Pallas en het Lighthouse project |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat in Cadarache in Frankrijk de Jules Horowitz-reactor bijna klaar is en dat met deze reactor tot 50% van de Europese markt van medische isotopen kan worden bediend? Klopt het dat in München de FRM-II op dit moment wordt aangepast voor de productie van molybdeen, waarmee ook 50% van de Europese markt kan worden bediend?
De Jules Horowitz-reactor (JHR) is inderdaad in een vergevorderd stadium. Het klopt dat JHR aangeeft te kunnen voorzien in 25% van de Europese vraag naar molybdeen-99m en indien gewenst in 50% van de Europese vraag. De OECD Nuclear Energy Agency (NEA) heeft in 2018 het rapport «The supply of Medical radioisotopes» uitgebracht.1 Hierin wordt rekening gehouden met een jaarlijkse productie door de JHR van 115.200 Ci, waarbij de verwachting is dat 2023 het eerste jaar van volledige productie is.
De Duitse FRM-II geeft aan in 50% van de Europese vraag naar molybdeen-99m te kunnen gaan voorzien. In het rapport van de OECD NEA wordt voorzien dat de FRM-II vanaf 2020 molybdeen-99m kan gaan leveren met een bijdrage van 67.200 Ci.
Ter vergelijking, de Belgische BR2-reactor kan 136.500 Ci leveren, de Nederlandse HFR maximaal 241.800 Ci. De nieuwe capaciteit die de JHR en FRM-II kunnen gaan leveren, is dus aanzienlijk lager dan de capaciteit van de BR2 en de HFR, die beiden op gevorderde leeftijd zijn. Hoewel de JHR en FRM-II dus een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de Europese vraag, ligt de focus van deze reactoren op het doen van onderzoek, en niet op de productie van medische isotopen. In het dit jaar verschenen rapport «European Study on Medical, Industrial and Research Applications of Nuclear and Radiation Technology», gedaan in opdracht van de Europese Commissie, wordt geconcludeerd dat een bevoorradingssituatie zonder een nieuwe onderzoeksreactor in Europa niet zal leiden tot Europese zelfvoorziening en op wereldschaal tekorten zouden kunnen ontstaan tot 2030.2
Ook moet opgemerkt worden dat de voorspellingen over de bijdrage die geleverd kan worden aan de Europese markt alleen betrekking hebben op molybdeen-99m, het meest gebruikte diagnostische isotoop. Welke bijdrage de JHR en FRM-II kunnen leveren aan de productie van therapeutische isotopen is onzeker. De verwachting is dat de vraag naar therapeutische isotopen verder zal toenemen.
Klopt het dat Pallas nog niet voldoende financiers heeft gevonden en niet eerder dan 2025 medische isotopen kan produceren?
De gesprekken tussen Pallas en de potentiële financiers van Pallas verlopen constructief. Dit jaar moet duidelijk worden of private financiers zullen instappen. De huidige planning is onveranderd en daarmee is de verwachting inderdaad dat Pallas niet eerder dan 2025 medische isotopen zal produceren.
Klopt de bewering van ASML-topman Wennink dat Lighthouse, het project om medische isotopen te produceren zonder kernafval en wat is uitgeroepen tot Nationaal Icoon, niet geholpen is door de Nederlandse overheid terwijl de bouw van een nieuwe kerncentrale voor medische isotopen wel financieel wordt ondersteund?1
Het reguliere EZK-instrumentarium is gericht op (innovatieve) projecten die niet geheel uit eigen middelen of door de markt gefinancierd kunnen worden. Daarbij is voor een project van dergelijke omvang waarvan de technische haalbaarheid nog niet was aangetoond, een aanzienlijke bijdrage van een private investeerder vereist. De Nederlandse overheid heeft Lighthouse daarom actief gesteund bij het zoeken naar investeerders of samenwerkingspartners en heeft daarin een bemiddelende rol gespeeld. Daarbij is met diverse partijen gesproken over een mogelijke investering in het project. Ondanks dat er veel belangstelling was voor deze vernieuwende technologie en de toepassingsmogelijkheden daarvan, vonden deze partijen de risico’s van de benodigde investering te hoog, vanwege de genoemde onzekerheden ten aanzien van de technische haalbaarheid.
De financiering aan Pallas bestaat uit een lening uit 2012 van € 80 miljoen van het Rijk en de provincie Noord-Holland voor de voorbereidingsfase (bedoeld voor het ontwerp, de aanbesteding en de vergunningprocedure) van de Pallas-reactor. Bij Pallas gaat het daarbij, in tegenstelling tot Lighthouse, om een bestaande technologie gericht op de productie van zowel diagnostische als therapeutische isotopen. Het technische risico is hierdoor beperkter en beter in te schatten.
Klopt het dat Lighthouse nu wordt gerealiseerd in België met behulp van isotopenleverancier Nationaal Instituut voor Radio Elementen (IRE), een van de grootste klanten van de huidige kernreactor in Petten? Welke gevolgen heeft het voor de financierbaarheid van Pallas wanneer IRE geen molybdeen meer zal afnemen van Pallas omdat Lighthouse dit kernafvalvrij kan produceren?
Het Belgische IRE zal de komende tijd samen met andere partijen inzetten op een verdere ontwikkeling van Lighthouse met als doel een eerste productielijn in België te realiseren. Zoals in de brief over de vervolgonderzoeken van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap (Kamerstuk 25 422, nr. 251) is aangegeven is de verwachting dat indien beide initiatieven uiteindelijk op de markt komen dit de komende 20 jaar leidt tot overcapaciteit op de wereldwijde markt voor Molybdeen-99. Het effect hiervan op de financierbaarheid van Pallas is daarbij onzeker, maar naar verwachting beperkt. Dit komt met name doordat Pallas in de businesscase rekening houdt met het op de markt komen van alternatieve productiemethode voor molybdeen-99, zoals Lighthouse. De businesscase van Pallas hangt daarnaast af van de ontwikkeling van de vraag naar therapeutische isotopen.
Deelt u de mening dat het gezien de Europese ontwikkelingen rondom concurrerende isotopenproducten, de kosten van kernafval, de andere bezwaren tegen kernafval en het belang van innovatie op het gebied van medische isotopen, het Lighthouse-project beter ondersteund had kunnen worden ten faveure van het Pallas-project? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het op dat moment niet verstandig was om een keuze te maken tussen beide initiatieven. Zoals in de brief over de vervolgonderzoeken van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap (Kamerstukken 25 422 en 30 196, nr. 220) is aangegeven was het van belang dat er voortgang werd gemaakt met zowel Pallas als Lighthouse om de risico’s op tekorten aan medische radioisotopen te beperken. Beide projecten zijn vervolgens op hun eigen merites beoordeeld, waarbij er bij Pallas sprake was van een reeds eerder toegekende lening. Voor Lighthouse is, zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, gekeken naar de inzet van het EZK-instrumentarium, als co-financiering naast private investeringen. Echter ondanks dat er veel belangstelling was vonden deze partijen het risico van de investering in die fase te hoog.
Het artikel ‘Nederland onderaan EU-lijst duurzame energie’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland onderaan EU-lijst duurzame energie»?1
Ja.
Welke acties onderneemt u om het doel waaraan Nederland zich gecommitteerd heeft in het Energieakkoord aan een doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 te bereiken?
Het aandeel hernieuwbare energie lag met 6,6% in 2017 nog flink onder het doel van 14% voor 2020 en het doel van 16% voor 2023. Bij het opstellen van het Energieakkoord is uitgegaan van een sterke stijging van het aandeel hernieuwbare energie richting 2020 en 2023. De afgelopen jaren is het SDE+-budget sterk verhoogd, juist om de doelen binnen bereik te houden. Er zijn heel veel projecten in de pijplijn die de komende jaren worden gerealiseerd, waarmee het aandeel hernieuwbare energie richting 2020 sterk zal stijgen en ook daarna zal doorstijgen. Het kabinet blijft gecommitteerd aan het Energieakkoord, ook voor het aandeel hernieuwbare energie.
Hoe staat u, gezien het gegeven dat uit de elektriciteitssector verschillende voorstellen zijn gekomen om te versnellen met duurzame energieopwekking in Nederland, tegenover verdere benutting van het huidige SDE+ budget middels een aanvullende subsidie voor zonnepanelen bij sanering van asbestdaken?
Het is voor eigenaren van daken die zonnepanelen willen plaatsen al mogelijk om gebruik te maken van de SDE+ (voor grootverbruikers) en salderen (voor kleinverbruikers). In de markt zijn ook partijen actief die mede op basis hiervan proposities maken voor eigenaren van asbestdaken die deze willen verwijderen en tegelijkertijd zonnepanelen op hun dak willen plaatsen. Een aanvullende subsidie is daarom niet nodig.
Hoe staat u gelet op het bovenstaande tegenover het bij woningcorporaties en Verenigingen van Eigenaren tijdelijk extra stimuleren van collectieve zonnepanelen?
Woningcorporaties en Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) worden op dit moment via onder andere de SDE+-regeling, de postcoderoosregeling en de salderingsregeling gestimuleerd om te investeren in zonnepanelen. Op gemeentelijk niveau kunnen er aanvullende mogelijkheden zijn voor met name VvE’s.
Het heeft mijn voorkeur om stimulering zo min mogelijk te beperken tot specifieke doelgroepen. Het beleid van het kabinet is erop gericht om eventuele, specifieke belemmeringen voor bepaalde doelgroepen zoveel mogelijk uit de weg te ruimen.
Zo is voor woningcorporaties onlangs een beleidswijziging aangekondigd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties per brief van 22 februari jl. (Kamerstuk 32 847, nr. 470). Daarmee wordt een ervaren belemmering voor het plaatsen van zonnepanelen door woningcorporaties weggenomen.
Hoe staat u gelet op het bovenstaande tegenover het creëren van de mogelijkheid binnen de SDE+-regeling voor een extra financiële stimulans van zonnepanelen met meer dan gemiddelde opbrengsten?
Ik sta daar positief tegenover, mits dit leidt tot een lagere benodigde subsidie per kWh en daardoor minder subsidie. Vandaar dat ik in de SDE+ 2019 een categorie heb opengesteld voor installaties op veld en op water, die via een zonvolgend systeem meer opbrengst genereren. De SDE+ is een regeling gericht op de kosteneffectieve uitrol van hernieuwbare energie. Dit staat soms op gespannen voet met innovatieve concepten, waardoor het lastig kan zijn om een goed basisbedrag voor de exploitatiesubsidie vast te stellen. Voor het advies voor de SDE++ voor 2020 heb ik aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd om met aandacht te kijken naar tweezijdig panelen, die een meer dan gemiddelde opbrengst kunnen genereren. Als uit het advies van het PBL over de basisbedragen voor 2020 blijkt dat het ook mogelijk is om voor bijvoorbeeld tweezijdige zonnepanelen een passend basisbedrag te berekenen en deze technologie kosteneffectief blijkt, dan zal ik overwegen om de technologie op te nemen in de SDE++ 2020.
Welke maatregelen neemt u om de beperkte netcapaciteit, waardoor meerdere zonne-energieprojecten in onder andere Drenthe geen groene stroom kunnen leveren, te verhelpen?
In mijn antwoorden van 12 februari jl. op soortgelijke vragen van de leden Agnes Mulder, Geurts, Sienot, Moorlag en Van der Lee (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 1529, 1539 t/m 1542) heb ik aangegeven dat de inzet van mijn beleid erop is gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden. Zoals toegezegd in het AO Klimaat en Energie op 13 februari jl., zal ik uw Kamer in mei 2019 over de voortgang hiervan informeren.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Overweegt u om te investeren in buitenlandse energieprojecten (door middel van het Joint Project Mechanism) om de doelstelling te behalen?
Uw Kamer heeft mij verzocht om te verkennen of buitenlandse energieprojecten, door middel van het Joint Project Mechanism, kunnen bijdragen aan het hernieuwbare energiedoel voor 2020. Ik sluit op voorhand niets uit. Wel blijft het kabinet gecommitteerd aan het realiseren van de doelen van het Energieakkoord in Nederland. Conform de motie van de leden Sienot en Agnes Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 256) zal ik voor het zomerreces met een brief komen waarin ik de mogelijkheden hiervoor uiteenzet.
Overweegt u een aantal maatregelen van de Sectortafel Elektriciteit, zoals geformuleerd in het Klimaatakkoord, vervroegd in te voeren en dus te versnellen?
Het kabinet is gecommitteerd aan het Energieakkoord en heeft de afgelopen jaren maatregelen getroffen om het doel binnen bereik te houden door, waar dat mogelijk was, de realisatie van projecten te versnellen. Voor veel van de maatregelen die vanuit de Sectortafel Elektriciteit in het ontwerpKlimaatakkoord zijn opgenomen geldt dat deze meteen van start gaan na totstandkoming van het definitieve Klimaatakkoord en op dit moment worden voorbereid. De inspanningen zijn er daarbij op gericht om in 2030 meer dan 70% van de geproduceerde elektriciteit hernieuwbaar op te wekken. Daarbij verwacht ik de komende jaren al een flinke groei van het aandeel hernieuwbaar te zien. Ik zie daarmee geen mogelijkheden om de maatregelen uit het Klimaatakkoord nog sneller te starten dan op dit moment voorzien is.
Vermillion die bij Woerden naar olie wil boren |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Vermilion heeft plannen voor tweede boorput»?1
Ja.
Is de benodigde vergunningsaanvraag voor deze boorput al verricht? Zo ja, wanneer? Gaat u deze vergunning verlenen?
In 1986 heeft NAM een proefboring verricht in het Papekopveld bij Woerden. NAM heeft toen aardolie en aardgas aangetroffen, maar kwam tot de conclusie dat het vanuit economisch perspectief niet aantrekkelijk was om dit te winnen. NAM heeft de opsporingsvergunning – ofwel concessie – daarna overgedragen aan Northern Petroleum Nederland (NPN). NPN heeft in 2005 een evaluatie van het Papekopveld uitgevoerd en achtte op basis daarvan, mede door de gestegen olieprijs, de ontwikkeling van het veld economisch aantrekkelijk. In 2006 heeft NPN een winningsvergunning voor het Papekopveld verkregen en in 2009 is het winningsplan goedgekeurd. Het winningsplan van NPN ging uit van een gefaseerde ontwikkeling van het veld, die primair op de winning van aardolie was gericht. NPN heeft haar plan echter niet verwezenlijkt en in 2014 zijn de vergunningen overgenomen door Vermilion Oil & Gas Netherlands (Vermilion).
Het winningsplan voor het Papekopveld is te vinden op www.nlog.nl. Zoals bij de beantwoording van eerdere vragen van leden van de SP, ChristenUnie en GroenLinks is aangegeven, moet Vermilion – als ze het Papekopveld in productie wil nemen – een geactualiseerd winningsplan indienen waar ik goedkeuring aan moet verlenen en moet Vermilion een omgevingsvergunning aanvragen voor de bovengrondse installaties (Kamerstuk 33 529, nrs. 146 en 203 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2145). Vermilion heeft op dit moment bij mij geen geactualiseerd winningsplan ingediend of een omgevingsvergunning aangevraagd voor de winning van aardolie of aardgas in het Papekopveld.
Op welke plekken in Nederland wordt op deze manier al olie gewonnen? Waar gebeurt dit in Europa? Waar gebeurt dit wereldwijd?
Met de productie van aardolie kan er aardgas mee komen. Met de in het artikel bedoelde techniek wordt dit aardgas weer geïnjecteerd in hetzelfde veld om de druk in het reservoir op peil te houden en daarmee de oliewinning te optimaliseren; in het artikel lijkt gesproken te worden over een ander gasveld, maar dat is niet logisch. Het artikel suggereert dat dit een relatief nieuwe techniek is die elders in Nederland ook wordt toegepast. Ik heb echter van TNO begrepen dat deze techniek niet nieuw is en al decennia wereldwijd wordt toegepast (Noorwegen, Engeland, Denemarken, USA, Canada, Midden-Oosten etc.). In Nederland wordt nergens olie gewonnen met behulp van gasinjectie. Vermilion heeft mij niet kenbaar gemaakt deze manier van oliewinning uit het veld te willen toepassen. Een overzicht van ervaringen van omwonenden bij alle locaties in de wereld zal een uitgebreid onderzoek vergen, wat gezien het gebrek aan signalen dat Vermilion deze techniek zal toepassen, niet gerechtvaardigd is.
Wat zijn de ervaringen van omwonenden van deze winningslocaties in Nederland, Europa en de wereld?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de gevolgen voor de bodem, voor het leven onder en boven de grond en wat zijn de gevolgen voor het drinkwater?
Bij een concreet winningsplan toets ik of het in het winningsplan aangeduide gebied geschikt wordt geacht voor de in het winningsplan vermelde activiteit. Bij die toets wordt de veiligheid voor omwonenden en het voorkomen van schade aan bouwwerken in het gebied meegenomen, evenals ander gebruik van de ondergrond en de gevolgen voor natuur en milieu. Zo wordt, afgaande op de ligging van het gasveld ten opzicht van Natura 2000-gebieden en beschermingsgebieden voor drinkwaterwinning, beoordeeld of de aardgaswinning effecten heeft op deze gebieden. Zie ook mijn eerdere beantwoording op Kamervragen van het lid Dik-Faber (Aanhangsel Handelingen II 2017–2018, nr. 2648).
Hoe zit het bij een Canadees bedrijf werkzaam in Nederland met de verantwoordelijkheid voor schade? Bouwt Vermillion een fonds op waarmee oplossingen voor eventuele nadelige gevolgen betaald kunnen worden? Bent u bereid dit dwingend aan Vermillion voor te schrijven?
In mijn beantwoording van de Kamervragen van het lid Dik-Faber (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2648) ben ik uitgebreid ingegaan op de financiële situatie van Vermilion. Vermilion moet financieel in staat zijn om de activiteiten die zijn opgenomen in de opsporings- en winningsvergunningen naar behoren te verrichten en om eventuele financiële verplichtingen uit aansprakelijkheden door de mijnbouwactiviteiten te kunnen dragen. De creditrating van de moedermaatschappij kan een rol spelen bij de beoordeling van de financiële capaciteit van een mijnbouwonderneming om aan wettelijke en financiële verplichtingen te voldoen, maar een mijnbouwonderneming kan ook op andere manieren aantonen voldoende financieel draagkrachtig te zijn. De wijze waarop Vermilion in Nederland mijnbouwactiviteiten verricht en van plan is toekomstige activiteiten te verrichten, geeft mij geen aanleiding om te twijfelen aan de financiële draagkracht van Vermilion.
Mocht Vermilion – wat ik gebaseerd op de financiële positie niet verwacht – door onvoorziene omstandigheden niet meer in staat zijn om aan de verplichtingen tot schadevergoeding te voldoen, dan kan een burger bij wie schade is opgetreden, op basis van de Mijnbouwwet (artikel 135) een beroep doen op het Waarborgfonds mijnbouwschade.
Op dit moment werk ik aan een landelijk schadeprotocol en het instellen van een commissie voor de afhandeling van mijnbouwschade buiten het Groningse gasveld en Norg. Hier heb ik uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg van 7 februari 2019 over geïnformeerd. Dit landelijke schadeprotocol en de afhandeling van eventuele schade zal ook gaan gelden voor de activiteiten die Vermilion uitvoert.
Het bericht dat sportclubs tegenwerking ervaren bij verduurzaming |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Sportclubs zijn het zat. Drie keer tegenwerking bij verduurzaming»?1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over de opbrengst van zonnepanelen van sportclubs (antwoorden ontvangen 19 november 2018)?
Ja.
Deelt u de mening dat in zijn algemeenheid er alleen lange termijn investeringen worden gedaan als investeerders zicht hebben een redelijk rendement op het geïnvesteerd vermogen en het tenminste terugverdienen daarvan? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat er onduidelijkheid bestaat over de opvolging van de salderingsregeling, zowel qua inhoud als qua tijdspad? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, die mening deel ik. Ook begrijp ik dat investeerders in zonne-energie het liefst zo snel mogelijk zekerheid willen over de omvorming van de salderingsregeling en per welke datum de nieuwe regeling zal gelden.
In mijn brief van 15 juni 2018 heb ik op hoofdlijnen mijn stimuleringsbeleid voor lokale hernieuwbare elektriciteitsproductie met directe betrokkenheid van burgers geschetst, o.a. met oog op draagvlak voor en op de betaalbaarheid van de energietransitie. In die brief heb ik u tevens geïnformeerd over het omvormen van de salderingsregeling in een terugleversubsidie. Daarbij heb ik in grote lijnen weergegeven hoe en op welke termijn ik die terugleversubsidie wil vormgeven. Dit vergt de nodige tijd.
In mijn brief van 28 januari jl. heb ik u gemeld dat de uitvoering van de terugleversubsidie bij nadere uitwerking met de betrokken partijen complexer is gebleken dan verwacht. Momenteel onderzoek ik hoe de zorgen met betrekking tot de uitvoering kunnen worden weggenomen, dan wel of er een werkbaar alternatief instrument kan worden vormgegeven. Het is mijn streven om aan het einde van het eerste kwartaal van 2019 met een concreet uitgewerkt voorstel voor de omvorming van de salderingsregeling te komen. Mijn streven is een start van de nieuwe regeling per 1 januari 2021, waarmee ik investeringszekerheid bied aan (bestaande en nieuwe) investeerders in zonne-energie.
Begrijpt u dat ook sportverenigingen onzeker en terughoudend zijn geworden over het aanbrengen van zonnepanelen, omdat is aangekondigd dat de salderingsregeling wordt afgeschaft, terwijl niet duidelijk is welke vervangende stimuleringsregeling van kracht gaat worden en wanneer die van kracht gaat worden? Zo ja, waarom begrijpt u dat en wat gaat u doen om die onzekerheid weg te nemen? Zo nee, waarom begrijpt u dat niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze onzekerheid en terughoudendheid schadelijk is voor het tempo van verduurzaming van de energievoorziening en schadelijk voor het enthousiasme en draagvlak voor verduurzaming van sportgebouwen? Zo ja, welke conclusie en acties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat investeerders in zonne-energie graag zo snel mogelijk duidelijkheid willen hebben over de omvorming van de salderingsregeling. Het is mijn streven op korte termijn deze duidelijkheid te kunnen bieden. Desondanks constateer ik de afgelopen jaren een forse groei in zon-PV-installaties, zowel kleine als grote installaties op daken en op velden. Daarbij maken investeerders gebruik van regelingen als de salderingsregeling, de postcoderoosregeling en de SDE+ maar ook van de energie-investeringsaftrek (EIA) of de in 2019 nieuwe subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties.
Is u bekend dat sportverenigingen onzekerheid en terughoudendheid bestaat over het investeren in duurzame energie, omdat door een wijziging in de regelgeving per 1 januari 2019 niet, althans minder vaak, vooraf zekerheid bestaat over de toekenning en de omvang van subsidie? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan?
In de afgelopen jaren hebben jaarlijks ruim 600 verenigingen gebruik gemaakt van de toenmalige subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties die tot eind 2018 was opengesteld. Inmiddels hebben 308 verenigingen aangegeven dat zij investeren in verduurzaming via de met ingang van 1 januari 2019 nieuwe regeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties. De verwachting is dat dit aantal in het komende jaar nog ruim zal verdubbelen. Ik zie dan ook geen verandering in het enthousiasme en de mogelijkheden van de sportverenigingen om te investeren in verduurzaming.
Bent u bereid in overleg te treden met vertegenwoordigers van sportorganisaties om kennis te nemen van hun zorgen en zo nodig de regeling aan te passen of anderszins maatregelen te treffen die de heersende onzekerheid en terughoudendheid doen verminderen? Zo ja, bent u bereid de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Mijn collega van Medische Zorg en Sport betrekt de sportsector zeer nauw bij de inhoudelijke vormgeving van de regeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties voor het aankomende jaar. Dit vraagstuk zal bij dit proces besproken worden.
Het bericht dat ruim 3.200 Belgische wetenschappers en academici de klimaatstakers groot gelijk geven |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Erkent u dat het falende Nederlandse klimaatbeleid1 2 3 inmiddels tot grote maatschappelijke zorgen heeft geleid, onder andere bij jongeren die hun toekomst op deze planeet in gevaar zien komen?4 5 6 7 8 9 10 Zo nee, waarom niet?
Er leven zichtbaar maatschappelijke zorgen, onder andere bij jongeren, over de gevolgen van klimaatverandering en het tempo waarin maatregelen worden genomen om dit tegen te gaan, alsook over de kosten van het klimaatbeleid en de impact daarvan op de leefomgeving.
Ik zie dat in meerdere Europese steden jongeren de straat op gaan om hun zorgen te uiten. Daarmee is Youth for Climate een zich internationaal manifesterende jongerenbeweging. De zorgen zijn begrijpelijk en terecht: het is immers deze generatie die de gevolgen van klimaatverandering zal merken. Het is goed dat jongeren ons scherp houden. Ik heb daarom samen met de Minister-President op dinsdag 11 februari jl. gesproken met een afvaardiging van Youth for Climate. We hebben met elkaar hun zorgen besproken en de stappen die nodig zijn om klimaatverandering tegen te gaan. In dit gesprek hebben de Minister-President en ik de jongeren opgeroepen ons scherp te blijven houden.
Het kabinet neemt de zorgen van Youth for Climate serieus en daarom zullen de Minister-President en ik na de publicatie van de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord en vóór verdere besluitvorming over het Klimaatakkoord weer in gesprek gaan met Youth for Climate.
Erkent u het internationale karakter van deze jongerenbeweging?11 12
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u het structurele karakter van deze jongerenbeweging?13 14
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de oproep «Versterk de klimaatambities!» gedaan door ruim 3.200 Belgische wetenschappers en academici?15
Ja.
Onderschrijft u de zeven punten uit deze oproep? Zo nee, waarom niet?
De beweging Scientists4Climate», bestaande uit wetenschappers en academici, constateert een stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde met 1 graad, als gevolg van menselijke activiteiten. Hierdoor komen er in toenemende mate sterkere weersextremen voor. De beweging stelt dat, om klimaatopwarming te beperken tot 2 graden, de uitstoot van CO2met ongeveer 25% moet afnemen tegen 2030 en met ongeveer 85% tegen 2050. De beweging roept op nu ingrijpende en structurele maatregelen te nemen op lokaal, Europees en mondiaal niveau om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen.
Het kabinet ziet het als haar plicht om bij te dragen aan de mondiale klimaatopgave en om een leefbare toekomst voor onze volgende generatie veilig te stellen. Ik onderschrijf de oproep van de beweging Scientists4Climate om structurele maatregelen te nemen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren en daarmee de opwarming van de aarde zo veel mogelijk, en maximaal met 2 graden, te beperken. Het kabinet zet in lijn met het regeerakkoord in op een ambitieuze klimaatambitie van 49% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Daarnaast bevat de klimaatwet een ambitiedoel van 95% reductie in 2050 (t.o.v. 1990). Deze ambitiedoelstellingen voor 2030 en 2050 zijn daarmee zelfs hoger dan de beweging Scientsist4Climate voorstelt.
Daarnaast stelt de beweging dat het economisch gezien veel voordeliger is om nu actie te ondernemen, omdat de kosten van niets doen op langere termijn hoger liggen dan de investeringen die nodig zijn om de uitstoot af te nemen. Ik ben het er mee eens dat niets doen kosten op de langere termijn meebrengt. Daarom is het kabinet al begonnen om de doelen voor 2030 en 2050 te realiseren. Dat is, zoals ook de oproep bepleit, ook goed voor onze economie en brengt kansen voor onze economie, welvaart en duurzame verdienvermogen. Door een ambitieus klimaatbeleid bouwen we een voorsprong op ten opzichte van andere landen en kunnen we nieuwe ideeën en technologieën ontwikkelen om die vervolgens te exporteren. Daarmee werken we tegelijkertijd aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor duurzame, innovatieve activiteiten.
Daarbij vraagt de beweging expliciete aandacht voor een rechtvaardige verdeling van de kosten en opbrengsten van de transitie. Het kabinet staat ervoor dat de transitie haalbaar en betaalbaar is. We zorgen daarbij dat iedereen een eerlijke bijdrage levert aan de kosten van de transitie, zodat iedereen de transitie kan meemaken.
Erkent u het wetenschappelijke karakter van deze oproep door ruim 3.200 Belgische wetenschappers en academici? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het positief dat deze ruim 3.200 wetenschapers en academici de klimaatstakers een hart onder de riem steken door te schrijven: «De bevolking komt massaal op straat om meer klimaatambitie te eisen van de overheid. Op basis van de feiten kunnen we als wetenschappers enkel besluiten: de actievoerders hebben groot gelijk»? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat ook wetenschappers zich actief in het publieke debat mengen, onder andere door steun te geven aan de jongeren die zijn gaan demonstreren voor klimaat.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de ongeveer 3.200 Belgische wetenschappers en academici kennelijk lijnrecht staan tegenover onder andere u beiden16 17, aangezien u in ide artikelen stelt dat de klimaatstakers gewoon naar school moeten gaan om vanuit de schoolbanken aan te blijven zien hoe volwassenen hun toekomt verpesten?18 19
Voor deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Beertema en Kops (PVV) over het bericht «Slob: leerplicht gaat vóór klimaatspijbelen», waar de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs nader is ingegaan op dit onderwerp (2019D07892, verstuurd op 26 februari 2019).
Erkent u dat u met dergelijke uitspraken20 21 de indruk wekt dat u de urgente boodschap van de klimaatstakers nog niet volledig begrepen heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met uw Belgische collega’s in overleg te treden om de oproep van de wetenschappers en academici te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet internationaal en Europees in op een ambitieus energie- en klimaatbeleid. Ik ben hierover veelvuldig met mijn Europese collega’s, waaronder ook mijn Belgische collega’s, in overleg. Nederland pleit in deze gesprekken voor een ambitieuze internationale en Europese klimaatagenda, door onder meer de Europese reductiedoelstelling voor 2030 te verhogen naar 55% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Mocht een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan zal Nederland er naar streven om met gelijkgestemde Noordwest-Europese landen tot ambitieuzere afspraken te komen.
Bent u bereid om naar aanleiding van de oproep «Versterk de klimaatambities!» de Nederlandse klimaatambities te versterken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet nodig, want de beweging Scientists4Climate hanteert lagere doelen voor 2030 en 2050 dan het kabinet.
De Daglichtkas |
|
Arne Weverling (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de prijswinnende Daglichtkas voor de glastuinbouw, een zonvolgend zon-thermisch systeem met dubbelglas met lenzen voor brandpuntfocus?1
Ja.
Bent u bekend met de ontstaansgeschiedenis van het missiegedreven innovatieprogramma Kas als Energiebron (sinds 2008) en het belang dat deze innovatie kan hebben voor de energietransitie in de glastuinbouw, namelijk een potentieel van enkele honderden hectares sierteelt waarbij de bedrijven een energiebesparing van 50–100% kunnen realiseren?
Ja.
Kunt u aangeven waarom technieken zoals de Daglichtkas niet meer onder de Stimuleringsmaatregel Duurzame Energieproductie (SDE+) vallen?
Het doel van de SDE+-regeling is een kosteneffectieve uitrol van hernieuwbare energie. Belangrijk hierbij is dat de onrendabele top van een techniek goed kan worden bepaald en dat deze passend is voor ingediende projecten. De daglichtkas kon gebruik maken van de categorie zonthermie in de SDE+-regeling. Alle toepassingen binnen dezelfde categorie hebben hetzelfde subsidiebedrag. De daglichtkas wijkt echter sterk af van de meeste zonthermiesystemen. Uit de projectinformatie bij subsidieaanvragen voor de daglichtkas bleek dat de kans op overstimulering reëel is: de daglichtkas zou met minder subsidie toe kunnen om de onrendabele top te dekken. Vandaar dat de daglichtkas sinds 2018 niet langer wordt toegestaan binnen de categorie zonthermie.
Kunt u aangeven op welke wijze er contact is geweest met de glastuinbouwsector over dit onderwerp en op welke wijze er destijds – met relevante partijen uit de sector – is geanticipeerd op het vroegtijdig uitsluiten van technieken als de Daglichtkas voor het in aanmerking komen van ondersteuning vanuit de SDE+?
Nadat een aanvraag voor een Daglichtkas was afgewezen, is voor het openstellen van de najaarsronde SDE+ 2018 gesproken met LTO Glaskracht en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over de definitie van zonthermie in relatie tot de toepassing in kassen en is door de sector informatie aangeleverd aan PBL. PBL heeft op basis van deze informatie alleen indicatieve berekening kunnen maken. Nader onderzoek naar de systeemgrenzen en de onderhoudskosten evenals verifiëren van de aangeleverde data, is noodzakelijk om tot een betrouwbaar basisbedrag te komen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn geweest van het uitsluiten van genoemde technieken voor ondersteuning vanuit de SDE+ op het gebied van investeringen en de energietransitie in het algemeen? Zo ja, hoe beoordeelt u de door u genoemde gevolgen? Zo nee, waarom niet?
De energietransitie en klimaatopgave vraagt inspanningen van alle sectoren en biedt kansen voor investeringen in innovatieve technieken die hier aan bij kunnen dragen. In het bredere kader van de energietransitie zijn de gevolgen van het niet opnemen van zonthermie voor kassen in de SDE+ 2019 beperkt. De glastuinbouw is echter een belangrijke sector met grote kansen en ideeën om te verduurzamen. Het is hierbij wenselijk als innovatieve concepten in de glastuinbouw gestimuleerd kunnen worden, maar dit moet wel zorgvuldig en kosteneffectief gebeuren om de energietransitie betaalbaar te houden.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat genoemde innovaties kunnen doorgroeien, zeker met het oog op de energietransitie en innovatie in het algemeen, en kunt u toelichten hoe men innovaties als de Daglichtkas in dit kader ziet?
Ja, het is wenselijk dat innovaties als de daglichtkas kunnen doorgroeien. In mijn voorbereidingen voor de vormgeving van de SDE++ 2020 zal ik de toepassing van zonthermie in kassen als specifiek aandachtspunt meenemen.
Vorderingen van de Belastingdienst inzake schadevergoedingen gaswinningsschade |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat een ondernemer schadeloos gesteld is voor gaswinningsschade, maar dat de Belastingdienst direct een deel van de schadeloosstelling opeist? Zo ja, wat is uw reactie?
Ik kan niet inhoudelijk reageren op een niet nader beschreven situatie. Wel kan ik enige achtergrond schetsen over de fiscale gevolgen van schadeloosstelling voor ondernemers.
De vergoeding die een ondernemer ontvangt ter compensatie voor inkomensschade door aardbevingen is belast als winst uit onderneming. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een vergoeding voor inkomensderving omdat als gevolg van herstelwerkzaamheden de ondernemer een paar dagen de onderneming heeft moeten sluiten. Deze vergoeding is een directe compensatie voor de anders genoten winst. Het is dan ook logisch dat deze vergoeding op eenzelfde wijze in de belastingheffing wordt betrokken.
Daarnaast kan een ondernemer vergoeding ontvangen voor fysieke schade door bodembeweging aan een bedrijfspand. De ontvangen vergoeding behoort dan tot het ondernemingsvermogen van deze ondernemer. Deze vergoeding is belast als winst uit onderneming. Tegenover het belasten van deze vergoeding staat echter ook de aftrek van de kosten die de ondernemer maakt om de schade te herstellen, waardoor in beginsel geen fiscale schade optreedt. Indien het bedrijfspand is afgewaardeerd vanwege de schade, dan kunnen de kosten van herstel geactiveerd worden. Onder voorwaarden kan op een ontvangen schadevergoeding de herinvesteringsreserve worden toegepast, zodat er geen acute belastingheffing plaatsvindt.
Tot slot merk ik op dat in het kader van publieksvoorlichting op de website van de Belastingdienst een publicatie is opgenomen over de fiscale behandeling van de compensatieregelingen van zowel particulieren als ondernemers: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/koopwoning/content/belasting-schadevergoeding-aardbeving-groningen. Deze informatie sluit aan bij hetgeen hiervoor is opgemerkt.
Staat u nog achter de woorden: «(i)k deel de mening dat de financiële positie van een persoon na schadeloosstelling hetzelfde (of in elk geval niet slechter) zou moeten zijn als in de situatie waarin die schade niet zou hebben plaatsgevonden. Een schadeloosstelling is bedoeld om alle schade te compenseren die uit een voorval, bijvoorbeeld gaswinning, voortvloeit»? Kunt u toelichten of deze mening alleen voor de financiële positie van een persoon geldt of ook voor de financiële positie van een onderneming?1
Ik sta nog steeds achter deze woorden. Het gangbare uitgangspunt in het schadevergoedingsrecht is dat degene die schade is toegedaan in de toestand moet worden gebracht waarin hij/zij zou verkeren als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Dit geldt zowel voor particulieren als ondernemers. De financiële positie van een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon zou na schadeloosstelling hetzelfde moeten zijn als de situatie waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden, of in ieder geval niet slechter.
Wordt er bij de opbouw van de schadevergoeding rekening mee gehouden dat er na uitkering direct een deel naar de fiscus zal moeten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe werkt dit precies?
Ik heb van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) begrepen dat in het geval dat een vergoeding voor schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en/of de gasopslag Norg leidt tot fiscale gevolgschade, aan de TCMG vergoeding van deze schade kan worden verzocht. De TCMG werkt op dit moment aan een methodiek om fiscale gevolgschade te vergoeden. Zodra deze vastgesteld is, zal de TCMG hierover publiceren.
Heeft u zicht op het aantal schadevergoedingen waarover de Belastingdienst belasting int?
Nee. Dit houdt de Belastingdienst niet bij.
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor ondernemers met aardbevingsschade zijn (bij wie de Belastingdienst een deel van de schadevergoeding als belasting int) en kunt u aangeven of deze ondernemers wel verder kunnen met hun onderneming?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen ondernemers, buiten de hardheidsclausule, een procedure opstarten waarbij zij vrijstelling krijgen voor deze belastinginning? Zo ja, welke?
Nee, er bestaat geen mogelijkheid voor ondernemers om uitgezonderd te worden van belastingheffing. Echter, gelet op de beantwoording op vraag één en twee bestaat hier ook geen noodzaak toe.
Ter volledigheid wil ik graag enige duiding geven over de hardheidsclausule. Een beroep op de hardheidsclausule zou per individueel geval moeten worden beoordeeld. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen dat de wet een onvoorziene en ongewenste uitwerking heeft voor belastingplichtige en het aannemelijk is dat als deze onvoorziene uitwerking bekend was geweest bij de totstandkoming van de wet, de wetgever ervoor zou hebben gekozen de wet anders vorm te geven. Daar is in dit geval geen sprake van.
Vindt u het rechtvaardig dat de erkenning van aardbevingsschade alsmede de toekenning van de schadevergoeding geregeld is en er bijna per ommegaande een belastingaanslag opgelegd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in het beeld dat er per ommegaande belastingaanslagen worden opgelegd bij de uitkering van schadevergoedingen. In het algemeen geldt dat vergoedingen in de privésfeer voor schade niet worden aangemerkt als voordelen uit een bron van inkomen. Mits de vergoedingen niet zien op inkomensschade zijn deze dus niet belastbaar in box 1. Het bedrag van de schadevergoedingen kan – afhankelijk van het moment van besteding van die vergoedingen – op de peildatum, 1 januari van de kalenderjaren na het jaar van ontvangst van de vergoedingen, wel deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3.
Voor zover de rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen (in 2019 zonder fiscale partner € 30.360, bij fiscale partners € 60.720) is belasting verschuldigd. Ook de rechten op schadevergoedingen kunnen op de peildatum deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. De oorzaak en het doel van de schadevergoeding spelen daarin geen rol. Het feit dat de Belastingdienst deze schadevergoedingen belast past binnen de hiervoor beschreven systematiek en is in eerdere antwoorden op vragen van de leden Beckerman (SP) en Nijboer (PvdA)2 medegedeeld.
Bent u bereid schadevergoedingen voor aardbevingsschade uit te zonderen van de vermogensbelasting om daarmee ondernemers en huishoudens een nieuwe start en dus een toekomst te gunnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren?
Zoals aangegeven in eerdere antwoorden op vragen van de leden Beckerman (SP) en Nijboer (PvdA)3, is het kabinet niet voornemens om specifiek fiscaal beleid vast te stellen voor de gevolgen van de aardbevingsschade. Dit is niet noodzakelijk, aangezien de schadevergoedingen – die inclusief fiscale gevolgschade worden uitgekeerd – gedupeerden in de toestand brengen waarin zij verkeerden voordat de aardbevingsschade was ontstaan.
Hoeveel gemeenten hebben maatregelen getroffen om mensen met een uitkering niet te korten na schadeloosstelling, welke gemeenten zijn dat en kunt u ministerieel regelen dat mensen na schadeloosstelling niet gekort worden op hun uitkering en/of verschillende toeslagen?2
Ik beschik niet over informatie hoeveel gemeenten maatregelen hebben getroffen om mensen met een bijstandsuitkering niet te korten in verband met het ontvangen van een schadeloosstelling in het kader van de schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning in Groningen. Wel ben ik door de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum geïnformeerd over het voornemen dit te doen.
In de Participatiewet geldt dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden meegerekend om het recht en de hoogte van de bijstand te bepalen. Het betreft hier de zogenaamde middelentoets. In de ministeriële regeling Participatiewet is een aantal specifieke vergoedingen voor materiële en immateriële schade op centraal niveau uitgezonderd van de middelentoets voor de bijstand. Voor aardbevingsschade door bodembeweging als gevolg van gaswinning in Groningen bestaat er op dit moment géén centraal voorgeschreven uitzondering. Voor vergoedingen die niet bij de genoemde ministeriële regeling zijn uitgezonderd, geldt dat de gemeenten de expliciete bevoegd- en verantwoordelijkheid hebben om specifieke vergoedingen voor materiële en immateriële schade toch uit te zonderen van de middelentoets van de bijstand indien zij dit in individuele gevallen uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord achten («maatwerkbeginsel»).
Erkent u dat het beeld ontstaat dat de overheid baat heeft bij de schadevergoedingen omdat zij die fiscaal kan belasten? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet zo zou zijn?
Nee. Ik erken het ontstaan van dat beeld niet, omdat uitgekeerde schadevergoedingen op zichzelf niet worden belast.
Kunt u toelichten welke logica er schuilt in het belasten van vergoedingen die compenseren voor hoge kosten – in dit geval aardbevingsschade door de gaswinning – terwijl de compensatie allesbehalve uit luxe of rijkdom is ontstaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welk bedrag de belastinginkomsten over de compensatie bij aardbevingsschade zijn geraamd?
Nee. Er is geen raming gemaakt over eventuele belastinginkomsten die verband houden met uitbetaalde schadevergoedingen.
Slecht geïsoleerde particuliere huurwoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat de staat van onderhoud van huurwoningen in de commerciële huursector ondermaats is en dat particuliere huurwoningen vaak slecht geïsoleerd zijn?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja ik ken het bericht dat de staat van onderhoud van huurwoningen in de commerciële huursector ondermaats zou zijn en dat particuliere huurwoningen vaak slecht geïsoleerd zouden zijn. Voor een reactie daarop verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 4, 6 en 7.
Wat is uw reactie op het Meldpunt Energiealarm van de Woonbond, waar al vele honderden meldingen zijn binnengekomen? Bent u bekend met het door de SP opgestarte meldpunt, waar het óók nog honderden klachten regent van huurders die de rekening niet kunnen betalen maar ook niet kunnen isoleren?
Ik ben bekend met beide Meldpunten. Ik juich elk initiatief toe dat leidt tot een duidelijker beeld van de opgaven in de huursector.
Klopt het dat één op de vijf commerciële huurwoningen een onzuinig energielabel heeft (F of G)? Kunt u een overzicht geven van de energielabels uitgesplitst in 4 categorieën: 1) sociale huurwoningen van corporaties; 2) sociale, particuliere huurwoningen; 3) particuliere huurwoningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens; 4) huurwoningen van corporaties met een huurprijs boven de liberalisatiegrens?
De meest recente gepubliceerde informatie is opgenomen in de Monitor Energiebesparing Gebouwde Omgeving 2017. Deze door RVO verzorgde publicatie is in december 2018 beschikbaar gekomen.
Uit deze publicatie blijkt de volgende verdeling van energielabels:
Energielabel
Sociale huur
Koop
Particuliere verhuur
Totaal
A
5%
16%
13%
14%
B
17%
16%
13%
16%
C
35%
28%
22%
28%
D
22%
15%
17%
17%
E
10%
10%
12%
10%
F
5%
8%
10%
8%
G
2%
7%
12%
7%
Mij is geen uitsplitsing naar huurprijzen in de woningvoorraad van commerciële verhuurders bekend.
Voor alle segmenten in de woningvoorraad – koop, sociale huur, particuliere huur – geldt dat naarmate de woning ouder is het definitief label vaker F of G is. En omgekeerd hebben woningen van recenter datum vaker een definitief label A of B. Op dit moment zijn er geen gegevens beschikbaar over de mate van onderhoud en isolatie van de woningen anders dan het energielabel. In de tweede helft van 2019 komen resultaten beschikbaar van de Energiemodule bij het WoONonderzoek Nederland. Dit betreft ook technische metingen van een groot aantal woningen (5.000). Bij de analyses zal ik aandacht laten besteden aan de onderverdeling naar diverse verhuurders en huurprijssegmenten en de diverse kwaliteitselementen van de woningen. Zodra de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u bereid de huurprijzen van woningen met de slechtste energielabels te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
De huurregelgeving is zodanig opgezet dat daarmee rekening wordt gehouden met de verschillende posities in de naar hun aard verschillende huursectoren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde gereguleerde sector en de geliberaliseerde sector, wat in hoofdzaak de toepasselijkheid van de regelgeving inzake de jaarlijkse huurverhoging, de maximale huurprijzen betreft en de rol van de huurcommissie.
In alle sectoren is het mogelijk om huurprijzen van woningen te bevriezen en zelfs te verlagen indien de woning ernstige gebreken vertoont zoals tocht-, vochtklachten of een slecht functionerende cv-installatie. Huurders van woningen in alle sectoren kunnen zich hiervoor wenden tot de rechter. De huurder in de gereguleerde sector kan zich hiervoor ook wenden tot de huurcommissie.
Daarnaast hebben alle huurders een wettelijk initiatiefrecht: zij kunnen het initiatief nemen om de verhuurder te verplichten om voorzieningen uit te laten voeren om de energieprestatie te verbeteren. Het gaat hier om een aantal maatregelen benoemd in artikel 7: 243 BW. Kortweg omschreven gaat het daarbij om het aanbrengen van isolatie en het vervangen van een verouderde cv-ketel.
Het ontwerpKlimaatakkoord besteedt aandacht aan huurprijsregelgeving die leidt tot een relatie van de huurprijs met de energetische kwaliteit van een huurwoning. In de brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 32 813, nr. 263) heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven, dat het ontwerpKlimaatakkoord ter doorrekening is doorgezonden naar het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB), om te zien of hiermee de ambitie van het kabinet kan worden waargemaakt.
In deze brief heeft hij ook aangegeven dat het kabinet na de doorrekening het integrale pakket van maatregelen aan uw Kamer zal voorleggen.
Hoe ziet de kwaliteit van huurwoningen in de commerciële sector eruit? Kunt u aangeven hoe de verhouding is tussen de mate van isolatie, de leeftijd van de woningen en de mate van onderhoud van de commerciële huurvoorraad?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier(en) kunnen huurders in de commerciële sector ervoor zorgen dat zij beter geïsoleerde woningen krijgen zonder daar een buitensporig hoge huurprijs voor te hoeven betalen, aangezien deze huurders nagenoeg geen toegang tot de Huurcommissie hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat huurders van alle huursectoren dezelfde huurrechten en huurprijsbescherming verdienen? Zo ja, wanneer gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, wat is uw rechtvaardiging om huurders in de commerciële huursector minder rechten toe te kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat de afspraak, dat in 2022 corporatiewoningen gemiddeld energielabel B moeten hebben, gehaald worden zonder dat huurwoningen met een slecht energielabel worden verkocht om het gemiddelde op die manier op te krikken?2
Zoals ook uit de brief over de uitvoeringsagenda van het Energie akkoord TK (Kamerstuk 30 196, nr. 573) mag blijken verwacht het kabinet dat de corporatiesector de doelstellingen uit het Energieakkoord gaat halen.
Deze doelstellingen zijn geformuleerd voor het totaal van de sector. Ik verwacht niet dat deze doelstelling haalbaar is met de in de vraag geschetste manier. De aantallen verkochte woningen (zie ook vraag3 zijn te klein om een significante daling van de gemiddelde Energie-Index van ruim 2,2 miljoen corporatiewoningen te realiseren.
Welke energielabels hadden corporatiewoningen die zijn verkocht sinds de verplichting van het energielabel in 2015 tot en met 2018? Welke conclusies kunt u hieruit trekken?
In de periode 2014–2016 zijn per saldo 33.000 woningen door corporaties verkocht aan particulieren. De woningen die in 2016 werden verkocht hadden gemiddeld label C. Dit duidt erop dat de energie-index van verkochte woningen energetisch nauwelijks verschillen van het gemiddelde van de woningvoorraad van de corporaties. Cijfers uit andere jaren zijn mij niet bekend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle huurwoningen goed geïsoleerd worden of blijven zonder dat huurders daarvoor de hoofdprijs moeten betalen omdat de energierekening al met 290 euro gemiddeld stijgt dit jaar? Wat wordt in de tussentijd gedaan voor huurders die buiten hun schuld om met zulke hoge energierekeningen worden opgezadeld?3
Inzake het laten isoleren van huurwoningen zijn diverse huurmaatregelen van belang. Verhuurders kunnen hun investeringen in isolatie terugverdienen door een hogere huurprijs, mits over de daarmee gepaard gaande woningverbetering overeenstemming wordt bereikt met de huurder. Voor alle huurders geldt voorts, dat zij een wettelijk initiatiefrecht op grond van artikel 7: 243 BW. Hierop ben ik al ingegaan bij mijn beantwoording van vragen 4, 6 en 7.
In mijn brief van 22 februari 2019 ben ik ingegaan op de relatie tussen verduurzaming en betaalbaarheid. Daarin gaf ik aan dat Aedes en de Woonbond in het Sociaal Huurakkoord een voorstel gedaan voor de betaalbare verduurzaming van huurwoningen. De komende tijd zullen zij de tabel uit het akkoord voor een redelijke huurverhoging na verduurzamingsinvesteringen door corporaties nader uitwerken, gebaseerd op de reële gemiddelde besparing op de energielasten. Uitgangspunt van Aedes en de Woonbond is dat de gemiddelde besparing op de energierekening van dat moment, de normatieve vergoeding die in de huur zal kunnen worden verrekend overtreft. In samenhang met voorstellen naar aanleiding van het concept-Klimaatakkoord, zal ik daarom kijken naar hoe een dergelijke tabel in de praktijk toegepast kan worden.
Hoeveel verhuurders staan nu op de wachtlijst sinds de STEP-regeling halverwege 2018 op bleek te zijn, en hoeveel daarvan zijn commerciële verhuurders? Welke alternatief voor de STEP-regeling is er en hoeveel geld is daarmee gemoeid in vergelijking tot de STEP-regeling?4
Per eind februari 2019 stonden 219 aanvragers op de STEP-wachtlijst, waarvan 48 commerciële verhuurders. Als alternatief voor de STEP-regeling geldt per 1 februari 2019 voor heffingsplichtige verhuurders de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming. Het budget is voor de jaren 2019–2021: cumulatief € 156 miljoen, met een maximum van € 78 miljoen in 2019 en 2020 en vanaf 2022 structureel € 104 miljoen. Dat betekent dat het budget, zeker na 2022 vergelijkbaar is met de STEP-regeling. Deze had een budget van 395 miljoen in vijf jaar.
Bent u bereid om subsidiemogelijkheden te bieden voor de particuliere huursector en corporatiesector met huurprijzen boven de liberalisatiegrens? Zo nee, waarom niet?
Het ontwerpKlimaatakkoord besteedt aandacht aan diverse mogelijke maatregelen. In de brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 32 813, nr. 263) heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven, dat het ontwerpKlimaatakkoord ter doorrekening is doorgezonden naar het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB), om te zien of hiermee de ambitie van het kabinet kan worden waargemaakt.
In deze brief heeft hij ook aangegeven dat het kabinet na de doorrekening het integrale pakket van maatregelen aan uw Kamer zal voorleggen. Pas daarna is dan ook besluitvorming aan de orde over eventuele subsidiemogelijkheden.
De NAM die de uitspraak van de Arbiter Bodembeweging niet uitvoert |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe kan het zijn dat u niet op de hoogte bent van de huidige situatie omtrent oude schades, zoals u aangaf tijdens het debat over de afhandeling van schade en de versterkingsoperatie Groningen vanwege de gaswinning op 16 januari 2019, terwijl u wel verantwoordelijk bent? U houdt dat toch met de commissaris van de Koning nauwlettend in de gaten? U hoort toch te weten dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zich nog steeds niet conformeert aan uitspraken van de Arbiter Bodembeweging?
Ik heb tijdens het debat op 16 januari 2019 aangegeven nogmaals uit te zoeken in hoeverre de NAM zich houdt aan de afspraken van de arbiter.
In de samenwerkingsafspraken van 8 maart 2016 tussen de NAM, de Minister van Economische Zaken en NCG is vermeld dat gedupeerden een geschil kunnen voorleggen aan de Arbiter Bodembeweging. De regels voor deze geschilbeslechtingsprocedure zijn neergelegd in het Reglement Arbiters Bodembeweging. In een geschilbeslechtingsprocedure heeft de NAM op grond van het Reglement het recht om haar zienswijze naar voren te brengen. Voorts is in de samenwerkingsafspraken van 8 maart 2016 overeengekomen dat de NAM in beginsel uitvoering geeft aan de uitspraken van de arbiter. Dit betekent ook dat de NAM de mogelijkheid heeft om een uitspraak van de arbiter naast zich neer te leggen.
De Arbiter Bodembeweging en de NAM hebben laten weten dat de NAM tot op heden in één zaak fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. NAM heeft overigens in dit geval met de schademelder een regeling getroffen die financieel aansluit bij het door de arbiter vastgestelde schadebedrag. In andere zaken heeft de NAM tot dusver altijd uitvoering gegeven aan de uitspraken van de arbiter.
Bent u ermee bekend dat in januari 2018 mw. K. een bedrag van € 10.000 als voorschot kreeg van het Centrum Veilig Wonen (CVW)?
Ik heb uw Kamer toegezegd signalen over het niet opvolgen van uitspraken van de Arbiter Bodembeweging door de NAM, onder de aandacht van de NAM te brengen. Dat heb ik ook in dit geval gedaan. Inmiddels is in deze zaak algehele overeenstemming bereikt tussen de NAM en de betreffende bewoner over het schadebedrag. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Bent u ermee bekend dat deze mevrouw toen al langdurig op geld wachtte en al maanden brood met pindakaas at?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat dit het gevolg was van de NAM die niet betaalde, terwijl de Arbiter Bodembeweging uitspraak had gedaan? Bent u ermee bekend dat de schade die deze mevrouw heeft nu, weer een jaar later, nog steeds niet is vergoed? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u zaak 17-1510, een dossier in het buitengebied, waarin de Arbiter Bodembeweging uitspraak deed in het voordeel van de schademelder?
Ik heb mij laten informeren over zaak 17-1510. Het betreft de zaak die ook wordt beschreven in het antwoord op vraag 1. De Arbiter Bodembeweging heeft aangegeven tot op heden bekend te zijn met enkel één zaak waarbij de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Bent u ermee bekend dat de NAM deze uitspraak naast zich neer legt? Bent u ermee bekend dat dit vaker voorkomt? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 5.
Kent u zaak 16-0055, een dossier waarbij mede als gevolg van onenigheid tussen de NAM en de Arbiter Bodembeweging de ondertekening van de mondeling overeengekomen vaststellingsovereenkomst met ruim drie maanden werd vertraagd en waarbij de ondertekening uiteindelijk bijna anderhalf jaar nadat de arbiter uitspraak had gedaan (waarin de NAM werd opgedragen alle gemelde schade te vergoeden) plaatsvond? Wat is hierop uw reactie?
Ik heb mij laten informeren over zaak 16-0055. Partijen hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt en er is opvolging gegeven aan de gemaakte afspraken. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Is u bekend dat de NAM haar juridische afdeling regelmatig brieven laat sturen naar de Arbiter Bodembeweging waarin staat dat de Arbiter bepaalde typen schade niet mag beoordelen onder het bewijsvermoeden en indien de Arbiter dit wel doet, zij de uitspraak naast zich neer legt? Wat vindt u hiervan?
NAM kan ten aanzien van een concreet geschil een standpunt innemen ten aanzien van het al dan niet van toepassing zijn van het bewijsvermoeden. NAM doet dit door het geven van een zienswijze ten aanzien van het geschil. Dit kan op grond van het Reglement Arbiters Bodembeweging mondeling, tijdens een hoorzitting, maar ook schriftelijk. Voorafgaand aan de behandeling van een geschil door de Arbiters Bodembeweging beoordeelt de arbiter of een geschil in aanmerking komt voor geschilbeslechting door de arbiter (ontvankelijk is). NAM kan bij de Arbiter (schriftelijk) aangeven dat het van oordeel is dat een geschil naar haar oordeel niet ontvankelijk is. Het is uiteindelijk aan de arbiter om, onder toepassing van het Reglement Arbiters Bodembeweging, te beoordelen of een geschil ontvankelijk is
Is u bekend dat de NAM bij arbitragezaken vaak kiest voor een niet-constructieve houding?
Zie antwoord vraag 1.
Wist u bijvoorbeeld dat vertegenwoordigers van de NAM tijdens dergelijke zaken laten merken waar een Arbiter Bodembeweging wel iets van mag vinden en waar de Arbiter niks van mag vinden? Wist u dat de NAM aanstuurt op een extra deskundige, dat de NAM aanstuurt op een herzitting of dat de NAM probeert de schikkingen zo laag mogelijk te houden en dat er dus van ruimhartigheid geen sprake is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Weet u dat de NAM schades als gevolg van verzakkingen door gaswinning pertinent ontkent en uitsluit? Wat is daarop uw reactie?
Het is aan de arbiter die – na het horen van de zienswijze van partijen en eventuele adviezen van door de Arbiter geraadpleegde deskundigen – een oordeel geeft over de vraag of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld.
Is u bekend dat de NAM mensen regelmatig oplegt zelf een deel van het schadeherstel te betalen? Wat is hierop uw reactie?
Indien een zaak aan de Arbiter Bodembeweging wordt voorgelegd, is het de arbiter die hierin uitspraak doet. NAM kan een bewoner niet opleggen zelf bepaalde schades te vergoeden. Indien bewoner van mening is dat de uitspraak van de arbiter niet aansluit bij hetgeen waar hij of zij recht op heeft, staat ook de weg naar de rechter open.
Bent u ermee bekend dat het idee bestaat dat in geval van schadeherstel door het CVW naar aanleiding van een Arbiteruitspraak er sprake is van een vergelijkbare situatie als bij versterking, waarbij de NAM de begroting van de aannemer ter discussie stelt, en daarmee de kwaliteit van het schadeherstel probeert te verlagen? Bent u ermee bekend dat dit gebeurt ondanks dat het anders is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst?
Ik ben hier niet mee bekend. NAM sluit, naar aanleiding van de uitspraak van de arbiter, een vaststellingsovereenkomst met de gedupeerde. De vaststellingsovereenkomst wordt uitgevoerd. Wanneer wordt gekozen voor schadevergoeding in geld gaat de NAM daarbij uit van het door de arbiter in zijn uitspraak vastgestelde schadebedrag of herstelmethodiek. Daarnaast heeft de arbiter sinds begin 2018 de uitspraken verduidelijkt door in de uitspraak een schadeherstelbedrag vast te stellen. Hierdoor is veel onduidelijkheid bij partijen weggenomen. Daar waar in een uitspraak geen bedrag door de arbiter is vastgelegd, ontstaat soms discussie achteraf. In dat geval kan worden verzocht om een vervolgzitting bij de arbiter, zodat deze alsnog een bedrag voor herstel kan vaststellen.
Bent u bereid per arbiteruitspraak na te gaan of de NAM die heeft uitbetaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer heeft u dit afgerond?
De Arbiter Bodembeweging geeft aan bekend te zijn met één zaak waarbij de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding om per individueel geval na te gaan of de NAM heeft uitbetaald.
Vindt u de vertraging die de NAM doet ontstaan door het niet uitvoeren van de uitspraak van de Arbiter nog steeds ongewenst? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat de NAM gaat doen wat ze moet doen?
Eerder kwam het voor dat de Arbiter Bodembeweging enkel uitspraak deed over de schadeoorzaak zonder een schadeherstelbedrag vast te stellen. Over de omvang van de schadevergoeding kon zo discussie ontstaan en daardoor mogelijk ook vertraging. De arbiter heeft begin 2018 de uitspraken verduidelijkt door in de uitspraak een schadeherstelbedrag vast te stellen. In het enkele geval dat de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit, heeft er geen vertraging opgetreden, omdat het separaat is opgelost met bewoner. Bij de Arbiter Bodembeweging zijn geen andere signalen dat de NAM in meer zaken geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter
Bent u bereid over te gaan op een generaal pardon voor de mensen die nog onder de oude schades vallen? Zo nee, waarom niet?
NAM heeft alle gedupeerden die schade hebben gemeld voor 31 maart 2017 een aanbod gedaan. Indien deze gedupeerden zich niet konden vinden in het aanbod dat is gedaan, hebben zij zich tot 1 september 2018 kunnen wenden tot de Arbiter Bodembeweging voor geschilbeslechting. Dit is ook gebeurd. Een generaal pardon is niet aan de orde voor de betreffende gedupeerden, aangezien hun melding nog door de arbiter behandeld wordt. Ik heb aangegeven te zullen volgen hoe deze behandeling van zaken door de arbiter verloopt.
Een studie betreffende methaanlekkages bij oude en verlaten gaswinningsputten |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de studie «Occurrence and fate of methane leakage from cut and buried abandoned gas wells in the Netherlands»?1 Wat is uw mening ten aanzien van deze studie?
Ik ben op de hoogte van deze studie, die door de Universiteit van Utrecht (UU) is uitgevoerd. De meetmethode van UU is belangrijk om gasconcentraties in de bodem te detecteren, maar nog onvoldoende gevalideerd om de omvang van een methaanlekkage goed te kunnen bepalen. Dit wordt ook door de UU zelf aangegeven in deze studie. Verder onderzoek en toepassing kan er mogelijk toe leiden dat deze meetmethode in de toekomst ook geschikt wordt om de omvang van de lekkages te bepalen.
Onderschrijft u de in de genoemde studies omschreven risico’s zoals bodemvervuiling en explosies?
Ja, ik onderschrijf dat er risico’s bestaan bij het vrijkomen van methaan uit een verlaten gasput. Het is wel belangrijk om een onderscheid te maken tussen het risico zoals zich dat nu voordoet en het mogelijke toekomstige risico. Het huidige risico is bijzonder klein. Immers, de door NAM gemeten methaanlekkage bij de verlaten put in Monster is dusdanig gering dat het huidige risico voor mens en milieu zeer klein is. Hoe dit risico zich over een lange periode kan ontwikkelen is nog relatief onbekend. SodM zal dit verder onderzoeken om de nazorg van afgesloten putten ook op lange termijn goed te kunnen borgen.
Heeft u contact gehad met de onderzoekers?
Ja, ik ben op de hoogte gesteld van dit onderzoek en de resultaten hiervan.
Wat gaat u doen met de uitkomsten van deze studie?
Ik wil de monitoring van gesloten putten verbeteren. In de Nederlandse mijnwetgeving is er geen voorschrijvende verplichting om putten te monitoren, nadat ze buiten gebruik gesteld zijn. Wel is er de zorgplicht voor de mijnbouwonderneming als vergunninghouder (Mijnbouwwet Art. 33), waar de houder alle maatregelen neemt die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om te voorkomen, dat door de activiteiten onder de vergunning nadelige gevolgen voor mens en milieu worden veroorzaakt.
SodM houdt toezicht op de zorgplicht die rust bij het mijnbouwbedrijf om putten volledig en duurzaam afgesloten achter te laten. SodM houdt bovendien toezicht op de putontwerpen bij aanleg, de technische staat van putten tijdens productie, en het proces van het verlaten van de putten.
Het opsporen en vroegtijdig signaleren van eventuele lekkages van verlaten putten verdient meer aandacht nu in de toekomst steeds meer putten verlaten zullen worden. In 2017 heeft SodM daarom de opdracht gegeven aan TNO en ECN om te beginnen met het ontwikkelen van een meetprotocol voor het opsporen van lekkages bij verlaten putten. De eerste testmetingen zijn aan de oppervlakte uitgevoerd door middel van pluimmetingen, waarbij geen methaanemissies uit verlaten putten zijn geconstateerd. SodM wil dit verder onderzoeken om de nazorg van afgesloten putten ook op lange termijn goed te kunnen borgen.
Bent u het met de onderzoekers eens dat meer studie nodig is naar de gevaren van verlaten winningsputten?
Ja. De onderzoekers concluderen overigens ook dat meer studie nodig is naar de methodes om de hoeveelheden gelekt gas te kwantificeren. SodM ontwikkelt in samenwerking met TNO en ECN een meetprotocol voor het detecteren van lekkages bij verlaten putten.
Bent u ervan op de hoogte dat onder een nieuwbouwlocatie te Monster een lekkende oude gaswinningsput is ontdekt?
Ik ben op de hoogte van de lekkage bij de gaswinningsput Molenslag in Monster. SodM houdt toezicht op de herstelwerkzaamheden die NAM daar uitvoert. Op dit moment is er nog geen sprake van een nieuwbouwlocatie. De locatie is momenteel in de handen van NAM om de herstelwerkzaamheden aan de oude gasput te verrichten. Als de locatie na het uitvoeren van de werkzaamheden weer wordt overgedragen aan de gemeente Westland zal in overleg met alle partijen besloten worden of er gestart kan worden met nieuwbouw.
Is de veiligheid van de omwonenden en toekomstige bewoners gegarandeerd?
In de beantwoording van vraag 2 is reeds aangegeven dat SodM het huidige risico voor mens en milieu als zeer klein beschouwt. Hoe de risico’s zich op de lange termijn ontwikkelen is onvoldoende bekend. SodM heeft daarom nader onderzoek ingesteld in de verwachting dat een beter inzicht van mogelijk toekomstige ontwikkelingen van de risico’s ondersteunend kan zijn aan ruimtelijk beleid.
Welke acties worden ondernomen naar aanleiding van de vondst van de lekkende verlaten gaswinningsput bij Monster? Is er reeds contact geweest met andere overheden en het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM)? Zijn of worden de omwonenden en toekomstige bewoners geïnformeerd?
Na de melding van de lekkage aan SodM heeft NAM in 2018 een herstelproces in werking gezet. De NAM volgt hierbij de wettelijke Mijnbouwvoorschriften en SodM ziet daarop toe. In het kort komen deze werkzaamheden neer op het openen van de put, het verwijderen van de oude afdichtingen, het installeren van nieuwe afdichtingen conform de laatste stand van de techniek. Na afronding van dit proces zal gedurende een periode van 3 maanden gecontroleerd worden of de nieuwe afdichting volledig lekdicht is. Als dit het geval is wordt de boorlocatie terug gebracht in de oorspronkelijke staat en overgedragen aan de gemeente. SodM ziet hierop toe en monitort dat de overlast voor de omgeving binnen de wettelijke grenzen blijft. SodM bewaakt de uitvoering van het herstelproces door middel van dagrapporten en inspecties. SodM heeft regelmatig overleg met de gemeente Westland. Verder worden de omwonenden door de NAM via informatiebijeenkomsten en schriftelijke communicatie geïnformeerd, en is er contact met omwonenden via sociale media.
Welke acties zijn na de recente vondst van een andere verlaten gaswinningsput bij Sleen (Drenthe), waar methaanlekkage en vervuiling van het grondwater zijn vastgesteld, ondernomen?2
De locatie bij Sleen is een bijzondere locatie. Na een ongecontroleerde uitstroom van aardgas is in 1965 een fors drijfzand gebied ontstaan waar de boorinstallatie in gezonken is. Er is hier echter nooit gas gewonnen. NAM heeft destijds wel de ongecontroleerde uitstroom gestopt, maar dit is geen afdichting van een verlaten gaswinningsput.
Naar aanleiding van dit van dit incident heeft het Waterwinbedrijf Drenthe een monitoringsplan voor het gebied rondom betreffende locatie opgezet. Hiermee wordt de kwaliteit van het grondwater bewaakt. Deze resultaten worden ook besproken met de NAM. Zowel het Waterwinbedrijf als de NAM zijn bekend met de aanwezigheid van methaan in het grondwater bij Sleen. Het Waterwinbedrijf vindt de aanwezigheid van methaan niet zorgwekkend; methaan wordt vaker aangetroffen in grondwater en is, indien aanwezig, eenvoudig te verwijderen tijdens de waterzuivering.
Is het SODM belast met de inspectie van verlaten gaswinningsputten? Zo ja, hoe vaak en hoe worden ze geïnspecteerd? Wanneer heeft de laatste inspectie plaatsgevonden? Is aanpassing van de inspectiemethode en/of intensivering van de inspectie nodig naar aanleiding van de resultaten van deze studie?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties zijn nodig wanneer een lekkage van verlaten gaswinningsputten wordt aangetroffen? Kunt u garanderen dat de kosten daarvan worden verhaald op de vervuiler?
SodM ziet toe op de naleving van de wettelijke zorgplicht, zie ook vraag 8. Deze wettelijke zorgplicht betekent dat de vervuiler moet betalen.
Het bericht dat China geen zonne- en windenergieprojecten meer zal steunen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «China: No Wind Or Solar If It Can't Beat Coal On Price», waarin vermeld wordt dat de Chinese overheid alleen nog energieprojecten op basis van zon en wind zal steunen als de kosten even hoog of goedkoper zijn dan projecten op basis van steenkool?1
Ik heb kennisgenomen van dit artikel.
Bent u bekend met het feit dat de Chinese overheid al eerder een einde heeft gemaakt aan subsidie voor grootschalige zonne-energieprojecten?2
Ik ben er mee bekend dat de Chinese overheid in de zomer van 2018 een stop heeft gezet op de subsidiering voor de bouw van nieuwe grote zonneparken in het land en de subsidie voor lopende zonne-energie projecten fors heeft verlaagd.
Deelt u de conclusie dat de maatregel zoals bedoeld in vraag 1 een significante reductie zal opleveren in het aantal zonne- en windenergieprojecten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze conclusie niet. In de afgelopen jaren was het tempo van uitrol van zonne-energie in China ongekend hoog. Deze groei was zodanig groot dat het netwerk de aangeleverde stroom niet meer aankon. Ik heb begrepen dat de Chinese overheid daarom destijds besloten heeft de subsidiering in te perken om de groei af te remmen en niet om de sector in te perken.
Indien in China energieopwekking op basis van kolen door bovenstaande maatregelen zal toenemen, deelt u dan de conclusie dat op wereldschaal de uitstoot van CO2 aanzienlijk zal groeien? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkeling van de mondiale CO2-uitstoot is van veel factoren afhankelijk en wordt niet alleen bepaald door de ontwikkeling van de energieopwekking op basis van kolen of de subsidiering van zonne- en windenergieprojecten in China.
Het huidige beeld is dat de mondiale CO2-uitstoot tot 2030 nog licht zal blijven stijgen wanneer alle landen hun ingediende doelstellingen implementeren.
Deze stijging is wel veel minder groot dan wanneer landen geen actie zouden ondernemen.3
De verwachting is op dit moment dat China de bij de Overeenkomst van Parijs ingediende doelstellingen ruim voor het gestelde jaar van 2030 zal gaan halen. Daarmee zal de mondiale uitstoot tot 2030 minder stijgen dan in een scenario van niets doen. Het gaat dan onder andere om doelstellingen zoals het pieken van CO2-emissies in 2030, het verminderen van de CO2-intensiteit van het BBP met 60–65% in 2030, het vergroten van het aandeel niet-fossiele bronnen in het totale energieaanbod naar 30% in 2030.
Kunt u cijfermatig aangeven hoeveel energie momenteel in zowel China als in Nederland wordt opgewekt met behulp van kolen? Kunt u aangeven hoe groot voor beide landen de CO2-uitstoot is? Zo nee, waarom niet?
In Nederland werd 383 PJ steenkool gebruikt in 2017, waarvan 256,5 PJ voor elektriciteitsproductie (incl. WKK). Hiermee werd 112,6 PJ aan elektriciteit opgewekt met behulp van kolen (31.275 GWh)4. De CO2-uitstoot in Nederland in het jaar 2017 bedroeg 163,3 Mton.5
In China werd circa 80.500 PJ steenkool gebruikt in 2017, waarvan 42.900 PJ steenkool voor elektriciteitsproductie (incl. WKK). Hiermee werd 15.350 PJ aan elektriciteit opwekt (4.300.000 GWh)6. De CO2-uitstoot in het jaar 2017 in China bedroeg 10.900 Mton.7
Kunt u cijfermatig aangeven in welke mate het sluiten van alle kolencentrales in Nederland zich verhoudt tot de blijvende en waarschijnlijk groeiende CO2-uitstoot van alle thans al bestaande kolencentrales in China? Zo nee, waarom niet?
De precieze mate van CO2-reductie als gevolg van het voorgenomen verbod op het gebruik van kolen in Nederland is onzeker, omdat deze afhankelijk is van de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt. Op basis van de analyse van Frontier Economics (2018)8 is de inschatting dat uitfasering van kolen door middel van de voorgenomen wet verbod op kolen tot circa 18 Mton CO2-reductie leidt in 2030.
De CO2-uitstoot in China als gevolg van elektriciteitsproductie met behulp van kolen bedroeg in 2016 naar schatting 4.400 Mton.9
Gelet op het feit dat in 2030 alle Nederlandse kolencentrales gesloten dienen te zijn, welke energiebronnen zullen de Nederlandse kolencentrales vervangen? Is hier een plan voor? Zo ja, waar is dit te vinden?
Het voorgenomen verbod op het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie moet ertoe leiden dat er per 1 januari 2030 geen kolen meer gebruikt worden voor de productie van elektriciteit. Hiermee wordt verzekerd dat het verbod op kolen een aanzienlijke bijdrage levert aan het realiseren van de ambitie uit het klimaatakkoord van 49% CO2-reductie. Dit heeft invloed op de samenstelling van het Nederlandse productiepark. Welke energiebronnen de weggevallen productie als gevolg van het verbod zullen opvangen is afhankelijk van de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt en daarmee onzeker. Op basis van de analyse van Frontier Economics (2018) is onze inschatting dat de voorgenomen wet zal leiden tot een toename van de import en een toename van de binnenlandse productie van gas en biomassa.
Kunt u cijfermatig aangeven wat de integrale kosten zijn van het sluiten van alle kolencentrales in Nederland en de beoogde vervangende energiebronnen? Zo nee, waarom niet?
Voor de integrale kosten zijn diverse aspecten van belang, waaronder het feit dat er op dit moment sprake is van overcapaciteit op de Noordwest Europese elektriciteitsmarkt. Een separate berekening van integrale kosten is niet gemaakt. De totale maatschappelijke kosten van klimaatbeleid worden wel berekend door PBL. Het PBL heeft in hun studie kosten energie- en klimaattransitie in 2030 (update 2018) wel berekend dat de nationale kosten als gevolg van de sluiting van alle kolencentrales in 2030 € 770 miljoen bedragen. Deze nationale kosten betreffen meerkosten van productie uit gas vergeleken met kolen en betreffen de kosten voor de Nederlandse samenleving als geheel, ongeacht wie deze kosten draagt.
Kunt u cijfermatig aangeven welk effect sluiting van alle kolencentrales in Nederland op basis van de huidige door de Nederlandse regering gehanteerde klimaatmodellen op de gemiddelde temperatuur van de aarde zal hebben? Kunt u onderbouwd aangeven of dit te verwachten effect met behulp van de huidige beschikbare natuurwetenschappelijke technieken meetbaar is? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de Overeenkomst van Parijs hebben alle landen – waaronder Nederland – zich gecommitteerd aan het zo snel mogelijk omlaag brengen van mondiale emissies en aan het bereiken van een balans tussen de uitstoot en opname van broeikasgassen (klimaatneutraliteit) in de tweede helft van deze eeuw.
De inschatting is dat wanneer afzonderlijk gekeken wordt naar het voorgenomen verbod op het gebruik van kolen dit slechts en zeer klein effect zal hebben op de ontwikkeling van de gemiddelde temperatuur op aarde.
Het kabinet vindt het belangrijk – en heeft zich juridisch daartoe verplicht – om ook nationaal zijn bijdrage te leveren aan het bereiken van de doelen van de Overeenkomst van Parijs en wil dat op nationaal niveau doen door te streven naar 49% CO2-reductie in 2030 (ten opzichte van 1990). Het voorgenomen verbod op het gebruik van kolen levert hier een belangrijke bijdrage aan. Het verbod op kolen is op nationaal niveau een van de effectievere maatregelen om CO2-reductie, en andere nastrevenswaardige doelen zoals schonere lucht etc., te bereiken.
Het artikel 'Schadelijke lekkage dreigt bij duurzame aardwarmte' |
|
Simon Geleijnse (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Schadelijke lekkage dreigt bij duurzame aardwarmte»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat er vele plannen klaarliggen voor geothermie, maar dat de huidige methoden nog veel kinderziekten kennen?
In mijn beleidsbrief geothermie uit 2017 heb ik al aangegeven dat ik me terdege bewust ben van het feit dat geothermie een relatief jonge sector is in Nederland met de nodige technische uitdagingen. SodM heeft dit in 2017 in haar staat van de sector geothermie ook al duidelijk aangegeven. In mijn beleidsbrief heb ik dan ook nadrukkelijk aangegeven dat verdere professionalisering van de sector een belangrijke stap is. Hieronder versta ik onder andere het verhogen van de veiligheid van de operaties en het minimaliseren van de risico’s. In mijn brief geef ik ook aan hoe ik dit onder andere door nieuwe wetgeving wil vormgeven.
Hoe oordeelt u over het bericht dat momenteel bij alle boorinstallaties, die nu in Nederland in werking zijn, lekkages dreigen?
Op het ogenblik hebben drie operators uit eigen beweging hun doublet stilgelegd vanwege mogelijke kans op lekkages. Om corrosie te voorkomen worden nu corrosieremmers toegevoegd, om daarmee de put te beschermen tegen de corrosieve invloed van het zoute water dat wordt opgepompt. Voor de overige projecten is nu geen aanleiding om aan te nemen dat ze ook gaan lekken, maar dat kan niet uitgesloten worden, dus goede monitoring is van groot belang.
Hoe oordeelt u over het bericht dat tot dusver drie installaties daadwerkelijk stil gelegd moesten worden vanwege lekkages?
Elk project dat stilgelegd moet worden, omdat mogelijke lekkage dreigt, is er een te veel. Ik onderschrijf daarom ook het standpunt van SodM dat extra eisen voor putontwerp en monitoring zo snel mogelijk geïmplementeerd moet worden. Dat is de reden dat ik dit jaar, zoals aangegeven in mijn beleidsbrief, met nieuwe wet- en regelgeving kom.
Bij hoeveel van de overige installaties is deze dreiging reëel?
Zoals gezegd gaat het om drie installaties. Omdat er bij de eerste geothermieputten geen nulmetingen ten behoeve van de putintegriteit zijn uitgevoerd, kan gedurende het gebruik niet onomstotelijk worden vastgesteld of er een afname is van de wanddikte van de put door corrosie. SodM heeft een breed onderzoek naar putintegriteit uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden binnen twee weken gepubliceerd.
Heeft u in beeld hoe zwaar de vervuiling (het gaat om vuile, licht radioactieve bodemstoffen) is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven zijn er drie projecten waar mogelijk lekkage heeft plaatsgevonden. Er zijn nog geen feitelijke vervuilingen geconstateerd. Elke vorm van lekkage is echter ongewenst, omdat deze zowel de bodem als het grondwater negatief kunnen beïnvloeden. Het is daarom belangrijk, zoals ik al heb aangegeven, dat adequate wet- en regelgeving zo snel mogelijk geïmplementeerd wordt. Als eerste stap hierin heeft SodM de geothermieondernemingen verplicht de putintegriteit te borgen op basis van een «Well Integrity Management System» en te koppelen aan een adequaat onderhoud management. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van SodM de milieurisico’s van geothermie in beeld gebracht. Op basis van het RIVM rapport, dat deze maand zal worden gepubliceerd, zal door SodM een milieuprogramma worden opgestart dat zich richt op de risico’s.
Ook heb ik samen met de sector meer specifiek laten onderzoeken wat de mogelijke effecten op het milieu zijn van corrosieremmers. De resultaten van het onderzoek zijn te vinden op https://www.dago.nu/nl/nieuws.
Hoe gevaarlijk zijn de antilekchemicaliën, die ook wel worden gebruikt, voor de bodem?
Zie antwoord vraag 6.
Welke invloed hebben deze lekkages op de kwaliteit van het grondwater?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer komen de door het Staatstoezicht op de Mijnen aangekondigde extra eisen voor boorbedrijven beschikbaar?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2, 6, 7 en 8 zullen die eisen dit jaar gedefinieerd worden.
Kunnen boringen naar aardwarmte leiden tot extra aardbevingen?
In gebieden waar van nature aardbevingen optreden en in gebieden waar al geïnduceerde aardbevingen hebben plaatsgevonden, moet expliciet gekeken worden of er additionele seismische risico’s zijn door de toepassing van geothermie. Voor verdere beantwoording verwijs ik u de beantwoording van eerdere vragen (Aanhangsel van de Handelingen II 2018/19 2651), die gesteld zijn naar aanleiding van de Staat van de sector Geothermie.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over het Klimaatakkoord?
Ja.
Het bericht dat Nedmag maximaal zout mag winnen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nedmag gaat tot het uiterste om al het zout uit de Groninger bodem te halen»?1 Wat is hierop uw reactie?
Het klopt dat Nedmag op 28 november 2018 een gewijzigd winningsplan heeft ingediend. De totale hoeveelheid zout die Nedmag wil winnen op basis van het ingediende winningsplan bedraagt 3,7 miljoen ton. Op basis van de looptijd van deze maximale hoeveelheid wordt per jaar 315.000 ton zout gewonnen.
Is de 95 centimeter bodemdaling waar Nedmag rekening mee houdt toegestaan? Zo nee, hoeveel daling is wel toegestaan?
Op basis van het geldende winningsplan is een bodemdaling van 95 cm niet toegestaan. Het huidige winningsplan staat maximaal 65 cm toe. Uit de procedure die het nieuwe winningsplan nu doorloopt, moet blijken of winning bij 95 cm bodemdaling veilig en verantwoord is. Het door Nedmag ingediende gewijzigde winningsplan wordt momenteel technisch inhoudelijk beoordeeld door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb). Hierna wordt het winningsplan voor advies voorgelegd aan het waterschap Hunze en Aa’s, de provincies Groningen en Drenthe en de gemeenten Veendam, Midden-Groningen, Aa en Hunze en Tynaarlo. De Mijnraad brengt een advies uit over het winningsplan en gaat daarbij ook in op de uitgebrachte adviezen. Op basis van alle adviezen zal ik een ontwerpbesluit laten opstellen waarin beoordeeld zal worden of de risico’s en gevolgen die zijn verbonden aan de aangevraagde activiteiten aanvaardbaar zijn.
Wat heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) u geadviseerd? Voldoet het nieuwe winningsplan aan dat advies?
Het door Nedmag ingediende gewijzigde winningsplan ligt nog ter beoordeling en advisering bij SodM. Ik heb nog geen advies van SodM ontvangen. Het advies van SodM zal evenals het advies van TNO en de Tcbb ter beschikking worden gesteld aan de betreffende gemeenten, provincies en het waterschap, zodat deze adviezen kunnen worden betrokken in hun eigen advisering. Een advies van SodM over een gewijzigd winningsplan betreft een aantal thema’s, zoals veiligheid en volledigheid. Het advies van SodM en alle andere adviseurs zal ik meenemen in mijn instemmingsbesluit op dit gewijzigde winningsplan, en waarbij ik een afweging zal maken over de aanvaardbaarheid van de risico’s van de effecten die in dit winningsplan worden beschreven.
Bent u van mening dat maximale zoutwinning verantwoord is gezien de lekkage en bodemvervuiling in april 2018 bij Veendam en de aardbeving van begin januari 2019? Maakt u zich nu echt geen zorgen dat steeds meer gerommel in de Groninger bodem leidt tot nog meer ellende in die provincie?2
De conclusie of de voorgestane voortzetting van de zoutwinning verantwoord is kan pas worden getrokken als ik alle beoordelingen en adviezen heb ontvangen en gewogen. Uitgangspunt is dat met mijnbouwactiviteiten pas kan worden ingestemd als vast staat dat deze op veilige en milieuverantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd.
Klopt het dat er nieuwe boringen worden gedaan in Midden-Groningen? Staan die nieuwe boorlocaties in verbinding met het grote cavernestelsel? Is het onderzoek naar toename van druk in het oude cavernestelsel al afgerond?3 Zo ja, kunt u dat de Kamer doen toekomen? Zo nee, wanneer wordt dat verwacht? Kan er niet beter pas opnieuw geboord worden als bekend is dat het oprecht veilig kan?
Er worden geen boringen gedaan vanuit de gemeente Midden-Groningen. De in het gewijzigde winningsplan aangevraagde boringen worden geboord vanuit de gemeente Veendam. De zoutcavernes die Nedmag wil gaan aanleggen liggen gedeeltelijk wel onder de gemeente Midden-Groningen. Deze nieuwe zoutcavernes mogen niet in verbinding staan met het grote cavernestelsel.
Naar aanleiding van het weglekken van pekelwater en diesel vanuit het huidige cavernestelsel op 20 april 2018 zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd door Nedmag. SodM heeft toezicht gehouden op de wijze waarop de onderzoeken zijn uitgevoerd door Nedmag en wat de conclusies zijn van deze onderzoeken. Op basis van deze rapporten heeft Nedmag onder toezicht van SodM de maatregelen getroffen waarmee de cavernes gestabiliseerd en onder controle zijn gebracht. De resultaten van deze onderzoeken zijn verwerkt in het gewijzigde winningsplan. Nedmag heeft het gewijzigde winningsplan en de onderliggende onderzoeken al openbaar gemaakt en op de eigen website geplaatst. De conclusies van de onderzoeken zullen worden betrokken in het advies van SodM over het gewijzigde winningsplan, waarin ook de vraag of de risico’s en de gevolgen van de aangevraagde activiteiten aanvaardbaar zijn beantwoord wordt.
Wordt bij die nieuwe boringen toegestaan dat diesel in de grond wordt gepompt om zout te winnen? Gaat u bewust toestaan dat nog meer gebied in Groningen kapot wordt gemaakt?
Momenteel is diesel een veelgebruikte toepassing bij zoutwinning. In de Staat van de sector Zout heeft SodM aangegeven dat het gebruik van diesel ongewenst is en dat de sector onderzoek moet doen naar alternatieven. Ik zal vooralsnog niet overgaan tot een algemeen verbod tot toepassing van diesel bij zoutwinning maar de sector nog de gelegenheid bieden om alternatieven te ontwikkelen. Het gebruik van diesel is cruciaal in de huidige werkwijze van de sector. SodM heeft een zelfstandige bevoegdheid en houdt scherp toezicht op het gebruik van diesel bij de zoutwinning.
Klopt het dat men geen bezwaar kan maken tegen dit nieuwe winningsplan? Zo ja, waarom is dat het geval?
Nee, dat klopt niet. Het afgeven van een instemmingsbesluit op een winningsplan is met veel waarborgen omkleed en garandeert inspraak van betrokken overheden en bewoners. Allereerst worden alle betrokken partijen in de gelegenheid gesteld mij te adviseren over de aanvraag. De procedure bevindt zich nu in deze fase. Als er vervolgens met in achtneming van alle adviezen een ontwerpbesluit is opgesteld, wordt er door het ministerie een of meerdere informatieavonden georganiseerd waar omwonenden terecht kunnen voor het verkrijgen van aanvullende informatie en het indienen van zienswijzen. Iedereen kan gedurende zes weken op een ontwerpbesluit een zienswijze indienen. Daarna volgt het definitieve instemmingsbesluit waartegen beroep kan worden ingesteld. Zowel het ontwerp als het definitieve besluit worden gepubliceerd.
Gezien de bijzondere omstandigheden rond het bedrijf Nedmag en de verschillende procedures die nu lopen hebben mijn ambtenaren overleg gevoerd en afspraken gemaakt met de verschillende overheden in de regio over de procedure en hoe alle partijen het best gefaciliteerd konden worden. In aanvulling op deze procedure wordt nu een extra informatieavond georganiseerd voorafgaand aan de publicatie van het ontwerpinstemmingsbesluit.
Garandeert u de veiligheid van de inwoners in dat gebied?
Met mijnbouwactiviteiten wordt pas ingestemd als is vastgesteld dat deze op veilige en milieuverantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd. Door de onafhankelijke toezichthouder wordt hierop toegezien. Absolute garanties voor veiligheid zijn echter niet te geven.
Het bericht ‘Schadelijke lekkage dreigt bij alle duurzame aardwarmteprojecten in Nederland’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schadelijke lekkage dreigt bij alle duurzame aardwarmteprojecten in Nederland»?1 Erkent u dat de in het artikel beschreven problematiek de verduurzamingsplannen niet ten goede komt?
Ja, ik ben bekend met het bericht. In mijn beleidsbrief over geothermie uit 2017 heb ik al aangegeven dat ik me terdege bewust ben van het feit dat geothermie een relatief jonge sector is in Nederland met de nodige technische uitdagingen. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft dit in 2017 in zijn Staat van de sector geothermie ook al duidelijk aangegeven. In mijn beleidsbrief heb ik dan ook nadrukkelijk aangegeven dat verdere professionalisering van de sector een belangrijke stap is. Hieronder versta ik onder andere het verhogen van de veiligheid van de operaties en het minimaliseren van de risico’s. In mijn brief geef ik ook aan hoe ik dit onder andere door nieuwe wetgeving wil vormgeven.
Wat zijn mogelijke gevolgen van deze lekkage voor bodem, ondergronds en bovengronds leven?
Er zijn drie projecten waar mogelijk lekkage heeft plaatsgevonden. Er zijn nog geen feitelijke vervuilingen geconstateerd. Elke vorm van lekkage is echter ongewenst, omdat deze zowel de bodem als het grondwater negatief kunnen beïnvloeden. Het is daarom belangrijk dat adequate wet- en regelgeving zo snel mogelijk geïmplementeerd wordt. Als eerste stap hierin heeft SodM de geothermieondernemingen verplicht de putintegriteit te borgen op basis van een «Well Integrity Management System» en deze te koppelen aan een adequaat onderhoud management. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van SodM de milieurisico’s van geothermie in beeld gebracht. Op basis van het RIVM-rapport, dat deze maand zal worden gepubliceerd, zal door SodM een milieuprogramma worden opgestart dat zich richt op de risico’s.
Welke stoffen komen er precies vrij? In welke hoeveelheden?
Bij een lekkage kunnen hulpstoffen en zout water in bodem en grondwater terecht komen. Zoals aangegeven zijn er drie projecten waar mogelijk lekkage heeft plaatsgevonden. Er zijn nog geen feitelijke vervuilingen geconstateerd. Op basis van de Mijnbouwwet zijn de geothermiebedrijven verplicht de hoeveelheden van de gebruikte hulpstoffen maandelijks te rapporteren. Deze gegevens zijn openbaar en terug te vinden op www.nlog.nl.
Is er aanleiding om de overige boorbedrijven tot stoppen te manen totdat de ondergrondse voorzieningen veilig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is die aanleiding er niet. Alle operationele putten zijn lekdicht. SodM houdt nauwlettend toezicht op de veiligheid en zal direct actie ondernemen als hier aanleiding toe is.
Bent u bereid extra te investeren in het oplossen van de kinderziektes zodat aansluitend op grote schaal deze duurzame energievorm veilig kan worden toegepast?
Ik heb in mijn beleidsbrief geothermie samen met de geothermiesector en EBN in kaart gebracht welke innovaties nodig zijn om de ontwikkeling van geothermie te versterken en te versnellen. Belangrijk onderdeel hiervan is onderzoek naar de wijze waarop de putintegriteit verbeterd kan worden. Ik ben bereid om samen met de sector te bezien of de huidige financiële instrumenten voldoende zijn om hier invulling aan te geven. Wel blijft het zo dat, binnen de kaders zoals gesteld in de mijnbouwwet- en regelgeving, het primair aan de initiatiefnemers is om zorg te dragen voor een veilige en duurzame toepassing van geothermie.
Kunt u toezeggen dat deze problemen niet tot een prijsverhoging voor de huishoudens zal leiden aangezien warmte al een dure oplossing is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit niet leidt tot weerstand tegen deze techniek?
Op dit moment is de warmteprijs voor eindgebruikers gemaximeerd op basis van de gasreferentie. Daarmee is voor eindafnemers verzekerd dat zij niet meer gaan betalen vanwege deze problemen.
Het bericht 'Zakt het warmtetarief als het losgekoppeld wordt van gas?' |
|
Matthijs Sienot (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zakt het warmtetarief als het losgekoppeld wordt van gas?»?1
Ja.
Klopt het dat warmtetarieven stijgen als de gasprijs stijgt? Zo ja, wordt de stijging dan voornamelijk veroorzaakt door de energiebelastingen of door de gasprijs zelf?
Nee, dit hoeft niet in alle gevallen zo te zijn. De maximumtarieven voor de levering van warmte zijn gebaseerd op de zogeheten gasreferentie. Als gevolg van een stijging van de gasprijs – veroorzaakt door een stijging van de gasprijs zelf en/of een stijging van de energiebelasting op gas – stijgt het maximum toegestane tarief voor warmtelevering. Dit is een maximumtarief, warmteleveranciers zijn niet verplicht om dit maximumtarief in rekening te brengen.
De mate waarin de onderliggende kosten die een warmteleverancier moet maken om warmte te leveren stijgen door een stijging van de gasprijs, is afhankelijk van de specifieke kenmerken van het desbetreffende warmtesysteem, bijvoorbeeld of de warmte wordt opgewekt door een warmtekrachtcentrale gestookt op gas.
Verwacht u dat de hoogte van warmtetarieven daalt als de koppelingen aan de gasprijs worden losgelaten? Zo ja waarom, zo nee waarom niet?
Nee, ik verwacht niet dat het loskoppelen van de gasprijs ook direct tot lagere warmtetarieven zal leiden. Uit de laatste in opdracht van ACM uitgevoerde rendementsmonitor2 blijkt dat warmteleveranciers op basis van hun huidige tarieven relatief lage rendementen behalen. De gemiddelde rendementen van warmteleveranciers zijn lager dan wat ACM als redelijk beschouwt. Warmteleveranciers zullen eventuele ruimte in de tariefstelling waarschijnlijk eerst gebruiken om hun rendementen op te vijzelen.
Deelt u de mening dat de koppeling tussen de gasprijs en de warmteprijs onwenselijke gevolgen kan hebben?
Ja, op de lange termijn kan de koppeling tussen de gasprijs en de warmteprijs onwenselijke gevolgen hebben.
Het belangrijkste voordeel van het ontkoppelen van het warmtetarief van de gasprijs is dat het warmtebedrijven meer ruimte biedt om hun tarieven aan te passen, zodat dit een betere weerspiegeling geeft van de daadwerkelijke onderliggende kosten van de geleverde warmte. Hierdoor zijn inkomsten en uitgaven beter te beheersen en te sturen. Dit zal het aantrekkelijker maken om te investeren in – duurzame – warmtenetten als onderdeel van de realisatie van de gewenste energietransitie. De mate waarin een alternatief voor de gasreferentie investeerders die ruimte daadwerkelijk geeft is uiteraard afhankelijk van de exacte invulling van de alternatieve tariefstelling.
Het belangrijkste nadeel van de ontkoppeling is dat de kosten voor verwarmen van een gebruiker van een warmtenet mogelijk hoger komen te liggen dan de kosten voor een gemiddelde verbruiker van aardgas. Dat is een weinig aantrekkelijk perspectief voor de huidige en toekomstige afnemer van warmte en daardoor – zeker gelet op de nog dominante positie van aardgas in de warmtevoorziening – slecht voor het draagvlak voor de energietransitie.
De voor- en nadelen van het loskoppelen van de warmtetarieven van de gasreferentie zijn ook ter sprake geweest tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de in 2018 aangenomen wijziging van de Warmtewet. Voor nadere informatie verwijs ik u naar deze stukken.3
Wat zijn de voordelen van het ontkoppelen van het warmtetarief van de gasprijs?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de nadelen van het ontkoppelen van het warmtetarief van de gasprijs?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de verwachte prijsstijging of prijsdaling bij het ontkoppelen van het warmtetarief van de gasprijs?
Deze vraag is niet in generieke zin te beantwoorden. Zoals hierboven aangegeven verwacht ik dat een ontkoppeling op dit moment gemiddeld gesproken tot een prijsstijging voor warmte zal leiden. De mate waarin zich dat zal voordoen is niet te voorspellen en is ook afhankelijk van de manier waarop de prijzen dan zullen worden gereguleerd. In het kader van de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet laat ik mogelijke alternatieven voor de gasreferentie in kaart brengen.
Wordt het loskoppelen van het warmtetarief van de gasprijs meegenomen bij de aanpassing van de Warmtewet?
Ja.
Welke alternatieven zijn er mogelijk om het warmtetarief te bepalen indien de prijs van de warmtetarieven wordt losgekoppeld van de gasprijs? Wat zijn de voor- en nadelen van deze alternatieven? Wat betekenen deze alternatieven voor de hoogte van het warmtetarief?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het door adviesbureau SiRM uitgevoerde onderzoek, dat ik mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29) heb laten uitvoeren. Dit onderzoek heb ik u met mijn brief van 13 februari 20194 aangeboden. Op basis van mijn eerste analyses en het onderzoek van SiRM kom ik tot de conclusie dat er nog geen eenduidig antwoord is op de vraag wat een passend alternatief is voor de gasreferentie. Verder onderzoek is nodig alvorens ik in het kader van het wetstraject Warmtewet 2.0 tot een weloverwogen keuze kan komen voor een passend alternatief voor de gasreferentie.
Bent u bereid onderzoek uit te voeren naar een ontkoppeling tussen de gasprijs en de warmteprijs waarbij de afnemers van warmtenetten meer flexibiliteit en grip kunnen krijgen op hun energierekening? Zo ja, op welke termijn is dat mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bezoek van de topman van Air France-KLM |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ben Smith in gesprek met Nederlandse Ministers»?1
Ja.
Klopt het dat Ben Smith (topman van Air France-KLM) op donderdag 17 januari 2019 bij u op bezoek kwam?
Ja. We hebben op 17 januari gesproken met de heer Ben Smith, CEO van Air France- KLM en mevrouw Anne-Marie Couderc, voorzitter van de board van
Air France- KLM.
Welke onderwerpen stonden er allemaal op de agenda van dit gesprek?
We hebben gesproken over de ontwikkelingen bij Air France-KLM, het belang van het netwerk van KLM op Schiphol voor onze bereikbaarheid en economie en de afspraken die met de onderneming zijn gemaakt om de publieke belangen te borgen die met KLM zijn gemoeid.
Welke agendapunten had de heer Smith meegenomen naar dit gesprek?
Zie antwoord vraag 3.
Welke agendapunten had u meegenomen naar dit gesprek?
Besprak u met de heer Smith ook het afnemende draagvlak voor vliegverkeer in Nederland?2 Zo ja, kunt u zijn reactie daarop met ons delen?
Besprak u met de heer Smith, vertegenwoordiger van een zeer vervuilend bedrijf, ook de Nederlandse klimaatdoelstellingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u zijn reactie daarop met ons delen?
Deze onderwerpen zijn in dit gesprek op Air France-KLM groepsniveau niet aan de orde geweest. Onderwerpen als verduurzaming van de luchtvaart en veiligheid worden regelmatig besproken met de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen KLM en Transavia die onderdeel zijn van de Air France-KLM groep.
Besprak u met de heer Smith ook de mogelijkheid dat hij zijn bedrijf zal moeten voorbereiden op een krimp van de luchtvaart, een realistisch scenario om klimaat, veiligheid en leefomgeving te ontlasten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u zijn reactie daarop weergeven?
Zie antwoord vraag 7.
Gevolgen van het gebrek aan netcapaciteit voor duurzame energieprojecten in Drenthe, Groningen en Overijssel |
|
Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gebrek aan stroomkabels belemmert omslag naar groene energie»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke gevolgen het gebrek aan netcapaciteit in Drenthe, Groningen en Overijssel heeft voor projecten die een SDE+-subsidie toegekend hebben gekregen maar nu niet op het net aangesloten kunnen worden?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voert een toets uit bij de beoordeling van de haalbaarheid van grote zonneparken of het aannemelijk is dat een project tijdig aangesloten kan worden op een netwerk. In de aanvraagfase worden projectontwikkelaars nadrukkelijk gewezen op het belang van het tijdig regelen van de benodigde netaansluiting voor het project. Hiermee wordt voorkomen dat schaars SDE+-budget bezet wordt gehouden door projecten die niet gerealiseerd kunnen worden. Aanvragen voor projecten boven de 1 MWp bevatten een haalbaarheidsstudie met veelal documenten waaruit blijkt dat contact is gelegd met de netbeheerders (offertes voor kabelaansluiting e.d.). Het is daarmee nog geen gegeven dat de netbeheerder de aansluiting van projecten met een SDE+-beschikking kan garanderen binnen de termijn. Voor de netbeheerder kan dit op een gegeven moment leiden tot een stapeling van grote zonneparken die in dezelfde periode aangesloten willen worden. Tot op heden heeft RVO.nl één formeel verzoek tot verlenging van de realisatietermijn gekregen vanwege het gebrek aan netcapaciteit.
Welke termijnen vanuit de SDE+-regeling zijn er verbonden aan een de realisatie van een zonne-energieproject?
Voor zon-PV projecten geldt een realisatietermijn van drie jaar. Vanaf 2019 geldt voor de zon-PV projecten op daken een termijn van drie jaar en wordt voor veld- en watersystemen een termijn van vier jaar gehanteerd, waardoor netbeheerders ook meer tijd hebben om de benodigde netaansluiting te realiseren.
Bent u bereid om de termijn op te schorten waarop projecten die SDE+-subsidie is toegekend moeten leveren op het elektriciteitsnet, voor wat betreft projecten die niet kunnen leveren op het net door een tekort aan capaciteit gezien dat buiten hun macht ligt en gezien deze omstandigheid pas ver na het aanvragen van de subsidie bekend is geworden? Zo nee, waarom niet?
RVO.nl heeft de mogelijkheid om één jaar uitstel van de realisatietermijn te verlenen op de ingangsdatum van de subsidie. Per geval wordt bekeken of projecten hiervoor in aanmerking komen, bijvoorbeeld doordat uitstel komt door factoren buiten de invloedssfeer van de producent.
Welke andere mogelijkheden ziet u om iets voor deze projecten te doen?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen RVO.nl en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Het vervangen van asbestdaken voor zonnepanelen |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Essent vervangt asbestdak in ruil voor zonnestroom»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het project «Dakvrienden» aan zowel CO2-reductie als aan het verwijderen asbest van daken van agrarische gebouwen kan bijdragen? Zijn u meer van dergelijke initiatieven bekend?
Ja, die mening deel ik.
Ja, er zijn mij ook enkele andere initiatieven bekend, zoals het initiatief van Univé.
Deelt u de mening dat gezien de bijdrage aan de overheidsdoelstellingen van CO2-reductie en asbestverwijdering dergelijke projecten door u gestimuleerd zouden moeten worden? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De motie Kröger/Von Martels2 verzoekt de regering te onderzoeken hoe duurzame meekoppelkansen bij het saneren van asbestdaken gestimuleerd kunnen worden. In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 18 januari 20193 wordt hier nader op ingegaan. Initiatieven die het saneren van asbestdaken combineren met verduurzaming worden in het kader van de programmatische aanpak gedeeld als goed voorbeeld en er wordt onderzocht of ondersteuning nodig is.
Bent u bereid om in overleg met de energiebedrijven en de agrarische sector te bezien hoe dergelijke projecten kunnen worden verbreed? Zo ja, op welke termijn gaat u dat doen en kunt u de Kamer van de resultaten van dat overleg op de hoogte brengen? Zo nee, waarom bent u daartoe niet bereid?
Dit initiatief laat juist zien dat de markt bereid is om hiermee aan de slag te gaan. In de brief van 18 januari 2019 heeft de Staatssecretaris van IenW aangegeven dat wordt onderzocht of er ondersteuning nodig is.
Acht u projecten waarbij een energiemaatschappij de sanering van asbestdaken financiert met als compensatie zonnepanelen waarvan de opbrengst voor de energiemaatschappij is, ook geschikt om particuliere woningeigenaren met asbestdaken te helpen bij het vernieuwen van hun daken? Zo ja, bent u bereid om ook hierover met de energiebedrijven en andere belanghebbende organisaties in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de energiemaatschappijen en andere bedrijven om te bezien of zo’n opzet ook geschikt is voor particuliere woningeigenaren. Wel is het zo dat niet voor ieder dak het plaatsen van zonnepanelen rendabel is. Dat hangt onder meer af van de ligging van het dak.
Het tekort aan aansluitcapaciteit voor duurzame energie-initiatieven |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden, waarin aandacht wordt besteed aan het tekort aan capaciteit voor zonneparken?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is voor de energietransitie dat de ontwikkeling en aansluiting van duurzame energie-initiatieven stagneert door gebrek aan aansluitcapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Nederland moet zijn energievoorziening verduurzamen en netbeheerders hebben de wettelijke taak om de toegenomen elektriciteitsproductie te faciliteren. Door het succes van de SDE+-regeling en de daling van de kostprijs van met name zonne-energieprojecten in de afgelopen jaren is de druk op de inpassing van projecten op het elektriciteitsnet in dunbevolkte gebieden een uitdaging geworden. Juist in deze dun bevolkte gebieden is het net vanwege weinig afname niet uitgelegd op grootschalige decentrale productie. Het verzwaren van het net kost daarom enige tijd. Dit kan de ontwikkeling en groei van energieopwekking belemmeren.
Ziet u mogelijkheden en bent u bereid zich in te spannen om de belemmeringen die aansluiting van duurzame energie-initiatieven in de weg staan weg te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u, welke inspanningen bent u bereid te leveren en welke resultaten mogen daar wanneer van worden verwacht?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerp-Klimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen RVO.nl en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Deelt u de opvatting dat – gegeven het feit dat huishoudens en kleine ondernemers onevenredig veel belastingen en opslagen bijdragen aan het vullen van de subsidiepotten voor duurzame energie – het ongewenst is dat het overgrote deel van de capaciteit wordt geclaimd en wordt toegekend aan grote commerciële ontwikkelaars van zonne- en windparken? Zo nee, waarom niet?
De SDE+-regeling is een techniekneutrale subsidieregeling waarvan het beschikbare budget zo kosteneffectief mogelijk wordt verdeeld en bijdraagt aan maatschappelijke doelstellingen van hernieuwbare energie. Tussen het type aanvrager wordt geen onderscheid gemaakt. Daarnaast dient de discussie over de grondslag van de ODE, namelijk de huidige 50%-50% verdeling tussen burgers en bedrijven, los te worden gezien van een kosteneffectieve besteding van het beschikbare SDE+-budget. Recent heb ik in een brief aan uw Kamer een korte- en een langetermijnverkenning van de huidige lastenverdeling van de ODE aangekondigd, Kamerstuk 35 004, nr. 18.
Deelt u de opvatting dat het gewenst is om eerst zo veel mogelijk daken en overruimtes nabij woningen en bedrijven voor zonnepanelen te benutten in plaats van agrarische grond? Zo nee, waarom niet?
In het kabinetsperspectief NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 6) heeft het kabinet aangegeven dat de voorkeur uitgaat naar zon op daken of zonneweides in landelijk gebied met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarde. In dit licht wijs ik tevens op de aangenomen motie Dik-Faber (Kamerstuk 32 813, nr. 204). Met deze motie wordt de regering opgeroepen primair onbenutte daken en terreinen zoveel mogelijk te benutten en landbouw en natuur zoveel mogelijk te ontzien en hiervoor een zonneladder op te stellen die als nationaal afwegingskader kan worden benut. In het kader van deze motie werkt het kabinet een aanpak uit waar ook de netbeheerders bij worden betrokken.
Bent u bereid, naar analogie van het principe «groen voor grijs» dat wordt toegepast in het congestiemanagement van het elektriciteitsnetwerk, te bevorderen en te regelen dat kleinschalige zonne-energieprojecten van particulieren, waar dakoppervlakte en overruimtes nabij woningen en bedrijven worden benut, voorrang krijgen bij de aansluiting op het elektriciteitsnetwerk boven grootschalige initiatieven van commerciële ontwikkelaars die agrarische grond benutten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn gaat u dit bevorderen en regelen?
Netbeheerders mogen nu geen onderscheid maken tussen aanvragers, zij mogen niet discrimineren, conform artikel 23, tweede lid, Elektriciteitswet 1998. Mijn inspanningen en die van de netbeheerders zijn er dan ook op gericht dat iedereen kan worden aangesloten op het net. Daarnaast zal het lastig zijn om maatschappelijke initiatieven waaraan in mediaberichten wordt gerefereerd te definiëren.
De gestegen kosten voor het gebruik van warmte |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tarieven warmte stijgen in 2019 door koppeling gasprijs en belastingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gebruik van warmte essentieel is bij het behalen van de doelen met betrekking tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De inzet van duurzaam geproduceerde warmte en restwarmte zal in de energietransitie een belangrijke bijdrage leveren aan de doelen voor CO2-reductie in de gebouwde omgeving.
Deelt u de mening dat de forse tariefstijging voor warmte een negatieve prikkel oplevert voor het gebruik van warmte en niet bijdraagt aan de omschakeling naar een duurzame energievoorziening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de omschakeling naar een duurzame energievoorziening en de rol van collectieve warmtelevering zijn twee zaken van belang, namelijk het draagvlak bij de (potentiële) afnemers van warmte van een warmtenet en een goed investeringsklimaat voor de aanleg en het beheer van warmtenetten. Het is daarbij belangrijk dat er een goede balans wordt gevonden tussen beide. Het uitgangspunt blijft dat de gebonden afnemer van warmte beschermd wordt tegen te hoge tarieven. Bij de behandeling in uw Kamer van de in 2018 aangenomen wijziging van de Warmtewet is dit ook aan de orde geweest, waarbij er voor is gekozen om de maximum tarieven te blijven baseren op de gasreferentie. Daarmee betaalt de verbruiker gemiddeld gesproken niet meer dan wanneer gebruik wordt gemaakt van aardgas. Voor de warmteleveranciers betekent de doorwerking van stijgende gastarieven in de maximumprijs voor warmte een verbetering van hun rendementen, waardoor investeren in warmtelevering aantrekkelijker wordt. Uit de laatste in opdracht van ACM uitgevoerde rendementsmonitor blijkt dat de gemiddelde rendementen van warmteleveranciers lager zijn dan wat redelijk mag worden geacht.
Mochten warmteleveranciers de stijgende prijzen van aardgas gebruiken om de warmtetarieven te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor en zal ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de Warmtewet in werking laten treden, waarmee ACM de mogelijkheid krijgt om te hoge rendementen van warmteleveranciers te corrigeren via de warmtetarieven.
Deelt u de mening dat het voor gebruikers die zijn aangesloten op warmtenetten zeer onbillijk en onredelijk is dat zij, door de koppeling van warmtetarieven aan de aardgastarieven, een prijsprikkel krijgen toegediend die is bedoeld om aardgasgebruikers te stimuleren over te stappen op andere verwarmingsvormen, terwijl zij geen gebruiker zijn van aardgas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze onbillijkheid en onredelijkheid weg te nemen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat aangezien de stijging van de tarieven voor warmte voor een groot deel voorkomt uit de koppeling tussen de prijzen van warmte aan die van aardgas, dat die koppeling zou moeten worden losgelaten? Zo ja, hoe gaat u wet- en regelgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals besproken tijdens de behandeling in uw Kamer van het voorstel tot wijziging van de Warmtewet, vind ik op dit moment het handhaven van de koppeling van de warmteprijs aan de kosten van verwarming met aardgas een verstandige keus. Wanneer aardgas een minder dominante rol heeft in de warmtevoorziening dan nu het geval is, zal er een moment komen dat het verstandig is om die koppeling los te laten en de warmteprijs op een andere grondslag te reguleren. Mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29) laat ik onderzoek uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke belangen ook in de toekomst te borgen. De resultaten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) en zullen daarbij ook met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat aangezien het streven is om het gebruik van warmte te stimuleren en gebruik van gas af te remmen, dat de energiebelasting op duurzame warmte niet zou mogen stijgen, of zelfs moet worden gereduceerd? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze stijging niet meer aan de orde zal zijn of wordt gereduceerd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Het doorwerken van een stijgende energiebelasting op aardgas in de maximumprijzen voor warmte vloeit voort uit het blijven hanteren van de gasreferentie. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, wordt bij de volgende wijziging van de Warmtewet gekeken naar alternatieven voor de gasreferentie.