Permanente bewoning op vakantieparken. |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht: «Wonen op een vakantiepark? Meeste Veluwse gemeenten willen daar niets van weten»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten met veel vakantieparken sterke bezwaren hebben tegen permanente bewoning op deze parken?
Het is mij bekend dat gemeenten verschillende afwegingen maken aangaande het al dan niet toestaan van permanente bewoning op vakantieparken.
Hebben gemeenten de mogelijkheid vakantieparken om te vormen tot woonwijken?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om de bestemming van een vakantiepark te veranderen in de bestemming «Wonen». Zodoende wordt een vakantiepark omgevormd tot woonwijk.
Deelt u de mening dat een afweging hierin het beste gemaakt kan worden op decentraal niveau, tussen gemeenten en samen met de provincie?
Deze afweging hoort inderdaad thuis op decentraal niveau, waar het beste zicht bestaat op de mogelijke toekomstperspectieven van vakantieparken en de belangen die spelen.
Kunt u uitleggen waarom gemeenten maar beperkt gebruik maken van de mogelijkheid vakantieparken om te vormen tot woonwijken?
Er zijn verschillende bezwaren die gemeenten aanvoeren tegen transformatie van een park. Er kan bijvoorbeeld vanuit een economisch perspectief ingezet worden op behoud van een toeristisch-recreatieve bestemming, of de locatie in het buitengebied en/of in de nabijheid van een natuurgebied leent zich niet voor permanente bewoning.
Bent u ervan op de hoogte dat ondermijning en criminaliteit veel genoemde problemen zijn omtrent permanente bewoning op vakantieparken? Heeft u een plan van aanpak om deze problematiek tegen te gaan? Zo nee, bent u bereid dat op te stellen?
De aanpak van criminaliteit en ondermijning op vakantieparken heeft mijn aandacht. In de Actie-agenda Vakantieparken 2021–20222, die ik recent heb ondertekend, is een aantal acties opgenomen met betrekking tot het tegengaan van ondermijning.
Wat betekent de legalisering van permanente bewoning van recreatiewoningen voor de woningvoorraad?
Bij het legaliseren van permanente bewoning, bijvoorbeeld door transformatie van een park, worden er woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Tegelijkertijd worden, bij legalisering van bestaande permanente bewoning, deze woningen al bewoond. Hoeveel extra woonruimte daarmee vrijkomt, valt niet te zeggen.
Hoeveel bewoners laten een (gezins-)woning elders achter die op de markt komt via permanente bewoning van vakantiewoningen?
Dit is onbekend.
Kunt u aangeven in hoeverre een wet gericht op permanente bewoning een vraag naar woningen in de betreffende omgeving oplost?
In hoeverre het toestaan van permanente bewoning aan de vraag naar woningen in een gebied tegemoetkomt, is afhankelijk van de bewoning van de recreatiewoningen. Wanneer de recreatiewoningen al permanent bewoond worden, zal er de facto geen extra woningaanbod ontstaan. Daar waar een park wordt getransformeerd naar de bestemming »Wonen» en de betreffende recreatiewoningen nog niet permanent worden bewoond, zal er wel sprake zijn van het vrijkomen van extra woningaanbod.
Kunt u uiteenzetten hoeveel mensen, soms in een kwetsbare positie, worden gedwongen om een recreatiewoning te verlaten als gevolg van handhaving door gemeenten?
Ik heb gemeenten opgeroepen om, wanneer zij handhaven, de menselijke maat te betrachten. Daarmee bedoel ik dat bij handhaving op permanente bewoning van recreatiewoningen oog dient te zijn voor de perspectieven op vervolghuisvesting van kwetsbare mensen.
Welke stappen worden gezet door gemeenten, woningcorporaties en zorginstellingen voor mensen zonder woonruimte of met sociale problemen die uit een recreatiewoning moeten vertrekken?
Dit verschilt per gemeente. In veel gevallen worden kwetsbare bewoners door een sociaal wijkteam ondersteund. Het sociaal team kan op verschillende leefgebieden ondersteuning bieden, waaronder in de zoektocht naar vervolghuisvesting. Ook maken gemeenten het in gevallen mogelijk om via een urgentieverklaring in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning.
Kan de bestemmingswinst die ontstaat door wonen op vakantieparken te legaliseren nu op een maatschappelijk verantwoorde manier worden afgeroomd zodat niet een individu daarvan profijt heeft maar de samenleving?
Het is in principe niet mogelijk om bestemmingswinsten af te romen. Gemeenten mogen geen belasting heffen naar winst, vermogen of inkomen. Wel kunnen gemeenten waar mogelijk de kosten verhalen die zij moet maken om vakantieparken geschikt te maken voor permanente bewoning. Dat kan op basis van de regeling voor het verhalen van kosten van de Wet Ruimtelijke Ordening en de regeling voor de baatbelasting.
In het kader van de regiodeal Veluwe wordt onderzocht of deze regelingen een afdoende oplossing bieden voor de financiële problemen die gemeenten ondervinden bij het transformeren van vakantieparken.
De berichten ‘Verzet tegen nieuwe vrachthaven Bonaire, aanleg zou ‘ecocide’ zijn’ en het bericht ‘conservebonaire.org opposes Hato port’ |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat de geplande nieuwe vrachthaven op Bonaire grote schade kan aanrichten aan het koraalrif voor de kust?1 2
Vooralsnog is er geen sprake van een besluit tot het bouwen van een nieuwe vrachthaven(locatie). Er wordt momenteel een technische houtskoolschets van een nieuwe haven gemaakt om tot een idee van een raming van de kosten te kunnen komen. Tevens is reeds in 2017 door het Bestuurscollege van Bonaire een voorkeurslocatie aangewezen voor een eventueel nieuw te bouwen vrachthaven. Het besluit of er daadwerkelijk, en zo ja waar, een nieuwe vrachthaven(locatie) dient te komen is aan het Bestuurscollege van Bonaire. De aanvaardbaarheid van een dergelijk besluit hangt onder meer af van een nog uit te voeren Milieu Effect Rapportage (MER) in opdracht van het Bestuurscollege.
Waarom heeft u een samenwerkingsconvenant ondertekent dat de bouw van deze haven ondersteunt?3
Het Bestuurscollege van Bonaire heeft een aantal jaren geleden een havenbeleidsplan Bonaire opgesteld waarin is opgenomen dat binnen een termijn van 5 à 10 jaar een nieuwe haven noodzakelijk is om de economische groei op te kunnen vangen en de havenfunctie efficiënter uit te kunnen voeren. Daarbij moeten overslag, opslag en distributie op één locatie worden geconcentreerd. De huidige haven ligt in het centrum van Kralendijk en veroorzaakt veel verkeersoverlast en vertraging.
Gezien de mogelijke voordelen van een nieuwe vrachthavenlocatie en het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden op de huidige locatie is in het Samenwerkingsconvenant Zeehavens Bonaire afgesproken nader onderzoek te verrichten naar de haalbaarheid van een nieuwe vrachthaven(locatie). Mogelijke voordelen zijn onder andere: veiligere en vlottere scheepsafwikkeling en veilige doorstroom van het verkeer van vrachtauto’s en passagiers van cruiseschepen. De beoogde nieuwe haven(locatie) betreft een kleinschalige veelzijdige haven voor de aanvoer van voor het eiland benodigde goederen en levensmiddelen. Op basis van voornoemd convenant assisteert het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het Bestuurscollege om met zo volledig mogelijke informatie en middels de geëigende procedures tot een weloverwogen besluit te komen.
Zijn het uitvoeringsprogramma, het verzelfstandigingsonderzoek en de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) gereed? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, wanneer worden deze verwacht?
Nee, deze zijn nog niet gereed. Momenteel wordt een technische houtskoolschets van een nieuwe haven gemaakt om tot een idee van een raming van de kosten te kunnen komen. Indien de nieuwe haven financieel haalbaar wordt geacht volgen vervolgonderzoeken, waaronder een MKBA. U zult hierover te zijner tijd worden geïnformeerd.
Is bij de verkenning van de nieuwe vrachthaven overeenstemming bereikt met de beheerder van het onderwaterpark Stinapa en is dit zorgvuldig uitgewerkt in de Milieu Effect Rapportage (MER), zoals afgesproken in het convenant? Zo ja, kunt u dit delen met de Kamer?
De verkenning bevindt zich momenteel nog in de fase van het opstellen van een technische houtskoolschets. Indien de nieuwe haven financieel haalbaar wordt geacht, zullen vervolgonderzoeken van start gaan. Uiteraard zal in dit kader, en meer specifiek de MER, met de beheerder van het onderwaterpark Stinapa (Stichting Nationale Parken) contact worden gelegd en hun advies worden ingewonnen, en met andere milieuorganisaties en belangengroepen.
Bent u ervan op de hoogte dat de huidige vrachtpier net voor enkele miljoenen is gerenoveerd? Zo ja, hoe verklaart u dat deze dan niet meer wordt gebruikt zou worden na de aanleg van de nieuwe haven?
Gezien het grote achterstallige onderhoud van de pieren in de huidige haven was renovatie op zeer korte termijn geboden. Daarnaast was verlenging van de Zuidpier gewenst met het oog op het sneller en veiliger de- en embarkeren van passagiers. De renovatie en verlenging van de bestaande pieren is inmiddels met succes afgerond. Indien er een nieuwe vrachthaven(locatie) zal komen, zullen de pieren in de toekomst alsnog worden gebruikt, maar dan voor de cruisevaart, een en ander zoals ook opgenomen in het havenbeleidsplan Bonaire van het Bestuurscollege.
Is het u bekend dat het drinkwater voor het hele eiland gemaakt/gezuiverd gaat worden van het water dat bij de haven onder de schepen ingenomen wordt, en dat dit straks de meest vervuilde plaats rond Bonaire is?
Het OLB heeft met WEB afgestemd dat een mogelijke nieuwe vrachthaven naast de drinkwaterplant kan worden gebouwd, waar WEB drinkwater uit zeewater maakt. WEB zal bij komst van een eventuele vrachthaven de waterintake stroomopwaarts verplaatsen. Bovendien zal WEB het waterinname punt op grotere diepte en grotere afstand van de kust aanleggen. Het water wordt door WEB gezuiverd en de kwaliteit wordt continu gecontroleerd.
Is het u bekend dat in de geplande vrachthaven bij Hato/WEB, vrachtschepen én olieschepen samen van de faciliteiten gebruikmaken en dat er bij een mogelijk olielek door de aanwezige noordelijke stroming de duiklocaties van de helft van Bonaire besmeurd zullen raken en de economie van Bonaire voor vele jaren verloren zal zijn?
De kwetsbaarheid van de natuur en de invloed hiervan op de economie van Bonaire is bekend en vormt een essentieel uitgangspunt bij alle (zeehaven)infrastructurele kwesties. Ook de risico’s van olieschepen zijn bekend en zullen hierbij worden meegenomen.
Hoe verhoudt de mogelijkheid om de bestaande infrastructuur en havenfaciliteiten uit te breiden of te verbeteren zich tot de aanleg van deze nieuwe haven? Hoe beziet u die mogelijkheid in verhouding tot de hoge kosten en grote impact op natuur?
Zie antwoord op vraag 2 waarom onderzoek wordt gedaan naar een nieuwe vrachthaven(locatie). Indien de nieuwe haven financieel haalbaar blijkt, zullen uiteraard ook de natuureffecten worden onderzocht middels de daarvoor formeel geëigende procedures en worden meegenomen bij een uiteindelijk besluit.
Klopt het dat de haven voor 60% medegefinancierd wordt door de Nederlandse overheid en de overige 40% door het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB)? Zo nee, door middel van welke fondsen wordt deze haven betaald?
In het Samenwerkingsconvenant Zeehavens Bonaire is opgenomen dat de kosten van de onderzoeken voor 60% voor rekening komen van het Ministerie van I&W en 40% voor het OLB. De kosten van een eventuele nieuw te bouwen haven vallen buiten de scope van het convenant. Er zijn hierover dan ook geen afspraken gemaakt.
Deelt u de mening dat dit geld beter aan andere doeleinden kan worden besteed, bijvoorbeeld de aanleg van adequate afvalwaterzuivering?
Zoals uiteengezet in antwoord op vraag 2, biedt een eventueel nieuwe haven voordelen en kan deze van mogelijk belang zijn voor de economie, ook gelet op de bevolkingsgroei op het eiland. Op het gebied van afvalwater is er de afgelopen jaren geïnvesteerd in een rioolwaterzuiveringsinstallatie en de vervanging van de irrigatieleiding. Daarmee kan gezuiverd effluent hergebruikt worden voor beregeningsdoeleinden. Aanvullend stelt het Openbaar Lichaam Bonaire een uitvoeringsagenda op waarin onder andere acties worden benoemd voor het verder uitbouwen van het afvalwaterbeheer. Rijkswaterstaat heeft daarbij geadviseerd.
Bent u ervan op de hoogte dat de wet voorschrijft dat de minimale afstand van een containerhaven tot een woongebied in verband met geluidsoverlast 300 meter dient te zijn en dat dat op deze locatie maar 5 meter is? Zo ja, hoe vallen die twee dingen met elkaar te rijmen en kan de overheid dit een geschikte locatie noemen? Zo nee, als zoiets in Nederland als absoluut ondenkbaar wordt gezien, zou u dan ook hier in dit stukje Nederland niet afstand nemen van deze locatie?
Indien wordt besloten een nieuwe vrachthaven te bouwen, dan zal dit uiteraard moeten gebeuren in overeenstemming met de wet- en regelgeving zoals die op Bonaire van toepassing is. Daartoe zal dan in de MER de geluid-, geur, en stofoverlast van de nieuwe haven in beeld worden gebracht en getoetst worden aan de wet- en regelgeving met betrekking tot geluid en andere hinderaspecten in relatie tot geluidgevoelige objecten. Bij de vergunningverlening zullen maatregelen worden opgenomen ter beperking van de overlast.
Voor bestaande en mogelijk toekomstige activiteiten in de kuststrook van Bonaire geldt dat de aanvaardbaarheid hiervan getoetst wordt aan het vigerend bestemmingsplan, de eisen in de MER procedure, de Wet Maritiem beheer BES, de Wet Vrom Bes en lokale verordeningen.
Bent u ervan op de hoogte dat het WEB-terrein in Hato momenteel een «Industrie 1&3»-bestemming heeft bij Ruimtelijke Ordening (lichte industrie), en dat de wet voorschrijft dat voor een dergelijke haven «Industrie 4»-classificatie nodig is? Zo ja, klopt het dat deze Industrie 4-classificering grondwettelijk niet te realiseren is conform het ruimtelijke ordeningsplan?
Voor de aanleg van een eventuele nieuwe haven is een wijziging van het bestemmingsplan (Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Bonaire 2010) noodzakelijk. Bij het vaststellen van genoemd bestemmingsplan is daar al in voorzien door het opnemen van een Wijzigingsbevoegdheid door het Bestuurscollege, waardoor het bestemmingsplan via geldende procedures kan worden gewijzigd.
Bent u van mening dat met het marktfalen van Bopec het verstandig is om eerst de situatie aldaar af te wachten en aansluitend ook de Bopec-locatie mee te nemen in de overwegingen van een nieuwe locatie, aangezien op die locatie het koraal al door schepen vernield is, al in een zwaar industriegebied ligt en dit werk zou opleveren voor de mensen van Rincon?
Deze locatie is eerder onderzocht bij het bepalen van voorkeurslocaties in 2017; de conclusie was toentertijd dat de locatie qua golfbescherming ongunstig is. Het gebruik van een bepaalde locatie wordt doorgaans bepaald door de eigenaar en in het geval van Bopec momenteel door een curator. Een nieuwe functie voor de locatie zal instemming behoeven van de rechthebbenden en bovendien in dat geval mogelijk grote investeringen vergen omdat het terrein gesaneerd moet worden. Ook bij de Bopec locatie zal een functiewijziging pas aan de orde kunnen zijn na gedegen onderzoek naar natuurwaarden en toetsing aan de vigerende maritieme en milieuwetgeving.
Is het u bekend dat er overheidsplannen zijn om het cruisetoerisme op Bonaire sterk te reduceren en dat daarmee de dringende noodzaak van een nieuwe haven komt te vervallen? Zo ja, waarom wordt hier dan niet op geanticipeerd? Zo nee, is het dan niet verstandiger geduld te betrachten en op basis van de nieuwe situatie én de situatie bij Bopec te zijner tijd, indien nog noodzakelijk, een actueel plan te maken?4
Het Bestuurscollege heeft een visie vastgesteld betreffende de cruisevaart naar Bonaire. Daarin is vastgesteld dat de cruisevaart van groot belang is voor de economie van het eiland, maar dat de groei beperkt moet worden en dat men zich wil richten op het hogere segment van de cruisemarkt.
Zoals uiteengezet in antwoord op vraag 2, biedt een eventueel nieuwe haven mogelijk meerdere voordelen, ook wat betreft de plannen voor het cruisetoerisme.
Kunt u garanderen dat de leden van de Stuurgroep Vrachthaven Bonaire géén persoonlijk belang/gewin hebben die hun keuzes zouden kunnen beïnvloeden? Zo nee, is het niet verstandig dat wél te kunnen garanderen?
De Stuurgroep Zeehavens Bonaire, onder voorzitterschap van de Gezaghebber, bestaat uit de betrokken bestuurders en ambtenaren van het OLB en ambtenaren van de Ministeries van I&W en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De stuurgroep is onder andere opgezet om onafhankelijke besluitvorming te waarborgen en om vanuit meerdere partijen advies, sturing en regie op proces en uitkomst te kunnen faciliteren. Bovendien zal aan eventuele financiële bijdragen van het Ministerie van I&W standaard als voorwaarde worden verbonden dat bij de financiering geen partijen betrokken worden die een direct of indirect belang bij het gebruik van de haven hebben en dat voor het finale financieringsvoorstel de instemming van de Minister vereist is. Ook zal de aanbesteding van het project volgens de geldende aanbestedingsregels moeten worden uitgevoerd.
Bent u van mening dat de enorme kosten van een nieuwe vrachthaven opwegen tegen het zeer beperkte prijsvoordeel voor de bevolking van Bonaire? Zo ja, bent u bekend met het rapport van Ecorys «Onderzoek naar Prijzen in Caribisch Nederland» en heeft u die informatie meegenomen in uw besluit?5
Een toekomstbestendige haven is van groot belang voor de leveringszekerheid van producten. De voordelen hiervan zijn veel breder dan alleen het gunstige effect op prijsvorming. Het gaat om de zelfredzaamheid van het eiland: kunnen garanderen dat essentiële producten te allen tijde aanwezig zijn of snel geleverd kunnen worden.
Bent u ervan op de hoogte dat er al maandelijks containerschepen direct vanuit Antwerpen op Bonaire varen en dat dit prima met de huidige infrastructuur gaat? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het argument dat de nieuwe containerhaven er moet komen zodat schepen direct (zonder tussenkomst van Curaçao) op Bonaire kunnen aanmeren?6
Het is mij bekend dat sinds een aantal jaren een rederij in haar maandelijkse dienst naar Bonaire ook een klein volume containers mee neemt. In 2019 ging het om 4% van de totale container aanvoer. Een dergelijk klein volume kan op de bestaande pieren behandeld worden. De pieren zijn niet geschikt voor grootschalige aanvoer van containers, daar is een containerkraan voor nodig die niet op de bestaande pier kan worden geplaatst.
Vindt u het verstandig dat het OLB over dit project geen openheid van zaken geeft naar de Bonairiaanse bevolking, ook niet middels het volledig beantwoorden van een WOB-verzoek? Zo nee, kunt u die openheid op korte termijn realiseren?
Het project bevindt zich nog in een verkennende fase. Indien uit onderzoek meer informatie naar voren komt, dan is het aan het OLB om hierover te communiceren.
Bent u van mening dat de bouw van deze nieuwe haven noodzaak is? Zo nee, welke middelen heeft u om de bouw van deze haven op deze locatie of op een andere locatie te voorkomen?
Een toekomstbestendige haven is essentieel voor Bonaire. Het is hierbij van belang dat in de voorbereidende fase de juiste procedures worden gevolgd en goed wordt onderzocht wat de financiële haalbaarheid is en met welke effecten rekening gehouden moet worden. Het is aan het Bestuurscollege van Bonaire om hierin een afweging te maken.
Deelt u de mening dat dit rif niet alleen belangrijk is voor het ecosysteem, maar ook voor de economie aangezien het veel toeristen trekt? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om deze te beschermen?
Ik ben van mening dat de koraalriffen van Caribisch Nederland beschermd dienen te worden. In het Natuur en Milieu Beleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP) zijn strategische doelen geformuleerd die de komende jaren gehaald moeten worden. Strategisch doel 1 luidt «De trend van koraalrifdegradatie keren om gezonde, veerkrachtige en weerbare koraalriffen te creëren die een waarborg vormen voor het welzijn in Caribisch Nederland». Om dit doel te halen moeten de drukfactoren op het koraal beheerst worden. Per strategisch doel zijn daarom mijlpalen vastgesteld die noodzakelijk worden geacht voor het behalen van de doelen. De belangrijkste mijlpalen betreffen inzet met betrekking tot thema’s zoals het voorkomen van erosie, afval en afvalwater. Voor wat betreft infrastructurele voorzieningen zoals pieren treft u in het plan de beoogde mijlpalen aan onder het hoofdstuk «Duurzame kustontwikkeling». Deze mijlpalen betreffen zaken als het herzien van ruimtelijke ontwikkelingsplannen waaronder het instellen van bufferzones. Daarnaast gelden mijlpalen voor duurzame alternatieven voor grondstoffen voor bouwprojecten en de inzet van MER procedures en strategische milieu beoordelingen.
De potentiele effecten op het mariene ecosysteem, in het bijzonder het koraalrif, moeten worden vastgesteld op basis van een natuuronderzoek alvorens uit een dergelijk onderzoek conclusies kunnen worden getrokken.
Bent u op de hoogte dat het rif onder andere beschermde zeeschildpadden herbergt?
Ik ben op de hoogte van het feit dat zeeschildpadden voorkomen in de wateren rondom Bonaire.
Zijn er cijfers bekend omtrent de economische en ecologische waarde van de koraalriffen in Bonaire en Caribisch Nederland in het algemeen? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, kunt u dit onderzoeken?
Ja, er zijn cijfers bekend omtrent de economische en ecologische waarde van de koraalriffen in Bonaire en Caribisch Nederland in het algemeen. De ecologische waarde van de koraalriffen in Caribisch Nederland is groot. Koraalriffen zijn ecosystemen met een hoge biodiversiteit aan verschillende soorten en soortengroepen. De staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland stelt dat met name het koraalrif bij Bonaire en van de Saba Bank van groot regionaal belang zijn.
De economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland en Bonaire is berekend in respectievelijk 2012 en 2008 als onderdeel van de zogenaamde «TEEB-NL» (TEEB: «The Economics of Ecosystems and Biodiversity») studies. Daarbij zijn de totale economische waarde en de werkelijke gebruikswaarde berekend voor Caribisch Nederland in het geheel en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba afzonderlijk. De totale economische waarde omvat ecosysteemdiensten die (nog) niet vertaald worden naar werkelijke financiële inkomsten voor de eilanden. De totale economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland is $ 122 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 59 mln. per jaar. De totale economische waarde van de natuur op Bonaire is meer dan $ 105 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 37 mln. per jaar.
Deelt u de mening dat de bouw van de nieuwe haven niet past binnen het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030, dat als doel heeft om de natuur en het koraal te beschermen in Caribisch Nederland?
De potentiele effecten op het mariene ecosysteem, in het bijzonder het koraalrif, moeten worden vastgesteld op basis van een natuuronderzoek alvorens uit een dergelijk onderzoek conclusies kunnen worden getrokken. De uitkomsten van een dergelijk onderzoek dienen ook getoetst te worden aan de uitgangspunten van het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030.
Wanneer kan de Kamer de uitvoeringsagenda’s verwachten behorend bij het Natuur-en milieubeleidsplan?
De eilandelijke uitvoeringsagenda’s zullen rond de zomer 2021 door de openbare lichamen vastgesteld worden waarna deze uw Kamer worden aangeboden.
Hoe gaat u zorgen dat dergelijke activiteiten, die een aanzienlijk gevaar vormen voor de natuur in Caribisch Nederland, structureel worden voorkomen en of getoetst?
De aanvaardbaarheid van nieuwe (zeehaven)infrastructuur dient het Bestuurscollege van Bonaire in een MER procedure te beoordelen. In een MER zullen meerder aspecten worden getoetst aan de wet- en regelgeving zoals die op Bonaire van toepassing is, waaronder de bescherming van de natuur. Niet alleen zullen alle belangen bij de keuze van een besluit worden meegenomen, uiteraard zullen de belangen ook daarna meespelen bij de inpassing van het gekozen besluit. Bij een positief besluit zal het OLB verder ook vergunningen moeten aanvragen. Het Ministerie van I&W is bevoegd gezag op grond van de WmbBES. Het Ministerie van LNV is verantwoordelijk voor de naleving van het Protocol betreffende de bijzondere beschermde gebieden en de in de natuur levende dieren en planten (ook wel bekend als het «SPAW Protocol») op grond van de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES. Rijkswaterstaat is vergunningverlener en het Ministerie van LNV adviseert daarbij. Aan een eventuele vergunning zullen onder andere voorwaarden met betrekking tot de natuur worden verbonden en zullen er diverse natuurorganisaties betrokken bij het beheer van natuur en wetenschappelijke instituten om advies worden gevraagd.
Het bericht dat het metropakket MRA een serieuze optie is voor financiering uit Nationaal Groeifonds. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Dennis Wiersma (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Metropakket MRA serieuze optie voor financiering uit Nationaal Groeifonds»?1
Ja, dit is ons bekend. Het metropakket is ingediend voor de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds. Vrijdag 9 april 2021 zijn de eerste toekenningen door de commissie gedeeld2.
Wat is de totaal door Amsterdam en Haarlemmermeer gevraagde bijdrage van het Rijk voor het sluiten van de metroring door Amsterdam Haven-Stad en het doortrekken van de Noord-/ Zuidlijn naar Haarlemmermeer?
Uw Kamer is op 14 januari 2021 door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd over de voorstellen die ingediend zijn voor het Nationaal Groeifonds3. Begin december heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, als coördinerend bewindspersoon voor de groeifondspijler Infrastructuur in samenspraak met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het voorstel ingediend voor de Metropoolregio Amsterdam. Deze propositie bestaat uit twee onderdelen: (1) het doortrekken van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol en Hoofddorp en (2) het sluiten van de Ringlijn tussen Isolatorweg en Amsterdam Centraal. Voor het totale aanlegproject is een raming gemaakt van € 4,7 miljard (inclusief btw). De regio heeft een co-financieringsbod van € 1 miljard gedaan, waarvan ongeveer € 700 miljoen beschikbaar is voor de aanleg en het overige deel voor de exploitatie.
Voor de volledige uitvoering is dan nog € 4 miljard nodig, waarvoor een aanvraag is ingediend voor het Nationaal Groeifonds. Zie ook verder mijn antwoord op vraag 5.
Hoeveel woningen kunnen er in totaal gerealiseerd worden met het bod van Amsterdam en Haarlemmermeer?
Er kunnen in totaal ongeveer 92.000 woningen worden gerealiseerd in het invloedsgebied van de twee metrolijnen. Dit betreft de optelling van de nieuw te bouwen woningen in de gebiedsontwikkelingen van Havenstad Zuid (ten zuiden van Noordzeekanaal), de Ringzone Amsterdam West, het Schinkelkwartier, de Zuidas en Hoofddorp.
Het is belangrijk te constateren dat met het bod geen woningen kunnen worden gerealiseerd, maar dat met de infrastructuur een belangrijke bijdrage kan worden geleverd aan de bereikbaarheid van het gebied. De bouw van de woningen is van veel factoren afhankelijk, waarbij de ontsluiting van het gebied een belangrijke voorwaarde is.
Hoeveel woningen kunnen er op de locatie Amsterdam Haven-Stad gerealiseerd worden?
In totaal kunnen er 73.000 woningen worden gebouwd in heel Haven Stad, waarvan ruim 53.000 ten zuiden van het Noordzeekanaal en 20.000 langs de Noordelijke IJ-oevers (Haven Stad Noord).
Kan de totale bijdrage van het Rijk uitgesplitst worden tussen het sluiten van de metroring en het doortrekken van de Noord-/ Zuidlijn?
Het kabinet heeft op advies van de Commissie voor het Nationaal Groeifonds onder voorwaarden € 1,5 miljard gereserveerd voor het doortrekken van de Noord/Zuidlijn. Deze reservering blijft negen maanden beschikbaar. Tijdens deze periode wordt gewerkt aan een aangepast voorstel voor het onderdeel «Doortrekken Noord/Zuidlijn». Voor het sluiten van de ringlijn heeft de commissie geen bijdrage beschikbaar gesteld.
Deelt u de mening dat de Amsterdamse haven van nationaal belang is en dat de havenbedrijven die nu gevestigd zijn in Haven-Stad in de Amsterdamse haven moeten kunnen blijven?
Ja, zoals uiteengezet in de Havennota 2020–20304 is het Amsterdamse havengebied/Noordzeekanaalgebied een haven van nationaal belang. Voor het behouden en zo mogelijk versterken van de positie van de haven en de daarmee samenhangende toegevoegde waarde en werkgelegenheid is het van belang dat bedrijven in de haven perspectief en zekerheid hebben over de toekomstige ontwikkeling van de zeehaven (de vierde haven van Europa), zodat bedrijven daar met hun bedrijfsvoering en investeringen op in kunnen spelen.
De bedrijven in de haven die op dit moment gevestigd zijn in het gebied binnen de ring west, dat in beheer is bij het havenbedrijf en tevens geldt als mogelijk Haven-Stad planvormingsgebied, hebben de toezegging van de gemeente dat ze tot 2040 kunnen blijven op hun huidige locatie.
Om recht te doen aan de forse investering in de nieuwe zeesluis IJmuiden (die in 2022 beschikbaar zal zijn) is het Rijk van mening dat de haveneconomie achter het sluizencomplex tot volle wasdom moet komen op de daarvoor afgesproken locaties. Stedelijke ontwikkeling en bedrijvigheid in het havengebied binnen de Ring West zijn nauw met elkaar verbonden en zullen integraal bekeken moeten worden binnen de NOVI-gebiedsaanpak, waarbij de nationale publieke belangen van haveneconomie, toegevoegde waarde, werkgelegenheid en stedelijke ontwikkeling beschouwd zullen worden. Uitgangspunt is behoud en zo mogelijk versterking van havenbedrijvigheid passend bij een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.
Is het waar dat voor het behoud van al de huidige havenbedrijven in de haven van Amsterdam, een extra havenbekken uitgegraven dient te worden?
Het is aan het havenbedrijf Amsterdam als ontwikkelaar van het zeehavengebied om strategisch in te spelen op de ruimtelijke opgaven in de haven. In de visie Noordzeekanaalgebied 2040 is de Houtrakpolder genoemd als reserveringslocatie voor een nieuw uit te graven havenbekken in geval de goederenoverslag volgens verwachting doorgroeit en een verdere intensivering van het bestaande havenareaal plaatsvindt.
Waarom is het uitgraven van een extra havenbekken in de Houtrakpolder geen onderdeel van het bod in de eerste tranche van het Groeifonds van Amsterdam en Haarlemmermeer?
Het Groeifonds stelt voorwaarden wat betreft de concreetheid van projecten. De projecten die zijn voorgedragen voor financiering uit het Groeifonds zijn al verder uitgewerkt en voldoen aan de voorwaarden die het Groeifonds stelt. Ontwikkeling van de Houtrakpolder kent vooralsnog geen projectmatige voorbereiding gezien er vanuit het havenbedrijf Amsterdam en regionale partijen zoals Provincie Noord-Holland en gemeente Amsterdam (100% aandeelhouder in havenbedrijf Amsterdam) nog geen signalen zijn dat de optie op deze gereserveerde locatie gelicht zou moeten gaan worden. Een aanvraag voor de ontwikkeling van een Houtrakhaven is daarom nog niet bij het Groeifonds ingediend.
Kan het totale aantal geplande woningen uitgesplitst worden tussen gemeente Haarlemmermeer en gemeente Amsterdam?
Ja, de gemeente Haarlemmermeer heeft de ambitie om rond het station Hoofddorp tenminste 10.000 woningen te bouwen. De gemeente Amsterdam heeft de ambitie om 81.500 woningen te realiseren (in Havenstad ten zuiden van het Noordzeekanaal 53.000 woningen, Amsterdam West 10.200 woningen, Schinkelkwartier 11.600 woningen en Zuidas 6.700 woningen).
Welk percentage sociale huur wordt er standaard binnen het Amsterdamse woonbeleid gevraagd?
In het door de Amsterdamse gemeenteraad vastgesteld woonbeleid is in de woningbouwprogrammering uitgangspunt dat 40% van de te realiseren woningen ligt binnen de sociale huursector.
Wat is het gemiddelde verschil in grondopbrengst binnen het Amsterdamse woonbeleid tussen een sociale huurwoning en een koopwoning van eenzelfde gemiddelde oppervlakte?
De grondprijzen van sociale huurwoningen zijn gedifferentieerd naar oppervlak en voor kleine sociale huurwoningen ook naar huurprijs. De locatie in de stad of mate van stapeling is geen factor voor de grondprijzen van sociale huurwoningen.
De prijzen van marktwoningen worden per m2 bepaald, waarbij een minimale grondprijs wordt gehanteerd die per gebied verschilt. Dit maakt het bepalen in het algemeen van een gemiddeld niet mogelijk.
Hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor het Amsterdamse deel van de geplande te realiseren woningen als het percentage sociale woningbouw 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Om de reden die hiervoor werd gegeven is deze berekening niet te maken. Wel mag worden aangenomen dat een groter aandeel koop tot significant hogere opbrengsten leidt.
Zouden deze extra grondopbrengsten gebruikt kunnen worden om de totaal door Amsterdam en Haarlemmermeer gevraagde bijdrage van het Rijk te verlagen? Zo ja, wat zou dan de gevraagde bijdrage van het Rijk worden?
Het kabinet heeft op advies van de Commissie voor het Nationaal Groeifonds onder voorwaarden € 1,5 miljard gereserveerd voor het doortrekken van de Noord/Zuidlijn, dit is de helft van het benodigd bedrag voor deze lijn. De regio is uiteraard vrij om te kijken hoe zij hun bod kunnen verhogen, zodat het totaal aan nog benodigde middelen kleiner wordt.
Het realiseren van extra grondopbrengsten door het verlagen van het percentage sociale woningbouw zou aanpassing van het door de gemeenteraad vastgestelde woonbeleid vergen. Dit woonbeleid sluit tevens aan bij de woondeal die het Rijk met de Metropoolregio Amsterdam heeft gemaakt, waarbij is afgesproken dat er in het bijzonder voldoende betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens moeten worden gerealiseerd. Mocht hiervan worden afgeweken, vindt de aanwending van mogelijke extra grondopbrengsten plaats op basis van een integrale afweging door de gemeenteraad. Uitkomst van die integrale afweging kan een besluit van de gemeenteraad zijn om de extra opbrengsten ter beschikking te stellen van de infrastructurele ingrepen. De exacte hoogte is op grond van het voorgaande nog niet te bepalen.
Rillen in een gasloos huis |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bewoners gasloze woningen Meijhorst in de kou: «We voelen ons proefkonijnen»»?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat de energietransitie – waaronder gasloos wonen – zou leiden tot een comfortabeler huis én lagere energielasten? Zo ja, hoe is het dan in ’s hemelsnaam mogelijk dat huurders van gasloos gemaakte woningen in de Nijmeegse wijk Meijhorst al dagenlang in de kou zitten én hun energierekening flink zien stijgen? Kunt u aan deze mensen uitleggen hoe «comfortabel» u dit vindt?
In het krantenartikel wordt een erg vervelende situatie geschetst. Juist ten tijde van kou is het belangrijk dat woningen voldoende verwarmd kunnen worden.
De gemeente Nijmegen en de woningcorporatie Portaal hebben aangegeven over deze woningen geen meldingen te hebben ontvangen van de bewoners die zich in de media hebben uitgesproken. Wel heeft Portaal naar aanleiding van de berichtgeving in de media contact opgenomen met de desbetreffende bewoners om eventuele problemen zo spoedig mogelijk te kunnen verhelpen. Hierbij heeft Portaal aangegeven dat zij de bewoners zeer serieus neemt en hen de komende tijd zal bezoeken om een helder beeld van de situatie te krijgen. Ik heb dan ook niet de indruk dat woningcorporatie Portaal de oorzaak op bewoners probeert af te wentelen.
Wat vindt u ervan dat deze huurders handdoeken aan de binnenkant van de deuren moeten leggen om de kou enigszins tegen te gaan, nog geen half uur warm water per dag hebben en de thermostaat letterlijk dag en nacht aan moeten laten staan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Portaal de oorzaak van deze ellende op de bewoners probeert af te wentelen met teksten als: «Mensen die een raam of deur open hebben gehad, krijgen de ruimte lastig weer op temperatuur»? Gaat u en/of de woningcorporatie de problemen onmiddellijk oplossen? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de problemen rond de energietransitie zich blijven opstapelen en dit allesbehalve getuigt van «haalbaar en betaalbaar», zoals u altijd beweert? Deelt u de mening dat bewoners, die deze duurzaamheidswaanzin moeten ondergaan, keihard voor de gek worden gehouden?
Deze mening deel ik niet. Klimaat- en energiebeleid wordt ingezet en uitgevoerd in lijn met de afspraken uit het Klimaatakkoord. Een haalbare en betaalbare energietransitie is uitgangspunt bij dat beleid. Daartoe heeft het kabinet meerdere maatregelen genomen zoals het Nationaal Warmtefonds, de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) en de Regeling Reductie Energiegebruik Woningen (RREW).
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Ecorys, waaruit blijkt dat het aantal energiearme huishoudens zal stijgen van 650.000 naar 1.500.000 huishoudens in 2030 als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen? Deelt u de conclusie dat de energietransitie huishoudens regelrecht de energiearmoede in jaagt? Wanneer stopt u hiermee?
Ik ben op de hoogte van het Ecorys onderzoek, maar ik deel bovenstaande conclusie niet. Het Ecorys-rapport dateert van februari 2019 en komt op basis van een aantal veronderstellingen tot de conclusie dat de groep energiearme huishoudens zal groeien naar 1,5 mln. in 2030. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn hierin nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest en, zoals ook aangegeven in de conclusie van het Ecorys-rapport, zal het aantal energiearme huishoudens dan naar verwachting lager uitvallen.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL »Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Deelt u de conclusie dat er niets gaat boven een oude, vertrouwde gasaansluiting?
Deze conclusie deel ik niet. De energietransitie is onderdeel van de afspraken zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord. Duurzame warmte en isolatie zijn een belangrijk onderdelen van het behalen van de doelen.
Het bericht ‘Klein experiment met poststemmen in Den Haag’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Klein experiment met poststemmen in Den Haag»?1
Ja.
Deelt u, ondanks dat het een klein experiment betreft, de zorgen over de uitkomsten van dit experiment? Zo nee, waarom niet?
De genoemde proef toont aan hoe belangrijk het is dat kiezers van 70 jaar en ouder die per brief willen stemmen heldere uitleg krijgen die zij stapsgewijs kunnen volgen. Deze stapsgewijze uitleg wordt meegestuurd met de briefstembescheiden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat bij de Tweede Kamerverkiezingen op grote schaal poststemmen ongeldig moeten worden verklaard omdat de formulieren niet goed zijn ingevuld en/of de verkeerde envelop wordt gebruikt?
Essentieel is dat de kiezers hun stempluspas en het briefstembiljet in de retour- envelop doen als ze per brief stemmen. Zonder een stempluspas telt de briefstem niet mee. De kiezer wordt gevraagd het briefstembiljet in de aparte briefstembiljetenvelop te stoppen. Zo is het stemgeheim gewaarborgd. Want na het openen van de retourenvelop wordt meteen de stempluspas eruit gehaald en gecontroleerd. De enveloppe met het briefstembiljet wordt ongeopend in de stembus gedaan. Bij het tellen van de stembiljetten is zo niet meer te achterhalen van wie de stem is.
Kunt u de instructie, die als begeleidend schrijven bij het stemformulier wordt gevoegd, met de Kamer delen? Is het bijvoorbeeld nog mogelijk om deze toelichting, over hoe het formulier geldig moet worden ingevuld en geretourneerd, aan te passen naar aanleiding van de ervaringen met proefstemmingen?
De briefstembescheiden, waaronder de uitleg, die de kiezers van 70 jaar en ouder ontvangen zijn te zien in de factsheet Briefstembescheiden
(zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2020/12/28/factsheet-briefstembescheiden).
Zijn er eerder proefstemmingen gehouden? Zo ja, wat waren de uitkomsten daarvan? Zo nee, waarom niet? Zijn uw ministerie en/of de Kiesraad betrokken bij dit soort experimenten?
Het is mij niet bekend of er eerder door organisaties proefstemmingen zijn gehouden.
Worden er nog andere experimenten georganiseerd de komende weken? Zo ja, hoeveel en waar?
Dergelijke initiatieven zijn mij niet bekend. Ik verschaf het uitlegmateriaal aan alle partijen die daar om verzoeken. Dit is ook te vinden op www.elkestemtelt.nl en op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2017/11/08/verkiezingentoolkit
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat gemeente Midden-Groningen er een potje van maakt met recreatiepark De Leine. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel dat gemeente Midden-Groningen er een potje van maakt met recreatiepark De Leine»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat gemeente Midden-Groningen jacht maakt op mensen die in een recreatiewoning wonen?
Het is mij bekend dat de gemeente Midden-Groningen wil handhaven op permanente bewoning van recreatiewoningen.
Hoe rijmt u het bovenstaande met de aangenomen motie-Van Eijs c.s.2 over het toepassen van de menselijke maat in de handhaving op de permanente bewoning van recreatiewoningen?
De gemeente Midden-Groningen geeft aan zich bewust te zijn van de menselijke maat in handhaving en hierbij oog te hebben voor kwetsbare bewoners en hun vervolghuisvesting. De bewoners krijgen de tijd om vervolghuisvesting te zoeken.
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat de gemeente Midden-Groningen nog te veel kijkt naar wat er niet kan in plaats van wat er wel kan met de permanente bewoning van recreatieparken?
De gemeente heeft als lokale overheid het beste zicht op de verschillende belangen die spelen en de mogelijke toekomstperspectieven met betrekking tot dit specifieke park. Het is aan de gemeente om deze afwegingen te maken.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie-Koerhuis/ Van Eijs3, de nieuwe regeling voor de permanente bewoning van recreatiewoningen en het aanjaagteam voor de herbestemming van recreatieparken4?
Zoals ik in mijn brief5 van 15 december 2020 heb aangegeven, streef ik ernaar om het ontwerpbesluit betreffende de wijziging van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) in maart aan uw Kamer voor te hangen.
In dezelfde brief heb ik aangegeven dat het «aanjaag- en expertteam transformatie van recreatieparken» rond de zomer van 2021 operationeel zal zijn.
Deelt u de mening dat het herbestemmen van het zogeheten «smurfendorp» De Leine een goede oplossing is voor de leefbaarheid van het recreatiepark? Bent u bereid het aanjaagteam hiervoor in te zetten?
De lokale overheid heeft het beste zicht op de ter zake doende belangen en mogelijkheden van een specifiek park. Met het aanjaag- en expertteam zal, op verzoek van een gemeente, worden bekeken of en waar mogelijkheden liggen.
Bent u bereid de gemeente Midden-Groningen aan te spreken op uw oproep in de Kamerbrief5 d.d. 8 december 2020 om tijdens de tweede coronagolf niet mensen uit te zetten die in een recreatiewoning wonen?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact opgenomen met de gemeente Midden-Groningen en mijn oproep om de menselijke maat te hanteren in de handhaving op permanente bewoning onder de aandacht gebracht.
Bent u bereid uw oproep in de Kamerbrief d.d. 8 december 2020 te herhalen in een expliciete brief aan VNG, colleges van B&W en gemeenteraden?
In de brief van 8 december7 heb ik nogmaals de oproep gedaan om de menselijke maat te hanteren. Uit mijn gesprekken met gemeenten wordt duidelijk dat mijn oproep bekend is. Rond de zomer zal ik een kwaliteits- en afwegingskader opleveren, waarmee ik gemeenten ondersteun om tot een complete afweging te komen aangaande het vraagstuk van permanente bewoning en eventuele handhaving. In dit kader zal ook mijn oproep om de menselijke maat te hanteren bij handhaving worden verwerkt.
De virtuele verkoop van groene stroom aan Amazon |
|
Henk van Gerven , Sandra Beckerman |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht in NRC over de virtuele verkoop van groene stroom aan Webwinkel Amazon?1
Ja.
Is het waar dat de verkoop van groene stroom aan Amazon de hoeveelheid energie omvat die circa een half miljoen huishoudens gebruiken?
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven op welke wijze dergelijke transacties binnen de huidige wet- en regelgeving vallen en op welke wijze deze bijdragen aan de klimaatdoelen? Ondermijnt een dergelijk contract niet het draagvlak om de klimaatdoelen in ons kleine zeer dichtbevolkte land te halen?
Om de bouw van deze duurzame energiebronnen te bevorderen is er een Europees systeem van Garanties van Oorsprong (GvO’s) afgesproken. Voor elektriciteit is dit in Nederland geregeld in de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong.
Op het eerste gezicht kan het GvO-systeem verwarrend lijken, want het lijkt alsof de opgewekte stroom uit hernieuwbare bronnen daadwerkelijk via een elektriciteitskabel wordt geleverd aan de kopers van de GvO’s. Dat is echter niet zo. Alle elektriciteit die wordt opgewekt, komt op het elektriciteitsnet voor transport naar de afnemers. Op het elektriciteitsnet kan je de elektronen die zijn opgewekt met hernieuwbare bronnen niet onderscheiden van elektronen die zijn opgewekt met fossiele bronnen. Omdat de stroom uit windparken zich met stroom uit bijvoorbeeld kolen- en gascentrales op het elektriciteitsnet mengt, kan een afnemer nooit alleen de stroom uit hernieuwbare bronnen afnemen. GvO’s maken het mogelijk voor elektriciteitsafnemers om administratief te waarborgen dat tegenover hun betaling voor elektriciteit, daadwerkelijk stroom met hernieuwbare bronnen geproduceerd is. Deze administratieve waarborg betekent dus niet dat de door de windparken opgewekte stroom daadwerkelijk naar een datacenter in het buitenland wordt geleverd.
Voor de Klimaatakkoorddoelstellingen geldt dat de CO2-reductie of de opwek van stroom uit hernieuwbare bronnen in Nederland plaats moet vinden. We willen met de opwek van elektriciteit specifiek in Nederland minder CO2 uitstoten.
Indirect vergroot de verkoop van GvO’s juist de kansen voor de energietransitie. Het biedt de opwekker van stroom uit hernieuwbare bronnen een extra inkomstenbron naast de verkoop van de stroom zelf. Dit verbetert de business case, en daarmee de uitrol, van dergelijke duurzame-energieprojecten. Door middel van dergelijke transacties lukt het om de uitrol van wind-op-zeeprojecten in Nederland subsidievrij te krijgen en te houden. Daarmee wordt het realiseren van de klimaatdoelstelling betaalbaarder.
Ligt het niet voor de hand dat de windparken die in de Nederlandse Noordzee worden geplaatst primair bedoeld moeten zijn voor duurzame energie voor Nederlands gebruik?
Zeker, en in de werkelijkheid gebeurt dat ook. Windparken op het Nederlandse deel van de Noordzee zijn primair bedoeld voor verbruik in Nederland. Daarom wordt de stroom van deze windparken ook in Nederland aan land gebracht en op het Nederlandse elektriciteitsnet ingevoed. Via het elektriciteitsnet komt de stroom primair bij de Nederlandse afnemers terecht.
Betekent een dergelijke transactie niet dat de druk om op land meer windturbines te plaatsen waartegen toenemende weerstand ontstaat, toeneemt?
Nee. Zoals ik hierboven heb beschreven komt alle stroom van de windparken op zee feitelijk primair bij de Nederlandse afnemers terecht.
Hoeveel SDE subsidie is gemoeid met de realisatie van dit windpark nu en in de toekomst?
Met dit windpark is geen SDE-subsidie gemoeid. Alleen de eerste twee windparken voor de kust bij Borssele hebben SDE-subsidie ontvangen. De laatste drie windparken die getenderd zijn, ontvangen alle geen subsidie. Het kabinet streeft ernaar om alle toekomstige windparken op zee subsidievrij te laten ontwikkelen door marktpartijen, en de extra waarde die GvO’s hebben helpt daarbij.
Hoeveel publiek geld is er gemoeid met het leggen van de electriteitskabels naar het vasteland en aansluiting op het net?
De kosten voor het net op zee voor de windparken uit de routekaart 2023 bedragen gemiddeld € 200 miljoen per jaar over een afschrijvingsperiode van 20 jaar. Naar schatting zullen de jaarlijkse gemiddelde kosten voor de routekaart 2030 € 650–750 miljoen worden. Dit is echter van vele factoren afhankelijk, zoals bijvoorbeeld de rentestand en de afschrijvingstermijn.
Bent u bereid een overzicht te geven van alle virtuele transacties rond groene stroom die in Nederland wordt geproduceerd?
Ja, feitelijk gebeurt dat al. Het systeem van GvO’s voor elektriciteit wordt uitgevoerd door CertiQ. Op de internetpagina van CertiQ wordt maandelijks een overzicht gepubliceerd over de gecertificeerde productie van duurzame elektriciteit in Nederland. Daarnaast wordt er gerapporteerd over import en export van GvO's. Dit overzicht biedt wel geaggregeerde volumes in verband met bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Bent u bereid een overzicht te geven van alle Nederlandse bedrijven die elders in de wereld virtuele groene stroom aankopen zonder die zelf te gebruiken?
Alle Nederlandse energieleveranciers zijn op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet verplicht om jaarlijks een stroometiket op te stellen. Bedrijven en huishoudens ontvangen dit stroometiket, passend bij hun energiecontract, jaarlijks. Op het stroometiket onderbouwen energieleveranciers op basis van hun afgeboekte certificaten van welke energiebron de geleverde elektriciteit afkomstig is. Op de internetpagina van CertiQ is geaggregeerde informatie te vinden over de import van certificaten uit het buitenland. Hieruit blijkt dat vooral GvO’s voor windenergie worden geïmporteerd uit bijvoorbeeld Italië en Spanje.
Kunt u aangeven hoeveel megawatt in Nederland geproduceerde groene stroom virtueel ons land verlaat en hoe deze in de nul-emissie-elektriciteit wordt meegenomen in de boekhouding van het bedrijf dat de energie virtueel heeft aangekocht en de Nederlandse boekhouding rond de emissie? Kunt u hiervan een overzicht geven?
GvO’s kunnen zowel in Nederland als in het buitenland worden gebruikt voor de onderbouwing van de levering van duurzame elektriciteit. Nederland importeert meer GvO’s uit het buitenland dan dat het exporteert. De netto import van GvO’s in Nederland was in 2020 42.689 GWh. De netto export van GvO’s was 2.528 GWh. Dat betekent dat GvO’s van in Nederland geproduceerde elektriciteit grotendeels worden gebruikt voor de onderbouwing van levering van elektriciteit in Nederland.
Kunt u aangeven hoe de ontstane grijze stroom wordt verkocht en hoe de controle op de juiste registratie van de emissie boekhouding is georganiseerd en op welke wijze hierop bij dubbele registratie wordt gehandhaafd?
De levering van grijze stroom wordt sinds 1 januari 2020 ook onderbouwd met certificaten (certificaten van oorsprong). Ook dit is geregeld in de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong. De grijze stroom zelf kan verkocht worden op de elektriciteitsmarkt of via bilaterale contracten. De emissieboekhouding staat geheel los van het systeem van certificaten. Hierdoor kan er van dubbele registratie ook geen sprake zijn. De Nederlandse Emissieautoriteit borgt dat bedrijven, die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) of vallen onder de wet- en regelgeving voor hernieuwbare energie vervoer en brandstoffen luchtverontreiniging, voldoen aan hun verplichtingen.
Kunt u aangeven op welke wijze de virtuele handel in energie bijdraagt aan het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstof en de uitstoot van CO2 en NOx bij de koper van de virtuele energie?
GvO’s maken het mogelijk om een link te leggen tussen duurzame energieproductie en de levering van energie. De waarde van GvO’s zorgt voor een betere business case voor subsidieloze duurzame-energieprojecten. Een positieve business case is noodzakelijk om projecten als Hollandse Kust Noord subsidievrij te kunnen realiseren. In de SDE++ wordt bij aanvragen vanaf 2020 gecorrigeerd voor de waarde van GvO’s, waardoor er minder subsidie hoeft te worden uitgekeerd en er meer middelen beschikbaar blijven voor aanvullende projecten voor CO2-reductie.
Deelt u de mening dat een wildgroei van oncontroleerbare virtuele transacties rond energie onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke regelgeving kunnen we hierover verwachten?
Nee, die mening deel ik niet, aangezien de handel in GvO’s is vastgelegd in Europese en nationale regelgeving. Er is dus geen sprake van oncontroleerbare virtuele transacties.
Kunt u aangeven op welke wijze ook particulieren kunnen profiteren van de virtuele aankoop van energie? Kan iemand zijn gas- of kolenkachel blijven stoken door elders virtueel energie aan te kopen en weer door te verkopen?
GvO’s zijn het enige instrument waardoor de herkomst kan worden aangetoond van hernieuwbare bronnen. Zij worden enkel gebruikt voor informatie over de herkomst van elektriciteit, gas en warmte bij de levering aan huishoudens. Door het gebruik van GvO’s kan er geen grijze energie verkocht worden als groene energie. De energieproductie wordt gecontroleerd door CertiQ zodat de juiste certificaten worden afgegeven.
Kunt u aangeven of ook overheden in ons land gebruik maken van de aan- en verkoop van virtuele stroom, om zo hun klimaatdoelen te halen? Zo ja, graag een overzicht van de mate waarop dit principe wordt toegepast en de gevolgen die dit heeft voor de klimaatdoelen in verhouding tot de werkelijk gerealiseerde vermindering van uitstoot?
De klimaatdoelstellingen worden niet gemeten op basis van GvO’s. Voor het behalen van de reductiedoelstellingen wordt alleen gekeken naar de energieproductie in Nederland. Hier wordt gekeken hoeveel CO2 Nederland uitstoot bij deze productie. Ook in de berekening van het aandeel hernieuwbare energie spelen GvO’s geen rol, omdat uitsluitend naar de productie van energie wordt gekeken en niet naar de handel daarin.
De uitvoering van de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer |
|
Henk Krol |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u naar aanleiding van uw brief van 2 november 2020 over de Evaluatie herindelingsproces gemeente Vijfheerenlanden, mogelijk op een andere manier gaan kijken naar de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Bent u van mening dat de hoofdconclusie uit de genoemde evaluatie, namelijk dat de kwaliteit van het proces van herindeling onvoldoende was, ook van toepassing is op de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Zo nee, waarom niet?
Nee, de evaluatie had alleen betrekking op de het proces dat tot de vorming van de gemeente Vijfheerenlanden heeft geleid. Hoewel de evaluatie van dit – tot nog toe – unieke proces ook een aantal breder toepasbare inzichten heeft opgeleverd, heeft dit mijn oordeel over de herindeling van Groningen, Haren en Ten Boer niet gewijzigd.
Kent u het voornemen van het gemeentebestuur van Groningen om zonneparken aan te leggen in het landelijke gebied van de voormalige gemeente Haren, met een grote landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarde, waaronder de groene long tussen Groningen en Haren?1 In hoeverre is dit voornemen in overeenstemming met punt 1 uit de Bestuursovereenkomst herindeling Groningen Haren en Ten Boer? Bent u van mening dat de Bestuursovereenkomst niet wordt nageleefd, ten nadele van de inwoners van de voormalige gemeente Haren? Bent u bereid om de gemeente Groningen op te roepen zich aan de Bestuursovereenkomst te houden en af te zien van de aanleg van zonneparken in dit gebied?
In het kader van de uitwerking van het Klimaatakkoord zijn in Nederland momenteel 30 energieregio’s aan het verkennen hoe het best duurzame elektriciteit op land (wind en zon) opgewekt kan worden. Groningen is één RES-regio. De RES-regio bestaat uit gemeenten, provincie en waterschap. Bij de verdeling over wind en zon wordt ook gekeken naar landschappelijke inpassing en aansluiting op het netwerk. Vanuit de NOVI zijn aan de RES-regio’s ruimtelijke principes meegegeven, gericht op het zo zorgvuldig mogelijk omgaan met ruimte. Een invulling van deze ruimtelijke principes is de voorkeursvolgorde zon. Deze voorkeursvolgorde gaat uit van zoveel mogelijk zon op dak. En pas in laatste instantie op vruchtbare landsbouwgronden en in natuurgebieden. En als voor dit laatste wordt gekozen zal dit zorgvuldig moeten gebeuren.
Ik heb kennis genomen van het concept beleidskader Zonneparken in de gemeente Groningen en van de berichtgeving die in de media over dit concept is verschenen. In het concept beleidskader komen bovenstaande ruimtelijke principes herkenbaar terug. Navraag bij de gemeente Groningen leert mij dat de signalen die in de vraag worden aangehaald ook de gemeente zelf hebben bereikt (d.m.v. inspraak en ingediende zienswijzen) en serieus worden opgepakt. De gemeente gaat de komende maanden verder in gesprek met bewoners- en belangenorganisaties over de verdere uitwerking van het beleid voor kleinschalige zonneparken, voordat het ter besluitvorming wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente een zorgvuldige belangenafweging zal maken die recht doet aan zowel de ruimtelijke principes uit de NOVI als aan de afspraken uit de Bestuursovereenkomst.
Bent u van mening van de aanleg van zonneparken niet alleen het welzijn van de inwoners van de voormalige gemeente Haren ernstig aantast, maar ook ernstige schade toebrengt aan het waardevolle landelijke gebied, deels gelegen op de Hondsrug en deels in de stroomdalen van de Hunze en de Drentsche Aa, dat deel uitmaakt van het Unesco Global Geopark, en daarom onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
In iedere regio moeten overheden samen met maatschappelijke organisaties en bewoners invulling geven aan de opgaven uit het Klimaatakkoord. In deze afweging zal ook gekeken worden naar goede ruimtelijke inpassing. Ook zal per regio worden gekeken hoe invulling kan worden gegeven aan 50% lokaal eigendom. Een manier om te komen tot betere verdeling van lasten en lusten. Voor 1 juli moeten alle RES regio’s hun RES 1.0 voorleggen ter besluitvorming aan de volksvertegenwoordigers bij gemeenten, provincie en waterschappen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is er op dit moment sprake van een concept beleidskader. In dit concept wordt aangegeven wat mogelijke gebieden voor kleinschalige zonneparken zijn, mochten andere opties niet afdoende blijken te zijn. De gemeente Groningen is niet voornemens zelf het initiatief te nemen voor de realisatie van kleinschalige parken. Ook sluit de gemeente Groningen de aanleg van zonneparken in natuurgebieden uit en past de gemeente in het nog vast te stellen beleidsplan voor zonneparken de voorkeursvolgorde zon toe. In die gebieden waar mogelijk een kleinschalig zonnepark gerealiseerd kan gaan worden, zullen daar strikte voorwaarden aan verbonden zijn die er op toezien dat ze voldoen aan een goede ruimtelijke inpassing. Op dit moment heb ik derhalve geen reden om aan te nemen dat er sprake is van ernstige schade die door dit concept beleidsplan wordt toegebracht.
Wat is uw mening over de recente ontwikkelingen in de voormalige gemeente Haren met betrekking tot de gemeentelijke lasten? Kunt u in een vijfjarig (2017–2021) schematisch overzicht aangeven met welke nieuwe gemeentelijke belastingen (incl. precariorechten, heffingen en leges) bedrijven, (sport)verenigingen en inwoners van de voormalige gemeente Haren te maken hebben gekregen na de herindeling? Kunt u tevens aangeven hoe bestaande lasten zich hebben ontwikkeld na de herindeling? Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de eerdere begrotingen uit het verbeterplan Beterr Haren? Wat is uw oordeel over deze lastenverzwaring in het licht van behoorlijk bestuur?
In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de woonlasten voor inwoners van de voormalige gemeente Haren in de periode 2017–2021 weergegeven.
OZB1
€ 425,–
€ 486,–
€ 493,–
€ 563,–
€ 605,–
Afvalstoffenheffing2
€ 223,–
€ 213,–
€ 226,–
€ 226,–
€ 369,–
Rioolheffing3
€ 254,–
€ 262,–
€ 224,–
€ 150,–
€ 142,–
€ 872,–
€ 921,–
€ 943,–
€ 939,–
€ 1.116,--
Bij de OZB gaat het om een gemiddelde aanslag gebaseerd op de gemiddelde WOZ-woningwaarde. De OZB-bedragen voor 2017 en 2018 zijn afkomstig uit de begroting 2018 van Haren. De OZB-bedragen voor de jaren 2019 t/m 2021 zijn verstrekt door het Noordelijk Belastingkantoor. Per 1 januari 2019 is de OZB geharmoniseerd.
De gegevens over de afvalstoffenheffing zijn ontleend aan Atlas lokale lasten en de lokale lastencalculator van het Coelo. Per 1 januari 2021 is de afvalstoffenheffing geharmoniseerd.
De bedragen van de rioolheffing zijn afkomstig uit de Verordening rioolheffing voor de desbetreffende jaren. Per 1 januari 2020 is de rioolheffing geharmoniseerd.
Per 1 januari 2021 is de heffingsmaatstaf van de afvalstoffenheffing gewijzigd. Tot 1 januari 2021 was de afvalstoffenheffing voor inwoners van Haren gebaseerd op het aantal kilo’s afval. Vanaf 1 januari 2021 is het aantal bewoners van een perceel de heffingsmaatstaf.2 Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Haren zijn per 1 januari 2020 daarnaast de hondenbelasting en de precariobelasting ingevoerd (deze laatste belasting raakt vooral bedrijven).
Uit het overzicht blijkt dat de woonlasten voor de inwoners van de voormalige gemeente Haren in de eerste twee jaar na de herindeling licht zijn gestegen. In 2021 is er wel sprake van een substantiële toename. Een toename die ook in een groot aantal andere gemeenten valt waar te nemen. De woonlasten zijn dus wel gestegen na datum van herindeling, maar dat betekent niet dat de verhoging ook valt toe te schrijven aan de herindeling. Het is aannemelijk om te veronderstellen dat ook een zelfstandige gemeente Haren in de huidige tijd met stijgende woonlasten geconfronteerd zou worden. Een politiek oordeel over de hoogte van de lasten laat ik over aan de gemeenteraad van Groningen.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Krol van 26 mei jl. waarin u bij vraag 49 stelt: «Los daarvan herken ik mij in het geheel niet in de kwalificaties «verzwijgen» en «geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid». Die laat ik dan ook voor rekening van de vragensteller.»? Bent u van mening dat, gezien het rapport «Ongekend Onrecht» over de toeslagenaffaire, het niet ondenkbaar is dat er ook bij andere overheidsinstellingen sprake kan zijn van geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid? Is de informatie waar dat er bij de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer, mogelijk bij een topambtenaar van uw ministerie sprake is geweest van vooringenomenheid waarbij deze topambtenaar zich tevens op een neerbuigende wijze heeft uitgelaten over de inwoners van de voormalige gemeente Haren? Bent u in het licht van het afschaffen van de «Rutte-doctrine» en het streven naar openheid, alsnog bereid het eerder gevraagde onderzoek uit te voeren naar mogelijke ambtelijke vooringenomenheid bij de herindeling Groningen, Haren en Ten Boer? Zo nee, waarom niet?
Het rapport «Ongekend Onrecht» over de toeslagenaffaire leert ons inderdaad alert te zijn op de mogelijkheid van geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid, en roept op dit in het vervolg te voorkomen. Ik ben van mening dat de herindelingsprocedure zoals vastgelegd in de Wet arhi waarborgen tegen geïnstitutionaliseerde vooringenomenheid kent. Verder constateer ik dat u mij bij herhaling vraagt om een (onafhankelijk) onderzoek te doen naar de herindelingsprocedure rondom Groningen, Haren en Ten Boer. Mij zijn geen nieuwe feiten bekend geworden die mijn standpunt over het verzochte onderzoek doen wijzigen. Ik ben dus wederom niet bereid een dergelijk onderzoek op te starten, omdat ik de meerwaarde ervan niet zie.
Het bericht ‘Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel’ |
|
Joost Sneller (D66), Jessica van Eijs (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel?»1
Ja.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja wat, na de schriftelijke vragen van de leden Van Eijs en Sneller uit mei 2019 is gewijzigd in de wet-en regelgeving om grondspeculatie tegen te gaan en om beleggingen in grondposities onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te laten vallen?2
Sinds mei 2019 zijn geen wetswijzigingen geweest die erop gericht waren grondposities onder het AFM-toezicht te brengen of gericht waren op het tegengaan van grondspeculatie.
In hoeverre is momenteel sprake van toenemende grondspeculatie en versnippering van (landbouw)gronden als gevolg van grondspeculatie?
Het Financieel Dagblad (FD) heeft hiernaar onderzoek laten verrichten en recent en in 2019 hierover gepubliceerd. De artikelen geven een goede indruk waar van versnippering sprake is. In totaal gaat het om zo’n 2.300 hectare grond, oftewel 0,13% van de 1.815.160 hectare cultuurgrond3 in Nederland. Tevens blijkt uit de bij het artikel uit 2019 behorende interactieve digitale kaart, die te raadplegen is via de website van het FD, dat het over het algemeen geen percelen zijn die in gebieden liggen waar de stedelijke woningdruk hoog is, ofwel waar veel ontwikkelingspotentie is. De indruk van het kabinet is dat naar aanleiding van onder meer deze artikelen de populariteit van grondbeleggen door particulieren is afgenomen.
Welke maatregelen kunnen gemeenten treffen om versnippering van de grond tegen te gaan?
Eigendomsposities staan niet in de weg aan ruimtelijke planvorming. In de uitzonderlijke gevallen dat de versnipperde grond ook daadwerkelijk ontwikkeld kan worden, hebben gemeenten instrumenten. Wanneer vanuit de ruimtelijke ordening daadwerkelijk plannen voor ontwikkeling ontstaan, kan de gemeente een voorkeursrecht vestigen, waardoor de grond bij een voorgenomen verkoop eerst aan de gemeente moet worden aangeboden. De gemeente kan ook een onteigeningsprocedure starten om percelen samen te brengen als dat vanuit de ruimtelijke planvorming gewenst is. Met de nieuwe Omgevingswet zal de gemeente zelf hiertoe de nodige stappen kunnen zetten.
Hoe kijkt u in het licht van grondversnippering aan tegen een verplichte variant van stedelijke herverkaveling?
Over stedelijke herverkaveling heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u bij brief van 15 februari j.l. geïnformeerd.4 Stedelijke herverkaveling is gericht op het stedelijk gebied, de grondversnippering doet zich juist voor in het landelijk gebied. Met stedelijke herverkaveling kunnen de eigenaren in een gebied gedwongen worden te komen tot een uitruil van gronden zodat een ontwikkeld plan ook gerealiseerd kan worden. De onderlinge uitruil is gericht op de eigenaren in het gebied en maakt door uitruil de realisatie van het plan mogelijk. Omdat het grote aantal eigenaren, de percelen en de onderlinge verhouding in de waarden binnen het gebied in beginsel hetzelfde blijft, zal stedelijke herverkaveling weinig meerwaarde bieden.
In hoeverre herkent u de signalen in het artikel dat notarissen particulieren onvoldoende beschermen tegen de risico’s die vanwege hun informatieachterstand op kunnen treden bij grondinvesteringen?
Deze signalen herkent het kabinet niet. Er is een recente tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 2 februari 2021, waarin is geoordeeld dat sprake is van een zeer ernstige tekortkoming van de notaris en van structureel laakbaar handelen gedurende een langere periode en waarin het hof, evenals in eerste aanleg de kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2019, de maatregel van ontzetting uit het ambt heeft opgelegd. In een andere, civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 21 januari 2020 is evenwel geoordeeld dat zich geen situatie voordeed op grond waarvan de notaris zijn ministerieplicht had moeten weigeren en dat geen schending van de zorgplicht van de notaris kan worden vastgesteld. Ook in de tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam (GHAMS:2014:1407) van 22 april 2014 en de civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Arnhem-Leeuwarden (GHARL:2015:9521) van 15 december 2015 is geoordeeld dat de notaris zijn informatieplicht en zorgplicht niet heeft geschonden. De omstandigheden van het geval spelen een grote rol. Die omstandigheden dient een notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen zal de tuchtrechter waken.
In hoeverre herkent u de signalen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat de onafhankelijkheid van notarissen in het geding komt wanneer zij teveel leunen op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar?
De onafhankelijkheid van een notaris kan in het geding komen wanneer hij teveel leunt op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar. Notarissen dienen deze situatie daarom te voorkomen. Notarissen die worden ingeschakeld bij de overdracht van percelen grond dienen onafhankelijk te zijn, door welke partij zij ook worden ingeschakeld. In artikel 17 van de Wet op het notarisambt (Wna) is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Indien de notaris bovendien de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht van partij(en), waardoor dus de belangen van één of meer betrokken partijen kunnen worden geschaad, dient hij zijn diensten te weigeren of af te breken, vgl. artikel 6 lid 1 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg2011).
Op welke wijze voorziet de regelgeving in het voorkomen dat notarissen teveel afhankelijk worden van één verkoophandelaar?
In artikel 17 Wna is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Daarnaast geldt bovendien dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren indien hij de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht. De notaris zal er dus op moeten toezien dat partijen vanwege een juridische of andersoortige achterstand ten opzichte van de andere partij, daardoor niet worden benadeeld.
In artikel 93 Wna is bepaald dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De notaris die zich dus niet aan voorgaande bepalingen houdt, weet dat hij hierop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken.
Op welke manier worden particulieren momenteel beschermd tegen eventuele malafide praktijken van grondspeculanten?
Particuliere kopers worden wettelijk beschermd tegen de verstrekking van misleidende informatie in het kader van regels over handelspraktijken richting consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Voor het grootste deel van het consumentenrecht is de ACM aangewezen als bevoegde autoriteit voor de handhaving van regels. Van de ACM heb ik begrepen dat hierover nauwelijks meldingen zijn gedaan. Het gaat om één melding in 2020. In sommige gevallen kwalificeren grondtransacties als een financieel product en vallen daarmee onder het toezicht van de AFM.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Minder geld voor Texel, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder uit gemeentefonds |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «De andere Waddeneilanden zijn »voordeelgemeenten», maar Texel loopt half miljoen mis uit Gemeentefonds»?1
Deelt u de mening dat het vreemd is dat Texel, als enige Waddeneiland, minder geld uit het gemeentefonds krijgt? Waarom is Texel geen voordeelgemeente? Kunt u toelichten hoe dit mogelijk is?
Bent u het eens dat juist Texel, als Waddeneiland, vanwege haar ligging en grootte, hogere kosten heeft voor het bouwen van huizen, openhouden van scholen en het realiseren van goede zorg?
Kunt u zich dan ook voorstellen dat Texelaars zeer verbaasd zijn over het feit dat zij, ondanks die bijzondere positie die dit Waddeneiland heeft, minder geld vanuit het Rijk ontvangen?
Vindt u het bovendien niet extra schrijnend dat Texel nu minder inkomsten van het Rijk krijgt, terwijl het SCP-onderzoek »Als werk weinig opbrengt»2 juist laat zien dat er op de Wadden veel werkende armen leven?
Bent u het daarom dan ook eens dat de bijzondere positie van de Waddeneilanden en het feit dat er veel werkende armen leven, er voor zorgen dat juist de Waddeneilanden extra aandacht en financiële steun nodig hebben?
is het waar dat, naast Texel, ook veel andere gemeenten in Noord Holland, zoals Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder, er door de herverdeling van het gemeentefonds fors op achteruit gaan?
Maakt u zich daarnaast ook geen grote zorgen dat, door het verlagen van de bijdrage vanuit het Gemeentefonds, deze gemeenten in Noord-Holland mogelijk op belangrijke zaken zoals het bouwen van de zeer noodzakelijke woningen, schoolhuisvesting, het zwembad of de bibliotheek moeten gaan bezuinigen? Deelt u de mening dat, naast de grote gevolgen van de coronacrisis op de Waddeneilanden door het missen van de inkomsten uit toerisme, Texel nog eens extra wordt geraakt?
Kunt u zich voorstellen dat de inwoners van deze gemeenten het gevoel krijgen dat zij onvoldoende gehoord worden in Den Haag?
Bent u daarom bereid om het besluit om minder geld voor de gemeenten Texel, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder uit het Gemeentefonds ter beschikking te stellen,te heroverwegen en juist extra te investeren in deze gemeenten?
Het sluiten van de subsidieregeling energiebesparing eigen huis |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Waarom heeft u gekozen voor het sluiten van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) voor Verenigingen van Eigenaren?1
In december 2020 zijn erg veel nieuwe aanvragen binnengekomen van VvE’s voor isolatiesubsidie via de SEEH. De aanvragen van de VvE’s overstijgen ruimschoots het beschikbare subsidieplafond van 12 miljoen euro tot en met 2022. Ik zal u in deze beantwoording aangeven hoe ik wil zorgen dat VvE’s hun verwachte subsidie toch kunnen ontvangen.
Ik heb de regeling voor VvE’s laten sluiten, zodat de budgettaire problematiek en de verwachtingen van VvE’s niet nog groter zouden worden.
De regeling voor individuele woningeigenaren was al gesloten op 1 januari 2021, omdat zij voortaan via de ISDE van EZK subsidie aanvragen voor isolatiemaatregelen.
Kunnen alle tot het sluiten van de regeling ingediende aanvragen in principe gehonoreerd worden?
Ja, in mijn recente brief over onder meer de SEEH heb ik aangegeven dat ik in totaal 70 miljoen euro wil inzetten aan budget op de BZK-begroting uit de SEEH (45 miljoen) en het Warmtefonds (25 miljoen) om te zorgen dat alle VvE’s en woningeigenaren die in 2020 een geldige aanvraag hebben ingediend, hun subsidie kunnen ontvangen.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit en de toegevoegde waarde van de genoemde subsidieregeling?
Ik beoordeel de effectiviteit en de toegevoegde waarde van de regeling voor VvE’s als groot: VvE’s zijn een doelgroep die echt een steun in de rug nodig heeft om tot verduurzaming over te gaan. Door de jaren heen is te zien dat VvE’s steeds vaker de stap naar verduurzaming zetten met behulp van de financiering van het Nationaal Warmtefonds en de subsidie uit de SEEH.
De tijdelijke verhoging van het subsidiepercentage heeft ook een groot effect gehad. Voor en tijdens de zomer 2020 kwam uit onderzoeken van de Verenging eigen huis, signalen uit de isolatiesector en onderzoek van het EIB naar voren dat de vraag in de isolatiesector en de bouwsector in het algemeen flink terugliep door de corona-crisis. Om dit tegen te gaan, zijn als onderdeel van het Doorbouwplan de subsidiebedragen in de SEEH, tijdelijk verhoogd van ongeveer 20% naar ongeveer 30% van de kosten. Ook de verruiming van de SEEH in september 2020, waardoor gemengde VvE’s met koop- en huurwoningen ook subsidie kunnen ontvangen voor het aandeel huurwoningen binnen de VvE, zal een stimulans zijn geweest.
De SEEH wordt in 2021 geëvalueerd, zodat de effectiviteit en toegevoegde waarde van de regeling nog beter in beeld komen.
Waarom heeft u, gelet op de kabinetsambitie om energie te besparen en CO2-emissie te reduceren, niet gekozen voor verhoging van het beperkte budget?
Sinds de start van de SEEH in 2016 was het jaarlijks beschikbare budget voor VvE’s steeds voldoende om alle aanvragen van VvE’s te betalen. Per jaar werd ongeveer 3 miljoen euro aan subsidie aangevraagd door VvE’s. Er leek geen noodzaak tot verhoging van het budget. Zoals gemeld heb ik er inmiddels voor gekozen om, gezien de grote overvraag vanuit VvE’s in 2020, het budget te verhogen. Met dit budget zullen eerst alle aanvragen uit 2020 van woningeigenaren en VvE’s worden voldaan. Met het restant zal de regeling voor VvE’s zo snel als mogelijk worden doorgezet.
Deelt u de mening dat het onverwachts sluiten van subsidieregelingen nog voor het verstrijken van de looptijd, zoals in het onderhavige geval, maar ook bij bijvoorbeeld de subsidieregeling voor nieuwe elektrische auto’s, afbreuk doet aan het verkrijgen van het noodzakelijke vertrouwen van burgers en consumenten in de energietransitie?
Het onverwachts sluiten van de SEEH voor VvE’s omdat het budget zeer snel op is gegaan door de vele aanvragen van VvE’s, kan in mijn ogen afbreuk doen aan het vertrouwen van VvE’s in de subsidieregeling. Tegelijk hoort dit bij onze begrotingssystematiek: als het beschikbare budget uitgeput is, kan geen subsidie meer worden verstrekt. Normaal gesproken worden aanvragen afgewezen als het subsidieplafond van een regeling bereikt is. Ik vind dat in dit geval echter niet wenselijk, omdat het gaat om beleidsmatig zeer wenselijke investeringen van VvE’s in verduurzaming. Ik heb mij daarom ingezet om zo snel mogelijk te zorgen voor voldoende budget voor alle aanvragen uit 2020, zowel van woningeigenaren als van VvE’s, en voor het weer openen van de SEEH voor VvE’s.
Overigens werkt de SEEH sinds de start in 2016 met een subsidieplafond en wordt de stand van de uitputting van de SEEH door RVO online doorgegeven. Op die manier was sinds de start in 2016 voor een VvE steeds goed in te schatten of er voldoende budget was. De grote toename in de aanvragen eind 2020, die voor de energietransitie zeer goed nieuws is, doorbrak de voorspelbaarheid van het budget.
Welk handelingsperspectief wilt u Verenigingen van Eigenaren de komende jaren bieden als het gaat om verduurzaming van het woningbezit?
Het is belangrijk dat VvE’s langjarig kunnen rekenen op ondersteuning bij het maken van verduurzamingsplannen en op de beschikbaarheid van financiering met lange looptijden, zoals het Nationaal Warmtefonds nu aanbiedt. Subsidie voor verduurzamingsmaatregelen biedt een extra prikkel om aan de slag te gaan. Het langjarig karakter van instrumenten is belangrijk omdat VvE’s lange besluitvormingsprocedures kennen.
In mijn periode als Minister heb ik het instrumentarium voor VvE’s uitgebreid en verbeterd: het Nationaal Warmtefonds biedt aantrekkelijke financiering met looptijden tot 30 jaar voor VvE’s, de SEEH biedt subsidie voor energie-advies, duurzame meerjaren onderhoudsplannen en procesondersteuning voor alle VvE’s, en voor de verduurzamingsmaatregelen zelf. Steeds meer VvE’s maken gebruik van deze mogelijkheden, zoals de aanvragen bij de SEEH uit 2020 laten zien. Belangrijk is ook de inzet van gemeenten en organisaties zoals VvE-Belang en de Vereniging Eigen Huis, die VvE’s informeren, activeren en helpen bij verduurzaming. Ik wijs bijvoorbeeld op het werk van de VvE-balie in Den Haag en VvE-010 in Rotterdam.
Bent u bereid het budget voor de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis te verhogen om de regeling opnieuw open te kunnen stellen?
Ja, ik stel 70 miljoen euro aan budget op de BZK begroting ter beschikking voor de SEEH. Het grootste deel hiervan is nodig om de subsidie voor de aanvragen uit 2020 te betalen. Het restant stel ik ter beschikking voor het weer openen van de SEEH voor VvE’s.
Het onnodig betalen van leges |
|
Helma Lodders (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u sinds de uitspraak van de Raad van State op 11 november 2017 signalen ontvangen over gemeenten die nog met verouderde bestemmingsplannen werk(t)en en waar ten onrechte over de periode tot 1 juli 2018 leges zijn geheven?1 Zo ja, welke signalen en deelt u de mening dat uw ministerie een belangrijke rol heeft bij het actief signaleren en informeren van gemeenten over het voldoen aan de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro)? Zo nee, waarom niet?
Sinds de uitspraak van de Hoge Raad van 17 november 2017 heb ik geen signalen opgevangen dat gemeenten nog tot 1 juli 2018 leges hebben geheven voor toetsing aan verouderde bestemmingsplannen. Dat wil uiteraard niet zeggen dat het niet is voorgekomen. Uiteraard moeten ook gemeenten wet- en regelgeving naleven. Er zijn echter veel gemeenten in Nederland en nog meer regels waar zij aan moeten voldoen. Dat maakt een rol bij het actief signaleren en informeren van gemeenten over het voldoen aan wetgeving een ondoenlijke taak. Het is primair aan de gemeenteraad, belanghebbenden en de rechter om erop toe te zien dat gemeenten de wet naleven.
Herinnert u zich uw antwoord op Kamervragen dat «na het verlopen van de bezwaartermijn een aanslag vast staat. (.) Ook in gevallen waarin de gemeentelijke beleidsregels voor ambtshalve teruggaaf streng zijn, zouden gemeenten, gelet op de strijd met de wet, in deze gevallen ruimhartig moeten zijn en een ambtshalve vermindering moeten overwegen»?2
Ja. Op vragen over het bericht «Kans op onnodig betalen van leges steeds groter» is ook de vraag gesteld of de legesaanslag die wordt opgelegd bij een verouderd bestemmingsplan onherroepelijk wordt als er geen bezwaar is aangetekend. Hierop heb ik geantwoord dat ook een aanslag gebaseerd op een verouderd, niet verlengd bestemmingsplan na het verlopen van de bezwaartermijn, onherroepelijk vast staat. In aanvulling hierop heb ik toegelicht dat de belanghebbende na het verlopen van de bezwaartermijn een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag kan doen. Gelet op de strijdigheid met de wetgeving van voor 1 juli 2018 heb ik toen inderdaad geantwoord dat gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn en een ambtshalve vermindering zouden moeten overwegen.
Bent u ervan op de hoogte dat bijvoorbeeld de gemeente Emmen na inningen van leges over bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar toch blijft vasthouden aan de strikte gemeentelijke beleidsregels en daarmee niet wil overgaan tot een teruggave van de leges? Bent u ervan op de hoogte dat deze houding tegenstrijdig is met uw eerdere antwoord op Kamervragen?3
Zoals ik eerder geantwoord heb op vragen over het bericht «Kans op onnodig betalen van leges steeds groter» is een legesaanslag die wordt opgelegd bij een verouderd bestemmingsplan onherroepelijk als er niet tijdig bezwaar is aangetekend. Gelet op de strijdigheid met de wetgeving van voor 1 juli 2018 heb ik toen inderdaad geantwoord dat gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn en een ambtshalve vermindering zouden moeten overwegen. Dat is ook nu van toepassing.
Wilt u reflecteren op een casus tussen de gemeente Emmen en een ondernemer waar ook de Nationale ombudsman zich op 13 juli 2020 over heeft uitgesproken?4
Aangezien deze zogenoemde legessanctie alweer bijna 3 jaar niet meer van toepassing is en dit primair een zaak is tussen belanghebbende en de gemeente, wil ik volstaan met het herhalen van mijn eerdere oproep dat in mijn ogen gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn bij het beslissen over een verzoek tot ambtshalve vermindering.
Wat vindt u ervan dat de ondernemer in kwestie op deze manier gedwongen wordt de stap naar de rechter te zetten om zijn gelijk te krijgen? Past de houding van de gemeente Emmen in het beeld van een overheid die oog heeft voor de menselijke maat en signalen over onjuist handelen herkent, erkent en opvolgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Dit is een zaak tussen de gemeente en een belanghebbende. Als in een individueel geval iets niet goed gaat, dan heeft de belanghebbende de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen. Als de belanghebbende hiervan niet tijdig gebruik maakt, wordt het besluit onherroepelijk en is het aan de gemeente om een eventueel verzoek om een ambtshalve vermindering te honoreren. In algemene zin blijf ik erbij dat gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn als ze een legesaanslag hebben opgelegd zonder geldige grondslag en een ambtshalve vermindering zouden moeten overwegen. Het is echter niet aan mij om een oordeel uit te spreken over dit individuele geval.
Bent u bereid om in overleg te treden met het college van B&W van de gemeente Emmen om in voornoemde casus helder te maken dat, gelet op de strijdigheid van het handelen van de gemeente met de Wro, een ruimhartige en menselijke aanpak moet prevaleren boven de strikte uitleg van de gemeentelijke beleidsregels en dat de ondernemer in kwestie recht heeft op teruggave van leges? Zo nee, waarom niet?
Voor de ondernemer die de legesaanslag heeft betaald is het natuurlijk bijzonder vervelend dat de gemeente de leges niet (ambtshalve) wil verminderen, terwijl ze geen grondslag had om te heffen. Zoals hierboven uitgelegd, is het echter niet aan mij om hierover uitspraken te doen. Dit is een verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur en van de gemeenteraad om het gemeentebestuur hierop aan te spreken. De ondernemer heeft de mogelijkheid gehad om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen de legesbeschikking en kan een vordering bij de burgerlijke rechter instellen tegen de afwijzing van het verzoek aan de gemeente om tot ambtshalve vermindering over te gaan.
Kunt u nagaan of ook andere gemeenten de betreffende uitspraak van de Raad van State van 17 november 2017 negeren dan wel geen gehoor geven aan uw oproep tot ruimhartige teruggave vanwege het niet voldoen aan de Wro en kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals eerder uitgelegd, mogen gemeenten zelf bepalen hoe om te gaan met een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Het is in voorkomende gevallen aan de gemeenteraad om het college aan te spreken op het niet honoreren van een verzoek om ambtshalve vermindering. Daarnaast is de legessanctie alweer bijna 3 jaar niet meer van toepassing. Om voorgaande redenen vind ik het niet nodig en niet passend om nu na te gaan hoe andere gemeenten mijn oproep hebben meegewogen bij het uitoefenen van hun discretionaire bevoegdheid.
Spionage in de Rotterdamse haven |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Vrees voor Chinese spionage via douanescanners in haven Rotterdam»?1
Ja.
Deelt u de vrees van veiligheidsexperts in binnen- en buitenland en enkele overheden die vrezen dat de Chinese staat, deels eigenaar van Nuctech, scanners in de Rotterdamse haven kan inzetten voor spionage of de verzamelde data kan misbruiken? Zo ja, waarom en waar bestaan die risico’s uit? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het Dreigingsbeeld statelijke actoren3 beschreven, is een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren. Wel bestaat het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen.
Risico’s voor de nationale veiligheid kunnen met name ontstaan wanneer deze technologie de Nederlandse vitale infrastructuur raakt, of wanneer deze technologie raakt aan gevoelige kennis en informatie. Een aanvullend risico kan ontstaan als er betrokkenheid is van leveranciers uit bepaalde landen die via nationale wet- en regelgeving gedwongen kunnen worden tot medewerking aan inlichtingenactiviteiten. De risico’s voor de nationale veiligheid worden verder vergroot als het landen betreft die een offensief cyberprogramma voeren tegen de Nederlandse belangen en wanneer (technische) mogelijkheden om risico’s te adresseren niet voorhanden zijn.
In de openbaarheid kan niet worden ingaan op het kennisniveau van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten in relatie tot dit bedrijf of deze casus.
Is er bij de aanschaf van de genoemde scanners rekening gehouden met de veiligheidsaspecten in het algemeen en het feit dat het bedrijf in Chinese handen is in het bijzonder? Zo ja, op welke wijze en welke afwegingen hebben ertoe geleid dat tot de aanschaf is overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Douane Nederland (hierna: de Douane) besteedt structureel -onafhankelijk welke leverancier scan apparatuur levert- aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens. Scan-apparatuur wordt door de Douane aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van de Aanbestedingswet. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden uit de Aanbestedingswet van toepassing zijn.
Daarnaast maakt de Douane bij nieuwe aanbestedingen gebruik van het instrumentarium om risico’s voor de nationale veiligheid bij inkoop en aanbesteding te adresseren. Dit instrumentarium is eind 2018 ontwikkeld ter ondersteuning van het ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid voor de rijksoverheid. Bij de aanbesteding van de Nuctech scanners is het instrumentarium niet toegepast, omdat de quickscan op dat moment nog niet geïmplementeerd was. Bij toekomstige scan- en detectie aanbestedingen wordt het instrumentarium wel toegepast.
Was u voor de publicatie van het genoemde bericht al op de hoogte van de bestaande zorgen rondom dit bedrijf? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd en wat heeft u gedaan om de risico’s te verkleinen?
De Douane heeft eerder signalen ontvangen waarin er zorgen werden geuit. De Douane laat een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. De opdracht voor dit onderzoek is in september geïnitieerd nadat de Douane signalen ontving over de Nuctech scanners en het onderzoek zal in maart starten. Het doel van het onderzoek is om inzicht te verschaffen in het niveau van de informatiebeveiliging van de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting. Ook wil de Douane geïnformeerd worden over mogelijke risico’s en advies over eventuele mitigerende maatregelen. Verwacht wordt dat de resultaten van het onderzoek in de zomer beschikbaar zijn. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen.
Wat is er inmiddels gedaan om de risico’s te beperken of wat gaat u nog laten doen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben u en de veiligheidsdiensten op dit moment voldoende zicht op de aard en omvang van spionagedreiging vanuit China via in Nederlandse gebruikte elektronische apparaten van Chinese herkomst? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Over het kennisniveau van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten kunnen in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Daar waar de diensten over inlichtingen beschikken worden partijen – waar mogelijk – geïnformeerd. In het jaarverslag 2019 van de AIVD4 evenals het recent uitgebrachte Dreigingsbeeld Statelijke Actoren5 wordt gewaarschuwd voor risico’s van economische (digitale) spionage, sabotage en strategische afhankelijkheden. Per casus moet worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Het bericht ‘De computer mag de taxateur straks niet meer vervangen bij bepalen waarde woning’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen (ingezonden op 25 augustus 2020) over het bericht dat huizenbezitters honderden euro’s extra kwijt zijn aan taxaties?1
Ja.
Wat heeft u in de tussentijd gedaan om te voorkomen dat huizenbezitters honderden euro’s extra kwijt zijn aan taxaties?
In onze Kamerbrief van 11 februari jl. hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en ik uitgebreid stilgestaan bij de stappen die gezet zijn om de kwaliteit van woningtaxaties te verbeteren, onder andere door het verbeteren van het doorlopend toezicht op taxaties.2 In deze brief ben ik ook ingegaan op het feit dat het door de richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit (EBA) inzake de initiëring en monitoring van leningen per 30 juni a.s. voor bancaire hypotheekverstrekkers niet meer mogelijk is om enkel gebruik te maken van een modelmatige waardering bij het verstrekken van een hypothecair krediet. Een betrouwbare modelmatige waardering kan nu nog gebruikt worden voor het afsluiten van een hypothecaire lening tot 90 procent van de woningwaarde voor de aankoop van een woning, of voor het oversluiten of verhogen van een bestaande hypothecaire lening tot 90 procent van de woningwaarde.
De richtsnoeren laten wel ruimte voor een zogenaamde hybride taxatie. Dit betreft een taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt gecontroleerd. Op dit moment zijn de banken, taxateurs en modelleveranciers met elkaar in gesprek over het inrichten van een hybride taxatieproces. Ik vind dat positief, want het is in het belang van de consument dat er straks een goed hybride taxatieproduct beschikbaar is. Bij een hybride taxatie versterken taxateurs en modellen elkaar. Voor consumenten kan een hybride taxatie daardoor resulteren in een meer betrouwbare taxatie dan enkel een modelmatige waardering. Bovendien worden de risico’s op tekortkomingen in het risicomanagement van banken met hybride taxeren beperkt vanwege de hogere betrouwbaarheid van hybride taxaties ten opzichte van enkel modelmatige taxaties, wat een bijdrage levert aan de financiële stabiliteit. De Minister van BZK en ik hebben nauw contact met de sector over de ontwikkeling van het nieuwe hybride taxatieproces en kijken met hen waar we ondersteuning kunnen bieden.
Bent u bekend met het bericht «De computer mag de taxateur straks niet meer vervangen bij bepalen waarde woning» uit het Financieele Dagblad?2
Ja.
Wat zijn de verschillen in betrouwbaarheid tussen een computergegenereerde taxatie, een fysieke taxatie en een hybride taxatie? Welke onderzoeken wijzen dat uit?
Ik vind het belangrijk dat een taxatie kwalitatief goed en betrouwbaar is. Bij een onnauwkeurige taxatie kan het risico ontstaan dat kopers meer kunnen lenen dan verantwoord is. Ook kan een onjuiste waarde van de woning tekortkomingen creëren in het risicomanagement van kredietverstrekkers.
Een modelmatige waardering kan voor een deel van de woningvoorraad betrouwbaar worden afgegeven. Dit is bijvoorbeeld vaak het geval bij recent gebouwde en redelijke uniforme woningen. In andere gevallen, bijvoorbeeld door een slechte onderhoudsstaat van de woning of door het gebruik van onbetrouwbare referentiewoningen, bestaat het risico dat de waardering een onjuiste waarde geeft van de woning. Bij een fysieke taxatie kan de taxateur bijvoorbeeld de onderhoudsstaat van de woning, mogelijke funderingsproblematiek of de energetische kwaliteit van de woning beoordelen en meewegen in de waardebepaling, waardoor ook unieke en relatief oude woningen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. Het risico op een onjuiste waardebepaling is echter voor elke afzonderlijke (modelmatige) waardering verschillend. Ik ben niet met bekend met onderzoeken waarin de betrouwbaarheid van fysieke en modelmatige taxaties met elkaar zijn vergeleken.
De hybride taxatie is nog in ontwikkeling. Daarom kunnen er nog geen harde uitspraken gedaan worden over de betrouwbaarheid hiervan. Wel is mijn verwachting dat een hybride taxatie de betrouwbaarheid van een modelwaarde kan vergroten. De afgegeven modelwaarde wordt bij een hybride taxatie namelijk nog door een taxateur gecontroleerd.
Welke EU-landen maken nu gebruik van een computergegenereerde taxatie en bij welke EU-landen gaat dit veranderen na invoering van de richtlijn van de Europese Bankautoriteit (EBA)?
Ook in Noorwegen4 en Zweden5 is het mogelijk om gebruik te maken van een modelmatige waardering als onderdeel van een aanvraag van een hypothecair krediet. Het verschilt per land, en zelfs per kredietverstrekker, hoe en onder welke voorwaarden modeltaxaties kunnen worden ingezet. Deze verschillen zien bijvoorbeeld op de maximale hoogte van de hypotheeklening, type woning en betrouwbaarheid van de modelmatige waardering. Indien een modelmatige waardering, al dan niet gecontroleerd door een persoon, niet betrouwbaar genoeg wordt geacht, dan wordt een taxateur ingezet om de woning te waarderen op basis van een inspectie.
De EBA heeft op haar website een overzicht gepresenteerd waarin uiteen is gezet in hoeverre de autoriteiten in alle EU-landen de EBA richtsnoeren zullen toepassen in het toezicht.6 Uit dit overzicht blijkt dat de autoriteit in Noorwegen voornemens is de richtsnoeren per 30 juni a.s. toe te passen en de autoriteit in Zweden de richtsnoeren zal toepassen. Ik kan niet beoordelen in hoeverre de manier waarop banken in Noorwegen en Zweden gebruik maken van modelmatige waarderingen reeds compliant is met de EBA-richtsnoeren, of dat hier – net als in Nederland – nog processen voor te dienen worden aangepast.
Hoe gaan andere EU-landen de EBA-richtlijn invoeren? Kunt u daar een overzicht van geven?
De autoriteiten in alle EU-landen, behalve in Frankrijk7 en Slovenië8, zullen alle richtsnoeren toepassen in het toezicht of zijn voornemens dit te doen. Ook de Europese Centrale Bank (ECB), waar het prudentiële toezicht op systeemrelevante banken is belegd, is voornemens de richtsnoeren toe te passen, net als de EVA-landen IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.
Welke sectorpartijen zitten in de stuurgroep die moet bepalen aan welke regels de taxatie van de toekomst moet voldoen?
Het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs, banken, Nationale Hypotheek Garantie, brancheorganisaties van taxateurs en het Nederlands Woning Waarde Instituut zitten in de stuurgroep waarin het hybride taxatierapport wordt ontwikkeld. Daarnaast zijn modelleveranciers voor enkele overleggen uitgenodigd.
Wat is de precieze werkwijze van een hybride taxatie en/of desktoptaxatie?
Een hybride taxatie is een taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt gecontroleerd. Indien de modelmatige waardering voldoende betrouwbaar is en aan bepaalde criteria voldoet, kan deze controle van op afstand worden uitgevoerd. Een bezoek aan de woning is hierbij dus niet altijd noodzakelijk. De taxateur is verantwoordelijk voor de definitieve waardebepaling van de woning. Omdat de banken, taxateurs en modelleveranciers op dit moment met elkaar in gesprek zijn over de inrichting van het hybride taxatieproces, is het nog te vroeg om te kunnen zeggen hoe dit straks precies in zijn werk gaat.
Wat zijn de gevolgen van een taxatie volgens de EBA-richtlijn voor de duur van het hypotheekproces? Welke groepen hebben daar het meest last van?
Alvorens een kredietverstrekker een renteaanbod en later een definitieve offerte voor een hypotheek uitbrengt, moet de consument diverse documenten verzamelen en aanleveren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een werkgeversverklaring, een loonstrook en ook een taxatierapport. Dit taxatierapport kan worden aangevraagd terwijl de andere documenten nog worden verzameld. Deze fase duurt volgens Vereniging Eigen Huis nu gemiddeld 8 tot 28 werkdagen.9
Ik heb van de sector begrepen dat het hybride model naar verwachting een doorlooptijd heeft van maximaal een dag. Pas nadat de hybride taxatie is ontwikkeld wordt duidelijk hoe lang de doorlooptijd daadwerkelijk is. Gegeven het feit dat het voor de consument vaak al een week duurt om alle benodigde documenten voor een hypotheekaanvraag aan te leveren, hoeft de hybride taxatie naar verwachting niet te leiden tot een vertraging in het gehele aanvraagproces. Overigens zal een hybride taxatie veelal sneller aangeleverd kunnen worden dan een reguliere taxatie waarbij een taxateur een bezoek brengt aan de woning.
Deelt u de zorgen dat als gevolg van een eventueel langere duur van het hypotheekproces de kosten voor hypotheekverstrekkers en hypotheekaanvragers fors gaan stijgen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht niet dat een hybride taxatie zal leiden tot een langere duur van het hypotheekproces, met als gevolg hogere kosten voor de consument en kredietverstrekker. Wel zal het laten uitvoeren van een hybride taxatie voor de consument meer kosten met zich meebrengen dan bij het gebruik van enkel een modelmatige waardering. De exacte kosten zijn nog niet bekend en hangen samen met de definitieve inrichting van het hybride taxatieproces. Een hybride taxatie zal meer kosten dan een modelmatige waardering omdat tussenkomst van een taxateur noodzakelijk is, maar waarschijnlijk beduidend minder dan de kosten voor een fysieke taxatie, omdat de taxateur de woning niet altijd hoeft te bezichtigen. Ik vind het van belang dat partijen zich er voor inspannen om de kosten van een hybride taxatie beperkt te houden. Een hybride taxatie kan ook een betrouwbaar alternatief zijn voor een fysieke taxatie tegen lagere kosten en met een kortere doorlooptijd.
Deelt u de zorgen dat als gevolg van een eventueel langere duur van het hypotheekproces er mogelijk wachtrijen gaan ontstaan voor het aanvragen van een hypotheek? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht niet dat een hybride taxatie zal leiden tot een langere duur van het hypotheekproces, en ik voorzie daarom niet dat door de hybride taxaties er wachtrijen zullen ontstaan voor het aanvragen van een hypotheek. Van belang is dat de sector per 1 juli een kwalitatief goed hybride taxatieproces heeft ingericht. De Minister van BZK en ik hebben nauw contact met de sector over de ontwikkeling van het nieuwe hybride taxatieproces en kijken waar ondersteuning kan worden geboden.
Deelt u de mening dat u samen met De Nederlandsche bank (DNB) een uitzonderingspositie moet aanvragen in de EU voor computergegenereerde taxaties? Zo nee, waarom niet?
Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken binnen het Europees Systeem voor Financieel Toezicht (ESFS) en het verzekeren van de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht, kunnen Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA’s) richtsnoeren of aanbevelingen vaststellen die zich richten tot nationale autoriteiten of financiële instellingen.10 Zij moeten zich tot het uiterste inspannen om aan de richtsnoeren of aanbevelingen te voldoen. Met de richtsnoeren inzake de initiëring en monitoring van leningen wordt door de EBA nadere duiding gegeven aan hoe bancaire kredietverstrekkers om moeten gaan met het waarderen van onroerende goederen ten behoeve van het bepalen van het kapitaalbeslagzoals voorgeschreven in de Europese verordening kapitaalvereisten11. Het doel van deze richtsnoeren is om een opbouw van niet-presterende leningen op de bankbalansen te voorkomen.
Voor de richtsnoeren geldt het «pas toe of leg uit» principe, waarbij nationale autoriteiten de ruimte hebben om gemotiveerd af te wijken van de richtsnoeren.Het prudentiële toezicht op systeemrelevante banken is belegd bij de ECB. De ECB zal de richtsnoeren toepassen in het toezicht. Ook DNB, toezichthouder op de minder significante of kleine banken in Nederland, zal de richtsnoeren toepassen in het toezicht.12 Het is aan DNB en de ECB als zelfstandige en onafhankelijke autoriteiten om te bepalen hoe zij de richtsnoeren zullen toepassen in het toezicht.
Deelt u de mening dat huizenbezitters niet onnodig op kosten moeten worden gejaagd?
Ja, ik deel de mening dat huizenbezitters niet onnodig op kosten moeten worden gejaagd. De richtsnoeren van EBA doen dit naar mijn mening ook niet. Een hybride taxatie is namelijk wel toegestaan. Bij een hybride taxatie versterken taxateurs en modellen elkaar. Dit kan voor consumenten resulteren in hogere kosten dan bij enkel het gebruik van een modelmatige waardering, maar wel tot een waardering met een hogere betrouwbaarheid. Tevens kan een hybride taxatie een betrouwbaar alternatief zijn voor een fysieke taxatie tegen lagere kosten en met een kortere doorlooptijd. Bovendien worden de risico’s op tekortkomingen in het risicomanagement van banken met hybride taxeren beperkt vanwege de hogere betrouwbaarheid van hybride taxaties ten opzichte van enkel modelmatige taxaties, wat een bijdrage levert aan de financiële stabiliteit.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De nadelige gevolgen voor Groninger en Friese gemeenten van de herverdeling van het gemeentefonds |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Groninger gemeenten boos over nieuwe verdeling gemeentefonds»?1
Is het waar dat uit de voorgenomen herijking van het Gemeentefonds op Groningen-stad na alle Groninger gemeenten en veel Friese gemeenten minder geld uit dat fonds gaan krijgen? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Deelt u de mening dat, als vrijwel alle gemeenten in een provincie door de herijking van het Gemeentefonds minder gaan krijgen, er dan geen sprake kan zijn van een eerlijke verdeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u ook de mening dat, met een structurele verlaging van de uitkering uit het Gemeentefonds, de getroffen gemeenten niet langer in staat zullen zijn om hun taken naar behoren uit te voeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Beseft u dat veel gemeenten financieel in de touwen hangen? Beseft u dat zwembaden dreigen te sluiten, het voortbestaan van dorpshuizen wordt bedreigd en dat voorzieningen onder druk staan? Waarom maakt u deze problemen nog groter?
Hoe gaat u de bewoners van een gemeente zoals Oldambt, die al door krimp wordt bedreigd, uitleggen dat hun gemeente ook nog eens 130 euro per inwoner per jaar minder zou gaan krijgen, of de bewoners van Stadskanaal waar de gemeente al moeite heeft het hoofd financieel boven water te houden?
Waarom laat u, als u nu al kunt zien dat de herverdeling van het Gemeentefonds voor gemeenten in Groningen en Friesland oneerlijk uitpakt, de oplossing van het probleem aan een nieuw kabinet over?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat na de herijking van het Gemeentefonds er wel sprake zal zijn van een eerlijke verdeling?
De funderingsproblematiek in Friesland en over het artikel ‘Provincie Fryslân gaat huiseigenaren betrekken bij oplossen funderingsschade’ |
|
Paul Smeulders (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Provincie Fryslân gaat huiseigenaren betrekken bij oplossen funderingsschade»?1
Ja.
Aangezien in het veenweidegebied de afgelopen decennia de waterpeilen aanzienlijk zijn verlaagd om aan landbouwkundige wensen te voldoen en er om de effecten naar de omgeving te beperken effectbeperkende maatregelen zijn genomen om bijvoorbeeld schade aan funderingen aan woningen te voorkomen, kunt u aangeven wat voor maatregelen er genomen zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is?
De belasting van de bodem en de gehanteerde grondwaterstanden in het stedelijk en landelijke gebied hangen sterk samen met de gewenste functies als wonen, landbouw en natuur. Deze worden via de ruimtelijke ordening bepaald. Het toekennen van functies via de ruimtelijke ordening is primair de taak van provincies en binnen gemeentelijke grenzen die van gemeenten. Waterschappen en gemeenten hebben vervolgens de taak om met het vaststellen van waterpeilen en stedelijk grondwater- en riolerings-beheer de maatschappelijk gewenste functies zo goed mogelijk én tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te accommoderen. Zij hebben hierbij een zorgplicht om schade aan functies en private eigendommen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen. Het afwegen van en omgaan met tegengestelde belangen maakt hier onderdeel van uit.
Een van de maatregelen die door waterschappen kan worden genomen om schade aan funderingen te voorkomen is het inrichten van aparte peilvakken rondom kwetsbare bebouwing (zoals «hoogwatercircuits»). Daarbinnen wordt door het waterschap het waterpeil hoger opgezet dan in de omliggende agrarische percelen. Verder kunnen technische maatregelen op het perceel worden genomen om infiltratie te vergroten en daarmee de grondwaterstand zoveel mogelijk op peil te houden. Bij perioden van langdurige droogte kan niet altijd worden voorkomen dat het grondwaterpeil wegzakt. Bij een groot peilverschil tussen het hoogwatercircuit en het omringende gebied is het ook niet altijd mogelijk om het waterpeil te handhaven. Daarnaast wordt, nog los van het peilbeheer, schade aan funderingen veroorzaakt door het gewicht van de gebouwen zelf in combinatie met slappe (meestal) veenbodem of een verouderde fundering.
Een goede voorbelasting van de bodem, het toepassen van lichtere ophoog- en bouwmaterialen bij de aanleg van gebouwen en infrastructuur en bij de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en gericht stedelijk grondwater- en rioleringsbeheer zijn de belangrijkste maatregelen om bodemdaling in het stedelijke gebied en schade aan funderingen en gebouwen te voorkomen. Dit is vooral een opgave voor gemeenten, de bouwsector, eigenaren van gebouwen en percelen en netbeheerders. Private partijen – eigenaren van percelen, gebouwen en infrastructuur – zijn verantwoordelijk voor hun eigendommen en ook zij hebben een zorgplicht om schade zoveel mogelijk te voorkomen.
Welke rol heeft het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek in het proces van funderingsproblematiek?
Het Kenniscentrum Aanpak Funderingsproblematiek is een stichting die zich inzet voor de belangen van eigenaren die worden getroffen door funderingsproblemen. Hiertoe verzamelt zij kennis en geeft zij voorlichting over funderingsproblematiek. De stichting heeft een onbezoldigd bestuur en enkele medewerkers in dienst.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de financiering van schade door bodemdaling in veenweidegebieden? Kunt u het juridisch kader hierbij specifiek schetsen?
Schade door bodemdaling kan ontstaan door inklinking van de bodem, het uitzakken van grondwater door droogte, door een gebrekkige fundering of overbelasting van een bestaande fundering. Bodemdaling kan het gevolg zijn van het rechtmatig uitoefenen van een taak of bevoegdheid door een overheidsorgaan of door onrechtmatig handelen door de overheid.
Als de schade het gevolg is van rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer dan kan een benadeelde bij het betreffende overheidsorgaan een verzoek om nadeelcompensatie indienen. Als de schade wordt veroorzaakt door onrechtmatig handelen door de overheid, dan kan de benadeelde het betreffende overheidsorgaan aansprakelijk stellen via de civielrechtelijke weg, bijvoorbeeld op basis van artikel 6:162 Burgerlijk wetboek (onrechtmatige daad).Het vaststellen van een peil voor oppervlaktewater (al dan niet op basis van een goedgekeurd peilbesluit) door het waterschap moet worden aangemerkt als een vorm van rechtmatig overheidshandelen
Wat betreft eventuele schadevergoeding als gevolg van een peilbesluit wordt gekeken naar de oorzaak/reden van de peilverandering. Afhankelijk van de reden moet een waterbeheerder wel of geen compenserende en/of mitigerende maatregelen treffen om schade door de peilverandering zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de rechtspraak wordt verschil gemaakt tussen peilwijziging (niet natuurlijk) en peilaanpassing als gevolg van maaivelddaling door inklinking en oxidatie (wel natuurlijk). Een peilwijziging verandert bewust de drooglegging, terwijl een peilaanpassing de natuurlijke bodemdaling volgt. die in heel wat gebieden in Nederland aan de orde is. Schade door een peilverlaging die een compensatie is van een natuurlijke maaivelddaling behoort tot het normaal maatschappelijk risico. Schade door een peilbesluit dat enkel verband houdt met de natuurlijke maaivelddaling is dan ook voor rekening van de ingelanden (bijv. woningeigenaren) zelf. Compenserende maatregelen voor burgers e.d. hoeven dan niet getroffen te worden. Als het om een peilwijziging gaat, met als doel de drooglegging (afstand tussen maaiveld en waterpeil) te wijzigen, dan kan, met een beroep op art. 7.14 van de Waterwet, eventuele schade hieruit wel voor rekening van de waterbeheerder komen.
Op wat voor wijze wordt bepaald welke effect beperkende maatregelen noodzakelijk zijn en of deze afdoende zijn? Kunt u hierbij ook specifiek aangeven hoe tot deze effectindicatoren is of wordt gekomen?
Onderstaande figuur2 geeft op hoofdlijnen weer hoe de afweging binnen waterschappen plaatsvindt. Bij het voornemen tot een peilwijziging in een peilbesluit wordt door het waterschap een zorgvuldige afweging gemaakt, waarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moeten worden gewaarborgd. Daarbij zal het waterschap oog hebben voor alle belanghebbenden, waaronder woningbezitters, en ook rekening houden met de effecten van peilbesluit op fundering van woningen.
Is dit onderzoek bij gebieden waar peilverlagingen zijn uitgevoerd, generiek uitgevoerd of is bij alle gebouwen, waaronder woningen, specifiek gekeken op welke wijze deze zijn gefundeerd?
Afwegingen over peilaanpassing of -wijziging worden gemaakt in een peilbesluit, dat per definitie is gebaseerd op de lokale omstandigheden en aanwezige functies en belangen. Elk peilbesluit is gebiedsspecifiek en wordt na zorgvuldig (veld)onderzoek en een afwegingsprocedure vastgesteld door de waterschapsbesturen. Daarbij wordt naar vele aspecten gekeken, waaronder ook de wijze van fundering van de aanwezige bebouwing.
Indien generiek onderzoek is uitgevoerd, bent u dan van mening dat hiermee voldoende zorgvuldig naar individuele situaties is gekeken? Kunt u dit toelichten?
Waterschappen hebben goed zicht op de lokale situatie en brengen de effecten van een peilbesluit in kaart (zie ook het figuur bij antwoord 5). Vanuit mijn positie kan ik niet beoordelen of voldoende zorgvuldig naar individuele situaties wordt gekeken.
Wie is verantwoordelijk voor het beheer van de oppervlakte- en grondwaterpeilen rondom woningen en andere gebouwen?
De gemeente heeft op grond van 3.6 Waterwet een grondwaterzorgplicht. Deze zorgplicht houdt in, dat de gemeente in het openbaar gemeentelijke gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Mits die maatregelen doelmatig zijn en deze niet tot de verantwoordelijkheid van de waterbeheerder (meestal het waterschap) of de provincie behoren. Gemeenten hebben hiermee een inspanningsplicht gekregen om structurele grondwaterstandproblemen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De zorgplicht is alleen van toepassing op het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen in de openbare ruimte. De gemeente is niet verplicht maatregelen te nemen op particuliere percelen.
Het waterschap houdt o.a. het water in sloten en vaarten op het juiste peil. Zij hebben samen met gemeenten de taak om met het vaststellen van waterpeilen en stedelijk grondwater- en rioleringsbeheer de maatschappelijk gewenste functies zo goed mogelijk én tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te accommoderen.
Private partijen – eigenaren van percelen, gebouwen en infrastructuur – zijn verantwoordelijk voor hun eigendommen. Zij hebben een zorgplicht om schade zoveel mogelijk te voorkomen. Hieronder vallen het goed funderen en onderhouden van gebouwen en percelen met inbegrip van daarin gelegen drainage- en rioleringssystemen en het operationeel beheer daarvan om water af te voeren dan wel vast te houden in en onder hun eigen percelen en terreinen. Ook het voldoende open houden van de bodem zodat neerslag de bodem kan indringen en het grondwater kan worden aangevuld valt daaronder.
In hoeverre moeten individuele huiseigenaren en eigenaren van andere gebouwen naar uw mening op de hoogte zijn van de effecten van grondwaterstandverlagingen in de aangrenzende landbouwgebieden en de effecten van die grondwaterstandverlagingen op de fundering van de woning en/of het gebouw?
Als er effect te verwachten is van een peilaanpassing op funderingen dan zou de woningbezitter op de hoogte moeten worden gebracht van de te verwachte effecten. Dat is ook in lijn met de beginselen van behoorlijk bestuur die bij de voorbereiding van dit soort besluiten in acht worden genomen.
De gemeente heeft op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het algemeen en de grondwaterzorgplicht in het bijzonder de plicht te beoordelen welke belangen er in het geding zijn en hoe hiermee het best rekening kan worden gehouden. Als de gemeente in de openbare ruimte maatregelen treft (welke dan ook), dan hoort ook hierbij zorgvuldig gewerkt te worden. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur en zeker ook de grondwaterzorgplicht eisen dat steeds het grondwateraspect wordt meegewogen.
Datzelfde geldt voor het opstellen van peilbesluiten en maatregelen in het regionale watersysteem. Ook daar wordt nadrukkelijk het grondwateraspect meegenomen en worden voorgenomen besluiten en maatregelen zorgvuldig met de direct belanghebbenden overlegd en afgestemd. Voor een peilbesluit geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht. Iedereen kan hierbij een zienswijze indienen bij het bevoegd gezag (waterschap).
Bestaat er inzicht in het aantal woningen en/of gebouwen waar schade is ontstaan als gevolg van grondwaterstandverlagingen in de naastgelegen landbouwgebieden?
Nee, daar is geen specifiek onderzoek naar gedaan.
Welk onderzoek wordt er momenteel verricht om de problematiek in beeld te brengen?
Er wordt op dit moment geen onderzoek uitgevoerd om deze specifieke problematiek in beeld te brengen.
Hoe worden de betrokkenen geïnformeerd over de problematiek?
Aangezien er geen sprake is van onderzoek naar deze specifieke problematiek, is er geen sprake van communicatie met betrokkenen.
Wanneer wordt de kabinetsreactie verwacht op het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur over bodemdaling in veenweidegebieden, die tijdens het wetgevingsoverleg Water en Wadden is toegezegd?
De kabinetsreactie op het advies van de Raad voor de Leefomgeving is op 12 februari jl. naar de Tweede Kamer verzonden.
Deelt u de mening dat deze bewoners niet langer in onduidelijkheid mogen verkeren en zo snel mogelijk geholpen moeten worden met een concreet plan van aanpak?
Ik juich het initiatief van de provincie Fryslân3 toe om huiseigenaren te helpen bij het zoeken naar oplossingen voor de funderingsproblematiek. Het is voor woningeigenaren belangrijk om te weten waar ze aan toe zijn en welk handelingsperspectief er is bij het omgaan met de funderingsproblematiek.
Het bericht ‘Taxatiebranche werkt samen aan kwaliteitsverbetering woningtaxaties’. |
|
Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is u bekend dat per 1 juli 2021 alle geregistreerde taxateurs met het vernieuwde model «taxatierapport woonruimte 2021»1 gaan werken?
Ja.
Is het waar dat per 1 juli 2021 het gebruik van het model «taxatierapport woonruimte 2018» niet meer is toegestaan? Wat is de juridische status van het vernieuwde model «taxatierapport woonruimte 2021»?
In de taxatiesector is sprake van zelfregulering. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een fysiek taxatierapport voor hypotheekverstrekking vereisen de meeste kredietverstrekkers, inclusief Nationale Hypotheek Garantie (NHG), een gevalideerd taxatierapport door het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI). Per 1 juli a.s. zal het alleen nog mogelijk zijn om een taxatierapport te laten valideren wanneer er gebruikt gemaakt is van het model taxatierapport 2021. Het model taxatierapport 2018 kan dan niet meer gebruikt worden. Het nieuwe model taxatierapport is ontwikkeld onder leiding van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT), in samenwerking met NVM, Vastgoedpro, VBO, NHG, NWWI, De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en Stichting Opmaat.
Kunt u een overzicht geven van de verschillen tussen het taxatierapport 2018 en het taxatierapport 2021? Wat is het verschil in de duur van het opstellen van enerzijds het taxatierapport 2018 en anderzijds het taxatierapport 2021?
Met het nieuwe rapport wordt de kwaliteit en diepgang van de taxatie vergroot. Zo wordt er uitgebreider ingegaan op de energetische waarde en bouwkundige staat van het huis. Tevens worden enkele verduidelijkingen doorgevoerd.
De taxateur geeft bijvoorbeeld in het huidige rapport alleen aan of de onderhoudsstaat slecht, matig of goed is zonder inzage te geven in risico’s en de geschatte herstelkosten. Ook wordt nu nog beperkt inzage gegeven in de energetische prestaties van de woning en mogelijke funderingsproblemen. Met het nieuwe taxatierapport wordt een indicatie gegeven van de risico’s op korte en lange termijn en potentieel bijkomende kosten ten aanzien van herstel van onderhoudsachterstand, eventuele funderingsproblematiek en overige bouwkundige gebreken van de woning. Tevens worden de mogelijkheden en bijkomende kosten van verduurzaming in kaart gebracht. Verder wordt eventuele erfpacht en de Vereniging van Eigenaars uitdrukkelijker meegenomen in een taxatie.
Met deze aanvullingen krijgen consumenten beter inzicht in de staat van hun woning. Op die manier worden financiële risico’s en onverwachte kosten voor hen verkleind. Ook voor kredietverstrekkers is de aanvullende informatie waardevol, omdat ook zij meer inzicht krijgen in financiële risico’s.
Uiteindelijk zal de praktijk de doorlooptijd van het nieuwe modeltaxatierapport moeten uitwijzen, maar vooralsnog worden geen grote vertragingen voorzien in het taxatieproces. Er zit geen verschil in de duur van de fysieke opname – inclusief inspectie op bouwkundige gebreken – door de taxateur wanneer het rapport 2018 wordt vergeleken met het rapport 2021. De extra tijd zal voornamelijk gaan zitten in het uitwerken en rapporteren van de nieuwe modules «bouwkunde» en «duurzaamheid». Als het vastgoedobject echter in redelijke of goede staat verkeert is een nadere onderbouwing met kengetallen niet nodig. Wat betreft de duurzaamheidsmodule wordt gekeken hoe zo efficiënt mogelijk gebruik gemaakt kan worden van reeds beschikbare data. Naar verwachting kan dit nagenoeg geautomatiseerd worden.
Wat zijn de gemiddelde kosten van een taxatie naar het model «taxatierapport woonruimte 2018» en wat zouden de gemiddelde kosten van een taxatie naar het vernieuwde «taxatiemodel woningen 2021» zijn?
Eerder heb ik aangegeven dat een fysieke taxatie vaak rond de 400–500 euro kost2. De kosten van het nieuwe model zijn nog niet uitgekristalliseerd. In mijn brief van 11 februari jl.3 heb ik aangeven dat ik van mening ben dat de kosten van het nieuwe taxatiemodel in redelijke verhouding moet staan tot de kwaliteitsverbeteringen en ik het belangrijk vind dat het voor de consument inzichtelijk is waaruit de kosten zijn opgebouwd. Tevens heb ik de sector opgeroepen om zoveel als mogelijk gebruik te maken van reeds voorhanden informatie zoals het energielabel of een bouwtechnische keuring. De ontwikkeling van de kosten van het nieuwe taxatiemodel houd ik nauwgezet in de gaten.
Is er voor het vernieuwde model «taxatierapport woonruimte 2021» een kosten-batenanalyse gemaakt?
Er is voorafgaand aan het nieuwe model door de betrokken partijen geen kosten-batenanalyse gemaakt. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 worden er ten opzichte van het oude model verbeteringen doorgevoerd om de consument te wijzen op de risico’s en kosten samenhangende met verduurzaming, onderhoud en funderingsproblematiek.
Wat zijn de voordelen voor de consument en wat zijn de voordelen voor de geldverstrekkers met dit vernieuwde taxatiemodel?
Met het nieuwe taxatierapport wordt een indicatie gegeven van de risico’s op korte en lange termijn en potentieel bijkomende kosten ten aanzien van herstel van onderhoudsachterstand, eventuele funderingsproblematiek en overige bouwkundige gebreken van de woning. Tevens worden de mogelijkheden en bijkomende kosten van verduurzaming in kaart gebracht. Verder wordt eventuele erfpacht en de Vereniging van Eigenaars uitdrukkelijker meegenomen in een taxatie. Met deze aanvullingen krijgen consumenten beter inzicht in de staat van hun woning. Op die manier worden financiële risico’s en onverwachte kosten voor hen verkleind. Ook voor kredietverstrekkers is de aanvullende informatie waardevol, omdat ook zij meer inzicht krijgen in financiële risico’s.
Is het waar dat het vernieuwde model «taxatierapport woonruimte 2021» niet dient ter vervanging van het nieuwe energielabel (NTA 8800) en de bouwkundige keuring?
Het is correct dat het nieuwe taxatiemodel niet dient ter vervanging van het nieuwe energielabel en de bouwkundige keuring. Het nieuwe energielabel (NTA 8800) en de bouwkundige keuring hebben een andere reikwijdte, een andere oorsprong en een ander doel dan de taxatie. Ik vind het belangrijk dat wordt voorkomen dat een consument dubbel betaalt voor soortgelijke informatie. De taxateur kan bij het opstellen van het nieuwe taxatierapport gebruik maken van reeds afgegeven energielabels en bouwkundige keuringen. Ik roep de sector dan ook op om daar waar mogelijk gebruik te maken van de reeds beschikbare data.
Kunt u een overzicht geven van de stapeling van kosten die huizenbezitters kwijt zijn aan 1) een vernieuwd energielabel, 2) de reeds bestaande bouwkundige keuring, 3) de vernieuwde taxatieregels volgens de Europese EBA-richtlijn en 4) het naar verwachting duurdere, vernieuwde taxatierapport woonruimte 2021?
SIRA (2019)4 heeft de kosten van het nieuwe energielabel voor woningen geschat op gemiddeld € 190 voor eengezinswoningen en voor appartementen op gemiddeld € 100 per label. De prijs is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder van het type woning, de beschikbare informatie en de tijd die een adviseur nodig heeft om de woning op te nemen. Uiteindelijk bepaalt de energieadviseur de prijs van het energielabel. De gemiddelde prijs in de praktijk zal daardoor in de loop van 2021 duidelijk worden. Deze prijsontwikkeling monitor ik en zal ik in internationaal verband vergelijken. Op basis van deze inzichten zullen mijn inspanningen er blijvend op gericht zijn om de kosten van de nieuwe systematiek waar mogelijk te drukken. Daarnaast wordt voor de uitvoering van het amendement Koerhuis en Terpstra5 nader onderzocht of het nieuwe energielabel digitaal of met ondersteuning van een energieadviseur op afstand aangevraagd kan worden. De kosten van het label zijn voor rekening van de verkoper en niet voor de koper of geldverstrekker die een taxatierapport laat opstellen. Een energielabel is tien jaar geldig en hoeft derhalve niet bij iedere koop opnieuw te worden aangevraagd.
Een bouwkundige keuring is niet verplicht. De kosten daarvan variëren tussen de euro 319 en 456 euro6.
Voor het afsluiten, oversluiten of ophogen van een hypotheeklening is een taxatie van de woning wettelijk verplicht. Hiervoor wordt veelal gebruik gemaakt van een fysieke taxatie, welke door een deskundig taxateurs is opgemaakt. Zoals bij vraag 1 beschreven zullen de meeste kredietverstrekkers, inclusief NHG, vanaf 1 juli a.s. vereisen dat voor deze fysieke taxatie het nieuwe modeltaxatierapport 2021 is gebruikt. Met het vernieuwde taxatierapport krijgt de consument meer inzicht in de energetische waarde en bouwkundige staat van het huis. Hiermee krijgt de consument derhalve ook een beter beeld van eventuele kosten die met het huis gemoeid zijn die zich op korte of lange termijn kunnen manifesteren. De kosten van het nieuwe model zijn nog niet uitgekristalliseerd. Zoals eerder aangegeven houd ik de ontwikkeling van de kosten van het nieuwe taxatiemodel nauw in de gaten.
Op dit moment kan als alternatief voor de fysieke taxatie ook bij een aantal kredietverstrekkers gebruik gemaakt worden van een modelmatige waardering of WOZ-beschikking. Op 29 mei 2020 heeft de Europese Bankautoriteit (EBA) de richtsnoeren over initiëring en monitoring van leningen vastgesteld7, 8. Door de richtsnoeren van de EBA is het per 30 juni a.s. voor bancaire hypotheekverstrekkers niet meer mogelijk om enkel gebruik te maken van een modelmatige waardering bij het verstrekken van een hypothecair krediet. De richtsnoeren laten wel ruimte voor een zogenaamde hybride taxatie. Dit betreft een taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt gecontroleerd. Bij een hybride taxatie versterken taxateurs en modellen elkaar. Voor consumenten kan een hybride taxatie resulteren in een betrouwbare taxatie tegen lagere kosten en een kortere doorlooptijd dan een fysieke taxatie. Op dit moment zijn de banken, taxateurs en modelleveranciers met elkaar in gesprek over het inrichten van een hybride taxatieproces. Als daar meer duidelijkheid over komt zal ook duidelijk worden wat de kosten hiervan worden. Ik heb nauw contact met de sector over de ontwikkeling van het nieuwe hybride taxatieproces en kijk met hen waar ik ondersteuning kan bieden.
Deelt u de mening dat de stapeling van kosten de huizenbezitter onnodig op hoge kosten jaagt? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat consumenten over voldoende en kwalitatief goede informatie beschikken wanneer ze een woning kopen. Door het energielabel, de bouwkundige keuring en de taxatie krijgt de consument inzicht in de (bouwkundige en energetische) staat van de woning. Ook is een taxatierapport nodig voor het aanvragen van een hypotheek. Deze producten verminderen het risico dat de consument later met onverwachte kosten wordt geconfronteerd. De kosten moeten wel in redelijke verhouding staan tot de geboden kwaliteit. Zoals ik in mijn brief van 11 februari jl.9 heb aangegeven moet voorkomen worden dat consumenten dubbel betalen voor soortgelijke informatie. Daarom roep ik de sector op in het nieuwe taxatierapport waar mogelijk gebruik te maken van reeds beschikbare data en tevens transparant te zijn over hoe de kosten van het rapport zijn opgebouwd. Ik zal de kostenontwikkeling van het nieuwe taxatierapport volgen en waar nodig het gesprek met de sector hiervoor aangaan.
Is het waar dat, door de invoering van de EBA-richtlijn per 1 juni 2021, slechts alleen fysieke taxaties op basis van het vernieuwde «taxatiemodel woningen 2021» mogelijk zijn voor zowel het aanvragen van een hypotheek als voor het overzetten van een hypotheek? Zo nee, wat zijn dan wel de mogelijkheden?
Het gebruik van het nieuwe modeltaxatierapport is geen voorwaarde voor banken om compliant te zijn met de EBA-richtsnoeren. De richtsnoeren van de EBA waren voor de sector ook geen aanleiding voor het ontwikkelen van het nieuwe modeltaxatierapport. De sector heeft dit op eigen initiatief gedaan met als doel om de kwaliteit van de fysieke taxatie te verbeteren. Zoals ik bij vraag 8 aangaf laten de richtsnoeren van de EBA wel ruimte voor een zogenaamde hybride taxatie. Op dit moment werkt de sector aan het ontwikkelen van een hybride taxatierapport.
Klopt het dat taxateurs voor het vernieuwde taxatierapport schriftelijk examen dienen af te leggen en dat op dit moment slechts 20% van de taxateurs geslaagd is voor het examen? Zo nee, wat zijn dan de precieze cijfers? Zo ja, vindt u dit ook schrikbarend laag?
Ik heb geen inzicht in hoeveel taxateurs op dit moment al geslaagd zijn voor het examen en hoeveel taxateurs het examen nog moeten afleggen. Van het NRVT heb ik vernomen dat het slagingspercentage momenteel ongeveer 80% bedraagt. Dat percentage zal naar verwachting de komende tijd toenemen, aangezien veel kandidaten nog niet alle herkansingsmogelijkheden hebben benut.
Verwacht u, op basis van het huidige percentage geslaagden, dat er medio 2021 voldoende goed geschoolde taxateurs voor handen zullen zijn om aan de vraag naar taxaties te voldoen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ja, op basis van de signalen van het NRVT verwacht ik dat wel. Ik begrijp dat de sector dat zelf ook nauwlettend monitort. De verwachting is evenwel dat een beperkt aantal taxateurs uit zal vallen, omdat men niet voldoet aan de gestelde opleidingseisen. De brancheorganisaties hadden dat in 2019 reeds voorzien.10 Om de kwaliteit van de taxatiesector te verhogen is er bewust gekozen voor een gedegen opleiding en examinering.
Bent u het ermee eens dat deze intensievere opleiding kan leiden tot minder taxateurs, waardoor de kosten voor de woningeigenaar stijgen? Zo ja, hoe nuttig vindt u dit vernieuwde taxatierapport dan nog? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 12 verwacht ik geen tekort aan taxateurs. Om de kwaliteit van de taxatiesector te verhogen is er bewust gekozen voor een gedegen opleiding en examinering. Over de eventuele gevolgen van de prijs van een taxatie op basis van het nieuwe modeltaxatierapport heb ik reeds aangeven dat ik de ontwikkeling daarvan in de gaten houd en de sector er op zal aanspreken in het geval de prijzen niet in verhouding staan tot de geboden kwaliteit.
Heeft u een beeld van het aantal taxateurs dat dreigt te stoppen als gevolg van de invoering van het nieuwe taxatierapport in juli 2021?
Van het NRVT begrijp ik dat het waarschijnlijk om een beperkt aantal taxateurs zal gaan waarmee het geen invloed zal hebben op de beschikbaarheid van taxateurs voor de consument.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er genoeg taxateurs overblijven zodat het aanbod niet achterblijft op de vraag? Wat zouden hier de gevolgen van zijn voor de prijs van het taxatierapport 2021?
Zoals reeds aangegeven heb ik van het NRVT vernomen dat het slagingspercentage momenteel ongeveer 80% bedraagt. Dat percentage zal naar verwachting de komende tijd toenemen, aangezien veel kandidaten nog niet alle herkansingsmogelijkheden hebben benut. Derhalve heb ik voorshands geen reden om aan te nemen dat er na overgang naar het nieuwe taxatierapport er niet voldoende taxateurs zijn. Ik blijf dit uiteraard volgen.
Klopt het dat de software voor het opstellen van programma's om te analyseren en in te vullen nog gemaakt moet worden? Zo ja, wat is de status hiervan?
Ik heb van de sector begrepen dat bij modelwijzigingen van taxatierapporten er minimaal 6 maanden tijd nodig is tussen het moment van vaststelling en het moment waarop het model gebruikt gaat worden. In die tijd kan de hele keten de wijzigingen verwerken en kunnen taxateurs hun opleidingen volgen om te voldoen aan de nieuwe eisen. Op moment werken de betrokken partijen hard om alle wijzigingen in software voor 1 juli 2021 klaar te hebben, zodat de taxateur hiervan gebruik kan maken.
Is het vernieuwde taxatiemodel afgestemd met de taxateurs zelf? Kunnen taxateurs uit de voeten met het vernieuwde model?
Het vernieuwde taxatiemodel is door NRVT ontwikkeld in samenwerking verschillende partijen, waaronder de brancheorganisaties van de taxateurs11. Om de taxateurs vertrouwd te maken met het nieuwe model is er een opleiding en examinering opgezet.
Hoe is de aansprakelijkheid geregeld binnen het nieuwe model «taxatierapport woonruimte 2021»? Is het waar dat taxateurs aansprakelijk kunnen worden gehouden voor eventuele foutieve omschrijvingen in het taxatierapport?
Taxateurs zijn aansprakelijk voor de kwaliteit van de taxatie die zij leveren. Taxateurs hebben volgens de regels van NRVT daarom een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. De sector heeft het nieuwe model voorgelegd aan de beroepsaansprakelijkheidverzekeraars en de commentaren van hen zijn meegenomen. Het model 2021 valt daarmee binnen de kaders van de verzekeraars.
Wat zijn de gevolgen van een taxatie, volgens de EBA-richtlijn en het vernieuwde model «taxatierapport woonruimte 2021», voor de duur van het hypotheekproces?
Ik heb van de sector begrepen dat het hybride model naar verwachting een doorlooptijd heeft van maximaal een dag. Pas nadat de hybride taxatie is ontwikkeld wordt duidelijk hoe lang de doorlooptijd daadwerkelijk is. Op basis van deze informatie verwacht ik op dit onderdeel geen vertragingen voor de duur van het hypotheekproces. Ook zal de praktijk moeten uitwijzen wat de doorlooptijd van het nieuwe model woonruimte 2021 is. Vooralsnog worden er geen vertragingen voorzien in het hypotheekproces, mede gezien de hoge mate van geautomatiseerde ondersteuning die zal worden geboden bij het invullen van het rapport.
Wat is de invloed van de nieuwe Europese EBA-richtlijn op het opstellen van het vernieuwde «taxatiemodel woningen 2021» geweest?
De EBA-richtsnoeren zijn niet van invloed geweest op het vernieuwde taxatiemodel.
Deelt u de mening dat huizenbezitters niet onnodig op kosten moeten worden gejaagd?
Ja. Daarom heb ik in mijn brief van 11 februari jl.12 aangegeven dat de kosten van het nieuwe taxatiemodel in een redelijke verhouding moeten staan tot de geboden kwaliteit. Daarnaast heb ik aangegeven dat het voor de consument inzichtelijk moet zijn waaruit de kosten zijn opgebouwd. De ontwikkeling van de prijzen in de sector zal ik monitoren en als nodig zal ik daar in overleg treden met de betrokken partijen.
Wat bent u verder bereid te doen om de kosten zo laag mogelijk te houden voor huizenbezitters?
Zoals reeds aangegeven roep ik de sector op om waar mogelijk gebruik te maken van reeds beschikbare data om dubbele kosten te voorkomen en inzichtelijk te maken waaruit de kosten zijn opgebouwd. Daarnaast zal ik de ontwikkeling van de prijzen in de sector monitoren en als nodig zal ik in overleg treden met de betrokken partijen, mede om te horen of eventuele prijsafwijkingen het gevolg zijn van het nieuwe modeltaxatierapport.
Is het mogelijk om het taxatierapport modulair op te bouwen, waarbij gebruik wordt gemaakt van het reeds bestaande (vernieuwde) energielabel en de bouwkundige keuring? Deelt u de mening dat dit de kosten kan drukken?
Het nieuwe modeltaxatierapport 2021 is reeds modulair opgebouwd. Daar waar het energielabel of de bouwkundige keuring reeds beschikbaar is, kan de taxateur hier gebruik van maken. Ik vind het belangrijk dat taxateurs reeds beschikbare informatie waar mogelijk te gebruiken, om te zorgen dat een consument niet dubbel betaalt voor soortgelijke informatie. Van de sector heb ik begrepen dat dat ook van de taxateur mag worden verwacht.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De machtsstrijd bij de nieuwe Milieudatabase |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Machtsstrijd achter de schermen bij invoering nieuwe Milieudatabase»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de ontstane onrust rondom de Nationale Milieudatabase (NMD) en de bijbehorende norm (MPG)?
Het stelsel rondom de NMD en de bijbehorende norm is jarenlang beheerd door de Stichting Bouwkwaliteit (SBK). Om het beheer van de NMD goed uit te kunnen voeren, heeft SBK zich omgevormd tot de huidige stichting NMD. Dit proces viel samen met de overgang van de taken van SBK naar de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging Bouw. Hierbij heeft het ministerie besloten dat het beheer van de NMD niet mee over zou gaan naar de Toelatingsorganisatie maar bij SBK zou blijven. Ik licht dit besluit verder toe in mijn antwoorden op de vragen 3 en 7.
In het proces van de transformatie van SBK naar de stichting NMD heeft SBK de belanghebbende partijen regelmatig geïnformeerd. Dit proces heeft geleid tot nadere vragen en soms onrust bij sommige belanghebbende partijen, bijvoorbeeld over de vormgeving van hun rol na de transformatie. SBK heeft in mijn ogen adequaat op deze signalen gereageerd met het geven van aanvullende informatie en het voeren van nader overleg. Mijn waarneming is dat de belanghebbende partijen de stichting NMD steunen in het beheer en de verdere ontwikkeling van het stelsel. Ik heb er vertrouwen in dat het beheer van de NMD bij de stichting NMD in goede handen is.
Wat is de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken als het gaat om de Nationale Milieudatabase en de Stichting Nationale Milieudatabase?
Normen die in de bouwregelgeving worden aangewezen2, worden ontwikkeld en beheerd door deskundige onafhankelijke partijen die hierbij alle belanghebbende partijen betrekken.3 Het ministerie kan hiervoor een financiële bijdrage verstrekken. In hoofdlijnen is de verantwoordelijkheid van het ministerie in het stelsel rondom de NMD en de stichting NMD gelijk aan die voor andere normen.
Het ministerie geeft een financiële bijdrage aan de stichting NMD.4 Deze financiële bijdrage is deels bedoeld als tegemoetkoming in de operationele kosten van de stichting en deels ten behoeve van specifiek onderzoek voor de ontwikkeling van de bepalingsmethode in het kader van mijn beleidsvoornemens.5 Deze bijdrage wordt jaarlijks vastgesteld. Vastgestelde jaarplannen worden op de website van de stichting NMD gepubliceerd.
Vanwege het beleidsmatige belang van de in de bouwregelgeving verankerde milieuprestatie van gebouwen, heeft het ministerie regelmatig overleg met de stichting NMD, zowel op bestuurlijk als op uitvoerend niveau. Doel van dit overleg is om elkaar wederzijds te informeren over ontwikkelingen rond de milieuprestatie van gebouwen.
Deelt u de mening dat een goed en objectief gevulde milieudatabase essentieel is om milieuwinst te kunnen meten?
Ja.
Bent u het ermee eens dat een goed werkende systematiek voor het meten van de milieu-impact van ontwerp en productkeuzes afhankelijk is van een goede database?
Ja.
Deelt u de mening dat een gebruiksvriendelijke, breed gesteunde en gewaardeerde milieudatabase belangrijk is voor het draagvlak van de MPG en gebruik ervan voor het behalen van meer dan de minimumeisen?
Ja.
Kunt u toelichten hoe onder de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen het beheer van de NMD is geregeld en waarom voor deze opzet is gekozen? Welke alternatieven zijn er overwogen en waarom zijn deze afgevallen? Bent u van mening dat de gekozen opzet de juiste is?
Het beheer van de NMD is onder de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen hetzelfde geregeld als in de huidige situatie, te weten door de stichting NMD. Het kabinet heeft hierbij afgewogen of het beheer van de NMD een taak kon zijn van de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging Bouw. Dit bleek niet optimaal te zijn: de lijn van BZK is dat normen worden beheerd door onafhankelijke deskundige organisaties (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Er is daarom voor gekozen dat het beheer van de NMD onder de verantwoordelijkheid zou blijven van de Stichting Bouwkwaliteit (inmiddels omgevormd tot stichting NMD, zie mijn antwoord op vraag 2). Ik ben van mening dat de gekozen opzet de juiste is.
Hoe en in welke fase is hierover gecommuniceerd met betrokkenen en het bredere publiek en waar had dit beter gekund?
Het Ministerie van BZK heeft de beslissing om het beheer van de NMD niet op te nemen in de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging Bouw genomen in overleg met de Stichting Bouwkwaliteit. De Stichting Bouwkwaliteit heeft dit besluit gecommuniceerd aan de belanghebbende partijen in het beheer van de NMD en hen regelmatig op de hoogte gehouden van de voortgang van het proces van omvorming van SBK tot stichting NMD. Ik ben van mening dat hierover adequaat is gecommuniceerd; in mijn antwoord op vraag 2 heb ik dit toegelicht.
Welke partijen en belangen zijn er nu vertegenwoordigd in het bestuur van de nieuwe Stichting Nationale Milieudatabase en zijn hier conflicterende belangen?
Het bestuur van de stichting NMD richt zich uitsluitend op de bedrijfsvoering van de stichting en vertegenwoordigt geen belangen.
Voor de belangenbehartiging is de zogeheten Beleidscommissie Milieuprestatie Nederland (BMNL) ingericht. In deze BMNL zijn de belangen uit alle segmenten van de bouw vertegenwoordigd. Dat zijn de opdrachtgevers in de bouw (zowel in de woning- en utiliteitsbouw als de infrastructurele werken en zowel private als publieke opdrachtgevers), de leveranciers van bouwmaterialen en -producten (beton, metaal, hout, kunststof en de Nederlandse Vereniging Toeleverende Bouwmaterialenindustrie (NVTB)) en de gebruikers van de bepalingsmethode en de NMD (zoals architecten, adviseurs, bouwers, beheerders, installateurs en leveranciers van rekeninstrumenten). De BMNL adviseert het bestuur op onder andere beleid en heeft instemmingsrecht bij de vaststelling van de Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken. Een uitgebreide beschrijving van de taken en de samenstelling van de BMNL is opgenomen op de website van de stichting NMD.6
Denkt u dat met de huidige opzet de objectiviteit en de wetenschappelijke onderbouwing van de database en de waardering van materialen en producten daarin voldoende is gewaarborgd?
Ja.
Is naar uw mening de wetenschap voldoende betrokken bij de NMD en vertegenwoordigd in de Stichting Nationale Milieudatabase?
Ja, de wetenschap en in bredere zin onafhankelijke deskundigen worden voldoende betrokken bij de NMD. De Europese norm die ten grondslag ligt aan de bepalingsmethode (EN 15804) is ontwikkeld in CEN-verband (Europese norminstelling). Binnen het werk van de CEN worden wetenschappers nadrukkelijk betrokken. Wetenschap en onafhankelijke deskundigen zijn ook vertegenwoordigd in de werkprocessen van de stichting NMD. Voorstellen voor wijzigingen van de Bepalingsmethode worden inhoudelijk voorbereid door deskundige adviseurs en wetenschappers. Nadat de voorstelde wijzigingen zijn opgenomen in een voorstel voor de aanpassing van de Bepalingsmethode, worden deze voorgelegd aan de zogeheten Technisch-Inhoudelijke Commissie (TIC). Hierin hebben deskundigen zitting op het gebied van levenscyclusanalyse, milieueffecten van bouwen en normering. Vervolgens wordt het voorstel voor wijziging met het advies van de TIC voorgelegd aan de Beleidscommissie Milieuprestatie Nederland (BMNL). Zoals in het antwoord op vraag 9 aangegeven, zijn in deze BMNL de belanghebbende partijen vertegenwoordigd. Daarnaast heeft de stichting NMD contacten in het netwerk op het gebied van duurzaam bouwen, zowel nationaal als internationaal. Via die contacten betrekt zij ook wetenschappers en wetenschappelijke inzichten in haar werk.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel van mr. dr. F.H. Kistenkas 'Door het invoeren van één milieuwet zullen waarden als natuur en biodiversiteit als eerste sneuvelen' |
|
Henk van Gerven |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Naar aanleiding van uw antwoord op de vraag over meer Rijksregie zoals die uit een wetsevaluatie van de Nieuw-Zeelandse omgevingswet naar voren kwam en nu ook de NOVI die thans voorstaat (vraag 6), waarin u «samenspel», omgevingsagenda’s, NOVI-gebieden en verstedelijking strategieën noemt, deelt u de mening dat dit allemaal beleidsinstrumenten en geen dwingende rechtsinstrumenten zijn? Kunt u uitleggen hoe door deze «goede» samenwerking belangenconflicten tussen overheden worden beslecht zonder dit van bovenaf op te (kunnen) leggen?1 2
Ja, ik onderschrijf dat de genoemde instrumenten beleidsinstrumenten zijn en geen instrumenten die andere bestuursorganen dwingende regels opleggen. De regionale verstedelijkingsstrategieën zullen overigens wel wederzijds bindende afspraken bevatten over fasering van de realisatie en over de benodigde investeringen. De regie op ruimtelijke opgaven vraagt om samenhangende inzet van beleidsinstrumenten en waar nodig dwingende regels. De Omgevingswet biedt daartoe zowel beleidsinstrumenten (zoals omgevingsvisies en programma’s) als dwingende instrumenten (zoals instructieregels en instructiebesluiten).
Door de inzet van beleidsinstrumenten en door het maken van samenwerkingsafspraken, mede in het kader van de NOVI, kunnen overheden gezamenlijk werken aan de opgaven zoals de woningbouw en de energietransitie. De NOVI wordt ook in programma’s uitgewerkt, waar de opgaven zo mogelijk worden gekwantificeerd. Met deze beleidsinstrumenten kunnen overheden elkaar in staat stellen om bijdragen te leveren en elkaar aanspreken op elkaars prestaties. Dit leidt ertoe dat de uitvoering van het beleid verbetert. Deze samenwerking helpt om eventuele conflicten die voortvloeien uit de verschillende belangen die overheden kunnen hebben te voorkomen of in der minne te beslechten. De inzet van dwingende instrumenten, waarop in latere antwoorden zal worden ingegaan, richt zich op die nationale belangen die op voorhand doorwerking moeten krijgen in de besluiten van medeoverheden.
Kunt u aangeven welke verhouding er bestaat tussen de regie van het Rijk op de inrichting van de leefomgeving enerzijds en de lokale keuzes anderzijds?
Onder de Omgevingswet ligt, net als onder de huidige Wet ruimtelijke ordening en de voormalige Wet op de Ruimtelijke Ordening, het maken van keuzes over de inrichting van de woon- en leefomgeving primair bij de gemeenten. Regie vanuit het Rijk betekent niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden, maar het geven van richting op grote opgaven en het regisseren van een goed samenspel.3 Met de genoemde beleidsinstrumenten geeft het Rijk aan welke keuzes het op nationale schaal maakt, waar het richting geeft aan andere overheden en waar het samen met andere overheden aan tafel zit. Het Rijk geeft richting met de in het antwoord op vraag 1 genoemde nationale omgevingsvisie, met de gemaakte samenwerkingsafspraken en met instructieregels die bepalen binnen welke grenzen gemeenten, waterschappen en provincies hun afwegingen maken. Waar het gaat om provinciale belangen hebben de provincies dezelfde mogelijkheden als het Rijk om richting te geven en grenzen te bepalen.
Bij het maken van keuzes hebben de overheden ruimte nodig om in overleg met elkaar en met hun bevolking tot lokaal gedragen oplossingen te komen. De regels van de Omgevingswet bieden, vergeleken met het huidige recht, op milieugebied inderdaad meer ruimte voor lokale keuzes die recht doen aan de verschillen tussen gebieden. De rijksregelgeving geeft daarbij aan binnen welke grenzen die afweging zich afspeelt. Die extra ruimte biedt kansen om tot betere keuzes te komen bij bijvoorbeeld de woningbouwopgave. Zo kan een gemengd woon-en-werkgebied beter geregeld worden met de Omgevingswet dan met de huidige regelgeving. De gemeente biedt straks in het omgevingsplan vooraf duidelijkheid over bijvoorbeeld geur- en geluidnormen van een bedrijf. Dat bevordert de rechtszekerheid voor zowel de toekomstige bewoners als de toekomstige bedrijven.
Kunt u aangeven hoe wordt voorkomen dat, door het toestaan van verschillen tussen gebieden en het lokaal maken van keuzen met betrekking tot de inrichting van de leefomgeving, lokale belangen de overhand krijgen ten opzichte van regionale en nationale belangen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze in de Omgevingswet is geborgd dat, vanuit het regionale en/of nationale belang, ongewenste lokale ruimtelijke ontwikkelingen tijdig worden gesignaleerd en voorkomen?
In de Omgevingswet is geregeld dat bestuursorganen verplicht zijn om bij het uitoefenen van hun taken en bevoegdheden rekening te houden met de taken en bevoegdheden van andere overheden en zo nodig afstemmen. Dit geldt ook voor gemeenten die taken van provincies of het Rijk zouden belemmeren. Waar nodig wordt bovendien, net als onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, via instructieregels gewaarborgd dat lokale ruimtelijke ontwikkelingen passen binnen kaders van instructieregels die zijn gesteld met het oog op nationale belangen of internationale verplichtingen.
De voorbereiding van lokale ontwikkelingen verloopt volgens een zorgvuldige procedure met openbare kennisgeving, die eenieder in staat stelt om er kennis van te nemen en een zienswijze kenbaar te maken, mocht die ontwikkeling onverhoopt niet al bekend zijn door goed onderling overleg. Mocht het vervolgens vanuit een concreet nationaal belang ondanks overleg met andere overheden toch nodig zijn, dan kan het Rijk ongewenste ontwikkelingen voorkomen met het juridische instrumentarium waarop in de volgende antwoorden nader zal worden ingegaan.
Daarnaast wordt bij de monitoring van de NOVI de vinger aan de pols gehouden ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen. Hoewel daarmee individuele ontwikkelingen niet voorkomen kunnen worden, kan dat wel leiden tot nieuw beleid of regelgeving over generieke ontwikkelingen.
Kunt u aangeven hoe via de Omgevingswet wordt omgegaan met lokale overheden die, vanuit het regionale en/of nationale belang gewenste ruimtelijke ontwikkelingen ongewenst vinden en blokkeren?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 is de sturingsstijl van de NOVI gericht op het voorkomen van dergelijke situaties. De sectorale en gebiedsgerichte uitwerkingen leiden tot wederkerige afspraken over gebiedsontwikkelingsprojecten in bijvoorbeeld NOVI-gebieden, stedelijke of landelijke regio’s. In de Omgevingswet is, net als in de huidige wetgeving, wettelijk vastgelegd dat het Rijk terughoudend is met het nemen van besluiten over ruimtelijke ontwikkelingen, tenzij dat noodzakelijk is vanwege een nationaal belang. In de gevallen waarin een nationaal belang dat besluit rechtvaardigt heeft het Rijk ook doorzettingsmacht. Wanneer een partij eenzijdig de gemaakte afspraken niet nakomt en het gezamenlijk belang bij de gebiedsontwikkeling wordt geschaad, kan het Rijk doorzettingsmacht inzetten met juridische instrumenten waarop in de antwoorden 6 en 7 nader zal worden ingegaan. Als het vaststellen van een omgevingsplan gebeurt in strijd met instructieregels heeft de provincie het interventiebesluit (interbestuurlijk toezicht) en het Rijk het generieke instrumentarium van schorsing en vernietiging op grond van de Gemeentewet. Het is overigens vaak voldoende om de juridische instrumenten op de bestuurlijke tafel te leggen om ook op lokaal niveau met hernieuwde energie invulling te geven aan de bestaande afspraken.
De formulering van nationale en provinciale belangen in een omgevingsvisie biedt veelal ruimte voor verschillende mogelijkheden om die belangen te behartigen. Het Rijk geeft dan de nationale belangen aan, maar bepaalt niet op welke locatie of wijze die gerealiseerd moeten worden. De gemeenten hebben dan ruimte om een ontwikkeling die zou kunnen bijdragen aan een nationaal of provinciaal belang op verschillende locaties of wijzen te realiseren. Als een incidentele ruimtelijke ontwikkeling dan geen doorgang kan vinden, ligt inzet van doorzettingsmacht minder voor de hand.
Opgemerkt wordt nog dat voor bepaalde typen projecten met «directe» nationale belangen, zoals de aanleg en verbetering van de hoofdinfrastructuur en waterstaatswerken, gebruik wordt gemaakt van projectbesluiten waarmee er minder afhankelijkheid is van de lokale besluitvorming. Daarbij voorziet het stelsel in een wettelijk mechanisme dat voorkomt dat een lokale overheid de uitvoering van een projectbesluit kan blokkeren met een omgevingsplan of maatwerkvoorschrift.
Hoe zou de rijksoverheid onder de huidige wetgeving de nationale belangen alsnog kunnen laten doorwerken in de casus van de uitspraak van de Raad van State van 23 december 2020, 201902290/1/R3 waarin de gemeente Fryske Marren een zandwinnings- en natuureiland op het IJsselmeer blokkeert dat al in wetgeving van het rijk, namelijk het Barro (art. 2.12.2 lid 2 sub e Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) was toegestaan en vooral ook een aantal nationale belangen uit de NOVI lijkt te betreffen zoals de woningbouwopgave (het wegwerken van het woningtekort), de bouwzand/delfstoffenwinning en ook de natuurontwikkeling (resp. de nationale belangen 13, 5 en 20) en waarbij ook de provincie eveneens geen bedenkingen had omdat er geen significant negatieve effecten waren op Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen?
In december 2018 is uw Kamer geïnformeerd over de besluitvorming rond het genoemde zandwin-eiland in het IJsselmeer.4 Aangegeven is dat het genoemde artikel in het Barro het aanleggen van een werkeiland voor dit project faciliteert, maar niet kan worden gezien als toestemming voor het project als geheel. Zoals indertijd is gesteld is de uiteindelijke beoordeling en belangenafweging – die meer belangen omvat dan alleen één nationaal belang – aan de gemeente De Fryske Marren.
Zou het Rijk voor een dergelijk project wel tot het oordeel komen dat realisatie nodig is, dan zijn er onder de huidige Wet ruimtelijke ordening twee mogelijkheden om daarvoor de benodigde positieve besluiten te verkrijgen. Voorwaarde is dat sprake moet zijn van nationale belangen. Het Rijk zou zelf een inpassingsplan kunnen vaststellen. Door middel van de rijkscoördinatieprocedure kan er daarbij voor gezorgd worden dat de benodigde vergunningen op grond van andere wetten zoals de Wet natuurbescherming, de Ontgrondingenwet, de Waterwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden verkregen. Ook zou het Rijk aan de gemeente een aanwijzing kunnen geven om een bestemmingsplan vast te stellen dat het project mogelijk maakt. Extra voorwaarde is wel dat de nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
Hoe zou de rijksoverheid in diezelfde casus als van vraag 6 onder de Omgevingswet deze nationale NOVI-belangen kunnen laten doorwerken?
Onder de Omgevingswet bestaan dezelfde juridische mogelijkheden om in te grijpen in verband met een nationaal belang als onder de huidige Wet ruimtelijke ordening.
Het instructiebesluit biedt dezelfde mogelijkheid als de huidige aanwijzing, dus een concrete opdracht aan de gemeente om het omgevingsplan zo vast te stellen dat het project mogelijk wordt. De Omgevingswet biedt daarbij ook de mogelijkheid om een instructiebesluit te nemen over de vaststelling van een projectbesluit door de provincie. Het projectbesluit van het Rijk vervangt onder de Omgevingswet het huidige rijksinpassingsplan. Anders dan nu kan in een projectbesluit de benodigde ruimtelijke toestemming voor het project worden geïntegreerd met de benodigde vergunningen voor activiteiten die nodig zijn voor de uitvoering van het project. De verantwoordelijke ze Minister past bij het projectbesluit de geldende beoordelingskaders voor de vergunningen toe.
Een andere mogelijkheid is het aanvragen van een geïntegreerde omgevingsvergunning voor het gehele project bij het Rijk, met inbegrip van een vergunning voor een zogenoemde omgevingsplanactiviteit van nationaal belang, die het mogelijk maakt af te wijken van het omgevingsplan zonder dat instemming van het gemeentebestuur vereist is. Hiervoor zal duidelijk moeten zijn dat het Rijk het concrete project inderdaad van nationaal belang acht.
Het grote verschil is dat men onder de Omgevingswet niet meer te maken heeft met een hele reeks andere wetten die elk hun eigen procedures, instrumenten en toetsingskaders met zich brengen, maar met één wet die deze op een overzichtelijke wijze bundelt.
Aangezien de Omgevingswet uitgaat van een zogenoemde beleidscyclus, die begint met beleidsontwikkeling in omgevingsvisies en daarna beleidsdoorwerking, uitvoering en terugkoppeling, hoe is gewaarborgd dat de omgevingsvisie(s) vanuit hun beleidsspoor doorwerken in het juridische spoor en dus uiteindelijk ook in het gemeentelijke Omgevingsplan en de vergunningverlening?
Niet elke beleidsuitspraak vereist juridische borging. Er zijn ook andere middelen om de decentrale overheden te bewegen om rijksbeleid te verwezenlijken, zoals het maken van bestuurlijke afspraken, financiële instrumenten en kennisopbouw en -overdracht. In de NOVI is gekozen voor samenwerkingsafspraken voor de doorwerking van de daar genoemde afwegingsprincipes, voorkeursvolgordes en strategieën.
Waar nodig kan – los van de in het antwoord op vraag 7 beschreven mogelijkheden voor specifieke projecten – gebruik worden gemaakt van instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving, één van de vier AMvB’s onder de Omgevingswet. Via instructieregels over het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening en via beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen werkt het rijksbeleid uit de nationale omgevingsvisie en specifieke programma’s dan door naar de gemeentelijke besluitvorming. Daarmee kan heel concreet worden aangeven hoe decentrale overheden de verschillende onderdelen van het rijksbeleid moeten laten doorwerken bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden. Zo nodig kan voorafgaand aan het stellen van instructieregels gebruik worden gemaakt van voorbereidingsbescherming, waarmee het Rijk kan voorkomen dat zich tijdens het voorbereiden van deze regels nieuwe ontwikkelingen voordoen die daarmee strijdig zijn.
Naast het instrument instructieregels, dat al bekend is uit de Wet ruimtelijke ordening, kent de Omgevingswet ook instrumenten die uit het milieurecht afkomstig zijn zoals algemene regels voor activiteiten met maatwerkmogelijkheden voor gemeenten, de omgevingswaarde en het programma met programmatische aanpak (waarbij maatregelen een wettelijke uitvoeringsplicht kennen). Deze instrumenten kunnen in de toekomst mogelijk breder worden ingezet, afhankelijk van keuzes van het nieuwe kabinet om ter uitvoering van specifieke beleidsdoelen tot regelgeving te komen.
Is de casus uit vraag 6 een voorbeeld van een haperende beleidscyclus?
Nee. Dat het gemeentebestuur uiteindelijk beslist of een zandwinproject op een concrete locatie planologisch doorgang kan vinden, past bij het vigerende rijksbeleid. In dat opzicht werkt het rijksbeleid zoals beoogd: het stelt kaders aan wat toelaatbaar is in het IJsselmeer en wat de grenzen van het toelaatbare zijn met het oog op de betrokken nationale belangen. Binnen die kaders kan op gemeentelijk niveau een concreet plan op een concrete locatie worden getoetst met het oog op alle betrokken belangen.
Gelet op het feit dat u bij de eerdere vragen herinvoering van het instrument van de Planologische kernbeslissing (Pkb) nog niet nodig oordeelde, zou een Pkb in de casus van vraag 6 een oplossing hebben kunnen bieden en niet beter zijn voor de doorwerking in de beleidscyclus?
Nee. Onder de voorheen bestaande PKB Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen hebben zich vergelijkbare problemen voorgedaan, in de zin dat gemeenten niet wilden meewerken aan een zandwinproject waar provincie en Rijk wel achter stonden. Een bekend voorbeeld is de zandwinning F3b (Watergoed) in Maasbommel, die ondanks een aanwijzing van de provincie niet tot stand is gekomen.5 Een PKB zou slechts direct doorwerken naar gemeentelijke besluitvorming als het belang van het project zou blijken uit een concrete beleidsbeslissing in een PKB. In de praktijk waren de PKB’s over de winning van oppervlaktedelfstoffen niet zo concreet en werd de besluitvorming over concrete zandwinprojecten ter uitvoering van het nationale belang aan de decentrale overheden overgelaten.
De digitale inkomenstoets. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich de beantwoording van Kamervragen over de digitale inkomenstoets?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de pilot met betrekking tot de digitale inkomenstoets nog steeds niet gestart is, terwijl alle betrokken partijen al in 2019 in de zogenaamde «Proof of Concept» bij aanvang van het pilot-traject hebben aangegeven dat er geen juridische (noch technische) belemmeringen zijn voor een praktijk-pilot? Wilt u hierbij een uitleg geven?
Het is van belang dat de inrichting van de pilot voor een digitale inkomenstoets zorgvuldig gebeurt. Hoewel de verwachting was dat begin 2020 kon worden gestart met de eerste digitale inkomenstoetsingen in de pilotomgeving2, heeft het langer geduurd. Oorzaak hiervoor was dat de technische complexiteit groter was dan voorzien, waardoor het ontwikkeltraject minder snel kon starten en ook in een minder hoog tempo kon worden uitgevoerd. Daarnaast ontstond eind 2020 onduidelijkheid over de juridische grondslag voor het verstrekken van identificerende persoonsgegevens van aspirant-huurders uit de BRP, die nodig is voor de pilot. Deze onduidelijkheid is inmiddels opgelost en de verwachting is dat de pilot dit voorjaar kan starten.
Waarom zijn er nu bezwaren tegen het delen van BRP (Basis Registratie Persoons-) gegevens die eerder bij aanvang geen juridisch beletsel vormden, die de burger zelf via MijnOverheid verstrekt en die de burger sowieso al zelf (maar dan via kopie/pdf) aan de corporatie verstrekt bij toewijzing van een sociale huurwoning?
De benodigde verstrekking van persoonsgegevens door de overheid moet zorgvuldig worden geregeld, zodat dit in overeenstemming gebeurt met de eisen die de wet daaraan stelt. Voor de digitale inkomenstoets pilot is het nodig om ter verificatie van het inkomensgeven ook identificerende gegevens van de aspirant-huurders vanuit de BRP te verstrekken. Tijdens de voorbereidingen voor de pilot leverde een nadere analyse en ontwerp van de processen onduidelijkheid op over de juridische grondslag voor het verstrekken van de BRP-gegevens, die zich in een eerder stadium nog niet als zodanig hadden afgetekend. Deze onduidelijkheid is inmiddels opgelost.
Kun u aangeven waarom de bezwaren voor het verstrekken van de BRP gegevens pas zo laat in het proces aan het licht zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bewerkstelligen dat de pilot met digitale verstrekking van de benodigde gegevens (inkomen, voornaam, achternaam, geboortedatum, adres) door de burger via MijnOverheid aan de corporatie uiterlijk februari 2021 start? Kunt u als dat nodig is met spoed een grondslag daarvoor creëren?
De pilot zal naar verwachting dit voorjaar starten. Door de deelnemers wordt nu de laatste hand gelegd aan de voorbereidingen, waaronder het autorisatiebesluit voor de Belastingdienst om toegang tot de BRP te krijgen en de laatste technische voorbereidingen.
Indien het niet mogelijk is om de gegevensverstrekking zoals bedoeld in vraag 5 te bewerkstelligen, bent u dan bereid de deelnemende corporaties schadeloos te stellen voor de gedane investeringen?
Zie antwoord vraag 5.