Langeafstandsrelaties in tijden van corona |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wat momenteel de precieze mogelijkheden zijn voor mensen met een langeafstandsrelatie om elkaar, onder voorwaarden, te blijven zien in tijden van corona?
Per 27 juli 2020 is de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden in werking getreden. Deze regeling ziet op Nederlanders en Unieburgers die hun geliefde voor kort verblijf naar Nederland willen laten overkomen uit een land met een inreisverbod. Dit mag voor maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.
Omdat, in lijn met de Europese afspraken over inreismaatregelen, sprake moet zijn van een duurzame relatie, zijn aan de regeling specifieke voorwaarden gesteld. De precieze voorwaarden staan beschreven op de website van de rijksoverheid1.
Voor geliefden die een visumplichtige nationaliteit bezitten geldt dat zij een visum dienen aan te vragen en de vereiste informatie hiervoor moeten aanleveren. Bij de aanvraag van dit visum wordt ook beoordeeld of de geliefde aan de voorwaarden voldoet voor de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden. Als de geliefde geen visum voor kort verblijf nodig heeft, kan men advies over de regeling langeafstandsgeliefden aanvragen bij de IND. Dit staat ook vermeld op de website van de rijksoverheid. In het advies van de IND staat of de partner volgens de IND voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Dit advies kan de partner meenemen tijdens de reis, samen met een relatieverklaring en bewijsstukken. Uiteindelijk besluit de Koninklijke Marechaussee of toegang wordt verleend tot Nederland.
Derdelanders met een verblijfsvergunning die in Nederland verblijven, of relatiekoppels die derdelander zijn, kunnen geen gebruik maken van deze uitzondering op het inreisverbod om te reizen.
Hoe functioneert bestaande regelgeving op dit terrein naar uw opvatting?
Naar mijn mening functioneert deze regeling naar behoren. De tijdelijke regeling voor langeafstandsrelaties voorziet in het doel waarvoor deze tot stand is gekomen; om binnen de gestelde voorwaarden, herenigingen met geliefden uit het buitenland weer mogelijk te maken, ondanks de ingestelde reisbeperkingen. Daarnaast is de regeling over het algemeen goed uitvoerbaar voor zowel de IND, de Koninklijke Marechaussee als het Ministerie van het Buitenlandse Zaken.
Ik kan mij goed voorstellen dat het voor koppels een teleurstelling kan zijn als blijkt dat zij niet aan de voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor de regeling, of als blijkt dat het land waarin de partner zich bevindt niet de gelegenheid biedt om dat land uit te reizen. Nederland heeft echter geen invloed of zeggenschap op het grensbeleid en de in- en uitreismogelijkheden die deze derde landen hanteren. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger om bij de betreffende grensautoriteiten na te gaan of uitreizen naar Nederland mogelijk is.
Er zijn mij en de Minister van Buitenlandse Zaken ook gevallen bekend van partners die niet in staat waren een visum voor kort verblijf aan te vragen bij de betreffende ambassade, als gevolg van de gezondheids- en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen. Zie daarvoor het antwoord op vraag 3 en 4.
Ontvangt u ook berichten dat het in de praktijk soms heel moeilijk, zo niet onmogelijk is voor mensen met een langeafstandsrelatie om elkaar te ontmoeten, bijvoorbeeld omdat benodigde visa niet (op tijd) bemachtigd kunnen worden?
Ja, ik ben bekend met dit probleem en kan me voorstellen dat het voor de getroffen koppels erg moeilijk is geweest dat zij niet zo snel herenigd konden worden als gewenst.
Bij het uitbreken van de COVID-19 pandemie is consulaire dienstverlening in het buitenland afgeschaald. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich maximaal in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier in deze moeilijke tijden te bedienen.
Al naar gelang de lokale gezondheidssituatie is steeds bekeken of, en zo ja, welke consulaire dienstverlening kan worden aangeboden. Dat geldt ook voor partners van Nederlanders of EU-onderdanen. De gezondheids-en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen (of door een verslechterde gezondheidssituatie opnieuw nemen) om het COVID-19 virus in te dammen, maken het niet altijd mogelijk om de reguliere consulaire dienstverlening aan te bieden. Binnen de omstandigheden van het desbetreffende land wordt zo veel als mogelijk gefaciliteerd.
In sommige gevallen heeft het niet kunnen bemachtigen van een visum voor kort verblijf te maken met het feit dat Nederland in een derde land wordt vertegenwoordigd door een andere EU-lidstaat. Door de EU-lidstaten zijn vrijwel alle bestaande bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsafspraken tot nader order opgeschort, als gevolg van de COVID-19 pandemie. In de landen waar Nederland wordt vertegenwoordigd bepaalt het desbetreffende Schengenland of de visumverlening kan worden hervat.
EU-lidstaten zijn in de regel bereid, bij wijze van uitzondering en als de lokale situatie dat toestaat, op formeel verzoek van Nederland een visumaanvraag te faciliteren, als deze tot de uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod behoort. Aangezien de versoepeling van het inreisverbod voor langeafstandsrelaties een nationale regeling is, zullen deze aanvragen niet door een vertegenwoordigend Schengenland worden behandeld.
Wordt gewerkt aan oplossingen hiervoor? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Brits Parlement overtuigd van samenwerking tussen Huawei en China’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brits Parlement overtuigd van samenwerking tussen Huawei en China» en het onderliggende rapport van het Defence Select Committee van het Britse Lagerhuis over de veiligheid van 5G?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit rapport? Bent u van mening dat de conclusies in dit rapport geloofwaardig zijn en voor zover u kunt beoordelen, gebaseerd zijn op feitelijke juistheid?
Het rapport «The Security of 5G» van de Defence Committee dat op 8 oktober 2020 is gepubliceerd beschrijft de uitkomsten van een onderzoek naar de veiligheid van 5G. Dit rapport gaat onder meer in op de risico’s voor de Britse 5G-infrastructuur, en de impact van het Britse besluit om Huawei te weren.
Ik volg de ontwikkelingen in het beleid ten aanzien van de veiligheid en integriteit van 5G-netwerken in andere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, op de voet. Ik wil benadrukken dat Nederland een eigenstandige afweging maakt met betrekking tot de veiligheid en integriteit van de telecomnetwerken. Eén van de maatregelen die het kabinet heeft genomen naar aanleiding van een risicoanalyse naar de kwetsbaarheid van netwerken van telecomaanbieders door de Taskforce Economische Veiligheid is het inrichten van een structureel proces. Hierin wordt nieuwe informatie over dreigingen gedeeld, en op grond daarvan risicobeoordelingen uitgevoerd door overheid en telecomsector. Indien nodig kunnen op basis hiervan adviezen worden opgesteld of aanvullende maatregelen worden voorgeschreven. Op deze manier wordt bevorderd dat de telecomnetwerken ook in de toekomst beschermd zullen zijn tegen dreigingen.
Daarnaast is in december 2019 het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie gepubliceerd en in werking getreden. Dit besluit biedt ten eerste een grondslag voor het bij ministeriële regeling stellen van nadere regels met betrekking tot de door telecomaanbieders te treffen technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen. Op dit moment wordt de ministeriële regeling voorbereid door mijn ministerie, in samenwerking met TNO, de toezichthouder Agentschap Telecom, het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, en de sector zelf. Het besluit regelt ten tweede dat telecomaanbieders bij beschikking de verplichting kan worden opgelegd om in de zogenaamde kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van andere dan de in die beschikking genoemde partijen. Momenteel worden deze beschikkingen voorbereid.
Tot slot, Nederland blijft zich inzetten voor verdere ontwikkeling van de gezamenlijke Europese aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken, conform de motie van de leden Weverling2 c.s. en Van den Berg, waaronder de implementatie van maatregelen uit de op 29 januari 2020 gepubliceerde EU 5G toolbox. Een Europese aanpak kan bijdragen aan de effectiviteit van de beveiligingsmaatregelen. Daarnaast kan de uitwisseling van informatie over risico’s en maatregelen bijdragen aan de nationale aanpak voor veiligheid en integriteit van telecomnetwerken.
Hoe beoordeelt u de inschatting, gemaakt onder meer op basis van de nauwe banden tussen de CEO van Huawei en de Chinese regeringspartij en de eigendomsstructuur van Huawei, dat Huawei «nauw verbonden» is met de Chinese staat? Als u deze inschatting deelt, welke gevolgen dient dit volgens u te hebben voor uw beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Huawei over de afgelopen drie jaar miljarden dollars aan subsidie heeft ontvangen van de Chinese overheid met als doel het bewerkstelligen van marktdominantie van Huawei? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het kabinet is zich bewust, zoals beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»3, dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven. Chinese bedrijven, waaronder in de telecomsector, kunnen vaak aanspraak maken op ruimhartige staatssubsidies, kunstmatig goedkope kredieten van staatsbanken, belastingvoordelen en een grotendeels afgeschermde binnenlandse markt. Hierdoor is er geen sprake van een gelijk speelveld voor Chinese en buitenlandse bedrijven. Om die reden zet het kabinet zowel bilateraal als in EU-verband in op gelijkwaardigheid, wederkerigheid en onafhankelijkheid in de economische betrekkingen met China. Dit is de afgelopen tijd tijdens de diverse contacten op politiek niveau benadrukt, bijvoorbeeld bilateraal tijdens het bezoek van de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi aan Nederland op 26 augustus jl. en het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan China in november 2019. Deze boodschap is ook afgegeven tijdens de EU-China leaders meeting, die via videoconferentie plaatsvond op 14 september jl.
Daarnaast heeft het kabinet een voorstel gedaan voor het realiseren van een gelijk speelveld op de interne markt om in te kunnen grijpen bij verstorende effecten van subsidies van derde landen en andere discriminatoire voordelen4. Mede op basis hiervan heeft de Europese Commissie onlangs een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen. Zie in dit verband de kabinetsreactie op het Commissievoorstel COM (2020 253 – Witboek over buitenlandse subsidies op de interne markt)5.
Deelt u de mening dat dergelijke subsidies zowel een ongelijk speelveld veroorzaken tussen Huawei en Europese aanbieders van vergelijkbare producten, alsook een afhankelijkheid van Huawei in de richting van de Chinese staat suggereren?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een substantieel deel van de medewerkers van Huawei naast de werkzaamheden voor het bedrijf zelf eveneens werkzaam is voor of handelt in opdracht van Chinese overheidsorganisaties? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zoals reeds genoemd in de beantwoording van vraag 4 en 5 kan in algemene zin worden aangegeven dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling uit het rapport in de richting van westerse landen om de krachten te bundelen en de technologische dominantie en afhankelijkheid van China tegen te gaan? Deelt u deze inschatting? Zo ja, op welke wijze krijgt deze vorm in uw beleid?
Het open karakter van onze samenleving vormt de grondslag voor de inrichting van onze maatschappij en de basis voor onze welvaart. De constatering, zoals onder andere benoemd in de Kabinetspositie Europese concurrentiekracht6 en de Kamerbrief Tegengaan statelijke dreigingen7, dat de Westerse landen dreigen achter te lopen op het gebied van nieuwe sleuteltechnologieën en dat technologie in toenemende mate verknoopt raakt met nationale veiligheidsrisico’s, vraagt om actie. Er moet meer samenwerking komen rondom waardeketens die van strategisch economisch belang zijn of cruciaal zijn voor de nationale veiligheid. Dit betreft bijvoorbeeld waardeketens die essentieel zijn voor de transitie naar een duurzame en digitale economie of waarvoor we als Nederland of Europa niet afhankelijk willen worden van derde landen.
Niet alleen in het VK wordt er over deze materie nagedacht. Nederland neemt actief deel aan de discussie in EU-verband inzake «open strategische autonomie» die onder andere plaatsvindt in het kader van de EU Trade Policy Review, de evaluatie van het handelsbeleid van de Europese Unie.
Tegelijkertijd streeft Nederland naar zo breed mogelijke multilaterale oplossingen voor de vraagstukken die deze mondiale ontwikkelingen met zich meebrengen. Dialoog met derde landen, in het bijzonder met bondgenoten, blijft noodzakelijk om de economische- en veiligheidsbelangen van NL te waarborgen.
Het Nederlandse meisje Insiya, dat ontvoerd is naar India en de pogingen die de Nederlandse regering onderneemt om haar terug te krijgen in Nederland |
|
Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Raymond de Roon (PVV), Pieter Omtzigt (CDA), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de veroordeling van Shezad H., de vader van Insiya, voor de zeer gewelddadige ontvoering van zijn dochter naar India, tot 9 jaar gevangenisstraf?1
Ja, wij zijn bekend met de veroordeling.
Deelt u de mening dat er pas echt gerechtigheid is wanneer Insiya weer terug is in Nederland bij haar moeder?
Het kabinet realiseert zich dat dit, net als vele andere kinderontvoeringszaken, een schrijnende zaak is en leeft mee met de moeder en haar familie. Op grond van de Nederlandse gerechtelijke uitspraken behoort Insiya te worden teruggeleid naar Nederland. Deze uitspraken zijn echter in India niet automatisch bindend of af te dwingen. Om de Nederlandse gerechtelijke uitspraken in India te laten gelden, zal mevrouw Rashid de Indiase rechter moeten vragen hier gevolg aan te geven. Daar komt bij dat er ook in India op dit moment verschillende rechtszaken lopen. De Ministeries van BZ en JenV vragen aandacht voor de uitspraken van de Nederlandse rechter en voor een spoedige afronding van de procedures in India, met als uiteindelijk doel hereniging van Insiya met haar moeder.
Kunt u aangeven welke pogingen van de Nederlandse autoriteiten zijn ondernomen om de terugkeer van Insiya naar Nederland te bewerkstelligen en wat de verschillende trajecten hebben opgeleverd?
Zoals u bent geïnformeerd in de Beantwoording vragen van de leden Van Helvert en Omtzigt (beiden CDA), kenmerk 2020Z15297, van 29 september jongstleden dringen de Nederlandse autoriteiten blijvend bij de Indiase autoriteiten aan op het belang van een snelle en goede oplossing voor moeder en kind. Met dit doel worden Nederlandse gerechtelijke uitspraken aangeboden aan de Indiase autoriteiten en wordt de zaak onder de aandacht gebracht bij bilaterale gesprekken met India. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, zijn uitspraken van de Nederlandse rechter echter niet zonder meer bindend in India. Nederland zal de uitspraken van de Nederlandse rechter bij India onder de aandacht blijven brengen en zal uitspraak in de procedures in India nauwlettend volgen.
Kunt u, naar aanleiding van uw beantwoording op vraag 12 van de schriftelijke vragen van 29 september jongstleden, uiteenzetten welke verschillende trajecten op dit moment lopen om Insiya naar Nederland te krijgen?2
De verschillende trajecten die op dit moment lopen op ambtelijk en politiek niveau zijn kort toegelicht in de beantwoording van vraag 3. Nederland vraagt aandacht voor de zaak via het diplomatieke verkeer en in bilaterale gesprekken, op de hoogst mogelijke niveaus. Concreet werd de zaak opgebracht en marge van het Staatsbezoek aan India, en tijdens verschillende contacten van de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken met India. Leden van het kabinet zullen de zaak van Insiya blijven opbrengen in bilaterale contacten waar mogelijk.
In de beantwoording op vraag 12 geeft u aan dat medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in contact zijn met mevrouw Rashid over de verschillende trajecten die lopen om te bezien in overleg met haar waar mogelijkheden zijn voor ondersteuning. Zijn de trajecten uit de beantwoording van de vragen 3 en 4 besproken met mevrouw Rashid?3
Medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden staan in contact met mevrouw Rashid over de pogingen die Nederland onderneemt tot teruggeleiding van Insiya naar Nederland. Hierbij worden, in overleg met mevrouw Rashid, Nederlandse gerechtelijke uitspraken doorgeleid naar India en worden eventuele mogelijkheden in haar zaak samen met haar verkend. Zo werd mevrouw Rashid bij verschillende gelegenheden de mogelijkheid gegeven om, voordat een bilateraal gesprek met India zou plaatsvinden, voorgesprekken te voeren op politiek en hoogambtelijk niveau.
Kunt u uiteenzetten op welke momenten er sinds de dag van de ontvoering contact is geweest met de Indiase autoriteiten over deze zaak, op ambtelijk en op politiek niveau, en wat de Indiase autoriteiten als reden(en) hebben gegeven om niet mee te werken aan de terugkeer van Insiya naar Nederland?
Sinds de ontvoering van Insiya zoekt de Nederlandse overheid contact met de Indiase autoriteiten wanneer er kansen of mogelijke openingen in de zaak zijn, namelijk wanneer gerechtelijke uitspraken via diplomatieke weg kunnen worden aangeboden en wanneer er bilaterale gesprekken plaatsvinden op politiek niveau. Zie hierbij ook het antwoord op vraag 4. India verwijst in deze contacten naar de lopende rechtsgang aldaar. Er loopt nog een aantal rechtszaken in India waarvan de Indiase autoriteiten de gerechtelijke uitspraken afwachten.
Deelt u de mening dat de door India gegeven verklaringen niet meer afdoende zijn, aangezien ze nog niet geleid hebben tot de teruggeleiding van Insiya? Zo ja, heeft u dit de Indiase autoriteiten laten weten en welke vervolgstappen gaat u nemen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken brengt de zaak blijvend onder de aandacht van India in bilaterale gesprekken op politiek en ambtelijk niveau, waarbij ook de ambassade in New Delhi regelmatig met de Indiase autoriteiten spreekt over het gebrek aan voortgang. De procedures in India die nu lopen zullen afgewacht moeten worden. Nederland vraagt aandacht voor de uitspraken van de Nederlandse rechter en voor een spoedige afronding van de procedures in India.
Bent u bereid deze zaak tot topprioriteit te maken in de bilaterale relatie met India?
Deze zaak wordt reeds met prioriteit opgebracht in bilateraal contact met India en dit zal blijven gebeuren. Nederland verwijst India waar mogelijk naar nieuwe ontwikkelingen in Nederland, maar voortgang in de zaak is uiteindelijk afhankelijk van de voortgang van juridische procedures in India waaronder de bevestiging van Nederlandse uitspraken door de rechtsmacht aldaar. Wanneer een nieuwe gelegenheid tot contact zich voordoet, wordt deze aangegrepen om aandacht te vragen voor de zaak.
In hoeverre is het kabinet aan de slag met de zoektocht naar de veroordeelde Shezad H. en met de eventuele uitlevering naar Nederland?
Het OM heeft al in 2017, in het kader van diens vervolging, een verzoek om de uitlevering van Shezad H. aan India gedaan. Dit verzoek is toen door India afgewezen. Het OM heeft mij gemeld dat het zich met het oog op de veroordeling van H. zal inspannen om tot een executie van de straf te komen.
Zal Shezad H. een red notice krijgen via Interpol, zodat hij zo snel mogelijk opgepakt kan worden als hij naar het buitenland reist?
Zoals in het antwoord op vraag 10 is toegelicht, zal het OM zich met het oog op de veroordeling van H. inspannen om tot een executie van de straf te komen. Over welke middelen op welk moment in dat kader worden ingezet, treed ik niet in detail.
Op welke momenten heeft welke bewindspersoon met ambtsgenoten in India persoonlijk contact gehad over het lot van de Nederlandse staatsburger Insiya?
Zoals ook in vraag 4 toegelicht, hebben de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens verschillende gesprekken met hun Indiase ambtsgenoten over de zaak Insiya gesproken, o.a. en marge van het Staatsbezoek.
Op welke momenten heeft welke bewindspersoon persoonlijk contact gehad met ambtsgenoten in India over de veroordeling van Shezad H. en de uitlevering van hem aan Nederland?
Over welke middelen op welk moment worden ingezet in het kader van de veroordeling van Shezad H. en de uitlevering van hem aan Nederland, treed ik niet in detail. Vanzelfsprekend zal het Kabinet, in het bijzonder de Minister van Justitie en Veiligheid vanuit diens rol van centrale autoriteit bij rechtshulp- en uitleveringszaken, hier waar mogelijk en passend een ondersteunende rol bij hebben.
Is het kabinet bereid om een Minister in persoon naar India te laten afreizen om Insiya te gaan halen, aangezien de Nederlandse regering dit ook gedaan heeft voor Johan van Laarhoven, die nota bene veroordeeld was?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is toegelicht, vraagt Nederland aandacht voor de uitspraken van de Nederlandse rechter en voor spoedige afronding van de procedures in India. Het is niet mogelijk om – zonder Indiase rechterlijke toestemming – Insiya op te halen. Het kabinet zal zich blijven inspannen om in gesprekken met India aandacht te vragen voor deze zaak. De vraag welke wijze van inzet passend is, wordt van geval tot geval, van moment tot moment en naar gelang de mogelijkheden overwogen.
Deelt u de mening dat mevrouw Rashid actief geïnformeerd moet worden over de voortgang van de ontwikkelingen omtrent de terugkeer van haar dochter en dat daarom een contactpersoon op het ministerie moet worden aangesteld waar mevrouw Rashid met al haar vragen en opmerkingen direct terecht kan?
Ja, dit is reeds vanaf het begin het geval. Zoals gebruikelijk in de consulaire praktijk heeft ook Mevrouw Rashid een contactpersoon op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, met wie regelmatige communicatie is per mail en telefoon. Mevrouw Rashid heeft daarnaast de contactgegevens van een breder consulair team, dat goed bekend is met haar zaak, dat zij kan benaderen. Ze heeft ook een contactpersoon bij de Nederlandse Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Georganiseerde criminaliteit in de Noordelijke zeehavens |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het onderzoek «Zoektocht naar georganiseerde criminaliteit in de Noordelijke zeehavens»1 en het bericht «Aanpak misdaad zeehavens»2?
Ja.
Bent u verrast door de uitkomst van het onderzoek dat ook de Noordelijke zeehavens van Nederland aantrekkelijk lijken voor de georganiseerde criminaliteit? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waarom niet en over welke informatie ten aanzien van deze criminaliteit via de Noordelijke zeehavens beschikt u?
Nee, ik ben niet verrast. De Eenheid Noord-Nederland van de Nationale Politie heeft opdracht gegeven tot het onderzoek naar georganiseerde criminaliteit in de Noordelijke zeehavens van Politie en Wetenschap. Het onderzoeksdoel was de integrale informatiepositie van de verschillende overheidsdiensten en private organisaties (politie, maar ook van KMAR, Douane en de havenbedrijven) nader in beeld te brengen en te versterken. De opdracht tot dit onderzoek was mede ingegeven vanuit de omgevingsanalyses die het RIEC Noord-Nederland heeft gemaakt en waarin de zeehavens zijn genoemd als potentieel risico voor ondermijnende criminaliteit. Het onderzoek heeft het vermoeden dat de informatiepositie ontoereikend is, bevestigd en mogelijkheden tot verbetering aangewezen.
Acht u het mogelijk dat vanwege het beperkte toezicht en de gebrekkige informatiepositie van politie en andere handhavingsdiensten de georganiseerde criminaliteit activiteiten naar de Noordelijke zeehavens verlegt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek heeft uitgewezen dat de mate waarin georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in de Noordelijke zeehavens voorkomt nog onvoldoende duidelijk is. Daarmee bestaat ook geen zicht op een eventuele verplaatsing van georganiseerde criminele activiteiten naar de Noordelijke zeehavens.
Hoe verhoudt de aard en omvang van de aanwezigheid van politie en andere handhavingsdiensten in de Noordelijke zeehavens zich tot die van de havens van Rotterdam en Amsterdam?
De zeehavens in Noord-Nederland hebben een ander karakter dan de havens van Rotterdam en Amsterdam. Daar waar laatstgenoemde havens vrijwel geheel voor het publiek zijn afgesloten, kennen de Noordelijke zeehavens een open karakter met veelal gemengde functies (goederen, maar ook visserij en toerisme). De havens zijn grotendeels toegankelijk voor publiek en zijn vaak ook toeristische trekpleisters. Een aantal bedrijven dat actief is in de havens, maakt gebruik van bedrijfsbeveiliging. De Landelijke Eenheid van de politie werkt nauw samen met de basisteams. Daarbij brengt de Landelijke Eenheid haar expertise in op het terrein van infrastructuur en afwijkingen in verkeersstromen, en start zij waar mogelijk opsporingsonderzoeken. De basisteams voorzien de Landelijke Eenheid in de hiervoor benodigde informatiepositie. Daarnaast is in het noorden een aantal wijkagenten specifiek belast met taken in de havengebieden.
Wat moet er gebeuren om de informatiepositie en het toezicht van politie en andere handhavingsorganisaties met betrekking tot de Noordelijke zeehavens te verbeteren zodat er wel een gestructureerd en onderbouwd beeld van de aard en omvang van georganiseerde criminaliteit in die zeehavens ontstaat? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
De politie heeft naar aanleiding van het door Politie en Wetenschap uitgevoerde onderzoek een aantal initiatieven genomen, waarbij wordt voortgebouwd op de reeds aanwezige kennis ten aanzien van verkeersstromen. Door de hoofden informatievoorziening van KMAR, douane en politie zijn afspraken gemaakt om, elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheden, informatie te delen. Verder krijgen de Noordelijke zeehavens nadrukkelijker aandacht van de basispolitiezorg. De eenheid heeft een functionaris aangesteld om de basispolitiezorgmedewerkers te trainen hoe zij georganiseerde criminaliteit beter kunnen herkennen. Hiernaast blijft vanzelfsprekend de zogeheten «nodale oriëntatie» gehandhaafd, waarin het politiewerk wordt georganiseerd op basis van verkeersstromen. Tot slot gaat de politie speciale opsporingsteams inzetten om ondermijning tegen te gaan. Die teams zullen zich ook richten op de zeehavens.
Onlangs heeft uw Kamer een motie van de leden Van Toorenburg en Yeşilgöz-Zegerius aangenomen, waarin de regering wordt opgeroepen ten behoeve van de versterking van de beveiliging van onze toegangspoorten een integraal plan te presenteren gericht op lucht-, zee- en landtransport, en de Kamer begin 2021 daarover te informeren. Met uw Kamer wil ik meer synergie aanbrengen in de aanpak van ondermijning in de mainports. Daartoe zal ik in ieder geval inzetten op het bevorderen van samenhang in de aanpak van ondermijnende criminaliteit in de mainports en een brede inzet van effectief gebleken werkwijzen en maatregelen.
Het bericht ‘Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. “Dit is een onmogelijke keuze”’ |
|
Peter Kwint , Niels van den Berge (GL), Lodewijk Asscher (PvdA), Salima Belhaj (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. «Dit is een onmogelijke keuze»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de nieuwe coronamaatregelen met betrekking tot ontheffingen voor culturele instellingen tot ontzettend veel onduidelijkheid hebben geleid en dat deze onduidelijkheden zo snel mogelijk verholpen moeten worden? Wat gaat u daaraan doen?
Wat vindt u ervan dat culturele instellingen in regio’s met extreem veel besmettingen (bijvoorbeeld Haaglanden) meer mogen dan in regio’s met een stuk minder besmettingen (bijvoorbeeld IJsselland)? Kunt u dit uitleggen? Wat vindt u in bredere zin van alle verschillen in ontheffingen tussen verschillende regio’s, soms zelfs binnen veiligheidsregio’s, en dat sommige regio’s zeggen «het nog even aan te kijken»? Vindt u dit wenselijk en logisch? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin cabaretier Henry van Loon op 12 en 13 oktober niet meer mag optreden in het Zaantheater voor 240 personen vanwege de opgelegde beperking van maximaal 30 personen, terwijl hij in plaats daarvan 40 kilometer verderop in Hoorn op diezelfde avonden wel mag optreden? Leidt dit niet tot oneerlijke concurrentie?2
Hoe komt het dat de veiligheidsregio’s niet waren voorbereid op deze nieuwe maatregelen? Bent u het eens dat zij in de toekomst beter voorbereid moeten worden, om te voorkomen dat het voor culturele instellingen volstrekt onduidelijk is of zij diezelfde avond hun programma nog doorgang kunnen laten vinden?
Bent u het met de indieners eens dat het wenselijk zou zijn om in overleg met veiligheidsregio’s en de culturele sector te komen tot een routekaart voor wat er wel mogelijk is bij verschillende besmettingsscenario’s om zo de voorspelbaarheid van maatregelen voor de sector te vergroten?
Wat vindt u ervan dat de voorzitters van veiligheidsregio’s verschillende afwegingen maken waardoor er een soort willekeur ontstaat die veel onduidelijkheid creëert? Zou een uniforme set van regels voor de sector niet beter zijn, zodat er geen willekeur optreedt?
Wat vindt u ervan dat door de verschillen tussen regio’s, mensen die in een regio wonen met strengere regels, zich verplaatsen naar regio’s waar men wel naar een culturele instelling kan? Is er nagedacht over het feit dat hierdoor juist meer risico’s ontstaan doordat er sneller een verspreiding van het coronavirus kan plaatsvinden?
Wat is de definitie van «instellingen met regionaal belang»? Bent u het eens dat dit niet per se grote theaters hoeven te zijn, maar juist ook kleine buurttheaters die een belangrijke rol spelen bij de sociale cohesie van kwetsbare wijken? Hoe gaat u voorkomen dat deze kleine theaters nu buiten de boot gaan vallen waardoor zij alsnog een grote kans hebben failliet te gaan?
Wat vindt u ervan dat instellingen die overduidelijk meer dan 30 personen binnen kunnen laten met in achtneming van RIVM-voorschriften, zoals bijvoorbeeld de Ziggodome of Afas Live, niet in aanmerking komen voor een ontheffing?3 Zou het mogelijk zijn in overleg te treden met de veiligheidsregio’s om gelijke richtlijnen te hanteren van vrijstellingen voor culturele instellingen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid op korte termijn proefopstellingen in de culturele sector, zoals de proefopstelling van theater Markant in Uden, te laten testen op veiligheid door het RIVM? Bent u voorts bereid de adviezen die het RIVM hierover zou geven mee te nemen in het beleid?
Sinds de uitbraak van Covid-19 is het kabinet intensief met de brede eventindustrie (sportevents, zakelijke congressen, theater, kermissen, festivals, etc.) in gesprek over de wijze waarop veilig en verantwoord evenementen georganiseerd kunnen worden die commercieel haalbaar zijn. De gesprekken hebben geleid tot een toezegging aan de sector om te kunnen starten met het zogenaamde Fieldlab-programma, waarin de gezamenlijke evenementenorganisaties samenwerken met diverse belangenorganisaties, universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen. Dit Fieldlab-programma heeft tot doel wetenschappelijke kennis te combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico’s en de druk op de openbare ruimte kunnen worden beperkt. Een belangrijk onderdeel van de aanpak om te komen tot een veilige en verantwoorde manier organiseren van evenementen is het uitvoeren van een aantal testevents waarvoor zij testlocaties zoeken. Hierbij is het Fieldlab-programma verantwoordelijk voor de keuze van de testlocaties. Hierbij houden zij rekening met de verschillende type events die zij hebben geïdentificeerd. Het Fieldlab is op de hoogte van de proefopstelling van theater Markant in Uden en zal deze ook meenemen in hun afwegingen voor de keuze van de testlocaties. Het onderzoeksplan dat de evenementenbranche in samenwerking met wetenschappers heeft ontwikkeld voor de testevents, is recent voorgelegd ter beoordeling aan het RIVM. Dit onderzoeksplan is gericht op het organiseren van testevents voor de gehele branche. Het RIVM komt op basis van dit plan tot een advies. Op basis van dit advies en het epidemiologisch beeld zal het kabinet een besluit nemen over het starten van de testevents. De resultaten van de testevents kunnen meegenomen worden bij de beleidsvorming.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, uiterlijk binnen een week?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
Het bericht 'Providers gaan bedrijven waarschuwen voor beveiligingslekken' |
|
Thierry Aartsen (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Klopt het dat de Nationale Beheersorganisatie Internetproviders (NBIP) binnenkort meldingen van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) kan gaan ontvangen over dreigingsrisico’s omdat het NBIP als samenwerkingsverband is aangemerkt als objectief kenbaar tot taak (OKTT)? Zo ja, bent u bereid om de Kamer halfjaarlijks op de hoogte te houden van de uitbreidingen van het landelijk dekkend stelsel? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de Nationale Beheersorganisatie Internetproviders (NBIP) eerder krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) is aangewezen als organisatie die objectief kenbaar tot taak heeft andere organisaties of het publiek te informeren over dreigingen en incidenten met betrekking tot andere netwerk- en informatiesystemen dan die van vitale aanbieders of de rijksoverheid (OKTT). Dit maakt het voor het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) mogelijk om de NBIP, met inachtneming van de wettelijke kaders, informatie over dreigingen en incidenten met betrekking tot systemen van de doelgroep van de NBIP te verstrekken, die het NCSC heeft verkregen bij analyses in het kader van de primaire taakvervulling (bijstand aan vitaal en Rijk, etc.). Zie het antwoord op vraag 7 voor een nadere toelichting op de verstrekking van deze informatie. Meer in het algemeen publiceert het NCSC op haar website publiekelijke informatie over bekende kwetsbaarheden, beveiligingsadviezen en andere adviezen waarmee organisaties hun weerbaarheid kunnen vergroten. De inzet op de uitbreiding van het Landelijk Dekkend Stelsel (LDS) vindt plaats binnen de kaders van de Nederlandse Cyber Security Agenda (NCSA).2 Over de voortgang van de NCSA, inclusief initiatieven die plaatsvinden in het kader van het LDS, wordt jaarlijks aan uw Kamer gerapporteerd. De volgende rapportage zal zijn voor de zomer 2021. Ik realiseer mij dat er nog veel werk moet worden verricht om te komen tot een daadwerkelijk LDS. Vandaar dat ik het WODC heb gevraagd onderzoek te doen naar de stand van zaken en de verbeterpunten van dit stelsel. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 17 november jl.
Vanaf wanneer wordt voorzien dat de NBIP meldingen van het NCSC kan gaan ontvangen over dreigingsinformatie?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, kan het NCSC reeds aan de NBIP, een krachtens de Wbni als OKTT aangewezen organisatie, dreigings- en incidentinformatie, verstrekken met betrekking tot netwerk- en informatiesystemen van hun doelgroep. In verband met eerder gesignaleerde belemmeringen wordt thans onderzocht welke mogelijkheden tot informatiedeling binnen de bestaande wettelijke kaders nog verder ontwikkeld zouden kunnen worden.
Deelt u de mening dat ondernemers die niet zijn aangesloten bij brancheorganisaties met een OKTT-status of een sectoraal expertisecentrum voor cybersecurity (CERT) adequate hulp moeten kunnen krijgen van het Digital Trust Center (DTC)? Zo ja, kunt u toelichten waarom het NBIP als OKTT wel binnenkort meldingen kan ontvangen van het NCSC terwijl het Digital Trust Center, waarvan meer dan een miljoen ondernemers in hun informatievoorziening afhankelijk zijn, dat nog steeds niet kan? Zo nee, waarom niet?
De digitale weerbaarheid is primair een eigen verantwoordelijkheid, ook van bedrijven. Het DTC biedt informatie, advies en tools aan om niet-vitale bedrijven in staat te stellen invulling te geven aan deze eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast kan eenieder en dus ook niet-vitale bedrijven, zoals in antwoord 2 aangegeven, via de website, kennisnemen van algemene beveiligingsadviezen van het NCSC. Het NCSC en het DTC werken bovendien vanuit hun onderscheidenlijke taken nauw samen waar het gaat om afstemming in externe overheidscommunicatie. Ook wisselen het NCSC en het DTC als kenniscentra zo veel als wettelijk mogelijk informatie en kennis(producten) uit.
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2, is het voor het NCSC mogelijk om, met inachtneming van de wettelijke kaders, informatie over dreigingen en incidenten met betrekking tot systemen van de doelgroep van de OKTT aan een organisatie te verstrekken. Dit indien deze organisatie is aangewezen als organisatie die objectief kenbaar tot taak (OKTT) heeft andere organisaties of het publiek te informeren over dreigingen en incidenten met betrekking tot andere netwerk- en informatiesystemen dan die van vitale aanbieders of de rijksoverheid. Hierbij gaat het om informatie die het NCSC heeft verkregen bij analyses in het kader van de primaire taakvervulling en die betrekking heeft op andere netwerk- en informatiesystemen dan die van vitale aanbieders of de rijksoverheid.
Het NCSC en het DTC werken nauw samen en zijn ook voortdurend, samen met de NCTV, in gesprek over de mogelijkheden om binnen het landelijk dekkend stelsel van cybersecurity samenwerkingsverbanden informatie te delen. Waar mogelijk, verbinden zij hier, voor de betrokken organisaties, handelingsperspectief aan. Alleen dan wordt de digitale weerbaarheid van Nederland immers daadwerkelijk verhoogd. Onderdeel van de samenwerking tussen het NCSC en het DTC is ook het binnen de wettelijke kaders optimaliseren van de onderlinge informatie-uitwisseling. In het kader daarvan wordt ook een aanwijzing krachtens de Wbni van het DTC als OKTT bezien. Momenteel wordt door het Ministerie van EZK gewerkt aan het laten voldoen van het DTC aan, voor overheidsorganisaties vanwege de AVG meer strenge, voorwaarden waardoor het krachtens de Wbni aangewezen zou kunnen worden als organisatie waaraan het NCSC concrete dreigingsinformatie kan delen die betrekking heeft op het niet-vitale bedrijfsleven. Het DTC zou dan de bedrijven over de dreigingsinformatie kunnen informeren. Het Ministerie van EZK is bezig met de voorbereidende werkzaamheden hiervoor. Het streven is dat deze nieuwe dienstverlening begin volgend jaar kan starten.
Deelt u de mening dat het voor de digitale veiligheid van Nederland van essentieel belang is dat zowel vitale als niet-vitale organisaties worden geïnformeerd over dreigingsinformatie? Zo ja, wat is de laatste stand van zaken omtrent het DTC te voorzien van een OKTT-status? Zijn er wettelijke barrières die voorkomen dat het DTC van deze status kan worden voorzien?
Ik deel de mening dat het de digitale veiligheid van Nederland vergroot als zowel vitale als niet-vitale organisaties worden geïnformeerd over relevante dreigingen, incidenten en kwetsbaarheden. Om die reden zijn algemene beveiligingsadviezen van het NCSC via de website openbaar beschikbaar en werkt het kabinet aan de totstandkoming van een landelijk dekkend stelsel (LDS) waarin, met inachtneming van de wettelijke kaders, relevante informatie breder, efficiënter en effectiever gedeeld kan worden. Binnen dat LDS spelen het NCSC en het DTC een belangrijke rol.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt door het Ministerie van EZK gewerkt aan het laten voldoen van het DTC aan de voorwaarden waardoor het DTC krachtens de Wbni aangewezen zou kunnen worden als organisatie waaraan, onder de bij de beantwoording van vraag 4 benoemde voorwaarden, het NCSC concrete dreigingsinformatie kan delen die betrekking heeft op het niet-vitale bedrijfsleven.
Zijn er de afgelopen tijd gesprekken gevoerd om te werken aan een OKTT-status voor het DTC? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet? Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van deze gesprekken?
Zie antwoord vraag 5.
Gelet op het feit dat vitale bedrijven, zoals KPN en VodafoneZiggo die ook onderdeel uitmaken van het NBIP, al informatie krijgen van het NCSC, kunt u aangeven welk type niet-vitale bedrijven voortaan dreigingsinformatie krijgen via het NBIP? Welke meldingen zal het NCSC wel of niet gaan doorsturen naar het NBIP? Wordt hierin, ondanks dat het NBIP een OKTT-status heeft ook nog onderscheid gemaakt tussen informatie voor vitale en niet-vitale bedrijven gezien het aantal niet-vitale bedrijven dat onderdeel is van het NBIP?
Het NCSC kan, binnen de wettelijke mogelijkheden, gegevens over dreigingen en incidenten delen met de NBIP, voor zover deze gegevens betrekking hebben op en relevant zijn voor netwerk- en informatiesystemen van organisaties uit de doelgroep van NBIP. Daarbij kan het in elk geval persoonsgegevens aangaande kwaadwillende actoren betreffen, zodat organisaties door tussenkomst van de NBIP aan de hand daarvan bijvoorbeeld dreigingen kunnen detecteren in hun netwerken. Voor zover de te delen informatie (tevens) vertrouwelijke herleidbare gegevens met betrekking tot een aanbieder betreffen, is verstrekking hiervan aan een OKTT zoals de NBIP, vanwege de toepasselijkheid van de Wbni3, niet mogelijk. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Voorbereiden op digitale ontwrichting»4 is als een van de verschillende maatregelen opgenomen dat wordt geïnventariseerd welke wettelijke bevoegdheden de overheid heeft bij digitale crisissituaties, zodat kan worden bezien waar eventuele aanvullingen nodig zijn. Het type niet-vitale bedrijven dat dreigingsinformatie kan ontvangen via de NBIP zijn de bedrijven die behoren tot de achterban van de NBIP.
Als organisaties in de doelgroep van de NBIP eveneens vitale aanbieders zijn, zullen zij informatie die relevant is voor de netwerk- en informatiesystemen die de vitale dienstverlening betreffen, direct van het NCSC ontvangen. Het kan dus zijn dat een vitale aanbieder ook (algemene) informatie via organisaties zoals de NBIP ontvangt als deze informatie relevant is voor vitaal en niet-vitaal.
Overwegende dat het NBIP een informatiestatus heeft dat aansluit op het uitganspunt van het realiseren van een landelijk dekkend stelsel en dat ook recent het Cyber Weerbaarheidscentrum Brainport Eindhoven informatie mag ontvangen van het NCSC2, kan worden toegelicht welke sectoren er nu wel zijn afgedekt via OKTT’s en andere sectorale cybersecurity expertisecentra en welke nog niet? Kunt u een overzicht geven van het huidige landelijk dekkend stelsel? Zo nee, waarom niet?
Het landelijk dekkend stelsel van cybersecurity samenwerkingsverbanden heeft tot doel om ervoor te zorgen dat, met inachtneming van de wettelijke kaders, informatie over cybersecurity zo breed, effectief en efficiënt mogelijk wordt gedeeld. De totstandkoming van een landelijk dekkend stelsel en het aansluiten van steeds meer sectoren is een verantwoordelijkheid van de verschillende vakdepartementen. Daarnaast zijn het NCSC en de NCTV in contact met sectoren om hen te stimuleren zich te organiseren.
De organisaties binnen het landelijk dekkend stelsel, bijvoorbeeld het NCSC en het DTC, hebben diverse samenwerkingsverbanden, zoals onder andere Information Sharing and Analysis Centers (ISAC’s), computercrisisteams en andere sectorale- en brancheorganisaties, waar ze in het kader van de vervulling van hun onderscheidenlijke taken mee samen werken. Bij het DTC zijn inmiddels al 30 samenwerkingsverbanden van bedrijven uit niet-vitale sectoren aangesloten en dit aantal zal verder toenemen. Dit landelijk dekkend stelsel van cybersecurity samenwerkingsverbanden is jong, divers, dynamisch en voortdurend in ontwikkeling. Een overzicht hiervan, zoals gevraagd, is daardoor al snel ofwel incompleet en achterhaald, ofwel groot en complex. Mede daarom heb ik via het WODC onderzoek laten doen naar de stand van zaken en de verbeterpunten voor dit stelsel. Dit onderzoek schetst ook een overzicht van het huidige stelselUw Kamer is hierover op 17 november jl. geinformeerd.
Bent u bereid om zich de komende maanden, gezien de reële en actuele dreiging van cybercriminaliteit, in te zetten voor het versneld uitbreiden van het landelijk dekkend stelsel? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de te nemen stappen en het bijbehorende tijdspad? Zo nee, waarom niet?
De digitale dreiging die uitgaat van criminelen, maar ook van statelijke actoren heeft volgens het Cybersecuritybeeld Nederland 2020 een permanent karakter.6 Deze dreiging wordt het hoofd geboden langs de prioriteiten zoals uiteengezet in de NCSA en recente Kamerbrieven waarin de versterkte aanpak cybersecurity wordt beschreven,7 de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Voorbereiden op digitale ontwrichting»8 en de beleidsreactie op het CSBN 2020, die tevens de voortgangsrapportage over de NCSA bevat.9 Bij de beleidsreactie op het WODC-rapport over Cybersecurity informatie-uitwisseling zoals genoemd onder vraag 8 zal ik u nader informeren over recente ontwikkelingen binnen het landelijk dekkend stelsel.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaande aan de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid?
Ja.
Handhavingsacties op het NS-station Arnhem Centraal |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «gefilmde discussie boa's met jongeman op Arnhem Centraal zorgt voor commotie op social media»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat op het NS-station Arnhem Centraal regelmatig controles plaatsvinden door handhavers?
Ja.
Kunt u aangeven wat de aanleiding vormt voor deze handhavingsacties op het NS-station Arnhem Centraal?
Samen met gemeenten, andere vervoerbedrijven en politie houdt NS regelmatig toezicht- en handhavingsacties in treinen en in stations. Deze handhavingsacties worden informatie-gestuurd ingepland. De betekent dat NS de sociale veiligheid samen met lokale ketenpartners analyseert op basis van historische data en feitelijke data van meldingen. Deze aanpak geldt voor alle stations in Nederland.
Worden deze acties uitgevoerd in het kader van de handhaving van de openbare orde onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester? Zo ja, welke mogelijke verstoringen van de openbare orde vormen de grondslag voor deze handhavingsacties, in het licht van het feit dat zij een beperking inhouden van de bewegingsvrijheid?
Worden deze handhavingsacties uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie in het kader van het opsporingsbeleid? Zo ja, welke concrete verdenkingen van welke strafbare feiten vormen de grondslag voor deze handhavingsactiviteiten, mede gelet op het feit dat zij beperkingen inhouden van de bewegingsvrijheid?
De handhavingsacties worden niet uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van justitie in het kader van het opsporingsbeleid. De boa’s houden toezicht en treden op als de orde, rust, veiligheid en/of een goede bedrijfsgang wordt verstoord of als het risico bestaat dat dit dreigt verstoord te worden.
Wordt bij deze handhavingsactiviteiten soms etnisch geprofileerd, gelet op het feit dat op sociale mediabeelden circuleren van staande houdingen van Nederlanders van kleur?
Bij handhavingsactiviteiten wordt niet etnisch geprofileerd. De boa’s openbaar vervoer reageren op een geconstateerd feit vanuit eigen waarneming. Wanneer een reiziger er bijvoorbeeld van wordt verdacht zwart te rijden, omdat de reiziger zonder in of uit te checken de poortjes op het station ontwijkt, kan deze reiziger staande worden gehouden ter controle op een vervoersbewijs.
Welke geweldsinstructie ligt aan het optreden van de handhavers ten grondslag?
In deze casus gaat het om het gebruik van de geweldsbevoegdheid door een boa. De regels omtrent het gebruik deze bevoegdheid staan omschreven in artikel 7 van de Politiewet 2012.
Deze boa’s hebben zogenoemde aanvullende beperkte politiebevoegdheden. Vanuit die bevoegdheid mogen zij proportioneel en subsidiair geweld gebruiken. Daaronder valt het gebruik van handboeien, fouilleren en het gebruik van gepast geweld om de aanhouding wettelijk te doen plaatsvinden indien een verdachte zich daar tegen verzet. Het gebruik van geweldsmiddelen wordt in de Ambtsinstructie nader genormeerd.
Voordat de geweldsbevoegdheid kan worden toegekend, wordt de boa opgeleid en getoetst terzake het gebruik van de geweldsbevoegdheid. In de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Boa (RTGB) worden regels gesteld hoe deze toetsing plaatsvindt.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat het beeld ontstaat dat het NS-station Arnhem Centraal een locatie wordt waar Nederlanders van kleur worden blootgesteld aan handhavingsacties die gepaard gaan met stevige krachtuitoefening?
Voor NS staat veiligheid voor reizigers en personeel bovenaan. NS neemt maatregelen om het gevoel van veiligheid op het station, in de trein en tijdens de treinreis te vergroten en om incidenten voor medewerkers en reizigers zoveel als mogelijk te voorkomen. Zoals toegelicht onder vraag 3, worden handhavingsacties informatie-gestuurd ingezet op basis van historische, feitelijke data van meldingen. Gedurende een handhavingsactie wordt gehandeld op basis van geconstateerde feiten. Wanneer tijdens een handhavingsactie gebruik wordt gemaakt van de geweldsbevoegdheid, wordt door o.a. de direct toezichthouder getoetst of het optreden van de boa heeft plaatsgevonden binnen het geldend wettelijk kader.
Onvoldoende mogelijkheden voor de politie om verkeershufters aan te pakken. |
|
Cem Laçin , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Noodkreet: pak Tik Tok-patsers die met bijna 300 km/uur over de A16 racen keihard aan»? Welke plannen heeft u om de pakkans van deze snelheidsduivels te vergroten?1
Ja ik heb kennisgenomen van dit bericht. Dit zijn natuurlijk absurde en levensgevaarlijke snelheden. Het is ook zeer onwenselijk dat beelden van dergelijke snelheidsovertredingen op sociale media worden geplaatst om hiermee te pochen en zo mogelijk anderen aan te sporen hetzelfde te doen.
De pakkans wordt bepaald door de inzet van verschillende handhavingsmiddelen. Staandehoudingen zijn van belang alsmede de digitale handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles en mobiele radarsets. De korpsleiding van de politie heeft in 2016 besloten verkeershandhaving sterker neer te zetten, waardoor er gerichter wordt gestuurd op meer zichtbare handhaving door middel van staandehoudingen. Deze aanpak heeft resultaat. Het heeft geleid tot een stijging van het aantal staandehoudingen in 2019 (ruim 530 duizend) ten opzichte van 2018 (ruim 400 duizend). Dat is een stijging van ruim 30 procent. Deze stijging lijkt zich dit jaar, ondanks de (tijdelijke) lagere verkeersdrukte vanwege de coronamaatregelen, door te zetten. Om op meer feiten digitaal te kunnen handhaven is het OM in samenwerking met de politie verschillende pilots gestart. Het gaat hierbij onder andere ook om snelheidscontroles met behulp van verplaatsbare flitspalen. Daarnaast is het OM momenteel bezig om op 20 locaties op N-wegen trajectcontrolesystemen te plaatsen. Momenteel zijn er al 9 systemen op N-wegen in werking, de overige systemen zullen naar verwachting later dit jaar operationeel worden.
Zou het in de strijd tegen dit soort asociale verkeersdeelnemers helpen als er meer trajectcontroles zouden zijn? Zo ja, bent u bereid deze in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Trajectcontroles zorgen voor een verlaging van de gemiddeld gereden snelheid op het desbetreffende traject. Handhaving middels een trajectcontrolesysteem is dus zeker effectief. Het bepalen van de locaties van de trajectcontroles op het hoofdwegennet gebeurt in samenspraak tussen het OM, de politie en Rijkswaterstaat. Een belangrijk criterium bij de plaatsing van trajectcontroles is de mate waarin de snelheidslimiet wordt overschreden. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, worden er momenteel trajectcontrolesystemen geplaatst op N-wegen.
Worden verkeersovertreders die hun overtredingen zelf online plaatsen, al dan niet via social media platforms, altijd opgespoord en desnoods buiten heterdaad aangehouden dan wel bekeurd? Zo nee, waarom niet en welk percentage van deze overtreders komt met hun overtredingen dus gewoon weg?
Indien mogelijk moeten deze verkeersovertreders worden opgespoord en vervolgd. Onlangs nog is een verdachte in hoger beroep op basis van videobeelden veroordeeld tot 2,5 jaar rijontzegging, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, een voorwaardelijke celstraf en het betalen van 6.500 euro aan de Vereniging Verkeersslachtoffers. Dit is een flinke straf. Er zitten echter veel haken en ogen aan de opsporing (en vervolging) op basis van videobeelden. Op basis van enkel beelden is het moeilijk vast te stellen of daadwerkelijk te hard is gereden, welk voertuig het betreft en wie op dat moment het voertuig bestuurde. De beelden kunnen gemanipuleerd zijn en ook is niet duidelijk hoe betrouwbaar de snelheidsmeter is. Ook geven de beelden veelal een eenzijdig beeld vanuit het perspectief van de camera, zonder dat de aanleiding en context bekend is. Zo is het niet mogelijk om te zien wat zich buiten het zicht van de camera afspeelt en wat er voorafgaand aan de snelheidsovertreding heeft plaatsgevonden. Ook is de opsporing van de verdachte en precieze bepaling van pleegdatum en -plaats erg ingewikkeld.
Dit vergt dus veelal intensief opsporingsonderzoek onder leiding van het OM. Er vindt daarom altijd overleg plaats tussen de politie en OM om te bepalen of het mogelijk is om de bestuurder in de desbetreffende zaak op te sporen en te vervolgen. Helaas is dit dus niet in alle gevallen mogelijk.
Erkent u dat er te weinig capaciteit is bij de opsporing om deze strafbare feiten adequaat en consequent op te sporen? Kunt u een overzicht geven van de feitelijk inzetbare capaciteit hiervoor de afgelopen jaren?
De capaciteit die voor dit soort zaken wordt ingezet, wordt mede bepaald door prioritering en te maken keuzes in het totaal van taken van de politie. Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoeveel capaciteit er specifiek voor de opsporing van dit soort verkeersovertreders is ingezet.
Wat is uw reactie op het pleidooi om een snelheidsbegrenzer in te voeren om te voorkomen dat met dit soort belachelijke snelheden gereden kan worden?
Voertuigeisen worden Europees geregeld en daar is gekozen om in te zetten op een Intelligente Snelheidsadaptatie/-assistent (ISA)2. Dit zijn systemen die op basis van de lokale snelheidslimiet waarschuwen of ingrijpen zodra de limiet overschreden dreigt te worden. Voordeel hiervan is dat deze ook effectief zijn op het onderliggend wegennet waar de risico’s het grootst zijn. In nieuwe voertuigen wordt een ISA vanaf 2022 verplicht. In Europees verband wordt nu gesproken over de concrete invulling van de eisen waar voertuigen aan moeten voldoen.
In 2012 is er onderzoek gedaan naar een snelheidsslot voor zware overtreders.
Dit betrof een variant die de snelheid hard begrenst. Hieruit bleek dat dit niet voor alle voertuigen mogelijk was en dat het relatief eenvoudig te omzeilen is.
Dat maakt het ongeschikt voor de aanpak van deze doelgroep. In een expertgroep met CBR, Reclassering, SWOV, Politie, OM, Fonds Slachtofferhulp, Ministerie van IenW en Ministerie van JenV verkennen we de mogelijkheden om zware overtreders effectiever aan te pakken. De inzet van nieuwe technische oplossingen is hier een belangrijk onderdeel van.
Welke mogelijkheden bestaan er op dit moment om social mediaplatforms als Tik Tok aan te sporen om «dit soort opruiende filmpjes» te verwijderen? Bent u bereid te bekijken of hier meer actie op nodig is en hierover zo nodig in overleg te gaan?
Om content van social media platforms gedwongen te laten verwijderen dient het te gaan om illegale of onrechtmatige content. Illegale content (kinderpornografie, online hate speech en terroristische content) kan strafrechtelijk worden aangepakt. Onrechtmatige content (hierbij gaat het bijvoorbeeld om beeldmateriaal dat een persoon schade toe brengt, zoals naaktfoto’s die onrechtmatig verkregen of verspreid worden) kan op grond van het civielrecht worden verwijderd of een social media platform dient hier zelf actie op te ondernemen. In het geval van het delen van filmpjes waarin een verkeersovertreding wordt begaan is geen sprake van illegale of onrechtmatige content, hoewel de overtreding zelf natuurlijk wel strafbaar is. Er is geen wettelijke grondslag om social media platforms te dwingen om dit beeldmateriaal te verwijderen. Sociale media platforms kunnen hier natuurlijk zelf tegen optreden, maar het zal in het geval van verkeersovertredingen niet altijd even duidelijk zijn of het opruiende beelden betreft. Er bestaan immers ook meerdere tv-programma’s waarin beelden van verkeersovertredingen worden getoond, zonder dat hier een opruiende boodschap achter zit. Ik ben momenteel wel met social media platforms in gesprek over hun bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid met betrekking tot het voorkomen en verwijderen van strafbare content.
Bereiken u ook signalen dat het vaak lastig is voor de politie om bewijs te vergaren tegen overtreders die hun overtredingen online plaatsen, omdat de verdenking van de overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet (Wvw) niet altijd genoeg bevoegdheden biedt om adequaat onderzoek te doen? Deelt u de mening dat de bevoegdheden die kunnen worden ingezet bij bijvoorbeeld het vermoeden van een poging tot doodslag (zoals het doorzoeken van woningen, het in beslagnemen en onderzoeken van gegevensdragers en aanhouden buiten heterdaad) ook wenselijk en zinnig kunnen zijn bij strafbare feiten zoals deze, voor die gevallen waar geen sprake is van verdenking van poging tot doodslag maar wel een ernstige overtreding van 5a Wvw wat dicht aan kan zitten tegen poging tot doodslag?
Deze signalen hebben mij vanuit OM inderdaad bereikt. Ik deel de mening van de vragensteller dat het mogelijk moet zijn om waar nodig ook voor opsporing in het kader van artikel 5a van de WVW bepaalde opsporingsbevoegdheden in te zetten. Het gaat bij artikel 5a, zoals ik bij de totstandkoming van dit artikel heb benadrukt, om een ernstig strafbaar feit3. Voor het bewijs van de gedragingen die overtreding van artikel 5a WVW opleveren, zal doorgaans de vastlegging in een proces-verbaal nodig zijn, al dan niet vergezeld van foto-opnamen, camerabeelden, meetresultaten of getuigenverklaringen. Niet alleen van de gedragingen, maar ook van de aaneenschakeling of volgtijdelijkheid van die gedragingen, de omstandigheden ter plaatse op dat moment en het gevaar dat daarvan voor een ander te duchten was. Met name voor buiten de heterdaad situatie tekent zich de behoefte af ook voor wat betreft artikel 5a, teneinde opheldering van dit delict mogelijk te maken, bepaalde opsporingsbevoegdheden te kunnen toepassen, die slechts mogen worden aangewend bij verdenking van een voorlopige hechtenisfeit. Hierbij kan in het bijzonder worden gedacht aan het vorderen van gegevensverkeer met betrekking tot telecommunicatie, bijvoorbeeld om na te gaan of de verdachten kort voor of tijdens het ongeval gebruik maakte van een mobiele telefoon (artikel 126n Sv), of het vorderen van gegevens of camerabeelden (artikel 126nd Sv en artikel 126nda Sv). Daartoe wordt artikel 176, eerste lid, WVW (de strafbepaling voor artikel 5a) opgenomen in de opsomming in artikel 67, eerste lid, onderdeel c, Sv. Dit maakt onderdeel uit van een conceptvoorstel voor een verzamelwet dat ik aan de bij de strafrechtsketen betrokken organisaties in consultatie heb gegeven. Ik verwacht dat het wetsvoorstel naar verwachting begin volgend jaar ter advisering aan de Raad van State kan worden voorgelegd.
Bent u bereid te bezien of de in artikel 5a van de Wvw omschreven overtreding aangewezen kan worden als voorlopige hechtenisfeit in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de politie en het openbaar ministerie, daar waar zij dat nodig en wenselijk achten, de juiste opsporingsmogelijkheden kunnen inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Koerden gaan Syrische vrouwen en kinderen vrijlaten uit al hol kamp’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Hoeveel jihadisten die vanuit Nederland zijn afgereisd zitten momenteel nog in het kamp?
Op basis van openbare informatie van de AIVD is bekend dat ongeveer 40 Nederlandse uitreizigers in kampen of detentie in Noordoost Syrië zitten.
In de recente aankondiging van de Syrische Koerden dat zij Syrische vrouwen en kinderen uit al Hol willen vrijlaten, is expliciet gesteld dat dit alleen geldt voor Syriërs en dus niet voor Nederlandse vrouwen en kinderen.
Hoeveel afgereisde jihadisten zijn er tot nu toe uit kamp Al Hol weer terug gekomen naar Europa en specifiek Nederland? Hoeveel van hen bevinden zich in detentie en hoeveel hebben een bestuurlijke maatregel?
Zoals gesteld in de Kamerbrief over aantallen terugkeerders van 6 april jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 542), zijn er sinds 2013 ongeveer 3600 mannen en 900 vrouwen vanuit Europa uitgereisd naar Syrië of Irak om zich aan te sluiten bij ISIS, rekening houdend met het feit dat Lidstaten iets andere definities hanteren. Van deze groep uitgereisde personen zijn ongeveer 1100 mannen en 200 vrouwen teruggekeerd.
Op basis van openbare informatie van de AIVD is bekend dat sinds 2013 ongeveer 300 volwassenen succesvol zijn uitgereisd vanuit Nederland naar Syrië en Irak. De meeste van hen sloten zich aan bij ISIS. Er zijn ongeveer 60 personen uit terroristisch strijdgebied teruggekeerd naar Nederland. Veertien uitreizigers bevinden zich op de terroristenafdeling.
Op dit moment zijn er 166 paspoortmaatregelen actief en is er tegen een persoon een maatregel actief op basis van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen uitreizigers en terugkeerders om te voorkomen dat dit kan worden herleid naar een individu.
Van hoeveel van hen is het Nederlanderschap ingetrokken conform artikel 14, lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en bij hoeveel loopt er nog een procedure hiertoe?
In totaal is voor 12 personen een intrekkingsbesluit genomen na een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf (art 14, tweede lid, onder b, RWN). Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen, daarom kunnen we u niet melden of het gaat om personen die zijn uitgereisd en daarvoor bij terugkeer onherroepelijk zijn veroordeeld, of personen die zijn veroordeeld voor andere terroristische misdrijven. Om dezelfde reden kan niet worden aangegeven in hoeveel zaken intrekkingsbesluiten in voorbereiding zijn.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is betreffende de gesprekken over lokale berechting? Is de regering bereid lokale berechting al dan niet in Irak te faciliteren en lokale rechtbanken te ondersteunen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft zich inspannen voor berechting in de regio. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is Nederland samen met Europese partners een dialoog met de Iraakse autoriteiten gestart over de mogelijkheden voor berechting van FTF’s die op dit moment in detentie zitten in Noordoost Syrië. Dit heeft gezien de politieke situatie in Irak en de wereldwijde verspreiding van het coronavirus vertraging opgelopen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 7 en 26 oktober gesproken met de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken over mogelijkheden voor berechting in Irak. Nederland houdt hierbij vast aan het uitgangspunt dat eventuele berechting in Irak moet voldoen aan internationale standaarden. Er is overeengekomen om gesprekken met Europese partners voort te zetten en op zoek te gaan naar een internationale oplossing.
Vinden er gesprekken plaats met de Koerden over wat er nodig is om het mogelijk te maken dat buitenlandse jihadisten in Al Hol blijven en er berechting kan plaatsvinden? Zo ja, hoe spant Nederland zich hiervoor in? Zo nee, waarom vinden die gesprekken niet plaats?
De gevangenissen in Noordoost-Syrië worden beheerd door de Syrian Democratic Forces (SDF). Zoals gemeld in de Kamerbrieven over de berechting van foreign terrorist fightersdoor Syrische Koerden van 31 maart 2020 (Kamerstuk 27 925 nr. 708) en 16 december 2019 (Kamerstuk 27 925 nr. 688) kent de berechting door de SDF diverse juridische en politieke bezwaren. Ook het recente advies van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) en de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV) onderschrijft de terughoudendheid ten aanzien van contacten met de SDF over dit vraagstuk. Voor het laatst is op 17 februari gesproken met onder andere de buitenlands politieke vertegenwoordiger van de Syrian Democratic Council (SDC- de politieke tak van de SDF) in Den Haag en Brussel (zie ook Kamerstuk 27 925 nr. 708).
Welke gesprekken hebben er de afgelopen maanden met andere Europese landen plaatsgevonden over initiatieven om vrijlatingen zonder berechting uit Al Hol te voorkomen, en berechting van jihadisten te faciliteren? Tot welke initiatieven hebben deze gesprekken geleid?
Zie antwoorden op vraag 5 en vraag 6. Nederland zet in op vervolging en berechting van ISIS-strijders en onderhoudt hiertoe regelmatige contacten met gelijkgestemde Europese partners. Dit heeft tot nu toe geresulteerd in een brede inzet, waarbij ook het belang van bewijsvergaring, detentie, rehabilitatie en re-integratie in Irak en Syrië in acht wordt genomen. Nederland draagt hier al op diverse manieren aan bij, bijvoorbeeld door het steunen van de door de VN opgerichte bewijsvergaringsmechanismen in Irak (UNITAD) en Syrië (IIIM). Dit doet Nederland in samenwerking met andere internationale partners en Europese landen. Zoals hierboven gesteld zullen de gesprekken met Irak en Europese partners over berechting verder worden voortgezet. De Minister van Buitenlandse Zaken sprak op 26 oktober jl. met zijn Iraakse ambtsgenoot af dat de gesprekken tussen Irak en Europese partners over berechting en bewijsvergaring zullen worden voortgezet.
Welke stappen bent u van plan de komende maanden in samenwerking met de Koerden en andere Europese landen te zetten om tot lokale berechting te komen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat uitreizigers al hun rechten in Nederland hebben verspeeld en daar moeten worden berecht waar zij hun misdaden hebben gepleegd? Zo ja, welke concrete maatregelen is de regering voornemens te treffen om deze uitreizigers buiten Nederland te houden en daar te laten berechten? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in internationaal verband voor de vervolging en berechting van ISIS-strijders. Daarbij wordt gekeken naar mogelijkheden van nationale berechting, in Nederland, maar ook in de regio. Zoals aan uw Kamer gemeld, kan de voorkeursoptie – berechting via het Internationaal Strafhof of anders een speciaal hiervoor opgericht internationaal tribunaal – niet op voldoende steun rekenen van de VN-Veiligheidsraad. Er moet dus worden gekeken naar alle mogelijke opties om straffeloosheid te voorkomen. De belangrijkste criteria zijn dat dit wel op een veilige en verantwoorde manier moet kunnen en moet voldoen aan de internationale standaarden.
Deelt u de mening dat de inzet van het kabinet voor lokale berechting kan worden ondermijnd indien de Minister van Justitie en Veiligheid bij individuele uitreizigers toch het standpunt inneemt dat berechting in Nederland de voorkeur verdient boven lokale berechting? Zo nee, waarom niet? 2
Zie antwoord vraag 9.
Op basis van welke wettelijke criteria neemt u het standpunt in dat uitreizigers mogelijk toch in Nederland kunnen worden berecht? Indien deze criteria niet kunnen worden aangegeven, kunt u toelichten hoe de Kamer de voorzienbaarheid van het kabinetsbeleid op dit punt kan controleren?
Nederland onderschrijft de diverse VN-resoluties die zien op de vervolging en berechting van terroristen en specifiek foreign terrorist fighters(1373(2001), 2178(2014), 2396(2017). Tegen alle Nederlandse uitreizigers is een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd. Uitreizigers die beschikken over de Nederlandse nationaliteit hebben als staatsburger het recht op toegang tot Nederland. Deze toegang kan hen niet worden ontzegd (conform artikel 3 vierde protocol Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 12 vierde lid van het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten). Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, wordt als een Nederlandse uitreiziger zich meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, (consulaire) bijstand verleend volgens de reguliere kaders gericht op een gecontroleerde terugkeer naar Nederland met het oog op vervolging en berechting. Terugkeer naar Nederland gebeurt onder begeleiding van de Marechaussee. Bij aankomst in Nederland wordt de uitreiziger aangehouden.
Bent u bereid conform van de Motie Laan-Geselschap geen verdere onomkeerbare stappen te zetten en de Kamer vooraf te betrekken als er voornemens zijn ten aanzien van het terughalen van Syriëgangers, dan wel hun vrouwen of kinderen?3
Het kabinet zal de de Kamer conform de motie vooraf betrekken als er voornemens zijn ten aanzien van terughalen van Syriëgangers, hun vrouwen of kinderen.
Deelt u het oordeel van de Hoge Raad dat Nederland zich niet hoeft niet te spannen om uitreizigers terug te halen naar Nederland?4
Het kabinet sluit zich aan bij het oordeel van de Hoge Raad dat, gelet op de belangen van de Staat en op de omstandigheid dat de vrouwen uit eigen beweging zijn uitgereisd naar het jihadistisch strijdgebied, ondanks zwaarwegende belangen van vrouwen en kinderen, de Staat in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing om hen niet naar Nederland terug te halen en zich daartoe ook niet in te spannen.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd met zijn collega’s in het Schengen gebied het gesprek aan te gaan over wetgeving op het gebied van het voorkomen van terrorisme, kunt u aangeven wanneer en met welke ministers hierover gesproken is en wat het resultaat is van deze gesprekken?
Anti-terrorismewetgeving, zowel nationaal als internationaal, is van groot belang voor het bestrijden van terrorisme en vormt daarom een belangrijke pijler van het anti-terrorismebeleid. Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid tijdens het AO JBZ-Raad van 28 november 2019 is er op verschillende niveaus met Europese partners gesproken en heeft het kabinet op 4 maart in de Kamerbrief Geannoteerde Agenda van de JBZ-raad van 13 maart jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 602) een situatieschets gegeven van terrorismewetgeving in buurlanden en de Scandinavische EU-lidstaten.
Het bericht ‘Omroepen voor het karretje misdaad’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Omroepen voor het karretje misdaad»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met de reactie van het openbaar ministerie (OM) op de TV-serie Cannabis?2
Ja, ik ben bekend met de reactie van het Openbaar Ministerie (OM).
Deelt u de analyse van het OM ten aanzien van de TV-serie Cannabis?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 ben ik bekend met de reactie van het OM. Het is aan het OM om zelfstandig een standpunt over de televisieserie Cannabis in te nemen.
Wat is uw reactie op het feit dat een rechercheur als meinedig wordt weggezet en op de heimelijke opname van een telefoongesprek tussen een officier van justitie en een advocaat?
Ik verwijs naar de aangehaalde reactie van het OM en het antwoord op vraag 3. Daarnaast past het mij niet inhoudelijke mededelingen over een lopende strafzaak te doen.
Bent u bekend met de aanscherpingen die de NPO heeft doorgevoerd met betrekking tot de betalingen die zijn bedoeld om de onafhankelijkheid van de publieke omroep verder te borgen? Klopt het dat deze aanscherpingen zijn doorgevoerd om een herhaling van betalingen te voorkomen die door omroep Powned zijn gedaan aan motorclub «No Surrender» voor de webserie Captain Henk? Zo ja, welke aanscherpingen zijn er gedaan en vanaf wanneer gelden die aanscherpingen?
Ja, de meest recente versie van de Governancecode Publieke Omroep 2018 door de Raad van Bestuur van de NPO is in werking getreden op 1 januari 2018.3 In deze versie is, mede naar aanleiding van de webserie Captain Henk, een aangescherpte paragraaf opgenomen over de betaling voor medewerking aan programma’s. Daarin is opgenomen dat een omroep te allen tijde haar redactionele onafhankelijkheid dient te bewaken en te handhaven. Gasten van een programma van een publieke omroep kunnen in aanmerking komen voor vergoeding van gemaakte onkosten. Personen die in een (journalistiek) televisieprogramma figureren, bijvoorbeeld in een portret of een documentaire, worden niet voor hun verhaal betaald.
Heeft de drugscrimineel John van L. betalingen en/of vergoedingen ontvangen voor zijn medewerking met de televisieserie Cannabis? Zo ja, hoeveel?
Volgens KRO-NCRV is door zowel de omroep als de producent geen betaling gedaan en/of vergoeding betaald voor de medewerking van Van L. aan de televisieserie Cannabis.
Hoe verhouden de aanscherpingen van de NPO met betrekking tot het doen van betalingen aan gasten en deskundigen voor hun medewerking aan programma’s zich met de betalingen en/of vergoedingen die zijn gedaan aan drugscrimineel John van L.? Is hier in feite niet sprake van eenzelfde situatie zoals bij de webserie «Captain Henk»? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.
De beveiliging van raadslieden en familieleden van bedreigde (kroon)getuigen |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de broer van kroongetuige Nabil B. een hoogoplopend conflict met het openbaar ministerie (OM) heeft over zijn beveiliging?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja.
Kunt u nauwgezet uiteenzetten hoe de procedure eruit ziet waarin besloten wordt tot het bieden van bescherming aan familieleden en hun rechtsbijstandverleners van bedreigde (kroon)getuigen? Hoe wordt, als geconcludeerd wordt dat beveiliging nodig, vervolgens gemonitord dat ook echt de noodzakelijke bescherming wordt geboden?
Voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten, zal in het kader van getuigenbescherming vooraf en per situatie bekeken worden of er bescherming nodig is voor de kroongetuigen, diens naasten en hun rechtsbijstandverleners en zo ja, voor wie in welke mate. De veiligheid van betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd. Vanzelfsprekend wordt de impact van de beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Daarnaast wordt scherp gekeken welke variatie er mogelijk is in beveiligingsconcepten. Daarmee wordt telkens getracht voor alle betrokken personen de meest optimale situatie, binnen een situatie van dreiging en risico, te bereiken. Vervolgens is er periodiek en incidenteel contact met de te beschermen personen en worden de dreigingsinschattingen periodiek geüpdatet. In geval van bijzondere signalen betreffende de veiligheid van de te beschermen personen wordt uiteraard direct bezien of getroffen maatregelen aanpassing behoeven.
Klopt het dat voor de herziening van het stelsel bewaken en beveiligen de familie wel had kunnen rekenen op voldoende beveiliging in Nederland, en dat de herziening in dit geval dus nadelig voor de familie uitpakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het stelsel daarop aan te passen?
Voor alle personen, dus ook familieleden van kroongetuigen, geldt dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft en neemt voor de bescherming van burgers op het moment dat zij of hun werkgever vanwege de dreiging en het risico niet zelf voor kunnen zorgen. Het besluit welke beveiligingsmaatregelen (moeten) worden getroffen is altijd een afweging tussen dreiging en risico (voor de te beveiligen persoon, diens omgeving en derden) en proportionaliteit van de beveiligingsmaatregelen. Hierbij staat de veiligheid centraal. De overheid biedt hierin maatwerk, waarbij getracht wordt om de impact die beveiligingsmaatregelen altijd hebben zo gering mogelijk te houden. Er zal echter altijd sprake zijn van een bepaalde mate van inperking van het privé en/of maatschappelijk leven.
De overheid kan verschillende beveiligingsmaatregelen ten uitvoer leggen. Deze kunnen variëren in zwaarte. Het onzichtbaar en onvindbaar maken van bedreigde personen is in het algemeen de meest veilige optie. Waar dat niet of minder goed mogelijk is – bijvoorbeeld bij personen die in het belang van de democratische rechtsorde hun functie (zichtbaar) moeten kunnen blijven vervullen – is de inzet van bijvoorbeeld persoonsbeveiliging passender. Dit is niet veranderd bij de actualisatie van de circulaire bewaken en beveiligen2.
Hoe worden de opvattingen van betrokkenen zélf meegewogen in het bieden van beveiliging? Wat bedoelt het OM precies als de mening van de kroongetuigenfamilie in dit geval zwaarder had moeten wegen, maar dat het maatschappelijk belang ook meespeelt bij de afweging? Wat wordt verstaan onder «voortschrijdend inzicht» bij de, volgens de familie, niet nagekomen beveiligingstoezeggingen? Aan welke risico’s hebben de familie van Nabil B. en hun raadslieden precies blootgestaan door dit voortschrijdend inzicht?
Bij het treffen van maatregelen staat het zo goed mogelijk beschermen van de veiligheid altijd voorop. Waar dat mogelijk is, wordt rekening gehouden met de wensen van de te beschermen personen.
Met de bovengenoemde uitspraak is bedoeld dat in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen in de afwegingen hadden kunnen worden betrokken, zoals in nieuwe zaken ook gebeurt. Meer aandacht aan de voorkant voor de belangen van familieleden kan ook leiden tot meer draagvlak voor het beveiligingstraject. Dat betekent niet dat de uiteindelijke afweging anders zou zijn uitgevallen. De belangen van criminaliteitsbestrijding en ook nadrukkelijk het voorkomen van nieuwe liquidaties – soms ook van volstrekt onschuldige derden – waren en zijn juist in deze casus van bijzonder groot gewicht in de afweging om de deal al dan niet te sluiten. Er was en is veel aan gelegen om dit geweld te stoppen.
Met «voortschrijdend inzicht» wordt hier bedoeld dat er, na verloop van tijd, sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden die leidden tot een andere inschatting. Daardoor kunnen opties die eerder aanvaardbaar of technisch mogelijk leken, later niet meer aanvaardbaar of mogelijk zijn zodat naar andere mogelijkheden moet worden gezocht. De familie van Nabil B. en hun raadslieden hebben niet blootgestaan aan extra risico’s vanwege dat voortschrijdend inzicht.
Klopt het dat het OM erop aanstuurt dat de familie in het buitenland een nieuw leven op moet bouwen, in plaats van in Nederland en met overheidsbescherming? Zo ja, is dat niet een erg zwaar offer voor mensen die zelf niets misdaan hebben? Valt deze overweging hetzelfde uit als het mensen betreft die vanwege hun functie of werkzaamheden bedreigd worden, zoals journalisten?
Over de concrete aard en omvang van reeds genomen en nog te nemen maatregelen, doe ik in het belang van de te beveiligen personen geen nadere mededelingen.
De dreiging en het risico zijn leidend in de afweging of beveiligingsmaatregelen nodig zijn. Welke beveiligingsmaatregelen passend zijn en of en in hoeverre het functioneren van een persoon gefaciliteerd kan worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk centraal staan. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, is de veiligste optie bij dreiging in zijn algemeenheid om zoveel mogelijk onzichtbaar en onvindbaar te zijn voor de bedreigers. Wanneer er sprake is van hoge dreiging en risico kan besloten worden dat een (tijdelijk) anoniem verblijf in het buitenland de meest passende beveiligingsmaatregel is.
Voor personen die worden bedreigd vanwege hun functioneren ten behoeve van de democratische rechtsstaat kan die overweging inderdaad anders uitvallen, juist om de rechtsstaat niet te laten ontwrichten door de dreiging.
Waarom heeft u een verzoek om een gesprek met de broer van kroongetuige Nabil B. afgewezen? Bent u bereid om alsnog in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de beveiligingsmaatregelen van de familieleden van de kroongetuige ligt bij de coördinerend Hoofdofficier van Justitie. Dit is de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissement Midden-Nederland. Het is daarom niet aan mij om inhoudelijk in te gaan op de door hen geuite zorgen en de besluiten over de al dan niet getroffen beveiligingsmaatregelen.
Zijn er u nog meer gevallen bekend waarin afspraken rond de beveiliging tot conflicten en mogelijke risico’s heeft geleid? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om de noodzakelijke beveiliging te garanderen?
Er wordt voortdurend nauw samengewerkt door de betrokken diensten om op basis van dreiging en risico passende en proportionele beveiligingsmaatregelen te treffen, waarbij de veiligheid van de te beveiligen personen centraal staat. Het bevoegd gezag beslist welke maatregelen getroffen worden en houdt daarbij waar mogelijk rekening met de wensen van de te beveiligen personen. Waar aan de wensen niet kan worden voldaan vanwege veiligheidseisen komt het helaas voor dat te beveiligen personen ontevreden zijn over de afspraken rond de beveiliging. Ik herken niet dat dit vervolgens ook leidt tot onaanvaardbare risico’s.
Kent u het rapport van Amnesty International «We sense trouble: Automated discrimination and mass surveillance in predictive policing in the Netherlands»?1
Ja
Waarop zijn de zeer generieke criteria (zoals de grootte van de auto) die leiden tot de risicoscore op basis waarvan de inzittenden van een auto al dan niet worden aangehouden gebaseerd? Hoe schat u de effectiviteit van dergelijke generieke criteria in?
De werkwijze van mobiel banditisme onderscheidt zich van die van andere groepen die zich schuldig maken aan zakkenrollerij en winkeldiefstal. Zo onderscheidt mobiel banditisme zich o.a. in mobiliteit, de mate van georganiseerdheid en professionaliteit, het al dan niet in opdracht van derden stelen, de modus operandi, mobiliteit en doelwitten (van slachtoffers). De werkwijze van deze groepen, zoals die in Roermond wordt waargenomen, is nader beschreven in het onderzoeksrapport «Mobiele Bendes aan het Roer»2.
Het merk en model van het gebruikte voertuig is een van de onderscheidende kenmerken, naast vele andere kenmerken. Een voertuig zal nooit stil worden gehouden op basis van één (generiek) kenmerk. Er moet sprake zijn van een combinatie van kenmerken voordat er sprake is van een zogenoemde «hit». Zodra de politie opvolging geeft aan een hit en het voertuig wordt aangetroffen, dan bepaalt een politieagent zelf of het voertuig zal worden stilgehouden. Op basis van de verkregen informatie, en zijn of haar waarneming en ervaring, kan een agent ook besluiten het voertuig door te laten. Het besluit om een voertuig stil te houden is dus gebaseerd op meer factoren dan alleen de risicoscore uit een daderprofiel.
In mijn antwoord op vraag 4 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat de werkwijze een zogenaamde leerlus omvat. Een kenmerk, zoals een bepaald type voertuig, dat in de praktijk niet of nauwelijks wordt aangetroffen of een kenmerk dat wel wordt aangetroffen, maar na analyse geen onderscheidend kenmerk blijkt te zijn voor de dadersgroep, wordt verwijderd uit het profiel. Een voorbeeld hiervan is een Duitse huurauto. Dit kenmerk had geen onderscheidend vermogen.
Kunt u een volledige lijst verschaffen van de criteria die door het project Sensing worden gebruikt om de risico-score van een auto of inzittenden te bepalen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb inzage gehad in de lijst, maar ik kan deze informatie niet openbaar maken. Dit zou het opsporings- en handhavingsbelang doorkruizen.
Kunt u toelichten in hoeverre de gebruikte criteria worden aangepast en verbeterd op basis van daadwerkelijk verrichtte aanhoudingen door de politie en de bevindingen hieromtrent?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2. De Operationele Proeftuin Roermond (OPTR) richt zich op het voorkomen van mobiel banditisme. Kennis die wordt vergaard bij ontdekkingen op heterdaad wordt daarbij ook gebruikt om dit specifieke daderprofiel te toetsen.
Klopt het dat als inzittenden van een auto worden aangehouden en in de politiedatabase worden verwerkt, zij in het vervolg een hogere kans hebben om weer aangehouden te worden, zelfs als zij bij de eerste aanhouding compleet onschuldig bleken te zijn? Zo ja, kunt u uitleggen waarom het project Sensing op deze manier ontworpen is? Hoe denkt u dat deze «feedback loop» de effectiviteit van het project Sensing beïnvloedt?
Nee, dat klopt niet. Het project kent juist een «feedback loop». Wanneer uit de controle geen feiten worden vastgesteld die leiden tot een dergelijk vermoeden, dan zal dat voertuig op een lijst worden geplaatst die voorkomt dat het voertuig nog een keer in de aandacht komt. Dat voertuig zal dan juist geen hit meer genereren.
Omgekeerd geldt dat natuurlijk ook. Als een voertuig wordt gecontroleerd en uit die controle blijken aanvullende feiten die leiden tot een vermoeden van betrokkenheid bij enig strafbaar feit, dan zal dit voertuig worden toegevoegd aan de referentielijst. De kans dat dat voertuig in het vervolg weer wordt stil gehouden is dan inderdaad groter.
Klopt het dat mensen met een Roma of Oost-Europese achtergrond gezien worden als extra risico en daarmee meer kans hebben om door de politie aangehouden te worden? Kunt u zich voorstellen dat dit niet rijmt met artikel 1 van de Grondwet?
In mijn antwoord op vraag 6 van de leden Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat het kenteken (land van herkomst van het voertuig) één van de kenmerken is in het profiel. Een bijzonder persoonsgegeven als etniciteit (zoals een Roma of Oost-Europese achtergrond) maakt geen onderdeel uit van het profiel.
In hetzelfde antwoord gaf ik aan dat het aan de betrokken officier van justitie is om te bepalen of de opname van het land van herkomst van het voertuig in de profielregel in combinatie met de andere selectiecriteria passend en noodzakelijk is voor de aanpak van deze criminaliteitsvorm. Het is aan de rechter om er een oordeel over te vellen indien een betrokken burger dit wil aanvechten.
Kunt u kwantitatief aantonen in hoeverre het project Sensing in Roermond effectief is in het tegengaan van zakkenrollers en winkeldieven? Zo nee, waarom niet?
Een kwalitatief of kwantitatief oordeel over de effectiviteit van het project Sensing in Roermond is nu nog niet mogelijk.
De OPTR richt zich op het voorkomen van mobiel banditisme door potentiele daders buiten het winkelgebied van Roermond tegen te houden. In het winkelgebied en het Outlet Center zelf zijn ook maatregelen getroffen. Door de winkeliers zelf en door de aanwezigheid van politie en bewakingspersoneel. Deze optelsom van maatregelen moet de hoeveelheid zakkenrollerij en winkeldiefstal terugdringen. Het aandeel van de OPTR in die optelsom is nog niet te bepalen.
In 2019 is in eerste aanleg gewerkt aan het cijfermatig valideren van de profielregels en het op orde krijgen van het systeem. In de tweede helft van 2019 zijn de eerste hits aan politiemedewerkers uitgegeven, waarna bleek dat het uitgifteproces moest worden aangepast. Er lag te veel tijd tussen hit en opvolging. Het voertuig werd daardoor vaak niet aangetroffen. In het vierde kwartaal van 2019 werden er op basis van het profiel 199 hits gegenereerd, waarvan er 20 leiden tot een controle.
Begin 2020 is het proces zodanig aangepast dat er sneller opvolging kan worden gegeven aan een hit. Sinds dit voorjaar is vanwege de coronamaatregelen de capaciteit die nodig is voor verdere opvolging anders geprioriteerd. De uitvoering van de proeftuin ligt daardoor in 2020 feitelijk stil, waardoor er geen nieuw inzicht wordt opgebouwd op de effectiviteit van de OPTR.
Alle politieagenten in de operationele proeftuin beschikken sinds eind 2019 over een app op hun mobiele telefoon waarmee direct het resultaat van een opvolging wordt teruggekoppeld. Dit zorgt ervoor dat alle resultaten worden vastgelegd.
In 2019 bleek circa 50% van de daadwerkelijk gecontroleerde voertuigen correct te zijn geselecteerd op basis van het profiel. Om een definitieve uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit hiervan is een hoger aantal feitelijk gecontroleerde voertuigen nodig.
Klopt het dat de resultaten van het Sensing project niet systematisch worden bijgehouden en de effectiviteit van dit project daarom niet goed geëvalueerd kan worden? Zo nee, kunt u de Kamer informeren over de evaluaties van dit project? Zo ja, waarom wordt project gecontinueerd?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de claim van Amnesty International dat het project Sensing het recht op privacy op ingrijpende wijze aantast? Op welke manier is het recht op privacy volgens u gewaarborgd in het project Sensing en wordt een eventuele inbreuk hierop gerechtvaardigd door het beschermen van andere belangen?
Ik verwijs u hiervoor mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven. Op verzoek van uw Commissie heb ik daarnaast nog een algemene reactie op dit rapport gegeven. Die reactie doe ik u tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen toekomen. Voor het antwoord op deze vraag kan ik u verder ook nog naar die brief verwijzen.
Acht u de effectiviteit van het project Sensing voldoende om dit project voort te zetten, daarbij het risico in acht nemend dat dit project de privacy van burgers op ingrijpende wijze aantast?
Ik mijn antwoord op vraag 7 ga ik in op de effectiviteit van het project.
In verschillende publicaties over de OPTR wordt de indruk gewekt dat er zeer veel sensoren worden ingezet en dat het effect en het risico van die sensoren onvoldoende worden getoetst.
In de OPTR is de ANPR3-camera de enige sensor die wordt toegepast. Andere sensortechnieken zijn wel overwogen, maar bleken na uitvoering van een technische-, juridische- en ethische toets niet bruikbaar.
Kunt u toelichten wat de juridische basis is voor het poject Sensing? Hoe beoordeelt u de claim van Amnesty International dat artikel 3 van de Politiewet en artikel 160 van de Wegenverkeerswet geen goede juridische basis bieden voor het project Sensing?
De eisen op het gebied van privacy die hier van toepassing zijn staan in de Politiewet 2012 (Pw) en de Wet Politiegegevens (Wpg).
De verkrijging van gegevens vindt plaats op grond van artikel 3 Pw.
In de OPTR worden alleen ANPR-camera’s ingezet voor het verkrijgen van data. Deze ANPR-camera’s worden op de reguliere manier ingezet. Dat wil zeggen dat de kentekens van passerende voertuigen worden vergeleken met het profiel en lokale en relevante landelijke referentielijsten. De afbeeldingen van de voertuigen die op deze lijsten voorkomen (de «hits») worden bewaard. In het kader van een lopend politieonderzoek kunnen ook de «no hits» worden opgeslagen.
De wettelijke bepaling voor het op deze wijze verwerken van ANPR-gegevens wordt gevonden in de Wpg. In het IJssellandarrest4 wordt geconcludeerd dat de aldaar genoemde bepalingen van de Wpg een grondslag bieden voor het verwerken van uit ANPR verkregen gegevens.
De «no-hits» worden opgeslagen en verwerkt in een omgeving conform artikel 9 Wpg. Dit is een afgeschermde omgeving waar alleen geautoriseerde medewerkers bij kunnen. De «hits» worden opgeslagen en verwerkt in een omgeving conform artikel 8 Wpg. Aan een artikel 8-omgeving worden minder strenge eisen gesteld, omdat hier opvolging plaats vindt en meer medewerkers toegang moeten kunnen hebben tot de gegevens.
In het kader van de OPTR worden er geen gevoelige gegevens5 verzameld, die op grond van artikel 5 Wpg moeten worden verwerkt.
In mijn antwoord op vraag 3 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven omschrijf ik hoe de politie het project Sensing heeft getoetst aan de wettelijke eisen.
Amnesty International stelt dat de politie haar bevoegdheden onder de Wegenverkeerswet misbruikt om voertuigen stil te houden. Dat is niet juist. In de OPTR kan de politie een voertuig stil houden om de identiteit van de inzittende te kunnen vaststellen. De politie ontleent deze bevoegdheid aan de Algemene wet Bestuursrecht6. Een eventuele opvolghandeling, zoals het doorzoeken van het voertuig, geschiedt op grond van artikel 2.44 van de APV van de gemeente Roermond7.
Is voorafgaand aan het project juridisch advies ingewonnen over de mogelijk inbreuk die dit project maakt op mensenrechten?
De OPTR wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag in Roermond. Het projectteam brengt verslag uit van al haar werkzaamheden aan de stuurgroep van de OPTR, waarin de burgemeester, de Officier van Justitie en de betrokken politieafdelingen zijn vertegenwoordigd. De stuurgroep is de opdrachtgever, maar is in formele zin geen toezichthouder. De stuurgroep beoordeelt of de sensoren, de profielregels en de datasets die het project voorstelt mogen worden ingezet. De burgemeester en de Officier van Justitie zijn verantwoordelijk voor het opdrachtgeverschap.
Er is niet specifiek juridisch advies ingewonnen over de mogelijke inbreuk op mensenrechten. In mijn antwoord op vraag 3 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat er bij aanvang van de OPTR een Nota van Rechtmatigheid en een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) zijn opgesteld. In deze documenten is de werkwijze van de OPTR in relatie tot de van toepassing zijnde wetgeving beschreven.
De functionaris voor gegevensbescherming (FG) van de politie houdt intern toezicht op de toepassing en naleving van de privacywetgeving. Conform de AVG en de Wpg rapporteert de FG aan de Korpsleiding en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP houdt ook ambtshalve toezicht. Ook kan de AP na een klacht beslissen een onderzoek te starten en handhavend op te treden. Uiteindelijk is het aan de rechter om over het handelen van de politie te oordelen.
De Inspectie Justitie en Veiligheid houdt toezicht op de taakuitvoering van de politie. Indien er bij de taakuitvoering AI toepassingen worden ingezet valt deze inzet daarmee onder het mandaat van de Inspectie8.
Wie houdt toezicht op het project? Heeft het toezicht betrekking op zowel het algoritme als op de keuze voor datasets? Aan wie rapporteert de toezichthouder?
Zie antwoord vraag 12.
Wat voor lessen trekt u uit het project Sensing voor het vervolg van dergelijke pilots? Welke lessons learned neemt u in het vervolg mee bij de uitrol van predictive policing?
In mijn antwoord op vraag twee van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat de OPTR geen gebruik maakt van «predictive policing». Ik wil dat nogmaals benadrukken.
Hoewel de politie zorgvuldig te werk gaat, blijft de buitenwereld kritisch. Dat blijkt ook nu uit het rapport van Amnesty International.
Er is vanaf het eerste moment door de politie en het bevoegd gezag open gecommuniceerd over de OPTR. De start vond plaats in aanwezigheid van de media. Er is destijds een toelichting gegeven op wat er wordt gedaan, hoe dat wordt gedaan en waarom dat wordt gedaan. Het juridisch kader is openbaar. Vanuit de OPTR wordt regelmatig ingegaan op verzoeken van wetenschappelijk onderzoekers en critici om informatie over het proces en de opzet van de proeftuin. Ook met Amnesty International zijn daarover gesprekken gevoerd.
Het is belangrijk dat de politie ervaring opbouwt met de inzet van sensortechnologie, zoals ook is besproken in uw kamer in 2015 (Visie op Sensing9). Dat moet zorgvuldig gebeuren. Mede door kritische vragen uit de maatschappij worden de afwegingen op proportionaliteit en subsidiariteit telkens opnieuw beschouwd.
Volledige openheid over de werkwijze is echter niet mogelijk, omdat daarmee het opsporings- en handhavingsbelang wordt doorkruist.
Bent u bereid dit project stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben het niet eens met het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden. In de antwoorden op uw vragen en op die van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven geef ik daar een onderbouwing voor.
Het is van belang dat de politie-ervaring opdoet met het gebruik van nieuwe technologie in haar werk, ook op het raakvlak tussen het gebruik van die technologie en de ethische aspecten daarvan. Juist door hiermee te kunnen experimenteren kan de politie ervan leren. In de kamerbrief uit 2015 over de visie op sensing heb ik al gewezen op het belang van experimenteren.
Vanwege een grote daling van incidenten in 2020, en een andere keuze voor prioriteiten in 2020 ligt de OPTR nu feitelijk stil. De stuurgroep maakt daarom de afweging of het project op dit moment operationeel moet blijven.
Het gebruik van discriminerende algoritmes en massasurveillance door de politie. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland: maak een einde aan gevaarlijke politie-experimenten met massasurveillance»?1
Ja
Hoeveel projecten zijn er op dit moment waarbij de politie gebruik maakt van «predictive policing»? Op welke locaties lopen deze projecten? Welke systemen worden in elk van deze projecten gebruikt?
Predictive policing is het voorspellen van gedrag door middel van monitoring en analyse van historische informatie. De Operationele Proeftuin Roermond (OPTR) maakt geen gebruik van «predictive policing». In de OPTR wordt gewerkt met risicotaxatie op basis van profielen. Dat is een vorm van technologisch versterkt waarnemen.
In mijn antwoord op Kamervragen over artificiële intelligentie bij de politie2 gaf ik aan dat de politie gebruikt maakt van (klassieke) risicotaxatiemodellen om inschattingen te kunnen maken ten aanzien van het potentieel gebruik maken van geweld of het optreden van recidive bij personen met antecedenten zoals vastgelegd in de politiesystemen. Het taxatiemodel geeft alleen een inschatting of er een verhoogd risico is op het gebruik van geweld of het optreden van recidive bij een geselecteerde groep personen.
Een voorbeeld van wat wél onder predictive policing kan vallen, is het Criminaliteits Anticipatie Systeem (CAS) dat in 2014 in Amsterdam is ontwikkeld. In vier politie-eenheden heeft hiermee een pilot plaatsgevonden. Het systeem is vervolgens landelijk uitgerold. Op basis van gegevens uit politiesystemen en historische data van het Centraal Bureau voor de Statistiek, kan CAS voorspellen op welke plaatsen en op welk moment de kans het grootst is dat misdrijven plaatsvinden. Dit wordt weergegeven op een rasterkaart van Nederland in vakken van 125 bij 125 meter. Een informatiemedewerker beoordeelt vervolgens de door CAS gegenereerde voorspelling alvorens hij een advies voor het basisteam formuleert. Dat kan een advies zijn om extra te surveilleren of om samen met woningcorporaties afspraken te maken over het verbeteren van hang- en sluitwerk. Helder is dat de voorspelling ziet op omgeving en nooit op personen. Met ingang van juli 2018 beschikken alle basisteams van de politie over de mogelijkheid om het systeem te gebruiken.
Hoe toetst de politie projecten waarbij surveillance data verzameld wordt aan eisen op het gebied van privacy?
De eisen op het gebied van privacy die hier van toepassing zijn staan in de Politiewet 2012 (Pw) en de Wet Politiegegevens (Wpg). In projecten wordt altijd eerst beoordeeld binnen welke wettelijke kaders de data verzameld kan worden. Ook wordt er een Gegevensbeschermings Effects Beoordeling (GEB of DPIA) opgesteld. Eerder in 2020 is ook het kwaliteitskader Big Data vastgesteld, waaraan nieuwe projecten getoetst dienen te worden.
Bij aanvang van de OPTR is er een Nota van Rechtmatigheid3 en een GEB opgesteld. De Nota van Rechtmatigheid beschrijft het juridisch kader waarbinnen de OPTR wordt uitgevoerd. Bij elke voorgenomen wijziging van werkwijze of inzet van sensoren wordt het juridisch kader opnieuw afgewogen en vastgesteld met het bevoegd gezag. In de GEB wordt rekening gehouden met de stand van de techniek, uitvoeringskosten, alsook met de aard, omvang, de context, verwerkingsdoeleinden en risico’s voor de rechten en vrijheden van personen. De functionaris voor gegevensbescherming van de politie is vanaf december 2018 betrokken bij deze proeftuin.
Hoe wordt voorkomen dat bestaande vooroordelen doorwerken in «predictive policing» systemen en op die manier leiden tot discriminatie?
Er moet nogmaals benadrukt worden dat de OPTR geen gebruik maakt van «predictive policing».
Voorafgaand aan de start van deze proeftuin heeft er een cijfermatige analyse en een literatuurverkenning plaatsgevonden en zijn er respondenten bevraagd. Dit vooronderzoek4 heeft inzicht gegeven in de aantallen en achtergrondkenmerken van mobiel banditisme delicten en dader(groepen). Deze informatie vormt de basis voor de daderprofielen die de politie binnen de OPTR gebruikt.
De werkwijze omvat een zogenaamde leerlus. Het profiel omvat een aantal kenmerken van mobiel banditisme. Wanneer in de praktijk blijkt dat bepaalde kenmerken niet worden aangetroffen of wanneer bepaalde kenmerken wel worden aangetroffen, maar na opvolging blijkt dat voertuigen die worden stil gehouden niet bij de dadergroep passen, vindt er analyse en aanpassing van het profiel plaats.
Niet aangetroffen kenmerken of kenmerken die niet onderscheidend blijken te zijn voor de dadergroep, worden verwijderd uit het profiel. Een voorbeeld hiervan is een bepaald model voertuig, waarvan werd gedacht dat dit vaak wordt gebruikt door de dadersgroep, maar waarvan in de praktijk blijkt dat dat niet het geval is.
Hoe duidt u het oordeel van Amnesty International dat projecten als het Sensing-project in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie schenden?
Het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden is vooral gebaseerd op hun conclusie dat er sprake is van ongerichte massasurveillance en dat er met name wordt geselecteerd op mensen uit Oost-Europa.
In de OPTR is echter geen sprake van ongerichte massasurveillance. Er wordt gericht gezocht naar mobiel banditisme op basis van een daderprofiel.
De politie hanteert een definitie van mobiel banditisme zoals die in 2010 door de Raad van de Europese Unie is geformuleerd: «Een mobiele (rondtrekkende) dadergroep is een vereniging van daders die zich stelselmatig verrijken door middel van vermogenscriminaliteit of fraude (met name winkel- en ladingdiefstal, inbraak in woningen en bedrijven, oplichting, skimming en zakkenrollerij), binnen een breed gebied waarin ze activiteiten uitvoeren en die internationaal actief zijn».
De OPTR richt zich enkel op mobiel banditisme. Dat is overigens maar een deel van de veroorzakers van bepaalde vormen van criminaliteit in Roermond, zoals bijvoorbeeld winkeldiefstal en zakkenrollen. Ook die criminaliteit wordt bestreden en daarbij wordt evident ook gebruik gemaakt van wat de politie weet over de betreffende dadergroepen. Alleen gaat dit zonder de sensortoepassingen van deze pilot.
Uit cijfermatige analyse4 door de politie en het OM blijkt dat de groep die zich schuldig maakt aan mobiel banditisme in Roermond in hoofdzaak afkomstig is uit een drietal landen. Het kenteken (land van herkomst van het voertuig) is daarom één van de kenmerken in het profiel. Een bijzonder persoonsgegeven als etniciteit maakt geen onderdeel uit van het profiel. De weging of dit geheel passend is, is aan de verantwoordelijke Officier van Justitie. Deze heeft in dit geval de opname van het land van herkomst van het voertuig in de profielregel in combinatie met de andere selectiecriteria als passend en noodzakelijk beoordeeld voor de aanpak van deze criminaliteitsvorm. Het staat elke betrokken burger uiteraard vrij om hierop de rechter een oordeel te vragen.
Een voertuig zal echter nooit stil worden gehouden op basis van één kenmerk, zoals het kenteken. Er moet sprake zijn van een combinatie van kenmerken voordat er sprake is van een «hit». Zodra de politie opvolging geeft aan een hit en het voertuig wordt aangetroffen, dan bepaalt een politieagent zelf of het voertuig zal worden gecontroleerd. Kortom het is en blijft uiteindelijk een beslissing van een mens, niet van het systeem.
Hoe duidt u de analyse van Amnesty International die uiteenzet hoe het Sensing-project door het ontwerp («discrimination by design») automatisch leidt tot etnisch profileren? Kunt u daarbij bijvoorbeeld in gaan op het gegeven dat de politie in de definitie van «mobiel banditisme» alleen bepaalde nationaliteiten meeneemt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het staande houden van voertuigen op basis van een algoritmisch model zich tot het handelingskader proactief controleren, dat stelt dat proactieve controles plaats dienen te vinden op basis van een redelijk vermoeden van schuld?
Proactieve controles zijn alle controles die politieagenten op eigen initiatief doen, zonder dat bijvoorbeeld de meldkamer een opdracht heeft gegeven. De politie heeft eind 2017 een handelingskader 5 gepresenteerd, dat als een richtsnoer dient voor alle agenten en helpt om het vakmanschap bij proactieve controles te vergroten.
In het kader van de OPTR worden er geen controles op eigen initiatief uitgevoerd. Indien een passerend voertuig voldoet aan de profielkenmerken van de OPTR, dan is er sprake van een «hit». Deze hit wordt gemeld aan de meldkamer. Tegelijkertijd ontvangen de dienstdoende agenten een melding op hun mobiele telefoon en kan er opvolging plaatsvinden. Voor de stappen die hierna volgen wordt er naar de principes van het handelingskader proactief controleren gehandeld. Dat wil zeggen dat er wordt uitgelegd waarom je controleert, de bejegening correct is en er opbouwend wordt gereflecteerd.
Als het bewuste voertuig wordt aangetroffen besluit de betrokken agent op grond van waarneming, gedrag, feiten en omstandigheden of er een stopteken wordt gegeven of dat het voertuig wordt doorgelaten. Indien het voertuig is stilgehouden wordt de reden van de controle uitgelegd en vindt controle van de identiteit plaats6.
Heeft de politie een kader aan de hand waarvan de bewezen positieve effecten van nieuwe technologieën worden afgewogen tegen de mogelijke negatieve maatschappelijke effecten, bijvoorbeeld op het gebied van privacy en discriminatie? Zo ja, tot welke afweging heeft dit geleid bij de inzet van «predictive policing»? Zo nee, op basis waarvan wordt dan een afweging gemaakt om nieuwe technologieën te implementeren?
Er bestaat voor de politie nog geen algemeen afwegingskaderkader op de bruikbaarheid van technologie en maatschappelijke effecten. Wel hanteert de politie een aantal instrumenten op basis waarvan binnen deze proeftuin wordt afgewogen om een nieuwe technologie in te zetten.
In de aanpak van de operationele proeftuin toetst de politie met het bevoegd gezag of de inzet van technologie toegevoegde waarde kan hebben, of dit wettelijk mag en of het past binnen de waarden van de rechtstaat. Er wordt gewerkt met bewezen technologie. De eerdergenoemde Nota van Rechtmatigheid wordt bij elke aanpassing actueel gemaakt. Bij de afweging of er nieuwe technologie of een nieuwe profielregel moet worden toegevoegd gewerkt met de methode van begeleidingsethiek. De begeleidingsethiek is een methode om de ethische dialoog over technologie te voeren en weloverwogen keuzes te maken7. Er wordt getoetst wat de risico’s zijn van inbreuk op de waarden van de rechtstaat en welk handelingsperspectief daarbij open staat. Door aandacht te besteden aan ethische aspecten wordt in proeftuinen ook inzicht opgedaan hoe de techniek binnen aanvaardbare morele kaders toegepast kan worden door de politie.
Op verzoek van de politie heeft het Rathenau instituut in 2019 onderzoek gedaan naar de beleving van burgers bij het gebruik van sensoren8. Daaruit zijn 8 spelregels geformuleerd, die houvast bieden bij de beoordeling van de inzet van sensortechnologie door de politie.
Dit jaar heeft de politie het kwaliteitskader Big Data9 vastgesteld, waarlangs projecten waarin wordt gewerkt met grote hoeveelheden data worden getoetst. De OPTR wordt momenteel getoetst aan dit kwaliteitskader.
Tenslotte wil ik opmerken dat ik het belangrijk vind dat de politie ervaring opdoet met het gebruik van nieuwe technologie in haar werkzaamheden. Hierbij lettend op het raakvlak tussen het gebruik van die technologie en de ethische aspecten daarvan. Juist door hiermee te kunnen experimenteren, kan de politie ervan leren. In de kamerbrief uit 2015 over de visie op sensing heb ik al gewezen op het belang van experimenteren 10.
Bent u bereid de aanbeveling van Amnesty International over te nemen om het Sensing-project stop te zetten en de verzamelde data te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben het niet eens met het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden. In de antwoorden op uw vragen en op die van het lid Buitenweg geef ik daar een onderbouwing voor.
Vanwege een grote daling van incidenten in 2020, en een andere keuze voor prioriteiten in 2020 ligt het project nu feitelijk stil. De stuurgroep maakt daarom de afweging of het project op dit moment operationeel moet blijven.
Welke andere projecten worden uitgevoerd door de overheid waarbij geëxperimenteerd wordt met kunstmatige intelligentie? Bij welk van die projecten wordt gehandeld op basis van voorspellingen die gedaan worden door een algoritme? Welke wettelijke kaders dienen daarbij als basis en wie ziet toe op de naleving daarvan?
Uw vraag suggereert dat in OPTR wordt geëxperimenteerd wordt met kunstmatige intelligentie. Zoals gemeld in de beantwoording van de schriftelijke vragen over artificiële intelligentie (AI) bij de politie van 18 februari 202011, beschikt de politie momenteel over slechts een beperkt aantal toepassingen van AI in de zin dat systemen intelligent gedrag vertonen en in meer of mindere mate zelfstandig kunnen leren en acties kunnen ondernemen. De OPTR valt daar niet onder.
Er zijn toepassingen die het werk van politiemedewerkers vergemakkelijken, maar die geen aanmerkelijke gevolgen voor burgers hebben. Daarbij kan worden gedacht aan het doorzoeken van een inbeslaggenomen gegevensdrager op afbeeldingen met beeldherkenning om een bepaald object te vinden. Dit versnelt het werk van rechercheurs en maakt het werk effectiever en efficiënter. De uitkomst van de analyse heeft dezelfde gevolgen voor burgers als wanneer deze analyse handmatig was uitgevoerd, en is bovendien slechts een van de vele aanwijzingen in het totale onderzoek. Een ander voorbeeld is de in mijn brief van 3 december 201912 reeds genoemde keuzehulp die wordt ingezet bij meldingen van internetoplichting.
Zoals gemeld in mijn brief van 3 december 2019 is AI nadrukkelijk bedoeld als ondersteunend middel voor de politiemedewerkers. Dat betekent dat de toepassing van AI binnen de politiecontext ook binnen de gebruikelijke wettelijke kaders plaatsvindt. Afhankelijk van de context van de inzet van de AI-toepassing kan dat bijvoorbeeld de Wpg (bij uitvoering van de politietaak), of de AVG (bij inzet in bijvoorbeeld bedrijfsvoeringscontext) zijn als er persoonsgegevens worden verwerkt. Als er geen sprake is van verwerking van persoonsgegevens kan er bijvoorbeeld gedacht worden aan de Politiewet 2012 of het Wetboek van Strafvordering.
De werking van het stelsel van toezicht op de toepassing van AI bij de politie heb ik uitgelegd in mijn brief van 3 december 2019 over AI bij de politie.
Hoe staat het met de uitwerking van de waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid, zoals aangekondigd in uw brief van 8 oktober 2019? Hoe bent u van plan toezicht te houden op lopende experimenten met voorspellende algoritmes totdat de richtlijnen voor de gehele rijksoverheid zijn geïmplementeerd die privacy en non-discriminatie waarborgen?2
Zoals toegezegd in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming en de staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken en Klimaat van 20 april 202014, zullen de evaluatie en aangepaste versie van de Richtlijnen begin 2021 aan uw Kamer worden aangeboden.
De toezichthouder op het gebied van gegevensbescherming en privacy is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Zij houdt toezicht binnen haar mandaat. De AP is onafhankelijk toezichthouder op grond van de AVG. De AVG bepaalt de reikwijdte van het handelen van de AP. Ik heb als Minister van JenV geen mogelijkheid om het handelen van de AP te beïnvloeden.
Het bericht ‘Ik ben een schim geworden omdat het OM zo nodig die deal moest sluiten’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ik ben een schim geworden omdat het OM zo nodig die deal moest sluiten»?1
Ja.
Wat is uw duiding van het interview en het aangrijpende verhaal van een onschuldige broer van kroongetuige Nabil B.?
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het betreur dat de familieleden van de kroongetuige zich in deze moeilijke omstandigheden bevinden, die begrijpelijkerwijs een grote impact hebben op hun leefsituatie.
Het komt helaas voor dat te beveiligen personen ontevreden zijn over de (al dan niet) getroffen beveiligingsmaatregelen. Er wordt voortdurend nauw samengewerkt door de betrokken diensten om op basis van dreiging en risico passende en proportionele beveiligingsmaatregelen te treffen, waarbij de veiligheid van de te beschermen personen centraal staat. Het bevoegd gezag beslist welke maatregelen zullen worden getroffen en houdt daarbij waar mogelijk rekening met de wensen van de te beveiligen personen. De persoonlijke wensen en veiligheidseisen zijn niet altijd verenigbaar, hetgeen soms kan leiden tot conflicten.
Klopt het dat dit bij lange na niet de eerste keer is dat onschuldige familieleden en (voormalige) advocaten van kroongetuige Nabil B. aan de bel trekken omdat zij zich niet gehoord voelen en zorgen maken om hun eigen veiligheid? Herinnert u zich dat dit ook zeker niet de eerste keer is dat hier Kamervragen over gesteld worden? Welke stappen zijn het afgelopen jaar genomen om ervoor te zorgen dat betrokkenen wel het gevoel hebben dat er alles aan wordt gedaan om ervoor te zorgen dat zij zo veilig mogelijk zijn en om ervoor te zorgen dat zij inzage hebben in de analyse van hun veiligheidssituatie? Kunt u daarbij ingaan op de aanpassingen in systeem en beleid, aangezien specifieke maatregelen gericht op een individuele situatie niet alleen vanzelfsprekend vertrouwelijk zijn, maar ook geen antwoord bieden op de structurele weeffouten die de afgelopen periode naar voren zijn gekomen?
Het klopt dat dit niet de eerste keer is dat de familieleden van kroongetuige Nabil B. hun klachten uiten. Ik heb hierover ook eerder Kamervragen beantwoord. 2
Door het OM zijn verschillende gesprekken gevoerd met zowel de familieleden zelf als met de advocaten die de familieleden hebben voorzien van rechtsbijstand. Op een later moment zijn afzonderlijk met de familieleden en hun advocaten meerdere gesprekken gehouden onder leiding van een niet bij de casus betrokken gespreksleider, waarbij de verzoeken en wensen van familieleden, bijgestaan door hun advocaten, zijn geïnventariseerd. Vervolgens is teruggekoppeld welke wensen en verzoeken gehonoreerd konden worden en welke niet. Ook zijn met de familieleden gesprekken gevoerd om – waar mogelijk, mede vanuit veiligheidsbelangen – inzicht te geven in het handelen van de overheid in deze casus.
Zoals ik ook in antwoorden op uw vragen over de documentaire »De advocaat van de kroongetuige» heb aangegeven, kan vanwege belangen rond inlichtingen, opsporing, vervolging, bescherming van opsporingsbronnen en andere personen alsmede professionals die belast zijn met de beveiliging van de bedreigde persoon, geen inzage worden verleend in de concrete dreigingsanalyses. Gezien de gevoeligheid van deze informatie zijn deze dreigingsanalyses gerubriceerd tot het niveau van staatsgeheim confidentieel en hoger conform het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013). Het niet delen van deze informatie is gegrond op bepalingen in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (artikel 41), de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Artikelen 82 t/m 85) en de Wet politiegegevens (artikel 27).
Ik heb eerder bij uw Kamer aangegeven dat structurele aandacht nodig is voor de voortdurende flexibilisering en professionalisering van (de uitvoering van) de stelsels, onder andere in relatie tot de dreiging vanuit de georganiseerde criminaliteit. Daarom investeer ik zowel in een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de uitvoering van het stelsel, als in kennisborging en in ontwikkeling van het stelsel in zijn geheel. Hierin worden vanzelfsprekend de ervaringen en bevindingen vanuit de praktijk meegenomen. Het vraagt de nodige zorgvuldigheid, tijd en inzet om kennis en expertise ten behoeve van de bescherming van personen verder te kunnen ontwikkelen en borgen.
Heeft het openbaar ministerie (OM) fouten gemaakt in de beveiliging van de geliquideerde Reduan B., wie is daarvoor verantwoordelijk en waarom worden vragen daarover niet beantwoord? Kunt in ingaan op deze kernvragen waarop in het artikel in de Volkskrant terecht wordt gewezen? Kunt u aangeven op welke wijze het onderzoek plaatsvindt of plaats heeft gevonden naar de gang van zaken, welke bevindingen reeds bekend zijn en hoe wordt gehandeld naar aanleiding van deze bevindingen?
Uit de informatiegestuurde analyse van de risico’s kwamen vóór de presentatie van de kroongetuige geen concrete aanwijzingen voor een dreiging op familieleden naar voren. De reputatie van de verdachten in de zaak Marengo maakte echter dat het OM toch reden zag om ook met de familieleden van de kroongetuige in gesprek te willen over beveiligingsmaatregelen. Er werd rekening gehouden met gewelddadigheden tegen personen en goederen. De liquidatie van een niet bij strafbare feiten betrokken familielid werd toen niet voorzien.
Voorafgaand aan het bekendmaken van de deal met de kroongetuige, zijn ten aanzien van meerdere familieleden maatregelen getroffen waardoor deze familieleden vóór de presentatie van de kroongetuige elders waren ondergebracht. Ook met de andere familieleden werd contact gezocht om te spreken over beveiliging. Dit resulteerde in de meeste gevallen in afspraken over te nemen maatregelen. Alle afgesproken maatregelen waren geïmplementeerd op het moment dat de kroongetuige werd gepresenteerd.
Er is derhalve op juiste wijze gehandeld op basis van de gemaakte dreigingsinschatting, maar achteraf moet worden geconstateerd dat de inschatting niet overeenkwam met de daadwerkelijk uitgevoerde dreiging. Ik besef dat dit een zeer pijnlijke constatering is voor de nabestaanden en geen troost biedt voor hun verlies en leed.
Behoudens het strafrechtelijk onderzoek is sprake geweest van een interne evaluatie met het oog op verbetering van interne procedure en werkwijzen. Hieruit is een aantal aanpassingen en noties voortgevloeid gericht op de toekomst, zoals verbeteringen in het proces van informatie-uitwisseling, het naast concrete dreigingsinformatie meer betrekken van een voorstelbare dreiging bij de dreigingsinschattingen en het in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker in de afwegingen betrekken van de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen.
Kunt u deze vragen ook beantwoorden in het licht van de moord op advocaat Derk Wiersum? Hoe is de moord onderzocht? Zijn hier fouten gemaakt door het OM of andere instanties? Welke verantwoordelijkheden kunnen worden aangewezen (en bij wie zijn deze belegd)? Wat is sindsdien ondernomen om advocaten van kroongetuigen beter te beschermen?
Zoals ik u ook eerder berichtte in mijn brief van 14 oktober 20193, heeft het OM mij bericht dat op meerdere momenten een dreigingsinschatting is gemaakt. Deze dreigingsinschattingen zijn telkens gemaakt in opdracht van de hoofdofficier van justitie in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein. Op grond van de uitkomsten van de dreigingsinschattingen conform de uitvoering van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein waren geen beveiligingsmaatregelen geïndiceerd. Niettemin zijn destijds in opdracht van de hoofdofficier van justitie, gezien de zware geweldsdelicten waarvan de groepering waar de dreiging uitging werd verdacht, toch diverse beveiligingsmaatregelen getroffen. Voor het overige is de moord onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek en loopt daarin thans de strafzaak.
Direct na de moord op Derk Wiersum heb ik een team samengesteld met de bevoegdheden om de beveiliging en bewaking te activeren respectievelijk te intensiveren voor wie dat nodig is op een wijze die bescherming biedt tegen deze dreiging. Veiligheidsmaatregelen zijn vervolgens vormgegeven door middel van een zorgvuldige afweging door deskundigen op basis van de dreiging en het risico. Daarnaast heb ik meermaals aangegeven dat er structureel aandacht moet zijn voor de weerbaarheid van functionarissen die een onmisbare rol vervullen in de democratische rechtsstaat, waaronder advocaten, officieren van justitie, rechters en journalisten. In dat kader heeft de werkgroep «brede aanpak beroepsgroepen» 4 een ontwikkelagenda voor de vergroting van de weerbaarheid opgesteld. Om hieraan uitvoering te geven stel ik de komende jaren financiële middelen beschikbaar voor capaciteit en weerbaarheidsversterkende initiatieven.5 Hiermee worden beroepsgroepen in staat gesteld hun eigen weerbaarheid te vergroten en werkgevers om hun rol op dit terrein goed te vervullen.
Kunt u deze vragen ook beantwoorden in het licht van eerdere uitlatingen van de voormalige anonieme advocaat van de kroongetuige, de zussen van de kroongetuige, de advocaten van de familie van de kroongetuige, de huidige advocaat van de kroongetuige en andere betrokkenen?2 3 4 5
Bovenstaande vragen zijn in dat licht beantwoord.
Kunt u aangeven hoever de zorgplicht van de Staat strekt als familieleden van kroongetuigen buiten hun schuld om gevaar lopen en waar deze zorgplicht op gebaseerd is? Bent u bereid de Kamer te informeren over de regels die van toepassing zijn op deze zorgplicht van de Staat? Zo nee, waarom niet?
Voor alle personen, dus ook familieleden van kroongetuigen, geldt dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft en neemt voor de bescherming van burgers op het moment dat zij of hun werkgever daar vanwege de dreiging en het risico niet zelf voor kunnen zorgen. Deze verantwoordelijkheid vloeit voort uit de ongeschreven maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van art 6:162 BW. Welke beveiligingsmaatregelen passend zijn en of en in hoeverre het functioneren van een persoon gefaciliteerd kan worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk leidend zijn. In de circulaire bewaken en beveiligen10 ga ik in op de algemene uitgangspunten die van toepassing zijn op het vraagstuk van bescherming van personen, objecten en diensten.
Kunt u aangeven hoe beschermingsprogramma’s zijn geregeld in bijvoorbeeld Italië en de Verenigde Staten? Zo ja, wat kan Nederland van deze landen leren wanneer het gaat om het beschermen van kroongetuigen en hun familieleden? Zo nee, waarom niet?
In 2017 is er door de Universiteit Leiden in opdracht van het WODC een vergelijkend onderzoek gedaan naar hoe er in verschillende landen wordt samengewerkt met getuigen die tevens verdachte zijn.11 Italië is één van die landen en in antwoord op uw vraag licht ik er enkele uitkomsten van dit onderzoek uit.
De Italiaanse wet onderscheidt drie gradaties beveiligingsmaatregelen: reguliere beveiligingsmaatregelen, speciale beveiligingsmaatregelen en een speciaal beveiligingsprogramma. Indien de eerste twee categorieën wegens de ernst en concreetheid van de dreiging niet volstaan, kan plaatsing binnen het programma plaatsvinden. Dit omvat verplaatsing van de (niet-gedetineerde) getuige, en indien van toepassing zijn familie, naar een geheime en beschermde locatie in een andere regio. Voor de beveiligingsmaatregelen geldt dat deze worden bepaald voor een duur variërend van zes maanden tot vijf jaar, met mogelijkheid tot verlenging of tussentijdse herziening.
Tevens kunnen er aanvullende maatregelen genomen worden, zoals een identiteitswijziging en financiële ondersteuning. Financiële ondersteuning kan bestaan ten behoeve van huisvesting, medische kosten, juridische kosten en leefkosten als iemand niet kan werken. De onderzoekers melden dat financiële ondersteuning niet moet worden gezien als een verkapte beloning. Het is uitsluitend bedoeld voor de ondersteuning van de betrokkenen voor de duur van de beveiliging en daarom afgestemd op de levensbehoeften.
In Italië tekent een te beschermen kroongetuige een Memorandum of Understanding. De betreffende persoon is vervolgens gebonden aan een aantal verplichtingen. Het niet voldoen aan de verplichting mee te werken aan de ondervragingen of het niet voldoen aan het volledig inzage geven in alle vermogen en bezittingen, inclusief het overdragen van uit illegale activiteiten verkregen vermogen, resulteert in directe intrekking van de beveiligingsmaatregelen. Deze intrekking geschiedt eveneens wanneer de getuige die tevens verdachte is een misdaad begaat die erop wijst dat de verdachte terugvalt. Intrekking van beveiligingsmaatregelen kan verder plaatsvinden als de betreffende persoon zich niet houdt aan één van de andere geldende verplichtingen. Hierover wordt per geval besloten.
Een vergelijkbare zakelijke benadering van beveiligingsmaatregelen, waarbij deze in beginsel beperkt worden in duur en voor een aanzienlijk deel afhankelijk zijn van de medewerking van de te beschermen personen, kenmerkt de praktijk in de Verenigde Staten.
Om van elkaar te leren, vindt er in de operatie veel internationale samenwerking en kennisuitwisseling plaats met deze en andere landen, zowel in de dagelijkse werkpraktijk als bijvoorbeeld via conferenties. De kennisuitwisseling ziet op een breed spectrum van aan getuigenbescherming gelieerde terreinen, van operationele werkwijzen tot psychologische en sociale begeleiding van personen in getuigenbescherming.
Kan aan bedreigde personen mondeling en vertrouwelijk meer inzage worden gegeven in rapportages over hun eigen veiligheid/motivering inzake het staken van hun beveiliging? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds in gegaan op inzage in de concrete dreigingsanalyses.
Het is begrijpelijk dat belang wordt gehecht aan het informeren van bedreigde personen over de aard van de dreiging en de getroffen maatregelen. Beveiligingsmaatregelen hebben altijd impact op de te beveiligen persoon. Bedreigde personen worden daarom periodiek geïnformeerd over de aard en ernst van de dreiging, eventuele ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en de getroffen maatregelen
Waar kunnen bedreigde personen terecht met hun klachten over de beoordeling van de eigen beveiliging en het contact daarover?
Vanaf het moment dat beveiligingsmaatregelen noodzakelijk worden geacht, is er namens het bevoegd gezag regelmatig contact met de te beveiligen persoon en vindt afstemming plaats tussen alle betrokken partijen. Zorgen of klachten vanuit de te beveiligen persoon kunnen in dit contact geadresseerd worden. Wanneer in dit contact geen oplossing geboden kan worden voor de geuite zorgen of klachten dan kunnen bedreigde personen kunnen terecht bij de hoogste gezagsverantwoordelijke, dit is de Hoofdofficier van Justitie van het betrokken arrondissementsparket voor zaken in het decentrale domein en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding voor zaken in het Rijksdomein.
Hoe verhoudt het advies van het OM om bij ontevredenheid over beveiliging naar de rechter te stappen, zich tot het streven van het kabinet om onnodige juridisering en gerechtelijke procedures te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 kunnen bedreigde personen klachten over de beveiliging waar het OM verantwoordelijk voor is, terecht bij de Hoofdofficier van Justitie van het betrokken arrondissementsparket. Het betrekken van een niet bij de zaak betrokken gespreksleider is daarbij een mogelijkheid. Bezien wordt dan in hoeverre aan de klachten tegemoet kan worden gekomen, waarbij steeds het uitgangspunt is het zo goed mogelijk bieden van weerstand aan de dreiging. Hoewel zoveel mogelijk wordt getracht om, binnen de situatie van dreiging en risico, aan eventuele zorgen en klachten tegemoet te komen, staat – bij het uiteindelijk blijven bestaan van geschilpunten – als laatste mogelijkheid de weg naar de civiele rechter open.
Deelt u de mening dat als keer op keer door verschillende betrokkenen vergelijkbare zorgen worden geuit, er een patroon zichtbaar wordt van een aantal fundamentele weeffouten in het systeem van bewaken en beveiligen? Zo ja, hoe zou u dit patroon omschrijven? Zo nee, waarom niet?
In de casussen die in deze Kamervragen aan de orde worden gesteld, is sprake van een hoge mate van complexiteit van beveiligingsvraagstukken, die om zeer specifiek maatwerk vraagt. De wijze waarop in deze casussen maatregelen worden getroffen hangen met betrekking tot alle te beschermen personen direct samen met de aard en ernst van de dreiging, de specifieke persoonlijke situatie van de te beschermen personen en de persoonlijke voorkeuren van deze personen. Een patroon van fundamentele weeffouten herken ik hier niet in.
Bent u bereid om, gezien de urgentie voor het einde van het jaar, met een analyse en voorstel voor herijken van het systeem naar de Kamer te komen? Zo ja, bent u bereid om dan daarbij de kennis en ervaringen van de familieleden van de kroongetuige, voormalige en huidige advocaten, journalisten en anderen die in verband met de Marengozaak beveiligd moeten worden, te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten staat het stelsel bewaken en beveiligen onder toegenomen druk vanwege zwaardere en complexere casuïstiek. Daarnaast is de noodzaak voor het treffen van beveiligingsmaatregelen de afgelopen jaren toegenomen gezien de ontwikkelingen in de samenleving. Dit vraagt iets van het stelsel over de gehele linie; van informatieproducten tot de capaciteit van mensen en middelen voor de uitvoering van maatregelen. Ik investeer de komende jaren structureel in het stelsel om deze toegenomen druk op te vangen en het stelsel toekomstbestendig in te richten. Naast de structurele versterking van de capaciteiten (kwalitatief en kwantitatief) investeer ik ook in geborgde aandacht voor kwaliteitsontwikkeling en kennisborging. Hiermee wordt structurele aandacht voortdurende professionalisering geborgd. Op dit moment wordt daarnaast onderzoek uitgevoerd door het Instituut voor Psychotrauma (IVP) naar de effecten van dreiging, intimidatie en beveiliging. In dit onderzoek worden de ervaringen van beveiligde en bedreigde personen mee genomen. De uitkomsten van dit onderzoek dragen bij aan de verdere professionalisering van het stelsel. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer voor de Begrotingsbehandeling informeren. Ten slotte is het van belang om, in lijn met de ingezette kwaliteitsverbeteringen binnen het stelsel, ook naar het stelsel als geheel te kijken. Momenteel wordt bezien op welke wijze dit het beste vormgegeven kan worden. Ook hierover informeer ik uw Kamer voor de Begrotingsbehandeling.
Kunt u bovenstaande vragen voor de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
Verzetzaken tegen coronaboetes en de drieslag voor boa’s |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de Kamervragen van 9 september 2020 over coronaboetes en de beoordeling van verzetschriften tegen die boetes?1
Ja.
Is u bekend dat op 28 september 2020 de eerste kantonzitting heeft plaatsgevonden waarop verzetschriften tegen zogeheten coronaboetes zijn behandeld?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van het openbaar ministerie (OM) (en het oordeel van de kantonrechter) in deze zaken, dat de beleidsstukken van het OM geen blijk geven van een drieslag die buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) verplicht of adviseert om burgers eerst aan te spreken en te waarschuwen en ze pas daarna te beboeten?3
Ja.
Deelt u de mening van het OM dat u het mis had toen u tijdens het plenair debat van 2 september 2020 aangaf dat het handhavingsbeleid gestoeld is (en altijd gestoeld is geweest) op een drieslag, te weten «eerst aanspreken, dan waarschuwen en dan pas beboeten»?4
Gezien het standpunt van het OM dat er geen sprake is van een drieslag, welke duiding moet er dan volgens u gegeven worden aan uw opmerking over de rol van de drieslag bij het beoordelen van processen-verbaal door het OM?5
Heeft u daarnaast kennisgenomen van het standpunt van het OM (en het vonnis van de kantonrechter), houdende dat de «intentionaliteit» van de overtreder of het «bewust plegen van de overtreding» geen rol speelt bij de beoordeling van de strafbaarheid van de overtreder?
Gezien dit standpunt en het onder vraag 3 genoemde standpunt van het OM, welke duiding moet er volgens u gegeven worden aan uw opmerking tijdens eerdergenoemd plenair debat over «intentioneel overtreden»?6
De Circulaire Wapens en Munitie 2019 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de Circulaire Wapens en Munitie 2019 (hierna: de Circulaire)?
Ja.
Kunt u duiden welke plaats en betekenis deze Circulaire heeft ten opzichte van de Wet wapens en munitie en de Regeling wapens en munitie?
De nationale regelgeving met betrekking tot wapens en munitie wordt gevormd door de Wet wapens en munitie, het Besluit wapens en munitie en de Regeling wapens en munitie. Naast dit formele kader is voor de uitvoering van de wapenwetgeving van belang de Circulaire wapens en munitie. De Circulaire wapens en munitie heeft een tweetal functies: (1) algemene informatie over de uitvoering van de nationale regelgeving, en (2) aanwijzingen van mij aan de korpschef en de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer over het te voeren beleid bij de uitvoering van de nationale regelgeving.
Bent u bekend met de kritiek van de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters (KNTS) op de praktische uitwerking van deze Circulaire op de uitoefening van de schietdisciplines door de leden van de bij deze koepel aangesloten verenigingen en organisaties?
Ik heb in de afgelopen periode met de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters gecorrespondeerd over de schietdisciplines zoals opgenomen in bijlage C8 van de Circulaire wapens en munitie.
Klopt het dat in artikel 2.6 van deze Circulaire (Schietsportdisciplines) staat vermeld: «Ik laat het reglementeren van de sporttechnische eigenschappen van de schietdisciplines aan deze verenigingen over, omdat het bepalen welke sporttechnische eisen gesteld worden aan een schietsportactiviteit bij uitstek een taak van de landelijke schietsportbond of de landelijke bond van traditionele schutters is.»? Waarom zijn dan alleen de door de KNTS opgegeven geweren met de inch maten min.22 en max.58 in bijlage C8 opgenomen? Waarom zijn niet de door de KNTS erkende geweren met kalibers in mm, de oude Engelse maten en de luchtdrukgeweren in de bijlage opgenomen, ondanks diverse en herhaalde verzoeken daartoe?
Bijlage C8 in de Circulaire wapens en munitie is in nauwe afstemming met onder andere de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters tot stand gekomen. Waarschijnlijk is indertijd over het hoofd gezien dat bepaalde kalibers aan het overzicht ontbraken. Dit zal bij een eerstvolgende herziening van de Circulaire wapens en munitie gecorrigeerd worden. Dit is ook zo aan de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters medegedeeld.
Bent u zich bewust dat door het niet opnemen in bijlage C8 de verloven van deze geweren niet meer verleend en verlengd kunnen worden? Weet u dat dat betekent dat tientallen verenigingen hun geweren moeten inleveren en met hun activiteiten moeten stoppen?
Teneinde het door u geschetste scenario te voorkomen sta ik in nauw overleg met zowel de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters als de politie over deze kwestie. Ik heb expliciet gevraagd in de gaten te houden of zich problemen zouden voordoen. Daar is op het moment (nog) geen sprake van.
Beseft u dat het hier gaat om gilden en schutterijen die reeds eeuwen bestaan en een fundamenteel onderdeel vormen van het lokale en regionale historisch erfgoed? Hoe verhoudt zich dit tot het recht op de vrijheid van vereniging, maar vooral ook tot de in vraag 4 geciteerde passage en gedachte van artikel 2.6 van de Circulaire?
Ja, daar ben ik mij van bewust. Ik hecht grote waarde aan de rol die gilden en schutterijen in hun respectievelijke gemeenschappen spelen. De procedure rond het aanwijzen van schietsportdisciplines staat in geen enkel opzicht in de weg aan het recht op de vrijheid van vereniging.
Kunt u uitleggen waarom in artikel 2.2.5 onderdeel i van de Circulaire is bepaald dat de minimale leeftijd voor introducees 18 jaar is? Beseft u zich dat deze leeftijdsbepaling voor de leden van de KNTS betekent dat mogelijke toekomstige jeugdleden niet in staat zijn eerst een aantal malen onder begeleiding te schieten alvorens aspirant-lid te worden?
Ik stel vast dat de leeftijd van 18 jaar in de Circulaire wapens en munitie in lijn is met het meerderjarigheidscriterium dat in de wet- en regelgeving is opgenomen. Ik ben mij ervan bewust dat een leeftijdscriterium van 18 jaar een drempel vormt voor minderjarigen.
Beseft u dat Gildedagen en Koningschieten (vaak georganiseerd in samenwerking met scholen) bij uitstek activiteiten van gilden en schutterijen zijn die aantrekkingskracht kunnen hebben op jongere mensen? Deelt u de opvatting dat het waardevol is om deze cultuur door te geven aan de volgende generatie, maar ook dat het waardevol is om gildeactiviteiten bekend te maken onder de jeugd met als doel ledenwerving? Waarom is de toezegging vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan de KNTS om deze leeftijdsbeperking ongedaan te maken nog niet gerealiseerd?
De Koepel Nederlandse Traditionele Schutters en haar leden houden een eeuwenoude traditie in stand met het organiseren van evenementen zoals Gildedagen en Koningschieten. Ik vind het waardevol om deze cultuur door te geven aan de volgende generatie. Daarom is het mogelijk om op grond van Wet wapens en munitie bij dergelijke evenementen, onder voorwaarden, wapens en munitie voorhanden te hebben om deze tradities voort te zetten. Ik ben mij ervan bewust dat deze oude tradities de jeugd kunnen aanspreken en dat het voor de continuïteit van de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters en haar leden, met het oog op ledenwerving, wenselijk kan zijn om jeugdleden aan te trekken.
Ik heb niet toegezegd dat de leeftijdsbeperking van 18 jaar ongedaan wordt gemaakt. Als de vraagt refereert aan de verkenning van de vraagstukken met het oog op de herziening van de Wet wapens en munitie in 2018 en meer recenter de zomer van dit jaar, kan ik bevestigen dat het verlagen van de leeftijdsgrens van 18 jaar is verkend met verschillende belanghebbende partijen. Het is begrijpelijk dat verschillende belanghebbende partijen, waaronder de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters, een lans hebben gebroken voor meer ruimte in wet- en regelgeving voor minderjarigen.
Op welke wijze kan een koepel als de KNTS in contact komen met uw ministerie om – zoals te doen gebruikelijk bij vertegenwoordigers van groepen of verenigingen – hun belangen te bepleiten? Waarom verloopt het behalen van tastbare resultaten zo moeizaam en duren trajecten zó lang?
De Koepel Nederlandse Traditionele Schutters kan op de gebruikelijke en bij haar bekende wijze contact opnemen met mijn ministerie. Afgelopen maanden hebben er diverse contacten plaats gevonden met de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters aangaande de Wet wapens en munitie. Deze contacten vonden plaats via videoconferencing, telefoon en e-mail. Gelet op de geldende maatregelen vanwege COVID-19 zijn er momenteel helaas geen fysieke ontmoetingen mogelijk.
Daar omgang met vuurwapens veiligheidsrisico’s met zich mee brengen ga ik voor het wijzigen van wetgeving en onderliggende regelgeving zorgvuldig te werk. Hiervoor is afstemming nodig met verschillende belanghebbende partijen, waaronder ook met uw Kamer. Ik tracht resultaten zo snel mogelijk te behalen.
Bent u bereid – zo nodig samen met de indieners van deze vragen – zelf een keer op bezoek te gaan bij een door de KNTS te organiseren happening, om gezamenlijk te ervaren dat de schietsport zoals beoefend door de leden van de bij de KNTS aangesloten verenigingen zeer veilig en met respect voor cultuur en traditie bedreven wordt?
Hiertoe ben ik bereid wanneer de omstandigheden het toelaten om fysieke werkbezoeken af te leggen.
Het interview met de broer van een kroongetuige |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview met de broer van kroongetuige Nabil B.?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat de broer van kroongetuige Nabil B. een hoogoplopend conflict heeft met het openbaar ministerie (OM) over zijn beveiliging, en het bericht dat zijn advocaat het werk neer dreigt te leggen, dat hij zich onveilig voelt en zich niet serieus genomen voelt door het OM?
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het betreur dat de familieleden van de kroongetuige zich in deze moeilijke omstandigheden bevinden, die begrijpelijkerwijs een grote impact hebben op hun leefsituatie.
Het komt helaas voor dat te beveiligen personen ontevreden zijn over de (al dan niet) getroffen beveiligingsmaatregelen. Er wordt voortdurend nauw samengewerkt door de betrokken diensten om op basis van dreiging en risico passende en proportionele beveiligingsmaatregelen te treffen, waarbij de veiligheid van de te beveiligen personen centraal staat. Het bevoegd gezag beslist welke maatregelen worden getroffen en houdt daarbij waar mogelijk rekening met de wensen van de te beveiligen personen. De persoonlijke wensen en veiligheidseisen zijn niet altijd verenigbaar, hetgeen soms kan leiden tot conflicten.
Hoe kan het dat het nieuws over de kroongetuigedeal bekend is gemaakt nog voordat de beveiliging van familieleden geregeld was, terwijl expliciet en herhaaldelijk gewaarschuwd was voor de risico’s?
Voorafgaand aan het bekendmaken van de deal met de kroongetuige, zijn ten aanzien van meerdere familieleden maatregelen getroffen, waardoor deze familieleden vóór de presentatie van de kroongetuige elders waren ondergebracht. Ook met de andere familieleden werd contact gezocht om te spreken over beveiliging. Dit resulteerde in de meeste gevallen in afspraken over te nemen maatregelen. Alle afgesproken maatregelen waren geïmplementeerd op het moment dat de kroongetuige gepresenteerd werd.
Hoe ver strekt de zorgplicht van de staat als familieleden van kroongetuigen buiten hun schuld gevaar lopen?
Voor alle personen, dus ook familieleden van kroongetuigen, geldt dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft en neemt voor de bescherming van burgers op het moment dat zij of hun werkgever daarvoor vanwege de dreiging en het risico niet zelf kunnen zorgen. Welke beveiligingsmaatregelen passend zijn en of, en in hoeverre het functioneren van een persoon gefaciliteerd kan worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk leidend zijn.
Erkent u, net als de verantwoordelijke bij het OM, dat de mening van de familie van de kroongetuige zwaarder meegewogen had moeten worden? Hoe moet deze erkenning opgevat worden? Wordt hiermee nu erkend dat er fouten zijn gemaakt?
Met de uitspraak waarop wordt gedoeld in vraag 5, is bedoeld dat in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen in de afwegingen hadden kunnen worden betrokken, zoals dat nu ook gebeurt in nieuwe zaken. Meer aandacht aan de voorkant voor de belangen van familieleden kan ook leiden tot meer draagvlak voor het beveiligingstraject.
Dat betekent overigens niet dat de uiteindelijke afweging anders zou zijn uitgevallen. De belangen van criminaliteitsbestrijding en ook nadrukkelijk het voorkomen van nieuwe liquidaties – soms ook van volstrekt onschuldige derden – waren en zijn juist in deze casus van bijzonder groot gewicht in de afweging om de deal al dan niet te sluiten. Dat wordt ook bedoeld met de opmerking «maar het maatschappelijk belang speelt ook mee bij de afweging». Er was en is veel aan gelegen om dit geweld te stoppen.
Met betrekking tot de huidige omgang met de familieleden zijn de getroffen maatregelen in overeenstemming gebracht met de ernst van de dreiging die zich heeft gemanifesteerd in het daadwerkelijk om het leven brengen van onschuldige derden. Het is daarbij van belang te benadrukken dat bij het nemen van beveiligingsmaatregelen sprake is van risicomanagement in plaats van risico-uitsluiting.
Welke gevolgen zou deze erkenning moeten hebben voor wat betreft de huidige omgang met de familieleden, maar ook voor eventuele toekomstige gevallen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wil het OM dit in toekomstige gevallen verbeteren, zoals gesteld wordt in het artikel in de Volkskrant? Wat wordt bedoeld met de opmerking «Maar het maatschappelijk belang speelt ook mee bij de afweging»?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u er van dat door een hoge politiefunctionaris die belast is met de beveiliging van de familie in een gesprek tegen de broer van de kroongetuige zegt «Jullie zitten gewoon in een soort experiment»?
Laat ik vooropstellen dat ik er groot belang aan hecht dat functionarissen die in dienst staan van de rechtsorde, zoals advocaten, hun professie veilig en zonder vrees kunnen uitoefenen en daartoe bescherming krijgen als dat nodig is. Mijn beeld en ervaring is dat de diensten en functionarissen betrokken bij het vormgeven van de beveiliging professioneel zijn en de veiligheid van personen zo goed mogelijk waarborgen.
Bent u bereid zelf met de familieleden van de kroongetuige te spreken om hen te horen hoe het met hen gaat, hoe zij de afgelopen tijd hebben ervaren en wat hen dwars zit? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de beveiligingsmaatregelen van de familieleden van de kroongetuige ligt bij de coördinerend Hoofdofficier van Justitie. Dit is de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissement Midden-Nederland. Het is daarom niet aan mij om inhoudelijk in te gaan op de door hen geuite zorgen en de besluiten over de al dan niet getroffen beveiligingsmaatregelen.
In hoeverre werd en wordt altijd eerst een inschatting gemaakt of de betrokkenen wel te beveiligen zijn, voordat een deal tussen OM en kroongetuige wordt gesloten?
Voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten zal in het kader van getuigenbescherming vooraf per situatie bekeken worden of er bescherming nodig is voor de kroongetuigen, diens naasten en hun rechtsbijstandsverleners en zo ja, voor wie in welke mate. De veiligheid van betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd, vanzelfsprekend wordt de impact van de beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Daarnaast geldt dat scherp wordt gekeken welke variatie er mogelijk is in beveiligingsconcepten.
Vindt u in algemene zin dat, naast inschattingen van veiligheidsrisico’s bij naasten van personen met wie een deal wordt gesloten, ook overwegingen die te maken hebben met (beperkte) capaciteit bij de diensten die uiteindelijk voor bescherming en beveiliging moeten zorgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het stelsel bewaken en beveiligen is de dreiging en het risico leidend voor het vaststellen van de benodigde beveiligingsmaatregelen. Proportionaliteit van de maatregelen is hierbij eveneens een uitgangspunt. Dat neemt niet weg dat de mensen en middelen die nodig zijn voor het instellen en uitvoeren van de beveiligingsmaatregelen per definitie schaars zijn. Het vraagt daarom een voortdurende en zorgvuldige afweging van de overheid om maatregelen proportioneel en efficiënt in te zetten.
Ik heb uw Kamer in juni jl.2 laten weten dat dat het aantal personen en objecten dat langdurig en intensief bewaakt en beveiligd wordt, is toegenomen. Dit zal naar verwachting niet verminderen. Daarom versterk ik structureel het stelsel bewaken en beveiligen over de gehele linie zodat steeds passende beveiligingsmaatregelen geboden kunnen worden aan personen die dat nodig hebben, zonder dat opschaling onmiddellijk leidt tot druk op de capaciteit elders. Daarbij blijft proportionaliteit van de maatregelen nog steeds een van de uitgangspunten.
Wat is op dit moment de exacte stand van zaken met de capaciteit bij deze diensten?
In mijn brief van 16 december jl.3 ben ik in gegaan op de voortgang van de verbeteringen in de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming. In mijn brief van 18 juni jl. 4 heb ik uiteengezet welke investeringen ik heb gedaan in de stelsels van bewaken en beveiligen en getuigenbescherming. Hiermee worden deze stelsels over de gehele linie versterkt, zodat beveiligingsmaatregelen tijdig, effectief en adequaat ingezet kunnen worden wanneer er sprake is van dreiging, risico of de mogelijkheid van geweld. De investering wordt tevens ingezet om de uitvoering van beveiligingsmaatregelen te flexibiliseren. Het doel is steeds passende beveiligingsmaatregelen te bieden aan de personen die dat nodig hebben, zonder dat opschaling onmiddellijk leidt tot druk op de capaciteit elders.
Op dit moment wordt door de betrokken organisaties hard gewerkt aan de uitbreiding van capaciteit ten behoeve van de uitvoering en doorontwikkeling van het stelsel bewaken en beveiligen. Ik houd u van de voortgang op de hoogte in mijn brieven over de maatregelen in het kader van het breed offensief tegen de georganiseerde criminaliteit.
De beroerde informatievoorziening aan de Tweede Kamer inzake de inspectie van een koopvaardijschip door marineschip de Zr. Ms. De Ruyter |
|
Gidi Markuszower (PVV), Raymond de Roon (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de beroerde en weinig transparante wijze waarop de eerdere vragen van eerste ondergetekende zijn beantwoord betreffende de inspectie van een koopvaardijschip door het marineschip de Zr. Ms. De Ruyter?1
De eerdere vragen zijn naar behoren beantwoord, zie verder ook het antwoord op vraag 2 hierna.
Kunt u de vragen die eerste ondergetekende eerder heeft gesteld nu wél fatsoenlijk beantwoorden en meer informatie geven over het onderzochte koopvaardijschip, de lading, de sanctieregels die in het geding waren, de koers van het schip etcetera?
U vraagt om informatie over een strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie dat nog lopende is. Zoals bij u bekend doe ik als Minister van Justitie en Veiligheid, zoals ook aangegeven in antwoord op de eerdere vragen, geen inhoudelijke mededelingen over een lopend strafrechtelijk onderzoek.2
Op basis van welke (internationale) wet- en regelgeving mag een Nederlands marineschip – los van de casus met de Zr. Ms. De Ruyter – op volle zee een koopvaardijschip boarden en onderzoeken?
Dit kan worden gebaseerd op het Wetboek van Strafrecht, waarin de toepasselijkheid van het Nederlandse strafrecht in artikel 3 is uitgebreid tot feiten begaan aan boord van een Nederlands schip en ingevolge artikel 91 van dat wetboek ook van toepassing is op bijzondere strafwetgeving. Tevens wordt verwezen naar artikel 539a van het Wetboek van Strafvordering.
Waarom is bij het Openbaar Ministerie nog steeds niet bekend of wat is aangetroffen al dan niet onder het sanctieregime valt en/of zijn hierover geen verdere mededelingen gedaan? Vanwaar de ogenschijnlijk trage afhandeling van dit (mogelijk) ernstige en politiek relevante delict?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat sanctieregels een politiek instrument zijn en indien deze worden overtreden, het vermoeden daartoe bestaat en onze krijgsmacht voor de handhaving wordt ingezet, de politiek fatsoenlijk geïnformeerd dient te worden?
Zoals te doen gebruikelijk zal uw Kamer worden geïnformeerd zodra daar gezien het thans nog lopende strafrechtelijk onderzoek de mogelijkheid toe bestaat.
Indien u de Kamer niet naar behoren wilt informeren, kunt u dan uitleggen wat het voor nut heeft als de Kamer te pas en onpas spreekt over (het instellen van) internationale sancties, maar de uitwerking/handhaving een zwart gat blijkt te zijn?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 1 en 2. Ten overvloede merk ik op dat internationale sanctieregimes worden ingesteld in VN- en/of EU-verband. In de instrumenten (resoluties, Raadsbesluiten en verordeningen) waarmee deze sanctieregimes worden ingesteld, wordt aangegeven welke gedragingen verboden zijn. Nederland implementeert (voor zover vereist) en handhaaft deze regimes strikt via nationale regelgeving.
Waarom bent u zo weinig scheutig met het verstrekken van informatie terwijl in een vergelijkbaar geval, waar het een inspectie van een koopvaardijschip door de Duitse marine betreft, wel publiekelijk en snel wordt gecommuniceerd over de inspectie, de koers van het schip, de lading enzovoorts?2
Het kabinet heeft geen informatie verstrekt over een inspectie van een koopvaardijschip door de Duitse marine. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u op zijn minst aangeven of de inspectie van de Zr. Ms. De Ruyter te maken heeft gehad met operatie Irini? Hield de aanwezigheid van twee Nederlandse stafofficieren bij de operatie tot en met medio augustus verband met de inspectie?
EUNAVFOR Operatie Irini is primair gericht op de handhaving van het VN-wapenembargo tegen Libië (VNVR-resolutie 2292) en was geenszins betrokken bij de inspectie van de Zr. Ms. De Ruyter. Er was dan ook geen verband met de aanwezigheid van twee Nederlandse stafofficieren op het hoofdkwartier van Operatie Irini in Rome.4
Bent u bereid deze vragen separaat te beantwoorden en de Kamer fatsoenlijk te informeren over de inspectie en sanctieregels die zijn overtreden, mede gezien de politieke onrust in delen van de Middellandse Zee een aangrenzende landen?
De vragen zijn separaat beantwoord.
Het artikel ‘Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: ‘Megaveel drank en dan bed in lokken’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: «Megaveel drank en dan bed in lokken»«?1
Ja.
Deelt u de mening dat we er alles aan moeten doen om dergelijke vormen van misbruik in de sportwereld tegen te gaan?
Ja, daarom ondersteunt het kabinet de sportsector financieel om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning voor het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN). Daarnaast is binnen het huidige beleid blijvend aandacht voor een positieve sportcultuur, onder andere met de code Goed Sportbestuur en het stimuleren van positieve gedrags- en spelregels. NOC*NSF heeft onlangs een campagne gestart om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag te vergroten. De Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB) zet zich in voor een positieve sportcultuur met daarin onder andere aandacht voor fairplay en spelregelaanpassingen. De KNHB heeft net als andere sportbonden een reglement ongewenst gedrag en een eigen tuchtrechtsysteem. Daarnaast zijn ze onderdeel van een groep sportbonden die werkt aan een pedagogisch sportklimaat.
Heeft u opvolging gegeven aan het stappenplan tegen seksueel wangedrag dat NOC NSF vorig jaar presenteerde? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Ja, sportverenigingen kunnen het stappenplan gratis gebruiken.2 De sportverenigingen die door de expert poule begeleid worden voor het aanvragen van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) maken hier in ieder geval gebruik van. Het CVSN brengt het gebruik van het stappenplan in voorlichting en presentaties onder de aandacht. De webpagina met het stappenplan is in juli 2020 15.000 keer bezocht.
Heeft de oprichting van de werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan geleid tot nieuwe inzichten of oplossingen?
De werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan, bestaande uit deelnemers van 8 sportbonden, is de afgelopen jaren betrokken geweest bij de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie De Vries. De werkgroep helpt daarbij om nieuwe ondersteuningsinstrumenten in te richten. Voorbeelden hiervan zijn het opzetten en inrichten van het casemanagement systeem voor het volgen van meldingen en het herijken van de rol van vertrouwenscontactpersoon in de vereniging zodat deze nu een actieve rol heeft in de preventie én als aanspreekpunt bij incidenten.
In hoeverre vormt het wonen in een kleine gemeenschap als Noordwijk naar het u bekend is een reden is om geen aangifte te durven doen?
Uit onderzoek is bekend dat er verschillende barrières zijn die ervoor zorgen dat slachtoffers geen professionele hulp zoeken of aangifte doen na een nare seksuele ervaring. Zo weten we dat onder andere herkenning van slachtofferschap, erkenning daarvan en onzekerheid over de eigen rol in wat er is gebeurd het zoeken van hulp in de weg zit. Maar er zijn veel meer drempels, zoals: schuldgevoel, schaamte, angst voor reacties van de omgeving, angst voor consequenties of een gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening. Ook weten we dat daders van seksueel geweld in ca. 60% van de gevallen een bekende zijn van het slachtoffer. Dat maakt melding maken van hetgeen is gebeurd nog lastiger dan het al is. Als een slachtoffer in een kleine(re) gemeenschap woont dan kan dit als (extra) drempel worden ervaren om hulp te zoeken of aangifte te doen. Het ministerie van Justitie en Veiligheid is in november 2019 de meerjarige campagne «Wat kan mij helpen?» gestart om mensen te motiveren zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken na een nare seksuele ervaring met een bekende. Door middel van ervaringsverhalen delen slachtoffers wat hulp hen heeft opgeleverd om andere slachtoffers te stimuleren ook hulp te zoeken of zelfs aangifte te doen.
Welke mogelijkheden zijn er in de sport om trainers van het hockeyveld te weren?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers, trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op voor de functie relevante justitiële antecedenten. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren waarvan de VOG onderdeel uitmaakt.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen op staan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen en om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd overstapt van de ene club naar de andere club en van de ene sport naar de andere sport om daar opnieuw slachtoffers te maken.
Daarnaast is er een meldplicht waarbij bestuurders of begeleiders in de sport verplicht zijn om te melden bij (vermoedens van) seksuele intimidatie of misbruik. Als bij een dergelijke melding blijkt dat er sprake is van een onveilige situatie dan kan de sportbond de betreffende trainer of vrijwilliger een ordemaatregel opleggen. Na een tuchtrechtelijke behandeling kan bovendien een tuchtstraf opgelegd worden, bijvoorbeeld ontzegging van de uitoefening van bepaalde functies, schorsing of royement. Zo kan herhaling van grensoverschrijdend gedrag door dezelfde trainers worden voorkomen. Indien er vermoedens zijn van een strafbaar feit wordt altijd contact opgenomen met de politie en worden betrokkenen gestimuleerd om aangifte of melding te doen bij politie.
Wat doet het kabinet om er samen met de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB) voor te zorgen dat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn in de sportwereld?
Het kabinet ondersteunt de sport om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken en om ontuchtplegers te weren. Via het Sportakkoord positieve sportcultuur stimuleert de Minister voor Medische Zorg en Sport de hockeybond om te werken aan een positieve sportcultuur waarin geen plek is voor dit soort misstanden. De hockeybond en de betreffende hockeyvereniging zelf zijn aan zet om te bepalen welke trainers werkzaam zijn. Het kabinet faciliteert en stimuleert het gebruik van screeningsmogelijkheden zoals de gratis VOG-regeling voor vrijwilligers en de registratielijst ontuchtplegers waarmee verenigingen trainers kunnen screenen. Daarnaast is de sportsector onlangs gestart met een communicatiecampagne om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag verder te verhogen. Het belang van melden is namelijk cruciaal, alleen als er gemeld wordt kunnen dit soort misstanden worden aangepakt.
Ziet u mogelijkheid tot uitbreiding van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, de «voetbalwet», om zo gegevensuitwisseling mogelijk te maken binnen alle vormen van sport?
Nee. De Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast kent bevoegdheden toe aan burgemeesters, officieren van justitie en strafrechters die zij kunnen inzetten ter voorkoming van verstoringen van de openbare orde, onder andere bij voetbal gerelateerde overlast en overlast tijdens evenementen. De wet vormt geen basis voor het delen van gegevens, dus ook niet met en tussen sportverenigingen.
Bent u bereid te onderzoeken of een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie de bevoegdheid kan krijgen om te zoeken naar verdachte patronen en dwarsverbanden tussen verschillende registratiesystemen, zodat pedoseksuelen niet van de ene vereniging naar de andere kunnen «hoppen»?
De huidige systemen om mensen te screenen bieden genoeg handvaten om ontuchtplegers te weren van sportverenigingen en het «hoppen te voorkomen». Zie ook antwoord 6.
In het benoemen van een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie zie ik thans onvoldoende toegevoegde waarde.
Het bericht ‘Greenpeace gooit opnieuw keien op zeebodem: ’Levensgevaarlijke actie’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gooien van grote keien in de zee levensgevaarlijk is en dat daardoor vissersboten zomaar kunnen omkieperen en vissers kunnen verdrinken? Kwalificeert u deze acties van Greenpeace als poging tot moord dan wel als poging tot doodslag?
Een oordeel over de strafbaarheid van dit handelen is aan het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de stenen in het Britse deel van de Doggersbank zijn achtergelaten en dat er wordt gekeken of er aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen.
Bent u bereid de daders te vervolgen voor poging tot moord dan wel poging tot doodslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom staat u Greenpeace, een organisatie die keer op keer mensenlevens in gevaar brengt, toe om onder Nederlandse vlag te varen? Bent u bereid hier per direct een einde aan te maken?
Onder het Nederlandse recht is het niet mogelijk om de vlag van een schip te ontnemen. De inschrijving in het vlagregister en daarmee het recht om de vlag te voeren, is in Nederland gekoppeld aan de teboekstelling, op grond van het Wetboek van Koophandel. Er is geen mogelijkheid om de inschrijving door te halen.
De Zeebrievenwet bevat enkele limitatief opgesomde gronden om een zeebrief (het nationaliteitsbewijs van een zeeschip) in te trekken, waaronder indien het schip opzettelijk zodanig wordt gebruikt dat het gevaar ontstaat dat Nederland in een oorlog wordt betrokken, of indien het schip wordt gebruikt voor kaapvaart, zeeroof of slavenhandel. Deze gronden bieden geen mogelijkheid in deze situatie om de zeebrief in te trekken.
Bent u bereid Greenpeace te verbieden? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Nee en ik ben daartoe ook niet bevoegd. Op basis van Artikel 2:20 uit het Burgerlijk Wetboek kan enkel de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden.