De sluiting van Klaver 6 |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de sluiting van Klaver 6, waardoor de zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag in gevaar komt? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb de uitzending over «Klaver 6» gezien. Het gaat om zes zwaar- gehandicapte kinderen met een zeer intensieve zorgvraag. Philadelphia, de zorgaanbieder waar «Klaver 6» onderdeel van uitmaakt, is van plan de zorg voor deze kinderen anders te organiseren dan nu. De zorg dient niet in gevaar te komen. Dat hoeft ook niet bij een andere manier van organiseren.
Hoe neemt u de angst van de ouders weg die bang zijn dat de kwaliteit van leven van hun kinderen achteruit gaat in een grootschalige instelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de uitzending is door mevrouw Prins, bestuursvoorzitter van Philadelphia, aangegeven dat het concept van kleinschalige zorg wordt gehandhaafd. De zorg wordt alleen – zo is het streven – op een andere locatie, kleinschalig bij elkaar en dus efficiënter, georganiseerd. De ouders zou ik willen meegeven ook met dit in het achterhoofd naar de voorstellen van Philadelphia te kijken. Ik zie op voorhand geen reden om ervan uit te gaan dat de kwaliteit van leven van de kinderen achteruit zou gaan. Bovendien ziet de inspectie er op toe dat er verantwoorde zorg wordt geleverd. Ik vraag de IGZ om extra alert te zijn gezien de emoties op dit moment.
De keuze om «Klaver 6» te sluiten en de zorg op een andere manier te organiseren is een besluit van de aanbieder. De Raad van Bestuur van Philadelphia is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor. Ik benadruk dat deze keuze niet het gevolg is van een (aangekondigde) bezuinigingsmaatregel. In mijn beleid van bekostiging naar zorgzwaarte komen voor deze zorgintensieve kinderen gelden eerlijker beschikbaar dan voorheen, op basis van een «gemiddelde bedprijs».
Garandeert u dat deze kinderen goede zorg blijven behouden, zodat de kwaliteit van leven niet achteruit gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de sluiting van Klaver 6 tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat juist de kleinschaligheid bijdraagt aan de menselijke maat van de zorg die deze kinderen krijgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Kleinschaligheid kan inderdaad bijdragen aan zorg met menselijke maat. Dat kan op verschillende manieren gestalte krijgen. Het is mogelijk het concept kleinschalige zorg in een andere setting te handhaven door bijvoorbeeld meerdere kleinschalige woongroepen te clusteren. In elke woongroep kan dan de zorg zo georganiseerd zijn dat de menselijke maat bewaard blijft. Uit de woorden van mevrouw Prins maak ik op dat dit laatste de bedoeling is bij het anders organiseren van de zorg.
Erkent u dat juist het vaste team van medewerkers rust brengt bij de kinderen op Klaver 6? Wat gaat u doen om zorgaanbieder Philadelphia te stoppen met het uit elkaar halen van het vaste team? Kunt u uw antwoord toelichten?
Stabiliteit binnen een team van medewerkers is uiteraard van groot belang, zeker als het om een groep kwetsbare kinderen gaat. Het is bij uitstek een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om dit te realiseren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van G. Prins dat de intensieve zorg die Klaver 6 biedt te duur is? Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat Philadelphia op intensieve zorg wil bezuinigen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Mevrouw Prins heeft niet gezegd dat de zorg op zichzelf beschouwd te duur is. Het is ook niet zo dat Philadelphia op intensieve zorg gaat bezuinigen. Mevrouw Prins heeft aangegeven dat het aantal cliënten op de locatie te klein is voor een rendabele exploitatie. Daarom wil Philadelphia de zorg efficiënter organiseren, met behoud van het concept kleinschalige zorg. Dit zoals de zorg voor vergelijkbare cliënten in een kleinschalige setting in de instelling is georganiseerd.
De zorg is nu op (grote) afstand van andere locaties georganiseerd. Dat heeft belangrijke nadelen; zo kan bijvoorbeeld de nachtwacht niet gedeeld worden met aangrenzende groepen. De cliënten beschikken over een indicatie voor een passend ZZP, zodat aan hun zorgvraag tegemoet kan worden gekomen.
Hoe is te verklaren dat deze zorg te duur is, mede in het licht van het op kostprijs brengen van de ZZP’s (Zorgzwaartepakketten)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de kostenberekening van Philadelphia, en wat zijn de inkomsten? Bent u van mening dat de berekening reëel is?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het een voormalig zorgmanager van het jaar passen om kinderen en hun ouders die passende en menselijke zorg geregeld hebben, zo in onzekerheid te storten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat is het eigen vermogen van Philadelphia?
Het eigen vermogen bedraagt volgens de laatste jaarrekening € 38 759 281.
Erkent u dat Philadelphia in de afgelopen jaren het eigen vermogen heeft opgekrikt via de gelden die ze krijgen voor zorgverlening? Hoe oordeelt u over het niet besteden van zorggelden aan direct zorg, maar aan de vermogenspositie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is voor iedere organisatie belangrijk een gezonde vermogenspositie op te bouwen. Dat geldt dus ook voor zorgorganisaties.
Het eigen vermogen van Philadelphia als percentage van de opbrengst (de solvabiliteit) is 11,5% en daarmee lager dan de 15–20% die het Waarborgfonds voor de zorg adviseert.
Wat is het zogenaamde «vulpercentage» van de indicaties bij Philadelphia? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Het vulpercentage is de term voor het percentage van een geïndiceerde klasse dat daadwerkelijk geleverd c.q. gebruikt wordt. Bij ZZP’s is er geen sprake van een vulpercentage daar er niet wordt geïndiceerd op uren, maar op bredere «pakketten». Het is aan de zorgkantoren om binnen de contracteerruimte afspraken te maken met zorgaanbieders die recht doen aan de indicaties van zorgvragers.
Hoeveel kleinschalige locaties binnen Philadelphia worden op dit moment bedreigd door het uiteen halen van het vaste team, dan wel het onderbrengen van bewoners in grootschaligere settings?
Op dit moment speelt dit alleen bij «Klaver 6», zo heeft Philadelphia mij laten weten.
Is u bekend hoeveel andere kleinschalige zorginstellingen, die intensieve zorg voor kinderen bieden, in gevaar zijn? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Ik heb tot dusver geen signalen ontvangen dat er andere kleinschalige zorginstellingen voor kinderen worden opgeheven.
Het is een eigen verantwoordelijkheid en keuze van zorgaanbieders om de zorg voor hun cliënten (binnen de kaders van de vigerende wet- en regelgeving) vorm te geven. Ex ante onderzoek lijkt me daarom niet opportuun.
Het bericht dat alsnog sluiting dreigt van de spoedeisende verloskunde in ziekenhuis De Sionsberg |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op berichten dat in overleg tussen de Raad van Bestuur van De Sionsberg, de Friesland Zorgverzekeraar en de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) is besloten om de klinische tweedelijns geboortezorg te beëindigen?1
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 van de Kamervragen van het lid Smilde en De Rouwe (2012Z09631, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2591).
Herinnert u zich nog dat u applaus kreeg toen u tijdens een recent debat stelde dat afstand en bereikbaarheid bij de acute verloskundige zorg «ongelooflijk belangrijk» zijn en dat u niet wilt dat het landelijk gebied voor wat betreft deze zorg verschraalt? Wat mogen de mensen die toen voor u hebben geapplaudisseerd van u verwachten nu de verloskunde in Dokkum dreigt te verdwijnen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
De aanleiding van het onder de loep nemen van de geboortezorg in Nederland was de relatief hoge babysterfte die wij in vergelijking met andere landen hadden. De Tweede Kamer heeft daarop ook sterk aangedrongen. Voor alle verloskundige zorg in Nederland is het derhalve van belang dat deze voldoet aan de normen voor bereikbaarheid én kwaliteit. Aangezien de verloskundige zorg, zoals ik in antwoord op vraag 1 beschrijf, niet op verantwoorde wijze in De Sionsberg kan worden aangeboden, zal naar alternatieve oplossingen moeten worden gezocht. Om die reden heeft de IGZ het ziekenhuis verzocht een zorgbeleidsplan op te stellen. Het is aan De Sionsberg om in overleg en afstemming met de zorgverzekeraar tot een toekomstbestendige oplossing voor de regio te komen. De IGZ zal de uiteindelijke plannen toetsen aan de geldende normen voor kwaliteit en bereikbaarheid. Daarnaast heb ik in het debat aangegeven samen met kleine ziekenhuizen en de IGZ te bezien of er ook extra tussenvormen/voorzieningen van zorg mogelijk zijn. Ook deze tussenvormen zullen moeten voldoen aan kwaliteitseisen van de inspectie.
Wat is uw reactie op de waarschuwing van medisch-specialisten van De Sionsberg voor toenemende sterfgevallen onder moeders en kinderen en het onmogelijk maken van veilig thuis bevallen? Wilt u deze waarschuwingen serieus nemen en de ziekenhuisbestuurders, de zorgverzekeraar en de IGZ terugfluiten? Zo nee, waarom niet?
De medisch specialisten verwijzen in hun reactie naar een onderzoek dat het Erasmus Medisch centrum uitvoerde voor de Stichting Algemene Ziekenhuizen. De volledige conclusie van dit onderzoek luidt echter: Concentratie van ziekenhuizen volgens het «kleinste eerst» scenario (scenario 1) verdubbelt de gemiddelde reistijd van zwangeren, en verhoogt de sterfte met 10%. Als de kleinste ziekenhuizen worden gesloten, onder vermijding van het gelijktijdig sluiten van meerdere ziekenhuizen in rurale gebieden (scenario 2), neemt de sterfte juist licht af. Dit is precies de reden dat de IGZ vorig najaar aan het ziekenhuis heeft aangegeven dat de verloskunde niet direct kon sluiten maar dat er eerst een goed plan voor een verantwoorde overgangssituatie in de regio opgesteld diende te worden.
Daarnaast wil ik aangeven dat het zeer onwenselijk zou zijn om, als de IGZ oordeelt dat zorg niet aan de kwaliteitseisen voldoet, dit oordeel als politiek in de wind te slaan door de IGZ terug te fluiten. De kerntaak van de IGZ is toezicht te houden op kwaliteit en daar moet de politiek niets aan af willen doen.
Wat is de betrokkenheid van de IGZ, die opereert onder uw verantwoordelijkheid, bij deze sluitingsplannen? Waarom werkt de IGZ mee aan de ontmanteling van De Sionsberg, terwijl dit ziekenhuis het laagste sterftecijfer heeft in de regio? Welke belangen dient de IGZ hier, en waarom handelt zij in strijd met uw opvatting over de bereikbaarheid van geboortezorg?
De IGZ handelt in de casus van de Sionsberg in het belang van verantwoorde zorg voor de patiënt. Het ziekenhuis heeft een zorgbeleidsplan opgesteld met als uitgangspunt dat de zorg die zij leveren op verantwoorde wijze ook in de toekomst kan worden geboden. Het is de taak van de IGZ om de randvoorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg te beoordelen op risico’s voor de patiënt. Een patiënt die zich aandient bij het ziekenhuis moet kunnen rekenen op kwalitatief goede en veilige zorg. Als de IGZ vaststelt dat de randvoorwaarden voor de zorg niet aan de normen en richtlijnen voldoet, moeten er veranderingen worden doorgevoerd. Politieke interventies op beoordeling van kwaliteit zijn zeer onwenselijk, dat is de reden waarom wij een onafhankelijke toezichthouder hebben in Nederland.
Deelt u de mening dat sluiting van de afdeling verloskunde op termijn het einde zal betekenen voor ziekenhuis De Sionsberg? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Ik wijs in dit verband op de portfoliokeuze die De Sionsberg in het zorgbeleidsplan van januari van dit jaar heeft gemaakt en de instemming van de IGZ en de zorgverzekeraar heeft. Het zorgbeleidsplan richt zich op de zorg die door het ziekenhuis op verantwoorde wijze in de toekomst kan worden geleverd. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 ga ik ervan uit dat de keuze die de Sionsberg heeft gemaakt juist betekent dat ook in de toekomst verantwoorde zorg voor de regio overeind blijft. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 van de Kamervragen van het lid Smilde en De Rouwe (2012Z09631, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2591). Overigens geldt dat het ziekenhuis verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zorg die zij levert.
Kunt u voor uw rekening nemen dat de sterftekans voor moeder en kind toeneemt door sluiting van de verloskundige afdeling, conform waarschuwingen van de medisch-specialisten en de uitkomsten van het onderzoek van de Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen (SAZ)? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, op welke wijze grijpt u in?3
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
Vermeend seksueel misbruik bij Commujon in Almelo |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de verwante artikelen «Massaal misbruik in Almelo» en «Alles in de doofpot»?1
Veiligheid en kwaliteit zijn sleutelwoorden bij het bieden van verantwoorde zorg aan kinderen. Mijn beleid is er op gericht mogelijke risico’s voor de veiligheid zo klein mogelijk te houden. Na het verschijnen van de berichtgeving over de onveiligheid bij Commujon heb ik de betreffende krant een brief gestuurd met het verzoek om hun bronnen te wijzen op de Inspectie Jeugdzorg. De bronnen kunnen, desgewenst anoniem, hun verhaal doen bij de inspectie die vervolgens via de gebruikelijke procedures kan besluiten of de gesprekken aanleiding geven tot een vervolgonderzoek.
Welke maatregelen zijn genomen door de Inspectie Jeugdzorg en de instelling, nadat in 2009 bekend werd dat 15 kinderen onder de 11 jaar seksueel overschrijdend gedrag vertoonden gedurende geruime tijd in de instelling Commujon te Almelo?2
Indien zich een calamiteit voordoet, dient een instelling dit altijd te melden bij de Inspectie Jeugdzorg. Direct nadat de incidenten bij Commujon in 2009 aan het licht waren gekomen, heeft de instelling contact opgenomen met de Inspectie Jeugdzorg. Tegelijkertijd met de melding van de calamiteit kondigde de directeur van LSG-Rentray een intern onderzoek aan naar de gebeurtenissen, uit te voeren door extern bureau Van Montfoort. Naar aanleiding van het rapport van Van Montfoort heeft Commujon een plan van aanpak opgesteld ter verbetering van structurele tekortkomingen. De inspectie bracht in december 2009 een toezichtbezoek aan Commujon. Het toezichtbezoek resulteerde erin dat de instelling met onmiddellijke ingang onder verscherpt toezicht werd geplaatst. Reden hiervoor was het feit dat het leefklimaat in vier leefgroepen onvoldoende veilig was.
Tijdens het verscherpte toezicht heeft intensief contact tussen Commujon en de inspectie plaatsgevonden. Bij de hertoets in maart 2011 was het leefklimaat in de vier leefgroepen voldoende veilig en werd het verscherpt toezicht opgeheven.
Wat waren de uitkomsten van de hertoets uit 2011 van de Inspectie Jeugdzorg waardoor het verscherpt toezicht na 2 jaar werd opgeheven, hoewel de Inspectie wel constateerde dat «er nog verbetering nodig was in de manier waarop de instelling omging met seksueel en fysiek grensoverschrijdend gedrag van bewoners»?3
Volgens de hertoets was de situatie bij Commujon in mei 2011 «voldoende verbeterd», wat inhoudt dat volgens de inspectie tenminste aan de minimale voorwaarden voor veiligheid is voldaan. De eerder door de inspectie geconstateerde risico’s waren in voldoende mate verlaagd en hierdoor kon het verscherpt toezicht worden opgeheven. De inspectie zag echter nog wel een aantal belangrijke verbeterpunten, die met voorrang moesten worden gerealiseerd om te kunnen spreken van een voldoende stabiele situatie voor de lange termijn.
Bij de inspectie zijn het laatste jaar geen meldingen, klachten of signalen binnengekomen die maken dat dit beeld zou moeten worden bijgesteld.
Is het waar dat een meisje, dat is misbruikt door een jongen uit dezelfde instelling, nog steeds op dezelfde school zit als de jongen, hoewel de instelling de jongen wel heeft overgeplaatst naar een andere instelling? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit meisje niet meer geconfronteerd hoeft te worden met deze jongen?
Ik ben niet bekend met de feiten uit de door u genoemde melding en treed niet in individuele zaken.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners, kinderen en ouders zich veilig en serieus genomen voelen om melding te maken van een vermoeden van misbruik of seksueel overschrijdend gedrag bij de instelling?
Ouders en kinderen kunnen met hun zorgen en klachten terecht bij de vertrouwenspersoon van de instelling. Daarnaast heeft elke instelling een onafhankelijke klachtencommissie. Voor informatie en mogelijke ondersteuning bij het indienen van een klacht kunnen ouders contact opnemen met het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg of met Zorgbelang.
Eind van het jaar komt de commissie Samson met haar eindrapport. Ik zal te zijner tijd bezien of het rapport van de commissie aanleiding geeft om te komen tot een aanscherping van het klachtenbeleid. Mocht uit tussentijdse berichten van de commissie blijken dat er eerder actie nodig is, dan zal ik die direct in gang zetten.
Bent u bereid de Inspectie Jeugdzorg extra onderzoek te laten doen bij deze betreffende instelling gericht op de problemen betreffende het seksueel overschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Jeugdzorg heeft in het kader van een regulier inspectiebezoek in het eerste kwartaal van 2012 nog een bezoek gebracht aan Commujon. Hieruit kwam een positief beeld naar voren.
LSG-Rentray, de Inspectie Jeugdzorg en ook mijn ministerie beschikken niet over recente signalen over seksueel misbruik die aanleiding geven tot directe actie.
Het dumpen van getraumatiseerde agenten |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat korpsen proberen van getraumatiseerde agenten af te komen?1
Het is voor mij belangrijk dat politiemensen zich gesteund voelen door hun korps. De berichtgeving in de media wekt de indruk, dat niet alle korpsen zich conformeren aan het hanteren van de registratierichtlijn van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Hierin staat, dat de politie een risico op beroepsgebonden PTSS loopt. Op 23 februari 2012 is middels een schrijven, de korpsbeheerders verzocht zich te conformeren aan de registratierichtlijn van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Ik heb de korpsbeheerders (opnieuw) verzocht te handelen naar de geest van de brief van 23 februari 2012.
Waarom handelen korpsen zo? Wat is de achterliggende reden? Wat vindt u hiervan?
Ik kan mij voorstellen, dat er gecompliceerde individuele gevallen zijn, waar de bovengenoemde registratierichtlijn geen duidelijk antwoord op biedt. Om deze reden stel ik nu een uitvoeringsrichtlijn op met nadere aanwijzingen. Deze richtlijn zal ik rond de zomer doen uitvaardigen. Ik heb de korpsen met klem verzocht om tot die tijd geen onomkeerbare stappen te zetten in lopende zaken.
Is het waar dat veel agenten met posttraumatische stressstoornis (PTSS) geen hulp krijgen van het korps? Om welke korpsen gaat het? Om hoeveel gevallen gaat het?
Ik heb inmiddels een onderzoek laten opstarten naar het aantal gevallen van PTSS bij de politie en de hoeveelheid daaraan gerelateerde arbeidsconflicten. Dit onderzoek voer ik uit naar aanleiding van een motie van de Tweede Kamer hierover van de leden Berndsen en Kuiken (Tweede Kamerstuk 29628/nr. 306). Het onderzoek zal ons belangrijke informatie opleveren over PTSS bij de politie. Ik heb de korpsbeheerders verzocht volledige medewerking te verlenen aan dit onderzoek. Ik verwacht u voor het einde van de zomer de resultaten te kunnen aanbieden.
Is het waar dat deze agenten op hun salaris worden gekort? Zo ja, waarom? Acht u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat zij duizenden euro’s aan medische kosten zelf moeten betalen? Zo ja, waarom is dit? Acht u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat agenten worden ontslagen, dat zij zwijggeld krijgen en daarvoor een contract moeten tekenen? Acht u dit wenselijk? Zo nee, bent u bereid per ommegaande een einde te maken aan deze praktijken?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat een aantal korpsen uw oproep om PTSS als beroepsziekte te erkennen naast zich neer hebben gelegd? Waarom voeren zij dit niet uit? Spelen financiële afwegingen een rol? Hoe gaat u deze korpsen aanpakken?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u zich in de analyse van de Raad van Korpschefs dat er frictie is tussen de juridische en de medische component? Waarin zit dan de onduidelijkheid en hoe gaat u die wegnemen?
De uitvoeringsrichtlijn genoemd in de beantwoording van vraag 2, moet voor de korpsen het belang van een goede registratie van beroepsgerelateerde klachten verder verduidelijken en de opbouw van kennis beschrijven over het voorkomen van PTSS-klachten en de wijze van begeleiding aan hen die met deze klachten kampen. Hoe zij om moeten gaan met de problematiek, de inzet van een zorgtraject of preventieve maatregelen. Het is de intentie de uitvoeringsrichtlijn vóór de zomer gereed te hebben. Indien er sprake is van onduidelijkheid zal de uitvoeringsrichtlijn deze frictie wegnemen.
Wat is uw oordeel over het handelen van het korps Haaglanden na de rellen in Pijnacker in 2006? Is het waar dat daar fouten zijn gemaakt in de herkenning en erkenning van PTSS? Hoe gaat u deze fouten rechtzetten?
Ik vind het te vroeg om nu al te oordelen of het korps Haaglanden wel of geen fouten heeft gemaakt in de herkenning en erkenning van PTSS van politiepersoneel die betrokken zijn geweest bij de rellen in Pijnacker. Deze beoordeling kan ik pas maken na de uitkomst van het onderzoek genoemd in de beantwoording van vraag 3 t/m 7.
Is het waar dat ook andere korpsen agenten met psychische klachten slecht behandelen? Hoe komt dit? Wat gaat u hier aan doen?
Het onderzoek als genoemd in de beantwoording van vraag 3 t/m 7 zal hierover naar verwachting duidelijkheid geven.
Het voornemen om de verloskundige zorg in Zuid-Limburg te concentreren op één locatie |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de ziekenhuizen AZM, Atrium en Orbis de 24-uurs verloskundige zorg willen concentreren op één locatie? Vindt u het aanvaardbaar dat de bereikbaarheid van deze levensreddende voorziening wordt verminderd? Wilt u uw antwoord toelichten?1
De drie Zuid-Limburgse ziekenhuizen geven aan op geen enkele manier in gesprek te zijn over concentratie van de verloskundige zorg op één locatie. Wel wordt gewerkt aan een mogelijke fusie tussen Orbis en Atrium.
Vindt u het aanvaardbaar dat de keuzevrijheid van vrouwen in Zuid-Limburg wordt ingeperkt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is de kwaliteit van de geboden zorg thans zo onder de maat dat een zwaar middel als concentratie noodzakelijk wordt geacht om deze kwaliteit te verbeteren? Zo nee, deelt u de mening dat dit dan een oneigenlijk argument is? Zo ja, waarom is door u kennelijk niet adequaat ingegrepen via de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voornemen van concentratie van verloskundige zorg de ambitie van deze krimpregio om meer jonge gezinnen aan te trekken, frustreert? Zo nee, hoe denkt u dat het onder druk zetten van de beschikbaarheid van verloskundige zorg bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van deze regio voor jonge gezinnen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling dat de voor het aanbieden van 24-uurs verloskundige zorg noodzakelijke investering pas loont bij 3 000 bevallingen? Deelt u de mening dat de beschikbaarheid van vitale zorg niet afhankelijk mag zijn van bedrijfseconomische analyses als ware het een fabriek? Zo nee, waarom niet?
De aanleiding om opnieuw naar de verloskundige zorg in Nederland te kijken is dat de babysterfte in Nederland ten opzichte van andere landen bijzonder hoog was. Naar aanleiding daarvan is een Stuurgroep zwangerschap en geboorte ingesteld die aanbevelingen heeft gedaan over hoe deze zorg kwalitatief te verbeteren voor moeder en kind. Er zijn in dat advies geen uitspraken gedaan over het aantal bevallingen dat nodig is om kwalitatief goede zorg te leveren. Een algemeen geldende bedrijfseconomische ondergrens of minimum volumenorm voor het kunnen aanbieden van 24-uurs verloskundige zorg is mij niet bekend. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen, in overleg met de betrokken verzekeraar om de afweging te maken in hoeverre mogelijke concentratie van zorg leidt tot een verbetering van kwaliteit en/of doelmatigheid, binnen de bereikbaarheidsnorm.
Bestaat er een kwalitatieve ondergrens voor het aantal bevallingen dat noodzakelijk is om de kwaliteit te garanderen die wij in Nederland wenselijk achten? Zo ja, welke en waar is deze op gebaseerd?
Er bestaat geen minimum volumenorm voor de klinische verloskunde. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Zijn er adviesbureaus betrokken bij de plannen voor concentratie? Zo ja, welke?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om u in te spannen om de plannen voor concentratie van tafel te krijgen en te zorgen dat er een sluitende samenwerking komt tussen verloskundigen en gynaecologen om de risico’s te verkleinen en de kwaliteit te verbeteren zonder dat de beschikbaarheid afneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De toename van ouderen met een alcoholprobleem |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Toename verslaafde babyboomers» en het artikel «Ouderen kind aan huis in kliniek»?1
Ik vind het zorgelijk dat het aantal probleemdrinkers onder ouderen toeneemt. Zeker als het gaat om ouderen die alcohol drinken in combinatie met het gebruik van medicijnen, omdat zij extra kans hebben op ongevallen.
Wat is volgens u de verklaring voor de toename van alcoholproblemen onder ouderen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Vooral bij de «jongere» ouderen (tussen 55 en 65 jaar, de babyboomers) is alcoholproblematiek een groeiend probleem. Deskundigen geven als verklaring dat deze generatie is opgegroeid in een tijd dat «sociaal drinken» gewoner werd gevonden, zij voldoende financiële mogelijkheden hebben en een deel van de groep nu ook meer vrije tijd heeft in verband met pensionering.
Hoeveel ouderen in Nederland kampen met alcoholproblemen, en zijn er verschillen bij ouderen met alcoholproblemen die thuis wonen en ouderen met alcoholproblemen die in een zorginstelling verblijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar schatting van het Trimbos instituut gaat het om ca. 150 000 tot 200 000 probleemdrinkers2 van 55 jaar en ouder.
In verpleeg- en verzorgingshuizen drinken ouderen gemiddeld meer alcohol dan zelfstandig wonende ouderen.3
Hoeveel hulp- en voorlichtingsprogramma’s zijn er voor ouderen met alcoholproblemen? Hoeveel behandelplekken zijn er voor ouderen met alcoholproblemen? Is dit voldoende? Wanneer u niet over deze gegevens beschikt bent u dan bereid dit uit te zoeken?
Voor volwassenen is reguliere voorlichting beschikbaar via folders, internet en bijvoorbeeld huisartsen. Zoals de websites alcoholinfo.nl, minderdrinken.nl of de folder «Hoeveel drink ik eigenlijk?». Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Ouderen met alcoholproblemen kunnen terecht bij de reguliere behandelprogramma’s van de verslavingszorg. Daarvoor zijn geen aparte behandelplekken nodig, met uitzondering van behandelafdelingen in de verslavingszorg waar ook verpleegzorg wordt geboden. Wel is binnen de behandeling bijzondere aandacht nodig voor bijvoorbeeld medicijngebruik (zie ook het antwoord op vraag4.
Binnen het programma Resultaten Scoren wordt momenteel een quickscan uitgevoerd naar behandelingen en protocollen op het gebied van ouderen in de verslavingszorg.5 De resultaten van de quickscan worden dit najaar verwacht.
Is volgens u de reguliere voorlichting die momenteel via folders, internet en professionals gegeven wordt, voldoende om alcoholproblemen onder ouderen aan te pakken? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om dit te verbeteren?
Om de alcoholproblematiek onder ouderen terug te dringen is het van belang dat het patroon van veel drinken onder deze ouderen wordt doorbroken. Goede voorlichting en interventies kunnen mensen daartoe stimuleren. Ook professionals in de eerste- en tweedelijnszorg moeten goed met dit thema om kunnen gaan. In 2011 is een platform gecreëerd voor de ontwikkeling en implementatie van vroegsignalering en kortdurende interventies voor ouderen. Dit platform vormt onderdeel van het Partnership Vroegsignalering Alcohol dat door VWS wordt gesubsidieerd. Ik heb het platform gevraagd bij de door hen te organiseren bijeenkomsten ook de verpleeg- en verzorgingssector te betrekken. Daarnaast ben ik met het Landelijk Overleg Cliëntenraden Zeggenschap in Zorg (LOC Zeggenschap)6 in overleg om te bezien hoe we het thema ouderen en alcohol beter op de agenda van verzorgingshuizen kunnen krijgen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de hoofdbehandelaar Ouderen van Centrum Maliebaan dat de behandeling van ouderen speciale aandacht vereist? Bent u bereid de aanpak van alcoholproblemen onder ouderen een even hoge prioriteit te geven als de aanpak van alcoholproblemen onder jongeren? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
De behandeling van ouderen is anders dan die van jongeren. Denk bijvoorbeeld aan de combinatie alcohol en medicijngebruik of alcoholgebruik onder ouderen dat sneller kan leiden tot vallen. Juist daarom zijn speciaal op ouderen gerichte voorlichting en protocollen e.d. op zijn plaats. Denkt u hierbij aan de door VWS gesubsidieerde website alcoholinfo.nl, aan bijsluiters van medicijnen, aan het hiervoor genoemde platform ouderen en alcohol of bijvoorbeeld voorlichting door VeiligheidNL7. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 al aangaf, ben ik met LOC Zeggenschap in overleg om te bezien hoe we het thema ouderen en alcohol beter op de agenda binnen verzorgingshuizen kunnen krijgen. Zoals in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid staat aangegeven is het tegengaan van alcoholgebruik onder jongeren een van de speerpunten van het gezondheidsbeleid van dit kabinet. Dat neemt niet weg dat ook de alcoholproblematiek bij ouderen onze aandacht heeft.
Gaat u aanvullende maatregelen nemen om alcoholproblemen onder ouderen aan te pakken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Het zwarte gat na een melding van kindermishandeling |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de enquête en het bericht «Het zwarte gat na een melding»?1 en het bericht «Alerter op Kindermishandeling»2 die beide wijzen op het feit dat er nog veel te verbeteren valt in de aanpak van kindermishandeling?
Kinderen zijn kwetsbaar en vereisen onze specifieke aandacht. Met de uitvoering van het actieplan Kinderen Veilig (2012–2016) wil ik met mijn collega-bewindslieden van Veiligheid en Justitie kindermishandeling krachtig bestrijden. Samen met ouders, omstanders, professionals, mede-overheden en uitvoeringsorganisaties. Na de zomer zal de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik worden geïnstalleerd om toe te zien op de uitvoering van de acties in het actieplan en deze aan te jagen. Met deze Taskforce zal de aanpak van kindermishandeling verder worden verstevigd.
Deelt u de mening dat het gebrek aan terugkoppeling contraproductief is voor de meldingsbereidheid van professionals die kindermishandeling signaleren? Wat gaat u doen om dit te verbeteren? Hoe gaat u daarnaast ervoor zorgen dat de terugkoppeling aan melders door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) verbetert?
Binnen organisaties moeten professionals heldere afspraken maken over hoe om te gaan met signalen van kindermishandeling, het bespreekbaar maken ervan en het organiseren van hulp danwel het doen van een melding. Het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, dat bij uw Kamer in behandeling is, biedt hiervoor kaders, zoals het stappenplan. Het is aan organisaties om deze stappen concreet in te vullen, zodat het aansluit bij de werkwijze van de organisatie. Het maken van afspraken over het doen of overdragen van meldingen, kunnen hier ook in worden opgenomen.
Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is er voor professionals (en anderen) die een advies of consult inzake (een vermoeden van) kindermishandeling vragen en voor professionals die een melding van (een vermoeden van) kindermishandeling willen doen.
Overigens blijkt uit de TKM-enquête dat slechts 16% van de professionals die de enquête hebben ingevuld daadwerkelijk een melding hebben gedaan bij het AMK.
Terugkoppeling is belangrijk voor de bereidheid van professionals om een melding te doen. In het protocol van handelen dat het AMK gebruikt voor hun werkwijze staat de afspraak dat terugkoppeling altijd plaatsvindt bij een in ontvangst genomen melding. Bij een advies of consult is feedback vaak niet nodig en in die gevallen wordt terugkoppeling ook niet afgesproken. In de praktijk komt de afspraak over terugkoppeling wel eens onder druk te staan. Jeugdzorg Nederland vindt het een zorgelijke situatie dat er niet altijd terugkoppeling plaats vindt. Jeugdzorg Nederland en ik hebben afgesproken dat Jeugdzorg Nederland de terugmelding naar de professional zoals die is opgenomen in het protocol van handelen nog eens expliciet onder de aandacht brengen van de AMK’s.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat ruim 43% van de hulpverleners ontevreden is over de snelheid waarmee onderzoek en hulp tot stand komt na een melding van kindermishandeling? Is het waar dat het formeel maar 27 weken mag duren voordat een casus bij het AMK is onderzocht en vrijwillige hulpverlening is opgestart en dat het maar liefst 40 weken mag duren als er na het AMK-onderzoek ook een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is opgestart? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze doorlooptijden ook worden gehaald?
Ik vind het van het grootste belang dat onderzoek en hulpverlening aan een kind na een melding snel tot stand komt. Ik begrijp dat veel hulpverleners vinden dat de snelheid van onderzoek omhoog moet, dat is een teken van hun betrokkenheid bij het kind. Daarom zijn afspraken gemaakt om de doorlooptijden te verkorten. De termijnen zijn de laatste jaren aanzienlijk verkort. Ik herken echter niet de termijnen die u noemt in uw vraag. Hieronder geef ik aan wat wel de termijnen zijn die worden toegepast waarbij ik een onderscheid maak tussen acute en minder acute situaties waarin een kind zich bevindt.
Als een melding bij het AMK wordt gedaan, geldt een wettelijke termijn van vijf dagen voor de beoordeling of de melding aanleiding geeft tot onderzoek. Vervolgens heeft het AMK een wettelijke termijn van 13 weken om te beoordelen of de melding aanleiding geeft tot stappen. Bij acuut gevaar voor het kind of bij een crisis start het AMK direct de doorgeleiding naar de Raad voor de Kinderbescherming. Bij dergelijke zaken kan binnen enkele dagen een rechterlijke beslissing worden genomen tot een kinderbeschermingsmaatregel. Bij crisis wordt indien nodig direct hulpverlening ingezet.
Als er geen sprake is van acuut gevaar of crisis maar hulp in het vrijwillig kader geen optie (meer) is vanwege onmacht of onwil bij de ouders, dan neemt het BJZ/AMK een spoorbesluit bescherming. Dat wil zeggen dat de melding binnen een week met de Raad voor de Kinderbescherming wordt besproken in het casusoverleg bescherming. De Raad onderzoekt of er gronden zijn voor een kinderbeschermingsmaatregel en heeft de doorlooptijd voor onderzoek teruggebracht van ca 10 maanden naar 2 maanden.
De provincies hebben onderling afspraken gemaakt voor de doorlooptijd tussen aanmelding voor hulpverlening en het indicatiebesluit voor het vrijwillig kader (teruggebracht tot 8 weken). Verder hebben de provincies afspraken over de doorlooptijd naar de start van de hulpverlening ( 9 weken). Mijn ambitie is dat alle kinderen tijdig de noodzakelijke zorg krijgen. Ook de provincies trachten de wachtlijst zo beperkt mogelijk te houden. Bij crisis wordt indien nodig direct hulp ingezet.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat hulpverleners weinig zicht hebben op de hulp die een kind krijgt? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een cijfermatig overzicht geven van de hulpsoorten die zijn opgestart voor de ouders van de ruim twintigduizend kinderen waarbij het AMK in 2010/2011 kindermishandeling vaststelde? Zo nee, waarom niet en bent u anders bereid dit te onderzoeken? In hoeverre komt dit volgens u overeen met de zorg voor mishandelde kinderen en hun ouders zoals de Gezondheidsraad deze in haar rapport van 2011 heeft geadviseerd?
In de beleidsinformatie jeugd wordt niet bijgehouden bij welke hulpsoorten ouders terecht komen nadat er kindermishandeling is geconstateerd. Het is daarom niet mogelijk om een cijfermatig overzicht te geven. Ik wil de administratieve lasten voor professionals niet vergroten. Er zijn daarom geen plannen om hier onderzoek naar te verrichten.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, ondanks de al door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingezette publieksvoorlichting, 60% van de professionals geen idee heeft welke gevolgen de verplichte meldcode Kindermishandeling zal hebben voor hun werk? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit verbetert, gezien het feit dat de wet slechts een sluitstuk moet zijn van de praktijk?
Gezien het feit dat de wet verplichte meldcode nog niet van kracht is, verbaast het mij niet dat nog niet alle professionals een beeld hebben van de gevolgen van de voorgenomen wet verplichte meldcode voor hun dagelijkse werkzaamheden. De communicatie heeft zich tot nu toe vooral gericht op het informeren van professionals over de komst van de wet verplichte meldcode en het aanzetten van organisaties om een meldcode te ontwikkelen. Het is aan organisaties zelf om hun professionals op basis van de door hen ontwikkelde meldcode voor te bereiden op de komst van de wet. Om organisaties hierbij te ondersteunen heb ik dit voorjaar een checklist voor de implementatie beschikbaar gesteld via www.meldcode.nl. Verder zal ik vóór de inwerkingtreding van de wet meldcode wederom een communicatiecampagne starten. Deze campagne moet organisaties stimuleren om een eigen meldcode te implementeren. Belangrijk onderdeel van de implementatie is het voorbereiden van de eigen professionals op de komst van de wet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in het onderwijs vermoedens van kindermishandeling beter worden vastgelegd, aangezien 49% aangeeft nooit of soms een vermoeden schriftelijk vast te leggen?
Zodra de wet verplichte meldcode van kracht is, worden besturen van onderwijsinstellingen verantwoordelijk voor het hebben en gebruiken van een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Zij zullen er zorg voor moeten dragen dat onderwijsprofessionals bekend zijn met de stappen die genomen kunnen worden bij signalen van geweld buiten de schoolorganisatie. Het vastleggen van die signalen is een eerste stap in de meldcode.
De stappen van de meldcode worden grotendeels geïntegreerd in de onderwijsondersteuningsstructuur in en om de school. Door het Nederlands Jeugdinstituut zijn handreikingen voor leerkrachten en intern begeleiders ontwikkeld die ondersteuning bieden bij het optimaliseren van deze structuur. Ook zijn ter voorbereiding van de implementatie van de meldcode trainingsmodulen ontwikkeld en trainers opgeleid. Via de websites www.meldcode.nl en www.zat.nl wordt informatie voor het onderwijsveld beschikbaar gesteld.
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) al is begonnen met het uitvoeren van toezicht op de implementatie van de wet Meldcode Kindermishandeling? Wanneer start de Onderwijsinspectie met de uitvoering van toezicht op de implementatie van de wet Meldcode Kindermishandeling? Op welke manier wordt het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Onderwijsinspectie op de invoering van de wet Meldcode Kindermishandeling vormgegeven?
Voor instellingen en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg valt het werken met meldcodes al onder het leveren van verantwoorde zorg conform de kwaliteitswet en de wet BIG.
De IGZ zal dit onderzoek voor het grootste deel in 2012 uitvoeren en rapporteert daarover naar mij door middel van sectorspecifieke brieven. Op het einde van het project zal de IGZ mij een totaalrapport aanleveren over de implementatie van de meldcode in de gezondheidszorg.
De Inspectie van het Onderwijs is nog niet gestart met het toezicht op de implementatie van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in scholen en instellingen, omdat de wet nog niet van kracht is. De Inspectie van het Onderwijs is bezig haar handhavingstrategie te formuleren en vast te leggen. Uiteraard informeert de Inspectie van het Onderwijs tijdig de betrokken doelgroepen over de wijze waarop zij de naleving van de meldcode zal gaan handhaven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat professionals voldoende geschoold worden in vaardigheden waarvan zij zelf aangeven er behoefte aan te hebben: praten met kinderen (63%), praten met ouders (65%) en het inschatten van veiligheidsrisico’s voor een kind (64%)? Bent u bereid uw eerdere schatting dat twee uur scholing voldoende moet zijn ten behoeve van de wet Meldcode Kindermishandeling te herzien, gezien het bereik van nascholing tot nu toe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hulpverlenende organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de scholing van hun professionals. Om organisaties te ondersteunen heb ik een trainingsmodule «Werken met een meldcode» en e-learning modulen laten ontwikkelen. Deze en andere modulen zijn via www.meldcode.nl te vinden in de databank bij- en nascholing meldcode. De toezichthouders van de betreffende sectoren zullen er op toezien dat organisaties hun medewerkers daadwerkelijk scholen.
Verwacht mag worden dat alle organisaties in de sectoren van de meldcode hun professionals trainen in het signaleren van en handelen bij kindermishandeling. De schatting van twee uur scholing gaat dan ook uitsluitend over de extra tijd die nodig is om zich het werken met de meldcode eigen te maken. Zodoende is het realistisch om uit te gaan van een investering van twee uur om zich het werken met de meldcode eigen te maken.
Voor aankomende professionals is het belangrijk dat de opleidingen zelf voldoende aandacht besteden aan het signaleren van en handelen bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Zie hiervoor het antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat met het steunen van twee pilots (de multidisciplinaire centra in Haarlem en Leeuwarden) en onderzoek van ZonMw, het advies van de Gezondheidsraad onvoldoende wordt opgevolgd, gezien de huidige landelijke stand van zaken wat betreft de multidisciplinaire aanpak3? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wens van veel professionals ten aanzien van verbeterde hulp voor kinderen en het advies van de Gezondheidsraad landelijk geïmplementeerd worden: een multidisciplinaire aanpak en behandeling voor elk mishandeld kind?
Zoals ook uit het door u genoemde artikel blijkt zijn er meerdere initiatieven waar multidisciplinair wordt samengewerkt en waar goede ketenafspraken worden gemaakt. In het actieplan Kinderen Veilig en in mijn beantwoording van eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2139) heb ik aangegeven een aantal regionale initiatieven tot een multidisciplinaire aanpak van kindermishandeling in Nederland eerst te gaan toetsen. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad worden in ieder geval de initiatieven van het Kinder- en Jeugd Traumacentrum in Haarlem en het multidisciplinair centrum kindermishandeling Leeuwarden hierin betrokken. De Gezondheidsraad beveelt deze initiatieven aan om als proeftuin te dienen voor een integrale, multidisciplinaire benadering. Deze evaluatie wordt begeleid door ZonMW. Naar verwachting is rond de zomer bekend welke initiatieven gevolgd en ondersteund gaan worden. Na de evaluatie bekijkt het Kabinet met gemeenten of deze nieuwe aanpak brede inzet verdient in Nederland en op welke wijze dat vorm moet krijgen in het nieuwe stelsel van zorg voor jeugd.
Bent u bereid het advies van de Gezondheidsraad om te laten zetten naar een richtlijn? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad beveelt aan dat, waar zij nog ontbreken, evidence-based richtlijnen worden ontwikkeld, rekening houdend met de consequenties van (een verleden van) kindermishandeling voor diagnostiek en behandeling. Ik leg dit voor aan de commissie Richtlijnadviescommissie Jeugdzorg met het oog op een te ontwikkelen richtlijn.
Waarom wilt u nog onderzoeken of een multidisciplinaire aanpak «brede inzet verdient» , zoals u in antwoord op eerdere vragen aangeeft, als de Gezondheidsraad al stelt dat een multidisciplinaire aanpak sowieso noodzakelijk is?4
Zie het antwoord op vraag 10.
Waarom geeft u in diezelfde antwoorden op eerdere vragen aan dat u de aandacht voor kindermishandeling in beroepsopleidingen opnieuw wil inventariseren en dan waar nodig mondeling wil stimuleren, als dit mondeling stimuleren ook al door voormalig minister Rouvoet is gedaan en tot op heden een weinig effectieve en daadkrachtige maatregel is gebleken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er weinig tijd verloren gaat en er afspraken worden gemaakt met de beroepsopleidingen hoe zij het signaleren en bespreek maar maken van kindermishandeling ook onderdeel maken van de opleiding?
Zoals ik heb aangegeven in de Nota naar aanleiding van het verslag betreffende het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ( TK 2011–2012, 33 062, nr. 7) richt ik mij in eerste instantie op de opleidingen tot basisarts, huisarts, jeugdarts en kinderarts. Het Nederland Jeugdinstituut heeft geïnventariseerd in hoeverre kindermishandeling en huiselijk geweld in de curricula van de betreffende opleidingen zit. Uit deze inventarisatie komt naar voren dat in de opleidingen de aandacht voor kindermishandeling en huiselijk geweld tussen 2007 en 2011 is toegenomen.
In de expertmeeting die ik samen met de KNMG in april heb georganiseerd bleek de inventarisatie een goede basis om te bespreken op welke wijze de aandacht in de verschillende opleidingen verder versterkt kan worden. De expertmeeting bevestigde het beeld dat er veel onderwerpen zijn waar in de opleidingen in samenhang aandacht aan besteed moet worden. Momenteel werkt een aantal deelnemers aan de expertmeeting dit uit. In het najaar organiseren de KNMG en ik een tweede expertmeeting om deze uitwerking te bespreken. Uiteraard zal ik de Kamer te zijner tijd over de uitkomsten informeren.
Vervolgens zal ook bij andere opleidingen een inventarisatie plaatsvinden, zoals die tot maatschappelijk werker en docent basisonderwijs. Mocht het nodig zijn, zal ik ook deze opleidingen stimuleren om meer aandacht te besteden aan kindermishandeling en huiselijk geweld.
Het bericht dat er weer meer comazuipers zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Weer meer comazuipers in 2011»?1
Er is helaas al een paar jaar een stijgende lijn in het aantal jongeren dat met alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belandt. Ook in 2011 is er weer een stijging. Tegelijkertijd laat onderzoek zien dat kinderen minder vroeg beginnen met drinken en onder de 16 gemiddeld minder drinken dan voorheen. Mijn beleid is gericht op het voortzetten van deze positieve trend en tegelijkertijd de stijging van het aantal jongeren dat met een alcoholvergiftiging op de poliklinieken belandt om te zetten in een daling. Mijn beleid bestaat uit het veel strikter handhaven van de wet- en regelgeving en het aanscherpen van de Drank- en Horecawet. Deze is op 22 mei jl. door de Eerste Kamer aangenomen. Alcoholpoliklinieken behandelen de meest extreme alcoholproblemen bij jongeren. VWS is vanaf het begin betrokken geweest bij de opzet van deze poliklinieken. Ik neem daarnaast maatregelen waarmee het brede probleem van jongeren en alcoholgebruik wordt aangepakt. Zo bevat de Drank- en Horecawet verschillende maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Ook zijn er effectieve voorlichtingsprogramma’s over middelengebruik, van de bovenbouw van de basisschool tot en met het MBO. Ouders worden daarbij betrokken. Op school zijn er ook de Zorg advies teams die tijdig signaleren en waar kinderen en leraren terecht kunnen met gezondheidsvragen. Ook buiten school is er voorlichting voor jongeren en informatie en ondersteuning voor hun ouders, bijvoorbeeld via de alcohol en drugsinfolijn, via www.watdrinkjij.nl en www.hoepakjijdataan.nl voor ouders.
Voor de zorg en de jeugdgezondheidszorg is een protocol ontwikkeld voor signalering, screening en kortdurende interventie van risicovol alcoholgebruik door jongeren.
Ik heb in mijn begroting voor 2012 € 1 mln. extra uitgetrokken voor jeugd, bestemd voor preventie op scholen en sterkere inzet van social media. Ik werk hierbij samen met de leefstijl instituten, zoals het Trimbos-instituut. Voor de jaren 2013 en 2014 heb ik € 2,5 mln. per jaar voor deze intensivering gereserveerd.
Wat is uw verklaring voor de stijging van jongeren die met een acute alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belanden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Enerzijds neemt het aantal jongeren dat alcohol drinkt af en neemt de leeftijd toe. Tegelijkertijd stijgt het aantal extreme gevallen ook. Op basis van de huidige registraties zijn echter geen harde conclusies te trekken: niet overal wordt goed geregistreerd en ziekenhuizen zien niet alle gevallen van alcoholvergiftiging.
Kunt u aangeven hoe het staat met de landelijke uitrol van het aantal alcoholpoli’s in Nederland? Hoeveel alcoholpoli’s zijn er inmiddels, en hoeveel komen er nog? Wilt u uw antwoord toelichten?
In 2012 zal volgens de planning een polikliniek voor jeugd en alcohol in Zeeland, Limburg, Drenthe, Friesland, Noord-Brabant, Noord-Holland en Zuid-Holland te vinden zijn. De participerende ziekenhuizen liggen in regio's die actief zijn op het gebied van preventie van alcoholmisbruik bij jongeren waardoor een goede samenwerking tot stand kan worden gebracht tussen de verschillende organisaties. De pilot loopt tot en met 2013 en ook volgend jaar zal er nog een aantal poliklinieken bij komen. De geboden zorg is verzekerde zorg. Hoeveel poliklinieken jeugd en alcohol er uiteindelijk zullen zijn, wordt vooral bepaald door de ontwikkeling van het aantal alcoholintoxicaties onder jongeren, de regionale spreiding daarvan en de bereidheid van ziekenhuizen om de nazorg te organiseren.
Wat is uw reactie over de jonge leeftijd waarop jongeren een acute alcoholvergiftiging oplopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat zorgelijk en aanleiding om met alle betrokkenen te zoeken naar maatregelen om dit tegen te gaan. Vandaar dat ik op 11 april j.l. een ronde tafelgesprek heb gevoerd met verschillende betrokken partijen (o.a. gemeenten, politie, GGD, ambulancedienst, verslavingszorg en betrokken bedrijfsleven) om samen te kijken welke stappen snel en welke stappen op de middellange termijn nodig zijn. Deze ronde tafel was bedoeld als een aftrap. Voor de zomer krijgt u van mij voorstellen om extra stappen te zetten in het tegengaan van deze vreselijke trend.
Wat is uw reactie over de verschillen van alcoholvergiftiging in provincies, en bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Volgens de betrokken artsen, komt dit verschil zeer waarschijnlijk door gebrekkige registratie in sommige regio’s. De registratie is een onderdeel van de pilot poliklinieken jeugd en alcohol en moet de komende tijd verbeteren.
Is u bekend wat de verklaring ervoor is dat de gemiddelde duur van de coma door middel van acute alcoholvergiftiging langer duurt dan voorheen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De opgenomen kinderen bleken in 2011 gemiddeld een licht hoger alcoholpromillage te hebben dan in 2010. Er zijn dus niet alleen meer jongeren met een alcoholcoma geweest, die betrokken jongeren hebben gemiddeld ook iets meer gedronken dan het jaar ervoor.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Van der Lely, dat het wachten is op de eerste dode?
Ik kan me zijn zorgen goed voorstellen. Als minister probeer ik het probleem van alcoholmisbruik aan te pakken. Primair ligt de verantwoordelijkheid hiervoor overigens bij de jongere en vooral bij de ouders. Ik wil hen hiervan bewust maken via de eerdergenoemde projecten en informatievoorziening.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om de toename van comazuipers zo ver mogelijk terug te dringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 en 4.
De voorgenomen sluiting van de afdeling acute verloskunde in Roosendaal |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op berichten dat de afdeling (acute) verloskunde van het Sint Franciscus Ziekenhuis in Roosendaal dreigt te worden gesloten? Heeft u reeds overlegd met de Raad van Bestuur? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb mij door verschillende betrokken partijen laten informeren over de mogelijke concentratie van de acute verloskundige zorg van het Sint Franciscus Ziekenhuis in Roosendaal naar het Lievensberg Ziekenhuis in Bergen op Zoom. Naar ik heb begrepen wordt momenteel onderzocht wat de gevolgen zijn van een mogelijke concentratie en aan welke randvoorwaarden moet worden voldaan om concentratie op een verantwoorde wijze te laten plaatsvinden. Zo wordt er onder andere gekeken naar de bereikbaarheid van de acute verloskunde in de regio en worden gesprekken gevoerd met de diverse stakeholders. Pas nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal een besluit over concentratie van de acute verloskunde worden genomen. Het College Perinatale Zorg (CPZ) is reeds betrokken en monitort het proces.
Hoe is de kwaliteit van de geboortezorg in het ziekenhuis in Roosendaal? Indien deze onder de maat is, waarom heeft u dan niet ingegrepen om de kwaliteit te verbeteren en komt nu de optie van sluiting in beeld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heb ik begrepen dat de kwaliteit van zorg op geen van beide locaties onder de maat is bevonden.
Onderschrijft u de stelling in het artikel dat ten aanzien van verloskunde «één seconde soms al te laat kan zijn»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat een toename van de reistijd in de regio als gevolg van sluiting van de locatie Roosendaal niet acceptabel is, zeker gelet op onderzoeken waaruit blijkt dat een langere reistijd de sterftekans vergroot?2
Ten aanzien van de bereikbaarheid van de acute (verloskundige) zorg is de 45 minuten norm leidend. Zoals in mijn brief (Kamerstuk 29 247, nr. 171) d.d. 1 maart 2012, heb geschreven heb ik ervoor gekozen om de drie bevallingsnormen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte, te weten de 15-minutennorm en begeleidings- en bewakingsnormen, niet onverkort in te voeren. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat de 45 minutennorm in sommige regio’s niet meer gehaald zou kunnen worden en dat vind ik zeer onwenselijk. Uit analyses van het RIVM blijkt overigens dat Roosendaal geen cruciaal ziekenhuis is voor de 45 minutennorm. Dat betekent dat concentratie van de verloskunde van Roosendaal naar Bergen op Zoom mogelijk is binnen de geldende bereikbaarheidsnormen. Ik heb begrepen dat wel wordt overlegd met de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) over mogelijkheden tot het optimaliseren van de bereikbaarheid in geval van concentratie.
Wat is, in het licht van de situatie in Roosendaal, uw reactie op het rapport van de Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen (SAZ) waaruit blijkt dat concentratie van verloskundige zorg in minder ziekenhuizen niet leidt tot een betere kwaliteit van de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Concentratie van zorg kan grofweg twee effecten hebben: een mogelijke vermindering van de sterfte omdat de verloskundige zorg kwalitatief beter wordt aangeboden, maar ook een mogelijke vergroting van de sterfte omdat de reistijd groter wordt. De vraag is wat, in geval van concentratie, de balans van deze effecten precies is. In het rapport zijn twee concentratiescenario’s uitgewerkt die verschillende resultaten laten zien. Het ene scenario leidt tot een toename van de sterfte, het andere tot een afname. Het rapport stelt dat: «Deze uitkomsten zijn gevoelig voor de gebleken grote individuele verschillen tussen ziekenhuizen». Dit betekent dat het, in de besluitvorming rond concentratie van verloskundige zorg, voor de betrokken partijen van belang is om een goede afweging te maken tussen de genoemde effecten voor hun specifieke ziekenhuis en regio. Voor mogelijke concentratie van verloskundige zorg van Roosendaal naar Bergen op Zoom is dat niet anders.
Onderschrijft u de aanbevelingen uit het SAZ-rapport, namelijk verkleinen van de reistijd, minder doorverwijzingen tijdens bevallingen en het verbeteren van de bereikbaarheid van centra voor acute verloskunde? Zo nee, met welke wetenschappelijke onderzoeken onderbouwt u dit? Zo ja, deelt u de mening dat het sluiten van de afdeling acute verloskunde in Roosendaal haaks staat op deze aanbevelingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in antwoord op vraag 4 beschrijf is de duur van de reistijd slechts één van de factoren die de kwaliteit van zorg bepalen. Het is dan ook in ieder specifiek geval zaak om te zoeken naar de juiste balans tussen de het verkorten van de reistijd en het verbeteren van de kwaliteit door schaalvergroting.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeentebesturen in deze regio zich ernstige zorgen maken over het mogelijke verdwijnen van de acute verloskunde uit Roosendaal? Wat gaat u doen om deze zorgen weg te nemen?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. Het is aan de ziekenhuizen om alle stakeholders goed te betrekken bij eventuele besluiten die worden genomen om de zorg te concentreren.
Deelt u de mening van de heer Pal, gynaecoloog, dat er te weinig gynaecologen in Nederland zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zorgt u voor een toereikend aantal gynaecologen en verloskundigen, zodat de kwaliteit van de verloskundige zorg niet in gevaar wordt gebracht door problemen in de personele bezetting?
De instroom gynaecologie zit op het maximum van het Capaciteitsadvies (66 opleidingsplaatsen in 2012). Dat komt overeen met de wens van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en dit aantal is tevens het maximum dat de opleiders aankunnen. Zoals ik in mijn brief (Kamerstuk nummer 29 247, nr. 171) d.d. 1 maart 2012, heb geschreven is het desondanks voor ziekenhuizen, met name in dunbevolkte gebieden, lastig om aan voldoende personeel te komen. Mede daarom heb ik ervoor gekozen om de drie bevallingsnormen, te weten de 15-minutennorm en begeleidings- en bewakingsnormen, niet onverkort in te voeren. Als gevolg daarvan kan ik melden dat er geen tekort aan gynaecologen wordt verwacht.
Bent u bereid zich in te zetten voor het behoud van een goede afdeling acute verloskunde in Roosendaal? Zo nee, waarom niet?
Nee, zo is de rolverdeling ook niet die we met elkaar hebben afgesproken. Het is aan de betrokken partijen om hier een weloverwogen besluit over te nemen binnen de randvoorwaarden die landelijk zijn gesteld met betrekking tot bereikbaarheid en kwaliteit.
Herhaalde opnamestops bij de acute verloskunde in Goes |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief van de Kring Verloskundigen Zeeland aan de Raad van Bestuur van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ), waarin zij haar ernstige zorgen uitspreekt over de drie opnamestops die dit jaar al zijn afgekondigd bij de acute verloskunde in Goes? Deelt u de deze zorgen? Zo nee, waarom niet?1
Het is niet ongebruikelijk dat ziekenhuizen een opnamestop inlassen, wanneer zij door omstandigheden twijfels hebben over hun mogelijkheden om kwaliteit van zorg te leveren. Het ADRZ heeft alle opnamestops gemeld bij de IGZ en daarbij aangegeven dat het geen volledige opnamestops betrof, aangezien de complexe en acute patiënten gewoon in het ziekenhuis terecht konden. Het is van belang dat het ADRZ haar problemen ter zake met grote spoed oplost en de IGZ zal hierop speciaal toezicht houden gezien de cruciale functie. De voortvarendheid is in dit geval van extra groot belang, aangezien het hier een ziekenhuis betreft dat gevoelig is voor de 45 minutennorm. Het ADRZ geeft aan op korte termijn met de verloskundige kring om de tafel te gaan om heldere afspraken te maken voor de toekomst. De afspraken, onder andere ten aanzien van achterwacht, moeten ertoe bijdragen dat deze opnamestops zoveel mogelijk tot het verleden behoren.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat om organisatorische redenen steeds opnamestops worden afgekondigd en dat de Raad van Bestuur deze problematiek zo snel mogelijk moet oplossen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de bevinding van de verloskundigen dat de opnamestops spelen sinds de concentratie van de acute verloskundige zorg in 2009? Wat is hiervoor uw verklaring?
Hoewel de genoemde opnamestops spelen in de periode na de concentratie van de acute verloskundige zorg betekent dit nog niet dat hiertussen ook een causaal verband bestaat. Het is aan het ziekenhuis om een verklaring en een oplossing voor de opnamestops te vinden.
Deelt u de mening dat de opnamestops des te ernstiger zijn omdat de toegankelijkheid van acute verloskunde voor grote delen van Zeeland al onder druk is komen te staan door de concentratie van deze zorg? Zo nee, waarom niet?
Voor ieder ziekenhuis is het zaak om de continuïteit van zorg te waarborgen. Dit geldt mijns inziens extra voor ziekenhuizen die gevoelig zijn voor de 45 minutennorm, zoals het ADRZ.
Deelt u de mening dat de kwaliteit en veiligheid van de acute verloskunde in Goes extra prioriteit verdienen, gelet op het ontbreken van uitwijkmogelijkheden in verband met de geografische ligging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequentie verbindt u hieraan?
Ja. Het is van belang dat het ADRZ haar problemen ter zake met grote spoed oplost en de IGZ zal hierop speciaal toezicht houden gezien de cruciale functie.
Deelt u de mening dat de opnamestops aantonen dat de concentratie van acute verloskundige zorg niet heeft geleid tot betere kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Wel wil ik aan geven dat de relatief hoge babysterfte in Nederland aanleiding heeft gegeven tot het extra bezien van de kwaliteit van geboortezorg in Nederland. Deze beweging is aldus vanuit deze kwalitatieve aanleiding voortgekomen.
Bent u bereid het beleid van concentratie van verloskundige zorg te evalueren aan de hand van de ervaringen in Zeeland en te heroverwegen of deze concentratie wel wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid nauwgezet te volgen of de Raad van Bestuur snel adequate actie onderneemt om deze risicovolle situatie voor moeder en kind te verbeteren en zo nodig in te grijpen? Zo nee, strekt uw verantwoordelijkheid voor veilige en toegankelijke verloskundige zorg zich niet uit tot Zeeland?
Als gezegd houdt de IGZ toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg; zeker ook ten aanzien van deze specifieke situatie waar ADRZ de enige aanbieder is.
De afhandeling van aangiften in Amsterdam |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de Amsterdamse cijfers, waaruit blijkt dat met ruim tweederde van alle aangiftes in Amsterdam niets wordt gedaan?1 Wat vindt u van het feit dat in 68% van de gevallen er geen onderzoek volgt op de aangifte?
Ik ken het uitvalpercentage van 68% (2011) van het korps Amsterdam-Amstelland. Bepalend voor de vraag of er grond is tot het instellen van een onderzoek is de Aanwijzing voor opsporing2 van het College van Procureurs Generaal. Er zijn in deze Aanwijzing twee criteria geformuleerd:
Een aanzienlijk deel van de meldingen en aangiften biedt in de praktijk geen aanknopingspunten voor nader onderzoek omdat er geen sporen of getuigen zijn. Het gaat daarbij vaak om zaken waarbij alleen sprake is van materiële schade zoals diefstal van een fiets en zakkenrollerij (2011: 95% uitval bij aangifte in korps Amsterdam-Amstelland). De vermogenscriminaliteit maakt een aanzienlijk deel uit van de aangiften van misdrijven; hierdoor wordt het gemiddelde uitvalpercentage (68% in 2011) sterk beïnvloed. Daarentegen wordt in gevallen van bijvoorbeeld aangifte van mishandeling in de regel een onderzoek ingesteld (2011: 27% uitval in korps Amsterdam-Amstelland). Van de afgeronde onderzoeken wordt ongeveer 70% door het korps afgerond met één of meerdere verdachten.
Ik ben van mening dat het noodzakelijk is om een selectie te maken uit alle meldingen en aangiften die binnen komen, en vertrouw erop dat indien wordt vastgesteld dat verder onderzoek niet aan de orde is, dit besluit gegrond is. Tegelijkertijd maak ik mij echter hard om landelijk de opsporingskans in de korpsen te vergroten. Om dit te realiseren verbeter ik, ook als onderdeel van het programma «Verbetering Prestaties in de Strafrechtketen» het aangifteproces (zie voor de maatregelen daartoe, het antwoord bij vraag 5). Ten eerste komen meer zaken sneller binnen door een grotere aangifte- en meldingsbereidheid en uitgebreidere aangiftemogelijkheden. Ten tweede worden aangiften (en meldingen) door een verbetering van het proces sneller behandeld. Daarnaast levert een kwalitatief betere aangifte meer daderinformatie en dus een meer succesvolle opsporing op.
Deelt u de mening dat dit een schrikbarend cijfer is en dat dit snel moet verbeteren? Hoe gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de oorzaak van dit slechte cijfer? Waarom worden er zo weinig aangiftes daadwerkelijk opgepakt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de burgemeester dat de geringe inzet na een aangifte mede te wijten is aan een tekort aan agenten? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De operationele sterkte afspraak met uw Kamer is nog nooit zo hoog geweest; namelijk 49 500 fte. Ieder korps deelt hierin volgens de afspraken die ik heb gemaakt met de korpsbeheerders in het kader van de invoering van het herijkte budgetverdeelsysteem (hBVS). Het bevoegd gezag bepaalt vervolgens de inzet van de operationele sterkte binnen een korps. Daarnaast wordt in korps Amsterdam-Amstelland op verschillende fronten gewerkt aan vernieuwing van de werkwijze bij de voorkoming en bestrijding van criminaliteit in de regio. In dit licht bezien wordt de beschikbare capaciteit zo goed en efficiënt mogelijk ingezet.
Deelt u de mening dat dit de aangiftebereidheid niet ten goede zal komen? Hoe denkt u dit tij te kunnen keren?
Het is van het grootste belang dat een burger aangifte doet: hoe sneller burgers aangifte doen en de politie hierop acteert, hoe groter de kans dat de dader wordt aangehouden. Als uitvloeisel van het Regeerakkoord zet ik in op verbetering van het aangifteproces. De inspanningen zijn erop gericht om het aantal aangiftes en de kwaliteit ervan te vergroten en onnodige uitstroom te beperken. Dit gebeurt door:
Wat betekent de teruglopende aangiftebereidheid en het blijven liggen van zeer veel zaken voor de misdaadcijfers?
De meest recente cijfers uit de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM) 2011, die op 1 maart 2012 door het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Ministerie van Veiligheid en Justitie is gepubliceerd en op die datum aan uw Kamer is aangeboden (266485), laten zien dat er geen sprake is van een significante daling en daarmee van een teruglopende aangiftebereidheid in Amsterdam. Uit de IVM 2011 blijkt dat het meest recente aangiftebereidheidcijfer Amsterdam Amstelland (in 2011) 30,6% bedraagt. Dat houdt in dat 3 van 10 ondervonden delicten worden gemeld bij de politie. In 2010 lag dit percentage op 34,1% en in 2009 op 30,6%. Het meest recente aangiftebereidheidcijfer landelijk laat een overeenkomstig beeld zien. In 2011: 34,5%, in 2010 34,8% en in 2009 35,1%.
Hoe staat het met het oplossingspercentage van aangiftes in de rest van Nederland? Bent u bereid dit per korps te (laten) onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De cijfers waar u naar vraagt komen jaarlijks beschikbaar. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie (WODC) publiceren sinds 1999 gezamenlijk over de ontwikkelingen op het terrein van criminaliteit en rechtshandhaving in de uitgave «Criminaliteit en Rechtshandhaving». Het meest recente landelijke beeld, dat in november 2011 is uitgekomen (Criminaliteit en Rechtshandhaving 2010), laat zien dat ongeveer een kwart van de misdrijven wordt opgelost. Er zijn zeker wel verschillen tussen de regio’s, maar die zijn niet groot. Tevens verwijs ik u naar het Jaarverslag Nederlandse Politie 2011, waarin ik heb gemeld dat binnen de landelijke prioriteit «aanpak delicten met een hoge impact op het slachtoffer», in 2011 de pakkans voor high impact crimes zich positief heeft ontwikkeld.
Geregistreerde criminaliteit
Opgehelderde misdrijven
Ophelderingspercentage
(abs.)
(%)
2005
1 341 945
339 199
25,3
2006
1 304 325
332 490
25,5
2007
1 292 822
323 154
25,0
2008
1 266 163
309 563
24,4
2009
1 243 286
305 421
24,6
2010
1 184 738
287 487
24,3
Een storing in het C2000 communicatiesysteem |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de oorzaak van de storing in het communicatiesysteem C2000 in de regio Haaglanden?1
De storing waarvan de Telegraaf melding maakte op d.d. 12 april 2012 betrof geen storing in het C2000 netwerk. De storing waarover gesproken wordt betreft een technisch mankement aan de functie statusboxen op een aantal bedienplekken van de meldkamer in de regio Haaglanden. De functie statusboxen geeft een centralist op de meldkamer een overzicht van hulpverleners die op dat moment beschikbaar zijn om in te zetten voor een nieuwe melding.
Waar normaal automatisch statusberichten binnenkomen bij de centralist op de meldkamer moesten die nu tijdelijk handmatig worden ingevoerd. De betreffende onderdelen op de bedienplekken zijn dezelfde dag nog vervangen waardoor de statusberichten weer automatisch werden ingevoerd. Overigens is deze functie een zogeheten special, hetgeen betekent dat de regio’s zelf kunnen kiezen of ze daarvan gebruik willen maken. Zowel de eenheden op straat als de centralisten hebben normaal kunnen communiceren via C2000.
Hoe lang hebben hulpdiensten niet via dit systeem met elkaar kunnen communiceren? Wat zijn hiervan de gevolgen geweest?
Zoals hierboven gemeld hebben alle hulpdiensten de hele tijd via C2000 gecommuniceerd.
Welke gevaren heeft dit opgeleverd voor de samenleving en de hulpverleners?
Het technisch mankement aan de functie statusboxen heeft niet geleid tot gevaren voor de hulpverleners en de samenleving.
Is het waar dat er geen back-upsysteem is dat dit belangrijke communicatiesysteem in geval van storingen overeind kan houden? Waarom niet?
In C2000 zijn diverse back-up voorzieningen aanwezig. In dit geval betrof het, zoals eerder aangegeven, geen storing in het netwerk, maar in een speciale applicatie die verder geen gevolgen heeft voor het gebruik van C2000.
Deelt u de mening dat het communicatiesysteem C2000 dusdanig belangrijk is dat het altijd moet werken en er dus ook een back-up moet zijn in geval van storing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit op te pakken?
Ik deel de mening dat de hulpdiensten in principe altijd bereikbaar moeten zijn vanuit de meldkamer. In C2000 zijn daarom diverse back-up voorzieningen aanwezig.
Komen dergelijke storingen vaker voor?
Storingen aan de zogeheten specials komen voor. De gevolgen van dergelijke storingen blijven beperkt tot de meldkamer.
Wat gaat u doen om uitval van het systeem in de toekomst te voorkomen?
Zoals hierboven vermeld is het systeem niet uitgevallen.
De verstoorde 112 dienstverlening |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraken over de storingen bij KPN en de onderbroken dienstverlening van 112 dientengevolge?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u in eerste instantie aangaf dat er bij KPN geen voorziening voor een back-up was, om in het vervolg te stellen dat er wel een back-up is, maar dat er volgens KPN geen aanleiding was om daar op dat moment al gebruik van te maken?
Er is een back-up netwerk voor verstoringen in het 112-netwerk. Tijdens de eerste storing is er geen gebruik gemaakt van het back-up netwerk, omdat de automatische noodvoorzieningen van het standaard 112-netwerk voldoende leken om de storing op te vangen. De tekortkoming in de signalering zorgde er echter voor dat in enkele regionale 112-centrales de telefoons van de medewerkers enige tijd niet bereikbaar waren. Hiervoor zijn inmiddels maatregelen getroffen. Tijdens de storing van 31 maart is er wel gebruik gemaakt van het back-up netwerk direct nadat de hardwarestoring geconstateerd werd.
Het back-up systeem voor het vaste netwerk bestaat uit organisatorische en technische maatregelen die in combinatie ervoor zorgdragen dat de 112-meldingen te allen tijde worden aangenomen door een 112-centralist en onmiddellijk aan een hulpdienst ter afhandeling worden aangeboden. De technische maatregel bestaat uit het herrouteren van het vaste netwerk voor de 112-oproepen naar de «buddy» regio of in geval van een grootschaliger storing naar de landelijke 112-centrale in Driebergen. De organisatorische maatregel bestaat uit het zonodig uitbreiden van de aannamecapaciteit om de extra meldingenstroom op de juiste wijze te kunnen afdoen.
Is er nu wel of niet een back-up systeem in geval van storingen? Zo nee, deelt u dan de mening dat een dergelijk systeem er zo spoedig mogelijk dient te komen en bent u bereid toe te zien op realisering hiervan? Zo ja, waarom is er geen gebruik gemaakt van dit back-up systeem?
Zie antwoord vraag 2.
Waarop heeft KPN haar afweging gebaseerd om geen aanleiding te zien tot gebruik van de back-up?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een dergelijk systeem altijd en direct na het optreden van een storing ingezet dient te worden, om zo de bereikbaarheid van 112 te kunnen garanderen en onnodige risico’s te vermijden? Zo ja, bent u bereid hier afspraken over te maken met KPN? Zo nee, waarom niet?
De aard van de storingen kan dusdanig verschillend zijn, dat niet altijd en direct het back-up netwerk ingezet hoeft te worden. Het standaard 112-netwerk heeft zelf noodvoorzieningen die storingen kunnen opvangen. Met KPN zijn inmiddels aanvullende afspraken gemaakt over de bereikbaarheid en het risicomanagement van het 112-netwerk.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Cyber security en veiligheid overheidswebsites op 10 april 2012?
Beantwoording vóór het Algemeen Overleg Cyber Security en Veiligheid overheidswebsites is helaas niet mogelijk gebleken.
Het aangiftevolgsysteem bij de politie |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeveel korpsen wordt gewerkt met het aangiftevolgsysteem (AVS), het meldingenvolgsysteem (MVS) en het boetevolgsysteem (BVS)?
Het Aangiftevolgsysteem (AVS) wordt gebruikt door 4 korpsen (Noord-Holland-Noord, Kennemerland, Amsterdam-Amstelland en Noord- en Oost-Gelderland) voor strafbare feiten die de regio zelf bepaalt (dit verschilt dus per regio).
Het Boetevolgsysteem (BVS) wordt gebruikt voor de flitsfoto’s bij snelheidscontroles en is operationeel in 12 korpsen (Noord-Holland-Noord, Kennermerland, Zaanstreek-Waterland, Groningen, Friesland, Drenthe, Gelderland-Midden, Gelderland-Zuid, Twente, Hollands-Midden, Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland-Zuid).
Het meldingenvolgsysteem is nergens operationeel.
Is het waar dat de korpsen die daarmee werken tevreden zijn over de werking en de functionaliteit?
Ja, de korpsen zijn tevreden over het AVS en BVS.
In hoeverre dragen deze programma’s bij aan de invulling van de nieuwe Wet versterking positie slachtoffers?
Het AVS draagt bij aan het desgewenst informeren van slachtoffers over de voortgang van de zaak tegen de verdachte, zoals is bepaald in artikel 51a lid 3 Wetboek van Strafvordering.
Gaan de nieuwe politiedistricten na de invoering van de nationale politie ook werken met deze programma’s? Zo nee, waarom niet?
De politie werkt aan een landelijk aangiftevolgsysteem. Het plan voor de realisatie is binnenkort gereed. Een landelijk boetevolgsysteem is niet voorzien. De bovengenoemde korpsen blijven het huidige AVS gebruiken totdat het landelijke systeem gereed is. Er vindt geen uitbreiding plaats van het huidige systeem.
Is het waar dat er korpsen zijn die zelf nieuwe software aan het ontwikkelen zijn met hetzelfde doel als waarmee bovenstaande programma’s ontwikkeld zijn?
Dit is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat dit ongewenst is, aangezien het wenselijk is dat korpsen zoveel mogelijk met dezelfde programma’s werken en er een alternatief beschikbaar is, waardoor het wiel niet opnieuw uitgevonden hoeft te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid korpsen, die bezig zijn met het ontwikkelen van software, ertoe te bewegen daarmee te stoppen, in afwachting van de vorming van de nationale politie? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat ben ik. Conform zijn mandaatsbesluit heeft de Landelijk CIO Politie de taak en de positie om toe te zien op de naleving van het landelijk vastgestelde ICT-beleid. Uniformiteit en eenduidigheid is het uitgangspunt.
Beroepsziekten |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de ziekte van Lyme erkend is als een beroepsziekte?
Ja, De ziekte van Lyme is erkend als een beroepsziekte in de zin van het Besluit algemene rechtspositie politie.
Is het waar dat volgens artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) werknemers recht hebben op smartengeld, indien sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte?
Ja, artikel 54a Barp voorziet in een smartengelduitkering indien sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte.
Valt de ziekte van Lyme, door de erkenning als beroepsziekte, onder dit artikel?
Ja.
De gevolgen van de eigen bijdrage in de GGZ voor kwetsbare zwangere vrouwen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorg voor kwetsbare zwangere bedreigd»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Zorg voor kwetsbare zwangere bedreigd». Ik vind het van belang dat er adequate hulpverlening rondom de patiënt wordt georganiseerd daar waar dat noodzakelijk is.
De eigen bijdrage voor de tweedelijns GGZ is ingevoerd omdat de uitgaven aan de GGZ de afgelopen jaren fors zijn gestegen. De GGZ groeide zo hard dat dit uiteindelijk ten koste zou gaan van de rest van de zorg. Ieder jaar kwamen er zo’n 10% patiënten bij, terwijl het voorkomen van psychiatrische ziekten onder de bevolking gelijk blijft.
Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en de rekening daarboven collectief wordt vergoed. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden.
Wat zijn exact de gevolgen voor moeder en kind, wanneer zwangere vrouwen geen toegang (meer) hebben tot de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)?
Ik ben het niet met u eens dat zwangere vrouwen geen toegang hebben tot geestelijke gezondheidszorg. De kosten aan zorg stijgen dusdanig dat een ieder die gebruik maakt van zorg daar ook een bijdrage aan moet leveren, dus ook zwangere vrouwen. Voorheen werd er een te groot beroep gedaan op de specialistische GGZ omdat in zowel de eerstelijns psychologische zorg als in de AWBZ al langer sprake is van een eigen bijdrage. Met de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijn beoog ik een remmend effect op de specialistische GGZ te bewerkstelligen. Ik streef ernaar met dit beleid de eerstelijns zorg, dichtbij huis, te stimuleren. Ik ga er dan ook vanuit dat een deel van deze zwangere vrouwen goed terecht kan in de eerstelijns GGZ.
Hoeveel zogeheten POP-poli's (Pychiatrie-, Obstetrie- en Pediatrie-poli’s) zijn er in ons land en hoeveel worden in hun voortbestaan bedreigd of zijn al gesloten door de bezuinigingen in de GGZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel zijn er 22 POP-poli’s in Nederland die zich via het Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap (LKPZ) bekend hebben gemaakt. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat deze poli’s in hun voortbestaan bedreigd worden of reeds gesloten zijn door de bezuinigingen die ik heb moeten nemen in de GGZ.
Hoeveel zwangere of pas bevallen vrouwen hebben afgezien van, of zijn gestopt met behandeling in de GGZ, vanwege de eigen bijdrage in de GGZ en het schrappen van de aanpassingsstoornissen uit het basispakket van de zorgverzekering?
Hier heb ik geen zicht op. De eigen bijdrage in de tweedelijns ggz is pas 3 maanden geleden ingevoerd. Ik heb een monitor gestart naar de effecten van de eigen bijdrage voor kwetsbare groepen in de samenleving in zijn algemeen. De eerste resultaten van deze monitor ontvang ik in september 2012.
Hoe verhoudt het beleid van de overheid om de perinatale sterfte aan te pakken zich tot het verhogen van de drempel om hulp te zoeken of te krijgen voor zwangere vrouwen met psychische problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verschillende groepen van patiënten geven signalen af over de invoering van de eigen bijdrage en de drempel die dit mogelijk met zich meebrengt om in zorg te gaan.
Echter, zoals ik in vraag 1 heb beantwoord, is het in deze tijden zo dat matiging van de overheidsuitgaven noodzakelijk is. Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het percentage van 80% niet-westerse vrouwen dat geen kraamzorg krijgt wordt verminderd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is mij niets bekend over een dergelijk percentage van niet-westerse vrouwen welke mogelijk geen kraamzorg zouden ontvangen.
Deelt u de mening dat de verschillende eigen bijdragen, zoals voor een poliklinische bevalling, kraamzorg en/of de GGZ, het voorkomen van babysterfte belemmeren, gezien het feit dat de kans op babysterfte voor vrouwen uit achterstandswijken of met een lage sociaal- economische achtergrond groter is dan bij andere vrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is mij geen onderzoek bekent waarin een relatie wordt gelegd tussen de eigen bijdrage voor kraamzorg en poliklinische bevallingen en de hogere babysterfte in achterstandswijken of bij vrouwen met een lage sociaal- economische achtergrond.
Deelt u voorts de mening dat het niet langer verantwoord is om eigen bijdragen te vragen van kwetsbare zwangere vrouwen, en bent u bereid deze te schrappen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben een monitor gestart waarvan ik in september de eerste resultaten verwacht. Ik vind het te vroeg om nu al conclusies te trekken.
Kindermishandeling |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Expertisecentra Kindermishandeling, Het mishandelde en/of seksueel misbruikte kind: wie doet onderzoek?»1
Het artikel gaat in op de positie van het kind en de ouders in zaken van kindermishandeling. Een aantal relevante aandachtspunten wordt benoemd, zoals het belang om mishandeling in de huiselijke kring aan te pakken, signalering en melding van mishandeling te stimuleren en voor de behandeling van kindermishandeling multidisciplinair te werken. Deze aspecten komen terug in het Actieplan aanpak kindermishandeling «Kinderen Veilig» dat 28 november 2011 aan uw Kamer is verzonden en op 15 december 2011 met uw Kamer is besproken.
Voor kinderen biedt opgroeien in een veilige thuissituatie verreweg de beste uitgangspositie. Voor het overgrote merendeel van de kinderen gaat dat ook goed. Zij worden liefdevol en met respect groot gebracht.
Helaas geldt dat niet voor alle kinderen. In de hulpverlening aan en bescherming van kinderen is er altijd sprake van een spanningsveld tussen de vrijheid van ouders om kinderen naar eigen inzicht op te voeden en de plicht van de overheid om kinderen te beschermen tegen onder meer kindermishandeling. Daarin moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt.
Indien nodig kan de overheid op basis van de kinderbeschermingswetgeving ingrijpen in het gezag van ouders over het kind. Het belang van het kind dient altijd de eerste overweging te zijn. Met het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen dat op dit moment voorligt in de Eerste Kamer, zal dit nog verder worden gestimuleerd. Uiteindelijk is het de kinderrechter die tot een afweging komt.
Erkent u dat er een ontbrekende stap bestaat in de hulpverlening aan mishandelde of misbruikte kinderen, namelijk een uitgewerkte en gedeelde visie op multidisciplinaire diagnostiek van kind en gezin, zoals ook een aanbeveling was van de Gezondheidsraad? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De multidisciplinaire aanpak is een veelbelovende in de Verenigde Staten ontwikkelde aanpak van kindermishandeling. In het actieplan Kinderen Veilig heb ik aangegeven een aantal regionale initiatieven tot een multidisciplinaire aanpak van kindermishandeling in de Nederlandse praktijk te gaan toetsen. Hierin worden in ieder geval de initiatieven van het Kinder- en Jeugd Traumacentrum in Haarlem en het multidisciplinair centrum kindermishandeling in Leeuwarden betrokken. Op basis hiervan besluiten we of en in welke vorm deze multidisciplinaire aanpak brede inzet verdient in Nederland.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk een landelijk dekkend netwerk van Kinder- en Jeugd Traumacentra moet komen met een multidisciplinaire aanpak, zodat veel meer mishandelde of misbruikte kinderen geholpen kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het uitvoeren van de motie-Kooiman c.s. die de regering verzocht ervoor te zorgen dat degenen die een specialistisch forensisch onderzoek kunnen aanvragen ook weet waar zij moeten zijn en hoe zij dit kunnen aanvragen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Met het onderzoek «Vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling», dat uw Kamer op 17 januari 2012 heeft ontvangen4, is het forensisch-medische werkveld in Nederland voor de aanpak van kindermishandeling in kaart gebracht. Hiermee is inzichtelijk gemaakt waar professionals terecht kunnen voor deze expertise. In juni ontvangt u een reactie van het kabinet op dat rapport.
Daarbij worden ook de uitkomsten betrokken die de werkgroep «Beter benutten van forensisch-medische expertise» oplevert. Deze werkgroep is naar aanleiding van het rapport «Over de fysieke veiligheid van het jonge kind» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid5 ingesteld. De werkgroep stelt een stroomschema op waarmee het inschakelen van forensische expertise een standaard plek moet krijgen in de keten. Dit schema, dat op zeer korte termijn in consultatie gaat in het veld, vormt de basis voor het inrichten van de eigen werkprocessen van betrokken beroepsgroepen en organisaties in de keten.
Wat is de stand van zaken om de deskundigheid en kennis bij (aankomende) professionals die met kinderen werken te verbeteren, wat betreft het signaleren, melden en handelen bij (vermoedens van) kindermishandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren is zowel door organisaties zelf als door de centrumgemeenten via de regionale aanpak kindermishandeling fors geïnvesteerd in het ontwikkelen en uitvoeren van scholing van professionals. Dit wordt geconstateerd in de eindrapportage van het Nederlands Jeugdinstituut6 en in de effectevaluatie van de regionale aanpak door Berenschot7.
De verantwoordelijkheid voor het scholen van de professionals ligt bij de organisaties waar de professionals werkzaam zijn. In het wetsvoorstel verplichte meldcode, dat momenteel in behandeling is bij uw Kamer, zijn professionals verplicht om de kennis over en het gebruik van de meldcode te bevorderen. Vanwege het belang van scholing ondersteun ik organisaties hierbij met het ontwikkelen van de basistraining «Werken met een meldcode» en e-learning modulen voor de verschillende beroepsgroepen. In de e-learning modulen wordt specifiek ingegaan op het signaleren van en communiceren over geweld in de thuissituatie. Movisie en het NJi hebben daarnaast een opleidingsmodule «Geweld leren signaleren en (be)handelen» ontwikkeld. Deze en meer trainingen zijn te vinden in de Databank bij- en nascholing meldcode.
Ook de aankomende professionals moeten bekwaam zijn in het werken met een meldcode. Opleidingen zijn zelf verantwoordelijk voor het scholingsaanbod. Zij worden geacht studenten op te leiden tot professionals die beantwoorden aan de eisen van het veld en de geldende wet- en regelgeving. Opleidingen kunnen hiertoe bovengenoemde instrumenten en trainingen integreren in hun curriculum.
Bekeuren door particuliere beveiligers |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat Amsterdam particuliere beveiligers aan wil stellen als tijdelijke buitengewone opsporingsambtenaren?1
Ja. Het betreft hier personen die via een beveiligingsbedrijf worden ingehuurd en aangesteld worden als onbezoldigd buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) van de gemeente Amsterdam.
Welke taken moeten deze beveiligers uit gaan voeren? Welke bevoegdheden krijgen zij hiervoor?
De bevoegdheden van deze boa’s zijn beperkt tot het handhaven van de APV, het parkeerbeleid en het opmaken van een proces-verbaal van bevindingen voor een aantal artikelen uit het wetboek van Strafrecht2, de punten 1.1 tot en met 1.3 van het domein Openbare ruimte zoals beschreven in de Circulaire boa.3
Voor welke periode worden zij tijdelijk aangesteld?
De periode van aanstelling wordt door de werkgever bepaald, in dit geval de gemeente Amsterdam. De maximale looptijd voor een akte van opsporingsbevoegdheid betreft vijf jaren, waarna de akte met wederom vijf jaren kan worden verlengd.
Worden zij, net als de overige bijzondere opsporingsambtenaren, vooraf gescreend? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Aan welke opleidingseisen moeten deze particuliere beveiligers voldoen?
Deze boa’s in onbezoldigde dienst van de gemeente dienen aan dezelfde bekwaamheidseisen te voldoen als alle andere boa’s zoals deze door mij zijn vastgesteld in de Circulaire boa voor het domein Openbare ruimte.4
Moeten zij net als de overige bijzondere opsporingsambtenaren voor de aanvraag van een akte van opsporingsbevoegdheid een examen afleggen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is het waar dat er vaker particuliere beveiligers worden ingehuurd door gemeenten om kleine klussen van de politie over te nemen, zoals gesteld door een woordvoerder van de VNG? Waar is dit vaker gebeurd? Om wat voor klussen gaat het dan?
Gemeenten mogen sinds 2004 boa’s inhuren bij private partijen. Ook huren gemeenten toezichthouders (zonder opsporingsbevoegdheid) in als extra ogen en oren in de publieke ruimte. Ongeveer 7% van de totale straattoezicht- en handhavingcapaciteit bij gemeenten wordt ingehuurd. Ik verwijs ook naar de verkenning die als bijlage bij mijn brief van 24 maart 2011 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 459, nr. 7). Op deze wijze geven gemeenten invulling aan de eigen verantwoordelijkheid voor de lokale veiligheid.
Waarom voert de politie deze taken niet gewoon zelf uit?
Het verzorgen van veiligheid is een zaak van alle betrokken partijen, niet alleen van de politie. De burgemeester kan diverse middelen inzetten bij het waarmaken van zijn verantwoordelijkheden op dit gebied. Eén van die middelen is de inzet van straattoezicht- en handhavingsdiensten. Deze diensten werken naast en samen met de politie, niet in plaats van de politie. Straattoezicht en handhaving zijn vooral gericht op het aanpakken van overlast en verloedering en, door middel van preventief toezicht, het versterken van sociale controle in de openbare ruimte.
Deelt u de mening dat steeds meer politietaken aan het verschuiven zijn van politie naar gemeenten en vervolgens van gemeenten naar de particuliere sector? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoeker aan de Vrije Universiteit dat er onduidelijkheid is over wie verantwoordelijk is in het geval de beveiliger dingen doet die niet door de beugel kunnen? Wie is volgens u dan verantwoordelijk?
Ik ben het hier niet mee eens. Waar het gaat om de gedragingen en werkzaamheden die de persoon als boa uitvoert, is het toezicht belegd bij de Politie en het Openbaar Ministerie. Zij zien vanuit hun eigen rollen in de opsporing en handhaving toe op de kwaliteit en de goede samenwerking met de politie. Uiteraard is de gemeente als werkgever verantwoordelijk voor het goed functioneren van de (ingehuurde) boa’s en toezichthouders. Het uitlenende bedrijf en de inlenende werkgevers nemen zo nodig arbeidsrechtelijke stappen als de gedragingen van de boa/toezichthouder niet door de beugel kunnen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over politieonderwerpen op 29 maart 2012?
Ja.
De sluiting van politiebureaus in Amsterdam |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat bij de invoering van de nationale politie 15 van de 32 Amsterdamse wijkbureaus worden gesloten?1
Nee.
Om welke wijkbureaus gaat het?
Uitspraken over het mogelijk sluiten van wijkbureaus zijn prematuur. De politie kan pas een strategische visie op de huisvesting van de nationale politie ontwikkelen nadat het inrichtingsplan en het realisatieplan door mij zijn vastgesteld. Momenteel wordt er door de kwartiermaker nationale politie, in afstemming met het gezag, aan deze plannen gewerkt. Ik zal deze plannen niet eerder vaststellen dan nadat de Eerste Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel politie.
In algemene zin merk ik op dat het mogelijk is dat de basisteams binnen de Nationale Politie op meerdere plekken gehuisvest worden. Een afname van wijkteams/basisteams ten opzichte van het huidige aantal in de korpsen betekent niet dat de vestigingslocaties met hetzelfde aantal zullen afnemen.
Voor mij is één van de uitgangspunten bij de vorming van de nationale politie dat de politie goed geworteld moet zijn in de plaatselijke gemeenschap en in staat moet zijn de lokale prioriteiten uit te voeren (conform de motie Van Raak – Hennis-Plasschaert, TK 30 880, nr. 37). Ik hecht er aan daarbij te benadrukken dat het niveau van dienstverlening van de politie aan de burger (waaronder de mate van bereikbaarheid) onderwerp van gesprek vormt met het gezag, en niet alleen wordt bepaald door het aantal bureaus, maar ook samenhangt met bijvoorbeeld de beschikbaarbeid van medewerkers op straat. Tevens wordt gewerkt aan tal van nieuwe (digitale) initiatieven die de politie dichter bij de burger brengen (zie ook het antwoord op vraag 8)1
Wat is de reden waarom deze wijkbureaus moeten sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze sluiting voor de bereikbaarheid van de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees van de voorzitter van de Amsterdamse Politie Vakorganisatie dat de veiligheid van burgers en agenten achteruit gaat door deze sluitingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke veranderingen gaan er door de komst van de nationale politie nog meer plaatsvinden in Amsterdam?
Op dit moment wordt door de kwartiermaker nationale politie in nauwe afstemming met het lokaal bestuur en het openbaar ministerie het inrichtingsplan en het realisatieplan voorbereid. Ook hier geldt dat uitspraken over de gevolgen van de nieuwe organisatie prematuur zijn, helemaal als deze alleen gericht zijn op de toekomstige situatie in Amsterdam. Over de inrichting en de sterkteverdeling praat ik vanzelfsprekend met de bevoegde gezagen, waaronder de burgemeester van Amsterdam. In algemene zin geldt dat het huidige kabinet van mening is dat de politie efficiënter, effectiever en flexibeler kan opereren als zij daadwerkelijk wordt omgesmeed tot één organisatorische eenheid, waarin het beheer is gecentraliseerd. Centralisatie van het beheer betekent een efficiënter en effectiever beheer. Eenheid van beheer moet ook leiden tot «slimmer» beheer, waardoor de administratieve lasten voor de politiemedewerker zullen afnemen en deze meer tijd krijgt voor feitelijk operationele taken. En daarmee: meer veiligheid. Op basis van de vastgestelde sterktedefinitie blijft de operationele sterkte van de Nationale Politie 49 500 fte. Door herschikking van taken tussen het landelijke en het regionale domein vindt re-allocatie van sterkte plaats. Dit is noodzakelijk omdat zaken anders georganiseerd worden. De capaciteit blijft echter beschikbaar en blijft werken aan de veiligheid in de steden en buurten van de regionale eenheden.
Wat betekenen deze veranderingen voor de operationele sterkte van de politie?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat 28% van de werknemers in de ondersteunende taken gesaneerd gaat worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de vrees dat een dergelijke bezuiniging op ondersteunend personeel gevolgen heeft voor de inzetbaarheid van agenten in de operationele sterkte ofwel het blauw op straat?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhouden al deze veranderingen zich tot uw belofte dat de invoering van de nationale politie niet ten koste zou gaan van de politiesterkte op straat?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn meer kwartiermakers bezig met plannen om politiebureaus te sluiten? Zo ja, waar en met welke reden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze voorgenomen sluitingen van politiebureaus tegen te houden, omdat dit afbreuk doet aan zowel het uitgangspunt in de nieuwe politiewet als de wens van de Tweede Kamer dat de politie lokaal verankerd moet zijn en blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2 tot en met 5.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over politieonderwerpen op 29 maart 2012?
Ja.
De bezuinigingen op jongerenwerkers |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in veel gemeentes flink op het jongerenwerk wordt bezuinigd, en in een aantal plaatsen het jongerenwerk zelfs geheel verdwijnt?1
Het is aan het lokaal bestuur om te besluiten wie welke rol vervult en dus ook hoeveel wordt geïnvesteerd in lokaal jongerenwerk.
Erkent u dat jongerenwerk, mits goed uitgevoerd, vaak positieve effecten heeft voor de betreffende jongeren, de ervaren overlast en criminaliteit in de buurt afneemt en de veiligheidsbeleving van buurtbewoners vaak toeneemt?
Het jongerenwerk vervult van oudsher een speciale rol in de relatie jongere, buurt en welzijn.
Het kan een belangrijke rol spelen bij (vroegtijdige) signalering en ondersteuning van jongeren met problemen in de wijken. Problemen thuis en op straat gaan vaak hand in hand. Daarom geldt als uitgangspunt dat de benodigde ondersteuning zo dicht mogelijk bij kinderen en jongeren, in het gezin, op school en in de buurt in samenhang wordt georganiseerd. Ook in de aanpak van problematische jeugd is dit uitgangspunt leidend. Vroegtijdig en stevig ingrijpen voorkomt verder afglijden in hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag. Wij merken daar wel bij op dat inzet van het jongerenwerk een van de interventies is die kunnen worden ingezet, en niet het enige beschikbare middel.
Deelt u de vrees van onderzoeker Witte, gespecialiseerd in jeugd- en veiligheidsbeleid, dat je problemen kunt verwachten als de jongerenwerkers uit de wijken verdwijnen? Zo niet, op basis van welke onderzoeken of ervaringen heeft u een andere mening?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 en 4 is het aanbod van jongerenwerk niet het enige relevante aspect bij de aanpak van hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag onder jongeren «op straat». Daarvoor is bijvoorbeeld ook een goede samenwerkende keten van jeugd- en jongerenwerk, politie en openbaar ministerie nodig. Het bevoegde gezag heeft hierin een cruciale rol. Afhankelijk van de lokale speerpunten en problematiek, zal een burgemeester, samen met politie en OM, een plan van aanpak maken op het terrein van jeugd- en jongeren. In een dergelijk plan van aanpak zullen keuzes tot uiting moeten komen als het gaat om in te zetten middelen en capaciteit. Wij hebben er vertrouwen in dat de lokale autoriteiten hierbij tot goede en verantwoorde keuzes komen.
Erkent u dat jongerenwerkers vaak een nuttige buffer zijn tussen de wijkagent en samenleving, zoals criminoloog Ferwerda stelt? Erkent u dat jongerenwerkers met name van groot belang kunnen zijn om te voorkomen dat jongeren van het «hinderlijke» of «overlastgevende» type afglijden naar de criminaliteit, en er bijvoorbeeld voor te zorgen dat meelopende broertjes en zusjes niet hetzelfde foute pad op gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat deze forse bezuinigingen op jongerenwerk in veel gemeenten een negatief effect zullen hebben op de ernst en omvang van overlast en criminaliteit? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Blijft het kabinet zich op het standpunt stellen dat gemeenten exclusief verantwoordelijk zijn voor het al dan niet inzetten van jongerenwerkers, ook als nu of in de nabije toekomst zou blijken dat door deze bezuinigingen op jongerenwerk overlast en criminaliteit zullen toenemen?
Zoals vermeld in antwoord op vragen 3 en 5 hebben wij er vertrouwen in dat de lokale autoriteiten tot goede en verantwoorde keuzes zullen komen over de inzet van het jongerenwerk en de andere beschikbare middelen voor de aanpak van hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag onder jongeren. Meer nog dan voor de Rijksbegroting is dat immers in het belang van de betreffende gemeenten zelf.
Erkent u dat een toename van overlast en criminaliteit op de langere termijn veel hogere kosten voor de rijksbegroting met zich mee zullen brengen dan het bedrag dat nu door deze bezuinigingen in de gemeentes wordt bespaard? Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat, gelet op de stelselwijziging jeugdzorg, gemeenten moeten inzetten op preventie, zoals het jongerenwerk, zodat jongeren geen zwaardere zorg nodig hebben? Zo ja, bent u bereid met de Vereniging Nederlandse Gemeenten te overleggen en afspraken te maken over de inzet van het jongerenwerk in de gemeenten?
Eerdere ondersteuning en zorg op maat is één van de doelstellingen van de stelselherziening zorg voor jeugd. Gemeenten worden verantwoordelijk voor alle vormen van zorg voor jeugd, zowel preventieve ondersteuning als zwaardere vormen van zorg. Doordat regie en financiering naar één bestuurslaag (gemeente) gaan, kunnen gemeenten zelf prioriteiten stellen en is er een stimulans om meer te investeren in preventie.
In het ondersteuningsprogramma dat het rijk samen met de VNG aan gemeenten bieden in de aanloop naar de stelselherziening jeugd zal veel aandacht besteed worden aan de beoogde zorginhoudelijke vernieuwing die onder andere gericht is op versterken van preventie. Het is echter aan de gemeenten om afspraken te maken over de vraag hoe de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Het behoort niet tot onze verantwoordelijkheden om afspraken te maken met gemeenten over de inzet van jongerenwerk.