Het bericht ‘De meest gehate sites ter wereld, in de lucht via Flevoland’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De meest gehate sites ter wereld, in de lucht via Flevoland»1?
Ja, wij hebben kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het bericht dat het Russische hostingbedrijf «VDSina» direct, dan wel indirect, illegale websites online kon/kan hosten via Nederlandse datacenters van bedrijven als Serverius? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
In Nederland zijn het aanzetten tot haat en geweld en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno strafbaar. Dat geldt ook op het internet. Internet-tussenpersonen zijn gehouden op te treden indien zij weten dat er illegaal materiaal op hun servers of platformen staat. Daar spreken wij hen ook op aan. Gelukkig werkt het grootste gedeelte van de internetbedrijven goed mee om illegale content snel te verwijderen. Desondanks kan nooit helemaal worden voorkomen dat hun klanten illegaal materiaal opslaan of online zetten. Voor de aanpak van illegale online content is samenwerking met de internetsector cruciaal.
Het is niet eenvoudig om het opslaan of online plaatsen van illegale content aan te pakken. Het is bij wet verboden om aan internettussenpersonen een algehele monitoringsverplichting op te leggen. Veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Zij kunnen de ruimte bijvoorbeeld gebruiken om hun eigen website in te richten. Datacentra hebben daarom niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content er wordt gehost. Wel zijn zij gehouden te acteren indien ze er weet van krijgen dat de content die ze hosten illegaal is. In dit specifieke geval is dat ook gebeurd en is de content niet meer bereikbaar via een Nederlandse server.
De inzet op het bestrijden van illegale content is er in eerste instantie op gericht om deze content zo snel mogelijk te verwijderen danwel ontoegankelijk te maken. Illegaal online materiaal kan worden gemeld en verwijderd via de afspraken in het kader van de zelfregulering van de internetsector (Notice and Take Down). Is er sprake van kinderpornografisch materiaal, dan is er binnenkort ook de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die een bestuursrechtelijk verwijderbevel kan uitvaardigen en een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen indien de content niet wordt verwijderd.
Klopt het dat websites met rechts-extremistische en neonazistische content, zoals als 8kun en Daily Stormer, in heel weinig landen hun websites online kunnen zetten maar dat hiervoor wel mogelijkheden zijn in Nederland? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee, dat klopt niet. Ook in Nederland kan actie worden ondernomen tegen illegale content die aanzet tot discriminatie, haat en geweld, zoals bedoeld in artikel 137d Sr. In Nederland geldt voor wat betreft de aansprakelijkheid van datacentra de Richtlijn Elektronische Handel zoals geïmplementeerd in artikel 6:196c BW en artikel 54a Sr jo artikel 125p Sv. Die richtlijn, die vanaf begin 2024 wordt vervangen door de Digital Services Act (DSA), geldt ook in andere lidstaten van de Europese Unie. Wel kunnen de mogelijkheden om actie te ondernemen en de daarop toepasselijke regelgeving in landen verschillen.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de inzet op het bestrijden van illegale content er in eerste instantie op gericht om deze content zo snel mogelijk te verwijderen danwel ontoegankelijk te maken. Illegaal online materiaal kan worden gemeld en verwijderd via de afspraken in het kader van de zelfregulering van de internetsector (Notice and Take Down). Is er sprake van kinderpornografisch materiaal, dan is er binnenkort ook de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die een bestuursrechtelijk verwijderbevel kan uitvaardigen en een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen indien de content niet wordt verwijderd.
Bent u het ermee eens dat het zeer problematisch is wanneer rechts-extremistische en illegale content online staan via Nederlandse digitale infrastructuur? Zo ja, op welke manieren pakt u dit aan?
Ja die mening delen wij. Nederland is koploper in de aanpak van online seksueel kindermisbruik en zet zich in voor een Europese aanpak daarvan. Ook met betrekking tot de oprichting van de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) loopt Nederland voorop in het bestrijden van strafbare online content. In Nederland wordt al een aantal jaren succesvol samengewerkt tussen de internetsector en overheid op het gebied van illegale content. Overheid en internetsector richten zich daarbij op het zo snel mogelijk offline halen van de aangetroffen illegale content. Een hostingprovider moet acteren als hij er weet van krijgt dat de online content die hij host een illegaal karakter heeft. Het beleid richt zich daarom op het notificeren en doen verwijderen van illegale (dat wil zeggen strafbare of anderszins onrechtmatige) content. Bij het tegengaan van strafbare content (terroristisch of kinderpornografisch materiaal en hate speech) heeft de overheid een actieve rol in de opsporing en vervolging. Bij onrechtmatige (maar niet strafbare) content – content die schade toebrengt aan individuen, zoals privacy-schendingen – is die rol vooral faciliterend, bijvoorbeeld door het subsidiëren van een meldpunt. Via zo’n meldpunt wordt strafbare en onrechtmatige content onder de aandacht gebracht van een internettussenpersoon, die op grond van bestaande wet- en regelgeving gehouden is daarop te acteren. Ongewenste (maar niet onrechtmatige) content (zoals de meeste vormen van desinformatie) wordt niet verwijderd. Wel zijn er andere instrumenten om hierop te reageren (o.a. fact checking, counterspeech, verwijzen naar officiële websites, aanpassen (zoek)algoritmes, etc.).
Welke instrumenten heeft de overheid om in te grijpen wanneer illegale content het wereldwijde web in wordt geslingerd via Nederlandse bedrijven? Worden desbetreffende instrumenten daadwerkelijk ingezet? Zijn er bijvoorbeeld verzoeken gedaan aan Serverius om de dienstverlening aan VDSina en daarmee 8kun en Daily Storm stop te zetten? Zo ja, door wie zijn die verzoeken gedaan en wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in artikel 125p Sv. Onrechtmatige content kan ontoegankelijk worden gemaakt na een bevel daartoe van de civiele rechter.
Zoals reeds bekend bij uw Kamer, heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. De Raad van State heeft op 4 mei jl. geadviseerd over het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal. Dit advies wordt nu verwerkt, zodat het wetsvoorstel daarna op korte termijn aan de Kamer kan worden aangeboden. Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader. Zoals de naam al zegt, zal de ATKM zich alleen richten op terroristisch en kinderpornografisch materiaal, en blijft online hate speech zoals verspreid via Daily Stormer en 8kun buiten de reikwijdte van deze Autoriteit. Online hate speech kan worden gemeld bij het Meldpunt Internet Discriminatie (MiND). Dit meldpunt wordt door de sector beschouwd als een trusted flagger, waardoor meldingen vanuit dit meldpunt richting de sector in vrijwel alle gevallen leiden tot het verwijderen of ontoegankelijk maken van de gewraakte content.
De inzet bij de bestrijding van illegale content gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is er al in 2008 een Notice-and-Takedown (NTD) gedragscode overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen.2 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten. Tenslotte zijn ook in EU-verband afspraken gemaakt, zoals de Code of conduct on countering illegal hate speech uit 2016.
De Digital Service Act (DSA) biedt in vergelijking met de Richtlijn Elektronische Handel een meer gepreciseerd kader waarbinnen hostingbedrijven een beroep kunnen doen op uitsluiting van aansprakelijkheid met betrekking tot de informatie die zij hosten. Ook bevat de DSA onderdelen die de bestrijding van illegale content in de toekomst verder kunnen verbeteren. Om hier optimaal uitvoering aan te geven en gebruik van te maken zal de huidige NTD gedragscode de komende tijd vanuit een publiek-private samenwerking nog eens tegen het licht worden gehouden. Bij de onderhandelingen over de DSA heeft Nederland er overigens voor gepleit om aanvullend op dit alles een zorgplicht voor hostingbedrijven op te nemen. Dit voorstel kreeg helaas onvoldoende steun bij andere Lidstaten.3
Aanvullend subsidieert de overheid een aantal meldpunten om illegale content onder de aandacht te brengen van platformen, providers en hosters. Deze meldpunten hebben veelal de status van trusted flagger, en hebben daarmee ook het vertrouwen van de sector. Content die zij als «illegaal» betitelen wordt in dat kader in de meeste gevallen ook daadwerkelijk ontoegankelijk gemaakt. Het kabinet zet de komende jaren in op het verder optimaliseren van opvolging van meldingen van deze meldpunten en zal daarbij ook bezien voor welke andere vormen van illegale content een meldvoorziening dient te worden ingericht.
Klopt het dat 8kun en Daily Stormer niet meer via Nederlandse bedrijven online staan? Zo ja, kunt u dit bevestigen en toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Op het moment dat de tussenpersoon die de content had ondergebracht bij de Nederlandse hoster werd geïnformeerd dat deze websites via zijn servers online werden gezet, is de content verwijderd door deze tussenpersoon. Het Nederlandse datacenter Serverius heeft hiervoor zelf geen actie hoeven te ondernemen.
Welke invloed gaat de Digital Services Act hebben op het ingrijpen bij dit soort praktijken? Is Nederland al klaar voor de komst van de Digital Services Act wat betreft het voorkomen dat websites als 8kun en Daily Stormer via Nederland online kunnen worden gezet? Zo ja, in welke genomen maatregelen is dit zichtbaar? Zo nee, welke stappen moeten nog genomen worden?
De DSA is een volgende stap in de richting om verplichtingen en verantwoordelijkheden van internettussenpersonen én de overheid voor de bestrijding van illegale content aan te scherpen. Zoals onder meer de verplichting voor tussenpersonen om een contactpersoon te hebben voor overheden zodat er snel kan worden opgetreden tegen illegale content. Wanneer websites illegale content bevatten, kunnen deze instrumenten worden benut. De verplichtingen uit de DSA worden op 17 februari 2024 van kracht. De komende tijd wordt gewerkt aan de voorbereiding daarvan in Nederland.
Is de Minister het ermee eens dat het zeer wenselijke is om zo snel mogelijk de structuren en processen in orde te hebben om de Digital Services Act uit te kunnen voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit vereist allereerst keuzes over de organisatie van het toezicht, zodat de toekomstig toezichthouder(s) zich kunnen voorbereiden op hun taken, en de noodzakelijke uitvoeringswetgeving tot stand kan worden gebracht. In het verslag houdende vragen en antwoorden op de begrotingsstaten van de Ministeries van EZK, JenV en BZK die zien op digitale zaken is hier meer informatie over gegeven. In het bijzonder in de antwoorden op vragen 58 t/m 61, 162, 184 t/m 186.
Uitgangspunt voor een succesvolle uitvoering is ook een samenwerking tussen internetsector en overheid die is gebaseerd op wederzijds begrip, vertrouwen en op het wederzijds belang om illegale content te bestrijden. De eerdere zelfreguleringsafspraken uit de genoemde NTD gedragscode illustreren dat dit mogelijk is en dat er bij een groot deel van de internetsector bereidheid bestaat om haar verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van illegale content online.
Is de Minister het ermee eens dat het onwenselijk is dat Nederlandse bedrijven zaken doen met partijen die berucht zijn om het faciliteren van botnets? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat vinden wij onwenselijk. Internettussenpersonen die ervan op de hoogte worden gebracht dat de content die zij hosten illegaal is, dienen op grond daarvan te acteren om niet aansprakelijkheid gesteld te kunnen worden. Dat geldt niet alleen voor kinderporno, maar ook voor andere illegale content zoals evident racistische of haatzaaiende teksten.
Wat heeft tot nu toe de inventarisatie van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) samen met het Digital Trust Center (DTC) en de Anti-Abuse Network coalitie opgeleverd? Zijn er concrete aanbevelingen of maatregelen op tafel gekomen om meer informatie te delen over kwetsbaarheden? Zo nee, wat is de laatste stand van zaken van de inventarisatie?
Het Anti-Abuse Netwerk (AAN-coalitie) is een samenwerkingsverband waarvan zowel het Digital Trust Center (DTC), het Ministerie van EZK als de politie deelnemer zijn en waarbij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) als agenda lid zijn aangesloten. Daarnaast nemen onderzoeksinstellingen en private organisaties deel aan de coalitie. Het AAN werkt aan een veilige en betrouwbare online infrastructuur. De inventarisatie van het AAN heeft knelpunten en randvoorwaarden opgeleverd welke mede als input hebben gediend voor de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS) welke eerder met uw Kamer is gedeeld. De AAN-coalitie heeft de uitkomsten van haar inventarisatie verwerkt in de «Metrokaart en knelpunten «Technisch Abuse»»4 uit december 2020 waarnaar wordt verwezen in het Cyclotron rapport. Dit rapport is eerder als bijlage bij de brief5 over de NLCS met uw Kamer gedeeld. Op dit moment zijn er bijeenkomsten van de AAN-coalitie en zijn de deelnemers actief betrokken bij de actieplannen die worden uitgewerkt naar aanleiding van de NLCS.
Hoe ziet u het spanningsveld tussen vrij ondernemen met daarbij het vrij verhuren van serverruimte aan (onbekende) partijen en het misbruik maken van de Nederlandse digitale infrastructuur waarbij websites met illegale en rechts-extremistische content online kunnen worden gezet?
In veel gevallen gaat het ondernemerschap goed samen met verantwoordelijk gedrag richting de samenleving. In het geval van de hostingsector blijkt dat onder meer bij bedrijven die zich vrijwillig houden aan de Gedragscode Abusebestrijding en de NTD gedragscode.
Het verhuren van serverruimte aan partijen die daar vervolgens illegale content plaatsen maakt een hosting service provider (HSP) nog geen kwaadwillende actor. Daarvan is pas sprake als evident is dat zij niet slechts slachtoffer zijn van misbruik van hun faciliteiten maar bewust illegale content faciliteren. Zo heeft het Gerechtshof in Den Haag recentelijk bepaald dat een telecommunicatiedienstprovider die zich ervan bewust is dat zijn klanten crimineel gedrag vertonen en/of criminele content aanwezig hebben dan wel verspreiden, en deze klanten daarbij desalniettemin faciliteert, mogelijk strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden, ook als de Officier van Justitie niet vooraf een verwijderbevel heeft afgegeven. Of daar sprake van is, dient per geval te worden beoordeeld.
Het bericht dat er een groot tekort aan officieren van justitie is |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een groot tekort aan officieren van justitie is?1
Het Openbaar Ministerie heeft momenteel te maken met een hoge werkdruk en ondercapaciteit. Dit is al enige tijd onderwerp van gesprek tussen mij en het College van procureurs-generaal. De zorgen over overbelasting en ondercapaciteit hebben mijn nadrukkelijke aandacht en er zijn en worden maatregelen getroffen, zoals uit onderstaande antwoorden blijkt.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze tekorten op de reeds overbelaste officieren van justitie en hun ondersteunend personeel, de partners in de strafrechtketen en de slachtoffers van misdrijven?
Het werk van officieren van justitie wordt steeds complexer en vraagt om meer specialisatie en maatwerk. Ik erken dat dit op gespannen voet kan staan met de duurzame inzetbaarheid en vitaliteit van individuele medewerkers. Dit kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor het aantal zaken dat het OM in behandeling kan nemen en de doorlooptijd van zaken. Dit raakt dan ook de slachtoffers en de ketenorganisaties.
Erkent u dat dit het gevolg is van het beleid van de vorige kabinetten Rutte? Zo nee, waarom niet?
Naar de oorzaken van toegenomen druk op de capaciteit van de organisaties binnen de strafrechtketen is onderzoek gedaan. Mijn ambtsvoorganger heeft u met een brief van 26 juni 20202 over de uitkomst geïnformeerd. Geconstateerd werd dat verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder digitalisering en internationalisering van criminaliteit en sterk toegenomen inzet voor ondermijnende criminaliteit, het werk complexer hebben gemaakt en hebben bijdragen aan een hogere werkdruk. Daarnaast heeft een veelheid aan wets-en beleidswijzigingen geresulteerd in een hogere werkdruk, vanwege de organisatorische implicaties ervan voor de betrokken organisaties. In de afgelopen jaren zijn daarnaast door de coronacrisis de voorraden gestegen, waardoor de druk extra is verhoogd.
Welke extra inspanningen gaat u samen met het Openbaar Ministerie (OM) leveren om dit op te lossen?
Het OM (en de rechtspraak) krijgt structureel extra budget om de organisatie toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie voor verbetering van de ketensamenwerking. In totaal, inclusief onder meer extra middelen voor ondermijning, krijgt het OM in de periode van 2020 tot 2027 circa 100 miljoen aan extra middelen structureel (zie uiteenzetting vraag 5).
Het OM is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden, zoals het organiseren van meer contactmomenten met het OM (bijvoorbeeld via webinars) voor kandidaten en het voeren van langere wervingscampagnes, om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen. Ook is er voor de zomer al extra geld naar de arrondissementsparketten gegaan om maatregelen te kunnen treffen ter verlichting van de werkdruk.
Verder blijkt uit recent tijdsbestedingsonderzoek van het OM dat officieren van justitie relatief veel tijd moeten besteden aan werkzaamheden die niet direct in verband staan met het behandelen van strafzaken, zoals o.a. beleidsoverleggen met ketenpartners. Om de werkdruk te verlichten heeft Het College de ambitie het volume van deze indirecte werktijd terug te dringen. Medewerkers met een ander type functie, zoals beleidsmedewerkers en interventiespecialisten, worden vaker voor dit type werk ingezet. Verder is afgesproken dat Officieren van Justitie die werken in management- en beleidsfuncties een vastgesteld aantal uren per maand op strafzaken worden ingezet.
Tot slot is haperende ICT een van de oorzaken van de hoge werkdruk bij het OM. Het OM heeft hiervoor een programma opgezet gestart om de continuïteit van de ICT te waarborgen en het aantal verstoringen is de laatste maanden afgenomen. Middels het verbeteren van de randvoorwaarden waaronder officieren hun werk moeten doen (zoals het verbeteren van de ICT) – moet het OM beter in staat zijn de werkdruk tegen te gaan.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de werkdruk bij het OM?2 Welk deel van de middelen die het kabinet toevoegt aan de begroting van het OM komt ten goede aan de verlichting van de werkdruk en het terugdringen van het tekort aan personeel?
Zoals bij vraag 4 aangegeven, is het OM gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen.
Er worden op grond van het Coalitieakkoord middelen ter hoogte van in totaal € 200 mln. ingezet voor de «versterking justitiële keten», waaronder vooral rechtspraak en OM. Het gaat om een oplopende reeks van € 50 mln. in 2022 oplopend naar € 200 mln. vanaf 2025.
De onderstaande gelden voor het OM zijn voor een groot deel bedoeld om onder andere het werk eenvoudiger te maken (bijvoorbeeld informatievoorziening en digitaal betekenen) en de capaciteit te vergroten (bijvoorbeeld algemene- en specifieke versterking) in de periode van 2020–2027. De middelen voor het OM zijn als volgt verdeeld:
Informatievoorziening
35,0
algemene versterking
14,4
specifieke versterking (ZSM, milieu)
6,0
digitaal betekenen
6,0
gerechtskosten
6,0
huisvesting
3,0
diverse wet- en regelgeving (prokuratuur arrest, EOM)
4,6
Dit is exclusief de middelen (25 mln.) voor onder andere ondermijning die eerder aan het OM zijn toegekend.
Wanneer verwacht u dat de tekorten bij het OM zijn opgelost?
Het College neemt – binnen de bestaande mogelijkheden – de nodige beslissingen om tot een verantwoorde en gefaseerde uitbreiding van het aantal officieren te komen. En daarnaast de parketten de ruimte te geven om de werkdruk aan te pakken, of terug te dringen. Ondanks deze grote inspanningen op zowel korte als langere termijn, is sprake van een complex en weerbarstig probleem. Met het in drie jaar werven en opleiden van 250 officieren van justitie wordt aan het oplossen daarvan een substantiële bijdrage geleverd.
Het bericht ‘Amalia in vizier Mocro-maffia’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amalia in vizier Mocro-maffia»?1
Ja.
Kunt u reageren op de serieuze ondermijning van de rechtsstaat die door John van den Heuvel wordt geschetst in het artikel in de Telegraaf?
In de Nederlandse rechtsstaat moeten mensen zich veilig en beschermd weten. Het kabinet zet alles op alles in de strijd tegen de georganiseerde misdaad en ondermijnende criminaliteit. Geen maatregel wordt geschuwd. Alles moet worden ondernomen om te voorkomen dat gedetineerden hun criminele zaken kunnen voortzetten. We hebben te maken met een buitencategorie zware criminelen uit de georganiseerde misdaad, wat vraagt om een ander wettelijk kader voor detentie en toezicht dan waar we tot nu toe mee werken. Daarom heb ik ook vergaande stappen aangekondigd, waar ik in de antwoorden op vraag 4 en 6 nader op in ga.
Met de ondermijningsmiddelen die bij Miljoenennota 2022 beschikbaar zijn gesteld voert het kabinet de strijd tegen voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en berechting ook financieel verder op. In 2023 is hiervoor een investering van 34 miljoen euro beschikbaar, vanaf 2024 wordt dit een structurele investering van ruim 24 miljoen euro.2
Deelt u de mening dat er in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) geen gelegenheid mag zijn dat de meest zware criminelen met elkaar in contact komen?
In de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) is geen gelegenheid voor de meest zware criminelen om met elkaar in contact te komen. We kunnen deze «buitencategorie» van gedetineerden echter niet al het contact met de buitenwereld verbieden, zoals bijvoorbeeld door middel van brief contact. Uiteraard wordt alle correspondentie vanuit de EBI aan de buitenwereld gecontroleerd. In sommige gevallen is deze communicatie als zodanig alsnog onwenselijk. Daarom werk ik momenteel met spoed aan een wetsvoorstel waarmee ik aan de meest zware criminelen op individueel niveau sterkere en nog verdergaande beperkingen kan opleggen dan nu onder Penitentiaire beginselenwet mogelijk zijn. Hierbij kan worden gedacht aan het volledig stilleggen van telefooncontacten of het geheel verbieden van schriftelijke correspondentie met bepaalde personen. Ik verwacht dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2023 bij uw Kamer in te dienen.
Met de bouw van het Justitieel Complex Vlissingen (JVC), met daarin een tweede EBI, komt er meer capaciteit om de toename van extreem gevaarlijke gedetineerden op te vangen. Een tweede EBI biedt daarnaast de mogelijkheid om gedetineerden van elkaar te scheiden en netwerkvorming tegen te gaan. Mijn voorganger heeft in zijn brief van 22 november 2021 aangegeven welke fysieke voorzieningen er de komende jaren worden getroffen door het Kabinet om ervoor te zorgen dat netwerkvorming en crimineel handelen tijdens detentie kan worden beperkt.3
Op welke manier gaat Italië in zijn maffia-aanpak om met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat er geen strikte afzondering mag zijn in de extra beveiligde gevangenis?
Het Italiaanse 41bis regime kent geen strikte afzondering. De hoofdregel is dat 41bis gedetineerden een socialisatie groep van vier personen hebben. In deze groep wordt gesport en gaan zij luchten. Bij hoge uitzondering en als daar aanleiding toe is kan de groep beperkt worden tot twee personen. Wanneer er een concrete aanleiding is kan een beperkende maatregel opgelegd worden. Een dergelijke maatregel kan betekenen dat iemand in afzondering wordt geplaatst.
Wat hebt u nodig om dit gevaar de kop in te kunnen drukken?
In mijn brief van 26 september 2022 schets ik welke maatregelen ik wil nemen. Voor de korte termijn ben ik bezig met het aanpassen van de plaatsingsregeling EBI. Hierdoor wordt het mogelijk om aan de «kopstukken» die onderdeel uitmaken van de zware georganiseerde misdaad standaard extra maatregelen op te leggen als zij in de EBI worden geplaatst. Deze kopstukken mogen nog maar één keer per week bellen (dit was 3 keer). De personen met wie ze willen bellen moeten zich bovendien melden en identificeren op een door DJI aangewezen locatie. Daarnaast mogen deze gedetineerden nog maar één persoon per week op bezoek krijgen. Dit waren drie personen per week. In de brief van 26 september schreef ik dat deze maatregel binnen drie maanden kan worden ingevoerd. Dit tijdspad volg ik nog steeds en ik verwacht binnen vier weken een reactie op het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Voor de overige maatregelen verwijs ik kortheidshalve naar bovengenoemde brief.
Het bericht dat leden van de zogenoemde Mocro-maffia vanuit de gevangenisnieuwe misdrijven voorbereiden |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Vrees voor gevaarlijke link»?1
Ja.
Is het waar dat opsporingsinstanties vrezen dat gedetineerde kopstukken van de Mocro-maffia vanuit hun gevangenissen nog steeds in staat zijn om misdaden voor te bereiden? Zo ja, zijn daar nieuwe aanwijzingen voor en van welke aard zijn die? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het bestrijden van de georganiseerde en ondermijnde criminaliteit in Nederland heeft geleid tot een stijging van arrestaties van een «buitencategorie» van personen verdacht van zware criminaliteit. Deze «buitencategorie» gedetineerden en de criminele organisaties waar zij deel van uitmaken is met de macht en middelen waarover ze beschikt meedogenlozer en (vlucht)gevaarlijker dan de gedetineerden waar we eerder mee te maken hadden. Omkoping, chantage en extreem gewelddadige ontsnappingspogingen zijn scenario’s waarmee rekening wordt gehouden. Op eventuele strafrechtelijke onderzoeken en aanwijzingen die daaraan ten grondslag liggen kan ik op dit moment niet ingaan.
Op 22 november 2021 heeft mijn voorganger een brief aan uw Kamer geschreven waarin hij aangeeft welke aanvullende fysieke maatregelen nodig zijn in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit tijdens berechting en detentie.2 Deze vallen uiteen in fysieke maatregelen en maatregelen in wet- en regelgeving. Zo zijn er inmiddels drie Afdelingen met Intensief toezicht (AIT’s) waar gedetineerden met een groot risico verblijven en wordt gewerkt aan een verdere uitbreiding.
De maatregelen die in navolging van de brief aan de Kamer op 22 november 2021 zijn getroffen bieden voor een specifieke groep gedetineerden nog steeds onvoldoende soelaas om de dreiging af te wenden. Recente ontwikkelingen laten zien dat er voor die specifieke groep meer nodig is om voortgezet crimineel handelen vanuit detentie tegen te kunnen gaan. In mijn Kamerbrief van 26 september 2022 licht ik de aanvullende maatregelen toe die ik neem op korte, middellange en langere termijn om te zorgen voor een passend wetgevend kader om voortgezet crimineel handelen vanuit detentie tegen te gaan.3
Zo maak ik op korte termijn het EBI-regime standaard strenger voor al de gedetineerden die er geplaatst zijn wegens zware georganiseerde misdaad of ondermijnend/levensbedreigend voortgezet crimineel handelen. Dit kan binnen drie maanden. Ondertussen werk ik aan wetgeving die beperkingen mogelijk maakt die onder de huidige Penitentiaire beginselenwet niet mogelijk zijn. Dat betreft bijvoorbeeld het standaard verbieden van communicatie tussen bepaalde gedetineerden of visueel toezicht op gesprekken in de EBI tussen een gedetineerde en zijn advocaat. De huidige regelgeving maakt het al mogelijk om vrijheden van een specifieke groep gedetineerden met een vlucht- en /of maatschappelijk risico verregaand te beperken om redenen van de veiligheid van de maatschappij of de orde en veiligheid van de penitentiaire inrichting. De huidige regelgeving vereist daarbij een stevige motivering op basis van concrete informatie om deze vrijheden te kunnen beperken.
Het bestrijden van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit tijdens berechting en detentie is voor mij de prioriteit. Met de ondermijningsmiddelen die bij Miljoenennota 2022 beschikbaar zijn gesteld voert het kabinet de strijd tegen voorgezet crimineel handelen tijdens detentie en berechting verder op. In 2023 is hiervoor een investering van 34 miljoen euro beschikbaar, vanaf 2024 wordt dit een structurele investering van ruim 24 miljoen euro.4
Wat is er eerder gedaan om voortgezet crimineel handelen vanuit detentie door deze personen tegen te gaan? Hoe is het dan toch mogelijk dat zij nog steeds direct of indirect een gevaar kunnen vormen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat criminelen nota bene vanuit hun cel nog een gevaar kunnen vormen? Zo ja, wat gaat u doen om aan verdere dreiging vanuit de gevangenissen zo snel als mogelijk een einde te maken? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel met u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat criminelen hun praktijken vanuit detentie kunnen voortzetten. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat gedetineerden vanuit detentie niet meer in staat zijn om een gevaar voor de samenleving te vormen. Zoals hierboven beschreven hebben we de gevangenispopulatie in Nederland zien veranderen. De groep gedetineerden waarop extra toezicht moet worden uitgeoefend, neemt in omvang toe. Daarom zijn er drie Afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) in justitiële complexen opgezet. Zoals hierboven aangegeven gaat het daarnaast om een relatief kleine – maar ook groeiende – buitencategorie van zware criminelen. Het is noodzakelijk om voor deze groep extra maatregelen te nemen, zoals het aanpassen van de plaatsingsregeling waardoor de gronden voor plaatsing in de EBI worden uitgebreid. In de eerdergenoemde brief van 26 september jl. staan deze maatregelen beschreven.
De golf aan explosies en toename van (zelfgemaakte) explosieven |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dit is hoe makkelijk je grondstoffen voor explosieven kunt kopen»?1
Ja.
Deelt u onze mening dat het onderzoek van Omroep Brabant pijnlijk blootlegt met hoeveel gemak iemand grondstoffen voor zelfgemaakte explosieven kan aanschaffen?
In Nederland geldt de Wet Precursoren voor Explosieven (Wpe), gebaseerd op EU verordening 2019–1148, die gaat over zowel het verbieden als het reguleren van de verkoop van bepaalde grondstoffen waar je zelfgemaakte explosieven mee kunt maken. Onder deze wet is het niet toegestaan voor particulieren om zogenaamde vergunningsplichtige stoffen aan te schaffen, te bezitten of verhandelen. Deze stoffen mogen wel verkocht worden onder bepaalde percentages, die ook genoemd staan in de wet. Het gaat bijvoorbeeld om waterstofperoxide of ammoniumnitraat.2 Daarnaast zijn er stoffen waarvoor alleen een meldplicht geldt3, maar die mogen wel worden gekocht door particulieren, zoals bijvoorbeeld aceton, hexamine en aluminiumpoeders. De meldplicht houdt in dat verdachte transacties, verdwijningen en vermissingen gemeld moeten worden bij het Meldpunt Verdachte Transacties Chemicaliën. Deze meldplicht geldt overigens ook voor vergunningsplichtige stoffen.
Dit jaar zijn 68 verdachte Transacties gemeld bij het meldpunt, waarvan 12 keer vergunningsplichtige stoffen, 36 keer meldingsplichtige stoffen en 20 keer overige stoffen. De stof waarover het meeste gemeld wordt is aceton.
Het blijkt niet uit het artikel dat het de onderzoekers van Omroep Brabant gelukt is om vergunningsplichtige stoffen boven de toegestane limiet te kopen. Logischerwijs, aangezien het is toegestaan, is het wel gelukt om goederen met alleen een meldplicht te kopen. Een verdachte transactie moet gemeld worden bij het meldpunt. In de Wpe staat dat marktdeelnemers en onlinemarktplaatsen moeten beschikken over passende, redelijke en evenredige procedures voor het opsporen van verdachte transacties.4 Hoe dat er precies uitziet, kan verschillen per marktdeelnemer. Brancheverenigingen kunnen zelf vaststellen, eventueel in overleg met de NCTV, welke maximumhoeveelheden toegestaan zijn om in een keer te kopen. Het beoordelen van een verdachte transactie is afhankelijk van verschillende factoren waaronder de hoeveelheid, percentages, combinaties van stoffen en eventueel verdacht gedrag. Het personeel moet, dat staat ook opgenomen in de Wpe5, daarover goed worden geïnformeerd en getraind zodat men weet hoe hiermee om te gaan. Vanuit de NCTV is hierover veel contact met brancheverenigingen, die de afgelopen jaren veel geïnvesteerd hebben in trainingen en lesmateriaal. Uit het onderzoek van Omroep Brabant blijkt dat hiervoor blijvend aandacht nodig is. De NCTV en de brancheverenigingen zijn blijvend in gesprek om te kijken of, hoe en waar eventueel verbeteringen gemaakt kunnen worden.
Herinnert u zich de reactie van uw voorganger op de vragen van het lid Kathmann over het bericht dat de politie zich zorgen maakt over de toename van zelfgemaakte bommen?2 Welke ontwikkelingen ziet u sindsdien?
Ja. De politie ziet dat zelfgemaakte explosieven niet alleen meer gebruikt worden voor plofkraken, maar in toenemende mate ook voor het plegen van gerichte aanslagen op woningen en voertuigen veelal binnen het criminele milieu. Hiervoor wordt in toenemende mate illegaal verhandeld professioneel vuurwerk gebruikt. Het onderstreept het belang van de opsporing van de illegale handel in dit soort vuurwerk. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd middels de antwoordbrief op de motie Van der Plas over het tegengaan van illegaal vuurwerk.7
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen om grondstoffen als hexamine, aceton en aluminiumpoeders, die gebruikt kunnen worden om zelf explosieven te maken, moeilijker verkrijgbaar te maken?
De stoffen zoals genoemd in deze vraag vallen alle drie onder de meldplicht en zijn verkrijgbaar voor particulieren. De meldplicht houdt in dat gestolen, vermiste of verdwenen goederen binnen 24 uur gemeld moeten worden. Het houdt ook in dat winkels of bedrijven aankopen van verdachte hoeveelheden dienen te melden. De brancheverenigingen hebben, veelal in overleg met de NCTV (zie het antwoord op vraag 2), vastgesteld bij welke stof en welke hoeveelheid een verdachte transactie plaatsvindt, omdat dit per sector en per precursor kan verschillen. Zo staan drogisterijen verkopen van aceton boven de drie flesjes per keer niet toe, en melden zij pogingen tot aankopen boven deze hoeveelheid. Zij trainen daarvoor hun personeel en passen hun kassasystemen daarop aan. Daardoor zijn stoffen moeilijker verkrijgbaar.
Om winkels en bedrijven blijvend te informeren over de nieuwe en aangescherpte regelgeving die sinds vorig jaar van kracht is, zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid (de NCTV) begin 2023 een nieuwe campagne lanceren waarin meer aandacht komt voor wat een verdachte transactie is, ook voor ondernemers die niet in winkels, maar bijvoorbeeld online verkopen. Daarnaast zal de NCTV met brancheverenigingen, winkels, online marktplaatsen en het bedrijfsleven in gesprek blijven over het melden van verdachte transacties. Tot slot ziet ik als Minister van Justitie en Veiligheid toe op juiste uitvoering van de wetgeving en zullen ernstige overtredingen gemeld worden bij de opsporingsautoriteiten.
Klopt het dat in de afgelopen 2,5 jaar bij 21 procent van de delicten waarbij explosies werden gebruikt een verdachte is opgepakt? En is het juist dat 8 van de 95 zaken in Brabant in die periode tot een veroordeling hebben geleid?3
In de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie wordt dit soort informatie niet apart geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk om de juistheid van de cijfers te bevestigen. Omroep Brabant heeft bij de inventarisatie gebruik gemaakt van informatie uit de media, politiepersberichten en van het Openbaar Ministerie.
Vindt u net als wij dat dit aantal aanhoudingen en veroordelingen opvallend laag is? Welke acties kunt u ondernemen om ervoor te zorgen dat verdachten sneller opgepakt en effectiever vervolgd kunnen worden?
Ik kan niet beoordelen of het aantal aanhoudingen en veroordelingen opvallend laag is. Zoals onderzoeker Krüsselmann in het artikel zegt is het voor politie en justitie moeilijk een vinger te krijgen achter wie dit doen en zijn deze onderzoeken ingewikkeld en kosten ze veel inzet en tijd. Zij meldt ook dat het grootste struikelpunt in onderzoeken volgens politie en justitie het gebrek aan medewerking van slachtoffers is.
Studeren op kosten van een brievenbusfirma |
|
Raymond Knops (CDA), Harry van der Molen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat Nederlandse universiteiten niet controleren op verdachte geldstromen van buitenlandse studenten en dit de deur naar witwaspraktijken kan openen?1
In de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) zijn financiële instellingen aangewezen om te voorkomen dat het financiële stelsel gebruikt wordt om wit te wassen of terrorisme te financieren. Met financiële instellingen worden banken, andere financiële ondernemingen en bepaalde beroepsbeoefenaars zoals accountants, advocaten en trustkantoren bedoeld (zie artikel 1a Wwft). De Wwft is gebaseerd op de internationale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF) en Europese anti-witwasrichtlijn. Instellingen moeten cliëntenonderzoek verrichten, doorlopend transacties van cliënten monitoren en, indien nodig, ongebruikelijke transacties melden aan de Financial Intelligence Unit Nederland. Onderdeel van het cliëntenonderzoek is nagaan of een potentiële cliënt kwalificeert als Politically Exposed Person (PEP). Universiteiten zijn geen instelling in de zin van de Wwft, zij maken geen deel uit van het financiële stelsel.
Periodiek wordt er onderzoek gedaan naar de grootste risico’s op witwassen in Nederland met de National Risk Assessment witwassen2. Zowel publieke als private partijen zijn betrokken bij het identificeren van de grootste risico’s op witwassen in Nederland. Uit de National Risk Assessment witwassen komen geen aanwijzingen naar voren, dat de diensten die universiteiten aanbieden vatbaar zijn voor mogelijk gebruik door criminelen om gelden wit te wassen. Het is daarom niet wenselijk de verplichtingen uit de Wwft voor universiteiten te laten gelden.
Overigens geldt voor iedereen, dus ook een universiteit, die kennis draagt van een begaan strafbaar feit de bevoegdheid om daarvan aangifte te doen (artikel 161 Wetboek van Strafvordering).
Uiteraard dienen banken of andere poortwachters die een zakelijke relatie hebben met een universiteit wel doorlopend transacties die zij namens de universiteit verrichten te monitoren. Indien een poortwachter risico’s constateert in de transacties van een universiteit, dient de poortwachter aanvullende informatie op te vragen, mitigerende maatregelen te treffen en/of een ongebruikelijke transactie te melden.
Bent u van mening dat de universiteiten op de relevante lijsten van Politically Exposed Persons (PEPs) zouden moeten kijken? Zo ja wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol heeft volgens u de universiteit en de bank nu als het gaat om een financiële controle op ontvangen collegegelden en de kans op witwassen? Zou dit zo moeten blijven of is het nodig om dit aan te scherpen? Zo ja welke aanscherping is dan nodig?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat bij de Rijksuniversiteit Groningen het collegegeld contant betaald kan worden en zij zo de afgelopen vijf jaar 1,5 miljoen euro hebben ontvangen?
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is geregeld dat studenten het wettelijk- of instellingscollegegeld dienen te betalen. Universiteiten zijn wettelijk verplicht om collegegelden te innen.
De wijze van betaling in de WHW niet geregeld. In artikel 4:89 en 4:90 Awb is vermeld dat een betaling giraal plaatsvindt, tenzij het naar oordeel van het bestuursorgaan bezwaarlijk is.
Verwijzend naar art. 4:90, lid 1 Awb ben ik van mening dat het in bepaalde gevallen gerechtvaardigd is dat instellingen contant geld aannemen. Het kan namelijk voorkomen dat een buitenlandse student het collegegeld tijdig wil betalen, maar nog geen Nederlandse bankrekening heeft. De enige mogelijkheid van de student is dan om een contante betaling te doen.
Het is dus aan een instelling zelf om te beoordelen of contante betalingen van het collegegeld worden geaccepteerd of niet. Wel zouden universiteiten op hun website kunnen aangeven of zij wel of geen contant geld aannemen.
De Rijksuniversiteit Groningen meldt dat studenten inderdaad nog steeds het collegegeld contant kunnen betalen. Het betreft overigens een relatief laag bedrag dat contant is ontvangen, te weten ongeveer € 300.000. Dat is circa 4 procent van het totaalbedrag van betaalde collegegelden tot nu toe in 2022 voor de Rijksuniversiteit Groningen. Circa 1/3 deel van de contante ontvangsten in 2022 was afkomstig van buitenlandse studenten die het instellingscollegegeld betalen (voor het studiejaar 2022–2023 tussen € 8.915 en € 20.378).
Kunt u aangeven welk deel van de 1,5 miljoen euro die de Rijksuniversiteit Groningen cash ontving vanuit buitenlandse studenten is gekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke noodgevallen zou een universiteit zich kunnen beroepen om contant geld aan te nemen? Bestaan hier kaders voor?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de berichten «Miljoenen voor de schijn van daadkracht» en «Honderden miljoenen verdwenen in strijd tegen georganiseerde misdaad»?1, 2
Ja.
Klopt het dat tussen 2017 en 2022 ruim € 900 miljoen is vrijgemaakt voor de bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit? Zo nee, wat is dan het juiste bedrag?
Ja, dat klopt. Van 2017 tot 2022 is in totaal 926 miljoen euro vrijgemaakt voor de bestrijding van ondermijnende criminaliteit, waarvan het overgrote deel in 2022 (zie tabel3. In onderstaande tabel worden deze beschikbare middelen weergegeven, ingedeeld in incidentele middelen, bijvoorbeeld incidentele bijdrage Ondermijning, en structurele middelen, bijvoorbeeld Versterking ondermijning.
Een specificatie van de besteding naar opgaven is opgenomen in de financiële bijlage van de Najaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.4
Klopt het dat dit bedrag (grotendeels) is besteed aan vele projecten, werkoverleggen en/of taskforces? Zo nee, waar is het dan aan besteed?
Het geld is besteed aan de brede aanpak van ondermijnende criminaliteit. We hebben over de hele linie geïnvesteerd: van het voorkomen van georganiseerde criminaliteit, tot het doorbreken, stoppen en bestraffen als die criminaliteit toch plaatsvindt. Zo zijn er nu structureel meer mensen om de organisaties die zich bezig houden met de aanpak van ondermijning te versterken, zoals de politie en het Openbaar Ministerie. Daar komen ook in de komende jaren nog meer mensen bij. Er is geld voor werkwijzen zoals digitale opsporing en kunstmatige intelligentie, en verbetering van bijv. forensische opsporing. Met het Ondermijningsfonds zijn we begonnen met vooral veel projecten in de regio’s financieren, om te zorgen dat de aanpak zo goed mogelijk aansloot op de lokale context en flexibel genoeg om aan te passen als dat nodig bleek. De projecten waren bedoeld om in een afgebakende periode een probleem op te lossen of het fundament voor de toekomstige oplossing te bouwen. Bijvoorbeeld door de lokale vastgoedsector goed in beeld te krijgen zodat criminelen daar minder kansen krijgen, of vissers weerbaarder te maken tegen verzoeken om drugs op te pikken op zee.5
Over al deze middelen is de Tweede Kamer in de volgende brieven geïnformeerd:
Kamerstuk 29 911, nr. 212: Versterking aanpak ondermijning: actuele stand van zaken. Bevat uitwerking van het Ondermijningsfonds (€ 100 mln.) en de toelichting over hoe de gelden zijn verdeeld over de regio’s t.b.v. de regionale versterking.
Kamerstuk 29 911, nr. 254: Contouren breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In deze brief wordt geschetst hoe het incidentele geld van de Najaarsnota 2019 zal worden besteed.
Kamerstuk 29 911, nr. 281: Uitwerking breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In deze brief is uitgewerkt hoe het geld wat bij Voorjaarsnota 2020 beschikbaar kwam werd verdeeld.
Kamerstuk 29 911, nr. 329: Extra investeringen in het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit. Deze brief bevat de verdeling van de middelen die met de ontwerpbegroting 2022 beschikbaar zijn gesteld.
Ten koste van welke onderdelen van de bestrijding van criminaliteit is het betreffende bedrag gebracht? Is er geld weggehaald (op welke begrotingstechnische manier dan ook) bij de politie?
Het bedrag is niet ten koste gegaan van andere onderdelen van de bestrijding van criminaliteit: er zijn extra middelen beschikbaar gesteld. Met deze middelen is de aanpak langs de gehele linie versterkt. Ook in de politie is fors geïnvesteerd. Naast de structurele middelen (€ 434 miljoen) die met de ontwerpbegroting 2022 beschikbaar zijn gekomen voor de aanpak van ondermijning, is er vanuit de motie-Hermans (€ 200 miljoen) geïnvesteerd in de politie. Ook maakt het kabinet met het coalitieakkoord Rutte IV € 200 miljoen euro vrij voor de politie. Vanuit al deze gelden wordt in totaal voor ruim € 500 miljoen geïnvesteerd in de politie.
Hoeveel agenten (blauw op straat) vertegenwoordigt een bedrag van € 900 miljoen?
Het uitgangspunt van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is dat alleen een aanpak over de gehele linie (van preventie tot repressie) en op alle niveaus (van lokaal tot nationaal tot internationaal) succesvol kan zijn in het duurzaam terugdringen van deze zware criminaliteit. Blauw op straat maakt daar een belangrijk onderdeel van uit, maar alleen extra agenten gaat niet zorgen voor minder (georganiseerde) criminaliteit, of in het algemeen meer veiligheid voor Nederland. Ondermijnende criminaliteit speelt zich immers niet alleen af op straat. Daarom besteden we ook geld aan bijv. preventie, het afpakken van crimineel geld en het voorkomen dat drugs ons land binnenkomen.
Gelet op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, is het daarnaast niet reëel dat voor € 900 miljoen aan agenten geworven zou kunnen worden. Verder zijn agenten het meest waardevol als zij hun werk kunnen doen in de brede aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Daarom hebben we naast extra geld voor de politie ook middelen vrijgemaakt voor andere essentiële partners binnen de brede aanpak, zoals het Openbaar Ministerie, de rechtspraak, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de reclassering. Qua agenten gaat het niet alleen om blauw op straat, maar ook om rechercheurs met specialistische kennis, zoals cyber of financieel. Het oprollen van criminele netwerken vergt nauwe samenwerking, ook met organisaties zoals de FIOD en de Douane.
Hoe gaat u het vertrouwen van de deskundigen en betrokken organisaties terugwinnen zodat de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit hier niet onder lijdt, nu blijkt dat de vorige Minister alle adviezen en waarschuwingen van alle deskundigen en betrokken organisaties naast zich neer heeft gelegd?
Bij het vormen van de aanpak van ondermijnende criminaliteit, gaan we altijd in gesprek met betrokken organisaties en deskundigen. De huidige aanpak is bijvoorbeeld voor een groot deel gebaseerd op het Pact van de Rechtsstaat, een document wat is opgesteld in overleg met het Strategisch Beraad Ondermijning6, waar alle betrokken partijen in vertegenwoordigd zijn.
Ik neem aan dat u bij deze vraag specifiek doelt op de uitspraken die de verschillende deskundigen hebben gedaan in de publicaties over het Multidisciplinair Interventie Team (MIT). Het MIT is destijds opgericht na de moord op advocaat Derk Wiersum. De zes deelnemende organisaties zijn vanaf de start betrokken bij de planvorming en de uitwerking van de besluitvorming, waarbij zes kwartiermakers -afkomstig uit de zes deelnemende organisaties- de plannen hebben opgesteld. Het MIT was een samenwerkingsverband van de bestaande handhaving-, toezicht- en opsporingsorganisaties.
Ik ben direct na aantreden als Minister in gesprek gegaan met zowel mensen van de werkvloer als uit de leiding van de samenwerkende diensten in het MIT, wetenschappers en andere professionals die bij het samenwerkingsverband betrokken zijn (geweest) en/of ontwikkelingen van het MIT hebben gevolgd. Hieruit zijn twee dingen gebleken:
Er is veel consensus over de noodzaak van samenwerking om informatie te kunnen delen voor een effectievere aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. De diensten hebben samen veel beter zicht op criminele fenomenen en onderliggende structuren dan zij alleen op basis van hun eigen informatie kunnen krijgen.
Maar tegelijk ook kritiek, omdat er in de opbouw van het MIT discussie en onduidelijkheid was over aansturing bij interventies en operationele slagkracht van betrokken moederorganisaties.
Daarom heb ik gekozen voor een nieuw samenwerkingsverband, de Nationale Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit, met een aangescherpte focus. Ik ga hier verder op in, in de Najaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
Kunt u garanderen dat de vervanger van het Multidisciplinaire Interventie Team (MIT), de Nationale Samenwerking Ondermijnende Criminaliteit (NSOC), wel een succes gaat worden en niet het zoveelste politieke prestigeproject?
NSOC heeft een aangescherpte operationele focus ten opzicht van het MIT, met als kerntaak het ontvlechten van de (financiële) verwevenheid van onder- en bovenwereld door met gerichte interventies te belemmeren dat de maatschappelijke infrastructuur wordt misbruikt voor criminele doeleinden. Daarbinnen richt het actieplan NSOC zich op het bestrijden van misbruik van Nederland als handelsland voor criminele waarde verplaatsingen en het verstoren van criminele bedrijfsprocessen. Hierbij wordt gefocust op vier onderwerpen: Trade Based Money Laundering (TBML), financiële dienstverleners, logistieke dienstverleners rondom de Nederlandse knooppunten en de aanpak van corruptie en geweld.
Succes is daarbij nooit gegarandeerd, zeker niet in een werkveld waar voor criminelen zoveel op het spel staat. Ik kan u wel garanderen dat het hier niet gaat om het «zoveelste politieke prestigeproject». Zoals ook wordt onderkend door de experts die geïnterviewd zijn voor de publicaties van Investico, Argos en de Groene Amsterdammer, is het van groot belang om inzicht te krijgen in de criminele structuren en hun verdienmodellen aan te pakken. We monitoren uiteraard de toegevoegde waarde van het samenwerkingsverband in deze vorm. Komend jaar zullen we samen met het veld beoordelen hoe het verder gaat.
Schulden bij publieke dienstverleners, waaronder politieagenten en andere ambtenaren |
|
Attje Kuiken (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Weet u dat voor de screening naar de integriteit en betrouwbaarheid van politieagenten ook gekeken wordt naar het hebben van problematische schulden?1
Ja.
Zijn er andere beroepsgroepen bij de overheid waarbij integriteit en betrouwbaarheid tot de kernwaarden behoren en waar gescreend wordt op het hebben van schulden? Zo ja, welke beroepsgroepen zijn dat? Heeft u een indicatie van het aantal ambtenaren in deze beroepsgroepen dat problematische schulden heeft? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Overheidssectoren voeren zelfstandig beleid op de risico’s van (problematische) schulden. Hier is geen centraal overzicht van. In de beantwoording van deze Kamervragen kan dus niet een beeld worden gegeven van de overheid als geheel. Er zal – naast de sector politie – in worden gegaan op het beleid bij de sectoren Rijk, Defensie en gemeenten.
Integriteit en betrouwbaarheid zijn uiteraard voor alle ambtenaren een belangrijke kernwaarde. Deze kernwaarden staan ook beschreven in de diverse gedragscodes voor ambtenaren. Denk bijvoorbeeld aan de «Gedragsregels Veiligheid & Integriteit» van Defensie, de door gemeenten gehanteerde gedragscodes voor ambtenaren en de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR). In deze gedragscodes staan ook voorbeelden van specifieke functies met extra integriteitsrisico. Bij deze functies kan financiële kwetsbaarheid worden meegenomen in een screening. Dit kan bijvoorbeeld voor medewerkers in een vertrouwensfunctie het geval zijn, die een veiligheidsonderzoek krijgen door de AIVD (of bij Defensiemedewerkers door de MIVD) op grond van de Wet op de veiligheidsonderzoeken.
In een veiligheidsonderzoek wordt onder meer aandacht geschonken aan de persoonlijke gedragingen en omstandigheden van een betrokkene. Problematische schulden van een betrokkene kunnen daarbij een rol spelen. De criteria waaraan een (potentiële) vertrouwensfunctionaris in algemene zin moet voldoen zijn eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn. Deze criteria worden ingevuld aan de hand van indicatoren, waarbij onder andere wordt bekeken of er mogelijk sprake is van financiële kwetsbaarheid. Bij de beoordeling of sprake is van financiële kwetsbaarheid wordt rekening gehouden met onder meer de volgende factoren: de hoogte van de schuld, de hoogte van reguliere inkomsten en het vermogen, het patroon van inkomsten en uitgaven, het perspectief dat de financiële problemen binnen afzienbare tijd zijn opgelost, de houding van betrokkene ten opzichte van het oplossen van de financiële problemen en het bieden van directe en volledige transparantie.
De financiële situatie kan ertoe leiden dat een betrokkene kwetsbaar wordt geacht voor bijvoorbeeld omkoping of chantage. Ook kan er een risico zijn dat iemand door zware financiële problemen geen weerstand kan bieden aan verleidingen als heling of het te gelde maken van vertrouwelijke informatie. Indien wordt geconstateerd dat sprake is van onvoldoende waarborgen dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten. getrouwelijk zal volbrengen, kan een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) worden geweigerd, dan wel ingetrokken.
Er is geen centrale registratie van problematische schulden onder overheidspersoneel als geheel. Als schulden leiden tot een loonbeslag wordt dit bekend bij de personeelsadministratie van de betreffende organisatie. Er zijn nu geen signalen van een stijging van het aantal loonbeslagen bij politie, Rijk, Defensie en gemeenten.
Daarbij is wel belangrijk om twee zaken te benoemen:
(Problematische) schulden leiden niet direct tot loonbeslagen. Eerst volgen betalingsherinneringen en het inzetten van een incassobureau. Pas daarna kan sprake zijn van een loonbeslag. Dat betekent dat er sprake is van een na-ijleffect: het kan zijn dat er nu medewerkers zijn met problematische schulden, die later in de tijd te maken krijgen met een loonbeslag. Gezien de bijzonderheid van de huidige situatie met oplopende energieprijzen en inflatie zal ik als Minister van BZK de komende tijd het aantal loonbeslagen nauwgezet blijven volgen. Zo is het mogelijk om te zien of meer medewerkers te maken krijgen met een loonbeslag.
Het is ook goed om op te merken dat bij loonbeslag schulden in de informele sfeer niet worden meegenomen, denk bijvoorbeeld aan een schuld aan een vriend/familielid. Bij deze informele schulden is het afhankelijk van het initiatief van de medewerker of het bij de werkgever bekend wordt, bijvoorbeeld omdat de medewerker hulp inroept van het financieel loket, een Sociaal Fonds of het bespreekt met de leidinggevende of de vertrouwenspersoon of bedrijfsmaatschappelijk werk. Bij Rijk, politie, Defensie en gemeenten is in de afgelopen maanden geen toename van meldingen of hulpvragen waarneembaar. Wel zijn er vanuit de organisaties meer vragen van leidinggevenden over hoe de medewerkers te informeren als ze in de problemen dreigen te komen door de energieprijzen en de inflatie.
Het na-ijleffect van loonbeslagen (problematische schulden leiden pas later in de tijd tot loonbeslagen) gecombineerd met het feit dat informele schulden dikwijls niet zichtbaar zijn maakt dat extra alertheid geboden is als er signalen zijn uit andere bronnen. Denk bijvoorbeeld aan de signalen die maatschappelijk werkers binnen de organisaties krijgen of de toename van het aantal verzoeken bij een sociaal fonds. Ook is het belangrijk om medewerkers te stimuleren te spreken over hun (financiële) problemen. Op deze (en andere) belangrijke onderdelen van de aanpak wordt verder ingegaan bij de antwoorden op vraag 3 en 5.
Deelt u de mening dat door de huidige gestegen energieprijzen ook politieagenten of andere ambtenaren in beroepen waar integriteit en betrouwbaarheid in het geding kan zijn, in de schulden dreigen te komen? Zo ja, welke risico’s ziet u hierbij? Hoe wilt u deze risico’s beheersen? Zo nee, waarom niet?
Problematische schulden kunnen een integriteitsrisico opleveren. Medewerkers met (problematische) schulden kunnen vatbaar zijn voor fraude of diefstal, maar ook voor beïnvloeding of ondermijning van buitenaf. Dat levert een serieus risico op voor de betrouwbaarheid en integriteit van overheidsorganisaties. Het is daarom van groot belang om te voorkomen dat (problematische) schulden leiden tot dergelijke effecten. Ook vanuit het oogpunt van personeelszorg is het belangrijk om te werken aan financieel bewustzijn van de medewerkers en om actief ondersteuning te bieden aan medewerkers die in de financiële problemen zijn geraakt (of dreigen te raken). Mede om financiële stress en zorgen bij medewerkers met geldproblemen te voorkomen en te zorgen voor financiële fitheid. De oorzaken van financiële problemen blijken in de praktijk divers en vaak een samenloop van omstandigheden. Mensen schamen zich soms voor deze problemen en hebben het er niet over, ook niet met hun werkgever. Hierdoor kan het van kwaad tot erger gaan. Het is daarom belangrijk dat we problematische schulden uit de taboesfeer halen.
De aanpak van het risico van (problematische) schulden is als volgt:
Bij de politie geldt met de inwerkingtreding van het besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen (beoogd 1 januari 2023) een meldplicht. Relevante wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden moeten worden gemeld. Bij relevante wijzigingen kan een nieuw betrouwbaarheidsonderzoek, eventueel aangevuld met een omgevingsonderzoek, volgen, indien daartoe aanleiding bestaat. De controle van de financiële omstandigheden is een onmisbaar deel van de screening.
Voor andere overheidsmedewerkers in vertrouwensfuncties geldt dat de werkgever op bepaalde momenten een hernieuwd onderzoek moet aanvragen. Voor een A-veiligheidsonderzoek wordt standaard na 5 jaar een hernieuwd onderzoek ingesteld. Voor een B- en C- veiligheidsonderzoek geldt een termijn van 10 jaar. Als er binnen deze periode nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn, kan er ook eerder een hernieuwd veiligheidsonderzoek worden aangevraagd. Signalen van schulden kunnen een dergelijk nieuwe omstandigheid zijn dat een hernieuwd veiligheidsonderzoek wordt aangevraagd.
Bij politie, Rijk, Defensie en gemeenten worden loonbeslagen bijgehouden in de eigen financiële administraties. Als uit rapportages blijkt dat sprake is van een loonbeslag wordt actie ondernomen. Wat er precies gebeurt verschilt per sector en per organisatie. Dat is afhankelijk van de hoogte, frequentie en aard van de schulden en de functie van de medewerker. Doorgaans neemt de verantwoordelijke HR-adviseur of direct leidinggevende contact op met betrokkene. In eerste instantie om hulp aan te bieden (via de diverse hulplijnen – zie antwoord op vraag 5). De HR-adviseur attendeert de medewerker daarbij op de kwetsbaarheid die schulden met zich mee kunnen brengen, zeker bij vertrouwensfuncties, consulaire of financiële functies. De betrokken medewerker wordt daarbij aangemoedigd om aan zijn/haar leidinggevende openheid van zaken te geven. Waar nodig vindt afstemming plaats met de afdeling die verantwoordelijk is voor integriteit. Wanneer geconstateerd wordt dat er sprake is van een integriteitsrisico kan, afhankelijk van de situatie, de werkgever doorverwijzen naar schuldhulpverlening, het takenpakket aanpassen, nadrukkelijker toezichthouden op het werk, hernieuwd onderzoek VGB of screening starten en in geval van ongeschiktheid overgaan tot het verlenen van ontslag.
Er bestaan bij Rijk, politie, Defensie en gemeenten al verschillende hulplijnen voor medewerkers, zoals een financieel loket, bedrijfsmaatschappelijk werk, Sociaal Fondsen en er zijn bijvoorbeeld cursussen voor leidinggevenden om schuldenproblematiek te herkennen. Deze hulplijnen staan uitgebreider bij het antwoord op vraag 5.
Als bewindspersonen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid en Defensie zullen wij vanuit onze verantwoordelijkheid als werkgever in samenspraak met de departementen en uitvoeringsorganisaties de situatie blijven monitoren en op basis hiervan beoordelen of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Kent u het bestaan van een sociaal fonds waarin politieagenten maandelijks een klein bedrag van hun salaris storten? Zo ja, kan dit fonds eventueel ook gebruikt worden om politieagenten met problematische schulden te helpen? Is het fonds daarvoor afdoende gevuld? Kunt u indien dit niet het geval is het fonds aanvullen?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik bekend met het landelijk dekkende netwerk van sociaal fondsen van de politie. Deze sociaal fondsen zijn er voor politiemedewerkers en door politiemedewerkers. Politiemedewerkers die in de financiële problemen zijn geraakt (of dreigen te raken) kunnen bij deze fondsen terecht voor advies en financiële hulp. Door middel van een intakegesprek met de betreffende politiemedewerker wordt bekeken waaruit de hulp kan bestaan en hiervoor wordt maatwerk geboden, zoals het bieden van een luisterend oor, ondersteuning bij financiën (budgetcoaching), een renteloze lening, die binnen een redelijke tijd afgelost moet kunnen worden, een gift, en/of een verwijzing naar andere instanties. Momenteel werkt de politie samen met de fondsen en externe partners aan een nog passende en sluitende hulpverlening aan politiecollega’s. Dit betreft een geheel aan maatregelen waar de politie, de fondsen en externe hulpverleners ieder vanuit hun rol in samenwerken.
De beschikbare budgetten verschillen per fonds. Op dit moment beschikken de fondsen gezamenlijk over voldoende middelen om aan de vraag te voldoen. De fondsen geven aan dat op dit moment (nog) geen sprake is van een duidelijke stijging in het aantal hulpverzoeken. Mede door schaamte en angst voor baanverlies wachten medewerkers vaak (te) lang met het zoeken van hulp. De fondsen kunnen elkaar helpen als dat nodig is. Het landelijke dekkend netwerk van sociaal fondsen vormt een samenwerkingsverband en is in beheer van stichtingen
Deelt u de mening dat het hebben van schulden voor deze beroepsgroepen voorkomen moet worden? Zo ja, wat kunt u concreet voor deze beroepsgroepen doen om dit te voorkomen? Bestaat er vanuit de overheid een fonds of zijn er andere financiële tegemoetkomingen om mensen te helpen van deze schulden af te komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft recent aan aantal generieke maatregelen genomen die de oplopende financiële druk op huishoudens door exponentieel stijgende energieprijzen en inflatie moeten afremmen en het ontstaan van problematische schulden moeten voorkomen. Hiervan profiteren alle beroepsgroepen waaronder ook ambtenaren en politieagenten. Ook in de nieuwe CAO politie en Rijk zijn afgelopen jaar afspraken gemaakt over gedifferentieerde loonstijging, waarbij lage inkomens er relatief meer op vooruit zijn gegaan.
Hieronder wordt ingegaan op de specifieke voorzieningen voor medewerkers, werkzaam bij de politie, rijksoverheid, Defensie en gemeenten.
De politie biedt actieve ondersteuning bij dreigende en acute geldzorgen van politiemedewerkers en zet in om de drempel om (tijdig) hulp te zoeken te verkleinen. Daarnaast wordt actief ingezet op versterking van financieel bewustzijn en weerbaarheid om stress voor te zijn. Voor politiemedewerkers zijn de volgende voorzieningen beschikbaar:
Politiemedewerkers, die in de financiële problemen zijn geraakt (of dreigen te raken), kunnen terecht bij het landelijk dekkende netwerk van sociaal fondsen van de politie voor advies en financiële hulp, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4.
Politie verstrekt actief informatie over de mogelijkheden voor hulp aan het politiepersoneel en advies die zij in- en extern kunnen krijgen. In deze communicatie wordt rekening gehouden met de schaamte en de angst voor baanverlies bij financiële problemen. Er bestaat een netwerk van vertrouwenspersonen waar medewerkers terecht kunnen om over die angstdrempel te praten. Daarnaast kunnen politiemedewerkers terecht bij de HR-desk voor informatie. Ook verwijst de HR-desk politiemedewerkers door naar onder andere bedrijfsmaatschappelijk werk.
Bedrijfsmaatschappelijk werk kijkt met politiemedewerkers, die in de financiële problemen zijn geraakt (of dreigen te raken), naar de financiële situatie en naar de oorzaken en gevolgen van geldzorgen. Bedrijfsmaatschappelijk werk biedt hulp voor de psychosociale problemen als gevolg van onder andere schulden. De inhoud van alles wat gedeeld wordt met een bedrijfsmaatschappelijk werker is volledig vertrouwelijk.
De politie werkt samen met schuldhulpverlener GRIP. Dit is een externe schuldhulpverlener die deskundig is om samen met betreffende politiemedewerker (grote problematische) schulden aan te pakken.
Om de drempel om hulp te zoeken zoveel mogelijk te verlagen richt de politie momenteel een onafhankelijk adviespunt op waar politiemedewerkers- als ze dat willen – anoniem advies kunnen vragen of problemen kunnen melden. Dit meldpunt zal ook gaan fungeren als portaal voor informatie en doorverwijzing.
In overleg met de werkgever bestaat er voor politiemedewerkers, die in de financiële problemen zijn geraakt, de mogelijkheid om voorschotten uit te laten keren, van bijvoorbeeld vakantiegeld, om overwerk in geld uit te laten betalen en om meer uren te mogen werken.
Er zijn Rijksbreed en op departementaal niveau een aantal specifieke voorzieningen zoals Sociaal Fondsen, Financieel Hulploket en Bedrijfsmaatschappelijk Werk.
Alle ministeries kennen een Sociaal Fonds dat een tijdelijk vangnet biedt voor medewerkers en hun gezinnen die in financiële moeilijkheden zijn geraakt of dreigen te raken. Deze fondsen zijn veelal stichtingen die gefinancierd worden door de bijdragen van medewerkers zelf en die hun eigen regels en werkwijze kennen. Er kan een renteloze lening of een gift worden verstrekt aan medewerkers. Vaak is hulpverlening gekoppeld aan lidmaatschap, die een maandelijkse storting doen.
Het Financieel loket is ingericht door UBR/Bedrijfszorg en ondersteunt en begeleidt collega’s van de rijksoverheid bij financiële vragen en schuldenproblematiek; daarnaast biedt het loket advies en training aan leidinggevende bij het herkennen en omgaan met schuldenproblematiek.
Omdat problematische schulden vaak leiden tot stress en daarmee tot verminderde productiviteit en een hoger ziekteverzuim werkt het Financieel Loket samen met het bedrijfsmaatschappelijk werk (ook geleverd door UBR/ Bedrijfszorg) om de medewerker ook bij psychosociale problematiek de juiste hulp te bieden. Een Bedrijfsmaatschappelijk werker heeft geheimhoudingsplicht en kan coachen en ondersteunen bij het oplossen van en omgaan met problemen op het werk of het dagelijks leven. Ook kan de bedrijfsmaatschappelijk werker verwijzen naar een instantie of externe deskundige.
De Minister BZK heeft de betrokken uitvoeringsorganisaties in mei jl. verzocht inspanningen te verrichten om Rijksbreed de bekendheid van het Financieel Loket te vergroten. Daarom wordt op dit moment eraan gewerkt om via Rijksbrede informatievoorziening extra aandacht te vragen voor de problematiek en het belang dit bespreekbaar te maken. Daarnaast wordt actief ingezet op informatievoorziening om medewerkers en leidinggeven voor te lichten over de hulplijnen zoals Sociaal Fonds, Financieel Loket en Bedrijfsmaatschappelijk Werk.
Incidenteel worden ook instrumenten ingezet, zoals een budgetcoach, het overnemen van schulden, uitbetalen verlof of renteloze lening. Naast de bestaande brede hulpinfrastructuur en procedures voor het omgaan met loonbeslag en het voorkomen van problematische schulden zijn er ook extra departementale activiteiten in gang gezet of in voorbereiding:
Medewerkers bij de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) worden actief benaderd door budgetcoaches, ook wordt het thema in werkoverleggen en op locatie onder de aandacht gebracht. Ook start RSO start samen met de UV Amsterdam een onderzoek genaamd Vital at work waarin wordt ingezet op het voorkomen en herkennen van stress en verzuim (hier zit ook financiële stress in). Dit project duurt vier jaar.
Momenteel is er door het Sociaal Fonds BZK een (kerst) actie in voorbereiding (bij BZK onder de 12.000 ambtenaren) om nog meer bekendheid te genereren voor het fonds en om steun te bieden bijvoorbeeld in de vorm van het kerstgeschenk te schenken aan het fonds om daarmee collega’s te helpen.
Defensie ondersteunt medewerkers bij het voorkomen en eventueel beheersen van schuldenproblematiek. Daarbij zijn er voor medewerkers meerdere hulplijnen.
Op initiatief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Nederlandse Schuldhulproute (NSR) opgericht. Defensie is hierbij aangesloten als partner. Geldfit helpt om geldzaken fit te houden of om ze fit te krijgen. Geldfit heeft bij een eerste signaal over stijgende energieprijzen al initiatieven ondernomen om te bezien hoe zij hierbij hulp zouden kunnen gaan verlenen. Een actueel onderwerp op de startpagina is: «Aan de slag met je energierekening». Als blijkt dat er sprake is van schulden door achterstallige betalingen bij de energieleverancier of bij andere instanties, dan wordt via een zgn. landingspagina verwezen naar mogelijkheden voor hulpverlening bij het oplossen van schulden binnen Defensie en verwezen naar de sociale fondsen, waarover hieronder meer.
Defensie biedt budgetbegeleiding aan, aan medewerkers die om ondersteuning vragen bij het opzetten van een goede financiële administratie en die vragen om adviezen te geven over de besteding van beschikbare financiële middelen. Het gaat hier om een preventief traject waarbij mogelijke financiële problemen kunnen worden voorkomen.
De doelstelling van de sociale fondsen bij Defensie is «het verlenen van hulp in gevallen van financiële nood met een sociale en/of medische achtergrond». De fondsen verstrekken geen bijdrage om maandelijks ook de energierekening te kunnen blijven betalen. Als er uiteindelijk schulden / achterstallige betalingen ontstaan doordat onder andere de energierekening niet meer betaald kan worden (maar ook het betalen van de huur, de premie voor de ziektekostenverzekering en er zijn sociale en/of medische redenen die leidden tot financiële nood), dan kan een aanvraag voor hulpverlening bij een sociaal fonds worden ingediend. De fondsen verstrekken soms ook giften. Een aantal fondsen verstrekt dikwijls een gift als de schuldposities een paar duizend euro bedragen. Bij grotere schulden wordt mogelijk een renteloze lening verstrekt en een deel als gift, of wordt het totaal als renteloze lening verstrekt.
In juni 2021 heeft Defensie alle medewerkers een brief gestuurd op huisadres om hen te informeren over hulp bij schuldenproblematiek. In de afgelopen maanden is er binnen Defensie een campagne uitgezet bedoeld om medewerkers te informeren over bovenstaande hulpinstanties binnen Defensie. Daarbij worden er voorlichtingen gegeven aan leidinggevenden en overige functionarissen om de informatie over te brengen en medewerkers met (oplopende) schulden te herkennen. Op dit moment is het Ministerie van Defensie bezig om een vast loket op te richten om schuldhulpverlening te borgen binnen de organisatie. Deze maand hebben medewerkers een flyer ontvangen over hulp bij financiële zorgen.
Gemeenten nemen verschillende maatregelen om problematische schulden te voorkomen of op te lossen. Zij kunnen zelf:
Informatie geven aan hun leidinggevenden over zowel veiligheid als hulp bij schulden;
Informatie op intranet met verwijzingen naar hulp, o.a. personeelsfondsen (voor evt. renteloze lening of gift), vertrouwenspersonen, vertrouwenscoaches, budgetcoach, bedrijfsmaatschappelijk werk, informatiebijeenkomsten over financiële planning resp. fitheid;
Verwijzingen naar eventuele arbeidsvoorwaardelijke mogelijkheden zoals uitbetalen van het individueel keuzebudget (IKB), verkopen bovenwettelijke vakantie-uren, uitbreiding contracturen.
Belangrijk is het onderwerp schulden uit de taboesfeer te halen en met waarborgen voor de privacy van betrokkenen het onderwerp bespreekbaar te maken.
Bent u bekend met de uitzending van SBS6-programma Undercover in Nederland van 11 september 2022 waar blootgesteld wordt dat afvalcoaches zonder enige gewetenswroeging misbruik maken van (minderjarige) anorexiapatiënten?1
Ja.
Heeft u naar aanleiding van de uitzending van het programma de bereidheid te onderzoeken wat er zich afspeelt op platforms van de pro-ana-wereld, waar zelfbenoemde afvalcoaches zonder enige gewetenswroeging misbruik maken van (minderjarige) anorexiapatiënten? Kunt u een detailleerd antwoord geven?
Ik stel voorop dat het onacceptabel is dat personen die zich voordoen als coach, (seksueel) misbruik maken van kwetsbare minderjarige slachtoffers met psychische problematiek zoals een eetstoornis. De aanpak van deze problematiek heeft mijn prioriteit en vergt een brede inzet, zowel in het hulpverleningskader (onder andere gericht op preventie) als in het opsporings- en vervolgingskader. Op die drie sporen is het beleid van het kabinet ook steeds gericht, waarbij via het opsporingsspoor op verschillende manieren wordt ingezet op het verkrijgen van zicht op deze problematiek.
De politie is in het opsporingskader bekend met het bestaan van pro-ana-platforms en heeft ook zaken in onderzoek betreffende online seksueel misbruik van kwetsbare jongeren. Van de ontvangen gelden in het kader van de motie Hermans komt vanaf 2024 in tranches 4 miljoen euro beschikbaar onder meer voor de opsporing van online seksueel kindermisbruik door de Teams Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op de Kamervragen van mevrouw Michon-Derkzen van 10 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 355). Online seksueel kindermisbruik is daarnaast onderdeel van de Veiligheidsagenda 2019–2022. Daarin wordt beschreven waar de focus in de aanpak en opsporing van online seksueel kindermisbruik ligt en zijn jaarlijkse resultaatafspraken voor de politie neergelegd. De nadruk daarbij ligt op het ontzetten van slachtoffers van acuut misbruik door het identificeren van deze slachtoffers maar ook misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Zoals ik de Kamer eerder al berichtte zal online seksueel kindermisbruik wederom een van de thema’s zijn in de Veiligheidsagenda 2023–2026.2 Over de thema’s en afspraken in de nieuwe Veiligheidsagenda is uw Kamer per aparte brief geïnformeerd. Na de wijziging van de Wet Computercriminaliteit III, die per 1 maart 2019 in werking is getreden, is bovendien de inzet van een lokpuber in het opsporingskader mogelijk.
Op dit moment worden nog verschillende acties ondernomen voor het (verder) vergroten van het zicht op de problematiek van misbruik door (onder andere) pro-ana-coaches, dat vaak online aanvangt. Zo wordt door de politie een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden voor de opzet en uitrol van een online opsporingsstrategie gericht op seksuele misdrijven en mensenhandel in het bijzonder. Op 10 oktober jl. is bij uw Kamer bovendien het wetsvoorstel seksuele misdrijven ingediend. Als gevolg van dat wetsvoorstel krijgen slachtoffers meer mogelijkheden om aangifte te doen van een seksueel misdrijf. De professionals die slachtoffers ondersteunen en begeleiden, kunnen aan de hand van het nieuwe wettelijk kader aan slachtoffers beter duidelijk maken voor welke strafbare feiten een dader vervolgd en berecht kan worden. Het voorgaande kan bijdragen aan de verhoging van de aangiftebereidheid van slachtoffers.
Wat vindt u van het feit dat de adviezen van deze zogenaamde coaches letterlijk levensgevaarlijk zijn, vanwege het feit dat als de kinderen het dieetplan opvolgen, de dood erop zou kunnen volgen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven waarbij u aangeeft hoe u anorexiapatiënten gaat helpen beschermen?
Het geven van levensgevaarlijke adviezen aan kwetsbare minderjarigen met een eetstoornis is heel kwalijk en dient effectief te worden aangepakt. Voorop in deze aanpak staat de bescherming van slachtoffers tegen dergelijke praktijken. Gevaarlijke adviezen worden in veel gevallen echter gegeven door personen die zelf ook ziek zijn vanwege een eetstoornis en de ernst van deze ziekte niet kunnen of willen inzien. Hulpverlening aan deze personen die zelf ziek zijn vanwege een eetstoornis is dan ook van groot belang. Zie in dat kader ook de beantwoording van Kamervragen van de leden Bikker (Christen Unie) en Westerveld (GroenLinks) over het bericht «Hoe pro-ana coaches kwetsbare meisjes misbruiken» en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 197), die op 4 juli 2022 mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer is gezonden.
Op grond van verschillende bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht kan in voorkomende gevallen toch strafrechtelijk worden opgetreden tegen zogenaamde coaches die kwetsbare minderjarigen van levensgevaarlijke adviezen voorzien. Zo is in artikel 294 Sr het aanzetten tot zelfdoding strafbaar gesteld indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt. Degene die een ander opzettelijk aanzet tot bijvoorbeeld extreem vermageren zou strafbaar kunnen zijn over de band van de strafbaarstelling van artikel 294 Sr indien de ingetreden zelfdoding het directe gevolg is van het aanzetten tot extreem vermageren. Zou bijvoorbeeld sprake zijn van (psychische) mishandeling kan daarvoor op grond van artikel 300 Sr vervolging worden ingesteld. Zie ook de Voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden die ik op 6 juli 2022 aan uw Kamer zond (Kamerstuk 34 843, nr. 60). Door het openbaar ministerie wordt uiteraard per individuele zaak vastgesteld of, gelet op de specifieke omstandigheden die aan de orde zijn, sprake is van strafbare gedragingen.
Wat vindt u van het feit dat het daar niet bij blijft omdat sommige van deze afvalcoaches ook uit zijn op seks met de zieke, kwetsbare kinderen? Kunt u ook hier een gedetailleerd antwoord op geven hoe u deze kwetsbare kinderen gaat helpen beschermen?
Ik deel de zorgen over het seksueel misbruik van kwetsbare minderjarigen door mensen die zich voordoen als coach. Seksueel misbruik is in alle gevallen onacceptabel, zeker wanneer sprake is van minderjarige slachtoffers met een psychische aandoening. De verbetering van de veiligheid door de bescherming van potentiële slachtoffers (waaronder kwetsbare minderjarige slachtoffers) en het voorkomen en aanpakken van daderschap, is en blijft een van mijn prioriteiten. In dat kader is het beleid van het kabinet gericht op het doen van effectieve interventies, zowel in het hulpverleningskader (onder andere gericht op preventie) als in het opsporings- en vervolgingskader. Door de Minister en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt actief ingezet op het aanpakken van deze problematiek in het hulpverlenings- en preventiespoor. Zie voor een overzicht onder andere de uitgebreide beantwoording van Kamervragen van de leden Bikker (Christen Unie) en Westerveld (GroenLinks) over het bericht «Hoe pro-ana coaches kwetsbare meisjes misbruiken» en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 197), die op 4 juli 2022 mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer is gezonden.
Door mijn ministerie wordt het online outreach-project gefinancierd, waarbij door het CKM een proef wordt uitgevoerd om online in contact te komen met kwetsbare groepen en (mogelijke) slachtoffers van seksuele uitbuiting die zich bevinden op het internet en sociale media, met het doel hen te signaleren en beschermen. Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving financiert de pilot, die specifiek is gericht op de pro-ana-problematiek. Slachtoffers van seksueel geweld kunnen zich ook melden bij een van de Centra Seksueel Geweld of contact opnemen met HelpWanted, een programma van het Expertisebureau Online Kindermisbruik («EOKM») en met het Landelijk expertise- en behandelcentrum Fier. Ook is in 2021 de wegwijzer «Seksualiteit Online» ontwikkeld, die scholen onder andere helpt bij incidenten, het ontwikkelen van beleid en de keuzes voor de beschikbare lesprogramma’s. De wegwijzer geeft een duidelijk overzicht van alle preventieve en curatieve programma’s en van betrokken experts uit de strafrechtketen, het onderwijs, de zorg en kenniscentra. Daarnaast wordt aan (potentiële) daders van seksueel kindermisbruik hulpverlening geboden via Stop it Now!, een programma van het EOKM dat als doel heeft om seksueel kindermisbruik te voorkomen. Het EOKM ontvangt een jaarlijkse subsidie van mijn ministerie voor de daar lopende programma’s.
Voor de acties die zijn en worden uitgevoerd voor het verbeteren van de opsporing oftewel verkrijgen van zicht op de problematiek van zelfbenoemde pro-ana-coaches verwijs ik naar de beantwoording van vraag 2. In het Wetboek van Strafrecht is in ieder geval voorzien in mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen verschillende vormen van seksueel misbruik, ook als dit is gepleegd door pro-ana-coaches.
Het wetsvoorstel seksuele misdrijven maakt bovendien een aantal bestaande strafbaarstellingen «online proof», stelt sexchatting met kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar expliciet strafbaar en verhoogt de strafmaxima voor sommige delicten die zien op seksueel misbruik van kinderen.
Welke strafmaatregelen wilt u gaan nemen om deze criminele zedendelinquenten zo zwaar als het kan te bestraffen? En hoe wilt u actief inzetten op het sneller in de kraag te vatten van deze levensgevaarlijke gekken? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie voor wat betreft de acties die zijn en worden genomen in het opsporingskader de beantwoording van vraag 2, en zie voor wat betreft de strafrechtelijke aanpak van misbruik door de zogeheten pro-ana-coaches de beantwoording van vraag 4. Het is uiteindelijk aan de officier van justitie om in een specifieke zaak te bepalen of vervolging wordt ingesteld en vervolgens aan de rechter om een voorliggende zaak te beoordelen en de eventuele strafmaat te bepalen op grond van de specifieke omstandigheden van die zaak.
Het bericht dat advocatenkantoor Houthoff nog steeds zaken doet met Russische klanten |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat advocatenkantoor Houthoff, in tegenstelling tot eerdere berichtgeving, nog steeds zaken doet met Russische klanten?1
Ja.
Klopt het dat de huidige Amsterdamse deken tevens ook partner is bij Nauta-Dutilh en dat Houthoff cliënt is bij Nauta-Dutilh? Zo ja, wat vindt u hiervan? Is onafhankelijk dekentoezicht op het kantoor Houthoff op deze manier wel voldoende gewaarborgd? Zo ja, kunt u dat nader onderbouwen?
Met ingang van 1 september 2022 heeft Amsterdamse orde van advocaten twee dekens, waarvan er een inderdaad partner is bij NautaDutilh.2 Ik heb begrepen dat zij vanuit NautaDutilh niet betrokken is bij enige zaak die voor of namens Houthoff wordt gevoerd. Overigens geldt dat alle lokale dekens met hun kantoor een professioneel statuut hebben getekend met als doel de randvoorwaarden voor het zorgvuldig en onafhankelijk functioneren van de deken vast te leggen en (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen.3
In de voortgangsbrief aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting4 en in antwoord op eerdere Kamervragen5 heb ik aangegeven dat de lokaal deken nu veel verschillende taken en rollen heeft, dat die taken en rollen elkaar kunnen versterken, maar ook tegenstrijdig kunnen zijn met elkaar en dat ik de zorgen van uw Kamer over de schijn van belangenverstrengeling deel. Op 26 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de versterking van het toezicht op de advocatuur. Die versterking houdt onder meer in dat er een Landelijk toezichtautoriteit advocatuur (LTA) komt die verantwoordelijk wordt voor het toezicht op alle advocaten in Nederland, dat de rol van de lokaal deken bij het toezicht komt te vervallen en dat er een blik van buiten komt die kijkt hoe de LTA functioneert. Ik ben er van overtuigd dat er met de voorgestelde versterking van het toezicht op de advocatuur een robuust en toekomstbestendig toezichtstelsel voor de advocatuur ontstaat.
Kunt u meer duidelijkheid geven over de uitkomsten van onderzoek naar de werkzaamheden van Houthoff dat onder toezicht van de vorige deken van Amsterdam heeft plaatsgevonden, in het kader van een mogelijke overtreding van de sanctieregels? Kunt u ook aangeven welke specialist dat onderzoek precies heeft uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen6 heb aangeven vindt, gelet op de bijzondere positie van de advocatuur in onze samenleving, het toezicht op advocaten onafhankelijk van de overheid plaats. Daarbij hoort dat ik in beginsel terughoudend ben met het reageren op individuele casus zo ook deze.
In antwoord op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat ik uit een bericht van de website van de Amsterdamse orde van advocaten opmaak dat de toenmalig Amsterdamse deken na onderzoek heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van de schending van sancties.7 De naam van de ingeschakelde specialist is mij niet bekend. Ik heb begrepen dat de Amsterdamse deken in het kader van toepassing van de sanctieregelgeving door advocaten diverse interne en externe specialisten raadpleegt en dat de precieze wijze waarop een onderzoek wordt uitgevoerd en de uitkomsten van dat onderzoek onder de van de advocaat afgeleide geheimhoudingsplicht van de deken valt (artikel 45a, tweede lid Advocatenwet).
Hoe weegt u de beslissing van de tuchtrechter dat het, ondanks de afgekondigde sancties mogelijk moet zijn voor rechtsbijstandsverleners om Russische cliënten bij te staan, op grond van artikel 18 van onze Grondwet? Mogen en moeten rechtsbijstandsverleners nu wel of niet juridische bijstand verlenen aan Russische cliënten?2
In Nederland geldt de toegang tot het recht voor iedereen. Dat betekent dat ook gesanctioneerde (rechts)personen zich tot een Nederlandse rechter moeten kunnen wenden of zich moeten kunnen verweren.
Artikel 13 van de Advocatenwet bepaalt dat de rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich kan wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Een deken kan alleen wegens gegronde reden dit verzoek afwijzen en tegen de afwijzing staat beklag open bij het hof van discipline.9 In onderhavige zaak ging het om het instellen van een cassatieberoep namens de Russische Federatie. Voor het instellen van een cassatieberoep is een advocaat noodzakelijk. Het hof van discipline heeft het beklag tegen de weigering om in een specifieke zaak een cassatieadvocaat aan te wijzen gegrond verklaard (ECLI:NL:TAHVD:2022:132) met als argument dat de weigering om in deze zaak een advocaat aan te wijzen ertoe leidt dat de toegang tot de rechter onmogelijk wordt gemaakt en dat is in strijd met het fundamentele beginsel van de Nederlandse rechtstaat dat een ieder toegang tot de rechter moet kunnen hebben. Als gevolg van de uitspraak moet de deken in het arrondissement Den Haag een advocaat aanwijzen, waarbij die advocaat op grond van artikel 13, vierde lid van de Advocatenwet verplicht is zijn diensten te verlenen.
Rechtsbijstandsverleners mogen zonder meer diensten verlenen aan Russische cliënten, zolang die Russische cliënten niet op enigerlei wijze op een sanctielijst voorkomen of verbonden zijn aan een (rechts)persoon die op een sanctielijst voorkomt. Voor rechtsbijstand aan gesanctioneerde (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen gelden aanvullende eisen (zie ook het antwoord op vraag 5 en 6).
Kunt u nauwgezet uiteenzetten in welke gevallen rechtsbijstand aan Russische cliënten uitgezonderd is van de sancties die op dit moment gelden, nu hier nog altijd onduidelijkheid over is?3
Op grond van artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen («de verordening») is het niet toegestaan economische middelen, rechtstreeks of onrechtstreeks, ter beschikking te stellen aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Dit geldt in beginsel ook voor het verlenen van juridische diensten.
Het is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die op grond van artikel 4 van bovengenoemde verordening toestemming kan verlenen voor het beschikbaar stellen van economische middelen aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Eind juli 2022 heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een nadere uitleg gegeven over de invulling van voornoemde bevoegdheid voor zover het gaat om het verlenen van juridische diensten aan gesanctioneerde (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Die uitleg is gedeeld met vertegenwoordigers van de Nederlandse orde van advocaten.
Bij de uitleg van het verbod van artikel 2 van de verordening en de invulling van de bevoegdheid van artikel 4 van de verordening is een balans gezocht tussen een effectieve en juiste uitvoering van de EU-sancties enerzijds en het waarborgen van de fundamentele rechten binnen de EU en Nederland anderzijds. Zowel artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie als artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden borgt namelijk het fundamentele recht op verdediging in juridische procedures. Daarnaast refereert de Europese Commissie in door haar opgestelde richtsnoeren bij de verordening aan het borgen van het fundamentele recht op verdediging in juridische procedures, zoals neergelegd in het Handvest en het EVRM. Een ruime uitleg van het verbod van artikel 2 van de verordening zou daarmee op gespannen voet staan.
Op dit moment wordt de volgende lijn gehanteerd voor juridische dienstverlening aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen.
Buiten de werking van het verbod van artikel 2, tweede lid, van de verordening valt de juridische dienstverlening die noodzakelijk is voor de verdediging of vertegenwoordiging van een gesanctioneerde (rechts)persoon of verbonden (rechts)persoon in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen de juridische dienstverlening die noodzakelijk is voor het bepalen van de rechtspositie of voor het instellen of vermijden van een rechtsgeding. Advisering ten behoeve van het verkrijgen van een ontheffing van EU-sancties valt hier ook onder.
Voor andere vormen van juridische dienstverlening aan gesanctioneerde (rechts)personen, bijvoorbeeld de advisering ten behoeve van de oprichting, een fusie of een overname van een bedrijf, is nog steeds toestemming vereist van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft deze lijn tevens voorgelegd aan de Europese Commissie en is nog in afwachting van een antwoord.
Voor de volledigheid merk ik op dat bovenstaande lijn alleen geldt voor juridische dienstverlening aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Dat betekent dat het verlenen van juridische diensten aan Russische cliënten die niet op een sanctielijst staan en niet verbonden zijn aan een gesanctioneerde (rechts)persoon, nog steeds mogelijk is (zie ook het antwoord op vraag 4). Daarbij blijft uiteraard gelden dat juridische dienstverleners op grond van bestaande wet- en regelgeving alert moeten zijn op het risico dat de gevraagde dienstverlening niet wordt gebruikt voor onwettige activiteiten en zonodig de dienstverlening stoppen.
In het geval er uitzonderingen zijn op de sancties in het kader van het grondwettelijke recht op rechtsbijstand, zijn deze uitzonderingen dan definitief of zijn zij nog onderhevig aan een standpunt van de Europese Commissie of enige gerechtelijke instantie, Nederlands of Europees?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘ProRail dumpt Chinese bewakingscamera’s, de NS laat ze hangen’ |
|
Fahid Minhas (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «ProRail dumpt Chinese bewakingscamera’s, de NS laat ze hangen»?1
Ja, wij zijn bekend met het bericht.
Klopt het bericht dat de NS duizenden nieuwe Chinese camera’s heeft besteld? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De camera's vormen onderdeel van een Europese aanbesteding voor de modernisering van de materieelserie VIRM2/3 en een Europese aanbesteding van de nieuwbouw van de materieelserie ICNG. Deze aanbestedingen zijn gegund aan Europese treinfabrikanten, die op hun beurt voor een deel van deze levering gebruik maken van Chinese onderleveranciers.
NS heeft bij de Staatssecretaris van IenW aangegeven dat zij diverse maatregelen heeft getroffen zodat (statelijke) actoren niet van buitenaf bij de inhoud of de besturing van de camera’s kunnen komen. Eén van de maatregelen is dat deze camera’s zich bevinden in een afgesloten en beveiligd (intern) netwerk dat niet is gekoppeld aan het internet. Dit betekent volgens NS dat niemand van buitenaf bij de inhoud of besturing van de camera’s kan komen. Daarnaast heeft NS bij de Staatssecretaris aangegeven gebruik te maken van de adviezen van de rijksoverheid, zie ook het antwoord op vraag 7.
Op welke plekken heeft de NS momenteel Chinese camera’s hangen en op welke plekken komen de Chinese camera’s nog te hangen? Hoeveel Chinese camera’s hangen er op dit moment binnen treinen en op en rondom stations?
NS heeft geen camera’s van Chinese makelij op stations. Momenteel gebruikt NS camera’s van Chinese makelij alleen in een aantal type treinen. Na modernisering bevat de materieelserie VIRM 2/3 camera’s van Chinese makelij evenals de (nieuwe) materieelserie ICNG.
Welke eisen gaat u opnemen in de nieuwe Hoofdrailnetconcessie ten aanzien van het gebruik van Chinese camera’s op stations en in treinen?
In het Programma van Eisen vraagt de Staatssecretaris van IenW de beoogd concessiehouder, een rol te spelen op het gebied van terrorismebestrijding, o.a. door het beschikbaar hebben van cameratoezicht in de trein. De Staatssecretaris van IenW vindt het belangrijk om de beoogd concessiehouder vrij te laten in de bedrijfsvoering, opdat zij haar kennis en expertise optimaal kan benutten. Er is daarom gekozen voor outputsturing waar het kan en inputsturing waar ik dat nodig acht met het oog op de maatschappelijke meerwaarde. Het meegeven van specificaties voor het type te gebruiken camera’s past daar niet in. Ook hanteert NS nu ook al de adviezen van de rijksoverheid, zie ook het antwoord op vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) vervoer van personen en goederen over (hoofd)spoorweginfrastructuur aanmerkt als vitale infrastructuur? Zo ja, hoe weegt u de aanschaf van producten en diensten van landen met een offensieve cyberstrategie gericht tegen Nederland in de vitale infrastructuur?
Ja. Voor het identificeren van vitale processen zijn de betrokken Ministers van vakdepartementen verantwoordelijk. Het proces vervoer van personen en goederen over de (hoofd)spoorweginfrastructuur is door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangemerkt als een vitaal proces2. Dit betekent dat aanbieders van een dienst binnen dit proces kunnen worden aangemerkt als vitale aanbieder en aanbieder van een essentiële dienst (AED), waarmee ze onder het regime van de Wet bescherming netwerk- en informatiesystemen (Wbni) vallen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de NS camera’s inzet en aankoopt die worden gemaakt door Chinese techbedrijven die deels in handen zijn van de Chinese staat? Zo ja, in hoeverre zit het kabinet strak op de aanbestedingen uit landen met een offensief cyberprogramma (onder andere China) bij organisaties waar de overheid aandelen in heeft? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de inkoop van producten en diensten is het overheidsbeleid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen. Ter ondersteuning van dit beleid zijn er instrumenten voor de rijksoverheid, medeoverheden en vitale aanbieders ontwikkeld die organisaties handvatten bieden bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s, waarbij het Rijk gevraagd en ongevraagd advies en ondersteuning kan bieden.
Zo wordt bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier (zoals een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederland), en met risico’s die zich kunnen voordoen het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Daarbij kunnen als mitigerende maatregelen bijvoorbeeld strenge eisen worden gesteld door de opdrachtgever aan de (informatie)beveiliging van producten en diensten. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Geeft de rijksoverheid adviezen aan derde belanghebbenden die deel uitmaken van de door de NCTV gekwalificeerde vitale infrastructuur over de aanschaf van camera’s? Zo ja, hoe zou de aanschaf van de Chinese camera’s door de NS passen in het advies van de rijksoverheid? Zo nee, waarom niet?
Vitale aanbieders zijn onder meer op basis van wetgeving, waaronder de Wbni, verplicht tot het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen (zorgplicht). Ook dienen zij inzicht te hebben in de risico’s die hun dienstverlening ten aanzien van het vitale proces kunnen raken.
Vitale aanbieders zijn daarbij zelf verantwoordelijk voor het treffen van de juiste maatregelen. Sectorale toezichthouders houden toezicht op de wijze waarop vitale aanbieders invulling geven aan deze zorgplicht.
Ten aanzien van de inkoop van producten en diensten is het overheidsbeleid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen. Ter ondersteuning van dit beleid zijn er instrumenten voor de rijksoverheid, medeoverheden en vitale aanbieders ontwikkeld die organisaties handvatten bieden bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s, waarbij het Rijk gevraagd en ongevraagd advies en ondersteuning kan bieden.
Zo wordt bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier (zoals een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederland), en met risico’s die zich kunnen voordoen in het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Daarbij kunnen als mitigerende maatregelen bijvoorbeeld strenge eisen worden gesteld door de opdrachtgever aan de (informatie)beveiliging van producten en diensten.
NS heeft bij de verwerving van de camera’s, in lijn met dit beleid, nationale veiligheidsrisico’s meegewogen aan de hand van het genoemde instrumentarium en hiertoe nadere maatregelen getroffen zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Klopt het bericht dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nog geen negatief advies heeft gegeven over de merken Dahua en Hikvision? Zo ja, waarom is er tot op heden nog geen negatief advies gegeven? Zo nee, wat is hiervoor nodig?
Het NCSC geeft geen advies over individuele producten of diensten. Het NCSC raadt organisaties aan om risicomanagement te implementeren in hun organisatie en dit ook toe te passen bij het aanschaffen van producten en diensten. De risico’s die verbonden zijn aan bepaalde producten of diensten zijn erg afhankelijk van hoe een product of dienst wordt ingezet bij een individuele organisatie. Om daar duidelijkheid over te krijgen adviseert het NCSC om een specifieke risicoanalyse uit te voeren. Hiermee kan op basis van dreigingen, de te beschermen belangen, nationale veiligheidsoverwegingen en mogelijke maatregelen een risicoafweging worden gemaakt. Daardoor kan een passend pakket aan weerbaarheidsmaatregelen geïmplementeerd worden. Vitale aanbieders zijn hier zelf verantwoordelijk voor.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat miljoenen Nederlanders worden gefilmd door omstreden Chinese camera’s waarvan niet duidelijk is wat er met deze beelden wordt gedaan? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat deze Chinese camera’s er niet komen?
De toepassing van camera’s in de openbare ruimte en op stations hebben een rol in het borgen van veiligheid voor het publiek dat daar aanwezig is. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft NS diverse maatregelen getroffen zodat statelijke actoren niet van buitenaf bij de inhoud of de besturing van de camera’s kunnen komen.
Nederland en de EU spreken in verschillende verbanden, waaronder binnen de VN, met China over dataveiligheid. Centraal hierbij staat de bescherming van privacy, zoals de naleving van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), bescherming van mensenrechten en het tegengaan van ongepaste toegang van overheden tot datagegevens. Zoals aangegeven in de Notitie3 «Nederland-China: Een nieuwe balans» staat het kabinet achter striktere handhaving en sterker uitdragen van bestaande standaarden en normen, zoals de Europese regelgeving op het gebied van data, bescherming van persoonsgegevens en privacy en productveiligheid.
Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gelden er regels voor de verwerking van persoonsgegevens, zo ook wanneer de verwerking plaatsvindt door middel van camerabeelden. Het is aan de verwerkingsverantwoordelijke om deze wettelijk verplichte regels in acht te nemen. Daartoe behoort dat de verwerking van persoonsgegevens goed is beveiligd. Ook staat de AVG de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen niet dan onder strikte voorwaarden toe. Doorgifte is namelijk slechts toegestaan op grond van een van de wettelijke bepalingen uit hoofdstuk V van de AVG. Aangezien voor China geen door de Europese Commissie genomen adequaatheidsbesluit bestaat, waarin wordt besloten dat dit land een passend beschermingsniveau waarborgt, kan structurele doorgifte van persoonsgegevens alleen plaatsvinden voor zover er door de verwerkingsverantwoordelijke «passende waarborgen» worden geboden. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), de toezichthouder op de AVG, om erop toe te zien dat er passende waarborgen zijn getroffen. Als dit niet het geval is heeft de AP onder meer de bevoegdheid om boetes op te leggen, maar ook om de verwerking te verbieden.
Wanneer kan de Kamer de uitvoering van de aangenomen motie Rajkowski en Van Weerdenburg (Kamerstuk 26 643, nr. 830) en de uitvoering van de overgenomen motie Rajkowski c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 874) verwachten?
Zoals verzocht in de overgenomen motie4 Rajkowski c.s. zal de Kamer nog voor het kerstreces geïnformeerd worden over de verzochte richtlijn voor de rijksoverheid en haar leveranciers, om producten of diensten van organisaties en bedrijven uit landen met een offensieve cyberagenda gericht tegen Nederland uit bepaalde aanbestedingen te kunnen weren. Hierin wordt ook meegenomen de toezegging aan de Kamerlid Rajkowski voor een onderzoek over hoe dit zou kunnen, zoals gedaan in het debat met de Commissie Digitale Zaken over de digitale overheid, datagebruik en algoritmen, digitale identiteit van 22 maart 2022. Op 5 april 2022 is de motie5 van de leden Rajkowski en Van Weerdenburg aangenomen die het kabinet verzoekt een scan uit te voeren op de aanwezigheid van apparatuur of programmatuur van organisaties uit landen met een tegen Nederland gerichte offensieve cyberagenda in de vitale infrastructuur. Op dit moment wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de betrokken departementen, verkend op welke manier opvolging kan worden gegeven aan de deze motie.
Wilt u concreet in beeld brengen wat de taken en verantwoordelijkheden zijn en worden van de Landelijke Eenheid opsporing en welke partners daarbij betrokken zijn?
Zoals ik heb toegelicht in mijn beleidsreactie op het eindadvies van de commissie Schneiders1, heb ik het advies om de huidige Landelijke Eenheid (hierna: LE) om te vormen naar twee landelijke eenheden overgenomen. De commissie Schneiders heeft contouren voor de twee nieuw te vormen landelijke eenheden aanbevolen, te weten: een eenheid voor landelijke opsporing en een eenheid voor landelijke operaties en expertise.
Op dit moment werkt de politie aan een transitieplan waarin onder andere (het proces om te komen tot) de omvorming van de LE naar twee nieuwe landelijke eenheden wordt uitgewerkt. In dit proces zal de precieze vormgeving van de landelijke eenheden worden uitgewerkt, alsook de wijze waarop wordt samengewerkt met partners. Ik heb uw Kamer op 6 oktober jl. geïnformeerd over de aanbieding van het transitieplan.2
Wilt u concreet in beeld brengen wat de taken en verantwoordelijkheden zijn (worden) van de Nationale Samenwerking Ondermijnende Criminaliteit (NSOC)?
Op 25 mei 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de taken en verantwoordelijkheden van NSOC. Het samenwerkingsverband is gericht op het ontvlechten van de (financiële) verwevenheid van onder- en bovenwereld door met gerichte interventies te belemmeren dat de maatschappelijke infrastructuur wordt misbruikt voor criminele doeleinden. Daarbinnen richt het zich op het bestrijden van misbruik van Nederland als handelsland voor criminele waarde verplaatsingen en het verstoren van criminele bedrijfsprocessen. Hierbij worden de informatieposities en bevoegdheden van de zes samenwerkingspartners (politie, Openbaar Ministerie, Fiscale Opsporings- en Inlichtingendienst, Belastingdienst, Douane en Koninklijke Marechaussee) gebruikt om tot gecoördineerde interventies te komen.
Wilt u in beeld brengen waar de overlap tussen de Landelijke Eenheid opsporing en de NSOC zit in het werk dat ze doen?
Ik ben het niet eens met de stelling dat er versnippering kan ontstaan door het vormen van de eenheid voor landelijke opsporing in relatie tot NSOC. Deze versnippering bestaat nu niet en zal ook niet ontstaan door de voorziene omvorming van de huidige Landelijke Eenheid naar twee separate landelijke eenheden door herordening van organieke delen. De taken, sturing en financiering veranderen niet door de omvorming.
De nieuw te vormen eenheid voor landelijke opsporing zal zich primair richten op de opsporing van zware vormen van georganiseerde criminaliteit met een ondermijnend en internationaal karakter, en terrorisme. De vorming van een nieuwe eenheid voor landelijke opsporing zorgt voor meer focus op opsporing en specialistische taken, en heeft onder meer tot doel de herkenbaarheid van de eenheid en de samenwerking met partners te verbeteren, onder andere met NSOC.
NSOC is een samenwerkingsverband met als doel het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. NSOC is dan ook geen opsporingsdienst.
Nauwe samenwerking tussen de landelijke eenheden en NSOC vindt reeds plaats en blijft van belang, want door deling van informatie, kennis en expertise ontstaat er meer inzicht, coördinatie en overzicht. Op basis van de analyses van NSOC kan door de samenwerkende partijen gerichte inzet van capaciteit plaatsvinden en kan NSOC adviseren over welke interventies het meeste effect sorteren om die processen en structuren te verstoren of te doorbreken. NSOC is daardoor nadrukkelijk een innovatieve aanvulling op de bestaande aanpak en de diensten.
Wie staan er aan het roer bij beide eenheden?
De directeur van NSOC is Joost van Slobbe. Hij is per 26 september 2022 benoemd.
Sinds 1 februari 2022 is Oscar Dros aangesteld als politiechef van de LE. De politie is voornemens om voor de transitie twee kwartiermakers aan te stellen. Het is thans nog niet duidelijk wie de eenheid voor landelijke opsporing te zijner tijd zal gaan leiden.
Hoe verhoudt de NSOC zich tot de Landelijke Eenheid nieuwe stijl waarvan de nationale opsprongseenheid de Nederlandse variant van de FBI moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat met de stelling dat door de Landelijke Eenheid opsporing naast de NSOC een versnippering kan ontstaan met eigen (a) doelen, (b) sturing en (c) middelen, wat het gezamenlijke doel van opsporing niet ten goede komt? Zo nee, wilt u dit per onderdeel toelichten? Zo ja, hoe wilt u dit tegengaan? Kunt u dit ook per onderdeel toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het met mij eens dat de integratie van deze twee diensten samen op termijn de opsporing ten goede komt, niet alleen vanwege de expertise die gedeeld kan worden maar tevens door betere sturing en samenvoeging van financiën? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit op termijn bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer kunnen wij het transitieplan en het plan van de NSOC verwachten?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn brief van 6 oktober 2022, heeft de korpsleiding aan mij laten weten dat er enkele weken nodig zijn voor het maken van hernieuwde afwegingen om het beschikbare financiële kader en het transitieplan nader tot elkaar te brengen. Zodra ik het transitieplan heb ontvangen, zal ik de commissie Schneiders vragen hierover een advies uit te brengen. Na ontvangst van dit advies zal ik de Kamer verder informeren.
Op 25 mei 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de operationele aanscherping van NSOC. Deze aanscherping is uitgewerkt in een actieplan van NSOC voor de komende achttien maanden. In de najaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit heb ik uw Kamer geïnformeerd over de financiële consequenties hiervan.
De nieuwe landelijke eenheden zullen, net als de huidige LE, duurzame allianties en samenwerkingsverbanden binnen en buiten de politie vormen, waaronder met de NSOC. De samenwerking met partners vormt onderdeel van de transitie van de LE en krijgt invulling in de (uitvoering van) het transitieplan.
Hoe worden de twee plannen onderling afgestemd?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u tot slot aangeven hoeveel financiering er is uitgegeven aan NSOC sinds de oprichting en wat de operationele resultaten tot nu toe zijn? Kunt u deze vraag graag uitgebreid beantwoorden?
Voor het MIT was de afgelopen drie jaar in totaal 160 miljoen euro aan de moederorganisaties beschikbaar gesteld. Op 25 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de koerswijziging ten aanzien van het MIT. De samenwerkende partners gaan met een nieuwe focus aan de slag als NSOC. De kosten voor NSOC zullen in 2022 lager uitvallen dan wat oorspronkelijk voor het MIT beoogd was. In de najaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zal ik uw Kamer informeren over de toekomstige beschikbare middelen voor NSOC. Als onderdeel van de operationele versnelling zijn sinds de zomer zes field labs van start gegaan op de onderwerpen financiële facilitators, logistieke facilitators en andere onderwerpen die faciliterend zijn aan georganiseerde criminaliteit zoals ID-fraude en wapenhandel. Deze field labs lopen nog tot halverwege 2023. De field labs hebben een diversiteit aan resultaten opgeleverd. Zo zijn er diverse controleacties uitgevoerd waaronder de eerste grootschalige handhavingsactie uitgevoerd onder regie van het NSOC. De grootste actie op uitvoer van verdovende middelen ooit, heeft op 21 juni 2022 plaatsgevonden. Deze actie werd uitgevoerd in samenwerking met diverse overheidsdiensten, private partijen en de Britse autoriteiten. Naast controleacties is er geëxperimenteerd met nieuwe technieken en methoden om toezicht te verbeteren en zijn er diverse samenwerkingen aangegaan met niet alleen publiek – private partners, maar ook met de wetenschap.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Zedenrecherche ondanks miljoenen nauwelijks opgeschaald' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zedenrecherche ondanks miljoenen nauwelijks opgeschaald»1?
Ja
Klopt het dat er met de motie-Klaver2 vanaf 2020 vijftien miljoen euro structureel is vrijgemaakt om het aantal zedenrechercheurs op te schalen? Wat was het aantal zedenrechercheurs eind 2019?
Met de motie Klaver is met ingang van 2020 15 miljoen euro structureel geïnvesteerd in de aanpak van zedenzaken. Met dit geoormerkte geld werkt de politie aan een structurele en gefaseerde uitbreiding van de capaciteit met in totaal ca. 113 fte bij de zedenteams, intelligence, digitale recherche, forensische opsporing en zedendocenten bij de Politieacademie.
In mijn brief van 10 mei jl. heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken. De verwachting is dat de beoogde uitbreiding eind 2023 is gerealiseerd. Van de in totaal voorziene formatie-ophoging van 113 fte is 98,7 fte gerealiseerd, dat is 87%.
Het opplussen van de bezetting is gegeven de arbeidsmobiliteit (m.n. uitstroom, doorstroom en krappe arbeidsmarkt) geen gemakkelijke opgave.
Op peildatum 31 augustus 2019 is de formele bezetting binnen de teams Zeden 619,6 FTE en op de peildatum 31 augustus 2022, 667,8 FTE. Afgezet tegen de totale formatie van de teams Zeden in 2022 van 668,5 fte is dit een toename in de bezetting van 48,2 FTE in de afgelopen 3 jaren. De bezetting is altijd een momentopname. Door vertrek of nieuwe instroom van medewerkers fluctueert dit getal.
Klopt het dat uit de middelen van de motie-Klaver 60 fulltime-equivalent (fte) aan zedenrechercheurs geworven zou worden? Klopt het voorts dat u in uw brief3 van 10 mei schetst dat daar reeds 44,5 fte van geworven is? Per wanneer zijn deze extra zedenrechercheurs feitelijk aan het werk?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de stelling van Argos dat dit aantal een papieren werkelijkheid is? Kunt u aangeven wat de feitelijk inzetbare extra geworven recherchekracht is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat met de motie-Hermans4 vanaf 2022 27,5 miljoen euro structureel is vrijgemaakt voor het thema zeden waaronder vier miljoen euro voor de politie? Hoeveel extra fte komt er bij de politie bij en waar in de politieorganisatie landen deze extra fte? Klopt het dat deze intensivering van vier miljoen euro bij de politie per 2024 geëffectueerd wordt? Zo ja, waarom is dit het geval en waar is de vier miljoen euro die in 2022 en 2023 beschikbaar was aan besteed?
Uw Kamer is bij brieven van 21 september en 13 oktober 2021 over de besteding van de middelen die met de motie Hermans beschikbaar zijn gesteld geïnformeerd.5 De motie Hermans voorziet onder andere in financiële dekking voor de implementatie en uitvoering van het wetsvoorstel seksuele misdrijven, zoals deze op 11 oktober 2022 aan uw Kamer is gezonden. Het betreft 20 miljoen structureel en 3,6 miljoen incidenteel. Hiervan zijn ruim 5 miljoen structureel voor de politie (vanaf de voorziene datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel seksuele misdrijven) en circa 2,4 miljoen incidenteel in de periode 2022 – 2023. Deze incidentele middelen worden ingezet om de implementatie van het wetsvoorstel seksuele misdrijven voor te bereiden. Met de structurele gelden kan de politie in de toekomst tegemoetkomen aan de taken die de voorziene wetgeving met zich meebrengt, zoals de mogelijke vermeerdering van het aantal meldingen door de wijziging van het aanrandings- en verkrachtingsdelict.
Daarnaast heeft uw Kamer door middel van dezelfde motie-Hermans6 een extra impuls, namelijk 4 miljoen, gegeven aan de versterking van de zedenteams van de politie. Zoals nu verwacht worden deze extra middelen besteed aan de doorlooptijden op de aanpak van zeden en de teams kinderporno. Deze Hermans-gelden komen (in tranches) vanaf 2024 vrij. De uitwerking hiervan is nog gaande maar zal zich concentreren op het verkorten van de doorlooptijden van zedenzaken en de aanpak van kinderporno.
Kunt u in een tabel voor de motie-Klaver vanaf 2020 en motie-Hermans vanaf 2022 gedetailleerd per jaar aangeven hoe deze structurele middelen worden besteed tot en met 2028?
Functie
Totaal eind 2023
Geworven
Aangesteld
Zedenrechercheur
60
51,5
49,5
Intelligence
11
8
7
Digitale recherche
19,3
12,3
11,4
Forensische opsporing
20
20
20
Zedendocenten
3
3
3
Totaal
113,3
94,8
89,9
De Klavergelden gaan in tranches naar de politie. In tranche 2022 dient er nog 1 fte intelligence medewerker en 2,9 fte digitaal rechercheurs te worden geworven. De werving loopt hiermee goed op schema. Voor tranche 2023 geldt dat er in totaal 8,5 fte zedenmedewerkers, 2 fte intelligence medewerkers en 4,1 fte digitaal rechercheurs dienen te worden ingevuld. Vooruitlopend hierop is al wel gestart met de werving om te zorgen dat medewerkers zo snel mogelijk in 2023 kunnen worden aangesteld. Het verschil tussen geworven en aangesteld komt voort uit bijvoorbeeld lopende veiligheidsonderzoeken.
Zie voor de motie Hermans ook het antwoord op vraag 5.
In hoeverre zijn de middelen uit het tweetal moties gebruikt om een pensioengolf op te vangen, in plaats van de zedenteams op te schalen? Waarom is er in de cijfers uit de brief van 10 mei geen rekening gehouden met het natuurlijke verloop en andere uitstroom bij deze teams?
Voor de brief van 10 mei is geantwoord op de vraag hoeveel fte’s zijn aangesteld op grond van de gelden van de motie Klaver. Dit staat in principe los van het natuurlijk verloop dat binnen de gehele politieorganisatie plaatsvindt, omdat het hier gaat om het creëren van nieuwe formatieplaatsen. De Klavergelden zijn gebruikt om 87% van de nieuwe formatieplaatsen te realiseren. De laatste tranche komt vrij in 2023.
Dat betekent dat deze middelen conform hun doelen worden besteed en niet worden aangewend om bijvoorbeeld een pensioengolf op te vangen.
Kunt u voortaan bij intensiveringen in capaciteit door het structureel beschikbaar maken van extra geld de uitstroom van personeel meenemen?
Intensiveringen in de capaciteit van de politie, door het structureel beschikbaar stellen van extra geld, worden door politie verwerkt in het Strategische Prognosemodel Politie (SPP). In dit model wordt (onder meer) gewerkt met prognoses ten aanzien van de on/voorzienbare uitstroom van personeel. Hierbij wordt dus al rekening gehouden met (on)voorzienbare uitstroom.
Klopt het dat er grote regionale verschillen in de wachttijden van zedenaangiftes zijn? Kunt u uitleggen waarom die regionale verschillen ontstaan zijn? Welke regio’s lopen achter?
Voorop staat dat elk slachtoffer van seksueel geweld alle bescherming, begeleiding en ondersteuning verdient die hij of zij nodig heeft. Onderlinge verschillen in de doorlooptijden bij verschillende eenheden van de politie kunnen onder andere te maken hebben met het aantal zaken met een grote complexiteit en zijn ook afhankelijk van overige partners in de strafrechtketen. Er kan over het algemeen niet gestuurd worden op in welke eenheden van politie op welk moment meer of minder complexe zaken gaan spelen. Wel werkt de strafrechtketen (OM, politie en ZM) aan een plan om de doorlooptijden in de strafrechtketen zoveel als mogelijk te verkorten. Hierbij is nadrukkelijk ook aandacht voor het met gerichte maatregelen verbeteren van onderlinge verschillen in de doorlooptijden per arrondissement en eenheden van politie. Naar verwachting zal het plan eind 2022 gereed zijn.
Wat doet de politie respectievelijk het Bestuurlijk Ketenberaad om deze regionale verschillen te verkleinen?
In het algemeen geldt dat het Bestuurlijk Ketenberaad dit voorjaar aan de slag is gegaan met het vormgeven van een hernieuwde aanpak van de doorlooptijden in zedenzaken, waarover uw Kamer bij brief van 30 mei jl. is geïnformeerd.7 Daartoe wordt op dit moment een plan van aanpak opgesteld, dat bestaat uit verschillende ketenbrede maatregelen die mede tot doel hebben om de doorlooptijden te verbeteren. In dit kader wordt ook bezien of er binnen de regio’s best practices bestaan die relevant kunnen zijn voor andere regio’s. Zoals hierboven aangegeven is dit plan van aanpak naar verwachting eind 2022 gereed.
Klopt het dat het implementatietraject van de Wet seksuele misdrijven incidenteel € 600.000,– bedraagt en dat de uitgaven worden gedaan in 2024, zoals is uiteengezet in de brief van 13 september 2021 over de financiële gevolgen van de Wet seksuele misdrijven?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven is uw Kamer bij brieven van 21 september 2021 en 13 oktober 2021 over de financiële gevolgen van het wetsvoorstel seksuele misdrijven respectievelijk de besteding van een deel van de middelen die via de motie Hermans beschikbaar zijn gesteld om de aanpak van seksuele misdrijven en online kinderpornografisch materiaal een impuls te geven, geïnformeerd. Ik ga, gelet hierop, ervan uit dat de brief waar u in deze vraag naar verwijst eerdergenoemde brief van 21 september 2021 is. Daarin is inderdaad aangegeven dat voor het implementatietraject in het kader van het wetsvoorstel seksuele misdrijven een bedrag van 600.000 euro is opgenomen. Dit bedrag is bedoeld voor de ondersteuning vanuit JenV om de (uitvoerings)organisaties, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, die in 2024 is voorzien, bij de voorbereiding op de implementatie van het wetsvoorstel. Denk bijvoorbeeld aan opleidingen en het aanpassen van werkprocessen en systemen.
Kunt u de Kamer een nieuwe raming doen toekomen over de financiële gevolgen van de Wet seksuele misdrijven?
Ja, zie onderstaande tabel waarin de financiële gevolgen van het wetsvoorstel nader gespecificeerd zijn.
Politie
NFI
OM
DRC
Raad voor Rechtsbijstand
Raad voor de rechtspraak
RvdK
CJIB
0
0
81
73
75
75
Reclassering Nederland
0
0
4
3
-3
-3
Slachtofferhulp Nederland
103
103
310
206
206
206
Slachtofferzorg
0
0
1.041
1.056
1.187
1.153
Schadefonds Geweldsmisdrijven
0
0
283
285
310
310
Halt
RSJ
0
0
4
20
31
36
DJI-gevangeniswezen
DJI-Forensische zorg
DJI – jeugd
De indexatie van verkeersboetes |
|
Songül Mutluer (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid, minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minister wil verkeersboetes ook nu laten meestijgen met inflatie»?1
Ja. Ik heb het wijzigingsbesluit waarmee de indexering wordt gerealiseerd op 5 september naar de Eerste en Tweede Kamer verstuurd in het kader van de voorhangprocedure. De voorhangprocedure dient ertoe beide Kamers de mogelijkheid te bieden om gedurende vier weken vragen te stellen over het ontwerpbesluit.
Wat heeft u doen besluiten om ten tijde van een ernstige koopkracht- en armoedecrisis verkeersbekeuringen te laten meestijgen met de inflatie en hier geen uitzondering op te maken?
De boetes voor verkeersovertredingen op grond van Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) worden jaarlijks geïndexeerd, zo ook dit jaar. Indexering gebeurt ter correctie van de geldontwaarding, zodat de straf in verhouding even zwaar blijft. Deze indexering vindt elk jaar plaats aan de hand van de consumentenprijsindex van juni zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Uiteraard ben ik me ervan bewust dat de inflatie momenteel uitzonderlijk hoog is en dat de gevolgen daarvan voor veel Nederlanders erg groot zijn. Het Kabinet gaat over eventuele demping van deze gevolgen. De details hierover worden op Prinsjesdag bekend gemaakt. Ik vind het niet voor de hand liggen om de indexering van Wahv-boetes aan te grijpen om de gevolgen van de inflatie te dempen.
De Wahv-boetes zien niet alleen op (lichte) snelheidsovertredingen, maar ook op (zeer) gevaarlijk rijgedrag zoals door rood rijden of rijden met een mobiele telefoon in de hand. De Wahv-boetes zijn ervoor bedoeld om dergelijk gedrag te ontmoedigen. Afwijken van de jaarlijkse indexering zou tot gevolg hebben dat een opgelegde Wahv-boete voor alle verkeersdeelnemers relatief minder zwaar wordt. Daarmee wordt onveilig rijgedrag minder hard ontmoedigd. Het gaat bij Wahv-boetes bovendien om vermijdbare kosten – je hoeft niet te hard of door een rood licht te rijden. Verkeersdeelnemers die zich aan de regels houden hoeven deze kosten niet te betalen.
Daarnaast zijn de gevolgen van deze indexering bij de meeste Wahv-boetes in absolute zin ook beperkt. De gemiddelde Wahv-boete bedroeg in 2021 bijvoorbeeld 81,15 euro. Deze indexering heeft tot gevolg dat de gemiddelde boete met iets minder dan 7 euro stijgt. De meeste mensen zullen ook niet regelmatig een verkeersboete opgelegd krijgen.
Wel heb ik mijn departement opdracht gegeven om de reeds lang bestaande systematiek voor de indexering van Wahv-boetes gebaseerd op de inflatie tegen het licht te houden. Ik zal een verkenning (laten) uitvoeren om te bezien of het beter is om bij komende indexeringen een andere systematiek, bijvoorbeeld op basis van de loonontwikkeling of koopkrachtontwikkeling, te hanteren. De komende periode zal worden bezien hoe dit het beste vormgegeven kan worden.
Hoeveel verkeersboetes zijn er vorig jaar opgelegd? Hoeveel boetes zijn er dit jaar tot nu toe opgelegd?
Vorig jaar zijn er in totaal 8.024.118 boetes op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) opgelegd. In het eerste tertiaal van dit jaar ging het tot nu toe om 2.440.672 boetes. De definitieve cijfers over het tweede tertiaal zijn op dit moment nog niet bekend. In 2021 bedroeg de totale opbrengst aan Wahv-boetes € 673,4 miljoen2.
Hoeveel heeft dit het Rijk financieel opgeleverd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen zijn vorig jaar in de problemen gekomen omdat zij hun verkeersboete(s) niet hebben kunnen betalen? Hoeveel mensen waren dat dit jaar (tot nu toe)? Met hoeveel mensen zijn betalingsregelingen getroffen?
In 2021 zijn door het Centraal Justitiële Incassobureau (CJIB) 242.204 betalingsregelingen getroffen met personen waarbij sprake was van tenminste een Wahv-boete.
Voordat een burger in de schuldsanering terecht komt, moet sprake zijn van problematische schulden, die vaak divers van aard zullen zijn. Het is daarom niet vast te stellen of en zo ja, hoeveel burgers specifiek door het niet kunnen betalen van een verkeersboete in de schuldsanering terecht zijn gekomen. In het WODC-rapport Het innen van verkeersboetes op basis van de Wahv, dat de Minister voor Rechtsbescherming op 13 mei 2020 aan uw Kamer heeft aangeboden, is evenwel geconcludeerd dat maatregelen om burgers met minder draagkracht of schulden te helpen bij het voldoen van hun boetes, vruchten afwerpen.3 Wanneer een betrokkene bijvoorbeeld tijdig contact opneemt met het CJIB voor het treffen van een betalingsregeling kunnen verhogingen of extra kosten in verband met de inzet van een gerechtsdeurwaarder worden voorkomen. Uit het rapport blijkt dat de kans gering wordt geacht dat Wahv-boetes tegenwoordig nog de oorzaak van schulden zijn.
Hoeveel mensen zijn als gevolg van het niet kunnen betalen van boetes in de schuldsanering terecht gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat mensen die door de torenhoge prijzen niet rond kunnen komen, ook nog moeten zien om te gaan met enorme boetes als zij onverhoopt een verkeersovertreding begaan?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht heeft het Kabinet oog voor de gevolgen van de huidige inflatie, maar dient demping van de gevolgen hiervan langs een andere weg plaats te vinden dan via de reguliere indexering van de Wahv-boetes. Daarnaast is ook al eerder aangegeven dat het bij deze boetes om vermijdbare kosten gaat. Het gemiddelde boetebedrag stijgt door deze indexering met 7 euro. Bij de zwaardere verkeersovertredingen uit de Wahv, die meer gevaar opleveren voor de verkeersveiligheid, zijn de gevolgen van de indexering groter. Denk bijvoorbeeld aan het vasthouden van de mobiele telefoon tijdens het rijden. Deze boete gaat met 30 euro omhoog naar 380 euro.
Voor de gevolgen van een Wahv-boete in individuele gevallen is nu ook al veel mogelijk om averechtse gevolgen te voorkomen. Burgers die moeite hebben hun boete te betalen kunnen een betalingsregeling treffen, waarbij er ruimte is voor maatwerk. Burgers die hun boete door schulden niet kunnen betalen, kunnen vragen om een noodstopprocedure. De inning wordt dan vier maanden gepauzeerd onder de voorwaarde dat schuldhulp wordt gevraagd bij de gemeente. Besluit de gemeente een schuldhulptraject te starten dan wordt de pauzering met een extra acht maanden verlengd. Als de schuldensituatie is gestabiliseerd kan met het CJIB een betalingsregeling worden getroffen. Daarnaast is het nu zo dat wanneer er bij het CJIB geldelijke sancties openstaan het CJIB kan meewerken aan een minnelijke schuldsanering. Dit beleid laat zien dat er oog is voor positie van burgers die hun boete wel willen maar (tijdelijk) niet of met moeite kunnen betalen, zonder uit het oog te verliezen dat boetes uiteindelijk moeten worden betaald.
Deelt u de mening dat het Rijk als grootste schuldeiser de morele plicht heeft om te bezien waar schulden averechts uitpakken en tot hoge maatschappelijke kosten leiden?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier dragen nog hogere boetes bij aan het voorkomen van verkeersovertredingen? Kunt u hier een wetenschappelijke onderbouwing voor geven, toegespitst op verschillende inkomens- of opleidingsgroepen?
Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het effect van de hoogte van boetes. Uit sommige onderzoeken blijkt dat het overtredingsgedrag hierdoor afneemt,4 andere onderzoeken laten een minder duidelijke relatie zien.5 Mij zijn geen onderzoeken bekend naar het effect uitgesplitst over verschillende inkomens- of opleidingsgroepen. Van de boete moet in ieder geval een voldoende afschrikwekkend effect uit gaan. Daarom is het van belang dat deze als gevolg van de geldontwaarding niet steeds minder zwaar worden.
Het bericht dat politie en NFI de grote golf van explosies nauwelijks aankunnen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de politie en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de forse toename van het aantal explosies en plofkraken niet aankunnen en daardoor onderzoeken naar deze zaken lang blijven liggen?1
Ja.
Was u bekend met het gegeven dat het NFI en de politie moeite hebben om onderzoeken naar explosies en plofkraken tijdig op te pakken? Zo ja, sinds wanneer was u hiermee bekend en wat heeft u sinds die tijd gedaan om dit probleem aan te pakken? Zo nee, hoe verklaart u dat?
Landelijk is er een stijging van het aantal gerichte explosies, plofkraken en overige incidenten waarbij explosieven worden gebruikt. Vanwege de maatschappelijke impact en het veiligheidsrisico worden alle zaken die te maken hebben met explosieven door de politie meteen opgepakt. Dit vraagt bij de politie-eenheden om extra inzet van de Teamleider Explosieven Verkenning (TEV). Omdat de TEV een neventaak is maar tevens een geprioriteerde taak, leidt meer inzet al snel tot capaciteitsdruk. Momenteel is de werkdruk nog niet zo hoog dat zaken blijven liggen. De bij deze zaken behorende sporen worden zo spoedig mogelijk ingestuurd naar het NFI. Dit gaat gepaard met een zorgvuldige prioritering. Om de druk op de forensische keten te verminderen heb ik (in een jaarlijks oplopende financiële reeks) structureel geld vrijgemaakt om deze robuuster te maken.
Ziet u ook in dat een snelle afhandeling van een zaak kan bijdragen aan een goede verwerking bij slachtoffers? Wat gaat u in dat licht doen om het NFI weer zo snel als mogelijk in staat te stellen haar werk volledig en snel te kunnen doen?
Tussen NFI, OM en Politie is een werkwijze afgesproken waarbij het NFI een snelle, korte rapportage levert en later een uitgebreide rapportage. In het opsporingsonderzoek kan worden gewerkt met beperkt onderzoek en de korte rapportage. De uitgebreide rapportage is pas nodig als de zaak voor de rechter wordt gebracht. Daardoor is het geen probleem dat deze rapportage langer op zich laat wachten en heeft dit geen gevolgen voor slachtoffers.
Om voorbereid te zijn op een mogelijke verdere stijging van het aantal explosievenonderzoeken onderzoeken Politie en OM of deze ook buiten het NFI kunnen worden verricht. Dat zou het forensische bestel robuuster maken. Die andere aanbieder moet uiteraard wel kwalitatief voldoende zijn. Ook wordt binnen het NFI gekeken hoe meer onderzoeken kunnen worden gedaan en hoe de NFI-onderzoeken robuuster en flexibeler kunnen worden gemaakt.
Deelt u de mening dat de werkwijze waarbij het NFI vooraf contracten aangaat met de politie voor een x-aantal onderzoeken (en de politie dus ook eigenlijk niet meer kan insturen dan dat aantal) niet voldoende flexibel is om bijvoorbeeld stijgingen in de werklast adequaat op te kunnen vangen?
Het is lastig om forensische onderzoekscapaciteit snel op of af te schalen. Dat komt niet door de jaarlijkse productieafspraken, maar doordat onderzoekers deskundig zijn binnen een bepaald onderzoeksgebied en vaak niet op een ander onderzoeksgebied kunnen worden ingezet. Voor zover dat gaat probeert het NFI hier meer flexibiliteit in te creëren. Een andere manier om tot meer flexibiliteit te komen is door naast het NFI ook gebruik te maken van andere aanbieders van forensisch onderzoek. Doordat die meer klanten bedienen hebben zij meer speelruimte dan het NFI bij het op- en afschalen van de capaciteit die zij aan de Nederlandse strafrechtketen bieden.
Deelt u tevens de mening dat vraag en opsporingsbehoefte leidend zouden moeten zijn in het capaciteitsvraagstuk bij NFI? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid te onderzoeken wat de werkelijke behoefte aan sporenonderzoek is bij de politie, door dit bijvoorbeeld bij de politie-eenheden zelf uit te vragen? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke uitvraag vindt al plaats. Ieder jaar stellen politie, OM en NFI in onderling overleg een service level agreement op. Daarbij geven politie en OM per type onderzoek aan of zij er in het komende jaar meer of minder van nodig verwachten te hebben.
Bent u bereid, in tegenstelling tot uw ambtsvoorganger, om wel extra geld vrij te maken voor het NFI zodat zij meer onderzoeken kan oppakken en dit geld al deze begroting vrij te maken? Zo nee, waarom niet?
Om de druk op de forensische keten te verminderen heb ik (in een jaarlijks oplopende financiële reeks) structureel geld vrijgemaakt om deze robuuster te maken. Een deel van dit budget wordt besteed door het NFI.
Heeft de huidige onmacht bij het NFI om zaken snel en volledig te onderzoeken ook te maken met de in 2021 gerapporteerde financiële tekorten voor de komende jaren bij het NFI? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?2
Bij het NFI was in 2021 sprake van een sluitende begroting en een positief resultaat. Er was dus geen sprake van een tekort en ook voor 2022 en de komende jaren wordt dat niet verwacht. Vermoedelijk is gedoeld op de productieverlaging die in 2021 heeft plaatsgevonden om geld vrij te maken voor hogere uitgaven aan het onderhouden en vernieuwen van IT-systemen en het vervangen van laboratoriumapparatuur. Deze productieverlaging kon dankzij de extra middelen die sinds dit jaar aan het NFI zijn toegekend weer ongedaan worden gemaakt en speelt dus geen nadelige rol als het gaat om de capaciteit voor het onderzoeken van explosieven.
Het bericht ‘Minister wil verkeersboetes ook nu laten meestijgen met inflatie’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister wil verkeersboetes ook nu laten meestijgen met inflatie»?1
Ja
Heeft u wat betreft de economische crisis en sterk afnemende koopkracht onder een steen gelegen, daar u komt met uw stelling geen reden te zien om deze keer af te zien van het indexeren van de verkeersboetes? Kunt u uw antwoord toelichten?
De boetes voor verkeersovertredingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) worden jaarlijks geïndexeerd, zo ook dit jaar. Indexering gebeurt ter correctie van de geldontwaarding, zodat de straf in verhouding even zwaar blijft. Deze indexering vindt elk jaar plaats aan de hand van de consumentenprijsindex van juni zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Uiteraard ben ik me ervan bewust dat de inflatie momenteel uitzonderlijk hoog is en dat de gevolgen daarvan voor veel Nederlanders erg groot zijn. Het Kabinet gaat over eventuele demping van deze gevolgen. De details hierover worden op Prinsjesdag bekend gemaakt. Ik vind het niet voor de hand liggen om de reguliere indexering van boetes aan te grijpen om de gevolgen van de inflatie te dempen.
De Wahv-boetes zien niet alleen op (lichte) snelheidsovertredingen, maar ook op (zeer) gevaarlijk rijgedrag zoals door rood rijden of rijden met een mobiele telefoon in de hand. De Wahv-boetes zijn ervoor bedoeld om dergelijk gedrag te ontmoedigen. Afwijken van de jaarlijkse indexering zou tot gevolg hebben dat een opgelegde Wahv-boete voor alle verkeersdeelnemers relatief minder zwaar wordt. Daarmee wordt onveilig rijgedrag minder hard ontmoedigd. Het gaat bij Wahv-boetes bovendien om vermijdbare kosten – je hoeft niet te hard of door een rood licht te rijden. Verkeersdeelnemers die zich aan de regels houden hoeven deze kosten niet te betalen.
Daarnaast zijn de gevolgen van deze indexering bij de meeste Wahv-boetes in absolute zin ook beperkt. De gemiddelde Wahv-boete bedroeg in 2021 bijvoorbeeld € 81,15. Deze indexering heeft tot gevolg dat de gemiddelde boete met iets minder dan € 7,– stijgt. De meeste mensen zullen ook niet regelmatig een Wahv-boete opgelegd krijgen.
Wel heb ik mijn departement opdracht gegeven om de reeds lang bestaande systematiek voor de indexering van Wahv-boetes gebaseerd op de inflatie tegen het licht te houden. Ik zal een verkenning (laten) uitvoeren om te bezien of het beter is om bij komende indexeringen een andere systematiek, bijvoorbeeld op basis van de loonontwikkeling of koopkrachtontwikkeling, te hanteren. De komende periode zal worden bezien hoe dit het beste vormgegeven kan worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat verkeersdeskundigen stellen dat er helemaal geen verplichting is om de verkeersboetes zo fors te indexeren en dat er in het verleden ook uitzonderingen zijn gemaakt?
Het klopt dat er geen wettelijke verplichting is om de bedragen van Wahv-boetes te indexeren. Het periodiek indexeren van de Wahv-boetes gebeurt al sinds 1996 aan de hand van de consumentenprijsindex. Tot 2013 vond de indexering op basis van wisselende frequenties plaats (veelal tweejaarlijks), sinds 2013 is overgegaan op een jaarlijkse indexering. Bij de wijziging van de boetebedragen per 1 januari 2006 is éénmalig niet de consumentenprijsindex leidend geweest, maar zijn de boetebedragen gewijzigd als onderdeel van de algehele herziening van de hoogte van Wahv-boetes vanwege de introductie van het zogeheten tarievenhuis. Daarnaast zijn de reguliere indexeringen per 1 april 2008 en 1 januari 2012 gepaard gegaan met een algehele verhoging van de boetebedragen, waarbij een hoger percentage dan de toenmalige consumentenprijsindex is gehanteerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat verkeersdeskundigen ook stellen dat de verkeersveiligheid geen millimeter beter wordt met hogere verkeersboetes? Zo ja, wilt u het voornemen om de verkeersboetes te indexeren van tafel halen en juist meer inzetten op verkeersveiligheid door de pakkans te vergroten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is toegelicht worden de Wahv-boetes jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex ter correctie van de geldontwaarding. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de zwaarte van deze boetes in relatieve zin gelijk blijft. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het effect van de hoogte van boetes voor verkeersovertredingen. Uit sommige onderzoeken blijkt dat het overtredingsgedrag hierdoor afneemt2, andere onderzoeken laten een minder duidelijke relatie zien3. Van de boete moet in ieder geval een voldoende afschrikwekkend effect uit gaan. Daarom is het van belang dat deze, als gevolg van de geldontwaarding.
Daarnaast is uiteraard ook de pakkans van groot belang. De inzet van verschillende innovatieve digitale handhavingsmiddelen zal hier een belangrijke bijdrage aan gaan leveren. In het Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid is aangekondigd dat het OM verplaatsbare flitspalen en camera’s waarmee op handheld telefoongebruik gehandhaafd kan worden, gaat aanschaffen. Daarnaast blijft de politie zich ervoor inzetten om het aantal staandehoudingen te laten stijgen. Dat aantal is in de afgelopen jaren dan ook gestegen van 384.982 in 2017 naar 499.375 in 2021.
Wilt u bovenstaande vragen beantwoorden voor de behandeling van het ontwerpbesluit in de Tweede Kamer?
De indexering van de Wahv-boetes wordt gerealiseerd door middel van een algemene maatregel van bestuur waarmee de boetebedragen in de bijlage bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) worden gewijzigd. Voor dit wijzigingsbesluit geldt een voorhangprocedure. Dit betekent dat de voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd (artikel 2, vijfde lid, Wahv). De voorhangprocedure dient ertoe beide Kamers de mogelijkheid te bieden om gedurende vier weken vragen te stellen over het ontwerpbesluit. Het ontwerpbesluit is op 5 september 2022 aan uw Kamer en de Eerste Kamer toegestuurd. Blijkens informatie op de website van de Tweede Kamer zal het ontwerpbesluit op 14 september 2022 tijdens de procedurevergadering van de Vaste Kamercommissie van Justitie en Veiligheid worden besproken. Ik heb deze vragen daarvoor beantwoord zodat de Kamer deze antwoorden in de procedurevergadering kan betrekken.
Onthechtingsproblematiek bij uit Syrië terugkeerde kinderen |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Reception and (re)integration of returning children from detention camps in Northeast Syria», van de aan de Vrije Universiteit van Brussel verbonden professor Loots?
Ja.
Kunt u gemotiveerd aangeven hoe u aankijkt tegen de conclusie van professor Loots dat het direct scheiden van moeder en kind bij terugkeer uit IS-gebied, leidt tot onthechtingsproblematiek bij kinderen en dat dit het integratieproces en de ontwikkeling van het kind in de weg kan staan?
Het scheiden van moeder en kind(eren) is begrijpelijkerwijs een zeer heftige gebeurtenis. De scheiding is echter het gevolg van het feit dat de moeder wordt verdacht van het plegen van zeer ernstige, terroristische misdrijven.
Met het oog op de veiligheid van de samenleving is het daarom noodzakelijk dat zij onmiddellijk na binnenkomst in Nederland wordt ingesloten. Verdachten van en veroordeelden voor een terroristisch misdrijf worden uit veiligheidsoverwegingen op de terroristenafdeling (TA) geplaatst.
Detentie is geen wenselijke plek voor een kind. Na terugkeer dragen de organisaties in de jeugdbeschermingsketen zorg voor de kinderen. De kinderen worden drie maanden geobserveerd in een gespecialiseerde instelling om een beeld te krijgen van de specifieke opvoed- en ontwikkelingsbehoeften. Hier zijn experts van het Landelijk Adviesteam (LAT) minderjarige terugkeerders bij betrokken die de kinderen screenen op trauma, hechting en op ideologie en mogelijke radicalisering. In de instelling waar ze verblijven wordt er ook voor gezorgd dat de kinderen gewend raken aan de nieuwe omgeving. De kinderen worden na de observatieperiode, mits hun ontwikkeling dat toelaat, geplaatst bij een pleeggezin (al dan niet bij op ideologie gescreende familie) dat door de Raad voor de Kinderbescherming geschikt is gevonden. Zolang de kinderbeschermingsmaatregel van kracht is monitort de gecertificeerde instelling het welzijn en de veilige ontwikkeling van het kind binnen het (netwerk)pleeggezin, maar ook later wanneer de ouder uit detentie is.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zorgt voor verschillende vormen van contact tussen moeder en kind, mits de veiligheid van de samenleving en veiligheid in de inrichting dat toelaat en dit in het belang van het kind is. Voor kinderen jonger dan negen maanden bestaat de mogelijkheid om bij de moeder in de cel te verblijven. Daarvoor zijn speciale moeder-kindcellen ingericht. Een besluit tot plaatsing van het kind bij de moeder vergt een zorgvuldige afweging, waarbij ook Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming om advies worden gevraagd. Bij een kind ouder dan negen maanden is er een risico op schadelijke effecten van de detentie op de fysieke en verstandelijke ontwikkeling. Daarom wordt voor kinderen ouder dan negen maanden door de betrokken organisaties in de jeugdbeschermingsketen adequate zorg en opvang geregeld. Iedere moeder heeft één uur relatiebezoek per week en zij kan eens per zes weken aanspraak maken op een moeder-kindmoment. De moeder kan daarnaast telefonisch of video-contact hebben met haar kind(eren). Zowel de fysieke moeder-kindmomenten als de belmomenten worden begeleid door de jeugdbeschermer.
Wordt in het huidige beleid voor terugkeerders, rekening gehouden met de eventuele gevolgen die een verminderd integratieproces van de kinderen kan hebben op radicaliseringenrisico’s en daarmee op de veiligheid in Nederland?
Ja. Het kabinet ziet de kinderen als slachtoffers, die niet verantwoordelijk zijn voor het handelen van hun ouders. Daarom acht het kabinet het van groot belang dat deze kinderen na terugkeer in een normale en veilige omgeving kunnen opgroeien en zo goed mogelijk integreren. Dat kan de risico’s op mogelijke radicalisering verminderen. Hiervoor staan de Raad voor de Kinderbescherming en de partners binnen de jeugdbescherming klaar om de kinderen bij terugkeer adequaat bij te staan. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Ziet u, ondanks dat het volkomen terecht en noodzakelijk is dat teruggekeerde vrouwen direct in detentie terecht komen, bij eventuele toekomstige repatriëringen uit Syrië mogelijkheden het contact tussen moeder en kinderen te behouden? Zo ja, hoe dan?
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat het zoveel mogelijk in stand houden van de relatie en het contact tussen moeder en kind het uitgangspunt is, binnen de veiligheidsbeperkingen van de inrichting en wanneer dat in het belang van het kind is.
Het bericht ‘Gespecialiseerde arrestatieteams politie hebben handen vol aan verwarde personen’ |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gespecialiseerde arrestatieteams politie hebben handen vol aan verwarde personen»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van het bericht.
Erkent u dat het aantal van 130.177 incidenten met verwarde personen waar de politie in 2021 moest optreden aantoont dat er nog steeds sprake is van een stijging van het aantal incidenten?
De politie treedt op wanneer er een melding bij de politie (en dus niet bij de zorg of een meldpunt) binnenkomt. Het is dan meestal niet duidelijk wat de aard van de situatie is en of en welke inzet van politie nodig is, of dat iemand eigenlijk hulp of ondersteuning vanuit de zorg of het sociaal domein nodig heeft. Indien de politie ter plaatse vaststelt dat dit laatste het geval is, wordt de zorg ingeschakeld of kan er een zorgmelding worden gedaan.
In het jaar 2020 registreerde de politie 102.253 en in 2021 130.184 meldingen van incidenten van personen met verward gedrag.2 De systematiek van de E33-meldingen is in de eerste plaats bedoeld voor de ondersteuning van de dagelijkse uitvoerende werkprocessen van de politie. Zij is niet bedoeld voor, en ook niet zonder meer geschikt voor, het opleveren van stuur- of verantwoordingsinformatie. Een E33-melding is een melding van overlast door een persoon met verward gedrag en wordt door de politie met de code E33 geregistreerd in het registratiesysteem Basisvoorziening Handhaving. De E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen, waarbij niet bekend is in welk aandeel van de gevallen politie-inzet noodzakelijk was. Het aantal meldingen geeft geen beeld van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. Eén persoon kan ook zorgen voor meerdere meldingen, zelfs bij een enkel incident. De stijging van het aantal geregistreerde meldingen wil niet per definitie zeggen dat de groep mensen met verward gedrag groeit. Om meer inzicht te krijgen in de problematiek, werken JenV en de politie momenteel samen aan een analyse van de E-33-meldingen. Hierover zullen wij uw Kamer nader informeren middels de eerstvolgende voortgangsbrief personen met verward gedrag.
Wij zijn bezig met de uitwerking van de afspraak in het coalitieakkoord over de problematiek van personen met verward gedrag. We zetten onze jarenlange, gezamenlijke aanpak voort en stimuleren daarnaast dat de politie, de ggz en het sociaal domein intensiever gaan samenwerken en ervoor zorgen dat personen met verward gedrag tijdig zorg of ondersteuning krijgen en niet onnodig worden opgepakt. Hiermee wordt de politie ontlast. In de voortgangsbrief van 15 juli jl. hebben wij uw Kamer hierover geïnformeerd.3
Beseft u dat dit aantal incidenten betekent dat elke agent gemiddeld twee uur per dag van zijn dienst moet besteden aan de problematiek van verwarde personen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat de toch al zeer schaarse politiecapaciteit hierdoor nog verder wordt aangetast?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat de problematiek van de verwarde personen primair de taak is van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en het sociale domein en niet van de politie? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Bij meldingen over personen met verward gedrag die door de politie worden beoordeeld is vooraf vaak onduidelijk of inzet van de politie noodzakelijk is. Het is de taak van politie om zorg te dragen voor de handhaving van de rechtsorde en openbare orde en om hulp te verlenen aan hen die dit behoeven. Waar het deze kerntaken betreft is inzet van de politie dan ook terecht. Ditzelfde geldt voor inzet van justitie daar waar het misdrijven betreft. Echter, de zorgtaak voor deze mensen ligt niet bij de politie. De personen uit de doelgroep hebben dikwijls niet (alleen) behoefte aan inzet van de zorg, maar vragen ook om inzet van het sociaal domein in de vorm van begeleiding, schuldhulpverlening, huisvesting, werk en dagbesteding. De aanpak van het kabinet is er daarom op gericht om de samenwerking tussen ggz, politie en sociaal domein te verbeteren zodat de personen uit deze doelgroep tijdig worden toegeleid naar passende zorg en ondersteuning. Dit moet er ook toe leiden dat deze mensen niet meer onnodig in aanraking komen met politie en justitie.
Bent u het eens met de stelling dat deze jaarlijkse stijging van het aantal incidenten rondom verwarde personen betekent dat de aanpak zoals u, samen met uw collega voor Langdurige Zorg en Sport (LZS), op touw hebt gezet, niet (voldoende) resultaat levert? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er komen verschillende complexe problemen samen in de aanpak van personen met verward gedrag, wat het een taai maatschappelijk probleem maakt dat blijvend onze aandacht vraagt. De afgelopen jaren hebben we goede stappen gezet in een werkende aanpak voor personen met verward gedrag en we blijven erop inzetten om de aanpak in iedere regio te versterken. Daarbij intensiveren we onze inzet op het bevorderen van de samenwerking tussen politie, ggz en het sociaal domein. Een betere samenwerking tussen deze partijen moet erin resulteren dat personen met verward gedrag zo snel mogelijk passende zorg en ondersteuning krijgen en niet onnodig in aanraking komen met politie en justitie. Professionals uit de praktijk weten wat werkt. Er bestaan goede voorbeelden uit de praktijk die hun vruchten afwerpen. Deze voorbeelden zijn op basis van eerdere pilots in kaart gebracht. We vragen daarom politie, ggz en gemeenten om inspiratie te putten uit deze voorbeelden en om een van deze samenwerkingsvormen duurzaam te implementeren.
Voor de uitvoering van dit beleid worden middelen uit de preventieparagraaf van het coalitieakkoord ingezet. Er is structureel 39 miljoen euro extra gereserveerd voor de aanpak van personen met verward gedrag. Om zicht te hebben op de voortgang van de vorderingen per regio wordt er een dashboard vormgegeven. Deze zullen wij ook gebruiken als basis voor de informatievoorziening aan uw Kamer.
Bent u bereid om in dat kader ervoor te zorgen dat vanaf het begin van een melding rondom een verward persoon de politie samen met iemand van de zorgverlening/GGZ naar zo’n melding toe kan gaan, zodat mensen meteen op de goede plek terecht komen en niet in een politiecel belanden?
De maatregel die u in vraag 7 aanhaalt wordt ook wel «straattriage» genoemd. Afhankelijk van de lokale/regionale context kan straattriage een succesvol middel zijn om te voorkomen dat personen met verward gedrag onnodig in aanraking komen met justitie en toegeleid worden naar de juiste zorg of ondersteuning. Zo heeft men in Twente goede ervaringen met deze maatregel en is Amsterdam deze maatregel momenteel aan het ontwikkelen. Het is van belang dat politie, zorg en het sociaal domein op een goede manier samenwerken en elkaar weten te vinden wanneer nodig. Dit kan, afhankelijk van de lokale context, ook op een andere wijze worden georganiseerd. De partners in de uitvoeringspraktijk weten het best hoe dat ingevuld kan worden. Het Rijk deelt daarnaast, onder andere binnen het Actieprogramma Grip op Onbegrip en met de regioadviseurs Zorg en veiligheid, voorbeelden uit de praktijk zoals straattriage met gemeenten en regio’s. Tijdens werkconferenties die per 2023 door het land worden georganiseerd zal uitgebreid worden stilgestaan bij manieren om de samenwerking in te richten, zoals geschetst in de voortgangsbrief. Het is aan regio’s zelf om hier (op basis van de voorbeelden uit de praktijk) mee aan de slag te gaan en hier gezamenlijk op goede wijze vorm aan te geven.
Bent u bereid om de succesvolle pilot in de gemeente Eindhoven als voorbeeld te nemen/landelijk uit te rollen?
Ervaring vanuit de werkplek en vanuit de praktijk leert dat een blauwdruk niet werkt. Daarom zal het Rijk aansluiten op de behoeftes van de lokale uitvoeringspartners en stimuleren dat regio’s van elkaar leren.
Aangezien zelfs het aantal meldingen waarvoor een arrestatieteam (AT) van de Dienst Speciale Interventies (DSI) van de politie moest worden ingezet, in 2021 is verdubbeld en dit jaar het aantal waarschijnlijk nog hoger zal liggen, deelt u dan de mening dat dit een volstrekt onwenselijke situatie is, zowel voor de betreffende politieagenten als de verwarde personen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
De politie zal optreden op een wijze die zij passend acht. Zoals al aangegeven is het verlenen van zorg geen kerntaak van de politie. Indien er gevaar is voor de betrokkene zelf of zijn omgeving, of er sprake is van een strafbaar feit, kan dit de inzet van specialistische politiecapaciteit inhouden. Vanzelfsprekend wordt deze specialistische politiecapaciteit niet ingezet wanneer er geen veiligheidsrisico is. Het is echter bij een melding niet altijd vooraf duidelijk wat er aan de hand is. Waar sprake is van een zorg- of ondersteuningsbehoefte van de betrokkene, is ook van belang dat iemand zo snel mogelijk wordt toegeleid naar passende zorg of ondersteuning en dat politie en de hiervoor verantwoordelijke partijen elkaar goed weten te vinden. Zoals eerder aangegeven, is de verwachting dat deze samenwerking er ook toe leidt dat personen met verward gedrag niet meer onnodig in aanraking komen met de politie.
Bent u het het eens met de stelling dat de dure en specialistische politiecapaciteit van de arrestatieteams voor andere taken moet worden ingezet, zeker gezien het feit dat u van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit een topprioriteit hebt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het eens met politiechef de heer Sitalsing dat veel eerder en preventief moet worden ingegrepen, ofwel dat er eerder lokaal voor deze zorg budget beschikbaar moet zijn (voordat iemand als psychiatrisch wordt aangeduid)? Zo ja, bent u bereid dit met uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en/of van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) te bespreken?
Wij zijn het met dhr. Sitalsing eens dat betrokken partijen elkaar moeten weten te vinden, alsook dat het voorkomen van (escalatie van) problematiek van belang is. De in de vraag genoemde departementen werken al jaren samen aan de aanpak van personen met verward gedrag waarbij de insteek is om zo snel mogelijk passende zorg en ondersteuning te bieden. We zetten de komende periode extra in op het intensiveren van de lokale en regionale samenwerking tussen partijen om toeleiding naar de zorg en ondersteuning te versterken. In dezen wijzen wij u ook de bovengenoemde brief van 15 juli 2022.
Zo ja, vindt u niet dat ook de vraag moet worden gesteld of de zogenoemde «ambulantizering» (het buiten de kliniek laten verblijven van verwarde personen/psychiatrische patiënten) niet te ver is doorgeschoten en sommige patiënten beter in een (gesloten) kliniek dienen te verblijven dan «zelfstandig» te wonen? Zo ja, wat gaat u in dat kader, samen met uw collega van VWS, doen?
Uit onderzoek van het Trimbos Instituut4 en de Rapportage verkenning verward gedrag5 blijkt dat er geen relatie is tussen de afbouw van het aantal klinische opnameplekken (ambulantisering) en het aantal (E33-)meldingen van personen met verward gedrag bij de politie.
Wij willen graag benadrukken dat personen met verward gedrag niet één op één gelijk zijn te stellen met personen met psychische problematiek. Het betreft een bredere groep personen die kampt met veelal een combinatie van verslavings- en psychische problematiek, dementie, een (licht) verstandelijke beperking en/of levensproblemen zoals schulden of het verlies van een naaste. Daarnaast is de inzet om deze personen zoveel mogelijk in hun eigen omgeving te behandelen en ondersteuning te bieden als dat nodig is, ingegeven vanuit het oogpunt dat dit beter bijdraagt aan herstel en kwaliteit van leven. Het is aan de behandelaar om te beslissen over de meest passende zorg of ondersteuning. Dit kan zowel ambulant als klinisch zijn, afhankelijk van de problematiek van de persoon.
Heeft de regering inmiddels spijt van het sluiten van de verzorgingshuizen en het laten verdwijnen van eenderde van de intramurale GGZ-plekken door Rutte 2?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel extra plekken zijn er nu nodig om het probleem structureel op te lossen?
Zoals eerder genoemd, is de groep personen met verward gedrag niet één op één gelijk te stellen aan de groep personen met een psychische aandoening. Nog minder is deze groep gelijk te stellen aan personen die baat hebben bij een klinische opname. De groep personen met verward gedrag is divers van aard en individuen binnen deze groep hebben ieder een eigen zorg- of ondersteuningsvraag. Wij zetten ons ervoor in om te zorgen dat professionals in de praktijk goed en domeinoverstijgend samenwerken om hen de juiste (combinatie van) zorg of ondersteuning te bieden. Wanneer er hiervoor extra klinische capaciteit nodig is, gaan wij hierover met partijen in gesprek.
Kunt u aangeven welk percentage van de verwarde personen dementerend is?
Nee, daartoe zijn wij niet in staat. De politie stelt bij een melding van verward gedrag geen diagnoses, de politie beschikt niet over de daarvoor vereiste medische expertise. Hierdoor is niet inzichtelijk bij welk percentage van de meldingen over verward gedrag het gaat om een persoon met dementie.
Het bericht ‘Onwel geworden arrestant Borne overleden’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht van het Parool van 25 augustus 2022: «Onwel geworden arrestant Borne overleden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de man die op 18 augustus na zijn arrestatie in Borne (Overijssel) tijdens het politievervoer naar het politiebureau onwel is geworden afgelopen donderdag 25 augustus is overleden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u vertellen waarom volgens u en volgens de politie deze arrestant onwel is geworden tijdens of na zijn arrestatie? Zo nee, waarom niet?
Vooruitlopend op de conclusies van het onderzoek kan ik niet inhoudelijk ingaan op deze specifieke zaak, de vragen 3 t/m 14 en 16 t/m 26 kan ik om die reden niet individueel beantwoorden. Wel kan ik het volgende melden.
Indien in de context van het politie-ingrijpen een dodelijke afloop ontstaat dan is het standaard-protocol dat na het incident de officier van justitie in kennis wordt gesteld en dat er een onderzoek plaatsvindt door de Rijksrecherche.3 Conform protocol doet de Rijksrecherche onderzoek naar dit incident. De Rijksrecherche onderzoekt of het optreden van de betrokken politieambtenaren conform de daarvoor geldende regels – waaronder de proportionaliteit en subsidiariteit – heeft plaatsgevonden. Ter ondersteuning van het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal kan gebruik worden gemaakt van voorhanden beeldmateriaal. Ook bodycamopnamen zijn vatbaar voor onderzoek door de Rijksrecherche. Naar verwachting zal het onderzoek nog enkele maanden duren. Na afloop van het onderzoek is het aan de officier van justitie om op basis van de feiten te beoordelen of de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoende in acht genomen zijn.
Kunt u vertellen wat de aanleiding vormde voor de politie om over te gaan tot arrestatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat één van de agenten een knie op de reeds bewusteloze man zette? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de beelden van RTV Oost2 gezien waarop het zichtbaar is dat één van de agenten een knie op de reeds bewusteloze man zette? Zou u uw zienswijze willen geven op het handelen van deze agent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat het er op beelden van RTV Oost naar uit ziet alsof de man, die bewusteloos lijkt, uit de auto wordt getrokken en op straat wordt gelegd? Kunt u aangeven waarom de man uit de auto werd getrokken? Klopt het dat de man al in zijn eigen auto bewusteloos was en dus niet tijdens het politietransport? Kunt u aangeven wat de noodzaak was voor de politieagent om zijn knie op de borst van de Hengeloër te plaatsen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat deze arrestatie voldoet aan de vereisten van proportionaliteit? Zo ja, waarom wel? Zo nee, hebben de politieagenten volgens u buitenproportioneel gehandeld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een feitenrelaas met de Kamer delen met de precieze gebeurtenissen en de omstandigheden? Kunt u tevens met de Kamer delen welke geweldsmiddelen bij deze aanhouding door de politie zijn gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Rijksrecherche onderzoek doet naar het incident/politieoptreden? Bent u bereid het onderzoeksopzet van de rijksrecherche dan wel de onderzoeksvragen (eventueel vertrouwelijk) te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het Openbaar Ministerie laat weten dat conclusies van het onderzoek van de Rijksrecherche nog wel even op zich kunnen laten wachten. Kunt u desondanks een indicatie geven van wanneer u verwacht dat de resultaten van het onderzoek van de Rijksrecherche naar de gebeurtenissen bekend gemaakt zullen worden en op welke wijze deze bekend gemaakt zullen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Worden de video- en fotobeelden die in het bezit zijn van RTV Oost en eventuele beelden van getuigen betrokken bij het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de betrokken agenten, tijdens de aanhouding met bodycams uitgerust waren en of deze beelden meegenomen zullen worden in het onderzoek van de Rijksrecherche? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Hengeloër ten tijde van de aanhouding op donderdag 18 augustus rond 20.15 uur bij bewustzijn was? Zo nee, kunt u toelichten wat zijn toestand was?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de betrokken politiemedewerkers in onderhavige casus in afwachting van het onderzoek door de Rijksrecherche niet buiten functie zijn gesteld? Zo nee, waarom zijn de betrokken politiemensen gedurende het onderzoek naar de zaak niet direct op non-actief gesteld? Kunt u aangeven waarom de politie, reeds voor afronding van het Rijksrecherche-onderzoek, het volgende aangeeft: «De collega’s die bij de arrestatie van de onwel geworden man waren betrokken, zijn in dat onderzoek geen verdachte. We hebben er vertrouwen in dat dit onderzoek op een objectieve en zorgvuldige manier wordt gedaan. Op dit moment zien wij geen enkele aanleiding om een maatregel tegen de betrokken collega’s te treffen»?
Met de inwerkingtreding van de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaar per 1 juli jl. vindt onderzoek door de Rijksrecherche naar het gebruik van geweld door politieambtenaren plaats binnen het kader van het feitenonderzoek. Binnen een feitenonderzoek wordt onderzocht of het geweld is toegepast conform de daarvoor geldende regels. Daartoe kunnen – anders dan voorheen – de daarvoor benodigde onderzoeksbevoegdheden worden uitgeoefend zonder dat de betrokken politieambtenaar als verdachte wordt aangemerkt. Indien de resultaten van het feitenonderzoek daartoe aanleiding geven, kan hierna alsnog een regulier opsporingsonderzoek worden ingesteld, waarbinnen de betrokken politieambtenaar als verdachte wordt aangemerkt. De politie wacht de uitkomsten van het onderzoek af en ziet op dit moment geen aanleiding om maatregelen te treffen tegen de betreffende medewerkers.
Kunt u en kan de politie op dit moment uitsluiten dat er sprake is van een causaal verband tussen het politieoptreden en het overlijden van de Hengeloër? Zo ja, op basis waarvan stelt u dit? Zo nee, welke concrete aanwijzingen zijn er voor een causaal verband tussen het politieoptreden en het overlijden van de Hengeloër?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de patholoog in zijn/haar voorlopige bevindingen de doodsoorzaak heeft vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er nog een toxicologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de aanleiding vormde voor de politie om deze Hengeloër staande te houden en een drugsonderzoek uit te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Door wie is deze Hengeloër vervoerd naar het ziekenhuis? Is dit door de politie gebeurd of door een ambulance?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de politie instructies gegeven aan medewerkers van het ziekenhuis over wat wel en niet extern gecommuniceerd mag worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de eerste bevindingen waren van het ziekenhuis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er in het ziekenhuis is geconstateerd dat er wel of niet sprake was van fysiek letsel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de aanleiding geweest voor de snelle reactie van de Rijksrecherche en het besluit om de aanhouding en het politieoptreden te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat het overlijden van deze Hengeloër een gevolg is van de geweldstoepassing door politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er volgens u bij dit politieoptreden de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoende in acht genomen? Zo ja, waar baseert u dit dan op? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe vaak de politie in de afgelopen 4 jaar (2019, 2020, 2021 en 2022) uit eigen beweging een disciplinair onderzoek heeft gestart tegen politiemedewerkers na signalen van (mogelijk) buitenproportioneel geweld?
De politie beschikt niet over de gevraagde aantallen van uit eigen beweging gestarte disciplinaire onderzoeken na signalen van (mogelijk) buitenproportioneel geweld. De politie beschikt wel over algemene cijfers van het totaalaantal afgeronde disciplinaire en lijnonderzoeken en de opgelegde maatregelen. Deze gegevens publiceert de politie in de jaarverantwoording4. Ten aanzien van de opgelegde maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen het type gedraging en de wijze van afdoening.
Uit de «review Kwaliteit interne onderzoeken»5 is eerder al gebleken dat de registratie van dergelijke onderzoeken binnen de politie niet altijd afdoende was en daarom is de politie begin 2022 gestart met een vorm van eenduidige registratie binnen de gehele organisatie. Dit met als doel om relevante sturingsinformatie op te halen en te monitoren. Het landelijke informatiebeeld groeit in kwaliteit en uniformiteit, waardoor op termijn concreet op data gestuurd kan worden. Registratie en monitoring zullen nog verder worden doorontwikkeld. Eind 2021 is de politie gestart met het werken met landelijke registratiecategorieën om eenduidige vastlegging en duiding te bevorderen. Er zijn interne afspraken gemaakt over rijkere vastleggingen waardoor zicht wordt verkregen op het aantal onderzoeken en de doorlooptijden.
Kunt u aangeven hoe vaak de politie in de afgelopen 4 jaar (2019, 2020, 2021 en 2022) na een disciplinair onderzoek tegen politiemedewerkers, naar aanleiding van signalen van (mogelijk) buitenproportioneel geweld, is overgegaan tot disciplinaire straffen/berispingen en hoe vaak het OM hierop volgend een strafrechtelijk onderzoek heeft gestart?
In de afgelopen jaren is respectievelijk 14 (2021), 6 (2020) en 11 (2019) keer overgegaan tot disciplinaire straf na misbruik van geweldsbevoegdheid. Het betreft hierbij zaken waar het geweld niet subsidiair en/of proportioneel was of gewoonweg niet was toegestaan. Omdat het veelal gaat om nog lopende onderzoeken is het niet mogelijk om tussentijds cijfers te delen van 2022, dit kan alleen na afloop van het lopende jaar. Het gaat hier om de zaken waarin misbruik van geweldsbevoegdheid de primaire aanleiding vormde voor het overgaan tot disciplinair straffen.
De Rijksrecherche doet altijd onderzoek in geval er sprake is van confrontaties met opsporingsambtenaren met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Cijfers over strafrechtelijke onderzoeken die zouden volgen uit disciplinaire onderzoeken worden niet als zodanig bijgehouden. Daarbij wordt benadrukt dat het gaat om verschillende trajecten.6
Kunt u aangeven of het door de Korpschef ingestelde landelijk strafmaatregel (SMO) effectief is gebleken in de afgelopen jaren?
Om uniformiteit over de op te leggen maatregel binnen de politie te waarborgen is door de korpschef een landelijk strafmaatoverleg (SMO) ingesteld. Het SMO bestaat uit vijf HRM-juristen die niet eerder een rol hebben gehad in de betreffende zaak, een technisch voorzitter, een secretaris en de inbrenger van het voornemen tot disciplinaire strafoplegging (ook een HR-jurist). Het SMO adviseert of de voorgestelde disciplinaire straf passend en evenredig is op basis van onder meer (interne) jurisprudentie. De instelling van het SMO heeft geleid tot een structurele landelijke afstemming van de strafmaat in disciplinaire zaken waar dat voorheen niet het geval was. Er is nu ook een landelijk beeld beschikbaar voor adviseurs en bevoegd gezag. In beide opzichten is het SMO effectief gebleken.
Bent u bereid de bovenstaande vragen afzonderlijk te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De meeste vragen hebben betrekking op gebeurtenissen die thans onderwerp zijn van onderzoek door de rijksrecherche. Vooruitlopend op de conclusies van het onderzoek kan ik niet inhoudelijk ingaan op deze specifieke zaak. Om die reden wordt niet elke vraag afzonderlijk beantwoord.
Content op websites |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe vaak heeft de politie de afgelopen vijf jaar in totaal jaarlijks contact opgenomen met bedrijven om hen erop te wijzen dat er strafbare content en/of content in strijd met hun gebruikersovereenkomst op hun website wordt gepubliceerd?
Zoals recent aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer neemt de politie geen contact op met bedrijven met als doel een account te verwijderen. De politie kan wel, net als eenieder, in het kader van zelfregulering door platformen, contact opnemen met bedrijven om hen erop te wijzen dat er stafbare content en/of content in strijd met hun gebruikersovereenkomst op hun website wordt gepubliceerd.1 De beoordeling daarvan is vervolgens aan het bedrijf. De politie kan daarnaast in specifieke, bij wet bepaalde gevallen,2 de officier van justitie vragen om een bevel tot ontoegankelijkmaking te richten aan bedrijven als Twitter. De officier van justitie heeft daarbij een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig (artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering). De politie registreert dit soort meldingen niet op zodanige wijze dat de gevraagde informatie uit de politiesystemen kan worden gehaald.
Kan u deze (jaarlijkse) cijfers (verder) uitsplitsen naar «strafbare content» en «gebruikersovereenkomst»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval van «strafbare content», kan u de cijfers verder uitsplitsen naar het wetsartikel op basis waarvan de politie de content strafbaar acht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het een taak van de politie bedrijven te informeren wanneer hun gebruikersovereenkomst zou worden geschonden? Waarom is dat zo? Kunnen en moeten bedrijven dat niet zelf doen? Is dit bovendien niet een vorm van ongeoorloofde staatssteun? Hoeveel uur heeft de politie de afgelopen jaren besteed aan het controleren van het naleven door klanten van de gebruikersovereenkomsten van particuliere bedrijven?
De politie heeft geen taak bedrijven te informeren wanneer hun gebruikersovereenkomst wordt geschonden. De politie levert een bijdrage aan de handhaving van de rechtsorde. Dit betekent soms dat zij signalen aan derden afgeeft, zodat deze maatregelen kunnen nemen die bijdragen aan het beperken en voorkomen van (verdere) schade door strafbare feiten of het voorkomen of beëindigen van (ernstige) openbare orde schendingen.
Welke bedrijven werden door de politie de afgelopen vijf jaar benaderd omdat er strafbare content of content in strijd met de gebruikersovereenkomst van deze bedrijven zou zijn gepubliceerd op hun website? Kan u op zijn minst een top vijf geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de politie de afgelopen vijf jaar jaarlijks contact opgenomen met Twitter om erop te wijzen dat er stafbare content en/of content in strijd met de gebruikersovereenkomst van Twitter op Twitter zou zijn gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u deze cijfers (dus alleen voor Twitter) uitsplitsen naar «strafbare content» en «gebruikersovereenkomst»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval van «strafbare content», kan u de cijfers (wederom alleen voor Twitter dus) verder uitsplitsen naar het wetsartikel op basis waarvan de politie de content op Twitter strafbaar acht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Twitter de aanwijzingen van de politie in alle gevallen opgevolgd? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze heeft Twitter de aanwijzingen opgevolgd? Zijn tweets verwijderd? Of accounts geschorst naar aanleiding van «aanwijzingen» van de politie?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u nader ingaan op de aard van de «aanwijzingen»? Vroeg de politie via de «aanwijzingen» bijvoorbeeld om bepaalde tweets te verwijderen? Of om accounts te schorsen? Tijdelijk? Of zelfs permanent? Kortom, kan u de «aanwijzingen» van de politie aan Twitter categoriseren en vervolgens aangeven hoe vaak Twitter, de afgelopen jaren, welk soort «aanwijzing» van de politie heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Indien Twitter de aanwijzingen van de politie niet zou hebben opgevolgd, wat zouden hiervan dan de gevolgen voor Twitter kunnen zijn? Zou de politie het OM hebben kunnen vragen tot vervolging van Twitter over te gaan? Heeft de politie dit laatste ook ooit aan Twitter laten weten?
De politie kan slechts verwijderverzoeken doen, waarbij een beroep wordt gedaan op de zelfregulering van de internetsector. Het niet opvolgen van een dergelijk verzoek heeft geen rechtsgevolgen. Wel kunnen platformen als Twitter zich onder omstandigheden schuldig maken aan het plegen van een strafbaar feit en daarvoor worden vervolgd.3
Tot slot, heeft de politie de afgelopen vijf jaar ook ooit met de traditionele media (NPO, Volkskrant, NRC, Trouw, RTL, .......) contact opgenomen om hen erop te wijzen dat er stafbare content en/of content in strijd met hun gebruikersovereenkomst op hun website wordt gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb ervoor gekozen dit niet te doen, omdat het antwoord op een aantal vragen eensluidend is.