Bouwvertragingen in Bedum |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bedum stopt even met Plegt Vos als bouwer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het heel slecht is voor de leefbaarheid van dorpen als de bouw van nieuwe woningen en andere noodzakelijke voorzieningen voortdurend en jarenlange vertraging oploopt?
Ik deel de mening dat vertraging bij de bouw van nieuwe woningen zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. De NAM heeft een aparte nieuwbouwregeling, om woningen gelijk bij de bouw aardbevingsbestendig te maken. Dit is goed voor de toekomstbestendigheid van de woningen en daarmee de leefbaarheid in de dorpen. Dit voorkomt daarbij een nieuwe versterkingsopgave voor deze woningen in de toekomst.
In juli 2017 is de herijkte nieuwbouwregeling van NAM gestart, met terugwerkende kracht vanaf 23 december 2016. Deze regeling biedt technische ondersteuning en een financiële vergoeding voor de redelijke meerkosten die voortkomen uit de toepassing van de Nationale Praktijkrichtlijn (NPR) voor aardbevingsbestendige bouw bij nieuwbouwprojecten. De herijkte nieuwbouwregeling is het resultaat van intensief overleg tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), regionale overheden, maatschappelijke partijen en NAM. De regeling is gebaseerd op de kaders die in het Meerjarenprogramma 2017–2021 van de NCG beschreven zijn.
De Plegt-Vos Bouwgroep heeft aan de NCG laten weten dat zij haar gestandaardiseerde bouwconcept, dat zij in de rest van het land gebruikt, moet aanpassen om in het aardbevingsgebied te bouwen conform de NPR. De ontwikkelkosten voor deze aanpassingen komen niet in aanmerking voor vergoeding op basis van de nieuwbouwregeling. Andere partijen in de markt zijn wel in staat om binnen de kaders van de nieuwbouwregeling woningen te realiseren.
Hoe verhoudt de opstelling van de NAM zich tot het zo vaak met de mond beleden «ruimhartige vergoeden»? Daar is nu toch voor de zoveelste keer weer geen sprake van?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat het project Bederawalda midden in de dorpskern van Bedum weer vertraging oploopt omdat de NAM de volledige extra kosten van aardbevingsbestendig bouwen niet wil vergoeden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de bouw van 16 nieuwe woningen door Plegt Vos ook geen doorgang vindt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht sturen van alle vertragingen in dorpen en wijken waar discussie is met de NAM over de kosten van aardbevingsbestendig bouwen? Kunt u per project de vertraging bekend maken?
De realisatie van nieuwbouwprojecten en de toepassing van bouwregelgeving vindt plaats onder toezicht van de afzonderlijke verantwoordelijke gemeenten. Een dergelijk overzicht is op dit moment dan ook niet beschikbaar. De realisatie van toekomstbestendige nieuwbouw is onderdeel van de bredere problematiek van de gevolgen van de gaswinning in Groningen. Ik ben in gesprek met onder meer de bestuurders van gemeenten in het aardbevingsgebied om te werken aan structurele oplossingen. Alle vormen van schade, waaronder ook de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw, komen in deze gesprekken aan bod.
Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van dit overleg.
Toont dit voorbeeld niet eens te meer aan dat ook voor de kosten van versterking en aardbevingsbestendig bouwen heel snel de invloed van de NAM moet verdwijnen en er publieke aansturing noodzakelijk is zoals dat ook voor schade ten gevolge van de aardbevingen is afgesproken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Gasloos vergt nieuwe regelgeving' |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gasloos vergt nieuwe regelgeving»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regelgeving hiaten vertoont dan wel dat de bestaande regelgeving gemeenten belemmert om de energietransitie in praktijk te brengen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het is evident dat de bestaande wet- en regelgeving moet worden aangepast om de energietransitie te kunnen ondersteunen. Zie hierover ook de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 11 december 2017 over de wetgevingsagenda energietransitie2, waarin is ingegaan op aanpassingen van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Warmtewet, de Wet windenergie op zee en de Mijnbouwwet. In het kader van de eerste tranche van deze wetgevingsagenda is het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (Wet voortgang energietransitie3) onlangs door uw Kamer aanvaard. Dat geldt eveneens voor het wetsvoorstel tot wijziging van de Warmtewet4. Om de bouwregelgeving op de Wet voortgang energietransitie af te stemmen, bereid ik tevens een wijziging van het Bouwbesluit 2012 voor, zodat nieuwe gebouwen in bestaand stedelijk gebied niet meer hoeven te worden aangesloten op het gasnet.
Met betrekking tot de verder benodigde aanpassingen geldt het volgende. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal het gemeentelijk omgevingsplan tevens fungeren als het gemeentelijk energie- en warmteplan, zodat lokaal een integrale aanpak mogelijk wordt. Dan worden ook de huidige rijksregels van het Bouwbesluit 2012 over de aansluiting van gebouwen op de lokale infrastructuur voor elektriciteit, gas en warmte vervangen door gemeentelijke regels, zodat meer ruimte voor lokaal maatwerk ontstaat. Verder is in het Interbestuurlijk Programma (IBP) dat rijk, gemeenten, provincies en waterschappen op 14 februari 2018 hebben bekrachtigd, afgesproken dat rijk en decentrale overheden samen werken aan een gezamenlijk beeld van belemmerende wet- en regelgeving voor de energietransitie en zich inzetten om deze naar vermogen binnen het te sluiten klimaatakkoord op te lossen. Aldus gaat duidelijk worden of de bestaande wet- en regelgeving verdere aanpassing behoeft.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Vos-Van Veldhoven2 waarin de regering opgeroepen wordt om te onderzoeken of het mogelijk is in de Wet ruimtelijke ordening vast te leggen dat in bestemmingsplannen van gemeenten een strategie opgenomen wordt voor CO2-neutraliteit in 2050?
Bij brief van 6 oktober 20166 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uiteengezet hoe aan de in de vraag bedoelde motie uitvoering wordt gegeven. Zoals in deze brief is aangegeven worden uitkomsten van het onderzoek meegenomen in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt ruimere mogelijkheden voor een samenhangende aanpak van de fysieke leefomgeving – inclusief het tegengaan van klimaatverandering – dan het huidige stelsel. In de omgevingsvisie die zij op grond van de Omgevingswet straks verplicht moeten opstellen, maken gemeenten strategische inhoudelijke keuzen voor het gemeentelijk beleid over de fysieke leefomgeving, waarbij het tegengaan van klimaatverandering één van de betrokken belangen is. In het huidige stelsel van de Wro biedt overigens de structuurvisie ook al de mogelijkheid om het gemeentelijk ruimtelijk beleid en het duurzaamheidsbeleid op elkaar af te stemmen en daarin strategische keuzes te maken, bijvoorbeeld voor het bereiken van CO2-neutraliteit. Het bestemmingsplan kan vervolgens worden gehanteerd als een van de instrumenten om in de structuurvisie ontwikkelde strategische beleidsdoelen te realiseren door bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren of juist te beperken. Die beleidsdoelen moeten dan wel ruimtelijk relevant en voldoende concreet zijn.
Deelt u de mening dat de energietransitie niet kan wachten op de Omgevingswet, zeker nu de inwerkingtreding daarvan vertraagd is? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat de energietransitie bij gemeenten ook vertraagt of wordt belemmerd door adequate regelgeving? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De aanpak van de energietransitie hoeft niet te wachten op de Omgevingswet. Uit de praktijk blijkt dat al veel decentrale overheden bezig zijn met de ontwikkeling van een visie op de energietransitie. In het IBP is afgesproken dat overheden, op basis van de landsdekkende integrale regionale energie- en klimaatstrategieën, hun bestuurlijke keuzen in dat verband voor ten minste de periode tot 2030 vastleggen in onder meer omgevingsvisies (NOVI, POVI, GOVI) en omgevingsplannen. Om ten tijde van inwerkingtreding van de Omgevingswet voortvarend aan de slag te kunnen, moeten overheden naar mijn oordeel nu al beginnen met hun voorbereiding op het realiseren van deze afspraken. Gemeenten hebben daarbij de mogelijkheid om vooruit te lopen op de Omgevingswet. Zo experimenteren op grond van de Crisis- en herstelwet (Chw) al meer dan 100 gemeenten met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In dat experiment kunnen door de bredere reikwijdte regels in het kader van de energietransitie in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Om gemeenten voortvarend gebruik te laten maken van de mogelijkheden van de Omgevingswet heb ik op 31 januari 2018 in het Algemeen Overleg over de staat van de woningmarkt reeds toegezegd de Chw aan te passen om de woningbouwproductie te versnellen7. Met die aanpassing versnel en vereenvoudig ik de Chw-aanwijzingsprocedure. Van deze versnelling en vereenvoudiging van de aanwijzingsprocedure kunnen gemeenten die in het kader van de energietransitie aan de slag willen ook gebruik maken.
Wordt door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) te wijzigen door daarin vast te leggen dat alle benodigde maatregelen voor de energietransitie in de fysieke leefomgeving ruimtelijk relevant is en door het belang van de energietransitie daarin te vast te leggen, de regelgeving voor gemeenten verbeterd als het gaat om het vormgeven aan de energietransitie? Zo ja, gaat u dan op korte termijn dit besluit in die zin verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De wijziging van het Bro zoals voorgesteld in het artikel is niet nodig om de energietransitie vorm te geven in het bestemmingsplan. Gemeenten kunnen – zoals in antwoord op vraag 4 reeds is beschreven – via de Chw werken met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Dit biedt de mogelijkheid om in het bestemmingsplan meer regels met betrekking tot de energietransitie vast te leggen. Door de aangekondigde aanpassing van de Chw wordt het gemakkelijker voor gemeenten om deel te nemen aan Chw-experimenten en daardoor nu al gebruik te maken van de instrumenten uit de Omgevingswet. Daarnaast betekent de toevoeging aan het Bro dat in ieder bestemmingsplan aandacht besteed moet worden aan de bijdrage die het bestemmingsplan aan de energietransitie levert, een aanmerkelijke verzwaring van de onderzoeklasten van gemeenten ter onderbouwing van het bestemmingsplan. Dat vind ik onwenselijk. Een dergelijke verzwaring levert met name bij projecten die al in gang zijn gezet problemen op. In deze projecten zijn de keuzen in ontwerpen en contracten al vastgelegd. Dergelijke beslissingen laten zich vaak niet meer terugdraaien, terwijl dan wel moet worden gemotiveerd waarom niet voor (nog) duurzamer wordt gekozen. Ook is het niet mogelijk om in het Bro onverkort vast te leggen dat alle maatregelen ten behoeve van de energietransitie ruimtelijk relevant zijn. De reikwijdte van de Wro (de «goede ruimtelijke ordening») staat dit niet toe. Die reikwijdte kan niet worden verruimd door een Bro-wijziging. Ik zie op dit moment dan ook niet voldoende mogelijkheden om het Bro op de voorgestelde wijze aan te passen. Indien echter tijdens het onder vraag 2 geschetste proces voor het IBP blijkt dat het Bro in zijn huidige vorm belemmeringen oplevert voor de realisatie van de energietransitie, zal ik bezien hoe deze weggenomen kunnen worden.
Deelt u de mening dat bovengenoemde wijziging van het Bro een opeenstapeling van besluiten zoals warmteplannen en andere gebiedsaanwijzingen kan voorkomen en dat dat bijdraagt aan de kenbaarheid en integraliteit van beslissingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zie ik op dit niet voldoende mogelijkheden om het Bro op de voorgestelde wijze aan te passen. Ik wil een ongewenste opeenstapeling van besluiten zoveel mogelijk langs andere weg voorkomen. Onder de Omgevingswet zal het gemeentelijk omgevingsplan tevens fungeren als het gemeentelijk energie- en warmteplan, zodat integrale besluitvorming wordt bevorderd en stapeling van besluiten wordt voorkomen. Het gemeentelijk omgevingsplan is een door de gemeenteraad vastgesteld, voor iedereen kenbaar besluit. Tot de inwerkingtreding vormen warmteplannen of het aanwijzen van gebieden in het kader van de energietransitie, belangrijke stappen of fasen in de gemeentelijke voorbereiding en uitvoering van de energietransitie. Daar waar gemeentelijke beleidsvorming onder de huidige wet- en regelgeving leidt tot ruimtelijk relevante aspecten waarvan het wenselijk is dat die in een bestemmingsplan worden vastgelegd, hebben gemeenten overigens nu ook al de beleidsvrijheid om dat te doen en op grond van artikel 3.1 van de Wro reeds de verplichting om dit in de toelichting op het plan te motiveren. Zodoende is de kenbaarheid en integraliteit van de besluitvorming mijns inziens reeds afdoende gewaarborgd.
Deelt u de mening dat deze wijziging van het Bro het voor gemeenten tevens mogelijk maakt uitvoeringsgerichte doelen op te nemen in het bestemmingsplan, en niet louter te sturen op middel om een doel te bereiken? Zo ja, welke voordelen ziet u hierin? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Ook onder het Bro is het al mogelijk om met doelvoorschriften te werken, mits deze voorschriften ruimtelijk relevant zijn. Een eventuele verbreding van de reikwijdte van het Bro zou er wel toe leiden dat over meer onderwerpen dergelijke voorschriften kunnen worden gesteld. Echter, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is de in die vraag bedoelde wijziging van het Bro niet mogelijk omdat de reikwijdte van de Wro daarvoor geen ruimte biedt. Wel kan zoals ook in het antwoord op vraag 4 en 5 is aangeven het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte uitkomst bieden. Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat er bij het stellen van doelvoorschriften, zowel onder het regime van de Wro als onder het regime van de Chw, niet voorbij mag worden gegaan aan het feit dat ieder voorschrift uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn. Zo zal het bijvoorbeeld niet goed mogelijk zijn om te borgen dat in een gebied een bepaalde toename van het percentage opgewekte duurzame energie moet worden gerealiseerd. En wanneer deze toename niet wordt gerealiseerd wie hier vervolgens op wordt aangesproken. Dit past niet goed bij het karakter van het bestemmingsplan dat in hoofdzaak voorziet in voorschriften over toegestaan gebruik en bouwen.
Bent u van plan het om het Bouwbesluit te wijzigen in lijn met het voorgestelde toekomstige Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), waarin geëxpliciteerd is dat gemeenten in toekomstige omgevingsplannen de energieprestatienormen kunnen aanscherpen ten opzichte van het Bbl, zodat ambitieuze gemeenten de mogelijkheid krijgen om verdergaande eisen op te nemen voor nieuwe ontwikkelingen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan de in de vraag bedoelde algemene mogelijkheid om voor nieuwe gebouwen strengere energieprestatie-eisen te stellen, vooruitlopend op het Bbl te introduceren in het huidige Bouwbesluit 2012. Reden daarvoor is dat de wettelijke grondslag voor het Bouwbesluit in de Woningwet het bieden van die mogelijkheid niet toestaat. Bovendien kunnen ambitieuze gemeenten die nu al zulke strengere eisen willen stellen, gebruik maken van de mogelijkheden die de Chw op dat punt biedt. Een aantal gemeenten heeft van die mogelijkheid al gebruik gemaakt en er zijn nog zes verzoeken daartoe in behandeling. Gemeenten die dat willen, kunnen via de Chw-route dus nu al strengere energieprestatie-eisen stellen.
De positie van woongroepen voor ouderen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u in algemene zin de functie van seniorenwoongroepen, waarbij deze als woongroep meerdere wooneenheden kunnen omvatten, met een gemeenschappelijke, onderlinge sociale inzet voor bewoners?
Uit diverse onderzoeken1 blijkt dat de meeste ouderen aangeven zo lang mogelijk in hun huidige woning te willen blijven wonen. De verhuisgeneigdheid onder ouderen is over het algemeen dan ook laag. Dat neemt niet weg dat er een substantiële groep ouderen is die er voor kiest op latere leeftijd te verhuizen. Dat kan bijvoorbeeld zijn naar een kleinere woning, een woning die dichterbij voorzieningen ligt of naar een geclusterde woonvorm. In deze woonvorm is vaak een algemene ruimte aanwezig voor ontmoeting. Er bestaan veel variaties in woonvormen voor senioren, zoals een woonzorgcentrum, een aanleunwoning of een serviceflat. Een seniorenwoongroep is ook een dergelijke variant. Ontmoeting en samenzijn is voor ieder mens belangrijk, dat geldt zeker op oudere leeftijd als de mobiliteit vaak minder wordt. Een woongroep kan dus zeker een belangrijke sociale functie hebben.
Deelt u de mening dat dergelijke particuliere woongroepen, die soms hun wooneenheden huren en combineren tot woongroep via een woningcorporatie – zoals bij woningstichting De Key voor de seniorenwoongroep Ouderen Non Solus in Amsterdam – een belangrijke sociale functie hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dergelijke woongroepen van dusdanig maatschappelijk en sociaal belang zijn voor de vaak oudere bewonersgroepen, dat daarom verkoop van dergelijke panden door een woningcorporatie niet ten koste mag gaan van het voortbestaan van een seniorenwoongroep? Zo ja, wat betekent dat concreet voor uw beleid op dat terrein richting woningcorporaties? Zo, nee waarom niet?
De corporatiesector heeft van het Rijk vier volkshuisvestelijke prioritaire thema’s meegekregen voor de periode 2016–2019. De corporaties dienen de volkshuisvestelijke prioriteiten te betrekken in het jaarlijkse overzicht van voorgenomen werkzaamheden dat zij aan huurdersorganisaties en gemeenten voorleggen te bespreking. De huisvesting van ouderen en wonen met zorg is een van de volkshuisvestelijke prioriteiten. Gemeente, huurdersorganisaties en woningcorporaties maken vervolgens op lokaal niveau gezamenlijk prestatieafspraken. Plannen om huurwoningen te verkopen zijn onderdeel van de lokale prestatieafspraken tussen woningcorporaties, gemeenten en huurdersorganisaties. In dit proces kunnen ook afspraken worden gemaakt hoe om te gaan met specifieke woonvormen zoals woongroepen voor ouderen.
Naast de prestatieafspraken hebben bewoners (bij blijvend gereguleerde woningen) en gemeente vanuit de Woningwet ook het recht om hun zienswijze te geven bij een voorgenomen verkoop van de corporatiewoning. De Autoriteit woningcorporaties betrekt de zienswijzen bij de verkopen waarvoor toestemming wettelijk verplicht is.
De geldende regels bieden naar mijn inzicht voldoende waarborgen om op lokaal niveau de afweging te maken over hoe woningcorporaties met seniorenwoongroepen omgaan en mogelijkheden om afspraken te maken over de verkoop van woningen waarin oudere bewonersgroepen wonen.
In welke mate kan een woningcorporatie of een nieuwe eigenaar het gebruikslabel, zoals het label seniorenwoning, voor een woning of een complex wijzigen voor of na een verkoop ervan?
Er zijn zeer veel definities voor een woning die bestemd is voor ouderen, voorbeelden zijn seniorenwoning, ouderenwoning, aangepaste woning en levensloopbestendige woningen. Er bestaan hiervoor geen wettelijk vastgestelde definities. De koper van een huurwoning is dus vrij het voor hem wenselijke gebruikslabel te gebruiken en te wijzigen. Hij dient vanzelfsprekend wel de rechten van de zittende huurders te respecteren.
Bent u bereid om woningcorporaties, die dergelijke seniorenwoongroepen als huurder en gebruiker hebben, erop te wijzen dat zij de stabiliteit en het voortbestaan van deze seniorenwoningen en -groepen dienen te waarborgen, ook bij verkoop van dit bezit?
In de prestatieafspraken maken gemeente, huurdersorganisaties en corporaties afspraken over de bijdrage van de corporaties aan hetgeen voor de lokale volkshuisvesting nodig is. Het onderwerp van seniorenwoongroepen is een onderwerp waarover in dit kader ook afspraken gemaakt kunnen worden. Tevens bestaat de mogelijkheid voor lokale partijen om afspraken te maken over eventuele verkoopvoorwaarden ten aanzien van de exploitatie van het bezit door de nieuwe eigenaar. Daarbij zie ik op dit moment geen rol voor de rijksoverheid om in dergelijke lokale aangelegenheden sturend op te treden, gelet op de waarborgen die er zijn voor lokale partijen om in gezamenlijkheid invulling te geven aan het volkshuisvestelijke beleid.
De aanhoudende DDoS aanvallen op Nederlandse banken en de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de DDoS-aanvallen op ABN AMRO, ING, Rabobank en de Belastingdienst?1
De berichten over de recente DDoS-aanvallen zijn bekend en hier heb ik ook eerder met uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Bankensector op 7 februari jl. over gesproken. Eind januari had een aantal Nederlandse banken gedurende enkele dagen last van tijdelijke verstoringen in of onbeschikbaarheid van hun dienstverlening (internetbankieren, mobiele bankapps en iDEAL-betalingen) door omvangrijke en geavanceerde DDoS-aanvallen (distributed denial-of-service). De websites van een aantal Nederlandse banken zijn in die dagen regelmatig vanuit verschillende locaties bestookt met grote hoeveelheden data. Klanten van ABN AMRO, ING, Rabobank, Volksbank, Triodos en Bunq hebben in verschillende mate hinder ondervonden van de DDoS-aanvallen. Door de aanvallen raakten de webservers van deze banken tijdelijk overbelast waardoor hun websites tijdelijk trager werden, of moeilijk of niet bereikbaar waren. Elke digitale aanval die tot overlast leidt is vervelend voor de consument.
De DDoS-aanvallen op de Belastingdienst waren ook gericht op het onderbreken van de dienstverlening van de Belastingdienst. Tussen maandag 29 januari 2018 en woensdag 1 februari 2018 signaleerde het Security Operations Center (SOC) van de Belastingdienst meerdere aanvallen op de infrastructuur. Tijdens een aantal aanvalsgolven is er een periode geweest van ongeveer tien minuten waarin burgers en bedrijven de websites van de Belastingdienst niet konden benaderen. Dit heeft tot gevolg gehad dat burgers en bedrijven op dat moment tijdelijk geen aangifte konden doen of toeslagen aan konden vragen. Dat is voor burgers vervelend.
DDoS-aanvallen zijn geen fraudeaanvallen en leiden niet direct tot financiële schade. Er wordt niet in de systemen en netwerken van banken en de Belasting-dienst binnengedrongen. Er is geen gevaar voor de persoonsgegevens van klanten en/of belastingplichtigen of voor de veiligheid van hun gegevens en geld, en er is geen sprake geweest van een datalek.
Kunt u uiteenzetten wat er is gebeurd? Houden deze aanvallen verband met elkaar?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn gegevens van klanten en/of belastingplichtigen op straat gekomen? Is er bij deze aanvallen data gelekt? Kunnen klanten en belastingplichtigen er zeker van zijn dat hun gegevens en geld veilig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt onderzocht wat er gebeurd is, en is het mogelijk te achterhalen wie de daders zijn? Zo ja, worden deze daders vervolgd? Welke straffen kunnen tegen hen worden geëist?
Nadat de politie in september 2017 informatie over de DDoS-aanvallen op Bunq bank had ontvangen, werd onder leiding van het Landelijk Parket door het Team High Tech Crime (THTC) van de Landelijke Eenheid een onderzoek gestart. Na de recente aanvallen heeft ook de Belastingdienst de bij haar bekende gegevens overgedragen aan THTC, en heeft aangifte gedaan. Zoals blijkt uit mediaberichten wees het opsporingsonderzoek daags na de recente DDoS-aanvallen in de richting van een 18-jarige man uit Oosterhout. Deze man werd op 1 februari jl. aangehouden. Het uitvoeren van een DDoS-aanval is strafbaar en wordt gestraft met een gevangenisstraf van maximaal zes jaar indien gemeen gevaar voor goederen of verlening van diensten te duchten is. Indien er levensgevaar voor een ander te duchten is of het feit de dood ten gevolge heeft, is de maximum gevangenisstraf negen respectievelijk vijftien jaar.
In hoeverre hebben banken afdoende maatregelen getroffen om DDos-aanvallen te voorkomen, aangezien zij in het verleden daar vaker slachtoffer van zijn geweest? Hoe is het mogelijk dat zij nu toch weer slachtoffer zijn van dit soort aanvallen?
Banken zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun systemen en moeten storingen in de beschikbaarheid bij De Nederlandsche Bank (DNB) melden. DNB zet zich in voor een betrouwbaar en veilig betalingsverkeer en is aanspreekpunt van de financiële sector voor de cyberweerbaarheid van de financiële kerninfrastructuur.3 Zo zijn DNB en de banken in 2017 het samenwerkingsverband Threat Intelligence Based Ethical Red Teaming(TIBER) gestart. Met dit programma wordt beoogd de cyberweerbaarheid van financiële kerninstellingen te verhogen, onder meer door aanvallen gecontroleerd na te bootsen op basis van actuele dreigingsinformatie.4 Daarnaast toetst DNB als toezichthouder of financiële instellingen hun beveiligingseisen op orde hebben. Verder werken banken in het bestrijden van cybercriminaliteit, waaronder DDoS-aanvallen, onderling nauw samen, alsook met gespecialiseerde cybersecurity-bedrijven en met verschillende autoriteiten. Naast DNB gaat het onder meer om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) die primair verantwoordelijk is voor het voorkomen en beperken van maatschappelijke ontwrichting door cybercriminaliteit, en het daaronder vallende Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) dat het centrale informatieknooppunt en expertise-centrum voor cyberveiligheid in Nederland is.
Tijdens en na de DDoS-aanvallen is op ambtelijk niveau direct contact geweest met de NCTV. Ook heeft het Ministerie van Financiën in het kader van het tripartiete crisismanagement geschakeld met DNB, de AFM en de Nederlandse grootbanken, en met die partijen de stand van zaken rond de operationele verstoringen besproken.5 Ik vind het van belang om zorgvuldig en waakzaam te blijven om ongemak door verstoring en digitale vormen van criminaliteit zoveel mogelijk te voorkomen en bestrijden.
DDoS-aanvallen komen wereldwijd vaak voor en de modus operandi van aanvallers wijzigt voortdurend. Daardoor hebben instellingen, waaronder banken, dagelijks te maken met – kleine en omvangrijke – DDoS-aanvallen. De meeste aanvallen worden door de afweersystemen van banken succesvol afgeslagen voordat ze leiden tot overlast door tijdelijke uitval of onbeschikbaarheid van hun dienstverlening. Evenwel kunnen banken opnieuw worden getroffen door (omvangrijke) geslaagde DDoS-aanvallen, zoals eind januari het geval was.
Banken nemen dan maatregelen om de impact te minimaliseren en de aanvallen zo snel mogelijk af te slaan. Het gaat om maatregelen rond het versterken van IT-afweersystemen, en het vergroten van de dataverwerkingscapaciteit in combinatie met het plaatsen van filters, waardoor de getroffen webservers niet langer overbelast raken. Daarnaast wisselden de banken onderling en met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), onder meer via de in 2013 aangestelde bankenliaison,6 continu informatie uit tijdens de aanvallen. Mede hierdoor werd de toegepaste DDoS-aanvalsmethode snel onderling gedeeld, wat heeft bijgedragen aan het wegnemen van de verstoringen.
De Belastingdienst heeft middels het SOC veel kennis en middelen om aanvallen succesvol af te wenden. Het volledig voorkomen van dergelijke aanvallen is niet mogelijk. Met haar Internet Service Providers (ISP’s) neemt de Belastingdienst maatregelen die de negatieve gevolgen van aanvallen moeten verminderen. Het SOC zorgt ervoor dat het kennisniveau van haar medewerkers en de benodigde apparatuur ruimschoots toereikend en op niveau zijn, en dat deze gelijke pas houden met ontwikkelingen in het domein van cyberveiligheid. Voordat nieuwe diensten of apparatuur in gebruik worden genomen, ondergaan deze een zogeheten «Aanval en Penetratietest» en een kwetsbaarhedenonderzoek. Daarnaast vindt er tweemaal per jaar een DDoS-oefening plaats met medewerking van een groot aantal gekwalificeerde partners om de maatregelen te testen. Uit diverse kennisnetwerken haalt het SOC informatie om haar kennisniveau, en daarmee de weerbaarheid van de ICT-systemen van de Belastingdienst, te verhogen.
Welke stappen ondernemen de banken en de Belastingdienst om toekomstige aanvallen te voorkomen en/of af te slaan? Hoe wordt erop toegezien dat deze maatregelen afdoende zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het gebruikmaken van bankrekeningen is een nutsfunctie; is er voldoende voor gezorgd dat deze functie goed functioneert? Houdt De Nederlandsche Bank (DNB) daar toezicht op?
Het is van belang dat de toegang tot geld op orde is en blijft. De toegang tot geld, inclusief de infrastructuur van het betalingsverkeer en het gebruik kunnen maken van een bankrekening, is nodig voor het functioneren van de Nederlandse economie en daarmee van belang voor iedereen in Nederland. DNB heeft tot taak om de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Zij heeft normen gesteld voor de veiligheid en beschikbaarheid van het betalingsverkeer in Nederland. Op basis van deze regeling houdt DNB toezicht op het retailbetalingsverkeer. Op verzoek van DNB hebben de relevante instellingen 2016 een plan van aanpak opgesteld waarin zij lieten zien hoe zij kunnen voldoen aan de veiligheids-en beschikbaarheidseisen.
De Betaalvereniging Nederland publiceert op haar website actuele beschikbaarheidscijfers van het internet- en mobielbankieren voor de meeste banken. Uit deze cijfers blijkt dat de beschikbaarheid hoog is: over 2017 >99,75% voor internetbankieren en >99,73% voor mobiel bankieren.7
Heeft DNB de afgelopen jaren maatregelen afgedwongen om ervoor te zorgen dat de nutsfunctie van het betalingsverkeer door banken goed wordt vervuld? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen gewoon bij hun geld kunnen, hun bankzaken kunnen doen, belastingaangifte kunnen doen en dat hun gegevens veilig zijn bij banken en de Belastingdienst?
De ICT-systemen van de Belastingdienst worden beschermd door diverse maatregelen, en er wordt op gelet dat deze optimaal blijven functioneren. De waakzaamheid bij de Belastingdienst voor de DDoS-aanvallen en andere risico’s voor de cyberveiligheid was, is en blijft op het hoogste niveau. Het SOC monitort voortdurend en behoudt haar verscherpte waakzaamheid en alertheid.
Het is voor rekeninghouders vervelend als zij tijdelijk niet bij hun bankgegevens of geld kunnen. De actuele beschikbaarheidscijfers van het internet- en mobielbankieren laten gelukkig zien dat de beschikbaarheid van het betalingsverkeer hoog is. Dit, tezamen met de maatregelen die banken in samenwerking met elkaar, cybersecuritybedrijven en overheidsinstanties nemen, geeft mij het vertrouwen dat de toegang tot het betalingsverkeer voldoende op orde is. Tegelijk laten de recente DDoS-aanvallen zien dat dergelijke aanvallen blijven voorkomen en aan verandering onderhevig zijn. Dit maakt het van belang dat banken, DNB en andere betrokken waakzaam en alert zijn en zich voortdurend blijven inspannen voor een weerbaar betalings-verkeer zodat cyberaanvallen zoveel mogelijk kunnen voorkomen dan wel tijdig kunnen worden gedetecteerd, zodat de impact ervan relatief laag blijft.
Deelt u de mening dat er na dit weekend verscherpte waakzaamheid en alertheid nodig is bij banken, DNB en de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Piratenzenders |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat er heel veel mensen als zender en als luisteraar plezier beleven aan zogenaamde piratenzenders?
Ja.
Bent u ermee bekend dat er steeds meer onbemande piratenzenders komen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er steeds meer piraten wegens het strikte handhavingsbeleid vanuit bossen en andere afgelegen plaatsen uitzenden? Brengt dat risico’s, zoals bijvoorbeeld voor de brandveiligheid, met zich mee?
Agentschap Telecom is verantwoordelijk voor het beheer van het radiospectrum. Radiospectrum is namelijk schaars. Ordening van het spectrum is dus nodig om FM-radio, mobiele communicatie en andere toepassingen mogelijk te maken. Dit betekent ook dat tegen illegaal gebruik dient te worden opgetreden.
Bij illegale radiouitzendingen vanuit bossen of andere afgelegen plaatsen zijn er, naast verstoring van legale uitzendingen van publieke en commerciële radioomroepen die hierdoor economische schade lijden, ook andere gevolgen. Het gaat dan om milieudelicten (bijvoorbeeld het gebruik van dieselaggregaten in natuurgebieden of asbestbeplating om ontmanteling van opstelpunten tegen te gaan) en vernielingen aan onderdelen van vitale delen van diverse infrastructuren. Voorbeelden daarvan zijn het onklaar maken van de aansturing van stuwen die belangrijk zijn voor onze waterhuishouding, het onklaar maken van antenne-opstelpunten, waardoor het mobiel bereiken van 112 en de dekking in landelijke gebieden in gevaar kunnen komen en verstoringen in cruciale frequentiebanden, zoals C2000, de luchtvaartband en calamiteitenzenders. Tot slot ondervinden ook burgers door illegaal uitzenden overlast bij de ontvangst van hun favoriete publieke of commerciële radiostation.
Wat vindt u ervan dat er boetes van 10.000 euro en meer worden opgelegd voor mensen die hun hobby uitoefenen? Is dat niet buitensporig?
Ik heb er uiteraard geen bezwaar tegen dat mensen een hobby uitoefenen, maar als de uitoefening van die hobby gepaard gaat met illegale activiteiten dan treedt Agentschap Telecom daar – vanwege de in het geding zijnde maatschappelijke belangen – tegen op. Er zijn diverse legale alternatieven om deze hobby uit te oefenen (zie ook het antwoord op vraag 6). Daarnaast worden boetes altijd proportioneel opgelegd en regelmatig in procedures getoetst door de rechter. Voor de nadere beeldvorming: de gemiddeld opgelegde boete in 2017 is rond de 3.000 euro geweest.
Bent u gezien het afnemen van het belang van frequenties en het meer digitaal uitzenden van programma’s bereid te kijken of mensen hun hobby kunnen uitvoeren op een fatsoenlijke manier, vanzelfsprekend rekening houdend met vliegverkeer en militair gebruik van frequenties?
Hoewel digitalisering de toekomst van etherradio is (o.a. via DAB+), is het belang van de FM-omroepband op dit moment nog steeds groot. Agentschap Telecom kan dan ook niet toestaan dat mensen vanuit hun hobby op illegale wijze in deze band uitzenden. Op dit moment is er nog geen afschakeldatum voor FM bekend. Ook is er nog geen alternatieve bestemming voor de FM-band na afschakeling bekend. Om bij wijze van hobby te willen uitzenden, zijn diverse legale alternatieven voorhanden (zie ook het antwoord op vraag 6).
Bent u bereid piraten en hun luisteraars de mogelijkheid te geven van hun hobby te genieten als ze dat netjes doen en daarvoor mogelijkheden te zoeken?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Er zijn voldoende alternatieven beschikbaar voor mensen die radio willen maken. In het verleden zijn de lokale publieke omroepen mede ontstaan uit deze behoefte. Daarnaast biedt het internet mogelijkheden die ook al door diverse ex-piraten worden benut. Ook bestaat de mogelijkheid om capaciteit te huren op een DAB+ netwerk of om een laagvermogen middengolfvergunning (AM) aan te vragen. Tot slot bestaat de mogelijkheid om voor een bepaald lokaal evenement een (tijdelijke) evenementenvergunning aan te vragen op de FM-band.
Is het zo dat door het huidige stevige boetebeleid er meer maatschappelijke schade ontstaat door onbemande zenders, dan enkele jaren geleden met een ander boetebeleid?
Het boetebeleid is erop gericht om illegale activiteiten te doen stoppen dan wel sterk te doen verminderen. Uit de dalende cijfers van Agentschap Telecom kan worden afgeleid dat het beleid succesvol is.1 De door de illegale activiteiten veroorzaakte schade ligt breder dan alleen de genoemde verstoringen en bedreigingen van (vitale) infrastructuren. Veelal is er ook sprake van milieuschade en/of openbare orde-problematiek. Om deze problematiek aan te pakken, zoekt Agentschap Telecom steeds vaker de samenwerking met het Openbaar Ministerie en de politie, maar ook met andere belanghebbenden zoals gemeenten, mobiele operators en natuurbeheerders.
Bent u bekend met brede steun voor de oproep om piratenmuziek als cultureel erfgoed aan te merken? Bent u bereid die oproep te ondersteunen?
Ja, ik ben hiermee bekend. Het is niet gebruikelijk dat het kabinet dergelijke oproepen ondersteunt. Mochten er partijen zijn die dit overwegen, dan kunnen zij zich online aanmelden voor het Netwerk Immaterieel Erfgoed van het Kennisinstituut Immaterieel Erfgoed Nederland: https://www.immaterieelerfgoed.nl/nl/page/448/procedure.
De zorgen van bewoners van de Kustwegflats in Delfzijl |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen van de bewoners van de Kustwegflats in Delfzijl?1
Ja.
Zijn de 300 flatwoningen momenteel aardbevingsbestendig? Zo nee, wat zijn op dit moment de veiligheidsrisico’s en wat moet eraan gebeuren om ze weer veilig te maken?
De Dijkzichtflat in Delfzijl – één van de drie flats waar in het bericht naar wordt gerefereerd – is in 2015 als pilot door NAM geïnspecteerd en beoordeeld conform de NPR 9998:2015–12. Uit de beoordeling is toen gebleken dat er geen acuut gevaar is: de draagconstructie van het gebouw is voldoende sterk om een zware beving (5.0 op de schaal van Richter met de daarbij horende verwachte maximale grondversnelling) te kunnen weerstaan. Wel zijn er een aantal niet constructieve onderdelen die los kunnen komen bij een zware beving. Deze moeten worden vastgezet. De bewoners van de Dijkzichtflat zijn in 2015 geïnformeerd over deze onderzoeksresultaten waarbij vervolgonderzoek is aangekondigd.
Alleen de Dijkzichtflat is beoordeeld, de andere twee flats nog niet. Deze flats liggen buiten het prioritaire gebied waar de NCG risico gestuurd inspecteert. De NCG laat op dit moment nader onderzoek doen naar verschillende types meerlaagse bouw. Op basis van de uitkomsten daarvan wordt bepaald of er aanleiding is om deze type flats met prioriteit te inspecteren en te versterken.
Op welke termijn wordt gerealiseerd dat de flats veilig zijn en wanneer worden de bewoners daarover geïnformeerd?
Woningcorporatie Acantus, de eigenaar van de flats, heeft op 31 januari jl. de bewoners van de Dijkzichtflat per brief geïnformeerd over de resultaten van het vervolgonderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van hun flat en heeft voor hen een inloopbijeenkomst georganiseerd die op 5 februari jl. heeft plaatsgevonden. De werkzaamheden voor de uit te voeren aanpassingen worden op dit moment in kaart gebracht. Acantus laat weten de bewoners op de hoogte te zullen houden van de voortgang en de planning. De bewoners van andere twee flats, de Oldiekflat en Naterijflat, hebben op 2 februari jl. een gezamenlijke informatiebrief ontvangen van Acantus, gemeente Delfzijl en de NCG, waarin wordt toegelicht wat de betekenis van het onderzoek naar de Dijkzichtflat voor hen is.
Wat vindt u ervan dat de bewoners zo slecht worden geïnformeerd en zich zorgen maken over hun veiligheid, moet dat niet veel beter?
Ik betreur dat de gang van zaken heeft geleid tot zorgen bij bewoners over hun veiligheid. Woningcorporatie Acantus heeft als eigenaar de taak om de bewoners te informeren over hun situatie. Dit is inmiddels gebeurd; zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat er onderzoeken onder de pet worden gehouden en inwoners geen inzicht krijgen in bouwkundige rapporten van hun woning? Wilt u ervoor zorgen dat inwoners deze onderzoeken wel krijgen?
Versterkingsadviezen worden altijd gedeeld met de eigenaar van de woning. In het geval van de Dijkzichtflat is dit een woningcorporatie. De woningcorporatie maakt vervolgens de afweging hoe en wanneer ze haar huurders hierover informeert. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de inwoners nog deze week helderheid te geven over de (on)veiligheid van de flats, wat er moet gebeuren en wanneer?
De bewoners van de drie de flats zijn inmiddels uitgebreid geïnformeerd. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Lijst taksparadijzen halveert’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Lijst taksparadijzen halveert»?1
Ja.
Om welke redenen zijn Barbados, Grenada, Zuid-Korea, Macao, Mongolië, Panama, Tunesië en de Verenigde Arabische Emiraten van de zwarte lijst gehaald? Kunt u per land specifiek de redenen aangeven waarom dat land niet meer op de zwarte lijst staat? Is er sprake van een daadwerkelijke gedragsverandering of is er slechts sprake van goede intenties en mooie woorden?
Ik verwijs voor een antwoord op deze vragen naar het verslag van de Ecofinraad van 23 januari jl.2 dat op 29 januari jl. aan uw Kamer is verzonden. In dit verslag wordt ingegaan op de redenen waarom de genoemde landen niet langer op de lijst met non-coöperatieve jurisdicties staan. In dat verslag is ook ingegaan op de criteria, het proces van het plaatsen van landen op een lijst met non-coöperatieve jurisdicties en het vervolg.
Wat zijn de criteria teneinde op de grijze lijst te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de grijze lijst niet openbaar? Bent u bereid te delen welke landen op de grijze lijst staan? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de grijze lijst alsnog openbaar wordt?
De landen die op de «grijze lijst» staan, worden door de EU als coöperatieve jurisdicties omschreven. Deze landen hebben zich gecommitteerd op uiterlijk in 2018 hun wetgeving aan te passen naar de internationale en EU-standaarden waaraan ze getoetst zijn en waar ze op dit moment niet (volledig) aan voldoen. Deze lijst met coöperatieve jurisdicties en de lijst met non-coöperatieve jurisdicties zijn beide vastgesteld tijdens de Ecofinraad van 5 december en opgenomen in de Raadsconclusies.3 Ik heb in de bijlage4 bij deze antwoorden deze landen opgesomd. Dat deze informatie niet eenvoudig vindbaar is, vind ik onbevredigend. Nederland heeft afgelopen weken daarom opnieuw bij verschillende gelegenheden aangegeven meer transparantie te willen rondom de EU-Gedragscodegroep, zeker waar het gaat om de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties.
Wij begrijpen dat u heeft gepleit voor sancties voor landen die op de zwarte lijst staan, hoe werd gereageerd op dit pleidooi? Wat gaat u doen om sancties realiteit te maken? Welke landen liggen dwars op dit punt?
In 2016 en 2017 hebben EU-lidstaten geregeld besproken of en zo ja, welke tegenmaatregelen konden worden genomen in het kader van de EU-lijst. In deze discussies heeft Nederland aangegeven voorstander te zijn van tegenmaatregelen. Nederland heeft tevens aangegeven dat enige flexibiliteit daarbij gewenst is, zodat lidstaten de voor hun wetgeving meest effectieve maatregel(en) kunnen invoeren. Een aantal EU-lidstaten wilde geen enkele tegenmaatregel overeenkomen, omdat zij van mening zijn dat de lijst op zichzelf al voldoende druk geeft op landen om hun wetgeving aan te passen. Een aantal lidstaten wilde juist wel verplichte tegenmaatregelen overeenkomen, om daarmee zoveel mogelijk druk uit te oefenen op landen om hun wetgeving aan te passen. Uiteindelijk is een compromis bereikt en zijn zowel fiscale als niet-fiscale tegenmaatregelen overeengekomen.5 Een van deze niet-fiscale tegenmaatregelen is dat in het EFSD (European Fund for Sustainable Development) een link wordt gelegd met de EU-lijst. Op fiscaal gebied hebben EU-lidstaten zich gecommitteerd om ten minste één van de volgende drie administratieve tegenmaatregelen toe te passen: (i) intensivering van het toezicht op bepaalde transacties, (ii) verhoogd risico op controle voor belastingplichtigen die voordelen ondervinden van bepaalde regimes of (iii) verhoogd risico op controle voor belastingplichtigen die structuren gebruiken waarin landen voorkomen die op de lijst staan. EU-lidstaten zijn ook een lijst met optionele tegenmaatregelen overeengekomen. EU-lidstaten zijn niet verplicht één van deze optionele tegenmaatregelen in te voeren. Later deze maand stuur ik u een afzonderlijke brief waarin ik uw Kamer uitgebreider informeer over de brede kabinetsinzet bij de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en brievenbusconstructies. In die brief zal ik ook nader ingaan op tegenmaatregelen in het kader van de EU-lijst.
Welke sancties heeft u in gedachten? Kunt u hierbij specifiek ingaan op een mogelijke gezamenlijke bronbelasting op dividenden, royalties en interest richting deze landen, alsmede op een aftrekbeperking op betalingen aan deze landen?
Zie antwoord vraag 5.
De NAM-uitspraken en technische mogelijkheden voor het verminderen van gaswinning |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de brief van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) waarin zij aangeeft dat er «thans geen aanleiding is om aanvullende maatregelen te treffen vanuit een persoonlijk veiligheidsperspectief op basis van de toepasselijke Meijdam norm»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Met «code rood» bedoelt SodM te zeggen dat een grenswaarde is overschreden, waarmee het meet- en regelprotocol in werking treedt. Dit protocol houdt in dat NAM binnen een korte tijd een analyse maakt over de achtergronden van de grenswaardeoverschrijding en een voorstel doet voor eventuele beheersmaatregelen. NAM legt deze analyse voor aan SodM, waarna SodM aan mij advies uitbrengt. NAM heeft er in haar brief aan SodM op gewezen, dat het meet- en regelprotocol betrekking heeft op zowel fysieke veiligheid als veiligheidsbeleving.
De uitspraak van NAM over de risicomodellen is een constatering op basis van rekenresultaten. SodM heeft de constateringen van NAM getoetst en komt tot de conclusie dat zij zich kan vinden in de analyse van NAM. Het gaat dan om een analyse waaruit blijkt dat het patroon van de grondversnelling (PGA), de grondsnelheid (PGV) en de magnitude van de beving binnen de verwachtingen valt en daarom geen onverwachte elementen bevat. Ik verwijs hiervoor naar het rapport van SodM (p.31), dat ik gevoegd heb bij mijn brief aan uw Kamer van 1 februari 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
Wat vindt u ervan dat de NAM stelt dat code rood onterecht is afgegeven en dat de aardbeving binnen de bestaande risicomodellen past?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat Groningers die al maanden en soms zelfs jaren zitten met onopgeloste schades woest worden als de NAM zulke brieven stuurt?
Ik heb begrip voor de emoties van Groningers die een goede oplossing willen voor schade die zij door aardbevingen hebben ondervonden. Daarom heb ik mij vanaf het begin van mijn aantreden als Minister ingezet voor een goed schadeprotocol Recent is hierover overeenstemming bereikt (zie Kamerstuk 33 529, nr. 423). Ik ga echter niet over de wijze waarop NAM zijn cijfers, rapporten en brieven presenteert.
Wordt u ook niet bijkans misselijk van deze houding en benadering? Bent u bereid de NAM, maar ook aandeelhouders Shell en Exxon, hierop stevig aan te spreken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de door experts van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en Gasunie Transport Services (GTS) gemaakte opmerking in een technische briefing over leveringszekerheid op 17 januari 2018 in de Kamer dat er nog minder gaswinning mogelijk is zonder de leveringszekerheid in gevaar te brengen? Hoe verhoudt zich dat tot eerdere uitspraken van uw ambtsvoorganger dat de leveringszekerheid bij hogere winning in het gedrang komt (een besluit dat de Raad van State overigens heeft vernietigd)?
In de genoemde technische briefing hebben GTS en TNO een toelichting gegeven op het onderwerp leveringszekerheid en het gebruik van laagcalorisch gas in binnen- en buitenland. Tijdens deze briefing is ook ingegaan op mogelijkheden om de vraag naar laagcalorisch gas te verminderen. Uit de vraag kan ik niet opmaken aan welke van deze mogelijkheden door de vragenstellers wordt gerefereerd. Ik maak daarom een onderscheid tussen de korte en de langere termijn.
Bij het verlagen van de gaswinning nog binnen dit gasjaar (tot 1 oktober 2018) kan alleen gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Daarnaast is in 2015 het onderzoek naar een andere benadering van de gaswinning uitgevoerd (Kamerstukken 33 529, nr. 212). De hoofdconclusie van dit onderzoek was dat het mogelijk is het gassysteem zodanig in te richten dat zoveel mogelijk gas uit andere bronnen dan het Groningenveld wordt gebruikt, waarmee de winning uit het Groningenveld temperatuurafhankelijk wordt. Het kabinet heeft destijds echter besloten om niet volledig tot deze andere benadering van de gaswinning over te gaan omdat de temperatuurafhankelijke winning uit het Groningenveld zou leiden tot sterke productiefluctuaties, die het, op basis van het advies hierover van SodM, juist zoveel mogelijk wilde beperken (Kamerstuk 33 529, nr. 278). Naar aanleiding van de nieuwe adviezen van SodM en GTS van 1 februari jl. zal ik dit opnieuw bezien voor de aankomende jaren. Zoals ik in mijn brief van 1 februari jl. aan uw Kamer schreef, heb ik NAM en GasTerra gevraagd binnen de voorwaarden van de voorlopige voorziening, voor het lopende gasjaar hier reeds invulling aan te geven en de gaswinning te verlagen (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
Op de langere termijn zijn er ook andere mogelijkheden om de vraag naar Gronings gas structureel terug te brengen, bijvoorbeeld via de bouw van een aanvullende stikstofinstallatie in Zuidbroek, de ombouw van industriële grootverbruikers naar hoogcalorisch gas en verduurzaming in de gebouwde omgeving. Ik inventariseer nu wat de mogelijkheden van deze en andere opties zijn en wil uw Kamer hierover zoals eerder toegezegd dit kwartaal informeren.
Komt het voor dat er laagcalorisch (Groningen)gas wordt geëxporteerd en dat dat omgezet wordt naar hoogcalorisch gas? Zo ja, om welke hoeveelheden gaat dat en hoe is dat mogelijk?
Als gas kwalitatief wordt omgezet, wordt dit gedaan door de landelijke netbeheerder die de taak heeft om de netten te balanceren. In het buitenland zijn er ook mogelijkheden om laagcalorisch gas in het hoogcalorische gasnet bij te mengen. Uw Kamer is hier eerder al over geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 285).
Het is mij bekend dat er met name in Frankrijk laagcalorisch gas in het hoogcalorisch gasnet wordt gemengd om het gasnetwerk te balanceren. Het afgelopen gasjaar ging het daarbij om iets minder dan 0,5 miljard Nm3. Dat is vergelijkbaar met eerdere jaren en valt binnen de bandbreedte waar GTS in haar prognoses van de export naar België en Frankrijk rekening mee heeft gehouden. Overigens ben ik inmiddels met mijn collega’s in Duitsland, Frankrijk en België in gesprek over de mogelijkheden de buitenlandse vraag naar laagcalorisch gas versneld af te bouwen.
In mijn gesprekken met buitenlandse collega’s stel ik uiteraard ook het bijmengen van laagcalorisch gas in het hoogcalorische net aan de orde. Daarbij plaats ik wel de kanttekening dat enige overloop door netbeheerders die verschillende gassystemen in balans moeten houden nooit volledig te vermijden zal zijn. Het gaat daarbij overigens wel om een overloop die twee kanten op werkt: laagcalorisch gas in het hoogcalorische systeem en hoogcalorisch gas in het laagcalorische systeem.
Zijn er mogelijkheden om in de bestaande exportcontracten de export van laagcalorisch (Groningen)gas af te bouwen? Zo ja, wilt u dat per onmiddellijke ingang doen?
Nee. Contracten kunnen weliswaar met wederzijds goedvinden worden aangepast, maar dit heeft geen effect op de fysieke vraag naar laagcalorisch gas in het buitenland. In het buitenland wordt het gas namelijk, net als in Nederland, gebruikt door huishoudens en bedrijven en ook daar bestaat hiervoor op de korte termijn geen alternatief. Buitenlandse afnemers nemen het gas af, omdat ze het fysiek nodig hebben. De contracten van GasTerra met energiebedrijven spelen daarbij geen rol. Deze contracten zijn alleen een vorm aan de hand waarvan aan de vraag wordt voldaan. Als er geen contracten zouden zijn, dan zouden partijen dit gas op de Nederlandse gashandelsplaats TTF inkopen, waarbij er ook geen mogelijkheid is om te discrimineren tussen binnen- en buitenland. Om de vraag naar buitenlands gas terug te brengen worden in Duitsland, België en Frankrijk tussen nu en 2030 alle aansluitingen naar het gebruik van hoogcalorisch gas omgebouwd. Zoals reeds toegezegd ben ik met mijn buitenlandse collega’s in gesprek om te kijken of en waar dit proces kan worden versneld.
Zijn er mogelijkheden om niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland de vraag naar laagcalorisch Groningengas af te laten nemen door stikstofinstallaties, bijmenging of ander gebruik door de industrie? Bent u bereid afnemers voor de benodigde investeringen te compenseren? Zo nee, waarom niet?
In de gesprekken die ik momenteel met mijn buitenlandse collega’s voer verken ik ook welke mogelijkheden zij zien om op een andere manier in de vraag naar gas te voorzien dan via het gebruik van het gas uit Groningen. Ik neem dit mee in mijn inventarisatie van mogelijkheden om de vraag naar gas uit Groningen te verlagen die ik eind maart aan uw Kamer wil aanbieden.
Klopt het dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) later advies uitbrengt? Deelt u de mening dat dit ongewenst is gezien de enorme urgentie en het belang voor Groningen?
De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft, om tot een zorgvuldig afgewogen analyse te komen, een week later advies uitgebracht dan aanvankelijk voorzien. Gelet op het gewicht van dit advies voor de verdere besluitvorming over de gaswinning in Groningen heb ik hiervoor begrip. Het advies heb ik op 1 februari jl. aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
Het bericht ‘Waar zijn de miljoenen voor de gezonde Veenkoloniën gebleven?’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Waar zijn de miljoenen voor de gezonde Veenkoloniën gebleven?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat onduidelijk is waar de tien miljoen euro voor extra gezondheidsmaatregelen gebleven is?
Het is helder waar het geld bestemd voor de Veenkoloniën aan wordt besteed: het programma Kans voor de Veenkoloniën. Samen met 13 regiogemeenten en een vertegenwoordiging van de bewoners zijn projecten gestart die gezamenlijk bijdragen aan de doelstelling om gezondheidsverschillen in deze regio te verkleinen. Er is momenteel € 3,5 miljoen van de gereserveerde € 10 miljoen besteed.
Heeft u een overzicht op welke wijze dit extra geld voor de Veenkoloniën is besteed?
Hierover heeft in december 2017 een rapportage aan het Ministerie van VWS plaatsgevonden. Alle projecten die uitgevoerd worden met steun vanuit het programma Kans voor de Veenkoloniën zijn beschreven in een overzicht (zie bijlage) dat breed is verspreid. Dit overzicht wordt steeds geactualiseerd en aangevuld met nieuwe informatie. Tevens is op de website (www.kansvoordeveenkolonien.nl) informatie over de activiteiten van het programma te vinden. Het gaat onder meer om projecten als goede start, taalhuizen en armoedecoaches.
Heeft u signalen ontvangen dat door bureaucratie grote delen van het het beschikbare geld onvoldoende op de juiste plekken terecht is gekomen?
Nee, deze signalen heb ik niet ontvangen. Er is in de eerste fase van het programma veel overleg met de regiogemeenten geweest om draagvlak voor het programma in de regio te creëren. De projectorganisatie heeft zich in de eerste fase vooral op het ontwikkelen en selecteren van projecten gericht. In juli 2017 (start van fase 2) is de destijds ingerichte ondersteuningsstructuur herijkt en herzien, om rechtstreekse en korte lijnen met de diverse projectuitvoerders te kunnen houden wat nodig is ten behoeve van monitoring en rapportage aan VWS. De uitvoerende organisaties zijn hierover tevreden.
Welke gezondheidsdoelen zijn bij de start van het project gesteld en heeft u inzicht in hoeverre deze zijn behaald?
Het amendement van voormalig Tweede Kamerlid Wolbert vraagt om een regionale aanpak van gezondheidsachterstanden in de regio van de Veenkoloniën, waar meerdere gemeenten, zorgverzekeraars en regionale (zorg)organisaties bij betrokken zijn. De missie van Kans voor de Veenkoloniën is vertaald in drie actielijnen: leefstijl; participatie en zorgeffectiviteit. Naast gezamenlijke focus en (bestuurlijk) draagvlak, wordt er in het amendement nadrukkelijk aandacht gevraagd voor wensen, behoeften en participatie van bewoners. Tevens is verzocht samen te werken met het programma Gezond In. Een andere doelstelling van het programma is het experimenteren met zogenaamde shared savings. Hierbij is het principe dat besparingen op zorgkosten weer ingezet kunnen worden om gezondheidsverschillen te verminderen. Zo kan de inzet om gezondheidsverschillen te verminderen ook na de 8-jarige programmaperiode worden gecontinueerd.
De focus van het programma Kans voor de Veenkoloniën ligt niet alleen op gezondheid, maar ook op factoren die daarop van invloed zijn zoals armoede, werkgelegenheid, taalvaardigheid etc. Het programma is na de voorbereidende periode waarin de eerste projecten zijn gestart nu bijna twee jaar echt operationeel. Dat is te vroeg om al iets over behaalde resultaten te kunnen zeggen. Om hier in de toekomst wel iets over te kunnen zeggen wordt gebruik gemaakt van de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid die vanuit bestaand onderzoek de analyses maakt.
Bent u bereid om met provincie en betrokken organisaties in overleg te treden over de wijze waarop beter kan worden samengewerkt om de gezondheid van de mensen in de Veenkoloniën te verbeteren?
Dit wordt al voldoende vanuit het programma opgepakt. Er zijn de afgelopen periode verschillende initiatieven uitgezet om de samenwerking met gemeenten, provincie en organisaties in het gebied te optimaliseren. Tevens is een brede bewonersbeweging tot stand gekomen die nauw betrokken wordt bij de uitvoering van het programma en de onderhavige projecten. In januari 2018 zijn er twee bijeenkomsten geweest voor de wethouders uit de 11 gemeenten van resp. Groningen en Drenthe, die vallen onder de Veenkoloniën. Naar aanleiding daarvan zijn in januari 2018 ook alle gemeentebesturen en -raden uit de Veenkoloniën geïnformeerd over de stand van zaken en voortgang van het programma. Daarnaast zijn de colleges van gedeputeerde staten en de Provinciale Statenleden van de provincie Groningen en Drenthe geïnformeerd. Tenslotte wordt met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen een document opgesteld om nieuwe bestuurders tijdig te informeren en worden gemeentebesturen actief bezocht.
De aardbeving in 't Zandt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat er een aardbeving was van 3.4 op de schaal van Richter in 't Zandt?1
Op maandag 8 januari 2018 vond een aardbeving plaats met een kracht van 3.4 op de schaal van Richter. Het epicentrum van deze aardbeving lag bij Zeerijp, in de gemeente Loppersum.
Hoeveel schade heeft deze extra beving veroorzaakt?
Sinds deze aardbeving zijn er circa 2.900 nieuwe schademeldingen binnengekomen bij het Centrum Veilig Wonen (CVW, stand 15 januari 2018, 8:00 uur).
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel beeldbepalende gebouwen en aardbevingen extra schade leden door deze beving? In hoeverre kan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) sneller overgaan tot sloop van door hen aangekochte gebouwen wegens deze extra schades? Bent u bereid dat te helpen voorkomen?
In hoeverre er nieuwe schade is ontstaan aan beeldbepalende gebouwen is op dit moment niet aan te geven. Het versneld overgaan tot sloop is echter niet in lijn met het uitgangspunt bij schadeherstel en versterking dat karakteristieke en beeldbepalende gebouwen zoveel mogelijk behouden dienen te blijven, noch in het belang van NAM. Om het behoud van beeldbepalende gebouwen te borgen worden verschillende maatregelen genomen, zie hiervoor tevens mijn beantwoording van de vragen over het bericht «Echtpaar kraakt droomhuis om sloop te voorkomen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 896).
Wanneer kunnen mensen hun schade melden en bij wie? Deelt u de mening dat nú de nood aan de man is om vliegensvlug tot een schadeprotocol te komen?
Bewoners kunnen schade melden bij het CVW, dat dagelijks is geopend van 8:00 uur tot 20:00 uur. Gelet op de drukte naar aanleiding van de aardbeving op 8 januari 2018 kan er ook schade gemeld worden op het gemeentehuis van Loppersum.
Verder heeft het komen tot een nieuw schadeprotocol nu inderdaad de hoogste prioriteit, zoals ook aangegeven tijdens mijn bezoek aan het aardbevingsgebied op 10 januari jl.
Hoe lang, dus tot welke datum, vindt u het acceptabel dat mensen die vandaag schade hebben moeten wachten totdat ze het kunnen melden?
Er is geen sprake van praktische belemmeringen voor het melden van schade, dit kunnen mensen die schade constateren direct doen.
Hoe lang, dus tot welke datum, vindt u het acceptabel dat het duurt voordat de schade wordt verholpen en mensen van deze zorgen verlost zijn?
Mensen die te maken hebben met schade aan hun woning, moeten kunnen rekenen op een snelle en rechtvaardige schadeafhandeling. Dit heeft mijn prioriteit en moet zo snel mogelijk gerealiseerd worden.
Het bericht’ Echtpaar kraakt droomhuis om sloop te voorkomen’ |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een echtpaar een boerderij in Middelstum heeft gekraakt teneinde het karakteristieke pand te behoeden van sloop door de NAM?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het echtpaar mogelijkheden ziet het pand zodanig te herstellen en versterken dat het behouden blijft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht dat de NAM wil dat het echtpaar binnen twee dagen vertrekt?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het onwenselijk dat de NAM voor deze opstelling kiest?
De veiligheid van de inwoners van Groningen staat voorop. Ik heb bij NAM navraag gedaan naar deze kwestie. NAM laat mij weten dat het echtpaar ertoe is aangezet het pand te verlaten om veiligheidsredenen, mede in verband met een voorziene storm in combinatie met de bouwkundige staat van het pand. Dit acht ik verantwoord handelen. Besluitvorming over de toekomst van het pand staat hier echter los van. Zie verder mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Bent u van mening dat er naar een oplossing moet worden gezocht waarbij behoud van het pand uitgangspunt is?
Het behoud van het gebouwde cultureel erfgoed, dat bepalend is voor de Groningse gebiedsidentiteit, is een belangrijk uitgangspunt bij schadeherstel en versterking. Alle overheden in het aardbevingsgebied hebben zich hieraan gecommitteerd in het Erfgoedprogramma (Kamerstuk 33 529, nr. 382).
De gemeente Loppersum wijst daarnaast op de Provinciale Omgevingsverordening ter bescherming van het gebouwde cultureel erfgoed, waar uit voortvloeit dat voor de sloop van een karakteristiek gebouw een omgevingsvergunning nodig is. Een dergelijke vergunning kan alleen worden verleend als onderzocht is of zinvol hergebruik van het gebouw mogelijk is, al dan niet na het treffen van bouwkundige of bouwtechnische maatregelen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loppersum heeft een lijst met karakteristieke panden vastgesteld, waarop dit betreffende pand staat. Op grond hiervan is de gemeente in overleg met NAM. Er is in dit geval geen omgevingsvergunning voor sloop aangevraagd. Bekend is inmiddels dat NAM heeft toegezegd zich in te zullen zetten voor het behoud van de woning.
Welke stappen wilt u nemen teneinde te zorgen dat er een goede oplossing komt?
Zie antwoord vraag 5.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat de NAM aangekochte panden langjarig laat verslonzen zodat eerder tot sloop wordt overgegaan en beeldbepalende gebouwen dus niet behouden blijven?
Voor karakteristieke en beeldbepalende panden, waar het in dit geval om gaat, gelden de planologische kaders zoals die door de gemeenten worden vastgesteld. Aanvullend is in de kaders voor versterking voor de korte termijn van de NCG, vastgesteld op 22 december 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 403), opgenomen dat de overweging sloop-nieuwbouw van een karakteristiek pand pas aan de orde komt als de mogelijke versterkingskosten meer bedragen dan 150% van de herbouwwaarde van het pand.
Op termijn is het de bedoeling dat aangekocht en aan te kopen bezit wordt ondergebracht in een door de Staat op te richten woonbedrijf. Dit woonbedrijf zal dan in overleg met de verschillende partijen de portefeuillestrategie bepalen. De noodzakelijke voorbereidende handelingen voor de oprichting van dit woonbedrijf worden reeds getroffen. Het voornemen tot oprichting zal later dit jaar aan uw Kamer worden gestuurd.
Contourenlijnen in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat aardbevingen zich niet aan bestuurlijke contouren houden?
Voorop staat dat NAM als mijnbouwonderneming aansprakelijk is voor schade als die het gevolg is van gaswinning uit het Groningenveld, ongeacht de locatie. Op dit moment vindt intensief overleg plaats tussen alle betrokken partijen over een nieuw schadeprotocol, waarin NAM geen rol meer speelt in de beoordeling van schademeldingen. Dit heeft de hoogste prioriteit van mijzelf en de regionale bestuurders. Op de praktische inrichting van dit protocol kan ik nu echter niet vooruitlopen.
Deelt u de mening dat daarom de contouren geen enkele rol meer zouden moeten spelen in de beoordeling en afhandeling van schade en versterking van woningen?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u dat ten aanzien van het versterken van woningen buiten het zogenaamde contourengebied andere bouwnormen worden gehanteerd?
Het doel van de versterkingsoperatie is te verzekeren dat inwoners van het aardbevingsgebied net zo veilig zijn als die in de rest van Nederland. Juist daarom gelden in dit gebied – aanvullend op de algemene bouwregelgeving – de eisen van de Nationale Praktijkrichtlijn.
Deelt u de mening dat als mensen zelfs na een rechtszaak in het gelijk worden gesteld, het onbestaanbaar is dat nu weer de contourenlijn ter tafel wordt gebracht waardoor bewoners op achterstand worden gesteld?
Uw vraag lijkt te verwijzen naar een individueel geval dat onder de rechter is, of is geweest, waar ik als Minister niet op in kan gaan. Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden op de voorgaande vragen.
Bent u bereid om los van de contourenlijnen de norm van de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) voor veilige gebouwen te hanteren als er schade is aan woningen en gebouwen en er versterkt moet worden, ook als deze norm niet is opgenomen in het Bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?
De NPR is specifiek gericht op nieuwbouw of versterking van gebouwen in verband met het risico op aardbevingen. Buiten het gebied waar de NPR wordt toegepast, zijn de effecten van een beving als gevolg van gaswinning dusdanig klein dat toepassing van de NPR bovenop de algemeen geldende bouwnormen geen toegevoegde waarde heeft.
Huurders in Groningen die in de steek worden gelaten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woningcorporaties willen snel duidelijkheid van Alders»?1
Ja.
Bent u het eens met de corporatiedirecteuren dat het onverantwoord is dat er zo lang onduidelijkheid heerst?
Het is van groot belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de versterkingsoperatie voor alle inwoners van het aardbevingsgebied. De versterkingsopgave is omvangrijk en vraagt om zorgvuldigheid en draagvlak bij alle betrokkenen. Het Rijk spant zich dan ook in om de ontstane onduidelijkheden, voor woningcorporaties en andere betrokkenen, zo snel mogelijk weg te nemen.
Op 22 december 2017 zijn kaders vastgesteld voor de versterking op korte termijn (Kamerstuk 33 529, nr. 403), waarmee er voor de bewoners van circa 4.200 adressen duidelijkheid wordt gegeven over de inspectie, engineering en versterking van hun woningen in de eerste helft van 2018. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is in gesprek met de veertien woningcorporaties die actief zijn in het aardbevingsgebied en er wordt binnen de bestaande structuren gezocht naar mogelijkheden voor een betere aansluiting tussen lokale woonvisies en de vastgoedstrategie en onderhoudsplannen van woningcorporaties.
Voor de langere termijn vindt intensief overleg plaats tussen het Rijk en de betrokken partijen in de regio over een integrale aanpak voor het herstel van schade en gebiedsgerichte versterking, ingebed in de toekomstplannen van de regio.
Wat vindt u ervan dat de Groninger woningcorporaties stellen dat de norm voor aardbevingsbestendige huizen elk half jaar verandert? Klopt dat? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Zo nee, waarom beweren de corporatiedirecteuren dat dan?
De norm voor aardbevingsbestendig bouwen (NPR 9888) is nog in ontwikkeling. Stichting Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) is verantwoordelijk voor het proces van verbeteren van deze norm. De NCG heeft vastgesteld dat de norm twee keer per jaar kan worden aangepast, mits er significante verbeteringen zijn doorgevoerd door de NEN. Zo wordt de voortgang van inspecties, engineering en versterking van woningen geborgd en kan er tegelijkertijd meer kennis over de effecten van aardbevingen worden ontwikkeld en worden toegepast in de versterkingsactiviteiten. Zodra de inspectiefase is gestart, blijft de dan van toepassing zijnde norm geldig voor het gehele project.
Dit betekent niet dat de norm ieder jaar verandert: de huidige norm is vastgesteld per 1 juli 2017, daarvoor vond de laatste aanpassing plaats in juli 2015. Het Rijk hecht eraan dat de versterkingsopgave voortvarend en op een ordentelijke wijze wordt opgepakt. Wanneer de norm verandert, zoals in juli van afgelopen jaar, wordt hierover door NCG en NEN uitgebreid gecommuniceerd met de stuurgroepen waar woningcorporaties aan deelnemen.
Bent u van mening dat er snel helderheid moet komen en dat huurders de dupe zijn van de ellenlange procedures en onduidelijkheid die er nu is?
Zoals ook aangegeven door de Minister van Economische Zaken en Klimaat tijdens zijn bezoek aan het aardbevingsgebied op 10 januari jl. en hierboven in antwoord op vraag 2: het is van groot belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de versterkingsoperatie voor alle inwoners van het aardbevingsgebied, inclusief huurders. Het Rijk en de regionale overheden spannen zich hier samen nadrukkelijk voor in.
Evenwel moeten huurders er ten allen tijde vanuit kunnen gaan dat hun woning op een degelijke manier onderhouden wordt. Dat de versterkingsoperatie vertraging oploopt, mag hier niet aan afdoen. Voor wat betreft achterstallig onderhoud waardoor huurders getroffen kunnen worden, verwijs ik ook naar de antwoorden van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en mijzelf op de vragen van de leden Nijboer (PvdA) en Beckerman (SP) van 15 november (Handelingen Tweede Kamer, 2017/2018, nr. 432) en 22 december (Handelingen Tweede Kamer, 2017/2018, nr. 784). Zoals daarin wordt toegelicht, hebben huurders diverse mogelijkheden om de corporaties ertoe aan te zetten gebreken tijdig te verhelpen.
Deelt u de mening dat het heel slecht is dat huurders zo lang in onzekerheid zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid 1) snel duidelijkheid te verschaffen; 2) ervoor te zorgen dat huurders niet letterlijk in de kou komen te staan door achterstallig onderhoud en 3) ervoor te zorgen dat de onzekerheid bij huurders wordt weggenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid woningcorporaties erop aan te spreken dat zij -ook bij onduidelijkheid over procedures en normen- de ellende die daaruit voortkomt niet op huurders moeten en mogen afwentelen?
Ik ben in gesprek met de corporaties uit het aardbevingsgebied over de problemen waarmee zij geconfronteerd worden als gevolg van de ontstane vertraging in de versterkingsaanpak, evenals over het realiseren van pilots van wijken in het aardbevingsgebied waar het aardgas wordt vervangen door een andere energiebron om woningen te verwarmen. Zoals opgemerkt in de eerdere antwoorden op Kamervragen over achterstallig onderhoud, ben ik van mening dat verhuurders hun woningen goed moeten onderhouden en gebreken zo snel mogelijk dienen te verhelpen. Voor zover dit niet al bekend is bij de corporaties, zal dit zo nodig tijdens de gesprekken met het ministerie onder de aandacht kunnen worden gebracht. Hierbij merk ik op dat de rol van de Minister bij onderhoudsgebreken primair kaderstellend is en er geen directe invloed past op de afhandeling van specifieke onderhoudsklachten.
Dat een huiseigenaar alleen wil verhuren aan ‘mensen van Nederlandse afkomst' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Huiseigenaar wil alleen verhuren aan «mensen van Nederlandse afkomst»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit regelrechte discriminatie is?
De rechtsstaat garandeert dat iedereen in Nederland ongeacht afkomst volledig mee kan tellen en volwaardig onderdeel kan zijn van de samenleving. Het is onrechtvaardig en verboden om mensen af te rekenen op bijvoorbeeld huidskleur, geloof, geslacht, seksuele gerichtheid, handicap, leeftijd of afkomst op grond van artikel 1 van de Grondwet. Het kabinet acht iedere vorm van discriminatie onaanvaardbaar en onacceptabel.
Uit de Algemene wet gelijke behandeling vloeit voort in welke gevallen direct of indirect onderscheid bij het aanbieden van goederen en diensten, zoals het verhuren van een woning, gerechtvaardigd is en wanneer het verboden is. Een verhuurder kan eisen stellen ter eigen bescherming (zoals bewoningsgedrag) en ter bescherming van de omwonende huurders waarvoor de verhuurder de plicht heeft «het rustig woongenot» te leveren. Dit mag echter niet leiden tot directe of indirecte discriminatie, zonder dat daartoe een gerechtvaardigd belang bestaat. Bij individuele geschillen kan een zaak (kosteloos) worden voorgelegd aan het College voor de Rechten van de Mens. Ook kan de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening kosteloos bijstand verlenen.
Ik stel het op prijs dat de makelaar excuses heeft aangeboden aan het betreffende echtpaar.
Wat moeten mensen doen die met dit soort discriminatie te maken krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen dat dit niet meer gebeurt?
Branchevereniging VBO-Makelaar heeft in een reactie tegenover NOS2 laten weten aandacht te hebben voor deze problematiek en makelaars die direct of indirect discrimineren aan te spreken. Na contact met de brancheverenigingen VBO-Makelaar en NVM is bevestigd dat zij een gedragscode respectievelijk een erecode aan hun leden hebben voorgeschreven, die ziet op het integer handelen. Een makelaar die discrimineert en daarmee deze gedragscode respectievelijk erecode niet naleeft kan tevens worden onderworpen aan de tuchtrechtspraken binnen de branche. In de eerstvolgende overleggen met de brancheverenigingen voor makelaars en de koepelorganisaties van particuliere verhuurders zal ik in gesprek gaan over of er in de praktijk voldoende aandacht is om discriminatie te voorkomen.
Deelt u de mening dat makelaars die dit soort verzoeken ontvangen deze dienen te weigeren? Bent u bereid met de sector hierover in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat overwaarde moeilijk te gelde te maken is |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Van stenen kun je niet eten»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Herkent u het probleem dat met name ouderen hun hele leven veel hebben gespaard, maar omdat zij daarmee hun hypotheek hebben afbetaald alsnog met een laag besteedbaar inkomen zitten?
Een deel van de senioren met een afgeloste woning heeft een relatief laag besteedbaar inkomen. De Taskforce Verzilveren heeft in 2013 onderzoek gedaan naar verzilveren en gekeken naar de relatie tussen overwaarde en inkomen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat 9% van de totale overwaarde op Nederlandse woningen zich bevindt bij 65-plussers met een laag inkomen (0,67 keer modaal) en een laag vermogen (vermogen onder de belastingvrijstelling).
Welke mogelijkheden ziet u om overwaarde in het eigen huis te gelde te maken?
Senioren hebben verschillende mogelijkheden om overwaarde uit de eigen woning vrij te maken. Voor senioren die in de huidige woning willen blijven wonen zijn er verschillende opties. Een veel gebruikte optie is het afsluiten van een aflossingsvrije hypotheek. Daarnaast zijn er marktpartijen die specifieke producten aanbieden, zoals een opeethypotheek of een sale-and-lease-backconstructie. Het is ook mogelijk om de woning met overwaarde te verkopen en te verhuizen naar een andere woning.
Welke regels gelden er met betrekking tot het afsluiten van een hypotheek op een woning met overwaarde? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de situatie met een hoge overwaarde, maar een beperkt inkomen?
Ik vind het belangrijk dat senioren voldoende mogelijkheden hebben om overwaarde vrij te maken. Verhuizen is één van de mogelijkheden om dit te doen, maar er zijn ook verzilveropties voor senioren die in de huidige woning willen blijven wonen.
Bij het aangaan van een hypothecair krediet moet de hypotheekaanbieder toetsen of het krediet verantwoord is. Hiervoor gelden de regels zoals vastgelegd in de Regeling Hypothecair Krediet.
Tijdens het platform maatwerk is onderzoek gedaan naar maatwerk bij hypotheekverstrekking. De leennormen zijn gebaseerd op annuïtaire aflossing, ook wanneer de hypotheek aflossingsvrij is. Hierbij is geconstateerd dat de annuïtaire inkomenstoets uit de Regeling Hypothecair Krediet senioren onnodig kan belemmeren bij het aangaan van een aflossingsvrije hypotheek. Kredietverstrekkers kunnen van deze toets afwijken, maar het was voor kredietverstrekkers onduidelijk wanneer dit verantwoord kan. De Autoriteit Financiële Markten heeft daarom recentelijk verduidelijkt wanneer toetsen op werkelijke lasten in individuele gevallen verantwoord kan zijn. Sindsdien ontvang ik signalen dat steeds meer aanbieders maatwerk bieden op basis van werkelijke lasten. Dit geeft senioren met een laag inkomen die in hun woning willen blijven wonen meer mogelijkheden om met een aflossingsvrije hypotheek overwaarde te verzilveren.
Wat vindt u ervan dat ouderen vaak moeten verhuizen uit het huis waar zij al decennia wonen om de overwaarde te gelde te maken? Is het waar dat mensen, die om die reden moeten verhuizen, daarna vaak zonder reden te maken hebben met veel hogere woonlasten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de oproep van de Autoriteit Financiële Markten aan geldverstrekkers om voor deze groep meer souplesse te betrachten? In hoeverre wordt hier gevolg aan gegeven door middel van veranderingen in regelgeving?
De Autoriteit Financiële Markten heeft naar aanleiding van het platform maatwerk verduidelijkt wanneer een werkelijke lasten toets verantwoord kan zijn. Daarnaast is verduidelijkt hoe om te gaan met consumenten die doorstromen naar een goedkopere woning. De explainbepaling in de Regeling Hypothecair Krediet staat maatwerk toe, veranderen van regelgeving is daarom niet nodig. Wel is het van belang dat kredietverstrekkers naar het acceptatiebeleid kijken.
Tijdens het platform maatwerk is ook geconstateerd dat senioren die in aanloop naar de pensioendatum een deel van de lening versneld af willen lossen onnodig beperkt worden. Zij worden belemmerd door de toetsrentebepaling in de Regeling Hypothecair Krediet. Als een leningdeel een looptijd heeft korter dan tien jaar én binnen de looptijd volledig afgelost wordt, hoeft per 1 januari 2018 niet gerekend te worden met de toetsrente van vijf procent.
Waarom zijn er zo weinig aanbieders van de «verzilverhypotheek»? In hoeverre werkt de concurrentie naar behoren op deze markt? Klopt het dat er sowieso weinig nieuwe toetreders zijn tot de Nederlandse hypotheekmarkt? Zo ja, hoe komt dat?
Mijn beeld is dat er op de Nederlandse hypotheekmarkt voldoende concurrentie is. Begin 2012 waren banken verantwoordelijk voor ruim 70% van de hypotheekproductie. Door toegenomen concurrentie van pensioenfondsen en verzekeraars is dit marktaandeel afgenomen naar bijna 55% in het derde kwartaal van 2017.2 Tegelijkertijd constateer ik dat het aantal aanbieders van opeethypotheken beperkt is.
In de komende bijeenkomst van het platform hypotheken wordt aandacht gegeven aan verzilveren. Mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking aan senioren rondom opeethypotheken zullen dan op de agenda staan. Indien hier aanleiding voor is, zal ook bekeken worden of een rol voor de overheid of het Waarborgfonds Eigen Woningen wenselijk is.
Wat vindt u van het idee van de Vereniging Eigen Huis, namelijk dat het Waarborgfonds Eigen Woning hierin een ondersteunende rol zou kunnen spelen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de gevolgen van het afschaffen van de wet-Hillen voor deze groep, die een beperkt besteedbaar inkomen heeft en waarvan het vermogen vast zit in het eigen huis? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze mensen niet gedwongen hoeven te verhuizen en rond kunnen blijven komen?
Voor ouderen met een laag inkomen heeft het uitfaseren van de regeling Hillen geen effect op het inkomen, omdat zij door deze maatregel een hoger bedrag aan heffingskortingen kunnen verzilveren. Onder de streep stijgt hun besteedbaar inkomen door diverse andere maatregelen uit het regeerakkoord. Ouderen met een middeninkomen ondervinden weliswaar nadeel van het uitfaseren van de regeling Hillen, maar dit wordt in de meeste gevallen meer dan gecompenseerd door andere maatregelen. In totaal gaat 96% van alle huiseigenaren erop vooruit als gevolg van de maatregelen in het regeerakkoord, inclusief het uitfaseren van de regeling Hillen.3
Ik acht het daarom zeer onwaarschijnlijk dat het uitfaseren van de regeling Hillen zal leiden tot gedwongen woningverkopen.
Het bericht dat de export van Gronings gas verder stijgt |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de export van Gronings gas naar onze buurlanden verder stijgt?1 Deelt u de mening dat de stijging van export van Gronings gas een zeer ongewenste ontwikkeling is? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik ken het bericht. In het genoemde artikel gaat het om de export van laagcalorisch gas. Dit gas is grotendeels afkomstig uit twee bronnen: enerzijds Groningengas dat is vermengd met hoogcalorisch gas en anderzijds hoogcalorisch gas waaraan stikstof is toegevoegd.
Het kabinet is bezig de vraag naar het laagcalorische Groningengas verder af te bouwen. Hiervoor dient ook de vraag naar laagcalorisch gas in het buitenland af te nemen. De hoogte van de export wordt bepaald door de fysieke vraag in deze landen. Deze vraag is de optelsom van het gasverbruik van huishoudens, industrie en andere partijen die op het laagcalorische gasnet zijn aangesloten. Zij zijn fysiek afhankelijk van het laagcalorische gas uit Nederland en hebben op korte termijn hiervoor geen alternatief.
Alle landen treffen de noodzakelijke voorbereidingen om op de kortst mogelijke termijn, tussen 2020 en 2030, het gebruik van laagcalorisch gas volledig af te bouwen. Daarbij wordt tot 2020 ook al op kleinere schaal omgebouwd om hiervoor voldoende ervaring op te doen. Hierdoor zal tussen 2020 en 2030 de vraag naar Groningengas naar verwachting met ongeveer 2 miljard Nm³ per jaar afnemen en zal er vanaf 2030 geen export van laagcalorisch gas meer plaatsvinden. Over deze afbouw is uw Kamer medio 2016 gedetailleerd geïnformeerd (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 278). Van een te continueren winning ten behoeve van export is dan ook geen sprake.
In hoeverre maakt Nederland zich middels deze export van gas afhankelijk van een continue winning van aardgas in Groningen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze stijging zich tot de wens van de Tweede Kamer om de gasexportcontracten versneld af te bouwen?2
Er is geen verband. Voor de hoogte van de export van laagcalorisch gas naar België, Frankrijk en Duitsland is alleen de fysieke vraag van belang. Deze vraag is de optelsom van het gasverbruik van huishoudens, industrie en andere partijen die op het laagcalorische gasnet zijn aangesloten. De exportcontracten die GasTerra met buitenlandse partijen heeft beïnvloeden deze vraag niet. De fluctuerende gasvraag wordt in de praktijk ingevuld door handel van marktpartijen op de gashandelsplaats TTF.
Kunt u aangeven welke nieuwe contracten na aanname van motie-Jan Vos c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 238) over de versnelde afbouw van de gasexportcontracten zijn aangegaan?
In 2014 heeft mijn voorganger u geïnformeerd dat de Staat via haar rol als aandeelhouder van GasTerra zal borgen dat er geen nieuwe langetermijncontracten worden afgesloten en dat bestaande langetermijncontracten niet worden verlengd (Kamerstuk 33 529, nr. 143). Sindsdien zijn er geen nieuwe exportcontracten meer aangegaan of bestaande exportcontracten verlengd.
Kunt u aangeven wat de prognose is van de gasexport de komende jaren? Welke afspraken zijn hierover gemaakt met de ons omringende landen, waaronder België, Duitsland en Frankrijk?
Ik heb GTS gevraagd naar de inschatting van de exportvolumes in de komende jaren. GTS heeft prognoses opgesteld op basis van de meest recente gegevens uit Duitsland, België en Frankrijk over de gasvraag en de huidige plannen voor de afbouw van het gebruik van laagcalorisch gas. De exportvolumes zijn sterk afhankelijk van de temperatuur. De hoeveelheden die in de onderstaande tabel worden weergegeven zijn de volumes in een koud jaar en vormen daarmee in feite een soort maximum. In een qua temperatuur gemiddeld jaar zullen de volumes duidelijk lager liggen.
Gasjaar
Duitsland
[miljard Nm3]
België/Frankrijk
[miljard Nm3]
2018/2019
19,0
10,5
2019/2020
17,5
10,5
2020/2021
16,5
9,5
2021/2022
13,0
8,5
2022/2023
11,5
7,5
2023/2024
9,5
6,5
2024/2025
7,0
5,5
2025/2026
5,5
4,5
2026/2027
4,0
3,0
2027/2028
3,0
2,0
2028/2029
1,0
1,0
2029/2030
0,0
0,0
Bent u bereid volledige openbaarheid te geven over de bestaande gasexportcontracten en deze naar de Tweede Kamer te sturen?
Zoals opgenomen in bovenstaande antwoorden is voor de hoogte van de export van gas naar het buitenland de fysieke vraag van belang. Ik word hierover ten minste jaarlijks geadviseerd door GTS. De exportcontracten die GasTerra met buitenlandse partijen beïnvloeden deze vraag niet. Aangezien deze contracten zijn gesloten tussen private partijen en daarnaast ook bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten, ben ik niet voornemens deze openbaar te maken.
Beschimmelde huizen in Bedum en Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Weet u dat er huurders zijn in Bedum die langdurig in beschimmelde woningen wonen?1
Ja, de berichten hierover zijn mij bekend.
Wat vindt u ervan dat, ondanks veelvuldig aandringen van bewoners, woningcorporatie Wierden en Borgen niets doet aan de situatie?
Ik zou het een ongewenste situatie vinden als bewoners bij (aanhoudende) klachten over de tekortschietende kwaliteit van hun huurwoning geen gehoor vinden bij hun verhuurder. Verhuurders hebben immers de plicht hun woningen in goede staat te houden.
Huurders, in dit geval die van woningstichting Wierden en Borgen, beschikken over diverse mogelijkheden om hun corporatie ertoe te bewegen het onderhoud van de woningen op peil te houden of daaraan voorzieningen te treffen. Allereerst door deze onderwerpen in te brengen in het reguliere overleg met de corporatie en voor te stellen deze op te nemen in de jaarlijkse prestatieafspraken tussen gemeente, corporatie en huurdersorganisatie. Klachten over het uitblijven van een concrete aanpak van (individuele) onderhouds- en andere klachten kunnen zij voorleggen aan de onafhankelijke klachtencommissie van de corporatie. Ook kunnen zij gebreken aanhangig maken bij de Huurcommissie, die naar aanleiding daarvan onder meer kan besluiten dat een huurverlaging op zijn plaats is zolang de gebreken niet verholpen zijn. Verder kunnen zij een procedure aanspannen bij de kantonrechter, die de verhuurder tot onderhoud kan verplichten en kunnen zij zich met ernstige klachten over de bouwtechnische kwaliteit van de woningen wenden tot het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht. In algemene zin is de rol van de Minister kaderstellend en past het op voorhand niet om te interveniëren in een dergelijke casus, gelet op de diverse wettelijke mogelijkheden en verplichtingen die er zijn om de problematiek te verhelpen.
Voorts heb ik vernomen van woningstichting Wierden en Borgen dat zij de klachten over vocht en schimmel bij de woningen in Bedum inmiddels door een gespecialiseerd bureau heeft laten onderzoeken. Uit dit onderzoek blijkt dat de problemen mede zijn ontstaan door de beperkte isolatie van de woningen en het ontbreken van voldoende ventilatiemogelijkheden. De corporatie stelt dat zij op korte termijn in overleg met de bewonerscommissie werkzaamheden zal uitvoeren in de woningen om de klachten te verhelpen.
Hoe lang acht u het acceptabel dat mensen in slecht geventileerde en beschimmelde woningen wonen?
Vanwege de eventuele gezondheidsrisico’s die dit kan opleveren dient een dergelijke situatie naar mijn mening zo mogelijk te worden voorkomen. Mocht de situatie zich echter toch voordoen, dan zouden eventuele problemen op de kortst mogelijke termijn moeten worden verholpen. Zoals in het antwoord hiervoor al staat, ligt de verantwoordelijkheid voor de (bouwtechnische) kwaliteit van huurwoningen bij de verhuurder. Deze dient bij klachten van bewoners adequaat te reageren zodat eventuele gebreken zo snel mogelijk worden hersteld.
Denkt u dat mensen ziek kunnen worden van beschimmelde woningen? Beseft u dat steeds meer mensen snotterig zijn, ademhalingsproblemen hebben en last hebben van verkoudheid en hoofdpijn?
Dat vocht en schimmels in de woning het risico op gezondheidsproblemen, zoals astma en luchtweginfecties, kan verhogen, is eerder onder meer vastgesteld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het RIVM heeft in dit kader tezamen met GGD-en een richtlijn ontwikkeld waarmee kan worden beoordeeld of gezondheidsklachten zoals de genoemde ademhalingsproblemen en hoofdpijn hun oorzaak vinden in een schimmel- of vochtprobleem in de woning. Aan de hand daarvan kan de GGD adviseren hoe de oorzaken kunnen worden aangepakt. Dit kunnen zowel bouwtechnische oplossingen zijn, als aanpassing van bewonersgedrag.
Hoe denkt u dat het is voor huurders als zij hun kinderen in zo’n huis moeten laten opgroeien?
Ik vind het, gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen. Daarbij heb ik het welzijn van álle bewoners die met dergelijke gebreken geconfronteerd worden voor ogen, dus ook dat van de aldaar opgroeiende kinderen.
Beseft u dat er in Bedum hele straten zijn waar de woningen onvoldoende geventileerd kunnen worden, waardoor het vocht op de ramen staat, muren vol schimmel zitten en de luchtkwaliteit abominabel is?
Deze problematiek lijkt vooral samen te hangen met de grootschalige naoorlogse bouw. Woningen uit die periode hebben niet zelden te maken met vocht- en schimmelproblemen door slechte isolatie en het ontbreken van (mechanische) ventilatie om overtollig vocht af te voeren. Ook bij een deel van het bezit van woningstichting Wierden en Borgen is dit het geval.
De corporatie heeft gemeld dat zij de werkzaamheden om de problemen aan te pakken aanvankelijk graag wilde combineren met de versterking van de betreffende woningen om deze aardbevingsbestendig te maken. Op die manier wilde zij voorkomen dat bewoners twee keer overlast zouden hebben van de werkzaamheden. Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Nijboer (PvdA) en Beckerman (SP) over dit onderwerp, op 15 november jl. door de Minister van Economische Zaken en Klimaat mede namens mij aan uw Kamer verzonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 432), is er vertraging ontstaan in de versterkingsoperatie. De corporatie heeft besloten om vooruitlopend op versterking van de woningen maatregelen te treffen om de klachten te verhelpen. Het Huurdersplatform Bedum – Ten Boer en de in overleg met dit platform opgerichte bewonerscommissie worden nauw betrokken bij deze aanpak van de vocht- en schimmelproblematiek.
Hoe zorgt u ervoor dat hierdoor de volksgezondheid niet in gevaar komt?
Zie de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4. Woningstichting Wierden en Borgen geeft inmiddels invulling aan haar verantwoordelijkheid in deze.
Bent u bereid de directie van Wierden en Borgen aan te spreken op de situatie waarin zij huurders laten verkeren en actie te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre leidt de uiterst trage aanpak van de aardbevingsproblematiek tot de situatie dat onderhoud telkens wordt uitgesteld? Bent u het eens dat huurders niet de dupe mogen worden van discussies over vergoedingen, nieuwbouw en versteviging? Zo ja, waarom gebeurt dit dan toch?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de hiervoor vermelde beantwoording van vragen van de leden Nijboer (PvdA) en Beckerman (SP) over dit onderwerp verzonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 432). Hierin is onder meer aangegeven dat de aanpak van de problematiek in Groningen prioriteit heeft en dat er bij de versterking zoveel mogelijk wordt gezocht naar samenhang van een gebiedsgerichte aanpak met de plannen van de corporaties. Dit ontslaat de corporaties echter niet van de verplichting om het noodzakelijke onderhoud aan hun woningen te plegen.
Hoe kan het dat ook in de wijk Selwerd in Groningen problemen zijn met beschimmelde woningen en die problemen onvoldoende worden opgelost?2
Net als in Bedum betreffen ook de woningen van woningcorporatie De Huismeesters in de wijk Selwerd in Groningen oudere, minder goed geïsoleerde en te ventileren woningen die gevoelig zijn voor vocht- en schimmelproblemen. De corporatie heeft gemeld dat zij naar aanleiding van de klachten van bewoners op 7 november jl. een bewonersbijeenkomst heeft georganiseerd. Eerder al maakte zij met instemming van de bewonerscommissie een stappenplan, waarvan de uitvoering in mei van dit jaar is gestart. Hierbij wordt in een probleem-verkennende pilot met 10 woningen eerst alle schimmel uit de woningen verwijderd en wordt de mechanische ventilatie uitgebreid naar keuken en toilet. Ook brengt de corporatie spouwisolatie aan in de zijgevels van de proefwoningen. Een onafhankelijk bureau begeleidt de pilot. In het voorjaar van 2018 wordt op basis van de bevindingen uit de pilot besloten of deze maatregelen een afdoende oplossing vormen voor de problematiek. De prioriteit van de corporatie ligt bij verbetering van het binnenklimaat, waarbij zij de informatie en klachten van de bewoners betrekt. Zij heeft aangegeven eventuele onderhoudsklachten van bewoners in de tussenliggende periode serieus te zullen nemen en te zullen oppakken.
Snapt u de wanhoop van huurders dat zo met hen en hun gezondheid wordt omgegaan?
Ik vind die gevoelens begrijpelijk en acht het dan ook een goede zaak dat in beide situaties die in deze vragen aan de orde zijn gesteld, de betrokken corporaties in samenspraak met de huurders tot actie zijn overgegaan.
Wanneer is het probleem met de beschimmelde woningen in Bedum en Groningen verholpen?
Zowel in Bedum als in Groningen is inmiddels in samenspraak met de bewoners een aanvang gemaakt met de aanpak van de vocht- en schimmelproblematiek. Naar ik aanneem zullen de problemen daarmee binnen afzienbare tijd tot tevredenheid van de bewoners zijn opgelost.
Wat vindt u ervan dat in Nederland in 2021 mensen in zulke leefomstandigheden verkeren? Past het bij de grondwettelijke taak van de overheid om orde op zaken te stellen? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording hiervoor bracht ik reeds tot uitdrukking dat dergelijke omstandigheden zo mogelijk moeten worden voorkomen of anders zo snel mogelijk moeten worden opgelost. Het is de taak van de verhuurders om ervoor te zorgen dat de kwaliteit en het onderhoud van hun woningen op peil blijft. Hiertoe bestaan er wettelijke mogelijkheden voor huurders. Zo kunnen huurders zich wenden tot de Huurcommissie en het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht. Voorts is met de herziening van de Woningwet per 1 juli 2015 zowel de positie van de huurders als ook die van de gemeente versterkt. Gemeenten kunnen in hun woonvisie de kwaliteit van sociale huurwoningen als inzet van beleid opnemen. Corporaties zijn er dan aan gehouden hier naar redelijkheid aan bij te dragen, hetgeen in de prestatieafspraken tussen gemeente, huurdersorganisaties en woningcorporaties verder zijn beslag kan krijgen.
Kunt u aangeven of dit probleem zich breder voordoet in Nederland en hoe dit wordt aangepakt?
Gelet op de omstandigheid dat deze problematiek zich met name manifesteert bij oudere, minder goed geïsoleerde en te ventileren woningen en het feit dat een groot deel van de Nederlandse woningvoorraad bestaat uit woningen die zijn gerealiseerd voor 1975, doen deze problemen zich ook elders in Nederland voor. De wijze en het tempo van aanpak is de verantwoordelijkheid van de betrokken verhuurders, in samenspraak met de belanghebbende huurders- en bewonersorganisaties. Zoals hiervoor aangegeven kan ook de gemeente hier een rol in spelen via agendering van de gewenste woningkwaliteit in de woonvisie en daarover vervolgens afspraken in prestatieafspraken met corporaties en huurdersorganisaties vast te leggen.
Het bericht dat de consument nog steeds onterechte kosten betaalt aan verhuurmakelaars |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitzending van Kassa van 18 november 2017?1
Ja.
Wat zijn de regels ten aanzien van het berekenen van kosten door makelaars en woningbemiddelaars aan huurders? Is het woningbemiddelaars, die worden ingehuurd door verhuurders, toegestaan om een bedrag bij nieuwe huurders in rekening te brengen?
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven2, is de wet duidelijk dat aan de consument-huurder van woningen geen bemiddelingskosten, onder welke benaming dan ook, in rekening mag worden gebracht in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt.
En de Hoge Raad heeft in oktober 20153 geoordeeld dat van bemiddeling in opdracht van de verhuurder (al) sprake is, wanneer de bemiddelaar op zijn website een woning van die verhuurder te huur aanbiedt. Dit wordt anders als de bemiddelaar de contactgegevens van de verhuurder vermeldt zodat de huurder buiten de bemiddelaar om met de verhuurder een huurcontract kan aangaan.
Maakt het uit onder welke titel kosten in rekening worden gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat bemiddelaars nog altijd kosten in rekening brengen bij nieuwe huurders? Hoe vaak komt dit voor?
Het is ongewenst dat het nog steeds voorkomt dat bemiddelaars, al dan niet onder andere benaming, bemiddelingskosten van de consument-huurder verlangen, terwijl zij voor de verhuurder bemiddelen. Dit is immers volgens de wet verboden.
Huurders kunnen de ten onrechte aan hen in rekening gebrachte bemiddelings-kosten binnen vijf jaar na dato terugvorderen, zo nodig met de hulp van een deurwaarder.
Ook de Woonbond is bekend met het signaal dat er nog steeds bemiddelaars zijn die ten onrechte bemiddelingskosten bij huurders in rekening brengen. Op de website4 adviseert de Woonbond de consument-huurder om de ten onrechte betaalde bemiddelingskosten terug te vorderen en staat een voorbeeldbrief voor terugvordering. Bovendien is op de website van de Woonbond een online check bemiddelingskosten te vinden aan de hand waarvan de consument-huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten.
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen bemiddelaars die ten onrechte al dan niet verkapte bemiddelingskosten in rekening brengen. De verwachting is dat dit fenomeen afneemt na de eerdergenoemde uitspraak van de Hoge Raad van oktober 2015 en de wetswijziging van 1 juli 2016. Ik beschik niet over aanwijzingen dat de schaarste aan huurwoningen in bepaalde regio’s deze afname remt.
Merkt u dat dit probleem toeneemt nu er te weinig huurwoningen beschikbaar zijn en huurders noodgedwongen meewerken aan dit ontoelaatbare gedrag?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is er geen einde aan deze illegale praktijken gemaakt? Waarom wordt hier blijkbaar onvoldoende tegen opgetreden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er vanaf nu wel opgetreden wordt?
De wet is duidelijk, bemiddelaars mogen geen bemiddelingskosten (onder welke benaming dan ook) bij consument-huurders van woningen in rekening brengen als zij (mede) in opdracht van de verhuurder bemiddelen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van consumentenbescherming. Op de website5 van de ACM en op haar informatieloket voor consumenten, ConsuWijzer6, is informatie te vinden over welke kosten de bemiddelaar wel en niet in rekening mag brengen en hoe de consument-huurder kan weten of een huurbemiddelaar een opdracht van de verhuurder heeft gekregen. Huurders aan wie ten onrechte bemiddelingskosten in rekening zijn gebracht kunnen daarvan melding maken bij de ACM. Bij structurele overtredingen kan de ACM verschillende instrumenten (boete of last onder dwangsom) inzetten om bemiddelaars die ten onrechte bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengen aan te pakken en te zorgen dat zij deze praktijken stoppen. De ACM heeft dit in het recente verleden ook gedaan. In 2015 heeft de ACM onderzoek gedaan naar vier bemiddelaars, hetgeen leidde tot aanpassing van de werkwijze bij drie van die bemiddelaars en een last onder dwangsom voor de vierde bemiddelaar.
Wat kan een huurder doen die ten onrechte heeft betaald aan een woningbemiddelaar?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet een huurder doen die een woning niet krijgt toegewezen, omdat hij of zij geen vergoeding wil betalen aan de bemiddelaar? Is er een reële kans dat een huurder dan nog wel de woning krijgt, of kan er beter eerst betaald worden en erna teruggevorderd (met al het gedoe van dien)?
De aspirant-huurder kan niet afdwingen dat de verhuurder, de opdrachtgever van de bemiddelaar, zijn woning aan de betreffende aspirant-huurder verhuurt; het staat eigenaren vrij om te bepalen aan wie zij hun woning verhuren7.
Hoe meer huurders hun ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten terugvorderen, des te minder lucratief wordt het voor bemiddelaars om nog steeds bemiddelingskosten aan aspirant-huurders te vragen. En hoe meer huurders melding doen bij de ACM van de ten onrechte aan hen in rekening gebrachte bemiddelingskosten, des te eerder zal blijken van structurele overtredingen van het verbod op het vragen van bemiddelingskosten aan consument-huurders van woningen, waarna de ACM kan besluiten tot optreden.
Welke sancties kunnen bemiddelaars opgelegd krijgen als zij ten onrechte kosten in rekening brengen? Welke instantie houdt hier toezicht op?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) actief toezicht of bemiddelaars zich aan de regels houden? Hoeveel zijn er al beboet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat niet alle rulings worden uitgewisseld |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met bericht «Belastingdienst deelt «rulings» maar nauwelijks met Europa, terwijl dat verplicht is»?1
Ja.
Klopt het dat er in de afgelopen vijf jaar 10.000 rulings zijn afgesloten met internationale bedrijven?
Transparantie is een belangrijk wapen in de strijd tegen belastingontwijking. Ik vind het belangrijk dat alle gemaakte afspraken op het gebied van transparantie door alle landen zorgvuldig worden nageleefd. Dat geldt ook voor de uitwisseling van informatie over rulings met een internationaal karakter. Dat is ook de reden dat de Belastingdienst begin dit jaar een aantal maatregelen heeft genomen om de internationale afspraken op het gebied van de uitwisseling van informatie over rulings na te komen. Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van 11 januari 2017 en mijn recente brief van 4 december 2017.2 De suggestie die wordt gewekt, namelijk dat de Belastingdienst de intentie heeft om niet alle informatie over rulings uit te wisselen, terwijl dit wel verplicht is, is dan ook niet juist.
In beleidsbesluiten staat welke rulings door het APA/ATR-team moeten worden vastgesteld en afgegeven. Rulings die worden afgegeven door het APA/ATR-team worden centraal geregistreerd. Daarnaast zijn er rulings met een internationaal karakter die niet worden afgegeven door het APA/ATR-team in Rotterdam en niet centraal waren geregistreerd. Omdat in het verleden niet alle rulings centraal zijn geregistreerd, heeft de Belastingdienst zijn dossiers doorzocht op rulings met een internationaal karakter.
Na het doorlopen van de dossiers zijn, opgeteld bij de rulings die zijn afgegeven door het APA/ATR-team, in totaal ruim 4.000 bestaande rulings in beeld gebracht waarover informatie dient te worden uitgewisseld. De schatting van Trouw dat er over 10.000 rulings informatie moet worden uitgewisseld, correspondeert derhalve niet met de rulings die op basis van dossieronderzoek in beeld zijn gebracht.
Ik zal uw Kamer begin 2018 door middel van een brief informeren over de stand van zaken ten aanzien van de rulinguitwisseling in EU- en OESO-verband. Ik zal daarbij ook ingaan op de aantallen ontvangen en verstuurde informatie over rulings.
Klopt het dat het de intentie is slechts 4.000 rulings uit te wisselen? Zo ja, waarom worden de andere 6.000 niet uitgewisseld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat internationale afspraken dienen te worden nagekomen? Zo ja, hoe gaat daar invulling aan worden gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de sancties voor Nederland als zij haar afspraken niet nakomt?
Het toezicht op afspraken binnen EU- en OESO-verband verschilt.
De verplichting in EU-verband om informatie over rulings uit te wisselen vloeit voort uit een Europese richtlijn.3 De Europese Commissie (hierna: EC) houdt toezicht op de implementatie van deze richtlijn. Indien lidstaten een richtlijn niet of niet op een juiste wijze implementeren, kan de EC een infractieprocedure starten om een juiste implementatie af te dwingen.
Het toezicht op naleving van de afspraken in OESO-verband vindt plaats door middel van een zogenaamd «peer review» proces. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 4 december 2017. In de praktijk blijkt het peer review proces van de OESO een effectief middel om implementatie en naleving van internationale standaarden te bevorderen. Binnen het peer review proces beoordelen landen elkaars wetgeving en uitvoering om te controleren of aan de internationale standaarden wordt voldaan. In de gepubliceerde rapporten staan specifieke aanbevelingen die overheden kunnen overnemen om beter aan de internationale standaarden te voldoen. In het recente rapport van de OESO wordt ook ingegaan op de naleving van de minimum standaard door andere landen. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd.
Op welke manier kan de Kamer en de Europese Commissie controleren of afspraken worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier gaat u de Kamer informeren over de voortgang met betrekking tot de uitwisseling van rulings?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien Nederland er internationaal slecht op staat en er ernstige fouten blijken te zijn gemaakt bij de rulingpraktijk, bent u bereid de bestaande rulingpraktijk fundamenteel te heroverwegen?
Het geven van zekerheid vooraf over de fiscale positie van een belastingplichtige draagt bij aan de rechtszekerheid. Dit geldt voor grote, kleine, nationaal en internationaal opererende bedrijven maar ook voor particulieren. Daarnaast maakt het geven van zekerheid vooraf efficiënt en effectief toezicht door de Belastingdienst mogelijk. Ook is de mogelijkheid van zekerheid vooraf bij de Belastingdienst een belangrijke pijler van het vestigingsklimaatbeleid.
De EC heeft in 2014 aangegeven dat Nederland doorgaans werkt met een grondige beoordeling op basis van uitgebreide informatie die de belastingplichtige moet verschaffen en daarom verwacht de EC geen systematische onregelmatigheden aan te treffen bij de door Nederland afgegeven rulings.4 Ook de Algemene Rekenkamer heeft naar aanleiding van het onderzoek dat plaatsvond in 2014 op basis van de onderzochte dossiers geconcludeerd dat de beoordeling en afhandeling van verzoeken van belastingplichtigen bij de afgifte van rulings door de Belastingdienst zorgvuldig en conform de opzet heeft plaatsgevonden.5
Op dit moment lopen drie initiatieven voor onderzoeken naar de door de Nederlandse Belastingdienst afgegeven rulings:
De Europese richtlijnen tegen belastingontwijking en de aangekondigde maatregelen uit het regeerakkoord zullen impact hebben op de rulingpraktijk.
Ik vind het belangrijk dat de uitkomsten van de onderzoeken en de aanpassingen in wet- en regelgeving in samenhang wordt bezien alvorens ik eventuele conclusies trek.
Deelt u de mening dat het huidige fiscale imago schadelijk is voor de Nederlandse internationale positie, zeker nu de Duitse vicepremier Nederland erop aanspreekt, de Europese Commissie Nederland tot de orde roept en premier Rutte België excuses aan moest bieden? Voelt u zich verantwoordelijk de fiscale praktijken in Nederland weer naar een maatschappelijk acceptabel niveau te brengen?
Ik deel de mening dat het fiscale beeld dat soms wordt geschetst over Nederland niet wenselijk is. Tegelijkertijd herken ik me niet in het beeld. Nederland heeft wellicht een historie op fiscaal gebied die anders was dan een aantal andere Europese landen, maar dit is een oud beeld dat niet past bij het beleid van het vorige en het huidige kabinet met betrekking tot de strijd tegen internationale belastingontwijking. Nederland zet zich actief in om in internationaal en Europees verband belastingontwijking te bestrijden. Ik zal uw Kamer in februari 2018 in een afzonderlijke brief uitgebreider informeren over de brede kabinetsinzet bij de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en brievenbusconstructies.
Houden andere landen zich aan de afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel rulings zijn er al uitgewisseld met onze belangrijkste handelspartners? Kunt u daar een overzicht van geven?
Zie antwoord vraag 2.
De waarschuwing van AFM voor digitale beursgangen (ICO’s) |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Paternotte (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Digitale beursgang? Je kunt ook naar Holland Casino gaan»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe beoordeelt u de stelling dat de AFM niet meer kan doen dan waarschuwen?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt in de door u aangehaalde waarschuwing dat de uitgifte van cryptovaluta via zogenaamde Initial Coin Offerings (ICO’s) kwetsbaar is voor misleiding, oplichting en manipulatie.2 De huidige hype rondom cryptovaluta en ICO’s kan volgens de AFM investeerders verblinden voor deze risico’s waardoor zij een sterk verhoogde kans hebben hun inleg te verliezen. Tegen deze achtergrond raadt de AFM consumenten op dit moment af om te investeren in ICO’s. In navolging van de waarschuwing van de AFM heeft De Nederlandsche Bank (DNB) banken en andere financiële ondernemingen gewaarschuwd voor de financieel-economische criminaliteitrisico’s die zich kunnen voordoen wanneer zij betrokken zijn bij ICO’s. Ik vind het verstandig dat de toezichthouders hiervoor waarschuwen.
De uitgifte van cryptovaluta via ICO’s valt slechts in bepaalde gevallen onder de regels van de Wet op het financieel toezicht (Wft) waar onder meer de AFM toezicht op houdt. Hiervan is sprake als het gaat om het uitgeven van een effect zoals gedefinieerd in artikel 1:1 van de Wft of een andere financieel instrument. De toezichthouder geeft aan dat ICO’s vaak bewust zo zijn gestructureerd dat deze buiten de reikwijdte van de financiële toezichtwetgeving vallen. In deze gevallen zijn de waarborgen die deze wetgeving biedt aan investeerders derhalve niet van toepassing en hebben de toezichthouders geen bevoegdheid om op te treden. De waarschuwingen die door de AFM en DNB zijn gepubliceerd, zijn daarom van belang.
Ik sta regelmatig met de AFM en DNB in contact over allerlei zaken op het gebied van technologische ontwikkelingen in de financiële sector, waaronder toepassingen als cryptovaluta en ICO’s. De toezichthouders hebben mij van tevoren geïnformeerd over de publicatie van deze waarschuwingen. In de brief die het lid Paternotte (D66) op 13 december jl. heeft aangevraagd inzake cryptovaluta zal ik verder ingaan op de rol van de toezichthouders.3
Hoe werkt een ICO?
ICO’s zijn een manier om de ontwikkeling van (nieuwe) diensten of producten te financieren door middel van de uitgifte van cryptovaluta. Bij een ICO worden nieuwe cryptovaluta of zogenoemde tokensverkocht, vaak met gebruik van blockchaintechnologie. Vanwege het digitale karakter van cryptovaluta zijn ICO’s inherent grensoverschrijdend en kan iedereen met toegang tot internet en een digitale wallet cryptovaluta of tokens kopen. De nieuwe cryptovaluta of tokens kunnen in sommige gevallen met reguliere valuta als euro’s en dollars worden gekocht, maar worden meestal aangekocht in ruil voor bestaande cryptovaluta als Bitcoin en Ether. Tokens en cryptovaluta verschillen sterk in opzet en functie. Vaak vormen ze een (vooruitbetaald) recht op de te ontwikkelen dienst, soms een beloning of soms zelfs geen enkele intrinsieke waarde. Het is bovendien ook mogelijk dat ze recht geven op een aandeel in een project of een deel van de verwachte rendementen.
De initiële verkoop van cryptovaluta via ICO’s valt alleen in specifieke gevallen onder de regels van de financiële toezichtwetgeving. De AFM beoordeelt per geval of deze regels van toepassing zijn en houdt hier scherp toezicht op. Zo kan een uit te geven cryptovaluta of token aan de hand van de juridische kenmerken kwalificeren als een effect in de zin van artikel 1:1 van de Wft, waarbij de Europese prospectusregels van toepassing zijn en voor ondernemingen die verhandeling van dergelijke effecten mogelijk maken, de Europese regels ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering nageleefd moeten worden.
Indien een token kwalificeert als een effect – het gaat dan om een verhandelbare obligatie of ander schuldinstrument, of een verhandelbaar waardepapier dat in geld wordt afgewikkeld – volgt uit de Prospectusrichtlijn4 dat bij de uitgifte een door de AFM goedgekeurd prospectus verplicht is, of – indien er een uitzondering of vrijstelling geldt – een verplichte melding vooraf. Ook zijn aanbieders verplicht gegevens te verstrekken aan beleggers met gebruik van een informatiedocument. Dit informatiedocument moet gelijktijdig met de melding worden verstrekt aan de AFM. Op grond van de Europese anti-witwasrichtlijn5 en de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) zijn ondernemingen die de verhandeling van dergelijke effecten mogelijk maken gehouden tot het doen van cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties.
Indien een token niet kwalificeert als een effect maar als een recht van deelneming in een beleggingsinstelling, is de Europese richtlijn voor Beheerders van Alternatieve Beleggingsinstellingen (AIFMD)6 van toepassing. In principe mogen beleggingsinstellingen alleen met een vergunning van de AFM deelnemingsrechten aanbieden aan het publiek.
Het gegeven dat de meeste ICO’s niet onder financiële toezichtwetgeving vallen laat onverlet dat het criminele gebruik van ICO’s, zoals voor witwassen en oplichting, niet toegestaan is. Daarnaast is het eveneens verboden een ICO te construeren als een piramidespel. De Nederlandse Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving hiervan op grond van de Wet op de kansspelen.7
Bent u in overleg getreden met de AFM over deze waarschuwing? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit overleg? Zo nee, bent u bereid in overleg te treden met de AFM over de rol die de Autoriteit voor zichzelf ziet ten aanzien van ICO’s?
Zie antwoord vraag 2.
Welke regels gelden er voor ICO’s? Hoe is het toezicht geregeld?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe worden (potentiële) beleggers nu gewaarschuwd voor de hoge risico’s van beleggen in ICO’s?
De waarschuwingen van de AFM en DNB, maar ook van andere buitenlandse en Europese toezichthouders als de Europese Effecten en Marktenautoriteit (ESMA)8, de Bündesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht (Duitsland)9, de Securities and Exchanges Commission (VS)10, de Financial Conduct Authority (VK)11, de Financial Services Agency (Japan)12, de Securities and Futures Commission (Hong Kong)13 en andere toezichthouders geven een sterk signaal af aan (potentiële) investeerders. In reactie op eerdere Kamervragen is gewezen op de risico’s bij het investeren in cryptovaluta.14 Met het oog op voornoemde waarschuwingen zie ik momenteel geen noodzaak voor nadere maatregelen om investeerders te waarschuwen voor de risico’s van ICO’s. Informatie hierover is inmiddels volop beschikbaar. Het is uiteindelijk aan de investeerder zelf om te bepalen hoe hij met deze informatie om gaat. Zoals bij elke andere investering is de investeerder zelf verantwoordelijk voor het onderzoeken van eventuele risico’s.
Welke mogelijkheden ziet u om (potentiële) beleggers beter te informeren over de risico’s van beleggen in ICO’s?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunnen ICO’s worden gebruikt voor fraude en misbruik? In hoeverre is hier zicht op?
In hun waarschuwingen geven AFM en DNB aan dat met name de (gedeeltelijke) anonimiteit en het feit dat het moeilijk is om transacties met cryptovaluta te herleiden naar fysieke personen potentieel misbruik in de kaart speelt. Aangezien bij de meeste ICO’s bestaande cryptovaluta zoals bitcoin gebruikt kunnen worden om tokens te kopen, kunnen investeerders bijvoorbeeld cryptovaluta crimineel verkregen geld via ICO’s witwassen. De verkregen tokens kunnen via een handelsplatform omgewisseld worden tegen reguliere valuta als euro’s en dollars. Daarnaast zijn ICO’s door het anonieme en grensoverschrijdende karakter kwetsbaar voor misleiding, oplichting en manipulatie. Aanbieders kunnen bijvoorbeeld bewust verkeerde verwachtingen wekken en onrealistische rendementen beloven. Het is ook mogelijk dat cryptovaluta niet blijken te bestaan of dat bewust valse en onjuiste informatie wordt verspreid over de waarde van een cryptovaluta of token. Volgens de AFM zijn in het buitenland meerdere voorbeelden bekend van frauduleuze ICO’s. Aangezien het fenomeen ICO’s pas zeer recent en in korte tijd zo is opgekomen, beschik ik op dit moment niet over cijfers over misbruik via ICO’s.
Vallen ICO’s onder Europese regels? Welke regels gelden er op het gebied van ICO’s door buitenlandse aanbieders?
Zie antwoord vraag 3.
Neemt u naar aanleiding van de waarschuwing van de AFM nadere maatregelen om beleggers te waarschuwen voor de risico’s van ICO’s? Zo ja, op welke manier gaat u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 6.