Het opsporen van uitkeringsfraude van mensen met vermogen in het buitenland |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over mensen die ten onrechte een uitkering in Nederland genieten terwijl zij een huis in het buitenland bezitten?1 war is uw reactie daarop?
Ja. Fraude tast het maatschappelijk draagvlak voor de sociale zekerheid aan en moet hard aangepakt worden. Iemand kan terugvallen op een bijstandsuitkering als die persoon zelf niet over voldoende middelen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Onder deze middelen valt ook vermogen in het buitenland. Handhaving van Nederlandse wetten en regels is in het buitenland complexer dan in Nederland. Desalniettemin moet ook in het buitenland gecontroleerd worden op het bezit van vermogen en moet onterecht verstrekte bijstand teruggevorderd kunnen worden. Dit gebeurt ook al, maar kan altijd beter. Daarom onderzoek ik momenteel in overleg met gemeenten en uitvoeringsinstanties hoe de handhaving verbeterd kan worden en of de wet hierop aangepast kan worden. Daarnaast kijk ik met de SVB naar aanvullende maatregelen om beslaglegging in het buitenland makkelijker te maken. Fraude mag nooit lonen.
Wat doet u om dergelijke fraude op te sporen en te bestraffen?
Ik vind het van groot belang dat alléén de mensen die er recht op hebben gebruik maken van de sociale voorzieningen. In het regeerakkoord wordt dan ook onderstreept dat handhaving van de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Daarom zet ik stevig in op handhaving en naleving.
De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd aan gemeenten. Handhaving op de naleving van de verplichtingen in de Participatiewet is zodoende de primaire bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. Gemeenten mogen onderzoek instellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Dit geldt ook voor onderzoeken naar inkomen en vermogen in het buitenland. Gemeenten hoeven dit onderzoek niet op alle bijstandsgerechtigden toe te passen en ook niet op dezelfde manier. Het is de taak van gemeenten om hier zelf een goede invulling aan te geven. Uiteraard moet dat plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bij een geconstateerde schending van de inlichtingenplicht moet de gemeente de onterecht verleende bijstand terugvorderen en een bestuurlijke boete opleggen.
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer, is handhaving van Nederlandse wetgeving in het buitenland in het algemeen complexer dan in Nederland.2 Ik vind het desalniettemin van belang dat gemeenten goed onderzoek kunnen doen en vervolgens ook maatregelen kunnen nemen. «Effectief handhaven» is ook één van de hoofdlijnen in de SZW handhavingskoers 2018–2021.3 Waar nodig en mogelijk faciliteer ik de gemeenten daarbij. De recente jurisprudentie laat zien dat gemeenten inzetten op handhaving en onderzoek naar vermogen in het buitenland.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in verschillende zaken uitspraken gedaan over de onderzoeksmethoden die gemeenten en de SVB hanteren bij het opsporen van bijstandsfraude. De CRvB reikt op haar website enkele uitgangspunten voor deze onderzoeksmethoden aan welke gemeenten kunnen hanteren. Voor de uitvoering van internationale vermogensonderzoeken kunnen gemeenten gebruik maken van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF). Deze onderzoeken zet het IBF uit bij de SVB in die landen waar de SVB vertegenwoordigd is middels een Bureau voor Sociale Zaken. Voor de overige landen maken IBF en SVB gebruik van lokale contactpersonen. Het Ministerie van SZW zet zich in om de bekendheid met het IBF bij gemeenten te vergroten en de samenwerking tussen het IBF, SVB en gemeenten te verbeteren. Ook wordt in samenwerking met het IBF, het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) van de VNG, de SVB, Divosa en de Beroepsvereniging voor Klantmanagers gewerkt aan actualisatie van de handreiking aan gemeenten over de wijze waarop onderzoek kan worden gedaan, conform de uitgangspunten van de CRvB. Deze is eind 2018 gereed. In het gemeentenieuws van SZW 2018–1 heb ik gemeenten hierover geïnformeerd en zijn de uitgangspunten van de CRvB reeds onder de aandacht gebracht.
Doen gemeenten in uw ogen genoeg om dergelijke fraude op te sporen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid fraudegevallen en de bedragen waar het om gaat? Kunt u een overzicht geven van de opsporingsinspanningen en het percentage succesvolle opsporingen per instantie?
Zoals nader toegelicht in de Kamerbrief van 28 juni 2018, heeft het IBF in 2016 en 2017 respectievelijk 2.110 en 1.919 opdrachten uitgevoerd voor gemeenten. Naast vermogensonderzoeken betreft het ook informatie- en verificatieverzoeken. In 2016 hebben onderzoeken, uitgezet via het IBF, voor € 6,3 miljoen en in 2017 voor € 3,4 miljoen aan buitenlands vermogen achterhaald. Het Ministerie van SZW beschikt niet over het percentage succesvolle opsporingen per instantie. Daarnaast zijn gemeenten niet verplicht om bij (vermogens-)onderzoek in het buitenland gebruik te maken van het IBF en/of de SVB. Het Ministerie van SZW beschikt dan ook niet over de onderzoeksgegevens daar waar gemeenten een andere keuze hebben gemaakt.
Het totale benadelings- en boetebedrag wat ontstaat wegens schending van de inlichtingenplicht is niet af te leiden uit het saldo van het totale aangetroffen buitenlands vermogen. Dergelijke bedragen zijn immers afhankelijk van de duur en hoogte van de onterecht ontvangen uitkering en niet van de hoogte van het geconstateerde vermogen. De kerncijfers op het gebied van handhaving Participatiewet worden ontleend aan de Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek van het CBS.4 Voor recente cijfers verwijs ik naar het jaarverslag 2017 van het Ministerie van SZW.5 De kerncijfers van het CBS worden niet opgesplitst naar «type overtreding», zoals verzwegen (buitenlands) vermogen. Het Ministerie van SZW beschikt zodoende niet over cijfers van de totale hoeveelheid fraudegevallen en de bijbehorende bedragen, daar waar het vermogen in het buitenland betreft.
Wat zijn uw plannen om dergelijke fraude effectiever aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de dreigementen die geuit werden in de uitzending van Nieuwsuur door parlementariër M. Yeneroglu van de Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (Adalet ve Kalkinma Partisi) dat personen die fraudeopsporing in Turkije verrichten vervolgd zullen worden?
Bij mijn weten is er op dit moment geen sprake van het dwarszitten van vermogensonderzoek door Turkije. De Nederlandse autoriteiten verrichten onderzoek door het raadplegen van openbare bronnen. In het geval dat tegenwerking ontstaat, zullen de Nederlandse autoriteiten daarover het gesprek aangaan met de Turkse autoriteiten.
Gaat u Turkije stevig aanspreken als ze daadwerkelijk opsporingswerkzaamheden gaan tegenwerken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om mensen in met name Turkije te beschermen die opsporingswerk verrichten betreffende uitkeringsfraude?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen alle mensen die uitkeringsfraude opsporen in Turkije zich beroepen op diplomatieke immuniteit? Zo nee, kunt u dit aan hen verlenen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke inspanningen gaat u verrichten om opsporing van uitkeringsfraude steviger te verankeren in verdragen met andere landen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 28 juni 2018 verlopen de vermogensonderzoeken in de meeste landen zonder problemen. Het is staande praktijk om bij de herziening van de meeste bilaterale socialezekerheidsverdragen6 te proberen afspraken te maken over vermogensonderzoeken. Waar landen zich in de praktijk niet houden aan gemaakte verdragsafspraken, gaan vertegenwoordigers van Nederland het gesprek aan met de vertegenwoordigers van het betreffende land.
De vluchtelingencrisis op Curaçao. |
|
Jasper van Dijk , Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over de vluchtelingencrisis op Curaçao?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De betreffende uitzending schetst diverse beelden van de opgaven waarvoor het land Curaçao zich gesteld ziet op het terrein van migratiebeleid. Deze opgaven zijn – mede gelet op de kleinschaligheid van Curaçao – complex. Het kabinet heeft nadrukkelijk aandacht voor de zorgelijke ontwikkelingen in Venezuela en de consequenties voor Aruba, Bonaire en Curaçao. Nederland staat in nauw contact met de autoriteiten van onder meer Curaçao over onder andere het migratiebeleid en vreemdelingendetentie. Waar nodig en gevraagd is Nederland bereid bijstand te bieden aan Aruba en Curaçao. Zoals in antwoord op vraag 2 en 3 uiteengezet, heeft Curaçao ook reeds om bijstand gevraagd en wordt deze ondersteuning ook al door Nederland geboden. Nederland neemt daarbij echter geen verantwoordelijkheden van Curaçao over.
Is het waar dat Curaçao een hulpverzoek heeft gedaan aan Nederland? Zo ja, welke concrete hulp heeft Curaçao precies gevraagd?
Zoals vermeld in antwoord op de vragen van het lid Bosman (VVD)2, hebben de autoriteiten van Curaçao eind januari jl. – anticiperend op een verslechterende situatie in Venezuela – twee verzoeken om ondersteuning gedaan. Het eerste verzoek zag op een eventuele situatie waarin Curaçao de opvang van migranten en vluchtelingen zelf niet meer aan zou kunnen. Het kabinet ziet in dit verzoek vooral een wens om nog nauwer samen te werken in de voorbereiding op een eventueel noodscenario. Uitgangspunt daarbij blijft dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen behoort tot de autonome verantwoordelijkheden van het land Curaçao. Het kabinet is hier ook in gesprekken met de regering van Curaçao uiterst duidelijk in geweest. Dat betekent echter niet dat de landen aan hun lot worden overgelaten. Ik heb de regering van Curaçao laten weten dat Nederland – mocht zo’n geval zich voordoen – waar mogelijk ondersteuning zal bieden, bijvoorbeeld in de vorm van kennis en expertise op het terrein van migratie. Deze ondersteuning is inmiddels op diverse manieren op verschillende terreinen tot stand gekomen. Zo hebben diverse Nederlandse diensten en departementen begin juni jl. een werkbezoek gebracht aan Curaçao, gericht op de doorontwikkeling van het Curaçaose migratiebeleid en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao hebben experts van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus tevens een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit bezoek richtte zich op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM aanvraagprocedure om bescherming van Curaçao.
Het tweede verzoek zag op financiële ondersteuning voor de verbetering van detentiefaciliteiten voor vreemdelingen. In reactie op vragen van het lid Bosman over deze verzoeken heb ik uw Kamer op 22 mei jl. gemeld dat het kabinet hier in april jl. een financiële bijdrage van 132.000 euro voor beschikbaar heeft gesteld. Dit heeft begin september geleid tot een verzoek van Curaçao om de toezegde financiële bijdrage betaalbaar te stellen. Curaçao dient hier nog wel een concreet voorstel voor in te dienen dat in lijn is met internationale normen voor vreemdelingendetentie. Over de vormgeving van deze plannen worden momenteel gesprekken gevoerd met Curaçao.
Kunt u voldoen aan dit hulpverzoek? Zo nee, op welke manier kunt u wel hulp bieden in deze vluchtelingencrisis op Curaçao?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het terugsturen van vluchtelingen naar Venezuela onderdeel is van de afspraken die zijn gemaakt tussen Nederland en Venezuela voor het weer openen van de grens, eerder dit jaar tussen Venezuela en Aruba, Curaçao en Bonaire?
Er is tijdens de onderhandelingen over het akkoord niet gesproken over het terugsturen van illegale migranten naar Venezuela. Dit is ook geen onderdeel van het akkoord dat n.a.v. het WOB-verzoek van Zembla is gepubliceerd op de website van de rijksoverheid3. Een van de gevolgen van de grenssluiting was wel dat het terugsturen van illegale migranten bemoeilijkt was en dit na het openen van de grenzen weer kon worden genormaliseerd.
De ‘vingerscan-affaire in Spijkenisse’ |
|
Jasper van Dijk , Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Vingerscan-affaire Spijkenisse: vingerafdruk eisen is beestachtig»1 en «Gemeenten verzamelden illegaal vingerafdrukken»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat er vier jaar lang illegaal vingerafdrukken van bijstandsgerechtigden zijn verzameld?
Het scannen en verzamelen van vingerafdrukken van bijstandsgerechtigden ter controle van hun aanwezigheid bij een werkbedrijf acht ik onwenselijk en bovendien in strijd met de geldende privacywetgeving.
In de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden vingerafdrukken aangemerkt als biometrische gegevens. Op grond van artikel 9, eerste lid, AVG worden dergelijke gegevens beschouwd als bijzondere persoonsgegevens waarvoor in principe een verwerkingsverbod geldt. Dit verbod is op grond van het tweede lid van artikel 9 niet van toepassing bij nadrukkelijke toestemming van de betrokkene, of als dit op grond van het recht van een lidstaat is bepaald, waarbij beoordeeld moet worden of dit evenredig is en de privacy is gewaarborgd. Toestemming van de bijstandsgerechtigde kan geen grondslag zijn voor verwerking van vingerafdrukken, omdat in deze verhouding tussen overheid en burger immers sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en het dus geen in vrijheid gegeven toestemming betreft. In Nederland is de AVG nader uitgewerkt in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG). In artikel 29 UAVG is geregeld dat dit verwerkingsverbod niet van toepassing is indien de verwerking noodzakelijk is voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Deze bepaling geldt ook in de verhouding tussen gemeente en bijstandsgerechtigde, waarbij toestemming niet aan de orde is. De regeling in de AVG en UAVG verzet zich dus tegen het gebruik van vingerafdrukken van een bijstandsgerechtigde voor andere doelen dan authenticatie en beveiligingsdoeleinden, zoals een aanwezigheidscontrole in het kader van de bijstandsverplichtingen.
Zijn er meer gemeenten die biometrische gegevens verzamelen van bijstandsgerechtigden?
Het Ministerie van SZW beschikt, behoudens de situatie bij werkleerbedrijf Voorne-Putten Werkt, niet over de informatie of, en zo ja in welke mate, het voorkomt dat gemeenten biometrische gegevens verzamelen van bijstandsgerechtigden.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) inmiddels al actie ondernomen tegen deze gemeenten?
De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijk opererende, toezichthoudende instantie die in principe geen informatie over lopende zaken deelt. Deze informatie wordt door de Autoriteit Persoonsgegevens beschouwd als niet-openbare informatie en wordt dus ook niet op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens gepubliceerd. Tot op heden heeft er ook geen publicatie op de website plaatsgevonden van afgeronde onderzoeken en/of acties in dit kader. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over eventuele door de Autoriteit Persoonsgegevens ondernomen acties.
Heeft u actie ondernomen naar aanleiding van dit nieuws? Zo ja, welke actie heeft u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De genoemde werkwijze bij werkleerbedrijf Voorne-Putten Werkt is inmiddels beëindigd. Ik zie daarom geen aanleiding voor nadere actie. Het is de verantwoordelijkheid van elke gemeente om de geldende privacyregels op een juiste wijze toe te passen. Desgewenst kunnen gemeenten hiervoor een beroep doen op de expertise van de VNG. Daarnaast kunnen zij uiteraard vragen voorleggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
Vindt u ook dat de kortingen die zijn opgelegd omdat uitkeringsgerechtigden weigerden een vingerafdruk af te geven ongedaan moeten worden gemaakt?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Dit betreft ook de handhaving op de (arbeids-)verplichtingen. Controle op de rechtmatigheid van de uitvoering is de primaire bevoegdheid van de gemeenteraad. Wanneer in de uitvoeringspraktijk situaties ontstaan die naar de mening van de belanghebbende niet conform de wet zijn, staat er voor hem of haar een rechtsgang open. Het is uiteindelijk aan de rechter en niet aan de Staatssecretaris van SZW om op individueel niveau te toetsen of de gemeentelijke besluitvorming in dit kader voldoet aan de geldende wet- en regelgeving.
Vindt u ook dat bijstandsgerechtigden op deze manier worden behandeld als criminelen?
Het is het doel van de Participatiewet om eenieder in staat te stellen als volwaardig burger mee te doen in de samenleving en, daar waar kan, zo snel mogelijk aan het werk te helpen. Gemeenten bieden ondersteuning bij het vinden van werk, maar in de eerste plaats geldt een inspanningsverplichting van de bijstandsgerechtigde zelf om zo snel mogelijk uit de uitkering te komen. Aan het bijstandsrecht zijn namelijk arbeidsverplichtingen verbonden. Zo is de uitkeringsgerechtigde ook verplicht om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, zoals een re-integratietraject bij een werkleerbedrijf. Wordt een verplichting niet of onvoldoende nagekomen, dan kan de gemeente een maatregel opleggen.
Ik vind het belangrijk dat de regels worden nageleefd, want misbruik tast het maatschappelijk draagvlak onder onze sociale voorzieningen aan. Het regeerakkoord onderstreept dan ook dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid.
Bij zowel de ondersteuning bij het vinden van werk als bij handhaving op de naleving van verplichtingen is vertrouwen tussen de uitkeringsinstantie en de uitkeringsgerechtigde een relevante factor. Ik vind het met name belangrijk dat handhaving zoveel mogelijk effect resulteert. Daarom is «effectief handhaven» één van de hoofdlijnen in de SZW handhavingskoers 2018–2021.3 Het is van groot belang dat handhaving ook zorgvuldig en binnen de kaders van de wet geschiedt. De rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd moeten uitkeringen rechtmatig worden verstrekt. De uitvoering is de primaire verantwoordelijkheid van het lokale bestuur.
Denkt u dat dergelijke maatregelen bijstandsontvangers ook daadwerkelijk aan het werk helpen? Deelt u de mening dat vanuit vertrouwen handhaven effectiever is?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Jongerenreis naar radicale prediker’ |
|
Jasper van Dijk , Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag of het waar is dat Milli Görüş tientallen jongeren heeft meegenomen naar Turkije voor onderwijs door een radicale imam en of u van dit feit op de hoogte was in plaats van te verwijzen naar een persbericht van Milli Görüş zelf?1 Zo nee, waarom niet?
Het is geen taak van de overheid om reizen van organisaties te monitoren. Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van Kamerleden Becker (VVD) op 20 augustus 2018 en Jasper van Dijk (SP) op 21 augustus 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden met Milli Görüş. Milli Görüş heeft aangegeven van 2014 tot 2016 reizen te hebben georganiseerd voor jongeren van 16 tot 22 jaar naar Turkije voor identiteitsontwikkeling en kennisvergaring. Inmiddels vinden de studiereizen niet meer plaats. De reizen richtten zich zowel op de stad Istanbul, waarbij o.a. culturele hoogtepunten en het stadsbestuur werden bezocht. Ook werden meerdere geestelijken bezocht, waaronder dhr. Yildiz.
Kunt u uitsluiten dat tijdens de reizen van Milli Görüş Nederlandse jongeren geënthousiasmeerd zijn voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd? Zo nee, bent u bereid nader onderzoek te doen, aangezien u stelt dat de overheid in voorkomende gevallen kan optreden?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Hierop wordt door de overheid geen toezicht gehouden. Het houden van preventief toezicht schuurt met de terughoudendheid die de overheid betracht als het om de vrijheid van godsdienst gaat.
In het algemeen is het zo dat indien personen of organisaties door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, de AIVD daar onderzoek naar doet. Hierover kan geen informatie in het openbaar gedeeld worden.
Tijdens de gesprekken die het Ministerie van SZW met Milli Görüş over de georganiseerde jongerenreizen heeft gevoerd, heeft het Ministerie van SZW aangegeven het onwenselijk te vinden wanneer Nederlandse jongeren doelbewust in aanraking worden gebracht met denkbeelden die haaks staan op de Nederlandse normen en waarden en de Nederlandse wetgeving. Milli Görüş stelde hier alert op te zijn, en indien nodig tegen op te treden.
Welke mogelijkheden heeft u om na te gaan of jongeren doelbewust geënthousiasmeerd worden voor dergelijke denkbeelden en op te treden wanneer dat het geval is?
Zie antwoord vraag 2.
Geldt de vrijheid van maatschappelijke en religieuze organisaties om buitenlandse reizen te organiseren – ook als het gaat om reizen met minderjarige kinderen naar onvrije landen – of bent u bereid enige vorm van toezicht te houden om de vrijheid van deze kinderen en de veiligheid van alle Nederlanders te beschermen, ook nu is gebleken dat er is onderwezen door een radicale imam?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het recente persbericht van Milli Görüş, waarin staat dat het bezoek aan Nureddin Yildiz (die banden heeft met de jihadistische strijdgroep Ahrar al-Sham) een onderdeel van het programma was en dat de uitspraak van Yildiz, dat trouwen met een 6 jarig kind is toegestaan en dat mannen vrouwen mogen slaan, volgens Milli Görüş al enkele jaren uit de context worden gehaald?2
Het is onwenselijk als jongeren worden blootgesteld aan radicale ideeën. Bepaalde uitspraken en denkbeelden van dhr. Yildiz zijn aanstootgevend en verwerpelijk. Milli Görüş heeft aangegeven afstand te nemen van alle uitspraken en handelingen die in strijd zijn met de Nederlandse Grondwet.
Net zoals bij iedere andere organisatie, kan door de overheid actie ondernomen worden indien wettelijke grenzen worden overtreden.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat Milli Görüş geen afstand neemt van Yildiz, noch van zijn uitspraken en de reizen alleen tijdelijk staakt vanwege maatschappelijke commotie? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat ook Milli Görüş maatregelen neemt om te voorkomen dat jongeren onder invloed komen van predikers met radicale boodschappen? Welke mogelijkheden heeft u wanneer blijkt dat organisaties zelf onvoldoende maatregelen treffen om dit te voorkomen, anders dan het voeren van een gesprek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u onderzoeken of Milli Görüş vandaag de dag daadwerkelijk een onafhankelijke organisatie is zonder stevige banden, beïnvloeding en financiering vanuit Turkije? Bent u bereid daarbij samen te werken met uw Belgische collega, nu ook de Belgische inlichtingendienst gaat uitzoeken welke verenigingen en geldstromen schuilgaan achter de organisatie Milli Görüş?3
In 2017 heeft RadarAdvies in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als uitvoering van motie Karabulut/Potters onderzoek gedaan naar Turkse organisaties en stromingen in Nederland (TRSO’s). Uit dit onderzoek blijkt dat wat Milli Görüş in Nederland betreft, er geen sprake is van aantoonbare beïnvloeding vanuit een Turkse Milli Görüş organisatie. Na een breuk in 1996 tussen de Milli Görüş-beweging binnen en buiten Turkije, heeft die laatste een hoofdkantoor geopend in het Duitse Kerpen, nabij Keulen.
Milli Görüş Noord-Nederland heeft jaren geleden één keer een projectsubsidie gekregen van de Turkse overheid, ter waarde van € 15.000,-. Milli Görüş Zuid-Nederland heeft nooit dergelijke subsidies gekregen. Er zijn volgens eigen zeggen geen actuele inkomsten van de Turkse overheid. De onderzoekers van RadarAdvies achtten het aannemelijk dat de Turkse overheid de twee Nederlandse federaties inderdaad niet financiert.
De onderzoekers van RadarAdvies stellen dat er geen aantoonbaar strakke aansturing van de organisaties vanuit Turkije plaatsvindt.
Gezien dit recent uitgevoerde onderzoek ben ik van mening dat het niet noodzakelijk is om over te gaan tot een nieuw onderzoek.
Kent u het bericht in NRC dat gemeentebesturen, waar Milli Görüş actief is, in hun maag zitten met de band tussen de moskeeorganisatie en de Turkse prediker?4 Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag of gemeenten op de hoogte waren van deze reizen? Heeft u contact (gehad) met gemeenten waar vanuit deze reizen zijn georganiseerd? Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog contact met hen te hebben over hun zorgen?
Uit mijn contacten met gemeenten blijkt niet dat gemeenten van de reizen op de hoogte waren.
Hoe en op welke termijn wordt de interdepartementale samenwerking versterkt zodat lokale en landelijke informatie bijeen wordt gebracht om gezamenlijk te kunnen acteren bij zorgelijke signalen?5
Op korte termijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Herinnert u zich dat u heeft aangeven dat als in de toekomst blijkt dat Milli Görüş in haar imamopleiding wettelijke grenzen overtreedt, de overheid in actie kan komen? Hoe komt u daar achter zonder toezicht? Zou u willen overwegen om onderwijs, dat mede wordt aangeboden door organisaties gefinancierd en/of gelieerd aan onvrije landen en/of waarvan bekend is dat in het verleden onvoldoende is gedaan om te voorkomen dat jongeren worden geënthousiasmeerd voor eerdergenoemde onwenselijke denkbeelden, onder een vorm van toezicht te plaatsen?
Zoals gezegd is de opleiding van Milli Görüş geen erkende opleiding binnen het hoger onderwijs bestel en houdt de overheid daar geen toezicht op.
Indien organisaties aanleiding geven tot vermoedens van ernstige overschrijding van wettelijke grenzen dan zullen daar de bevoegde overheden onderzoek naar doen. Deze overheden zijn belast met toezicht houden en optreden tegen strafbare feiten.
Kan de Kamer de brief over de uitkomsten van uw gesprekken met moskeekoepelorganisaties, zoals toegezegd in het algemeen overleg Preventie radicalisering van 20 juni 2018, spoedig tegemoet zien?
Er is tijdens het algemeen overleg Preventie radicalisering van 20 juni 2018 geen aparte brief toegezegd over uitkomsten van gesprekken met moskeekoepelorganisaties. We blijven met de koepels in gesprek over onderwerpen als radicalisering, problematisch gedrag en de veiligheid rondom moskeeën. Daarover wordt uw Kamer doorlopend geïnformeerd in de daarvoor relevante Kamerstukken.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden met het oog op het in te plannen plenaire debat over Turkse beïnvloeding in Nederland?
Ja.
Het bericht dat er een schaderegeling komt voor ondernemers die te maken hebben met diefstal door asielzoekers uit veilige landen |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er een fonds komt voor schade na diefstal door asielzoekers uit veilige landen?1
Zoals ik tijdens de recente JenV begrotingsbehandeling en in verschillende brieven aan uw Kamer3 heb aangegeven vind ik het onacceptabel dat een beperkte groep asielzoekers zorgt voor overlast op COA-locaties, maar ook daarbuiten. Signalen over winkeliers die (veelvuldig) te maken hebben met diefstal door bewoners van een azc zijn daarbij een punt van zorg. Naast dat dit onwenselijke gevolgen meebrengt voor de betreffende winkeliers, heeft dit ook een negatief effect op het draagvlak voor de opvang van asielzoekers.
In geval van winkeldiefstal moet het uitgangspunt zijn dat de mogelijkheden die winkeliers hebben om schade te verhalen op ingezetenen van Nederland ook toepasbaar zijn bij asielzoekers. Het is niet wenselijk dat die mogelijkheden beperkter zijn, maar het ligt ook niet voor de hand dat er meer mogelijkheden bestaan in die gevallen. Voor een specifiek hiervoor in het leven geroepen schadefonds bestaat dan ook niet meteen aanleiding.
In geval van criminele gedragingen, zoals bij winkeldiefstal, dient de aanpak primair via het strafrecht te verlopen. Hiertoe is het van belang dat er aangifte wordt gedaan bij de politie en er opvolging wordt gegeven door de politie en het OM.
Daarnaast is het ook belangrijk dat de getroffen winkeliers zo optimaal mogelijk gebruik kunnen maken van bestaande compensatieregelingen, zoals via de Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA). Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 15 november jl. zijn SODA en het COA momenteel in gesprek over op welke manier het COA hier ondersteuning bij kan bieden.4
Deelt u de mening dat de daders moeten opdraaien voor de schade in plaats van anderen die een fonds oprichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kunnen gedupeerde ondernemers de kosten van diefstal alsnog verhalen op mensen zonder vaste woon- en verblijfplaats? Waarom is het niet mogelijk de boete te versturen aan het asielzoekerscentrum waar zij verblijven?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het om circa 65.000 euro per jaar gaat? Zo nee, hoe groot is de omvang van de schade dan wel? Hoe heeft dit bedrag zich in de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 1.
Spelen dergelijke problemen ook op andere plekken in Nederland? Zo ja, hoe gaan anderen om met dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het fonds wordt gefinancierd door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)? Zo nee, hoe dan wel?
Zie antwoord vraag 1.
Worden de onkosten uiteindelijk wel betaald door de daders? Zo nee, deelt u de mening dat dit nogal onrechtvaardig is alsmede slecht voor het draagvlak voor opvang van vluchtelingen?2
Zie antwoord vraag 1.
Gevaarlijke vluchtroutes in Griekenland |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er weer 11 vluchtelingen zijn overleden in Griekenland op de Noordoost route via de Evros rivier vanuit Turkije?1
Dit is een treurige gebeurtenis. Deze berichtgeving toont weer aan dat er blijvende aandacht nodig is voor de aanpak van irreguliere migratie.
Is het feit dat er tweemaal zoveel vluchtelingen deze route hebben gekozen een gevolg van de Turkijedeal? Zo nee, hoe verklaart u de toename?
Het kabinet acht het niet waarschijnlijk dat de betreffende toename een gevolg is van de EU-Turkije Verklaring. Deze is immers al tweeëneenhalf jaar in werking. Bovendien is de samenstelling van de instroom veranderd. Weliswaar kende de toename van het aantal migranten via de Evros regio een piek in april jl. van met name Syriërs. Maar sindsdien is de instroom van deze groep weer afgenomen tot een stabiel niveau vergelijkbaar met dat in voorgaande jaren. De structurele verhoging van de instroom via de Evros regio komt vooral van migranten met de Turkse nationaliteit. De verklaring van deze trends is te herleiden tot diverse omstandigheden, zoals gebeurtenissen in Turkije en andere derde landen, alsmede seizoenomstandigheden en de continue veranderende modus operandi van mensensmokkelaars.
Deelt u de mening dat het enkel sluiten van routes ertoe leidt dat vluchtelingen gevaarlijker routes kiezen als er niet tegelijkertijd wordt ingezet op legale routes?
Zoals is beschreven in de Integrale Migratieagenda2 dient legale migratie beter te worden benut om de bredere migratiesamenwerking met derde landen vorm te geven. Verbeterde terugkeersamenwerking is hiervoor een belangrijke voorwaarde. Ook de Kamer heeft hierover een duidelijk standpunt ingenomen, waar het kabinet uiteraard rekening mee houdt. Zoals uw Kamer bekend, heeft het kabinet het aantal mogelijkheden voor hervestiging – als legale, veilige route voor vluchtelingen – vergroot. Daarnaast zal het beurzenprogramma worden uitgebreid. Kennisontwikkeling door uitwisseling en studie van jonge mensen in het buitenland kan de ontwikkeling van de desbetreffende landen ten goede komen. Deze vormen van legale en tijdelijke migratie kunnen bijdragen aan de versterking van de bilaterale migratiesamenwerking tussen Nederland en het desbetreffende land.
Wat is uw reactie op de oproep van de UNHCR die vraagt om veilige en legale routes voor vluchtelingen om de Europese Unie te bereiken?
Zie antwoord vraag 3.
De hervestiging van zieke vluchtelingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla «Vluchtelingenkinderen met kanker niet welkom in Nederland»?1
Ik heb de uitzending gezien. Ik herken mij niet in het beeld dat wordt geschetst van de inzet en werkzaamheden van UNHCR en Nederland met betrekking tot hervestiging. Namens de vertegenwoordiging van UNHCR in Nederland kan ik u melden dat UNHCR eenzelfde mening is toegedaan.
Waarom zijn er maximaal 30 plaatsen van het Nederlandse hervestigingsquotum ingeruimd voor medische gevallen terwijl het hele hervestigingsprogramma juist bedoeld is voor de meest kwetsbare vluchtelingen?
Hervestiging is bedoeld voor vluchtelingen die in het opvangland waar zij zich bevinden kwetsbaarder zijn ten opzichte van de andere vluchtelingen in dat opvangland, en niet kunnen terugkeren naar hun herkomstland of lokaal kunnen integreren.
Een medische aandoening leidt niet automatisch tot kwetsbaarheid in de zin van hervestiging. Om te beoordelen of een vluchteling kwetsbaar is in de zin van hervestiging heeft de UNHCR zeven voordrachtcategorieën ontwikkeld. Al die categorieën leiden ertoe dat een vluchteling extra kwetsbaar kan zijn.
«Medical needs» is slechts een van die categorieën, naast bijvoorbeeld «survivors of violence and/or torture» en «women and girls-at-risk». Als wordt voldaan aan de voorwaarden die gelden voor een specifieke categorie kan een vluchteling op die grond door de UNHCR voor hervestiging worden voorgedragen. Ten aanzien van een individuele zaak kunnen op grond van dezelfde omstandigheden meerdere categorieën van toepassing zijn.
Daarnaast geldt het sub quotum slechts voor medische zaken die voldoen aan de daartoe gestelde voorwaarden. Nederland kent sinds de invoering van het jaarlijkse hervestigingsquotum in de jaren 80 een sub quotum voor medische zaken en al geruime tijd is dit gesteld op maximaal 30 personen op jaarbasis, inclusief gezinsleden. De zaken moeten vallen onder de UNHCR «medical needs» voordrachtcategorie, de noodzakelijke behandeling (d.w.z. medische expertise) moet niet beschikbaar zijn in het opvangland, geen behandeling moet uiteindelijk leiden tot ernstige fysieke of mentale schade, en behandeling in Nederland moet resulteren in een substantiële verbetering in de gezondheidstoestand van betrokkene. Met de huidige stand van medische voorzieningen in opvanglanden zoals bijvoorbeeld Libanon, Jordanië en Turkije, wordt in de meeste door UNHCR voorgedragen «medical needs» zaken niet voldaan aan de criteria van het medisch sub quotum.
Zoals ik in de beantwoording van de kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 675) van de leden Van Oijk en Voordewind heb aangegeven, betekent het sub quotum niet dat Nederland als zodanig een maximum heeft gesteld aan het aantal vluchtelingen met medische aandoeningen dat kan worden geselecteerd en hervestigd. Vanwege meerdere redenen die ook in betreffende beantwoording zijn genoemd is door de jaren heen het sub quotum steeds minder relevant geworden en levert het als zodanig in de praktijk geen beperking op voor de hervestiging van vluchtelingen met een medische aandoening. Nederland accepteert regelmatig vluchtelingen met medische problematiek.
Klopt het dat het medisch subquotum van 30 vaak niet gehaald wordt? Bent u bereid ervoor te zorgen dat er dit jaar minstens 30 vluchtelingen met medische problematiek naar Nederland kunnen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke ruimte ziet u het medisch subquotum op te hogen en waarvan is dit afhankelijk? Zijn er nog andere subquota binnen de 750 hervestigingsplaatsen? Zo ja, welke?
Vanwege de constatering dat het medisch sub quotum door de jaren heen steeds minder relevant is geworden, is eerder dit jaar al ambtelijk een traject ingezet om te onderzoeken of het medisch sub quotum als zodanig moet worden gehandhaafd, dan wel afgeschaft of aangepast. Dit traject loopt nog.
Het enige sub quotum dat in de huidige hervestigingspraktijk nog relevant is, betreft het aantal plaatsen dat maximaal wordt gereserveerd voor individuele dossier- en spoedzaken (nota bene: een medische zaak kan ook een dossier- of spoedzaak zijn). Dit sub quotum is ingesteld vanwege de grotere werkbelasting die dit soort zaken met zich meebrengt.
Klopt het dat chronische ziekten niet vergoed worden door UNHCR vanwege financiële tekorten? Hoe hoog zijn de tekorten?
Het gezondheidsprogramma van UNHCR in Libanon richt zich voornamelijk op basisgezondheidszorg en dekt de behandeling van chronische ziekten tot op zekere hoogte. De gezondheidszorg wordt verleend via lokale centra voor publieke gezondheidszorg, waar ook de Libanese bevolking gebruik van maakt. De behandeling van kanker beperkt zich doorgaans tot diagnose en waar mogelijk levensreddende operaties. Financiële steun voor kostbare, langdurige behandelingen als chemotherapie is maar voor een zeer beperkt aantal mensen beschikbaar. Dat geldt overigens evenzeer voor Libanezen in een vergelijkbare positie.
Het financiële verzoek van UNHCR aan landen voor Libanon is volgens recente cijfers voor 60% gedekt. Het totale tekort bedraagt daarmee ongeveer EUR 159 miljoen.
Hoe kan het tekort aan middelen bij de UNHCR zo groot zijn, aangezien u in uw brief van 12 juli schrijft dat de grootste nood is opgelost?2
Navraag bij de UNHCR in juni jl. leerde dat de acute nood wat betreft beschikbare middelen voor de Syrië-regio van UNHCR inmiddels was afgewend en dat de organisatie voldoende fondsen had om de komende maanden in de ergste noden te voorzien. Humanitaire hulporganisaties als UNHCR hebben regelmatig te maken met dreigende tekorten binnen lopende programma’s. De noden in humanitaire crises als in Syrië en de buurlanden van Syrië zijn dermate hoog dat de bijdragen van donoren als Nederland hiervoor geen blijvende oplossing bieden. Om accuraat te kunnen reageren op humanitaire crises geeft Nederland algemene (ongeoormerkte) core-bijdragen aan professionele hulporganisaties zoals UNHCR. Daarnaast zijn vanuit middelen voor opvang in de regio ook bijdragen aan UNHCR gegeven om de bescherming en levensomstandigheden van vluchtelingen in Libanon en Jordanië te verbeteren. De dekkingsgraad voor het financieringsverzoek van UNHCR in Libanon ligt momenteel op 60%. Hoewel de financieringsbehoefte hoog blijft, wijkt dit niet ver af van de wereldwijde dekkingsgraad, die op 55% ligt. Voor sommige humanitaire crises ligt dit percentage aanzienlijk lager, zoals bijvoorbeeld de Democratische Republiek Congo, waar het hulpverzoek van UNHCR volgens de laatste cijfers maar voor 11% gedekt is. In Zuid-Sudan is dit 13%.
Bent u bereid in EU-verband de financiering aan de UNHCR te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
De EU is reeds een belangrijke donor van UNHCR. In 2017 stond de EU met een bijdrage van EUR 426 miljoen op de derde plaats van wereldwijde donoren. In 2018 telt de bijdrage van de EU aan UNHCR op het moment van schrijven EUR 444 miljoen. In Libanon is de EU momenteel de tweede grootste donor van UNHCR. De EU heeft sinds de aanvang van de Syrische vluchtelingencrisis EUR 173 miljoen besteed aan gezondheidszorg en is daarmee de grootste donor in deze sector. Ook in de komende jaren zal de EU geld beschikbaar blijven maken voor de gezondheidssector, zowel via UNHCR als via andere kanalen.
In 2018 heeft Nederland een algemene (ongeoormerkte) bijdrage aan UNHCR beschikbaar gesteld van EUR 33 miljoen en behoort daarmee tot de top-4 donoren van ongeoormerkte bijdragen aan UNHCR wereldwijd. UNHCR blijft daarnaast de komende jaren voor Nederland een belangrijke partner bij de uitvoering van programma’s voor opvang in de regio. Voor Libanon en Jordanië worden momenteel extra bijdragen aan UNHCR overwogen voor sociale protectie van kwetsbare Syrische vluchtelingen.
Hoe groot zijn de hervestigingsaantallen per EU-lidstaat in 2018? Bent u van mening dat Nederland en de EU voldoende hervestigingsplekken bieden?
Voor een overzicht van de hervestigingsinzet van EU-lidstaten verwijs ik u naar de website: https://ec.europa.eu/home-affairs/sites/homeaffairs/files/what-we-do/policies/european-agenda-migration/20180516_annexes_progress-report-european-agenda-migration_en.pdf, Annex 4.
De afgelopen jaren zijn steeds meer EU lidstaten zich gaan bezighouden met hervestiging en het huidige tweejarige EU hervestigingsprogramma ten behoeve van 50.000 plaatsen is meer dan een verdubbeling ten opzichte van het vorige hervestigingsprogramma. Er worden dus al aanzienlijk meer plaatsen geboden.
Ook de hervestigingsinzet van Nederland is de afgelopen jaren substantieel toegenomen, van voorheen jaarlijks ongeveer 500 vluchtelingen op grond van het nationale quotum, naar in 2018 ongeveer 750 vluchtelingen onder het nationale quotum plus de hervestiging op grond van Europese migratiesamenwerking van zo’n 1.000 Syrische vluchtelingen uit Turkije.
Niettemin zijn er nog een aantal lidstaten die niet deelnemen aan het meest recente EU hervestigingsprogramma. Nederland vindt het belangrijk dat alle lidstaten bijdragen aan hervestiging en bevordert dit onder meer door middel van kennisdeling en het aanbieden van «twinning» mogelijkheden.
Het bericht ‘Onzekerheid heerst voor gehandicapte werknemers’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek van het Kenniscentrum en A&O-fonds sociale werkgelegenheid (SBCM), waaruit blijkt dat mensen met een arbeidshandicap terecht zijn gekomen in een wildgroei aan onzekere dienstverbanden?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van SBCM. Dit onderzoek betreft mensen die met ondersteuning vanuit de Participatiewet zijn gaan werken, hetzij in beschut werk, hetzij in het kader van de banenafspraak met loonkostensubsidie. De in dit onderzoek genoemde 18% is afkomstig uit het onderzoek dat het UWV in opdracht van het kabinet heeft uitgevoerd naar de duurzaamheid van het werk in het kader van de banenafspraak. Dit UWV-onderzoek gaat over de vraag in hoeverre mensen uit de doelgroep banenafspraak die in het 3e kwartaal 2016 aan het werk zijn, in het 3e kwartaal van 2017 nog steeds aan het werk zijn. Daarbij is tevens gekeken naar het percentage mensen daarvan dat een vast contract heeft. De 18% betreft alleen de mensen uit de doelgroep banenafspraak die vanuit de Participatiewet zijn gaan werken. Voor de gehele doelgroep van de banenafspraak geldt dat 61 procent van de uren die mensen uit de doelgroep van de banenafspraak werken, valt onder een vast dienstverband.2
Het onderzoek laat zien dat er een grote diversiteit is aan arbeidscontracten, en soorten werkgevers. Dat het aandeel vaste contracten kleiner is dan tijdelijke contracten is verklaarbaar vanuit het feit dat de meeste werkgevers gebruik maken van de mogelijkheden die de Wet werk en zekerheid (Wwz) daarvoor geeft.
De beweging die met de Participatiewet is ingezet, is er een richting een meer inclusieve arbeidsmarkt, waarin meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag gaan bij een reguliere werkgever. Niet voor niets is daarom de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom, en is beschut werk beschikbaar voor een kleinere doelgroep dan van de oude Wsw.
Vanuit die beweging naar een inclusieve arbeidsmarkt en meer regulier werk is het logisch dat het beeld dat het onderzoek van SBCM schetst voor een groot deel vergelijkbaar is met de toepassing van de arbeidsvoorwaarden bij regulier werk zonder ondersteuning vanuit de Participatiewet: ook hier is het gebruikelijk om mensen eerst aan te nemen voor een contract voor bepaalde duur.
De totstandkoming en toepassing van de arbeidsvoorwaarden voor mensen die met ondersteuning vanuit de Participatiewet aan het werk zijn is een zaak voor de sociale partners. Het rijk heeft hierin geen rol. Echter, omdat het hier wel gaat om mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, hecht ik er aan dat het werk van deze kwetsbare groep mensen een duurzaam karakter heeft. Onder meer goede matching en begeleiding op de werkplek zijn daarvoor noodzakelijk, maar ook de cruciale rol die is weggelegd voor sociale leer- en ontwikkelbedrijven.
Deze onderwerpen maken dan ook deel uit van het breed offensief waarover ik uw kamer heb geïnformeerd.
Vindt u het aanvaardbaar dat slechts 18% van deze mensen een contract voor onbepaalde tijd heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat een vast contract weer de norm wordt voor mensen met een arbeidsbeperking?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het terecht dat mensen met een arbeidshandicap die niet onder een cao vallen, sobere arbeidsvoorwaardenregelingen hebben? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het terecht dat een deel van de mensen met een arbeidshandicap geen pensioen opbouwt? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan over het tot stand komen van een cao beschut werk?
Omdat het rijk geen rol heeft bij de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden van mensen die met ondersteuning vanuit de Participatiewet aan het werk zijn, heb ik ook geen rol bij de totstandkoming van een cao voor beschut werk. Overigens – zoals ook uit het onderzoek van SBCM blijkt – zijn niet alleen gemeenten werkgeverspartij, maar ook diverse anderen, en daarmee ook andere sectoren.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat de arbeidsvoorwaarden van mensen met een arbeidshandicap de sluitpost van de gemeentelijke begroting vormen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over het pleidooi van VNO-NCW en de SP, die willen dat in elk van de 35 arbeidsmarktregio’s tenminste één goed draaiende sociale werkplaats komt met voldoende beschut werk?
Het uitvoeringslandschap is met de inwerkingtreding van de Participatiewet per 1 januari 2015 fors in beweging. In combinatie met de banenafspraak en de inzet op regionale samenwerking tussen gemeenten, bedrijfsleven/sociale partners en UWV (regionale werkbedrijven) zijn veel gemeenten bezig met een heroriëntatie op de uitvoering in het domein van werk en inkomen. Ik zie daarbij een cruciale rol weggelegd voor de sociale leer- en ontwikkelbedrijven. De sociale werkbedrijven hebben de infrastructuur, de kennis en kunde en contacten met de werkgevers die nodig zijn om mensen met een arbeidsbeperking aan werk te helpen. Het bedrag dat via een decentralisatie-uitkering aan de centrumgemeenten is betaald om een directe impuls te geven aan de herstructurering bedraagt € 30 miljoen uit de motie Kerstens. Daarnaast ondersteunt SZW Cedris om de sw-bedrijven bij de herstructurering te faciliteren. Die ondersteuning kan ook voor de brede doelgroep van de Participatiewet door de sociale leer- en ontwikkelbedrijven worden geleverd. In de vorm van werk en leer/ontwikkeltrajecten, maar ook detacheringen als opstap naar regulier werk. Uit informatie van Cedris blijkt dat de meeste gemeenten ook gebruikmaken van de kennis en expertise van de sociale leer- en ontwikkelbedrijven.
Voor mensen die niet bij reguliere werkgevers kunnen werken is er beschut werk. Sinds 2017 zijn gemeenten wettelijk verplicht om iemand met een positief advies van UWV, een beschutte plek te bieden. De meeste gemeenten kiezen ervoor om de uitvoering van beschut werk bij de sw-bedrijven (thans ook wel sociale leer- en ontwikkelbedrijven genoemd) te beleggen.
Erkent u dat het SER-advies uit 2016 inzake de Sociale Werkvoorziening (SW), nog geen vervolg heeft gehad in versterking van de ondersteuning met behulp van de zes (SW)-instrumenten?
De verkenning van de SER wijst op het belang van de expertise van sw-bedrijven, ook voor de uitvoering van de Participatiewet. Dit onderschrijf ik. De verkenning is op hoofdlijnen een ondersteuning van het regeringsbeleid. In overleg met onder andere Cedris bekijk ik welke ondersteuning geleverd kan worden om de zes basis functionaliteiten zoals genoemd in de verkenning verder vorm te (laten) geven.
Inmiddels is een wettelijke regeling getroffen voor gemeenten om beschut werk aan te bieden.
Het is aan gemeenten om uitvoering te geven aan de Participatiewet. Ik zie dat veel gemeenten daartoe de expertise van sw-bedrijven benutten (zo blijkt bijvoorbeeld uit de monitor Participatiewet).
Bent u bereid – in lijn met het SER-advies – de landelijk dekkende beschikbaarheid van deze instrumenten te behouden, versterken en bevorderen, desgewenst als onderdeel van het «brede offensief»? Zo nee, waarom niet?
In het brede offensief zal ik de verkenning van de SER betrekken, waartoe ook is opgeroepen in de motie van het lid Buma c.s. van 21 september3, en de motie van Gijs van Dijk van 26 september.4
Albanese migranten die bij de gemeente Moerdijk in vrachtwagen klimmen |
|
Jasper van Dijk , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Moerdijk zucht onder groeiende toestroom Albanese «inklimmers»«?1 Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van de leden Hoogland en Kerstens (beiden PvdA) over de berichten «Boete voor wachtende chauffeurs» en «Verstopt tussen bloemen en wasmachines; Hoek van Holland geliefde startplaats gelukszoekers»?2
Ja.
Wat is de aard en de omvang van het in het bericht geschetste probleem dat Albanese mannen in de buurt van Moerdijk en station Lage Zwaluwe proberen in vrachtwagens te klimmen met bestemming Engeland?
Naar aanleiding van de signalen van de gemeente Moerdijk over de inklimmersproblematiek, heeft een brede ambtelijke delegatie vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de Koninklijke Marechaussee (KMar) en Politie op 27 september jl. een bezoek afgelegd aan de gemeente Moerdijk om zich hierover nader te laten informeren. De problematiek in de gemeente Moerdijk, en meer specifiek verzorgingsplaats Streepland, heeft de volle aandacht van alle relevante partijen (overheid en privaat) om zodoende de best werkbare oplossing te vinden en de aanpak van inklimmers verder te intensiveren.
Welke autoriteiten en diensten zijn betrokken bij het tegengaan van deze praktijken en met welk resultaat?
De afgelopen jaren zijn de controles van de Koninklijke Marechaussee en de Zeehavenpolitie en het toezicht van de politie aan de maritieme grensdoorlaatposten in en rondom de havengebieden geïntensiveerd. Ook de private sector (onder andere de vervoerders zelf) heeft maatregelen getroffen, zoals het verhogen van het hekwerk bij de havens. Dit lijkt er toe geleid te hebben dat het inklimmersvraagstuk verschuift naar andere delen van het land. Ook daar wordt door de politie in samenwerking met de lokale autoriteiten en organisaties opgetreden. De aanpak van het inklimmersvraagstuk vraagt om een integrale aanpak waarbij actief wordt samengewerkt met alle relevante partijen (overheid en privaat). Veelal is daar maatwerk per locatie geboden. Zie ook beantwoording vraag 9.
Is er sprake van strafbare feiten bij het doen van pogingen om via vrachtauto’s naar Engeland te komen? Zo ja, welke strafbare feiten? Wat betekent dit voor de personen die betrapt worden?
Er kan sprake zijn van strafbare feiten. Mogelijke strafbare feiten zijn:
Op basis van de feiten en omstandigheden in een strafzaak beslist de officier van justitie of het opportuun is om te vervolgen. Naast het strafrechtelijk traject kan ook vreemdelingrechtelijk worden opgetreden. Zie ook beantwoording vraag 5.
Wat gebeurt er met personen die trachten via vrachtauto’s naar Engeland te komen en die worden betrapt? Hoe kan worden voorkomen dat Albanezen met een geldig paspoort opnieuw een poging wagen naar Engeland te komen?
Wanneer personen die via vrachtauto’s illegaal willen uitreizen worden aangetroffen, moeten ze vertrekken naar het land waar ze een verblijfsrechtelijke status hebben. Als mensen niet vrijwillig vertrekken worden ze gedwongen uitgezet. Ze zullen in de regel in bewaring worden geplaatst tenzij ze onmiddellijk het land kunnen verlaten. Daarbij worden een inreisverbod en een terugkeerbesluit opgelegd.
Wat is uw reactie op de brandbrief van de burgemeester van Moerdijk met betrekking tot genoemde problemen? Deelt u zijn mening dat de problematiek de gemeente Moerdijk te boven gaat? Zo ja, wat gaat u concreet doen om de gemeente te helpen? Zo nee, waarom niet en waaruit zou dan blijken dat de capaciteit en kennis bij die gemeente afdoende is om deze problematiek zelf aan te kunnen?
De situatie in de gemeente Moerdijk heeft mijn aandacht. Zoals ook in de beantwoording van vraag 2 aangegeven heeft een ambtelijke delegatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zich nader laten informeren over de problematiek die speelt in de gemeente Moerdijk en daarbij zijn ook mogelijke oplossingen besproken, zoals het intensiveren van de controles. Daarnaast wordt er door de KMar, de Nationale Politie (NP), het Openbaar Ministerie (OM) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gewerkt aan een landelijk handelingskader voor het aanpakken van de inklimmersproblematiek (zie ook beantwoording vraag3. Ik zal zelf eveneens, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, in overleg treden met de burgemeester van Moerdijk.
Acht u de kans aanwezig dat er sprake is van een aanzuigende werking en dat rond Moerdijk zich een situatie kan gaan ontwikkelen die vergelijkbaar is met de situatie zoals die in Calais was? Zo ja, waarom en wat doet u om dit te laten voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn er geen signalen dat er zich een situatie zal gaan ontwikkelen zoals die in Calais. Nederland houdt al enige tijd de migratiestromen goed in de gaten en wij kijken continu of aanvullende maatregelen nodig zijn. Daarnaast werken we nauw samen met andere (inter-)nationale partners. In dit verband wordt bijvoorbeeld actief informatie over trends gedeeld met de Belgische, Britse en Franse collega’s bij de aanpak van inklimmers zodat eventuele signalen tijdig bij ons bekend zijn. Daarnaast wordt er samengewerkt op het terrein van grenscontroles, (strafrechtelijke) onderzoeken en uitwisseling van gebruik van technologie.
Kent ook u de signalen dat ook verder landinwaarts er sprake is van een groeiend probleem van inklimmers? Zo ja, waar bestaan die uit?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op het pleidooi van Transport en Logistiek Nederland voor meer beveiligde en bewaakte parkeerplaatsen?
De wenselijkheid van meer beveiligde truckparkeerplaatsen wordt onderschreven. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, provincies en bedrijfsleven werken gezamenlijk aan een plan dat onder andere voorziet in een uitbreiding van het netwerk van beveiligde truckparkings langs de goederencorridors.
Daarnaast worden vanuit zowel diverse regio’s, als vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Koninklijke Marechaussee al voorlichtingsinitiatieven richting de sector ondernomen. Daarnaast zijn sectorpartijen als Transport en Logistiek Nederland ook zelf actief richting hun leden in het delen van praktische tips wat te doen tegen inklimmers.
Bent u bereid op bezoek te gaan bij de gemeente, om de vragen en wensen van de autoriteiten en lokale bevolking te inventariseren?
Welke mogelijkheden zijn er ten aanzien van het visumbeleid van Albanezen om dit probleem aan te pakken?
Uw Kamer is eerder door mijn ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken uitgebreid geïnformeerd over de (on)mogelijkheden van de inzet van de noodremprocedure in relatie tot visumvrije landen, waaronder Albanië. Hiervoor verwijs ik u naar de brief die op 18 december 2017 naar de Kamer is gestuurd. 4
Bent u bereid een plan van aanpak te maken inzake deze problematiek?
De inzet vanuit mijn ministerie bij de aanpak van de inklimmersproblematiek wordt gecontinueerd. In dit verband wordt er door de KMar, NP, OM en het Ministerie van Justitie en Veiligheid al gewerkt aan een landelijk handelingskader voor de aanpak van het inklimmersvraagstuk. Dit handelingskader zal voor eind van dit jaar door de betrokken partijen worden vastgesteld.
Het intrekken van een Nederlands visum door Zweden |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Senegalese stiefzonen Bedumse ondanks geldig visum vast in Zweedse cel»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Voor mijn reactie hierop verwijs ik u naar de antwoorden op uw vragen.
Klopt het dat de twee broers een geldig Schengenvisum hebben dat is afgegeven door Nederland?
Het is juist dat door Nederland een Schengenvisum is afgegeven aan de twee broers.
Klopt het dat Zweden dat visum heeft ingetrokken? Zo ja, is hierover overleg geweest met de Nederlandse autoriteiten en wat was hieruit de conclusie?
De Zweedse autoriteiten hebben zelfstandig het visum nietig verklaard op basis van Europees recht en de Nederlandse autoriteiten hiervan op de hoogte gesteld.
Klopt het dat de twee broers inmiddels zes weken gevangen zitten in Zweden? Deelt u de mening dat dit, gezien het geldige Nederlandse visum, onaanvaardbaar is?
Na hun terugkeer naar Senegal, is het door de broers aangevraagd visum voor een kort bezoek aan Nederland verleend. Iedere nieuwe visumaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Als bij een nieuwe visumaanvraag voldaan wordt aan de voorwaarden, wordt het visum afgegeven.
Zweden heeft een eigen bevoegdheid om een beslissing nemen over detentie en de duur daarvan. Het is aan de Zweedse rechter om dit te beoordelen. Nederland kan en mag zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land.
Klopt het dat het intrekken van het Nederlandse Schengenvisum door Zweden het moeilijker zal maken voor de broers om hun familie in Nederland te bezoeken? Zo ja, waarom en bent u bereid ervoor te zorgen dat zij hun familie zullen kunnen blijven bezoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rechtsmacht hebben andere landen om visa uitgegeven door Nederland in te trekken? Welke rechtsmacht heeft Nederland om dat tegen te houden?
EU-Lidstaten hebben de bevoegdheid om een door een andere lidstaat afgegeven visum nietig te verklaren of om deze in te trekken. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan de grens melden of zich op het grondgebied bevinden, de toegang dan wel verder verblijf te ontzeggen indien blijkt dat niet (langer) aan de voorwaarden wordt voldaan. In die gevallen dient die lidstaat de lidstaat die het visum heeft afgegeven, van de intrekking op de hoogte te stellen. Nederland kan een dergelijke intrekking of nietigverklaring niet tegenhouden.
Komt het vaker voor dat andere landen visa uitgegeven door Nederland intrekken? Zo ja, welke actie onderneemt Nederland hierop?
Het komt enkele malen per maand voor dat een door Nederland afgegeven visum wordt ingetrokken of nietig verklaard door een ander Schengenland. Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, kan Nederland een dergelijke intrekking of nietigverklaring niet tegenhouden.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat de twee broers zo snel mogelijk alsnog naar Nederland kunnen reizen om hun familie te bezoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Senegalese ambassade in Nederland de zaak bij Zweden heeft aangekaart? Heeft u hen daarin ondersteund? Waarom?
Het is het ministerie niet bekend of de Senegalese ambassade in Nederland over de kwestie contact heeft gehad met de Zweedse autoriteiten.
De negatieve gevolgen van uitzetting naar Armenië voor de PTSS-klachten van Howick en Lili |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jasper van Dijk , Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u van mening dat de PTSS-klachten van de kinderen Howick en Lili Hambartsjumian, en de invloed van hun uitzetting naar Armenië hierop, voldoende door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn onderzocht? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de IND op te dragen dit alsnog (beter) te laten onderzoeken alvorens wordt overgegaan tot uitzetting van de kinderen?
Bovenstaande vragen zien uitdrukkelijk op individuele (medische) omstandigheden van beide kinderen. Zoals uw Kamer bekend is ga ik in openbare beantwoording van Kamervragen niet in op individuele en persoonlijke aspecten. Dit geldt temeer wanneer het bijzondere persoonsgegevens betreft, zoals medische gegevens.
Hoe beoordeelt u de conclusies van prof. dr. Erik J.A. Scherder dat het gescheiden uitzetten van de moeder van de kinderen heeft bijgedragen aan het verergeren van de PTSS-klachten van de kinderen, en dat deze PTSS-klachten hun vermogen zich aan te passen aan een nieuwe omgeving in negatieve zin beïnvloedt? Hoe reflecteert u op uw rol hierin?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van prof. dr. Erik J.A. Scherder dat Lili en Howick lijden aan een chronische PTSS, wat maakt dat het besluit om hen terug te sturen naar het land van herkomst, naar huidige wetenschappelijk inzichten, zonder verdere schade aan hun hersenen en daarmee aan hun functioneren nu en in de toekomst, op dit moment volstrekt onverantwoord is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe weegt u dit?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid tot het moment dat u deze vragen heeft beantwoord geen onomkeerbare stappen te zetten in de zaak van Howick en Lili? Zo nee, waarom niet?
Tot het moment van deze beantwoording zijn geen onomkeerbare stappen gezet.
De volmacht en de Participatiewet |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat een zoon, die van zijn moeder een volmacht heeft gekregen omdat zij zelf niet meer in staat is haar vermogen te beheren, hierdoor zijn uitkering op grond van de Participatiewet kan verliezen, omdat deze persoon (de uitkeringsgerechtigde en tevens gevolmachtigde) geacht wordt te beschikken over het vermogen (van de volmachtgever)?
De bijstandsuitkering is het laatste vangnet voor mensen die zelf niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien. De werkende beroepsbevolking maakt dit mogelijk. Misbruik tast het draagvlak onder onze sociale voorzieningen aan. Daarom vind ik het belangrijk dat bijstandsgerechtigden de regels naleven.
Het is aan de gemeente om het recht op bijstand op grond van de Participatiewet vast te stellen. Bij de beoordeling van dit recht vindt een middelentoets plaats. De gemeente kijkt hierbij naar het inkomen en vermogen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt, of redelijkerwijs kan beschikken. Uit vaste jurisprudentie volgt dat «beschikken» zo moet worden uitgelegd dat dit ziet op de mogelijkheid van een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.1 In het voorkomende geval dat de bijstandsgerechtigde een gevolmachtigde is voor een derde persoon, is er in beginsel ook sprake van het feitelijk kunnen beschikken over middelen van een derde. Te denken valt aan de situatie waarbij de bijstandsgerechtigde de beschikking heeft over en feitelijk gebruik kan maken van een «gemachtigde bankpas» die op naam van de derde persoon staat. Uit vaste jurisprudentie volgt dat redelijkerwijs over (de tegoeden op) die rekening kan worden beschikt.
Een volmacht en het redelijkerwijs over middelen kunnen beschikken heeft geen invloed op het recht op bijstand, mits de middelen uitsluitend ten behoeve van de gemachtigde worden aangewend.2 De bijstandsgerechtigde is op grond van de inlichtingenplicht echter wél gehouden om de gemeente over de volmacht te informeren en inzicht te geven in de uitvoering hiervan. Indien dit niet wordt gemeld, is dit een overtreding van de inlichtingenplicht. Gemeenten bezien dan of het recht op bijstand nog kan worden vastgesteld of dat het recht moet worden ingetrokken. Onterecht ontvangen bijstand moet worden terugbetaald en op de schending van de inlichtingenplicht staat voorts een sanctie: een waarschuwing of een boete.
Wat vindt u ervan dat het enkel in theorie kunnen beschikken over het vermogen van een ander, reeds reden is de uitkering te beëindigen? Kunt u uw antwoord onderbouwen? Waarom wordt een uitkering op grond van de Participatiewet beëindigd wanneer er op geen enkele wijze sprake is van een vermogensoverheveling?
Zie antwoord vraag 1.
Is eerder over deze onwenselijke situatie gesproken? Zo ja, welke conclusies zijn toen getrokken?
De volmacht in verhouding tot het recht op bijstand is eerder besproken. In TROS-radar was op 27 november 2017 een casus aan de orde over het recht op bijstand van een persoon die de beschikking heeft over een «gemachtigde bankpas» van de rekening van een derde. Omdat uit de reacties van de uitzending is gebleken dat het niet bij iedereen duidelijk is welke relatie het beschikken over een gemachtigde bankpas heeft met het recht op bijstand, heb ik gemeenten hier nader over geïnformeerd middels het Gemeentenieuws van SZW d.d. 10 april 2018. Gemeenten zijn verzocht om deze informatie in voorkomende gevallen te delen met de bijstandsgerechtigden in hun gemeenten. Ik zie geen aanleiding om gemeenten hier opnieuw op te wijzen.
Deelt u de mening dat betreffende uitkering niet stopgezet dient te worden in die gevallen waarin geen sprake is van een vermogensoverdracht? Zo nee, waarom niet?
Indien de bijstandsgerechtigde volledig aan zijn inlichtingenplicht voldoet en als gevolmachtigde de tot zijn beschikking zijnde middelen slechts aanwendt ten behoeve van de volmachtgever, dient de bijstand niet stopgezet te worden.
Welke mogelijkheden bestaan er, ook voor mensen die een volmacht willen geven aan een naaste met een lager inkomen, om deze onwenselijke situatie te voorkomen? Indien deze er niet zijn, gaat u er dan voor zorgen dat er zo spoedig mogelijk een oplossing wordt gezocht, ook om te voorkomen dat men genoodzaakt is zich tot de kantonrechter te wenden teneinde een meerderjarigenbewind aan te vragen?
Het is en blijft mogelijk voor bijstandsgerechtigden om voor naasten als gevolmachtigde op te treden. Van belang is wel dat de bijstandsgerechtigde aan de inlichtingenplicht voldoet en de volmacht inzichtelijk maakt en bespreekt met de desbetreffende gemeente. De gemeente beoordeelt per individueel geval over de (redelijkerwijs) tot de beschikking zijnde middelen en hoe deze worden aangewend. Tegen een besluit van de gemeente staat een rechtsgang open.
In hoeverre zijn gemeenten op de hoogte van de eventuele mogelijkheden om deze onwenselijke situatie te voorkomen? Is het nodig de gemeenten hierop te wijzen? Zo ja, bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat jongeren via moskee-organisatie Milli Görüs in Nederland op ‘trainingskamp’ gaan naar een omstreden Turkse imam die de gewapende jihad steunt |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Milli Görüs nam jongeren mee op «kamp» naar radicale imam»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. Het is in alle gevallen onwenselijk als Nederlandse jongeren geënthousiasmeerd worden voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd.
Is het waar dat sinds 2013 Turks-Nederlandse jongeren meegenomen zijn naar Turkije om hen te laten onderwijzen door de radicale imam Nureddin Yildiz, die de gewapende jihad in Syrië steunt en geweld tegen vrouwen legitimeert? Was u hiervan al op de hoogte? Zo ja, sinds wanneer was u hiervan op de hoogte?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Derhalve zal ik niet komen met een voorstel met maatregelen om buitenlandse reizen te voorkomen. Uiteraard beoordeelt het Openbaar Ministerie, indien dit aan de orde is, of er sprake is van (mogelijk) strafbaar handelen.
In reactie op het NRC-artikel heeft Milli Görüs aangegeven dat in 2014, 2015 en 2016 reizen zijn georganiseerd voor jongeren naar Turkije.2
Het kabinet vindt het onwenselijk als jongeren doelbewust geënthousiasmeerd worden voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd. Het is belangrijk dat organisaties maatregelen treffen om te voorkomen dat jongeren onder invloed komen van predikers met dergelijke radicale boodschappen. Dit is een terugkerend onderwerp bij de gesprekken die het Ministerie van SZW voert met organisaties.
Bent u bereid te onderzoeken of dit soort onderwijsreizen ook al voor 2013 plaatsvonden en zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of deze reizen nog steeds door Milli Görüs of andere Turkse organisaties worden georganiseerd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend op welke wijze deze reizen worden gefinancierd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de resultaten aan de Kamer te laten weten?
Het conceptwetsvoorstel dat als doel heeft om meer inzicht te bieden in de financiering van maatschappelijke en religieuze organisaties ziet op alle stichtingen, verenigingen en kerkgenootschappen in Nederland. Ook een stichting als Milli Görüs valt hieronder. Over de verkenning naar het verbieden van financiering uit onvrije landen wordt uw Kamer dit najaar geïnformeerd. Op dit moment is niet bekend op welke wijze deze reizen zijn gefinancierd.
Deelt u de mening dat dit soort onderwijs de integratie van Turkse jongeren in Nederland in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik onder antwoord 1 reeds aangaf, is het in alle gevallen onwenselijk als Nederlandse jongeren, ongeacht hun afkomst, doelbewust geënthousiasmeerd worden voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd. Dit zet het vreedzaam samenleven in onze democratische rechtsstaat onder druk. Overigens zijn diensten alert op personen die mogelijk een gevaar vormen voor de nationale veiligheid en kan worden opgetreden wanneer er sprake is van strafbaar handelen.
Is u bekend hoeveel jongeren dit onderwijs hebben gevolgd en welke gevolgen dat heeft voor hun wereldbeeld en kijk op onze maatschappij? Vormen deze jongeren een gevaar voor de veiligheid in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat gemeenten meer middelen moeten krijgen om in te grijpen? Zo ja, welke mogelijkheden zouden gemeenten moeten krijgen om dit soort reizen te voorkomen?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Dit wordt dan ook niet structureel gemonitord door de overheid. Ik acht het ook niet nodig om gemeenten meer middelen te geven om in te grijpen. Tegelijkertijd is de overheid alert op signalen waaruit blijkt dat personen mogelijk een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, en treedt op wanneer daar aanleiding voor is.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen denkbaar zijn om dit soort «trainingskampen» te voorkomen? Zo ja, wanneer kunt u een voorstel met maatregelen naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Leegstaande EBTL’s |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht de Extra Toezicht en Begeleidingslocaties (EBTL's) in Amsterdam en Hoogeveen nauwelijks gebruikt worden?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Op basis van een WOB-verzoek, dat in afschrift aan uw Kamer is verzonden2, heeft de Volkskrant informatie ontvangen over het gebruik van de ebtl’s. Dit was de aanleiding voor het artikel.
De verstrekte cijfers betreffen de periode vanaf de opening (Amsterdam 24 november 2017 en Hoogeveen 18 december 2017) tot en met maart 2018. Beide locaties bevonden zich in hun opbouw- en startfase van de pilot. Zoals toegezegd in het AO van 14 december 20173, zal ik uw Kamer dit najaar uitgebreider informeren over het functioneren van de ebtl. Ik streef ernaar hierbij de bevindingen te betrekken van het onderzoek dat de Inspectie JenV uitvoert naar aanleiding van een onnatuurlijk overlijden in de ebtl Hoogeveen4.
Verder heb ik het WODC verzocht een uitgebreidere evaluatie uit te voeren, op basis waarvan verdergaande conclusies kunnen worden getrokken over het functioneren en de effectiviteit van de ebtl. Naar verwachting is dit onderzoek voor de zomer van 2019 gereed.
Hoeveel meldingen van overlast zijn er in 2017 en 2018 gedaan? Kunt u deze zoveel mogelijk naar hun aard specificeren?
In de rapportage Vreemdelingenketen 20175, van 30 april 2018, heb ik uw kamer geïnformeerd over de incidenten die in 2017 in en rond asielzoekerscentra hebben plaatsgevonden. Ik beraad mij thans over de wijze waarop ik uw Kamer in de toekomst zal informeren over incidenten in en rond de AZC’s.
Hoe komt het dat er in de eerste vier maanden na oprichting slechts 36 mensen tijdelijk onder extra toezicht zijn geplaatst terwijl er plaats is voor 100 mensen?
De ebtl betreft een pilot van een nieuwe opvangvorm binnen de migratieketen. Zoals vermeld in de brief die ik op 8 juni aan uw Kamer6 heb gestuurd, is de ebtl één van de maatregelen die wordt ingezet tegen overlast op en rondom COA-locaties. Bij de ontwikkeling van de ebtl is gekozen om qua instroom kleinschalig van start te gaan en zo een beheerste opbouw te borgen en ruimte te creëren voor personeel en betrokken partijen om de praktijk te toetsen en om van ervaringen te leren en zo nodig bij te sturen.
Welk deel van de 1,2 miljoen euro die in 2017 aan de EBTL’s zijn besteed waren opstartkosten? Wat zijn de verwachte kosten voor 2018?
Aangezien de ebtl’s pas aan het einde van 2017 in gebruik zijn genomen (respectievelijk 24 november en 18 december), betreft verreweg het grootste deel van de € 1,2 miljoen, de kosten die in 2017 gemaakt zijn om beide locaties op te starten (onder andere personeel en materieel). Ook een deel van de afschrijvingskosten op de investeringen zit in dit bedrag. De verwachte kosten voor 2018 bedragen bij het COA circa € 8 miljoen. Bij DJI zijn de te verwachten kosten voor 2018 € 1,8 miljoen (vooral personele ondersteuning). Totaal dus € 9,8 miljoen.
Hoeveel kost de opvang per persoon in een EBTL bij volledige bezetting?
De kosten voor de ebtl zijn onder te verdelen in vaste kosten (onder andere rente- en afschrijving, huurkosten en (deels) personeel vanwege minimale bezetting) en variabele kosten (onder andere medische verstrekkingen en activiteiten). In deze kosten zitten ook de afschrijvingskosten voor de gemaakte investeringen. De investeringen worden in twee jaar afgeschreven.
Berekend is dat bij een volledige bezetting van de 100 plekken, de jaarlijkse kosten neerkomen op een bedrag van circa € 134.000 per plek. Het uitgangspunt is dat overlastgevers een korte periode (maximaal 3 maanden) een ebtl-plek bezetten. Door het jaar heen zullen daarom meerdere asielzoekers gebruik maken van één ebtl-plek. Bij een volledige bezetting van jaarlijks vier overlastgevers op één plek zijn de kosten dan circa € 33.500,– per bewoner. De kosten zijn gebaseerd op inschattingen en prognoses.
Wat is er met de 36 mensen die in de EBTL’s verbleven gebeurd? Hoeveel van hen zijn onder toezicht vertrokken, en hoeveel konden wegens goed gedrag weer terug naar een regulier asielzoekerscentrum (AZC)?
Ik zal ik uw Kamer in het najaar uitgebreider informeren over het functioneren van de ebtl, waarbij ik ook nader zal ingaan op de uitstroom van asielzoekers uit de ebtl.
Klopt het dat er minder mensen in de EBTL zijn geplaatst om te testen of alles functioneert als gepland? Wat is daarover de conclusie?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 3.
Wanneer wordt iemand naar een EBTL overgeplaatst?
In mijn brief van 3 juli 20177 heb ik aangegeven dat asielzoekers in de ebtl kunnen worden geplaatst als zij overlast veroorzaken met grote impact, op of rondom de locatie waar ze verblijven. Hierbij kan worden gedacht aan (herhaaldelijk) agressief gedrag richting medebewoners of personeel, het aanrichten van vernielingen of het discrimineren of intimideren van medebewoners. Er kan sprake zijn van een stapeling van overlast of incidenten die plaatsing in de ebtl rechtvaardigen, maar ook één enkel ernstig incident kan tot ebtl-plaatsing leiden. Plaatsing in de ebtl is enerzijds bedoeld om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag en in te zetten op gedragsverandering. Anderzijds wordt door het overplaatsen van overlastgevers naar een aparte locatie de veiligheid en het welzijn van andere bewoners geborgd.
Hoe verhoudt uw voornemen om jongeren vanaf 16 jaar in EBTL’s te plaatsen bij wangedrag zich tot de kinderrechten? Zijn de EBTL’s voldoende toegerust op de opvang van jongeren? Wanneer zouden zij in aanmerking komen om naar een EBTL te worden overgeplaatst?
Als in een individueel geval wordt overgegaan tot plaatsing van een jongere van 16 jaar en ouder in de ebtl, worden alle noodzakelijke waarborgen in acht genomen waardoor de rechten van het kind worden zeker gesteld. Bij een afweging tot plaatsing vervullen professionals, waaronder de voogden van Nidos, een belangrijke rol. Momenteel vindt overleg plaats met de betrokken gemeenten over de vraag of en onder welke condities plaatsing van overlastgevende alleenstaande minderjarigen in de ebtl gerealiseerd kan worden.
Waarop is uw uitspraak gebaseerd dat alleen al het feit dat zo af en toe iemand uit een AZC na wangedrag wordt overgeplaatst naar een EBTL op zichzelf ook al een werking heeft op de achterblijvende bewoners van een AZC?
In het algemeen overleg met uw Kamer heb ik aangegeven, dat ik op basis van signalen uit de praktijk de indruk heb dat het feit dat een overlastgever wordt overgeplaatst van een AZC naar de ebtl een positieve werking heeft op de veiligheid en beheersbaarheid van het betreffende AZC.8
Mijn verwachting is dat de aankomende evaluatie door het WODC hier meer feitelijke onderbouwing over zal verschaffen.
Kunt u percentages geven van het aantal asielzoekers uit Albanië en Marokko dat zich misdraagt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het snel uitzetten van mensen die geen recht hebben op verblijf, hoewel dat van groot belang is, niet ten koste mag gaan van de veiligheid in de omgeving van AZC’s?
Ja.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om overlastgevende veiligelanders in een EBTL te plaatsen en hun procedure alsnog versneld af te handelen? Zo nee, wat onderneemt u tegen deze groep overlastgevende asielzoekers?
Aanvragen van overlastgevende asielzoekers uit veilige landen worden versneld (in spoor 2) afgehandeld. Het is wenselijk dat zij ter beschikking blijven van het asielproces in Ter Apel, zodat de aanvraag snel kan worden afgedaan en er aan (gedwongen) terugkeer kan worden gewerkt. Daarom komen zij bij wangedrag in beginsel niet in aanmerking voor plaatsing in de ebtl. Een belangrijk uitgangspunt is immers dat plaatsing in de ebtl terugkeer niet mag frustreren.
Plaatsing in de ebtl is echter onderdeel van een breder pakket van maatregelen om overlastgevende asielzoekers – waaronder ook asielzoekers uit veilige landen – aan te pakken. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd.9 Zoals ik in mijn brief van 8 juni jl. heb aangegeven kijken we kritisch hoe deze maatregelen in de praktijk uitwerken en of er aanscherpingen of wijzigingen nodig zijn.
Wanneer verwacht u dat de Inspectie Justitie en Veiligheid het onderzoek naar de vraag of EBTL’s voldoende zijn toegerust op hun opvangtaak heeft afgerond? Welke maatregelen zijn in de tussentijd genomen?
Aangezien de ebtl een nieuwe opvangvorm is en in de pilotfase verkeert, is er voortdurend aandacht voor noodzakelijke verbetering in de opvang en procedures. De aanbevelingen die de Inspectie JenV zal opstellen naar aanleiding van het thans lopende onderzoek, worden daarbij uiteraard betrokken. De verwachting is dat het rapport in het najaar 2018 is afgerond.
Turkse weekendscholen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Is het waar dat de Turkse overheid in verschillende landen bezig is met het opzetten van weekendscholen, waaronder in Nederland?1
Vorig jaar heeft de Turkse overheid het project «Anadolu weekendscholen» gestart. Binnen dit project kunnen weekendscholen buiten Turkije een subsidie krijgen van de Turkse overheid voor het aanbieden van Turkse taal- en cultuurlessen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen besproken met zijn Turkse collega. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Vindt u het aanvaardbaar dat de Turkse overheid deze lessen in Nederland gaat financieren? Welke voorwaarden verbindt u daaraan?
Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Het staat landen vrij om behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Op dit moment heeft het kabinet geen volledig zicht op de aard en omvang van het informeel onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de Inspectie van het Onderwijs hier geen wettelijke bevoegdheden heeft. Het is daarom ook niet mogelijk om dit soort informeel onderwijs te verbieden. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen.
Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen ook gedeeld met zijn Turkse collega, onder andere tijdens de gesprekken met zijn Turkse collega op 3 en 4 oktober jl. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en alle relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Zijn de lessen er inderdaad «op gericht om de identiteit en cultuur van jonge Turken die in het buitenland wonen te behouden en om de banden te versterken met het vaderland»? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan de integratie in Nederland?
Hoeveel aanvragen zijn er al gedaan om deze lessen in Nederland te kunnen geven? Gaat u dit bijhouden en de Kamer hiervan op de hoogte houden?
De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen. Er is actief contact met Turkije hierover gezocht en het contact hierover loopt nog steeds. De schatting van de Turkse overheid is dat er tot nu toe circa 15 subsidieaanvragen vanuit Nederland zijn gedaan.
Deelt u de mening dat dit soort onderwijs «niet via de Turkse overheid» georganiseerd moet worden omdat het «niet goed is voor de integratie in Nederland»? Zo nee, waarom niet? Hoe voorkomt u dat «onze kinderen als speelbal» worden gebruikt door Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat de weekendscholen de integratie belemmeren of antidemocratische opvattingen bevorderen? Gaat u de lessen controleren? Zo nee, hoe gaat u dit achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de weekendscholen geen instrument mogen zijn van «de lange arm van Turkije»? Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze u dat kunt tegengaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het lesprogramma van de weekendscholen te onderzoeken, opdat u weet of de lesinhoud in lijn is met de Nederlandse Grondwet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat beïnvloeding van Nederlandse kinderen door ondemocratische regimes moet worden bestreden? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Uitzettingen naar Afghanistan |
|
Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mensenrechtenorganisaties boos over uitzetting Afghaans gezin?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van twaalf mensenrechtenorganisaties dat met deze uitzetting het betrokken gezin in groot gevaar is gebracht?
Ik deel deze conclusie niet. Bij de asielaanvraag is uitgebreid bezien of er gronden aanwezig zijn voor bescherming. Er is geen vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer aangenomen – wat is bevestigd door de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Terugkeer is dan aan de orde.
Kunt u verklaren waarom u eerder heeft gesteld dat het uitzetten van gezinnen met minderjarige kinderen naar aanleiding van het ambtsbericht niet meer voor de hand ligt, terwijl dat nu in de praktijk wel blijkt te gebeuren?2
Ik verwijs u naar mijn brief aan uw Kamer van 11 juli 2018 waarin ik heb aangegeven dat aan gezinnen met minderjarige kinderen waar sprake is van vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer in beginsel geen binnenlands beschermingsalternatief in Afghanistan wordt tegengeworpen. Dat is dus anders dan de stelling dat het uitzetten van gezinnen met minderjarige kinderen niet meer voor de hand ligt.
Klopt het dat inwilligingspercentages van asielverzoeken van personen met de Afghaanse nationaliteit in Frankrijk 84% en in Italië 92% bedragen, en in Nederland slechts 35%? Bent u van mening dat Frankrijk en Italië een onredelijk niveau van bescherming hanteren jegens vluchtelingen uit Afghanistan? Zo ja, waarom?
Uit de cijfers van EASO blijkt inderdaad dat Nederland 35% van de asielverzoeken van Afghanen inwilligt. Elke asielaanvraag in Nederland wordt op haar merites beoordeeld. Asielaanvragen van vreemdelingen uit Afghanistan worden getoetst aan het algemeen asielbeleid dat in het landgeboden asielbeleid voor asielzoekers uit Afghanistan nader is ingevuld. Hierbij wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden in een zaak en de algemene situatie in het land van herkomst. Of een asielaanvraag ingewilligd of afgewezen wordt, hangt van de individuele omstandigheden van de zaak af. De IND registreert niet de asielgronden van de vreemdeling die aan de aanvraag ten grondslag hebben gelegen.
Dat het inwilligingspercentage in Frankrijk en Italië anders is, is mij bekend. Daar staat tegenover dat er ook meerdere Europese landen zijn waar het inwilligingspercentage in Afghaanse asielzaken vergelijkbaar met of lager zijn dan Nederland. Meer dan het inwilligingspercentage is voor mij daarom de inhoud van het beleid leidend. Dat is ook waarom ik in mijn brief aan uw Kamer in ben gegaan op de EASO Guidance Notes Afghanistan.
Waarom heeft u bij uw herbeoordeling van het landenbeleid ten aanzien van Afghanistan naar aanleiding van het ambtsbericht van 15 juni 2018 niet specifiek bekeken wat dit betekent voor de mate waarin de universele rechten van kinderen, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), worden gerespecteerd in het geval van uitzetting naar Afghanistan? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Het Nederlandse vreemdelingenbeleid houdt rekening met de positie van minderjarigen, zowel voor minderjarigen in gezinsverband als voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, waarmee onder meer recht wordt gedaan aan het IVRK. In zowel de asielprocedure als reguliere toelatingsprocedures heeft het belang van het kind een duidelijke plaats en dit komt tot uitdrukking in verschillende beleidskaders en in de wijze waarop procedures zijn ingericht waarbij kinderen betrokken zijn.
In welke gevallen acht u het uitzetten van gezinnen met minderjarige kinderen naar Afghanistan nog billijk en in lijn met wetgeving en internationale verdragen?
Als na een zorgvuldige procedure is vastgesteld dat een gezin met minderjarige kinderen niet voor verblijf in Nederland in aanmerking komt, dan moet alles gericht zijn op vertrek naar het land van herkomst. Dat de veiligheidssituatie in Afghanistan aanleiding geeft tot zorg, en de situatie waarin personen en gezinnen naar terugkeer komen te verkeren niet eenvoudig zal zijn, maakt nog niet dat zij daarmee voldoen aan de toelatingsgronden voor asielbescherming.
Het enkele feit dat een gezin met minderjarige kinderen afkomstig is uit Afghanistan wil niet zeggen dat zij voor bescherming in aanmerking komen. Dat volgt evenmin uit wetgeving of internationale verdragen. Ook blijkt dit niet uit het ambtsbericht of andere informatiebronnen waar het beleid op is gebaseerd. Ik verwijs u wat betreft de complexe situatie in Afghanistan naar mijn Kamerbrief van 11 juli alsmede naar het beleid over Afghanistan dat in paragraaf C7/2 van de Vreemdelingencirculaire is opgenomen en waar alle bijzondere beleidsregels in staan. In dit kader wijs ik op de recente beslissing van het EHRM van 26 juni 2018 in de zaak A.G. en M.M. tegen Nederland (43092/16) waarin het EHRM evenmin aanleiding zag om ten aanzien van een gezin met kinderen een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen.
Klopt de eerdere appreciatie door mensenrechtenorganisaties van de beleidswijziging dat de wijziging slechts betrekking zou hebben op een aantal gezinnen dat op twee handen te tellen zou zijn?3
De beleidswijziging zal slechts gevolgen hebben voor gezinnen met minderjarige kinderen die gegronde vrees voor vervolging, dan wel voor wie een reëel risico op onmenselijke behandeling bij terugkeer aan de orde is. Aan hen wordt niet langer een binnenlands beschermingsalternatief tegengeworpen bij de beoordeling van hun asielaanvraag. Nu het op voorhand niet te zeggen is hoeveel gezinnen met minderjarige kinderen een aanvraag zullen doen, waar sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico bij terugkeer, kan ik niet aangeven om hoeveel gezinnen de wijziging mogelijkerwijs betrekking zou hebben.
Hoeveel gezinnen met minderjarige kinderen afkomstig uit Afghanistan bevinden zich momenteel in een terugkeerproces?
Op dit moment bevinden zich in de caseload van de Dienst Terugkeer & Vertrek circa 120 Afghaanse gezinnen met minderjarige kinderen. Dit betreft het totaal aantal Afghaanse gezinnen dat Nederland dient te verlaten, zowel de gezinnen die terug dienen te keren naar Afghanistan, als de gezinnen die naar een andere lidstaat dienen te gaan voor de afhandeling van hun asielaanvraag.
Kunt u beargumenteren waarom u het, ondanks de heldere conclusies uit het ambtsbericht over de onveiligheid, redelijk en billijk acht om alleenstaande minderjarigen uit te zetten naar Afghanistan?
Zoals ook in het beleid, paragraaf C7.2.6 van de Vreemdelingencirculaire, staat, worden alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) afkomstig uit Afghanistan niet uitgezet als er geen familie in Afghanistan bekend is, nu er geen algemene vorm van adequate opvang in Afghanistan beschikbaar is voor amv's. De veiligheid voor een amv-er wordt daarmee afdoende meegenomen in het terugkeerproces.
Het bericht dat de staatssecretaris in hoger beroep is gegaan in de zaak van Lili en Howick en daarmee het advies van de Raad voor kinderbescherming negeert |
|
Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL), Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom is 1) het feit dat artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) uitzetting naar een land verbiedt waar een vreemdeling onmenselijke behandeling wacht, 2) dat relevant is bij de beoordeling van asielaanvragen alle aangevoerde elementen die raken aan een van de verblijfsgronden, waaronder subsidiaire bescherming op grond van artikel 3 EVRM en 3) Howick en Lili diverse onderzoeken hebben ingebracht waaruit volgt dat zij bij gedwongen terugkeer zeer ernstig dreigen te worden geschaad omdat niet aan de voorwaarden voor terugkeer is voldaan, volgens u niet een element dat op zijn minst raakt aan artikel 3 EVRM en tot een inhoudelijke beoordeling noopt?
De uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 juli 2018 is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 24 augustus 2018 vernietigd. De Afdeling geeft daarin antwoord op deze vragen. Sinds het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 18 december 2014 inzake M’Bodj (C-542/13) kunnen niet alle aangevoerde elementen onder artikel 3 EVRM worden betrokken bij een asielaanvraag. De aangevoerde omstandigheden in deze zaak, erin gelegen dat de door de Raad voor de Kinderbescherming geformuleerde doelen nog niet zijn bereikt, kunnen en mogen volgens deze jurisprudentie van het Hof van Justitie niet leiden tot een asielstatus. De gestelde problemen bij terugkeer worden immers niet veroorzaakt door derden, zoals de Armeense overheid, en zijn daarom geen relevant element in de asielaanvraag. Hoogstens zou – indien artikel 3 EVRM zich tegen uitzetting zou verzetten – verlening van een nationale (reguliere) verblijfsvergunning aan de orde kunnen zijn. Ik verwijs u voor de onderbouwing hiervan naar de uitspraak van de Afdeling (rechtsoverwegingen 6.7 tot en met 6.13).
De diverse onderzoeken die zijn ingebracht, zijn daarom in de reguliere toelatingsprocedure volledig inhoudelijk in de beoordeling betrokken. Daarbij zijn de omstandigheden rondom de overdracht en het langdurig verblijf in Nederland betrokken. Deze leidden echter niet tot het oordeel dat van de overdracht dient te worden afgezien. De drempel voor omstandigheden van sociaaleconomische aard die in het kader van 3 EVRM kunnen worden aangemerkt als beletsel voor terugkeer, ligt hoog. De Afdeling gaat in de uitspraak volledigheidshalve wel in op de stelling dat bij terugkeer sprake zal zijn van een 3 EVRM schending en komt daarbij tot het oordeel dat die drempel niet wordt gehaald (rechtsoverwegingen 10.6 tot en met 10.10).
Zoals ik u bij brief van 10 september 2018 heb laten weten hebben ontwikkelingen op zaterdag 8 september 2018 in Nederland er echter toe geleid dat het welzijn en de veiligheid van de kinderen niet meer voldoende gewaarborgd konden worden. Ik heb daarom, alles overwegend, besloten dat de kinderen in Nederland mogen blijven.
Waarom hebt u het feit dat de rechtbank Utrecht oordeelde dat u ten onrechte de voorwaarden die zijn gesteld door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Indigo, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NFIP) en de Stichting Nidos buiten beschouwing heeft gelaten, niet betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u, onafhankelijk van het asielrechtelijk beoordelingskader, dat het verantwoord is onder toezicht gestelde kinderen uit te zetten zonder dat de door de RvdK geformuleerde doelen zijn bereikt?
Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraak van 24 augustus 2018 heb ik alles gedaan wat in redelijkheid van mij kan worden verwacht om de kinderen op zorgvuldige wijze te laten terugkeren naar Armenië om daar met hun moeder herenigd te worden. Daarbij heeft de Afdeling het rapport en het oordeel van de Raad voor de Kinderbescherming uitdrukkelijk betrokken en hierover ter zitting ook meerdere vragen gesteld. De uitspraak van de Afdeling is voor mij leidend geweest.
Kan er op andere wijze recht worden gedaan aan uitvoerig onderzoek van de RvdK, Indigo, het NIFP en de Stichting Nidos dan door voorafgaand aan de uitzetting te garanderen dat de door die instanties gestelde doelen zijn bereikt? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Waaruit bestaan de samenwerking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de RvdK, die beoogt de belangen van minderjarige vreemdelingen anders en beter te waarborgen?
Allereerst wil ik graag een toelichting geven bij de in vraag 6 gebruikte terminologie, die een tegenstrijdigheid impliceert die niet juist is. De RvdK formuleert geen voorwaarden voor terugkeer, maar doelen die door ouders (of andere gezagsdragers) met behulp van hulpverlening moeten worden behaald om zorgen over de ontwikkeling van het kind af te wenden. Dat is ook in deze zaak gebeurd.
De IND en DT&V en de RvdK krijgen bij de uitvoering van hun taken ieder vanuit hun eigen context te maken met het belang van het kind. De RvdK komt op voor de belangen van het kind en stelt een rapport op over hoe een stabiele en veilige ontwikkeling van het kind kan worden geborgd. De IND en DT&V houden rekening met de positie van minderjarigen door het belang van het kind een duidelijke plaats te geven in verschillende beleidskaders en in de wijze waarop vreemdelingenrechtelijke procedures, inclusief de voorbereiding van het vertrek, zijn ingericht. Dat wil evenwel niet zeggen dat dit belang in de toelatingsprocedure dan ook altijd de doorslag behoeft te geven ten aanzien van het verlenen van verblijf.
Dit verschil in context betekent geenszins dat de autoriteit van de RvdK om op te komen voor het belang van het kind niet door haar partners in de migratieketen wordt gerespecteerd of vice versa. De RvdK, IND en DT&V werken al geruime tijd samen in vreemdelingrechtelijke zaken, waarin het belang van het kind een rol speelt. Hierbij wordt algemene kennis over en weer actief gedeeld.
Wat betekent het voor de samenwerking tussen de RvdK, de IND en DT&V, die allen vallen onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid, wanneer de RvdK voorwaarden voor terugkeer formuleert, de IND die voorwaarden niet als een relevant element beschouwt in de asielprocedure en de DT&V hen vervolgens uitzet zonder garanties dat aan de door de RdvK gestelde voorwaarden wordt voldaan? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de autoriteit van de RvdK?
Zie antwoord vraag 5.
De tweede tranche van de Turkijedeal |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat de lidstaten van de Europese Unie (EU) zelf nogmaals 1 miljard euro voor Turkije in het kader van de Turkijedeal moeten betalen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Voor de kabinetsreactie verwijs ik kortheidshalve naar het verslag van het schriftelijk overleg van 25 juli jl. van de Begrotingsraad (Kamerstuk 21 501-03, nr. 121).
Klopt het dat van Nederland 50 miljoen euro wordt verwacht en dit bedrag uit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking komt?
Afgesproken is dat de eerste 2 miljard euro aan projecten vanuit de EU-begroting zullen worden gefinancierd. De Commissie heeft derhalve nog geen verzoek tot een nationale bijdrage van de lidstaten gedaan.
Kunt u aangeven uit welke post dit precies komt en ten koste van welk ontwikkelingssamenwerkingsdoel dit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zal er met de 50 miljoen euro precies gebeuren? Bent u bereid hierover in detail te rapporteren in het jaarverslag? Kunt u garanderen dat er van deze 50 miljoen euro geen kosten voor grensbewaking gemaakt worden, maar dat dit allemaal gaat naar het verbeteren van de leefomstandigheden van vluchtelingen in Turkije? Zo ja, hoe?
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld2, worden vanuit de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije (FRIT) projecten gefinancierd om de situatie van vluchtelingen in Turkije en de gemeenschappen die hen opvangen verder te verbeteren. Steun gaat naar de vluchtelingen zelf, bijvoorbeeld ten behoeve van betere toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, maar ook werkgelegenheid. De Commissie rapporteert hier regelmatig over middels de voortgangsrapportages van de EU-Turkije Verklaring en de uitvoering van de EU Migratieagenda.
Er is thans nog geen programmering bekend voor de tweede tranche van de FRIT. Prioriteiten voor de programmering zullen door de Commissie worden voorgesteld. De voorstellen worden beoordeeld in het FRIT-comité, waarin Nederland zitting heeft. De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van de projecten en rapporteert hierover aan het FRIT-comité. Uw Kamer zal op gebruikelijke wijze over de voortgang van de FRIT worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het tegenhouden van migranten geen aanpak van de grondoorzaken van waarom mensen vluchten is en niet bijdraagt aan het bieden van perspectief in de regio waar de overgrote meerderheid van de vluchtelingen al verblijft?
Zoals bekend zet het kabinet zich in voor een integrale aanpak van het thema migratie3. Het primaire doel van de EU-Turkije Verklaring is om de ongecontroleerde instroom te reguleren en te voorkomen dat vluchtelingen op zoek naar bescherming hun levens wagen door gebruik te maken van de diensten van smokkelaars. In het kader van de verklaring hebben de EU en Turkije zich in dit verband gecommitteerd om smokkelnetwerken aan te pakken, het perspectief in Turkije te verbeteren o.a. via de FRIT, een legaal en veilig alternatief te bieden via hervestiging en een einde te maken aan de ongecontroleerde aankomsten in Griekenland en het doorreizen naar andere delen van de EU. De EU-Turkije Verklaring heeft een grote bijdrage geleverd aan het drastisch omlaag brengen van het aantal irreguliere aankomsten en de vreselijke verdrinkingen op zee. Ook heeft de verklaring via de FRIT eraan bijgedragen dat veel meer vluchtelingenkinderen in Turkije naar school kunnen gaan, kwetsbare gezinnen worden ondersteund in hun levensonderhoud en de toegang tot werkgelegenheid is bevorderd.
Dat de omstandigheden voor Syriërs in Turkije zijn verbeterd, blijkt ook uit het aantal Syrische vluchtelingen dat bewust kiest om in Turkije te blijven en geen gebruik wenst te maken van hervestiging naar de EU.
Op welke manier garandeert u dat de 50 miljoen euro daadwerkelijk bijdraagt aan de leefomstandigheden van vluchtelingen in Turkije?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u de berichten over mensenrechtenschendingen, zoals mensen tegenhouden de grens met Syrië over te gaan en op vluchtelingen schieten, aangekaart bij de Turkse regering?2 Zo nee, waarom bent u bereid zonder enige kritische noot de gevraagde 50 miljoen euro over te maken? Zo ja, wat kwam hieruit?
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, vindt het kabinet berichten over dit soort incidenten zorgelijk en dienen dergelijke berichten serieus te worden genomen en goed onderzocht. Het is primair aan de Europese Commissie, samen met UNHCR om hierop toe te zien. De Commissie volgt de situatie aan de Turkse grens, ook in het kader van het conflict in Syrië en andere dreigingen. Het is de Commissie niet gelukt om deze berichten bevestigd te krijgen door andere, onafhankelijke bronnen. Uit eerdere vergelijkbare berichtgeving en de wijze waarop deze is uitgezocht, o.a. door de Europese Commissie en UNHCR, blijkt dat geen sprake is van instructies dat Turkse grenswachten gericht moeten schieten op mensen die illegaal de grens proberen over te steken.
Zoals in antwoord op vraag 6 reeds gesteld legt de Europese Commissie regelmatig verantwoording af over de besteding van de fondsen uit de FRIT.
Deelt u de mening dat als de Europese Unie veel geld betaald aan Turkije om vluchtelingen op te vangen, er wel vluchtelingen het land in moeten kunnen komen en een muur aan de grens met Syrië onwenselijk is?
Zoals reeds eerder aan de Kamer geschreven voert Turkije een ruimhartig beleid als het gaat om het opvangen van vluchtelingen. Dit wordt onderschreven door openbare cijfers van UNHCR. In januari 2018 stonden volgens gegevens van UNHCR ruim 3,4 miljoen Syrische vluchtelingen in Turkije geregistreerd en op 8 augustus jl. ruim 3,5 miljoen.5 Daarnaast vangt Turkije ook andere groepen vluchtelingen en kwetsbare personen op. Volgens UNHCR is dit aantal sinds 2015 toegenomen van 2,7 naar 3,7 miljoen.6 Deze cijfers onderstrepen wat het kabinet betreft de evidente noodzaak om Turkije via de FRIT te blijven ondersteunen.
Dat Turkije tegen deze achtergrond en het feit dat het een zeer lange grens deelt aan een conflictgebied het grensbeheer heeft geïntensiveerd, acht het kabinet begrijpelijk.
Het bericht dat de nieuwe ontslagwet slecht is voor werknemers |
|
Bart van Kent , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de nieuwe ontslagwet slecht voor werknemers is?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht in dagblad Trouw van 19 juli 2018. Het is opgesteld naar aanleiding van het rapport van de Inspectie SZW «Ontslag aangevraagd en dan?», dat ik begin juli heb aangeboden aan uw Kamer1.
De Inspectie SZW heeft onderzocht hoe UWV de ontslagtoets op bedrijfseconomische gronden uitvoert, hoe deze toets wordt ervaren door werknemers en of er risico’s bestaan bij de uitvoering van die toets. Naast positieve bevindingen over de werkwijze van UWV is de Inspectie SZW op onderdelen ook kritisch. In het bericht worden de kritiekpunten besproken; het bericht dat de nieuwe (sedert 1 juli 2015) geldende wetgeving op het gebied van ontslag «slecht» zou zijn voor werknemers, deel ik niet.
Deelt u de mening van de Inspectie SZW dat het risico groot is dat werknemers met een vast dienstverband worden vervangen door goedkopere flexwerkers, terwijl dit niet is toegestaan?
Ik hecht er in zijn algemeenheid sterk aan te voorkomen dat (goedkopere) flexwerkers de plaats innemen van ontslagen werknemers.
Voorop staat dat het wettelijk verboden is om werknemers te ontslaan met als doel hen te vervangen door goedkopere (al dan niet flexibele) arbeidskrachten.
UWV toetst daar ook op en geeft geen toestemming voor ontslag wanneer aannemelijk is dat de werkgever de werkzaamheden wil uitbesteden met als enige doel om deze te laten verrichten door goedkopere (al dan niet flexibele) arbeidskrachten.
Als een werkgever binnen 26 weken na het ontslag vacatureruimte krijgt voor dezelfde werkzaamheden als de werkzaamheden die de ontslagen werknemer verrichtte, dan is hij verplicht de ontslagen werknemer aan te bieden het werk te hervatten. Wanneer de werkgever dat niet doet kan de werknemer de werkgever daarop aanspreken en via de civiele rechter afdwingen dat hij zijn oude functie terugkrijgt.
De Inspectie SZW heeft 711 werknemers voor wie een ontslagvergunning is aangevraagd ongeveer 1,5 jaar daarna gevraagd naar hun ervaring met de ontslagprocedure. Een deel van hen heeft aangegeven dat zij het gevoel hebben te zijn vervangen door flexwerkers. Het enkele vermoeden dat zij daarover hadden kan dus afwijken van de werkelijkheid. Dat is door de Inspectie SZW niet nader feitelijk onderzocht. In het rapport van de Inspectie SZW wordt daarom ook uitdrukkelijk gezegd dat deze conclusie is gebaseerd op «de perceptie van een deel van de ondervraagde werknemers».
Het is voor mij van groot belang dat zowel werkgevers als werknemers op de hoogte zijn en blijven van deze (wederindiensttredings-)voorwaarde en van de gevolgen die overtreding ervan met zich brengt. De voorwaarde zal daarom onveranderd worden opgenomen in de beschikking van het UWV.
Om werknemers beter te informeren over de wederindiensttredingsvoorwaarde heeft UWV de website werk.nl inmiddels op dit onderdeel uitgebreid. Voorts zal nader worden bezien hoe de digitale informatieverstrekking vanuit UWV nog verder kan worden verbeterd en geoptimaliseerd. Ook zal door de adviseurs van UWV tijdens klantencontacten in het kader van de WW (meer) aandacht worden besteed aan de wederindiensttredingsvoorwaarde. Zij zullen de ontslagen werknemers attenderen op eventuele vacatures bij hun voormalig werkgever.
Deelt u de mening dat het UWV niet in hoge mate mag afgaan op informatie van het bedrijf, zonder de werknemer te horen? Zo ja, wat is uw oordeel over de huidige werkwijze van het UWV bij de behandeling van ontslagaanvragen?
In iedere ontslagprocedure geldt het beginsel van hoor en wederhoor. Dat houdt in dat beide partijen zich over en weer moeten kunnen uitlaten over elkaars standpunten. Dat is ook wat in de praktijk gebeurt. Naar mijn oordeel is er een evenwichtige en zorgvuldige procedure ingericht die door het UWV wordt uitgevoerd. De Inspectie SZW oordeelt in haar rapport positief over de uitvoering door UWV van de wet- en regelgeving inzake het bedrijfseconomische ontslag. Dat oordeel deel ik.
Bij een ontslag wegens bedrijfseconomische redenen is het de werkgever die (schriftelijk) aannemelijk moet maken dat het voorgenomen ontslag een rechtsgeldig bedrijfseconomisch ontslag is. De werknemer krijgt op zijn beurt de gelegenheid zich (schriftelijk) tegen de ontslagaanvraag te verweren. Hij krijgt daartoe inzicht in alle door de werkgever aangeleverde informatie. Het UWV toetst of wat door de werkgever is aangevoerd het verzoek om toestemming voor het ontslag voldoende ondersteunt en of en in hoeverre het gevoerde verweer van de werknemer daar een ander licht op werpt en/of nadere vragen oproept. Dat leidt in sommige gevallen tot een of meer extra rondes van hoor en wederhoor. Mondeling horen van partijen, zoals in het bericht wordt aangegeven, is mogelijk. Als dit naar het oordeel van het UWV nodig is, gaat het UWV hiertoe over. Dat komt een enkele keer voor. De procedure bij UWV is een kortdurende procedure met streeftermijnen die variëren van vier tot acht weken. Daarbij teken ik aan dat altijd is benadrukt dat de beoogde korte doorlooptijd niet ten koste mag gaan van de zorgvuldigheid waarmee de procedure moet worden uitgevoerd. Het standaard toevoegen van een mondelinge ronde van hoor en wederhoor in deze procedure gaat ten koste van de snelheid ervan.
Wat is uw mening over de suggestie van arbeidsrechtadvocaten, dat een mondelinge ontslagprocedure waarbij de werknemer wordt gehoord, een oplossing kan bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het UWV behoorlijk tekortschiet door het waarheidsgehalte van de informatie van de werkgever bij een ontslagaanvraag niet of nauwelijks te controleren?
Nee, deze mening in het bericht deel ik niet. Het UWV handelt zorgvuldig door de door de werkgever aangeleverde informatie te controleren op volledigheid en consistentie. Als de informatie onduidelijk is of als UWV twijfelt aan de juistheid van de informatie, worden door UWV nadere vragen gesteld aan de werkgever. In zijn verweer kan de werknemer de door de werkgever aangevoerde feiten en argumenten ter discussie stellen. Dat kan voor UWV aanleiding zijn om nadere vragen te stellen of gegevens uit te vragen in een tweede ronde van hoor en wederhoor. Blijft ook dan twijfel bestaan, dan geeft UWV geen toestemming voor ontslag.
Evenals de civiele rechter, baseert het UWV zich op de gegevens die door partijen in de procedure naar voren worden gebracht. Deze worden niet uit eigen hoofde geverifieerd.
De werkgever dient aan het UWV méér financiële gegevens aan te leveren dan het UWV elders zelf, bij bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel, kan verifiëren. Ook een eventuele check in de polisadministratie van UWV, zoals de Inspectie SZW in haar rapport suggereert, levert niet méér informatie op dan de werkgever zelf aanlevert, aangezien de polisadministratie juist is gebaseerd op gegevens die van de werkgever afkomstig zijn. Eventuele verificatie uit eigen hoofde is dan ook niet zinvol en zou de procedure aanzienlijk en onnodig vertragen.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat eenderde van de werknemers aangeeft dat hun werkgever feitelijk onjuiste bedrijfsinformatie verstrekte voor het ontslag? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen tegen werkgevers die zich hier schuldig aan maken? Zo nee, waarom niet?
Het verstrekken van onjuiste informatie aan UWV kan niet worden getolereerd en moet in voorkomende gevallen worden gesanctioneerd. De wet voorziet reeds in maatregelen. Als tijdens de procedure bij UWV aan het licht komt dat de werkgever onjuiste informatie verschaft, verkrijgt hij geen toestemming voor ontslag. Als achteraf mocht blijken dat de werkgever onder valse of voorgewende redenen toestemming heeft gekregen voor ontslag dan kan de werknemer zich tot de rechter wenden om herstel van de arbeidsovereenkomst te vorderen.
Echter, evenals bij de beantwoording van uw vragen 2 en 7, wil ik ook bij de beantwoording van deze vraag niet onvermeld laten dat het krantenbericht waarnaar wordt verwezen weliswaar stellig beweert dat een derde van de ontslagen werknemers die meededen aan het onderzoek aangeeft dat hun werkgever feitelijk onjuiste bedrijfsinformatie verstrekte voor het ontslag, maar dat de Inspectie SZW zelf in haar rapport uitdrukkelijk opmerkt dat het gaat om «percepties van werknemers, die kunnen afwijken van de werkelijkheid».
Deelt u de mening dat het schandalig is dat werkgevers ermee wegkomen wanneer ze werknemers ontslaan en even later flexwerkers inhuren voor dezelfde klus? Zo nee, welke kwalificatie geeft u aan het niet naleven van de wet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de nalevering van de wet te garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u met de mededeling van de Inspectie SZW dat zij de wet «ter discussie stelt»?
Met de kanttekening dat het gaat om niet nader onderzochte percepties van een beperkte groep, en dat werkgevers niet afzonderlijk in het onderzoek zijn betrokken, neem ik het signaal dat met het rapport is afgegeven serieus. De Inspectie SZW heeft zich, naast positieve bevindingen, op onderdelen kritisch getoond. Het UWV heeft dan ook een aantal maatregelen genomen waardoor werknemers nog beter zullen worden voorzien van de benodigde informatie om hun rechten goed te kunnen uitoefenen, met name op het gebied van de wederindiensttredingsvoorwaarde en de mogelijkheid van een beroep op de rechter (als men het met de beslissing van UWV niet eens is). In aanvulling op de informatie op de website werk.nl en in klantbrieven tijdens de procedure, heeft UWV aangegeven nader te bezien of nog beter ingespeeld kan worden op de door de Inspectie SZW kenbaar gemaakte behoefte.
De Primarkpremie |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «FNV wil strengere regels voor lage-inkomensvoordeel»?1
Ik heb nog geen signalen ontvangen die de stelling van de FNV onderschrijven dat het LIV een loonsverhoging in de weg zou staan. In het eerste halfjaar van 2018 zijn de cao-lonen2 met 1,8 procent toegenomen. De cao-loonontwikkeling van de eerste maand in het derde kwartaal bedraagt 2,2 procent3. Bovendien stijgen de uurloongrenzen van het LIV elk jaar mee met de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon. Dus bij een dergelijke loonstijging blijft het recht op LIV bestaan. Aan de andere kant is de regeling pas recent ingevoerd en er zijn daarom nog geen harde cijfers bekend over de effecten op de loonvorming. Gedragseffecten rondom de uurloongrenzen zijn bovendien niet helemaal uit te sluiten. Voor mij staat het stimuleren van werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt voorop.
Herkent u de signalen die de vakbond krijgt, dat bedrijven de lonen met opzet laag houden om van de lage-inkomensvoordeel (LIV)-regeling te kunnen blijven profiteren?
Zie antwoord vraag 1.
Is er sprake van afname van werkgelegenheid in de loongroepen vlak boven de LIV-grens?
De werkgelegenheid neemt over de hele linie toe. In het tweede kwartaal van 2018 hadden ruim 8,7 miljoen mensen betaald werk. Ten opzichte van het eerste kwartaal van 2018 is het aantal werkenden met 51 duizend toegenomen4. Hoe de werkgelegenheidseffecten zijn verdeeld over de loongroepen kan worden betrokken bij de geplande evaluatie. De regeling is immers net nieuw en er zijn daarom nog geen harde cijfers beschikbaar over de werkgelegenheidseffecten.
Bent u bereid bijvoorbeeld het Centraal Planbureau (CPB) te laten onderzoeken of het LIV de loonontwikkeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt afremt?
Een onderzoek door het CPB lijkt mij prematuur. Het LIV is pas afgelopen maand voor het eerst uitbetaald. Bovendien is in de vormgeving van het LIV al rekening gehouden met grenseffecten. Zo stijgen de uurloongrenzen van het LIV elk jaar mee met de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon, zodat bij een dergelijke loonstijging het recht op LIV blijft bestaan. Daarnaast is er, om grenseffecten te beperken, in de vormgeving voor gekozen om het LIV geleidelijk af te bouwen van € 2.000 voor lonen tussen 100% en 110% van het WML naar
€ 1.000 voor lonen tussen 110% en 125% van het WML.
Hoeveel LIV-subsidie kreeg Primark over het jaar 2017? Kunt u dit uitsplitsen naar jeugd-LIV en regulier LIV?
Eerder dit jaar heb ik uw Kamer onderstaand overzicht verstrekt van de verdeling van de LIV-gelden op sectorniveau.
33
Horeca algemeen
13%
17
Detailhandel en ambachten
12%
52
Uitzendbedrijven
7%
12
Metaal- en technische bedrijfstakken
6%
66
Overheid, overige instellingen
6%
42
Groothandel II
5%
45
Zakelijke dienstverlening III
5%
1
Agrarisch bedrijf
5%
35
Gezondheid
4%
20
Havenbedrijven
4%
19
Grootwinkelbedrijf
4%
18
Reiniging
3%
44
Zakelijke dienstverlening II
3%
51
Algemene industrie
3%
32
Overig goederenvervoer
2%
41
Groothandel I
2%
64
Overheid, provincies en gemeenten
2%
10
Metaalindustrie
1%
13
Bakkerijen
1%
16
Slagers overig
1%
43
Zakelijke dienstverlening I
1%
50
Voedingsindustrie
1%
55
Overige takken van bedrijf en beroep
1%
Overige sectoren
8%
100%
Voor de sectorindeling is aangesloten bij de sectorcode WGA.
Afgerond op een heel getal.
Uit dit overzicht blijkt dat de horeca en de detailhandel de grootste ontvangers zijn. Ik acht het, vanuit privacy overwegingen, niet wenselijk om dit soort bedrijfsvertrouwelijke informatie op werkgeversniveau te verstrekken.
Wilt u dit ook voor McDonalds, H&M, Zara, Jumbo en Albert Heijn aangeven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de tien grootste ontvangers van een LIV-subsidie?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe biedt u transparantie over wat met het belastinggeld via het LIV gebeurt?
Het LIV wordt verstrekt op basis van objectieve voorwaarden die in de wet zijn vastgelegd. Hiermee is de basis gelegd voor een rechtmatige uitvoering. Daarnaast worden de middelen die gemoeid zijn met het LIV via de begroting SZW verantwoord. Ik ben graag bereid met uw Kamer daarover in debat te gaan tijdens de begrotingsbehandeling.
In welke mate wordt het LIV ingezet voor subsidiëring van werknemers die vanuit andere Europese landen in Nederland aan het werk gaan?
In mijn brief van 18 februari jl. met daarin een overzicht van de verdeling van de LIV-gelden over de sectoren (zie ook vraag5, heb ik aangegeven dat dit naar verwachting een geringe fractie is van het totaal. Zoals ik in het AO Arbeidsmarktbeleid van 14 februari jl. heb toegezegd zal ik de vinger aan de pols houden met betrekking tot samenloop van LIV en de ET-regeling en uw Kamer daarover voor het einde van dit jaar informeren. UWV is bezig met de voorbereiding van een analyse op de beschikbare data in de polisadministratie. Ik verwacht u nog voor de begrotingsbehandeling over de uitkomsten te kunnen informeren.
Hoeveel procent van de LIV-subsidie wordt uitgekeerd voor personen voor wie ook gebruik wordt gemaakt van de extraterritoriale kostenvergoeding (ET-regeling), die dient voor aftrek van extra (huisvestings)kosten voor mensen van buiten Nederland die hier komen werken? Indien dit niet bekend is; bent u bereid dit te laten uitzoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel procent van het LIV wordt besteed aan mensen uit het doelgroepenregister?
De mensen met een arbeidsbeperking van de banenafspraak die geregistreerd zijn in het doelgroepregister, komen over het algemeen niet in aanmerking voor het LIV, omdat er specifiek voor deze groep een LKV doelgroep banenafspraak is
gekomen met ingang van 1 januari 2018. Daarbij wordt aangetekend dat het LIV en LKV niet kunnen samenlopen (alleen het hoogste bedrag van de twee regelingen wordt uitbetaald). Na afloop van het LKV, voor nieuwe gevallen voor het eerst vanaf 2021, kunnen deze mensen wel onder het LIV-regime vallen, omdat het LKV gemaximeerd is op drie jaar.
Is het midden- en kleinbedrijf (MKB) representatief vertegenwoordigd bij de uitkering van LIV-subsidies?
De grootte van het bedrijf is geen criterium voor toekenning van het LIV. In dit licht is het moeilijk cijfermatig te onderbouwen hoe groot het aandeel van het MKB is.
Onderkent u dat het feit dat toeslagen voor werknemers meegeteld worden bij het vaststellen van het totale loon, een perverse prikkel vormt voor werkgevers om zo min mogelijk toeslagen af te spreken in de CAO?
Het afsluiten van een CAO valt onder de verantwoordelijkheid van sociale partners. Beide partijen onderhandelen hierover om te komen tot een fatsoenlijke beloning. Dat hierbij rekening wordt gehouden met bestaande fiscale regelingen is onderdeel van het onderhandelingsproces.
Vindt u deze subsidie voor grote winstgevende bedrijven zoals Primark en Jumbo gerechtvaardigd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen?
De grootte en/of de winstgevendheid van een bedrijf is geen criterium voor het recht op LIV. Het LIV beoogt met een gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt het voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken om mensen met een loon tussen 100% en 125% van het minimumloon in dienst te nemen en te houden. Op deze manier worden de lasten op arbeid lager en nemen de kansen op werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt toe zonder dat dit ten koste gaat van de inkomenszekerheid van werknemers. Dit geldt ook voor supermarkten en modeketens.