Het bericht ‘Inspectie verzwijgt misstanden. Rapport over grove fouten Helders verzorgingshuis geheimgehouden’. |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) misstanden verzwijgt die plaatsvonden in verzorgingshuis De Golfstroom?1
Nee, ik deel de opvatting zoals weergegeven in het Telegraafartikel niet. De inspectie heeft op 17 februari 2015 en op 7 november 2015 de door haar opgestelde rapporten naar aanleiding van het inspectieonderzoek naar de kwaliteit van de zorgverlening actief openbaar gemaakt en daarmee voor het brede publiek kenbaar gemaakt welke tekortkomingen zij zag op zorginhoudelijk en organisatorisch gebied, alsook welke maatregelen zij van het woonzorgcentrum verwachtte.
Was u op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek van de IGZ? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, hoe kan dit?
De IGZ informeert de bewindspersonen indien nodig over lopende onderzoeken. Met betrekking tot de casus De Golfstroom heeft de inspectie mij geïnformeerd over het onderzoek voor zover dit nodig was voor de beantwoording van vragen uit de Kamer. De uitkomsten van het calamiteitenonderzoek en het uiteindelijke calamiteitenrapport heeft de inspectie niet met mij gedeeld. De inspectie deelt dergelijke rapporten alleen als zij zelf hiervoor aanleiding ziet.
Op welke momenten heeft u bij de IGZ geïnformeerd naar de voortgang en de afronding van het onderzoek naar De Golfstroom, mede in het licht van de interesse in de Kamer met betrekking tot deze gebeurtenis? Kunt u een overzicht geven wanneer u met de IGZ contact heeft gehad over de Golfstroom sinds de zelfdoding in 2014?
De contactmomenten tussen mij en de inspectie over deze casus concentreerden zich rond de brief van de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer (Commissiebrief) van 1 oktober 2014 (2014Z17042), de Kamervragen van 10 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 451), 28 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 790), 28 november 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 908), de Commissiebrief van 17 december 2014 (Kamerstuk 33 149, nr. 30) en de Kamervragen van 21 december 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1112).
Klopt het dat de IGZ concludeert dat de stichting die het tehuis beheert onvoldoende in staat was om de zorgverlening conform wetten, regels en beroepsnormen te laten plaatsvinden, de communicatie tussen het management enerzijds en cliënten en medewerkers anderzijds tekortschoot, fouten niet systematisch werden gemeld en de administratie een rommeltje was? Zo ja, is deze opsomming volledig? Kunt u uitgebreid ingaan op alle conclusies uit het rapport van de IGZ?
Uit het inspectiebezoek van 24 november 2014 bij de Golfstroom bleek dat er tekortkomingen op zorginhoudelijk en op organisatorisch gebied waren. Er werd niet goed gewerkt met zorgplannen, de betrokkenheid van de cliënt bij de zorgverlening was niet geborgd en de interne communicatie tussen hoger management en zorgmedewerkers en de communicatie met externe behandelaars en externe zorgverleners schoot tekort. Deze conclusies komen in grote mate overeen met de conclusies die in het artikel van de Telegraaf stonden. De inspectie heeft deze tekortkomingen gespecificeerd weergegeven in het rapport naar aanleiding van het inspectiebezoek van 24 november 2014. In dit rapport heeft de inspectie tevens aangegeven aan welke normen de Golfstroom dient te voldoen. Zie ook mijn antwoord op de vragen 6 en 7.
De tekortkomingen waren voor de inspectie reden om het toezicht op De Golfstroom te intensiveren. Daarbij heeft de inspectie door middel van een onaangekondigd bezoek getoetst of de Golfstroom na de verbetermaatregelen voldeed aan de relevante wet- en regelgeving (beroeps) normen, richtlijnen en standaarden. Uit dit bezoek bleek dat een goede implementatie en borging van verbetermaatregelen nog onvoldoende waren gegarandeerd. Omdat Stichting Vrijwaard, waar De Golfstroom onderdeel van uitmaakt, de tekortkomingen onderkende en de inspectie voldoende vertrouwen had in het lopende verbeterproces, heeft de inspectie de verbetertermijn verlengd tot 9 november 2015.
Op 6 november ontving de inspectie een resultaatverslag van Stichting Vrijwaard van de getroffen verbetermaatregelen en de bereikte resultaten. In dat verslag beschrijft Stichting Vrijwaard tevens hoe de instelling heeft gemeten of de zorg nu aan de normen voldoet en op welke wijze de instelling waarborgt dat de zorg aan de normen blijft voldoen. De inspectie heeft hierop geconstateerd dat Stichting Vrijwaard zich naar behoren heeft verantwoord en aangegeven dat zij de uitvoering verder zal toetsen in een volgend inspectiebezoek. Dit inspectiebezoek zal onaangekondigd plaatsvinden, over de termijn zijn daarom geen verdere uitspraken gedaan.
Is het eerder dit jaar aan de Kamer aangeboden zwartboek door de IGZ betrokken bij haar onderzoek? Zo neen, waarom niet en kan de IGZ dit zwartboek alsnog bij haar onderzoek betrekken?
De inspectie staat altijd open voor informatie die haar kan helpen bij haar toezicht en betrekt deze bij het signaleren van mogelijke risico’s in de zorgverlening. Signalen zoals deze zijn samengebracht in het zwartboek van Abvakabo FNV dragen op deze manier bij aan het risicogebaseerde toezicht van de inspectie.
De inspectie heeft het zwartboek van Abvakabo FNV bestudeerd en de relevante feiten betrokken in haar onderzoek. De inspectie heeft zich in haar uiteindelijke oordeelsvorming gebaseerd op de bevindingen uit de inspectiebezoeken, waar ook gesprekken met cliënten, medewerkers en de betrokken zorgverleners onderdeel van uitmaakten.
Overigens verwijs ik u voor mijn beleidsmatige reactie op dit zwartboek naar mijn commissiebrief van 3 april 2015 (703223–131396-LZ).
Waarom houdt/hield de Inspectie voor de Gezondheidszorg dit rapport geheim? Is het niet juist het beleid om over dit soort inspectieonderzoeken proactief te communiceren? Wat is hier veranderd? Was hier sprake van een doofpot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de openbaarmaking van de inspectierapporten op 17 februari 2015 en op 7 november 2015 heeft de inspectie algemeen kenbaar gemaakt welke tekortkomingen zij zag op zorginhoudelijk en organisatorisch gebied, alsook welke maatregelen zij van het woonzorgcentrum verwachtte. Dit is conform het beleid van de inspectie om rapporten over de veiligheid en kwaliteit van de zorgverlening bij individuele zorgaanbieders actief openbaar te maken.
Ten aanzien van het calamiteitenrapport is de inspectie wettelijk gehouden op basis van de wet openbaarheid bestuur een afweging te maken tussen het publieke belang bij openbaarmaking enerzijds, en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van patiënten/cliënten en het voorkomen van onevenredige benadeling van alle betrokkenen anderzijds. Voor rapporten naar aanleiding van een melding, waaronder calamiteitenrapporten, geldt dat de inspectie aan deze afweging in de regel de conclusie verbindt dat aan individuele belangen een doorslaggevend belang gehecht moet worden. Dit hangt samen met de kenmerken van deze rapporten. De wijze waarop de inspectie op dit moment het voor de rapportage benodigde feitencomplex weergeeft (waaronder ook medische informatie) is bijna altijd te herleiden op specifieke patiënten, cliënten, zorgverleners en zorgaanbieders.
Erkent u dat het vreemd is dat juist dit rapport niet openbaar is, omdat er naar dit onderzoek actief gevraagd is?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich dat u niet wilde antwoorden op de vraag «Vindt u het niet gek dat de overkoepelende zorginstelling Vrijwaard ontkent dat de zelfdoding met de gedwongen verhuizing te maken heeft, terwijl de lokale afdeling van de ouderenbond PCOB vreest voor de gezondheidstoestand van andere hoogbejaarde bewoners?» omdat het onderzoek van de IGZ nog liep? Kunt u nu wel antwoorden op deze vraag?2
De inspectie heeft in het calamiteitenonderzoek naar aanleiding van de melding van de suïcide onderzocht of de kwaliteit van de (organisatie van de) zorgverlening, zoals die door de betrokken instelling en individuele hulpverleners is geboden aan de desbetreffende cliënte voldeed aan de geldende wet- en regelgeving en veldnormen. De inspectie heeft haar conclusies in dit onderzoek vastgelegd in het calamiteitenrapport. De inspectie heeft de familie en de zorgaanbieder actief betrokken bij de totstandkoming van het rapport en het definitieve rapport aan de familie en de zorgaanbieder overhandigd. In samenhang met het toezichttraject heeft De Golfstroom verbetermaatregelen uitgevoerd om de geconstateerde tekortkomingen weg te nemen.
Uitspraken over een causaal verband tussen de suïcide van de bewoner en de verhuizing kan ik niet beoordelen.
Kunt u het rapport van de IGZ per ommegaande naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom stuurt u dit rapport niet naar de Kamer?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u, na uw uitspraak dat upcoding illegaal is, aangeven waar volgens u de scheidslijn ligt tussen «slim» declareren enerzijds en upcoding anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik ben niet bekend met het begrip «slim» declareren. Ik hanteer de begrippen correct declareren of niet correct declareren. Om correct te declareren is het slim om zo dicht mogelijk bij de bron te blijven («registratie aan de bron»), zodat fouten worden voorkomen en administratieve overhead zo laag mogelijk blijft. Upcoding is proberen een hogere prijs te krijgen dan volgens de regels is toegestaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat een zorgconsultant of -adviseur van P5COM verschillende organisaties in de sector van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) adviseert over «slim» declareren? Hoe verhoudt dit advies tot slim declareren zich tot het door u gemaakte onderscheid?
Waar dit bericht op is gebaseerd, is mij niet bekend. Zie het antwoord op vraag 1.
Is het meetellen van terloops overleg over een patient met een collega of het tot op de minuut registreren van telefonisch contact met een patient een vorm van slim declareren of upcoden?
Zorgaanbieders dienen correct te declareren, volgens de regels die daarvoor gelden. Tijd die is besteed aan de zorg voor een patiënt, dat kan ook indirecte tijd zijn, mag worden geregistreerd. Zie daarvoor ook de NZa-regels.
Op welke wijze ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe op het onderscheid tussen «slim» declareren en upcoding? Hoeveel zaken zijn er daarmee de afgelopen jaren aan het licht gekomen? Hoeveel zaken zijn er nog in onderzoek?
De NZa ziet toe op correct declareren. Indien de NZa een onregelmatigheid aantreft dan zal zij het haar ter beschikking staande instrumentarium inzetten. Over afgeronde onderzoeken publiceert de NZa op haar website. De NZa doet geen mededelingen over lopende onderzoeken.
Betrekt de NZa bij haar onderzoek naar upcoding of er sprake is geweest van advies van een consultancy- en/of adviesbureau? Zo nee, acht u het niet van belang daar inzicht in te krijgen?
De NZa ziet toe op zorginstellingen en het declaratiegedrag, al dan niet tot stand gekomen met advies. Zorginstellingen zijn te allen tijde zelf verantwoordelijk voor correct declareren. De NZa ziet niet toe op adviesbureaus.
Bent u van mening dat advies van consultants of andere adviseurs het risico vergroot op upcoding of «slim» declareren? Zo nee, op welk onderzoek is uw mening gebaseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Van welk adviesbureau was de gevonden handleiding voor zo «slim» mogelijk declareren die door de NZa bij het St. Antonius Ziekenhuis werd aangetroffen?2 Is het betreffende adviesbureau daar door de NZa of een andere toezichthoudende instantie op aangesproken? Zo nee, waarom niet?
In mijn ogen is het slim om zo dicht mogelijk bij de bron te registreren om fouten te voorkomen en administratieve overhead zo laag mogelijk te houden. Het St. Antonius Ziekenhuis heeft niet correct gedeclareerd. Daartegen heeft de NZa, zoals u weet, ook opgetreden.
Bent u bereid adequaat antwoord te geven op de gestelde vragen inzake upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus?
U treft de antwoorden hierbij aan.
Denkt u dat «slim» declareren of upcoding een prijsopdrijvend dan wel juist een prijsdrukkend effect heeft op de zorguitgaven in Nederland?
Het voorkomen van fouten bij declareren en het verlagen van de administratieve overhead is prijsdrukkend. Upcoding kan een prijsopdrijvend effect hebben. Upcoding is illegaal.
Hoe kunt u uw streven naar zinnige en zuinige zorg rijmen met uw ogenschijnlijke onverschilligheid over de rol van zorgconsulenten bij het zo «slim» mogelijk declareren?
Als zorgaanbieders hun declaratieproces zo inrichten dat zij het aantal fouten verkleinen en de administratieve overhead verlagen, dan draagt dat bij aan zinnige en zuinige zorg.
Bij welke zorginstellingen heeft het bureau P5COM advieswerkzaamheden verricht? Wat behelsden die werkzaamheden en wat voor bedragen waren hiermee gemoeid?
Zie mijn antwoord van 16 december op vraag 8 (2015Z24541).
Zijn er zorginstellingen waar P5COM adviseerde bekend bij de Nederlandse Zorgautoriteit of bij een andere opsporingsinstantie vanwege upcoding, andere onrechtmatige declaraties of zelfs declaratiefraude? Wat is per instelling de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren hiervan de uitkomsten?
Zie mijn antwoord van 16 december op vraag 9 (2015Z24541).
Bent u ook van mening dat in het kader van «het jaar van de transparantie» het goed zou zijn dat het gebruikmaken van advisering en consultancy opgenomen wordt in het jaarverslag van zorginstellingen? Zo nee, waarom niet?
Advies en consultancy kan bijdragen aan een betere patiëntenzorg, organisatie en bedrijfsvoering en kan daarmee ook bijdragen aan een betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Het is een afweging van de instelling zelf of het doelmatiger is om de benodigde expertise tijdelijk in te huren via een adviesbureau of deze zelf in dienst te nemen en daarover te rapporteren in het jaarverslag.
De stelling ‘Een patiënt heeft het recht zelf te beslissen waar hij/zij de laatste levensfase wil verblijven’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de brief «Een patiënt heeft het recht zelf te beslissen waar hij/zij de laatste levensfase wil verblijven»? Deelt u deze stelling?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen «Ik ben van mening dat de zorg in de laatste fase van het leven met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg moet worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Het is aan de professional om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt»? Zo ja, hoe oordeelt u in het licht van deze uitspraak over de situatie van de man in de brief die nog maar kort te leven had en graag in het hospice of thuis wilde sterven maar dat dit hem door een verkeerde indicatie onmogelijk wordt gemaakt?2
Ja en ik sta daar nog volledig achter. Ik betreur het zeer als mijnheer door misverstanden rond de indicatiestelling niet op de plek van zijn voorkeur heeft kunnen overlijden.
Worden er veel patiënten geweigerd door hospices omdat zij een verkeerde indicatie hebben? Hoe vaak komt dit voor en wat gaat u doen om dit op te lossen?
Nee, dit komt gelukkig niet vaak voor. Het gaat overigens niet om een verkeerde indicatiestelling, maar om de mogelijkheid dat de bestaande indicatiestelling – indien mensen met een Wlz/indicatie toch thuis of in een hospice willen overlijden – wordt omgezet in het zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg. De beleidsregels indicatiestelling Wlz waren daar al op gericht, maar bleken onvoldoende duidelijk te zijn. De beleidsregels zijn inmiddels verduidelijkt, zodat er geen misverstanden hoeven te ontstaan over de mogelijkheid dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor het zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven.
Hoe vaak wordt het mensen die in een verpleeghuis wonen maar thuis willen sterven onmogelijk gemaakt, vanwege een verkeerde indicatie? Wat gaat u doen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de medewerkers bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voldoende op de hoogte van de regels omtrent zorg in de laatste levensfase? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De medewerkers van het CIZ zijn op de hoogte van de «Beleidsregels indicatiestelling Wlz» en zijn, zoals te doen gebruikelijk, extra gewezen op de verduidelijking, zoals verwoord onder vraag 3 en 4.
Klopt het dat als iemand naar huis komt vanuit het hospice dan het hospice de ZZP10 kan stopzetten, want een ZZP10 mag niet meegenomen worden naar de wijkverpleging? Zo ja, waarom kan een andere ZZP-klasse dan niet op dezelfde manier worden stopgezet met ingangsdatum de dag van verhuizing naar huis, indien een klant naar huis komt vanuit een verpleeghuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat klopt niet voor de groep van mensen met een Wlz-indicatie. Deze blijven ook bij palliatieve zorg thuis de zorg vanuit de Wlz ontvangen (ook al wordt deze zorg dan feitelijk geleverd door een thuiszorgorgansatie). Als deze mensen een «andere ZZP-klasse» hadden in bijvoorbeeld een verpleeghuis, dan kan deze worden gestopt en worden omgezet naar een zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg (voorheen ZZP10). Voor mensen zonder Wlz-indicatie die in een hospice verblijven klopt dit ook niet. Hier zijn helemaal geen zorgprofielen (voorheen ZZP) aan de orde. Deze mensen ontvangen hun zorg vanuit de Zorgverzekeringswet.
Deelt u de mening dat iedereen moet kunnen overlijden op de plaats die hij/zij zelf kiest, en dat hij/zij hierin niet belemmerd zouden moeten worden door problemen in de regelgeving en het krampachtig vasthouden aan de regels omtrent indicatiestelling door het CIZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat iedereen moet kunnen overlijden op de plek die hij of zij zelf kiest en ik blijf attent op mogelijke obstakels en misverstanden.
Meegestuurde brief. Stelling terminale zorg: Een patiënt heeft het recht zelf te beslissen waar hij/zij de laatste levensfase wil verblijven.
Het bericht ‘misstanden in de varkenshouderij’ |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «120 misstanden in de Nederlandse varkenshouderij anno 2015» van Stichting Varkens in Nood?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport? Wat gaat u doen om misstanden tegen te gaan?
Veel van de literatuur waar in dit rapport naar verwezen wordt, is mede de basis geweest voor het kabinetsbeleid zoals aangegeven in de beleidsbrief dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 651) en eerder de Nota Dierenwelzijn (2008). Sindsdien zijn er door sector, keten en overheid, vaak samen met maatschappelijke organisaties, flinke stappen gezet in de verbetering van het welzijn van dieren, ook van varkens. Maar we zijn nog niet klaar en veranderen kost tijd.
De manier waarop in Nederland varkens worden gehouden is mede resultaat van een in de loop van decennia tot stand gekomen afweging van verschillende belangen. Daarbij gaat het om het welzijn en gezondheid van het dier, maar ook om volksgezondheid, voedselproductie en economische belangen. Dat heeft geleid tot de huidige typen houderijsystemen, van intensief tot biologisch. Voor alle varkens, ongeacht in welk houderijsysteem ze worden gehouden, gelden de (grotendeels in Europees verband) afgesproken regels ter borging van het welzijn en de gezondheid. De NVWA controleert en treedt handhavend op bij overtredingen.
De sector werkt daarnaast aan het verduurzamen van de varkenshouderij. De samenwerkende varkensvleesketen heeft in het Recept Duurzaam Varkensvlees en bijbehorende agenda aangegeven hoe zij komende jaren hieraan werkt. Daarbij is er aandacht voor een flink aantal in het rapport van Varkens in Nood genoemde vraagstukken. Zoals het uitfaseren van castreren en couperen, het verschaffen van nestmateriaal en ontwikkelen van nieuwe kraamconcepten zoals de Pro Dromi kraamstal. Ook het tegengaan van brand in stallen, kwaliteit van transport inclusief maatregelen bij extreme hitte of koude (in samenwerking met de NVWA) zijn aandachtspunten.
Wijziging van (delen van) systemen is tijdrovend, kostbaar en complex is. Goede vermarkting, het zoeken naar nieuwe onderscheidende marktconcepten en het maken van afspraken tussen boeren, ketenpartijen en retail moeten dat mogelijk maken en moeten leiden tot een goed verdienmodel. Bij het verder verduurzamen van de varkenshouderij is het dan ook van belang dat er voldoende maatschappelijk draagvlak blijft bestaan.
Het beleid is gericht op verbeteren van het welzijn van varkens, onder andere in Europees Verband door de Verklaring van Kopenhagen. Ik verwijs u hiervoor naar de beleidsbrief dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 651) en de stand van zaken brief van 30 maart jl. (Kamerstuk 28 286 nr 799). Ten aanzien van vaderdieren in de varkenshouderij is een afschrift aan uw Kamer gestuurd van de antwoordbrief aan Wakker Dier (2015D32746, dd. 9 september jl.).
Het is wettelijk voorgeschreven dat zieke of gewonde dieren verzorgd moeten worden – zo nodig afzonderlijk van de groep – en dat er indien nodig een dierenarts wordt ingeschakeld; hoe handhaaft u deze wettelijke plicht?
De NVWA handhaaft op de normen gesteld in het Besluit houders van dieren. In het Besluit is voorgeschreven dat wanneer zorg aan een dier geen verbetering in de toestand van het zieke of gewonde dier brengt, zo spoedig mogelijk een dierenarts wordt geraadpleegd. Daarnaast wordt ook gesteld dat een ziek of gewond dier zo nodig wordt afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel. De NVWA stelt vast of zieke of gewonde dieren op het bedrijf tijdig worden behandeld door de houder en of er tijdig een dierenarts is geraadpleegd voor dieren waarvoor de verzorging kennelijk geen verbetering in de toestand van het dier heeft gebracht. Getracht wordt om de oorzaak van het ontstaan van zieke of gewonde dieren te achterhalen. Inzage van het bedrijfsbehandelplan, het bedrijfsgezondheidsplan en de diergeneesmiddelenadministratie kan een beeld geven over het management op dit punt. Eveneens wordt vastgesteld of zieke of gewonde dieren tijdig worden afgezonderd in een geschikte huisvesting.
In het algemeen constateerde de NVWA dat zieke en /of gewonde varkens behandeld worden. In enkele gevallen ziet de NVWA dat de behandeling of huisvesting niet passend is bij de aandoening. In die gevallen wordt door de inspecteur een herstelmaatregel opgelegd en wordt de dierenarts ingeschakeld waar het bedrijf een overeenkomst mee heeft, om direct diergeneeskundige zorg te verlenen.
Indien de bevindingen daartoe aanleiding geven, wordt bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk opgetreden.
Herkent u het beeld dat Stichting Varkens in Nood schetst dat zieke dieren in de praktijk vaak niet behandeld worden? Zo nee, waar baseert u dat op? Kunt u inschatten hoe vaak zieke dieren behandeld worden? Welke rapporten zijn hierover beschikbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Het rapport rept ook over het niet beschikbaar zijn van geschikt afleidingsmateriaal, strooisel en nestelmateriaal; hierover is eerder met de Kamer gesproken, onder andere in het kader van de EU-richtlijn 2008/120/EC, hoofdstuk 1, punt 4 en de motie Van Gerven2; welke voortgang kunt u melden over afleidingsmateriaal, strooisel en nestmateriaal en welk tijdspad wordt hier bewandeld?
De NVWA constateert de laatste jaren minder overtredingen op het ontbreken van afleidingsmateriaal. Tegenwoordig worden vaak meerdere soorten afleidingsmateriaal aangeboden. Steeds meer bedrijven doen mee aan initiatieven vanuit de markt waarbij meer aandacht is voor het afleidingsmateriaal. Indien nestmateriaal ontbreekt, is dit over het algemeen als gevolg van het niet geschikt zijn in relatie tot het mengmestsysteem. Steeds vaker wordt, waar mogelijk, een jute zak als nestmateriaal gebruikt.
De bestuurders van belangenorganisaties onderkennen dat de sector nog een slag te maken heeft in de aanbieding van geschikt afleidings- en nestmateriaal en nemen initiatief. In overleg met sector, beleid en toezicht worden afspraken gemaakt over de snelheid waarmee deze slag gemaakt dient te worden. Handhaving wordt daarbij ingezet als stok achter de deur. Waar wordt geconstateerd dat het afleidingsmateriaal ontbreekt handhaaft de NVWA.
Onderkent u dat het feit dat zeugen tussen ijzeren stangen staan, waarbij ze letterlijk hun kont niet kunnen keren, een zeer ernstig dierenwelzijnsprobleem is? Hoe gaat u bewerkstelligen dat het alternatief, de Prodromi-stal, zo snel mogelijk in de hele sector geïmplementeerd wordt?
Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op de vragen «Einde kraam box voor zeugen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2139).
Onderkent u dat slechte waterkwaliteit en vervuilde drinkwatersystemen de groei en verspreiding van antibioticaresistente bacteriën bevorderen? Zo ja, welke actie onderneemt u om dit tegen te gaan?
Vanwege dierenwelzijn, diergezondheid en volksgezondheid (terugdringen antibioticagebruik en het ontstaan van resistentie) is het van belang dat varkens over voldoende water beschikken van goede kwaliteit. Indien de NVWA bij inspecties constateert dat de waterkwaliteit evident niet toereikend is, vindt interventie plaats. Om echter ook in minder evidente gevallen te kunnen handhaven, ontwikkelt de NVWA de komende maanden in samenspraak met beleid en wetenschap, een scherpere aanpak voor handhaving op waterkwaliteit. Vanaf 2017 zal deze verscherpte aanpak door de NVWA worden toegepast.
Upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgconsulenten van P5COM verschillende organisaties in de ggz-sector adviseren?1
In de consultancysector zijn diverse bedrijven actief die organisaties in de ggz-sector adviseren.
Is met deze adviezen ook het beruchte upcoden – een declaratie indienen waarmee de hoogst mogelijke vergoeding wordt behaald – gemoeid? Bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Het persbericht waarnaar u verwijst bevat geen enkele aanwijzing daartoe, er is dus geen aanleiding voor onderzoek.
Wat is uw mening over upcoding oftewel het slim declareren en zodoende een zo hoog mogelijk bedrag voor een behandeling ontvangen? Denkt u dat upcoding een prijsopdrijvend dan wel juist een prijsdrukkend effect heeft op de zorguitgaven in Nederland?
Upcoding is illegaal.
Is het maximaal declareren in lijn met het streven van de ggz-sector als mede met het van kracht geweest zijnde hoofdlijnenakkoord met de sector om de groei van zorg te beperken?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie daarvoor het hoofdlijnenakkoord en de agenda voor gepast gebruik en transparantie die de ggz-sector heeft opgesteld en die ik op 26 november 2015 aan de Tweede Kamer heb aangeboden.
Erkent u dat een zorginstelling het inhuren van een advies- of accountancybureau betaalt uit premiegelden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat vindt u ervan dat zorginstellingen hoge bedragen uitgeven aan extern advies?
Ik vind het een afweging van zorginstellingen zelf of zij het verstandig vinden om een advies- of consultancybureau in te huren.
Erkent u tevens dat er zoveel verandert in de zorg dat vele zorginstellingen denken dat zij adviesbureaus nodig hebben om de veranderingen «bij te houden»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Vindt u het ook zonde dat er (veel) geld in advies en consultancy gaat zitten dat eigenlijk bedoeld is voor (goede) patiëntenzorg? Erkent u dat advies en consultancy in de zorg te kenmerken zijn als parasitair? Kunt u uw antwoord toelichten?
Advies en consultancy kan bijdragen aan een betere patiëntenzorg, organisatie en bedrijfsvoering en kan daarmee ook bijdragen aan een betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Het is een afweging van de instelling zelf of het doelmatiger is om de benodigde expertise tijdelijk in te huren via een adviesbureau of deze zelf in dienst te nemen.
Bij welke zorginstellingen heeft het bureau P5COM advieswerkzaamheden verricht? Wat behelsden die werkzaamheden en wat voor bedragen waren hiermee gemoeid?
Het is aan zorgaanbieders zelf om te bepalen door wie zij zich laten adviseren.
Zijn er zorginstellingen waar P5COM adviseerde bekend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), of bij een andere opsporingsinstantie, vanwege upcoding, andere onrechtmatige declaraties of zelfs declaratiefraude? Wat is per instelling de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren hiervan de uitkomsten?3
Er bestaat geen overzicht van adviesbureaus die zorginstellingen adviseren.
Heeft de NZa ook al onderzoek gedaan naar adviesbureaus die zich bezighouden met advies over «slim declareren» en zorginstellingen helpen bij zo maximaal mogelijk declareren? Zo ja, welke bureaus, wat is de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren de uitkomsten?
Desgevraagd geeft de NZa aan hier geen onderzoek naar te hebben gedaan. Op grond van de Wmg ziet de NZa toe op zorgverzekeraars en zorginstellingen, niet op adviesbureaus.
Het bericht ‘Transitie doet administratieve lasten met 30 procent groeien’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de transitie in het sociale domein de administratieve lasten met 30 procent heeft doen toenemen door een gebrek aan regie en een wildgroei aan bureaucratische regels?1
Maatwerk voor en dichtbij de cliënt alsmede vermindering van administratieve lasten zijn belangrijke doelstellingen die met de decentralisaties worden nagestreefd. Dankzij de decentralisaties is bijvoorbeeld de verplichte indicatiestelling met een duur van maximaal negen weken in de jeugdzorg afgeschaft. Verschillende vormen van hulp zijn bij de Wmo en de Jeugdwet onder één financieringsstelsel gebracht. Door integrale hulpverlening – waarbij professionals meer bewegingsruimte krijgen – moeten de lasten terug kunnen.
Het is inherent aan grote stelselwijzigingen dat de vernieuwing in de uitvoering tijd nodig heeft om zich in te regelen. Aanbieders moeten met meerdere financiers (gemeenten) afspraken maken. Gemeenten en aanbieders zijn nog op zoek naar de meest optimale selectie-modellen die integrale hulpverlening en ondersteuning op een doelmatige wijze kunnen faciliteren. Ik beschik niet over een representatief onderzoek over de administratieve lasten als gevolg van de transitie. Er zijn wel diverse signalen. Er zijn positieve geluiden over een snellere toegang met minder bureaucratie, waarin professionals sneller kunnen schakelen. Er zijn ook (voorzichtige) positieve signalen over het toepassen van nieuwe inkoopmodellen die juist minder administratieve lasten met zich mee brengen. Tegelijkertijd zijn er reële klachten van met name regionaal en bovenregionaal werkende aanbieders die met meerdere financiers afspraken moeten maken.
Om de stijging van administratieve lasten te beperken heb ik in 2014 afspraken gemaakt met zorgaanbieders (verenigd in iZa) en de VNG om in projectverband gezamenlijk een zorgvuldige implementatie van het gegevensverkeer, waaronder een beperking van de administratieve lasten, te waarborgen. In 2015 hebben hier eerste acties op plaatsgevonden, waaronder een zeer forse reductieslag in het aantal productcodes en een zogenaamde modeloplegger bij eerder gesloten contracten, teneinde gestelde eisen aan verantwoordings- en beleidsinformatie vergaand te beperken.
Medio 2015 hebben op mijn initiatief de VNG en de branches van zorgaanbieders een – op basis van een met het veld tot stand gebrachte probleemanalyse – een werkagenda Administratie en ICT2 opgesteld. Inmiddels is een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van gemeenten en zorgaanbieders ingericht die de regie voert over de activiteiten. Het doel van deze uitvoeringsorganisatie is om de informatievoorziening te stroomlijnen en de administratieve lasten rondom inkoop en verantwoording te verminderen. Dit gebeurt onder andere door het stimuleren van gemeenten en aanbieders om gebruik te maken van beschikbare standaarden en in de spotlights zetten van goede voorbeelden aangaande afspraken tussen gemeenten een aanbieders die weinig administratieve lasten met zich mee brengen.
Was het niet juist de bedoeling dat de administratieve lasten in de zorg zouden afnemen? Kunt u uw antwoord toelichten
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat deze toename in administratieve lasten mede veroorzaakt wordt door uw beleid waarin u aan de gemeenten heel veel (beleids)vrijheid heeft gelaten, waardoor elke gemeente en elke zorgorganisatie zaken in het kader van de transitie anders aanpakken en het wiel op vele verschillende manieren wordt uitgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de belangrijkste doelen van de decentralisaties in het sociaal domein is dat gemeenten cliënten integraal lokaal maatwerk bieden bij hun hulpvraag en participatie in de samenleving. Deze hulpvraag is afhankelijk van de kenmerken van de persoon en diens situatie en zal als regel dan ook veelal per cliënt verschillen. Gemeenten hebben om die reden beleidsvrijheid in de wijze waarop zij maatwerk bieden aan de cliënt. Dit leidt tot een verscheidenheid aan activiteiten en diensten. Tegelijkertijd moet het mogelijk zijn dit leveren van maatwerk gepaard te doen laten gaan met zo min mogelijk administratieve lasten. Beleidsruimte sluit het slim organiseren van bedrijfsvoeringprocessen, met zo min mogelijk administratieve lasten, het gebruik maken van standaarden, geenszins uit. Administratieve processen dienen ondersteunend te zijn aan zorgverlening en niet belemmerend.
Maakt deze toename van administratieve lasten de zorg volgens u beter, of gaat de tijd die men hieraan kwijt is ten koste van een goede zorgverlening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel, en welke gemeenten hebben gebruik gemaakt van externe inhuur van ambtenaren en/of gebruik gemaakt van externe adviesbureaus, en welke kosten waren hiermee gemoeid? Bent u bereid de Kamer hiervan een overzicht te sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is op landelijk niveau géén informatie beschikbaar over externe inhuur van ambtenaren of adviesbureaus door gemeenten en de hiermee verbonden kosten. Ik zie daar ook geen aanleiding toe, nog los van de lasten die dat met zich meebrengt.
Zijn er verschillen tussen gemeenten als het gaat om de hoeveelheid bureaucratie en/of kosten aan externe inhuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in reactie op de vragen 1 en 2 heb aangegeven wordt de mate van administratieve lasten vooral in de uitvoeringspraktijk bepaald; het is aan gemeenten en zorgaanbieders om zich hiervan bewust te zijn en adequate keuzes te maken.
Welke kosten zijn er met deze toename van administratieve lasten gemoeid? Kunt u dit inzichtelijk maken?
Ik beschik niet over het gevraagde inzicht. Mijn inzet is er op gericht om samen met de daarvoor verantwoordelijke partijen te streven naar minimalisering van de administratieve lasten in de langdurige zorg. Zoals onder 1 en 2 aangegeven lopen daartoe al acties.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw aanpak om de bureaucratie bij gemeenten en zorgorganisaties te verminderen? Zijn er al concrete resultaten zichtbaar? Zo nee, waarom niet?
In mijn reactie op de vragen 1 en 2 ben ik ingegaan op de reeds ondernomen acties. In het voorjaar van 2016 zal ik u uitgebreider informeren over de brede aanpak.
De uitbreiding van nertsenhouders |
|
Henk van Gerven , Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stop grotere fokkerij nertsen» waarin staat dat nertsenhouders hun bedrijf hebben uitgebreid tussen het moment van buiten werking stelling van de Wet verbod pelsdierhouderij en de recente uitspraak van de rechter die deze buiten werking stelling ophief?1
Ja.
Hoeveel pelsdierhouders hebben binnen deze periode hun bedrijf uitgebreid? Om hoeveel extra dieren gaat het?
Op welke termijn gaat u welke actie ondernemen tegen de betreffende pelsdierhouders en wanneer gaat u hen verplichten om hun uitbreidingen terug te draaien?
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van de gesprekken die u met het Openbaar Ministerie voert over de gevolgen van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij?
Kent u het bericht van Animal Rights «Nertsenhouder smijt met nertsen» en de videobeelden waarop te zien is hoe nertsen in en tegen een gaskist aan worden gesmeten en worden getrapt?2
Ja.
Is dit de gangbare praktijk bij het vergassen van nertsen? Kunt u aangeven waar u uw antwoord op baseert?
De handelwijze die in het filmpje te zien is, komt op een aantal punten duidelijk niet overeen met de standaard-werkwijze zoals deze geïnstrueerd wordt bij de opleiding die op grond van de Regeling Houders van Dieren verplicht is gesteld. De dieren dienen onder andere één voor één uit de kooi gehaald te worden en mogen niet alleen bij de staart gepakt worden. De andere hand dient het lichaam te ondersteunen. De dieren dienen voorzichtig in de kist met koolmonoxide te glijden, daarnaast moet gecontroleerd worden of het dier bewegingloos is, vóórdat het volgende dier in de kist geplaatst wordt. De standaard werkwijze is beschreven in de handleiding die uitgereikt wordt bij de instructie door Wageningen UR (http://edepot.wur.nl/255987).
Hoe vaak zijn er bij hoeveel nertsenhouderijen inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aanwezig geweest tijdens het vergassen van nertsen vanaf 1 januari 2015?
De controle van de NVWA op het doden van nertsen is minder intensief dan op het doden van andere dieren. De wetgeving stelt namelijk hogere eisen op grond van veterinaire, hygiëne- en dierenwelzijnsregelgeving aan het doden van dieren op slachthuizen, zoals varkens. De NVWA is niet standaard bij het doden van nertsen aanwezig op de bedrijven.
Klopt het dat de controle op het doden van nertsen beduidend minder intensief is dan de controle op het doden van andere dieren, zoals bijvoorbeeld varkens? Kunt u uw antwoord kwantificeren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid permanent cameratoezicht verplicht te stellen voor toezicht op het vergassen van nertsen?
Het plaatsen van een camera op een nertsenhouderij is aan te merken als cameratoezicht op de werkplek.
De privacywetgeving biedt geen mogelijkheid om de werkgever te verplichten om webcams op te hangen en de opnamen vervolgens af te staan aan de overheid in het kader van handhaving. De werkgever kan wel hiertoe besluiten.
Als een werkgever wil overgaan tot cameratoezicht moet hij kenbaar maken dat camera's aanwezig zijn en het personeel vooraf informeren.
De beeldopnamen kunnen alleen voor de handhaving worden gebruikt als de werkgever ze zelf verstrekt aan de overheid.
Welke actie gaat u ondernemen tegen de betreffende nertsenhouder? Onderschrijft u dat hij niet handelt conform de Wet?
Naar aanleiding van de beelden is een inspectie uitgevoerd door de NVWA.
Op grond van de bevindingen is door de NVWA een boeterapport opgemaakt.
Onderschrijft u dat het wenselijk zou zijn, indien de betreffende nertsenhouder een houdverbod opgelegd zou krijgen. of vindt u het verantwoord om hem dieren te laten houden?
Het is aan het Openbaar Ministerie om in een concreet geval de afweging te maken of strafrechtelijke vervolging gerechtvaardigd is en vervolgens aan de rechter om de strafmaat te bepalen.
Wat gaat er gebeuren met de handhavingsverzoeken die Stichting Animal Rights heeft ingediend tegen de betreffende nertsenhouder?
Beide handhavingsverzoeken zijn opgevolgd door de NVWA in de vorm van inspecties. Bij de inspectie volgend op het eerste handhavingsverzoek is geen overtreding vastgesteld. Op basis van de inspectie volgend op het tweede handhavingsverzoek is een boeterapport door de NVWA opgemaakt.
In uw antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat een houdverbod slechts als bijkomende straf kan worden opgelegd en niet als zelfstandige straf; wat doet u ter uitvoering van de motie Van der Ham (Kamerstuk 30 511, nr. 28) die vraagt voorstellen te doen voor een wetswijziging die het mogelijk maakt om een houdverbod als zelfstandige straf of maatregel op te leggen? Kunt u het tijdspad schetsen en reflecteren op het feit dat deze motie vijf jaar geleden is aangenomen en nog niet is uitgevoerd?3
Aan uw Kamer is door de Minister van Veiligheid en Justitie toegezegd dat de evaluatie met een beleidsreactie in het najaar van 2015 zou worden toegezonden. Het afronden van de evaluatie heeft, vanwege het benodigde dossieronderzoek, meer tijd in beslag genomen dan verwacht. De evaluatie is onlangs afgerond. Aan een beleidsreactie wordt inmiddels gewerkt. De Minister van Veiligheid en Justitie zal de evaluatie en de beleidsreactie op korte termijn aan uw Kamer toezenden. Daarbij zal hij ook antwoord geven op de vraag of een zelfstandige straf of maatregel in de vorm van een houdverbod in het Wetboek van Strafrecht opgenomen zal worden.
In uw antwoorden op de eerdere vragen geeft u aan dat de helft van de nertsenhouderijen in 2015 bezocht wordt en de helft in 2016; betreft het aangekondigde inspecties? Zo ja, bent u bereid over te stappen op onaangekondigde inspecties?
Het betreft onaangekondigde inspecties. Wel weet een ondernemer dat de welzijnsinspecties op het doden van nertsen uiteraard plaatsvinden in de beperkte periode waarin deze dodingen worden verricht. De ondernemer is verplicht om bij de NVWA te melden wanneer hij de dodingen gaat verrichten.
Waarom zijn de controles van jaarlijks (door PPE) teruggebracht naar tweejaarlijks?
Per 1 januari 2015 is het toezicht en de handhaving op dierenwelzijn op pelsdierhouderijbedrijven, van de Productschappen naar de NVWA overgegaan. Daarbij is afgesproken dat de NVWA in de jaren 2015/2016 op alle pelsdierhouderijbedrijven een inspectie op dierenwelzijn zou uitvoeren. Op grond van de inspectieresultaten van 2015 en 2016 zal door de NVWA worden bepaald wat het risicoprofiel ten aanzien van dierenwelzijn op nertsenbedrijven is. Dit risicoprofiel zal de basis vormen om met ingang van 2017 risicogericht te handhaven op dierenwelzijn op nertsenbedrijven. Evenals bij andere sectoren werkt de NVWA op basis van een risicogerichte handhaving.
In uw antwoorden op de eerdere vragen geeft u ook aan «NVWA heeft acht inspecteurs ingezet voor de inspecties op dierenwelzijn in de nertsenhouderij»; werken deze fulltime, parttime of enkele uren per jaar op het onderwerp «nertsenhouderij»? Kunt u aangeven hoeveel mensuren per jaar er aan controles nertsenhouderij wordt besteed?
In 2015 heeft de NVWA in totaal 805 uren besteed aan welzijnsinspecties nertsen.
Het bericht dat in Enschede een zorggroep een loonoffer vraagt van duizend personeelsleden |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook «hartstikke waardeloos» dat in Enschede zorggroep Manna duizend personeelsleden gevraagd heeft om loon in te leveren om een tekort op de eindafrekening 2015 te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb uit het mediabericht begrepen dat zorggroep Manna het personeel heeft gevraagd om een eenmalig, vrijwillig loonoffer in de vorm van inlevering van de eindejaarsuitkering en/of verlofdagen. Ik vind dit op zijn minst bijzonder. Instellingen bepalen echter hun eigen visie, handelen en personeelbeleid. Uiteraard dient dit wel te gebeuren binnen de wettelijke kaders en de van toepassing zijnde cao.
Hoe verhoudt dit loonoffer, dat gevraagd wordt van personeel, zich met de eerdere gerechtelijke uitspraak dat financiële problemen niet afgewenteld mogen worden op medewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik neem aan dat u in uw vraag refereert aan de gerechtelijke uitspraak van de Rechtbank Overijssel d.d. 13 november 2015 t.a.v. eenzijdige wijziging van functies en verlaging van de salarissen door TSN. Het verzoek van zorggroep Manna betreft, naar ik heb begrepen, een vrijwillig loonoffer dat aan medewerkers wordt gevraagd. Bij de gerechtelijke uitspraak betreft het een eenzijdige wijziging en in dit geval een verzoek om een vrijwillig loonoffer. Dit betreft verschillende situaties derhalve. In beide gevallen dient rekening te worden gehouden met de wettelijke kaders en de van toepassing zijnde cao.
Hoeveel en welke andere thuiszorgorganisaties vragen of verplichten een loonoffer van het personeel omdat zij tekorten op het budget hebben? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bij mij is niet bekend of, hoeveel en welke thuiszorgorganisaties een loonoffer vragen van of verplichten aan hun personeel. Ik zie geen reden om hier onderzoek naar te doen. Sociale partners gaan over de afspraken die worden gemaakt over arbeidsvoorwaarden in de cao. Vanzelfsprekend gaan sociale partners ook over de naleving van deze afspraken. Werknemers kunnen – indien ze van mening zijn dat de werkgever de cao niet naleeft – uiteindelijk via de rechter eventueel naleving van de cao vorderen.
Bent u bereid om per direct extra zorgbudget aan gemeenten te verstrekken, zodat dergelijke loonoffers niet meer gevraagd hoeven worden? Zo nee, waarom niet?
Op 4 december 2015 heb ik een brief (TK 2015–2016, 29 282 nr. 238) aan uw Kamer gestuurd over de gezamenlijke aanpak die ik met FNV, CNV en VNG heb afgesproken voor het creëren van nieuwe perspectief voor langdurige zorg en ondersteuning. Daarbij worden ook extra financiële middelen vrijgemaakt en worden de voorwaarden voor de inzet van middelen aangepast zodat gemeenten concrete afspraken kunnen maken over reguliere werkgelegenheid, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en goede kwaliteit.
Wanneer gaat u maatregelen nemen om de sloop van de thuiszorg te stoppen, in plaats van telkens uw gratis medeleven te belijden en verder niets te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet biedt met haar beleid perspectief op een houdbare langdurige zorg en ondersteuning waarin de menselijke maat centraal staat. De ontwikkelingen monitor ik zorgvuldig en waar nodig draag ik bij aan het in het vizier houden van dat perspectief zoals met de in mijn brief van 4 december 2015 geschetste aanpak (TK 2015–2016, 29 282, nr. 238).
Het boek De Kraak van het Slotervaartziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Welke maatschappelijke kosten zijn er in totaal gemaakt door de gemeente Amsterdam, de ziekenfondsen en het Ministerie van VWS bij de totstandkoming van het Slotervaartziekenhuis?1
Ik beschik niet over een overzicht van maatschappelijke kosten welke in totaal zijn gemaakt bij de totstandkoming van het Slotervaartziekenhuis.
Kan uitgebreid en helder beschreven worden wat de rol van de zorgconsultant, de heer Spijker, is geweest bij het Slotervaartziekenhuis? Was hij op enigerwijze betrokken bij het heroïneproject? Is er op enigerwijze sprake geweest van belangenverstrengeling, wetende dat de heer Spijker de echtgenoot is van de Minister van VWS, en dat ook was ten tijde van deze situatie? Kan gegarandeerd worden dat hier nooit sprake van is geweest?
De invulling van het werk van mijn partner is aan hem. Relevant is of er sprake is geweest van belangenverstrengeling. Dat is niet het geval. Hij was niet betrokken bij het project om heroïne te produceren of verstrekken. Overigens was hij geen partij bij de besluitvorming omtrent Achmea of het vertrek van de voorzitter van de Raad van Bestuur. Hij heeft over al deze zaken nooit contact gehad met het ministerie.
Bij welke adviezen aan en besluiten van het Slotervaartziekenhuis is zorgconsultant Spijker betrokken geweest ten tijde van de perikelen met Achmea, en het vertrek van Erbudak als directeur van het Slotervaartziekenhuis? Op welke wijze is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er waar van de volgende bewering op pagina 236: «De vergadering staat even stil bij de positie van Sander Spijker, de echtgenoot van Minister Schippers, aangesteld in weerwil van een «nadrukkelijk negatief advies» van Beijnen en Brandjes en zonder besluitvorming door de raad van bestuur. Beijnen klaagt dat Spijker zich ten onrechte opwerpt als tweede man van het Slotervaart en als contactpersoon bij het advieskantoor KPMG, dat de waarde van de ziekenhuisaandelen moet bepalen.»?2
Zie antwoord vraag 2.
Heeft hij op enigerlei wijze contact gehad met het ministerie in bovengenoemde kwesties? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat Di-AcetylM BV de aanbesteding voor het «heroïne-project» won, en kan het traject van deze aanbestedingsprocedure uitgebreider worden beschreven dan in de brief van 20 november 2015? Wat waren precies de voorwaarden waaraan de partijen die mee wilden dingen moesten voldoen, en welke twee andere partijen schreven zich in voor deze aanbestedingsronde? Is het correct dat Di-acetylM BV vlak voor de aanbesteding is opgericht? Is het vervolgens u correct dat gedegen financiële historie tot de voorwaarden van aanbesteding hoorde? Zo ja, kunt u toelichten hoe een en ander zich tot elkaar verhoudt?3
De aanbesteding is aangekondigd in het Pharmaceutisch Weekblad van 28 januari 2005 en gepubliceerd op de website www.aanbestedingskalender.nl. De inschrijvingstermijn liep van 28 januari 2005 tot 28 februari 2005 12 uur.
De voorwaarden waaraan partijen moesten voldoen waren aangegeven in het beschrijvend document bij deze aanbesteding. Om voor de opdracht in aanmerking te komen moest een partij in staat zijn en bereid zijn medicinale heroïne als farmaceutisch product te registreren. En tevens moest een partij zorg dragen voor de productie en levering van de farmaceutische producten.
Behalve Di-AcetylM BV schreven twee andere partijen zich in. De ene partij, een apotheek, voldeed niet aan de voorwaarden zoals gesteld en de andere partij, een farmaceutisch bedrijf, meldde zich ruim na de sluitingstermijn.
Di-AcetylM BV is op 22 februari 2005 opgericht.
Tot de zogenaamde gunningcriteria behoorde, naast een aantal andere criteria, ook de financiële situatie van de dienstverlener.
Waarom is bij de aanbesteding voor een BV gelieerd aan het Slotervaartziekenhuis gekozen, terwijl in de periode van aanbesteding duidelijk was dat de toekomst van dit ziekenhuis hoogst onzeker was, omdat er al jaren gesproken werd over verdwijnen van dit specifieke ziekenhuis, dan wel door overname/fusie, dan wel door faillissement?4 5
De apotheek van het Slotervaartziekenhuis, onderdeel van de Stichting Slotervaartziekenhuis, was vanaf het begin bij het medisch-wetenschappelijk experimenteel onderzoek betrokken door het produceren en leveren van de studiemedicatie. Deze apotheek stond goed aangeschreven. De speciaal met het oog op de opdracht van VWS opgerichte BV was de enige partij die een offerte uit bracht die aan de gestelde voorwaarden voldeed. Door de oprichting van een BV werd deze op afstand van het Slotervaartziekenhuis en van de ziekenhuisapotheek gepositioneerd. Daardoor konden risico’s worden gespreid en geldstromen worden gescheiden. Daarmee werd ook voldaan aan de wens van VWS dat de registratiehouder een zelfstandige rechtspersoonlijkheid zou aannemen, en daardoor op afstand van de apotheek en van het Slotervaartziekenhuis.
Wat was in 2005/2006 precies de voorlopig afgesproken prijs voor de heroïneproductie, en hoe heeft deze prijs zich in de vervolgjaren ontwikkeld? Kan dit per jaar vanaf 2005 inzichtelijk worden gemaakt?
Totdat een reële prijs kon worden vastgesteld was de geoffreerde kostprijs met een opslag van 15% richtinggevend. In de kostprijs waren tot de wijziging van het Opiumwetbesluit in oktober 2009 nog niet alle kostenposten betrokken, omdat de Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden enkele onderdelen bleef financieren. Bovendien was afgesproken dat vanwege fluctuaties van de grondstofprijs de prijs kon worden aangepast bij significante wijziging van die grondstofprijs. Eind 2009, toen wijziging van het Opiumwetbesluit was gerealiseerd en het aantal poli’s en behandelplaatsen was uitgebreid, kon een reële prijs worden vastgesteld. Wanneer de handelsprijs van 1 januari 2010 als uitgangspunt op 100 wordt geïndexeerd, heeft deze zich voor de inhaleerbare varianten als volgt ontwikkeld: 2012 92,5 en 2015 92,7. Voor de injecteerbare varianten: 2012 105, 2015 109.
Hoe kwam een gemeente in aanmerking om binnen haar grenzen een heroïnepoli te starten? Wat waren de voorwaarden waaraan voldaan moest worden?
Op basis van het advies van de Commissie Invoeringsaspecten Behandeling Heroïneverslaafden zijn 18 gemeenten in de gelegenheid gesteld om reeds bestaande poli’s (behandeleenheden) uit te breiden of nieuwe poli’s te vestigen. Daartoe konden zij een verzoek indienen bij het Ministerie van VWS. In de handleiding (manual) van de Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden en door de Commissie Invoeringsaspecten Behandeling Heroïneverslaafden waren de voorwaarden aangegeven waaraan een poli moest voldoen, zoals bijvoorbeeld een capaciteit van minstens 20 behandelplaatsen doch niet groter dan 100 behandelplaatsen, uitsluitend toegankelijk voor patiënten die tot heroïnebehandeling zijn toegelaten, 7 dagen per week geopend etc.6
Klopt het dat AcetylM BV ieder jaar een slordige miljoen euro winst maakt op de productie van heroïne?6
Zoals in de brief van 20 november 2015 is aangegeven wordt een medicijn normaliter in concurrentie ingekocht bij een farmaceutisch bedrijf. Dat was in het geval van medicinale heroïne niet voorhanden. Bovendien betrof het een bijzondere situatie waarvan de continuïteit onzeker was. Gelet op die onzekere basis van de continuïteit van heroïnebehandeling werden geen leningen voor de investeringen verstrekt. Deze BV beschikte zelf niet over de middelen om investeringen voor te financieren en heeft daarom stelselmatig doelreserves aangelegd om te kunnen investeren en een buffer voor risico-afdekking aan te leggen. De overeenkomst had betrekking op nieuw te ontwikkelen, te registreren en te produceren farmaceutische producten. In eerste instantie is geïnvesteerd in research en apparatuur en onlangs in een nieuwe productiefaciliteit. Ik heb in de brief van 20 november 2015 aangegeven dat op basis van het jaarverslag van Di-AcetylM BV over 2014 de beschikbare reserves € 3,3 miljoen bedragen. Daaruit zullen in elk geval de € 1,7 miljoen voor investeringen in 2015 en 2016 en de terugbetaling aan VWS moeten worden voldaan.
Waarom staan de winstuitkeringen zowel in 2007 als 2010 niet in het jaarverslag van het ziekenhuis? Heeft KPMG hier een steek laten vallen?
De Slotervaart ziekenhuis BV alsmede de Slotervaart Participaties BV heeft geen dividend uitgekeerd. Wel zijn er twee keer dividenduitkeringen gedaan door Di-AcetylM BV aan de moedermaatschappij, Slotervaart Participaties BV. De dividenduitkeringen worden genoemd in de jaarverslagen van 2008 en 2010 van Di-AcetylM BV. De behaalde resultaten van de entiteiten zijn, zoals wettelijk verplicht, geconsolideerd in de jaarrekening van het ziekenhuis. De geconsolideerde jaarrekeningen van het ziekenhuis zijn gecontroleerd door de accountant van het ziekenhuis.De beoordeling of een accountant een steek laat vallen is niet aan mij maar aan de beroepsorganisatie en de Autoriteit Financiële markten.
Waarom staat de winstuitkering niet in het jaarverslag van Slotervaart Participaties van 2010 (gedeponeerd 28 okt 2013)? Heeft KPMG hier een steek laten vallen?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom is de winstuitkering van Di-AcetylM in 2007 niet in het jaarverslag van Di-AcetylM BV vermeld? Welk accountantsbureau was er betrokken bij het goedkeuren van dit jaarverslag? Heeft dit accountantsbureau een steek laten vallen?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn de met AcetylM BV gemoeide bedragen bewust «verstopt» in de begroting van het Slotervaartziekenhuis? Wat stond hierover in de overeenkomst tussen het ziekenhuis en het Ministerie van VWS?
Het Slotervaartziekenhuis heeft er bewust voor gekozen om de naam en woonplaats van Di-AcetylM BV niet op te voeren in het jaarverslag. Het ziekenhuis geeft als reden hiervoor dat bekendheid van locatie en betrokken personen bij deze productie kan leiden tot uitlokking van criminele activiteiten gericht op deze locaties en personen. De bedragen (resultaat en vermogen) van Di-AcetylM BV zijn in de geconsolideerde jaarrekening van het Slotervaartziekenhuis BV terug te vinden onder de naam van de dochtermaatschappij Slotervaart Participaties BV. In de Publicatiestukken van Slotervaart Participaties BV van 2010 wordt de deelneming in Di-AcetylM BV vermeld.
De wettelijke verplichtingen hieromtrent staan in titel 9 van boek 2 BW. Het is wettelijk verplicht om dochtermaatschappijen die volledig in de geconsolideerde jaarrekening worden betrokken met naam en woonplaats te vermelden. Op deze regel bestaan ook uitzonderingen. Het hangt voorts van specifieke omstandigheden af of naam en woonplaats van dochters van dochtermaatschappijen dienen te worden vermeld. Het rapporterend groepshoofd kan ervoor kiezen om «dochters van dochters» niet te vermelden, bijvoorbeeld indien deze al worden gemeld in het jaarverslag van de dochtermaatschappij. De jaarrekeningen zijn jaarlijks goedgekeurd door een onafhankelijk accountant.
In de overeenkomst met VWS staat over geheimhouding alleen de volgende passage: «Beide partijen verplichten zich al wat hen bij de uitvoering van deze overeenkomst ter kennis komt en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs kunnen vermoeden, op generlei wijze bekend te maken, behalve voor zover voorzien en beoogd in de overeenkomst, of enig wettelijk voorschrift of uitspraak van de rechter, of daartoe bevoegd bestuursorgaan tot bekendmaking verplicht.» Deze clausule is onderdeel van de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden (ARIV). In de overeenkomst uit 2015 is deze passage daarom niet expliciet terug te vinden en wordt verwezen naar de ARIV.
Is het waar wat in het boek «De Kraak van het Slotervaartziekenhuis» beschreven wordt, dat ondanks dat het Ministerie van VWS schrok van het uitkeren van winst (dividend), zij door bleef gaan met het bestellen van heroïne tegen een bovenmatig hoge prijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom werd dit gedaan?7
Zoals in de brief van 20 november 2015 is aangegeven bestond aanleiding een externe accountant onderzoek te laten doen naar de kostprijs. De uitkomsten van dit onderzoek hebben geleid tot het bijstellen van de afspraken die in een aanvulling op de bestaande overeenkomst zijn vastgelegd. Voorop stond dat dividenduitkering onwenselijk werd gevonden. Daarom zijn in 2012 afspraken gemaakt zodat dit niet meer kon voorkomen. Voor de prijsontwikkeling verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.)
Is het correct dat Slotervaart Participaties BV een 100% dochter is van het ziekenhuis?
Ten tijde van de oprichting van Slotervaart participaties BV hield Slotervaartziekenhuis BV 100% van de aandelen van Slotervaart participaties BV. Sinds 31-12-2013 is Slotervaart Participaties BV een 100% dochter van het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis.
Hoe verhoudt wat beschreven wordt in het boek «De Kraak van het Slotervaartziekenhuis» zich met de informatie in uw brief dat er geen middelen van het uitbetaalde dividend naar het ziekenhuis zijn gegaan?
De dividenduitkering is naar Slotervaart Participaties BV gegaan en daar gebruikt voor doeleinden waarmee het Ministerie van VWS geen bemoeienis heeft gehad. Er is geen dividend uitgekeerd aan Slotervaartziekenhuis BV. Di-AcetylM BV en Slotervaart Participaties BV zijn andere rechtspersonen dan Slotervaartziekenhuis BV. Als dus gesteld wordt dat het Slotervaartziekenhuis miljoenenwinsten boekte, klopt dit alleen voorzover dit ziet op het resultaat en het eigen vermogen van Di-AcetylM dat zichtbaar werd op de geconsolideerde jaarrekening van het ziekenhuis. Het Slotervaartziekenhuis heeft hier niet vrij over kunnen beschikken.
Wat heeft de heer Beijnen exact verdiend met de deal die is gesloten met betrekking tot de heroïneproductie? Kan dit inzichtelijk worden gemaakt?
Desgevraagd geeft de heer Beijnen aan dat anders dan zijn bezoldiging als ziekenhuisapotheker in de Slotervaart apotheek hij geen inkomsten heeft genoten uit zijn werkzaamheden voor de productie van medicinale heroïnepreparaten.
Is het gehele bedrag van 300.000 euro dat is uitgekeerd in dividend ingezet voor het verkrijgen van patenten, zoals het Slotervaartziekenhuis stelt? Zo nee, waar is het geld verder aan besteed? Om welke patenten gaat het?8
Allereerst merk ik op dat de dividenduitkeringen welke zijn gedaan door Di-AcetylM BV aan de eigenaar, Slotervaart Participaties BV wettelijk waren toegestaan. Di-AcetylM BV is immers geen zorginstelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen. Waarvoor dit dividend vervolgens is gebruikt, is voor het Ministerie van VWS als contractpartij niet relevant, het stond de betrokken partijen vrij om hierover zelf te beslissen. Hetzelfde geldt ook voor de betrokkenheid van de heer Beijnen bij beide BV’s. Voorop stond dat dividenduitkering onwenselijk werd gevonden. Daarom zijn in 2012 afspraken gemaakt zodat dit niet meer kon voorkomen.
Het Slotervaartziekenhuis geeft mij overigens de volgende informatie: de middelen zijn aangewend voor patentkosten voor drie patenten. Het eerste betreft een farmaceutische formulering voor de orale toepassing van taxanen (antikanker geneesmiddelen). Het tweede patent betreft het productieproces van sproeidrogen voor de orale taxanen formuleringen en het derde patent handelde over een vertraagd afgifte formulering van het antikanker geneesmiddel capecitabine.
Is het waar dat een groot deel van de 300.000 euro, uitbetaald aan dividend, is gegaan naar Modra Pharmaceuticals BV? Zo ja, is het toeval dat de heer Beijnen bij beide BV’s actief is?
Zie antwoord vraag 19.
Is het correct dat de 300.000 euro die aan dividend is uitgekeerd, geen onderdeel uitmaken van het later door Di-AcetylM BV terug gestorte bedrag van 468.753 euro?
De terugbetaling is gebaseerd op de berekening van alle kosten en alle opbrengsten gedurende de looptijd van de oorspronkelijke overeenkomst van juli 2006 tot juli 2015. Vervolgens is op basis van de door accountants goedgekeurde jaarrekeningen van Di-AcetylM BV berekend wat het verschil tussen de totale kosten en opbrengsten was. Daarbij is geconstateerd dat dit boven de afgesproken 15% uit kwam. Het bedrag dat boven de opslag van 15% uit kwam wordt in vier termijnen aan VWS terugbetaald.
Waar is de terugbetaling van 468.753 euro op gebaseerd? Hoe is dit bedrag precies tot stand gekomen? Wanneer is precies afgesproken dat dit bedrag moet worden terugbetaald, en heeft het Ministerie van VWS dit bedrag inmiddels ontvangen?9
Zie antwoord vraag 21.
Bij welke BV’s onder het Slotervaartziekenhuis is/was de heer Beijnen precies betrokken? Kunt u een opsomming geven van al zijn nevenactiviteiten?
Op grond van de Zorgbrede Governancecode 2010 vermelden leden van de Raad van Bestuur hun relevante nevenactiviteiten in het jaarverslag. Ook dienen zij de Raad van Toezicht op eerste verzoek inzicht te geven in hun nevenfuncties. In het jaarverslag 2012 staan de volgende nevenfuncties van de heer Beijnen genoemd:
Verder heeft de heer Beijnen desgevraagd aangegeven nog de volgende nevenfuncties te hebben (gehad):
Bent u het ermee eens dat, ondanks dat het een «algemeen bekend en geaccepteerd verschijnsel is dat ziekenhuizen specifieke activiteiten onderbrengen in dochterondernemingen met een eigen rechtspersoon», het vreemd is dat het Slotervaartziekenhuis werkte met vele dochterondernemingen, omdat het ziekenhuis er prat op gaat dat alle artsen in loondienst zijn, en dat die salariëring voortkomt uit een ideologie waar het bijklussen van artsen haaks op staat? Zo neen, waarom niet?10
Het apart onderbrengen van activiteiten in dochterbedrijven gebeurt veelal vanuit de overweging dat risico’s worden gespreid en geldstromen kunnen worden gescheiden. Ook komt het vaak voor dat specialisten zich vanuit hun medische professie bezig houden met onderzoek en ontwikkeling van nieuwe behandelingen en geneesmiddelen. Het is aan de Raad van Bestuur van een zorginstelling om hierin een eigen koers te varen, binnen de grenzen van de wet en de uitgangspunten van goed bestuur.
Hoe beoordeelt u de situatie dat de heer Beijnen als lid van de Raad van Bestuur telkens contracten met zichzelf heeft afgesloten?11
Er is nooit sprake van overeenkomsten of besluiten op persoonlijke titel, maar van overeenkomsten of besluiten van organisaties waarvan de heer Beijnen bestuurder was. Besluiten worden genomen door meerdere tekenbevoegde leden van de Raden van Bestuur. Voor wat betreft de contractrelatie tussen Di-AcetylM en het Slotervaartziekenhuis kan ik opmerken dat hierop is gestuurd door het Ministerie van VWS. Di-AcetylM BV is in 2012 door het Ministerie van VWS verzocht een aantal maatregelen te treffen, zoals een service level agreement om de financiële relatie met het Slotervaartziekenhuis BV voor wat betreft de inzet van personeel en het gebruik van voorzieningen transparant te maken. Dit was nodig om een reële kostprijscalculatie te kunnen maken. Di-AcetylM BV heeft vervolgens opdracht gegeven aan Deloitte een nieuw calculatiemodel voor de kostprijs te ontwikkelen, zodat meer zicht is op de reële kostprijs. Naar aanleiding daarvan zijn in 2012 nieuwe, lagere, prijsafspraken gemaakt.
Waarom is de nevenfunctie van de heer Beijnen bij zijn privébv «USEL 1990 BV» nimmer in de jaarverslagen van het Slotervaartziekenhuis genoemd? Waarom is de directiefunctie van de heer Beijnen bij DI-acetylM bv vele jaren niet genoemd/verzwegen in de jaarverslagen van het ziekenhuis?12 13
Op grond van de Zorgbrede Governancecode 2010 vermelden leden van de Raad van Bestuur hun relevante nevenactiviteiten in het jaarverslag. Ook dienen zij de Raad van Toezicht op eerste verzoek inzicht te geven in hun nevenfuncties.
Het vermelden van een «privéBV» is niet gebruikelijk in het jaarverslag. De reden om de directiefunctie van de heer Beijnen bij Di-AcetylM BV niet te vermelden in het jaarverslag is volgens informatie van het Slotervaartziekenhuis dat zij van mening was dat bekendheid van locatie en betrokken personen bij deze productie kan leiden tot uitlokking van criminele activiteiten gericht op deze locaties en personen. Voorts wijst het Slotervaartziekenhuis op de geheimhoudingsclausule uit het contract met VWS, zie antwoord op vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat in het boek de Kraak van het Slotervaartziekenhuis wordt beschreven dat mevrouw Aysel Erbudak nooit een salaris ontving van het ziekenhuis, maar in plaats daarvan de creditcard van het ziekenhuis gebruikte voor privéuitgaven, waardoor persoonlijke en zakelijke transacties door elkaar liepen? Kunt u hierop reageren? Dit is toch niet gebruikelijk? Hoeveel geld heeft mevrouw Erbudak uiteindelijk van het ziekenhuisbudget voor persoonlijke uitgaven uitgegeven? Gedurende welke jaren heeft zij op een creditcard van het ziekenhuis geleefd, en vanaf welke jaren is overgegaan tot het betalen van een salaris door het ziekenhuis? Hoe hoog waren de salarissen die aan haar werden uitgekeerd? Wat is uw oordeel daarover? Kon dat wettelijk? Hoeveel schade heeft het ziekenhuis hiermee opgelopen? Hoe kon de accountant van het ziekenhuis deze gang van zaken goedkeuren?14
Vaststaat dat de rechter heeft bepaald dat de voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur artikel 9 van boek 2 van het Burgerlijk wetboek heeft overtreden alsmede onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van het Slotervaartziekenhuis. Dit houdt in dat zij, kort gezegd, haar functie als bestuurder niet heeft uitgeoefend zoals dat mag worden verwacht. Zij is daarom ook veroordeeld tot het terugbetalen van de bedragen die zij ten onrechte heeft ontvangen. Het mag voor zich spreken dat ik deze gang van zaken bijzonder onwenselijk vindt, evenmin als het kennelijke uitblijven van corrigerend optreden door de Raad van Toezicht hiertegen.
Hoe kan het dat, toen commissaris Erents opstapte, de toezichthouders (zowel het Ministerie van VWS, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de gemeente Amsterdam, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), de zorgverzekeraars, de accountant en ING als huisbankier) niets deden? Hebben deze partijen überhaupt voldoende toezicht gehouden gedurende het hele traject? Kan een uitgebreide toelichting op het functioneren van al deze partijen in de geschiedenis van het Slotervaartziekenhuis worden gegeven?
Hieronder zal ik ingaan op hun betrokkenheid in de afgelopen jaren. De gemeente Amsterdam heeft een zelfstandige betrokkenheid, welke wordt gecontroleerd door de gemeenteraad. Zorgverzekeraars, banken en accountants zijn private ondernemingen, hun gedrag wordt gereguleerd door branchespecifieke gedrags- en beroepsregels en de relevante wettelijke kaders en toezichthouders. Het is niet aan mij om een toelichting te geven op hun functioneren in de geschiedenis van het Slotervaartziekenhuis.
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg die wordt geleverd door een zorginstelling en zorgverleners. Het toezicht op de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor kwaliteit en veiligheid maakt integraal onderdeel uit van het toezicht van de inspectie. Wisselingen in de raad van commissarissen zijn voor de IGZ echter geen aanleiding om nader onderzoek te doen of om aanvullende vragen te stellen. Het oordeel van de IGZ als toezichthouder heeft immers betrekking op de vraag, of de bestuurder in staat blijkt te sturen op de kwaliteit van zorg en het verbeteren daarvan.
De IGZ heeft gedurende de periode vele bezoeken gebracht aan het ziekenhuis in verband met haar risicotoezicht en incidententoezicht. Daarnaast was de bestuurlijke situatie onderdeel van de jaarlijkse gesprekken die de IGZ heeft met de Raad van Bestuur van het Slotervaartziekenhuis. In 2000 heeft de IGZ het ziekenhuis een periode onder verscherpt toezicht gesteld. In de periode erna heeft de IGZ regulier toezicht gehouden op onder andere de governance in het ziekenhuis. De IGZ heeft gedurende deze periode geen meldingen ontvangen over onrust, ruzie of verstoorde verhoudingen. In 2013 heeft de IGZ, na onduidelijkheid over de onafhankelijkheid van de RvB ten opzichte van de RvT, onderzoek gedaan naar de naleving van de wetgeving en normen op het gebied van governance. Hierover heb ik uw kamer geïnformeerd in onder andere de antwoorden op de Kamervragen van het lid Leijten en van Gerven van 28 augustus 2013.
Ten aanzien van de rol van de NZa geldt dat voor het Slotervaartziekenhuis de algemene beleidsregels voor de bekostiging van de ziekenhuiszorg van toepassing zijn. Ten aanzien van verschillende zaken die in deze vragen aan de orde zijn gesteld, heeft de NZa geen wettelijke taak of verantwoordelijkheid om toezicht te houden. De NZa houdt op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) toezicht of zorgmarkten goed werken en of marktpartijen zich gedragen in overeenstemming met marktnormen (markttoezicht). Ook houdt de NZa toezicht of partijen voldoen aan hun verplichtingen die uit de Wmg voortvloeien. Deze zaken zien niet op het opstappen van een commissaris.
Is het uiteindelijk positief geweest voor het Slotervaartziekenhuis dat het als eerste ziekenhuis in Nederland in handen van een ondernemer kwam?
Het ziekenhuis dreigde meerdere malen, na jarenlang verlieslijdend te hebben geopereerd in publiek eigendom, failliet te gaan en bestaat nu nog steeds. Voor het voortbestaan van het ziekenhuis is het dus positief geweest dat het is overgenomen door private investeerders.
Hoeveel beleggingsmaatschappijen, ondernemers of andere eigenaren van een BV dat een ziekenhuis of zorginstelling bezit betalen de maximale boete van 19.500 euro om geen jaarverslag te deponeren, om op deze wijze onder de radar te blijven? Kunt u een overzicht geven van organisaties die betrokken zijn bij zorginstellingen die deze boete betalen?
Dergelijke cijfers worden niet bijgehouden. Overigens is in de afgelopen jaren geen proces verbaal opgemaakt tegen een zorginstelling vanwege deze verplichting.
Kan een ziekenhuis via een dochteronderneming die deze maximale boete betaalt activiteiten en winsten/dividenden verborgen houden? Vindt u dit wenselijk? Bent u bereid hier een einde aan te maken?
Een zorginstelling die in de vorm van een rechtspersoon wordt gedreven, is in beginsel op grond van het jaarrekeningenrecht (met name artikel 2:414 BW) verplicht om in de jaarrekening dochterondernemingen te consolideren. Op grond van de Wet toelating zorginstellingen zijn zorginstellingen die een toelating hebben op grond van de Wtzi verplicht om jaarlijks verantwoording af te leggen over de manier waarop de instelling het geld uit de Wet Langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet besteedt.
Indien een zorginstelling besluit om de jaarrekening niet te deponeren of verantwoording af te leggen op grond van de Wtzi, zijn hier sancties aan verbonden. Ten aanzien van de Wtzi geldt dat de IGZ een last onder dwangsom op kan leggen van € 1.000 per week met een maximum van € 10.000. Het niet deponeren van de jaarrekening kan leiden tot een boete van ten hoogste € 19.500, persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders in het geval van faillissement en strafrechtelijke vervolging van de bestuurder.
Ik ben van mening dat de hierboven beschreven waarborgen voldoende zijn om te bewerkstelligen dat zorginstellingen zich gedragen zoals de wet voorschrijft.
Het bericht dat zorgverzekeraar CZ de bonuscultuur introduceert in de operatiekamer |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar CZ cardiologen van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven een bonus gaat uitkeren wanneer zij hun werk goed doen?1
Zoals bekend ben ik een groot voorstander van het bevorderen van de kwaliteit van de zorg, ook via de zorginkoop. De afspraken die CZ heeft gemaakt met het Catharina Ziekenhuis zijn bedoeld om het verbeteren van de kwaliteit extra te belonen. Als het ziekenhuis erin slaagt het aantal wondinfecties, heroperaties of sterfgevallen te verminderen dan krijgt het ziekenhuis extra betaald, maar als de kwaliteit afneemt dan moet het ziekenhuis juist terugbetalen.
In tegenstelling tot wat de kop van het bericht suggereert gaat het niet om een bonus voor de cardiologen, maar om extra budget voor het ziekenhuis dat gebruikt wordt om de zorg te verbeteren.
Is dit niet gewoon een goedkope pr-stunt van CZ, of heeft CZ serieus de intentie deze contractvorm op grote schaal toe te gaan passen?
Niet CZ maar het ziekenhuis is met dit bericht naar buiten gekomen. CZ geeft aan dat zij van plan is om in de toekomst afspraken te blijven maken die tot doel hebben om het verbeteren van de kwaliteit van zorg extra te belonen.
Kunt u de Kamer het contract toesturen dat CZ heeft afgesloten met het Catharina Ziekenhuis? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel over dit contract?
Nee, dat kan ik niet toesturen. Het is niet mijn contract. Ik heb ook geen inzicht in individuele contracten. Dit zijn afspraken tussen private partijen en deze bevatten bedrijfsgevoelige informatie.
Wat is er op dit moment mis met de afdeling cardiologie van het Catharina Ziekenhuis? Zo ja, zou de Inspectie voor de Gezondheidszorg dan niet moeten ingrijpen?
Voor zover mij bekend is er niets mis met de afdeling cardiologie van het Catharina Ziekenhuis. De IGZ heeft geen signalen dat de zorg op deze afdeling niet verantwoord is.
Van zorgverzekeraar CZ begrijp ik dat ze deze afspraken met het Catharina Ziekenhuis juist maken omdat dit ziekenhuis volgens hen een heel goed hartcentrum heeft. Zo is het Catharina Ziekenhuis één van de initiatiefnemers geweest van het programma Meetbaar Beter, gericht op het verbeteren van (complexe) hartzorg. Binnen Meetbaar Beter wordt met behulp van onafhankelijke (internationale) experts èn met directe betrokkenheid van patiënten een selectie gemaakt van de voor de patiënt meest relevante uitkomsten van zorg. Door op uniforme wijze deze resultaten te meten en te publiceren kunnen artsen leren waar kwaliteit verder verbeterd kan worden, zowel binnen het ziekenhuis als tussen ziekenhuizen. Kwaliteit is daarbij gedefinieerd als de toegevoegde waarde voor de patiënten, gemeten aan de hand van de uitkomstindicatoren.
Sinds wanneer hebben zorgverzekeraars er zicht op wat kwaliteit van zorg is? Hoe gaan zij die kwaliteit meten? Door middel van nog meer afvinklijstjes? Betekent dit niet een nieuwe bureaucratische moloch in de zorg?
Voor deze casus is het niet de zorgverzekeraar die de kwaliteit van zorg meet maar de artsen zelf, via Meetbaar Beter. Zie mijn antwoord op vraag 4. Meetbaar Beter is gestart in 2012. Inmiddels omvat Meetbaar Beter meer dan 80% van de complexe hartzorg in Nederland, nemen 14 van de 16 hartcentra deel en sinds 2015 ook de eerste 5 dottercentra zonder cardiochirurgie.
Moeten patiënten er volgens u niet vanuit kunnen gaan dat zij altijd de beste zorg ontvangen, ongeacht of hun arts daar een bonus voor ontvangt? Zo ja, wat voegt die bonus dan toe? Leidt het niet tot risicoselectie? Zo neen, waarom niet?
Natuurlijk moeten patiënten goede zorg krijgen en patiënten kunnen daar ook vanuit gaan. Door het belonen van aanbieders als zij extra inspanningen leveren kan de zorg verder verbeteren. Het gaat hier niet om het introduceren van bonussen voor artsen maar om het belonen van extra kwaliteit ten behoeve van de zorg in het ziekenhuis.
Denkt u dat het introduceren van een bonuscultuur in de gezondheidszorg, zoals we die kennen in de bancaire sector, een goede ontwikkeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat hier niet om het introduceren van een bonuscultuur. Het gaat hier om een beweging van betalen voor kwantiteit naar betalen voor kwaliteit, voor betere zorg voor de patiënt. Belonen van kwaliteit is zeker een goede ontwikkeling en kan ook bijdragen aan meer doelmatige zorg (minder complicaties en/of minder heroperaties). De bonus komt niet ten goede aan individuen maar aan de zorg in het ziekenhuis.
Vreest u niet dat het introduceren van een bonuscultuur in de gezondheidzorg op termijn de kosten juist zal opdrijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er nog meer zorgverzekeraars die met dit soort contracten werken, of van plan zijn te gaan werken? Zo ja, welke zijn dit, en met welke zorgaanbieders zijn die afgesloten?
Ik heb geen volledig overzicht maar mij is van meer zorgverzekeraars bekend dat zij ook met contractvormen werken waarbij zorgaanbieders worden beloond voor kwaliteit en doelmatigheid. Dit kan in de vorm van meerjarenafspraken, extra volume, of een hoger tarief (of een combinatie hiervan). Het doel van dit soort contracten is om een kwaliteitsimpuls te geven aan de zorg. Dit is ook conform het overheidsbeleid dat de zorgverzekeraar de opdracht geeft in te kopen op prijs en kwaliteit.
Is het introduceren van de bonuscultuur, na het mogelijk maken van winstuitkering door ziekenhuizen, het volgende verschijnsel van de doorgeslagen marktwerking in de zorg?
Zoals hierboven al aangegeven wordt er geen bonuscultuur geïntroduceerd.
Het wetsvoorstel Vergroten Investeringsmogelijkheden in de medisch-specialistische zorg is momenteel aanhangig in de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel worden zorginstellingen minder afhankelijk van schuldfinanciering (leningen), hetgeen hun financiële stabiliteit ten goede kan komen.
Bent u bereid u uit te spreken tegen deze doorgeslagen vorm van marktwerking in de zorg, en deze vorm van contractering te verbieden? Zo neen, waarom niet?
Ik waardeer ieder initiatief dat de kwaliteit van zorg verder vergroot en juich het toe dat verzekeraars hierin meer hun rol pakken. Ik verzet me tegen de suggesties in de vraag, het belang van de patiënt staat hier centraal.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg «Kwaliteit loont» voorzien op 10 december aanstaande?
Ja
Het bericht ‘Gapend gat tussen ziekenhuis en thuis’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending «Gapend gat tussen ziekenhuis en thuis»?1
Mensen die uit het ziekenhuis komen, moeten altijd op goede opvang kunnen rekenen. Dit kan met verpleging en verzorging thuis, met ondersteuning en begeleiding vanuit de Wmo 2015 en, als het ondanks al deze inzet thuis (nog) niet gaat, met een kortdurende opname in het eerstelijns verblijf. In de periode vanaf half oktober heb ik signalen gekregen van zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders dat het recent tot € 163 miljoen opgehoogde subsidiekader eerstelijns verblijf 2015 ontoereikend zou zijn. Deze signalen heb ik serieus genomen en gezamenlijk met het Zorginstituut en Wlz-uitvoerders onderzocht, waarna ik € 20 miljoen euro extra beschikbaar heb gesteld2. Zo hoeven mensen niet onnodig lang in een ziekenhuis te blijven en worden wachtlijsten voorkomen.
Kunt u aangeven hoeveel ouderen langer dan nodig in het ziekenhuis moeten blijven, omdat er geen andere (tijdelijke) opvangplek voor hen beschikbaar is? Kunt u daarbij ingaan op de (financiële en gezondheidsgerelateerde) gevolgen die dit met zich meebrengt?
Nee, hier worden landelijk geen gegevens over bijgehouden.
Kunt u aangeven hoeveel ouderen die tijdelijk in een opvangvoorziening zouden verblijven daar uiteindelijk permanent blijven, en zodoende de tijdelijke opvangplekken voor anderen weer bezet houden? Kunt u daarbij ingaan op de (financiële en gezondheidsgerelateerde) gevolgen die dit met zich meebrengt?
Zoals ik in de derde voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg3 heb aangegeven, is het noodzaak dat er meer inzicht komt in de patiëntenstroom die gebruik maakt van eerstelijns verblijf. Het gaat hierbij om inzicht in de herkomst van patiënt, in de vervolgzorg na een opname in het eerstelijns verblijf, in ligduur en in praktijkvariatie. Zo ontstaat er ook inzicht in de doorstroom vanuit het eerstelijns verblijf naar langdurig verblijf in de Wlz.
Deelt u de conclusie van hoogleraar ouderengeneeskunde, de heer Schols, dat er een weeffout zit in het systeem? Zo ja, wat gaat u precies doen om dit probleem op te lossen?
Er is geen weeffout in het systeem. Er is wel sprake van een overgangsvraagstuk. De Wlz is in principe niet bedoeld om zorg te bieden aan mensen die kortdurend opgenomen moeten worden. Bij de wetsbehandeling van de Wlz is hier nadrukkelijk aandacht voor geweest. Voor het zorgvuldig onderbrengen van de financiering van eerstelijns verblijf onder de Zvw is met een amendement van het Kamerlid Dik-Faber4 op de Wlz het eerstelijns verblijf als aparte subsidieregeling onder de Wlz in het leven geroepen. Hiermee is geborgd dat patiënten toegang blijven houden tot deze medisch noodzakelijke kortdurende opname mogelijkheid. Hierdoor is het ook mogelijk dat in een later stadium – met overheveling van een gepast budget van Wlz naar Zvw – deze zorg volledig door zorgverzekeraars kan worden ingekocht.
Is het feit dat het zorgkantoor gehouden is aan een te beperkt macrokader deel van het probleem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind 2014 is er een macrokader vastgesteld voor de subsidieregeling eerstelijns verblijf onder de Wlz. In de zomer van 2015 heb ik op basis van actuele declaratiegegevens en prognoses van Wlz-uitvoerders het subsidiekader eerstelijns verblijf opgehoogd van € 96 miljoen naar € 163 miljoen. In de derde voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg1 heb ik uw Kamer de analyse die ten grondslag lag aan het verhogen van het subsidiekader toegestuurd.
In de afgelopen weken heb ik signalen ontvangen van enkele Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders dat het tot € 163 miljoen opgehoogde subsidiekader eerstelijns verblijf 2015 ontoereikend zou zijn. Om te voorkomen dat in de laatste maanden van dit jaar wachtlijsten voor deze medisch noodzakelijke zorg zouden ontstaan, heb ik € 20 miljoen extra beschikbaar gesteld. Het subsidiekader voor eerstelijns verblijf in 2015 komt daarmee uit op € 183 miljoen.
Het subsidieplafond in 2016 bedraagt € 180 miljoen euro. Voor 2016 heb ik maatregelen genomen om het subsidiekader voor 2016 beheersbaar te houden. Ik heb met het CIZ afspraken gemaakt over de indicatiestelling voor de Wlz in aansluiting op het eerstelijns verblijf. Indien voor een patiënt op het eerstelijns verblijf blijkt dat doorstroom naar de Wlz aan de orde is, geeft het CIZ binnen twee weken een indicatie af. De datum van aanvraag is dan de datum van ingang van zorg, waardoor bij een permanente opname de zorg tot twee weken eerder vanuit de Wlz wordt bekostigd. Deze afspraak wordt vastgelegd in de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2016 en is in lijn met de doorstroom naar de Wlz vanuit de geriatrische revalidatie zorg. Als er in 2016 desondanks toch sprake is van een ontoereikend subsidieplafond eerstelijns verblijf 2016 zal ik onder meer naar de herverdeelmiddelen Wlz 2016 gaan kijken voor dekking van eventuele tekorten.
Herkent u het signaal dat organisaties mensen niet durven op te vangen omdat ze bang zijn uiteindelijk geen geld te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de conclusie dat het grote probleem is dat er te weinig geld beschikbaar is gesteld voor opvangvoorzieningen, en niet dat de samenwerking in de regio onvoldoende tot stand is gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de opmerking van de heer Ruiters van zorgorganisatie Meander dat, als er voor het eind van het jaar geen kostendekkende oplossing is, bestaande initiatieven moeten sluiten, waardoor meer mensen tussen wal en schip vallen? Gaat het beschikbaar gestelde budget dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Was de oplossing die de Minister van VWS eerder voorstelde (het de wijk insturen van een praktijkteam om problemen in de samenwerking op te lossen en zaken «aan elkaar te knopen») veel te simpel gedacht? Zou volgens u deze methode het voorliggende probleem voldoende oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van VWS is begin vorig jaar een onderzoek gestart naar overbodige bureaucratie in de zorg, waar specifiek casusonderzoek is gedaan naar de schotten tussen de cure en de care. Bij dit onderzoek is een gebeurtenis van een patiënt in het ziekenhuis met alle direct betrokkenen nagelopen, om in kaart te brengen welke concrete problemen hierbij naar voren kwamen. In een gesprek met alle betrokkenen zijn vervolgens acties afgesproken om in dit soort situaties in de toekomst effectiever te kunnen handelen om zo tot betere zorg voor de patiënt / cliënt te komen.
Tijdens dit gesprek kwam naar voren dat het voor het realiseren van betere zorg noodzakelijk is dat alle spelers in de regio elkaar goed weten te vinden. Ook werd duidelijk dat er in andere regio’s vaak al goede voorbeelden te vinden zijn en dat er vaak al meer kan dan gedacht wordt.
Dit is de reden dat ik geen nieuwe regels of stelselveranderingen wil doorvoeren maar dat de Minister en ik een praktijkteam oprichten, dat gaat helpen bij het oplossen van knelpunten rondom het transfermoment van het ziekenhuis naar huis of omgekeerd als de cliënt tijdelijk wat meer zorg nodig heeft dan thuis geleverd kan worden. In het praktijkteam zitten mensen van VWS met verstand van de Wlz, van de Zvw, van de Wmo, van samenwerking en van mededinging,met deskundigheid op het gebied van de eerste lijn, de wijkverpleegkunde, de sociale wijkteams, met financiële en juridische kennis. Het praktijkteam kan de juiste mensen bij elkaar brengen, verbindingen leggen, informeren, wet- en regelgeving uitleggen en goede voorbeelden verspreiden. Ze weten dat als iets in een bepaalde regio speelt, dat in een andere regio ook speelde en men het daar prima heeft weten op te lossen. Ik ben er van overtuigd dat deze praktische aanpak goed kan bijdragen aan oplossingen in de regio. Het praktijkteam zal hier begin volgend jaar mee aan de slag gaan.
Is het toeval dat op 25 november in de ochtend Nieuwsuur contact met uw ministerie opneemt, en dat er in de middag opeens een persbericht verschijnt dat er twintig miljoen euro beschikbaar is om dit probleem aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat is toeval. Ik maak mijn beleid uiteraard niet op basis van aangekondigde nieuwsitems of persvragen maar op basis van inhoudelijke overwegingen. Een besluit zoals verkondigd in het persbericht alsmede de betreffende Kamerbrief1 vergt dan ook veel denkwerk, voorbereiding en afstemming met betreffende partijen en veelal andere ministeries.
Zoals in bovenstaande beantwoording aangegeven, heb ik vanaf half oktober van enkele Wlz-uitvoerders, individuele zorgaanbieders en ActiZ signalen ontvangen dat het opgehoogde kader voor de subsidieregeling 2015 zou knellen. Ik heb deze signalen direct serieus genomen. Samen met Wlz-uitvoerders en Zorginstituut is een inventarisatie gemaakt van de aard en omvang van de problematiek en is gezocht naar oplossingen. Op 19 november jl. heeft een bijeenkomst plaatsgevonden met het Zorginstituut Nederland, Wlz-uitvoerders en VWS om de problematiek en de oplossing te bespreken. Na deze bijeenkomst heb ik besloten om € 20 miljoen uit de onderuitputting binnen de subsidieregeling extramurale behandeling 2015 in te zetten voor tekorten binnen de subsidieregeling eerstelijns verblijf 2015.
Het bericht dat de VNG een pilot ‘reguleren mengvormen winkel/horeca’ start |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de nieuwe pilot «reguleren mengvormen winkel/horeca» van de VNG? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op 28 april 2015 heb ik een Kamerbrief verstuurd waarin ik weergeef wat mijn oordeel is over de toenmalige pilot van de G4.2 Ik heb toen gemeld dat de Drank- en Horecawet (DHW) geen ruimte biedt voor de pilot waarbij verboden uit de DHW worden gedoogd.
Klopt het dat de VNG in deze pilot ook experimenten wil laten uitvoeren, waarin gedoogd wordt dat er enkele specifieke artikelen van de Drank- en Horecawet worden overtreden, en daarbij dus veel verder wil gaan dan «inventariseren en onderzoeken» zoals zij op haar website beweert? Kunt u vervolgens aangeven om welke artikelen het gaat? Wat is uw reactie hierop? Is de berichtgeving van de VNG in deze misleidend geweest?2
Uit de informatie die ik heb ontvangen maak ik op dat de VNG, samen met gemeenten en ondernemers, verder wil gaan dan uitsluitend inventariseren. In de VNG toelichting op de pilot wordt gesproken over het bijhouden van een toename van alcoholverkooppunten en van horeca die producten en diensten gaan verkopen. Ik heb hierover een brief gestuurd aan de voorzitter van de VNG. Ik ga er vanuit dat de VNG pilot wordt aangepast.
Is het vervolgens correct dat in totaal 1250 ondernemers aan de pilot mogen meedoen, en dat de pilot niet in alle onderdelen begeleid wordt met onderzoek, maar dat de gemeenten tijdens de pilot zelf moeten onderzoeken of er sprake is van een eventuele toename van alcohol-gerelateerde problematiek? Vindt u dit ook onwenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de informatie die ik heb ontvangen maak ik op dat er maximaal 50 gemeenten mee doen met de pilot en in iedere deelnemende gemeente maximaal 25 ondernemers. In totaal kunnen er inderdaad maximaal 1.250 ondernemers deelnemen aan de pilot. Deze situatie vind ik inderdaad onwenselijk en, zoals ook gemeld bij vraag 2, heb ik hierover een brief gestuurd aan de VNG.
Wordt volgens u in de pilot de functiescheidingsregel van de Drank- en Horecawet overtreden? Zijn dergelijke pilots zoals de VNG voorstelt wel toegestaan volgens de Drank- en Horecawet? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, gaat u deze pilot verbieden omdat de wet wordt overtreden?
Zoals aangegeven bij vraag 1 biedt de DHW geen ruimte voor een pilot waarbij verboden uit de DHW worden gedoogd. Ik ga er dan ook vanuit dat de VNG haar pilot zal aanpassen (zie ook vraag 6).
Was u ervan op de hoogte dat de VNG deze pilot (op deze wijze) wilde gaan starten? Zijn hier overleggen over geweest tussen de VNG en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, wanneer, wie waren daarbij aanwezig, en wat is hier precies besproken? Kan de Kamer de verslagen van deze gesprekken ontvangen?
Ik ben door de VNG niet geïnformeerd over het op deze wijze starten van de pilot. Er is het afgelopen jaar op meerdere momenten contact geweest over deze pilot met de VNG. De boodschap van VWS richting de VNG is steeds gelijk geweest aan de eerder genoemde lijn uit mijn brief van 28 april jl.
Welke bestuursrechtelijke mogelijkheden heeft de rijksoverheid precies als gemeenten experimenten toestaan die in strijd zijn met de Drank- en Horecawet? Bent u in dit geval bereid van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ga er vanuit dat er alleen geëxperimenteerd wordt binnen de wettelijke kaders. Mocht dit niet het geval zijn dan zal ik deelnemende gemeenten hierop aanspreken.
Het onderschatte gevaar van koolmonoxide |
|
Farshad Bashir , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Koolmonoxide- onderschat en onbegrepen gevaar»?1
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over koolmonoxide geeft een goede en uitvoerige analyse van de problematiek. Wij zijn de OvV hiervoor zeer erkentelijk. Momenteel werken de minster van VWS en ik aan een kabinetsstandpunt waarin een reactie op het rapport wordt gegeven. Het kabinetsstandpunt wordt in het voorjaar 2016 gestuurd aan de Tweede Kamer.
Hoe is het mogelijk dat in 46% van de ongevallen er een moderne of goed onderhouden cv-installatie bij is betrokken? Was deze informatie al eerder bij u bekend omdat het beeld altijd is geweest dat het om oude of slecht onderhouden geisers en cv-ketels zou gaan?
Uit het OvV-onderzoek blijkt dat de aanleg en het onderhoud van de cv-installaties niet altijd goed wordt uitgevoerd, waardoor ongevallen ook vaak plaatsvinden bij jonge en periodiek onderhouden toestellen.
De mogelijkheid dat er ook bij jonge en onderhouden cv-toestellen ongevallen kunnen plaatsvinden, was bekend. Nieuw is dat het OvV-rapport aangeeft dat het hierbij gaat om relatief veel ongevallen. Het bestaande beeld dat de problematiek van koolmonoxide vooral speelt bij oude en slecht onderhouden toestellen wordt herzien.
Bent u het met de constatering van de Onderzoeksraad voor Veiligheid eens dat de overheid meer zou kunnen doen om bewoners te beschermen tegen de gevaren die verbrandingsinstallaties met zich meebrengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 1
Welke wettelijke eisen, al dan niet Europees, gelden nu voor verbrandingsinstallaties, zowel wat betreft de techniek als de volksgezondheid? Welke aanvullende eisen gaat u stellen in het kader van veiligheid en volksgezondheid?
Het Bouwbesluit stelt eisen aan de verbrandingsluchttoevoer en rookgasafvoer als in een bouwwerk een verbrandingstoestel aanwezig is. Deze eisen worden gesteld uit oogpunt van gezondheid en beogen dat bij het gebruik van een toestel geen voor de gezondheid schadelijke omstandigheden kunnen optreden. Uitgangspunt bij deze eisen is dat het verbrandingstoestel zelf veilig is. De veiligheid van toestellen is geregeld via Europese productregelgeving. Gastoestellen moeten voldoen aan de eisen die volgen uit de Richtlijn Gastoestellen en verbrandingstoestellen op vaste brandstoffen aan de eisen die volgen uit de Richtlijn Bouwproducten. De installatie van deze toestellen moet plaatsvinden volgens voorschriften van de producent. In samenhang met de voorschriften die het Bouwbesluit stelt aan de verbrandingsluchttoevoer en rookgasafvoer kan daarmee een veilige installatie worden geïnstalleerd die geen gevaar voor de gezondheid oplevert.
Voor wat betreft de mogelijkheden voor aanvullende eisen zullen wij u nader informeren in het kabinetsstandpunt.
Bent u voornemens verplichte opleverkeuringen in te stellen bij de aanleg en periodieke keuringen van de verbrandingsinstallaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn niet voornemens om verplichte opleverkeuringen bij de aanleg of periodieke keuringen van verbrandingsinstallaties in te stellen. De OvV doet daartoe ook geen aanbeveling. De OvV doet de aanbeveling om te komen tot een wettelijke erkenningsregeling. Hierover informeren wij u nader in het kabinetsstandpunt.
Waarom zijn op dit moment niet alle testresultaten van koolmonoxidemelders openbaar en hoe kunnen consumenten weten of ze een betrouwbare melder hebben of kopen?
De onveilige melders zijn op last van de nationale autoriteiten (in Nederland: de NVWA) uit de handel genomen en er zijn publiekswaarschuwingen uitgegaan. Alle onveilige melders uit de Europese steekproef zijn terug te vinden op de Rapex-website: http://ec.europa.eu/consumers/safety/rapex/alerts/main/index.cfm?event=main.search. (De jaartallen 2014 én 2015 aanvinken en bij het veld «product» de term «carbon monoxide» invullen).
Consumenten die willen weten of hun melder veilig is, kunnen zich wenden tot de fabrikant. Die moet de veiligheid van zijn product kunnen aantonen met documenten, zoals onafhankelijke onderzoeksrapporten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle koolmonoxidemelders betrouwbaar, effectief en in elke woning aanwezig zijn?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Hoe ziet de voorlichting van de overheid aan bewoners, installateurs en hulpverleners er nu uit en op welke wijze gaat u deze verbeteren? Wordt er bijvoorbeeld een actieve publiekscampagne gestart?
In het verleden heeft het Ministerie van BZK (en voorheen het Ministerie van VROM) handreikingen uitgebracht over de koolmonoxide problematiek bij open verbrandingstoestellen. Daarnaast verstrekt het BZK subsidie aan de Brandwondenstichting, die (in samenwerking met de Brandweer) op diverse manieren het bewustzijn over de gevaren van de koolmonoxide creëert en vergroot.
Over toekomstige, nieuwe campagnes zullen we u in het kabinetsstandpunt nader informeren.
Kunt u bij elke van de zes concrete aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangeven of u deze aanbeveling gaat uitvoeren, en zo ja hoe?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Kunt u de Kamer elk half jaar op de hoogte houden van de voortgang van de uitvoering van uw acties voor bewoners, eigenaren, fabrikanten, installateurs en hulpverleners?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Het bericht ‘Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?»1
Ja.
Is de betreffende subsidie inmiddels teruggevorderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en voor welk bedrag is er inmiddels geld ontvangen?
Nee. De Europese Commissie vorderde de subsidie terug op grond van de bevinding dat een investering een langere looptijd heeft dan de projectperiode. Dit betekent dat de restwaarde van het subsidiebedrag afgetrokken moet worden. De lijn die het Ministerie van Economische Zaken destijds gehanteerd heeft, is dat bij dergelijke innovatieve investeringsregelingen de investeringskosten volledig kunnen worden toegerekend aan het project. In de subsidievoorwaarden is dan ook niet aangegeven dat de restwaarde in mindering moet worden gebracht van het subsidiebedrag. Het instellen van een terugvordering zou in dit geval indruisen tegen algemene rechtsbeginselen (gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid).
In uw antwoorden op eerdere vragen inzake «Verspilde miljoenenvissubsidies in de Peel» heeft u gezegd dat er altijd aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie inzake fraude; waarom is hier geen aangifte gedaan? Gaat u alsnog aangifte doen?2
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl) doet aangifte bij het Openbaar Ministerie indien er aanwijzingen zijn dat er sprake is van fraude. Ik heb geen aanwijzingen dat er hier sprake is van strafbare feiten.
Bij het uitgeven van Europese vissubsidies wordt een foutenmarge geconstateerd van maar liefst 10,4 procent; is dit percentage nog bijgesteld, om welk bedrag in euro’s gaat het, en welk percentage van de visserijsubsidie-uitgaven in Nederland beslaat dit (als percentage van de uitgegeven euro’s)? Kunt u zo exact mogelijk aangeven om wat voor soort fouten het gaat? Wordt in al deze gevallen de subsidie teruggevorderd? Zo nee, wanneer wel en in hoeveel procent van de gevallen wordt subsidie teruggevorderd? Welk bedrag aan foutief uitgegeven subsidies is daadwerkelijk teruggevorderd en welk bedrag is daadwerkelijk terug op de rekening ontvangen? Kunt u deze bedragen zowel in euro’s als in procenten geven?
Oorspronkelijk was er inderdaad sprake van een foutenpercentage van 10,4% (€ 3,3 mln). Daarnaast was er zoals aangegeven in de Nationale Verklaring 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 2) nog sprake van onzekerheid over € 5,7 mln. Hierover is extern advies ingewonnen. Dit heeft ertoe geleid dat deze € 5,7 mln is bijgesteld naar € 3,7 mln waarmee het foutenpercentage is uitgekomen op 22,2% (€ 7 mln). Dit zijn percentages ten opzichte van het gecontroleerde totaal aan subsidiabele kosten in 2014. De visserijsubsidie uitgaven waren voor gehele Europees Visserij Fonds programmaperiode begroot op 120 mln (waarvan € 48,6 mln EU-bijdrage). Ik heb in mijn brief van 11 juni 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 5) aangegeven op welke wijze de problematiek wordt aangepakt. Inmiddels zijn alle fouten en betwiste bedragen gecorrigeerd en opgelost. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage Gemeenschappelijk Visserijbeleid van 9 december jl. heeft de Europese Commissie onlangs aangegeven dat de herstelacties van Nederland als voldoende te beschouwen om nieuwe declaraties uit te kunnen betalen.
De fouten waren divers van aard. Deels betreft het onterechte declaraties van subsidieontvangers, een deel van de fouten is procedureel van aard. Dit betreffen interpretaties van regelgeving, zoals het bepalen van de redelijkheid van kosten, wijzigingen in een project, afschrijvingskosten, eigen arbeid, inkomsten uit projecten en direct aan het project toerekenbare kosten.
In de regel worden alle subsidies teruggevorderd als het voorzienbaar en aan te rekenen is aan de subsidieontvanger. Dit wordt per dossier zorgvuldig bekeken door RVO.nl. Ik kan geen uitspraak doen over het percentage en het bedrag aan terugvorderingen, omdat dit proces op dossierniveau nog loopt.
Kunt u de bevindingen van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) in deze zaak naar de Kamer sturen?
Door OLAF is deze zaak niet teruggekoppeld aan EZ. In de regel hoeft OLAF alleen aan de aanklager terug te koppelen wat er met zijn of haar klacht is gedaan. De aanklager heeft aan EZ laten weten dat OLAF de zaak als afgehandeld beschouwt omdat er al een financiële correctie bij genoemd project was voorgesteld door de Europese Commissie.
Wat is uw beleid inzake het terugvorderen van subsidies die op onterechte gronden zijn toegekend? Is er rijksbreed beleid?
Bij Europese fondsen geldt dat niet EU-conforme subsidie in principe wordt teruggevorderd.
De belangrijkste overweging bij het niet terugvorderen is gelegen in de inschatting dat het terugvorderingsbesluit in een beroepsprocedure standhoudt. Deze inschatting houdt sterk verband met de vraag in hoeverre de geconstateerde fout voor de begunstigde voorzienbaar en verwijtbaar is en of de algemene rechtsbeginselen in acht zijn genomen. EZ sluit aan bij hetgeen hiertoe door het rechtscollege in haar jurisprudentie is overwogen. Per geval zal hieraan worden getoetst.
In welke gevallen wordt de deurwaarder ingeschakeld? Is in dit geval de deurwaarder ingeschakeld om de onterecht ontvangen subsidie terug te krijgen?
In gevallen dat er een terugvordering is ingesteld, en conform de incassoprocedure na een termijn van ongeveer 7 weken nog geen terugbetaling is ontvangen, wordt de deurwaarder ingeschakeld.
In dit geval is er geen terugvordering ingesteld.
In uw brief inzake de subsidieverlening aan een tilapiakwekerij van 27 oktober 2014 (Kamerstuk 21 501-32 nr. 812) schrijft u dat de Europese Commissie oorspronkelijk het hele bedrag à € 1.059.323,48 terug wilde, maar dat dit na onderhandelingen met Nederland is bijgesteld tot € 1.002.246,00; heeft Nederland hiermee ingestemd? Welke afspraak is uiteindelijk gemaakt en waarom pleitte Nederland voor een lager bedrag?
De Europese Commissie wilde het totale EU-deel van € 1.059.323,48 terugvorderen vanwege het niet voldoen aan de instandhoudingsplicht van vijf jaar. De Europese Commissie heeft uiteindelijk de correctie op de instandhoudingsplicht achterwege gelaten als gevolg van het standpunt van EZ dat bij een dergelijk innovatieproject niet geeist kan worden dat de subsidieontvanger een verliesgevend project in stand moet houden.
De Europese Commissie vindt echter wel dat de restwaarde van de investering in mindering moet worden gebracht op de subsidie. Alleen de afschrijvingskosten tijdens de projectduur komen volgens de Europese Commissie voor subsidie in aanmerking. Dit verklaart waarom uiteindelijk niet het hele bedrag is gecorrigeerd door de Europese Commissie.
Wat heeft u gedaan met de constatering van de Algemene Rekenkamer dat het foutenpercentage langjarig hoog is en met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer3 (onder andere op pagina 24) om verbeteringen aan te brengen onder andere op het gebied van managementverificaties?
Zie ook antwoord op vraag 4. Afgelopen periode is er door vooral RVO.nl veel werk verzet om de nodige verbeteringen aan te brengen in de managementverificaties. De herstelacties hadden ook betrekking op dossiers van voorgaande jaren (fonds is gestart in 2008). De Auditdienst Rijk heeft in zijn rapportages aan de Europese Commissie de door RVO.nl genomen maatregelen als voldoende beoordeeld.
Inmiddels heeft Eurocommissaris Vella in een gesprek met mijn voorganger aangegeven tevreden te zijn met de herstelacties van Nederland.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Polderman (Kamerstuk 32 123 XIV nr. 49) die verzoekt de regering haar subsidiebeleid zodanig in te richten dat subsidies aan de visserijsector enkel nog ten goede komen aan innovaties die bijdragen aan een duurzame visserij? Worden bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies substantiële duurzaamheidseisen gesteld?
In antwoord op die motie heb ik aangegeven (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 193) dat het toen geldende Europees Visserijfonds als voorwaarde stelde dat projecten moeten bijdragen aan de bevordering van duurzame ontwikkeling van de visserij om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning. In het huidige Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) is duurzame ontwikkeling eveneens van groot belang, zowel voor de visserij- als voor de aquacultuursector. Een adviescommissie zal de ingediende projecten beoordelen onder andere op basis van de mate van duurzaamheid. Dat betekent dat hoe meer een innovatie bijdraagt aan verduurzaming, hoe groter de kans is dat het project wordt goedgekeurd.
Ik verwijs u tevens naar de brief van 4 november 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 812) voor wat betreft de duurzaamheidseisen die bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies worden gesteld.
Het bericht dat thuizorgorganisatie (TSN) loonsverlaging moet terugdraaien voor 4300 thuiszorgmedewerkers |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ook zo blij met de overwinning van honderden thuiszorgmedewerkers die maandenlang actie hebben gevoerd tegen de loondump waarmee zij geconfronteerd zijn door TSN? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De situatie bij TSN Thuiszorg is ernstig en leidt tot grote zorgen. Ik constateer dat de wettelijke waarborgen voor de rechten van medewerkers in de praktijk goed functioneren. Op dat punt ben ik tevreden.
Vindt u het een wenselijk gevolg van uw beleid dat thuiszorgorganisaties salarissen van thuiszorgmedewerkers onterecht willen verlagen met 20% tot 30%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik constateer dat de waarborgen zoals opgenomen in de relevante sociale zekerheidswetgeving, zekerheid bieden voor thuiszorgmedewerkers dat hun salaris niet zonder meer kan worden gekort door thuiszorgorganisaties.
Wat betekent deze gerechtelijke uitspraak voor andere thuiszorgorganisaties die ten onrechte loonsverlaging willen toepassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter heeft uitspraak gedaan voor deze casus en daarbij geconstateerde omstandigheden. In hoeverre dat voor andere thuiszorgorganisaties betekenis heeft kan niet in algemene zin worden aangegeven.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van FNV-bestuurder G. van Dijk: «Het is absurd dat we elke keer via de rechter de uitbetaling van het normale loon moeten afdwingen»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Een gang naar de rechter dient bij voorkeur voorkomen te worden. Werkgevers dienen zich aan de wettelijke voorschriften te houden.
Welke mogelijkheden zijn er van overheidswege om te voorkomen dat er steeds gerechtelijke procedures nodig zijn om tot een fatsoenlijk loon voor thuiszorgmedewerkers te komen? Bent u bereid van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u precies ondernemen?
Het is van groot belang dat de inkoopprocedure zorgvuldig verloopt. Daartoe heb ik naar aanleiding van de afgesproken gezamenlijke aanpak met FNV, CNV en ActiZ ben ik voornemens een AMvB op artikel 2.6.6 van de WMO voor te bereiden. Die hoofdlijnen zal ik de komende periode met betrokken partijen verder uitwerken en zo spoedig mogelijk naar uw Kamer zenden.
Bent u bereid te bevorderen dat de «Wet van 21 mei 2012, houdende voorstel van wet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging» (Staatsblad 2012, nr. 226) – dat vervallen is na het van kracht worden van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 – weer wordt ingevoerd, zodat alle gemeenten gehouden zijn goede basistarieven te regelen, zodat loondump voorkomen wordt? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de Minister en mij over de resultaten van het zorgoverleg3 is opgenomen dat de waarborgen voor medewerkers uit hoofde van de wetsvoorstellen Kant/Leijten worden verankerd in de Wmo 2015. Dit is inmiddels gebeurd en bij de parlementaire behandeling van de Wmo 2015 ook zo besproken met uw Kamer. Wettelijk is vastgelegd dat gemeenten reële tarieven vaststellen, die aanbieders in staat stellen de arbeidsvoorwaarden die horen bij de van toepassing zijnde cao te betalen. De teksten uit de Wmo zijn anders dan in de Wmo 2015, omdat de reikwijdte van de gemeentelijke verantwoordelijkheid in de Wmo 2015 breder is dan de reikwijdte van het wetsvoorstel Kant/Leijten over huishoudelijke verzorging. In artikel 2.6.6 wordt een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, geregeld. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om nadere regels te stellen. Na overleg met de FNV, de CNV en de VNG hebben wij afgelopen vrijdag een pakket aan maatregelen voorgesteld waaronder een AMvB op grond van artikel 2.6.6. Dat pakket maatregelen biedt naar oordeel van de betrokken partijen voldoende waarborgen voor het hanteren van een tarief waarmee aanbieders hun personeel in reguliere banen en tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden kunnen inzetten.
De reactie op de verzwegen misstanden bij Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en de handelswijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de betreffende arts X, naast de twee fatale calamiteiten, ook betrokken is bij meer cases, waarbij patiënten onverwachte schade hebben opgelopen? Is de betreffende arts lopende het onderzoek van de Inspectie nog actief op de KNO-afdeling van het UMCU? Zo ja, hoe wordt dan de veiligheid van de afdeling KNO UMCU op dit moment gewaarborgd?
Zijn de twee fatale calamiteiten, alsmede het feit dat er mogelijk gefraudeerd is met betrekking tot de doodsoorzaak, niet voldoende aanleiding om gedurende het onderzoek de KNO-afdeling van het UMCU stil te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u de veiligheid van patiënten van de KNO-afdeling van het UMCU garanderen? Zo ja, waarom doet de Inspectie dan onderzoek? Zo nee, waarom sluit u de afdeling dan niet lopende het onderzoek?
Waar is uw vertrouwen op gebaseerd dat de Raad van Bestuur van het UMCU «adequate maatregelen» zal nemen, gelet op het feit dat hij het eerder geschetste beeld over fatale, niet gemelde calamiteiten en een verziekte werksfeer op de KNO-afdeling niet herkende?
In mijn brief aan uw Kamer heb ik u laten weten dat het beeld dat in deze uitzending is geschetst, een beeld is van een afdeling waarbij het lijkt alsof professioneel handelen, transparantie, kwaliteit en veiligheid voor patiënten en de eigen medewerkers onvoldoende zijn geborgd. Ik heb dan ook de nieuwe voorzitter van de raad van bestuur opgeroepen om indien nodig hier adequate maatregelen op te nemen. Het ziekenhuis heeft zich sinds de TV-uitzending van Zembla toetsbaar opgesteld en het IGZ onderzoek loopt. De IGZ gaat in haar onderzoek na op welke wijze de raad van bestuur van het UMCU met haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg en de aansturing binnen haar organisatie omgaat en of er daadwerkelijk adequate maatregelen zijn genomen.
Is het waar dat het ziekenhuis onderzoek laat doen naar de gebeurtenissen op de KNO-afdeling vanaf 2011? Is het niet logisch dat het ziekenhuis het onderzoek start vanaf het aantreden van het nieuwe hoofd van de KNO-afdeling in 2009, te meer daar vanaf het aantreden van het nieuwe hoofd zich kwaliteitsdiscussies hebben voorgedaan, ook in de periode 2009–2011?
Het UMCU heeft op 9 november 2015 laten weten dat het ziekenhuis alle overlijdensgevallen op de afdeling keel-, neus- en oorheelkunde vanaf 2011 opnieuw gaat bekijken. Het ziekenhuis heeft de IGZ laten weten dat de onderzoekstermijn is verbonden aan de introductie van het elektronisch patiëntendossier in het ziekenhuis. Afhankelijk van het resultaat van dit onderzoek kan de onderzoeksperiode door het ziekenhuis worden uitgebreid. De uitkomsten van dit onderzoek worden gedeeld met de IGZ.
Waarom stelt u dat het «evident» is dat de Inspectie de leiding neemt in het «onafhankelijke» onderzoek naar onder andere de handelwijze van de Inspectie? Is dat niet juist bijzonder vreemd?
Waarom bepaalt de Inspectie de opdracht en samenstelling van de commissie die «onafhankelijk» onderzoek moet doen, naar onder andere de handelwijze van de Inspectie?
Zou het niet beter zijn werkelijk onafhankelijk onderzoek – door u zelf geëntameerd – te doen naar de handelwijze van de Inspectie in deze casus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zou, gezien de ernst van de calamiteiten en het verzwijgen van de werkelijke doodsoorzaak, het onderzoek niet boven elke twijfel verheven moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke periode heeft het onderzoek betrekking? Hoe is die periode bepaald? Bent u bereid de periode van 2009 tot heden te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelderland megastallenland |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Gelderland wordt megastallenland» en «Megaveel megastallen op komst in Gelderland»?1 2
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen megastallen in Gelderland in de afgelopen vier jaar, per diersoort?
Uit het meest recent beschikbare overzicht van het aantal grote stallen van Alterra Wageningen UR (Analyse megastallen en megabedrijven in 2005, 2010 en 2013 van februari 2015) blijkt dat tussen 2010 en 2013 het aantal grote stallen op basis van de 300 NGE-norm (prijsniveau 2004) in Gelderland is toegenomen van 48 naar 66.
Voor de ontwikkeling van het aantal grote stallen per diersoort in Gelderland verwijs ik u naar bovengenoemd rapport (http://www.wageningenur.nl/nl/Dossiers/dossier/megastallengroeiendebedrijven.htm.) Het totaal aantal grote stallen in Nederland nam in deze periode toe van 456 naar 618. Ik verwijs u tevens naar de Kamerbrief van 16 april 2015 over de omvang van het aantal stallen (Kamerstuk 28 973, nr. 165).
Hoeveel aanvragen voor megastallen lopen er momenteel in Gelderland?
Aanvragen voor vergunningen voor de bouw van nieuwe stallen worden ingediend in het kader van de wetgeving op het vlak van ruimtelijke ordening, milieu en natuur waarvoor gemeenten en provincies het bevoegd gezag zijn. Het Rijk houdt deze gegevens niet bij.
Kunt u een overzicht geven van de groei van het aantal megastallen in Nederland in de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de aantallen megastallen jaarlijks structureel bij te houden en de Kamer hierover te informeren?
De schaalgrootte van stallen hangt nauw samen met de lokale inpassing in de lokale omgeving en is onderdeel van het decentrale omgevingsbeleid waarvoor provincies en gemeenten het bevoegd gezag zijn. Ik zie dan ook geen aanleiding om structureel het aantal grote stallen te monitoren.
Waar blijft het beloofde wetsvoorstel dat overheden de mogelijkheid geeft om stallen te maximeren op aantallen, op basis van volksgezondheidscriteria? Kunt u aangeven waarom het zo lang heeft moeten duren?
Het bedoelde wetsvoorstel inzake de Wet dieren heeft raakvlakken met het omgevingsrecht en de Omgevingswet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Omgevingswet in de Tweede Kamer is dit voorstel op een aantal onderdelen gewijzigd, mede door amendementen, in het bijzonder ook betreffende de toepassing van het voorzorgbeginsel en de bescherming van de gezondheid. Bij de begrotingsbehandeling van Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur op 2 en 3 december 2015 heb ik aangegeven te willen bekijken op welke manier het voorgenomen wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid meerwaarde heeft boven wat nu al geregeld is in de Omgevingswet, mede na amendering, en hierover de Tweede Kamer begin 2016 te informeren.
Bent u bereid met de provincie Gelderland de mogelijkheden tot een standstill in het afgeven van vergunningen voor megastallen te bespreken?
In het kabinetstandpunt over de toekomst van de intensieve veehouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 134, dd. 14 juni 2013) is aangegeven dat de lokale omstandigheden, de totale belasting van een gebied en randvoorwaarden die aan de veehouderijproductie worden gesteld, bepalend zijn voor de omvang van de veehouderij en de schaalgrootte van veehouderijlocaties. Het advies van de Gezondheidsraad uit 2012 en de eerste tussentijdse resultaten van het onderzoek «Veehouderij en gezondheid van omwonenden» geven geen indicatie van een relatie tussen gezondheidsrisico’s voor omwonenden en de grootte van stallen.
De milieu en ruimtelijk ordeningswetgeving, waarvoor provincies en gemeenten het bevoegd gezag zijn, biedt reeds een basis voor het op regionaal en lokaal niveau beperken van de effecten van veehouderijbedrijven op de kwaliteit van de leefomgeving. Provincies en gemeenten kunnen bijvoorbeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening via het bouwblok een maximum stellen aan de stalgrootte en beperkingen opleggen aan de vestiging of uitbreiding van veehouderijen. Het is in het kader van het gedecentraliseerde omgevingsbeleid aan provincies en gemeenten om te besluiten in hoeverre zij gebruik willen maken van de mogelijkheden om het omgevingsbeleid ten aanzien van de vergunningverlening voor grote stallen te wijzigen.
Bent u bereid om in overleg te treden met provincies en gemeenten om gedurende de voorbereiding van de Wet Volksgezondheid en Dieraantallen, niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid, maat voor de economische omvang van een agrarisch bedrijf) en één bouwlaag?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de Nationale Ombudsman de bezuinigingen op de thuiszorg in Enschede onderzoekt |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de Nationale ombudsman gaat onderzoeken of de gemeente Enschede volgens de regels heeft gehandeld bij het bezuinigen op het aantal uren huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ter beantwoording van uw vraag heb ik contact opgenomen met de Nationale ombudsman (No). Uit de informatie die de No heeft verstrekt, blijkt dat vooralsnog geen sprake is van een regulier No-onderzoek. Het burgerinitiatief Sociaal Hart Enschede heeft signalen gegeven aan de No over de uitvoering van de Wmo door gemeente Enschede. Het gaat daarbij niet om concrete klachten over de handelwijze van de gemeente. Dit betekent dat de No niet de mogelijkheid heeft om gebruik te maken van zijn bevoegdheid een onderzoek in te stellen op basis van een klacht.
Naast onderzoek op basis van een klacht, kan de No ook uit eigen beweging een onderzoek instellen. De No heeft er vooralsnog voor gekozen dit niet te doen, omdat er momenteel al een intern onderzoek door de klachtcoördinator van de gemeente Enschede gaande is. In december komen hiervan de uitkomsten beschikbaar.
In januari 2016 zullen medewerkers van de No naar Enschede gaan om daar spreekuur te houden. Er wordt daarbij gesproken met inwoners en met de gemeente. Op basis van de informatie die de No tijdens dit spreekuur krijgt, zal hij beoordelen of hij een onderzoek gaat uitvoeren.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat een groot gedeelte van de ruim 5.000 mensen die thuiszorg ontvangen in Enschede geen keukentafelgesprek heeft gehad? Hoe verhoudt dit zich met uw eerdere uitspraken dat gemeenten de huishoudelijke verzorging niet zo maar kunnen schrappen zonder eerst zorgvuldig onderzoek gedaan te hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wmo 2015 gebiedt gemeenten zorgvuldig onderzoek te verrichten bij besluitvorming over huishoudelijke hulp. Uit navraag bij de gemeente Enschede blijkt het volgende. De gemeente is in de zomer van 2014 begonnen met het schriftelijk informeren van de overgangscliënten over de aanstaande veranderingen in de huishoudelijke hulp. Vervolgens heeft de gemeente in oktober en november 2014 inloopmiddagen georganiseerd voor alle overgangscliënten, waarbij ook de mogelijkheid tot het stellen van vragen werd geboden. Voorafgaand aan het nemen van de beschikkingen hebben in 1.500 gevallen consulenten van de gemeente cliënten bezocht. In de andere gevallen kon de gemeente op basis van recente informatie een beschikking nemen. Eind december 2014 heeft de gemeente alle betrokken cliënten een beschikking voor 2015 toegezonden. Bij alle nieuwe aanvragen hebben wel gesprekken plaats gevonden bij de aanvragers thuis.
De gemeente Enschede heeft 170 bezwaren ontvangen tegen huishoudelijke hulpbeschikkingen. In alle gevallen is de gemeente met de betrokken zorgaanbieder en cliënt in gesprek gegaan om te bezien wat er gedaan moet worden. Ik vertrouw er op dat de gemeente daarbij zorgvuldig zal handelen en waar nodig haar besluitvorming zal aanpassen.
Hoeveel klachten uit welke gemeenten heeft de Nationale ombudsman sinds 1 januari 2015 ontvangen over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
De No heeft mij geïnformeerd dat hij sinds 1 januari 2015 242 klachten over 111 verschillende gemeenten heeft ontvangen over de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Voor het overzicht verwijs ik u naar de door hem hiertoe aan mij verstrekte bijlage2.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten zoals Enschede werken via een «schoon» of «leefbaar» huis, terwijl dit een subjectief begrip is, omdat elke situatie anders is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat gemeenten vrij om bij hun beleid inzake huishoudelijke hulp eigen terminologie te gebruiken, zolang zij bij uitvoering van hun wettelijke taken voldoen aan de eisen die de Wmo aan hen stelt. Hoewel natuurlijk altijd discussie mogelijk is over de precieze strekking van beide begrippen, ben ik van oordeel dat schoon en leefbaar voldoende geschikte termen zijn om het gewenste resultaat van huishoudelijke hulp te omschrijven. Daarbij is wel van belang dat gemeenten er voor zorg dragen dat de concrete resultaten met betrekking tot «schoon en leefbaar» worden vastgelegd.
Deelt u de mening dat huishoudelijke verzorging meer is dan een schoon huis, omdat het sociale contact en de sociale controle op het welzijn van zorgbehoevende mensen door thuiszorgmedewerkers van essentieel belang is? Zo ja, bent u bereid het beleid van gemeenten die werken met de definitie van een schoon en leefbaar huis te laten wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten dienen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 cliënten passende ondersteuning te bieden. Deze passende ondersteuning moet recht doen aan de persoonlijke omstandigheden van de individuele cliënt. De sociale omgeving, de woonsituatie en de gewenste ondersteuning verschilt immers per individueel geval. Dit kan onder meer betekenen dat de gewenste ondersteuning de vorm heeft van een schoon en leefbaar huis. Het is derhalve niet wenselijk om gemeenten de mogelijkheid tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening die is gericht op een schoon en leefbaar huis te ontnemen.
Het bericht dat een beveiligingsbedrijf zorgtaken en behandeling in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg wil gaan leveren |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Hollandse Kroon in onderhandeling is met G4S, een beveiligingsbedrijf, voor het contracteren van Wmo-taken (Wet maatschappelijke ondersteuning) en jeugdzorg?1
Op grond van de door de gemeente recent aan mij verstrekte informatie kan ik u het volgende mededelen. De gemeente Hollands Kroon heeft besloten de gesprekken over de aanbesteding voor het verlenen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning met G4S Zorg en Welzijn te beëindigen. De gemeente doet onder verwijzing naar het gestelde in de Aanbestedingswet en de afwikkeling van gesprekken tussen G4S Zorg en Welzijn en de gemeente, geen uitspraken over de beweegredenen voor het beëindigen van de gesprekken. De gemeente beraadt zich op de afhandeling van de procedure en de te nemen vervolgstappen in het aanbestedingsproces.
De contracten met de huidige aanbieders voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning zijn van kracht tot 1 juni 2016 met een mogelijkheid van verlenging. De gemeente garandeert de continuïteit van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning voor de inwoners van de gemeente.
De gemeente Hollands Kroon is bekend met de wettelijke waarborgen die gelden voor cliënten en zorgverleners en de kwaliteit van de te verlenen zorg en ondersteuning op basis van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het voldoen aan deze wettelijke eisen maakt onderdeel uit van het aanbestedingsproces en de te maken contractuele afspraken over het verlenen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning met aanbieders.
De gemeenteraad van Hollands Kroon is actief betrokken bij het aanbestedingsproces en ziet toe op een zorgvuldige totstandkoming van de opdrachtverlening van het college van B en W aan te contracteren aanbieders.
Acht u het wenselijk dat een commercieel beveiligingsbedrijf, dat in Nederland een geringe tot geen achtergrond in de zorg heeft, zich inschrijft voor deze gemeentelijke zorgtaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke professionaliteit heeft G4S volgens u momenteel in huis om zorgtaken in het kader van de Wmo en jeugdzorg te kunnen leveren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u, als stelselverantwoordelijke, ervoor zorgen dat er geen commerciële interpretatie wordt gegeven aan de invulling van de zorgtaken, waardoor verschraling van het zorgaanbod ontstaat?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke achtergrond en opleidingsniveau medewerkers van G4S hebben om deze zorgtaken uit te kunnen voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de ambitie van G4S om Remote Care (een online modulair opgebouwd softwareprogramma dat ontwikkeld is om zorg op afstand te faciliteren) in te zetten zich tot zorgbehoevenden die graag persoonlijk contact hebben met hun hulpverlener?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat een mogelijke verandering van zorgaanbieder in de gemeente Hollandse Kroon betekenen voor de medewerkers die daar momenteel werkzaam zijn? Kunt u in uw antwoord ingaan op de vertrouwensband, die in de zorg cruciaal is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt er, wanneer er straks mogelijk een nieuwe zorgverlener wordt gecontracteerd, omgegaan met zorgbehoevenden die vertrouwd en gewend zijn aan hun vaste hulpverlener?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat het verlieslijdend Zorgsaam haar oud-bestuurders tonnen betaalt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de verlieslijdende zorgorganisatie Zorgsaam haar oud-bestuurders tonnen betaalt?1
Het kabinet vindt onmatige ontslagvergoedingen van zorgbestuurders onwenselijk. Daarom is wettelijk geregeld wat maatschappelijk verantwoorde inkomens voor topfunctionarissen zijn in de Wet Normering Topinkomens (WNT). De normen van de WNT handhaven we. Instellingen maken binnen de kaders van de wet hun eigen afwegingen bij hun personeelsbeleid. Dit geldt ook voor ontslagvergoedingen.
Vindt u het moreel aanvaardbaar dat zorgbestuurders die verantwoordelijk zijn voor de slechte resultaten van de zorgorganisatie, het ontstane miljoenentekort en het ontslag van honderden mensen, een paar ton mee naar huis krijgen? Kunt u tevens precies toelichten waarom deze heren recht hadden op de exact uitbetaalde bonussen? Hoe waren deze bedragen opgebouwd?
Zie antwoord vraag 1.
Was er enig toezicht op het functioneren van de raad van toezicht? Zo ja, hoe zag dit toezicht eruit?
In het algemeen is een raad van toezicht zelf verantwoordelijk voor haar eigen functioneren en moet deze op grond van de zorgbrede governancecode ook periodiek toetsen. Ik vind het belangrijk dat raden van toezicht kritisch zijn op hun eigen functioneren. Externe evaluatie kan een goed middel zijn om blinde vlekken of lacunes in beeld te krijgen. Zorgsaam geeft aan zich te houden aan de zorgbrede governancecode maar dat op dit moment geen evaluatie van de nieuwe raad van toezicht aan de orde is.
In onze agenda goed bestuur, hebben de Staatssecretaris en ik geconstateerd dat het interne toezicht nog verder geprofessionaliseerd kan worden. Een van de acties in deze agenda is het ontwikkelen van een accreditatie voor toezichthouders, waarbij aandacht zal zijn voor de vakontwikkeling, het kritisch vermogen en mogelijkheden tot externe evaluatie van een raad van toezicht.
In de voortgangsrapportage goed bestuur, die rond de jaarwisseling aan uw Kamer wordt gezonden, zal ik nader ingaan op de stand van zaken van dit traject.
Wie gaat de toetsing uitvoeren van de nieuwe Raad van Toezicht van Zorgsaam die zijn eigen functioneren nu extern laat toetsen? Wat is uw mening hierover? Denkt u dat dit dergelijke situaties kan voorkomen? Is dit iets wat andere raden van toezicht ook zouden moeten laten doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat de ontslagvergoeding van de heer R. anderhalve ton hoger uitvalt dan eerder door het Scheidsgerecht gezondheidszorg was vastgesteld? Deelt u de mening dat in de jaarverslagen van ziekenhuizen en zorgorganisaties duidelijk moet worden gemaakt hoe de hoogte van een ontslagvergoeding tot stand is gekomen? Wat vindt u ervan dat het jaarverslag dit niet inzichtelijk maakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De WNT verplicht dat instellingen de uitkeringen in verband met het dienstverband van topfunctionarissen opnemen in de jaarrekening. Daarbij hoeft niet vermeld te worden hoe het bedrag tot stand gekomen is.
De WNT kent voldoende transparantieverplichtingen over de bezoldigingsgegevens van topfunctionarissen. De accountant controleert deze gegevens. De toezichthouder op de naleving van de WNT in de zorg, het CIBG, kan indien nodig aanvullende gegevens opvragen. De WNT maximeert ontslagvergoedingen op € 75.000.
Zijn binnen zorgorganisatie Zorgsaam de regels gevolgd die gelden met betrekking tot ontslagvergoedingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIBG heeft al een onderzoek lopen naar een mogelijke overtreding met betrekking tot ontslagvergoedingen bij deze zorginstelling. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
Deelt u de mening dat bestuurders of leden van de raad van bestuur van ziekenhuizen of zorgorganiasties nooit een (grote) bonus mee zouden moeten krijgen in gevallen zoals de onderhavige waarin beide leden van de raad van bestuur zijn ontslagen vanwege slecht functioneren en gebrek aan vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of de heren R. en P. naast hun werk binnen de Raad van Bestuur van zorgorganisatie Zorgsaam nog andere banen en/of functies hadden? Zo ja, welke banen/functies waren dat? Kunt u vervolgens aangeven waar beide heren momenteel werken?
Nee, ik beschik niet over de gevraagde informatie. Instellingen en personen zijn niet verplicht om deze informatie te registeren of openbaar te maken. Alleen voor de nevenfuncties van leden van Raden van Toezicht moeten zorginstellingen vermelden in de jaarrekening.
Hoe groot is de tweede ontslagronde die dit jaar binnen Zorgsaam nog gaat plaatsvinden? Zou het dan niet schappelijk zijn om ook de zorgmedewerkers die ontslagen worden een compensatie mee te geven?
Ik heb hier geen inzicht in. Dit is primair aan de sociale partners. De instelling heeft aangegeven in gesprek te zijn met de vakbonden.
Welke leden heeft de nieuwe raad van toezicht die in de loop van 2015 is aangetreden? Wie zitten er nu in de raad van bestuur?
De raad van toezicht van Zorgsaam bestaat uit drie leden: de heren T.R. Doesburg, G. van Essen en W.N.M. Hustinx. Allen zijn in 2015 aangetreden. De raad van bestuur is eenhoofdig en bestaat uit de heer M.J. Rutgers.
Zijn de ontslagvergoedingen van meerdere tonnen betaald met geld dat bedoeld was voor het verlenen van zorg of het salaris van zorgpersoneel? Heeft het moeten betalen van deze ontslagvergoedingen het ziekenhuis nog dieper in de financiële problemen gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de precieze besteding van hun middelen. Zij leggen hierover op hoofdlijnen verantwoording af in de jaarrekening. Op basis van de gegevens in de jaarrekening over 2014 kan ik uw specifieke vragen niet beantwoorden.
Hoeveel bestuurders die vanwege slecht functioneren ontslagen zijn hebben de afgelopen vijf jaar een ontslagvergoeding meegekregen en hoe hoog waren die bedragen? Kunt u hiervan een overzicht naar de Kamer sturen met daarin de namen van de organisaties, de namen van degenen die de bonus uitbetaald hebben gekregen en wat de exacte hoogtes van de bonussen waren?
Jaarlijks stuurt de Minister van BZK een rapportage naar de Tweede Kamer met daarin alle ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector die de WNT-norm overstijgen. Daarin kan geen onderscheid gemaakt worden naar de reden van het ontslag. Eind dit jaar stuurt de Minister van BZK u de WNT-jaarrapportage over verslagjaar 2014.
Passen dergelijke ontslagvergoedingen in uw beeld van zinnige en zuinige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2 en 6.