Het bericht "De PGB-affaire 3: Uitweg uit de crisis" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Kent u het bericht «De PGB-affaire 3: uitweg uit de cisis»?1
Ja.
Zijn gedane betalingen geautomatiseerd te linken aan declaraties?
Zoals ik u op 27 mei jl. heb gemeld in antwoord op Kamervragen (Kamerstuk 25 657, nr. 174) is er geen geautomatiseerd productiesysteem dat op basis van oorspronkelijke ontvangstdatum en uiteindelijke betaaldatum vaststelt wat de doorlooptijd van een declaratie is. Zoals gemeld in dezelfde antwoorden, willen zowel ik als de SVB op termijn het huidige systeem van steekproeven voor het bepalen van de doorlooptijd van declaraties vervangen door een volledig overzicht, waarbij declaraties die binnenkomen door het gehele productieproces gevolgd kunnen worden. De prioriteit ligt op dit moment echter bij wijzigingen die noodzakelijk zijn ten behoeve van het herstelplan, het verbeteren van de batchverwerking en het verbeteren van MijnPgb. In de tussentijd wordt door de SVB gewerkt aan een meer gedetailleerd productieoverzicht. Dit heeft nog niet de maximale volg- en zoek functie, maar biedt handvatten voor productiesturing.
Zijn declaraties geautomatiseerd te linken aan zorgovereenkomsten en geautomatiseerd te linken aan zorgverleners?
Declaraties die via MijnPgb worden ingediend, worden automatisch verwerkt en gelinkt aan de desbetreffende zorgovereenkomst en zorgverlener. Declaraties die via bijvoorbeeld de post binnenkomen moeten eerst worden gedigitaliseerd voordat zij worden verwerk. De koppeling met de zorgovereenkomst en zorgverlener wordt daarna handmatig aangelegd.
Deelt u de analyse dat een realistische oplossing begint bij een erkenning dat de Treks-applicatie waarmee de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de persoonsgebonden budgetten (PGB’s) afhandelt een total loss is, in die zin dat repareren technisch en financieel wel kan, maar opnieuw bouwen verstandiger zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280), heeft het huidige systeem wel degelijk een basis voor verdere doorontwikkeling, zoals M&I/Partners in haar onderzoek hiernaar onderstreept wanneer zij concludeert dat «volledige nieuwbouw niet aan de orde is». Door de SVB is gebruik gemaakt van een bestaand ICT-systeem, dat de taken in voldoende mate ondersteunt, maar dat wel verder ontwikkeld dient te worden om aan alle eisen van het stelsel te voldoen.
Wordt er momenteel gewerkt aan documentatie van het Trekkingsrecht-computerprogramma?
Zoals ik u ook heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280) is hiermee gestart. Ik onderschrijf bovendien de noodzaak voor een gedegen architectuur voor verdere doorontwikkeling de komende jaren. De SVB werkt aan het specificeren van een hernieuwde architectuur, die zal worden besproken in de stuurgroep trekkingsrechten pgb. Dit heeft mijn expliciete aandacht.
Wordt er momenteel aan een binnengekomen declaratie een uniek nummer gehangen dat gedurende de volledige workflow aan de declaratie verbonden blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er gewerkt aan aanpassingen van het Trekssysteem, die erin voorzien dat niet bij elk wissewasje de gegevensverwerking stil komt te liggen?
Zoals gemeld in mijn brief van 28 april jl. (Kamerstuk 25 657, nr. 162) is uit de uitgevoerde ICT-audit gebleken dat het systeem technisch in staat is om het werkproces te ondersteunen. Tegelijkertijd is in deze brief ook gemeld dat er wordt gewerkt aan versteviging van de ICT-systemen van de SVB. De prioriteit ligt daarbij op dit moment bij wijzigingen die noodzakelijk zijn ten behoeve van het herstelplan, het verbeteren van de batchverwerking en het verbeteren van MijnPgb.
Deelt u het standpunt van de auteur dat informatie uit het Trekssysteem ten behoeve van de eigen medewerkers in beginsel ook zichtbaar moet zijn voor de betrokken pgb-houders en zorgverleners, en dat dit voor nu dient te geschieden via MijnPGB? Zo ja, binnen welke termijn is dit gerealiseerd?
Ik ben van mening dat alle bij de SVB beschikbare informatie die de budgethouder nodig heeft om eigen regie te voeren over zijn zorg zichtbaar zou moeten zijn voor de budgethouder. Met die informatie kan de budgethouder ook de zorgverlener adequaat informeren. Het verbeteren van MijnPgb acht ik van groot belang. In mijn brief van 28 april jl. (Kamerstuk 25 657, nr. 162) heb ik u geïnformeerd over het aanpassen van vijf belangrijke functionaliteiten voor budgethouders in MijnPgb en het actualiseren van de portal MijnPgb. Deze wensen zijn in een gezamenlijke sessie met budgethouders, Per Saldo, SVB en VWS geïnventariseerd. Ook toekomstige verbeteringen van MijnPgb worden in overleg met PerSaldo doorgevoerd. Hierbij wordt gekozen voor een gefaseerde doorvoering van verbeteringen, omdat de herstelwerkzaamheden en het op orde brengen van het reguliere proces de hoogste prioriteit heeft
Welke reden resteert er nu nog om het computerprogramma Treks niet open source te maken; m.a.w. de broncode te openbaren, aangezien het eigendom bij de SVB ligt, de Minister de SVB aanwijzingen kan geven en privacygevoelige informatie gefilterd kan worden?
Zoals ik u ook heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280) ligt het eigendom van de broncodes bij de Sociale Verzekeringsbank en daarmee ook het intellectuele eigendom van de in eigen beheer ontwikkelde software. Door het openbaar maken van de broncode wordt het risico vergroot dat onbevoegden mogelijkheden vinden in het systeem privacygevoelige informatie op te zoeken en te manipuleren. Algehele openbaarmaking is daarmee niet aan de orde. Ik heb de Kamer het voorstel gedaan om een briefing te organiseren door de Sociale Verzekeringsbank waarbij kan worden aangegeven hoe het zit met zaken rondom de broncodes en ICT. Ik herhaal bij deze die toezegging.
Bent u bereid een PGB Data Autoriteit te beleggen bij het Ministerie van VWS met de taken en verantwoordelijkheden, zoals opgesomd in dit artikel? Zo nee, waarom niet?
Het oprichten van een PGB Data Autoriteit zou betekenen dat een extra ketenpartner wordt toegevoegd aan de keten. Daar ben ik geen voorstander van. Over de tijdige gegevensuitwisseling tussen de ketenpartners zijn binnen de keten afspraken gemaakt. In het kader van het verbeterplan wordt gekeken naar mogelijke verbeteringen in het stelsel. In het verbeterplan zal – mede op verzoek van de Kamer – de nadruk liggen op mogelijke vereenvoudiging in het stelsel. Dat heb ik de Kamer toegezegd in het debat van 4 juni jl. Zoals ik u heb toegezegd in mijn brief van 24 februari (Kamerstuk 25 657, nr. 134) zal daarbij ook worden gekeken naar de gegevensstroom.
Indien u niet bereid bent een tijdelijke Data Autoriteit te beleggen bij VWS, op welke wijze en door wie wordt dan gegarandeerd dat ketenpartners tijdig de gegevens op elkaar afstemmen?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze wordt voorkomen dat de SVB te zijner tijd zelf mag oordelen over de kwaliteit van zijn werk, wetende dat door hem gemelde uitvoeringsfouten zullen leiden tot hoge incassokosten en tot claims van benadeelde partijen?
De SVB rapporteert via de planning- en controlcyclus op transparante wijze over productie en rechtmatigheid aan haar opdrachtgevers. Deze informatie is openbaar. Specifiek voert de Audit Dienst SVB jaarlijks controles uit op de rechtmatigheid van alle wetten en regelingen die de SVB uitvoert, waaronder sinds 2015 ook het pgb. Dit is de reguliere praktijk. De Audit Dienst SVB rapporteert daar ook over naar de opdrachtgevers, veelal door middel van een controleverklaring bij verantwoording daarover. De Audit Dienst SVB is een onafhankelijke overheidsaccountant en bij de uitvoering van de werkzaamheden is de Audit Dienst SVB gehouden aan de geldende beroepsregels van accountants, IT-auditors en operational auditors. De Audit Dienst SVB wordt een aantal keren per jaar door verschillende organisaties gereviewed, bijvoorbeeld door de Inspectie SZW, de Audit Dienst Rijk (ADR) en externe accountants. Ook wordt de Audit Dienst SVB door de beroepsgroepen vaktechnisch getoetst of zij zich houdt aan de geldende beroepsregels.
Was u op de hoogte van de wijze van werken op het gebied van ICT zoals deze bij de SVB lijkt te zijn als geschetst in het artikel op geenstijl.nl d.d. 15 juni 2015?
De geschetste werkwijze was mij niet bekend. De Raad van Bestuur van de SVB geeft aan te staan voor een veilige en stimulerende werkomgeving voor haar medewerkers, waarin ruimte is voor kritisch geluid. De SVB beschikt over een meldingsprocedure integriteit, zoals past bij een publieke organisatie. Medewerkers van de SVB kunnen zich rechtstreeks wenden tot hun leidinggevende, tot Human Resources of tot de Commissie Integer Handelen. In de door u genoemde berichtgeving ziet de Raad een aantal signalen waarbij, conform de «SVB gedragscode en regels voor integriteit», beoordeling aan de orde is. De Commissie Integer Handelen heeft de meldingen via de Raad van Bestuur ontvangen en zal beoordelen of vervolgonderzoek noodzakelijk is.
In de brief van de Staatssecretaris van SZW van 2 september 2014 over SVB Tien is aan uw Kamer aangegeven dat binnen de SVB in het lopende cultuurtraject ook aandacht wordt besteed aan besluitvorming en kritisch vermogen. Met dit traject zet de SVB onder andere in op een cultuur waarin ruimte is voor kritische interne geluiden. Voorts houdt de SVB na de zomer haar tweejaarlijkse medewerkerstevredenheidonderzoek.
Dit onderzoek biedt medewerkers de ruimte om (anoniem) hun mening te geven over het reilen en zeilen van de SVB. De Raad van Bestuur van de SVB kan op basis van de resultaten desgewenst bijsturen.
Heeft u nog vertrouwen in de SVB en de cultuur binnen die organisatie, zoals die lijkt op te stijgen uit het artikel op geenstijl.nl d.d. 15 juni 2015? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 13.
Wilt u deze vragen uiterlijk de dag voor een nog voor het aanstaande zomerreces te plannen Algemeen overleg PGB/SVB beantwoorden?
Ja.
De contra-expertise (Eerste deelrapportage, tweede deelrapportage en eindverslag) opgesteld door M&I/Partners met betrekking tot het uitvoeren van het trekkingsrecht door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het correct te concluderen dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) niet beschikt over voldoende documentatie (namelijk alleen fragmentarische projectdocumentatie) om te kunnen oordelen over het huidige systeemlandschap, en dat het oordeel van M&I/Partners dus gebaseerd is op 15 interviews met SVB-medewerkers? Zo ja, wat heeft u dan aan de conclusie van M&I/Partners? Zo nee, betekent dit dat u het niet eens bent met de analyse van M&I/Partners, en u de documentatie wel voor handen heeft?
M&I/Partners heeft in haar eindrapportage aangegeven dat het relatief lang heeft geduurd voordat men inzicht had in het huidige systeemlandschap. M&I/Partners concludeert dat de kennis over het systeemlandschap wel beschikbaar is, maar verspreid is binnen de SVB-organisatie en deels «in de hoofden» van medewerkers zit. M&I/Partners heeft deze kennis door middel van onder andere interviews inzichtelijk gekregen. Interviews en (document)onderzoek, samen met de gedegen expertise van de M&I consultant, geven een voldoende actueel en betrouwbaar beeld van het systeemlandschap. Het beter schriftelijk inzichtelijk hebben en houden van het systeemlandschap, waarmee de afhankelijkheid van individuele medewerkers wordt verminderd, heeft ook de aandacht van de SVB.
Leidt het feit dat er geen documentatie is aangetroffen ook tot de conclusie dat de oorspronkelijke opdrachtformulering aan de SVB en de opdrachtacceptatie ook niet voor handen is? Zo nee, wilt u deze dan naar Kamer sturen?
Op basis van de door de SVB opgestelde Roadmap Invoering heb ik destijds de opdracht verstrekt. Deze is aan u toegezonden op 28 april 2015, met als kenmerk LZ-135983 P ok (20130703 Roadmap Invoering SVB Trekkingsrechtsysteem per 01-01-2014 (versie ketenpartners def)).
Waarom is M&I/Partners niet gevraagd ook onderzoek te doen naar de functionele vraagstukken (doen systemen wat ze zouden moeten doen) en procesgerichte vragen? Zijn deze eisen en wensen aan het systeem vanuit de gedachte dat er een keten van activiteiten plaatsvindt, en de vertaling daarvan naar interactie tussen de verschillende systemen (bij de SVB, gemeenten, bij het zorgkantoor) met de bijbehorende processen en informatievoorziening niet fundamenteel bij de uitvoering van het trekkingsrecht?
De contra-expertise was gericht op het door de SVB ingediende voorstel van 30 oktober 2014 voor toekomstige technische versteviging. Het geschetste functionele aspect was daar buiten gelaten. Het stelsel van trekkingsrechten was ten tijde van de opdracht aan M&I al operationeel, wat aangeeft dat de ICT van de SVB de daarvoor noodzakelijke ondersteuning daadwerkelijk leverde. Deze ICT-ondersteuning is gebaseerd op afspraken over de scope in het bestuurlijk overleg van 9 juli 2014. Daarbij konden niet alle wensen meegenomen worden. Dat er verdere verbeteringen en doorontwikkeling nodig is, is mij dus bekend. Daartoe hoefde geen onderzoek uitgevoerd te worden. Dit komt aan de orde in het verbeterplan.
Overigens zijn in samenspraak met de ketenpartners de processen gespecificeerd en daarbij ook de onderlinge interactie. Ook de digitale uitwisseling tussen budgetverstrekker en de SVB is gespecificeerd en medio december 2014 in productie genomen.
Waarom is M&I/Partners niet gevraagd onderzoek te doen naar de broncode?
In het kader van het M&I/Partners-onderzoek heeft geen codescan plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten gaven daar geen aanleiding toe. De in 2014 nieuw ontwikkelde software (Treks) scoort een voldoende op de onderzochte kwaliteitsaspecten.
Waar ligt het eigendom van de broncodes, en welke verbindingen zijn er met privacygevoelige systemen, aangezien beide argumenten de reden zijn waarom u de broncode weigert te publiceren?
Eigendom van de broncodes ligt bij de Sociale Verzekeringsbank en daarmee ook het intellectuele eigendom van de in eigen beheer ontwikkelde software. Door het openbaar maken van de broncode wordt het risico vergroot dat onbevoegden mogelijkheden vinden in het systeem privacygevoelige informatie op te zoeken en te manipuleren. Algehele openbaarmaking is daarmee niet aan de orde. Ik heb de Kamer het voorstel gedaan om een briefing te organiseren door de Sociale Verzekeringsbank waarbij kan worden aangegeven hoe het zit met zaken rondom de broncodes en ICT. Ik herhaal bij deze die toezegging.
Hoe kunt u tot de conclusie komen dat het huidige systeem toegerust is op de taak, aangezien M&I/Partners over de robuustheid (onderzoeksvraag 1.1) aangeeft dat er geen objectief antwoord te geven is op de onderzoeksvraag, aangezien er geen eisen gesteld zijn aan de robuustheid van het PGB-systeemcomplex?
M&I/Partners geeft in haar eindrapport aan dat de toekomstige technische verstevigingen lastig te beoordelen zijn. Op basis van de ingewonnen informatie, door gebruik te maken van algemeen geldende normen en de expertise van M&I is er wel een beeld verkregen met betrekking tot robuustheid, schaalbaarheid en flexibiliteit van het huidige systeem. M&I concludeert dat «het huidige landschap in technische zin redelijk naar behoren draait».
Voor de performance van het systeem is een risicoanalyse uitgevoerd. Die onderdelen die mogelijk performanceproblemen veroorzaken, zijn aan een performancetest onderworpen. Hierbij is geconstateerd dat het functioneren van het huidige systeem voldoende is en de groei van het aantal budgethouders en bijbehorende gegevens opgevangen kan worden door het systeem.
Hoe kunt u tot de conclusie komen dat het huidige systeem toegerust is op de taak, aangezien M&I/Partners over de schaalbaarheid (onderzoeksvraag 1.2) aangeeft dat er geen objectief antwoord te geven is op de onderzoeksvraag, aangezien de eisen die gesteld zijn en de praktijknormen die gehanteerd worden op onderdelen aanwezig zijn, maar in ieder geval onvolledig en het oordeel gebaseerd is op interviews om er gebrek is aan performance/stresstesten en monitoring-faciliteiten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kunt u tot de conclusie komen dat het huidige systeem toegerust is op de taak aangezien M&I/Partners over de flexibiliteit (onderzoeksvraag 1.3) aangeeft dat er geen objectief antwoord te geven is op de onderzoeksvraag aangezien onvoldoende concreet is aan welke eisen voldaan moet worden en er geen uitgewerkte impactanalyses aangetroffen zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Onderschrijft u het oordeel van M&I/Partners dat de geconstateerde problemen een gevolg zijn van de grote haast waarmee het PGB-landschap in 2014 is ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
M&I constateert dat de problematiek die is opgetreden niet mag worden gekwalificeerd als een technisch ICT-probleem. Om het systeem per 1 januari 2015 operationeel te krijgen is door de SVB de bewuste keuze gemaakt in eerste instantie gebruik te maken van een bestaand ICT-systeem voor de uitvoering van PGB door gemeenten op vrijwillige basis, dat naar behoren functioneerde. Daarop is doorontwikkeld. M&I/Partners concludeert dat dit heeft geleid tot een draaiend systeemlandschap in januari 2015. Dat wil niet zeggen dat verdere verbetering niet noodzakelijk is. Ook hier trekt M&I conclusies over. Ik deel de conclusies van M&I betreffende de onderverdeling tussen stabiliseren op de korte termijn en realistisch doorontwikkelen en verstevigen op de lange termijn.
Wat is volgens u de consequentie van de constatering van M&I/Partners dat er onvoldoende inzicht is in de toekomst van het zorglandschap, zowel qua functionaliteit als qua groei in de gegevensopslag?
Zoals M&I/Partners in haar conclusies aangeeft, komt er rond de zomer een belangrijk ankerpunt beschikbaar voor de doorontwikkeling van het PGB-landschap, te weten het verbeterplan dat ik uw Kamer heb toegezegd. Ik deel de conclusie van M&I/Partners dat het belangrijk is om bij de implementatie hiervan aandacht te hebben voor een scherpe formulering van de functionele en technische vereisten die aan de systemen gesteld worden.
Hoe voert u de maatregelen uit die M&I/Partners adviseert in paragraaf 4.2?
Paragraaf 4.2 uit de eerste deelrapportage is doorvertaald tot de conclusie «realistisch doorontwikkelen» in het eindrapport. Dat betekent praktisch gezien dat ik de SVB vraag zich op de korte termijn te richten op het uitfaseren van het oude systeem (Nestor), optimalisatie van de batchverwerking, het testen en de monitoring. Bovendien zal ik inzetten op prioritering van de noodzakelijk te ontwikkelen functionaliteit ten behoeve van het Herstelplan en het gebruiksgemak van de portals (waaronder Mijn PGB). Hiermee is reeds gestart. Voor de lange termijn versteviging zal ik, conform de conclusies van de onderzoekers, de aansluiting zoeken bij het verbeterplan.
Had al niet veel eerder (namelijk minstens een jaar geleden) sprake moeten zijn van architectuur- en ontwerpdocumentatie? Zo nee, waarom niet?
Indertijd is doorontwikkeld op een bestaand systeem. M&I/partners concludeert dat er meer aandacht nodig is voor documentatie. In het kader van «no regrets» is hier reeds mee gestart. Ik onderschrijf ook de noodzaak voor een gedegen architectuur voor verdere doorontwikkeling de komende jaren. De SVB werkt aan het specificeren van een hernieuwde architectuur, welke zal worden voorgelegd aan de stuurgroep TR-PGB. Dit heeft mijn expliciete aandacht.
Bent u op de hoogte van het feit dat de commissie-Elias heeft vastgesteld dat in veel ICT-veranderingen bij de overheid nagelaten wordt een zakelijke rechtvaardiging (de zogenaamde businesscase) op te stellen deelt u de mening dat in de casus trekkingsrecht dit ook is nagelaten? Zo nee, waarom niet? Indien u van mening bent dat de business requirements uit maart 2014 hieraan kunnen voldoen, deelt u dan de analyse dat dit deels gebaseerd is op het MRS, dat nadien is verlaten en deels niet meer voldoet? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de conclusies van de commissie-Elias. Ik deel uw mening over het nalaten van een zakelijke rechtvaardiging voor de technische versteviging in het geval van de casus trekkingsrecht niet. Ik heb M&I/Partners een contra-expertise uit laten voeren op het plan voor technische versteviging, wat ik beschouw als een business case. Daardoor is er expliciet sprake van een zakelijke rechtvaardiging, welke ook objectief bekeken is door een derde partij.
Waarom heeft M&I/Partners de leverancier van de financiële applicatie DBS niet gesproken? Is dit wijsheid geweest, gezien de conclusie van M&I/Partners om in de huidige constellatie niet over te gaan op een nieuw financieel systeem, namelijk EBS? Deelt u deze conclusie?
Het gesprek met de leveranciers zou achtergrond informatie opleveren over de toekomstplannen van deze leverancier met het DBS. Deze informatie was uiteindelijk niet het meest noodzakelijk voor het onderzoek van M&I/partners. Naar aanleiding van de conclusie van M&I zal de eventuele vervanging van DBS opnieuw worden beoordeeld.
Bent u van mening dat het onprofessioneel is om bij de stakeholders niet eerst te valideren of ze de aanvankelijk begrote 7.4 miljoen euro over hebben voor het realiseren van de geuite eisen en wensen? Heeft u inmiddels zicht op de financiële effecten van alle wijzigingen, aanpassingen aan de ICT-systemen, bypasses en aangetrokken extra personeel? Hoe verhouden deze kosten zich tot de zakelijke rechtvaardiging (business case) van de te realiseren besparingen door het trekkingsrecht, namelijk het bestrijden van fraude?
De doorontwikkeling van het ICT systeem van de SVB gebeurt in samenspraak met de ketenpartners. De ketenpartners zijn via de stuurgroep ook betrokken geweest bij mijn beslissing om een contra-expertise te vragen op het plan voor de technische versteviging, inclusief de daarbij behorende begroting. De uitkomsten van de contra-expertise, inclusief mijn voorstellen voor het vervolg van de technische versteviging, worden eveneens in de stuurgroep besproken. Daarbij zal de vraag naar nut, noodzaak en kosten van de ICT versteviging ook aan de orde komen. Dit geldt overigens ook voor de functionele uitbreidingen die door de ketenpartners gewenst worden.
Waarom heeft het Ministerie van VWS niet de regie genomen door zitting te nemen in de SVB-stuurgroep? Hoe bestaat het dat het Ministerie van VWS niet betrokken is geweest bij het goedkeuren van het contourenplan dat op 23 januari jl. is vastgesteld in de SVB-stuurgroep, te meer daar toen al lang de signalen bij het Ministerie van VWS waren binnen gekomen, gezien de Aandachtspunten bij de begroting VWS en de Kamervragen die naar aanleiding daarvan gesteld zijn op 17 november 2014? Zou het in dit licht niet opzichtig zijn om de schuld van het debacle neer te leggen bij de SVB?
De SVB stuurgroep betreft een intern voorbereidend overleg van de SVB zelf. Het plan voor de technische versteviging heeft de SVB op 30 oktober 2014 aangeboden. Ik heb besloten tot de contra-expertise en zal op basis van het advies van M&I/partners en op basis van het verbeterplan, samen met de ketenpartners in de stuurgroep Trekkingsrecht PGB en met het Ministerie van SZW, beslissen welke technische verstevigingen al dan niet doorgang zullen vinden.
Deelt u de conclusie van M&I/Partners dat het onmogelijk is het onderzoeksobject eenduidig vast te stellen, en dat het onmogelijk is vast te stellen welke verstevigingen überhaupt onderdeel uitmaken van de plannen? Wat betekent dit voor het antwoord op de vraag welke stappen vervolgens gezet moeten worden? Is er bij de SVB visie op waar het heen moet? Zo ja, uit welke documentatie blijkt dat dan, aangezien M&I/Partners deze niet heeft aangetroffen?
De onderzoekers rapporteren dat het veel moeite heeft gekost om een goed beeld te krijgen van het object van onderzoek, ook gezien het feit dat de plannen sterk in beweging waren. Het feit dat het plan dateert van oktober 2014 en de uitvoering van trekkingsrechten ten tijde van het onderzoek van M&I al gestart was en ervaringsgegevens opleverde, ligt hieraan ten grondslag. Voor de langere termijn wordt, ook op verzoek van uw Kamer, gewerkt aan een heroriëntatie, te weten het verbeterplan. Conform de aanbevelingen van M&I-partners vind ik dat de ICT het verbeterplan zou moeten volgen. Na totstandkoming van het verbeterplan zal ik gezamenlijk met de SVB en alle andere ketenpartners kijken welke consequenties het verbeterplan heeft voor de ICT-verstevigingen. Ondertussen zullen, mede gelet op het M&I-advies op het huidige landschap, een aantal technische en functionele aanpassingen worden doorgevoerd ter ondersteuning van het Herstelplan en het gebruikersgemak van de portals (waaronder Mijn PGB). De prioritering wordt vastgesteld in overleg met de ketenpartners.
Deelt u de conclusie van M&I/Partners dat de antwoorden op de onderzoeksvragen in de hoofdstukken 4 en verder gegeven moeten worden in het licht van de grote onzekerheden, en dat daarmee de conclusies op zijn zachts gezegd gemankeerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van M&I/Partners heeft duidelijk gemaakt dat de plannen voor de technische versteviging van het ICT systeem beter onderbouwd moeten worden. Een belangrijk onderdeel van deze onderbouwing is dat de knelpunten, waarvoor de technische versteviging een oplossing moet bieden, binnen de doelarchitectuur concreet gemaakt worden. Dit geldt ook voor de eisen van de ketenpartners voor aanvullende functionaliteit. De geconstateerde onzekerheid, waardoor niet vastgesteld kan worden of maatregelen effectief zijn, wordt hiermee weggenomen.
Heeft u inmiddels conform de contra-expertise het verstevigingsplan verlaten? Zo nee, waarom niet?
Het ICT-verstevigingsplan van de SVB dient herzien te worden. De onderdelen die bijdragen aan de technische versteviging waar M&I positief over adviseert, inclusief de door M&I voorgestelde aanvullingen, zal de SVB ter hand nemen, samen met een aantal noodzakelijke functionele verbeteringen van het huidige systeem voor budgethouders waar de SVB al aan werkt (de «no regret» verbeteringen). In het herziene verstevigingsplan moet de SVB rekening houden met de aanbevelingen uit het verbeterplan.
Aangezien M&I/Partners concludeert dat het beantwoorden van de 2e, 3e en 4e onderzoeksvraag irrelevant is en dat functionele vraagstukken (doen de systemen wat ze zouden moeten doen) en de procesgerichte vragen (werken de ketenpartners optimaal samen) buiten de scope van het gedane onderzoek zijn, is daarmee het antwoord op de 1e onderzoeksvraag of het huidige systeemlandschap een goede basis voor de toekomst is niet veel te mager om verdere stappen op te baseren? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van M&I/Partners concludeert dat het huidige landschap «in technische zin redelijk naar behoren draait». Ook concluderen de onderzoekers dat het huidige landschap nog geen voldoende basis is voor de toekomst. Hierbij geeft men aan dat verdere vernieuwing of versteviging nodig is. Volledige nieuwbouw is niet aan de orde. In deze mening volg ik de onderzoekers.
M&I/partners concludeert dat het beantwoorden van de 2e, 3e en 4e onderzoeksvraag relatief irrelevant is, omdat de onderzoeksbasis – ook op basis van voortschrijdend inzicht – is gewijzigd, maar geeft vervolgens wel antwoord op deze onderzoeksvragen in paragraaf 7.2. Dat doet niet af aan het feit dat functionele en procesgerichte vragen zoals M&I/Partners aangeeft, de komende periode aan bod blijven komen, zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 17 over de functionele en procesgerichte vragen. M&I heeft de technische versteviging beoordeeld op hun effectiviteit om de technische basis van het ICT systeem te verstevigen. Ik ben van mening dat het stapsgewijze technisch verstevigen en uitbreiden van het ICT systeem mogelijk is. Daarbij moet wel steeds een afweging gemaakt worden, van nut, noodzaak en kosten van wijzigingen. De stuurgroep ziet daarop toe.
Blijkt uit het antwoord op de 2e onderzoeksvraag naar de technische verstevigingen niet dat deze geen doel raken en dus integrale herbouw te verkiezen is boven blijven toevoegen aan een niet of onvoldoende gedocumenteerd en niet doordacht ICT-systeem? Zo nee, waarom niet?
Nee, het huidige systeem heeft wel degelijk een basis voor verdere ontwikkeling, zoals M&I/partners onderstreept wanneer zij concludeert dat «volledige nieuwbouw niet aan de orde is». Zoals eerder aangegeven (vraag 9) is door de SVB gebruik gemaakt van een bestaand ICT-systeem, dat de taken in voldoende mate ondersteunt, maar dat wel verder ontwikkeld dient te worden om aan alle eisen van het stelsel te voldoen.
Welke van de inmiddels ingevlogen helpers (ketenregisseurs, een aanvullend lid van de Raad van Bestuur en andere externen) heeft verstand van de ICT-vragen, functionele vragen en procesgerichte vragen en de combinatie daarvan?
Waar kennis ontbreekt of waar behoefte bestaat aan een second opinion, wordt deze – al dan niet – op ad hoc basis aangetrokken, zoals het geval is bij het onderzoek van M&I/Partners en het onderzoek naar het verbeterplan.
Bent u van mening dat het trekkingsrecht, zoals gesitueerd bij de SVB, daadwerkelijk gaat bijdragen aan fraudebestrijding? Zo ja, hoe moet alinea 2.5 met als titel Beperkte Fraudebestrijding met het PGB van het op 11 februari 2015 door het Platform Informatievoorziening Zorg en Ondersteuning (IZO) vastgestelde Deel 3b: Doelarchitectuur PGB TR dan gelezen worden? Moet dit rapport niet tot de conclusie leiden dat de zakelijke rechtvaardiging van het trekkingsrecht (namelijk fraudebestrijding) niet op deze wijze gerealiseerd gaat worden?
Ik ben van mening dat het trekkingsrecht dat momenteel wordt ingevoerd gaat bijdragen aan het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraudebestrijding. In door u aangehaalde alinea van het door IZO vastgestelde doelarchitectuur staat de werkwijze waarop dit gebeurt beschreven. Uit deze alinea trek ik de conclusie dat het geheel van het stelsel de fraudebestrijding aanzienlijk verbetert. De SVB faciliteert de door gemeente of zorgkantoor uit te voeren controles en kan door de gecentraliseerde opslag mogelijke fraude signaleren aan de desbetreffende budgetverstrekker.
Bent u van mening dat de aanpassingen bij de SVB op het gebied van de ICT, de functionele vraagstukken en de procesgerichte vragen, niet zullen leiden tot eenzelfde debacle als nu plaatsvindt bij het Ministerie van Defensie, of elk ander voorbeeld uit het verleden? Zo ja, waarom?
Ik hecht er zeer aan dat de afwegingen over de verdere ontwikkeling van het ICT systeemzorgvuldig en met de ketenpartners gemaakt worden. Deze zorgvuldige afweging was voor mij een van de redenen om dit onderzoek van M&I/Partners aan te vragen. In haar onderzoek constateert M&I/Partners dat «het huidige landschap in technische zin redelijk naar behoren draait». M&I/Partners constateren wel mogelijkheden voor verstevigingen. Het verstevigingsplan zal de komende tijd in overleg met de ketenpartners verder uitgebreid en aangepast worden. Op basis van het verbeterplan blijf ik alert of de gewenste verbeteringen, waarover de ketenpartners het onderling eens zijn, daadwerkelijk mogelijk zijn binnen het ICT systeem. Zo streef ik naar een verantwoorde doorontwikkeling van het huidige ICT-systeem.
Kunt u deze vragen uiterlijk dinsdag 19 mei 2015 beantwoorden?
De voorliggende vragen van het lid Keijzer over de contra-expertise opgesteld door M&I/Partners met betrekking tot het uitvoeren van het trekkingsrecht door de Sociale Verzekeringsbank heb ik op 18 mei 2015 ontvangen. Er is mij gevraagd de antwoorden op deze vragen uiterlijk dinsdag 19 mei aan te leveren. Dat betekent dat ik slechts een dag beschikbaar had om niet alleen deze vragen van een inhoudelijk antwoord te voorzien, maar deze antwoorden ook af te stemmen met de relevante ketenpartners. Gezien het constructieve en gezamenlijke proces dat ik op dit dossier met alle ketenpartners doorloop, hecht ik hier veel waarde aan. Gezien het Algemeen Overleg dat gepland staat voor 20 mei 2015 snap ik echter ook het belang van een zo spoedig mogelijke beantwoording van de vragen van het CDA, zodat deze nog bij het debat betrokken kunnen worden. Ik heb daarom getracht de vragen toch zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Gezien de snelheid die daardoor nodig was, wil ik mij – gezien de zojuist geschetste situatie – echter voorbehouden de antwoorden nog nader aan te vullen mocht daar later in het proces met de ketenpartijen nog aanleiding toe zijn.
Jeugdzorg voor gezinnen die in het buitenland wonen, maar werken en/of schoolgaan in Nederland |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u zich herinneren dat u tijdens de behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer hebt toegezegd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te bespreken hoe om te gaan met het specifieke probleem van de aanspraak op jeugdhulp door gezinnen die in het buitenland wonen?1
Tijdens de behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer is aan de orde geweest of kinderen van ouders die in het buitenland wonen (grensgebieden), in aanmerking komen voor jeugdhulp onder de Jeugdwet. De regeling in de Jeugdwet brengt mee dat deze kinderen geen aanspraak kunnen maken op jeugdhulp onder de Jeugdwet: voor iedereen geldt het woonplaatsbeginsel van de Jeugdwet.
Dit ligt anders als het om verzekerde zorg gaat, zoals voortvloeiend uit Zorgverzekeringswet en Wet langdurige zorg; deze valt onder de werking van Verordening (EG) nr. 883/2004. Dat betekent dat in het buitenland wonende kinderen van ouders die in Nederland werken en een zorgverzekering hebben alsmede verzekerd zijn ingevolge Wlz, in het woonland recht hebben op de zorg zoals die in de wettelijke ziektekostenverzekering van dat land is voorzien, maar daarnaast ook in Nederland gebruik mogen maken van de aanspraken als bedoeld in de Zvw en de Wlz. De Jeugdwet (en de Wmo) vallen niet onder de werkingssfeer van de verordening.
Met de invoering van de Jeugdwet geldt de verordening dus niet voor aanspraken die thans behoren tot de jeugdhulp. Dit is met de VNG overlegd.
Kunt u aangeven wanneer het door u aangekondigde overleg met de VNG heeft plaatsgevonden en welke afspraken hier uit zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen of een gezin, dat net over de grens woont, maar waarvan de kinderen in Nederland naar school gaan en de ouders in Nederland werken en belasting betalen, recht heeft op jeugdhulp in Nederland? Zo nee, waar kan zo'n gezin dan terecht voor jeugdhulp?
Ingezetenen van een ander land zijn op grond van het territorialiteitsbeginsel in beginsel onderworpen aan de wetgeving en de voorzieningen die de overheid van dat land aan zijn ingezetenen biedt, tenzij hierover andere afspraken zijn gemaakt in internationale regelingen. Dat is het geval voor wat betreft verlening van medische zorg in het kader van de Europese socialezekerheidsverordening 883/2004, op grond waarvan verdragsgerechtigden aanspraak hebben op de zorg zoals is voorzien in de wettelijke ziektekostenverzekering van het woonland. Daarnaast mogen zij gebruik maken van de zorg als bedoeld in de Zvw en de Wlz.
Doordat er geen internationale coördinerende regeling is die van toepassing is op jeugdhulp, betekent dit dat een in het buitenland wonend gezin geen aanspraak kan maken op jeugdhulp onder de Jeugdwet: voor deze kinderen geldt het woonplaatsbeginsel van de Jeugdwet.
Indien in het buitenland wonende kinderen jeugdhulp nodig hebben, hebben zij toegang tot op de hulp en zorg die het woonland aan zijn inwoners biedt. Waar zij terecht kunnen, is afhankelijk van de wijze waarop het woonland dit georganiseerd heeft.
Via de Invoeringswet Jeugdwet, die op 4 november 2014 door uw Kamer is aangenomen, is in artikel 10.2a een overgangsregeling toegevoegd aan de Jeugdwet. Hierin wordt geregeld dat deze kinderen indien zij op 1 januari 2015 jeugdzorg ontvingen die thans niet meer verzekerd is, een overgangsrecht hebben voor de duur van de verwijzing dan wel afgegeven indicatie maar maximaal voor een jaar. Het Zorginstituut, dat in dit artikel belast is met de uitvoering, heeft dit gemandateerd aan zorgverzekeraar Achmea die op grond van de Europese socialezekerheidsverordening ook verantwoordelijk is voor de uitvoering van taken met betrekking tot overige verdragsgerechtigden of buitenlandse verzekerden die tijdelijk in Nederland verblijven. Deze overgangsregeling geldt niet voor nieuwe gevallen.
Welke rol kan het Zorg- en Adviesteam van de Nederlandse school spelen in het zorgen voor adequate en integrale jeugdhulp voor leerlingen die voor de gemeente uit beeld zijn omdat zij net over de grens wonen?
Kinderen die in het buitenland wonen, vallen volgens het woonplaatsbeginsel niet onder verantwoordelijkheid van een Nederlandse gemeente. Het Zorg- en Adviesteam moet deze ouders en kinderen verwijzen naar hun woonland voor jeugdhulp.
Indien gezinnen die net over de grens wonen geen recht hebben op jeugd-GGZ via de gemeente, kan dit dan betekenen dat deze gezinnen met de decentralisatie van de jeugdhulp toegang tot Nederlandse jeugd-GGZ zijn kwijtgeraakt terwijl zij voorheen via de Zorgverzekeringswet (Zvw) hiervoor wel verzekerd waren?
Dat is juist: de werking van de Verordening (EG) nr. 883/2004 beperkt zich tot het verzekerde pakket in Nederland. Tot 1 januari 2015 werd in de aanspraak op ggz in de Zvw geen onderscheid gemaakt naar leeftijd. Sinds 1 januari 2015 is de jeugd-GGZ ondergebracht in de Jeugdwet, waarmee de jeugd-GGZ geen onderdeel meer uitmaakt van het verzekerde pakket. Na afloop van het overgangsrecht moeten deze ouders en kinderen zich wenden tot de relevante instanties en zorgaanbieders in hun woonland voor dergelijke zorgvragen.
Waar kunnen ouders die over de grens wonen, maar veronderstellen dat ze mogelijk wel recht hebben op zorg uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en/of jeugdhulp terecht met vragen hierover?
Op www.hoeverandertmijnzorg.nl zijn enkele vragen en antwoorden opgenomen over grenszorg. Deze hebben de strekking van de antwoorden op deze Kamervragen. Het Informatiepunt Langdurige zorg en Jeugd is er ook om dergelijke vragen van ouders te beantwoorden.
Bent u bereid met de VNG in overleg te gaan om te bekijken hoe onduidelijkheden over de specifieke problematiek rond «grenskinderen» weggenomen kunnen worden?
Zoals ik hierboven uiteengezet heb, is er overleg met de VNG geweest, en bestaat er geen onduidelijkheid over de positie van «grenskinderen».
Ik zal met de VNG wel nagaan of er bij de uitvoering van het overgangsrecht specifieke knelpunten zijn.
Het bericht “ Mensen verdwalen in de nieuwe zorgregels” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Mensen verdwalen in de nieuwe zorgregels»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja. Uit verschillende peilingen (zoals van de NOS en het signaalrapport «Veranderingen in zorg» uit maart van NPCF, IederIn en LP GGZ2 komt het signaal dat de verantwoordelijkheidsverdeling op de grenzen tussen Wlz, Zvw en Wmo nog niet altijd voldoende duidelijk doorvertaald is in de praktijk, waardoor er meer dan nodig wordt doorverwezen. Dat is onwenselijk, zeker vanuit het oogpunt van de cliënt.
Wat vindt u van het feit dat mensen van het ene naar het andere loket worden gestuurd, en zij gewoon niet weten waar en bij wie zij moeten zijn met hun zorgvraag? Wat kunt u doen om deze onduidelijkheid op te heffen?
Ik vind deze situatie onwenselijk. Er is daarom doorlopend aandacht voor verbetering van deze situatie. Wekelijks worden de draaiboeken voor aanbieders op www.hervorminglangdurigezorg.nlgeactualiseerd. Via de website voor cliënten www.hoeverandertmijnzorg.nlwordt de verduidelijkende informatie vanuit de cliëntentafel direct breed gecommuniceerd naar alle partijen die er mee aan de slag moeten. Daarnaast is de gratis beschikbare, levensbrede (onafhankelijke) cliëntondersteuning een belangrijke waarborg voor cliënten die hun weg tussen de verschillende partijen niet goed kunnen vinden.
In februari en maart zijn gemeenten, door de praktijkdagen vanuit het Transitiebureau, in detail geïnformeerd over de afbakening tussen de wetten en welke verantwoordelijkheid gemeenten hierin hebben. Er is door de VNG onlangs nog een informatiekaart uitgebracht over «Spoedzorg» en welke partij welke verantwoordelijkheid daarin heeft. In mijn brief aan wethouders zal ik gemeenten ook wijzen op hun brede verantwoordelijkheid in het ondersteunen van cliënten in de toegang tot de juiste zorg en ondersteuning. Net zoals ik volop inzet op voorlichting naar Wlz-uitvoerders, CIZ, brancheorganisaties, waaronder de Landelijke Vereniging van Huisartsen, om de Subsidieregeling Eerstelijnsverblijf 2015 extra onder de aandacht te brengen.
Wat is uw reactie op het bericht dat de cliëntenondersteuning van MEE in veel gemeenten niet goed op gang komt? Hoe kunt u bevorderen dat cliëntenondersteuning in gemeenten beter op gang gaat komen? Bent u bereid gemeenten aan te spreken waar nog onvoldoende sprake is van cliëntenondersteuning? Zo nee, waarom niet? Kunt u gemeenten ondersteunen om dit goed van de grond te krijgen?
Zoals ik in de voortgangsrapportage transitie HLZ van 14 april jl. heb aangegeven, is er mede dankzij de bestuurlijke afspraken tussen VWS, VNG en MEE Nederland sprake van een «zachte landing» van de cliëntondersteuning en is de continuïteit van de dienstverlening voor de cliënten gegarandeerd. Nagenoeg alle gemeenten hebben afspraken gemaakt met MEE-organisaties. Het beeld dat MEE schetst van de cliëntondersteuning herken ik dan ook niet. Zo stelt MEE Nederland in zijn monitor, gebaseerd op signalen van MEE-cliëntondersteuners (zie brief MEE Nederland aan de Tweede Kamer van 17 april jl.), dat mensen «niet op de hoogte zijn van de mogelijkheid om bijgestaan te worden bij toegangs- en toekenningsbeslissingen van de gemeente». Uit recent onderzoek van RADAR – geciteerd in mijn voortgangsrapportage van 14 april jl. – bij 120 gemeenten blijkt evenwel dat nagenoeg alle gemeenten cliënten tijdens het onderzoek erop wijzen dat ze een beroep kunnen doen op onafhankelijke cliëntondersteuning. Ongetwijfeld is in een aantal gemeenten verbetering van de cliëntondersteuning mogelijk en wenselijk. Daarom is in nauw overleg met de cliëntenorganisaties een zelftest cliëntondersteuning opgesteld waarmee gemeenteraden en belangenbehartigers na kunnen gaan of in hun gemeente de cliëntondersteuning voldoet aan de wettelijke vereisten. De uitkomst van de test kunnen ze gebruiken om in dialoog met de gemeente te gaan voor verdere verbetering van de cliëntondersteuning. Het is belangrijk dat signalen van cliëntenorganisaties en andere partijen over nog ontoereikende cliëntondersteuning in bepaalde gemeenten ter kennis worden gebracht van de betreffende gemeenten. Zij zijn immers verantwoordelijk voor een goede cliëntondersteuning. Uiteraard ben ik bereid gemeenten waar nodig aan te spreken.
Bent u van mening dat het systeem van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 (eerst een melding, daarna pas een aanvraag) onduidelijk is voor mensen? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat, wanneer een burger bezwaar maakt tegen de informatie die aan burgers gegeven wordt op basis van de melding, dit gelijk gezien moet worden als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening? Zo ja, wilt u de gemeenten dienovereenkomstig informeren? Zo nee, waarom niet?
De Wmo 2015 kent een systeem, dat in de gemeentelijke praktijk is ontwikkeld. Eerst meldt een cliënt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zich bij het college dat vervolgens een onderzoek instelt en de uitkomst daarvan schriftelijk aan de cliënt stuurt. Deze besluit vervolgens al dan niet om een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dit systeem is in de Wmo 2015 opgenomen om enerzijds recht te doen aan de rechtszekerheid voor de cliënt (waarborgen omtrent het onderzoek en de inrichting daarvan) en anderzijds het voorkomen van onnodige juridisering. De in de wet vastgelegde procedure is naar mijn mening duidelijk voor cliënten die een beroep op de Wmo 2015 willen doen. Vele gemeenten werken al langer met de methode van een aan de aanvraag voorafgaand onderzoek; de Wmo 2015 heeft die methode verder uitgediept en geformaliseerd.
Indien een cliënt van mening is dat hij een maatwerkvoorziening nodig heeft kan hij die, na afronding van het onderzoek, te allen tijde aanvragen. Het kan meteen na ontvangst van de schriftelijke weergave maar hij kan er ook nog even over nadenken; het kan ook als de uitkomst van het onderzoek daar niet op wijst.
Indien een cliënt besluit een maatwerkvoorziening aan te vragen, moet het college daar binnen twee weken op beslissen.
Het enkele feit dat een cliënt het niet eens is met de uitkomst van het onderzoek, zoals die door het college is opgenomen in de schriftelijke weergave van het onderzoek, kan niet gezien worden als een aanvraag van een maatwerkvoorziening. De cliënt moet aan de hand van de uitkomst van het onderzoek nadrukkelijk afwegen al dan niet zo’n aanvraag in te dienen. Vanzelfsprekend is het college gehouden de cliënt hier nadrukkelijk op te wijzen. Degene die namens het college het gesprek met de cliënt heeft gevoerd, en/of de cliëntondersteuner kan de cliënt desgewenst helpen met de vervolgstappen.
Wanneer de zorgverzekeraar persoonlijke verzorging en/of verpleging weigert, waar moet een verzekerde zich dan melden? Kent de Zorgverzekeringswet een spoedprocedure in de gevallen waar niet gewacht kan worden hangende de klachtprocedure? Zo nee, bent u van mening dat deze spoedprocedure er moet komen?
Een zorgverzekeraar kan geen zorg weigeren, de zorg wordt immers geleverd door een zorgaanbieder. Een zorgverzekeraar heeft wel een zorgplicht en moet er dus voor zorgen dat zijn verzekerde de zorg ontvangt of de kosten daarvan vergoed krijgt.
In de NZa-beleidsregel met betrekking tot het toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars3 is aangegeven hoe de zorgplicht ingevuld moet worden. In de Gedragscode Goed Verzekeraarschap van Zorgverzekeraars Nederland (ZN)4 is opgenomen dat de zorgverzekeraar erop toeziet, dat de verzekerde zorg binnen een redelijke termijn ter beschikking van de verzekerde komt. In hoofdstuk 3 is te lezen waar een verzekerde met klachten terecht kan.
Als er een klacht is over de zorgverzekeraar, zoals de vraag of de zorgverzekeraar zich wel houdt aan de zorgplicht, dan heeft iedere zorgverzekeraar een klachtenprocedure. De verzekerde kan zich dus richten op zijn of haar zorgverzekeraar. In de polisvoorwaarden staan de klachtenprocedure en benodigde contactgegevens beschreven. Als de verzekerde een klacht heeft ingediend bij de zorgverzekeraar, maar niet tevreden is met de ontvangen reactie, dan kan de verzekerde op basis van artikel 114 van de Zorgverzekeringwet naar een onafhankelijke geschillencommissie. De Geschillencommissie Zorgverzekeringen van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) kent een verkorte procedure. Ook een gang naar de burgerlijke rechter is mogelijk, eventueel in kort geding.
Mijns inziens is met de mogelijkheden zoals hierboven beschreven voor klachten over een zorgverzekeraar voldoende geregeld. Ik vind niet dat er een specifieke spoedprocedure nodig is.
Wat vindt u van de stellingname van Ieder(in) (netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte) dat de juiste zorg vinden door de zorghervormingen ongelooflijk ingewikkeld is geworden? Bent u ook van mening dat het ingewikkelder is geworden? Zo nee, waarom niet?
Ik neem de signalen van de cliëntenorganisaties serieus en constateer met hen (zie ook mijn antwoord op vraag 1) dat een aantal cliënten moet worden ondersteund bij het vinden van het juiste loket. Dit komt mede doordat in deze beginfase de verantwoordelijkheidsverdeling op de grenzen tussen Wlz, Zvw en Wmo nog niet altijd voldoende duidelijk doorvertaald is in de praktijk. Ik ben dan ook zeer verheugd dat Iederin en Per Saldo zich inzetten om deze cliënten te ondersteunen. Via het meldpunt «Het juiste loket» bij Iederin en Per Saldo, worden mensen die zich van het «kastje naar de muur» gestuurd voelen in de zorg, ondersteund. Tot begin april zijn er in totaal 210 meldingen binnen gekomen bij dit meldpunt sinds 1 januari. Op enkele na zijn al deze meldingen afgehandeld.
Wat is uw reactie – zie vraag 6 – in dit verband op de uitzending van Zembla van woensdag 1 april «Liesbeth kan het niet meer volgen», waarbij naar voren wordt gebracht dat de maatschappij voor mensen met een licht verstandelijke beperking heel ingewikkeld is geworden?
Vooraf wil ik opmerken dat de belemmeringen in de maatschappelijke participatie van licht verstandelijk gehandicapten niet alleen worden veroorzaakt door de hervorming van de langdurige zorg. De problematiek is veel breder. In het debat van 16 april jl. met uw Kamer over de maatschappelijke positie van licht verstandelijk gehandicapten is dit ook aan de orde gekomen. Op mijn verzoek heeft het SCP onderzoek gedaan naar de oorzaken hiervoor (SCP-rapport «Zorg beter begrepen», december 2014). De wereld om de licht verstandelijk gehandicapten heen wordt sneller, complexer, digitaler en veeleisender. Steeds vaker redden ze het daardoor niet alleen. Er is sprake van een optelsom van veranderingen in het dagelijkse leven, in onderwijs en op de arbeidsmarkt.
Gelukkig is ook het netwerk van zorg en ondersteuning toegenomen. Daarbij dient echter niet alleen het accent te liggen op ondersteuning door zorgprofessionals maar moet vooral worden gestreefd naar zelfredzaamheid en versterking van de eigen kracht en het sociaal netwerk in een samenleving waarin iedereen erbij hoort. De overheveling van taken naar de gemeenten is ook ingegeven door het streven naar maatwerk voor die mensen die ondersteuning nodig hebben om zich te kunnen ontplooien en ontwikkelen.
In mijn brief van 15 april jl. heb ik uw Kamer toegezegd in het voorjaar van dit jaar met een reactie te komen op het genoemde SCP-rapport.
Herinnert u zich de lijst van documenten die u overhandigd is tijdens het algemeen overleg van 3 maart 2015, waarop de volgende met de overhandiging opgevraagde documenten stonden:
Ja.
Kunt u voornoemde documenten alsnog per ommegaande naar de Kamer sturen?
Ten aanzien van de gevraagde documentatie stuur ik u de volgende documenten toe:
Inzake schriftelijke correspondentie tussen het Ministerie van VWS en de SVB zend ik u toe:
Inzake schriftelijke correspondentie tussen het Ministerie van VWS en overige ketenpartners zend ik u toe:
In de gevraagde documentatie is niet opgenomen de schriftelijke correspondentie tussen de SVB en VWS inzake de tijdelijke uitvoering van de werkgeversfunctie voor cliënten met een Zvw-pgb. Volledigheidshalve heb ik deze toegevoegd.
Kunt u de aangepaste begroting van de SVB ter dekking van alle extra kosten van het pgb-debacle aan de Kamer doen toekomen?
In de brief van 24 maart jl. (TK, 2014–2015, 25 567, nr. 146) heb ik de Kamer geïnformeerd over het herstelplan. Zoals in het (voortgezet) algemeen overleg van 26 maart jl. aangegeven, zijn aan het uitvoeren van dit herstelplan kosten verbonden die momenteel in kaart worden gebracht. Zoals in hetzelfde overleg toegezegd, zal ik de Kamer informeren zodra de totale meerkosten van het herstelplan bekend zijn en daarbij niet te wachten op de Voorjaarsnota. Ik verwacht uw Kamer medio mei hierover te kunnen informeren.
Indien u een van deze documenten niet naar de Kamer kunt sturen, kunt u dan aangeven per document waarom het in strijd is met het belang van de staat, zoals vermeld in artikel 68 van de Grondwet, om dit gevraagde stuk openbaar te maken?
Ik heb u in eerdere overleggen en ook afgelopen dinsdag in antwoord op mondelinge vragen maximale transparantie toegezegd. Conform afspraak met uw Kamer is besloten tot het houden van een onafhankelijk onderzoek naar de besluitvorming omtrent de invoering van het trekkingsrecht PGB. In dat kader heb ik uw Kamer reeds toegezegd dat de onderzoekers alle daartoe beschikbare documentatie, zoals de voortgangsrapportages ter beschikking worden gesteld. Thans loopt onderzoek door de Nationale ombudsman en het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer. In het Algemeen Overleg van 26 maart jongstleden is besproken om aan de hand van deze uitkomsten te bezien of vervolgonderzoek noodzakelijk is. In afstemming met uw Kamer zal ik bezien of de resultaten van dit onderzoek voldoende invulling geven aan de door de Kamer gevraagde evaluatie, of dat aanvullend onderzoek nodig is.
Inzake de CIO-oordelen, de verslagen van de stuurgroep trekkingsrechten en de bestuurlijk overleggen heb ik aangegeven dat ik deze beschikbaar stel voor het gevraagde onafhankelijk onderzoek. Dat is inmiddels ook gebeurd. Aangezien deze stukken persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren en de externe deelnemers aan het overleg bevatten die niet van te voren op de hoogte zijn gesteld van eventuele openbaarmaking is het staande praktijk in het verkeer met uw Kamer dat deze niet worden toegezonden. Omdat ik echter ook hier zo maximaal mogelijke transparantie wil betrachten zal ik deze, indien de Kamer dat zou wensen, ter vertrouwelijke inzage1) bij de griffie leggen.
Kunt u de Kamer de broncode en de ontwerpdocumentatie d.d. 1 januari 2015 van de op dat moment werkende ICT-systemen ter uitvoering van het trekkingsrecht door de SVB en de broncode en ontwerpdocumentatie van de nu werkende ICT-systemen ten behoeve van de uitvoering van het trekkingsrecht bij de SVB doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de broncodes en de ontwerpdocumentatie moet ik twee voorbehouden maken. Deze kunnen alleen openbaar worden gemaakt voor zover zij niet het intellectuele eigendom zijn van de leverancier en om redenen van veiligheid niet kunnen worden vrijgegeven (o.a. beveiligingssleutels en -codes,vertrouwelijke gegevens over de interactie of koppeling met andere systemen). Het andere voorbehoud zit in de praktische uitvoering van de vraag. Ik zie geen goede mogelijkheid om de broncodes op een toegankelijke en begripvolle manier beschikbaar te stellen. Ik wil dan ook voorstellen dat geïnteresseerde leden van de Tweede Kamer bij de SVB een toelichting krijgen van de SVB op het ontwerp van de ICT-systemen waarbij gezocht wordt op een toegankelijke wijze toegang te geven tot gevraagde informatie.
Het bericht “Mantelzorgers melden zich vaker ziek op werk” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Mantelzorgers melden zich vaker ziek op werk»?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Het kabinet vindt het belangrijk dat mensen betaalde arbeid en zorg kunnen combineren. Ook vindt het kabinet dat voorkomen moet worden dat mensen door de combinatie van werk en (mantel)zorgtaken overbelast raken. Uit het aan het artikel ten grondslag liggende SCP-rapport «Concurrentie tussen mantelzorg en betaald werk» van maart jl. volgt dat het aantal werkenden met mantelzorgtaken in de periode 2004–2012 is gegroeid van 13 tot bijna 18%. Werknemers die met mantelzorg beginnen, zouden hun arbeidsduur nadien niet vaker structureel verminderen dan niet-mantelzorgers. Wel stijgt het aantal ervaren gezondheidsklachten bij werkenden als de mantelzorg intensief2 is. Dat effect is volgens de onderzoekers beperkt: 15% van de mantelzorgers ervoer een slechtere gezondheid na het starten van de mantelzorg dan ervoor, tegenover 8% van de niet-mantelzorgers in hetzelfde tijdsvak.
Welke concrete acties gaat de regering ondernemen als het Sociaal en Cultureel Planbureau concludeert dat, voor mensen mantelzorg verlenen, 10 procent van de mantelzorgers in een jaar zeker twee weken achter elkaar ziek is geweest, erna was dat 18 procent?
Volgens de onderzoekers spelen bij de ervaren gezondheid en het verzuim zowel de zorgsituatie als de combinatie van werk en mantelzorg een rol. Overigens geeft het SCP in het onderzoek aan dat langdurende hulp geen aantoonbaar nadelige gevolgen had voor de gezondheid. De vergelijking van de uitkomsten van de peilingen bij de mantelzorgers met die van de peilingen bij de niet-mantelzorgers laat volgens de onderzoekers daarvoor te weinig significantie zien.
De emotionele en fysieke belasting die de zorgsituatie voor de mantelzorger meebrengt, mag er niet toe leiden dat de mantelzorger eraan onderdoor gaat. Het kabinetsbeleid is er dan ook erop gericht dat gemeenten mantelzorgers vroegtijdig in beeld krijgen en indien nodig passende ondersteuning aan mantelzorgers bieden. Daartoe is de positie van de mantelzorger in de Wmo 2015 verstevigd. Voortaan dient de gemeente bij de beoordeling van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning naast de situatie van de cliënt ook de mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger te betrekken. Op die manier komt de mantelzorger en de belastbaarheid van de mantelzorger eerder bij de gemeente in beeld en kan maatwerk in de ondersteuning aan cliënt én mantelzorger worden geboden.
Verder geven de onderzoekers aan dat alleen mensen met een grote arbeidsduur na het starten met mantelzorg vaker dan anderen minstens twee weken met ziekteverzuim zijn. Dit wijst er volgens de onderzoeker op dat de groei van het ziekteverzuim vooral komt door de combinatie van zorg en veel werkverplichtingen. Uit ander onderzoek van het SCP is bekend dat 53% van de mantelzorgers – mede vanwege onbekendheid – geen gebruik maakt van wettelijke verlofregelingen ten behoeve van mantelzorg3. Om de betekenis van het in december 2014 door de Eerste Kamer aangenomen wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden voor mantelzorgsituaties onder de aandacht van werkgevers en mantelzorgers te brengen, start het Ministerie van SZW – in samenwerking met het Ministerie van VWS – een voorlichtingscampagne in mei. Het wetsvoorstel regelt namelijk onder meer dat kortdurend en langdurend zorgverlof ook kan worden opgenomen voor de zorg voor huisgenoten, tweedegraads familieleden en anderen in de sociale omgeving (thans alleen voor ouder, kind en partner). Langdurend zorgverlof kan per 1 juli
a.s. ook worden opgenomen voor de zorg voor een hulpbehoevende (thans enkel ingeval van een levensbedreigende ziekte). Deze uitbreiding van het zorgverlof stelt werknemers beter in staat zorgtaken met werk te combineren.
Wat vindt de regering van het feit dat vooral mensen die al langer dan twee jaar mantelzorg verlenen zelf te maken krijgen met een slechtere gezondheid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het onderzoek (gemeenten starten meteen met bezuinigen op dagactiviteiten d.d.15 maart 2014) van Alzheimer Nederland dat onlangs op de website is gepubliceerd? Wat vindt u hiervan?
Ja. Het betreft een inventarisatie van Alzheimer Nederland naar het aanbod van dagactiviteiten voor mensen met dementie, verricht tussen 1 februari 2015 en 1 maart 2015. Deze inventarisatie bestond uit gesprekken met 68 aanbieders van dagactiviteiten en interviews met 25 aselect gekozen gemeenten en een online enquête onder mantelzorgers van mensen met dementie. In de inventarisaties wordt aangegeven welke veranderingen op dat moment reeds zichtbaar zijn, zoals dat mantelzorgers meer worden betrokken bij de ondersteuning, dat dagactiviteiten worden vernieuwd en dat er meer wordt samengewerkt met andere partijen zoals wijkteams en casemanagers. Aanbieders van dagactiviteiten geven in de inventarisatie van Alzheimer Nederland ook aan dat gemeenten korten op tarieven en dat vrijwilligers een grotere rol krijgen bij het verzorgen van dagactiviteiten.
Gemeenten kunnen ervoor kiezen het aanbod aan dagbesteding doelmatiger door aanbieders of op vernieuwende wijze, met gebruikmaking van vrijwilligers, vorm te laten geven. De continuïteit van ondersteuning voor de desbetreffende doelgroep mag echter niet in het geding komen. Waarborgen voor een passende voorziening die aansluit bij de persoonlijke situatie, wensen en behoeften zijn opgenomen in de Wmo 2015.
Goed respijtbeleid door gemeenten is van belang bij een goede ondersteuning van mantelzorgers. Het tijdig overnemen van de zorg ter ontlasting van de mantelzorger, zoals dagopvang of begeleiding thuis in de vorm van een thuishulp, zorgt ervoor dat de mantelzorger weer op adem kan komen. Dagactiviteiten en respijtbeleid maken onderdeel uit van de Zorgstandaard dementie, de beschrijving van het complete zorgcontinuüm voor mensen met dementie, die Alzheimer Nederland en Vilans 18 juli 2013 hebben gepubliceerd4. Deze standaard dient voor mij als uitgangspunt voor goed dementiebeleid.
Ik ga er vanuit dat partijen hun (wettelijke) verantwoordelijkheid nemen en hier op een zodanige wijze invulling ingeven dat de continuïteit van de ondersteuning voor de desbetreffende doelgroep, ouderen en/of mensen met dementie, niet in het geding komt.
Hoe beoordeelt u het signaal van onder meer Alzheimer Nederland dat gemeenten 25–50% korten op de tarieven voor dagbesteding voor ouderen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is volgens u de impact van minder gebruik van dagbesteding om financiële redenen op de toch al hoge werkdruk van menig mantelzorger?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u – samen met uw collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – om mantelzorgers structureel te ontlasten? Op welke wijze betrekt u gemeenten hierbij die met hun beleid direct invloed hebben op de mantelzorger?
Vanwege de grote waarde van mantelzorg is het kabinetsbeleid erop gericht dat aan mantelzorgers tijdig goede ondersteuning wordt geboden.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 heb ik in de Wmo 2015 de positie van de mantelzorger verstevigd zodat voortaan ook richting de mantelzorger maatwerk in de ondersteuning – ingeval nodig – wordt gerealiseerd. Op dit moment wordt in 77% van de gevallen door gemeenten de mantelzorger betrokken bij het gesprek, blijkens het rapport «Onderzoek Toegang Wmo 2015»van maart jl. dat ik aan uw Kamer heb doen toekomen bij mijn beleidsbrief «Voortgangsrapportage transitie HLZ» van 14 april jl. Op 26 maart jl. heb ik samen met de VNG een praktijkdag voor gemeenten georganiseerd, waarbij gemeenten onder meer goede praktijkvoorbeelden zijn aangereikt omtrent het goed ondersteunen van mantelzorgers. Verder participeren de VNG en individuele gemeenten in het traject Toekomstagenda Informele Zorg en ondersteuning zodat de gemeentelijke context en goede praktijkvoorbeelden uit de gemeentelijke praktijk daarin goed wordt meegenomen.
Naast de reeds genoemde uitbreiding van het zorgverlof, specifiek voor mantelzorgsituaties, financier ik samen met de Minister van SZW een tweetal projecten werk & mantelzorg uitgevoerd door Mezzo en Qidos waarbij centraal staat het bevorderen van de bespreekbaarheid van de mantelzorg en het komen tot maatwerk in de combinatie van werk en mantelzorg. Daarvan maakt onder andere een branchegerichte aanpak onderdeel vanuit, waarbij CAO-afspraken over mantelzorg, maatwerkoplossingen op de werkvloer worden gestimuleerd en goede voorbeelden worden verspreid. Op dit moment zijn 113 bedrijven en
organisaties erkend als mantelzorgvriendelijk, waarvan 23 gemeenten (gaan) fungeren als ambassadeur voor mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat er bezuinigd wordt op begeleiding individueel en in dagdelen, terwijl dat een voorwaarde is voor mensen om langer thuis te blijven wonen en mantelzorgers te ondersteunen?
Zoals in mijn antwoord bij vraag 5 aangaf mag de continuïteit van ondersteuning voor de desbetreffende doelgroep, zoals ouderen of mensen met dementie, niet in het geding komen. Waarborgen voor een passende voorziening die aansluit bij de persoonlijke situatie, wensen en behoeften zijn opgenomen in de Wmo 2015. Ik ga er vanuit dat partijen hun (wettelijke) verantwoordelijkheid nemen en hier op een zodanige wijze invulling ingeven dat de continuïteit van de ondersteuning voor de desbetreffende doelgroep, zoals ouderen of mensen met dementie niet in geding komt.
Ik zal in gesprek met de verschillende partijen de ontwikkelingen hieromtrent blijven volgen.
Bent u voorts van mening dat de bezuinigingen op hulp bij het huishouden er ook toe leiden dat het beroep dat op de mantelzorgers wordt gedaan zal toenemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 gehouden een passende voorziening te treffen voor mensen die niet in staat zijn zelf of met hulp van hun netwerk te participeren en zelfredzaam te zijn. Wat een passende voorziening is moet blijken uit een zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van de cliënt die zich bij de gemeente meldt met een ondersteuningsvraag. Of een vorm van huishoudelijke hulp onderdeel moet uitmaken van het ondersteuningsaanbod is afhankelijk van de individuele situatie van de cliënt en van zijn sociale omgeving. Wanneer gemeenten besluiten om huishoudelijke hulp te versoberen of in individuele gevallen te beëindigen, vraagt dit in alle gevallen een individuele afweging. Cliënten waarvan uit het ingestelde onderzoek blijkt dat ze voor hun participatie of zelfredzaamheid zijn aangewezen op huishoudelijke hulp, hebben op basis van de Wmo 2015 ook recht op deze hulp.
Overigens kan door het maatwerk dat de gemeente in het kader van de Wmo 2015 biedt beter worden aangesloten op de mogelijkheden en de behoeften van de cliënt en diens mantelzorger. Het integraal kijken naar een client en zijn netwerk stelt de gemeente in staat om de client en mantelzorger die dit nodig hebben, op maat toe te rusten. Gemeenten kunnen op basis van de Wmo 2015 zorg- en ondersteuningsbehoeften passender oplossen dan in de huidige situatie, dichterbij een meer samen met de burger en zijn omgeving. Hierdoor zullen gemeenten de ondersteuning die tot 1 januari 2015 onder de AWBZ viel met een beperkter budget kunnen uitvoeren dan de rijksoverheid.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Decentralisatie Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voorzien op 30 april a.s. beantwoorden?
Ja.
De antwoorden op eerdere vragen over de ICT-problemen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot het niet uitbetalen van pgb’s (persoonsgebonden budghetten) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Welke afspraken (zie antwoord op eerder gestelde vraag 1) zijn gemaakt over de ICT-werkzaamheden die na 1 januari 2015 moesten worden uitgevoerd, en op welke moment(en) werd die verdeling gemaakt c.q. bijgesteld? Hoe verhouden die zich tot de doorontwikkeling van plateaus 1 en 2 in ontwikkeling sinds 16 februari jl.? (antwoord 29)?
In het overleg tussen SVB en VWS in december 2014 is afgesproken om in het eerste kwartaal van 2015 deze resterende ICT-werkzaamheden uit 2014 op te pakken. Het afbouwen van het nieuwe ICT systeem Treks en het terugvalscenario hebben ertoe geleid dat deze planning is bijgesteld. In het tweede kwartaal van 2015 wordt met de ICT-werkzaamheden begonnen, die invulling geven aan de wensen van de ketenpartners.
Kunnen de beschikbare IT-pakketten de vrijwel direct ontvangen meldingen van wijzigingen vanuit de GBA's (Gemeentelijke Basisadministraties) elke dag voor de betaalrun verwerken? Heeft het nu beschikbare IT-pakket de mogelijkheid te muteren met terugwerkende kracht (zoals elke salarisadministratie), of vergt dit menselijk handelen? Wat zijn de consequenties?
Er is geen relatie tussen de GBA en de dagelijkse verwerking van betaalruns. Zorgverleners worden betaald aan de hand van de beschikbare IBAN-gegevens op de zorgovereenkomst en niet op basis van de GBA-gegevens. Wijzigingen van GBA gegevens van zorgverleners komen niet bij de SVB terecht. De budgethouder kan aangeven bij de SVB als er iets wijzigt dat van belang is voor de uitbetaling van de zorgverlener.
De SVB ontvangt vrijwel direct meldingen van wijzigingen in GBA gegevens en verwerkt deze wekelijks in het pgb-systeem. Afgesproken is dat de verstrekker van het budget aangeeft dat een pgb wordt beëindigd; dit geldt ook bij overlijden. De koppeling met de GBA kan voorkomen dat er onterechte post wordt verzonden.
Mutaties met terugwerkende kracht zijn mogelijk en het vergt menselijk handelen om deze mutaties klaar te zetten. De mate waarin menselijk handelen nodig is hangt af van de aard van de mutatie. Indien een mutatie betrekking heeft op een voorgaand jaar, dan is dit bijvoorbeeld zeer arbeidsintensief. Dit is volgens SVB niet afwijkend van veel andere salarisadministraties
Op welke wijze worden relevante betrokken partijen (Gemeenten, Zorgkantoren, Centraal Administratiekantoor/ CAK) daarvan op de hoogte gesteld?
Via de portals van gemeenten en zorgkantoren hebben betrokken partijen online inzicht in hun dossiers bij de SVB. Eventuele mutaties zijn zichtbaar in deze portals. Gemeenten en zorgkantoren geven mutaties door aan het CAK voor een eventuele herberekening van de eigen bijdrage. Door de inwerkintreding van de terugvalscenario’s werken de portals op dit moment nog niet optimaal.
Indien een correctie in een voorgaand jaar plaatsvindt en dit gevolgen heeft voor de eindafrekening van het budget, dan ontvangt de gemeente of het zorgkantoor een nieuw afsluitbericht met de gegevens na de mutatie. Hierover zijn afspraken gemaakt met de gemeenten en zorgkantoren.
Indien antwoord 2 inhoudt dat mutaties met terugwerkende kracht niet volledig automatisch kunnen worden verwerkt, kunt u dan aangeven wat het effect is op kosten en verwerkingstijden, en hoe administratieve fouten en fraude worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Gatewayreview 1 niet leidde tot de conclusie dat Nestor tekort schoot voor de administratie van trekkingsrechten, maar dat deze conclusie pas medio 2014 door de SVB werd getrokken? (antwoord 4 en 5)
De Gateway review uit maart 2014 heeft zich niet uitgesproken over Nestor. Om zeker te zijn dat de benodigde functionaliteiten op 1 januari 2015 beschikbaar waren en het systeem de groei aan kon heeft de SVB medio 2014 besloten om Nestor te vervangen door Treks. De achtergronden van deze keuze zijn toegelicht in de antwoorden (4 en 5) op de kamervragen van 27 februari jl. (TK, 2014–2015, 2015D07333).
Is het feit dat de blokkerende AWBZ-vinkjes (een van de redenen van niet uitbetalen) massaal uitgezet moeten worden toch reden te concluderen dat het bestaand IT-systeem juist niet een andere proceslogica dan «controle onderliggende stukken dan betalen» kent?
In het systeem van de SVB moesten de tot 31 december 2014 lopende zorgovereenkomsten van bestaande budgethouders administratief worden stopgezet. Dit is een administratieve handeling die nodig was om te voorkomen dat vanaf 1 januari 2015 nog loonstroken worden aangemaakt onder de oude AWBZ of WMO, die niet meer bestaan vanaf 1 januari 2015.
Het uitvoeren van spoedbetalingen kan plaatsvinden zonder controle aan onderliggende stukken, het systeem kan dit dus faciliteren.
Waar worden de kosten, in verband met aanpassingen van IT-systeem gemeenten en zorgkantoren al dan niet als gevolg van terugvalscenario's, opgenomen?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kosten voor het aanpassen van hun ICT-systemen. De zorgkantoren worden hiervoor gecompenseerd in hun beheerskosten. Met de VNG en ZN is in het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 voor wat betreft de extra uitvoeringskosten afgesproken dat VWS in redelijkheid zal voorzien in compensatie van de extra kosten die gemeenten en zorgkantoren maken om een soepele overgang voor pgb-houders per 1 januari 2015 te realiseren. Dit is eerder toegelicht in de antwoorden op de kamervragen van 27 februari jl. (antwoord 11).
Bent u bereid gemeenten te vragen naar de extra kosten als gevolg van het SVB-debacle?
De gemeenten zullen naar verwachting extra uitvoeringskosten maken als gevolg van de terugvalscenario’s. Zoals aangegeven bij antwoord 7 zijn hierover afspraken gemaakt.
Waarom was het voor de invoering van het terugvalscenario niet nodig om de portalen voor budgethouders en gemeenten opnieuw te testen, daar een van de nu veel gehoorde klachten is dat de budgethouders juist niet het SVB-systeem in kunnen, of daar onjuiste of geen gegevens aantreffen? (antwoord 15)
Om de prioriteit bij het uitbetalen te leggen is er gekozen voor enkele terugvalscenario’s. De consequentie hiervan is bijvoorbeeld dat er een ambtshalve budget zichtbaar is, en niet het correcte budget dat een budgethouder op zijn toekenningsbeschikking heeft staan. De portals werken derhalve, zoals gemeld in de beantwoording van de Kamervragen van 27 februari jongstleden, door de inwerkingtreding van de terugvalscenario’s niet optimaal. In het herstelplan worden problemen met de weergave in de portals opgelost. Hierover is de Kamer geïnformeerd in mijn brief van 24 maart jl.
Deelt u de conclusie dat, hoewel blijkbaar de medische diagnose niet opgenomen is in het SVB-systeem, toch uit de zorgovereenkomst en/of de toekenningbeschikking te halen is wat iemands beperking is c.q. wat de omvang van iemands financiële zorgbehoefte is, en dat daarmee de noodzakelijke autorisatievereisten hoger moeten zijn dan nu het geval lijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
De informatie die bij de SVB beschikbaar is, is beoordeeld in de Privacy Impact Assessment (PIA) van mei 2014. Conform dat advies zijn de autorisaties aangepast.
Welke aanbevelingen heeft de SVB uit het Deloitte-rapport overgenomen? Waar staan deze in het rapport, aangezien Deloitte zelf in de aanbiedingsbrief stelt alleen bevindingen te rapporteren, en geen conclusies/aanbevelingen?
Het klopt dat het rapport van Deloitte bevindingen en geen aanbevelingen bevat over de haalbaarheid, performance en beveiliging. De onderzoekers hebben in een aanvullend gesprek hun bevindingen mondeling toegelicht. Op basis van het rapport en de mondelinge toelichting heeft de SVB in overleg met VWS een aantal maatregelen genomen.
Wat zijn de functionaliteiten van de Invoering van de Wmo? Komen die overeen met de door de VNG minimaal gestelde eisen, zoals opgenomen in zijn brief van 22 juli 2014, en werken deze zoals beoogd? (antwoord 21)
Het systeem van trekkingsrecht pgb was op 1 januari 2015 voldoende ingericht voor alle wettelijke domeinen. Met de VNG zijn afspraken gemaakt over de invulling van functionaliteiten voor gemeenten om het trekkingsrecht naar behoren te kunnen uitvoeren. De planning en de realisatie ervan is voor een deel naar achteren verschoven. Deze functionaliteiten waren niet essentieel voor de start van het trekkingsrecht per 1 januari.
Wat zijn de gevolgen van achteraf vastgestelde onjuist uitbetaalde pgb's? Mag er vanuit gegaan worden dat er geen boetes opgelegd gaan worden, noch strafrechtelijke vervolging gestart gaat worden in situaties dat de te hoge uitbetaling het gevolg is van het niet controleren van de zorgovereenkomst, en het uitbetalen zonder toekenningsbeschikking of andere malheur bij de SVB?
Indien er vanwege het ontbreken van een (gecontroleerde) zorgovereenkomst of toekenningsbeschikking teveel is uitbetaald is dat op zichzelf geen reden die aan de budgethouder verweten kan worden. Bij geconstateerde fraude zal er uiteraard wel adequaat opgetreden worden.
Bent u van mening dat de weigeringsgrond in de verschillende wetten voor het toekennen van een pgb, namelijk situaties waarin door een cliënt onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, niet de onjuiste uitbetaling van budgetten door de SVB als gevolg van de malaise nu kan zijn?
Onjuiste uitbetaling van declaraties als gevolg van het uitvoeren van het terugvalscenario is op zich geen reden om budgethouders uit te sluiten van een pgb. Als de onjuiste betaling het gevolg is van bewust onjuiste of onvolledige informatie van de budgethouder kan de weigeringsgrond, zoals genoemd in de verschillende wetten, uiteraard gebruikt worden.
Hebben gemeenten en zorgkantoren per dossier online inzicht? Is dit effectief, gezien de grote hoeveelheid dossiers (240.000 zorgovereenkomsten)? Gaat u de meerkosten hiervan vergoeden aan gemeenten zoals gevraagd in de brief van 22 juli 2014?
De gemeenten en de zorgkantoren kunnen alleen de zorgovereenkomsten van hun budgethouders inzien in hun portaal. Daarmee gaat het altijd om een deel van het totaal aantal budgethouders. Deze omvang was bij de invoering voorzien en leidt daarmee niet tot meerkosten.
Hoeveel keer per week, en in welke vorm, verstrekt de SVB aan betrokken partijen overzichten van de verrichte betalingen?
Gemeenten en zorgkantoren krijgen via hun portaal inzicht in de uitbetalingen per budgethouder. Deze gegevens worden dagelijks geactualiseerd.
Wat zijn de benodigde competenties voor het Ministerie van VWS om regie te voeren, en zijn die aanwezig?
Om de regie over de invoering van het stelsel van trekkingrechten goed te kunnen voeren, is kennis nodig over verander- en programmamanagement, ICT-systemen, complexe invoerings- en beleidsprocessen, kwaliteitsmanagement, finance & governance en communicatie. In het medio 2014 geformeerde VWS-programmateam is deze kennis en capaciteit aanwezig.
Op basis van welke criteria is op 27 november 2014 besloten dat 1 januari 2015 haalbaar en verstandig was? Als het doel van het onderzoek door Deloitte was om zekerheid te krijgen over de haalbaarheid van een werken systeem 1/1/15 dat qua performance en veiligheid voldeed, hoe kan dan op basis van dat Deloitterapport besloten worden door te gaan? (antwoord 28, 30 en 31)
De bevindingen die Deloitte heeft geconstateerd bij het aspect haalbaarheid gaven geen aanleiding om te twijfelen of de SVB in staat was om op 1 januari 2015 een werkend ICT-systeem te hebben. Deloitte heeft de haalbaarheid vastgesteld aan de hand van het ict ontwikkel-, test- en beheerproces.
Wat is de stip op de horizon die plateau 2 en 3 binnen bereik moet brengen? Wat zijn de functionaliteiten die nog opgenomen moeten worden in plateau 2 en 3, en wanneer zijn deze klaar? (antwoord 29)
Zoals aangegeven bij antwoord 1 is er een overzicht van zaken die in de eerste helft van 2015 worden aangepakt. In het algemeen overleg met uw Kamer over het trekkingsrecht pgb van 3 maart jl. heb ik toegezegd om voor deze zomer in overleg met betrokken partijen een verbeterplan op te stellen en de Kamer daarover te informeren. Bij dit plan staan verbeteringen voor de budgethouders centraal. Eventuele quick wins worden ondertussen gerealiseerd.
Kunt u duiden, gegeven dat het in de advisering zeer ongebruikelijk is in een opdrachtformulering een expliciete opsomming op te nemen van zaken die niet mogen worden onderzocht, waarom dat hier toch nodig werd geacht, en door wie (VWS of SVB) deze beperkingen zijn toegevoegd?
Zoals eerder toegelicht in de antwoorden op de kamervragen van 27 februari jl. (antwoord 30) zijn er in de opdrachtformulering geen zaken expliciet van het onderzoek uitgesloten. De doelstelling van het onderzoek was om zekerheid te krijgen over de haalbaarheid om op 1 januari 2015 een werkend systeem te realiseren dat qua performance en veiligheid voldoet.
Is onderdeel van de businesscase niet juist de vraag of met het in te voeren trekkingsrecht daadwerkelijk fraude wordt bestreden? Zo nee, waar hoort dat dan thuis? Is van te voren goed nagedacht waar het IT-systeem aan moest voldoen om fraude daadwerkelijk te bestrijden? Zo ja, wilt u het desbetreffende programma van eisen aan de Kamer doen toekomen?
De aanpak van fraude is vanaf de start van de ontwikkeling van het trekkingsrecht als zeer belangrijk gekenmerkt. Een belangrijke doelstelling van het trekkingsrecht is dat – behalve dat de budgetten niet meer direct op de rekening van de budgethouder staan – controles op uitbetalingen vooraf plaatsvinden. Daarmee wordt fraude vooraf tegengegaan. Het ICT-systeem van de SVB is ingericht op deze controles vooraf. Omdat de aanpak van fraude inherent is aan de systematiek van trekkingsrecht (met controles vooraf) is het niet nodig om hiervoor een apart programma van eisen voor fraudebestrijding op te stellen.
Was het feit dat de portals het terugvalscenario niet volledig ondersteunden bekend op 27 november 2014? Is het waar dat de zorgovereenkomst, de toekenningbeschikking en het benodigde budget handmatig ingevoerd moeten worden? Wanneer is dat opgelost? (antwoord 38)
De portalen zijn ingericht om het proces van controles op uitbetalingen te ondersteunen en niet ingericht op het terugvalscenario (ambtshalve accordering). Dit was bekend bij het vaststellen van dit scenario tijdens het bestuurlijk overleg met betrokken partijen (SVB, VNG en ZN) op 27 november 2014.
Het toekenningsbericht wordt digitaal aangeleverd door zorgkantoren en gemeenten. De uitwisseling tussen zorgkantoren en de SVB is volledig geautomatiseerd (via VECOZO/RINIS) en de berichten worden digitaal ingelezen en verwerkt door de SVB. In het gemeentelijke domein is deze automatiseringsgraad nog niet bereikt. De planning is om in het tweede kwartaal de berichtenstroom via het Inlichtingenbureau (RINIS) te laten verlopen. In het gemeentelijk domein kunnen gemeenten de toekenningsberichten uploaden via het portaal. De verwerking kan dan geautomatiseerd plaatsvinden.
Welke functies moeten op dit moment van Nestor nog worden overgezet op Treks? Welke functionaliteiten (die u niet cruciaal vindt (zie antwoord 41) zijn doorgeschoven naar 2015?
Het gaat hierbij vooral om functies ten aanzien van rapportage en beheer voor SVB-medewerkers, zoals het registreren van documenten en het koppelen van deze documenten aan de budgethouder.
Is het waar dat de Chief Information Officer (CIO) van VWS, doordat hij in maart 2014 zijn laatste oordeel heeft gegeven over het programma Trekkingsrecht, niet betrokken is geweest bij het bestuurlijk oordeel op 27 november 2014? Waarom is dat? Indien dat anders is, kunt u dan uw oordeel aan de Kamer kenbaar maken?
De departementale CIO heeft vastgesteld dat zijn aanbevelingen waren opgevolgd. Dit heeft hij geconcludeerd op basis van de stuurgroepstukken en door een tweewekelijks overleg met het programma Trekkingsrecht over de voortgang. Dit gaf geen aanleiding tot een nieuw CIO-oordeel, te meer daar nog een ICT-audit en een Gateway-review zouden plaatsvinden voor 1 januari 2015.
Op welke wijze heeft de CIO van VWS in maart 2014 zich een oordeel kunnen vormen over de situatie met betrekkign tot de ICT bij de SVB? Heeft hij inhoudelijk relevante informatie gevraagd aan zijn collega van SZW, of vanuit de SVB? Als dergelijke informatie niet kan worden opgevraagd, hoe kan een departementale CIO dan ooit zijn/haar werk doen bij interdepartementale ICT-projecten (waarvan er steeds meer zijn)?
De CIO van VWS geeft kaders mee aan programma's met een i-component, stelt CIO-oordelen op, toetst de opvolging daarvan en beoordeelt of er voldoende proceswaarborgen zijn, waaronder het bestaan van audits en reviews. Op basis hiervan sturen programma’s hun leveranciers aan (waaronder de SVB). De CIO heeft zich bij het opstellen van het oordeel mede gebaseerd op plannen van SVB en gekeken naar de sturing op het programma, de te realiseren functionaliteit vanuit het oogpunt van fraudebestrijding, de veiligheid en de duurzaamheid van de voorziening. In dat kader heeft de CIO onder andere geadviseerd om het ICT-systeem te toetsen op schaalbaarheid en eisen te stellen aan de technische oplossing vanuit bovengenoemde gezichtspunten. Ook heeft hij geadviseerd de verwachtingen te managen ten aanzien van het niveau van de ICT-ondersteuning begin 2015 en IT- audits te organiseren om te bezien of de door de SVB voorgestelde oplossingen voldeden aan de gestelde eisen.
Wat doet u om te voorkomen dat belastingdiensten budgethouders/zorgverleners boetes opleggen vanwege achterstand met het betalen van een voorlopige aanslag? Wat doet u om te voorkomen dat budgethouders/zorgverleners rente moeten betalen vanwege roodstaan? Bent u bereid budgethouders/zorgverleners te compenseren?
In het algemeen overleg over het trekkingsrecht pgb van 3 maart jl. heb ik nogmaals toegezegd dat ik prioriteit blijf leggen bij een tijdige uitbetaling. In schrijnende situaties gaat het Rapid Response Team direct tot betaling over zonder een toetsing aan de onderliggende stukken (zorgovereenkomst en toekenningbeschikking).Wat betreft de gevraagde compensatie verwijs ik u naar de brief die ik u op 24 maart heb gezonden.
Worden bijvoorbeeld bestandvergelijkingen gedaan tussen de GBA, administraties zorgkantoren, het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), het CAK en UWV? Zo nee, zijn die voorzien?
In het herstelplan, waarover de Kamer op 24 maart jl. is geïnformeerd, is voorzien in een bestandsvergelijking tussen gegevens van de SVB en de budgetverstrekkers (gemeente en zorgkantoor). Overige bestandsvergelijkingen zijn in het kader van het herstelplan niet aan de orde. In het kader van de fraude aanpak vinden andere bestandsvergelijkingen plaats.
Ligt het, gegeven: niet zeer voor de hand dat het in alle opzichten de beste oplossing is om terug te vallen op de situatie van voor 1 januari 2015, aangevuld met een extra inspanning gericht op fraudebestrijding binnen de oude systematiek? Bent u bereid daarnaar onderzoek te laten doen door een onafhankelijke partij?
Zoals aangegeven tijdens het algemeen overleg trekkingsrecht pgb van 3 maart jl. vind ik een dergelijke terugvaloptie niet in het belang van de budgethouder. Het betekent een omschakeling voor budgethouders die opnieuw moet worden ingeregeld bij gemeenten en zorgkantoren. Met deze terugvaloptie wordt een aanpak van fraude losgelaten die op brede steun van de Kamer kan rekenen. Verder deel ik de veronderstellingen niet die aanleiding zouden geven om het huidige systeem van trekkingsrecht los te laten. Daarmee vind ik een haalbaarheidsonderzoek niet nodig.
Kunt u aangeven met hoeveel mensen het rapid responseteam is uitgebreid, zoals is toegezegd in het Algemeen overleg van 12 februari 2015?
Het Rapid Respons Team is in de afgelopen periode stapsgewijs uitgebreid naar 25 fte. Aanvullend is er binnen de SVB een capaciteit van 25 fte beschikbaar om specifiek voor dit team te worden ingezet als de situatie daartoe aanleiding geeft.
De mantelzorgboete |
|
Enneüs Heerma (CDA), Sander de Rouwe (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat AOW'ers kosten moeten delen met huisgenoten en dat de KBO-Brabant de overheid daarom oproept snel duidelijkheid te scheppen over mantelzorgboete bij mantelzorgwoning?1
Ja.
Kent u de landelijke regeling sinds 1 november 2014, waardoor het onder voorwaarden mogelijk is om zonder bouwvergunning een mantelzorgwoning te bouwen, zodat mensen die zorg nodig hebben in de buurt wonen van hun naasten? Hoe beziet u de situatie dat die vergunningsvrijheid geldt zolang de betrokkenen kunnen aantonen dat er sprake is van mantelzorg en dat per gemeente regels worden vastgesteld over wat een geldig bewijs is voor de noodzaak van mantelzorg?
Ja. Het Besluit omgevingsrecht (Bor), dat op 1 november 2014 is gewijzigd, regelt dat zonder omgevingsvergunning onder voorwaarden een bijbehorend bouwwerk kan worden gebouwd in het achtererfgebied bij een hoofdgebouw. Bij een woning kan zo’n bijbehorend bouwwerk gebruikt en ingericht worden voor huisvesting in verband met mantelzorg.
De beoordeling of sprake is van mantelzorg als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht ligt bij de gemeente.2 Vaak zijn personen waarbij sprake is van intensieve mantelzorg in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 al bij gemeenten in beeld. Voor die gevallen waarin daarvan geen sprake is én er bij de gemeente gerede twijfel bestaat omtrent de mantelzorgsituatie, kan een gemeente een verklaring daarover verlangen van de zorgbehoevende. Deze verklaring kan worden verstrekt door een huisarts, wijkverpleegkundige of een ander deskundig te achten persoon of een deskundige instantie. Met deze open formulering in het Besluit omgevingsrecht is aansluiting gezocht bij de diverse disciplines die op gemeenteniveau, vaak in wijkteams, zijn vertegenwoordigd en die kunnen vaststellen of er sprake is van een mantelzorgbehoefte3.
Acht u het acceptabel dat de onder vraag 2 genoemde bewijzen per gemeente uiteenlopen (soms een huisartsenverklaring, soms een CIZ-indicatie)?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beziet u de samenloop met de mogelijke invoering van de kostendelersnorm in de AOW in relatie met de mantelzorgwoning? Als de kostendelersnorm alsnog gaat gelden voor mensen in de AOW, zullen dan twee huishoudens in één woning met een mantelzorgwoning in de achtertuin daaronder vallen?
De kostendelersnorm in de AOW is uitgesteld tot 1 juli 2016. De komende tijd wordt benut om, zoals ook is toegezegd bij de behandeling van de kostendelersnorm in de Eerste Kamer, te onderzoeken wat de effecten zijn van
de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg4. De besluitvorming over de kostendelersnorm in relatie tot de effecten op mantelzorg zal naar verwachting voor de zomer van 2015 naar uw Kamer worden gezonden.
Lopen mensen die nu besluiten tot de bouw van een mantelzorgwoning het risico dat ze straks gestraft worden met de kostendelersnorm? Hoe beziet u de situatie van mensen die de keus om een mantelzorgwoning te bouwen niet uit kunnen stellen tot er meer zekerheid is op de financiële situatie?
Zie antwoord vraag 4.
Is er bij de plaatsing van een mantelzorgwoning sprake van twee onafhankelijke huishoudens of worden de twee gezinnen (uit de mantelzorgwoning en uit het hoofdgebouw) als één huishouden beschouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de mantelzorgwoning een eigen huisnummer nodig om als onafhankelijke woning te worden beschouwd? Zo ja, kan een mantelzorgwoning een eigen huisnummer krijgen waardoor het administratief een onafhankelijke woning is?
Op grond van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen moet de gemeente aan elk verblijfsobject een adres toekennen. Indien een mantelzorgwoning zelfstandig kan worden gebruikt (met name als de benodigde voorzieningen aanwezig zijn en een eigen toegang aanwezig is) dan zal deze een eigen adres (huisnummer) moeten krijgen. In alle andere gevallen zal juist geen adres mogen worden toegekend. Op dit punt bestaat geen beleidsvrijheid voor gemeenten. Voor de toepasselijkheid van de regeling voor vergunningvrij bouwen is het al dan niet beschikken over een eigen huisnummer overigens niet relevant.
Wordt de bouwregel (functionele ondergeschiktheid aan het hoofdgebouw) de bepalende factor voor de regelgeving in de sociale zekerheid (bijstand, WAO) en de belasting (WOZ, etc.)? Zo ja, is dan wenselijk?
Het onderzoek van ActiZ naar de inkoop wijkverpleging 2015 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het ActiZ-onderzoek Inkoop Wijkverpleging 2015?
Ja.
Wat vindt u ervan dat 73 van de 144 zorgorganisaties die aan het onderzoek hebben deelgenomen te maken hebben met een volumekorting van 15% of meer, en dat deze soms meer dan 40% bedraagt?
Het betaalbaar houden van de zorg is een van de pijlers van de hervormingen van de langdurige zorg. Ook voor wijkverpleging geldt een financiële taakstelling. Met aanbieders, de beroepsgroep, verzekeraars en de cliëntenorganisaties heb ik een onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging gesloten, onder andere over het realiseren van de taakstelling en de inspanningsverplichting die ermee samenhangt. Hiermee komt tot uitdrukking dat we het met elkaar eens zijn dat het anders en goedkoper kan. Ook is in dit onderhandelaarsresultaat vastgelegd dat verzekeraars in 2015 aanbieders contracteren voor wijkverpleging niet boven de financiële omvang van 2014 minus de afgesproken taakstelling 2015, met ruimte voor differentiatie tussen zorgaanbieders. De taakstelling is hiermee zo veel mogelijk bij de inkoop van wijkverpleging gerealiseerd. Dit kan een (grote) impact hebben op zorgaanbieders.
Verzekeraars herkennen zich overigens niet in de geschetste volumekorting van 40%. Zij hebben aangegeven dat de afspraken die zij gemaakt hebben maken per zorgaanbieder kunnen verschillen, omdat verzekeraars er soms voor hebben gekozen om de taakstelling gedifferentieerd toe te delen. Zo zijn er verzekeraars die er voor hebben gekozen om organisaties die in het verleden al sterk hebben ingezet op het beperken van het zorgvolume, nu een relatief kleiner deel van de taakstelling toe te delen dan organisaties die deze omslag nog niet gemaakt hebben.
Bent u het ermee eens dat hiermee de gemaakte afspraken uit het Onderhandelaarsresultaat transitie Verpleging en Verzorging geschonden worden, waarin geregeld is dat de volumekorting maximaal 12% zou bedragen, en dat er geen korting op tarieven zou plaatsvinden? Op welke wijze kan er actie ondernomen worden als de deelnemers van het onderhandelaarsresultaat zich niet aan de afspraken houden?
In het onderhandelaarsresultaat is geen percentage van 12% afgesproken. Hierin is opgenomen dat de opgelegde taakstelling in de regel via het volume wordt gerealiseerd. De korting op de tarieven is hierbij niet uitgesloten. Verzekeraars geven aan dat aanbieders hadden verwacht dat bij de inkoop van wijkverpleging het maximumtarief van de NZa zou worden gehanteerd. Zorgverzekeraars hebben er echter voor gekozen om aan te sluiten bij het gehanteerde beleid van de afgelopen jaren binnen de AWBZ door zorgkantoren. Concreet betekent dit dat als er een korting op het tarief is doorgevoerd, dit in lijn is met het beleid van de voorgaande jaren. Het maximumtarief van de NZa is daarmee niet het uitgangspunt voor zorgverzekeraars geweest, maar het in 2014 overeengekomen tarief.
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders als gevolg van deze kortingen wachtlijsten moeten gaan instellen, en cliënten (bijvoorbeeld) onnodig lang een duurder ziekenhuisbed bezet houden?
Op dit moment zijn er geen tekenen van wachtlijsten. Daarbij wil ik hier wijzen op de zorgplicht van zorgverzekeraars. In de Zvw is vastgelegd dat zorgverzekeraars moeten zorgen dat verzekerden toegang hebben tot voldoende, kwalitatief goede en betaalbare zorg. Verzekerden hebben recht op tijdige hulp. Tevens zijn er normen vastgesteld voor wachttijden. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars en handhaaft wanneer noodzakelijk.
Daarbij zijn met het onderbrengen van de wijkverpleging in de eerste lijn de juiste (financiële) prikkels voor zorgverzekeraars ontstaan. Zij zijn nu verantwoordelijk voor de zorg voor mensen thuis tot en met het ziekenhuis. Zorgverzekeraars kunnen dus goed sturen op het zo kort mogelijk bezet houden van een (duurder) ziekenhuisbed.
Hoe gaat u realiseren dat de zorg aan specifieke doelgroepen en specifieke zorgvormen (beschikbaarheidsvoorzieningen, palliatief terminale thuiszorg, ketenzorg dementie, etc.) gecontinueerd wordt?
In het onderhandelaarsresultaat is vastgelegd dat de beschikbaarheidvoorzieningen in 2015 worden gecontinueerd. Ik ga er van uit dat partijen zich houden aan de afspraken uit dit onderhandelaarsresultaat. Indien dit niet het geval is, spreek ik partijen hierop aan.
Daarbij hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, ook voor mensen met palliatief terminale zorg of dementiezorg. Zij moeten dus de zorg krijgen die ze nodig hebben. Dit betekent niet dat de zorg niet zou kunnen veranderen. We hebben juist met elkaar geconstateerd dat de zorg beter en goedkoper kan en moet.
Bent u ervan op de hoogte dat de zorgaanbieders met de eis geconfronteerd worden dat zij onvoorwaardelijk akkoord moeten gaan met alle inkoopdocumenten en bijlagen? Wat vindt u hiervan? Hoe kan hier actie tegen worden genomen?
Om de continuïteit van zorg zoveel mogelijk te borgen is in het onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging overeen gekomen dat met alle zorgaanbieders die in 2014 de extramurale verpleging en verzorging binnen de AWBZ context verleenden, ook afspraken zijn gemaakt voor 2015. Daarbij verschilt de procedure van inkopen per verzekeraar, maar de overeenkomst dient altijd te worden voorgelegd aan de aanbieder. Indien een aanbieder het niet eens is met het contract, moet de mogelijk bestaan om hierover in gesprek gaan met de verzekeraar. Echter uiteindelijk blijft het in de zorgverzekeringswet mogelijk om geen contract af te sluiten indien de aanbieder het niet eens is met de contractvoorwaarden.
Zorgverzekeraars moeten uiteindelijk voldoende zorg bij aanbieders gecontacteerd hebben om aan hun zorgplicht te voldoen.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars voortzetting van zorglevering eisen, die voor eigen rekening is na bereiken van het budgetplafond? Vindt u dit een redelijke eis? Bent u bereid zorgverzekeraars hierop aan te spreken?
In het onderhandelaarsresultaat is opgenomen dat partijen een uiterste inspanning leveren om overschrijding te voorkomen. Deze verantwoordelijkheid ligt dus zowel bij zorgaanbieders, als zorgverzekeraars en is dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Bij de inkoop hebben verzekeraars een budgetplafond afgesproken, om invulling te geven aan de inspanningsverplichting om het macrobudget te beheersen. Daarbij zijn ze echter wel gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht jegens hun verzekerden. Dat betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat verzekerden (een vergoeding van) zorg krijgen als zij daar recht op hebben.
Deelt u de mening van de ondervraagden dat het budget voor de inkoop van wijkverpleging voor 2015 niet kostendekkend is? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. We zijn het met elkaar eens dat de zorg op een andere manier georganiseerd worden waarbij het accent ligt op zelfredzaamheid, ontzorgen, kwaliteit van leven en gepast zorggebruik. Zorgaanbieders hebben een belangrijke rol bij het afbouwen van zorg waar dit kan en verantwoord is. Het komende jaar volg ik samen met partijen de uitgaven aan wijkverpleging nauwgezet. Zo heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een productiemonitor opgezet die op aanbieder niveau aangeeft of de gecontracteerde zorg vol loopt. Daarnaast is er de zorgkostenmonitor die inzicht zal geven in alle gedeclareerde zorg, namelijk zorg in natura, pgb en restitutie. De uitkomsten hiervan bespreek ik periodiek met partijen.
Heeft u gezien dat er – ondanks de motie-Wolbert (Kamerstuk 31 839 nr. 444) – als gevolg van de inkoop door zorgverzekeraars nog steeds een knip wordt gemaakt tussen segment 1 en segment 2? Wat gaat u hieraan doen?
De prestatie «wijkgericht werken» waar een bedrag van € 40 miljoen voor beschikbaar is, wordt benut om afspraken te maken met de gemeenten. Samen met de gemeenten wordt bekeken hoe de invulling van wijkgericht werken wordt vormgegeven. De integrale uitvoering van de wijkverpleegkundige functie is het uitgangspunt geweest bij de inkoop en gemaakte afspraken. Dat is over het algemeen ook gebeurd.
Toch hebben mij ook signalen bereikt dat aparte prestaties in de bekostiging wijkverpleging van de niet-toewijsbare zorg in S1 en de toewijsbare zorg in S2 leidt tot onbedoelde neveneffecten. Dat is niet alleen het gevolg van het inkoopbeleid van zorgverzekeraars. Soms hebben zorgaanbieders, zorgverzekeraars en gemeenten hier samen afspraken over gemaakt. Ik ben met partijen in overleg om te kijken hoe we daar verandering in kunnen brengen. In de voorhangbrief die ingaat op de bekostiging van de wijkverpleging in 2016, kom ik daar op terug.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgaanbieders door zorgverzekeraars gedwongen worden de wijkverpleegkundigen, die wijkgericht werken, onder te brengen in een aparte organisatie? Wat gaat u doen om aan deze ongewenste situatie een einde te maken?
Zie antwoord vraag 9.
De ICT-problemen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot het (niet) uitbetalen van Persoons Gebonden Budgetten (PGB's) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Op welk moment was duidelijk c.q. gespecificeerd wat er van de partijen in de PGB-keten werd verwacht? Welke afspraken, mijlpalen en escalatiemomenten zijn daarbij overeengekomen?
In juli 2014 zijn in een bestuurlijk overleg tussen mij en de ketenpartners (SVB, VNG en ZN) finale afspraken gemaakt over ieders rol bij het trekkingsrecht. Daarbij zijn tevens afspraken gemaakt over de scope van de ICT-werkzaamheden van de SVB. Op basis van deze afspraken zijn de ICT-werkzaamheden voor 2014 vastgesteld, evenals de ICT-werkzaamheden die na 1 januari 2015 zouden moeten worden uitgevoerd. Tevens is gezamenlijk een planning gemaakt wanneer de functionaliteiten van het uitvoeringsproces (inclusief het ICT-systeem) in de periode vanaf juli tot en met 1 januari 2015 beschikbaar zouden moeten komen. Genoemde afspraken werden gevolgd in de stuurgroep Trekkingsrecht pgb. Deze stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van het CAK, Zorginstituut Nederland, ZN, VNG, de G4, Per Saldo, SVB en VWS.
Wie heeft er doorzettingsmacht ten aanzien van alle partijen in de PGB-keten (bijvoorbeeld gemeenten, zorgkantoren), of is er slechts regie? Zo ja, wat houdt deze dan in?
Het Ministerie van VWS heeft de regierol in de pgb-keten. Dit houdt in dat zij de regie voert over de te maken afspraken en de uitvoering van gemaakte afspraken in het bestuurlijk overleg en de stuurgroep Trekkingsrecht pgb. Indien nodig wordt van stuurgroep opgeschaald naar bestuurlijk overleg.
Is het ICT-systeem met betrekking tot het PGB verbonden met de gemeentelijke basisadministratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat mensen bericht krijgen dat de budgethouder overleden is, terwijl dat niet het geval is?
Het pgb-systeem van de SVB is aangesloten op de gemeentelijke basisregistraties (GBA). De SVB ontvangt vrijwel direct meldingen van wijzigingen (zoals overlijden) en verwerkt deze periodiek in het pgb-systeem. De SVB vult de ontvangen persoonsgegevens (BSN) aan met de adresgegevens uit de GBA. De SVB stuurt geen berichten aan de budgethouder dat hij of zij is overleden. Het kan bij uitzondering voorkomen dat het aanmaken van een bericht en het verversen van de GBA-data elkaar kruisen. De SVB probeert dergelijke pijnlijke berichten te allen tijde te voorkomen.
Is besloten een bestaand ICT-systeem te verbouwen? Klopt het dat dit het Nestorsysteem is? Wordt daarnaast gewerkt met een ander systeem? Klopt het dat dit het zogenaamd Treks-systeem is?
In eerste instantie was inderdaad afgesproken het bestaand ICT-systeem, genaamd Nestor, uit te bouwen. Met Nestor is van 2003 tot en met 2014 de salarisadministratie uitgevoerd om de (in 2014 circa 28.000) budgethouders op vrijwillige basis te ondersteunen. Medio 2014 werd duidelijk dat het noodzakelijk was om over te gaan op nieuwe softwareversies, waarvoor het nodig was om delen van Nestor opnieuw te programmeren. Dit is het zogeheten Trekssysteem. Voor een beheerste overgang en een betrouwbare ICT-ondersteuning heeft de SVB er voor gekozen om pas met Nestor te stoppen als alle functies in Treks aanwezig zijn en aantoonbaar goed functioneren. Momenteel biedt Nestor nog een beperkt aantal functies die nog niet in Treks zijn ontwikkeld. Nestor en Treks zijn derhalve complementair aan elkaar. Beide werken op dezelfde database en de kern van de werkprocessen wordt uitgevoerd met Treks. Deze situatie duurt naar verwachting nog enkele maanden.
Het systeem waarmee trekkingrecht wordt uitgevoerd bevat naast Treks ook onderdelen als portals bij de zorgkantoren, gemeenten en budgethouders. De bestaande portals voor gemeenten en budgethouders zijn beperkt aangepast. De portal voor zorgkantoren is nieuw ontwikkeld en was operationeel in december 2014. In de begroting en de kostenoverzichten zijn deze kosten inderdaad opgenomen.
Was het de bedoeling om met 2 systemen (Nestor en Treks) te gaan werken? Zo nee, waarom niet? Wanneer is daartoe besloten? Wanneer houdt deze situatie op te bestaan? Zijn er nog andere systemen aangepast ten behoeve van dit project? Zo ja, wat hielden die aanpassingen in, en zijn deze in de begroting en kostenoverzichten opgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de doelstelling van het project, namelijk fraudebestrijding, uit beeld indien er uitbetaald wordt zonder dat alles per se op orde is (bijv. toekenningsbeschikking en zorgovereenkomst), en er daarnaast gewerkt lijkt te worden met (minstens) 2 systemen? Wat zijn dan de consequenties voor de fraudebestrijding?
Een belangrijke doelstelling van het trekkingsrecht is dat – behalve dat de budgetten niet meer direct op de rekening van de budgethouder staan – controles op uitbetalingen vooraf plaatsvinden. Daarmee wordt fraude vooraf tegengegaan. In overleg met uw Kamer is besloten om de prioriteit te leggen bij een tijdige uitbetaling aan zorgverleners.1 Dit heeft tot gevolg dat controles voor die dossiers waarop het terugvalscenario is toegepast tijdelijk achteraf plaatsvinden. Zo gaat dit dus niet ten koste van fraudebestrijding. Het naast elkaar functioneren (van Nestor en Treks) heeft als zodanig geen consequenties voor de fraudebestrijding.
Welke stappen dienen er door welke partijen te worden gezet om deze doelstelling van de operatie, namelijk fraudebestrijding, weer in beeld te krijgen?
In mijn brief over de voortgang trekkingsrecht pgb van 24 februari jl. heb ik toegezegd er naar te streven om half maart – in overleg met partijen – een herstelplan vast te kunnen stellen. Op basis van dit plan wordt duidelijk wat er nodig is om – conform de oorspronkelijke doelstelling – bij alle uitbetalingen de controles vooraf te laten plaatsvinden.
Is het nu werkende ICT-systeem geschikt om te werken op basis van een andere proceslogica: eerst betalen en pas later de onderliggende stukken?
De SVB geeft aan dat het ICT-systeem voor deze andere proceslogica geen belemmering vormt.
Zijn alle kosten van de SVB, de kosten voor de programmatische aansturing, alsmede de kosten van intern en extern personeel toegerekend aan het project? Zijn in deze bedragen ook de extra inhuur van de afgelopen weken daarbij betrokken? Worden de extra kosten van ATOS hier ook bij betrokken? Worden de kosten van het handmatig invoeren van gegevens ook toegerekend aan het project? Wanneer is de eerste begroting opgesteld? Hoe groot was deze? Is de raming van € 15 mln. invoeringskosten en € 29 mln. uitvoeringskosten nog reëel?
Volgens de laatste integrale raming van november 2014 zijn de invoeringskosten van het trekkingsrecht tot en met 31 december 2014 € 15 mln. en de uitvoeringskosten van de SVB in 2015 € 28,9 mln. In beide bedragen zijn alle kosten van de SVB en de VWS-programma-organisatie meegenomen, inclusief externe inhuur en de dienstverlening van ATOS. Alleen de kosten van het interne VWS personeel zijn niet toegerekend aan het project. Er worden additionele kosten verwacht voor het uitvoeren van het terugvalscenario, het herstelplan en het verbeterplan. De omvang daarvan staat nog niet vast en wordt precies in beeld gebracht bij genoemd plan en programma.
Wanneer verwacht u een definitieve afrekening? Is dit ook het moment waarop de reconciliatie achter de rug is, teveel uitbetaalde bedragen zijn teruggevorderd of kwijtgescholden, en de initieel voorziene fraudecontroles vooraf en achteraf op orde zijn?
De definitieve afrekening heeft betrekking op twee soorten kosten, namelijk de uitvoeringskosten van trekkingsrecht en de pgb-uitbetalingen. Deze verantwoording loopt volgens de daarvoor afgesproken planning & control cyclus. In mei 2015 verschaft de SVB mij inzicht in de invoeringskosten 2014 en de uitvoeringskosten 2015. De SVB zal worden gecompenseerd voor de meerkosten. Met de VNG en ZN is in het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 voor wat betreft de uitvoeringskosten afgesproken dat VWS in redelijkheid zal voorzien in compensatie van de extra kosten die gemeenten en zorgkantoren maken om een soepele overgang voor pgb-houders per 1 januari 2015 te realiseren. Voor de zorgkosten loopt de verantwoording via het Wlz-fonds dan wel via de gemeentelijke jaarrekeningen. Over effecten van herstelacties voor budgethouders (zoals terugvordering en kwijtschelding) worden in het eerder genoemde bestuurlijk overleg van medio maart afspraken gemaakt.
Heeft u zicht op de extra kosten bij de ketenpartners? Zo ja, hoeveel zijn die? Hoeveel fraude moet er globaal worden bespaard voor dit gunstig uitvalt in vergelijking met de kosten van fraudebestrijding?
Met de VNG en ZN is in het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 voor wat betreft de extra uitvoeringskosten afgesproken dat VWS in redelijkheid zal voorzien in compensatie van de extra kosten die gemeenten en zorgkantoren maken om een soepele overgang voor pgb-houders per 1 januari 2015 te realiseren. Zoals geschreven in het antwoord op vraag 9 worden additionele kosten verwacht voor het uitvoeren van het terugvalscenario, het herstelplan en het verbeterplan. De omvang daarvan staat nog niet vast en worden precies in beeld gebracht bij genoemd plan en programma.
Is het opportuun op enig moment de afweging te maken om deze systeemwijziging stop te zetten, en gebruik te maken van los van de processen staande ICT-voorzieningen, zoals het systeem SyRi dat nu wordt ontwikkeld?
Het systeem Syri is bedoeld om overheidsinstanties effectiever te laten zoeken naar mensen die fraude plegen, door bijvoorbeeld datamining. Dit is wat anders dan de essentie van het systeem van trekkingsrechten, waarbij de budgetten niet meer op rekening van de budgethouder komen te staan en controle vooraf (in plaats van achteraf) plaatsvindt. Ik heb geen aanleiding om dit systeem van trekkingsrechten te heroverwegen.
Waarom is ervoor gekozen een programmaplan te schrijven in plaats van een projectplan? Bent u bereid alle versies van dit programmaplan naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Omdat verschillende partijen moeten bijdragen aan het trekkingsrecht, is er in juni 2014 een programmaplan geschreven als overkoepelend plan voor de verschillende projectplannen. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Wanneer zijn er pilots geweest met budgethouders en gemeenten, en wat hielden die pilots concreet in? Van hoeveel budgethouders en van hoeveel gemeenten zijn data ge-upload, dan wel handmatig ingevoerd in het systeem? Wat was de uitkomst van die pilots? Bent u bereid de verslagen van deze pilots naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De SVB is in 2012 gestart met de pilot «Betalen en Verantwoorden». In eerste instantie met een drietal gemeenten (Asten, Diemen en Alkmaar) om daar trekkingsrechten in de Wmo vorm te geven voor ca. 50 budgethouders. In 2014 is dit uitgebreid naar 45 gemeenten en ca. 800 budgethouders. Ervaringen van budgethouders zijn gemeten met behulp van klanttevredenheidsonderzoeken. Op basis van de ervaringen uit de pilot zijn functionaliteiten toegevoegd aan de portals.
In 2013 is tevens een pilot in de AWBZ uitgevoerd met 36 leden van Per Saldo. Per Saldo en de SVB hebben samen het ideale trekkingsrechtenproces vanuit het perspectief van de budgethouder vorm gegeven. Meerdere perspectieven zijn van belang bij de vormgeving van het systeem trekkingsrecht, zoals gebruikersvriendelijkheid, uitvoeringskosten, fraudebestrijding en gemeentelijke beleidsvrijheid. Op basis van dit vertrekpunt zijn afspraken gemaakt over de vormgeving van het trekkingsrecht, zoals dat per 1 januari 2015 operationeel is. Dit is nog niet het eindbeeld. Met het verbeterplan dat voor de zomer beschikbaar moet komen, wordt hier naar toe gewerkt.
Vanaf januari 2014 is een pilot gestart met de Zorgkantoren Eno, DSW en Zorg en Zekerheid in de AWBZ. Hierbij konden budgethouders vrijwillig in de pilot Trekkingsrechten instromen. Hieraan hebben circa 300 budgethouders deelgenomen.
De SVB voerde tot en met 2014 voor circa 28.000 budgethouders op verzoek de salarisadministratie en andere werkgeverservices uit. Hiermee is ervaring opgedaan in interactie met de budgethouders.
Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is er een gebruikerstest met het huidige ICT-systeem gedaan? Zo nee, waarom niet? Is het niet onzorgvuldig te noemen dat, wanneer er minimaal 7 x zoveel klanten in een nieuw project worden ingevoerd, er geen gebruikerstest is gedaan? Zo nee, waarom niet?
De SVB geeft aan dat voor alle gewijzigde en nieuwe onderdelen van de ICT systemen en software-ontwikkeling afzonderlijke systeemintegratie tests, functionele en gebruikerstests zijn uitgevoerd. De portalen voor budgethouders en gemeenten waren grotendeels al in gebruik. Daarom was het voor invoering van het terugvalscenario niet nodig om deze portals opnieuw te testen.
Is het correct dat er zeer zware tot geen verdere autorisatievereisten zijn voor medewerkers die gebruik mogen maken van Nestor/Treks, en daarmee iedereen dus bij de gevoelige cliëntgegevens kan, waaronder medische diagnoses, zijnde onderdeel van de zorgomschrijvingen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?1
In de Privacy Impact Assessment (PIA) van mei 2014 is geadviseerd dat de SVB geen zorginhoudelijke informatie zoals een medische diagnose ontvangt. Dit advies is opgevolgd.
Herkent u dat ten tijde van de review van 27 maart 2014 het voornemen was de trekkingsrechten per 1 juli 2014 in te voeren voor nieuwe cliënten, en per 1 januari 2015 voor bestaande budgethouders? Deelt u de mening dat het Review Team, op basis van de bevindingen in de review, tot het oordeel is gekomen dat zonder ingrijpende wijzigingen de invoering van de trekkingsrechten PGB op 1 juli 2014 respectievelijk 1 januari 2015 niet of nauwelijks haalbaar was? Waarom heeft u dan toch doorgezet, en zelfs op zo'n manier dat er een big bang ontstond op 1 januari voor alle cliënten? Was het realistisch te denken dat in drie maanden tijd nog een compleet systeem, plus gerelateerde processen, werkend was te krijgen?
Het oorspronkelijke invoeringsplan uit 2013 was om het trekkingsrecht pgb op 1 juli 2014 in te voeren voor nieuwe budgethouders en op 1 januari 2015 voor alle budgethouders. Op basis van het signaal van de zorgkantoren dat het niet mogelijk was om lopende het jaar twee werkwijzen te hanteren, is in het bestuurlijk overleg van juli 2014 besloten het trekkingsrecht integraal op 1 januari 2015 in te voeren. Het werd haalbaar geacht om in de resterende maanden van 2014 het trekkingrecht in te voeren.
Wanneer is besloten de datum van 1 juli 2014 te laten vallen?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u van mening dat het, gezien de conclusie van de review van maart 2014, bijzonder is dat een verzoek van het Ministerie van VWS nodig was om een ICT-Audit (door Deloitte) te houden? Waarom was het Ministerie van VWS, of dat van SZW, hier niet medeverantwoordelijk voor? Had het bij de noodzakelijke geachte regie, zoals geadviseerd in de Gateway Review 1, niet meer gepast dat het Ministerie van VWS medeverantwoordelijk was?
Om zeker te weten of het SVB-systeem op 1 januari 2015 operationeel zou zijn voor het verwachte aantal gebruikers en zou voldoen aan de veiligheidseisen, heb ik medio 2014 besloten om de SVB dit te laten aantonen. De onderzoeksvragen voor dit onderzoek zijn door VWS opgesteld. De eindverantwoordelijke auditor dient te voldoen aan de gedragscode van de beroepsvereniging Norea. Daarmee acht ik de onafhankelijkheid van deze audit voldoende gewaarborgd.
Wanneer bent u geïnformeerd over het rapport van Deloitte? Welke acties heeft de Raad van Bestuur van de SVB ondernomen na het rapport van Deloitte?2
VWS is september 2014 geïnformeerd over de eerste voorlopige bevindingen van het onderzoek. De Raad van Bestuur van de SVB heeft per brief op 18 november 2014 VWS op de hoogte gebracht van de definitieve uitkomsten van het IT-onderzoek van Deloitte. Alle aanbevelingen uit dit rapport heeft de SVB overgenomen. Op basis van dit rapport heeft de SVB aanvullende maatregelen voorgesteld, zoals het vaker herhalen van beveilingtests en het verbeteren van de bestaande managementrapportages. Deze zijn besproken met VWS. De uitvoering van de maatregelen heeft de SVB ter hand genomen.
Wat heeft het Ministerie van VWS gedaan om de zeer noodzakelijk geachte gegevensuitwisseling soepel te laten verlopen? Waarom zat de gegevensuitwisseling niet in het programma (zie pagina 7)?
Voor de gegevensoverdracht van het CIZ en de zorgkantoren (AWBZ) naar gemeenten is een separaat project (het GO-project) gestart. Daarnaast is voor het inrichten van de infrastructuur voor gegevensuitwisseling, inclusief berichtenstandaarden het iWmo project ingesteld. Vanuit het programma is intensief contact onderhouden met deze projecten. De digitale gegevensuitwisseling tussen gemeenten en zorgkantoren aan de SVB loopt via toekenningberichten. De specificaties hiervoor zijn in het programma vastgesteld.
Welke zijn de genoemde belangrijke juridische aspecten van een terugvalscenario?
De rechtmatigheid van de betalingen is het belangrijkste juridische aspect. In het terugvalscenario kan niet in alle gevallen vooraf vastgesteld worden of aan alle rechtmatigheidvereisten (bijvoorbeeld of de betaling binnen het maximumtarief valt) is vooraf voldaan. Deze controle op rechtmatigheid vindt nu voor de desbetreffende dossiers tijdelijk achteraf plaats, zoals in 2014 onder de AWBZ ook het geval was. In de brief van 22 december 2014 (TK, 2014–2015, 34 000, nr. 97) is uw Kamer hierover geïnformeerd
Wanneer wisten de zorgkantoren en de gemeenten precies hoe de gegevens moesten worden aangeleverd? Kunnen specificaties worden verschaft?
Zorgkantoren en gemeenten leveren gegevens aan bij de SVB via het toekenningbericht. De specificaties voor dit toekenningbericht zijn vastgesteld in de stuurgroepvergadering van mei 2014, zodat deze in de systemen van de gemeenten en zorgkantoren konden worden ingebouwd en getest. De specificaties van dit toekenningbericht zijn beschikbaar op de website van de VNG (via link: https://www.visd.nl/sites/visd/files/Berichtdefinitie-Toekenningsbeschikking-PGB-SVB%20%281%29.pdf).
Is de conclusie gerechtvaardigd dat de aanbeveling op pagina 5, namelijk dat de verschillende ketenpartners hun complete terugvalscenario's, gericht op continuïteit van zorg beschikbaar moesten hebben, niet is uitgevoerd? Zo nee, welke afspraken zijn daar dan over gemaakt?
Onder regie van VWS is samen met de ketenpartners een overall continuïteitsplan gemaakt met als uitgangspunt het waarborgen van de continuïteit van zorg. In de stuurgroep Trekkingsrecht pgb van 10 november 2014 is dit plan, met daarin de uitgewerkte terugvalscenario’s, vastgesteld. In het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 is dat bestuurlijk vastgesteld. In de brief van 22 december 2014 (TK, 2014–2015, 34 000, nr. 97) is uw Kamer hierover geïnformeerd. Op basis van dit plan hebben de ketenpartners voorbereidingen getroffen en zijn bijbehorende acties uitgevoerd. Deze dienen nu te borgen dat zorgverleners zo snel mogelijk betaald krijgen.
Welke correspondentie is er precies gevoerd met partijen: SVB-VWS, SVB/VWS-leverende partijen, en ICT-afdelingen onderling?
Binnen het programma trekkingsrechten is de stuurgroep Trekkingsrecht pgb ingesteld die ten minste maandelijks bijeenkomt. Daarvan wordt verslaglegging gedaan. Correspondentie tussen VWS en SVB over uitvoeringsopdrachten vindt schriftelijk plaats.
Op welke wijze werden/worden gemeenten en zorgkantoren geïnformeerd over de resultaten van de gegevensverwerking: aantallen, controlegetallen, uitval, etc.?
Via de portals van gemeenten en zorgkantoren hebben betrokken partijen online inzicht in hun dossiers bij de SVB. Aanvullend verstrekt de SVB periodiek aan betrokken partijen overzichten van de verrichte betalingen.
Wat is er sinds september 2014 gebeurd, naar aanleiding van het op pagina 8 van de Gateway Review geconstateerde gebrek aan de benodigde competenties bij het Ministerie van VWS om regie te voeren op een dergelijk complex ICT-project, om dit wel in huis te hebben? Waar blijken deze investeringen uit?
De aanbeveling uit het Gateway-rapport had betrekking op 2015 en daarna. Op basis van deze aanbeveling is besloten om de programmatische aansturing van het pgb-trekkingsrecht in 2015 voort te zetten. In dit programma zijn de benodigde competenties om regie te voeren opgenomen.
Hoe is toegewerkt naar op pagina 7 gemelde moment dat er een helder go/no-go moment moest zijn waarop duidelijk was hoeveel PGB-houders door welke implementatieproblemen getroffen zouden kunnen worden? Wanneer is dat laatste go/no-go moment geweest, en op basis van welke criteria is toen besloten door te zetten? Bent u bereid de schriftelijke verslaglegging van dat moment, inclusief bijlagen, naar de Kamer te sturen?
In het bestuurlijk overleg tussen de VNG, ZN, de SVB en VWS op 27 november 2014 is op basis van de voortgangsrapportage van de SVB en de voorliggende Gateway-rapportage besloten om het trekkingsrecht op 1 januari 2015 in te voeren en een gezamenlijk terugvalscenario uit te voeren, mocht de situatie hiervoor aanleiding geven. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is de afweging op pagina 9 van de Gateway Review van september 2014 reeds gemaakt, namelijk dat voor een verdere doorontwikkeling het nodig is te onderzoeken of de nieuwe basis voldoende is om plateau 2 en 3 ook in te richten, of dat een verdere vernieuwing nodig is, of zelfs een volledig nieuw systeem te bouwen? Is deze afweging ook gemaakt met in gedachten het kostenbeeld en beeld van de beoogde fraudebestrijding? Zo nee, wanneer wel? Zo ja, bent u bereid deze naar de Kamer te sturen?3
In de Gateway Review wordt de aanbeveling gedaan om de contra-expertise op de plannen voor doorontwikkeling van het ICT-systeem uit te voeren. Dit onderzoek is op 16 februari jl. gestart. Hiervoor is M&I partners als onderzoeksbureau geselecteerd. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, die naar verwachting in april beschikbaar komen, vindt verdere besluitvorming plaats door de betrokken partijen.
Waarom was het Deloitte niet toegestaan om op basis van haar professionele expertise conclusies te trekken? Is er communicatie (side letters, gespreksverslagen, e-mails) waarin dergelijke conclusies wel terug te vinden zijn?
Het doel van het onderzoek was om zekerheid te krijgen over de haalbaarheid om op 1 januari 2015 een werkend systeem te realiseren dat qua performance en veiligheid voldoet. Om dit te kunnen vaststellen voldoet een bevindingenrapportage. De SVB geeft aan dat Deloitte volledig vrij was in de uitvoering van de gegeven opdracht.
Waarom was het Deloitte niet toegestaan om op basis van haar professionele expertise zaken op te diepen over de benodigde tijd om het gerealiseerde systeem operationeel te krijgen?
De SVB geeft aan dat een dergelijke beperking niet is opgelegd. Het aspect haalbaarheid was het centrale vertrekpunt van het onderzoek.
Is het vermoeden juist dat de SVB er op heeft gegokt dat zij de problemen met het systeem in januari zou kunnen oplossen, dat wil zeggen vóór de massale uitbetalingsprocessen zouden aanvangen?
De SVB geeft aan dat dit niet het geval is.
Wat is de rol van het Ministerie van SZW? Heeft niemand zich daar gerealiseerd dat het onvoldoende open zijn over de vertraging in 2007 geleid heeft tot een ICT-ramp (met de loonaangifte/toeslagen)?
SZW beziet als «eigenaar» of de SVB voldoende is staat is c.q. wordt gesteld om haar rol als opdrachtnemer te vervullen en of de goede uitvoering van haar bestaande taken niet in het geding komt. SZW is in haar periodieke gesprekken met de SVB geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van het trekkingsrecht.
Wijst het expliciet uitsluiten van vragen naar de business case, kosten en opbrengsten er niet op dat de SVB al wist dat deze in geen verhouding zouden staan tot de te verwachten opbrengsten?
In het onderzoek stond de haalbaarheid van de planning, de informatieveiligheid en de prestaties van het systeem centraal. Dit waren de relevante aspecten om verantwoord een go of no go-beslissing te kunnen nemen.
Waarom is er niet terug gekoppeld aan de geïnterviewde, en wie waren de «primaire stakeholders binnen de SVB» tegen wie de primaire conclusies van het concept-rapport met bevinding zijn aangehouden? (pagina 5)
De geïnterviewden hebben volgens de SVB tussentijds van Deloitte een mondelinge terugkoppeling gehad. De Raad van Bestuur van de SVB was als opdrachtgever de primaire stakeholder binnen de SVB.
Wat betekent het lopende debacle voor de uitvoeringskosten en de formatie van de SVB in de komende jaren? Kunnen zowel de cijfers conform de begroting als een schatting op basis van de kennis van nu worden geleverd? Wie fourneert de extra budgetten, het Ministerie van VWS of van SZW?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Is het nog steeds zo dat het Document Management Systeem geen problemen oplevert?
Er zijn de SVB geen signalen bekend van problemen ten aanzien van DMS en de werking hiervan.
Is de diversiteit en complexiteit van alle verschillende PGB-gebruikers niet gigantisch onderschat, door deze te vergelijken met AOW en Kinderbijslag? Is daarmee de gedachte dat de bestaande portals dit aan kunnen niet te rooskleurig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verhelpen?
Bij ingebruikname van de portals voor het trekkingsrecht zijn problemen opgetreden voor gebruikers, doordat wijzigingen in de gegevens van de gebruikers niet altijd snel genoeg zichtbaar zijn. Momenteel werkt de SVB aan verbetering. Daarnaast geldt dat de portals niet zijn ontwikkeld om het terugvalscenario volledig te ondersteunen, daardoor bevatten de portals niet altijd de gewenste informatie. Deze situatie wordt volgens de SVB opgelost als alle onderliggende stukken (zorgovereenkomst, toekenningbeschikking en budget) correct zijn ingevoerd. De bedoeling is de portal voor budgethouders voorts gebruikersvriendelijker te maken. Dit is onderdeel van het verbeterplan dat voor de zomer beschikbaar zal komen.
Waarom is het niet gelukt het oude Nestorsysteem te vervangen door een nieuw systeem, en wanneer gebeurt dit wel?
Zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 4 en 5 biedt Nestor momenteel volgens de SVB nog een beperkt aantal functies die nog niet in Treks zijn ontwikkeld. Nestor en Treks zijn complementair aan elkaar. Beide werken op dezelfde database en de kern van de werkprocessen wordt uitgevoerd met Treks.
Deze situatie duurt naar verwachting nog enkele maanden.
Is het, omdat het ICT-deel van het programma de grootste kostenpost en het grootste knelpunt is, achteraf gezien niet een grote fout om de projectleider ICT los te zetten van het ICT-programma?
De ICT-projectleider is onderdeel van het ICT-programma. Het ICT-deel is overigens niet de grootste kostenpost en geen initieel knelpunt.
Was u op de hoogte van de passage op pagina 23 waar te lezen staat dat men op het moment van het rapport er al van uit ging dat 1 januari 2015 niet haalbaar was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u dan toch doorgezet?4
De passage is mij bekend. De tekst op pagina 23 kan niet los worden gezien van de voorgaande tekst op pagina 22, waaruit namelijk blijkt dat enkele voor de invoering niet cruciale functionaliteiten zijn doorgeschoven naar 2015 om daarmee de invoering van het systeem op 1 januari 2015 veilig te stellen.
Is het voor te stellen dat, conform het rapport van de onderzoekscommissie-Elias de huidige problemen bij de SVB (vergelijkbaar met de problemen bij SVB Tien) tevens het gevolg zijn geweest van een bestuurder, die vanwege zijn grote betrokkenheid, onvoldoende distantie en onafhankelijkheid, geen eigen afweging heeft kunnen maken? Wat is de regie vanuit het Ministerie van VWS geweest om deze benodigde distantie en onafhankelijkheid bij het huidige project wel te bewerkstelligen? Waren de ambities te rooskleurig, aangezien in het jaarverslag 2013 de SVB schreef dat het uitbetalen van de PGB's door de SVB een manier was om bij te dragen aan het vertrouwen van de burger in de overheid?5
Ik heb in augustus 2013, na overleg met betrokken partijen (waaronder SZW), een afgewogen keuze gemaakt om het trekkingsrecht pgb bij de SVB onder te brengen. Daarbij speelden eventuele ambities van deze organisatie geen rol. Verder heb ik bij de inrichting van het programma trekkingsrecht pgb rekening gehouden met mogelijke valkuilen, zoals door de Commissie Elias genoemd. Zo zijn in 2014 twee Gateway-reviews gehouden en wordt nauw samengewerkt met de CIO-office van mijn ministerie. De uitvoering van de trekkingsrechten draait op een eigen systeem, los van de overige ICT-systemen van de SVB, en heeft het geen relatie met het (inmiddels stopgezette) Multi Regelingen Systeem.
Is conform Kamerstuk 26 643 nr. 172, een departementale CIO betrokken geweest? Zo ja, van welk ministerie? Bent u bereid een afschrift van het desbetreffende oordeel aan de Kamer te sturen, alsmede mee te delen wat er vervolgens mee gebeurd is?
De departementale CIO van mijn ministerie is, conform de geldende richtlijn, betrokken geweest en heeft in maart 2014 een oordeel uitgebracht over het programma trekkingsrecht pgb. Bij de verdere inrichting van het progamma is met dit oordeel rekening gehouden. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is er, aangezien budgethouders ook eigen bijdragen gaan betalen over hun PGB, voldoende afstemming geweest in de voorbereiding met het Centraal Administratie Kantoor (CAK) om te voorkomen dat er onterecht of onterecht hoge eigen bijdragen worden opgelegd? Is het mogelijk dat iemand zijn budget nog niet gestort heeft gekregen door de SVB, maar al wel een eigen bijdrage moet overmaken naar het CAK? Wat gaat u dan doen om eventuele problemen in deze te voorkomen?
De toegekende pgb’s worden door de gemeenten en zorgkantoren aan het CAK doorgegeven. Het CAK berekent vervolgens, met behulp van onder meer inkomensgegevens, de verschuldigde eigen bijdrage. Het terugvalscenario heeft geen invloed op dit proces. Het CAK is lid van de stuurgroep Trekkingsrecht pgb, waar afstemming heeft plaatsgevonden over de inrichting van het trekkingsrecht systeem. De budgethouder krijgt zelf geen pgb gestort, dat is een onderdeel van het trekkingsrecht. De eigen bijdrage wordt niet uit het pgb betaald. De budgethouder kan na ontvangst van de factuur bij het CAK een verzoek indienen om de eigen bijdrage in termijnen te betalen mocht betaling lastig zijn. De eerste facturen voor de eigen bijdrage zouden in maart verstuurd worden en voor een kleine groep al in februari. Voor de mensen die de factuur in februari zouden krijgen wil ik voorkomen dat zij een bijdrage moeten betalen, terwijl mogelijk hun ontvangen zorg nog niet is vergoed. Met het CAK is afgesproken deze factuur in maart te verzenden.
De vermelding van zorgzwaartepakket 4 Verpleging en Verzorging |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is u bekend dat de indicatiestelling voor zorgzwaartepakket 4 Verpleging en Verzorging (V&V) op verschillende sites van verzorgings- en verpleeghuizen anders staat dan op de site van de rijksoverheid?1 Zo ja, wat vind u hiervan? Hoe moet de definitie werkelijk luiden?
Het zorgzwaartepakket dat in de link waarnaar u verwijst is vermeld, is gedateerd. Het wijkt af van het huidige zorgprofiel VV 4, zoals dat is opgenomen in de Regeling langdurige zorg (Staatscourant nr. 36917, jaargang 2014).
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze van omschrijven van hun zorgaanbod (en voor aanpassingen van de omschrijving indien de zorgzwaartepakketten/zorgprofielen zijn gewijzigd). Ik zal de branche-organisatie er evenwel op wijzen.
In de Regeling langdurige zorg zijn de met de Wlz geïntroduceerde zorgprofielen vastgelegd. Deze zorgprofielen zijn in 2015 nagenoeg gelijk aan de zorgzwaartepakketten zoals die onder de AWBZ bestonden, met dien verstande dat de zorgprofielen de te leveren zorg niet langer in uren uitdrukken. Overeenkomstig de Wet langdurige zorg, is uitdrukkelijk de ruimte gegeven aan de zorgaanbieder om, binnen de globale omvang die door de zorgprofielen wordt uitgedrukt (en waarin zij onderling verschillen) de zorg te leveren waarop iemand is aangewezen. De zorgzwaartepakketten bestaan wel nog als bekostigingstitel.
De zorgprofielen zijn vastgelegd in de Regeling langdurige zorg. Zorgprofiel VV4 is hierin als volgt omschreven: «beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging». Cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid betreffende veel aspecten hulp nodig, zoals bij de communicatie en het nemen van besluiten. Ook ten aanzien van alle psychosociale/cognitieve functies hebben zij behoefte aan hulp, toezicht of sturing alsmede ten aanzien van ADL.
Voor de volledige omschrijving wijs ik op genoemde regeling.
Bent u van mening dat iemand niet alleen in aanmerking komt voor een zorgzwaartepakket 4 V&V als hij of zij beginnende dementie heeft, maar ook als hij of zij met andere ouderdomsverschijnselen wordt geconfronteerd?
Het CIZ geeft uitvoering aan de indicatiestelling zoals deze in de Wlz is vastgelegd. Een verzekerde heeft recht op Wlz-zorg indien sprake is van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap en verzekerde ten gevolge daarvan een blijvende behoefte heeft een permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Indien is vastgesteld dat is voldaan aan de hier vermelde criteria, bestaat er toegang tot de Wlz. Daarnaast stelt het CIZ vast welk zorgprofiel het beste bij de verzekerde past. De zorgprofielen omschrijven welke zorg er mogelijk is, voor cliënten met een vergelijkbare zorgbehoefte. Gelet op de beschrijving van het zorgprofiel waaraan u refereert, wordt dit profiel niet uitsluitend geïndiceeerd wanneer sprake is van beginnende dementie. Er kunnen ook andere beperkingen of aandoeningen aan de orde zijn, waardoor een verzekerde in aanmerking komt voor dit zorgprofiel.
Hoeveel indicaties zijn er in 2012, 2013 en 2014 ZZP 4 V&V afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)?
Onderstaand treft u het aantal mensen met een indicatie op 1 januari van het betreffende jaar aan. Dat is de reguliere vorm van rapporteren over het aantal indicaties per jaar (dit ter voorkoming van dubbeltellingen en het effect van kortdurende indicaties). Voor de goede orde zij vermeld dat de indicatiecijfers altijd hoger liggen dan het gebruik omdat elk jaar een aantal geïndiceerden de indicatie niet verzilvert.
2012
30.950
2013
33.415
2014
33.020
Kunt u aangeven of sinds de invoering van de zorgzwaartepakketten in 2009 de indicatie voor zorgzwaartepakket V&V 4 is gewijzigd? Zo ja, op welke wijze is dit pakket gewijzigd?
Het zorgprofiel als zodanig is niet gewijzigd. De toegangscriteria voor dit zorgprofiel zijn ook niet gewijzigd. De zorgprofielen onder de Wlz zijn vastgelegd in de Regeling langdurige zorg. Het enige verschil ten opzichte van de zorgzwaartepakketten is dat in de zorgprofielen geen uren meer worden vermeld.
Kunt u aangeven hoeveel zorgzwaartepakketten 4 V&V er voor 2015 zijn ingekocht door zorgkantoren en hoeveel er de komende jaren nodig zijn (geraamd is)?
De zorgkantoren hebben in de eerste inkoopronde voor 2015 in november 2014 productieafspraken gemaakt voor 23,5 duizend zorgzwaartepakketten VV4. Dit aantal kan toenemen omdat gedurende het jaar 2015 de afspraken worden bijgesteld. Daarnaast betreffen de afspraken van de zorgkantoren alleen zorg in natura. Cliënten met ZZP 4 V&V kunnen de zorg ook krijgen met een pgb.
Naar verwachting zal door de demografische ontwikkelingen het aantal VV4 de komende jaren verder toenemen. Daar is in de ramingen van VWS voor het toekomstige budget van de zorgkantoren rekening mee gehouden.
Kunt u het signaal bevestigen dat het CIZ in de indicatiestelling de afweging maakt dat er geen aanleiding is voor een intramurale indicatie wanneer een oudere «nog op de alarmknop kan drukken»? Is dit een criterium voor het al dan niet toekennen van een ZZP4 of hoger? Zo nee, bent u dan bereid het CIZ hiervan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ indiceert conform de criteria die in de Wlz zijn vastgelegd. In de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2015 (die u onlangs zijn toegezonden) zijn de criteria nader uitgewerkt. Een criterium als «nog in staat om te alarmeren» is hierin niet opgenomen.
Permanent toezicht is hierin omschreven als onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de verzekerde vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor verzekerde kan worden voorkomen. Bij verzekerden die een behoefte hebben aan permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) mis gaan.
Voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid geldt dat zorg en toezicht 24 uur per dag in de nabijheid nodig is. Er is geen noodzaak tot permanente actieve observatie. Het betreft een vorm van beschikbaarheid van zorg die hoofdzakelijk bestaat uit passief toezicht. Het toezicht is nodig op zowel geplande als ongeplande zorgmomenten, waarbij de zorgverlener het initiatief moet nemen. Hiervoor is nodig dat de zorgverlener meerdere malen per dag poolshoogte gaat nemen en zo nodig ingrijpt, om ernstig nadeel voor verzekerde te voorkomen.
De uitbetaling van zorgverleners van pgb-houders door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Mona Keijzer (CDA), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u zich voorstellen dat pgb-houders die contracten van anderen – inclusief burgerservicenummer (BSN) – teruggestuurd krijgen, bang zijn dat óók hun gegevens elders terechtkomen?1
Ja, dat kan ik me voorstellen. Incidenten met persoonsgegevens betreur ik zeer. Bij de SVB wordt thans niet centraal geadministreerd hoe vaak dit voorkomt. Daar waar dergelijke meldingen bij de SVB bekend worden, wordt direct geacteerd. De SVB heeft de interne controle op dit terrein inmiddels aangescherpt.
In hoeveel gevallen zijn contracten van pgb-houders bij anderen terechtgekomen dan de feitelijke eigenaar van de gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat persoonlijke gegevens bij derden terechtkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverleners verdienen via een pgb een vast maandloon – en zijn daarmee «maandloner» – en hoeveel zorgverleners werken op declaratiebasis? Wat zijn de absolute getallen en wat is de verhouding in percentages? Kunt u de cijfers uitsplitsen in Wlz-pgb, Wmo2015-pgb en Jeugdwet-pgb?
Op 10 februari bedroeg het aantal betalingen voor vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen 68.000. Daarbij is ook de instroom na 30 januari jl. meegenomen. De SVB geeft aan dat zij de huidige werkvoorraad doorgelopen hebben op «januari-maandloners». Indien zich na de laatste betaaldatum van 16 februari nog budgethouders melden, dan worden zij met voorrang behandeld in het Rapid Response Team. Het aantal zorgverleners op declaratiebasis bedraagt naar schatting 130.000. Binnen de korte termijn voor beantwoording van voorliggende vragen is het niet mogelijk om een uitsplitsing te geven in Wlz-pgb, Wmo-pgb en Jeugdwet-pgb. Ik zal uw Kamer deze gegevens zo spoedig mogelijk toezenden.
Wanneer u niet over de in vraag 5 gevraagde cijfers beschikt, kunt u dan per categorie laten weten waarom deze cijfers niet bekend zijn?
Zie mijn reactie op vraag 4.
Hoe kan het zijn dat u op 4 februari 2015 zegt dat «zo veel mogelijk» maandloners, te weten 59.000, betaald zijn2, terwijl de SVB op 6 februari er melding3 van maakt dat nog eens 19.000 maandloners betaald zijn? Vindt u 30% ontbrekende uitbetaling «zo veel mogelijk»?
De 59.000 waarover ik heb gesproken in mijn brief, betreft die hulpverleners waarvoor een vaste maandelijkse vergoeding is afgesproken (vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). Hieronder vallen onder andere de hulpverleners die een salaris van hun budgethouder krijgen. Dit aantal was op 10 februari toegenomen met 9.000 tot 68.000. Bij de 19.000 waar u in de vraagstelling naar verwijst wordt ook het aantal declaraties meegenomen die gebaseerd zijn op een vaste arbeidsrelatie met variabel aantal uren. Het betreft dus andere categorieën.
Hoeveel van de mensen die declaraties via «mijnsvb» (urenbriefjes) hebben geüpload hebben betaald gekregen? Verwacht u dat de problemen met de betalingen zich zullen herhalen bij de volgende uitbetalingsronde? Zo nee, waarom niet?
De SVB verwacht op basis van het huidig aantal geregistreerde budgethouders in totaal ca. 130.000 declaraties en facturen insturen. Op dit moment zijn er ca. 51.000 declaraties ontvangen door de SVB, waarvan ca. 30% via de portal binnen zijn gekomen en ca. 70% per post. De verwerking van ingediende declaraties via «MijnPGB» verloopt conform afspraak en deze worden binnen 5 à 10 dagen betaald.
De verwerking van ingediende declaraties zal naar verwachting in de toekomst beter verlopen bijvoorbeeld omdat een groot deel van de zorgovereenkomsten volledig zijn verwerkt in het systeem.
Hebben alle 32 zorgkantoren de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
De SVB ontvangt nog regelmatig gegevens van budgethouders, zowel via gemeenten als via zorgkantoren. Dit betreft onder andere gegevensstroom met betrekking tot de oorspronkelijke non respons. Daarnaast is er een gegevensstroom richting de SVB uit hoofde van de afspraken die voortvloeien uit de terugvalscenario’s die in werking zijn getreden (waarover ik uw Kamer in mijn brief van 20 januari jl. (kenmerk 712988-132229-LZ) heb geïnformeerd). Ten slotte vindt er een permanente gegevensstroom plaats als gevolg van nieuwe instroom en mutaties op de gegevens van huidige budgethouders.
Hebben alle gemeenten de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Uit hoeveel mensen bestaat het Rapid Response Team en waar is dit gehuisvest? Hoeveel mensen hebben zich aangemeld bij het Rapid Response Team voor hulp en hoeveel mensen zijn werkelijk (bijvoorbeeld met een voorschot) geholpen?
Het Rapid Response Team (RRT) is gehuisvest bij het SVB servicecentrum PGB in Utrecht en is sinds maandag 9 februari volledig operationeel. Er is 6 fte vrijgemaakt voor de uitvoering van het RRT, ondersteunt door een schil van 5 vaste backoffice medewerkers. Het RRT is in het leven geroepen om specifieke zaken die geen verder uitstel kunnen verdragen met voorrang op te pakken. In dit team worden zaken via Per Saldo, VWS, SVB en VNG aangeleverd. Daar vindt tevens prioritering plaats.
Inmiddels zijn 168 cases opgelost, 140 cases zijn op dit moment in behandeling.
Met Per Saldo is permanent overleg over de casuïstiek. Per Saldo heeft aangedrongen op een verhoging van de capaciteit van het RRT om meer urgente zaken met voorrang te kunnen oppakken. Dit wordt momenteel met de SVB uitgewerkt. De procedures rond het RRT worden voortdurend gemonitord en waar nodig verbeterd.
Kunt u toelichten hoe het komt dat ook bij de budgethouders die reeds voor 1 januari 2015 de SVB de uitbetaling lieten regelen het uitbetalen van het pgb fout gaat aangezien deze al in het computersysteem zaten?
De werkwijze rond de uitbetaling van pgb’s is ook voor deze budgethouders gewijzigd. Voorheen werd het budget op rekening van de budgethouders gestort, die dan zelf de zorgverlener betaalde. Nu betaalt de SVB op basis van de zorgovereenkomst en declaraties het budget achteraf aan de zorgverlener.
Bij hoeveel pgb-houders zijn sommige hulpverleners wél uitbetaald en andere niet, terwijl alle hulpverleners zogenaamde maandloners zijn?
Ik ga ervan uit dat in de vraagstelling wordt gedoeld op zorgverleners met een vaste arbeidsrelatie en een vast aantal uren (maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). De situatie dat de ene zorgverlener wél en de andere niet is uitbetaald kan voorkomen als gevolg een niet gelijktijdige verwerking van de zorgovereenkomsten. Het aantal gevallen waarbij dit zich heeft voorgedaan is niet bekend.
Kunt u de Kamer de volgende stukken sturen die samenhangen met de stuurgroep-trekkingsrecht4:
Ik zal de besluitstukken van het programma «pgb trekkingsrecht» betrekken bij de evaluatie die ik uw Kamer heb toegezegd in het debat van 4 februari. Daarover kunt u alsdan met mij in gesprek gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 12 februari om 11 uur?
De vragen zijn zo snel als mogelijk was beantwoord.
Het bericht ‘Hulp aan gewonde oud-militair die met Koerden vocht tegen ISIS’ |
|
Mona Keijzer (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de noodkreet van de heer Leo Jansen om zijn zwaargewonde zoon Richard Jansen terug te halen uit Syrië/Irak?1
Ja.
Klopt het dat Richard Jansen naar Syrië/Irak afgereisd is om met de Koerden te strijden tegen de terreurbeweging ISIS? Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat hij dankzij «moedig optreden in het heetst van de strijd het leven van veel kameraden heeft gered»?2
Het is bekend dat betrokkene naar Syrië is afgereisd. Over zijn optreden daar is geen informatie beschikbaar, anders dan via de media bekend.
Klopt het dat Richard Jansen oud-(dienstplichtig) Nederlands militair is? Is hij tevens veteraan?
De heer Jansen is dienstplichtig militair geweest. Hij is niet uitgezonden geweest en voldoet daarmee niet aan de criteria zoals opgenomen in de Veteranenwet.
Kunt u aangeven hoe ernstig de verwondingen van Richard Jansen zijn? Klopt het dat hij granaatscherven in zijn hoofd heeft en deels verlamd is? Verkeert hij in levensgevaar als hij niet snel geopereerd wordt?
Betrokkene is begin februari van Syrië naar Noord-Irak overgebracht, alwaar hij voor behandeling werd opgenomen in een ziekenhuis. Tijdens een bezoek van de Nederlandse vertegenwoordiging in Erbil aan betrokkene bleek dat er sprake was van een zorgelijke situatie, maar geen direct levensgevaar. Betrokkene heeft intussen Noord-Irak verlaten.
Kunt u aangeven of Richard Jansen overgebracht is naar Erbil, in het Koerdische deel van Irak? Zijn de medische voorzieningen daar dusdanig dat hij adequaat geopereerd en verzorgd kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de Nederlandse overheid dan wel de zorgverzekeraar van Richard Jansen weigert voor diens behandeling en revalidatie te betalen? Zo ja, waarom?
Met in achtneming van het veiligheidsaspect is aan betrokkene de gebruikelijke consulaire bijstand verleend.
Volgens mijn informatie had betrokkene geen zorgverzekering en/of reisverzekering afgesloten. Bij het ontbreken van een afgesloten en dekkende ziektekosten- en reisverzekering is er voor een Nederlandse verzekeraar geen verplichting financieel borg te staan voor medische behandelingen in het buitenland danwel het zorgdragen van een verantwoorde professionele repatriëring naar Nederland.
De overheid financiert doorgaans geen ziekenhuisopname en medische behandelingen bij het ontbreken van een adequate verzekering. De overheid verstrekt evenmin leningen hiervoor.
Bent u bereid de noodkreet van Leo Jansen serieus te nemen en de mogelijkheden te onderzoeken om met spoed hulp te verlenen aan zijn zoon, zoals repatriëring naar Nederland, opname in een ziekenhuis, het verlenen van noodzakelijke medische zorg en financiering van de noodzakelijke operaties en behandelingen, in Irak dan wel in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat bent u bereid dan wel te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunnen de Nederlandse militairen die in Erbil en omstreken aanwezig zijn helpen?
Er was geen rol weggelegd voor de Nederlandse militairen van de trainingsmissie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken bleef de zaak echter nauwlettend volgen.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden?
Ja.
De Nieuwsuur uitzending “ De gemeente moet het doen” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u bovengenoemde tv-uitzending gezien? Wat vond u daarvan?1
Ik heb kennis genomen van de betreffende uitzending.
Vindt u dat de getoonde voorbeelden voldoen aan de terminologie van een zogenaamd maatwerkgesprek, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien een cliënt zich meldt bij het college met een verzoek om maatschappelijke ondersteuning is het college verplicht een onderzoek uit te voeren dat voldoet aan de daaraan door artikel 2.3.2 Wmo 2015 gestelde eisen. Dit onderzoek is daarmee in opzet met tal van waarborgen omgeven. Daarbij is een fors aantal elementen die het college moet onderzoeken expliciet in de wet opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om onderzoek naar de daadwerkelijke behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken van de cliënt, maar ook om onderzoek naar de vraag of de inzet van mantelzorg mogelijk is. Onderdeel van dit onderzoek zal ook een gesprek met de cliënt en diens vertegenwoordiger, bijvoorbeeld zijn mantelzorger, en/of een familielid zijn. Daarbij kan ook een cliëntondersteuner aanwezig zijn. Indien een gemeente, op grond van een gewijzigd beleidsplan of een gewijzigde verordening een lopende voorziening wil aanpassen zal zij ook een zorgvuldig onderzoek moeten doen, zoals hiervoor beschreven. Daarbij dient zij tevens rekening te houden met een zorgvuldige toepassing van het overgangsrecht in die betreffende situatie.
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat het voor mij niet mogelijk is om op basis van gedeelte van een gesprek tussen een cliënt en een medewerker een afgewogen oordeel te geven over de toereikendheid van het onderzoek. Dit te meer omdat het gesprek slechts een onderdeel is van het door het college op grond van de wet in te stellen onderzoek.
Bent u het ermee eens dat de keukentafelgesprekken zoals ze in Nieuwsuur te zien zijn geweest tot meer druk op mantelzorgers en familie leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het onderzoek waarop ik bij beantwoording van vraag 2 ben ingegaan is dat onder meer onderzocht wordt welke mogelijkheden er zijn voor de cliënt om met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie.
Ik kan en wil aan de hand van de tv-uitzending niet beoordelen of mensen uit het sociale netwerk van de cliënt druk ervaren om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Duidelijk is echter ook dat, buiten de kring waarvan verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp wordt verleend, het verlenen van hulp of mantelzorg geen verplicht karakter heeft.
Overigens is het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers op basis van de Wmo 2015 een belangrijke taak van de gemeente.
Bent u het er mee eens dat de handelwijze van de gemeente Apeldoorn, namelijk zonder onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden (artikel 2.3.2 Wmo 2015), in strijd is met de Wmo 2015?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, is het voor mij niet mogelijk om op grond van het fragment in de uitzending van Nieuwsuur, conclusies te trekken over de toereikendheid van het onderzoek in de betreffende situatie, in relatie tot de door de wet daaraan gestelde eisen.
Bent u bereid de gemeenteraad en het college van de gemeente Apeldoorn te wijzen op een juiste wetsuitvoering?
Alle gemeenten zijn door mij herhaaldelijk, laatstelijk bij brief van 22 december 2014, gewezen op het belang van een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015, in het bijzonder de daarin verankerde individuele benadering en het onderzoek. Onlangs heeft de VNG naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Nederland over een concrete situatie in de gemeente Dantumadeel alle gemeenten nogmaals gewezen op de noodzakelijke zorgvuldigheid bij het tussentijds aanpassen van lopende voorzieningen op basis van de Wmo. Ik heb vastgesteld dat de gemeente Apeldoorn zich op dit moment zeer bewust is van de eisen die de Wmo 2015 aan de uitvoering van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet stelt.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Apeldoorn zelfredzaamheid uitlegt als financiële zelfredzaamheid? Is dat volgens u in de geest van de nieuwe Wmo?
Ik kan uit de uitzending niet opmaken dat Apeldoorn zelfredzaamheid uitlegt als financiële zelfredzaamheid. Overigens heeft de gemeente Apeldoorn mij verzekerd dat zij in het gesprek, dat onderdeel is van het in te stellen onderzoek, werkt met de opbouw zoals in de Wmo 2015 is verwoord. Er wordt niet gestart met een vraag naar de financiële situatie, maar eerst wordt de ondersteuningsbehoefte in beeld gebracht. Dan komt aan de orde wat de cliënt zelf of met zijn naasten kan oplossen. Daarna wordt besproken of een algemene voorziening een passende oplossing is. Als dit niet leidt tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid van betrokkene, wordt een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp ingezet. Apeldoorn komt mensen die de algemene voorziening schoonmaakhulp niet (volledig) kunnen betalen, financieel tegemoet.
Ben u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid dat op 12 februari a.s. plaatsvindt?
Ja.
Het bericht “Aanvraag bij Wet Langdurige Zorg stagneert, omdat oudere geen paspoort of ID heeft” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aanvraag bij Wet Langdurige Zorg stagneert, omdat oudere geen paspoort of ID heeft»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom personen die woonachtig zijn in een instelling en die vanaf 1 januari 2015 een aanvraag indienen voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) een fotokopie moeten toevoegen van hun paspoort of ander geldig identiteitsbewijs?
In de Wlz is in artikel 9.1.1, zesde lid voorgeschreven dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) bij de aanvraag van een indicatiebesluit de identiteit van de verzekerde vaststelt aan de hand van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, die de verzekerde hem desgevraagd ter inzage geeft. Aard en nummer van het identiteitsbewijs moeten in de administratie worden opgenomen. Artikel 6 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg (Wbsnz) heeft dezelfde strekking. De artikelen 4 en 6 tot en met 9 van de Wbsnz zijn ook van toepassing in de Wlz.
In het werkproces van het CIZ is dit zodanig verwerkt dat er bij een aanvraag voor een indicatiebesluit gevraagd wordt een afschrift van een identiteitsbewijs te voegen. Dit is evenwel niet nodig in het geval dat ingevolge de Wbsnz op de aanvraag het burgerservicenummer van de aanvrager is vermeld en het CIZ daarbij mag veronderstellen dat de zorgaanbieder de identiteit van de aanvrager al in een eerdere fase heeft vastgesteld. Artikel 9.1.1, zesde lid van de Wlz zal daarom worden aangepast.
Klopt het dat dit tot vertraging leidt in de aanvragen voor zorg op basis van de Wlz?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat er ouderen zijn, personen met ernstige lichamelijke, verstandelijke of geestelijke beperkingen, personen die dement zijn of zeer oud zijn en lijden aan tal van aandoeningen die niet meer reizen en zelden buiten komen?
Ja, dat kan ik mij voorstellen. Reis- of identiteitsdocumenten worden in beginsel in persoon aangevraagd en opgehaald bij een gemeente. De regelgeving voorziet echter in een uitzonderingsbepaling indien de gemeente van oordeel is dat om zwaarwegende redenen niet van de aanvrager kan worden gevergd dat hij in persoon verschijnt. Dit is geregeld in artikel 28, derde lid, van de Paspoortwet. Daarom beschikken gemeenten over zogenaamde mobiele aanvraagapparatuur waarmee zij ook aanvragen kunnen opnemen buiten het gemeentehuis. Voorwaarde is wel dat de gemeente van oordeel is dat op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit, de nationaliteit en (indien van toepassing) de verblijfstitel van de aanvrager.
Kunt u zich voorstellen dat deze mensen niet in staat zijn om zich tot 2 keer toe te melden bij het gemeentehuis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat medewerkers van de afdeling burgerzaken niet op huisbezoek mogen? Zo ja, waarom?
Gemeenten bepalen zelf of de aanvrager in persoon aan het loket moet verschijnen. De gangbare praktijk in veel gemeenten is dat gemeenten (periodiek) bijvoorbeeld in verzorgingstehuizen aanvragen in behandeling nemen en documenten uitreiken. Mij is niet bekend dat gemeenten weigeren aanvragen aan huis op te nemen als zij er van overtuigd zijn dat van de aanvrager niet kan worden gevergd dat hij in persoon verschijnt. Het is aan de gemeente hier per geval een afweging in te maken.
Kan u aangeven hoe er wordt omgegaan met mensen die in een vergevorderd stadium van dementie verkeren, en niet (meer) in staat zijn een handtekening te zetten onder hun aanvraag voor een ID-kaart of een paspoort? Heeft dit al tot problemen geleid? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Indien de persoon aan wie het document moet worden verstrekt door leeftijd of een handicap niet in staat is zijn handtekening te plaatsen wordt daarvan op grond van artikel 29 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland in het document de voorgeschreven clausule «niet in staat tot ondertekening» geplaatst. Er zijn geen problemen bekend met betrekking tot de toepassing van deze mogelijkheid.
Minutenregistratie voor persoonsgebonden budgetten |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens de plenaire behandeling van de Wet langdurige zorg (Wlz), waarin u aangaf dat «waar onnodige minutenregistratie plaatsvindt, we ertegen moeten optreden» en «Als er signalen zijn dat voor het pgb een doorgeschoten registratiesysteem opgezet wordt om te verantwoorden, moeten we ook daar wat aan doen»?1 Welke acties heeft u tot nog toe ondernomen om een doorgeschoten registratiesysteem voor pgb te voorkomen?
Ja, die herinner ik mij. Op basis van signalen van de kant van uw Kamer tijdens het genoemde debat, heb ik laten onderzoeken waar het signaal van minutenregistratie vandaan kwam. Het bleek niet te gaan over verantwoording van pgb’s in minuten, maar over de toekenning van meerzorg voor een budgethouder. Het is dan zaak dat de cliënt precies aangeeft waaraan hij/zij extra behoefte heeft. Dat vraagt soms om een kleinere eenheid dan uren.
De overige gestelde vragen gaan over de situatie onder de Zorgverzekeringswet. Daar geldt een ander wettelijk kader en een andere werkwijze. Daarop ga ik hieronder in.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij Achmea2 en CZ3 bij de vaststelling van de hoogte van het pgb verpleging en verzorging (vv) gerekend wordt met declaraties per vijf minuten, zoals onder andere uit de declaratieformulieren blijkt4? Zo ja, wat is uw mening over deze wijze van vaststellen van de hoogte van het uit te betalen pgb?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
In overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Per Saldo is besproken dat dit voor pgb-houders een onwenselijke situatie oplevert. ZN en Per Saldo hebben op basis daarvan bekeken op welke wijze de manier van declaratie uitpakt in de praktijk en hoe dit opgelost zou kunnen worden.
Uit dat overleg is gekomen dat alle zorgverzekeraars de wijze van declareren gaan aanpassen, zodat pgb-houders declaraties kunnen gaan indienen op een manier die vergelijkbaar is met de werkwijze onder de AWBZ. Bij sommige zorgverzekeraars is de wijziging direct doorgevoerd, andere hebben enige tijd nodig om dit in hun administratie te verwerken. Zij zullen zo spoedig mogelijk hun declaratieformulieren aanpassen. Tot die tijd kunnen verzekerden declaraties indienen op de door de zorgverzekeraar aangegeven wijze.
Kunt u aangeven op basis van welke regelgeving de betreffende zorgverzekeraars zich genoodzaakt zouden kunnen zien om declaraties per vijf minuten te rekenen? Indien er geen wetgeving is die hiertoe noodzaakt, welk ander belang kan er dan zijn voor zorgverzekeraars om declaraties per vijf minuten te rekenen? Als er al een ander belang is, is dit belang dan op een andere wijze te verzekeren? Zo ja, hoe dan?
In de regelgeving van de NZa is opgenomen dat de directe zorglevering plaats kan vinden via de prestaties verpleging en verzorging. De tarieven voor deze prestaties worden met een eenheid per uur vastgelegd. Indien slechts een deel van een uur zorg wordt geleverd aan een patiënt wordt het in rekening te brengen aantal eenheden naar evenredigheid berekend. Voor de afronding van het aantal wordt uitgegaan van een schriftelijke overeenkomst tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Indien de schriftelijke overeenkomst ontbreekt wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde veelvoud van vijf minuten.
Daarnaast is het mogelijk om afspraken te maken tussen aanbieder en verzekeraar over declaratie op basis van een zorgplan. Daarbij bestaat wel de eis, dat aanbieders kunnen aantonen dat het aannemelijk is dat de zorg daadwerkelijk geleverd is. Bijvoorbeeld door middel van de personeelsplanning.
Deze regelgeving is zowel op zorg in natura, als op het Zvw-pgb van toepassing. Zorgverzekeraars kunnen binnen de grenzen van deze regelgeving het declaratieproces vormgeven.
Deelt u de mening dat deze minutenregistratie een onmogelijke last legt op de schouders van pgb-houders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op te treden tegen deze minutenregistratie, zoals u onder andere tijdens de plenaire behandeling van de Wlz heeft aangegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen en binnen welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij de verzekeraars nagaan wanneer deze aangepaste regels voor declareren van pgb aan verzekerden gecommuniceerd is? Klopt het dat verzekerden deze aangepaste regels pas per 31 december 2014 te horen hebben gekregen? Zo ja, bent u dan van mening dat verzekerden tijdig zijn geïnformeerd zodat zij eventueel nog over zouden kunnen stappen?
De zorgverzekeraars hebben tegelijk met de polisvoorwaarde het PGB reglement en de bijbehorende formulieren gepubliceerd. Hieruit was de methode van declareren in tijdsblokken van 5 minuten op te maken. Zorgverzekeraars passen de declaratieformulieren nu aan, aan de tussen ZN en Per Saldo afgesproken wijze van declareren.
Wordt bij de desbetreffende zorgverzekeraars de vijf-minutenregistratie ook gehanteerd voor zorg in natura?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht op de site van de Algemene Rekenkamer "Aandachtspunten bij begroting 2015 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aandachtspunten bij begroting 2015 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» op de website van de Algemene Rekenkamer?1
Ja, ik ken dit bericht.
Kunt u garanderen dat alles voor 1 januari 2015 in orde is, gezien het gestelde op pagina 13 van het rapport, dat de Algemene Rekenkamer «risico’s signaleert rondom de noodzakelijke gegevensoverdracht, omdat wanneer de benodigde systemen en gegevens niet op tijd aanwezig zijn, dit grote gevolgen heeft voor de circa 120.000 PGB-houders2 die hiermee zullen gaan werken»? Wat is de absolute uiterlijke datum waarop beschikkingen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) binnen moeten zijn, wil de SVB op tijd kunnen uitbetalen?
Ik herken de risico’s die de Algemene Rekenkamer signaleert. Ik heb in overleg met de betrokken partijen (VNG, ZN en SVB) terugvalscenario’s ontwikkeld mochten er op cruciale data zaken nog niet afgerond zijn. Hierdoor wordt de continuïteit van zorg bij budgethouders uit alle betrokken wettelijke domeinen gewaarborgd Deze terugvalscenario’s leiden er toe dat de extra controles op betalingen die het systeem van trekkingsrechten mogelijk maakt, in een later stadium worden toegepast.De controle blijft dan voorlopig zoals in de AWBZ het geval was. Wel is het zo dat het geld niet meer op de eigen rekening van de PGB-houder wordt gestort. In de loop van dit jaar worden de extra controles alsnog uitgevoerd.
Met partijen is afgesproken dat de pgb toekenningbeschikkingen in de periode van 15 december tot 1 januari aangeleverd worden bij de SVB. De uiterlijke datum voor een gemeente ter aanlevering van een elektronisch toekeningsbeschikkings bericht aan SVB was 11 januari.
Voor groepen die later zijn overgeheveld naar de Wlz gelden andere tijdspaden.
Voor budgethouders waarvoor gemeenten en zorgkantoren op 11/1 nog geen toekenningsbeschikking hebben aangeleverd, is een terugvalscenario gedefinieerd dat waarborgt dat declaraties van deze budgethouders toch betaald worden. In het uiterste geval wordt ambtshalve een budget toegekend.
Voor de zorgovereenkomsten is met partijen afgesproken dat men doorgaat met keuren tot het moment nadert van het eerste betaalmoment. De uiterste datum voor goedkeuring verschilt voor overeenkomsten met een maandsalaris en overeenkomsten met een urendeclaratie.
Indien kort voorafgaand aan de eerste declaratie of het eerste betaalmoment er nog geen keuring op de overeenkomst heeft kunnen plaatsvinden, treedt ook daarvoor een terugvalscenario in werking. De zorgovereenkomst wordt ambtshalve goedgekeurd zodat er betaling kan plaatsvinden.
Zijn de budgethouders op basis van de Jeugdwet al bekend bij gemeenten? Zijn deze budgethouders bij de SVB ingevoerd, en zijn alle overeenkomsten gecontroleerd en ingevoerd bij de SVB?
Door data-overdracht zijn de gegevens van budgethouders die onder de Jeugdwet vallen overgedragen naar gemeenten en SVB. Er worden herhaaldelijk nieuwe uitleveringen gedaan, in lijn met de besluitvorming over over Wlz-indiceerbaren.
De betreffende budgethouders is verzocht om hun zorgovereenkomsten naar de SVB te sturen. Deze worden momenteel verwerkt en gecontroleerd. Dit proces is nog niet afgerond.
Voor die situaties waar de zorgovereenkomsten niet tijdig door de SVB, gemeente of zorgkantoor ingevoerd en gecontroleerd zijn, is voorzien in een terugvalscenario. Niet goedgekeurde overeenkomsten zullen ambtshalve door de SVB goedgekeurd worden. In geval van niet ingevoerde overeenkomsten zullen declaraties tijdelijk buiten het SVB systeem om betaald worden (direct via het financiële systeem).
Zijn alle zorgbeschrijvingen (extramurale aanspraken op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz)) op tijd goedgekeurd door zorgkantoren?
De zorgkantoren zijn momenteel bezig met de inhoudelijke toetsing van zorgbeschrijvingen. Voor de groep van Wlz-indiceerbaren is afgesproken dat de zorgbeschrijvingen uiterlijk in het eerste kwartaal van 2015 worden goedgekeurd. De zorgkantoren geven aan dat de zorgbeschrijvingen die eerder opgevraagd zijn voor de eerste betaaldatum gekeurd zullen zijn.
Wanneer de zorgovereenkomsten van Wlz-budgethouders niet op tijd zijn goedgekeurd, wordt voor de betreffende budgethouders overgegaan tot een ambtshalve goedkeuring, zodat declaraties toch op tijd betaald kunnen worden.
Kunt u aangeven hoe de concrete situatie bij de SVB momenteel is? Lopen de voorbereidingen op schema, en waar ziet u verbeterpunten?
De SVB rapporteert wekelijks aan mij over de aantallen overeenkomsten die binnen komen en hoeveel er verwerkt zijn. Er worden grote hoeveelheden werk verzet bij de SVB. En er ligt er een strakke planning tot aan het eerste moment dat er zorgverleners uitbetaald gaan worden. Zoals eerder vermeld zijn er terugvalscenario’s als de werkzaamheden niet tijdig afgerond zijn, zodat uitbetaling toch kan plaatsvinden.
De SVB ontvangt ook de elektronische toekenningsberichten van zorgkantoren en gemeenten waarin staat wat de hoogte van het budget is van een budgethouder voor 2015. Gemeenten zijn gevraagd deze snel aan te leveren aan SVB. Als gemeenten niet op tijd dit bericht aanleveren aan de SVB treedt er een terugvalscenario in werking, zoals genoemd in antwoord op vraag 2.
Wat gebeurt er als houders van een persoonsgebonden budget (pgb) met contractanten die bij budgethouders werken door de gang van zaken niet tijdig krijgen uitbetaald en in de financiële problemen komen? Welke noodoplossingen heeft u klaar liggen voor welke problemen? Wanneer treden die in werking? Wordt er bijvoorbeeld een voorschot uitgekeerd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hebben gemeenten alle persoonsgegevens en financiële informatie binnen om deze beschikkingen af te kunnen geven? Welke oplossing is er voor budgethouders huishoudelijke verzorging als gemeenten niet op tijd alle gegevens doorgeven aan de SVB, en budgethouders over het hoofd ziet? Wat gebeurt er wanneer budgethouders niet op tijd overeenkomsten ter goedkeuring voorleggen aan de SVB? Welk noodscenario treedt er dan in werking?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ver zijn gemeenten met het afgeven van beschikkingen voor bestaande budgethouders of voor nieuwe budgethouders?
Gemeenten zijn niet verplicht nieuwe beschikkingen af te geven voor bestaande budgethouders. Dit volgt uit het overgangsrecht. Het ligt wel voor de hand dat de budgethouder geïnformeerd wordt door de gemeente. Ik heb geen specifieke informatie over de voortgang die gemeenten hierbij gerealiseerd hebben. Er is wel vertraging opgetreden bij het verzenden van de toekenningsberichten naar de SVB. Zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, is hiervoor een terugvalscenario afgesproken, waardoor continuïteit van zorg is gewaarborgd. Aan nieuwe budgethouders wordt altijd een beschikking afgegeven.
Bent u ervan op de hoogte dat er gemeenten zijn die aan de SVB doorgeven wat budgethouders wel en niet vanuit het gemeentelijk PGB mogen vergoeden, zoals een vast maandloon, reiskostenvergoedingen, feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering plotseling stopzetten, bijvoorbeeld vanwege overlijden van de budgethouder om de overeenkomst netjes af te ronden? Heeft dit consequenties voor het antwoord op de vraag of een PGB en zorg in natura een gelijkwaardig alternatief zijn? Leidt dit tot onmogelijkheid om regie te voeren over het eigen leven, tot onvoldoende passende zorg en vervolgens tot een hogere instroom in de Wlz?
In de Wmo 2015 (art. 2.3.5) is de verplichting opgenomen dat de maatwerkvoorziening (waar het pgb een leveringsvorm voor is) een passende bijdrage dient te leveren aan het realiseren van een situatie waarin cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Binnen dit kader kunnen gemeenten bepaalde beleidskeuzes maken met betrekking tot wat onder het pgb of de maatwerkvoorziening gaat vallen gelet op wat iemand nodig heeft. Het college moet waarborgen dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot het pgb of de maatwerkvoorziening behoren, doeltreffend zijn. Een passende maatwerkvoorziening kan op verzoek worden omgezet naar een pgb waarbij het pgb een gelijkwaardig alternatief moet zijn.
In 2015 geldt overigens voor veel mensen overgangsrecht waarbij budgethouders onder de Wmo en Jeugdwet, de rechten en plichten die gelden op grond van de het indicatiebesluit onder de AWBZ gedurende dit indicatiebesluit of uiterlijk tot 1 januari 2016 behouden.
Verkeerde beddenproblematiek Verpleging en Verzorging (V&V) en Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het probleem dat mensen met een GGZ C-problematiek die ouder worden door somatische aandoeningen soms een zorgzwaartepakket ZZP 4 tot en met 8 geleverd krijgen, en dat dit cliënten zijn die veelal vanuit Beschermd Wonen of Forensische zorg (omdat zij geen verpleeghuiszorg kunnen bieden) of vanuit een regulier verpleeghuis (omdat deze verpleeghuizen niet weten om te gaan met de gedragsproblematiek van deze doelgroep) komen?
Ik ben ermee bekend dat cliënten soms een andere zzp-indicatie kunnen hebben dan voor een instelling «gebruikelijk» is. Het zzp is dan voor de instelling sectorvreemd of instellingsvreemd. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om mensen met psychiatrische problemen die in een V&V-instelling verblijven. Zij hebben een indicatie zzp GGZ-C.
Kunt u aangeven om hoeveel mensen dit gaat?
Volgens gegevens van het Zorginstituut Nederland waren er op 1 januari 2014 ruim 1.600 cliënten die een indicatie zzp GGZ-C hadden en daarvoor V&V-zorg geleverd kregen.
Wat vind u van het feit dat met de overheveling GGZ-C naar gemeenten de dekking wegvalt voor een deel van deze zorg, en daarmee verpleeghuisbedden voor deze speciale doelgroep uit de Wet langdurige zorg (Wlz) vervallen, terwijl er juist wel V&V zorg wordt geleverd?
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning van mensen met een indicatie zzp GGZ-C, ook als deze cliënten in een instelling voor gehandicapten of een verpleeghuis verblijven. Het is dus niet zo dat de dekking voor de zorg aan deze mensen wegvalt.
Klopt het dat met de overheveling van het beschermd wonen (GGZ-C) naar gemeenten de gemeente het beschermd-wonen-deel en niet het deel (behandeling en medicijnen) verpleeghuiszorg zal bekostigen? Zal het antwoord dan zijn dat de cliënt zelf een huisarts, apotheek en paramedische hulp zal moeten regelen? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn, en dat het probleem van deze doelgroep is dat zij niet goed in staat is dit zelf te regelen, en eigenlijk tussen wal en schip dreigt te komen doordat deze een dubbelproblematiek heeft?
Ja, het klopt dat de gemeente alleen zorg draagt voor het beschermd wonen deel. Zorg door huisarts, apotheker en paramedische hulpverlener wordt vergoed uit de Zvw, net zoals dat ook het geval was bij beschermd wonen in de AWBZ. Het is dus in zijn algemeenheid niet ongebruikelijk om een eigen huisarts te hebben, ook niet voor cliënten in een instelling.
Voor sommige cliënten met een «sectorvreemde» indicatie zal dit wel nieuw zijn. De instelling moet hierover afspraken maken met zorgverleners. Cliënten moeten adequaat worden begeleid. Deze begeleiding houdt ook in dat de cliënten zullen worden ondersteund ten behoeve van toegang tot de benodigde zorg, zoals die van een huisarts of apotheker of paramedicus. Wanneer sprake is van een structureel gewijzigde zorgbehoefte, kan een nieuwe indicatie bij het CIZ worden aangevraagd.
Uit mijn contact met het Leger des Heils (één van de zorgaanbieders gericht op de hier aan de orde zijnde doelgroep) is mij gebleken dat het Leger des Heils op deze verandering reageert met een praktische oplossing, zodat de cliënten zo weinig mogelijk hinder ervaren van de veranderingen. Verder is van belang op te merken dat de huisarts zo nodig voor consultatie terecht kan bij de verpleeghuisarts.
Zoals aan uw Kamer toegezegd zal er in de toekomst ook voor ggz-cliënten toegang zijn tot de Wlz op basis van objectieve, inhoudelijke criteria. Het Zorginstituut Nederland stelt hiervoor momenteel een afwegingskader op dat in het voorjaar gereed zal zijn, waarna besluitvorming hierover zal plaatsvinden. Zowel voor cliënten met een zorgzwaartepakket C alsook voor cliënten met een zorgzwaartepakket B kan gelden dat zij tot deze groep behoren, die in de toekomst op basis van objectieve criteria toegang kunnen krijgen tot de Wlz. Dit kan ook gelden voor sommige cliënten met een «sectorvreemde» indicatie. Binnen de Wlz is sprake van een zogenaamd integraal pakket, wat betekent dat de benodigde algemeen medische zorg door de instelling zal worden geleverd indien de cliënt op behandeling is aangewezen.
Indien deze zorg naar de gemeente gaat en niet meer betaald wordt vanuit de V&V, moeten verpleeghuiszorgbehoevende (ex)dak- en thuislozen dan zelf een huisarts zoeken en paramedische hulpverlening, terwijl zij door hun somatische klachten langdurige verpleeghuiszorg nodig hebben? Vindt u dat hier een praktische oplossing voor moet komen,? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het advies objectief verdeelmodel Wmo 2015 van de Raad voor de financiële verhoudingen |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) over het objectief verdeelmodel Wmo 2015?
Ja.
Deelt u de conclusie dat het voorgestelde verdeelmodel voor centrumgemeenten (beschermd wonen) niet per 1 januari 2015 ingevoerd moet worden omdat het onvoldoende tegemoet komt aan de kosten van de centrumgemeenten?
Ik deel deze conclusie. Het is ook nooit de bedoeling geweest een objectief verdeelmodel per 1 januari 2015 in te voeren. Komend jaar zal sprake zijn van een historische verdeling van het budget, ook voor wat betreft beschermd wonen.
Wat vindt u van de conclusie van de Rfv dat dit verdeelmodel tot onrechtvaardige herverdeeleffecten (kortingen tot 40% voor bepaalde centrumgemeenten) leidt, waarop gemeenten nauwelijks kunnen inspelen?
Met de Rfv constateer ik dat het verdeelmodel tot grote herverdeeleffecten leidt, waardoor invoering zonder een zorgvuldig invoeringspad ondenkbaar is. In de septembercirculaire van het Gemeentefonds zijn dan ook de uitkomsten van het model per gemeente en centrumgemeente gepresenteerd met daarbij nadrukkelijk de opmerking dat een ingroeipad vereist is. Ook zijn de Rfv en de VNG om advies gevraagd over zowel het model als het ingroeipad.
Kunt u een overzicht geven van de herverdeeleffecten op basis van uw eigen model voor de verschillende centrumgemeenten?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de pagina’s 41 tot en met 43 van het rapport Objectief verdeelmodel Wmo 2015 dat op 22 augustus gepubliceerd is en dat ik hierbij als bijlage toevoeg.1 Voor de uitkomsten van het model per gemeente en centrumgemeente verwijs ik naar de septembercirculaire van het Gemeentefonds.
Deelt u de conclusie van de Rfv dat het door u voorgestelde model tot een onverantwoorde vorm van maatschappelijke kapitaalvernietiging leidt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met de Rfv eens dat het direct invoeren van het model tot een onverantwoorde vorm van maatschappelijke kapitaalvernietiging zou kunnen leiden. Direct het model invoeren is echter niet de bedoeling. Bij het invoeren van een objectief verdeelmodel hoort een ingroeiregeling die wordt afgestemd op onder meer de mate waarin wordt herverdeeld en het overgangsrecht voor cliënten met een zzp GGZ-C.
Wat vindt u van de suggestie van de Rfv om de financiering via een apart overgangsregime op basis van de historische budgetverdeling te laten verlopen?
Ik wil eerst het advies van de VNG afwachten om vervolgens gezamenlijk met de VNG en de fondsbeheerders (ministeries BZK en Financiën) te bezien wat de beste optie is.
Is er nog wel voldoende tijd om tot een nieuwe financiering van beschermd wonen te komen? Mocht er inderdaad onvoldoende tijd zijn, is het dan niet verstandig om beschermd wonen komend jaar in de langdurige geestelijke gezondheidszorg (ggz) te houden?
Komend jaar zal sprake zijn van een historische verdeling van het budget voor beschermd wonen. Deze verdeling is in mei 2014 reeds bekend gemaakt (in de meicirculaire van het Gemeentefonds).
Bent u in overleg over de conclusies van de Rfv met onder meer de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en GGZ Nederland met betrekking tot het beschermd wonen? Zo ja, met wie en zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven ga ik na ommekomst van het advies van de VNG met de VNG in gesprek. Het gesprek over de verdeling van budgetten over gemeenten is primair een zaak van het Rijk en de VNG. Ik overleg echter ook, onder meer in het kader van de werkafspraken GGZ, veelvuldig met koepels van aanbieders en zal waar nodig zeker ook met hen in gesprek gaan over dit onderwerp.
Hoe verhoudt het objectief verdeelmodel beschermd wonen zich tot de overgangstermijn van 5 jaar voor de huidige GGZ-C pakketten?
Het objectief verdeelmodel staat op zichzelf los van het overgangsrecht. Het overgangsrecht zal echter wel een belangrijke rol moeten spelen bij het ingroeipad richting een objectieve verdeling, aangezien centrumgemeenten in staat moeten worden gesteld het overgangsrecht van cliënten in hun gemeente waar te maken.
Bemoeilijkt het feit dat er nog geen objectief verdeelmodel voor beschermd wonen is, de concrete afspraken (afspraken over volume, toestroom en uitstroom) tussen gemeenten en zorgaanbieders over het beschermd wonen?
Komend jaar zal sprake zijn van een historische verdeling van het budget voor beschermd wonen. Dit vereenvoudigt het maken van afspraken tussen gemeenten en zorgaanbieders gericht op continuïteit van deze ondersteuning.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel contracten er gesloten zijn tussen aanbieders van beschermd wonen en centrumgemeenten?
Nee, het aantal contracten wordt niet centraal bijgehouden. Dit aantal kan overigens per centrumgemeente sterk variëren. Ik zal in de eerstvolgende voortgangsrapportage HLZ ingaan op de stand van zaken van de inkoop beschermd wonen door centrumgemeenten.
Bereiken de Staatssecretaris ook berichten dat hier op bezuinigd wordt terwijl dit bedrag vanuit het rijk budgetneutraal over gaat naar de centrumgemeenten?
Ik ben op de hoogte dat centrumgemeenten inkoopafspraken voor beschermd wonen hebben gemaakt waarbij sprake is van een korting. Dit is een afweging van de centrumgemeente en het resultaat van een inkoopproces tussen de centrumgemeente en aanbieders. Het is primair aan de gemeenteraad om te oordelen over het gevoerde inkoopbeleid in relatie tot het wettelijk kader en de maatschappelijke resultaten die hiermee moeten worden bereikt.
Hoe verhoudt het objectief verdeelmodel beschermd wonen zich tot het feit dat nog onduidelijk is waar op termijn mensen met een de GGZ-C indicatie thuishoren?
De basis van het objectief verdeelmodel beschermd wonen zijn de historische budgetten in de meicirculaire 2014. Dit betekent dat geen rekening is gehouden met eventuele toekomstige wijzigingen in de inhoudelijke criteria van de Wlz en daarmee toegang voor GGZ-C geïndiceerden tot de Wlz. Op zichzelf hoeven deze wijzigingen overigens geen invloed te hebben op de maatstaven van het objectieve verdeelmodel.
Hoe ver staat het met de ontwikkeling van de inhoudelijke criteria voor de GGZ-C en GGZ-B pakketten?
Vermoedelijk wordt gedoeld op de inhoudelijke criteria voor toegang tot de Wlz. Deze inhoudelijke criteria worden thans ontwikkeld: het Zorginstituut Nederland werkt aan een afwegingskader voor de toegang. Naar verwachting is dat kader in het voorjaar van 2015 gereed, waarna politieke besluitvorming hierover en operationalisering (bijvoorbeeld aanpassing van CIZ-systemen) moeten plaatsvinden.
Kunnen deze vragen voor het Algemeen overleg GGZ voorzien op 3 december 2014 worden beantwoord?
Ja.
Het bericht “Modale inkomens veel meer kwijt aan eigen bijdragen.” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Modale inkomens veel meer kwijt aan eigen bijdragen»?1 Wat vindt u daarvan?
Ja. Ik vind het van belang dat gemeenten, gecontroleerd door de gemeenteraad, een passend eigen bijdragebeleid voeren ten aanzien van het gebruik van algemene voorzieningen door mensen met beperkingen. Indien een ingezetene zich bij de gemeente meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, is het aan de gemeente om een onderzoek in te stellen dat moet voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 2.3.2. van de Wmo 2015. Dit onderzoek brengt onder meer met zich mee dat een gemeente ook oog heeft voor de financiële situatie van de cliënt, waaronder de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen op diens situatie. De gemeente is gehouden de cliënt in het kader van het onderzoek te informeren over de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage voor het gebruik van een voorziening.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wmo 2015 is in de Tweede Kamer de motie Van der Staaij2 aangenomen waarin de regering wordt verzocht er bij gemeenten op aan te dringen dat zij bij het vaststellen van de bijdragen voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen rekening houden met de onwenselijke stapeling van eigen bijdragen. Aan deze motie wordt op verschillende wijzen door mij uitvoering gegeven. Werkgroepen met gemeenten, de VNG, VWS en het CAK, maar ook andere communicatiekanalen en bijeenkomsten met gemeenten worden benut om gemeenten hiertoe op te roepen. De VNG heeft gemeenten er ook in een ledenbrief bij de modelverordening op gewezen wat zij kunnen doen om bij algemene voorzieningen stapeling van eigen bijdragen te voorkomen. Daarbij geeft de VNG aan dat gemeenten zich zouden moeten realiseren dat hoe hoger die eigen bijdrage is voor een algemene voorzieningen, hoe minder toegankelijk deze voorziening voor inwoners zal zijn en hoe groter het beroep op maatwerkvoorzieningen zal worden. Om die reden mag worden verwacht dat gemeenten terughoudend zullen zijn in het vragen van een (te) hoge bijdrage voor een algemene voorziening.
Heeft u ook kennisgenomen van het daarin genoemde modelbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zoals de VNG dit gestuurd heeft aan haar leden, de Nederlandse gemeenten?
Ja.
Heef u een overzicht hoeveel colleges dit Wmo-besluit (gaan) overnemen? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de vaststelling van het beleidsplan en de verordening als bedoeld in de Wmo 2015 is voorbehouden aan de gemeenteraad. De Wmo 2015 vraagt van gemeenten om ingezetenen, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, bij het opstellen van beleidsvoorstellen en verordening te betrekken. VNG heeft, ter ondersteuning van haar leden, een modelverordening en een modelbesluit Wmo 2015 opgesteld en verspreid. Ik beschik niet over een landelijk overzicht van de inhoud van de gemeentelijke beleidsplannen en verordeningen en zie ook geen aanleiding onderzoek te doen naar het aantal colleges dat het modelbesluit overneemt. De Wmo 2015 biedt het kader voor gemeenten. Het beleidsplan en verordening dienen in overeenstemming te zijn met deze kaders.
Wat vindt u ervan dat de VNG geen non-cumulatiebepaling in dit modelbesluit heeft opgenomen? Vindt u dat dit alsnog moet? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat gemeenten, gecontroleerd door de gemeenteraad, een passend eigen bijdragebeleid voeren ten aanzien van het gebruik van algemene voorzieningen door mensen met beperkingen. Zoals ik onder 1. heb verwoord brengt dat met zich mee dat de gemeente als daar aanleiding toe bestaat, in individuele situaties beziet of de combinatie van algemene voorziening(en) en maatwerkvoorziening(en) tot ongewenste effecten zou leiden voor de financiële situatie van de betreffende cliënt. De gemeente heeft in die situatie de mogelijkheid en ook het instrumentarium om die effecten te voorkomen. Het ligt niet voor de hand om de hiervoor bedoelde individuele benadering, die is verankerd in de Wmo 2015, te vatten in generieke regels in het modelbesluit. De VNG heeft gemeenten in een ledenbrief bij de modelverordening gewezen op het belang van een passend eigen bijdragebeleid en de mogelijkheden om stapeling van eigen bijdragen te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat gemeenten hulp bij het huishouden, maar ook dagbesteding onder de algemene voorzieningen laten vallen en hier vervolgens aan de gebruikers vanaf een bepaald laag middeninkomen de kostprijs voor vragen? Is dit te kwalificeren als maatwerk? Zo ja, hoe dan?
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om naast of in plaats van maatwerkvoorzieningen, algemene voorzieningen aan te bieden. Als een cliënt van mening is dat een algemene voorziening niet toereikend is, dan kan hij dat bij een gemeente melden, waarna de gemeente gehouden is onderzoek te doen. De wettelijke voorgeschreven opzet van het onderzoek waarborgt dat er voldoende oog dient te zijn voor de specifieke situatie en de passendheid van de eventuele voorziening. Daar waar op basis van onderzoek wordt vastgesteld dat ondersteuning nodig is en dat die niet, dan wel niet volledig met behulp van eigen kracht, gebruikelijke hulp en/of een algemene voorziening gerealiseerd kan worden, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Mocht de gemeente van mening zijn dat de algemene voorziening tot passende ondersteuning leidt en de cliënt is deze mening niet toegedaan, dan kan hij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen. Tegen een afwijzing staat voor de cliënt bezwaar en beroep open.
Bent u bekend met de effecten op het besteedbaar inkomen van chronisch zieken, ouderen en mensen met een handicap van deze eigen bijdragen? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen? Zo ja, mag de Kamer dit onderzoek dan uiterlijk 1 februari ontvangen? Indien u geen onderzoek wilt doen, waarom niet?
In de rijksbegroting worden de koopkrachteffecten van voorgenomen beleidswijzigingen voor chronisch zieken, ouderen en mensen met een handicap in beeld gebracht. Naast het standaardkoopkrachtbeeld besteedt de begroting (van SZW) ook aandacht aan maatregelen (waaronder de eigen bijdrage) die slechts een deel van de bevolking raken. Dit wordt gepresenteerd in de vorm van de zogenoemde puntenwolken, die het koopkrachtbeeld voor een breed scala aan huishoudens inzichtelijk maken. Daarnaast brengt de zogenaamde «stapelingsmonitor» de gevolgen van de samenloop van maatregelen bij huishoudens in kaart. De stapelingsmonitor houdt rekening met de huishoudsamenstelling, het inkomen, het vermogen en het gebruik van regelingen zoals de ontvangst van toeslagen, uitkeringen en zorggebruik. Voorts heb ik bij de behandeling van het wetsvoorstel tot afschaffing van de Wtcg en CER aan zowel uw Kamer als aan de leden van de Eerste Kamer toegezegd om te monitoren wat de effecten van het (nieuwe) gemeentelijk beleid zijn. Hierbij heb ik ook aangegeven dat dit pas kan zodra deze informatie beschikbaar is. De monitoring van de effecten van het gemeentelijk beleid maakt onderdeel uit van de brede monitoring van de uitvoering van de hervorming van de langdurige zorg die voor het eerst over 2015 tot resultaten zal leiden. Een eerder onderzoek is niet voorzien.
Deelt u de mening dat dit ertoe kan leiden dat chronisch zieken, mensen met een handicap en ouderen met een besteedbaar inkomen tussen de 120% en 130% en daarboven niet alleen een eigen bijdrage voor individuele voorzieningen betalen maar ook de kostprijs voor algemene voorzieningen en dat dit er vervolgens voor zorgt dat mensen onder het bestaansminimum terecht kunnen komen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Gemeenten dienen, gecontroleerd door de gemeenteraad, een passend eigen bijdragebeleid te voeren ten aanzien van algemene voorzieningen. Hierbij verwijs ik ook naar mijn antwoord onder 1. In aanvulling daarop merk ik op dat gemeenten meerdere instrumenten ter beschikking staan om de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten te beschermen voor ongewenste effecten van eigen bijdragen voor voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten hebben de bevoegdheid om de eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen lager dan het daartoe gestelde maximum vast te stellen. Daarnaast hebben zij vanaf 2014 op titel van de Wmo respectievelijk de Wmo 2015 de mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en daarmee samenhangende aannemelijke meerkosten. Deze tegemoetkoming kan ook ten goede komen aan personen met een inkomen boven de inkomensgrenzen die in de gemeentelijke uitvoeringspraktijk voor de individuele bijzondere bijstand worden gehanteerd. Voor personen die onder het bestaansminimum dreigen te raken beschikken gemeenten bovendien over het instrumentarium van de bijzondere bijstand.
Deelt u vervolgens ook de mening dat de nieuwe Wmo geen armoedewet moet worden waar maatwerk leveren geïnterpreteerd wordt als financieel maatwerk leveren tot bijstandsniveau? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat de Wmo 2015 geen armoedewet moet worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke ondersteuning aan degenen die daarop aangewezen zijn. Bij het beoordelen van een verzoek om maatschappelijke ondersteuning dient er aandacht te zijn voor de gevolgen van het gebruik van algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen voor de financiële situatie van betrokkene; voor het toekennen van een maatwerkvoorziening gelden de kaders van de in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 neergelegde eigen bijdragesystematiek. Dit neemt niet weg dat het ook bij Wmo-cliënten zal kunnen voorkomen dat zij problemen ondervinden om financieel zelfstandig in hun bestaan te voorzien. Het is aan de gemeenten om voor deze cliënten waar nodig het beschikbare instrumentarium in te zetten om deze mensen hierin gericht te ondersteunen.
Bent u het eens met de interpretatie van de VNG die in haar ledenbrief op pagina 27 het volgende schrijft: «Maar volgens de memorie van toelichting van de Wmo 2015 mogen gemeenten voor algemene voorzieningen geen inkomensafhankelijke eigen bijdrage vragen volgens de systematiek van de landelijke eigenbijdrageregeling voor maatwerkvoorzieningen zoals het CAK die uitvoert»? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan bereid de VNG te vragen dit aan te passen?
De VNG verwijst in haar ledenbrief naar de landelijk geldende systematiek voor het innen en vaststellen van eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen die het CAK uitvoert. Het CAK berekent aan de hand van het inkomen, het vermogen, de leeftijd (AOW-gerechtigd of niet) en de gezinssituatie de maximale eigen bijdrage per vier weken en houdt hierbij ook rekening met een eventuele andere eigen bijdrage binnen het huishouden op grond van de Wmo 2015 of de Wlz. Het is voor gemeenten niet mogelijk om deze berekening zelf (te laten) te maken omdat gemeenten niet over gegevens van de Belastingdienst beschikken en daarnaast niet de informatie hebben die noodzakelijk is om een regeling van anticumulatie toe te passen op het niveau van een specifiek huishouden.
Wordt met deze gestaffelde eigenbijdrageregeling voor algemene voorzieningen door gemeenten inkomensbeleid gevoerd? Zo nee, waarom bent u deze mening toegedaan?
Voorop staat dat maatschappelijke ondersteuning beschikbaar moet zijn voor degenen die daarop zijn aangewezen, ongeacht de hoogte van het inkomen en het vermogen. Ook financieel draagkrachtige cliënten moeten een beroep op maatschappelijke ondersteuning kunnen doen, bijvoorbeeld indien zij niet in staat zijn dit zelf te organiseren. Gemeenten mogen op basis van het inkomen en vermogen dan ook geen ondersteuning weigeren dan wel de toegang daartoe inperken. De gemeente bepaalt of cliënten voor ondersteuning van de gemeente een eigen bijdrage verschuldigd zijn en de hoogte daarvan. Voor maatwerkvoorzieningen gelden hierbij de kaders van de eigen bijdragesystematiek van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Gemeenten mogen geen eigen bijdrage vragen die hoger ligt dan de kostprijs van de voorziening. Hierbij is geen verschil tussen maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen.
Op basis van de Wmo 2015 geldt voor de eigen bijdragen voor algemene voorzieningen in tegenstelling tot maatwerkvoorzieningen geen voorgeschreven systematiek. Algemene voorzieningen zullen ook naar aard (omvang en inhoud) per gemeente sterk verschillen. Voor algemene voorzieningen geldt het uitgangspunt dat zonder administratieve rompslomp een passende bijdrage gevraagd moet kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan een euro voor de deelname aan een avondje bingo of een bijdrage voor een maaltijdvoorziening of was- en strijkservice. Algemene voorzieningen kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen, ook als die niet op initiatief of onder regie van de gemeente tot uitvoering komen.
Een gemeente kan er op grond van de Wmo 2015 wel voor kiezen groepen ingezetenen te benoemen die in aanmerking komen voor een korting op de bijdrage voor een algemene voorziening. Het variëren in de hoogte van eigen bijdragen voor verschillende inkomens voor een algemene voorziening, zoals de gestaffelde eigen bijdrage voor algemene voorzieningen in het modelbesluit, is feitelijk niet anders dan een korting op de bijdrage voor een bepaalde groep met een bepaald inkomen maar dan vooraf vastgelegd. Van gemeenten wordt verwacht dat zij een passend lokaal beleid voeren met aandacht voor de lokale problematiek en lokale mogelijkheden en ook gericht op het voorkomen van ongewenste stapeling van eigen bijdragen in individuele situaties. Gemeenten moeten ingevolge artikel 2.3.2. van de Wmo 2015 rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de cliënt, waaronder zijn financiële situatie, daartoe te rekenen de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.