Het bericht ''Zo wil niemand leven', zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny' |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zo wil niemand leven», zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny?1
De situatie van Renny is schrijnend en onwenselijk. In situaties zoals die van Renny gaat het vaak om mensen met een zorg- en ondersteuningsvraag waarbij het gedrag en het kunnen begrijpen van de behoefte achter het gedrag een grote rol spelen. Het is vaak zoeken naar het evenwicht tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang, wat maakt dat het beantwoorden van die zorg- en ondersteuningsvraag zeer complex is. Dit vraagt elke dag veel van de zorgaanbieders en begeleiders en soms ook lef om te (h)erkennen dat het je als zorgaanbieder niet in alle gevallen lukt om de behoeften achter het gedrag te begrijpen waardoor situaties als die van Renny kunnen ontstaan. Op zorgaanbieders blijft altijd de plicht rusten om continue te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Bent u het ermee eens dat de omstandigheden zoals die worden beschreven waarin Renny moet leven mensonterend zijn? Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat hier geen sprake is van goede zorg en zelfs van verwaarlozing?
In de artikelen en fragmenten wordt een beeld geschetst dat niet wordt voldaan aan de behoeften van Renny, zoals hij die op dat moment formuleert. Om in die behoeften te voorzien is het aan de zorgaanbieder om continu de balans te zoeken tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang. Ik kan en mag er geen oordeel over hebben in dit individuele geval of daarin de juiste afweging wordt gemaakt. Zoals hierboven benoemd blijft op zorgaanbieders wel altijd de plicht rusten om te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen.
Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt, terwijl al in 2019 is geconstateerd dat Renny in nood was en «langzaam afglijdt naar de vergetelheid»?
Ik heb geen inzage in het advies dat in 2019 door CCE is afgegeven. De zorgaanbieder laat desgevraagd weten op basis van de adviezen van CCE acties te hebben ingezet om de situatie te verbeteren. De ingezette acties hebben wisselend effect gehad, maar zeker nog niet gebracht waarop is ingezet, aldus de aanbieder. De zorgaanbieder zet zich ook op dit moment in om de situatie te verbeteren en houdt daarbij de IGJ op de hoogte.
De oproep van de bestuurder om een klacht in te dienen op het moment dat een cliënt of zijn vertegenwoordiger van mening is dat afspraken niet worden nagekomen, onderschrijf ik.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken bij deze casus en zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft op 8 maart jl. contact met de zorgaanbieder gehad en op 13 maart jl. de melding van deze zorgaanbieder gekregen. De zorgaanbieder laat weten de IGJ te informeren.
Over lopend toezicht/meldingen doet de IGJ geen nadere mededelingen.
Zijn er nog meer situaties bekend van mensen die zorg nodig hebben en in een vergelijkbare situatie moeten leven? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het hier in totaal?
Situaties als deze zijn eigenlijk altijd zeer lastig te vergelijken vanwege de complexiteit van de zorgvraag en de specifieke omstandigheden van elke situatie. Daardoor is niet aan te geven hoeveel vergelijkbare situaties er zijn. Als de IGJ meldingen van een dergelijke situatie krijgt, worden deze beoordeeld en wordt bepaald of, en zo ja welke vorm van toezicht passend is.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat Renny zo snel als mogelijk wel de zorg en aandacht krijgt die hij nodig heeft?
Uit de artikelen maak ik op dat door de zorgaanbieder een nieuw multidisciplinair overleg is ingepland om over de inzet van zorg en ondersteuning te spreken. Ik ga er van uit dat dit overleg leidt tot een uitkomst die voor alle partijen meer bevredigend is dan de huidige situatie.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat dit soort situaties niet langer kunnen voorkomen?
Zorgaanbieders kunnen op verschillende wijzen hulp en ondersteuning vragen wanneer het hen niet lukt om persoonsgerichte zorg voor mensen te organiseren (zie ook de onlangs gepubliceerde wegwijzer complexe zorg2). Het veld vraagt de overheid daarbij overigens ook om vertrouwen in de zorgaanbieders.
Er kan daarmee niet van uit gegaan worden dat de juiste zorg áltijd geleverd kan worden, omdat we te maken hebt met mensen waarvan de behoeftes en gedrag kunnen veranderen. Maar het feit dat er een bepaalde periode niet voldaan kan worden aan de behoeften achter het gedrag van iemand met een beperking, en er dus geen passende zorg geboden kan worden, mag nooit worden geaccepteerd eindsituatie. Het vinden van passende zorg voor deze doelgroep is altijd een complex samenspel waarbij de balans soms zoekraakt. Het is van belang dat zorgaanbieders elke dag hun best doen om de mensen en hun behoeftes te begrijpen en hierop te acteren en dat zij van elkaar willen leren om mensen met een complexe zorgvraag de best passende zorg te leveren. Hier worden vanuit de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking (zie voor de laatste stand van zaken Kamerstukken II, 2023–2024, 24 170 nr. 310) verschillende acties op uitgevoerd, waaronder het te starten Ontwikkelprogramma complexe zorg, een kennisinfrastructuur voor EVB+ en LVB+ en een specificatie van de leidraad persoonsgerichte zorg van het kwaliteitskompas.
In hoeverre spelen tekortschietende budgetten en personeelstekorten een rol bij het ontstaan van deze, of soortgelijke situaties?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de langdurige zorg. Rekening houdend met de ombuigingsmaatregelen uit het coalitieakkoord Rutte IV nemen de uitgaven aan Wlz-gehandicaptenzorg toe van € 12,3 miljard in 2023 tot € 14,0 miljard in 2028 (prijspeil 2023). Dat is een stijging van bijna 14% in een periode van vijf jaar, terwijl op grond van de reguliere demografische ontwikkelingen het aantal cliënten in de Wlz-gehandicaptenzorg slechts met 4% toeneemt. Er komt via de groeiruimte voor de Wlz dus juist extra financiële ruimte beschikbaar voor de ontwikkeling van de gehandicaptenzorg.
Daarnaast heb ik uw Kamer via mijn stand van zakenbrief geïnformeerd (Kamerstuk II, 2023–2024, 24 170, nr. 308.) over de verschillende gerichte maatregelen die ik in de afgelopen periode heb getroffen om de gehandicaptenzorg op verschillende terreinen te ondersteunen. Over de jaren 2022 tot en met 2026 tellen deze middelen voor deze maatregelen op tot € 433 miljoen. Deze extra middelen dragen eraan bij dat zorgaanbieders over voldoende middelen beschikken om te kunnen investeren in goede kwaliteit van zorg.
Bent u het ermee eens dat bezuinigingen op de langdurige zorg het risico op slechte zorg vergroten?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat er vorig jaar onrust was bij dezelfde zorginstelling omdat tientallen kwetsbare mensen gedwongen moesten verhuizen, om de zorg «efficiënter» te organiseren en kosten te reduceren en dat de bestuurder destijds als reden gaf dat er per cliënt steeds minder budget van de overheid werd gegeven? Wat is uw reactie op dat bericht?2
Ja, ik ken dat bericht. Mijn reactie is dat zorgaanbieders te allen tijde verantwoordelijk zijn en blijven om goede zorg te verlenen aan hun kwetsbare cliënten. De sector gehandicaptenzorg heeft hiervoor vanuit het brede werkveld een kwaliteitskompas ontwikkeld dat aangeeft wat goede zorg voor mensen met een beperking inhoudt. De Nederlandse Zorgautoriteit stelt jaarlijks tarieven vast die tenminste redelijkerwijs kostendekkend zijn om deze goede zorg te verlenen. Vanuit de tariefstelling is er dus geen reden om zorg te leveren die ondermaats is en niet voldoet aan het genoemde kwaliteitskader. Overigens is er geen sprake van een dalend budget per cliënt, zoals ik ook bij antwoord 10 heb aangegeven.
Welke relatie ziet u tussen deze bezuinigingsoperatie van Siza en de landelijke bezuinigingen op de gehandicaptenzorg? Welke gevolgen heeft dit op de kwaliteit en het aanbod van zorg?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de gehandicaptenzorg, zoals ik bij antwoord 10 heb aangegeven. Daarbij geldt dat Siza zelf verantwoordelijk is voor haar bedrijfsvoering en erop moet sturen dat zij op een doelmatige wijze zorg verleent die voldoet aan het kwaliteitskompas voor de gehandicaptenzorg.
Welke relatie ziet u tussen de situatie waarin Renny moet leven en bezuinigingen op de gehandicaptenzorg?
Er is geen sprake van bezuinigingen op de gehandicaptenzorg, zoals ik bij antwoord 10 heb aangegeven. Daarmee zie ik ook geen relatie met de schrijnende situatie waarin Renny leeft.
Herkent u de signalen van de FNV dat het terugdraaien van de bezuinigingen op de langdurige zorg nog niet is verwerkt in de tarieven en/of dat zorginstellingen deze bezuinigingen alsnog doorvoeren?3? Hoe verhoudt dit zich tot het aangenomen amendement Dobbe, waarmee de bezuinigingen van 193 miljoen euro voor dit jaar op de langdurige zorg zijn teruggedraaid?4
Deze signalen herken ik ten dele. Voor twee coalitieakkoordmaatregelen (meerjarige contracten met budgetafspraken en doorontwikkeling kwaliteitskader verpleeghuiszorg) geldt dat ik de NZa op grond mijn voorhangbrief van 19 september 2023 een aanwijzing heb gegeven om de beoogde besparingen voor 2024 terug te draaien. De NZa heeft de hieruit voortvloeiende verhoging van de Wlz-tarieven met € 225 miljoen nog vorig jaar verwerkt via een tussentijdse verhoging van de tarieven voor 2024. Deze middelen zijn daarmee ook vanaf begin dit jaar beschikbaar voor besteding door zorginstellingen. Op 16 februari 2024 is vervolgens het amendement Dobbe aangenomen door de Tweede Kamer. Dit amendement is verwerkt in de Voorjaarsnota, waarmee de overige voorgenomen besparingen op het Wlz-kader voor 2024 zullen worden teruggedraaid. Dit betreft een bedrag van € 193 miljoen. Het aandeel van de gehandicaptenzorg hierin is ongeveer € 40 miljoen en hangt samen met het beoogde terugdraaien van de korting op de normatieve huisvestingscomponent (NHC). Via de voorlopige kaderbrief Wlz 2024–2029 zal ik uw Kamer nader informeren hoe deze extra middelen zullen worden verwerkt in de tarieven en/of het Wlz-kader.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de teruggedraaide bezuinigingen ook in de praktijk worden teruggedraaid?
Bij antwoord 14 heb ik aangegeven hoe ik hiermee omga.
De publicatie van de internetconsultatie Huisvesting Nederlandse evacués |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Tot wanneer loopt deze internetconsultatie en wat is de vervolgprocedure?1
De internetconsultatie loopt tot 20 maart 2024. De vervolgprocedure is dat de consultatiereacties zullen worden meegenomen in de verdere besluitvorming. Naar aanleiding van de consultatiereacties kunnen eventueel aanpassingen worden doorgevoerd.
Kunt u onderbouwen waarom ervoor gekozen is om de Huisvestingswet 2014 hiervoor aan te passen en niet andere een andere regeling te overwegen?
Het betreft een ministeriële regeling op grond van artikel 31, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 en daarmee de toepassing van een bestaande bevoegdheid en niet de aanpassing van de Huisvestingswet 2014 zelf. Dit artikel geeft de Minister de mogelijkheid om categorieën van woningzoekenden aan te wijzen wier huisvesting bijzondere zorg van rijkswege behoeft. In de praktijk betekent dit de huisvesting van onderhavige groep kan worden meegenomen in de taakstelling voor gemeenten. Dit faciliteert de doorstroom naar een woning voor de groep die hiertoe niet zelfredzaam is.
De voorgestelde ministeriële regeling voor Nederlandse evacués uit het Midden-Oosten is in lijn met eerdere regelingen voor evacués uit Afghanistan en Sudan.
Heeft u er voldoende mee rekening gehouden dat andere Nederlandse staatsburgers in sommige gebieden al meer dan tien jaar op de wachtlijst staan voor een sociale huurwoning?
Ja. Het betreft in het onderhavige geval Nederlandse staatsburgers of personen die anderszins het recht hebben in Nederland te zijn en te blijven en noodgedwongen huis en haard hebben moeten achterlaten.
Waarom is niet overwogen om deze evacués te verwijzen naar huisvesting bij familie/vrienden of particuliere woningen, zoals geldt voor andere mensen op zoek naar een woning? Kunt u een schatting geven van het aantal mensen die gaan vallen onder deze aanpassing van de Huisvestingswet 2014?
Alleen personen die niet zelfredzaam genoeg zijn om anderszins zelfstandig in eigen huisvesting te voorzien kunnen van de regeling gebruik maken. Zij beschikken niet over de alternatieven die in de vraag zijn genoemd. Er is op dit moment niet te voorspellen hoeveel personen onder deze regeling zouden gaan vallen. Tot op heden zijn sinds 7 oktober 2023 enige tientallen Nederlandse paspoort- en verblijfsstatushouders inclusief hun gezin naar Nederland geëvacueerd. Vier gezinnen bleken onvoldoende zelfredzaam te zijn, waarvan uiteindelijk voor drie gezinnen een beroep op huisvesting bij een gemeente is gedaan.
Heeft u de mogelijke aanzuigende werking van een dergelijke wetsaanpassing overwogen? Heeft u hier een duidelijke beeld van? Om hoeveel evacués gaat het? Hoeveel van deze evacués kunnen aanspraak maken op nareis vanwege gezinshereniging? Om hoeveel mensen zou dat dan gaan? Krijgen deze mensen ook voorrang op een sociale huurwoning?
Gegeven het feit dat de regeling uitsluitend betrekking heeft op niet zelfredzame Nederlandse paspoort- en verblijfsverblijfsstatushouders en hun kerngezinsleden die door of namens Nederland zijn geëvacueerd is er niet onmiddellijk sprake van een aanzuigende werking. De vraag of en zo ja hoeveel Nederlandse paspoorthouders met hun gezin worden geëvacueerd is een ingrijpend besluit dat wordt genomen op grond van de omstandigheden in het crisisgebied. Het begrip nareis vanwege gezinshereniging, met een betekenis zoals in de asielketen, is hier niet aan de orde.
Kunt u aangeven welke groepen voorrang krijgen op de wachtlijst voor sociale huur op basis van nationale wetgeving en welke groepen gemeenten daar in de huisvestingsverordeningen in de regel nog aan toevoegen?
Als een gemeente een urgentieregeling heeft, dan moeten daar in elk geval de volgende groepen in worden opgenomen:
Het verschilt erg per gemeente welke groepen verder worden opgenomen in een urgentieregeling. Het kan bijvoorbeeld gaan om woningzoekenden die vanwege medische problematiek als urgent woningzoekende worden aangemerkt.
Daarnaast geldt er een taakstelling voor de huisvesting van statushouders voor gemeenten. Gemeenten kunnen indien zij dit wensen statushouders opnemen in de urgentieregeling. De groep van woningzoekenden die met de onderhavige ministeriële regeling gericht op evacués uit het Midden-Oosten wordt aangewezen, zal in de praktijk ook worden toegevoegd aan de taakstelling.
Wilt u de Kamer actief betrekken bij de procedure alvorens het doorvoeren van wijzigingen in deze regeling?
Deze ministeriële regeling wordt vastgesteld door de Minister op grond van de bestaande bevoegdheid die de Minister gegeven is in de Huisvestingswet. Er is derhalve geen formele procedurele betrokkenheid voor de Kamer. Mocht uw Kamer over deze regeling in debat willen gaan, dan ligt het voor de hand dit te doen onmiddellijk na sluiting van de internetconsultatie.
Welk moment heeft de Kamer de mogelijkheid om hierover met u in debat te gaan?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u alle bovenstaande vragen stuk voor stuk beantwoorden?
Ja
Wilt u deze vragen uiterlijk 19 maart 2024 beantwoorden? Wilt u tot die tijd geen onomkeerbare stappen nemen?
De vragen zijn beantwoord binnen het daarvoor geldende termijn van drie weken. Er zijn geen onomkeerbare stappen genomen.
De Nationale Databank Flora en Fauna |
|
Caroline van der Plas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vijf misvattingen over de Nationale Databank Flora en Fauna»?1
Ja.
Herkent u de moeilijkheden die Agrifacts ondervond bij het verkrijgen van toegang tot de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), zoals beschreven in het artikel?
De Stichting Agrifacts heeft al enkele journalistieke leveringen ontvangen en kan ook, net als iedereen, betaalde gegevensleveringen opvragen volgens de daarvoor geldende voorwaarden. Tegelijkertijd ben ik van mening dat het belangrijk is dat toegang tot de Nationale Databank Flora en Fauna openbaar wordt en dat ook Stichting Agrifacts zo makkelijker de gegevens kan raadplegen. Daar werk ik nu samen met de provincies aan.
Wat is uw reactie op de constatering dat de NDFF nog niet openbaar toegankelijk is en dat slechts een selecte groep toegang heeft tot deze belangrijke databank?
De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) verkeert in een transitie van een systeem met betaalde abonnementen en gegevensleveringen (het huidige stelsel) naar een systeem met gratis toegankelijke open data, op basis van een «open, tenzij»-beleid. We werken aan deze herziening, omdat we open en transparant willen zijn en de natuurdata voor iedereen beschikbaar willen stellen.
Totdat deze transitie is afgerond is deze werkwijze nog niet mogelijk. De NDFF verstrekt volgens het huidige systeem wel abonnementen aan organisaties die actief zijn in de privaatrechtelijke zakelijke markt voor ruimtelijke ordening in het kader van de natuurregelgeving in het stelsel van de Omgevingswet of ecologische kennisontwikkeling, advies en onderzoek (ecologisch adviesbureaus), gemeenten, terreinbeherende (natuur)organisaties, waterschappen, provincies, kennisinstituten, nutsbedrijven en rijksorganisaties.
Sinds juli 2020 kunnen particuliere initiatiefnemers een aanvraag (laten) indienen bij de NDFF voor natuurdata die zij nodig hebben in verband met stikstof-gerelateerde vergunningstrajecten. Deze aanvraag is al kosteloos. Daarnaast kan iedereen een betaalde gegevenslevering aanvragen.
Ook zijn er diverse kosteloze mogelijkheden voor verschillende belanghebbende om een gegevensaanvraag te doen bij de NDFF. Het gaat dan om aanvragen die een journalistiek doel dienen omdat het belangrijk is om journalisten in staat te stellen hun werk goed te kunnen doen. Ook geldt dit voor, aanvragen die een lokaal natuurbelang dienen en voor aanvragen ten behoeve van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Meer informatie over de toegang tot de NDFF is te vinden op de website van de NDFF.2
Hebben volksvertegenwoordigers wel makkelijk en onbeperkt toegang tot de NDFF? Kunt u hierop reflecteren?
Er gelden voor volksvertegenwoordigers geen bijzondere regels. Zij kunnen dus net als iedereen toegang vragen tot de NDFF volgens de in het antwoord op vraag 3 toegelichte spelregels. Daarnaast kunnen volksvertegenwoordigers met vragen over natuurinformatie in een bepaald gebied terecht bij het dagelijks bestuur van het betreffende bestuursorgaan om zo de benodigde informatie te kunnen bekijken. Deze bestuursorganen kunnen informatie uit de NDFF opvragen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3. Wanneer de transitie naar een systeem met gratis toegankelijke open data volbracht is, kunnen volksvertegenwoordigers daar uiteraard ook gebruik van maken.
Hoe gaat u verder invulling geven aan de motie van het lid Van der Plas c.s. over de Nationale Databank Flora en Fauna versneld openstellen voor volksvertegenwoordigers en publiek (Kamerstuk 34 682, nr. 118)?
Deze motie verzoekt ten eerste om te onderzoeken of de NDFF kan worden open gesteld voor volksvertegenwoordigers. Bij mijn beoordeling van deze motie en in mijn brief van 23 juni 2023 (Kamerstuk 33 576, nr. 352) heb ik benadrukt dat volksvertegenwoordigers het recht hebben om de informatie te vragen over natuur die ze nodig hebben om hun controlerende werk te doen en ben ik het eens met het belang wat de indiener aan deze transparantie hecht.
BIJ12 beheert en exploiteert de NDFF. De provincies en waterschappen hebben allemaal al een abonnement, evenals een groot deel van de gemeenten. BIJ12 gaat na de zomer 2024 de mogelijkheden van het gebruik van de NDFF actief onder de aandacht brengen bij de gemeenten die nog geen abonnement hebben.
De motie verzoekt ten tweede om te onderzoeken of de openstelling van de NDFF voor het publiek kan worden versneld. De transitie van de NDFF naar een systeem van gratis toegankelijke open data is een zeer ingrijpende operatie op het gebied van onder andere ICT, zeggenschap over en eigenaarschap van gegevens en juridische en beleidsmatige inbedding. Zoals ik reeds heb gemeld in mijn brief van 23 juni 2023 (Kamerstuk 33 576, nr. 352) is het niet mogelijk deze transitie te versnellen.
Hoe verklaart u de voortdurende vertragingen in de openstelling van de NDFF voor het publiek, zoals aangegeven in het artikel, waarbij de oorspronkelijke verwachting van openstelling in 2024 is verschoven naar 2025?
Er is geen sprake van «voortdurende vertragingen» in de openstelling van de NDFF. In 2021 is de Samenwerkingsovereenkomst Beheer en Exploitatie en Transitie van de Nationale Databank Flora en Fauna getekend.3 Daarin hebben Rijk en provincies afspraken gemaakt over het transitieproces in de periode 2021–2024 met als beoogde einddatum 31 december 2024. De huidige stand van zaken is dat de «technische» transitie (zoals het omvormen van ICT-systemen) naar verwachting inderdaad eind 2024 gereed kan zijn, zodat per 2025 een voorziening bestaat om open data te leveren volgens het opendatabeleid van de NDFF.4
De juridische verankering van deze transitie vergt helaas meer tijd dan aanvankelijk voorzien. De juridische verankering bestaat uit twee componenten. Ten eerste moet het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) worden gewijzigd om de NDFF de publiekrechtelijke status te geven van landelijk natuurregister. Om te komen tot zo’n wijziging van het Bkl moet een aantal stappen worden doorlopen, zoals het houden van een publieksconsultatie. Ook werken provincies aan het opstellen van een gemeenschappelijke regeling. Daarmee geven provincies invulling aan het bestuurlijke besluit dat de provincies na de transitie het formele beheer over de NDFF gaan voeren. Samen met de provincies en de andere bij de NDFF betrokken partijen streef ik ernaar de transitie van de NDFF, inclusief juridische verankering, zo snel als mogelijk in 2025 af te ronden. Zodra hiervoor een concretere planning beschikbaar is, zal ik u hierover informeren.
Wat is de reden dat de transitie van de NDFF naar een «open, tenzij» databeleid niet kan worden versneld, zoals u eerder heeft geschreven aan de Kamer?2
Zie het antwoord op vraag 5 en mijn brief van 23 juni 2023 (Kamerstuk 33 576, nr. 352).
Wat zijn de concrete stappen en het tijdpad voor de realisatie van de NDFF nieuwe stijl?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u een indicatie geven over de kosten voor het afsluiten van een abonnement om inzage te krijgen in de data van de NDFF?
Op de website van de NDFF staat gedetailleerde informatie over het afsluiten van een abonnement en de daaraan verbonden kosten en voorwaarden.6 Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 bestaan er naast een abonnement ook andere manieren om inzage te krijgen in de data van de NDFF. Meer informatie en de voorwaarden daarvoor staan ook op de website van de NDFF.7
Wat vindt u van deze kosten?
Ik vind deze kosten goed onderbouwd. Zo hangen de kosten van een abonnement voor een gemeente onder andere samen met het inwonertal van een gemeente en de omvang van het werkgebied. Tegelijkertijd hecht ik sterk aan de openstelling zodat de gegevens goed raadpleegbaar zijn.
Komen deze kosten bij de realisatie van de NDFF nieuwe stijl te vervallen?
Ja. Wanneer de transitie van de NDFF naar een systeem met gratis toegankelijke open data volledig is afgerond, vervallen de aan het abonnement verbonden kosten. We zijn wel in gesprek met diverse overheden over een duurzame financiering voor de NDFF, nu de inkomsten uit abonnementen wegvallen.
Klopt het dat het nog steeds niet mogelijk is om inzake te krijgen in de data in de NDFF, als men op dit moment een abonnement afsluit?
Nee. Wie een abonnement afsluit op de NDFF krijgt toegang tot de bij dat abonnement behorende data in de NDFF. Zie ook de informatie op de website van de NDFF8:
Wie is eigenaar van de data in de NDFF?
De Stichting NDFF is eigenaar van de databank en BIJ12 beheert de databank. Bronhouders en waarnemers behouden de zeggenschap, (intellectuele) eigendomsrechten dan wel andersoortige rechten die van toepassing zijn op de gegevens die zij leveren aan de NDFF.
Kunt u aangeven welk percentage van de gegevens in de NDFF direct dan wel indirect is betaald door de overheid?
Het overgrote deel van de data in de NDFF is en wordt verzameld door particuliere, hoofdzakelijke vrijwillige, waarnemers.
Wie controleert de data in de NDFF?
Voordat de data in de NDFF beschikbaar komen voor gebruik, worden de data eerst gevalideerd. Voor het grootste deel gebeurt dit automatisch. Een klein deel van de waarnemingen wordt door soortexperts gecontroleerd. Dit zijn experts met verregaande kennis van de diverse soorten en soortgroepen die werken in zogeheten «validatieteams». Op de website van de NDFF is meer te vinden over het validatieproces van de data in de NDFF.9
Hoe robuust is de data in de NDFF?
In de NDFF zijn meer dan 200 miljoen gevalideerde waarnemingen opgeslagen. Daarmee beschouw ik de NDFF als een robuuste databank.
In hoeverre is de data in de NDFF te gebruiken om uitspraken te kunnen doen over de staat van de natuur?
De NDFF is nu hoofdzakelijk geschikt als bron van actuele verspreidingsinformatie over het voorkomen van soorten. Voor het doen van uitspraken over de staat van de natuur is het van belang dat ook andere bronnen worden aangeboord. Zo stellen trendberekeningen hoge eisen aan data qua beschikbaarheid en wijze van verzamelen ervan, en aan ecologische en statistische expertise. Daardoor is het met name op regionale schaal complex om trends uit te rekenen. Daarnaast is van belang dat de áfwezigheid van waarnemingen van een soort in een bepaald gebied niet beschouwd worden als bewijs dat een soort daadwerkelijk geheel afwezig is. Dat kan namelijk pas als een gebied gericht én volledig is onderzocht op het voorkomen van een soort. Op de website van de NDFF staan aandachtspunten voor een zorgvuldig gebruik van de gegevens uit de NDFF.10 Het NDFF is daarmee een waardevol instrument maar op zichzelf niet voldoende om uitspraken te doen over de staat van de natuur.
Wat zijn de beperkingen van de NDFF in aanvulling op vraag 16?
Zie het antwoord op vraag 17.
Speelt de Ecologische Autoriteit een rol in de controle van de data in de NDFF? Zo ja, op welke manier is zij betrokken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NDFF kent al een stelsel van validatie en kwaliteitsborging, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 15. De Ecologische Autoriteit toetst of de juiste ecologische informatie wordt gebruikt bij de onderbouwing van met name natuurdoelanalyses en gebiedsprogramma’s en speelt hier dus geen rol.
Wat is uw standpunt met betrekking tot de bewering dat de NDFF voornamelijk gegevens bevat die zijn verzameld met overheidsfinanciering, en dat deze informatie onder de Wet open overheid zou moeten vallen?
De aanname dat de NDFF voornamelijk gegevens bevat die zijn verzameld met overheidsinformatie is niet juist. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Wat zijn uw reacties op de bevindingen van Agrifacts met betrekking tot de vermeende discrepanties tussen de gespotte soorten en de aangewezen «stikstofgevoelige leefgebieden» op de Veluwe, zoals beschreven in het artikel?
Stichting Agrifacts stelt: «Tot 2017 was zo’n 30 procent van de Veluwse natuur stikstofgevoelig. Na 2017 is dat nagenoeg 100 procent. Het lijkt erop dat alle natuur die niet stikstofgevoelig was, in 2017 zonder meer werd ingetekend als «stikstofgevoelig leefgebied» van bepaalde soorten.» Deze bewering klopt niet. Ook in 2017 was nagenoeg de gehele Veluwe stikstofgevoelig, alleen ontbraken nog de gegevens om te bepalen waar precies de leefgebieden van beschermde soorten (met name vogels) lagen. Dat is nadien alsnog gebeurd. Daarbij is dat leefgebied niet «zonder meer» ingetekend.
Juridisch uitgangspunt van de bescherming is dat aangewezen soorten overal in een daarvoor aangewezen gebied beschermd zijn. Geografische inperking van de bescherming moet dus zorgvuldig gebeuren (dit is bij de rechter ook nauwkeurig getoetst bij de definitieve begrenzing van het gebied Veluwe). Dat geldt ook voor het inperken van het onderzoekgebied in geval van vergunningverlening, om te voorkomen dat significante effecten als gevolg van activiteiten niet onderkend worden in een voortoets of een passende beoordeling.
In 2021 is in de Tweede Kamer over deze kwestie de motie Bisschop-Boswijk (Kamerstuk 33 576, nr. 245) aangenomen en vervolgens uitgevoerd. Deze motie «verzoekt de regering, in overleg met provincies ervoor te zorgen dat met name ingetekende leefgebieden die niet direct grenzen aan stikstofgevoelige Natura 2000-habitattypen, kritisch bekeken worden op het daadwerkelijk voorkomen van Natura 2000-soorten, meerjarig bezien, en op de stikstofgevoeligheid van het leefgebied voor deze soorten.» Terecht stelt deze motie dat de aanwezigheid van soorten «meerjarig bezien» moet worden. De opstellers van de motie is erop gewezen dat stikstofgevoelige natuur alleen uit de AERIUS-kaart kan worden verwijderd als het potentieel (geschikt) leefgebied niet nodig is voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling voor de beschermde soorten. Het schrappen van locaties (hexagonen) met leefgebieden die wél nodig zijn, zou een ongeoorloofde inperking van het beschermingsregime betekenen. Tevens moet daarbij het verslechteringsverbod (artikel 6, tweede lid, Habitatrichtlijn) in acht worden genomen. Dit betekent dat alleen locaties (hexagonen) geschrapt konden worden indien er geen aangewezen soorten gebruik van maakten op de referentiedatum (toen de bescherming begon) én er nu geen gebruik van maken én er naar verwachting ook geen gebruik van zullen maken.
Met name laatstgenoemd criterium leidt ertoe dat er verschil zit tussen de locaties waar bepaalde soorten de afgelopen soorten zijn waargenomen en het gebied dat juridisch gezien beschermd moet worden. Een tweede oorzaak van de door Agrifacts geconstateerde verschillen is dat afwezigheid van waarnemingen nog niet betekent dat de soorten daadwerkelijk op die locaties afwezig zijn (zie ook het antwoord op vraag 17).
Is het juist dat alleen areaal is gekarteerd als stikstofgevoelig leefgebied van een soort, als die soort er daadwerkelijk gebruik van maakt? Zo ja, op welke wijze is vastgesteld dat de soort er daadwerkelijk gebruik van maakt?
Nee, dat is niet juist. Zie het antwoord op vraag 21.
Is er ook areaal stikstofgevoelig leefgebied gekarteerd, met als wens/doel dat de soort daar zich in de toekomst zal gaan vestigen?
Zoals uit het antwoord op vraag 21 blijkt, is ook het mogelijk toekomstig gebruik van geschikt leefgebied relevant. Over deze kwestie is ook een procedure gevoerd bij het Europese Hof van Justitie in een Ierse zaak (C-164/17). Nederland heeft daarbij gepleit voor een soepele uitleg van de Habitat- en de Vogelrichtlijn, maar het Hof bleek een zeer strikte uitleg te hanteren (arrest van 25 juli 2018), die mede de basis heeft gevormd voor de criteria zoals genoemd in het antwoord op vraag 21.
De restitutie van lesgeld aan mbo-studenten |
|
Lisa Westerveld (GL), Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Is het nog steeds bestaand beleid dat mbo-studenten geen restitutie krijgen van het lesgeld wanneer zij om wat voor reden dan ook eerder stoppen met hun opleiding, in tegenstelling tot hun medestudenten op het hbo en wo? Hoe verenigt u dit met het streven alle studenten gelijk te behandelen?
Op dit moment geldt dat mbo-studenten in zowel de beroepsopleidende leerweg (bol) als de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) onder bepaalde voorwaarden1 restitutie kunnen krijgen van betaald les- of cursusgeld. Bijvoorbeeld bij ernstige ziekte of in geval van bijzondere familieomstandigheden.2 Studenten moeten dit zelf aanvragen bij DUO (lesgeld) of de instelling (cursusgeld). Dit verschilt van de situatie voor hbo- en wo-studenten. Er gelden voor hen geen voorwaarden om in aanmerking voor restitutie te komen. Na uitschrijving ontvangen hbo- en wo-studenten automatisch één twaalfde deel van het verschuldigd wettelijke collegegeld voor elke maand dat het studiejaar nog voortduurt. De maanden augustus en september zijn hierop uitgezonderd.
De verklaring voor dit verschil is dat een groot deel van de mbo-studenten, in tegenstelling tot hbo- en wo-studenten, nog geen startkwalificatie heeft. Een havo-, vwo- of mbo-diploma op niveau 2 geldt als startkwalificatie. Bij de totstandkoming van het Uitvoeringsbesluit Les- en Cursusgeld 2000 is ervoor gekozen om les- en cursusgeld in beginsel niet te restitueren bij voortijdige beëindiging van een mbo-opleiding. Het doel hiervan was om studenten te stimuleren een startkwalificatie te behalen.3
Ik vind het van belang dat onnodig onderscheid tussen verschillende studenten wordt weggenomen. Of het voorgaande (nog) voldoende grond geeft om mbo-studenten op dit punt anders te behandelen dan hbo- en wo-studenten laat ik – gelet op demissionaire status van het kabinet – over aan een volgend kabinet.
Hoe staat het met de toezegging1 aan het lid Bouchallikh om te verkennen of het reeds betaalde lesgeld automatisch kan worden gerestitueerd aan mbo-studenten als zij om wat voor reden dan ook eerder stoppen met hun opleiding? Is het streven nog steeds de mogelijkheden voor de zomer van 2024 te verzenden?
De verkenning naar automatische restitutie van les- en cursusgeld is op 21 december 2023 met uw Kamer gedeeld.5 Dit is conform de motie van de leden Westerveld en Peters6 die verzocht om de verkenning voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te delen. In reactie op de motie van de leden Westerveld en Peters is per abuis vergeten om de toezegging aan het lid Bouchallikh te vermelden.
Verwacht u dat het mogelijk is om de ongelijkheid van restitutie in lesgeld in schooljaar 2024–2025 te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet mogelijk per studiejaar 2024–2025. Dit vergt een wijziging van het beleid, waarvoor op dit moment geen financiële dekking voorhanden is. Zoals hierboven vermeld laat ik het besluit over de vraag of aanpassing wenselijk is, ook gezien de voor- en nadelen en de benodigde dekking, over aan een volgend kabinet, omdat ik dit passend acht bij de demissionaire status van het huidige kabinet. Bovendien vergt deze wijziging een aanpassing van het Uitvoeringsbesluit en Les- en cursusgeldwet 2000 (en onderliggende ministeriële regelingen) – en aanpassingen in de uitvoering door DUO en instellingen. Het is niet haalbaar om dit te realiseren voor het studiejaar 2024–2025.
Aan wie of wat komt het door mbo-studenten te veel betaalde lesgeld ten goede, gezien zij zelf geen gebruik meer maken van het onderwijs?
Het reeds betaalde lesgeld aan DUO komt ten goede van artikel 13 (Lesgelden) van de begroting van OCW. Er is geen directe koppeling tussen het lesgeld dat OCW ontvangt en de lumpsum financiering van het mbo.
Bbl-studenten en deeltijd vavo-studenten betalen cursusgeld aan de instellingen. Als instellingen niet overgaan tot restitutie komen deze gelden ten goede aan de begroting van de instelling.
Heeft u inzicht in hoeveel mbo-studenten vroegtijdig stoppen met hun opleiding omdat er niet kan worden voldaan aan hun ondersteuningsbehoefte?
Dit inzicht heb ik niet. Wel geeft één op de drie mbo-studenten met een ondersteuningsbehoefte aan ondersteuning te hebben gemist. Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief over de Verbeteragenda passend onderwijs mbo vind ik dat aandeel te hoog.7 De komende periode werk ik daarom met de MBO Raad en andere partners aan verbetering van de informatievoorziening over ondersteuningsmogelijkheden voor (aankomend) studenten. Ook verwacht ik dat de verplichte ondersteuningsafspraken gaan bijdragen aan betere ondersteuning. Duidelijkheid over wat kan en mag in termen van ondersteuning is belangrijk. Daarom werken we vanuit de Verbeteragenda aan een handreiking met handvatten voor docenten en ander personeel op mbo-instellingen, zodat zij studenten beter kunnen helpen bij hun ondersteuningsvraag.
Krijgt deze groep studenten hun te veel betaalde lesgeld ook niet terug? Zo ja, acht u het wenselijk dat studenten opdraaien voor de kosten als een school niet kan voldoen aan hun ondersteuningsbehoefte?
Of studenten met een ondersteuningsbehoefte in aanmerking komen voor restitutie is afhankelijk van de situatie. Op dit moment gelden er enkele omstandigheden waarbij recht op restitutie ontstaat, zoals bij ernstige ziekte of bijzondere familieomstandigheden. Als studenten met een ondersteuningsbehoefte op grond van deze voorwaarden stoppen, is er dus een mogelijkheid tot restitutie. Voor studenten die cursusgeld betalen kunnen aanvullende situaties gelden. Deze worden opgesteld door de instelling zelf.8
Kunt u aangeven met hoeveel studenten er ondersteuningsafspraken zijn gemaakt, sinds de invoering van de Wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten? Heeft u gesproken met studenten en scholen in hoeverre deze afspraken met bijbehorende jaarlijkse evaluatie bijdragen aan het bieden van passend en toegankelijk onderwijs op het mbo?
Hier heb ik op dit moment nog geen beeld van. Zowel de volgende meting van de monitor passend onderwijs, die in 2025 verschijnt, als de tussentijdse evaluatie van de Wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten gaat hier inzicht in bieden. Ik zal uw Kamer hierover in 2025 informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat mbo op 16 april 2024?
Ja.
Het bericht 'Hinder op spoor door vergeten werkzaamheden: 'Had betere planning verdiend'' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hinder op spoor door vergeten werkzaamheden: «Had betere planning verdiend»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de ontstane situatie rondom Schiphol en de gebrekkige communicatie hierover vanuit ProRail? Welke gevolgen heeft dit (gehad) voor reizigers rondom Schiphol?
Dat de vervoerders en reizigers hier op het laatste moment mee zijn geconfronteerd, vind ik vervelend. Op vrijdag 8 maart reden bijna 100 treinen van vervoerder NS – zowel nationaal als internationaal – niet of via een andere route. Op donderdagavond 7 maart stond de aangepaste dienstregeling van vrijdag 8 maart in de reisplanners.
Bent u het eens met de stelling dat dergelijke onaangekondigde grote onderbrekingen van de dienstregeling heel slecht zijn voor het draagvlak en de ervaren kwaliteit van ons OV?
Dit is inderdaad geen goed visitekaartje.
Bent u het eens met de stelling dat reizigers tijdig geïnformeerd moeten worden over werkzaamheden en dat er in geval van werkzaamheden een goed OV alternatief geboden moet worden?
Ik ben het er mee eens dat reizigers moeten weten waar zij aan toe zijn en altijd op hun plaats van bestemming moeten kunnen komen.
Hoe beoordeelt u het dat ProRail al twee weken wist van de benodigde werkzaamheden en pas gisteren (7 maart) reizigers heeft ingelicht over de werkzaamheden en de bijkomende verstoring van het treinaanbod van en naar Schiphol?
Het is absoluut wenselijk dat reizigers tijdig weten waar zij aan toe zijn. Voor de reiziger was het niet prettig om zo kort van tevoren geconfronteerd te worden met deze verstoring. ProRail heeft gezocht naar een veilige, zo snel mogelijke oplossing die zo min mogelijk hinder voor de reiziger zou opleveren. Dit heeft zij gedaan in overleg met de vervoerders, spoortechnisch ingenieurs en met aannemers. Het afstemmingsproces en het vinden van een geschikte oplossing kostte tijd.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de betreffende werkzaamheden zijn «vergeten»? Wat wordt er gedaan om dit in de toekomst te voorkomen? En kunt u garanderen dat er niet meer onderhoud is dat is «vergeten» door ProRail?
ProRail laat weten dat roestvorming kan optreden wanneer een spoor zeven dagen of langer niet bereden wordt. Het «ontroesten» van het spoor zorgt er vervolgens voor dat de treindetectie gewaarborgd blijft. Het «ontroesten» van de sporen binnen het project was gepland, maar van de toeleidende sporen buiten het project niet. Dit is pas op het laatste moment gesignaleerd. ProRail heeft mij laten weten dat ze dit betreurt en dat ze hiervan wil leren. ProRail zet zich in om soortgelijke situaties te voorkomen. Daarnaast scherpt ProRail het basisproces «ontroesten» aan en zorgt ze voor borging van de verantwoordelijkheden in de keten. De reiziger mag van ProRail verwachten dat zij een dergelijke fout niet nog eens maakt.
Maatregelen in het kader van het asiel- en migratiebeleid |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kan de Staatssecretaris een overzicht naar de Kamer sturen van alle maatregelen die, in het kader van het asiel- en migratiebeleid, het kabinet op zichzelf wenselijk zou vinden maar die niet kunnen worden ingevoerd omdat Nederland het Vluchtelingenverdrag heeft ondertekend?
Zoals vaker aangegeven zijn voor het kabinet de geldende verdragen waaronder het Vluchtelingenverdrag het uitgangspunt van kabinetsbeleid en is van aanpassing daarvan thans geen sprake. Om die reden is van maatregelen die niet binnen het Vluchtelingenverdrag geen sprake en kan daarvan geen overzicht worden geboden.
Wel kan ik uw Kamer in dit verband nogmaals wijzen op de verkenning «Terechte vraag, verkeerd aanknopingspunt» van mr. J.P.H. Donner en mr. dr. M. den Heijer. De verkenning richtte zich op de vraag of het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties uit 1951 nog bij de tijd is. De verkenning is op 3 juli 2020 door de toenmalige Staatssecretaris aan de Kamer aangeboden. Uitkomst van de verkenning was onder andere dat de mogelijkheden om nationaal beleid te voeren beperkter zijn geworden, maar dat het Vluchtelingenverdrag daar niet de oorzaak van is. Veel nadrukkelijker vloeien beperkingen, volgens de opstellers, voort uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het recht van de EU en de jurisprudentie inzake het Verdrag en de EU wet- en regelgeving.
Kan de Staatssecretaris een overzicht naar de Kamer sturen van alle voordelen die het Vluchtelingenverdrag Nederland biedt?
Het Vluchtelingenverdrag creëert een aantal rechten en plichten voor zowel de verdragsluitende staten als voor individuele vluchtelingen. Of deze rechten en plichten kunnen of moeten gekwalificeerd als voordelen is geen objectief gegeven. Wel kan ik ook in dit kader wijzen op de in het vorige antwoord genoemde verkenning.
Kan de Staatssecretaris de bovenstaande twee vragen binnen drie weken beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De uitlevering van Julian Assange |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
De Duitse kanselier Olaf Scholz heeft laten weten dat hij hoopt dat Julian Assange niet wordt uitgeleverd aan de Verenigde Staten; is dit ook het standpunt van de Nederlandse regering en zo nee, waarom niet?1
Mediavrijheid en persvrijheid zijn essentieel in een democratie en belangrijke pijlers binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. In veel landen – ook in Nederland – is het echter strafbaar om welbewust staatsgeheime informatie te openbaren. Nederland staat pal voor de rechtsstaat. Het betreft hier een uitleveringsverzoek tussen twee democratische rechtsstaten zonder Nederlandse betrokkenheid. Het is niet aan Nederland zich te mengen in de rechtsgang van andere landen.
De subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties (BOSA) |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u een update geven over de stand van zaken van de BOSA-subsidieregeling? Hoeveel geld is er uitgekeerd, hoeveel aanvragen lopen en hoeveel geld is er nog over?
Kunt u ook een update geven over de aanvullende subsidieregeling BOSA, waarin geld is gereserveerd voor verduurzaming en inclusie? Kunt u ook van deze regeling aangeven hoeveel geld er is uitgekeerd, hoeveel aanvragen lopen en hoeveel geld er nog over is?
Wanneer verwacht u dat geld van deze subsidieregelingen op zal zijn en sportverenigingen geen aanvraag meer kunnen doen om te verduurzamen?
Hoe beoordeelt u de BOSA subsidieregeling? Kunnen sportvereniging de regeling goed vinden, is de subsidie werkbaar voor sportverenigingen en worden de doelstellingen van de subsidieregeling behaald?
Deelt u de mening dat het beter is als sportverenigingen sneller kunnen verduurzamen, zowel met oog op het klimaat als met het oog op de financiële weerbaarheid van die sportverenigingen? Zo nee, waarom niet?
Is de BOSA subsidieregeling in uw ogen toereikend? Komen alle sportverenigingen die in 2024 willen en kunnen verduurzamen in aanmerking voor een subsidie?
Hoeveel geld is er in 2024 nodig om alle sportverenigingen die willen en kunnen verduurzamen te financieren?
Kunt u een overzicht geven van alle fondsen waar sportverenigingen gebruik van kunnen maken voor de verduurzaming van de sportaccommodaties?
Bent u bereid om met de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek te onderzoeken of er middelen voor verduurzaming van sportverenigingen of maatschappelijk vastgoed ook ingezet kunnen worden voor de BOSA?
Het bericht ‘Onveilig sportklimaat en machtsmisbruik bij gewichthefbond’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onveilig sportklimaat en machtsmisbruik bij gewichthefbond»?1
Ja.
Kunt u aangegeven wanneer de eerste meldingen over misstanden bij de Nederlandse Gewichthefbond bij NOC*NSF zijn binnengekomen, en wanneer er door NOC*NSF een onderzoek is ingesteld?
De eerste meldingen over deze kwestie dateren van november 2020. Deze zijn besproken met toenmalige directie van de Nederlandse Gewichthefbond (NGB) en de desbetreffende casemanager namens Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN). CVSN heeft na het gesprek een notitie opgemaakt, maar naar aanleiding van dit document heeft de toenmalige directie van de NGB geen concrete acties ondernomen.
In november 2021 is opnieuw contact gelegd met de NGB naar aanleiding van nieuwe meldingen en door melders beschreven geëscaleerde situaties. Hierop is opnieuw een notitie opgesteld door CVSN en zijn door NOC*NSF aanvullend de mogelijkheden verkend voor het instellen van een onderzoek. Daarnaast is ook continue gepoogd tot een werkbare situatie met de NGB en oplossing voor de ontstane problematiek te komen.
Het onderzoek is vervolgens vanaf februari 2023 formeel ingesteld door NOC*NSF en uitgevoerd door onafhankelijk forensisch onderzoeksbureau Integis. Het onderzoek werd in december 2023 afgerond.
Is er reeds contact geweest met (eerdere) melders van misstanden bij de Gewichthefbond naar aanleiding van de conclusies van het rapport van NOC*NSF? Zo nee, waarom niet, en is voor hen duidelijk waar zij eventueel terecht kunnen met vragen naar aanleiding van het onderzoek?
In het hele voortraject is er periodiek contact geweest vanuit Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) met de melders over de voortgang. Daarnaast is er (beperkt) contact geweest met melders die hebben meegewerkt aan het onderzoek. Een van de sporters die meewerkte aan het onderzoek heeft contact gezocht met NOC*NSF. Recentelijk heeft een directielid van NOC*NSF en de interim-manager van CVSN met een gedelegeerde van de sporter (in verband met verblijf van de laatstgenoemde in het buitenland) gesproken. De melders hebben hun interview met Integis ten behoeve van het interview ingezien en geaccordeerd. Daarnaast kunnen melders bij NOC*NSF (de Directie en het Bestuurs- en Directiesecretariaat) terecht met vragen over het Integis-onderzoek.
Wanneer kan de Kamer het haalbaarheidsonderzoek aangaande het onafhankelijk integriteitscentrum sport verwachten?
Ik informeer de Kamer naar verwachting voor het zomerreces over de voortgang van de voorbereiding van wetgeving voor het onafhankelijke integriteitscentrum.
Wat kunt u doen om het proces rondom de totstandkoming van het onafhankelijk integriteitscentrum sport te versnellen?
Zie antwoord vraag 4.
Het testverslag 'Acceptatieverslag Minimum Viable Product Defensie Big Data Advanced Analytics Platform' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Klopt het dat er een testverslag met als titel «Acceptatieverslag Minimum Viable Product Defensie Big Data Advanced Analytics Platform» (acceptatieverslag MVP DBDAAP) voor DBDAAP is geschreven door de afdeling Kennis Innovatie Experimenten en Simulatie (KIXS) binnen het Joint Informatievoorzieningscommando (JIVC) en dat dit testverslag is opgeleverd aan de stuurgroep DBDAAP op 18 januari 2022?
Het Defensie Big Data Advanced Analytics Platform (DBDAAP) is een systeem voor data analyses. De CIO was opdrachtgever voor het project. COMMIT/JIVC is opdrachtnemer. De afdeling Kennis Innovatie Experimenten en Simulatie (KIXS) binnen het JIVC is de gebruiker.
Het betreffende acceptatieverslag is door KIXS, als gebruiker, vastgesteld op 20 januari 2022. Dit testverslag is niet op 18 januari 2022, of op een ander moment, aangeboden aan de stuurgroep DBDAAP. Het testverslag is een momentopname met een beperkte scope binnen een breder testproces. Daarom was het verslag in deze fase van het project alleen relevant voor COMMIT/JIVC als opdrachtnemer van het programma en opdrachtgever voor de test. Een stuurgroep van een project wordt in de regel geïnformeerd over meerdere testresultaten tegelijk, zodat er een integraal beeld ontstaat. In dit geval is de stuurgroep schriftelijk door COMMIT/JIVC geïnformeerd over de integrale testresultaten op 14 februari 2022.
Kan de Kamer dit testverslag toegestuurd krijgen voor het commissiedebat Derde Voortgangsrapportage GrIT op 12 maart 2024? Zo nee, waarom niet?
Bijgaand ontvangt u het gevraagde testverslag. In het testverslag zijn de namen van defensiemedewerkers en informatie gerelateerd aan operationele inzet gelakt in verband met vertrouwelijkheid. Aan uw verzoek van 11 maart om dit testverslag voor het commissiedebat op 12 maart toe te sturen kon ik niet voldoen. Ik heb er waarde aan gehecht om het technische testverslag gelijktijdig met de beantwoording van de vragen te versturen, voorzien van de nodige context. Daarnaast heeft het project DBDAAP geen relatie met het programma GrIT.
Welke onderzoeksvraag werd beantwoord in dit testverslag?
Het testverslag van 20 januari beoordeelde vanuit het perspectief van de gebruiker of bestaande use cases (toepassingen) vanuit de bestaande IT konden worden overgezet naar het DBDAAP-platform. Op het moment van de test bezat het DBDAAP-platform nog niet de volledige functionaliteit, maar was er sprake van een zogeheten minimal viable product (MVP).
Wat is de conclusie van dit testverslag?
Op basis van de testresultaten werd geconcludeerd dat het nog te vroeg was om het MVP DBDAAP als productiewaardig platform te beschouwen.
Wie was (binnen Defensie) de opdrachtgever voor het schrijven van dit testverslag en waarom werd deze opdracht verstrekt?
COMMIT/JIVC was opdrachtnemer van het project en daarmee de opdrachtgever voor het testverslag. Het is gebruikelijk dat de resultaten van projecten worden getest op techniek en op geschiktheid voordat deze in gebruik genomen worden. Dit is een standaard onderdeel van het proces om projectresultaten te beoordelen en onvolkomenheden te onderkennen. De stuurgroep wordt geïnformeerd over integrale testresultaten. De stuurgroep is schriftelijk door COMMIT/JIVC over de integrale testresultaten geïnformeerd op 14 februari 2022.
Heeft het testverslag de opdrachtgever bereikt? Zo ja, welke actie heeft de opdrachtgever vervolgens genomen naar aanleiding van dit testverslag?
Het testverslag heeft COMMIT/JIVC, als opdrachtgever van het testen bereikt. De CIO, als opdrachtgever van het project, is vertegenwoordigd in de stuurgroep die op 14 februari 2022 schriftelijk is geïnformeerd over de integrale testresultaten. In de vergadering van de stuurgroep op 15 februari 2022 is vervolgens door de voorzitter van de stuurgroep besloten het project tijdelijk stil te leggen. Er waren afwijkingen geconstateerd ten opzichte van de oorspronkelijke eisen in het projectplan. Door het project stil te leggen kon het project worden herijkt.
In de herijking is een aantal van de oorspronkelijke eisen anders geformuleerd. Daarnaast zijn niet essentiële functionaliteiten naar achter geschoven in de planning, zodat deze na de oplevering van het platform gerealiseerd konden worden. Na de herijking is het DBDAAP platform met een eindrapport opgeleverd in april 2022. Op dit moment wordt het platform binnen Defensie gebruikt.
Zo nee, waarom niet en heeft de opdrachtgever actie ondernomen om het door de opdrachtgever zélf aangevraagde testverslag te verkrijgen?
Het testverslag heeft COMMIT/JIVC, als opdrachtgever van het testen bereikt. De CIO, als opdrachtgever van het project, is vertegenwoordigd in de stuurgroep die op 14 februari 2022 is geïnformeerd over de integrale testresultaten.
Miljarden euro’s aan junkfoodadvertenties |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Nog steeds miljarden euro's naar junkfoodadvertenties ondanks afspraken terugdringen overgewicht»?1
Ja.
Wat is uw reactie dat er de afgelopen jaren zes keer zoveel advertentieruimte is ingekocht voor reclame voor ongezond voedsel dan voor gezond voedsel? Deelt u de mening dat dit in strijd is met het preventieakkoord en dat de voedselindustrie zich niet aan de afspraken houdt?
De genoemde hoge uitgaven aan marketing voor ongezonde voeding staan inderdaad op gespannen voet met de ambities die zijn vastgelegd in het Nationaal Preventieakkoord (NPA). Het is bekend dat de voedselomgeving veel invloed heeft op wat mensen eten. Reclame is daar een onderdeel van. Dat van die reclame het overgrote deel ongezond voedsel aanprijst is niet behulpzaam bij het bereiken van de doelen in het preventieakkoord. Over reclame in het algemeen zijn geen afspraken gemaakt in het preventieakkoord, wel bijvoorbeeld over het beperken van marketing gericht op kinderen. Volgens afspraak in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen is het gebruik van licensed characters gericht op kinderen onder de 13 jaar op productverpakkingen en point-of-sale materiaal ingeperkt op basis van voedingskundige criteria. De afspraken hieromtrent worden jaarlijks gemonitord. Ondanks een jaarlijkse daling van deze vorm van marketing gebeurt het helaas nog steeds. Dit is een van de redenen waarom ik wetgeving voorbereid die marketing van ongezonde voeding gericht op kinderen verbiedt.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk is om een gezondere eetomgeving aan de voedselindustrie over te laten en dat vrijblijvende afspraken met de voedselindustrie dus niet werken? En dat een logische consequentie hiervan is dat er dwingende maatregelen nodig zijn om het aantal ongezonde reclames terug te dringen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen?
Er zijn verschillende voorbeelden waar vrijwillige afspraken van of met de industrie tot resultaat hebben geleid: transvetzuren in voedingsmiddelen zijn significant gereduceerd, gemiddelde caloriereductie in het totaal volume frisdranken op de markt en het realiseren van zoutreductie. De voortgang gaat echter niet altijd snel genoeg. In die gevallen, is de overheid aan zet om voortgang te blijven boeken om de gezonde keuze makkelijker te maken. Daarom werk ik bijvoorbeeld aan wetgeving om marketing voor ongezond voedsel gericht op kinderen te verbieden. In het kader van het NPA, blijf ik in gesprek met verschillende partijen waaronder de levensmiddelenindustrie over o.a. productverbetering en de verhouding tussen gezonde en ongezonde producten beter in balans brengen.
Deelt de u de mening dat kinderen ondanks een verbod op ongezonde reclame voor kinderen, zoals u aankondigde, nog steeds via andere wegen veel geconfronteerd zullen worden met reclame voor ongezond voedsel? Is een algeheel verbod op reclame voor ongezond voedsel niet veel effectiever?
Het klopt dat kinderen, ook met wetgeving die marketing van ongezond voedsel gericht op kinderen beperkt, nog reclame voor ongezond voedsel zullen zien. We moeten samen stappen blijven zetten richting een gezondere voedselomgeving. Dit moeten haalbare stappen zijn met voldoende draagvlak. Zoals hierboven genoemd, begin ik met het beperken van marketing gericht op kinderen.
Welke concrete extra stappen gaat u ondernemen om te zorgen dat het aantal mensen met overgewicht wordt teruggedrongen gezien het feit dat de doelen uit het nationaal preventie akkoord bij lange na niet worden gehaald, zoals het RIVM berichtte?2
Ik zal mij onverminderd blijven inzetten voor de doelen en ambities uit het NPA. Ik zet o.a. in op het creëren van een omgeving die uitnodigt tot het maken van gezonde voedselkeuzes en op een beweegvriendelijke omgeving. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, werk ik onder andere aan een wet op de voedselomgeving, aan een wetsvoorstel voor een op suikergehalte gebaseerde belasting op (fris)dranken en aan productverbetering en bereid ik een verbod op marketing voor ongezonde voedingsmiddelen gericht op kinderen voor. Om mensen te helpen de betere keuze te maken, ook voor producten buiten de Schijf van Vijf, heb ik per dit jaar het gebruik van Nutri-Score mogelijk gemaakt.
Daarnaast zal ik blijven inzetten op een breed scala aan preventieprogramma’s om kinderen gezond te laten opgroeien en gezonde gewoontes aan te leren, zoals de Gezonde Kinderopvang, Gezonde School, JOGG en Gezonde Buurten. Ook voor mensen die al overgewicht of obesitas hebben blijf ik mij inzetten op passende zorg en ondersteuning, via de verdere implementatie van de Gecombineerde Leefstijlinterventie (GLI) en ketenaanpak voor kinderen met overgewicht en obesitas. Daarbij is het van groot belang dat er structurele financiering voor preventie beschikbaar komt om op de lange termijn stappen te kunnen blijven zetten.
De aanpak van malafide verhuurders |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over malafide verhuurpraktijken in Den Haag?1
Ja.
Kunt u reageren op het gedrag van de verhuurders uit het geciteerde stuk? Wat vindt u ervan dat sommige malafide verhuurders stelselmatig en bedrijfsmatig de fout in gaan, en er vanwege de huidige focus van huurregels op individuele en geïsoleerde misstanden geen effectieve aanpak tegen veelplegende huisjesmelkers is?
Ik herken het beeld dat er verhuurders actief zijn die huurders onder druk zetten en de regels overtreden. Met de op 1 juli 2023 in werking getreden Wet goed verhuurderschap heb ik ervoor gezorgd dat huurders beter beschermd worden tegen dergelijke misstanden op de huurmarkt. Met deze wet hebben gemeenten meer mogelijkheden gekregen om op te treden tegen huurmisstanden, zoals te hoge borg, onredelijke servicekosten en intimidatie. Huurders staan door deze wet niet langer alleen in hun strijd tegen malafide verhuurgedrag. Zo kan met boetes en andere maatregelen worden gestuurd op gedragsverandering bij deze malafide verhuurders, zodat het veelvuldig overtreden van huurregels geen voordeel meer oplevert.
Herkent u dat dit bij (te) veel verhuurders voorkomt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat rechtsbescherming van (in het bijzonder kwetsbare) huurders tegenover malafide verhuurders van groot belang is, zeker omdat er in tijden van wooncrisis nog moeilijker is om alternatieve huisvesting te vinden?
Ja, deze mening deel ik ten zeerste. Door de grote schaarste komen huurders onder druk te staan en is het versterken van de rechtsbescherming hoognodig. Met de Wet goed verhuurderschap heb ik er daarom voor gezorgd dat huurders beter beschermd worden en er niet langer alleen voor staan. In deze wet is een landelijke basisnorm voor goed verhuurgedrag opgenomen in de vorm van algemene regels. Deze norm ziet op het gedrag dat van verhuurders en verhuurbemiddelaars verwacht mag worden in relatie tot woningzoekenden en huurders. In aanvulling hierop kunnen gemeenten in bepaalde gevallen een verhuurvergunning instellen, waarmee zij extra eisen kunnen stellen aan verhuurders en waarmee het mogelijk wordt om malafide verhuurders harder aan te pakken. Gemeenten hebben de bevoegdheid om op de algemene regels en de verhuurvergunning te handhaven. Hiervoor hebben zij het klassieke bestuursrechtelijke handhavingsinstrumentarium tot hun beschikking. Ook dienen gemeenten sinds 1 januari 2024 een meldpunt te hebben ingericht, waar woningzoekenden en huurders terecht kunnen met meldingen over ongewenst verhuurgedrag. De Wet goed verhuurderschap draagt zodoende bij aan een sterkere rechtspositie van woningzoekenden en huurders. Ook zorgt het voor bewustwording en duidelijkheid over het gedrag dat van verhuurders en verhuurbemiddelaars verwacht wordt.
Herkent u dat de rechtsbescherming van huurders nu vaak tekort schiet? Welke acties onderneemt het kabinet om hun rechtsbescherming te versterken?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 4, draagt de Wet goed verhuurderschap bij aan een sterkere rechtspositie van huurders. Die wet is op 1 juli 2023 in werking getreden en zorgt voor meer duidelijkheid voor verhuurders over wat wel en niet mag en zorgt voor betere bescherming van huurders. Sinds de inwerkingtreding zijn gemeenten volop bezig zich de nieuwe taken goed eigen te maken en met hun meldpunten aan de slag te gaan. Om huurders en verhuurders bewust te maken van de nieuwe regels, ben ik begin dit jaar een informatiecampagne gestart. Onderdeel van deze campagne is een communicatietoolkit waarin diverse communicatiemiddelen beschikbaar zijn gesteld aan gemeenten, brancheorganisaties en andere belanghebbenden. Hiermee kunnen zij huurders, verhuurders en hun achterban over de Wet goed verhuurderschap informeren. Gemeenten kunnen met de middelen uit de toolkit bovendien ook extra aandacht geven aan hun meldpunt goed verhuurderschap. Met het wetsvoorstel betaalbare huur wil ik nog een stap verder gaan in de bescherming van huurders. Ten eerste wordt hiermee de middenhuursector gereguleerd, waardoor middenhuurders huurprijsbescherming én toegang tot de Huurcommissie krijgen voor een breed scala aan onderwerpen. Ten tweede wordt de werking van de rechtsbescherming versterkt door het woningwaarderingsstelsel (WWS) dwingend te maken, zodat huurders makkelijker gebruik kunnen maken van de mogelijkheden om hun recht te halen. Zo krijgen gemeenten de bevoegdheid om toezicht te houden op te hoge huurprijzen en om verhuurders die zich niet aan de regels houden te beboeten. Daarnaast worden verhuurders met het wetsvoorstel verplicht om puntentellingen voor hun huurwoningen op te stellen en aan huurders te overleggen, zodat die inzicht krijgen in de kwaliteit van de woonruimte en de daarbij horende maximale huurprijs.
Bent u bekend met de hoge drempel die huurders ervaren om invidueel naar de huurcommissie te gaan, uit angst voor intimidatie of andere «sancties» vanuit de verhuurder en vanwege de grote hoeveelheid energie en tijd dat dit kost?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 al heb aangegeven, herken ik het beeld dat huurders niet naar de Huurcommissie durven te stappen uit angst voor de reactie van hun verhuurder. Dit onderstreept nog maar eens het belang van de Wet goed verhuurderschap, waarin voor verhuurders niet alleen de verplichting is opgenomen om hun huurders te informeren over diens rechten en plichten, maar waarin voor verhuurders en verhuurbemiddelaars ook een verbod op intimidatie is opgenomen, waar gemeenten bestuursrechtelijk (en op eigen initiatief) op kunnen handhaven. Ook is het voor huurders mogelijk om anoniem een melding van ongewenst verhuurgedrag te maken bij het meldpunt goed verhuurderschap van hun gemeente. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, heb ik een set met communicatiemiddelen ontwikkeld, waarmee huurders en verhuurders worden geïnformeerd over de regels van goed verhuurderschap, en waarmee de gemeentelijke meldpunten extra aandacht krijgen. Door duidelijk te maken op welke wijze huurders hun recht kunnen halen, hoop ik bij te dragen aan het verlagen van de drempel om dit ook daadwerkelijk te doen.
Daarnaast werkt ook de Huurcommissie aan het bieden van een laagdrempelige en klantvriendelijke toegang aan huurders en verhuurders om hun recht te halen door hen snel en zorgvuldig te helpen en door duidelijke informatie te bieden. Dit doet de Huurcommissie bijvoorbeeld door huurders en verhuurders via haar klantcontactcentrum bij te staan bij het invullen van verzoekschriften en voorlichting te geven. Ook heeft de Huurcommissie met het moderniseren van haar website en online tools ingezet op het beter ontsluiten van informatie en is het makkelijker geworden om in contact te komen met de Huurcommissie.
Hoe is de afschrikkende werking om het recht te halen door intimidatie meegenomen in de huidige wetsbescherming en wat doet u eraan om de drempel voor huurders om hun recht te halen te verlagen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om passende handhavingsmethodes en hogere sancties te ontwikkelen tegen stelselmatig en bedrijfsmatige misstanden van malafide verhuurders, aangezien individuele sancties niet het gewenste vergeldende en afschrikkende werking hebben bij dat bedrijfsmatige karakter? Zo ja, wanneer hoort de Kamer daar meer over? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet goed verhuurderschap kunnen gemeenten optreden tegen ongewenst verhuurgedrag. Gemeenten dienen proportioneel te handhaven op basis van de bestuursrechtelijke handhavingsladder. Wanneer de gemeente een overtreding constateert, wordt een verhuurder eerst door middel van een herstelsanctie gedwongen de overtreding te beëindigen. Indien dit geen effect heeft, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. De bestuurlijke boete kan, in geval van recidive, worden verhoogd (per 1 januari 2024 tot maximaal € 103.000). Indien een verhuurder ook dan zijn gedrag niet wijzigt, kan als ultimum remedium het beheer van het pand door het college van burgemeesters en wethouders worden overgenomen, de zogenaamde beheerovername. De wet voorziet reeds in forse boetes voor het overtreden van de wettelijke voorschriften. Indien een bestuurlijke boete is opgelegd voor een overtreding van de algemene landelijke regels of indien gehandeld is in strijd met de door de gemeente ingestelde vergunningplicht óf indien de gemeente een besluit tot inbeheername heeft genomen, maakt de gemeente die bovendien kenbaar op de website van de gemeente.
Naast de mogelijkheden die gemeenten dus reeds hebben om een accumulatie van misstanden mee te nemen in hun handhaving, ben ik met het wetsvoorstel betaalbare huur ook voornemens om verhuurders die herhaaldelijk in het ongelijk worden gesteld door de Huurcommissie, zwaarder te sanctioneren door de mogelijkheden voor het heffen van een gedifferentieerd legestarief uit te breiden.
Hoe kijkt u aan tegen het initiëren van een accumulatiegrond voor sancties misstanden van verhuurders, die bij het vaststellen van de zwaarte van de sanctie zowel de stapeling van het aantal overtredingen per individuele huurder als het aantal huurders dat op vergelijkbare manier wordt benadeeld, meeweegt?
Zie antwoord vraag 8.
Het komt regelmatig voor dat huurders een collectieve zaak tegen hun verhuurder willen starten bij de huurcommissie. Een drempel daarbij is de eis dat minstens 50% van de huurders daaraan mee moet doen (de representativiteitseis). Bent u bereid om de 50%-norm substantieel te verlagen, om de drempel voor collectieve zaken te verlagen? Zo ja, welke nieuwe norm heeft u voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Ik herzie momenteel de wet- en regelgeving op het gebied van de servicekosten. In dit traject onderzoek ik hoe het voor huurders makkelijker kan worden gemaakt om een geschil over (de afrekening van) hun servicekosten in te dienen bij de Huurcommissie. Ik zal hierbij in samenspraak met de Huurcommissie onderzoeken of de mogelijkheden om collectief zaken in te dienen kunnen worden verruimd.
Op de website van de huurcommissie zijn de mogelijkheden voor collectieve zaken momenteel niet te vinden. Is het mogelijk om die daar wel duidelijk aan de voorkant op weer te geven?
Ik heb de Huurcommissie verzocht de informatie over collectieve procedures duidelijk beschikbaar te maken op haar website.
Wat doet u verder om huurders beter te informeren over hun (collectieve) rechten?
Met de ingang van de Wet goed verhuurderschap zijn verhuurders en verhuurbemiddelaars verplicht om huurders schriftelijk te informeren over hun rechten en plichten als huurder. Gemeenten zijn bevoegd om op de naleving van deze informatieverplichting door verhuurders en verhuurbemiddelaars te handhaven.
Verder ben ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, begin dit jaar een informatiecampagne gestart om huurders en verhuurders bewust te maken van de nieuwe regels van goed verhuurderschap. Ook de website en het in 2022 opgerichte klantcontactcentrum van de Huurcommissie zijn belangrijke bronnen van informatie voor huurders en verhuurders. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 11 heb aangegeven, heb ik de Huurcommissie verzocht te onderzoeken hoe informatie over collectieve procedures ontsloten kan worden.
Ook voor het wetsvoorstel betaalbare huur zal een communicatiecampagne richting huurders en verhuurders worden opgezet. Daarin zal ik samen optrekken met de VNG, makelaarsorganisaties, verhuurdersorganisaties, huurdersorganisaties en de Huurcommissie, om te zorgen voor een zo groot mogelijk bereik. Het wetsvoorstel zelf verbetert de informatiepositie van huurders ook al, nu verhuurders daarin verplicht worden om een puntentelling op te stellen voor elke huurwoning en om deze te overleggen aan de huurder. Deze puntentelling geeft huurders inzicht in de kwaliteit van hun woonruimte en in hoeverre de gevraagde huurprijs daarbij redelijk is.
Veel klachten en zaken van bewoners over verhuurders gaan over onderhoud en ernstige gebreken. Dit leidt bijvoorbeeld tot tocht, schimmel, bedwantsen of andere ongezonde leefmonstandigheden. (Zeer) achterstallig onderhoud is momenteel echter geen overtreding vanuit de landelijke regels in de Wet goed verhuurderschap. Bent u bereid om in de Wet goed verhuurderschap een bepaling om te nemen omtrent (zeer) achterstallig onderhoud? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot de (staat van de) gebouwde omgeving heeft de gemeente al bestuurlijke handhavingsmogelijkheden. Ik heb er daarom voor gekozen om in de algemene regels van de Wet goed verhuurderschap geen aanvullende regels hierover op te nemen. Wel voorziet de Wet goed verhuurderschap momenteel in een bepaling die het voor gemeenten mogelijk maakt om het hebben en het uitvoeren van een onderhoudsplan als voorwaarde te stellen bij het verlenen van een verhuurvergunning. Gemeenten kunnen hier bijgevolg ook op handhaven.
Verder kunnen huurders in het gereguleerde segment ook naar de Huurcommissie wanneer sprake is van gebreken of achterstallig onderhoud aan de woning. De Huurcommissie kan in dat geval een huurverlaging uitspreken. Met het wetsvoorstel betaalbare huur zal de liberalisatiegrens worden verhoogd, waarmee ook huurders van woningen in het middenhuur-segment toegang zullen krijgen tot de Huurcommissie.
Met welke acties worden gemeenten (financieel en anders) ondersteund in het vergroten van hun handhavingscapaciteit, zodat zij hun handhavende rol goed kunnen uitvoeren?
Gemeenten moeten over voldoende ambtelijke capaciteit beschikken om hun wettelijke taken uit te voeren. Daarom stelt het Rijk middelen ter beschikking om gemeenten financieel te ondersteunen bij de implementatie en uitvoering van de Wet goed verhuurderschap. De financiering bestaat uit een incidentele bijdrage van € 9,2 miljoen in 2023 en een structurele bijdrage van € 12,4 miljoen per 2023 voor de structurele kosten als gevolg van het handhaven van de landelijke algemene regels en het meldpunt. Voorts heb ik, samen met de VNG en enkele gemeenten, op grond van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet een onderzoek laten uitvoeren om de financiële gevolgen van het wetsvoorstel betaalbare huur in kaart te brengen. Op basis van de uitkomsten van het artikel 2-onderzoek stelt het Rijk middelen ter beschikking om gemeenten financieel te ondersteunen bij de implementatie en uitvoering van het wetsvoorstel. Deze financiering ziet er als volgt uit:
Jaar
Structureel
5,5
0
0
0
0
9,3
16,2
3,6
1,7
0
Om gemeenten te helpen hun nieuwe handhavende rol in het kader van de Wet goed verhuurderschap goed uit te kunnen voeren, is verder door onderzoeksbureau RIGO, in opdracht van de VNG en het Ministerie van BZK, in 2023 een Handreiking Goed verhuurderschap voor gemeenten opgesteld, evenals een modelverordening en een Handhavingsprotocol. Daarnaast heeft het Ministerie van BZK het afgelopen jaar samen met de VNG verschillende regiobijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd en vinden er in opdracht van het Ministerie van BZK verschillende verdiepende sessies plaats met gemeenten, de VNG en de Huurcommissie, met als doel onderlinge samenwerking te bevorderen en kennis te delen. Ook heb ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, begin dit jaar een set met communicatiemiddelen ontwikkeld, die onder andere gemeenten helpen om huurders en verhuurders te informeren over de regels van de Wet goed verhuurderschap en die de gemeentelijke meldpunten extra aandacht geven. Samen met de VNG bezie ik doorlopend waar gemeenten, groot en klein, eventueel additioneel nog mee geholpen zijn in de uitvoering van hun nieuwe taken. De in het kader van de Wet goed verhuurderschap opgestelde hulpmiddelen voor gemeenten, zoals de communicatiematerialen en de Handreiking over handhaving door gemeenten, zullen naar aanleiding van het wetsvoorstel betaalbare huur aangevuld worden met relevante informatie.
Voorts voorzie ik met het wetsvoorstel betaalbare huur in een objectivering van het woningwaarderingsstelsel voor zelfstandige en onzelfstandige woonruimte, zodat dit stelsel makkelijker toepasbaar is voor eenieder, waaronder begrepen ook gemeenten. Daarnaast herzie ik de regels voor servicekosten, waarmee deze ook handzamer worden gemaakt.
Het bericht ‘Van genocidale opruiing betichte Israëlische president komt naar Nederland voor opening Holocaustmuseum’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Van genocidale opruiing betichte Israëlische president komt naar Nederland voor opening Holocaustmuseum»?1
Ja, dit bericht is ons bekend.
Hoe beschouwt u de ontvangst van de Israëlische president Yitzhak Herzog in het licht van het feit dat het Internationaal Gerechtshof hem expliciet bij naam heeft genoemd in de aanwijzingen voor een aannemelijke genocide door Israël in Gaza?2
President Herzog is door het Joods Cultureel Kwartier uitgenodigd om bij de officiële opening van het Nationaal Holocaustmuseum te zijn. De president vertegenwoordigde hier het thuisland van Joodse Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Israël zijn geëmigreerd. Zoals dat gebruikelijk is onder staatshoofden, heeft de Koning de president van Israël daarna formeel uitgenodigd.
Nederland en Israël hebben een historische en brede bilaterale relatie en daarbinnen past de ontvangst van de Israëlische president. De goede bilaterale betrekkingen bieden ook de mogelijkheid om zorgpunten met Israël te delen, waaronder over de situatie in Gaza. In zijn gesprek met de Israëlische president heeft Minister-President Rutte, naast gedeelde zorgen over de gegijzelden, met klem benadrukt dat Israël moet afzien van een grootschalig militair offensief in Rafah en dat massief meer humanitaire hulp Gaza in moet, ook om hongersnood tegen te gaan.
Bent u het eens dat de door het Internationaal Gerechtshof geciteerde uitspraak van president Herzog («It is an entire nation out there that is responsible. It is not true this rhetoric about civilians not aware, not involved. It is absolutely not true. They could have risen up. They could have fought against that evil regime which took over Gaza in a coup d’état. But we are at war. We are at war. We are at war. We are defending our homes. We are protecting our homes. That’s the truth. And when a nation protects its home, it fights. And we will fight until we’ll break their backbone.» d.d. 12 oktober 2023) mogelijk wijst op het aansturen op genocide en andere vormen van collectieve bestraffing? Zo ja, waarom wordt president Herzog alsnog welkom geheten? Zo nee, waarom niet en hoe beschouwt u deze uitspraak dan?
Het Hof haalt deze en andere uitspraken aan in het kader van de vaststelling dat het aannemelijk is dat de rechten van Zuid-Afrika in het geding zijn. Het gaat hier dan om het recht van Palestijnen om niet onderworpen te worden aan handelingen die zijn verboden in het Genocideverdrag en het recht van Zuid-Afrika om naleving door Israël van de verplichtingen onder het Genocideverdrag te eisen. Het Hof heeft hiermee niet vastgesteld dat deze uitspraak «wijst op het aansturen op genocide of andere vormen van collectieve bestraffing».
Zoals ik hierboven schreef, was president Herzog voor de opening van het Nationaal Holocaust Museum uitgenodigd om de Joodse Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Israël gemigreerd zijn te vertegenwoordigen.
Bent u het ermee eens dat Nederland, als het centrum van internationale vrede en veiligheid, niet de president van een land moet ontvangen dat aannemelijk beschuldigd wordt van genocide? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u het ermee eens dat vermeende plegers van internationale misdrijven niet op vrije voeten moeten rondlopen in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat heeft dit dan voor precedentwerking voor alle vergelijkbare toekomstige gevallen?
Uitgangspunt van het Nederlands beleid is dat Nederland geen vluchthaven mag zijn voor plegers van internationale misdrijven. Indien er indicaties zijn dat plegers van internationale misdrijven zich in Nederland ophouden en Nederland hierover rechtsmacht heeft, kan het openbaar ministerie besluiten dat het opportuun is om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Het is aan het openbaar ministerie om die afweging te maken. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met eventuele beperkingen vanwege immuniteiten. Daarnaast werkt Nederland als verdragspartij bij het Statuut van Rome en als gastland van het Internationaal Strafhof met het Hof samen. Daar loopt op dit moment een onderzoek naar de situatie in de Palestijnse Gebieden, waarbij de aanklager, in lijn met zijn mandaat in het Statuut van Rome, alle vermeende misdrijven in een specifieke situatie in ogenschouw neemt ongeacht door welke partij die zouden zijn gepleegd.
Klopt het bovendien dat de Koning samen met president Herzog deel zal nemen aan deze samenkomst? Bent u niet bang dat dit de Koning onnodig onderwerp van kritiek maakt?
Zijne Majesteit de Koning heeft het Nationaal Holocaustmuseum geopend. De opening is mede bijgewoond door de president van Israël als vertegenwoordiger van het thuisland van Joodse Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Israël zijn geëmigreerd, de Bondspresident van Oostenrijk en de voorzitter van de Duitse Bondsraad. Duitsland en Oostenrijk hebben aan de totstandkoming van het museum financieel bijgedragen. Hun aller aanwezigheid bij deze bijzondere gelegenheid was passend.
Bent u ervan bewust dat, zowel onder het Statuut van het Internationaal Strafhof als onder het Genocideverdrag, er geen beroep kan worden gedaan op functionele immuniteiten en dat dit tegenwoordig zeer breed wordt beschouwd als internationaal gewoonterecht?
Wij zijn bekend met de verplichtingen onder beide genoemde verdragen. Zoals ook aangegeven in de kabinetsreacties op het CAVV-advies over het misdrijf agressie3 en het CAVV-advies over de ILC-ontwerpartikelen over immuniteit van staatsfunctionarissen4, is het standpunt van het kabinet dat onder geldend internationaal recht functionele immuniteit niet zonder meer van toepassing is op internationale misdrijven. Dit betekent echter niet dat vervolging altijd mogelijk is.
Klopt het dat Nederland een monistisch stelsel heeft waar «het voor de geldigheid in de nationale rechtsorde niet van belang [is] of een regel een nationale dan wel een internationale oorsprong heeft,» en «[o]mzetting van de regel van internationale oorsprong in een nationale regel niet nodig is»?3
Dat klopt. Omzetting van normen van (geschreven en ongeschreven) internationaal recht is niet noodzakelijk voordat deze normen in de nationale rechtsorde kunnen worden toegepast, mits het gaat om bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties die een ieder verbinden en die in Nederland zijn bekendgemaakt. Ongeschreven internationaal gewoonterecht geldt eveneens binnen de Nederlandse rechtsorde, maar toetsing door de Nederlandse rechter mag er niet toe leiden dat wettelijke voorschriften buiten toepassing worden gelaten als ze in strijd zijn met het internationaal gewoonterecht.
Klopt het dan ook dat er daarom in principe geen belemmering hoeft te zijn op grond van bijvoorbeeld artikel 16 van de Wet internationale misdrijven om president Herzog te arresteren? Zo ja, welke implicaties heeft dit voor de juridische status van president Herzog die beticht wordt van opruiing tot genocide?
Het staatshoofd, de regeringsleider en de Minister van Buitenlandse Zaken genieten persoonlijke immuniteit onder internationaal gewoonterecht. Deze immuniteit strekt zich uit tot alle handelingen, met inbegrip van internationale misdrijven. Dit blijkt ook uit jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof.6 De geldigheid van deze persoonlijke immuniteit wordt in onze nationale rechtsorde benadrukt met artikel 8d van het Wetboek van Strafrecht. Deze persoonlijke immuniteit komt te vervallen op het moment dat de ambtstermijn van deze personen is beëindigd. Dit komt tot uiting in artikel 16 van de Wet internationale misdrijven. Het Nederlandse openbaar ministerie kan president Herzog, het staatshoofd van Israël, op dit moment dus niet op grond van de Wet internationale misdrijven vervolgen.
Bent u bereid president Herzog te weren en hem tot persona non grata te benoemen?
Daartoe zijn wij niet bereid.
Kunt u deze vragen vóór het weekend beantwoorden omdat de komst van president Herzog voor aanstaande zondag 10 maart 2024 gepland staat?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Een via Nederland verspreide tuberculose-uitbraak bij apen die als proefdier worden gebruikt |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u de berichtgeving van Animal Rights bevestigen waaruit blijkt dat er via Nederland een tuberculose-uitbraak is verspreid bij apen die als proefdier worden gebruikt?1
Ja, wij kennen deze berichtgeving.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze tuberculose-uitbraak? Welke stappen zijn er ondernomen sinds de besmetting is vastgesteld?
De NVWA heeft op 28 april 2023 melding uit Frankrijk ontvangen dat bij een aap, afkomstig van een groep apen die via een bedrijf in Nederland in de EU was geïmporteerd, tuberculose was vastgesteld. De NVWA heeft de Ministeries van LNV en VWS op de hoogte gesteld. Tevens heeft de NVWA het bedrijf geblokkeerd en is door LNV melding gedaan van deze besmetting aan de andere EU-lidstaten die apen uit de originele groep hadden verkregen. De apen die nog in Nederland aanwezig waren zijn door de NVWA onderzocht op besmetting met tuberculose; 15 dieren bleken hierbij positief op een variant van het Mycobacterium tuberculosis complex waarop bij de import en intraverkeer binnen de EU niet is getest. Onderzoek op de in deze casus aangetoonde variant (M. bovis caprae) was ten tijde van de import geen verplichting. Wel is getest op M. tuberculosis; daarop testten de apen negatief. Uiteindelijk zijn op verzoek van de eigenaar alle nog in Nederland aanwezige apen geëuthanaseerd. De NVWA heeft daarnaast contact gezocht met het RIVM en de tuberculose-arts van de regionale GGD. Deze hebben de casus geanalyseerd en de risico’s voor de volksgezondheid als verwaarloosbaar klein beoordeeld.
Waarom heeft u de Tweede Kamer hier niet over geïnformeerd, maar moet de Kamer in plaats daarvan van het Spaanse Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedsel, via een dierenrechtenorganisatie, vernemen dat deze uitbraak heeft plaatsgevonden?
Het komt vaker voor dat er besmettingen met (mogelijke) zoönosen bij gehouden of wilde dieren worden aangetoond. We melden u niet elke besmetting, alleen waar dat mogelijk gevolgen voor de volksgezondheid heeft.
Heeft u op enig moment overwogen om de Kamer hierover te informeren, gezien het belang van een transparant bestuur, de politieke aandacht voor zoönosen en de politieke wens om een einde te maken aan dierproeven met apen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Verder maakt het RIVM elk jaar in opdracht van de NVWA een overzicht van de belangrijkste zoönosen in Nederland en hoe vaak ze voorkomen. Deze Staat van Zoönosen wordt online gepubliceerd. Zaken, die mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid hebben, melden we ook los van deze publicatie.
Bent u bereid om de Kamer voortaan (tijdig) te informeren over dergelijke uitbraken van dierziektes? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4. Uitbraken van dierziektes die mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid hebben worden, ook los van de jaarlijkse Staat van de Zoönosen, aan uw Kamer gemeld.
Hoeveel besmette apen zijn er in Nederland aangetroffen en hoeveel, via Nederland getransporteerde, besmette apen zijn er in andere landen aangetroffen?
Na de melding uit Frankrijk over de tuberculosebesmetting zijn de apen uit de originele groep die nog in Nederland waren middels de testmethode tuberculinatie onderzocht op besmetting met tuberculose. 15 dieren testten positief in deze test. Na aanvullend onderzoek bij Wageningen Bioveterinairy Research (WBVR) werd de tuberculosebacterie getypeerd als Mycobacterium bovis caprae, dit is een andere variant dan de humane variant die over het algemeen bij mensen en apen wordt gevonden (M. tuberculosis).
De andere lidstaten die apen hebben verkregen uit de originele groep zijn geïnformeerd over de besmettingen. Het is aan die lidstaten om hier opvolging aan te geven, wij hebben geen informatie over aantallen besmette apen in andere lidstaten.
Kunt u bevestigen dat deze besmette apen vanuit Vietnam naar Nederland zijn getransporteerd? Via hoeveel transporten zijn deze apen naar Nederland gekomen?
De apen zijn in één zending in Nederland aangekomen vanuit Vietnam.
Klopt het dat deze apen naar Nederland zijn getransporteerd om vanaf hier verder te verhandelen voor proefdieronderzoeken? Zo niet, voor welke reden zijn de apen dan naar Nederland getransporteerd?
De apen zijn naar Nederland getransporteerd ten behoeve van proefdieronderzoek in erkende proefdiercentra in verschillende EU-lidstaten.
Naar welke landen zijn deze apen geëxporteerd?
Uit de originele groep zijn apen naar erkende proefdiercentra verplaatst in Frankrijk, Duitsland, Spanje, Hongarije en Italië.
Hadden deze apen al tuberculose voordat ze naar Nederland zijn getransporteerd of hebben ze de tuberculose in Nederland opgelopen?
Als apen worden geïmporteerd uit landen buiten de EU gelden er voorwaarden ten aanzien van de gezondheid. Daarnaast heeft de importeur aanvullende eisen gesteld, omdat de apen bestemd zijn voor proefdiercentra. Hier gelden zeer hoge gezondheidseisen in verband met het onderzoek dat aan deze dieren wordt gedaan. De apen waren onder meer bedoeld voor tuberculose-onderzoek en daarom was het noodzakelijk dat ze niet met tuberculose besmet waren. In Vietnam zijn daarom, als vereiste door de importeur, alle apen middels een Mantoux-test onderzocht op besmetting met Mycobacterium tuberculosis, de humane variant van tuberculose welke over het algemeen bij apen kan voorkomen. Alle dieren testten negatief. De apen waren klinisch gezond voorafgaand en tijdens de reis.
Na aankomst in Nederland zijn de apen in quarantaine gegaan en daar opnieuw door de importeur onderzocht met de Mantoux-test, als extra waarborg voor de proefdiercentra waar de apen voor bestemd waren. Opnieuw testten de dieren negatief op M. tuberculosis.
Na de melding uit Frankrijk zijn de dieren, die nog in Nederland aanwezig waren, door de NVWA ook onderzocht op andere varianten van het tuberculose-complex. Uiteindelijk bleken de apen besmet met Mycobacterium bovis caprae, een variant waar de Mantoux-test geen uitslag op geeft. Gezien de lange incubatietijd is het aannemelijk dat de apen al in Vietnam besmet zijn geraakt.
Welke eisen worden gesteld aan de import, quarantaine en export van apen? Zijn deze eisen in dit geval goed nageleefd?
Zie ook het antwoord op vraag 10. De veterinaire regels over het binnenbrengen van dieren in de Europese Unie zijn vastgelegd in EU-wetgeving. Deze wetgeving voorziet in de veterinaire vereisten voor import, zoals een verplichte klinische gezondheidsinspectie vooraf aan transport en de aanwezigheid van een gezondheidscertificaat. Deze certificaten worden afgegeven door de bevoegde autoriteit van het exporterende land. De apen voldeden aan deze vereisten.
In de praktijk wordt in aanvulling hierop de volgende handelwijze betracht: de toepassing van een quarantaineperiode (30 dagen vóór de export), binnen de EU alleen vervoer naar of tussen geconsigneerde inrichtingen (dat zijn bedrijven met een specifieke vergunning zoals dierentuinen of onderzoeksinstellingen), en een verblijf van de apen op het bedrijf van oorsprong van minimaal één jaar voor het moment van export.
Voor het intraverkeer naar andere EU-lidstaten gelden de eisen uit de EU-diergezondheidsverordening en onderliggende wetgeving. Die regels bevatten eisen met betrekking tot o.a. gezondheid, vervoer en welzijn. Het testen op tuberculose is hierin voor apen niet opgenomen. Tenslotte stellen geconsigneerde inrichtingen soms zelf aanvullende, private, eisen. Dit was in dit geval ook aan de orde.
Wat is er met de besmette apen gebeurd? Wat is er met de andere apen gebeurd die op dezelfde transporten zaten, maar niet besmet waren?
De apen in het Nederlandse bedrijf, zowel de besmette apen als de nog aanwezige apen waar geen besmetting bij is aangetoond, zijn uiteindelijk op verzoek van de eigenaar door de eigen bedrijfsdierenarts geëuthanaseerd. Er bestaat geen verplichting deze dieren te euthanaseren, de eigenaar heeft hier na zorgvuldige overweging en in overleg met experts voor gekozen. De apen waren niet meer geschikt voor het onderzoeksdoel waarvoor ze waren gekomen, noch was gebruik in een dierentuin mogelijk omwille van de gezondheidsrisico’s voor andere apen en voor bezoekers. Het is ons niet bekend wat er met de apen uit dezelfde groep in de andere EU-lidstaten is gebeurd, dit is aan de autoriteiten en onderzoeksinstellingen van die lidstaten.
Het Kabinet werkt actief aan het verminderen van dierproeven in het algemeen en aan dierproeven met apen in het bijzonder. Nederlandse onderzoeksinstellingen hebben in principe de afspraak gemaakt dat apen voor dierproeven niet uit het buitenland afkomstig kunnen zijn. Deze afspraak geldt in Nederland maar niet in andere EU-lidstaten, waar de apen voor bestemd waren. De euthanasie van deze apen voelt daarom zeer ongemakkelijk.
Kunt u bevestigen dat de besmette apen voordat ze zijn geïmporteerd, negatief zijn getest op tuberculose, en dat een dergelijke test dus niet de garantie biedt dat we apen zonder zoönosen importeren?
Zie het antwoord op vraag 10.
Heeft u, nadat u op de hoogte bent gebracht van de tuberculose-uitbraak, het transport van apen vanuit Vietnam naar Nederland stilgelegd? Zo ja, voor hoe lang? Zo nee, waarom niet?
De besmetting kwam als een verrassing, omdat de dieren door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst waren gecertificeerd en in de quarantaineperiode in Nederland geen ziekteverschijnselen vertoonden. De besmetting was daarom geen reden om de handel in apen stil te leggen. Het treffen van noodmaatregelen, zoals een schorsing van de binnenkomst van dieren, kan door de Europese Commissie worden ingezet, of vooruitlopend daarop door een lidstaat, als er significante risico’s bestaan voor bijvoorbeeld de volksgezondheid (artikelen 261 en 262 van verordening 2016/429). Dat was in dit geval niet aan de orde.
De casus is wel aanleiding geweest om rondom het importen van apen actiever onderzoek te doen naar de aanwezigheid van alle varianten van het Mycobacterium tuberculosis complex, inclusief de variant die gevonden is bij deze groep apen.
Heeft u, nadat u op de hoogte bent gebracht van de uitbraak, het transport van apen vanuit Nederland naar andere landen stilgelegd? Zo ja, voor hoe lang? Zo nee, waarom niet?
Nee dat is niet gebeurd. Wel is zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 het Nederlandse bedrijf, waar nog apen uit de originele groep zich bevonden, geblokkeerd zoals dat gebruikelijk is bij aantonen van besmettelijke dierziekten. Tevens zijn de lidstaten die apen uit de originele groep hebben ontvangen ingelicht over de geconstateerde besmetting.
Kunt u bevestigen dat er handhavend is opgetreden tegen de betreffende handelaar die apen met gevaarlijke zoönosen naar Nederland heeft gehaald? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Er is niet handhavend opgetreden, de importeur heeft geen regels overtreden. Wel is het bedrijf geblokkeerd en is nader onderzoek uitgevoerd. Zie verder de antwoorden op de vragen 6, 10 en 12.
Wat bedoelt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met: «Ondertussen is de certificering aangepast zodat dit niet meer kan voorkomen»?2
Zie het antwoord op vraag 14.
Kunt u bevestigen dat dit niet het eerste geval is van tuberculose-besmetting bij getransporteerde apen vanuit Zuidoost-Azië, maar dat er ook andere recente gevallen zijn, in bijvoorbeeld de Verenigde Staten?3
Tuberculose wordt veroorzaakt door een wereldwijd zeer veel voorkomende bacterie die zowel mens en dier kan besmetten. Het komt vaker voor dat besmettingen met tuberculose bij dieren worden vastgesteld.
Hoe verklaart u het verschil in handelen tussen de Amerikaanse overheid en de Nederlandse overheid, waarbij in de Verenigde Staten meteen een bericht uitging naar de veterinaire instanties en het luchtvaart- en vliegveldpersoneel werd gewaarschuwd, terwijl er in Nederland is besloten om «geen verdere ruchtbaarheid» aan deze uitbraak te geven, zoals de NVWA meldt op vragen van Animal Rights?
Wij kennen de overwegingen van de Amerikaanse overheid niet. Mogelijk zijn andere afwegingen gemaakt over het risico, of was sprake van omstandigheden die een reëel risico voor mensen heeft opgeleverd. Dit is ons niet bekend.
Deelt u de mening dat het over de hele wereld verschepen van apen uit Zuidoost-Azië een risico met zich meebrengt voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid bestaan er risico’s bij importen van dieren. De handel in apen voor onderzoeksdoeleinden is echter omgeven met voldoende regels en waarborgen, zodat het risico voor de gezondheid van mensen die in direct contact komen met deze dieren beperkt is, en het risico voor de volksgezondheid vrijwel nihil. Zie het antwoord op vragen 11 en 14.
Bent u bereid om de import van apen vanuit Zuidoost-Azië stil te leggen, gezien het risico voor de volksgezondheid en voor het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 14 en 15. De import van apen is vooralsnog noodzakelijk aangezien er voor dierproeven in Europa met name op gebied van infectieziekten en ernstige neurologische aandoeningen -naast andere dieren- nog altijd apen gebruikt moeten worden. Deze onderzoeksgebieden zijn complex en daarom (nog) niet na te bootsen in beschikbare proefdiervrije technieken. Voor het verkrijgen van deze dieren zijn onderzoeksinstellingen grotendeels afhankelijk van toelevering van buiten Europa.
Toepassing van de regelgeving van de Europese Unie en de actieve monitoring op de aanwezigheid van alle varianten van het Mycobacterium tuberculosis complex, maakt dat de risico’s beheersbaar zijn en gezien het feit dat deze dieren geen contact hebben met het publiek is het risico onzes inziens acceptabel in het licht van het maatschappelijk doel wat aan deze transporten ten grondslag ligt.
Bent u bereid om, gezien deze risico’s, een einde te maken aan de commerciële handel in apen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 14 en 15.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het is ons door de noodzakelijk afstemming met de NVWA niet gelukt om binnen de gestelde termijn te antwoorden.
Het bericht 'Gasbedrijf wil boren en kijkt naar minister, Woerden blijft tegen gaswinning in Papekop' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Gasbedrijf wil boren en kijkt naar minister, Woerden blijft tegen gaswinning in Papekop»1
Zoals vermeld in het artikel heeft Vermilion een winningsvergunning voor het gasveld bij Papekop en wil het bedrijf de winning gaan starten. Vermilion heeft een verzoek ingediend bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om daarbij de (rijks)projectprocedure toe te passen op de inpassing van de gaswinning vanwege de complexiteit van ruimtelijke inpassing in de regio: er zijn vier gemeenten en in elk geval één provincie betrokken. Ik ben dit verzoek aan het bestuderen. Daarbij kijk ik zowel naar de belangen van de omwonenden als naar het belang van leveringszekerheid.
Kunt u bevestigen dat het Canadese gasbedrijf Vermilion voornemens is om gaswinning in het Pappekopperveld op te starten? Hoe waardeert u dit?
Ja, het Canadese gasbedrijf Vermilion is voornemens om gas te winnen uit het Papekopveld. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 ben ik het verzoek om daarbij de rijksprojectprocedure toe te passen aan het bestuderen. Daarbij weeg ik meerdere belangen af. Ik zal de Tweede Kamer informeren over mijn beslissing over het wel of niet van toepassing verklaren van de projectprocedure op de aanvraag van Vermilion en mijn afwegingen daarbij.
Klopt het dat Vermilion het verzoek heeft gedaan om de Rijkscoördinatieregeling toe te passen om gaswinning uit het Papekopperveld op te starten? Kunt u exact aangeven waar dit verzoek tot toepassing van de Rijkscoördinatieregeling op ziet?
Ja dit klopt. Deze aanvraag past binnen het zogeheten kleine velden beleid. Het gasbedrijf Vermilion is voornemens de bestaande mijnbouwlocatie Papekop, waarvoor Vermilion op grond van de Mijnbouwwet een winningsvergunning heeft, om te bouwen naar een productielocatie voor de winning van aardgas. In dat scenario zal het gewonnen aardgas vervolgens moeten worden getransporteerd via een ondergrondse gasleiding. Om het gas daadwerkelijk uit het gasveld Papekop te kunnen winnen en transporteren, moet echter eerst een besluitvormingsproces worden doorlopen. Zo moet o.a. een ruimtelijk besluit worden genomen, is een besluit tot instemming met een winningsplan op grond van de Mijnbouwwet nodig en is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Dit proces zal naar verwachting drie tot vijf jaar in beslag nemen.
Voor de volledigheid merk ik op dat de Rijkscoördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening per 1 januari 2024 is vervangen door de projectprocedure uit de Omgevingswet.
Wat zijn de specifieke criteria die u hanteert bij het besluit om de Rijkscoördinatieregeling al dan niet toe te passen op dit project? Hoe weegt u hierin mee dat de gemeente Bodegraven-Reeuwijk (waar de winningslocatie zich bevindt) en de gemeenten Woerden en Oudewater (waaronder het gasveld zich bevindt) uitgesproken tegenstander zijn van het opstarten van gaswinning uit dit veld?
De Omgevingswet (artikel 2.3, derde lid) geeft aan onder welke omstandigheden de projectprocedure van toepassing kan worden verklaard. De projectprocedure kan worden toegepast als (a) sprake is van een nationaal belang dat niet op doelmatige en doeltreffende wijze door het provincie- of gemeentebestuur kan worden behartigd of (b) als een doelmatige en doeltreffende uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting daartoe noopt. Om een goed beeld te krijgen van de belangen die in het betreffende gebied spelen en teneinde hierin een afweging te kunnen maken, treed ik in overleg met de betrokken overheden.
Kunt u aangeven hoe u omgaat met het gegeven dat het veenweidegebied waaronder het Papekopperveld zich bevindt zeer zakkingsgevoelig is?
Het veenweidegebied bevindt zich in het westen van de provincie Utrecht. In dit gebied bevindt zich het gasveld Papekop. In veenweidegebieden vindt autonome bodemdaling plaats door verdroging. In de afweging of gaswinning wel of niet kan worden toegestaan worden de effecten van de al bestaande bodemdaling meegenomen bij de beoordeling van de effecten van de mogelijke toekomstige bodemdaling door gaswinning. Het waterschap adviseert mij hierover. De adviezen van het waterschap worden betrokken bij de besluitvorming op winningsplannen voor gaswinning.
Hoe wordt gegarandeerd dat – mocht het onverhoopt komen tot gaswinning uit het Papekopperveld – woningeigenaren, ondernemers en overheden die schade ondervinden als gevolg van extra bodemdaling en/of aardbevingen, gecompenseerd worden door vergunninghouder, ook op lange termijn en nadat de boringen gestopt zijn?
Eigenaren van woningen met mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning kunnen zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade (hierna: CM). Ook kleine bedrijven kunnen hier terecht. De CM ondersteunt schademelders en mijnbouwbedrijven door onafhankelijk advies te geven over de vraag of er sprake is van mijnbouwschade, en zo ja, wat de hoogte van het schadebedrag is dat door de mijnbouwonderneming aan de schademelder moet worden vergoed. De CM werkt op basis van het schadevergoedingsrecht uit het Burgerlijk Wetboek. De Commissie Mijnbouwschade streeft ernaar zo duidelijk mogelijk aan te geven wat de meest waarschijnlijke oorzaak van de schade aan een gebouw is, ook als de schade geen gevolg is van deze mijnbouwactiviteiten.
De CM voert bij een schademelding een eigen onderzoek uit. Als in het advies van CM een schadevergoeding wordt toegewezen, wordt de schademelder gevraagd of hij akkoord gaat met het definitieve advies. De mijnbouwonderneming zal dan binnen de gestelde termijn (twee maanden) betalen aan de schademelder.
Voor het geval een mijnbouwbedrijf of diens rechtsopvolger betalingsproblemen heeft, failliet is verklaard of niet meer bestaat, heeft de overheid een Waarborgfonds Mijnbouwschade opgericht. Dit fonds is bedoeld als vangnet voor bewoners die schade hebben door mijnbouw, maar dit niet meer op het mijnbouwbedrijf of de rechtsopvolger kunnen verhalen.
Kunt u aangeven hoe het staat met het besluit over de investering door Gasunie Transport Services (GTS) voor een gaspijpleiding van Papekop naar Rijnenburg? Kunt u aangeven welk bedrag gemoeid is met deze investering en hoe deze kosten verhaald kunnen worden op de Vermilion?
Gasunie Transport Services B.V. (hierna: GTS) is op grond van de Gaswet verplicht om, waar nodig, kleine velden aan te sluiten op het landelijk gastransportnet. Indien GTS voor deze taak een investering moet doen tot aanleg of uitbreiding van het transportnet, wordt dit voornemen gemeld aan de Minister voor Klimaat en Energie die de noodzakelijkheid van de investering toetst aan de criteria uit de Gaswet.
Bij goedkeuring van de investering van GTS betekent het niet dat er gewonnen mag worden, maar enkel dat GTS de voorgenomen investering mag uitvoeren (indien het tot winning komt) en dat de investering door de ACM mag worden meegenomen in de vaststelling van de tarieven van GTS. Dit staat los van de besluitvorming op grond van de Mijnbouwwet, waarvoor ik bevoegd gezag ben.
Op 12 oktober 2023 heeft GTS een verzoek gedaan tot het nemen van een besluit over de noodzakelijkheid van de voorgenomen investering tot aansluiting van productielocatie Papekop op het landelijke gastransportnet van GTS. Momenteel beoordeelt de Minister voor Klimaat en Energie het besluit.
Uit de Gaswet volgt dat de kosten voor aansluiting van een klein veld worden bekostigd uit de transporttarieven van GTS en daarmee gesocialiseerd worden onder de netgebruikers van gas. Vermilion zal, om het gas in te kunnen voeden op het transportnet van GTS, capaciteit moeten boeken en daarvoor een entry-tarief betalen. Hiermee verkrijgt zij toegang tot het transportnet van GTS en betaalt zij mee aan de kosten voor aanleg van de pijpleiding. De overige kosten worden gesocialiseerd onder de netgebruikers van GTS.
Kunt u exact toelichten waar de aanleg van de gaspijpleiding voor zou moeten dienen? Kunt u uitleggen waarom deze naar Rijnenburg zal lopen?
De aanleg van de gaspijpleiding heeft tot doel om het gewonnen gas in te voeden op en te transporteren via het landelijk gastransportnet van GTS, zodat het gas op de groothandelsmarkt verhandeld kan worden. Zoals eerder benoemd is het aansluiten van het gasveld op het gastransportnet onderdeel van de wettelijke taak van GTS.
Momenteel beoordeelt de Minister voor Klimaat en Energie het verzoek van GTS tot aansluiting van het gasveld op het landelijk transportnet van GTS. In dit besluit zal de Minister voor Klimaat en Energie ook stilstaan bij de verschillende opties voor aansluiting van het gasveld die door GTS zijn geïdentificeerd. Een beslissing op de definitieve inpassing van de pijpleiding wordt echter pas gedaan in het ruimtelijk proces. Het valt dus nog niet met zekerheid te zeggen waar de gaspijpleiding komt te liggen.
Hoe staat het met het afgeven van een opsporingsvergunning waarmee Vermilion ook op andere plekken in het Groene Hart gasvoorkomens mag opsporen?
Vermilion beschikt over een opsporingsvergunning voor het opsporen van koolwaterstoffen in de provincie Utrecht tot en met 31 december 2025. Nieuwe opsporingsvergunningen voor gaswinning op land worden niet meer verleend.
Wilt u de Kamer in het vervolgtraject actief op de hoogte houden van uw voorgenomen besluiten met betrekking tot het Papekopperveld en geen onomkeerbare stappen zetten zonder hierin de Kamer te kennen?
Ik zal de Tweede Kamer informeren zoals dat ook gebeurt bij andere vergunningenprocedures. Dat betekent in ieder geval dat ik de Tweede Kamer informeer over mijn beslissing over het wel of niet van toepassing verklaren van de projectprocedure op de aanvraag van Vermilion.
Het artikel “Dit is de extreem-conservatieve club die zich ook dit jaar verzet tegen lessen over seks” |
|
Bente Becker (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dit is de extreemconservatieve club die zich ook dit jaar verzet tegen lessen over seks»?1
Ja.
Kunt u met klem uitspreken dat de pogingen van Civitas Christiana om het curriculum van Nederlandse scholen te beïnvloeden onwenselijk zijn?
Ja, deze pogingen zijn onwenselijk. Het staat ieder individu of iedere organisatie uiteraard vrij om binnen de grenzen van de wet kritisch te zijn. Ook op het onderwijs. Scholen zijn echter vrij om te bepalen hoe en met welk lesmateriaal zij invulling geven aan de kerndoelen. Leerkrachten en andere onderwijsprofessionals verdienen ons vertrouwen. Zij maken de vertaalslag van de kerndoelen en de daarbij gekozen lesmethodes naar lessen in de klas. Ze doen dat met deskundig oog voor hun leerlingpopulatie en de leeftijd van kinderen.
Als ouders of maatschappelijke organisaties daar kritiek op hebben, kunnen zij daarover in gesprek gaan met scholen. De wijze waarop Civitas Christiana met onder andere de verzonden brief en flyer het lesmateriaal van expertisecentrum Rutgers «immoreel» noemt, scholen oproept het lesmateriaal niet te gebruiken en ten onrechte de indruk wekt dat lessen over relaties en seksualiteit kinderen seksualiseert, kwalificeer ik inderdaad als onwenselijk.
Kunt u bevestigen dat het bijbrengen van respect voor verschillen in geslacht en seksuele gerichtheid een verplichte opdracht is aan scholen?
Ja. In de kerndoelen voor het funderend onderwijs staat wat leerlingen moeten kennen en kunnen. Respectvol leren omgaan met seksualiteit en (seksuele) diversiteit is opgenomen in kerndoel 38. Scholen zijn verplicht aandacht te besteden aan de kerndoelen maar mogen zelf bepalen hoe zij aandacht besteden aan de kerndoelen. Tevens is het bijbrengen van respect over en kennis van verschillen in seksuele gerichtheid onderdeel van de burgerschapsopdracht aan scholen.
Deelt u de mening dat de inhoud van hetgeen door Civitas Christiana verspreid wordt strijdig is met de burgerschapsopdracht?
De burgerschapsopdracht vraagt van scholen bevordering van kennis van en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en verbiedt scholen uitingen die daarmee in strijd zijn. Ook moet de school ervoor zorgdragen dat het klimaat van een school in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De basiswaarden van de democratische rechtsstaat zijn, zoals de wet aangeeft, vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Deze waarden beschermen zowel de ruimte om voor bepaalde levensbeschouwelijke principes te kiezen als de ruimte om dat niet te doen.
Scholen die overnemen wat door Civitas Christiana in haar brief en flyer wordt verkondigd, handelen in strijd met de burgerschapsopdracht. Zo wordt door Civitas Christiana onder andere verkondigd dat deelname aan de Week van de Lentekriebels en het gebruik van het lesmateriaal van expertisecentrum Rutgers homoseksualiteit normaliseert. De stichting suggereert daarmee dat homoseksualiteit niet normaal is en ook niet als zodanig mag worden gepresenteerd. Dit gaat lijnrecht in tegen belangrijke doelen die de burgerschapsopdracht heeft, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat alle kinderen zich geaccepteerd weten ongeacht hun seksuele gerichtheid.
Scholen hoeven geen gebruik te maken van het lesmateriaal van expertisecentrum Rutgers. Scholen hebben de vrijheid om hun eigen lesmateriaal te kiezen. Dit past bij de autonomie die scholen onder artikel 23 van de Grondwet hebben. Maar de brief en flyer die Civitas Christiana aan scholen heeft verstuurd is misleidend; onder andere omdat de brief en flyer niet voorzien zijn van context en feitelijkheden en daarom onjuiste en onvolledige informatie bevatten. Zoals ik al eens eerder heb verklaard vind ik dat onacceptabel.2 Expertisecentrum Rutgers, scholen en leerkrachten werden in de brief en flyer ten onrechte beschuldigd van ondeskundigheid en seksualisering van kinderen.
Kunt u bevestigen dat seksuele vorming een verplicht onderdeel is van het curriculum op scholen?
Een aantal kerndoelen sluiten aan bij de onderwijsinhoud zoals die bij relationele en seksuele vorming wordt behandeld:
Daarnaast kent relationele en seksuele vorming ook raakvlakken met de burgerschapsopdracht, de thematiek van sociale veiligheid en het versterken van weerbaarheid bij seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Civitas Christiana scholen ertoe aanzet om lesmateriaal over seksuele vorming niet te gebruiken?
Ja, die mening deel ik. Zoals in het antwoord op vraag 4 al is benoemd is de brief en flyer die Civitas Christiana aan scholen heeft verstuurd misleidend. De brief en flyer zijn niet voorzien van context en feitelijkheden en bevatten daarom onjuiste en onvolledige informatie. Daarnaast wordt ook de deskundigheid en zorgvuldigheid van ontwikkelaars van lespakketten in twijfel getrokken.
Organisaties als expertisecentrum seksualiteit Rutgers ontwikkelen lesmateriaal ter ondersteuning van de leerkracht. Dit doen zij zorgvuldig met oog voor de ontwikkeling en leeftijd van het kind. Seksuele vorming gaat namelijk niet alleen over seksualiteit maar ook over thema’s vriendschap, verliefdheid en het bespreekbaar maken van grenzen en wensen. Zo geven we kinderen kennis en vaardigheden mee in de ontwikkeling naar zelfstandige en zelfverzekerde jongeren en volwassenen. Scholen kunnen kiezen welk lesmateriaal ze daarbij willen gebruiken. Dat kan een lespakket zijn van expertisecentrum Rutgers maar, dat hoeft niet.
Deelt u de mening dat de door Civitas Christiana verzonden brieven een intimiderend effect kunnen hebben op scholen, schoolleiders en leraren?
Ja, ik deel die mening. Ik heb berichten ontvangen van scholen en leerkrachten waarin zij aangaven zich aangevallen en veroordeeld te voelen terwijl zij met veel deskundigheid en zorg uitvoering geven aan de wettelijk vastgestelde kerndoelen.
Mij zijn geen gevallen bekend van scholen die naar aanleiding van deze brief hebben besloten om het lesmateriaal niet langer te gebruiken. Wel heb ik vernomen dat scholen en leerkrachten naar aanleiding van de brief meer onrust op hun school hebben ervaren vanwege de verspreiding van onjuiste of onvolledige informatie. Daarnaast zijn er enkele scholen geweest die na gesprekken met ouders hebben besloten de lessen relationele en seksuele vorming dit jaar op een andere manier vorm te geven.
Er is geen meldpunt voor leraren, schoolleiders en scholen om ongewenste beïnvloeding van het curriculum aan te kaarten. Leerkrachten of ander onderwijspersoneel die zich bedreigd of geïntimideerd voelen kunnen dat in eerste instantie met hun schoolleiding of bestuur bespreken. Mochten ze nog verdere vragen hebben, kunnen ze op www.jouwveiligeschool.nl vinden waar ze terecht kunnen. Indien scholen of leerkrachten te maken krijgen met partijen die opzettelijk onrust veroorzaken of indien zij te maken krijgen met dreiging kunnen zij hiervan melding maken bij de politie.
Zijn er gevallen bekend van scholen die door deze druk het lesmateriaal niet langer gebruiken? Bent u bereid dit verder te onderzoeken en te monitoren?
Zie antwoord vraag 7.
Waar kunnen leraren, schoolleiders en scholen zich melden als zij door Civitas Christiana of door andere belangengroepen met een dwingende ideologische agenda misleidende of incorrecte informatie ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Is Civitas Christiana de enige organisatie waarvan bekend is dat op grote schaal gepoogd wordt om het curriculum te beïnvloeden?
Voor zover bekend is het niet eerder voorgekomen dat een organisatie scholen een brief heeft gestuurd met daarin de oproep om de invulling van het curriculum te wijzigen of bepaald lesmateriaal niet te gebruiken. Wel zijn er enkele andere (politieke) partijen geweest die zich vorig jaar en dit jaar hebben uitgesproken, bijvoorbeeld op sociale media, over de wijze waarop scholen invulling geven aan relationele en seksuele vorming.
Komt het voor dat scholen hun curriculum onder ideologische/maatschappelijke druk wijzigen? Bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Mij zijn enkele signalen bekend dat scholen onder ideologische of maatschappelijke druk voor andere lesmethodes hebben gekozen om aandacht te besteden aan seksuele vorming. Enkele scholen hebben bijvoorbeeld besloten om, na gesprekken met ouders, dit jaar niet mee te doen aan de Week van de Lentekriebels.
De vrijheid van onderwijs zorgt ervoor dat alle scholen, ook met een duidelijke levensbeschouwelijke of onderwijskundige visie, de invulling van hun curriculum zelf kunnen vormgeven. Zij kunnen dan met voortschrijdende inzichten besluiten andere of nieuwe onderwerpen toe te voegen aan het curriculum of onderwerpen op een andere manier te behandelen. De wettelijke opdracht die zij hebben om de kerndoelen aan te bieden is altijd het uitgangspunt.
Scholen en leerkrachten verdienen onze steun en vertrouwen in hun keuze voor het lesmateriaal en de vertaalslag van het lesmateriaal naar de klas. Die steun zal ik blijven uitspreken en waar nodig verstevigen. Juist in een periode waarin scholen onder ideologische of maatschappelijke druk hun curriculum zouden moeten wijzigen vind ik het extra belangrijk hen te wijzen op fake news, door hier in een nieuwsbrief aandacht voor te vragen.
Wat doet u proactief om leraren, schoolleiders en scholen te ondersteunen tegen onwenselijke inmenging in het curriculum? Welke stappen bent u voornemens extra te zetten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is u bekend over de omvang, rechtsvorm en activiteiten van Civitas Christiana in Nederland?
Bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is bekend dat Stichting Civitas Christiana een katholieke organisatie is die met campagnes als Cultuur onder Vuur en Gezin in Gevaar pleit voor het behoud van christelijke tradities in de maatschappij. Zij geven daar hun eigen invulling en interpretatie aan. Voor zover we kunnen nagaan is er zowel vanuit Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is geen contact geweest met Civitas Christiana.
Tevens beschikken zowel het Ministerie van OCW als het Ministerie van SZW (waaronder de Expertise-unit Sociale Stabiliteit valt) niet over een juridische grondslag of taak om onderzoek te doen naar deze of andere organisaties of om handhavend op te treden.
Heeft de overheid contact met deze organisatie? Zo ja, op welke wijze en waarover?
Zie antwoord vraag 13.
Is er in het kader van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zicht op deze organisatie dan wel contact erover met gemeenten en/of organisaties? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid als er weinig zicht is op de activiteiten van de organisatie hier alsnog onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 13.
Is u bekend dat de Franse overheid de organisatie Civitas Christiana inmiddels verboden heeft? Is u bekend op welke gronden de organisatie verboden is? Maakt de organisatie zich in Nederland schuldig aan dezelfde feiten?
Ja, het is het Ministerie van OCW bekend dat de Franse overheid de Franse organisatie Civitas verboden heeft. Het is echter niet bekend in hoeverre de organisaties in Frankrijk en Nederland aan elkaar gelieerd zijn en dezelfde activiteiten ondernemen.
Zoals in de beantwoording van vraag 13 t/m 16 wordt genoemd, hebben beide ministeries geen juridische grondslag voor het instellen van onderzoeken naar personen en organisaties. Evenmin is het mogelijk om die organisaties te verbieden.
In Nederland kan het Openbaar Ministerie de rechtbank op grond van artikel 2:20 BW verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden indien het doel of de werkzaamheid van deze rechtspersoon in strijd is met de openbare orde. Wel vind ik het belangrijk om in een periode waarin scholen onder druk worden gezet om hun curriculum te veranderen, hen extra te ondersteunen en te wijzen op fake news.
Bent u bereid een verbod in Nederland ook te onderzoeken? Indien er momenteel onvoldoende gronden zijn wordt er onderzoek gedaan naar Civitas Christiana en soortgelijke organisaties? Zo nee, bent u alsnog bereid dat te doen?
Zie antwoord vraag 17.
Bevoegdheden van gemeenten en provincies voor het verbeteren van verkeersveiligheid |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vier grote steden willen eigen flitspalen: «Met campagnes redden we het niet»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het slecht gaat met de verkeersveiligheid en dat er actie moet worden ondernomen om de verkeersveiligheid te verbeteren?
Het aantal verkeersdoden lag in 2023, met een aantal van 648, weliswaar lager dan het jaar ervoor, zo zagen we in cijfers van het CBS2. Maar de meerjarige trend is negatief. Het aantal ernstig verkeersgewonden stijgt, zo blijkt uit de nieuwste «Staat van de Verkeersveiligheid» van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)3. De trend is verontrustend. Het onderstreept de noodzaak om keihard te blijven werken aan verkeersveiligheid.
Verkeersveiligheid is daarom topprioriteit. Om de verkeersveiligheid te verbeteren, is het van belang dat de infrastructuur veilig is ingericht dat verkeersdeelnemers de regels kennen en zich veilig kunnen en willen gedragen en dat voertuigen veilig zijn. Ook moet effectief worden opgetreden tegen mensen die de verkeersregels overtreden.
Daarom werkt het Rijk er hard aan om het verkeer zo veilig mogelijk te maken. Er wordt ingezet op veilige infrastructuur, veilige voertuigen en veilig gedrag van verkeersdeelnemers. Bijvoorbeeld door gemeenten, provincies en waterschappen te helpen bij het veiliger maken van de wegen waarvoor zij verantwoordelijk zijn met de investeringsimpuls Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) van 500 miljoen euro. En door via de overheidscampagnes BOB en Mono mensen bewust te maken van hun eigen verantwoordelijkheid.
Wat betreft verkeershandhaving wordt ingezet op zowel het vergroten van de pakkans als het effectief en streng straffen van verkeersovertreders.4 Zo wordt er met het extra geld uit de Voorjaarsnota 2023 de komende jaren aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen gewerkt. Het gaat om een uitbreiding van het aantal vaste flitspalen van 642 naar 750, het aantal flexflitsers van 50 naar 125 en het aantal focusflitsers van 10 naar 50. Omdat de flexflitsers en focusflitsers routeren over 3 locaties neemt het aantal handhavingslocaties toe van 642 locaties naar 1275, dit is bijna een verdubbeling. Daarnaast zijn per 1 januari de bevoegdheden van de boa’s op het gebied van verkeershandhaving uitgebreid met het handhaven op het negeren van rood licht door voetgangers en fietsers, het voeren van geen of onjuiste fietsverlichting en het handheld gebruik van een mobiele telefoon op de fiets. Voorts neemt het aantal staandehoudingen door de politie toe: 618.003 in 2023 ten opzichte van 517.273 in 2022.
Ook zijn er middelen vrijgemaakt voor het wetsvoorstel Verbetering aanpak rijden onder invloed om rijden onder invloed en andere ernstige verkeersovertredingen effectiever te bestraffen. Deze wet regelt dat voor alle verkeersfeiten waarvoor een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd – dus niet alleen voor bestuurders die onder invloed hebben gereden – strengere en effectievere maatregelen en straffen kunnen worden opgelegd. Zo wordt bijvoorbeeld een rijontzegging direct van kracht, ook in afwachting van een eventueel hoger beroep. En wordt de mogelijkheid gecreëerd om aan een veroordeelde die een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid schendt, vervangende hechtenis op te leggen.
Steunt u de voorgestelde aanpak genoemd in het artikel om gemeenten en provincies meer bevoegdheden te geven om zo de verkeersveiligheid te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze bevoegdheden toe te delen?
Wij begrijpen de behoefte van de gemeenten om stevig in te zetten op de verkeersveiligheid. En dat doen we ook, zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven. Daarnaast nodigen wij de betrokken partijen bij verkeershandhaving binnenkort uit om in gesprek te gaan over de zorgen en voorstellen zoals deze in de propositie met ons zijn gedeeld. Het doorvoeren van deze aanpak brengt grote en financieel kostbare wijzigingen met zich mee en ook kleven aan het overhevelen van bevoegdheden aan gemeenten, zoals voorgesteld in de propositie van de vier grote gemeenten, diverse juridische en praktische belemmeringen. De voorgestelde aanpak dient daarom eerst nader uitgewerkt en bestudeerd te worden, alvorens wel of geen steun kan worden uitgesproken.
Wel merken wij op dat gemeenten op dit moment al verschillende mogelijkheden hebben om de verkeersveiligheid te verbeteren. In de eerste plaats doordat zij wegbeheerder zijn van de gemeentelijke wegen. Het merendeel van het Nederlandse wegennet bestaat uit gemeentelijke wegen. Door aanpassingen aan de weginrichting kan de verkeersveiligheid veelal flink verbeterd worden. Dit is echter kostbaar en vergt veel tijd om uit te voeren. Daardoor is hier niet altijd voldoende geld en tijd voor beschikbaar. Het Rijk ondersteunt hier met de middelen uit de investeringsimpuls verkeersveiligheid wel bij. Daarnaast kunnen gemeenten, namelijk de betrokken burgemeesters, aandacht vragen voor de inzet van politie op verkeershandhaving in de lokale driehoek. Daar vindt de prioritering voor de politie plaats. Tot slot kunnen gemeenten bij het Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Er zijn op dit moment nog palen beschikbaar.
Op welke wijze kunnen gemeenten en provincies sturen op het plaatsen van flitspalen? Wijzigt dit als de financiering voor het plaatsen van de flitspalen voor rekening komt van provincies en gemeenten? Ziet u of de voorgestelde aanpak inderdaad kan leiden tot verbetering van de verkeersveiligheid en het voorkomen van slachtoffers?
Zoals hierboven genoemd, wordt er momenteel al gewerkt aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal flitspalen de komende jaren. Hierdoor komen er voor gemeenten en provincies de komende jaren veel meer palen beschikbaar. Gemeenten en provincies kunnen bij Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Parket CVOM bekijkt vervolgens, in samenspraak met politie en in afstemming met de wegbeheerder (de gemeente of provincie), of plaatsing van een flitspaal op die locatie opportuun is. Een flitspaal wordt geplaatst op locaties waar deze de verkeersveiligheid kan vergroten. Van belang is dat in de aanvraag een analyse van de verkeersveiligheid van de locatie is opgenomen. In deze analyse moet conform het Beleidskader flitspalen een aantal zaken worden uitgewerkt zoals het overtredingsgedrag, de risico’s, de maatregelen die de wegbeheerder al genomen heeft, de resultaten van eventuele controles van de politie, een ongevallenanalyse en een analyse van de inrichting van de weg. Bij dat laatste onderdeel moet worden bekeken of de inrichting past bij de geldende maximumsnelheid of dat de inrichting van de weg eerst moet worden aangepast om de naleving van de maximumsnelheid te bevorderen. Goede weginrichting zorgt immers voor een veel groter en duurzamer effect op de verkeersveiligheid. Een flitspaal zorgt vooral voor aanpassing van de snelheid in de buurt van de paal, terwijl een goede weginrichting op de hele weg voor verkeersveiligheid zorgt. Daarnaast is het goed om te beseffen dat handhaving op een níet goed ingerichte weg ook maakt dat gedrag vaak snel weer terugvalt bij het stoppen van de handhaving.
In de propositie waar het artikel naar verwijst, wordt voorgesteld dat gemeenten en provincies zelf de flitspalen aanschaffen en dan ook zelf mogen bepalen waar deze komen te staan. Hoewel meer handhaving kan leiden tot een grotere pakkans en daarmee een verbetering van het nalevingsgedrag van bestuurders, leidt dit voorstel tot een mogelijke perverse prikkel voor gemeenten en provincies om vooral in te zetten op handhaving in plaats van aanpassing van de infrastructuur wat over het algemeen veel duurder is, maar zoals eerder genoemd meer bijdraagt aan de verkeersveiligheid.
Naast bovenstaande risico’s levert het overhevelen van deze bevoegdheid naar gemeenten en provincies ook nog problemen voor de uitvoering op. Als gemeenten zelf flitspalen gaan plaatsen, is er geen centrale regie meer op het totaal aantal handhavingsmiddelen dat in gebruik is of waar deze worden geplaatst. Hierdoor ontstaat er mogelijk een te grote druk op de strafrechtketen, want boetes moeten nog steeds via het Parket CVOM, CJIB en,als burgers het er niet meer eens zijn, via de rechtbank worden afgehandeld. Met name de rechtspraak loopt nu al vast op de beschikbare capaciteit voor zaken die op zitting moeten worden gebracht. Verkeerszaken maken nu al een groot deel uit van de totale werkvoorraad in de strafrechtketen en met de uitbreiding van het aantal flitsers de aankomende jaren zal deze druk verder toenemen. Met nog meer geautomatiseerde handhavingsmiddelen van gemeenten en provincies, bovenop de huidige uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen, zal het zwaartepunt nog meer naar verkeer verschuiven ten koste van andere (mogelijk zwaardere) zaken zoals gewelds- en zedenmisdrijven of georganiseerde criminaliteit. Dat is onwenselijk. Gemeenten stellen in de propositie ook voor om de inning en afhandeling van de boetes eventueel zelf op zich te nemen. Decentraal innen is echter niet in lijn met rijksincassovisie en één overheidsgedachte. Bovendien komt een deel van deze overtredingen uiteindelijk voor de rechter. Het probleem van de beperkte zittingscapaciteit wordt met inning door de gemeenten niet opgelost. Daarnaast is de optie dat gemeenten verkeersovertredingen bestuursrechtelijk gaan handhaven met bijvoorbeeld een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling (zoals genoemd in de propositie) ook geen optie, omdat de Wahv geen mogelijkheid bevat tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Wel zijn we, zoals eerder benoemd, van harte bereid om in gesprek te gaan met de bij de propositie betrokken partijen en het Openbaar Ministerie om te kijken hoe wij mogelijk tegemoet kunnen komen aan de zorgen die leven en de verkeersveiligheid verder kunnen verbeteren.
Bent u bereid de Wegenverkeerswet artikelen 158–174 en de «Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften» te wijzigen zodat gemeenten zelf de kans krijgen om flitspalen aan te schaffen en in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles in de landelijke «Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar» op te nemen? Zo ja, wanneer wordt hier inzet op gepleegd?
Onlangs zijn de bevoegdheden van boa’s op het gebied van verkeershandhaving reeds uitgebreid en worden de implementatie en landelijke uitrol hiervan gemonitord. Het gaat hierbij om het negeren van rood licht door fietsers en voetgangers, handheld telefoongebruik door fietsers en het niet voeren van de juiste fietsverlichting. Momenteel wordt er ook in kaart gebracht welke extra verkeersovertredingen gehandhaafd zouden kunnen worden door boa’s en de wenselijkheid daarvan. Bij een eventuele bevoegdheidsuitbreiding voor boa’s dient er rekening gehouden te worden met het in 2022 – in samenspraak met de partners, waaronder gemeenten – geactualiseerde inzetcriterium. Voor wat betreft de verkeershandhaving door boa’s betekent dit inzetcriterium dat het takenpakket is beperkt tot ongemotoriseerd (rijdend) verkeer. Overtredingen met gemotoriseerd verkeer raken al snel aan veiligheid en aan het strafrecht, brengen een grotere gevaarzetting voor de boa en omgeving met zich mee en hebben een hogere complexiteit, bijvoorbeeld in termen van achtervolgingen, invorderingen en technische hulpmiddelen die nodig zijn om een overtreding te kunnen constateren. Hiervoor zijn boa’s momenteel niet toegerust. Het ligt niet in de rede om dit, zo recent en in samenspraak afgestemde inzetcriterium, nu alweer te herzien.
Het betreffende verzoek in de propositie voor de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles moet binnen het bredere geheel van het boa-bestel worden bezien en worden meegenomen in de gesprekken die momenteel worden gevoerd over bevoegdheden en verantwoordelijkheden van boa’s. Het vraagstuk over de uitbreiding van bevoegdheden van boa’s speelt namelijk ook op andere terreinen waar boa’s actief zijn en vraagt om een integrale blik op de bevoegdheden van boa´s en de aanvullende maatregelen die moeten worden getroffen bij een uitbreiding hiervan. De afweging voor een mogelijke uitbreiding zal binnen deze bredere scope plaats moeten vinden. Ik zie daarom nu geen taak voor boa’s in de verkeershandhaving wanneer het gaat om snelheidsovertredingen en alcohol- en drugscontroles. Indien de gemeente vindt dat er op dit terrein meer zou moeten worden gehandhaafd, dan kunnen zij hierover in de lokale driehoek afspraken maken met de politie.
Het bericht dat UNRWA toch 68 miljoen euro krijgt vanuit de EU |
|
Dennis Ram (PVV) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Europese Commissie over de extra gelden aan UNRWA?1
Ja. De geplande bijdrage van de Europese Commissie voor UNRWA in 2024 is EUR 82 miljoen, waarvan de eerste betaling gepland stond voor begin maart. De Commissie heeft besloten tot een eerste betaling van EUR 50 miljoen. Hier werden voorwaarden aan gesteld, evenals aan de uitbetaling van de nog openstaande EUR 32 miljoen. Daarnaast heeft de Europese Commissie EUR 68 miljoen humanitaire financiering toegezegd voor Gaza via andere kanalen; dus niet via UNRWA.
Wat is de reden waarom de Europese Commissie teruggekomen is op haar eerdere besluit en hoe is de Raad van Ministers Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking daarbij betrokken?
Bent u bekend met het bericht dat er meer dan 450 werknemers van UNRWA betrokken waren bij de terroristische aanslagen en/of ontvoeringen in Israël op 7 oktober2? Hoe beoordeelt de Nederlandse regering deze berichtgeving? Graag een uitgebreide toelichting.
Ja. Het kabinet kan deze berichtgeving niet eigenstandig verifiëren.
Nederland steunt de onderzoeksprocessen, waarvan inmiddels het neutraliteitsonderzoek is afgerond, en voert hierover gesprekken met de VN en met andere UNRWA-donoren. Hierover bent u ook middels de Kamerbrief d.d. 26 april 20243 geïnformeerd.
UNRWA deelt de namen van medewerkers met de Israëlische autoriteiten. Op basis van een lijst van maart 2024 heeft Israël publiekelijk gereageerd dat een significant aantal UNRWA stafleden lid zijn van terroristische organisaties/Hamas. Het Colonna-rapport stelt dat geen nader bewijs ter bevestiging is gedeeld.
Deelt u de mening dat het volledig ongewenst is dat UNRWA toch geld krijgt, terwijl de VN-onderzoeken naar de misdaden en de betrokkenheid bij de terreur en/of ontvoeringen op 7 oktober 2023 nog niet zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om UNRWA al-dan-niet te financieren is een eigenstandig besluit van elke donor afzonderlijk. Alle donoren maken daarbij hun eigen afwegingen.
Over het Nederlandse standpunt bent u middels de Kamerbrief d.d. 26 april 2024 geïnformeerd.
Worden de nieuwe bewijzen en beschuldigingen3 betrokken bij de twee lopende onderzoeken van de VN door (1) de Independent Review Group, welke is benoemd door de Secretaris-Generaal van de VN, en alleen de interne procedures en interne mechanismes van UNRWA naar aanleiding van de beschuldigingen onderzoekt en (2) de Office of Internal Oversight Services (OIOS) die de betrokkenheid van de 12 UNRWA-medewerkers bij de aanslag van 7 oktober 2023 onderzoekt4? Zo nee, waarom niet? Wilt u bevorderen dat dit wel gebeurt?
De beide onderzoekteams spreken met alle partijen. Zij zullen alle informatie die met hen gedeeld wordt meenemen. Nederland en andere donoren roepen alle partijen op tot volledige medewerking aan de onderzoeken en het delen van al het relevante bewijsmateriaal.
Bent u bereid om zich bij de Europese Commissie maximaal in te spannen om dit ongewenste besluit terug te draaien5? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie mag dit eigenstandig beslissen op basis van eigen overwegingen, waaronder het maken van afspraken met UNRWA. Alle donoren maken afzonderlijk hun afwegingen en nemen eigenstandig beslissingen over inzet van hun middelen. Over het Nederlandse standpunt bent u middels een Kamerbrief d.d. 26 april 2024 geïnformeerd.
Bent u gezien deze nieuwe ernstige beschuldigingen en bewijzen bereid om alle banden met UNRWA te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Over het Nederlandse standpunt bent u middels een Kamerbrief d.d. 26 april 2024 geïnformeerd.
Het rapport van de Nationale Ombudsman getiteld ‘Hoe eerder, hoe beter. Vroegsignalering van schulden door gemeenten’ |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het door de Nationale ombudsman gepubliceerde rapport «Hoe eerder, hoe beter»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport en de constatering dat er in vroegsignalering van schulden nog veel winst te behalen valt?
Voorkomen is altijd beter dan genezen. Daarom wil ik er alles aan doen om te voorkomen dat mensen met problematische schulden te maken krijgen. Dat vraagt ook dat we gezamenlijk met gemeenten, VNG, NVVK, Divosa en (vertegenwoordigers van) vastelastenpartners kijken wat beter kan. Ik vind het daarom een waardevol rapport. Het rapport laat een mooie balans zien tussen verbeteringen voor gemeenten, vastelastenpartners en de coördinerende rol die ik daarin heb.
De Nationale ombudsman doet een aantal zinvolle aanbevelingen, waar ik graag mee aan de slag ga. Medio mei kom ik met een uitgebreide kabinetsreactie op het rapport van de ombudsman en dan ga ik nader in op de specifieke aanbevelingen.
Daarnaast start ik voor de zomer de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) voor wat betreft vroegsignalering van betalingsachterstanden. De evaluatie onderzoekt o.a. de doeltreffendheid en doelmatigheid van de wettelijke verankering van vroegsignalering. De verwachting is dat de evaluatie begin 2025 is afgerond, waarna ik uw Kamer hierover informeer. Ik verwacht aan de hand van de uitkomsten van de wetsevaluatie ook beter inzicht te verkrijgen of en zo ja welke (structurele) verbeteringen nodig zijn om de effectiviteit en efficiëntie van vroegsignalering te verbeteren.
Kunt u reflecteren op de belangrijke balans tussen uniformiteit tussen gemeenten in de vroegsignaleringsaanpak enerzijds, en het mogelijk maken van maatwerk anderzijds?
Mensen met problematische schulden kunnen bij gemeenten terecht voor onder meer advies, schuldbemiddeling en een saneringskrediet. Vroegsignalering is een gerichte actie om in contact te komen met mensen met (dreigende) problematische schulden en ze uit eigen beweging hulp aan te bieden. Bij vroegsignalering gaat het om personen die nog niet in beeld zijn bij de gemeente en die mogelijk ook niet weten dat ze hulp kunnen krijgen. Gemeenten opereren binnen de Wgs waarbij een bepaalde mate van beleidsvrijheid past. Het geeft gemeenten de mogelijkheid hun regierol in te vullen in het voorkomen en aanpakken van schulden bij inwoners en om maatwerk te kunnen bieden. Gemeenten kiezen voor een invulling die het beste past bij hun lokale context.
Sinds 2021 is vroegsignalering in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) wettelijk verankerd. De Wgs is een wet die gemeenten kaders biedt om schuldhulpverlening, en specifiek vroegsignalering, uit te voeren. Enerzijds regelt de wet (en aanpalende materiewetten2) de wettelijke verplichtingen rondom het versturen en verwerken van signalen van betalingsachterstanden voor gemeenten en vastelastenpartners. Anderzijds laat de Wgs beleidsvrijheid bij gemeenten om de uitvoering van schuldhulpverlening (en specifiek vroegsignalering) zelf vorm te geven.
Er is binnen de Wgs bewust voor gekozen om gemeenten in specifieke situaties de mogelijkheid tot maatwerk te geven, aangezien zij dicht bij de inwoner staan en daardoor het beste in staat zijn gerichte hulp te bieden. Daarom ben ik terughoudend in het stellen van landelijke uniformiteitseisen, omdat dit de vrijheid voor gemeenten om een effectieve (maatwerk) aanpak te kiezen mogelijk onnodig inperkt.
Tegelijkertijd kan ongelijkheid in gelijke gevallen ongewenst zijn. In de kabinetsreactie op de rapporten van de Commissie Sociaal Minimum3 is aangegeven dat dit vraagstuk (doe landelijk wat landelijk kan- m.a.w. uniformeer/harmoniseer waar mogelijk) zal moeten worden bezien in het geheel van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten. Ook de aanbevelingen van de Nationale ombudsman kunnen vanuit dit oogpunt bezien worden. Er zijn best practices in de (uitvoering van de) vroegsignalering waarbij zowel vastelastenpartners als gemeenten door de jaren heen kennis opgedaan hebben, waar verdere stroomlijning gewenst is.
Bent u van mening dat, los van de geconstateerde verschillen tussen verschillende gemeentes, er aan een minimum moet worden voldaan? Bent u bereid om minimumvereisten vast te stellen voor de aanpak van vroegsignalering?
Ik ben gesprek met vertegenwoordigers van gemeenten of er meer gewerkt kan worden met basisdienstverlening, net zoals we doen bij de schuldhulpverlening.4 Daarbij is de wens om in lijn met het rapport van de Nationale ombudsman vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid verbeteringen door te voeren in alle stappen binnen de uitvoering van vroegsignalering. Het bereik en de effectiviteit van vroegsignalering wordt bijvoorbeeld ook beïnvloed door de sociale incasso van de vastelastenpartner en de kwaliteit van de signalen.
Zoals aangegeven kom ik medio mei met een uitgebreidere kabinetsreactie op het rapport en ik zal dan ook nader ingaan op de genoemde aanbevelingen, waaronder de aanbeveling om afspraken te maken over minimumvereisten voor de aanpak vroegsignalering.
Wat is uw reactie op de constatering dat slechts 1 op de 4 mensen bereikt wordt door gemeenten?
Sinds de wettelijke verankering van vroegsignalering per 1 januari 2021 in de Wgs hebben gemeenten de plicht tot het doen van een aanbod tot gesprek op alle signalen die zij ontvangen.5 Gemeenten mogen zelf bepalen hoe zij het aanbod doen. Zij maken hierbij een overweging op basis van beschikbare capaciteit, hoogte van het bedrag, meerdere signalen etc. Wanneer het hulpaanbod alleen schriftelijk gebeurt, begrijp ik dat het bereik hiervan beperkt is.
Uit de monitor vroegsignalering van Divosa en een recent rapport van het Verwey-Jonker Instituut6 blijkt dat het proactief contact opzoeken via een combinatie van meerdere vormen van communicatie zoals telefonisch contact en huisbezoeken zorgt voor het hoogste bereik. Om het bereik zo hoog mogelijk te laten zijn, vind ik dat gemeenten daarom zo veel mogelijk in moeten zetten op persoonlijk contact. Daarom heb ik dit jaar incidenteel € 50 mln. (en 2023 € 50 mln. en 2022 € 35 mln.) beschikbaar gesteld aan gemeenten onder andere om mensen met beginnende schulden te helpen. Ondanks dat ik graag zie dat gemeenten nog meer inwoners bereiken, zie ik dat het totaal aantal mensen dat bereikt wordt via vroegsignalering jaarlijks toeneemt.
Ik wil mij niet blind staren op enkel het bereik. De meerwaarde van vroegsignalering ligt ook in de preventieve werking en het vergroten van het bewustzijn en de kennis van schuldhulpverlening en andere ondersteuningsmogelijkheden binnen gemeenten. Een verstuurde brief kan daarbij in eerste instantie niet direct ertoe leiden dat een inwoner actie onderneemt, maar de ervaring wijst uit dat inwoners ook maanden dan wel jaren later alsnog contact opnemen op basis van dit eerdere contact.
In hoeverre ziet u kansen om kennisdeling over vroegsignalering bij gemeenten te bevorderen? Bent u bereid om het monitoren en evalueren van vroegsignalering te stimuleren? Zo ja, welke stappen onderneemt u hieromtrent?
Ik vind het belangrijk dat kennis over vroegsignalering wordt gedeeld en dat gemeenten sinds de wettelijke verankering van vroegsignalering in toenemende mate van elkaar willen leren. Dat is ook een doel dat met de Monitor Vroegsignalering van Divosa wordt nagestreefd. Gemeenten worden met de monitor ondersteund om vroegsignalering zo efficiënt en effectief mogelijk in te richten. Tevens zorgen de monitor en andere publicaties, producten en bijeenkomsten van Divosa, VNG en NVVK ervoor dat gemeenten van elkaar kunnen leren om zo gezamenlijk best practices op te bouwen.
Zoals ik in reactie op vraag 1 heb aangeven, heb ik de voorbereidingen voor een evaluatie inzake vroegsignalering op basis van de Wgs reeds gestart. Voor een nadere reactie op de aanbeveling op dit punt verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het rapport van de Nationale ombudsman die wij medio mei naar de Kamer sturen.
Bent u bereid om een centraal (online) informatiepunt te organiseren waar gemeenten kennis over effectieve vroegsignalering kunnen vinden en raadplegen?
Ik ben in gesprek met gemeenten in hoeverre de (doorontwikkeling van de) Routekaart financiële zorgen7 van de VNG hierin in de aanbeveling al voorziet. Ten tijde van de totstandkoming van het rapport van de Nationale ombudsman was de Routekaart nog niet af, maar inmiddels is ook veel specifieke informatie over vroegsignalering toegevoegd. Op deze aanbeveling zal ik in kabinetsreactie op het rapport van de Nationale ombudsman nader ingaan.
Op welke manier kunnen vastelastenpartners zich meer bewust worden van hun belangrijke rol bij vroegsignalering? Bent u bereid dit te bevorderen en stimuleren?
Ik deel de constatering van de Nationale ombudsman dat vastelastenpartners samen met gemeenten een belangrijke rol en een wettelijke plicht om signalen aan gemeenten door te geven. Vastelastenpartners zijn dus onlosmakelijk verbonden aan het al dan niet slagen van vroegsignalering en daarmee ook aan het actieplan over de verbetering van de uitvoering van vroegsignalering. In de kabinetsreactie op het rapport van de Nationale ombudsman zal ik nader op deze aanbeveling ingaan.
Verbieden van hoofddoekjes en andere religieuze uitingen bij boa’s |
|
Glimina Chakor (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Yesilgöz wil nu echt een landelijk verbod op hoofddoek bij boa's (nos.nl)»1?
Ja.
Met welke gemeenten zijn er gesprekken over het genoemde verbod gevoerd en wat was de inhoud en uitkomst van die gesprekken?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat Politie van 21 december 2023 ben ik in gesprek gegaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over dit onderwerp. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in het Strategisch Beraad Veiligheid van 26 februari 2024. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de VNG geen tegenstander is van een neutraal boa-uniform. Uit de evaluatie die door de VNG naar het modeluniform voor boa’s is uitgevoerd, zijn geen redenen of wensen naar voren gekomen om hiervan af te wijken. De VNG heeft aangegeven dat individuele gemeenten andere keuzes maken. Dat is op dit moment ook een bestaande mogelijkheid. Dit geeft volgens de VNG aanleiding om goed het gesprek te blijven voeren over een mogelijk verbod, zonder dat hier vanuit de VNG een dominante overtuiging is.
Hoe verhoudt het landelijke verbieden van hoofddoekjes zich tot de gemeentelijke autonomie in het algemeen en het feit dat gemeenten de werkgever zijn van boa’s in het bijzonder?
Wanneer boa’s in dienst zijn bij gemeenten, zijn op dit moment gemeenten als werkgevers bevoegd om een verbod tot het zichtbaar dragen van religieuze uitingen op te leggen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor boa’s in het openbaar vervoer: tot het geven van kledingvoorschriften bij vervoersdiensten zijn de vervoersdiensten die als werkgever optreden bevoegd. In 2021 heb ik de richtlijn lifestyle neutraliteit boa’s opgesteld om neutraliteit van het boa-uniform realiseren, zoals door de meerderheid van uw Kamer verzocht.2 Deze richtlijn geeft echter de ruimte aan boa-werkgevers anders te beslissen, zoals zich sinds november 2023 bij een aantal gemeenten in hun hoedanigheid als werkgever heeft voorgedaan.
De hier voorliggende vraag ziet niet op de gemeentelijke autonomie. Een wettelijk en landelijk verbod voor boa’s op het zichtbaar dragen van religieuze uitingen in de uitoefening van hun functie richt zich namelijk niet tot gemeenten of andere boa-werkgevers, maar tot de boa zelf.
Hoe verhoudt het voornemen tot het genoemde verbod zich tot de Code Interbestuurlijke Verhoudingen2, met name het uitgangspunt «decentraal wat kan, centraal wat moet» (artikel 3) dat overheden elkaar betrekken «bij nieuwe beleidsvoornemens die een andere overheidslaag raken op een dusdanig tijdstip dat de beleidsvoornemens nog kunnen worden aangepast» (artikel 4)?
De Code Interbestuurlijke Verhoudingen (Code IBV) vormt een leidraad voor hoe verschillende overheden met elkaar samenwerken. Artikel 3 van de Code IBV schrijft voor dat overheden overleg zullen voeren over, onder andere, de beste plek om nieuwe taken te beleggen. In de richtlijn lifestyle-neutraliteit heb ik boa’s richtlijnen gegeven inzake het afzien van het dragen van zichtbare uitingen van (levens-)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid, beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle in de uitoefening van hun functie. Lange tijd hebben gemeenten met betrekking tot de bij hen in dienst zijnde boa’s de richtlijn gevolgd. Een aantal gemeenten heeft de richtlijn sinds november 2023 echter naast zich neergelegd. Conform artikel 4 van de Code IBV is over dit gewijzigde beleid door mij overleg gevoerd. Het overleg dat in het Strategisch Beraad Veiligheid met de VNG heeft plaatsgevonden, geeft hier uiting aan. Dit overleg heeft niet het door Uw Kamer en mij gewenste resultaat opgeleverd, waarmee ik doel op de naleving van de richtlijn lifestyle-neutraliteit boa’s. Daarom zie ik mij genoodzaakt om de eis van neutraliteit in wet- of regelgeving vast te leggen, zoals een meerderheid van Uw Kamer heeft verzocht.4
Hiervoor is een wettelijke grondslag vereist. In de komende periode zal ik nader bezien waar en op welke wijze deze wettelijke grondslag zal worden ingevuld. Vanzelfsprekend zal hierbij het gebruikelijke wetgevingstraject worden gevolgd dat benodigd is voor een dergelijk voorschrift.
Op grond van welke wet- of regelgeving kunt u een ministeriële regeling tot het verbieden van hoofddoekjes maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Afdeling advisering van de Raad van State om advies te vragen ten aanzien van de juridische houdbaarheid van een landelijk verbod op het dragen van hoofddoekjes of andere religieuze uitingen door boa’s en daarbij de verhouding tot de verschillende grondrechten en de gemeentelijke autonomie laten meenemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u deze ministeriële regeling of een eventuele andere regeling tot het genoemde verbod aan de Kamer voorleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel boa’s dragen in Nederland een hoofddoek, tulband, keppel of andere religieuze uiting?
Tot dusver zijn er in Nederland geen gevallen bekend van boa’s die een religieuze uiting dragen bij hun uniform. Ook de boa-vakbonden hebben geen signalen ontvangen van boa’s die religieuze uitingen bij hun uniform dragen.
Deelt u de mening dat u bezig bent met het oplossen van een niet of nauwelijks bestaand probleem? Zo ja, waarom doet u dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals bij uw Kamer bekend is, hecht ik nadrukkelijk aan de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek. Personen die zijn aangesteld in een functie waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Onder andere boa’s dienen daarom, in contact met het publiek, in ieder geval afstand te nemen van zichtbare uitingen die afbreuk (kunnen) doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de functie. Dit geldt voor alle boa’s waarop dit van toepassing is en niet alleen voor boa’s in dienst van gemeenten. Het feit dat enkele gemeenten de afgelopen periode hebben aangegeven de richtlijn niet meer te zullen handhaven, heeft mij doen besluiten nader te bezien waar en op welke wijze de bepalingen uit de richtlijn vastgelegd zullen worden in wet- en regelgeving. Hoewel voor zover bekend nog geen boa gebruikmaakt van de ruimte die er in enkele gemeenten is om religieuze uitingen te dragen bij hun uniform, kan op dit moment namelijk niet worden uitgesloten dat dit in de toekomst, bij ongewijzigde situatie, voor kan komen. Met het voornemen een wettelijke regeling tot stand te brengen voer ik ook de wens uit die een meerderheid van Uw Kamer heeft uitgesproken.