend, indien een daaropvolgende mogelijkheid tot herziening in het nationale recht niet in gelijke mate als na een veroordelende uitspraak van het EHRM is verzekerd. Het gevolg is dat het EHRM de zaak voortzet en daadwerkelijk uitspraak doet. Wordt daarbij een verdragsschending aangenomen, dan is door die uitspraak van het EHRM verzekerd dat de klager vervolgens een herzieningsprocedure kan starten om deze verdragsschending recht te zetten. Deze aanpak van het EHRM dient daarmee dus de rechtszekerheid van de klager. Wel stelt beëindiging van de procedure bij het EHRM door schrapping van de rol de klager in staat om sneller een herzieningsprocedure te starten indien zekerheid bestaat dat de herzieningsprocedure ook in dat geval openstaat. Gelet hierop zal ik bezien of aanpassing van de wettelijke regeling nodig en gewenst is om te verzekeren dat herziening mogelijk is op grond van de beslissing door het EHRM na een eenzijdige verklaring van de regering dat het verdrag is geschonden.
Deelt u de ambitie dat juist ook zaken die tegen Nederland zijn aangespannen zo snel als verantwoord mogelijk is inhoudelijk beoordeeld en behandeld zouden moeten worden, vanwege de rechtszekerheid voor betrokkenen en de eventuele gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk en rechtsorde?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat één extra fte bij het EHRM aan ondersteuning bij het beoordelen en behandelen van «Nederlandse zaken» substantieel bij zou dragen aan een voortvarende behandeling daarvan en dat het gemis van de inzet van de buitenstage van de RAIO zoals dat voorheen gebeurde gevoeld wordt? Bent u bereid hieraan bij te dragen en met een voorstel te komen om 1 fte vrij te maken, bijvoorbeeld op detacheringsbasis of als (rijks)traineeship, waarbij vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken meebetaald zou kunnen worden en hierover ook in overleg met de rechtspraak te treden, waardoor de kosten voor ieder beperkt zullen blijven maar de meerwaarde voor het EHRM en de Nederlandse rechtsorde aanwezig zijn?
Ik ben bekend met de werkwijze van de griffie van het EHRM en ben in overleg met de rechtspraak en andere betrokken organisaties om te kijken naar mogelijkheden om de griffie extra te ondersteunen.