Het bericht 'Vanaf morgen weer subsidie voor opleiding, maar niet als je boa wil worden' |
|
Ingrid Michon (VVD), Bart Smals (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vanaf morgen weer subsidie voor opleiding, maar niet als je boa wil worden»?1
Ja.
Klopt het dat de opleiding tot buitengewoon opsporingsambtenaar buiten de kaders van de Stimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP)-regeling valt? Zo ja, waarom?
Ja dat klopt, omdat deze opleiding geacht wordt voor rekening van de werkgever te zijn.
Het doel van het STAP-budget is aanvullend aan de inspanningen vanuit werkgevers en sectoren, de beroepsbevolking duurzaam inzetbaar te houden op de arbeidsmarkt. Voor Leven Lang Ontwikkelen is namelijk het uitgangspunt dat werkgevers en werknemers zelf verantwoordelijk zijn voor investeringen in scholing en ontwikkeling. STAP-budget is ondersteunend en niet bedoeld om scholing te financieren waar wettelijk gezien een verplichting ligt bij de werkgever om dit te financieren. Bijvoorbeeld omdat het scholing is die verplicht is om aan de eisen voor uitoefening van de huidige functie te blijven voldoen, zoals permanente scholing voor behoud van beroepsregistratie. De opleiding tot buitengewoon opsporingsambtenaar is nodig om de functie te kunnen uitoefenen (instroom) dan wel om de arbeidsovereenkomst te continueren en de functie te kunnen blijven uitoefenen (nascholing) en wordt daarom geacht voor rekening van de werkgever te komen.
Gaat de redenering dat werkgevers deze opleiding moeten bekostigen ook nog op als iemand geen baan en dus geen werkgever heeft?
Het STAP-budget is voor iedereen beschikbaar, ongeacht de arbeidsmarktpositie. Daarom worden er geen nadere voorwaarden aan de subsidieaanvrager gesteld anders dat diegene tussen de 18 jaar en AOW-leeftijd moet zijn en een band met de Nederlandse arbeidsmarkt moet hebben. De arbeidsmarktpositie van de aanvrager speelt geen rol en wordt enkel voor evaluatiedoeleinden uitgevraagd en niet gecontroleerd. Om te voorkomen dat werkgevers kosten afwentelen op STAP-budget (zie het antwoord op vraag 1) en omdat opleidingen in het STAP-register voor iedereen toegankelijk zijn (zonder onderscheid of inzage in de achtergrond van de aanvragers), wordt de opleiding tot buitengewoon opsporingsambtenaar in het geheel van STAP uitgesloten. Wij realiseren ons dat voor diegenen die de overstap naar deze beroepen willen maken, niet altijd al sprake is van een werkgever die op grond van de wet verplicht is de kosten van de verplichte scholing voor zijn rekening te nemen. Het kabinet verkent of en zo ja hoe wij hieraan binnen de STAP-regeling tegemoet willen en kunnen komen.
Bent u het eens met de stelling dat het niet toegankelijk maken van de STAP-regeling voor deze groep mensen het potentieel aan toekomstige buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) terugdringt?
Het is mogelijk dat het gebrek aan publieke financiering (zoals het STAP-budget) potentiële buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) van scholing en beroepsuitoefening weerhoudt. Wel is uit de praktijk bekend dat werkgevers een boa-opleiding niet als verplichting zien in de sollicitatieprocedure. Er zijn voldoende mogelijkheden om als zij-instromer de boa-opleiding te volgen na indiensttreding: de werkgever betaalt voor het merendeel van de studenten van deze opleiding de opleidingskosten.
Ziet u mogelijkheden om de kaders van de STAP-regeling te verruimen zodat de boa-opleiding wel subsidiabel wordt onder die regeling? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet begrijpt dat financiering van boa-opleidingen met STAP-budget voor zij-instromers een meerwaarde kan zijn en is bereid dit nader te onderzoeken. Belangrijke kaders daarbij zijn de uitvoerbaarheid en het algemene standpunt dat het STAP-budget niet bedoeld is als vervanging van de verantwoordelijkheid die werkgevers voor scholing en de kosten daarvan hebben.
Welke maatregelen treft u, in samenwerking met gemeenten, om het behoud en de werving van boa’s te verbeteren?
Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden kaders gegeven en randvoorwaarden geschept voor het zijn en kunnen uitvoeren van de functie van buitengewoon opsporingsambtenaar. Werving, selectie en behoud is een verantwoordelijkheid van de (potentiële) werkgever. De werkgever weet het beste welke mensen met welke kennis en competenties zij nodig heeft en wat er nodig is om hen te behouden. Gemeenten ondernemen diverse acties om het beroep van boa bekend en aantrekkelijk te maken. Zo worden er diverse wervingscampagnes via (sociale) media gehouden en worden extra opleidings- en ontwikkelmogelijkheden aangeboden. Om het imago van de functie van boa en de waardering voor dit werk te versterken is de VNG, in samenwerking met het Ministerie van Justitie & Veiligheid, voornemens om een communicatiecampagne te starten.
Het bericht ‘Den Haag schiet tekort voor het Limburgs’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Den Haag schiet tekort voor het Limburgs»?1
Ja
Onderschrijft u de conclusie van het Comité van Experts van de Raad van Europa, dat de Nederlandse overheid te weinig oog heeft voor het Limburgse dialect? Zo nee, waarom niet?
Het Limburgs is in Nederland als taal erkend onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Het Comité van Experts van de Raad van Europa monitort hoe het gaat met het beschermen en bevorderen van de onder het Handvest erkende regionale of minderheidstalen. Eens per vier jaar wordt getoetst in hoeverre de geratificeerde maatregelen in de praktijk zijn geïmplementeerd en wordt hierover een rapport opgesteld.
In zijn laatste rapport constateert het Comité dat de maatregelen volledig of deels in de praktijk zijn geïmplementeerd. Zoals gebruikelijk heeft het Comité daarbij enkele aanbevelingen gedaan om het Limburgs verder te bevorderen. Deze aanbevelingen pakken wij met de provincie Limburg op.
Hoe beoordeelt u de oproep van taalorganisatie De Limbörgse Academie, dat Nederland taalrechten voor het Limburgs wettelijk moet vastleggen en Limburgs in het onderwijs op alle niveaus, ook universitair, én in de media mogelijk maken?
Het Limburgs kan gebruikt worden in het onderwijs en in de media. De Wet op het primair onderwijs2 maakt het mogelijk om naast het Nederlands ook het Limburgs als voertaal in het primair onderwijs te gebruiken. Dat geldt ook voor de kinderopvang3. In het voortgezet4, beroeps5- en hoger onderwijs6 kan het Limburgs, in aanvulling op de verplichte lesstof, als vak en bij andere programmaonderdelen worden aangeboden.
Op welke wijze geeft de rijksoverheid vorm aan het permanent overleg met Limburgssprekenden over de bescherming van de taal?
In 2019 sloten het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Provincie Limburg een convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. In dit convenant is afgesproken dat de provincie Limburg een trekkersrol heeft bij het ontwikkelen van taalbeleid voor het Limburgs. De provincie onderhoudt daartoe het contact met de sprekers van het Limburgs.
Als Minister van Binnenlandse Zaken faciliteer ik onder andere de uitwisseling van kennis en ervaring van taalbeleid. Dat doe ik door het eens per twee jaar organiseren van een Streektaalsymposium. Het laatste symposium vond in 2022 plaats en het volgende symposium staat gepland in 2024. Dit symposium biedt beleidsmakers, taalorganisaties, wetenschappers en andere geïnteresseerden de mogelijkheid van elkaar te leren en ervaringen uit te wisselen.
Kan het taalbeleid van de provincie Fryslân een voorbeeld zijn voor de provincie Limburg? Op welke punten wel? Op welke punten niet?
Ja. Een voorbeeld is dat in de provincie Fryslân in elke gemeente taalbeleid is ontwikkeld. In de provincie Limburg is dat nog niet het geval, maar is er wel de wens om de gemeenten meer bij het taalbeleid te betrekken. Ik kan me voorstellen dat de provincie Limburg kan profiteren van de ervaringen die hiermee door de provincie Fryslân zijn opgedaan.
Bent u bereid in overleg met het provinciebestuur van Limburg de nodige stappen te zetten om de Limburgse taalschatten te koesteren?
Ja. Op dit moment wordt het Convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal door het Ministerie van BZK en de Provincie Limburg gezamenlijk geëvalueerd. Daarbij zullen ook nadere werkafspraken worden geformuleerd. Uw Kamer zal naar verwachting dit najaar over de resultaten hiervan worden geïnformeerd.
Het onderzoek van SOMO ‘Pharma’s Pandemic Profits’Het onderzoek van SOMO ‘Pharma’s Pandemic Profits’ |
|
Lilian Marijnissen |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het recente onderzoek van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) «Pharma’s Pandemic Profits»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de 90 miljard dollar winst die farmaceutische bedrijven hebben gemaakt met hun coronavaccins? Deelt u de mening dat dit soort absurd hoge bedragen niet maatschappelijk verantwoord zijn? Zo nee, waarom niet?
De besteding van publieke middelen aan de ontwikkeling en aankoop van geneesmiddelen, waaronder COVID-19-vaccins, dient zo doelmatig mogelijk te gebeuren en zou niet moeten leiden tot exorbitante winsten voor farmaceuten. Zoals eerder aan uw Kamer bericht, vindt het kabinet het maatschappelijk verantwoord licentiëren van met publieke investeringen ontwikkelde kennis belangrijk. Maatschappelijk verantwoord licentiëren is staand beleid en moet transparantie bevorderen en hoge winsten op geneesmiddelen die ontwikkeld zijn met behulp van publiek geld beperken. Daarnaast meng ik mij actief in discussies over de inrichting van toekomstige inkoop van geneesmiddelen in pandemische situaties. Met de opgedane kennis en ervaring van de afgelopen jaren is het zaak om toekomstige contracten voor inkoop van geneesmiddelen in pandemische situaties op te stellen op een wijze die past bij een duurzaam en maatschappelijk verantwoord gebruik van publieke middelen.
Wat vindt u ervan dat deze gigantische winsten grotendeels te danken zijn aan tientallen jaren onderzoek dat is gefinancierd door overheidsinvesteringen, miljarden aan subsidies voor ontwikkeling en productie en tientallen miljarden aan Advanced Purchase Agreements (APA’s) met overheden waardoor farmaceutische bedrijven geen enkel risico lopen bij de ontwikkeling en producties van de vaccins? Deelt u de mening dat het verwerpelijk is dat private multinationals nu miljarden aan winsten binnenslepen, terwijl de risico’s grotendeels bij overheden lagen?
Om de snelle ontwikkeling en grootschalige productie van COVID-19-vaccins mogelijk te maken, heeft Nederland in Europees verband overeenkomsten kunnen sluiten, zowel met producenten die hebben gestreefd om vaccins zonder winstoogmerk te verkopen (zoals AstraZeneca en Janssen), als met producenten mét winstoogmerk. Naast publieke investeringen, zijn er wereldwijd ook grote private investeringen gedaan in Research & Development (R&D) ten behoeve van de ontwikkeling van COVID-19-vaccins. Een aantal bedrijven met succesvolle vaccins heeft de investeringen ruim kunnen terugverdienen, waaronder de farmaceutische bedrijven waaraan het onderzoek refereert. Voor andere bedrijven geldt dat zij (een deel van) de gemaakte investeringen mogelijk niet zullen terugverdienen. Daarmee is het niet evident dat farmaceutische bedrijven geen enkel risico hebben gelopen bij het ontwikkelen en produceren van de vaccins.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, blijf ik echter van mening dat publieke investeringen in de ontwikkeling van geneesmiddelen niet zouden mogen leiden tot exorbitante winsten voor farmaceuten. Het is zaak om toekomstige contracten op te stellen op een wijze die past bij een duurzaam en maatschappelijk verantwoord gebruik van publieke middelen.
Hoeveel Nederlands belastinggeld is er naar die 90 miljard dollar winst gegaan die farmaceutische bedrijven hebben gemaakt met hun coronavaccins?
In algemene zin geldt dat de contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen, inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet worden ingegaan op specifieke prijzen die zijn afgesproken voor het afnemen van voldoende vaccins om de Nederlandse bevolking de mogelijkheid te bieden om zich tegen COVID-19 te laten vaccineren. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 heb toegelicht, zijn er farmaceutische bedrijven die tijdens de pandemie hebben gestreefd om vaccins zonder winstoogmerk te verkopen en ook farmaceutische bedrijven die hun investeringen ruim hebben kunnen terugverdienen.
Waarom wordt de ontwikkeling van levensreddende vaccins überhaupt over aan private bedrijven overgelaten en wordt de ontwikkeling en productie hiervan niet publiek georganiseerd, eventueel via internationale samenwerking? Deelt u de mening dat we momenteel te afhankelijk zijn van private farmaceuten hiervoor?
De ontwikkeling van geneesmiddelen en vaccins wordt in algemene zin niet aan één partij overgelaten, maar vindt meestal plaats door samenwerking tussen verschillende publieke en private onderzoekspartijen. Deze hebben elk hun eigen expertise en een rol te spelen in de ontwikkeling van effectieve (levensreddende) geneesmiddelen en vaccins. Zo waren private bedrijven tijdens de COVID-19-pandemie in staat snel diverse vaccins te ontwikkelen en in grote hoeveelheden te produceren. Ik herken daarmee niet de te grote afhankelijkheid. Voor een overzicht van de rol van private en publieke partijen in geneesmiddelenonderzoek verwijs ik naar het onderzoek rondom geneesmiddelenontwikkeling dat ik op 22 juni 2022 met uw Kamer heb gedeeld2.
Erkent u dat de onderhandelingspositie van overheden verbeterd wordt als transparantie over winstmarges, prijzen en de onderzoek- en ontwikkelkosten per product voor bedrijven verplicht wordt? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor nemen?
Ik ben het met het lid Marijnissen eens dat het wenselijk is dat farmaceutische bedrijven duidelijkheid, of transparantie, verschaffen over de opbouw van de prijzen die ze vragen voor hun producten en de daadwerkelijke kosten die zijn gemaakt voor onderzoek en ontwikkeling. Omdat het hier in de regel gaat om bedrijfsvertrouwelijke informatie kan ik het vrijgeven hiervan niet zomaar afdwingen. Ik heb wel beoogd om meer transparantie te bereiken door middel van het rapport over de financiering van geneesmiddelenonderzoek, waar ik in mijn antwoord op vraag 5 aan refereer.
Bent u bereid om juridisch bindende voorwaarden in te stellen voor publieke financiering van het onderzoek en ontwikkeling van nieuwe farmaceutische producten? Zo nee, waarom niet?
Dit is reeds in gang gezet door de introductie van maatschappelijk verantwoord licentiëren. In 2019 zijn op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg de tien principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren opgesteld3. In 2020 is dit gevolgd door een juridische toolkit voor licentiecontracten4. Het expertisecentrum FAST heeft in 2022 gewerkt aan een leidraad voor licentieonderhandelingen tussen kennisinstellingen en farmaceutische bedrijven. Momenteel werken de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Vereniging van Universiteiten aan een brede evaluatie en doorontwikkeling van de toolkit, hetgeen rond de zomer van dit jaar tot resultaat moet leiden. ZonMw heeft als voorwaarde bij subsidieverstrekking voor onderzoek opgenomen dat de principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren van toepassing zijn op projecten.
Staat u nog steeds achter de beslissing om Intravacc te privatiseren, nu duidelijk wordt hoe private partijen essentiële kennis over vaccins gebruiken om zichzelf te verrijken?
Ja, ik sta nog steeds achter het besluit om Intravacc te privatiseren. Intravacc doet in opdracht van partijen aan vaccinontwikkeling van de eerste preklinische onderzoeken tot fase 1–2 klinische studies en doet niet aan grootschalige vaccinproductie.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel geld er afgelopen tien jaar is gegaan naar de ontwikkeling van vaccins vanuit de Nederlandse overheid en hoeveel winst over deze vaccins is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, hier is geen paraat overzicht van. De Nederlandse overheid investeert middels verscheidene geldstromen, via een verscheidenheid aan onderzoeksfinanciers en investeringsinstrumenten, in de ontwikkeling van geneesmiddelen in het algemeen. Vaccins maken hier onderdeel van uit. De toenmalige Minister voor Medische Zorg heeft uw Kamer op 8 oktober 2018 geïnformeerd over de publieke geldstromen die relevant zijn voor de geneesmiddelenontwikkeling5. De financiering loopt nog steeds via deze stromen. Daarnaast heeft het Ministerie van VWS voor de ontwikkeling van COVID-19-vaccins met name ingezet op financiering via de non-profit organisatie CEPI.
Kunt u een overzicht geven van de concrete maatregelen die u op welk moment van plan bent om te nemen om deze woekerwinsten van farmaceutische bedrijven aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Ik maak mij zorgen over de ontwikkeling van de uitgaven aan dure geneesmiddelen, waardoor mogelijk verdringing van reguliere zorg plaatsvindt. Ik heb mijn zorgen recentelijk ook gedeeld in een overleg met de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en hun aanwezige achterban. Op 24 januari jl.6 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijziging van de beleidsregels voor de toepassing van de sluis voor dure geneesmiddelen.
Erkent u dat publiek geld ook het publieke belang moet dienen in plaats van dit publieke geld te gebruiken voor megawinsten? Zo nee, waarom niet?
Toegang tot effectieve en veilige geneesmiddelen en vaccins is een publiek belang.
Bent u bereid om farmaceutische bedrijven te verplichten publiek geld terug te geven aan de samenleving zodra zij grote winsten maken op kosten van de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke manier gaat u dit doen?
Zoals ik in mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 7 heb toegelicht, wordt via het maatschappelijk verantwoord licentiëren getracht een eerlijke prijs te garanderen voor geneesmiddelen die (mede) zijn ontwikkeld op basis van publiek gefinancierd onderzoek. Ik ga als Minister van VWS niet over het heffen van winstbelastingen.
Wat is uw reactie op de aankondiging om de prijs van de vaccins van Pfizer/BioNTech en Moderna te verviervoudigen? Op welke manier bent u van plan om zich in te zetten om dit te voorkomen?
Tijdens de COVID-19-pandemie is er in Europees verband gezamenlijk onderhandeld over vaccins. Dat heeft ervoor gezorgd dat Europese landen konden beschikken over voldoende vaccins voor een acceptabele prijs, wanneer deze het hoogst nodig waren. In de gewijzigde epidemiologische en mondiale situatie ben ik echter van mening dat er kritisch gekeken moet worden naar het verlengen van de bestaande COVID-19-vaccincontracten met de verschillende farmaceutische bedrijven, om zo te kunnen verzekeren dat deze passen bij de huidige situatie. Met de opgedane kennis en ervaring moeten toekomstige contracten voor inkoop van geneesmiddelen in pandemische situaties worden aangepast op een wijze die past bij een duurzaam en maatschappelijk verantwoord gebruik van publieke middelen.
Bent u bereid om zich in te zetten om de prijzen van vaccins te begrenzen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ik zal mij er in Europa voor inzetten dat publiek geld voor de ontwikkeling van geneesmiddelen die we in pandemische situaties nodig hebben, niet leidt tot hoge winsten. Als gevolg zal ik mij actief blijven mengen in discussies over de inrichting van toekomstige inkoop van geneesmiddelen in pandemische situaties. Voor de huidige COVID-19-vaccincontracten lopen bijvoorbeeld al onderhandelingen met een aantal farmaceutische bedrijven over de voorzetting van de samenwerking. Daarnaast stimuleer ik het maatschappelijk verantwoord licentiëren bij de ontwikkeling van geneesmiddelen met publiek geld. Dit moet verdere transparantie bevorderen en hoge winsten op met publiek geld ontwikkelde geneesmiddelen beperken.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de medisch directeur van Pfizer Nederland die vorig jaar beweerde dat hun coronawinsten juist vooral worden geïnvesteerd in research & development (R&D) terwijl dit onderzoek van SOMO deze uitspraak onderuit haalt?2, 3
Ik ben niet bekend met de verhouding tussen private en publieke investeringen per vaccin per farmaceutisch bedrijf. Dit kan ook wisselen per vaccin en onderzoeksstadium. Zoals aangegeven, ben ik van mening dat in toekomstige overeenkomsten kritisch moet worden gekeken naar afspraken met farmaceuten. Ook om zo te blijven voorkomen dat we afhankelijk worden van één farmaceutisch bedrijf in de toekomst.
Welk gevolg heeft u gegeven aan uw eerdere uitspraken in het FD: «Winsten van tientallen procenten zijn geen uitzondering. Dat wringt. Want hoe verhouden deze winsten zich tot het publieke belang?»?4
In dit artikel gaf ik aan dat ik meer duidelijkheid wil verschaffen over de geneesmiddelen waar we in Nederland de meeste behoefte aan hebben én wat we hiervoor bereid zijn te betalen. Ik heb uw Kamer op 14 februari jl.10 een rapport gestuurd waaruit duidelijk wordt dat voor een heel aantal aandoeningen met de hoogste ziektelast geen nieuwe geneesmiddelen worden geïntroduceerd. In mijn begeleidende brief geef ik aan dat ik nu in gesprek ga met patiënten en artsen om te achterhalen of zij dit beeld herkennen. Ik ben voornemens om op basis van deze gesprekken nieuw beleid te ontwikkelen om onderzoek naar geneesmiddelen te stimuleren voor juist die ziektes die we nu niet of slecht kunnen behandelen. Ik wil verkennen of ik dit beleid kan combineren met een gericht signaal over de betalingsbereidheid (wat zijn we bereid om voor die middelen te betalen?). Zoals ik ook aangaf in mijn begeleidende brief, neem ik uw Kamer bewust mee in dit proces en ga hier ook graag met uw Kamer over in gesprek.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat bij een volgende pandemie de vaccins weer ongelijk verdeeld worden over de wereld omdat farmaceutische bedrijven zoveel mogelijk geld willen verdienen?
Universele en eerlijke toegang tot vaccins is een belangrijk uitgangspunt en het kabinet blijft zich positief opstellen bij iedere kansrijke oplossing om dit doel dichterbij te brengen. Zowel binnen Europese als mondiale gremia is Nederland actief betrokken bij discussie over toegang en beschikbaarheid van vaccins en andere essentiële medische tegenmaatregelen. Als concreet voorbeeld noem ik in dit kader ook de tweede editie van het World Local Production Forum (WLPF) dat Nederland eind van het jaar samen met de WHO zal organiseren. Het thema van universele en eerlijke toegang is hierbij een belangrijk onderwerp.
Een nieuwe ronde van het STAP-budget |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Hoe kijkt u terug op de nieuwe ronde STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP-)budget van dinsdag 28 februari?
Het is erg vervelend voor iedereen die een aanvraag wilde doen, voor opleiders, en voor alle betrokken bij UWV dat er een technische storing was bij de aanvraag voor het STAP-budget op 28 februari. Voor alle mensen die een aanvraag wilden doen, was dit een enorme teleurstelling. Wij doen er uiteraard alles aan om dergelijke ICT-problemen in de toekomst te voorkomen. Inmiddels is de hernieuwde openstelling op 17 maart gelukkig wel zonder problemen verlopen.
Hoe kan het dat na twee maanden stilstand de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) toch weer vastliep waardoor mensen uren langer moesten wachten, een foutmelding kregen en uiteindelijk geen aanvraag konden doen?
Er was sprake van een combinatie van factoren. Er was een technische storing van het systeem achter het aanvraagportaal van STAP. Dit gecombineerd met een bijzonder hoog aantal aanvragers maakte dat de storing niet te verhelpen was en uiteindelijk niemand deze dag een aanvraag kon indienen.
Klopt het dat veel opleidingen zonder duidelijk aantoonbare meerwaarde, zoals een opleiding tot virtuele maagbandconsulent of energetische therapeut, toch weer werden aangeboden via het STAP-budget?
Het klopt dat opleiders de door u genoemde opleidingen hebben opgenomen in het STAP-scholingsregister. Helaas voldoen niet alle opleidingen die via het STAP-scholingsregister worden aangeboden altijd aan de voorwaarden van de regeling. Tijdens de afgelopen tijdvakken heeft de Toetsingskamer STAP onderzoek gedaan en naar aanleiding daarvan meer dan 5.000 opleidingen uit het aanbod verwijderd, deels vrijwillig en deels op basis van besluiten tot uitsluiting. Ook de keurmerken hebben bij hen aangesloten opleiders aangesproken op opleidingsaanbod dat niet aan lijkt te sluiten op de voorwaarden van STAP wat mede geleid heeft tot vrijwillige terugtrekking van scholingsaanbod. Tegelijkertijd omvat het scholingsregister meer dan 150.000 opleidingen. Opleiders kunnen dagelijks opleidingen aan het register toevoegen of uit het register halen. Dit maakt dat bepaalde opleidingen, zoals bijvoorbeeld de genoemde in de vraagstelling, toch nog voorkomen in het register.
Opleiders die hun scholingsaanbod voor STAP in aanmerking brengen, verklaren daarmee dat hun opleiding aan de voorwaarden voldoet. De Toetsingskamer STAP ziet toe op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Wanneer scholing niet aan de STAP-voorwaarden voldoet kunnen opleidingen of opleiders uitgesloten worden van STAP.
Helaas betekent dit ook dat bepaalde opleiders het grijze gebied opzoeken en opleidingen registreren waarvan achteraf geconstateerd wordt dat die niet voldoet aan de voorwaarden van STAP. De genoemde opleidingen lijken in die categorie te vallen. De ketenpartners werken hard om te zorgen dat het scholingsaanbod voldoet aan de voorwaarden. We zijn daarom bezig met het strenger en strakker maken van de STAP-regeling zodat duidelijker wordt welke opleidingen niet in aanmerking mogen komen voor STAP.1 Tegelijkertijd geldt dat STAP uitgaat van de eigen regie van aanvragers. Inherent aan het ondersteunen daarvan is dat iemand zelf kan kiezen welke scholing het beste past. Dit kan scholing zijn die gericht is op de ontwikkeling van beroepsgerichte vaardigheden maar ook scholing van persoonlijke vaardigheden die helpen om de positie van werkenden en werkzoekenden op de arbeidsmarkt te verbeteren.
Ten aanzien van cursussen gericht op alternatieve geneeswijzen, is uw Kamer eerder gemeld dat deze cursussen opleiden tot beroepen die in Nederland niet verboden zijn. Op dit moment zijn wij met VWS aan het verkennen of dergelijke cursussen wel arbeidsmarktgericht zijn, mede naar aanleiding van eerdere zorgen uit Uw Kamer, en welke eventuele maatregelen dit vergt. Wanneer er meer duidelijkheid hierover is, zullen wij Uw Kamer hierover berichten.
Klopt het dat verschillende influencers nog steeds geld proberen te verdienen aan het STAP-budget met het aanbieden en promoten van zogenaamde financiële opleidingen via platforms als TikTok?
Dergelijke promotie als genoemd in vraag 4 is niet bekend bij de Toetsingskamer STAP. Wel toetst de Toetsingskamer specifiek op «zogenaamde financiële opleidingen». Cursussen over cryptovaluta zonder professioneel karakter dragen niet bij aan de verbetering van de arbeidsmarktpositie van de cursist. Dit zou moeten leiden tot een overstap naar een baan gericht op cryptovaluta of het toepassen van de kennis en/of vaardigheden over cryptovaluta in de huidige baan. Een cursus zonder professioneel karakter zal dan ook als hobbymatig worden beoordeeld door de Toetsingskamer. Wanneer na onderzoek wordt geconstateerd dat er sprake is van hobbymatige scholing, wordt deze scholing van het register worden uitgesloten. Nog voor het volgende aanvraagtijdvak is een wijzigingsregeling voorzien met een explicitering welke scholing per definitie niet voor STAP-subsidie in aanmerking komt.
In oktober 2022 is de STAP-regeling gewijzigd waarbij expliciet gemaakt is dat het aanbieden van scholing met cadeaus en andere voordelen niet toegestaan is. Verder staat het opleiders vrij om marketing in te zetten voor hun opleidingsaanbod, tenzij het gaat om misleidende reclame wat volgens het Burgerlijk Wetboek niet is toegestaan.
Waarom is dit ook na twee maanden nog steeds niet onmogelijk gemaakt terwijl iedereen die opleidingen onder het STAP-budget opzoekt dit meteen tegenkomt?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u nog steeds dat het STAP-budget de juiste methode is om mensen die door willen leren deze mogelijkheid te bieden?
Ja. Met het STAP-budget is voor iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt een individueel scholingsbudget binnen handbereik. Mensen kunnen zich laagdrempelig blijven ontwikkelen en beter regie op hun eigen op hun loopbaan nemen doordat zij zelf de beschikking krijgen over een leer- en ontwikkelbudget. Het doel van het STAP-budget is om de beroepsbevolking duurzaam inzetbaar te houden op de arbeidsmarkt, aanvullend aan de inspanningen vanuit werkgevers en sectoren. Voor Leven Lang ontwikkelen is het uitgangspunt dat werkgevers en werknemers zélf verantwoordelijk zijn voor investeringen in scholing en ontwikkeling. Het STAP-budget is ondersteunend en niet bedoeld om scholing te financieren waar wettelijk gezien een verplichting ligt bij de werkgever om dit te financieren.
De laagdrempelige benadering lijkt aan te slaan. Dit wordt bevestigd door cijfers die na elk tijdvak beschikbaar komen. In 2022 heeft het STAP-budget een diverse groep bereikt, met voor een belangrijk deel de groep die relatief weinig scholing volgt. Zo was meer dan de helft van aanvragers praktisch geschoold en hebben naar verhouding veel flexwerkers een aanvraag ingediend. Tegelijkertijd geldt dat STAP een lerende regeling is en dat afgelopen jaar gebleken is dat deze strenger en strakker moet. Met dat proces zijn wij met de ketenpartners van STAP volop bezig. Voorts wordt bezien op welke wijze STAP meer gericht op (om-)scholing naar maatschappelijk cruciale sectoren kan worden ingezet. Uw Kamer wordt hierover voor de zomer geïnformeerd.
Woningaanslagen in Rotterdam |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rotterdam-West opgeschrikt door twee explosies»?1
Ja.
Wat is volgens u de aanleiding van een zo groot aantal woningaanslagen?
Er vindt strafrechtelijk onderzoek plaats. De uitkomsten daarvan moeten worden afgewacht en het is niet aan mij als Minister om daar uitlatingen over te doen.
Op basis van de ervaring met de explosies in 2021 en 2022 kan worden geconstateerd dat het soms gaat om relationele conflicten of familievetes en meestal om druggerelateerde criminaliteit. In de Rotterdamse haven doet de politie met regelmaat grote drugsvangsten. Mogelijk leidt dit tot criminele conflicten in het achterland.
Heeft u een inzicht of en op welke manier alle aanslagen op woningen in de regio Rotterdam een verband met elkaar hebben?
In het kader van de lopende strafrechtelijke onderzoeken wordt onder andere gekeken naar mogelijke verbanden. Zoals gezegd kan hier niet op vooruit worden gelopen.
Welke concrete acties gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de daders worden gepakt en er wordt voorkomen dat er nog meer woningaanslagen komen?
De politie en het openbaar ministerie zetten alles op alles om de daders van explosies op te pakken en ook om nieuwe explosies zo veel mogelijk te voorkomen.
De politie surveilleert extra in een aantal gebieden en inwoners worden opgeroepen om verdacht gedrag direct te melden. Hulp van inwoners blijkt van onschatbare waarde om explosies te voorkomen.
In zijn algemeenheid kan ik nog opmerken dat het onder omstandigheden voor burgemeesters mogelijk is om in verband met woningaanslagen cameratoezicht in te zetten of – mits dat, alle belangen zorgvuldig wegend, evenredig is – over te gaan tot tijdelijke sluiting van een woning. Om dit laatste beter te verankeren, heeft de regering afgelopen oktober een wetsvoorstel ingediend.
De Kamer ontving op 16 maart 2023 de nota naar aanleiding van het verslag2 en ik hoop op een spoedige behandeling.
Deelt u de mening dat het politietekort het moeilijk maakt om voldoende capaciteit vrij te spelen om het onderzoek naar de ontploffingen goed uit te voeren en om ‘s nachts meer te surveilleren? Zo ja, wat gaat u doen om de Rotterdamse politie te ondersteunen?
De vraag naar politiewerk is in theorie oneindig, dat maakt politiecapaciteit schaars. In algemene zin hebben het vorige en het huidige kabinet geld vrijgemaakt om de formatie van de politie uit te breiden. De keuze waar politiecapaciteit wordt ingezet, is aan het lokaal gezag.
Capaciteit coronavaccinatielocaties en het advies van het OMT-V |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het is stil op de priklocaties: ministerie eist 100.000 plekken, maar nog geen 10 procent is nodig»1 van het Algemeen Dagblad?
Ja.
Bent u voornemens de coronavaccinatielocaties van de GGD (grotendeels) te sluiten, nu het OMT-V tegen een nieuwe vaccinatieronde in het voorjaar van 2023 heeft geadviseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer worden de locaties gesloten en welke capaciteit wilt u behouden?2
De GGD’en bouwen de huidige capaciteit op verschillende vaccinatielocaties af3. Ik heb het RIVM en de LCCB gevraagd om uit te werken tot welk niveau de capaciteit verantwoord afgebouwd kan worden. Hierbij wordt meegewogen dat de GGD’en in het najaar voorbereid moeten zijn op een eventuele grootschalige vaccinatieronde.
Kunt u aangeven hoeveel het operationeel houden van de coronavaccinatielocaties ondanks de geringe vaccinatievraag de afgelopen maanden heeft gekost?
De GGD’en vragen per maand een voorschot aan voor de inzet op het gebied van coronavaccinaties. Zij leggen aan het eind van het jaar verantwoording af over gemaakte kosten. Om deze reden kan ik momenteel niet aangeven hoeveel het operationeel houden van alle coronavaccinatielocaties kost.
Hoeveel GGD-werknemers zijn als gevolg van de geringe vraag naar coronavaccinaties de afgelopen maanden niet aan het werk geweest en werden wel betaald?
Bezetting en openingstijden van individuele vaccinatielocaties worden voortdurend aangepast aan de actuele verwachte vaccinatievraag. Enkel personeel dat ingeroosterd is, wordt betaald.
Welke gevolgen heeft dit gehad voor de krapte op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld in de zorg en de horeca, aangezien arbeidskrachten door de GGD’en aan de markt werden onttrokken?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wilde u per se het advies van het OMT-V afwachten alvorens een beslissing te nemen over de GGD-vaccinatiecapaciteit, terwijl het al geruime tijd duidelijk was dat het coronavirus voor het overgrote deel van de bevolking al lang geen noemenswaardig gezondheidsrisico meer vormde (de wetenschappelijke consensus liet zien dat er geen opleving en/of nieuwe, gevaarlijke varianten van het coronavirus verwacht werden en de vaccinatiebereidheid neemt bovendien al tijden sterk af)? Was het niet beter geweest om hierop al eerder te anticiperen en de vaccinatiecapaciteit af te schalen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om besluitvorming te baseren op wetenschappelijke advisering zoals we dat afgelopen jaren meermaals gedaan hebben.
Het is onjuist dat er niet eerder afgeschaald is op de vaccinatielocaties. In overleg met de GGD’en heb ik de beschikbare capaciteit op de locaties al eerder verlaagd nadat veel mensen de herhaalprik in het najaar hadden gehaald.
Waarom heeft u de gelden die begroot zijn voor het operationeel houden van de GGD-vaccinatiecapaciteit met de kennis van het afnemende gevaar van het coronavirus en de geringe vaccinatiebereidheid niet aangewend voor bijvoorbeeld het inzetten op preventie en/of het verbeteren van de leefstijl van de Nederlanders en/of het structureel opschalen van de zorg? Bent u niet van mening dat dat een betere investering is van zorggeld op de lange termijn?
De COVID-19 vaccinatiecampagne is van belang voor de volksgezondheid zoals eerder toegelicht in onder meer de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Haga op 25 augustus 20224 en 16 december 20225 en de Verzamelbrief COVID-19 van 18 november 20226.
Heeft het operationeel houden van de GGD-vaccinatielocaties op enige manier te maken met de grootschalige investeringen van wereldwijde overheden in farmaceutische bedrijven die coronavaccins op de markt brachten?3
Nee.
Hoeveel heeft de Nederlandse overheid geïnvesteerd in farmaceutische bedrijven voor coronavaccins en zijn er met deze bedrijven inderdaad geen afspraken gemaakt over het maken van grote winsten, zoals in bovengenoemd artikel wordt aangehaald?
De vraag hoeveel de Nederlandse overheid heeft geïnvesteerd is lastig te beantwoorden. Dit komt doordat er verscheidene geldstromen zijn vanuit de overheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om eerste geldstromen van universiteiten (OCW) financiering van NWO/ZonMw, van EZK (zoals Innovatiekredieten) en vanuit de Europese Unie. In de COVID-19 pandemie heeft VWS voor de ontwikkeling van vaccins met name ingezet op de financiering via de non-profit organisatie CEPI (Coalition for Epidemic Preparedness Innovations).
Met behulp van de Advanced Purchase Agreements heeft Nederland, in samenwerking met verschillende EU-lidstaten, in Europees verband overeenkomsten kunnen sluiten om de ontwikkeling en grootschalige productie van COVID-19-vaccins mogelijk te maken. In de overeenkomsten zijn geen afspraken gemaakt over grote winsten. Er zijn zowel farmaceutische bedrijven die tijdens de pandemie hebben gestreefd om vaccins zonder winstoogmerk te verkopen, alsook farmaceutische bedrijven die hun investeringen ruim hebben kunnen terugverdienen.
Hoeveel verlies maakt de Nederlandse overheid nu het OMT-V tegen een nieuwe vaccinatieronde in het voorjaar van 2023 heeft geadviseerd? Hoeveel coronavaccins gaan er nu verloren en tegen welke prijs? Heeft dit gevolgen voor de afspraken/deals die door het Rijk met farmaceutische bedrijven zijn gesloten?
Nederland heeft op dit moment voldoende vaccins op voorraad die zowel inzetbaar zouden zijn voor een eventuele voorjaarsronde als een najaarsronde. De inkoop is niet gewijzigd door het OMT-V advies en het uitblijven van een voorjaarscampagne. Vaccins die niet nodig zijn voor nationaal gebruik (onder andere gebaseerd op het te verwachten opkomstpercentage) proberen we zo snel mogelijk te doneren, zodat zo min mogelijk vaccins verloren gaan.
Hoe groot is het overschot aan coronavaccins dat de Nederlandse overheid heeft opgekocht en op basis waarvan is deze (financiële) afweging gemaakt?
Nederland heeft geen overschot aan vaccins opgekocht. Op basis van de vaccinovereenkomsten die in Europees verband zijn afgesloten ontvangt Nederland een vastgesteld, pro-rata aandeel vaccins.
Bent u bereid om de details van de overeenkomsten die de Nederlandse overheid met farmaceuten heeft gesloten alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Op Europees niveau is afgesproken om de afspraken met farmaceuten omtrent de COVID-19 vaccins niet openbaar te maken.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «de toekomst van longcovidonderzoek in Nederland onzeker»? 1
Ja.
Kunt u de brief die ZonMW aan u stuurt aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik ga ervanuit dat u duidt op de notitie die ZonMw op mijn verzoek heeft opgesteld met overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID. Dit overzicht zal als bijlage bij de kennisagenda worden gepubliceerd op de website van ZonMw. Ik zal uw Kamer daarover dan ook informeren.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»? 2
Ja.
Herinnert u zich dat u de antwoorden op eerdere Kamervragen over die aangenomen motie moest corrigeren, omdat u moest toegeven dat de eerder gemelde twaalf biomedische onderzoeken naar long covid niet bestonden en het voor het overgrote deel ging om onderzoeken met een (minimale) biomedische component? 3
Ja. Via ZonMw worden op dit moment twintig studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling gefaciliteerd. Van deze onderzoeken zijn dertien biomedisch van aard dan wel met een biomedische component.
Herinnert u zich dat u twee amendementen op de begroting om meer geld voor onderzoek naar long covid vrij te maken (respectievelijk twee en tien miljoen) ontraadde en hier onder andere het argument bij gebruikte dat er niet genoeg onderzoekers zouden zijn in Nederland om het onderzoek te verrichten?
Ik vind wetenschappelijk onderzoek, waaronder biomedisch onderzoek, belangrijk om tot een diagnose en behandeling van post-COVID te komen. Daarom financier ik via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID. Binnen het COVID-19 programma lopen momenteel diverse projecten met betrekking tot post-COVID. Hiervoor is bijna € 10 miljoen ingezet. Daarnaast is er circa € 1 miljoen begroot voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023 en is er € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld aan C-support voor onderzoek.
Daarnaast heb ik zoals ik in vraag 2 heb aangegeven deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda
Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig is. ZonMw kan hiervoor dan subsidieoproep(en) uitzetten. Onderzoekers zijn daarna in de gelegenheid een voorstel in te dienen. Deze voorstellen worden met behulp van een commissie van onafhankelijke experts zorgvuldig beoordeeld op zowel relevantie als kwaliteit zodat deze middelen zinnig en doelmatig worden ingezet.
Om te voorzien in de actuele vraag naar effectieve behandeling en een basis te leggen voor toekomstige verdiepende onderzoek stelt ZonMw voor om lopende (onderzoeks)cohorten op het gebied van post-COVID, reeds voor de ontwikkeling van de kennisagenda, te laten verbinden, verlengen en te verbreden.
Daarnaast ben ik voornemens om extra budget beschikbaar te maken voor meerjarig onderzoek en een expertisecentrum post-COVID. Ik verwacht daarover in mei definitief uitstelsel te kunnen geven een zal uw Kamer daarover dan informeren.
Herinnert u zich dat u in antwoord op het amendement ook schreef: «Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de overkoepelende kennisagenda aan de Kamer doen toekomen? Trekt u daaruit een conclusie over middelen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda. Aan het opstellen van de kennisagenda zullen vervolgens onder meer de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) een bijdrage leveren. Ook worden patiëntenorganisaties (zoals PostCovid NL, Long Covid Nederland en Longalliantie Nederland) betrokken om er zeker van te zijn dat de onderzoeken aansluiten bij de behoefte vanuit het veld. Het is de verwachting dat de kennisagenda in de tweede helft van 2023 gereed is.
Maar ook op dit moment gebeurd er al veel op het gebied van post-COVID. Er lopen nationaal verschillende onderzoeken, inmiddels voor een bedrag van ruim 14 miljoen euro:
10 miljoen euro voor onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID via ZonMw (20 onderzoeken);
Circa € 1 miljoen voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023;
€ 0,5 miljoen voor onderzoek bij C-support;
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep voor innovatieve onderzoeken naar diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment (nog) geen tests beschikbaar om post-COVID te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Heeft u ondertussen al enig zicht in de omvang van de longcovidproblematiek in Nederland? Zo ja, kunt u dan delen hoe groot de omvang van de groep patienten is? Zo nee, op welke wijze wilt u dat zicht dat verkrijgen?
Recent onderzoek4 rapporteerde dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen. Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 22.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Klopt het dat longcovidprojecten financiering hebben voor maximaal vijftien maanden, zoals de NOS meldt?
Binnen het COVID-19 programma faciliteert ZonMw op dit moment twintig projecten met betrekking tot Long-COVID. Van deze onderzoeken hebben drie projecten een looptijd langer dan 2 jaar. Onderzoeken gefinancierd vanuit het COVID programma zijn in principe gefinancierd onder de bewuste voorwaarde dat ze op relatief korte termijn implementeerbare resultaten voor de praktijk opleveren, om deze reden is de looptijd van de andere studies beperkt tot 15–24 maanden. Meer informatie over de projecten is te vinden op de Long-COVID themapagina6 van ZonMw.
Ik begrijp het belang van onderzoekers om voor de langere termijn zekerheid te hebben, maar ik vind het belangrijk om in te zetten op datgene wat echt nodig is en om dubbelwerk zoveel mogelijk te voorkomen.
Heeft u zelf al een oordeel over het feit dat de Kamer nu al maanden vraagt om structurele financiering, goed biomedisch onderzoek en dat u de noodzaak structureel niet heeft onderkend?
Ik herken mij niet in de stellingname van de vraag. Ik zet mij langs verschillende sporen zoveel mogelijk in ten behoeve van post-COVID. Naast het (lopende) nationale onderzoek (zie het antwoord op vraag 7) vind ik ook het internationale perspectief van belang. Om de ontbrekende kennis aan te vullen zet ik daarom ook in op meer Europese samenwerking rondom het uitwisselen en verbinden van kennis en onderzoeken. Niet al het onderzoek hoeft immers binnen de grenzen van ons land gedaan te worden. Lidstaten zouden veelbelovende onderzoeksuitkomsten sneller met elkaar moeten kunnen delen en terecht laten komen bij zorgprofessionals, onderzoekers en burgers. Ik heb dit besproken bij de Europese Gezondheidsraad van 9 december en dit zal ik volgende week, bij de eerstvolgende Gezondheidsraad opnieuw doen.
Aan ZonMw heb ik, naast de opdracht voor de kennisagenda, een overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID gevraagd. Dit overzicht vormt mede input voor de Europese samenwerking.
Bent u bereid op korte termijn structureel geld vrij te maken voor financiering van langdurig onderzoek naar long covid?
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft ZonMw het COVID-19 onderzoeksprogramma opgezet. Daarbinnen zijn op dit moment twintig onderzoeken gefinancierd met betrekking tot post-COVID. De onderzoeksdoelen binnen deze studies zijn divers: beter subtyperen van patiëntencategorieën, het onderzoeken van één specifiek orgaan en de effectiviteit van interventies. Dertien van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard of bevatten een biomedische component. De biomedische aspecten uit de studies zijn verschillend, denk bijvoorbeeld aan bloedonderzoeken, longfunctietesten, neuromusculaire fitnesstesten. Deze aspecten kunnen bijdragen aan een beter begrip van post-COVID. Daarnaast geven deze aspecten mogelijk nieuwe inzichten en/of aangrijpingspunten die onder andere kunnen worden ingezet voor mechanistisch biomedisch onderzoek, gericht op het ontrafelen van de onderliggende mechanismen die een rol spelen bij post-COVID.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Naast dit nationale onderzoek vindt ook internationaal zeer veel onderzoek plaats naar alle aspecten van post-COVID.
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep7 voor het stimuleren van de (door)ontwikkeling van innovatieve sleuteltechnologieën voor de diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment nog geen tests beschikbaar om post-covid te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Kunt u deze vragen een voor een en voor a.s. 7 maart beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij de voorbereiding van de Europese Raad?
Ik heb mijn best gedaan om zo spoedig mogelijk de vragen te beantwoorden.
Het bericht dat een jongen al een jaar thuis zit na een onterechte schorsing |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Damin (9) zit al jaar thuis na onterechte schorsing: «Waarom wil niemand onze zoon helpen»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat een 9-jarige jongen al ruim een jaar thuis zit en derhalve niet het onderwijs krijgt dat hij verdient? Deelt u met ons de constatering dat dit zeer ernstig is?
Deelt u met ons dat het niet zo kan zijn dat een leerling onterecht wordt weggestuurd en vervolgens een jaar lang thuis zit?
Deelt u met ons dat het niet zo kan zijn dat een kwetsbaar en jong iemand een jaar lang de dupe is van de verwijtbare handelingen van een school?
Bent u bereid om vanuit uw rol alles op alles te zetten om de verantwoordelijke partijen ertoe aan te sporen om zo spoedig mogelijk een passende oplossing voor de jongen te arrangeren? Bent u bereid om de voortgang persoonlijk te bewaken?
Wanneer scholen of samenwerkingsverbanden mogelijk tekortschieten is het aan de inspectie om daarop toe te zien. Een klacht van de betrokkenen heeft er in dit geval toe geleid dat de inspectie inmiddels nauw bij deze zaak is betrokken. Het bestuur geeft aan dat het zich heeft ingespannen om een passende plek te vinden voor de leerling en dat dit door wachtlijsten en omstandigheden veel tijd heeft gekost. Inmiddels is er een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal onderwijs en staat de leerling op een wachtlijst voor een passende school waar hij zo snel als mogelijk geplaatst wordt. In de tussentijd verzorgt het bestuur onderwijs in samenwerking met de Onderwijsbegeleidingsdienst en het samenwerkingsverband. De inspectie volgt de zaak nauwlettend en zal hierop toezien.
Ook hebben medewerkers van het ministerie namens mij contact opgenomen met de moeder van de leerling uit het bericht. Met de moeder van de leerling is bekeken of Stichting Gedragswerk iets kan betekenen in deze situatie. Gedragswerk is er voor kinderen en jongeren die thuiszitten, vaak in situaties waar al veel partijen betrokken zijn en het al langer niet lukt om een goede plek en ondersteuning te vinden. Het contact is gelegd en Gedragswerk kijkt op korte termijn wat zij voor de leerling en zijn moeder kunnen betekenen.
Klopt het dat de schorsing volgens de Inspectie van het Onderwijs en onafhankelijke partijen onterecht was? Bent u bereid om de betreffende school hierop aan te spreken?
De verantwoordelijkheid voor het beoordelen van en handelen bij individuele gevallen ligt bij de inspectie. Ook in dit geval is de inspectie op de hoogte en in gesprek met de school. Uit de uitspraak van de Geschillencommissie Passend Onderwijs blijkt dat de klacht over de schorsing gegrond is verklaard. De inspectie onderschrijft dat de schorsing niet heeft plaats gevonden conform wet- en regelgeving en betrekt dit in het vervolgtoezicht.
Klopt het dat de ouders door zowel de Geschillencommissie Passend Onderwijs als de Landelijke Bezwaar Advies Commissie Toelaatbaarheidsverklaring in het gelijk werden gesteld? Bent u bereid om de betreffende school hierop aan te spreken?
Ik verwacht van scholen dat zij uitspraken van de Geschillencommissie serieus nemen en daar naar handelen. Dit vooruitlopend op de maatregel uit de verbeteraanpak passend onderwijs waarin uitspraken een bindend karakter krijgen.2
Uit navraag blijkt dat naar het oordeel van de geschillencommissie passend onderwijs de schorsing inderdaad onterecht is geweest. Diezelfde commissie heeft daarnaast ook geoordeeld dat de huidige school geen passende school is voor de leerling. Wel heeft de school aangetoond dat het zich voldoende heeft ingezet om ondersteuning aan de leerling te bieden. De Commissie geeft verder aan dat de school anders had kunnen handelen om te voorkomen dat de leerling thuis zou komen te zitten.
Deze bevindingen zullen worden meegenomen in eerdergenoemd nader onderzoek van de inspectie naar de naleving van de wet- en regelgeving door de school.
Klopt het dat de school het naliet om een andere school voor de jongen te zoeken en dat dit handelen van de school wettelijk niet is toegestaan? Zo ja, bent u bereid om de school hierop aan te spreken en heeft het niet volgen van de wet verdere gevolgen voor de school?
Bij navraag door de inspectie is door het bestuur aangegeven dat op verschillende momenten een aanbod van een andere school is gedaan. Recent is een plek aangeboden op een passende school, die de ouders hebben geaccepteerd.
Deelt u met ons de mening dat indien een school onrechtmatig heeft gehandeld en een kind een jaar lang thuis zit, dat een school dan absoluut niet heeft voldaan aan de zorgplicht?
De leerling is begin 2022 geschorst. Toen dat langer dan een week duurde, zou in overleg met de inspectie een procedure moeten zijn gestart voor het verwijderen van school. Dat is bij deze leerling niet gebeurd, en dat is zeer kwalijk. Toen hij vervolgens langdurig thuiszat was de school verplicht voor vervangend onderwijs te zorgen. Ook dat is lange tijd niet gebeurd. Wel is nu inmiddels een andere school gevonden die onderwijs aan deze leerling wil verzorgen. Voor deze school is echter een wachtlijst waar de leerling nog steeds op staat.
De inspectie ziet hier nu op toe en zal de zorgplicht van de school ook bij het eerder genoemde nadere onderzoek, betrekken.
Klopt het dat de gemeente geen hulp kon bieden en Stichting Passend Primair Onderwijs Haaglanden (SPPOH) ook niet in hulp heeft voorzien? Deelt u dan met ons dat het schandalig is dat instanties in deze zaak na een jaar nog geen passende hulp hebben geboden?
Het is de taak van het samenwerkingsverband om een dekkend aanbod te bieden voor alle kinderen die zijn aangemeld op een school binnen het betreffende samenwerkingsverband. In dit geval geeft het bestuur aan dat het samenwerkingsverband, op aanvraag van het bestuur, een toelaatbaarheidsverklaring heeft afgegeven voor de leerling. Op dit moment is het samenwerkingsverband betrokken bij de invulling van onderwijs voor de leerling en het onderhouden van contact met de ouders. Het bestuur heeft nu inmiddels een passende school gevonden waarvoor de leerling nu op een wachtlijst staat.
Ik deel met u dat een jaar lang zonder passende school thuiszitten zeer onwenselijk is. Het is dan ook van belang dat de leerling snel passende ondersteuning krijgt en weer naar school kan.
Klopt het dat er bevoegdheden zijn overschreden, privacygevoelige informatie ten onrechte is gedeeld en er zelfs is aangespoord om een melding te doen bij Veilig Thuis? Deelt u dan met ons dat dit niet door de beugel kan en dat de verantwoordelijken hierop dienen te worden aangesproken?
In algemene zin geldt dat scholen zorgvuldig moeten omgaan met de privacy van leerlingen en geen melding zouden moeten maken bij Veilig Thuis omdat ouders en school het niet eens kunnen worden over passende ondersteuning. Dit is ook onderdeel van de verbeteraanpak passend onderwijs als maatregel 12, waarbij het streven is om geen Veilig Thuis meldingen te doen bij puur een geschil over passend onderwijs. Hier ga ik met betrokkenen partijen op korte termijn verder mee aan de slag. Uit het onderzoek van de inspectie zal moeten blijken in hoeverre er hier fouten zijn gemaakt en zal waar nodig afspraken worden gemaakt over de nodige verbeteringen. Dit in het belang van deze leerling, maar ook om dit in de toekomst te voorkomen.
Het Italiaanse tekort en de subsidieregling voor het isoleren van woningen die meer dan 100 miljard lijkt te gaan kosten |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Italy faces upward deficitt revsions on reckless stimulus plan», waaruit duidelijk wordt dat Italië uitgaven van de orde van grootte van 110 miljard euro buiten de tekortcijfers gehouden heeft?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Klopt het dat Istat (het CBS van Italië) op 1 maart komt/gekomen is met nieuwe versies van de nationale rekeningen? Kunt u aangeven hoe groot het tekort is volgens de originele rekeningen en de herziene rekeningen voor de jaren 2020, 2021 en 2022 en voor de jaren waarin een voorspelling gedaan wordt?
Istat heeft 1 maart jl. de nationale rekeningen over het jaar 2022 gepubliceerd.2 De regels waar nationale rekeningen van lidstaten van de Europese Unie aan moeten voldoen zijn vastgelegd in het Europees Systeem van rekeningen. In aanvulling op de regels bestaat er een handleiding met extra sturing en kwalificaties voor de regels omtrent het overheidstekort en schuld (Manual on Government Deficit and Debt; MGDD).
Italië heeft in reactie op de COVID-19 pandemie verschillende maatregelen getroffen om de economische impact van de pandemie te beperken. Eén daarvan was de zogenaamde superbonus die huishoudens een belastingkorting biedt om de energie-efficiëntie van huizen te verbeteren of deze beter bestand te maken tegen aardbevingen. Daarnaast is de zogenaamde bonus facciate geïntroduceerd, die gericht is op de renovatie van gevels.
De maatregelen geven huishoudens het recht om verspreid over een aantal jaar bij de belastingaangifte een korting te vragen. Het recht op een belastingkorting kon tot voor kort ook overgedragen worden, waardoor het huishouden in één keer het meerjarige bedrag kon ontvangen van de partij die het recht op de belastingkorting overneemt, terwijl de overnemende partij de belastingkorting dan over meerdere jaren inbrengt in de belastingaangifte of gebruikt om een opgebouwde belastingschuld te vereffenen. In de praktijk leidt de maatregel dus over meerdere jaren tot lagere belastinginkomsten voor de Italiaanse staat.
De op dat moment geldende regels maakten echter onvoldoende duidelijk hoe de nieuwe Italiaanse belastingkorting geclassificeerd moest worden. In bepaalde gevallen moeten belastingkortingen namelijk niet als lagere inkomsten worden geboekt op het moment dat die zich voordoen maar moeten de volledige toekomstige lagere inkomsten direct als hogere uitgaven worden geregistreerd. Het Italiaanse statistiekbureau heeft Eurostat in het voorjaar van 2021 daarom om advies gevraagd. Eurostat heeft in haar antwoord bevestigd dat de belastingkorting in het kader van de superbonus niet eenduidig geclassificeerd kon worden en gaf aan dat met de update van de MGDD-handleiding specifieke regels geïntroduceerd zouden worden om deze casus te ondervangen.3
Eurostat heeft 1 februari 2023 de nieuwe versie van de handleiding gepubliceerd inclusief de aangekondigde methodologie omtrent belastingkortingen zoals verleend onder de «superbonus».4 Voor het vraagstuk van de Italiaanse belastingkorting is met name van belang of deze als «te betalen» (payable) of «niet te betalen» (non-payable) aangemerkt moeten worden. Er zijn drie factoren van belang om te bepalen of een belastingkorting als payable of non-payable geadministreerd moet worden: is de korting overdraagbaar aan anderen, is de korting geldig over een langere periode en kan de korting volledig ingezet worden om openstaande schulden af te betalen. Daarbij is met name het vraagstuk of het gehele bedrag waar de maatregel recht op geeft uiteindelijk over meerdere jaren als belastingkorting opgevoerd kan worden. In dat geval wordt de korting in zijn geheel als uitgave van de overheid gerekend in het jaar van verstrekking van het recht op de belastingkorting.
De verleende belastingkorting in het kader van de zogenaamde superbonus en bonus facciate zijn door Istat in eerste instantie, en in afwachting van het nader advies van Eurostat, als non-payable geregistreerd. In die hoedanigheid zouden deze worden geboekt als lagere belastinginkomsten op het moment dat de belastingkorting daadwerkelijk wordt gebruikt. De nieuwe MGDD-handleiding leidt echter tot het boeken van deze maatregelen als payable, waardoor het volledige bedrag aan toekomstige belastingkortingen waar de regeling recht op geeft in het jaar dat dit recht ontstaat volledig als uitgave moet worden geboekt.
Dit heeft gevolgen voor het berekende tekort over 2020, 2021 en 2022. Het Italiaanse begrotingstekort wordt door de registratie van de bonus als payable voor 2020 bijgesteld van -9,5 naar -9,7 procent bbp en voor 2021 van -7,2 naar -9 procent bbp. Het begrotingstekort over 2022 bedraagt volgens Istat -8 procent bbp waar de eind 2022 door de Europese Commissie bij haar herfstraming in november een tekort van 5,1% bbp verwacht en de Italiaanse geactualiseerde ontwerpbegroting die daarna volgde een verwacht tekort van 5,6% bbp liet zien.5
Hoewel dit forse bijstelling zijn, blijven de totale meerjarige kosten van de regeling onveranderd. In plaats van deze kosten te spreiden over meerdere jaren en te boeken als lagere belastinginkomsten, zoals in de praktijk het geval zal zijn, is Italië wegens de aangepaste boekhoudkundige regels verplicht om de volledige toekomstige kosten in het jaar van verstrekking als uitgaven te rekenen waardoor het tekort in deze jaren hoger uitvalt. Zowel de hoogte van de begrotingstekorten in de verschillende jaren als de samenstelling van de uitgaven en de inkomsten zal over een lange reeks van jaren dus verschillen van de eerdere (verwachte) boekhouding en van de kas-uitgaven en de kas-ontvangsten van de Italiaanse overheid.
Er is geen aanpassing gedaan voor het verwachtte tekortsaldo voor de komende jaren: Istat rapporteert met de nationale rekeningen enkel over de realisatie van de afgelopen jaren. Omdat het volledige bedrag van de maatregelen door de aanpassing als uitgaven zijn geboekt, hoeven de lagere belastingontvangsten als gevolg van de belastingkorting de komende jaren niet te worden geboekt. Daardoor leidt de boekhoudkundige aanpassing ertoe dat het Italiaanse begrotingstekort de komende jaren vanuit het perspectief van de genoemde maatregelen minder groot zal zijn dan eerder verwacht. De totale kosten van de maatregel blijven immers gelijk, waardoor de hogere tekorten van de afgelopen jaren gespiegeld zullen worden door lagere tekorten in de komende jaren. De Italiaanse overheid hoeft door de nieuwe boekhoudkundige verwerking van de maatregelen de komende jaren niet meer of minder te lenen op de kapitaalmarkt voor de financiering van de maatregelen. De financieringsbehoefte is immers afhankelijk van de kas-uitgaven en kas-inkomsten van de overheid, die door de gewijzigde boekhoudkundige verwerking van de maatregelen niet wijzigen.
Herinnert u zich dat de crisis in Griekenland pas echt begon toen de cijfers van Griekenland herzien moesten worden en het tekort in 2009 veel hoger bleek dan verwacht en ver boven de 10 procent uitkwam?
De bijstelling van het Italiaanse begrotingstekort komt voort uit een verduidelijking van de methodologie door Eurostat, naar aanleiding van de vragen hierover van Istat in 2021. De bijstelling leidt tot een verschuiving in de tijd van de impact van de maatregelen, waarbij de aard van de belastingkorting er toe leidt dat het volledig bedrag meteen als uitgave van de overheid wordt geregistreerd, hoewel de impact op de kas-uitgaven en kas-ontvangsten van de Italiaanse overheid in de vorm van toekomstige lagere belastingontvangsten zal zijn. De totale meerjarige kosten van de maatregel veranderen door de gewijzigde boekhoudkundige verwerking niet en de benodigde financiering van de Italiaanse staatsschuld verandert ook niet.
Sinds wanneer is de Eurogroep op de hoogte van het probleem dat Italië een enorme stimuleringspakket heeft dat buiten de begrotingscijfers gehouden is?
De aanpassing van het Italiaanse begrotingstekort is niet in de Eurogroep besproken. Zoals in antwoord 2 toegelicht heeft Italië de belastingkorting onder de superbonus en de bonus facciate tot voor kort als non-payable geregistreerd. Dat was niet in strijd met de op dat moment geldende MGDD-handleiding van Eurostat. Als gevolg van het aanpassen van de kwalificatienormen van belastingkortingen door Eurostat, die mede naar aanleiding van vragen van Istat over de specifieke Italiaanse belastingkortingen, wordt de belastingkorting nu als payable geregistreerd. Hierdoor wordt de korting in zijn geheel als uitgave van de overheid gerekend in het jaar dat het recht erop ontstaat. Dit maakt dat Istat het begrotingstekort van Italië voor 2020 en 2021 heeft aangepast en de methode direct heeft toegepast op de tekortcijfers voor 2022.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat Italië waarschijnlijk een veel groter begrotingstekort heeft dan voorgespiegeld?
De bijstelling van het begrotingstekort naar aanleiding van de nieuwe classificatie van de belastingvoordelen is op 23 februari onder de ambtelijke aandacht gekomen. Ik ben zelf op 6 maart op de hoogte gesteld.
Hoe hebben de maatregelen om begrotingen en uitgaven te controleren gewerkt?
De aanleiding voor de bijstelling van het Italiaanse overheidstekort is een verandering in de methodologie die Eurostat vaststelt voor de berekening van het overheidstekort. De regels die golden op het moment dat Italië de belastingkortingen introduceerde maakten onvoldoende duidelijk hoe de belastingkorting geclassificeerd moest worden. Het Italiaanse statistiekbureau heeft Eurostat in 2021 om advies gevraagd. Eurostat heeft in haar antwoord bevestigd dat de korting in het kader van de superbonus niet eenduidig geclassificeerd kan worden en gaf aan dat met de update van de handleiding specifieke regels geïntroduceerd zullen worden om deze casus te ondervangen.
Wat hebben de Eurogroep en Eurostat gedaan om ervoor te zorgen dat de Italiaanse begroting wel een getrouw beeld gaf van de werkelijkheid?
De Eurogroep heeft niet over dit onderwerp gesproken. Eurostat heeft naar aanleiding van vragen van Istat de MDGG-handleiding aangepast zodat deze duidelijkheid schept over de belastingkorting zoals die in de Italiaanse maatregelen is vormgegeven.
Bent u ervan op de hoogte dat het Italiaans Parlement al op 23 november 2021 gewaarschuwd werd in een hoorzitting door de eigen begrotingsdienst (upbilancio) voor de gevolgen voor de begroting?
Ik was hier niet van op de hoogte, maar dit past in mijn ogen goed bij het traject dat reeds in mei 2021 door Istat is ingezet om verduidelijking te krijgen over de correcte behandeling van de specifieke Italiaanse maatregelen.
Kunt u beschrijven hoe de subsidieregelingen (de superbonus 110, de bonus facciate en andere regelingen) voor de isolatie van woningen en voor het aardbevingsbestendig maken van woningen eruit zagen?
De Italiaanse regering heeft verschillende regelingen geïntroduceerd om huishoudens te bewegen om huizen energie-efficiënter en/of aardbevingsbestendiger te maken. Istat geeft in de publicatie van de nationale rekeningen aan dat de methodologische aanpassing tot gevolg heeft dat de superbonus en bonus facciate in het jaar van verstrekking in het tekort opgenomen moet worden.
De bonus facciate liep van 2019 tot en met 2022 en bood een belastingkorting van aanvankelijk 90% en later 60% van de kosten voor de renovatie van gevels in historische centra. De superbonus is in 2020 geïntroduceerd om de economische impact van de COVID-19 pandemie te beperken door de economie te stimuleren en werkgelegenheid te beschermen en is als enige bonusmaatregel opgenomen in het Italiaanse herstel- en veerkrachtplan. Huishoudens ontvangen een belastingkorting voor werkzaamheden die de energieprestaties van het huis verbeteren of bijdragen aan de aardbeving-bestendigheid van het gebouw. Daarnaast valt ook de installatie van zonnepanelen en laadinfrastructuur voor elektrische voortuigen onder de reikwijdte van de regeling. De belastingkorting kan door de gebruiker gespreid over 5 of 10 jaar worden benut. Ook is het mogelijk om de korting over te dragen aan de aannemer die hiervoor korting geeft op de factuur en die voorts zelf over een aantal jaren een belastingkorting kan krijgen. Tot slot heeft de begunstigde het recht om de belastingkorting over te dragen aan een financiële instelling in ruil voor een vergoeding, waarna de financiële instelling de belastingkorting kan benutten. Per 17 februari 2023 is de mogelijkheid tot het overdragen van de belastingkorting door de Italiaanse regering stopgezet. Huishoudens konden tot eind 2022 110% van de kosten van de verbouwing van hun belasting aftrekken. De in 2022 is aangetreden regering van Meloni heeft besloten de regeling af te bouwen; vanaf 2023 geldt er een korting van 90% en in 2024 en 2025 een korting van respectievelijk 70% en 65%. Naast de superbonus bestaan ook enkele kleinere regelingen die gericht zijn op het verbeteren van energie-efficiëntie of aardbevingsbestendigheid van huizen en betreft de eco- en sismabonus.
Hoe beoordeelt u het feit dat Italie deze enorm genereuze regelingen heeft voor isolatie en aardbevingsbestendig bouwen en Nederland niet, terwijl er in Nederland sprake is van energiearmoede en grote problemen met woningen, die niet tegen aardbevingen bestand zijn?
Binnen de EU geven lidstaten zelf invulling aan hun beleid op het gebied van energie-efficiëntie en aardbevingsbestendigheid en daarmee aan de invulling van hun nationale begroting. Een deel van de bonusregelingen, namelijk de superbonus, is opgenomen in het Italiaanse herstelplan in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, RRF) en wordt met 14 miljard door de EU gesteund, het overige deel wordt nationaal gefinancierd. De Europese Commissie constateerde bij de beoordeling van het Italiaanse herstelplan dat de maatregel in lijn is met de landspecifieke aanbeveling van de Raad voor Italië in 2020 om het economisch herstel en de veerkracht te versterken, en bovendien bijdraagt aan de doelstelling van klimaattransitie. De Commissie was daarom positief over dit onderdeel van het herstelplan. De Raad, inclusief Nederland, heeft zich achter dit oordeel geschaard en heeft het herstelplan goedgekeurd.6
In de brief van 7 juli 2021 bent u geïnformeerd over de positieve beoordeling van de Commissie van het Italiaanse herstelplan en de kabinetsappreciatie daarvan.7
Zal Nederland direct of indirect deels opdraaien voor deze kosten?
De bijstelling als gevolg van de aangepaste wijze van kwalificeren heeft gevolgen voor de hoogte van het Italiaanse begrotingstekort en de samenstelling ervan in de afgelopen jaren en toekomstige jaren. De totale kosten van de regeling worden door de aangepaste wijze van kwalificeren niet beïnvloed. Ook de totale benodigde marktfinanciering wordt niet beïnvloed door de gewijzigde cijfers voor het begrotingstekort.
Maatregelen die in het Italiaanse herstelplan opgenomen zijn worden deels via EU-middelen gefinancierd middels subsidies en leningen. Die middelen leent de Unie op de kapitaalmarkt. Italië draagt zelf de lasten van de leningen die het middels de RRF zal ontvangen. Rentelasten en terugbetaling van de subsidies gebeurt in de toekomst uit de EU-begroting. De lidstaten, waaronder Nederland, dragen middelen aan de Unie af voor de financiering van de EU-begroting. De totale kosten van de Italiaanse maatregelen en het deel dat via de RRF wordt gefinancierd veranderen niet door de gewijzigde boekhoudkundig verwerking ervan. Overigens neemt de financiering uit de RRF ook niet automatisch toe als er wel sprake zou zijn van hogere kosten van de Italiaanse maatregelen; in de RRF-systematiek zijn de initieel ingeschatte kosten van belang bij de onderbouwing van een herstelplan maar vindt de uitbetaling plaats op basis van bereikte mijlpalen en doelen, en niet op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten. Eventuele tegenvallende kosten van maatregelen binnen een herstelplan komen daarmee voor rekening van de lidstaat.
Kunt u deze vragen één voor één en vóór 8 maart 10 uur beantwoorden in verband met het plenaire debat over de euro op 9 maart?
Ja.
‘Vanaf morgen weer subsidie voor opleiding, maar niet als je boa wil worden’ |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vanaf morgen weer subsidie voor opleiding, maar niet als je boa wil worden»?1
Ja.
Hoe kan het dat juist sommige opleidingen die evident wel leiden tot een verbeterde positie op de arbeidsmarkt zijn uitgesloten van de Stimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP-)regeling, juist ook voor sectoren waar sprake is van krapte (zoals de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa-)opleiding of de opleiding tot pedagogisch medewerker kinderopvang)?
Het doel van het STAP-budget is om aanvullend aan de inspanningen vanuit werkgevers en sectoren, de beroepsbevolking duurzaam inzetbaar te houden op de arbeidsmarkt. Voor Leven Lang ontwikkelen is het uitgangspunt dat werkgevers en werknemers zélf verantwoordelijk zijn voor investeringen in scholing en ontwikkeling. Het STAP-budget is ondersteunend en niet bedoeld om scholing te financieren waar wettelijk gezien een verplichting ligt bij de werkgever om dit te financieren. Bijvoorbeeld omdat het scholing is die verplicht is om aan de eisen voor uitoefening van de huidige functie te (blijven) voldoen, zoals permanente scholing voor behoud van beroepsregistratie.
De sectoren die in de vraagstelling zijn genoemd, kennen opleidingen die nodig zijn om de functie te kunnen uitoefenen (instroom) dan wel om de arbeidsovereenkomst te continueren en de functie te kunnen blijven uitoefenen (nascholing), en worden daarom geacht voor rekening van de werkgever te komen. Voor de kinderopvangsector geldt daarbij specifiek dat de maximum uurprijs waarover ouders kinderopvangtoeslag ontvangen – en dus de tarieven die kinderopvangorganisaties kunnen vragen – vanwege deze scholing (babyscholing en taaleis) is aangepast. De STAP-regeling sluit uit dat met STAP dubbele financiering voor een scholing wordt ontvangen.
Wij realiseren ons dat voor diegenen die de overstap naar deze beroepen willen maken, niet altijd al sprake is van een werkgever die op grond van de wet verplicht is de kosten van de verplichte scholing voor zijn rekening te nemen. Het kabinet verkent of en zo ja hoe wij hieraan binnen de STAP-regeling tegemoet willen en kunnen komen. Voor de zomer van dit jaar zullen wij u hierover informeren.
Bent u op de hoogte van de lijst van 140 structureel meest kansrijke beroepen die het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) bijhoudt?2 Het UWV noemt deze beroepen extra interessant voor scholingsinvesteringen gezien onder andere verwachte krapte nu en in de toekomst, hoe kijkt u aan tegen deze constatering?
De insteek van de STAP-regeling is door de laagdrempeligheid mensen regie te geven op hun eigen loopbaan, en mensen te stimuleren na te denken over hun eigen ontwikkeling en inzetbaarheid. Dit draagt bij aan een leercultuur waar eigen ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid vanzelfsprekend is en mensen gemotiveerd zijn zich te scholen.
Tegelijkertijd onderschrijven wij dat mensen meer aangemoedigd kunnen worden om te scholen richting structureel kansrijke beroepen, gelet op de uitdagende transities op de arbeidsmarkt. De genoemde UWV-lijst van 140 structureel meest kansrijke beroepen is bekend. De mogelijkheid zich met STAP-budget in die richting te scholen, kan een stimulans zijn om te kiezen voor dergelijke scholing en daarin werk te vinden. In dat licht werkt het kabinet op verzoek van uw Kamer momenteel aan de uitvoering van de motie Dassen3, die de regering verzoekt met een plan te komen om het STAP-budget gerichter in te zetten voor maatschappelijk cruciale sectoren, zoals techniek, ICT en zorg. Over de exacte uitwerking hiervan wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd. Daarin wordt de vraag meegenomen hoe de keuzevrijheid voor mensen behouden kan blijven.
Deelt u de mening dat het STAP-budget meer toegevoegde waarde zou hebben als het ingezet zou worden voor cursussen die aansluiten bij deze structureel kansrijke beroepen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het idee om de helft van het STAP-budget te reserveren voor opleidingen die gericht zijn op deze structureel meest kansrijke beroepen in bouw, techniek, zorg, onderwijs en ICT?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat ruim 30% van de vacatures voor de energietransitie onvervulbaar is en dat het daarom van belang is dat er vaart wordt gemaakt met het Actieplan Groene en Digitale Banen?
Aan vakmensen is al langere tijd een groot tekort. Het is bekend dat voor het realiseren van de energietransitie veel extra personeel nodig is. In november 2022 bereikte dit personeelstekort een piek en was 39 procent van deze vacatures onvervulbaar. Eind december was het tekort iets gedaald naar 36 procent. Zo zijn installatiemonteurs, werkvoorbereiders, calculators, isolatiemonteurs van muren, daken en vloeren en werknemers in de grond- weg- en waterbouw moeilijk te vinden.
Op 3 februari jl. heeft het kabinet het Actieplan Groene en Digitale Banen gepresenteerd en aan uw Kamer aangeboden. Dit plan vormt een samenhangend pakket aan maatregelen gericht op de arbeidsmarktkrapte in de klimaat- en digitale transitie. Gezien de urgentie van het vraagstuk geven we op dit moment al uitvoering aan. Zo is de regeling voor opschaling publiek-private samenwerking opengegaan. Via het Nationaal Groeifonds is 210 miljoen beschikbaar gesteld voor succesvolle regionale verbanden waarmee extra wordt ingezet op om-, bij- en herscholing naar krapteberoepen.
Hoe kan het dat opleidingen zoals «bier proeven», «Reiki Master worden» en «helende geuren ontdekken» nog wel onderdeel zijn van het aanbod, ondanks de ogenschijnlijke niet-bestaande of zeer beperkte toegevoegde waarde van deze cursussen aan de arbeidsmarktpositie?
De afgelopen periode is gebleken dat de regeling strenger en strakker moet, zoals wij uw Kamer hebben gemeld4. Aanleiding is dat bepaalde opleiders tegen de bedoeling van de regeling bewust het grijze gebied op zoeken. Er zijn extra maatregelen ingezet om ervoor te zorgen dat het opleidingsaanbod in lijn met de STAP-regeling is. Nog voor het volgende aanvraagtijdvak is een wijzigingsregeling voorzien met een explicitering welke scholing per definitie niet voor STAP-subsidie in aanmerking komt.
De scheidslijn tussen arbeidsmarktgerichte en hobbymatige cursussen kan dun zijn. Het genoemde bier proeven kan voor iemand die werkzaam is in de horeca relevant zijn, maar zal voor anderen pure hobby zijn. Daarom is in dit geval bepaald dat basisniveaus bier- en wijnkennis niet subsidiabel zijn. De Toetsingskamer ziet hierop toe.
Ten aanzien van cursussen gericht op alternatieve geneeswijzen, is uw Kamer eerder gemeld dat deze cursussen opleiden tot beroepen die in Nederland niet verboden zijn. Op dit moment zijn wij met VWS aan het verkennen of dergelijke cursussen wel arbeidsmarktgericht zijn, mede naar aanleiding van eerdere zorgen uit Uw Kamer, en welke eventuele maatregelen dit vergt. Wanneer er meer duidelijkheid hierover is, zullen wij Uw Kamer hierover berichten.
Het scholingsregister omvat inmiddels meer dan 150.000 opleidingen. Opleiders kunnen dagelijks opleidingen aan het register toevoegen of uit het register halen. In het register kunnen opleidingen voorkomen die mogelijk niet aan de voorwaarden van de STAP-regeling voldoen. STAP is zo ingericht dat enkel opleiders met een toegelaten erkenning of keurmerk hun scholingsaanbod kunnen registreren. Opleiders die hun aanbod registreren, verklaren daarmee dat hun opleiding aan de voorwaarden van de STAP-regeling voldoet. Hun erkennende organisaties en keurmerken zien hierop toe.
Daarbij geldt dat de Toetsingskamer STAP toeziet op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert op basis van signalen en analyses of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Wanneer scholing niet aan de STAP-voorwaarden voldoet, sluiten we opleidingen of opleiders uit van STAP. Ook de keurmerken hebben bij hen aangesloten opleiders aangesproken op opleidingsaanbod dat niet aan lijkt te sluiten op de voorwaarden van STAP.
Tot slot geldt dat het scholingsaanbod van STAP breed is en uitgaat van eigen regie van de aanvragers. Inherent aan het ondersteunen van de eigen regie is dat iemand zelf kan kiezen welke scholing het beste past. Het aanbod in het scholingsregister bestaat uit opleidingen die gericht zijn op de ontwikkeling van beroepsgerichte vaardigheden, maar ook van persoonlijke vaardigheden die helpen om je positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Belangrijke voorwaarde is dat de scholing arbeidsmarktgericht is, hobbymatige cursussen zijn bijvoorbeeld niet toegelaten. Verdere voorwaarden, bijvoorbeeld op het vlak van arbeidsmarktrelevantie, worden niet gesteld.
Bent u het eens met de constatering dat bovenstaande praktijk het gevolg is van de huidige vormgeving van de STAP-governance, waarin is opgenomen dat erkenning door een sector- of brancheorganisatie voldoende is om opgenomen te worden in het register? Deelt u dat het wenselijk is om hier kritischer naar te kijken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze governance aan te scherpen?
Om de kwaliteit van opleidingen te garanderen werkt STAP met erkennende organisaties en keurmerken. Deze erkennende organisaties en keurmerken worden geacht met hun eigen systematiek van toetsing in te staan voor de kwaliteit van het aanbod van erkende of aangesloten opleiders. Het is vervolgens aan betrokken opleiders om zich te houden aan de voorwaarden die aan de toegang tot het scholingsregister zijn gesteld, betreffende kwaliteit van het aanbod en arbeidsmarktgerichtheid van de scholing.
Zoals in de brief van 28 november 20225 is aangekondigd, is in de governance aanscherping nodig op de kwaliteitsbewaking door keurmerken. Het grootste deel van het scholingsaanbod is in lijn met de voorwaarden van STAP. We zien echter ook dat een aantal opleiders het grijze gebied opzoekt bij het registreren van opleidingen in het scholingsregister. We zetten nadrukkelijk niet alleen in op versterking van het toezicht achteraf, maar ook op het (vooraf) beter borgen van de kwaliteit van het opleidingsaanbod in het scholingsregister. Dit vraagt de komende tijd een inspanning van alle keurmerken: reeds toegelaten en nieuwe keurmerken. Wij zijn hierover in nauw overleg met de keurmerken en volgen hun inspanningen kritisch.
Ziet u mogelijkheden om opleidingsactiviteiten waarbij vraagtekens worden gesteld en waarnaar een onderzoek loopt door de Toetsingskamer, alvast (tijdelijk) te schrappen uit het STAP-scholingsregister en dat niet aan de opleider over te laten zoals nu het geval is?
De Toetsingskamer STAP onderzoekt bij signalen en risicogericht of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Wanneer dat niet het geval is, kan de Minister van SZW opleidingen en/of hun opleiders uitsluiten. Dat is een besluit volgens de Algemene Wet Bestuursrecht, wat volgt na een zorgvuldig proces van hoor en wederhoor. Zoals uit de uitspraken van de rechter van 31 oktober en 25 november 2022 op procedures van uitgesloten opleiders is gebleken6, kan juridisch gezien niet worden besloten tot het uitsluiten van het register zolang het onderzoek nog gaande is. Enkel indien er sprake is van evidente schending van de STAP-voorwaarden of wanneer sprake is van recidive, bijvoorbeeld het opnieuw aanbieden van de scholing, kan sneller tot actie worden overgegaan.
Bent u het eens met de constatering dat het budget van 1.000 euro per persoon dat slechts eenmalig is in te zetten, leidt tot allerlei ongewenst strategisch gedrag van aanbieders wat betreft de prijszetting? Zo ja, ziet u nog aanvullende mogelijkheden om deze prikkel te beperken?
Er zijn inderdaad signalen van prijsontwikkelingen die serieuze vragen oproepen, zoals ook in de brief van 28 november 2022 vermeld is. Er kunnen verklaarbare redenen zijn voor deze prijsontwikkeling, maar het kan ook een indicatie zijn van oneigenlijk gebruik en/of handelen gericht op financieel gewin. Ongewenste prijsontwikkeling kan ingegeven zijn door de vaste vergoeding van maximaal 1.000 euro.
De STAP-regeling vereist dat de prijs van scholing marktconform moet zijn en dus vergelijkbaar moet zijn met de prijs van deelnemers die zonder STAP-budget de scholing volgen. De Toetsingskamer STAP ziet toe op naleving van deze voorwaarden en is nader onderzoek gestart naar bovengenoemde signalen, waarover wij uw Kamer voor de zomer nog nader informeren. Op dat moment wordt bezien of deze onderzoeken aanleiding geven tot nadere maatregelen.
Ziet u nog mogelijkheden om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling op andere manieren te verbeteren?
De ingezette acties om de STAP-regeling strenger en strakker te maken beogen de doelmatigheid en doeltreffendheid te verbeteren. Tegelijkertijd worden de effecten van scholing doorgaans pas op termijn duidelijk waardoor er nu nog geen definitief beeld is van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de STAP-regeling. Dit heeft specifieke aandacht in het evaluatieonderzoek. Ook onderzoekt de Algemene Rekenkamer de STAP-regeling in het kader van haar Verantwoordingsonderzoek, welke medio mei gepubliceerd wordt.
STAP is een lerende regeling. Door nauwgezet te monitoren en evalueren wat het effect is van maatregelen, houden we zicht op resultaten en kunnen we aanvullende maatregelen treffen waar nodig. Als de (tussentijdse resultaten van de) evaluatie of het onderzoek van de Algemene Rekenkamer aanleiding hiertoe geven, zal hierop geanticipeerd worden.
Hoe staat het met de aansluiting van de publieke opleiders (middelbaar beroepsonderwijs (mbo’s), hoger beroepsonderwijs (hbo’s) en het wetenschappelijk onderwijs) op het STAP-scholingsregister?
Om de aansluiting van publieke opleiders tot het STAP-scholingsregister te vergemakkelijken, zijn we continu in gesprek met de opleiders om uitleg te geven, hen te ondersteunen en te inventariseren welke knelpunten er zijn. Zoals het kabinet in eerdere antwoorden aangaf, is het merendeel van de publieke opleiders aangesloten op STAP. Het aantal opgevoerde opleidingen door de publieke opleiders is echter nog beperkt. Zeker gezien het grote aantal opleidingen dat door de vele private opleiders is opgevoerd. Op dit moment is 2 procent van het scholingsaanbod afkomstig van publieke en private instellingen die OCW-erkende opleidingen in het mbo, hbo en wo aanbieden. Vanaf 1 juli 2023 is het mogelijk om STAP niet alleen voor het eerste jaar, maar voor vervolgjaren van meerjarige scholing aan te vragen. Dit gaat in nauw overleg met de publieke opleiders. Zodra dit gerealiseerd is, zal hun scholingsaanbod naar verwachting groeien. Dit is van belang gezien de aard van het opleidingsaanbod van publieke opleiders, dat zich ook richt op maatschappelijk cruciale sectoren. Daarnaast zijn we met het publieke beroepsonderwijs in gesprek over het meer modulair aanbieden van scholing.
Het bericht ‘Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken»?1
Ja.
Op welke manier(en) zet de Nederlandse overheid zich in om te voorkomen dat Nederlanders in het buitenland dit soort misdrijven begaan?
Het kabinet werkt aan structurele, duurzame oplossingen voor het aanpakken van grondoorzaken van armoede, in brede zin. Armoede en de daarmee vaak gepaard gaande verschillen in welzijn en machtsverhoudingen zijn vaak oorzaak van dit soort misdrijven. De Nederlandse overheid kan niet voorkomen dat Nederlanders, ook in het buitenland, dit soort misdrijven begaan en/of dat dit soort misdrijven niet voorkomt.
Naar aanleiding van onder meer #MeToo en het seksueel grensoverschrijdend gedrag in Haïti zijn uitvoerders aangesproken en is bewustwording in het BHOS-beleid inzake machtsmisbruik aangescherpt, onder andere door aangescherpte gedragsregels inzake Sexual Exploitation, Abuse and Harassment (SEAH) en screening van medewerkers.
Kunt u aangeven welke vorderingen er zijn gemaakt op het weeshuisdossier sinds er een coördinator bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangesteld?
Sinds het aanstellen van een coördinator bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn op het dossier «kind en welzijn» (weeshuistoerisme) de volgende activiteiten uitgevoerd.
In maart 2022 is er een uitvraag gedaan bij posten om te onderzoeken in hoeverre de problematiek rondom weeshuistoerisme speelt in het betreffende land. Deze exercitie is ook benoemd in de Kamerbrief van 6 mei 2022 (35 069 nr. 15). Daarnaast heeft het ministerie de reisadviezen aangepast voor landen waar weeshuistoerisme voorkomt. Op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in najaar 2022 informatie over vrijwilligerswerk in weeshuizen toegevoegd en geüpdatet.
Ook zijn de handelsperspectieven genoemd in het Ecorys-rapport onderzocht. Samen met de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën is besproken welke daarvan realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden.
Zo is de ANBI-status, het invoeren van een VOG-vereiste en actieve communicatie om reizen van vrijwilligers naar zorginstellingen tegen te gaan onderzocht.
Voor een ANBI-status kan niet specifiek worden gekeken naar particuliere instellingen die vrijwilligerswerk aan weeshuizen aanbieden, waardoor het via de ANBI-status niet mogelijk bleek om deze instellingen voor de ANBI-status uit te sluiten.
Ook is de effectiviteit, wenselijkheid en haalbaarheid van het gebruik van de verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers die naar weeshuizen uitreizen onderzocht en lijkt voorafgaande screening van personeel van instellingen op dit vlak wenselijk. Dezelfde discussie speelt met relevante organisaties v.a.v. humanitaire hulpverleners met als doel een zo goed mogelijke screening in te regelen. Nederlandse organisaties kunnen voor deze screening de VOG gebruiken.
Een eerste sectorbijeenkomst «Kind en Welzijn» heeft op het Ministerie van Buitenlandse Zaken plaatsgevonden. Hieruit is de denktank «Kind en Welzijn» ontstaan, waar maatschappelijk middenveld en particuliere initiatieven samen komen om onderlinge samenwerking te versterken en gedeelde uitgangspunten te formuleren om de rechten van het kind en kinderwelzijn te beschermen. Het Ministerie van Buitenlandse zaken is hierbij betrokken en neemt hieraan deel.
Op welke manier is er vooruitgang geboekt in het aanmoedigen van initiatieven van derde partijen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken omtrent de voorlichting over reizen naar buitenlandse weeshuizen?
Voorlichting is een effectief instrument voor ontmoediging gebleken zo stelt het Ecorys-rapport. De sector is daarmee verder aan de slag gegaan via een mediacampagne, met name gericht op jongeren die vanuit goede intenties op pad gaan. Het ministerie staat in contact met onder andere Better Care Network Nederland (BCNN) met betrekking tot de campagne #stopweeshuistoerisme. Het ministerie moedigt de sector aan om campagnes voor bewustwording over de schadelijke gevolgen van weeshuistoerisme voort te zetten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt op dit moment ook zelf in hoeverre voorlichting vanuit de rijksoverheid voor jongeren en hun ouders over de negatieve gevolgen van -veelal goedbedoelde- vrijwilligersreizen naar residentiele zorginstellingen voor kinderen/weeshuistoerisme meerwaarde zou kunnen hebben.
Bent u bereid om steviger beleid te maken rondom het opzetten en steunen van weeshuizen in het buitenland nu opnieuw blijkt dat kinderen in weeshuizen extra kwetsbaar zijn voor mishandeling? Zo ja, welke invulling gaat u hieraan geven? Zo nee, waarom niet?
Naast de in de antwoorden op de vragen 3 en 4 genoemde inspanningen ten aanzien van het tegengaan van weeshuistoerisme moedigt het ministerie de sector aan om zelf het vereisen van een verklaring omtrent gedrag (VOG) verplicht te stellen.
Daarnaast zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf in haar financieringsafspraken meer eisen stellen op het gebied van het screenen van personeel met organisaties die zij financiert. De VOG kan in deze screening gebruikt worden voor Nederlandse organisaties. Ik teken daarbij wel aan dat ook in geval van (extra) screening, individuele excessen niet kunnen worden voorkomen.
Wellicht ter overvloede, het Ministerie van Buitenlandse Zaken financiert geen instellingen die zich inzetten voor weeshuistoerisme.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse overheid om te voorkomen dat Nederlanders die betrokken zijn bij misstanden in buitenlandse weeshuizen nieuwe particuliere initiatieven kunnen oprichten?
Die mogelijkheden zijn er niet. Onderzocht is of er mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Nederlanders die betrokken zijn bij misstanden in buitenlandse weeshuizen nieuwe particuliere initiatieven kunnen oprichten bijvoorbeeld ten aanzien van de ANBI-status.
Kenmerkend voor de ANBI-regeling is dat deze is gericht op generieke, landelijke erkenning van doelen die niet op het eigenbelang of privébelang zijn gericht. ANBI’s hebben binnen de grenzen van de ANBI-regelgeving vrijheid in het nastreven van hun doelstelling. De grens van de ANBI-regeling ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets in beeld komt) of waar een instelling door de rechter verboden wordt. De voorwaarden waarop door de Belastingdienst wordt getoetst, bieden geen ruimte om organisaties alleen vanwege het mogelijk aanbieden van weeshuistoerisme extra te controleren of om die reden de ANBI-status te ontnemen. In overleg met het Ministerie van Financiën is er geconcludeerd dat er middels de ANBI-regeling niet specifiek kan worden gekeken naar particuliere instellingen die werk in weeshuizen aanbieden. De ANBI is vooral een technische toets en geen inhoudelijke toets.
Bent u van mening dat buitenlandse weeshuizen die betrokken zijn bij Nederlandse organisaties, Nederlandse werknemers moeten verplichten in bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag (vog)? Zo ja, op wat voor manier gaat u hierover communiceren en hiernaar handelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederlandse organisaties betrokken bij (de financiering van) buitenlandse weeshuizen zouden, als onderdeel van hun screenings beleid, Nederlandse werknemers moeten kunnen verplichten in het bezit te zijn van een verklaring omtrent gedrag (VOG). Het is aan de organisaties dan wel de sector zelf om de VOG verplicht te stellen.
Op dit moment onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid de mogelijkheden om het gebruik van de VOG te faciliteren voor Nederlandse hulporganisaties. Inzet is om gezamenlijk met uitvoeringsinstantie COVOG van JenV functieprofielen te maken ten behoeve van screening van werknemers en vrijwilligers waarbij SEAH een risico is.
Ziet u in deze recente misstanden aanleiding om alle aanbevelingen uit het Ecorys-rapport uit 2020, waaronder het instellen van een verbod op weeshuistoerisme, opnieuw te onderzoeken?2
De aanbevelingen uit het Ecorys-rapport uit 2020 zijn onderzocht en waar mogelijk opgevolgd. Er is in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Financiën onderzocht welke van de genoemde handelingsperspectieven realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden. Er is geen aanleiding voor nieuw onderzoek.
Het verdwijnen van specialistische ggz behandelplekken |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Psychiaters zeer bezorgd om kwetsbare patiënten na sluiting kliniek Lunteren: op wachtlijst of geen passende zorg» en «Jasper stond tien maanden op een wachtlijst, voor het eerst werd ik suïcidaal»?1, 2
Ja, deze zijn bekend.
Hoe vindt u de signalen uit bovengenoemde artikelen samengaan met uw beantwoording van eerdere Kamervragen, waarin u schreef dat de Nationale Zorgautoriteit (NZa) in december een uitvraag heeft gedaan bij de zorgverzekeraars en dat zij geen aanvullende signalen hebben ontvangen van cliënten dat zij geen adequate vervangende zorg hebben gehad?3
De signalen die bovengenoemde artikelen aankaarten, kunnen alleen worden opgepakt wanneer cliënten zich melden bij hun zorgverzekeraar. Mochten er cliënten zijn die toch onterecht op een wachtlijst terecht zijn gekomen of naar hun mening geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een alternatieve zorgaanbieder. Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar. Het Zorginstituut kan aanbieders en zorgverzekeraars helpen de juiste, zorginhoudelijke keuzes te maken voor de meest passende behandeling.
In hoeverre acht u «maanden op de wachtlijst belanden» passende vervolgzorg, in de wetenschap dat een deel van de cliënten van Pro Persona op de wachtlijst zijn beland?
In het artikel wordt aangegeven dat de betreffende client er zelf voor heeft gekozen om op zoek te gaan naar andere vervolgzorg. De client gaf daarbij aan bekend te zijn met zorgbemiddeling van de zorgverzekeraar, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. De verzekeraar kan alleen op een goede manier invulling geven aan de zorgplicht als gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van zorgbemiddeling.
In de beantwoording van de eerder genoemde Kamervragen herhaalt u meerdere keren dat cliënten die vinden dat ze geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen zich moeten melden bij hun zorgverzekeraar, maar weten de cliënten van deze mogelijkheid? Is dit kenbaar gemaakt bij de cliënten, zowel tijdens het afbouwproces als op dit moment? Kan van deze zieke en kwetsbare doelgroep verwachten worden dat zij assertief genoeg zijn om zelf de zorgverzekeraar, of zelfs de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of NZa te benaderen? Op welke manier kunnen zij hiermee worden geholpen?
Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar (artikel 4 van de Regeling transparantie zorgaanbieders van de NZa). De zorgverzekeraar is vervolgens verplicht (beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw) om de verzekerde bij te staan bij het zoeken naar een zorgaanbieder die de cliënt eerder kan behandelen. Het is aan de professionaliteit van de zorgaanbieder om in te schatten hoeveel ondersteuning de cliënt bij zorgbemiddeling nodig heeft. Uit de eerdere uitvraag van de NZa bleek dat één zorgverzekeraar naar aanleiding van de sluitingen in het voorjaar 2022 drie zorgbemiddelingsverzoeken had gehad die in behandeling zijn genomen. Deze verzoeken zijn inmiddels afgerond.
Bent u bereid om de IGJ onderzoek te laten doen naar de kwaliteit van de geleverde zorg aan de cliënten van Pro Persona, zoals de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie (NVvP) vraagt? Zo niet, waarom niet?
De IGJ heeft op 22 februari jongstleden gereageerd op de brief van de NVvP.4
In hun reactie geeft de IGJ aan dat ze ten tijde van de aankondigde sluitingen waar de NVvP naar refereert ongeveer tien signalen heeft ontvangen. Deze signalen betroffen zorgen over de overdacht van zorg naar een andere aanbieder, de gevolgen hiervan voor patiënten en angst voor wachtlijsten. De IGJ heeft deze signalen meegenomen in het toezicht naar hoe de betreffende zorgaanbieders de zorgplichten hebben uitgevoerd. Uit dit toezicht blijkt dat zorgaanbieders zorgvuldige afwegingen hebben gemaakt. De IGJ geeft daarom aan dat deze signalen geen aanleiding geven om nader onderzoek te doen. Dit is ook besproken door de IGJ met de NVvP.
De IGJ heeft recent geen signalen ontvangen over discontinuïteit of ontbreken van passendheid van hulp. Wanneer de IGJ signalen en meldingen ontvangt dat de continuïteit van zorg niet geborgd is, neemt de IGJ contact op met de zorgaanbieder, wanneer deze zelf nog geen contact heeft gelegd. De focus bij dit toezicht is de kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten en wachtenden. In de reactiebrief vraagt de IGJ aan de NVvP om concrete en recente signalen met de IGJ te delen. Deze signalen gebruikt de IGJ voor het inrichten van hun toezicht, waarbij ze afwegen of een zorgaanbieder de juiste stappen onderneemt om negatieve gevolgen voor cliënten zo veel als mogelijk te voorkomen of te beperken.
In antwoord op bovengenoemde eerdere vragen stelt u de conclusie te delen van het Trimbos in de Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige ggz dat de nadruk niet langer zou moeten liggen op de afbouw van klinische bedden als zodanig en geeft u aan «dat er een zekere ruimte en beschikbaarheid van voldoende bedden nodig is om de zorg te kunnen leveren die nodig is in sommige gevallen», dus hoe kan het dan dat de NVvP constateert dat ook in het afgelopen jaar het aantal klinische bedden is afgenomen? Wat gaat u doen om deze trend te keren?
Zoals eerder aangegeven vind ik het van groot belang dat er zicht en grip komt op cruciale ggz. Voor 15 mei leveren regio’s bij de Nederlandse ggz aan in hoeverre er in hun regio sprake is van cruciale zorg waar de continuïteit van in het geding is. Deze uitkomsten worden door zorgverzekeraars besproken en betrokken bij de inkoop voor 2024. Daarnaast levert elke regio voor 15 juni aan welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. Vanaf juli aanstaande worden de overzichten per regio landelijk gebundeld, zodat er een eerste overzicht ontstaat van welk aanbod er is als het gaat om cruciale ggz. Op basis van dit overzicht en inzicht in de vraag naar cruciale ggz wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden.
Bent u het eens dat er tot medio juli, wanneer er een eerste overzicht is van het aanbod van cruciale ggz omdat dan de regio-inventarisaties afgerond zijn, geen instelling voor specialistische ggz mag sluiten of afdelingen mogen worden afgebouwd? Zo niet, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven vind ik het van groot belang dat het er meer zicht en grip komt op cruciale ggz. Aanvullend op de afspraken om cruciale zorg te inventariseren, hebben we daarom afgesproken dat kerninstellingen voor 15 mei aanleveren als zorgcontinuïteit in het geding komt, zodat dit door zorgverzekeraars meegenomen kan worden bij de inkoop in 2024.
In het stelsel is het aan zorgaanbieders om bedrijfsmatige keuzes te maken, zoals het sluiten of afbouwen van bepaalde afdelingen. In de huidige situatie is het zo dat vanuit de wettelijke zorgplicht zorgverzekeraars proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor verzekerden moeten organiseren. Dit betekent dat zorgverzekeraars voldoende zorg moeten inkopen voor hun verzekerden en dat vraag en aanbod moeten matchen. Bij de afbouw of ombouw van zorg is het aan de zorgverzekeraar om te overwegen of er voldoende alternatieven van vervangende zorg zijn voor zijn verzekerden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg.
De NZa heeft in oktober 2020 voor de verzekeraars handvatten opgesteld om invulling te geven aan hun zorgplicht, zodat verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. De IGJ heeft voor de zorgaanbieders de Leidraad continuïteit van zorg en jeugdhulp gepubliceerd in juni van 2022. In deze leidraad maakt de IGJ duidelijk wat zij verwacht van zorgaanbieders in situaties waarin er (mogelijk) risico’s ontstaan voor de continuïteit van zorg aan patiënten en cliënten. Deze leidraad en handvatten maken onder meer helder wat van partijen verwacht mag worden als zij hun zorgaanbod wijzigen. IGJ en de NZa trekken natuurlijk waar nodig samen op in het toezicht.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van NZa-directeur Karina Raaijmakers van 21 februari, die stelt dat cruciale ggz niet via concurrentie moet worden ingekocht, maar door bekostiging via beschikbaarheid? Bent u het met haar pleidooi eens? Zo niet, waarom neemt u dit signaal niet serieus? Wat zegt het u dat iemand van de NZa, het orgaan dat toezicht houdt op de beschikbaarheid van zorg, dit signaal geeft?4
De NZa stelt een interessante, maar ook vergaande maatregel voor die om zorgvuldige weging vraagt. Daarom heb ik de NZa 23 februari jl. in een brief gevraagd om een brief met nadere toelichting en analyse bij dit voorstel. Op basis daarvan kan ik bezien of er naast de gemaakte IZA-afspraken aanvullende stappen moeten worden gezet. Ondertussen vind ik het belangrijk dat de gemaakte IZA-afspraken, gericht op een goed toegankelijke cruciale ggz voor de mensen die haar nodig hebben, onverkort worden doorgezet.
Zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars verplicht om cliëntenraden tijdig te informeren, aangezien u in antwoord op reeds genoemde eerdere Kamervragen schrijft dat zij niet verplicht zijn om reorganisaties te melden bij de toezichthouders?
Ja, in de Wet Medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) staat aangegeven in artikel 7 lid d en e dat bij belangrijke wijzigingen in een organisatie de cliëntenraad in de gelegenheid moet zijn om advies uit te brengen over een voorgenomen besluit. Dat betekent dat een zorgaanbieder bij een reorganisatie dient te handelen conform de Governancecode Zorg 20226 en specifiek ten aanzien van het organiseren van inspraak, samenspraak en tegenspraak. Is dit niet het geval, dan kunnen belanghebbenden die op enigerlei wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg 2022 heeft nageleefd, binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde regelement, een toetsingsverzoek indienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Wat is uw reactie op recente cijfers van het CBS dat het personeelstekort in de ggz nog nooit zo hoog is geweest als nu, aangezien u in dezelfde antwoorden schreef dat u zich vanuit uw rol hard maakt om medewerkers voor de zorgsector te behouden? Kan geconcludeerd worden dat uw inspanningen tot nu toe nog niets hebben uitgehaald wanneer te lezen is dat «het aantal jonge ggz-werknemers dat ander werk ging doen nu groter is dan het aantal ggz-werknemers dat met pensioen ging»? Wat gaat u doen om deze ontwikkeling te keren? Gaat u iets aan uw aanpak veranderen?5
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op vragen die u eerder stelde8 zet ik met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ), in samenwerking met partijen (onder andere V&VN en deNLggz), in op de urgente uitdagingen die er liggen op de arbeidsmarkt, ook voor de ggz-sector. Het programma richt zich op meer ruimte voor innovatieve werkvormen, meer ruimte voor goed werkgeverschap en voor scholing en ontwikkeling. Door meer zeggenschap te stimuleren en daardoor het werkplezier te vergroten, moeten zorgmedewerkers behouden blijven voor de zorg. Het programma TAZ is op 30 september 2022 gedeeld met uw Kamer.9 Er wordt momenteel met veel inzet gewerkt aan de uitvoering van de afspraken uit het programma. De afgesproken acties hebben tijd nodig om uitgevoerd en gemonitord te worden en vragen daarom nu niet om verandering van de aanpak.
Het bericht: 'Opinie: 'We moeten meer tandartsen opleiden, maar hoe dan''? |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Opinie: «We moeten meer tandartsen opleiden, maar hoe dan?»»1
Ja.
Erkent u dat het tekort aan tandartsen, met specifiek grote verschillen in bepaalde regio’s in het land, een groot probleem is en door het niet ondernemen van actie de afgelopen jaren dit probleem steeds groter is geworden?
Er is inderdaad een tekort aan tandartsen. Deze tekorten zijn de afgelopen jaren groter geworden. Er zijn verschillen in de regio’s. Het advies van het Capaciteitsorgaan van begin dit jaar geeft aan dat de provincies Noord-Holland, Groningen, Utrecht en Gelderland de grootste tandartsdichtheid hebben. Zeeland en Flevoland hebben de laagste tandartsdichtheid.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aangenomen moties van het lid Van den Hil c.s. over verkorting van de opleiding tandheelkunde tot vijf jaar2 en van de leden Tielen en Van den Berg over het met de Minister van OCW spreken over oplossingsrichtingen om het tekort aan tandartsen op te lossen?3
Naar aanleiding van deze moties en het advies van het Capaciteitsorgaan van begin dit jaar ben ik met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overleg over mogelijke oplossingsrichtingen om het tekort aan tandartsen op te lossen. Dit voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden. Hierin zal meer specifiek worden ingegaan op het gesignaleerde tekort aan tandartsen en de eventuele verkorting van de opleidingsduur.
Bent u bereid om, zoals in het artikel is genoemd, te kijken naar de genoemde mogelijkheden van anders opleiden, zoals het ontwikkelen van zijinstroommogelijkheden voor mensen met een afgeronde academische biomedische vooropleiding en het aanbieden van een korte aanvullende masteropleiding voor mondhygiënist?
Naar aanleiding van het advies van het Capaciteitsorgaan van begin dit jaar ben ik met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overleg over mogelijke oplossingsrichtingen om het tekort aan tandartsen op te lossen. Daarbij kijken wij naar de tandheelkunde keten in zijn geheel: naar de diverse knelpunten en oplossingsrichtingen. Dit voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden.
Wat is de stand van zaken betreffende het verder doorvoeren van taakherschikking in de mondzorg, zodat het probleem van het tekort aan mondzorgprofessionals in zijn totaliteit bekeken wordt?
Om te verkennen of taakherschikking leidt tot een doelmatigere inzet van mondzorgverleners is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 1 juli 2020 een experiment gestart. Sinds die datum mogen geregistreerd-mondhygiënisten gedurende de periode van het experiment bepaalde voorbehouden handelingen verrichten. Het eerste jaar van het experiment is geëvalueerd door het Maastricht UMC en op 18 oktober 2021 aan de Tweede Kamer verzonden4. Op 10 november 2022 is de voortgangsrapportage van het tweede jaar met de Tweede Kamer gedeeld5. De voornoemde rapportages geven een beeld van de afgelopen meetperiode en bevatten geen inhoudelijke bespreking van resultaten tot dusver. Resultaten, conclusies en aanbevelingen komen aan bod in het eindrapport dat eind 2023 wordt verwacht. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal u na ontvangst van de eindrapportage over de uitkomsten en de verder te nemen stappen informeren.
Het thema taakherschikking komt ook terug in de beleidsreactie op het advies van het Capaciteitsorgaan dat dit voorjaar aan de Kamer wordt gezonden.
Bent u het ermee eens dat, gezien het feit dat de komende jaren zoveel extra tandartsen nodig zijn en er in regio’s waar nu opgeleid wordt een tekort is aan opleiders en proefpatiënten, het goed is te kijken naar ook opleiden op een andere plaats, zodat ook vanuit die regio tandartsen beschikbaar zijn voor het opleiden en proefpatiënten in die regio benaderd kunnen worden?
Ik onderschrijf het belang van een evenwichtige spreiding van tandartsen over het land. Het is van belang om te onderzoeken hoe een evenwichtige spreiding kan worden gestimuleerd en of regionale spreiding van tandartsopleidingen hieraan een bijdrage kan leveren.
Bent u het erover eens dat met name aandacht moet zijn voor het opleiden van tandartsen in specifieke regio’s, zoals Zuid-West Nederland, omdat daar de tekorten groot zijn en bekend is dat men daar vaak blijft wonen en werken waar men opgeleid is?
Ik onderschrijf het belang van een evenwichtige spreiding van tandartsen over het land. Het is van belang om te onderzoeken hoe een evenwichtige spreiding kan worden gestimuleerd en of regionale spreiding van tandartsopleidingen hieraan een bijdrage kan leveren.
Bent u het erover eens dat de Ministeries VWS en OCW sluitende afspraken dienen te maken over het opleiden van voldoende mondzorgprofessionals in de breedte, maar in elk geval over het opleiden van het aantal tandartsen?
Dit voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie van VWS en OCW op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden. Hierin zal ingegaan worden op afspraken met betrekking tot het opleiden van tandartsen en mondzorgprofessionals.
Bent u bereid om de recente ramingen van het Capaciteitsorgaan betreffende het opleiden van tandartsen te volgen?4 Zo nee, waarom niet?
Dit voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie van VWS en OCW op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden met betrekking tot het opleiden van tandartsen.
Bent u bereid om, gezien het feit dat wanneer concrete acties (zoals het extra opleiden) nu niet ingezet gaan worden er weer een jaar verloren is, deze vragen binnen drie weken te beantwoorden?
Dat ben ik zeker. Dit is helaas niet gelukt.
Dreigende onbereikbaarheid van Omrop Fryslân |
|
Romke de Jong (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de voorzitter van de Regionale Mediaraad van Omrop Fryslân over het ontbrekende bereik van het DAB+-signaal in delen van Fryslân?1 Zo ja, speelt dit probleem ook in andere delen van Nederland?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraken.
De uitgifte van vergunningen voor etherradio (waaronder die van DAB+) is een verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. De regionale publieke omroepen hebben in hun DAB+-vergunning een minimale uitrolverplichting staan. Hoe zij het niveau van verzorging uiteindelijk realiseren, kunnen zij naar eigen inzicht bepalen, in samenspraak met de andere partijen die uitzenden in hetzelfde gebied (allotment).
De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) – voorheen Agentschap Telecom (AT) – houdt toezicht op de naleving van de vergunningsverplichtingen. Uit de bij de RDI bekende informatie over Omrop Fryslân blijkt niet dat zij niet aan de uitrolverplichting voldoen. Dit geeft echter geen garantie dat het DAB+-signaal overal in Fryslân goed is te ontvangen. Het is zeker mogelijk dat in Fryslân de ontvangstkwaliteit per plaats verschilt, of dat er geen ontvangst is. Het is aan partijen zelf om de ontvangstkwaliteit verder te verbeteren.
Er zijn bij de RDI op dit moment geen klachten bekend over een gebrek aan DAB+-ontvangst van andere regionale (publieke) omroepen.
Deelt u de zorgen over het gebrekkige en zelfs ontbrekende DAB+-signaal, mede omdat Omrop Fryslân de rampenzender is voor Fryslân?
DAB+ is een relatief nieuwe distributietechniek en de netwerken zijn nog altijd in ontwikkeling. Zoals in het antwoord op vraag 1 werd aangegeven is het aan partijen zelf om de ontvangstkwaliteit verder te verbeteren. Gelukkig is Omrop Fryslân nog altijd goed te ontvangen via de FM (zie ook het antwoord op vraag 5). Daarnaast zijn de radio-uitzendingen van Omrop Fryslân te ontvangen via internet (de website of de app) en via de digitale televisiepakketten van bijvoorbeeld Ziggo, KPN of Kabelnoord.
Erkent u dat het Fries als tweede rijkstaal en specifiek Friese media een bijzondere juridische en verdragsrechtelijke positie hebben in Nederland?
Ja, de Friese taal heeft een bijzondere juridische en verdragsrechtelijke positie in Nederland. De Friese taal is erkend onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, en in de Wet gebruik Friese taal. De Friese taal is, naast het Nederlands, een officiële taal in de provincie Fryslân. Een eigen regionale publieke omroep gericht op Fryslân en met programma’s in de Friese taal dragen ook bij aan die bijzondere positie.
Zou het onbereikbaar worden van Omrop Fryslân voor delen van Fryslân volgens u wenselijk zijn in het licht van de door Nederland geratificeerde leden van artikel 11 in het Europees Handvest2 voor regionale talen of talen van minderheden en artikel 9 van het Kaderverdrag3 inzake de bescherming van nationale minderheden?
Nee, dit zou niet wenselijk zijn. Zoals bekrachtigd in het door Nederland geratificeerde Handvest is het belangrijk dat radio- en televisieprogramma’s beschikbaar zijn in het Fries. Bij het antwoord op vraag 2 is terug te lezen dat Omrop Fryslân naast DAB+ ook nog altijd goed te ontvangen is via de FM.
Daarnaast zijn de radio-uitzendingen van Omrop Fryslân te ontvangen via internet en via de digitale televisiepakketten.
Bent u bereid zolang het DAB+-signaal niet overal in Fryslân werkt het FM-signaal beschikbaar te houden?
Het coördineren van een afschakeling van de FM-etherradio is in eerste instantie aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat. In haar brief van 16 februari 2023 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven dat zij niet voornemens is om voor 2035 tot een verplichte afschakeling van de FM over te gaan.4 Daarvoor verloopt de transitie van analoog (FM) naar digitaal (DAB+) nog niet snel genoeg, aldus de Minister. Zij gaat er van uit dat een afschakeling van de FM-band pas ná 2035 kan plaatsvinden. Dit zal bovendien gebeuren in overeenstemming met de radiosector als geheel.
Wat doet u om te voorkomen dat het FM-signaal wordt uit gefaseerd voordat het DAB+-signaal in heel Fryslân beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid voor de beantwoording van deze vragen ook contact te leggen als Staatssecretaris van Cultuur en Media met het college van de Provinsje Fryslân als Taalskipper voor de Friese taal?
Ja, in het kader van de beantwoording van deze vragen heb ik contact gehad met het College van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân. Het College heeft soortgelijke vragen ontvangen van de provinciale staten.
Het bericht hoe een nieuwe onderwijsmethode onrust naar Fontys bracht |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe een nieuwe onderwijsmethode onrust naar Fontys bracht: «Er wordt gevloekt en getierd, er is zoveel stress»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat de invoering van de nieuwe onderwijsmethode High Impact Learning that Lasts (HILL), een methode die binnen Fontys breed wordt toegepast en waarin de hoorcolleges zijn afgeschaft, studenten in groepsverband werken aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en docenten gedegradeerd zijn tot veredelde coaches, faliekant mislukt is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Elke geaccrediteerde opleiding wordt elke zes jaar beoordeeld op de kwaliteit, zo ook de geaccrediteerde opleidingen van Fontys Hogeschool. Vertrekpunt daarbij is dat de onderwijsvisie van een opleiding op zichzelf niet ter discussie staat, wel de resultaten ervan. Er bestaat een grote variëteit aan pedagogisch-didactische principes die worden gebruikt bij het vormgeven van het hoger onderwijs en veelal is bij een opleiding geen sprake van één maar van meerdere onderliggende methoden waar het onderwijsprogramma op terug te voeren is. Het hanteren van een bepaalde onderwijsmethode is daarmee nooit op zichzelf goed of minder goed; van belang is dat het feitelijk aangeboden onderwijs – ongeacht de onderwijsvisie van de betreffende opleiding of instelling – voldoet aan de kwaliteitsstandaarden. Instellingen en opleidingen in het hoger onderwijs hebben dan ook de ruimte om de inhoud van het onderwijs zelf vorm te geven, mits elke opleiding aan de basiskwaliteit voldoet.
Fontys Hogeschool heeft mij geïnformeerd dat binnen de hogeschool HILL niet een breed ingevoerde onderwijsmethode is, maar dat de HILL-principes worden toegepast bij enkele opleidingen. Bij de opleidingen van Fontys waar dit het geval is, wordt blijkens de meest recente accreditatiebeoordelingen aan de basiskwaliteit voldaan.
Onderkent u dat het onacceptabel is dat de onderwijsmethode HILL binnen de hogeschool een felle richtingenstrijd heeft ontketend, waardoor de sfeer gepolariseerd is geraakt, dat docenten niet meer voor hun mening durfden uit te komen en dat docenten zelfs door hun leidinggevenden werden verzocht om kritiek op deze onderwijsmethode binnenskamers te houden en de sfeer niet negatief te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het zeer van belang dat binnen elke instelling en opleiding een kwaliteitsdialoog wordt gevoerd met alle betrokkenen, zodat in gezamenlijkheid en met draagvlak van de onderwijsgemeenschap wordt gewerkt aan het continu borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit, ook tussen de accreditatiemomenten door. Dat er daarbij ruimte is voor kritiek van docenten en andere betrokkenen is daar onderdeel van. Dat betekent niet dat elke individuele betrokkene het volledig eens hoeft te zijn met gemaakte keuzes. Wel dat men zich van verschillende perspectieven rekenschap geeft en dat deze meewegen in de discussie. Ook de medezeggenschap kan een belangrijke rol spelen in het vertegenwoordigen van verschillende perspectieven. Op het moment dat een individu op een instelling onvoldoende ruimte voelt om deel te nemen of zich niet gehoord voelt, dient de instelling een route te bieden om hierover een klacht in te dienen of aan te kloppen bij een vertrouwenspersoon. Ik verwacht dat een instelling investeert in een kwaliteitscultuur waarin dergelijke signalen intern worden geadresseerd en opgelost.
Fontys heeft mij geïnformeerd dat zij getracht heeft om alle stakeholders, waaronder docenten en studenten, te betrekken bij (het implementeren van) de veranderingen. In mijn contact met de instelling is gebleken dat het instellingsbestuur het betreurt dat er in de onderwijsgemeenschap individuen zijn die zich niet hebben durven uiten in de opleiding en dat zij het onacceptabel vindt dat door leidinggevenden werd gevraagd om kritiek binnenskamers te houden. Fontys verzekert mij eveneens dat de instelling er alles aan doet om in gesprek te blijven met docenten, medewerkers en studenten, signalen intern zo goed mogelijk te adresseren en op te lossen om zo het proces van vernieuwing zo goed mogelijk te laten verlopen.
Vindt u het pedagogisch en moreel verantwoord dat een publiek bekostigde instelling zonder instemming van de studenten en docenten een nieuwe onderwijsmethode heeft ingevoerd met als basis de zogeheten «21st century skills» waar de focus niet langer ligt op het overdragen van kennis?
Elke opleiding wordt als onderdeel van de opleidingsaccreditatie beoordeeld op de vraag of de student wordt opgeleid tot de juiste beoogde leerresultaten (kennis, inzicht en vaardigheden), en of de beoogde leerresultaten ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Met andere woorden, de focus dient voor elke geaccrediteerde opleiding te liggen op het overdragen van kennis, inzicht en vaardigheden. Het is aan de instelling en opleiding om hieraan vorm te geven, zolang de kwaliteit is geborgd. Ik vind het voorts van groot belang dat de instelling de onderwijsgemeenschap betrekt bij de kwaliteitsborging, en de dialoog daarover.
In het geval van Fontys gaat het niet om een instellingsbreed ingevoerde onderwijsmethode. De principes uit de HILL-methode worden toegepast bij enkele opleidingen. Onderwijsvernieuwingen vinden in zijn algemeenheid plaats op het niveau van de instituten en/of opleidingen binnen Fontys. Zij bepalen op grond van de urgentie, omvang en impact van de onderwijsvernieuwing een passende implementatie. Bij bekostigde hogescholen zoals Fontys2 heeft de opleidingscommissie instemmingsrecht ten aanzien van bepaalde onderwerpen in de onderwijs- en examenregeling (OER), zoals de wijze waarop het onderwijs in de desbetreffende opleiding wordt geëvalueerd en de inrichting van praktische oefeningen. Daarnaast heeft zij adviesrecht op onder meer de inhoud van de opleiding, de feitelijke vormgeving van het onderwijs en de individuele studiebegeleiding. Het ligt voor de hand dat wanneer een nieuwe onderwijsmethode wordt ingevoerd, in ieder geval de opleidingscommissie daarbij betrokken wordt. Fontys heeft mij geïnformeerd dat de betreffende opleidingscommissies op de wettelijk voorgeschreven wijze zijn betrokken, en dat daarnaast vaak een curriculumcommissie waar studenten en docenten zitting in hebben, is betrokken bij de invoering van nieuwe onderwijsmethodes bij opleidingen. Daar waar de vernieuwingen het gehele onderwijsinstituut betreffen, wordt ook de instituutsmedezeggenschapsraad (IMR) betrokken, die bestaat uit studenten en medewerkers.
Deelt u de zorgen dat uitgerekend prof. dr. F.J.R.C. Dochy, de geestelijk vader van de onderwijsmethode HILL, lid is geweest van het Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO-)visitatiepanel van de opleiding HBO-ICT van Fontys en dat hij in juli 2022 ook in deze hoedanigheid de hbo-master «applied IT» heeft beoordeeld?2 Zo niet, waarom niet?
Ja, ik vind het zorgelijk dat dhr. Dochy deel heeft genomen aan deze visitatiepanels. In de onafhankelijkheidseisen van de NVAO die gelden voor panelleden is opgenomen dat panelleden ten minste vijf jaar geen directe of indirecte banden hebben gehad met de instelling of opleiding die zij beoordelen, die kunnen leiden tot een conflict of interest of de schijn daarvan.4 Omdat in de praktijk soms wat interpretatieruimte bestond rondom deze eisen, zijn deze in het beoordelingskader van 2018 nog iets verder aangescherpt.5
Uit mijn contact met Fontys Hogeschool komt naar voren dat Fontys zowel met betrekking tot de accreditatie in 2017 als die in 2022 in de veronderstelling was met de voordracht van dhr. Dochy als panellid aan de onafhankelijkheidseisen te voldoen omdat dhr. Dochy volgens Fontys in de voorafgaande jaren geen directe (financiële) banden onderhield met het instituut waartoe de betreffende opleidingen behoren. Bovendien werd er aan het instituut gewerkt met een didactisch concept dat wel verband hield met de principes uit het HILL-model, maar dat er volgens de instelling niet op geënt was. Vanwege het ontbreken van deze directe belangen, was de afweging van Fontys en van dhr. Dochy zelf destijds dat aan onafhankelijkheidseis was voldaan. Op basis van deze interpretatie heeft Fontys destijds aanvragen voor goedkeuring van de panels – inclusief door alle leden getekende onafhankelijkheidsverklaringen – ingediend. De NVAO heeft – op basis van de voorliggende informatie – met de samenstelling van de panels ingestemd.
Ik erken het spanningsveld dat soms kan optreden tussen de vereiste onafhankelijkheid en de expertise die benodigd is om een opleiding goed te kunnen beoordelen. Ik heb ook begrip voor het feit dat er rondom de onafhankelijkheidseisen zoals die golden voor het panel dat in 2017 de opleiding HBO-ICT beoordeelde enige interpretatieruimte bestond, maar zeker in het specifieke geval van de beoordeling van de opleiding Applied IT 2022 had de betrokkenheid van dhr. Dochy kritischer beschouwd moeten worden, door de instelling, door dhr. Dochy zelf en ook door de NVAO. De bredere banden van dhr. Dochy met de bij Fontys gehanteerde onderwijsmodellen hadden aanleiding moeten zijn om hem uit te sluiten van het panel. De onafhankelijkheid van deskundige oordelen tijdens opleidingsbeoordelingen moet buiten kijf staan.
Uit de beoordelingsrapporten blijkt dat het panel in 2017 uit 7 panelleden, en het panel uit 2022 uit 5 leden bestond. Beide panelsamenstellingen kenden volgens de NVAO een breed vertegenwoordigde onderwijsdeskundigheid en in de rapporten wordt transparant weergegeven hoe het visitatieproces en de oordeelsvorming zijn verlopen, en wat daarover is gerapporteerd aan de NVAO. Ik heb geen reden om te twijfelen aan het kwaliteitsoordeel dat in beide gevallen is uitgesproken. De accreditatie van de opleiding HBO-ICT dient in 2024 te worden vernieuwd: dit betekent dat er in november 2023 (zoals gebruikelijk in de zesjaarlijkse cyclus) opnieuw een visitatie plaatsvindt.
Bent u het ermee eens dat de uitdrukking «De slager keurt zijn eigen vlees» goed van toepassing is in het geval dat prof. dr. F.J.R.C. Dochy als assessor is betrokken geweest bij de accreditatie van een opleiding en hbo-master van Fontys en dat daarmee het vertrouwen in het oordeel van de NVAO ernstig is gecompromitteerd?
De NVAO ziet toe op de samenstelling van de panels bij opleidingsvisitaties en hanteert daarbij onafhankelijkheids- en deskundigheid eisen die zijn vastgesteld en vastgelegd in het accreditatiekader. Instellingen zijn met deze vereisten bekend en de deskundigen die door hen worden voorgedragen ondertekenen een onafhankelijkheidsverklaring voor deelname aan het panel dat de opleiding gaat beoordelen. De NVAO beoordeelt of het voorgedragen panel in zijn totaliteit voldoet aan de deskundigheidsvereisten en of de panelleden daadwerkelijk onafhankelijk zijn. Voor die beoordeling is de NVAO in grote mate afhankelijk van de informatie die beschikbaar wordt gesteld door de deskundigen (onafhankelijkheidsverklaring) en door instellingen zelf, en doet NVAO waar nodig aanvullend navraag om de onafhankelijkheid vast te stellen. Deze navraag leidt regelmatig tot aanpassing van de panelsamenstelling. Dit geheel is een zorgvuldig proces en ik heb in zijn algemeenheid vertrouwen in het professionele oordeel van de NVAO. Wat overigens niet wegneemt dat het ook een lerend proces is.
Ik vind het zorgelijk dat dhr. Dochy zitting heeft kunnen nemen in visitatiepanels. Hoewel er in het proces van panelsamenstelling voor de beoordeling in 2022 intern bij de NVAO vragen zijn gesteld over de onafhankelijkheid van het betreffende panel, is er toentertijd geen informatie boven gekomen die, in dit specifieke geval, heeft geleid tot aanpassing van de samenstelling. Pas veel later is duidelijk geworden dat de banden van dhr. Dochy met de instelling nadrukkelijker onder de aandacht hadden moeten worden gebracht. De NVAO en ook Fontys hebben mij laten weten dat zij die opvatting delen. De NVAO heeft aangegeven de beoordeling van de onafhankelijkheid verder aan te scherpen. Dat gebeurt door de onafhankelijkheidseisen verder te operationaliseren zodat nog duidelijk wordt wat daaronder moet worden verstaan. Hierover wordt ook actief met alle instellingen gecommuniceerd en de aanscherpingen worden in de onafhankelijkheidsverklaringen die de afzonderlijke panelleden ondertekenen opgenomen.
Waarom heeft de Inspectie van het Onderwijs niet ingegrepen bij het invoeren van een onderwijsmethode die op geen enkele wijze als «evidence-based» gekwalificeerd kan worden?
Zoals hierboven toegelicht, wordt er in het geval van Fontys niet één onderwijsmodel gebruikt, maar gaat het om een samenspel van verschillende didactische methodes. Het aangrijpingspunt voor extern toezicht is de onderwijskwaliteit die met (het samenstel van de) de gebruikte methodes bereikt wordt.
Bij het toezicht op de hogeronderwijsinstellingen is er sprake van een rolverdeling tussen de inspectie en de NVAO. De inspectie houdt toezicht op de naleving van de WHW en de daarop gebaseerde regelgeving. Dit gebeurt door middel van signaaltoezicht en is gericht op instellingen. Daarnaast onderzoekt de inspectie door middel van thematische onderzoeken ontwikkelingen in het stelsel van hoger onderwijs.6 De inspectie heeft in het hoger onderwijs niet de taak om alle opleidingen periodiek te beoordelen en is hiervoor ook niet toegerust. Die functie, is belegd bij de NVAO in de vorm van accreditatie, aan de hand van visitaties. In het geval van de betreffende opleidingen, hebben de meest recente visitaties een positief oordeel opgeleverd.
In het geval van Fontys is er in het afgelopen jaar contact geweest tussen de inspectie en het instellingsbestuur naar aanleiding van een signaal over de onderwijsvernieuwingen in het kader van HILL-principes. Dit signaal vormde voor de inspectie geen aanleiding of noodzaak tot aanvullende stappen, omdat naleving van wet- en regelgeving niet in het geding was.
Bent u voornemens om een onderzoek in stellen naar hogescholen en universiteiten die onderwijsvernieuwingen hebben ingevoerd die niet «evidence-based» zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zet – naast accreditatie en toezicht – in op het vergroten van het lerend vermogen van het hoger onderwijs in Nederland. Daarom wordt via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) sinds 2018 geïnvesteerd in onderzoek- en vernieuwingsprojecten die «evidence-informed» zijn, en die onderzoeken wat wel of niet werkt. Bij evidence-informed onderwijs verbeteren docenten hun onderwijs op basis van kennis uit praktijkonderzoek en kennis over de praktijk. Resultaten worden gepubliceerd op onderwijskennis.nl en verspreid via seminars en bijeenkomsten. Hiermee streef ik ernaar dat belangrijke vernieuwingen evidence-informed worden vormgegeven.
Voor de vijf uitgangspunten voor leren7 bij Fontys is afzonderlijk voldoende evidence-informed onderbouwing aanwezig. Maar uiteraard staan en vallen deze uitgangspunten ook met een goede uitvoering in de onderwijspraktijk. Ik heb mede gelet hierop ook kennis van genomen van het feit dat Fontys een intern onderzoek heeft aangekondigd naar de vraag hoe haar instituten en opleidingen vorm geven aan onderwijsvernieuwing.8 Gelet op de ruimte die instellingen en opleidingen in het hoger onderwijs hebben de inhoud van het onderwijs zelf vorm te geven, het feit dat de instelling een intern onderzoek heeft aangekondigd en de hierboven beschreven investeringen in onderzoeks- en vernieuwingsprojecten, zie ik geen aanleiding zelf een onderzoek te initiëren.
Het nieuws dat vijftienhonderd bushaltes zijn verdwenen in de afgelopen vijf jaar |
|
Mahir Alkaya |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat het aantal bushaltes in Nederland in de afgelopen vijf jaar met zeven procent is afgenomen?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en ben bekend met de ontwikkeling van het aantal bushaltes. Daarbij valt op dat er zeer verschillende redenen zijn voor de genoemde afname en dat het aantal opgeheven bushaltes sterk varieert per regio. In sommige gevallen zien we dat de «klassieke lijnbus» vanwege afgenomen reizigersaantallen2 of een veranderende vervoersbehoefte niet langer de beste oplossing is om aan de behoefte aan mobiliteit te doen. Hiervoor in de plaats worden in verschillende regio’s door decentrale overheden alternatieven aangeboden zoals buurtbussen en flexibel vraagafhankelijk vervoer3. Dankzij dit soort oplossingen zijn voorzieningen bereikbaar, maar is er niet meer altijd sprake van een bushalte. Daarnaast werken concessieverleners en hun vervoerders continue aan verbeteringen in de dienstregeling. Bijvoorbeeld door lijnen te strekken, waardoor de bus niet meer door een dorp of wijk rijdt, maar er omheen. Dit betekent dat er minder bushaltes zijn en reizigers soms iets verder moeten lopen naar een halte, maar daar staat tegenover dat vervoerders kortere reistijden en meer betrouwbaarheid kunnen bieden.
Hoe verklaart u de verschillen tussen de provincies als het gaat om de afname van het aantal haltes?
Een verschil in reizigersstromen, beschikbare modaliteiten en de vervoersvraag zijn voor decentrale overheden aanleidingen om verschillende keuzes te maken per regio. Juist vanwege de verschillen per provincie is het stad- en streekvervoer belegd bij de decentrale overheden, zodat zij regionaal maatwerk kunnen leveren. In de afgelopen jaren is het aantal dienstregelingsuren landelijk gezien redelijk gelijk gebleven. De invulling van regionale dienstregelingen is vervolgens aan de decentrale overheden en vervoerders, die daarbij eigen afwegingen maken bij het komen tot een passende dienstregeling. De omvang van het aanbod kan verschillen per concessie vanwege de mate waarin reizigers terugkeren, de financiële impact van de teruggelopen reizigersaantallen, verschil in concessieafspraken of de omvang van de concessie.
Deelt u de opvatting dat het aanbod van openbaar vervoer te veel wordt afgestemd op rendement van lijndiensten en dat er ten principale meer uitgegaan zou moeten worden van het maatschappelijk belang van mobiliteit?
Nee, die opvatting deel ik niet. De verantwoordelijke provincies en metropoolregio’s streven, net als ik, naar goede bereikbaarheid van Nederland. Zij stellen bij de start van een concessie en bij tussentijdse wijzigingen van de dienstregeling eisen aan het regionale OV en de bijhorende bereikbaarheid. Wanneer een concessie voldoet aan die eisen en daarnaast winst behaalt, vind ik het geen probleem als private vervoerders een redelijk rendement behalen. De hoogte daarvan wordt daarbij wel begrensd door Europese regels.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst in de uitzending van onderzoeksplatform Pointer over de toenemende verschraling van het openbaar vervoer in landelijk gebied?2
Ik herken dat regionale buslijnen op sommige plaatsen onder druk staan. Het is vanwege veranderende reispatronen op sommige plaatsen simpelweg niet realistisch om te blijven rijden met een «klassieke lijnbus». Ik moedig de verantwoordelijke overheden en vervoerders dan ook aan om te komen met innovatieve vormen van mobiliteit, waar bijvoorbeeld flexvervoer, combinaties met andere vervoerstromen en deelmobiliteit een uitkomst kunnen bieden.
Bent u bereid om te onderzoeken wat de reden is dat vervoersbedrijven hebben gekozen voor het schrappen van opstaplocaties?
Zoals ik bij het antwoord 1 aangaf, lopen de redenen voor het opheffen van een bushalte sterk uiteen. Dit wordt bevestigd in de gesprekken die ik met de OV-sector voer en door de rapportage van de transitiemonitor die ik op 31 januari naar uw Kamer heb gestuurd. Deze rapportage biedt per regio inzicht in aanpassingen van het OV-aanbod voor 2023.5 Zoals ik hiervoor aangaf, zie ik dat regio’s alternatieven ontwikkelen voor de klassieke buslijndiensten, om zo hun reizigers goede alternatieven te bieden. Ik moedig deze ontwikkelingen aan en ben hierover met de regio’s in overleg.
Deelt u de opvatting dat het openbaar vervoer buiten de grootstedelijke gebieden dringend een inhaalslag nodig heeft?
Het openbaar vervoer heeft op een aantal plekken in het land uitdagingen met betrekking tot de stijgende kosten en vooralsnog achterblijvende reizigersopbrengsten. Ik heb op 16 februari deze uitdagingen met de sector besproken tijdens een conferentie van het Nationaal OV Beraad (NOVB). Tijdens de conferentie is besproken welke maatregelen mogelijk kunnen zijn voor kostenreducties, verhoogde aantrekkelijkheid en een extra impuls voor het OV.6 Aan de hand van de uitkomsten van de conferentie wordt in de komende maanden verder gesproken. Er is met de deelnemers van de conferentie dan ook afgesproken op korte termijn opnieuw bij elkaar te komen en de oplossingen verder uit te werken.
Zo ja, kunt u binnen het kabinet pleiten voor een andere verdeling van de aangekondigde middelen van 7,5 miljard voor het openbaar vervoer die in de huidige plannen voor twee derde voor de randstad zijn voorzien?
Het kabinet heeft 7,5 miljard ter beschikking gesteld voor de goede ontsluiting en bereikbaarheid van nieuwe woningen, waarvan ruim de helft voor OV. Voor deze investering heeft het kabinet nauwkeurig gekeken naar een evenwichtige spreiding van investeringen over het land met nadruk op gebieden waar de druk op de woningmarkt het hoogst en de bereikbaarheidsopgaven het grootst is. Uw Kamer is op 14 november geïnformeerd over de verschillende selectiecriteria voor projecten7. Daarbij is belangrijk te benoemen dat circa twee derde van het investeringspakket naar de Randstad gaat. Dit is exclusief de reservering van € 3 mld. voor de Lelylijn.
Wat gaat u ondernemen om uitvoering te geven aan de motie Alkaya en De Hoop?3
Op het moment dat er weer nieuwe investeringsmiddelen kunnen worden toegewezen zullen ook voldoende middelen voor regionale OV opgaven meewegen in de integrale afweging. Ik heb dit met u besproken in het NO MIRT op 28 november 2022 en hierbij aangegeven dat de verdeling een resultante is van een brede en integrale afweging.
Heeft u contact met de decentrale overheden over het afnemende aanbod van openbaar vervoer in het landelijk gebied en in woonlocaties aan de randen van grotere steden?
Ja, zoals tevens in het antwoord op vraag 6 toegelicht, zijn de korte termijn uitdagingen voor het OV en de verschillende ontwikkelingen ten aanzien van het aanbod standaard onderwerpen die ik bespreek in mijn contact met de decentrale overheden.
Bent u nog steeds van mening dat marktwerking in het openbaar vervoer gunstig is voor de reiziger terwijl buskaartjes in tien jaar tijd veertig procent duurder zijn geworden en het aanbod aan buslijnen aantoonbaar is verschraald?4, 5
Onderzoeken laten zien dat de invoering van marktwerking in het (regionaal) openbaar vervoer positieve effecten heeft gehad11. Ook de waardering van reizigers in het openbaar vervoer vertoonde in de periode 2001–2021 een stijgende lijn.12 De (dreiging van) concurrentie in het openbaar vervoer leidt tot prikkels om de efficiëntie en klantgerichtheid bij vervoerders te verbeteren. Tegelijk herken ik ook dat het huidige aanbod op sommige plaatsen is afgeschaald vanwege personeelstekorten. Het is daarom van groot belang dat vervoerders vol inzetten op personeelswerving zodat zij de reiziger weer een volwaardige dienstregeling kunnen bieden. Mijn beeld is dat zij dat ook doen, maar vanwege de doorlooptijd van opleidingen nog niet direct zichtbare resultaat behalen.
Bent u bereid om te beschouwen of het openbaar aanbesteden van streekvervoer kan worden vervangen door opdrachtverstrekkende provincies de mogelijkheid te geven om eigen vervoersbedrijven op te richten?
De Wet Personenvervoer 2000 biedt geen ruimte voor het oprichten van een eigen vervoersbedrijf. De wet biedt alleen voor de vier grootste steden een inbestedingsuitzondering. Deze steden mogen kiezen of zij het openbaar vervoer in hun stad openbaar aanbesteden of inbesteden aan een eigen vervoerder. Dit geldt niet voor andere gemeenten, provincies of plusregio’s. De inbestedingsuitzondering staat in artikel 63a Wp2000.
Vanuit provincies proef ik daarnaast ook geen wens om eigen vervoersbedrijven op te richten. Uit het eerder genoemde onderzoek naar de effecten van openbaar aanbesteden blijkt bovendien dat vooral de reiziger baat heeft gehad van de invoering van de Wet personenvervoer in 2000 met bijbehorende aanbestedingsplicht. Het vervoersaanbod is sindsdien sterk toegenomen en de klanttevredenheid is beduidend hoger. Hoewel de coronapandemie aanbestedingen heeft vertraagd door de onzekerheid die er was over de reizigersontwikkeling, zijn de eerste aanbestedingen nadien inmiddels succesvol afgerond en volgen er binnenkort meer. Het gesprek wat ik nu voer met de sector gaat over het financiële evenwicht van de sector in het licht van terugvallende reizigersopbrengsten en een stijgende kostenbasis. Ik zie bij het oplossen van dit probleem geen toegevoegde waarde in een heroverweging van de Wet Personenvervoer 2000. In dit verband wijs ik ook op de stadsregio’s, die met vergelijkbare uitdagingen kampen als de provincies en waar het vervoer grotendeels wordt uitgevoerd door eigen vervoersbedrijven.
Ziet u samenhang tussen de afname van het aantal bushaltes en de conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat vorig jaar constateerde dat voorzieningen als banen, gezondheidszorg en onderwijs aanzienlijk minder goed bereikbaar zijn voor mensen die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer, vooral als ze wonen in landelijk gebied of aan de randen van stedelijke gebieden?6
PBL gaat in haar rapport in op de openbaarvervoerbereikbaarheid van het voortgezet onderwijs. In het PBL-rapport wordt in het Hoofdstuk «Bereikbaarheidssimulaties» onder andere een vergelijking gemaakt van de openbaarvervoerbereikbaarheid van het voortgezet onderwijs tussen 2017 en 2021. Deze bereikbaarheid per openbaar vervoer neemt in 2021 ten opzichte van 2017 voor scholieren in landelijke buurten iets af en voor stedelijke buurten iets toe. Het PBL schrijft dit toe aan de wijzigingen van openbaarvervoersdiensten in vooral landelijke gebieden.
In dit kader wil ik opmerken dat op 6 maart mede op mijn initiatief de conferentie Bereikbaarheid voor iedereen heeft plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst zijn de uitkomsten van het PBL-rapport besproken, is een palet aan praktijkvoorbeelden gedeeld en is gesproken over mogelijke oplossingen. Ik zal u informeren over de opbrengsten van de conferentie, voorafgaand aan het commissiedebat Strategische keuzes bereikbaarheid, gepland op 30 maart a.s.
Deelt u de opvatting dat een fijnmazig en laagdrempelig aanbod van openbaar vervoer noodzakelijk is om de bereikbaarheid van voorzieningen en werk voor iedereen in Nederland te garanderen?
Ja, die opvatting deel ik.
Bent u het eens met de opvatting dat openbaar vervoer bij uitstek een instrument is om files en drukte op wegen en de bijbehorende milieuschade te voorkomen?
Ja, collectief vervoer kan een bijdrage leveren aan een verminderde filedruk en daarnaast een duurzaam alternatief bieden.
Wat zijn de maatschappelijke kosten die jaarlijks worden veroorzaakt door de uitstoot van personenauto’s, reistijdverlies door filevorming, verkeersongevallen en aan automobiliteit gekoppelde klimaatmaatregelen?
De totale maatschappelijke kosten die worden veroorzaakt door files en vertraging op het Nederlandse hoofdwegennet, zijn voor 2018 geraamd op € 3,3 à 4,3 miljard euro. De maatschappelijke kosten van files en vertragingen bestaan uit kosten door reistijdverliezen, onbetrouwbaarheid van de reistijden en uitwijkgedrag.14 Een meer recente schatting van de maatschappelijke kosten is niet beschikbaar. In de periode 2020 en 2021 is er sprake van een aanzienlijke afname van de verliesuren op het hoofdwegennet als gevolg van de Coronamaatregelen. Het jaar 2022 is gekenmerkt door een sterke toename van het reistijdverlies, maar deze zit nog iets onder het niveau van 2018.
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 22 november 2022 worden de maatschappelijke kosten van verkeersongevallen voor 2020 op ongeveer € 27 miljard geschat met een ruime bandbreedte van € 15 tot 36 miljard.15
De totale maatschappelijke kosten van de CO2-uitstoot van personenauto’s in 2030 zouden zonder elektrische auto’s op basis van de kentallen van het CE rapport «prijs van een reis» uit 2022 € 3,2 miljard bedragen16. De aan automobiliteit gekoppelde klimaatmaatregelen zorgen voor ingroei van elektrische auto’s waardoor in 2030 de totale maatschappelijke kosten van de CO2-uitstoot op basis van de voorspelde ingroei van elektrische voertuigen (conform de Klimaat en Energie Verkenning (KEV) 2022) dalen naar € 2,6 miljard17. De maatschappelijke baten van de in de KEV 2022 meegenomen klimaatmaatregelen voor elektrische auto’s bedragen daarmee in 2030 € 0,6 mrd. per jaar.
Is u bekend dat in 27 procent van de Nederlandse huishoudens geen motorvoertuig aanwezig is?7
Ja, het is mij bekend dat bij ruim een kwart van de Nederlandse huishoudens geen motorvoertuig aanwezig is.
Bent u bereid om wettelijke minimumnormen in te stellen die voor alle inwoners van Nederland een bushalte op loopafstand met vaste ritfrequenties op alle reisdagen afdwingen?
In maart versturen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de hoofdlijnen van de Mobiliteitsvisie aan de Tweede Kamer. Hierbij wordt onder andere ingegaan op het verzoek om met bereikbaarheidsdoelen te werken en wordt ook de reactie op het PBL-rapport gegeven. Graag voer ik daarna het gesprek over of het stellen van een norm gaat bijdragen aan een betere bereikbaarheid. Belangrijk om daarbij in gedachte te houden is dat elke regio haar eigen bereikbaarheidsvragen kent. En provincies, gemeenten, inwoners en bedrijven weten vaak beter te benoemen wat de vraag is. Het is dus ook niet alleen een zaak van het Rijk, of nog meer specifiek het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Bent u bereid een norm te stellen met betrekking tot de bereikbaarheid van noodzakelijke voorzieningen, zoals zorg en onderwijs, met het openbaar vervoer binnen een bepaalde tijdsduur?
In maart versturen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de hoofdlijnen van de Mobiliteitsvisie aan de Tweede Kamer. Hierbij wordt onder andere ingegaan op het verzoek om met bereikbaarheidsdoelen te werken. Graag voer ik daarna het gesprek over of het stellen van een norm gaat bijdragen aan een betere bereikbaarheid. Belangrijk om daarbij in gedachte te houden is dat elke regio haar eigen bereikbaarheidsvragen kent. En provincies, gemeenten, inwoners en bedrijven weten vaak beter te benoemen wat de vraag is. Het is dus ook niet alleen een zaak van het Rijk, of nog meer specifiek het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Wat kunt u ondernemen om het streekvervoer betaalbaarder te maken teneinde verder reizigersverlies te voorkomen?
In het kader van de basis op orde bied ik het openbaar vervoer voor heel 2023 de transitieregeling, om voldoende OV te kunnen bieden. Daar heb ik 150 miljoen euro voor uitgetrokken. Om daarnaast meer reizigers te trekken voor het OV, zullen vervoerders goed moeten inspringen op veranderende reispatronen. Daarnaast werkt de sector aan slimme en creatieve oplossingen om de huidige kostenstijgingen het hoofd te kunnen bieden en voldoende bereikbaarheid te kunnen garanderen. De mogelijkheden die we daarbij als sector zien, heb ik beschreven in de brief van 21 februari 2022, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 6.19
De aangekondigde stakingen bij de ziekenhuizen en het feit dat KPMG aangeeft dat ziekenhuizen in de rode cijfers komen als ze akkoord gaan met de cao-eisen van de vakbonden |
|
Maarten Hijink , Lilian Marijnissen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de aangekondigde staking in de ziekenhuizen?1
Werknemers hebben het recht om te staken. Inmiddels heeft de staking plaatsgevonden en is er vervolgens een onderhandelingsresultaat bereikt tussen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de bonden over een nieuwe cao. De vakbonden hebben aangegeven dat nieuwe acties daarmee van de baan zijn.
Begrijpt u dat zorgverleners overgaan tot acties, gezien het feit dat zij ook flink geraakt worden door de forse prijsstijgingen? Bent u zich ervan bewust dat deze prijsstijgingen voor veel zorgverleners extra hard aankomen, doordat zij al een loonachterstand hadden ten opzichte van de marktsector en de rest van de publieke sector?
Zorgverleners verdienen een fatsoenlijk salaris voor het belangrijke werk dat zij doen. Om een marktconforme salarisontwikkeling binnen de zorg mogelijk te maken, stel ik jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar. De hoogte van de ova is gekoppeld aan de loonontwikkeling in de markt. Doordat de inflatie leidt tot hogere looneisen in de markt vertaalt de hogere inflatie zich ook automatisch in een hogere ova. Voor 2023 bedraagt de ova bijvoorbeeld structureel 3 miljard euro en bij de huidige ramingen gaat het in 2024 om 4 miljard euro structureel extra voor arbeidsvoorwaarden. Het is aan sociale partners om gegeven deze extra middelen cao-afspraken te maken. Daarnaast heeft het kabinet vanwege de hoge inflatie afgelopen Prinsjesdag een fors en breed pakket aan maatregelen genomen om de koopkracht van met name de lagere en middeninkomens te ondersteunen. Dit komt ook ten goede aan medewerkers in de zorg.
De hoogte van het salaris is daarnaast sterk afhankelijk van het aantal uren dat men werkt. Voor het kunnen rondkomen is het daarom vooral belangrijk dat medewerkers meer uren kunnen werken wanneer zij dat wensen. Dat lukt echter niet altijd door de roostering en een gebrek aan flexibiliteit. Om dit aan te pakken ondersteun ik de Stichting Het Potentieel Pakken. Het Potentieel Pakken helpt de komende periode 50 zorgorganisaties bij het aanpakken van dergelijke belemmeringen.
Tot slot wil ik erop wijzen dat de aantrekkelijkheid van werken in de zorg van veel meer facetten afhankelijk is dan de beloning. Zaken zoals autonomie, zeggenschap, ontwikkelingsmogelijkheden en inhoud van het werk zijn net zo belangrijk zo niet belangrijker hiervoor. Dat laat onverlet dat een fatsoenlijk salaris ook belangrijk is. Via de ova maak ik dat mogelijk.
Bent u het ermee eens dat er dringend iets moet gebeuren aan de beloning van zorgverleners, om te voorkomen dat zij in financiële problemen komen en daardoor bijvoorbeeld nog vaker zelf zorg moeten mijden?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat er, gezien de vele vacatures en hoge werkdruk in de zorg, extra collega’s nodig zijn en dat het aantrekkelijk maken van het werk ook betekent dat er een goed salaris verdiend moet kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de berekeningen van KPMG waaruit blijkt dat ziekenhuizen in de rode cijfers belanden als ze akkoord gaan met de cao-eisen van de vakbonden, tenzij «de zorgverzekeraars en de overheid bereid zijn financieel bij te springen»?3
Het kabinet stelt via de ova marktconforme loonruimte beschikbaar. Het is aan cao-partijen om op basis daarvan cao’s af te sluiten. Individuele ziekenhuizen moeten t.a.v. kostenstijgingen en eventuele compensatie daarvan het gesprek aangaan met zorgverzekeraars.
Beseft u dat u zelf ook een rol heeft om ervoor te zorgen dat ziekenhuizen in staat zijn om zorgverleners een fatsoenlijk loon te bieden? Zo ja, waarom weigert u met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) in gesprek te gaan over de steun die de ziekenhuizen nodig hebben om hun zorgverleners een fatsoenlijk loon te kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?4
Om een marktconforme salarisontwikkeling binnen de zorg mogelijk te maken, stel ik jaarlijks de ova beschikbaar. Het is vervolgens aan sociale partners om op basis hiervan afspraken te maken. Op maandag 27 maart hebben de NVZ en de bonden een onderhandelaarsresultaat bereikt om tot een nieuwe cao te komen.
Wat is uw reactie op de bom die volgens NVZ-voorzitter Ad Melkert onder het Integraal Zorgakkoord wordt gelegd wanneer er geen extra geld bij komt vanuit de overheid?
Ik zou het zeer onverstandig vinden als de NVZ (of een andere partij) zou besluiten uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) te stappen. De problemen die we met de afspraken in het IZA willen aanpakken – toenemende zorgvraag, oplopende wachtlijsten, hoge werkdruk en kwaliteit van zorg die onder druk staat – zijn immers voor alle IZA-partijen reëel en urgent. Aan het IZA zijn ook middelen gekoppeld om partijen in staat te stellen de transformatie door te maken die noodzakelijk is om de zorg toekomstbestendig vorm te geven. Uit het IZA stappen brengt een oplossing voor de genoemde problemen – waar ook de algemene ziekenhuizen dagelijks mee te maken hebben – niet dichterbij.
Wat betekent het voor de salarisontwikkeling van zorgverleners in ziekenhuizen dat in het Integraal Zorgakkoord de groei van de ziekenhuizen beperkt wordt tot nul procent in 2026?
De afspraken uit het IZA waar u aan refereert gaan over het beperken van de volumegroei. Deze afspraken hebben geen effect op ruimte die VWS beschikbaar stelt voor arbeidsvoorwaarden (ova) in het financiële kader voor de medisch specialistische zorg. Daarmee zou deze afspraak in principe ook geen effect moeten hebben op de salarisontwikkeling van zorgverleners in ziekenhuizen.
Hoe reageert u op de claim van Menzis-directeur Wouter Bos dat de zorgpremies stijgen «als er meer geld naar de zorg moet» voor hogere salarissen? Bent u zich ervan bewust dat het laten stijgen van de zorgpremies een politieke keuze is en dat er ook alternatieven mogelijk zijn, zoals de zorgverzekering meer vanuit de belastingen te financieren, waardoor de kosten eerlijker verdeeld kunnen worden?5
De heer Bos heeft gelijk dat hogere salarissen in de zorg leiden tot hogere zorgpremies. Elke extra procent loonsverhoging in de zorg leidt grosso modo tot een stijging van de zorgpremie met 10 euro (op jaarbasis), gemiddeld genomen tot 10 euro extra aan inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) en een belastingverhoging van gemiddeld 20 euro per volwassene. Dat neemt niet weg dat ik vind dat medewerkers in de zorg ook recht hebben op een marktconforme loonstijging. Daarom ben ik ook blij met de systematiek van de ova. Het is echter wel goed om te beseffen dat hogere lonen voor zorgmedewerkers – maar bijvoorbeeld ook voor leraren of politie – linksom of rechtsom betaald moeten worden. Of via lastenverzwaringen of door te bezuinigen op andere publieke uitgaven.
Wat betreft alternatieve manieren om de zorgverzekering te financieren: op dit moment wordt grofweg de helft van de zorgkosten binnen de zorgverzekeringswet gefinancierd uit de nominale premies en de andere helft via de IAB. Er zijn in theorie andere manieren mogelijk om de zorg te financieren, zie voor meer informatie Zorgkeuzes in Kaart 2020.6 De vorm van financiering verandert echter niet het feit dat de zorgkosten stijgen en dat deze betaald moeten worden. Het huidige stelsel en de huidige financiering via de nominale premie, inkomensafhankelijke bijdrage in combinatie met de zorgtoeslag werkt in mijn ogen goed. Daarbij is de zorgtoeslag een gericht mechanisme dat de betaalbaarheid van de zorg voor de lage en middeninkomens verhoogt doordat de zorgtoeslag meebeweegt met de gemiddelde premiestijging. Aanpassingen in de financiering zijn vaak fundamenteel. Ik vind dergelijke aanpassingen niet nodig en niet opportuun. Het houdbaar houden van de zorgkosten als geheel en het zorgen voor genoeg mensen om die zorg te leveren vind ik van groter belang, zoals ook in het IZA is beschreven.
Bent u zich ervan bewust dat er tegelijkertijd ook een hoop geld bespaard kan worden in de zorg, door bijvoorbeeld een einde te maken aan de enorme winsten van farmaceuten, die bijvoorbeeld in 2021 en 2022 alleen al $ 90 miljard winst maakten op de coronavaccins? Of door onze zorg niet meer als markt te zien waar geconcurreerd moet worden, maar in te zetten op samenwerking en minder bureaucratie?6
Het is niet aan mij om een waardeoordeel te vellen over het winstpercentage dat op geneesmiddelen wordt gemaakt door commerciële bedrijven, noch heb ik instrumenten om hierop in te grijpen. Voor vergoedingsbeslissingen is voor mij leidend of een middel kosteneffectief is. Ik ben wel van mening dat fabrikanten een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om prijzen van geneesmiddelen te matigen en zo bij te dragen aan de houdbaarheid van ons zorgstelsel.
Binnen de gereguleerde marktwerking zoals we die kennen in de curatieve zorg zijn stimulansen voor doelmatigheid ingebouwd. Hierbinnen zijn overigens veel mogelijkheden voor samenwerking, zolang dat aantoonbaar in het belang van patiënten en verzekerden is.
Bent u bereid om eindelijk voldoende geld vrij te maken om ervoor te zorgen dat de loonkloof tussen zorgverleners en de marktsector en de rest van de publieke sector opgelost wordt en zorgverleners fatsoenlijk te compenseren voor de gestegen prijzen?
Voor een reactie op uw vraag over compensatie van gestegen prijzen verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Daarnaast refereert u aan de salarisachterstand zoals geconstateerd in het beloningsonderzoek van AWVN uit 2021. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de salarissen in het midden van het loongebouw in 4 van de 5 onderzochte cao’s in de zorg achterlopen op het gemiddelde in de markt en publieke sector. Om de lonen in het midden van het loongebouw extra te kunnen laten stijgen zijn vorig jaar met Prinsjesdag extra middelen (675 miljoen euro) beschikbaar gesteld. We zien in nagenoeg alle cao’s in zorg en welzijn dat er vervolgens ook afspraken zijn gemaakt om deze groep er extra op vooruit te laten gaan. Daarnaast heb ik via de reguliere ova voor 2023 circa 3 miljard euro extra beschikbaar gesteld en bedraagt volgens de huidige raming de ova voor 2024 circa 4 miljard euro. Deze grote ova-ruimte biedt de mogelijkheid voor sociale partners om te differentiëren in contractloonstijging tussen verschillende groepen en ook daarmee de lonen van de middengroep extra te laten stijgen. Daarnaast doe ik nader onderzoek naar de actuele stand van zaken met betrekking tot de beloning in de zorg, ook ten opzichte van andere sectoren. De insteek van dit onderzoek is driedelig:
In het najaar zal ik uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Het artikel ‘Chinese students signing “loyalty” pledges before arrival in Sweden’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Chinese students signing «loyalty» pledges before arrival in Sweden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het artikel artikel «Chinese students signing «loyalty» pledges before arrival in Sweden»?
Studenten, waar zij ook vandaan komen, horen zich vrij te voelen bij de Nederlandse universiteit of hogeschool waar zij werken of studeren. Het type beurs waarover in het artikel wordt gesproken, de China Scholarship Council beurs, wordt uitbetaald door het zendland. In dit geval is dit China. Het zendland stelt de voorwaarden voor ontvangst van de beurs. Een verplichting om naar het thuisland terug te keren geldt wereldwijd voor meerdere beurzenprogramma’s, zo ook in dit geval. Het is echter ook denkbaar dat staten zoals China dit soort beursprogramma’s inzetten voor andere doeleinden, zoals het verwerven van hoogwaardige kennis en technologie (voor de staat). Dit is, net als het inperken van de Nederlandse kernwaarden als academische vrijheid, onwenselijk.
Om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan heb ik daarom maatregelen genomen ter bevordering van kennisveiligheid. Deze maatregelen zien op het beschermen van academische kernwaarden en vragen een gezamenlijke inzet van de Nederlandse kennisinstellingen en de overheid om potentiële risico’s op dit thema in beeld te hebben, in te schatten en te managen. Daarvoor moeten instellingen met hulp van de rijksoverheid, hun sensitieve kennisgebieden kennen, kunnen zij inschattingen maken ten aanzien van een risicoprofiel van een land, en kunnen zij informatie vergaren over de kennisinstellingen waar iemand aan is verbonden (geweest) en het onderzoek dat daar is uitgevoerd. Ook de financiering van onderzoek en studie, zoals via beurzenprogramma’s, vormt onderdeel van deze risicoanalyse. De vormgeving en uitvoering van dit type due diligence is onderdeel van de implementatie van de Leidraad Kennisveiligheid die begin dit jaar is uitgebracht. Bij de vormgeving van het kennisveiligheidsbeleid binnen de instellingen kunnen universiteiten gebruikmaken van het Loket Kennisveiligheid voor zowel advisering als expertise rond internationale samenwerkingen. Ook heb ik eerder aangekondigd dat dit kabinet een screeningskader wil introduceren om ongewenste kennis- en technologieoverdracht te voorkomen. Het gaat hierbij om de toetsing van individuen die toegang willen tot kennisgebieden waarop de risico’s voor de nationale veiligheid het grootst zijn.
Kunt u bevestigen dat deze loyaliteitsverklaringen ook aan Chinese promovendi in Nederland gevraagd worden, zoals eerder bekend werd?2 Gelden deze loyaliteitsverklaringen voor alle Chinese promovendi?
Er zijn voorbeelden bekend dat dit het geval is. Het is erg lastig te achterhalen wat er precies in alle contracten is opgenomen, omdat er met elke instelling en onderzoeker een ander contract wordt afgesloten. Ook is moeilijk vast te stellen wat de precieze mate van invloed is die de Chinese overheid uitoefent op individuele promovendi. Het is daarom belangrijk dat universiteiten een risico-inschatting en bewuste afweging maken bij het aannemen van studenten en promovendi met een CSC-beurs. De kennisveiligheidsmaatregelen helpen de kennisinstellingen in Nederland hierbij.
Bent u van plan maatregelen te nemen indien blijkt dat Chinese promovendi de loyaliteitsverklaringen hebben ondertekend?
Ik kan niet veranderen wat een andere staat aan haar burgers vraagt die in Nederland verblijven. Wel kan ik, samen met de Nederlandse kennisinstellingen, de voorwaarden creëren om veilig en ethisch met veiligheidsrisico’s om te gaan. Dit doen wij door middel van de in vraag 2 genoemde kennisveiligheidsmaatregelen.
Momenteel hebben de universiteiten de aandachtspunten rond dit beursprogramma hoog op de agenda staan. Het vraagstuk rondom CSC-beurzen maakt onderdeel uit van een verkenning door Universiteiten van Nederland (UNL) naar de mogelijkheden voor het stellen van basisvoorwaarden voor internationale promovendibeursverstrekkers. UNL neemt de berichten over internationale beursverstrekkers serieus en verkent acties om gezamenlijk op te trekken om de positie van internationale beurspromovendi te verbeteren.
Daarnaast gaat er zeer binnenkort vanuit het China Kennisnetwerk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een onderzoek van start naar de hoeveelheden CSC-promovendi in Nederland en naar de voorwaarden in de CSC-contracten. Ik informeer uw Kamer voor het einde van dit jaar over de algemene uitkomsten van dit onderzoek.
Heeft u in beeld wat er exact in deze loyaliteitsverklaringen staat? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is niet bekend wat in elk contract van een Nederlandse kennisinstelling met de CSC is opgenomen. Wel is het belangrijk om overzicht te hebben van CSC in Nederland. Daarom gaat op korte termijn het onderzoek naar CSC in Nederland van start. Hierin wordt, zoals beschreven in antwoord op vraag 4, onder meer gekeken naar het totaal aantal CSC-promovendi en in welke vakgebieden zij in Nederland actief zijn. Ook zal het onderzoek meer inzicht bieden in het type contractvoorwaarden.
Zijn er signalen dat, net als in Zweden, Chinese promovendi in Nederland een garantsteller hebben in China die het land niet mag verlaten? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Nee, deze signalen heb ik nog niet eerder ontvangen. Zoals ik in vraag 4 en 5 aangaf, is er een onderzoek gestart naar CSC-promovendi in Nederland.
Bent u bereid om samen met Zweden en andere landen op te trekken in onderhandelingen met het Chinese Scholarship Council over de voorwaarden die aan promovendi worden gesteld?
CSC maakt afspraken met individuele kennisinstellingen of zelfs met vakgroepen. Er zijn geen afspraken met CSC over individuele promovendi op nationaal niveau. Er vinden daardoor geen gesprekken met Zweden plaats over een gezamenlijke onderhandelingen met CSC, echter is het vraagstuk van kennisveiligheid continu onderwerp van gesprek met andere EU-lidstaten en partners. Nederland trekt met het bredere kennisveiligheidsvraagstuk actief op met andere landen. Ook in andere Europese landen is er toenemende mate aandacht voor kennisveiligheid. Nederland neemt als lidstaat deel aan verschillende gremia waar de Europese Commissie en andere lidstaten kennis en informatie uitwisselen over open internationale samenwerking, met aandacht voor veiligheid. Nederland neemt een leidende rol in het agenderen van kennisveiligheid bij de Europese Commissie en de lidstaten. Zo zal Nederland later dit jaar een bovengenoemde Mutual Learning Exercise organiseren op het gebied van kennisveiligheid en is eind 2022 op initiatief van Nederland met gelijkgezinde landen een ministerieel overleg over kennisveiligheid georganiseerd. Daarnaast is er ook op bilateraal niveau nauw contact met lidstaten, onder andere met Duitsland.
Wat vindt u van de stap van het Karolinska Institute om voorlopig geen China Scholarship Council (CSC) -Promovendi meer toe te laten?
Ik heb geen inzicht hoe het Karolinska Institute tot dit besluit is gekomen en kan daarom geen oordeel hierover vellen.
Kunt u beschrijven hoe deze loyaliteitsverklaringen zich verhouden tot het Nederlandse kennisveiligheidsbeleid? Kunt u daarbij specifiek ingaan op het toetsingskader, de risicoanalyses en de externe audit?
Zoals ik op 23 december jl. aan uw Kamer heb bericht is een wetsvoorstel nood-zakelijk om een screeningskader voor ongewenste kennis- en technologieover-dracht te realiseren. Ik kan op de uitwerking niet vooruit lopen, dus ook niet op de vraag hoe deze loyaliteitsverklaringen zich verhouden tot het toetsingskader. Bij de uitwerking zal naar verwachting wel aandacht zijn voor financierings-bronnen, zoals de CSC-beurs.
Risico’s op het gebied van kennisveiligheid ontstaan zelden enkel door één factor, zoals een loyaliteitsverklaring. Risico’s ontstaan door een combinatie van mogelijke factoren, zoals de mate van toegang tot sensitieve kennis en data en het bestaan van (financiële) banden met een instelling en/of overheid. In een goede risicoanalyse worden dergelijke factoren in kaart gebracht, zodat op basis van deze factoren afgewogen beslissingen worden genomen over het aangaan of voortzetten van internationale samenwerkingen of het mitigeren van maatregelen. Ik verwacht dat kennisinstellingen mogelijke risico’s ten aanzien van PhD-studenten met een CSC-beurs hebben meegenomen in de risicoanalyse waartoe ik hen vorig jaar heb opgeroepen.3 De aanpak en uitkomsten van de risicoanalyse maken onderdeel uit van de externe audit kennisveiligheid.
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over het tijdpad van wetgeving voor het toetsingskader, de afbakening van risicogebieden en periodieke herijking daarvan?
De Kamerbrief over het verwachte tijdpad voor de wetgeving voor het screeningskader is op 5 april jl. naar de Kamer verzonden4.
Op welke manier betrekt u, zowel in de hierboven genoemde verzoeken tot onderzoek als in het bredere kennisveiligheidsbeleid, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)?
Er is regelmatig contact tussen OCW en de NCTV en/of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De aanpak van kennisveiligheid wordt in samenwerking met alle relevante rijksonderdelen en het kennisveld vormgegeven en uitgevoerd.
Worden de antwoorden op deze vragen afgestemd met de AIVD, MIVD en de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Ja, de antwoorden zijn ter afstemming voorgelegd aan de AIVD en NCTV.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Wetenschapsbeleid beantwoorden?
Ja.
Het toezicht op PGB wooninitiatieven |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reconstructie van de misstanden bij zorgboerderij Aurora Borealis in Trouw?1
Ja, ik ben bekend met deze reconstructie.
Wanneer heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor het eerst een signaal gehad dat de kwaliteit bij zorgboerderij Aurora Borealis ondermaats was?
Op 3 oktober 2022 nam één van de bestuurders van Aurora Borealis contact met de IGJ op dat de heer Stegeman heimelijk opnames heeft gemaakt. De door de bestuurder verstrekte informatie betrof niet de omvang en ernst van de situatie zoals die met de bestuurlijke rapportage en de undercover-filmbeelden duidelijk werd.
Hoeveel meldingen/klachten heeft de IGJ gehad over zorgboerderij Aurora Borealis en welke acties heeft de IGJ ingezet? Kunt u dit per melding aangeven?
Bij de IGJ staan over de periode tot 14 december 2022 (de dag dat het inspectiebezoek van de IGJ plaatsvond) geen klachten of meldingen geregistreerd over Aurora Borealis. Tussen 29 december 2022 en 23 januari 2023 heeft de IGJ in totaal drie meldingen ontvangen over Aurora Borealis. Deze zijn meegenomen in het lopende handhavingstraject.
Is de IGJ eerder op bezoek geweest bij Aurora Borealis? Hoe heeft de IGJ destijds over de kwaliteit geoordeeld?
De IGJ is niet eerder bij Aurora Borealis op bezoek geweest.
Vanaf welk moment weet de IGJ dat een onderzoeksjournalist geheime opnamen maakte en de eigenaars van Aurora Borealis confronteerde met mishandeling van cliënten? Hoe werd de IGJ hiervan op de hoogte gesteld?
Zie bovenvermeld antwoord op vraag 2. Op 3 oktober 2022 nam één van de bestuurders van Aurora Borealis contact met de IGJ op dat de heer Stegeman heimelijk opnames heeft gemaakt.
Klopt het dat de IGJ, zoals Trouw bericht, al in oktober op de hoogte was gesteld van de misstanden? Waarom zei u dat dit op 30 november jl. was? Hoezo heeft het dan nog tot 14 december jl. geduurd voordat de IGJ op bezoek ging?
Zie in dit kader eveneens mijn antwoord op vraag 2. De op 3 oktober 2022 door de bestuurder verstrekte informatie betrof niet de omvang en ernst van de situatie zoals die met de bestuurlijke rapportage en de undercover-filmbeelden duidelijk werd. Op 8 november 2022 meldt Alberto Stegeman telefonisch bij de woordvoerder van IGJ dat hij misstanden heeft ontdekt bij «een zorgboerderij voor verstandelijk gehandicapten in Wedde» en dat er sprake zou zijn van mishandeling. Hij geeft aan geen melding bij de IGJ te gaan doen maar dat hij de informatie en beelden aan de politie heeft gegeven. De IGJ heeft op 8 november van de heer Stegeman geen nadere informatie over de ernst en omvang van de situatie gekregen. De IGJ heeft naar aanleiding van het contact met de heer Stegeman op 8 november contact gelegd met de politie en – conform onderlinge afspraken- de politie verzocht om informatie. Deze informatie heeft de IGJ op 30 november in de vorm van een bestuurlijke rapportage ontvangen. Vervolgens heeft de IGJ aanvullend de filmbeelden bij de politie en het OM opgevraagd. Deze heeft de IGJ op 9 december ontvangen. Daarnaast is in de periode tot aan 14 december tussen de IGJ en het OM nader afgestemd hoe beiden konden optreden zonder elkaars trajecten te doorkruisen. Tevens heeft de IGJ in deze periode haar bezoek van 14 december voorbereid. Binnen de mogelijkheden die de IGJ daartoe heeft is in de periode tot openbaarmaking van de handhavingsmaatregelen ook afstemming gezocht met zorgkantoren in verband met de continuïteit van zorg.
Klopt het dat de heer Stegeman op 8 november jl., drie weken voordat de IGJ het politierapport ontvangt, persoonlijk de IGJ heeft ingelicht over zijn bevindingen van misstanden bij Aurora Borealis?
Zie antwoord vraag 6.
Op welk moment heeft de IGJ beschikking gekregen over de verborgen camerabeelden van Undercover in Nederland die gemaakt zijn in zorgboerderij Aurora Borealis?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt de rechtsbescherming van de slachtoffers geborgd? Deelt u de mening dat de slachtoffers recht hebben op juridische bijstand? Zo ja, hoe is de juridische bijstand van de slachtoffers georganiseerd? Wie is verantwoordelijk voor het vinden van de juiste juridische bijstand?
Ik deel de mening dat slachtoffers recht hebben op juridische bijstand, zij hebben altijd recht op een advocaat. Het slachtoffer en/of diens naasten zijn zelf verantwoordelijk voor het vinden van de juiste juridische bijstand. Bij slachtoffers van een geweld- of zedenmisdrijf bepaalt de Raad voor de Rechtsbijstand of iemand in aanmerking komt voor gratis ondersteuning door een advocaat. Ook wordt gratis hulp geboden door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen slachtoffers helpen om hun rechten uit te oefenen in het strafproces en ondersteunen bij het vinden van een advocaat. Ook bij het Juridisch Loket kunnen slachtoffers voor vragen terecht.
Daarnaast hebben de zorgkantoren mij laten weten dat zij cliënten in dergelijke situaties verwijzen naar de juiste instantie, zoals slachtofferhulp en/of veilig thuis.
Welke rol heeft het zorgkantoor en de zorgverzekering in situaties waarbij cliënten slachtoffer worden doordat de zorg ernstig tekortschiet of zelfs schadelijk is?
Het zorgkantoor of de zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor het organiseren van voldoende beschikbare goede zorg. Medewerkers van het zorgkantoor spreken regelmatig met cliënten, hun naasten en (bij zorg in natura) met zorgprofessionals en de cliëntenraad in zorginstellingen. Waar nodig voeren zij ook het gesprek over benodigde verbeteringen.
Bij het pgb is de budgethouder zelf primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Dat is onderdeel van de eigen regie met een pgb. Het zorgkantoor houdt ook zicht op de kwaliteit; als verstrekker beoordeelt zij op het individuele niveau van de budgethouder of de kwaliteit van zorg voldoet. Het zorgkantoor voert bij aanvang van het pgb een bewustkeuzegesprek met de budgethouder om te beoordelen of er sprake zal zijn van verantwoorde zorg. Het zorgkantoor controleert het door de budgethouder opgestelde budgetplan en de zorgovereenkomsten. Verder gaat het zorgkantoor eens per drie jaar op huisbezoek bij de budgethouder. Tijdens dit huisbezoek kijkt het zorgkantoor ook naar de kwaliteit van zorg. Bij signalen kan het zorgkantoor tussentijds een (extra) huisbezoek afleggen.
Indien de kwaliteit van zorg niet voldoet en/of verbeteringen uitblijven, zorgt de verstrekker in principe vanuit haar zorgplicht voor passende zorg elders of door andere zorgverleners. In dit kader proberen zorgkantoren in dialoog met de klanten te bemiddelen naar een andere aanbieder. Dit lukt echter niet altijd, bijvoorbeeld in de situatie dat cliënten zelf geen probleem zien en willen blijven op de plek waar hij/zij zit. Een kanttekening hierbij is dat bemiddeling door het zorgkantoor in principe alleen gedaan wordt naar zorg in natura aanbieders/zorgverleners. Het zoeken naar een andere pgb zorgverlener, ligt meer bij de pgb-budgethouder zelf. Ook doen zorgkantoren – indien de kwaliteit van zorg niet voldoet en/of verbeteringen uitblijven – een melding bij de IGJ wanneer dat nodig is.
Op welke wijze is de zorg voor alle slachtoffers nu georganiseerd? Is er voldoende capaciteit in andere zorglocaties om de zorg op te vangen? Wordt daarbij rekening gehouden met de nazorg die de slachtoffers nodig hebben?
De zorg die door Aurora Borealis geleverd werd is inmiddels gestaakt, dit is door de IGJ gecontroleerd. De pgb-houders/clientvertegenwoordigers zijn verantwoordelijk voor het organiseren van goede zorg voor de cliënten. Het zorgkantoor heeft hierbij hulp aangeboden. IGJ heeft contact onderhouden met het zorgkantoor, zodat het zorgkantoor hierin haar rol kan vervullen. De zorgkantoren hebben mij laten weten dat sommige cliënten niet direct naar een andere zorgaanbieder zijn gegaan maar eerst door de ouders naar huis zijn gehaald. Van deze groep cliënten is er nog één client die bij zijn of haar ouders is. Dit doen zij bewust om de client te laten herstellen.
Bent u van mening dat voor iedereen een passende oplossing is gevonden? Zo nee, wanneer is er voor elke bewoner passende alternatieve zorg geregeld?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel wooninitiatieven met het persoonsgebonden budget (pgb) zijn er in Nederland?
Het exacte aantal is niet bekend. Er is geen registratie van pgb-gefinancierde wooninitiatieven.
Heeft de IGJ zicht op alle pgb wooninitiatieven?
De IGJ heeft geen zicht op alle pgb wooninitiatieven. Door de meldplicht (die op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders per 1 januari 2022 geldt) voor nieuwe toetreders wordt het zicht van de IGJ op zorgaanbieders wel verbeterd.
Hoe is het toezicht door de IGJ geregeld op deze wooninitiatieven? Deelt u de mening dat de IGJ ook toezicht dient te houden op deze zorglocaties?
Ik deel de mening dat de IGJ ook toezicht dient te houden op pgb wooninitiatieven. De IGJ doet dat ook. De IGJ houdt toezicht door onderzoek van meldingen en op basis van risico-inschatting en signalen. In de risico-prioritering heeft de IGJ daarbij bijzondere aandacht voor kwetsbare doelgroepen. Dit betreft onder meer de zorg die geleverd wordt aan bewoners met een hoog zorgprofiel.
Deelt u de mening dat controle door de IGJ essentieel is als het zorg betreft voor mensen die zichzelf niet goed kunnen uitdrukken, waardoor slechte zorg of misstanden mogelijk niet of minder snel worden geconstateerd? Deelt u de mening dat het daarom gerechtvaardigd is dat de IGJ locaties met de cliënten die niet zelfredzaam zijn met voorrang bezoekt, zeker als de IGJ signalen krijgt dat de zorgkwaliteit mogelijk in het geding is?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel meldingen komen er jaarlijks binnen bij de IGJ over pgb wooninitiatieven?
Het aantal meldingen dat jaarlijks over pgb wooninitiatieven bij de IGJ binnenkomt is niet bekend. Het aantal meldingen dat jaarlijks bij IGJ binnenkomt over de gehandicaptenzorg is circa 500 per jaar.
Hoeveel werknemers heeft de IGJ in dienst die bij dit soort wooninitiatieven langsgaan voor inspectie?
In 2022 waren er bij de afdeling gehandicaptenzorg van de IGJ zeventien inspecteurs in het bezoek-team werkzaam die bij zorgaanbieders, waaronder bij wooninitiatieven, langsgaan.
Waarom heeft u vijf miljoen euro bezuinigd op de IGJ, terwijl zij al te weinig inspecteurs hadden?2
De reden voor deze structurele korting op het IGJ-budget per 2022 was gelegen in de onderuitputting van het budget van de IGJ in eerdere jaren. Dit kwam onder meer door corona-effecten (o.a. minder reiskosten). Dit betekent dat het aan de IGJ toegekende budget niet volledig werd uitgegeven. Zodoende is per 2022 vijf miljoen euro overgeheveld naar plekken op de VWS-begroting waar een tekort was voorzien. De korting betreft een algemene korting op het totale budget van de IGJ. Er is bij het opleggen van deze korting geen koppeling gelegd met een personele reductie.
Wat zijn de effecten van deze bezuiniging op het aantal inspecteurs en het aantal bezoeken dat zijn kunnen afleggen?
De korting met ingang van het begrotingsjaar 2022 is een algemene korting (niet geoormerkt en geen koppeling met vermindering van fte-aantallen). Een groot deel heeft de IGJ kunnen opvangen door een loonkostencompensatie en de rest is vooralsnog binnen de IGJ-begroting opgelost zonder personele consequenties. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat er claims zijn toegekend voor de uitbreiding op specifieke onderwerpen. Eén van deze claims betreft het toezicht op de gehandicaptenzorg. Hiervoor is in de periode 2023–2026 extra budget beschikbaar gesteld en zijn extra mensen geworven (waaronder 6 inspecteurs voor het bezoek-team).
Het tijdelijk blokkeren van het Twitteraccount van De Telegraaf-columnist Leon de Winter |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de blokkade van het Twitteraccount van De Telegraaf-columnist Leon de Winter?1
Ja.
Wat vindt u van de blokkade van het account van een columnist van een van Neerlands grootste kranten door Twitter? Graag een gedetailleerd antwoord.
Vooropgesteld staat dat ook bij uitingen via internet de vrijheid van meningsuiting uitgangspunt is. Zoals vermeld in de Kamerbrief Content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen en in de antwoorden op Kamervragen over soortgelijke situaties, gaan gebruikers van online platformen een privaatrechtelijke overeenkomst met dat platform aan wanneer zij hier gebruik van maken. Net als bij elke overeenkomst accepteren beide partijen daarmee rechten en verplichtingen.
Het staat platformen vrij actie te ondernemen indien zij van mening zijn dat gebruikers hun gebruiksvoorwaarden overtreden. Dat behelst ook de mogelijkheid om content te verwijderen of een gebruikersaccount op te schorten. Het idee hierachter is, dat gebruikers zelf de vrijheid en mogelijkheid hebben om te bepalen of zij gebruik maken van een bepaald online platform – en daarmee instemmen met de gebruikersvoorwaarden – of niet. Bij content die niet strafbaar of onrechtmatig is, maar door sommigen wel als ongewenst wordt beschouwd, hebben platformen een grote marge voor eigen appreciatie op basis van deze contractvrijheid.2 Het is niet aan mij om te oordelen over de gebruikersvoorwaarden van sociale media als Twitter.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is in Nederland, ook voor rechtsgeoriënteerde mensen? Zo ja, heeft u de bereidheid om met Twitter in gesprek te gaan om:
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde in onze democratie en iedereen moet in staat zijn om zijn mening te kunnen uiten binnen de kaders van de wet. De politieke oriëntatie van de afzender is hierbij niet relevant.
Het staat een platform als Twitter vrij om eigen gebruiksregels in te stellen die bepaalde grenzen stellen aan de uitingsvrijheid. Wanneer iemand gebruik wil maken van een platform als Twitter dient hij vooraf akkoord te gaan met deze gebruikersvoorwaarden. Hiermee accepteert de gebruiker dat het platform beperkingen stelt aan het gebruik van haar dienst, en dat zij die kan handhaven.
Ik ga niet over de gebruiksregels van sociale media als Twitter. Als private ondernemingen zijn zij in beginsel vrij om hun eigen contractvoorwaarden te stellen. Dat is fundamenteel aan de contractvrijheid en voor het recht op ondernemen.