Het bericht 'Deze beruchte militie uit Soedan krijgt 'veiligheidstraining' betaald door de EU' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Deze beruchte militie uit Soedan krijgt «veiligheidstraining» betaald door de EU»?1
Ja.
Hoe kan het dat de Rapid Support Forces (RSF), waarvan een aantal deelnemers afkomstig is uit Darfur, training krijgen gefinancierd door de EU?
De berichtgeving klopt niet. De EU geeft geen financiële ondersteuning aan genoemde veiligheidstrainingtraining en is ook niet van plan dit in de toekomst te doen.
Wel steunt de EU via het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) de democratische transitie in Soedan. Als onderdeel hiervan wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een overeenkomst ter waarde van EUR 4,95 miljoen met het bureau van de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR), bedoeld voor het kantoor in Soedan. Doel van het OHCHR programma is het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan. OHCHR heeft bevestigd dat de RSF geen onderdeel is van het door de EU gefinancierde programma voor de periode van 2021–2022.
Hoe verhoudt zich dit tot de eerdere toezegging dat de RSF geen directe of indirecte steun van de EU zou ontvangen, vanwege de betrokkenheid bij oorlogsmisdaden in Darfur?
De RSF behoort niet tot de doelgroep van de OHCHR activiteiten, ook niet aan activiteiten waar de EU een bijdrage aan levert.
Is het de bedoeling dat de RSF zich gaat inzetten om irreguliere migratie tegen te gaan? Zo ja, bent u op de hoogte van de betrokkenheid van de RSF bij mensensmokkel? Zo nee, welk doel heeft deze training?
Zie antwoord vraag 2. Het OHCHR programma is niet gericht op het tegengaan van irreguliere migratie en er zullen geen RSF-leden deelnemen aan activiteiten van OHCHR.
Heeft u, of gaat u, contact opnemen met Kenneth Roth van Human Rights Watch over de kritiek op deze training? Zo ja, hoe was dat contact? Zo nee, waarom niet?
Met Human Rights Watch en met andere mensenrechtenorganisaties is regelmatig contact over de situatie in Soedan. Tijdens het eerstvolgende reguliere contact zal dit misverstand worden opgehelderd.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om oorlogmisdadigers te trainen met Europees geld? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. Om deze reden past OHCHR de VN Human Rights Due Diligence Policy (HRDDP) toe. In lijn met de HRDDP zullen alle individuen die getraind worden een screening ondergaan door OHCHR en de United Nations Integrated Transition Assistance Mission in Sudan (UNITAMS), om te voorkomen dat er mensenrechtenschenders of oorlogsmisdadigers participeren in hun activiteiten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat milities ingezet worden voor grensbewaking? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik, onder andere omdat in dit geval de RSF tegelijkertijd wordt verdacht van mensensmokkel. Echter, met het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 is de RSF formeel onderdeel uit gaan maken van de strijdkrachten van Soedan. De RSF wordt aangestuurd door de vicevoorzitter van de Soevereine Raad, Hemedti. Ter achtergrond is het belangrijk te weten dat de RSF voortkomt uit de paramilitaire Janjaweed milities. Deze Janjaweed milities zijn op etnische grondslag geformeerd en waren in Darfur en daarbuiten verantwoordelijk voor vele mensenrechtenschendingen. Omdat Al-Bashir zijn positie niet alleen maar afhankelijk wilde laten zijn van de leiders van het Soedanese leger, de Sudanese Armed Forces (SAF), financierde Al-Bashir ook de Janjaweed milities, die toen ook al werden aangevoerd door zijn vertrouweling Hemedti. Na de maandenlange burgerprotesten in 2018 en 2019 werd Al-Bashir uiteindelijk afgezet. Hemedti en generaal Burhan (een van de vooraanstaande officieren van de SAF en huidig voorzitter van de Soevereine Raad) keerden zich uiteindelijk tegen Al-Bashir en speelden een beslissende rol in zijn afzetting. Het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 kan worden gezien als een machtsdeling tussen de drie belangrijkste machten in Soedan, dat wil zeggen de civiele oppositie, de SAF en de RSF. Een voorwaarde van Hemedti zou zijn dat de RSF gelegitimeerd zou worden en dezelfde status zou krijgen als de SAF. In de praktijk bestaat de RSF echter parallel aan het Soedanese leger en is er nog geen sprake van daadwerkelijke integratie van de RSF in de SAF.
Onderdeel van de taken van de RSF zijn grensbewaking en het tegengaan van irreguliere migratie, hierbij werkt de RSF samen met de SAF en politie. De berichten over betrokkenheid van de RSF bij mensensmokkel baart het kabinet ernstig zorgen. Mede om deze reden is het essentieel dat de veiligheidssector in Soedan snel wordt hervormd. Het kabinet heeft hiervoor in het verleden gepleit en zal dit blijven doen. Om dezelfde redenen is het onwenselijk dat de RSF trainingen krijgt die voor repressieve doelen ingezet kunnen worden.
Kunt u toelichten wat de rol van het Hoog Commissariaat voor de Mensenrechten (OHCHR) in deze is?
De OHCHR heeft als doel het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan. In dit kader zullen er geen trainingen aan RSF-leden worden gegeven door OHCHR. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de tweede termijn van de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
Het rapport ‘Women's rights violations in Dutch palm oil supply chains: the case of Guatemala’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Women's rights violations in Dutch palm oil supply chains: the case of Guatemala»1, van ActionAid? Wat is uw appreciatie van het rapport?
Ja. Het kabinet is bekend met de problematiek zoals geschetst in het rapport en deelt de zorgen hierover. Guatemalteekse vrouwen, met name van inheemse afkomst, hebben veelvuldig te maken met onder andere discriminatie, (seksueel) geweld en landonteigening. Het is een regiobreed probleem, en het speelt in alle sectoren in de regio, zo ook palmolie.
Deelt u de zorgen over de mensenrechtenschendingen in de Guatemalteekse palmoliesector en de disproportionele gevolgen voor vrouwen van deze schendingen, zoals toegenomen onbetaalde zorgtaken en geweld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Nederlandse bedrijven significante invloed hebben in deze keten, aangezien 43% van de Guatemalteekse palmolie wordt geïmporteerd naar Nederland, en hierdoor ook een grote verantwoordelijkheid dragen voor het afdwingen van respect voor mens en milieu bij de Guatemalteekse palmoliebedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het u bekend welke inzet Nederlandse bedrijven leveren op het terrein van respect voor mens en milieu bij de Guatemalteekse palmolie bedrijven en is deze inzet wat u betreft voldoende?
Het kabinet ziet voor zichzelf, alsook het Nederlandse bedrijfsleven, een verantwoordelijkheid bij het verduurzamen van palmolie, omdat ongeveer een derde van de Europese palmolie via de Rotterdamse haven ons land binnenkomt, en Nederland enkele grotere private spelers in de palmoliesector kent. Het kabinet heeft daarom een integrale aanpak op de verduurzaming van palmolie, waar samenwerking met de private sector deel van uitmaakt (Kamerstuk 30196, nr. 539 en Kamerstuk 30 196 nr. 647). In 2018 resulteerde dit beleid erin dat 89% van de in Nederland verwerkte palmolie voor voeding, bestemd voor de binnenlandse markt en voor exportmarkten, gecertificeerd duurzaam was. Daarmee is Nederland koploper, in Europa alsook mondiaal.
De inzet van de palmoliesector op gecertificeerd duurzame palmolie doet niet af aan de verwachtingen van het kabinet dat bedrijven, dus ook de palmolie sector, gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s). De Nederlandse palmoliesector geeft, bij monde van de ketenorganisatie voor oliën en vetten, aan dat de bedrijven die lid zijn van deze ketenorganisatie, waaronder ook bedrijven die actief zijn in de Guatemalteekse palmoliesector (zoals Bunge, Cargill en AAK), significante stappen zetten om te komen tot duurzame en traceerbare waardeketens door het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. In een verklaring1 geeft de ketenorganisatie verder aan dat al hun leden een NDPE (No Deforestation, No Peat, No Exploitation) beleid hebben, wat betekent dat ze palmolie verhandelen waarbij extra maatregelen worden genomen om de risico’s op ontbossing, uitbuiting en gebruik van brandbare veengronden terug te dringen. Unilever en Nestle hebben in reactie op het rapport aangegeven met leveranciers (in Guatemala) samen te werken en het gesprek met hen aan te gaan over het respecteren van mensenrechten.
De overheid heeft geen toezichthoudende rol bij de naleving van de OESO-richtlijnen door deze bedrijven en kan dan ook niet beoordelen of deze inzet voldoende is. Het stemt echter positief dat de bedrijven ontvankelijk zijn voor de boodschap dat zij verantwoordelijkheid hebben voor de omstandigheden in de keten en dat zij zoeken naar oplossingen. Dit blijkt uit hun reacties en uit hun beleid tot op heden.
Deelt u de conclusie van het rapport dat de onderzochte bedrijven tekortschieten bij de implementatie van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), met name als het gaat om het voorkomen en adresseren van risico’s voor vrouwen? Zo ja, welke gevolgen verbind u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De kern van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen is het identificeren en aanpakken van mogelijke risico’s voor mens en milieu in de keten, hier horen ook risico’s voor vrouwelijke werknemers en boerinnen bij. De OESO Due Diligence Handreiking, die bedrijven moet helpen bij het implementeren van de OESO-richtlijnen, raadt bedrijven aan om stakeholders en bronnen te raadplegen bij het doen van due diligence. Binnen het IMVO-beleid stimuleert het kabinet het gebruik van deze handreiking door bedrijven.
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over de kwaliteit van de implementatie van de OESO-richtlijnen door specifieke bedrijven, aangezien de overheid hier geen toezichthoudende rol in heeft.
Welke stappen zet u binnen het nieuwe beleid voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) om te zorgen dat Nederlandse bedrijven internationaal ondernemen met respect voor vrouwenrechten?
De kern van het IMVO-beleid is dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen. Daarbij dienen bedrijven ook risico’s op het gebied van gender in kaart te brengen en te voorkomen of te mitigeren. De OESO Due Diligence Handreiking geeft duidelijk aan hoe bedrijven vrouwen- en meisjesrechten kunnen integreren in het toepassen van hun gepaste zorgvuldigheid en in welke situaties dit extra aandacht verdient. Ook financiert het kabinet de ontwikkeling van specifieke handreikingen voor bedrijven om gender te integreren in hun gepaste zorgvuldigheid. Deze handreikingen brengt het kabinet onder de aandacht bij bedrijven, zoals in de convenanten en bij de doelstelling van de overheid dat in 2023 90 procent van de grote bedrijven de OESO-richtlijnen als referentiekader voor hun internationale activiteiten onderschrijft, en zullen ook via het voorziene IMVO-steunpunt worden aangeboden.
Aanvullend stelt het kabinet in de nota Van voorlichten tot verplichten, een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschapvan 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337), vernieuwd IMVO-beleid voor, bestaand uit een doordachte mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen, met een brede due diligence verplichting als kernelement. Het kabinet heeft een sterke voorkeur voor een Europese brede due diligence verplichting uit oogpunt van een gelijk speelveld en het bereiken van een grotere impact.
Ziet u een belangrijke verbetering in de mate waarin Nederlandse bedrijven voldoen aan de internationale richtlijnen voor verantwoord ondernemen? Zo ja, waarin zit die verbetering en is het voldoende in het licht van de bevindingen in het rapport? Zo nee, wat moet er gebeuren om ervoor te zorgen dat er wel aan deze richtlijnen wordt voldaan?
Op basis van de resultaten van in 2019 en 2020 uitgevoerde evaluaties, consultaties en onderzoek, concludeert het kabinet dat het IMVO-beleid onvoldoende effectief is. In de nota Van voorlichten tot verplichten, een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschapvan 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337), stelt het kabinet daarom vernieuwd IMVO-beleid voor, bestaand uit een doordachte mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen, met een brede due diligence verplichting als kernelement. Het kabinet heeft een sterke voorkeur voor een Europese brede due diligence verplichting uit oogpunt van een gelijk speelveld en het bereiken van een grotere impact. Doel van de beleidsmix is dat bedrijven verantwoordelijkheid nemen om negatieve gevolgen van hun activiteiten, producten of diensten te voorkomen, te stoppen of te beperken. En dat achterblijvers en bedrijven uit het peloton ten minste basale invulling geven aan wat de internationale normen op het gebied van IMVO van hen vragen.
Deelt u de conclusie dat verplichte mensenrechten wetgeving voor gepaste zorgvuldigheid (due dilligence-wetgeving) in Nederland leidt tot betere implementatie van de OESO-richtlijnen door Nederlandse bedrijven? Zo nee, welke maatregelen binnen het nieuwe IMVO-beleid zet het kabinet dan in om implementatie van IMVO- standaarden door Nederlandse bedrijven te verbeteren en toekomstige misstanden zoals die in Guatemala te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een tijdspad geven voor de nieuwe IMVO-maatregelen en wanneer u verbetering verwacht ten opzichte van de implementatie van standaarden door Nederlandse bedrijven?
Het kabinet heeft een sterke voorkeur voor een Europese brede due diligence verplichting en zal daarom maximaal inzetten op het beïnvloeden van de ontwikkelingen in Europa om een Europese brede due diligence verplichting te realiseren. Hiervoor werkt het kabinet de komende tijd bouwstenen voor een verplichting uit, die ook gebruikt kunnen worden voor het invoeren van nationale dwingende maatregelen, mocht blijken dat Europa te lang op zich laat wachten. Het kabinet neemt het advies van de SER ter harte dat de voortgang van een Europees traject goed moet worden bewaakt en geeft in overweging om in de zomer van 2021 de balans in Europa op te maken.
Cruciaal voor de effectiviteit van beleid zijn de ondersteunende maatregelen die deel uitmaken van de doordachte mix. Zo zal er een IMVO-steunpunt worden ingericht dat bedrijven bedient via één loket. IMVO-voorwaarden bij inkoop en in het bedrijfsleveninstrumentarium zijn al onderdeel van beleid, maar de uitvoering zal verder worden geconcretiseerd. Financiële prikkels voor bedrijven blijven behouden. Het kabinet blijft stimuleren tot sectorale samenwerking. Om sectorale samenwerking optimaal te benutten, is het belangrijk deze goed af te stemmen op de verplichtende maatregel. Deze maatregelen worden nader uitgewerkt, waarbij prioriteit wordt gegeven aan het oprichten van het IMVO-steunpunt en het vaststellen van de nieuwe kaders voor de ondersteuning sectorale samenwerking.
De nieuwe IMVO-maatregelen zijn onderdeel van de algehele implementatie van de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). De richtlijnen worden in de praktijk vertaald door middel van een Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten (NAP). Het Nederlandse NAP uit 2014 wordt momenteel herzien. Het kabinet verwacht het NAP in het najaar 2021 naar de Kamer te sturen.
Welke IMVO-eisen worden gesteld aan ondernemingen waarvan de staat mede-eigenaar is, zoals de Haven van Rotterdam?
De ambitie van de staat als aandeelhouder ten aanzien van IMVO is dat staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector. Het IMVO-beleid voor staatsdeelnemingen is in april jl. aan de Tweede Kamer gestuurd2. De staatsdeelnemingen kiezen hoe zij hier invulling aan geven op een manier die past bij het publieke belang dat zij borgen en de lange termijnstrategie van de onderneming. De verantwoordelijkheid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen ligt bij de staatsdeelnemingen zelf. De staat zal het gesprek actiever aangaan en de prestaties van de staatsdeelnemingen inzichtelijk maken.
De staat als aandeelhouder verwacht dat deelnemingen richtlijnen naleven ter ondersteuning van (1) het IMVO-beleid van de staatsdeelnemingen en (2) transparantie en rapportage. Ten aanzien van het IMVO-beleid betreft dit de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, UN Global Compact,UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en Corporate Governance Code. Ten aanzien van transparantie verwacht de staat als aandeelhouder dat deelnemingen meedoen aan de Transparantie-benchmark en rapporteren volgens de GRI-standaard en UN Guiding Principles Reporting Framework. Voor alle richtlijnen geldt het «pas toe of leg uit»-beginsel. Daarnaast zijn er vier maatschappelijke thema’s aangewezen die dusdanig belangrijk zijn dat de staat het belang hiervan expliciet heeft gemaakt binnen het aandeelhouderschap in de staatsdeelnemingen. Dit betreft de thema’s mensenrechten, veilige werkomgeving, klimaat en milieu en anti-corruptie en financiële transparantie. De staat verwacht dat de deelnemingen binnen hun strategie en activiteiten aandacht besteden aan deze thema’s, voor zover deze relevant zijn.
Deelt u de mening van de Haven van Rotterdam dat zij «niet direct betrokken zijn bij de handels- en goederenstromen die door de haven lopen»2 en daarom geen gepaste zorgvuldigheid uitvoeren over deze stromen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen onderneemt u om te zorgen dat de Haven, waarvan de staat mede-eigenaar is, haar beleid in lijn brengt met de OESO-richtlijnen?
Havenbedrijf Rotterdam (HbR) is onder andere verantwoordelijk voor de afhandeling van de scheepvaart in de haven van Rotterdam. In die keten zijn veel private bedrijven actief, waaronder de verladers zelf en de exploitanten van de (container)terminals die worden gebruikt voor de overslag van goederen. Nationale overheden en/of internationale instanties bepalen met wet- en regelgeving welke ladingstromen wel en niet geoorloofd zijn, HbR heeft hier geen sturende rol in. De bevoegdheid om illegale ladingstromen op te sporen en tegen te houden ligt bij de Douane en bij de Inspectie Leefomgeving Transport waar het transport van gevaarlijke stoffen betreft. Dat neemt niet weg dat ook het HbR een verantwoordelijkheid heeft waar het aankomt op maatschappelijk verantwoord ondernemen. De staatsdeelnemingen kiezen hoe zij hier invulling aan geven op een manier die past bij het publieke belang dat zij borgen en de activiteiten die zij uitvoeren. De staat als aandeelhouder verwacht dat staatsdeelnemingen relevante richtlijnen (waaronder de OESO-richtlijnen) naleven en stimuleert dat de deelnemingen concrete doelstellingen formuleren op het vlak van IMVO. Over dit thema wordt vanuit de aandeelhoudersrol ook het gesprek gevoerd met de betrokken staatsdeelnemingen.
Adviseren de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse ambassade in San José Nederlandse bedrijven die opereren in of exporteren uit Guatemala over de mogelijke risico’s voor mens, milieu en gendergelijkheid bij de palmolieproductie in Guatemala? Zo ja, heeft dit het handelen van Nederlandse bedrijven beïnvloed? Ziet u ruimte om deze inzet te verbeteren?
Ja, zowel RVO als de ambassade adviseren bedrijven. Zo informeert de Nederlandse ambassade te San Jose, als onderdeel van de werkzaamheden op het gebied van economische diplomatie, in gesprekken met bedrijven die in Guatemala actief zijn over richtlijnen op het gebied van IMVO. In het geval van de palmoliesector werkt Nederland samen met organisaties in Guatemala zoals «Centrarse», dat zich bezig houdt met maatschappelijk verantwoord ondernemen. En zijn palmolieproducenten getraind over RSPO-certificering en over arbeidsvoorwaarden in de keten. Daarnaast adviseert de ambassade Nederlandse bedrijven over de mensenrechtensituatie in Guatemala, mogelijke risico's op dit vlak en waar rekening mee moet worden gehouden met betrekking tot IMVO. Het is aan bedrijven zelf om deze adviezen op te volgen. Vanuit de ambassade is er onvoldoende capaciteit om van alle adviezen actief op te volgen in hoeverre deze zijn overgenomen.
RVO heeft momenteel geen projecten op palmolie in Guatemala. In algemene zin wordt echter bij RVO uitgegaan van (werken volgens) de OESO-richtlijnen voor het BZ-instrumentarium. Bedrijven wordt gevraagd de OESO-richtlijnen na te leven, inclusief een aantoonbaar beleid te voeren dat deze richtlijnen respecteert. Dat houdt in dat bijvoorbeeld bij de aanvraag van een subsidie voor een project, er met de indiener(s) wordt gekeken naar de risico’s op onder andere het gebied van mensenrechten en duurzaamheid. Op basis van deze analyse kunnen mitigerende maatregelen worden genomen. Conform de OESO-richtlijnen kunnen en mogen de indieners daarbij prioriteren. RVO zet zich expliciet in voor de bewustwording van en de verbetermogelijkheden op het thema gendergelijkheid in de advisering en communicatie richting Nederlandse bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat «Gender blind» projecten, oftewel waarin geen aandacht is voor genderverschillen, niet worden geaccepteerd.
Als uitvoerder van het buitenlandinstrumentarium heeft RVO een bepaalde mate van invloed op het gedrag van bedrijven. RVO kan met gerichte communicatie, advies of inspirerende voorbeelden, evenals met vereisten of voorkeuren in de instrumenten, het gedrag van bedrijven positief beïnvloeden op gebied van IMVO.
Aandacht voor de kwetsbare positie van oa. LHBTI’s in de nationale en internationale COVID-19 respons |
|
Achraf Bouali (D66), Nevin Özütok (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties stelt dat LHBTI-personen1 zich door de COVID-19-pandemie in een extra kwetsbare positie bevinden? Bent u op de hoogte van de oproep van de Hoge Commissaris aan nationale overheden om er voor te zorgen dat LHBTI-personen door de COVID-19-pandemie niet (extra) worden getroffen door discriminatie en geweld, te verzekeren dat LHBTI-personen goede toegang houden tot gezondheidszorg, en dat landen in hun sociaal beleid rond COVID-19 bijzondere aandacht hebben voor o.a. oudere LHBTI-personen?
Ja.
Bent u bekend met de oproep van mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties (VN) aan nationale overheden om in het kader van de COVID-19-pandemie in het bijzonder bescherming te bieden aan LHBTI-personen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inzicht in de impact van COVID-19 op LHBTI-personen in Nederland?
De impact van de coronacrisis is voelbaar voor verschillende groepen in de samenleving. Velen worden op allerlei vlakken hard getroffen. Dat geldt ook voor LHBTI-personen. Tijdens de eerste fase van de lockdown was het vrijwel onmogelijk voor LHBTI-personen om gebruik te maken van de vele ontmoetingsplekken waar ze zich doorgaans (sociaal) veilig en geaccepteerd voelen. Dit is vooral belangrijk voor mensen die in een onveilige thuissituatie of buurt wonen. De gevolgen van het wegvallen van deze zogeheten «safe spaces» kunnen heel groot zijn voor het welzijn van deze doelgroep. Ook heeft het wegvallen van regenboogactiviteiten en andere ontmoetingsmogelijkheden een grote impact gehad. In verband met de maatregelen tegen het coronavirus kon bijvoorbeeld de 25ste verjaardag van Pride Amsterdam in augustus niet worden gevierd en werden overal in het land grootschalige activiteiten en evenementen afgelast. Desondanks bleek in de periode van versoepeling van de maatregelen de creativiteit van organisaties als COC Nederland groot en ontstond er ondanks de beperkte mogelijkheden een breed scala aan creatieve alternatieven, zowel fysiek als online. In plaats van de jaarlijkse evenementen, zoals de (boten)parade, vonden kleinschaliger activiteiten plaats die naar verluidt als intimier en inclusiever werden ervaren.2
De impact van de coronacrisis reikt vermoedelijk verder dan het wegvallen van bijeenkomsten en andere ontmoetingsplekken. Onderzoek naar de verschillende manieren waarop COVID-19 effect heeft gehad op het dagelijks leven van deze groep is van groot belang. Op dit moment peilt Movisie het effect van de coronacrisis op LHBTI-personen in Nederland.3 De uitkomsten van deze peiling worden dit najaar verwacht. Verder is er veelvuldig contact met belangenorganisaties om zicht te krijgen op de signalen die zij van de achterban ontvangen. Een van die signalen blijkt de grote eenzaamheid onder de groep te zijn. In deze moeilijke tijd ligt voor verschillende groepen mensen eenzaamheid op de loer. Dit geldt ook voor zowel roze ouderen als jongeren. Ook voor mensen die nog geen «coming out» hebben gehad en daardoor geen toegang hebben tot «safe spaces». Mogelijkheden voor digitaal contact, zoals bijvoorbeeld middels de app Jong&Out, kunnen hier van grote waarde zijn.4
Bent u op de hoogte van de signalen dat LHBTI-personen in Nederland tijdens de COVID-19-pandemie in het bijzonder worden getroffen door eenzaamheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke gevolgen de COVID-19-pandemie heeft voor medische zorg aan transgenderpersonen? Is het waar dat de wachttijden voor transgenderzorg sinds de pandemie sterk zijn toegenomen? Welke maatregelen treft u om dit tegen te gaan?
Deze vraag ligt op het beleidsterrein van de Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS). Op 4 november jl. heeft deze Minister een Commissiebrief aan de Eerste Kamer gestuurd met antwoorden op vragen van de Eerste Kamer inzake transgenderzorg, waaronder een vraag van gelijke strekking als de vraag die u stelt. Ik informeer u dan ook graag over haar antwoord in die Commissiebrief: «De eerste golf covidpatiënten heeft eerder dit jaar een grote impact gehad op de reguliere zorg. Ook op de zorg voor transgenderpersonen heeft de crisis impact gehad. In mijn brief aan uw Kamer (Kamerstukken I 2019–2020, 31 016/34 650, E en bijlagen) was ik positief over het feit dat de impact van de crisis op de wachttijden en het aantal wachtenden voor de psychologische en endocrinologische zorg door de inzet van digitale zorg beperkt is gebleven, maar het is wel zo dat de chirurgische zorg enige tijd heeft stil gelegen en dat bijvoorbeeld veel intakes en diagnosestellingen zijn uitgesteld waardoor er vrijwel geen instroom van nieuwe patiënten is geweest. Op 1 september 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 508) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de lessen die we leerden uit de covidcrisis. In mijn brief van 13 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 656) ben ik uitgebreid ingegaan op de stand van zaken in de curatieve zorg in het licht van het toenemend aantal covidpatiënten en de effecten daarvan op de reguliere zorg. De lessen die getrokken kunnen worden uit de eerste golf zijn niet specifiek te trekken voor transgenderzorg. Maar zoals u weet, is er mij en ook de partijen in het veld veel aan gelegen om ervoor te zorgen dat de zorgcapaciteit in Nederland (voor zowel covid als non-covid-patiënten) zo goed mogelijk wordt benut en dat de toegang die patiënten hebben tot de zorg overal gelijk is. Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de aanvullende tijdelijke maatregelen (Kamerstukken II, 2019–2020, nr. 29 247 nr. 317) die hiervoor worden getroffen. Met het Tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg in de covid-19 pandemie worden aanvullende maatregelen genomen voor optimale benutting van de zorgcapaciteit en gelijke toegankelijkheid van zorg.»
Bent u bereid om, in lijn met de aanbevelingen van de VN, voor Nederland een integrale aanpak te ontwikkelen om kwetsbare groepen zoals LHBTI’s tijdens de COVID-19-pandemie te steunen en te beschermen? Bent u bereid om daarbinnen bijzondere aandacht te besteden aan de aanpak van geweld en discriminatie tegen LHBTI-personen, de bestrijding van eenzaamheid, aan oudere LHBTI-personen en aan (goed toegankelijke zorg voor) transgender personen? Kunt u aangeven welke initiatieven u in het kader van de COVID-19-pandemie al heeft genomen voor LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen in Nederland?
Het kabinet blijft ernaar streven dat alle mensen zich veilig voelen en de ruimte krijgen om te worden wie ze willen zijn. Ook in deze pandemie blijft het van groot belang dat LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen op steun en bescherming kunnen blijven rekenen. Dit geldt uiteraard ook voor LHBTI-personen die in verband met de corona maatregelen in een kwetsbare positie verkeren, zoals roze ouderen en transgender personen. Zoals gezegd wordt er op dit moment gekeken naar duidelijke aanwijzingen naar de effecten van Covid-19 op het leven van LHBTI-personen. Wanneer concrete aanwijzingen duidelijk worden, kan dit aanleiding zijn voor aanvullende beleidsinitiatieven. Hierbij zal ik de aanbevelingen van de Verenigde Naties uiteraard betrekken.
Bent u op de hoogte van de signalen van lokale organisaties dat sinds de uitbraak van de uitbraak van COVID-19 in vluchtelingenkampen van de VN LHBTI-personen minder veilig zijn en dat zij uit de vluchtelingenkampen vluchten? Welke mogelijkheden ziet u om de veiligheid van LHBTI-mensen te verbeteren? Heeft u hierop al stappen gezet?
Uit navraag bij verschillende directies en ambassades blijkt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen signalen heeft opgevangen dat LHBTI-vluchtelingen in vluchtelingenkampen van de VN door COVID-19 extra onveilig zouden zijn. Mochten er berichten in deze richting binnenkomen, dan is een eerste stap contact te leggen met relevante organisaties, zoals de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.
Eerder dit jaar trad een groep LHBTI’s in het kamp Kakuma in Kenia naar voren na klachten over discriminatie. Media hebben hier ook aandacht aan besteed. Hier speelde voor zover bekend COVID-19 echter geen rol. Uit antwoorden op vragen vanuit het ministerie en ambassades is gebleken dat UNHCR in dit geval zorgde voor extra veiligheidsmaatregelen en steun voor betrokkenen. Klachten zijn onderzocht. UNHCR startte ook een dialoog tussen verschillende gemeenschappen in het kamp.
Kunt u aangeven hoe Nederland bij de VN erop aandringt dat alle landen in hun internationale COVID-19 respons bijzondere aandacht hebben voor kwetsbare groepen, inclusief LHBTI-personen, zonder enige vorm van discriminatie en uitsluiting?
Nederland heeft in VN-verband geregeld aangedrongen op aandacht van landen voor kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, onder meer tijdens de onderhandelingen over de zogenaamde omnibus-resolutie over COVID-19, in de Algemene Vergadering van de VN. De aangenomen resolutie erkent de katalyserende en coördineerde rol van de VN, in het bijzonder die van de WHO, in de wereldwijde COVID-19 respons en roept op tot intensivering van internationale samenwerking, solidariteit en een mensgerichte en gender-inclusieve COVID-19 respons waarin mensenrechtenstandaarden worden gerespecteerd.
In VN-verband vroeg Nederland ook aandacht van landen voor specifieke, kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, zoals voor LHBTI’s, religieuze minderheden, vrouwen en meisjes en journalisten. Dat deed Nederland onder meer tijdens de openingsweek van de 75e zitting van de Algemene Vergadering van de VN waar Nederland als covoorzitter van de UN LGBTI Core Group samen met Argentinië het high-level side event op LHBTI organiseerde. Tijdens de 45e sessie van de VN-Mensenrechtenraad heeft Nederland met andere landen in een gezamenlijke verklaring aandacht gevraagd voor de kwetsbare positie van intersekse personen in de context van de pandemie. De VN-onafhankelijk expert op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit (SOGI) publiceerde recent een rapport over de impact van COVID-19 op LHBTI’s wereldwijd met aanbevelingen om de positie van LHBTI’s beter mee te nemen in de COVID-19 respons. Tijdens de Derde Commissie van de VN heeft Nederland in de interactieve dialoog met de onafhankelijk expert op SOGI via een gemeenschappelijke EU-verklaring en een nationale verklaring steun uitgesproken voor deze aanbevelingen. Hetzelfde deed Nederland tijdens interactieve dialogen met de VN Speciaal Rapporteur vrijheid van religie en levensovertuiging en de VN-onafhankelijk expert op het gebied van geweld tegen vrouwen. Onder leiding van onder meer Nederland is er in juli jl. een resolutie aangenomen in de VN-Mensenrechtenraad over vrijheid van meningsuiting waarin aandacht wordt gevraagd voor geweld tegen journalisten en het belang van mensenrechtenbescherming in reactie op gezondheidscrisis of andere noodsituaties.
Welke acties onderneemt Nederland om ervoor te zorgen dat organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19-respons, zorgen dat deze hulp kwetsbare groepen, zoals LHBTI’s, optimaal en zonder enige vorm van discriminatie bereikt?
Het is van groot belang dat steun voor kwetsbare groepen terecht komt bij hen die dat het hardst nodig hebben. Nederland steunt daarom maatschappelijke organisaties. Die hebben als partners een belangrijke rol bij het in kaart brengen van de behoeften en ervaringen van verschillende kwetsbare groepen en bieden hen de nodige ondersteuning, ook in de context van de pandemie.
Om voeling te houden met de behoeftes en ervaringen van organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19 respons en ondersteuning aan kwetsbare groepen voerden ambassades en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de afgelopen maanden meerdere gesprekken met subsidiepartners.
Door deze partners flexibiliteit te bieden, kunnen zij zich aanpassen aan de veranderende context, zodat hun hulp de meest kwetsbare groepen optimaal bereikt. De flexibiliteit is geboden binnen de bestaande contractvoorwaarden en via het tijdelijke subsidiebeleidskader NGO’s Corona crisis.
De geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jaren aan de ketting door eigen familie»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport «Living in Chains: Shackling of People with Psychosocial Disabilities Worldwide» van Human Rights Watch?2
Het is een heftig rapport dat een mensonterende, maar helaas bekende, situatie beschrijft. Het is belangrijk dat dit rapport is verschenen. Het kan internationaal en lokaal bijdragen aan een gevoel van urgentie bij het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en de noodzaak en mogelijkheden daar op in te zetten.
Bent u bereid om uw terechte aandacht voor psychosociale zorg in noodsituaties te verbreden naar bredere aandacht in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid voor geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De kern van de Nederlandse inzet is integratie te bevorderen van MHPSS in breder beleid. De door Nederland eind 2019 georganiseerde internationale conferentie Mind the Mind now was geconcentreerd op noodhulp en crisisrespons. In 2020 heeft Nederland in het kader van de vijfjaarlijkse Review van de VN Vredesopbouw-architectuur gericht ingezet op integratie van MHPSS in conflict preventie en vredesopbouw. Zo wordt aandacht en financiering voor MHPSS vergroot. Daarnaast moet ook worden zeker gesteld dat geestelijke gezondheid binnen reguliere gezondheidssystemen wordt geadresseerd. Nederland maakt zich daarom sterk voor de integratie van MHPSS in de beleidsinzet en financieringsplannen gericht op het versterken van gezondheidssystemen van het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria, de Global Financing Facility for Every Woman Every Child en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Tevens is in het nieuwe beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld aan partners gevraagd om in hun programmavoorstellen aandacht te besteden aan MHPSS.
Een ander voorbeeld is de inzet van Education Cannot Wait (ECW) op MHPSS, mede op Nederlands aandringen. ECW integreert MHPSS routinematig binnen de humanitaire respons bij investeringen in kwaliteitsonderwijs. Integratie van de MHPSS in onderwijsprogrammering zal zorgen voor een veilige leeromgeving en verbetering van resultaten. Hiertoe biedt ECW trainingen aan docenten en psychosociale ondersteuning aan kinderen en hun ouders.
Verder staat het belang van MHPSS voor jongeren, onderwijs en werkgelegenheid op de agenda van het Youth at Heart Virtual Forum dat Nederland op 2 november organiseert.
Binnen de bestaande mensenrechtenprioriteiten in het buitenlandbeleid wordt eveneens waar mogelijk aandacht besteed aan geestelijke gezondheid. Zo is er conform het Amendement van het lid van der Staaij (Kamerstuk 35 300 V) geld vrij gemaakt voor psychische en geestelijke zorg voor geloofsvervolgden.
Tenslotte agendeert Nederland ook op landenniveau geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn, met name in landen waar Nederland op nationaal niveau samenwerkt met autoriteiten en/of andere organisaties op humanitair, gezondheids- en sociaal vlak. Verder wordt aan belangenorganisaties en ervaringsdeskundigen een platform geboden om toegang te krijgen tot relevante autoriteiten, organisaties en donoren. Zo droeg de Nederlandse ambassade in Amman bij aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid met een campagne rond World Mental Health Day (10 oktober), waardoor de MHPSS-gemeenschap in Jordanië een nieuw en breder bereik werd geboden bij het uitdragen van hun boodschap.
Bent u daarnaast bereid om in het Nederlandse en Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid specifiek in te zetten op het beëindigen van de mensonterende situatie waarin mensen met psychologische problemen geketend worden en met lokale partners te werken aan de juiste zorg voor deze groep, zodat ze een menswaardig bestaan kunnen hebben?
Ik zet mij ervoor in om in de Nederlandse, de Europese en de overige internationale humanitaire, vredes- en ontwikkelingsinspanningen stelselmatig aandacht te (laten) besteden aan geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het debat over Universal Health Coverage benadrukt Nederland dat dit evenzeer geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn als fysieke gezondheid moet betreffen. Ook in Europese samenwerking op het gebied van mensenrechten, zet het Kabinet in op gerichte aandacht voor geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het antwoord op vraag 3 gaf ik aan hoe Nederlandse Ambassades in een aantal landen op lokaal niveau bijdragen aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en aan diplomatieke ondersteuning van lokale organisaties die opkomen voor de rechten van mensen met geestelijke aandoeningen.
Kunt u uitsluiten dat er Nederlandse financiering terechtkomt bij religieuze instellingen waar mensen met psychologische problemen gevangengezet worden en kruidenmengsels en bijbelliederen krijgen als «behandeling»? Hoe apprecieert u deze behandelingswijze? Op welke manier voorkomt u dat Nederlandse financiering bij dergelijke instellingen terechtkomt?
Een basisuitgangspunt in alle internationale Nederlandse samenwerking is respect voor mensenrechten. Nederland doet er alles aan om steun uit te sluiten voor praktijken die die rechten inperken in strijd met internationale verdragen en beginselen. Criteria die worden gehanteerd bij de identificatie en beoordeling van te ondersteunen organisaties en programma’s zijn er bovendien op gericht om methodes uit te sluiten die onvoldoende door kwaliteitsvereisten en -controles geborgd zijn. Een belangrijk ijkpunt is betrokkenheid van (internationale) expertise op het gebied van MHPSS en toepassing van methodes en richtlijnen die zijn ontwikkeld of getoetst door de WHO en door de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group. De in de vraag genoemde behandeling en aanpak zal niet aan deze criteria voldoen en wijs ik af.
Deelt u de mening dat een gebrek aan kennis over geestelijke gezondheidsproblemen aan de basis ligt van deze problematiek en dat de internationale gemeenschap ontwikkelingslanden zou kunnen helpen bij het opbouwen van kennis op dit onderwerp en het opzetten van opleidingen voor geestelijke gezondheidswerkers?
Gebrekkige kennis is inderdaad een factor. Ook speelt vaak stigma rond geestelijke aandoeningen een rol. Gebrek aan capaciteit in de publieke gezondheidszorg kan ook meespelen, en lage prioriteit voor geestelijke gezondheid.
Opleiding van mensen met diverse niveaus van expertise op het gebied van MHPSS is dan ook belangrijk, zeker nu door de COVID-pandemie de vraag naar MHPSS wereldwijd verder is toegenomen. Nederland verwelkomt en ondersteunt daarom de inspanningen van de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging om staf en vrijwilligers te trainen in basale psychosociale vaardigheden. Ook de WHO werkt aan capaciteitsversterking en opleiding op het gebied van MHPSS.
Het is daarnaast van belang dat in bredere zin in internationaal beleid en programma’s op humanitair gebied en op gebieden zoals vredesopbouw, onderwijs en werkgelegenheid, zoals genoemd in antwoord op vragen 3 en 4 hierboven, ook geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn worden geadresseerd. De kans om op deze wijze kennis hierover te vergroten en om stigma te verminderen moet worden aangegrepen. Net als de kans om door integratie van MHPSS effectiviteit van investeringen in die sectoren te vergroten.
Deelt u de inschatting dat mentale gezondheidszorg in ontwikkelingslanden lange tijd een blinde vlek is geweest van de internationale gemeenschap en dat eigenlijk nog altijd is?
Geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn hebben internationaal op politiek niveau inderdaad lange tijd onvoldoende aandacht gekregen. Hierin is verandering gekomen. Zo heeft de internationale conferentie over geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) in crisis situaties Mind the Mind now, die Nederland in oktober 2019 organiseerde, er aan bijgedragen dat internationale afspraken zijn gemaakt over integratie van MHPSS in crisis respons (Amsterdam Verklaring3 bij Mind the Mind now; Resolutie van Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging4). Rond World Mental Health Day 2020 zijn door onder meer de WHO en samenwerkende maatschappelijke organisaties diverse campagnes en bijeenkomsten georganiseerd die een breed publiek hebben getrokken.
Dit neemt niet weg dat nog steeds politieke druk noodzakelijk is om aandacht voor dit onderwerp niet te laten verdringen en om steviger inzet hierop te bewerkstelligen. Zo werd MHPSS pas echt goed geïntegreerd in versie 2.0 van het Global Humanitarian Response Plan (GHRP) op de COVID-pandemie, na internationale druk o.a. van Nederland. Belangrijk gegeven was hierbij ook dat juist door een aantal ontvangende landen onder dit GHRP expliciet om een MHPSS-inclusieve aanpak werd gevraagd.
Tegelijkertijd staan lopende – nationale en internationale – programma’s op het gebied van MHPSS wereldwijd onder druk door COVID-19: 93% van 130 landen betrokken bij een recente WHO survey geeft aan dat COVID-19 noodzakelijke MHPSS diensten heeft verstoord of zelfs gestopt. 89% van de landen geeft aan dat MHPSS deel is van hun nationale COVID responsplannen, maar slechts 17% besteedt hier ook additioneel geld aan.
Nederland blijft dan ook stevig inzetten op actieve pleitbezorging voor en beleidsdialoog over MHPSS-inclusieve beleidsvorming en financiering op humanitair gebied, in vredesopbouw en in sectoren als gezondheid, onderwijs en werkgelegenheid.
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste inspanningen van relevante multilaterale instellingen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereldbank op het gebied van het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden?
De inspanningen van de WHO op MHPSS liggen op verschillende vlakken:
Het stellen van wereldwijde normen en ontwikkelen van richtlijnen en instrumenten, zoals de mhGAP Intervention Guide – Version 2.0 en beleidsafspraken zoals het Mental Health Action Plan.
Het leveren van technisch advies op landenniveau door het uitzenden van specialisten ter ondersteuning van overheden via WHO landenkantoren in het uitvoeren van situatie analyses, identificatie van behoeften, beleidsontwikkeling of het opzetten van MHPSS coördinatie-mechanismen.
Het bijdragen aan versterking van geestelijke gezondheidszorg binnen gezondheidssystemen, onder meer door specifieke programma’s voor ontwikkelingslanden zoals het Special Initiative on Mental Health.
Als clustercoördinator voor gezondheid in crisissituaties, speelt WHO een rol bij het uitvoeren van internationale afspraken over integratie van MHPSS in crisisrespons, zowel internationaal als op landenniveau, onder meer middels technische coördinatiewerkgroepen op het gebied van MHPSS.
Ook is de WHO met de IFRC co-voorzitter van de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group, die richtlijnen en materialen ontwikkelt over MHPSS in crisisrespons. Deze Reference Group ontwikkelde de afgelopen maanden diverse (online) instrumenten om te helpen omgaan met stress en andere psychosociale noden als gevolg van de COVID 19-pandemie.
UNHCR, IOM en UNICEF streven integratie na van MHPSS in crisisrespons en werk in protracted crises onder hun verantwoordelijkheid. De mate waarin dit lukt, verschilt per land en per situatie. Zij hebben MHPSS-coördinatoren en experts in hun hoofdkwartier, die landenkantoren stimuleren, adviseren en ondersteunen bij de uitvoering van MHPSS en MHPSS-inclusieve programma’s.
In 2019 werd een survey5 uitgevoerd van MHPSS-activiteiten van ICRC, IFRC en Nationale Rode Kruis Rode Halve Maan Verenigingen. In 2020 ontwikkelde de Beweging een Roadmap om de resolutie over integratie van MHPSS in alle crisisrespons van december 20196 uit te voeren. Zo wordt hard gewerkt aan de training in basale psychosociale vaardigheden van staf en vrijwilligers. Het IFRC Psychosocial Centre ontwikkelt materialen en trainingsmodules en adviseert Nationale Verenigingen. ICRC en IFRC voeren samen het MOMENT programma uit (Addressing Mental Health & Psychosocial Consequences of Armed Conflicts, Natural Disasters & other Emergencies). Op 8 oktober verscheen een rapport over de wijze waarop de Beweging in een aantal landen sinds COVID-19 MHPSS heeft meegenomen in de respons7.
De Global Financing Facility for Every Woman Every Child (GFF), een multidonor trust-fund dat is ondergebracht bij de Wereldbank, ondersteunt investeringsplannen van overheden, gericht op integrale primaire gezondheidszorg voor vrouwen, kinderen en adolescenten. Investeringsplannen worden ontwikkeld door nationale overheden in overleg met de GFF. Nederland bepleit als belangrijke donor van de GFF dat er op wordt toegezien dat als onderdeel van de integrale benadering ook aandacht wordt besteed aan MHPSS.
Het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria (GFATM) onderkent een duidelijke relatie tussen tuberculose, hiv en aids en mentale gezondheid. Niet alleen lopen mensen met een mentale aandoening meer kans op het oplopen van deze ziektes; andersom hebben veel mensen met tb, hiv en aids ook te maken met mentale en psychosociale problemen, niet zelden als gevolg van stigma en discriminatie. In de technische GFATM richtlijnen voor programma’s gericht op zowel de preventie als bestrijding van deze ziektes, wordt daarom ook expliciet aandacht besteed aan mentale en psychosociale aspecten. Hierbij staat de mensenrechtenbenadering centraal en is een belangrijk rol weggelegd voor lokale gemeenschappen.
Hoeveel geld gaat er jaarlijks vanuit de WHO naar het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg wereldwijd? Welk percentage is dat van het totale budget?
Van het totale budget van 5.3 miljard USD ging in 2018/2019 40 miljoen USD naar geestelijke gezondheid en substance use oftewel 0.7% van het totale budget in dat jaar.
Bent u bereid om de Nederlandse invloed bij relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, aan te wenden om hen aan te sporen tot extra aandacht en middelen voor geestelijke gezondheidszorg? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Dit gebeurt op dit moment al. Relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, worden constant aangespoord om aandacht te besteden aan MHPSS. Met Nederlandse financiering werkt WHO samen met UNICEF en UNHCR aan een minimum service package voor MHPSS in crisis. Gezien de situatie in veel landen is het de verwachting dat dit ook een belangrijke leidraad kan worden voor situaties waarin van een crisis geen sprake is, als opstap naar de volledige integratie van MHPSS in een holistische aanpak van het gezondheidssysteem.
Het bericht dat een onomkeerbare ontwikkeling van regenwoud naar savanne dreigt voor de Amazone. |
|
Achraf Bouali (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amazon near tipping point of switching from rainforest to savannah»?1
Ja.
Hoe duidt u het risico dat de Amazone het omslagpunt nadert in de ontwikkeling van regenwoud naar savanne? Hoe verhoudt de recente studie genoemd in het bericht zich tot de eerdere inschatting van dit omslagpunt zoals door u omschreven in de brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel», waarbij u waarschuwt dat de Amazone haar essentiële rol bij het in stand houden van bestaande neerslagpatronen voor altijd kan verliezen?2
De nieuwe studie waarnaar in het artikel wordt verwezen, bevestigt helaas nog een keer de trend die in eerdere wetenschappelijke studies en in de brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel» (Kamerstuk 30 196, nr. 708) ook is gesignaleerd. Dat is zorgwekkend en onderstreept het belang van ons beleid om ontbossing wereldwijd zo spoedig mogelijk te stoppen, zeker in kwetsbare gebieden als de Amazone.
Ziet u in deze studie aanleiding om de Nederlandse inzet op internationaal bosbehoud en bosherstel te intensiveren?
In lijn met de brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel» is onze inzet op internationaal bosbehoud en bosherstel dit jaar aanzienlijk opgevoerd en deze intensieve aanpak willen wij ook de komende jaren vasthouden.
Welke maatregelen kunt u nemen om producten die bijdragen aan ontbossing in de Amazone te weren van de Europese markt?
Het kabinet streeft naar het behoud en herstel van bossen wereldwijd en naar duurzaam bosbeheer. Aan die doelstellingen werkt het kabinet door middel van diplomatieke inspanningen en financiering van relevante programma’s en interventies. Binnen de Europese Unie wordt, mede in het kader van de Green Deal, gewerkt aan wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, die helpen bij het verkleinen van de ecologische voetafdruk van de EU-consumptie en het ontbossingsvrij maken van handelsketens in overeenstemming met de regels van het multilateraal handelsstelsel. Ook werken we aan het stimuleren van de marktvraag naar ontbossingsvrije grondstoffen binnen en buiten de Europese Unie.
Herinnert u zich de brief van hetAmsterdam Declarations Partnership(ADP) die mede namens Nederland werd verstuurd aan de Braziliaanse vicepresident Mourão?3 Hoe heeft de Braziliaanse overheid hierop gereageerd? Welke actie zal het ADP ondernemen wanneer geen gehoor wordt gegeven aan de oproep in de brief om ontbossings-vrije handelsketens te realiseren?
De Braziliaanse overheid heeft ADP-voorzitter Duitsland in reactie op de brief laten weten met ons in gesprek te willen gaan. Dat is positief. Duitsland staat in contact met de autoriteiten over de modaliteiten voor deze dialoog, die hopelijk spoedig van start zal gaan. We wachten de gesprekken met de Braziliaanse overheid af en lopen niet vooruit op de inhoud daarvan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
Het artikel ‘Behind China’s Decade of European Deals, State Investors Evade Notice’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Behind China's Decade of European Deals, State Investors Evade Notice» en de publicatie van de «China-EU FDI Radar» gepubliceerd op het Nederlandse Datenna.com?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de Chinese overheid veel nauwer betrokken is bij diverse investeringen in Europa, waaronder in Nederland, dan op het eerste gezicht zou lijken?
Het kabinet is zich ervan bewust, zoals beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans», dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel staatsbedrijven als private bedrijven. Ook bij buitenlandse overnames kan het voorkomen dat de Chinese overheid, via bedrijven waarin het een financieel belang heeft, invloed verwerft in Europese bedrijven.
Heeft u eigenstandig voldoende inzicht in de mogelijke politieke aansturing van Chinese investeringen?
Zoals uiteengezet in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans», is verdere economische ontwikkeling en de transformatie naar een hoogwaardige kenniseconomie die grotendeels onafhankelijk is van buitenlandse kennis en technologie, een belangrijke Chinese ambitie. China voert een assertieve industriepolitiek om dit doel te bereiken en beleidsplannen als Made in China 2025zijn hierin toonaangevende strategieën. Staatsgestuurde investeringen in dit kader kunnen het gelijke speelveld verstoren, schadelijk zijn voor het concurrentievermogen van Nederland op de middellange termijn en een mogelijk risico zijn voor de (nationale) veiligheid in Nederland en de EU. De AIVD noemt in zijn jaarverslag dat China met forse investeringen in technologie mogelijk afhankelijkheden van Chinese technologieën creëert.2 De MIVD wijst er verder op dat China investeringen mogelijk als pressiemiddel kan gebruiken.3
Nederland en de EU kennen bij uitstek een open investeringsklimaat. Deze openheid vormt de basis voor onze maatschappij en economie, en is een belangrijke randvoorwaarde voor innovatiekracht en verdienvermogen. Dit laat onverlet dat er risico’s verbonden kunnen zijn aan bepaalde investeringen en overnames. Het gaat dan met name om risico’s m.b.t. de verstoring van vitale processen, de integriteit van kennis en informatie, en het ontstaan van ongewenste strategische afhankelijkheden.
In internationale kaders, zoals in de WTO en de OESO, is afgesproken dat er grenzen kunnen worden gesteld aan investeringen, al naar gelang daar publieke belangen mee zijn gemoeid. Zo kunnen nationale overheden uit het oogpunt van openbare orde en nationale veiligheid regels stellen aan buitenlandse investeringen. Het kabinet implementeert op dit moment de Europese FDI-screeningsverordening, waarmee een mechanisme voor informatie-uitwisseling tussen Europese lidstaten wordt gefaciliteerd. Daarnaast werkt het kabinet aan de wet Toetsing Economie en Veiligheid, die volgens planning eind dit jaar aan de Raad van State wordt voorgelegd, waarna deze zo spoedig mogelijk in 2021 aan uw Kamer wordt aangeboden. Het kabinet heeft het voornemen dit wetsvoorstel, mede vanwege de economische gevolgen van de COVID-19-crisis, met terugwerkende kracht vanaf 2 juni 2020 in werking te laten treden.4
Dankzij deze maatregelen verkrijgt het kabinet beter zicht op overnames die vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid een potentieel risico met zich mee kunnen brengen en kunnen passende maatregelen worden genomen.
In hoeverre is hier naar uw inzicht sprake van politiek gemotiveerde investeringen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is hier naar uw inzicht sprake van een politiek gemotiveerde strategie? Wat zouden de doelen kunnen zijn van een dergelijke strategie en wat betekent dat voor Nederland en Europa?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie neemt u hierover in de bilaterale relatie met China?
Het kabinet zet in de relatie met China in op gelijkwaardigheid, reciprociteit en het tegengaan van ongewenste strategische afhankelijkheden. Focus ligt daarbij op het opvoeren van internationale druk op China om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken en toegang tot de Chinese markt te vergroten. Naast het versterken en beschermen van de eigen markt zijn dit methoden om een gelijker speelveld te bewerkstelligen. Nederland verwelkomt buitenlandse investeringen, mits deze voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Ten behoeve van onze nationale veiligheid worden mogelijke risico’s van Chinese economische activiteiten, zoals investeringen, tijdig gesignaleerd, geanalyseerd en beheersbaar gemaakt. In de bilaterale contacten met China stelt het kabinet eventuele misstanden aan de orde, zoals tijdens het gesprek van Minister Kaag met assistent-minister voor Handel Ren Hongbin in november 2019. Tijdens bilaterale economische consultaties staan thema’s als het belang van een gelijk speelveld en bescherming van intellectueel eigendom ook nadrukkelijk op de agenda. Tenslotte kunnen landenneutrale maatregelen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 7, ook gevolgen hebben voor Chinese bedrijven.
In hoeverre bent u geïnformeerd over en alert op politiek gemotiveerde investeringen vanuit landen anders dan China?
De kabinetsaanpak ten aanzien van het weerbaar maken tegen statelijke dreigingen is aangekondigd in de Kamerbrief «Tegengaan statelijke dreigingen».5 Verder is uw Kamer voor de zomer geïnformeerd over de kabinetsinzet ten aanzien van buitenlandse overnames en investeringen.6 De daarin opgenomen maatregelen zijn actorneutraal en dus niet enkel van toepassing op staatsgeleide investeringen vanuit één bepaald land.
Het kabinet spant zich in ondernemingen te beschermen tegen ongewenste overnames en investeringen wanneer de borging van onze nationale veiligheid hiertoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld bij mogelijk politiek gemotiveerde investeringen.
Naast beschermend instrumentarium tegen ongewenste buitenlandse overnames en investeringen ter borging van de publieke belangen, beschikt het kabinet ook over stimulerende maatregelen die bijdragen aan de versterking van onze strategische economische belangen en concurrentiekracht. U kunt hierbij denken aan onder meer het Missiegedreven Innovatie en Topsectorenbeleid, investeringen in Europese allianties en IPCEI’s en de Europese projecten onder bijvoorbeeld Horizon 2020.
Welke politieke en praktische gevolgen hebben dergelijke investeringen voor de veiligheid en integriteit van de Nederlandse samenleving?
Bij overnames van of investeringen in bedrijven die actief zijn in de vitale processen kan sprake zijn van risico’s. Daarnaast kunnen bij overnames of investeringen in ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie ook risico’s optreden voor onze nationale veiligheid.
Als gevolg van de overname of investering, kan een risico ontstaan op:
Zoals ook vermeld in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» is het kabinet zich terdege bewust van deze risico’s. Het beschikt over een instrumentarium, waaronder sectorale investeringstoetsen, om deze risico’s te mitigeren, en werkt aanvullend aan een stelsel van investeringstoetsing. Het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid vormt daarvan een belangrijk bestanddeel en wordt volgens planning voor het einde van dit jaar aan de Raad van State aangeboden.7
Wat is de stand van het Europese mechanisme ter screening van buitenlandse investeringen, en wat is de stand van de Nederlandse uitvoering daaraan? Hoe is dit in andere lidstaten?
De FDI-verordening verplicht EU lidstaten tot de inrichting van een contactpunt voor een Europees samenwerkingsmechanisme tussen de lidstaten onderling en met de Europese Commissie om beschikbare vertrouwelijke informatie over directe investeringen uit derde landen te verzamelen, aggregeren en uit te wisselen wanneer een lidstaat van mening is dat deze investering raakt aan de openbare orde en veiligheid van die lidstaat. De verordening, die op 11 oktober 2020 in werking trad, verplicht lidstaten dus niet om een investeringstoets uit te werken. De Nederlandse Uitvoeringswet ter implementatie van de FDI-verordening is door uw Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat aangemeld voor plenaire behandeling. De meeste lidstaten hebben inmiddels een contactpunt aangewezen dat uitvoering zal geven aan de verplichtingen van de FDI-screeningsverordening. De Commissie heeft op dit moment nog geen overzicht beschikbaar gesteld van de status van implementatie van de verordening in andere lidstaten.
In hoeverre is het huidige Europese instrumentarium van «investment screening» voldoende in staat om te identificeren welke investerende bedrijven onder invloed staan van buitenlandse overheden zonder dat dit direct evident is?
De FDI-screeningsverordening verplicht lidstaten niet tot het inrichten van investeringstoetsen, en vormt op zichzelf ook geen instrument voor «investment screening» maar is gericht op de uitwisseling van relevante informatie tussen lidstaten. Vooralsnog beschikken vijftien lidstaten, waaronder Nederland, over verschillende vormen van investeringstoetsen.8 De verordening voorziet, zoals hierboven benoemd, in een samenwerkingsmechanisme ter uitwisseling van informatie. Aangezien de verordening pas sinds kort van toepassing is, is het nog te vroeg om te concluderen dat de huidige verordening in afdoende mate bijdraagt aan het kunnen identificeren welke investerende bedrijven onder invloed staan van buitenlandse overheden zonder dat dit direct evident is. Dit laat onverlet dat het kabinet risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen onderkent, en hierop instrumenten beschikbaar heeft en verder ontwikkelt waar nodig. Zie hiervoor de beantwoording van vraag 5. Verder zijn formele investeringstoetsen niet de enige wijze waarop het kabinet zicht krijgt op mogelijk ongewenste investeringen; bedrijven en andere partijen melden dit bijvoorbeeld ook zelf.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende instrumenten die de Chinese overheid gebruikt om investeringen door buitenlandse (staats-)bedrijven in strategische sectoren te weren? Is hierbij sprake van een gelijk speelveld? 2. Welke middelen staan het kabinet momenteel ter beschikking om nu al in te grijpen bij verdachte investeringen?
China kent een zogeheten National Negative List, waarin 33 sectoren in de economie bij wet geheel of gedeeltelijk zijn gesloten voor buitenlandse investeringen. Alhoewel deze lijst elk jaar korter wordt en diverse sectoren daarmee worden geopend voor buitenlandse investeerders, is er vooralsnog geen sprake van een gelijk speelveld. Dit is een kwestie die ook geregeld in zowel de bilaterale contacten als via de EU wordt aangekaart.
Kan het kabinet ook ingrijpen ten aanzien van investeringen die in het verleden al hebben plaatsgevonden?
Het kabinet werkt op dit moment aan de totstandkoming van een stelsel van investeringstoetsing. Dit stelsel bestaat uit reeds bestaande sectorale investeringstoetsen zoals opgenomen in de Gaswet, Elektriciteitswet 1998 en de Wet Ongewenste Zeggenschap Telecom, en introduceert een zogenaamde brede investeringstoets – het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid – die zal zorgen voor een vangnet voor investeringen die op dit moment nog niet binnen de kaders van een sectorale investeringstoets vallen, of niet goed middels sectorale wetgeving kunnen worden geborgd.
Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk overnames van en investeringen in ondernemingen die actief zijn binnen de vitale processen of werken met sensitieve technologie te toetsen op risico’s voor de nationale veiligheid. Het wetsvoorstel doorloopt op dit moment verschillende consultaties, en zal voor het eind van 2020 aan de Raad van State worden aangeboden voor advies. Het kabinet is voornemens de wet van kracht te laten zijn met ingang van 2 juni 2020. Middels deze peildatum wordt het mogelijk overnames en investeringen met terugwerkende kracht aan voorwaarden te onderwerpen of in het uiterste geval te blokkeren, mocht hier vanwege de bescherming van de nationale veiligheid aanleiding toe zijn.9
Welke resultaten zijn behaald door het huidige kabinetsbeleid en het Europese beleid op het tegengaan van ongewenste buitenlandse investeringen in Nederland en in Europa?
Zie antwoord vraag 12.
De artikelen ‘Milieuwetten Brazilië versoepeld: bescherming kustbossen opgeheven’ en ‘Import sojabonen uit Brazilië 40 procent hoger’ |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Milieuwetten Brazilië versoepeld: bescherming kustbossen opgeheven» en «Import sojabonen uit Brazilië 40 procent hoger»?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de vrijgekomen kustgebieden vooral voor economische doeleinden zullen worden gebruikt? Kunt u toelichten of u via diplomatieke kanalen uw zorgen hierover heeft geuit? Zo nee, waarom niet?
Op 28 september jl. heeft de Nationale Raad voor Milieu van Brazilië een aantal bestuursrechtelijke besluiten ingetrokken, inclusief een besluit uit 2002 over de bescherming van bepaalde kustgebieden, zoals mangroves en loofbossen langs de kust genaamd restingas. De Braziliaanse regering heeft vermindering van bureaucratie als reden hiervoor aangevoerd. Zij is van mening dat de bestaande boswet van 2012 bescherming biedt voor deze gebieden. De specifieke kustgebieden worden beschermd onder deze boswet, maar in mindere mate. Onder het oude besluit werd een gebied van 300 meter rondom deze specifieke kustgebieden beschermd. Onder de huidige boswet worden alleen de specifieke kustgebieden beschermd. Een aantal milieuorganisaties en ngo’s heeft kritiek geuit op de intrekking van deze besluiten. Zij waarschuwen voor negatieve gevolgen en wijzen o.a. op een negatieve impact op ecosystemen. Het is nog niet bekend of genoemde intrekking juridisch of politiek zal worden aangevochten.
Nederland voert, bilateraal en met Europese partners, een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over het belang van klimaat- en milieubescherming en de bestrijding van ontbossing. Zorgen over pogingen om de effectiviteit van het geheel van wet- en regelgeving in te perken worden daarbij ook geuit. Daarnaast benadrukt Nederland het belang van effectieve handhaving.
Bent u bekend met het feit dat Nederland in de eerste zes maanden van 2020 40% meer sojabonen uit Brazilië heeft geïmporteerd dan in het eerste halfjaar van 2019? Hoe komt het dat de import zo is gegroeid?
Ja. Deze toename hangt waarschijnlijk vooral samen met de dit jaar verder teruggelopen Europese productie van raapzaadolie en aanbod van Europees raapzaadmeel. Deze afname wordt deels gecompenseerd door geïmporteerde soja.
Brazilië en de VS zijn de allergrootste exporteurs van sojabonen. De import van sojabonen uit Brazilië in Europa is sinds 2018 sterk toegenomen. Dit heeft te maken met handelspolitieke en geopolitieke ontwikkelingen tussen de VS en China (een sterke stijging van de export van sojabonen uit de VS naar China en een grote daling van de export van Braziliaanse sojabonen naar China), en de voor export gunstige wisselkoers van de Braziliaanse Reaal.
De hoeveelheid soja die in het Nederlandse veevoer wordt verwerkt is in de afgelopen jaren niet substantieel toegenomen.3 De toegenomen hoeveelheid geïmporteerde sojabonen in Nederland is daarom waarschijnlijk bestemd voor elders in Europa. De bijzondere Nederlandse importpositie wordt voor een belangrijk deel bepaald door de havens van Amsterdam en Rotterdam en de aanwezigheid van grote crushers die een groot deel van het Europese achterland bedienen van sojabonen, schroot en olie.
Wat vindt u ervan dat Nederland sojabonen importeert uit een land waar milieuwetten worden opgeheven ten behoeve van economische doeleinden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, voert Nederland, bilateraal en met Europese partners, een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over het belang van klimaat- en milieubescherming en de bestrijding van ontbossing. Nederland voert deze dialoog aan de ene kant om zorgen over te brengen, maar ook om met Brazilië samen te werken aan de samenhangende doelen van economische ontwikkeling, verduurzaming van landbouwproductie, naleving van mensenrechten en behoud van waardevolle bossen en biodiversiteit. De open brief die Nederland op 15 september jl. samen met 6 Europese partners uit het Amsterdam Declarations Partnership (ADP) en België aan Brazilië heeft gestuurd, past in de Nederlandse ambitie om de dialoog met Brazilië over het verduurzamen en ontbossingsvrij maken van agrarische handelsketens te verdiepen. Daarnaast werkt Nederland samen met de andere lidstaten van de Europese Unie, mede in het kader van de Green Deal, aan het verduurzamen van de vraag naar agrarische grondstoffen als soja in de EU. Samen met de ADP-landen zet Nederland ook in op een ambitieuze uitwerking van de EU-mededeling over bescherming en herstel van bossen wereldwijd, gericht op effectieve maatregelen om de import van agrarische grondstoffen in de EU ontbossingsvrij te maken. Daarmee wordt een sterk signaal afgegeven aan landen als Brazilië om de productie van deze grondstoffen verder te verduurzamen.
Bent u het ermee eens dat de groei van de Nederlandse import van sojabonen voor met name veevoer uit Brazilië invloed heeft op de ontbossing in Brazilië? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse consumptie van sojabonen via veevoer in vlees, zuivel en eieren is de afgelopen jaren niet substantieel toegenomen. Het volume van die consumptie is sinds 2015 afgedekt met duurzaamheidscertificaten die o.a. garanderen dat de productie vrij was van ontbossing.
Volgens de laatste Europese sojamonitor (meetjaar 2018) komt 77% van de soja die uit Brazilië naar Europa wordt geëxporteerd uit gebieden in het noorden van Brazilië, met een laag risico op ontbossing. Die regio is dus niet vrij van ontbossing. Zoals verder toegelicht in het antwoord op vraag 4, zet Nederland daarom in op Europese samenwerking en EU-maatregelen die gericht zijn op het helpen creëren van één Europese markt voor ontbossingsvrije en duurzaam geproduceerde soja.
Deelt u de mening dat Nederland als grote importeur medeverantwoordelijk is voor het voorkomen dat Brazilië de milieuwetten daadwerkelijk opheft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is voor zover mij bekend geen direct verband tussen het intrekken van het hierboven genoemde besluit over de bescherming van kustgebieden en sojateelt.
Twee andere besluiten die op 28 september jl. zijn ingetrokken respectievelijk aangepast door de Nationale Raad voor Milieu, hebben wel effect op de agrosector en daarmee mogelijk ook op de sojateelt. Het gaat ten eerste om een besluit over het reguleren van milieuvergunningen voor irrigatieprojecten. Dit besluit is ingetrokken en gaf prioriteit aan irrigatiemethoden met een lager verbruik van water en energie. Ten tweede is een besluit aangepast over de regulering van afvalverbrandingsovens. Volgens het aangepaste besluit mogen pesticides wel verbrand worden in draaitrommelovens waar dit voorheen was verboden.
Zie verder het antwoord op vraag 2 en 4.
Bent u bereid in EU-verband uw zorgen te uiten over deze opheffing van milieuwetten en in gesprek te gaan over mogelijke tegenmaatregelen, zowel op het diplomatieke vlak als bij de import van soja?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 4 voert Nederland een actieve dialoog met de Braziliaanse regering over klimaat- en milieubescherming, zowel bilateraal als met Europese partners. Tegenmaatregelen zijn hierbij niet aan de orde.
Deelt u de mening dat in het kader van kringlooplandbouw en de eiwittransitie de import van sojabonen voor veevoer buiten Europa aan banden gelegd moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
In de LNV-visie «Waardevol en verbonden» is aangekondigd dat de komende periode een omslag gaat plaatsvinden waardoor veehouders steeds meer voer gebruiken dat zij zelf hebben geteeld of dat zij hebben aangekocht van bij voorkeur lokale of regionale producenten. Ook benutten zij in het veevoer steeds meer rest- en bijproducten uit de humane voedingsindustrie.
Zoals in de contouren van de Nationale Eiwitstrategie is toegelicht, wil het kabinet meer inzetten op andere teelten, innovatie en het gebruik van reststromen om in de nationale eiwitbehoefte te voorzien om zodoende de afhankelijkheid van o.a. geïmporteerde soja te verminderen. De Nationale Eiwitstrategie zal eind 2020 aan uw Kamer worden toegestuurd.
Speculeren met schulden van ontwikkelingslanden door zogeheten ‘Aasgierfondsen’ |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aasgierfondsen ruiken hun kans»?1
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel aasgierfondsen binnen ons Koninkrijk (dus inclusief het Caribische deel) zijn gevestigd? Zo nee, wat gaat u doen om dit inzicht te verkrijgen?
Hoewel er geen eenduidige definitie bestaat, wordt met aasgierfondsen gedoeld op een klein deel van de obligatiebeleggers, die investeren in sterk afgeprijsd schuldpapier van landen die kampen met betalingsbalansproblemen (distressed debt) met als doel een zo groot mogelijk deel van de hoofdsom en renteverplichtingen te ontvangen. Het onderscheid tussen bonafide obligatiebeleggers en «aasgierfondsen» is in de praktijk niet altijd te maken. Hierdoor kan ook niet worden bepaald hoeveel zich er binnen het Koninkrijk bevinden.
Welke concrete resultaten zijn er tot dusver behaald door de Nederlandse financiering van de African Legal Support Facility en het pleiten binnen de G20 en het IMF voor «collective action clauses», ter bestrijding van aasgierfondsen?2
Nederland is sinds 2013 donor van de African Legal Support Facility (ALSF). Die organisatie staat Afrikaanse landen juridisch bij in de procesvoering met «aasgierfondsen». Naast procesvoering adviseert ALSF ook bij de uitgifte van nieuwe schuld, bijvoorbeeld over de formulering van de leendocumentatie om zo toekomstige problemen met onwelwillende obligatiebeleggers te voorkomen. Zo won de Democratische Republiek Congo met hulp van ALSF in hoger beroep een rechtszaak van een obligatiebelegger. Mede door capaciteitsversterking en verbeterde leendocumentatie is de behoefte aan juridische bijstand bij procesvoering de afgelopen jaren verminderd. ALSF heeft daardoor een meer preventieve functie ingenomen en adviseerde bij schulduitgifte en herstructureringen in onder andere Kameroen, Gambia, Niger, Tunesië, Guinee-Bissau en Somalië.
De toenemende aanwezigheid van Collective Action Clauses (CAC’s) in obligatiecontracten heeft bijgedragen aan het spoedige verloop van recente herstructureringen van private claims. Deze herstructureringen waren in grotere mate preventief3, van kortere duur en met een hogere participatie van crediteuren dan voorheen. Sinds oktober 2014 bevat naar schatting van het IMF ongeveer 88% van de internationale schulduitgiftes CAC’s.4 Tegelijkertijd heeft het tijd nodig voordat alle bestaande obligaties zonder CAC’s zijn vervallen en vervangen door obligaties met CAC’s. Het IMF stimuleert de opname van CAC’s in obligatiecontracten.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de gesprekken die het kabinet heeft gevoerd, of nog voert, met het Institute of International Finance als vertegenwoordiger van private crediteuren?
Nederland voert gesprekken met het Institute of International Finance (IIF) binnen de Club van Parijs. De gesprekken dit jaar hebben zich voornamelijk toegespitst op mogelijke deelname van de private sector aan schuldenmoratorium (Debt Service Suspension Initiative) van de G20 en de Club van Parijs. Deelname van private crediteuren aan het DSSI is desondanks vooralsnog uitgebleven. Complicerende factor is daarbij dat ontwikkelingslanden zeer terughoudend zijn in het aanvragen van DSSI-bijdragen van de private sector uit angst voor negatieve effecten op hun kredietrating en voor verlies van toegang tot de kapitaalmarkten.
Het IMF deed recent een oproep tot het herzien van de internationale schuldenarchitectuur, waarover momenteel ook met de private sector gesproken wordt.5 In de Club van Parijs onderschrijft Nederland het uitgangspunt dat de lasten van eventuele schuldherstructureringen eerlijk tussen crediteuren gedeeld worden, waarbij middels het principe van comparability of treatment van private crediteuren wordt verwacht dat ze minstens in gelijke mate als officiële crediteuren bijdragen aan een herstructurering.
Bent u bekend met gevallen waarin Nederlands ontwikkelingsgeld terecht is gekomen bij een aasgierfonds? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te onderzoeken? Zo ja, om welk totaalbedrag gaat het?
Er zijn mij geen gevallen bekend waarin Nederlands ontwikkelingsgeld bij investeerders in distressed debt terecht is gekomen. Door middel van steun aan ALSF en verschillende andere organisaties gericht op technische assistentie om schuldmanagementcapaciteit te versterken probeert Nederland «aasgierfondsen» zoveel mogelijk de wind uit de zeilen te nemen. Volledig uitsluiten dat er toch geld bij «aasgierfondsen» terecht komt is echter onmogelijk.
Kunt u uitsluiten dat Nederlands ontwikkelingsgeld, gericht op schuldenverlichting of begrotingssteun, in de zakken van aasgierfondsen verdwijnt door de speculatie met schulden? Zo nee, kunt u een inschatting geven van hoeveel ontwikkelingsgeld hieraan verloren gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Welke juridische instrumenten worden doorgaans door aasgierfondsen ingezet om schuldenlanden te dwingen tot het betalen van schulden en hoge rentes?
«Aasgierfondsen» zetten vaak grote druk op (ontwikkelings)landen door te dreigen met kostbare, voortslepende juridische procedures die vaak plaatsvinden in het VK en New York, jurisdicties die als «crediteurvriendelijk» bekend staan. Ook komt het voor dat «aasgierfondsen» persconferenties organiseren of berichten in de media plaatsen om het betreffende ontwikkelingsland in diskrediet te brengen. Indien juridische procedures worden gevoerd en een rechtbank stelt een «aasgierfonds» in het gelijk omdat het betreffende land niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, kan het fonds beslag leggen op buitenlandse bezittingen en tegoeden van een land.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk zou moeten zijn voor aasgierfondsen om via rechterlijke procedures een hoger bedrag af te dwingen dan de aankoopsom van de schulden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het speculeren met de schulden van ontwikkelingslanden die betalingsbalansproblemen hebben onwenselijk. De Belgische wet die het in België onmogelijk maakt een hoger bedrag af te dwingen dan de aankoopsom op de secundaire markt vind ik daarom interessant. Het IMF stelde recent dat anti-aasgierwetgeving, zoals die in Frankrijk, het VK en België, een relatief nieuw fenomeen is en dat nog weinig bekend is over de precieze uitwerking in de praktijk. De wetgeving verschilt in de genoemde landen sterk en het IMF noemt als risico dat indien wetgeving niet zorgvuldig wordt vormgegeven, deze de werking van secundaire markten kan schaden.7
De meeste procesvoering met «aasgierfondsen» vindt plaats onder het recht van het VK of New York. Anti-aasgierwetgeving is daarom het meest effectief indien die jurisdicties dergelijke wetgeving invoeren. Alhoewel het VK reeds dergelijke wetgeving kent, is de reikwijdte daarvan zeer beperkt omdat deze alleen van toepassing is op schulden die in het verleden onderdeel uitmaakten van schuldverlichting onder het Heavily Indebted Poor Countries Initiative. Nationale wetgeving in Nederland of Europese regelgeving zou daarmee voornamelijk symbolische waarde hebben.
Het IMF heeft recent een oproep gedaan tot verdere verbetering van de internationale schuldenarchitectuur en noemde hierbij anti-aasgierwetgeving als een van de mogelijke oplossingen voor (toekomstige) schuldenproblemen. Nederland steunt een multilaterale aanpak, bij voorkeur in de context van het IMF, om zo de effectiviteit en coherentie tussen verschillende wetten te bevorderen.
Deelt u de mening dat, in lijn met de oproep door de Adviescommissie van de Mensenrechtenraad van de VN uit 20163, Nederland zou moeten onderzoeken of nationale wetgeving ter bestrijding van Aasgierfondsen ingevoerd kan worden, zoals bijvoorbeeld in België reeds het geval is? Zo ja, bent u voornemens dit te gaan doen, en op welke termijn verwacht u hier zicht op te hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de Europese Commissie te verzoeken om te onderzoeken of Europese wetgeving tegen aasgierfondsen mogelijk en wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Amnesty legt activiteiten in India voorlopig stil na blokkade bankrekeningen' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amnesty legt activiteiten in India voorlopig stil na blokkade bankrekeningen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het toenemend aantal landen waar mensenrechtenorganisaties onder druk komen te staan?
Ja. Het kabinet deelt de zorgen over het toenemend aantal landen waar de maatschappelijke ruimte voor mensenrechtenorganisaties onder druk staat. De coronacrisis heeft mensenrechten wereldwijd verder onder druk gezet. Gesteld kan worden dat de coronacrisis de kwetsbaarheid van minderheden zoals vrouwen, meisjes, maar ook journalisten en mensenrechtenverdedigers heeft vergroot.
Wat is uw oordeel over het feit dat India het tweede land is waar Amnesty International zich genoodzaakt ziet de activiteiten te stoppen?
Nederland is bezorgd over het feit dat Amnesty International als gevolg van de regelgeving de facto genoodzaakt lijkt te zijn om de activiteiten in India te stoppen. Het werk van mensenrechtenorganisaties is van groot belang voor een vrije en pluriforme samenleving.
Is er volgens u een relatie tussen de kritiek op de mensenrechtenschendingen door Amnesty in de Indiase regio Jammu en Kashmir en bij het neerslaan van religieus gemotiveerde rellen in New Delhi afgelopen februari en de maatregelen die de Indiase overheid heeft genomen tegen Amnesty?
Het onderzoek naar Amnesty International is ingesteld omdat er volgens de Indiase autoriteiten aanwijzingen zijn dat de Indiase wet met betrekking tot het ontvangen en gebruiken van buitenlandse gelden zou zijn overtreden. Bevriezing van de bankrekeningen van de organisatie maakt hier deel van uit. Ik heb geen aanwijzingen om aan te nemen dat er nog andere redenen aan het onderzoek ten grondslag liggen.
Kunt u zich vinden in het oordeel van Amnesty International dat de Indiase regering bezig met een «onophoudelijke heksenjacht» tegen mensenrechtenorganisaties? Zo ja, heeft u de zorgen over deze ontwikkeling overgebracht aan de Indiase regering? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomst van enig onderzoek. Nederland monitort, samen met de andere EU partners, de ontwikkelingen nauwgezet.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat de Indiase overheid het fondsenwervingsmodel van Amnesty afdoet als witwaspraktijk?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Indiase collega over het onterecht bevriezen van de tegoeden van Amnesty per 10 september jongstleden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht grote waarde aan het werk van Amnesty International wereldwijd en hoopt dat de zaak spoedig en adequaat zal worden opgelost, zodat Amnesty zijn activiteiten in India kan voortzetten. Nederland heeft de kwestie gezamenlijk met EU-partners aan de orde gesteld bij diverse Indiase gesprekspartners in New Delhi en Brussel. Hierbij is bezorgdheid geuit. De kwestie is ook in bilateraal hoog ambtelijk contact met India opgebracht.
Een ten onrechte ontslagen klokkenluider op de ambassade in Nigeria. |
|
Sadet Karabulut , Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rechter: klokkenluider Buitenlandse Zaken onterecht ontslagen»?1
Ja.
Bent u voornemens op grond van het oordeel van de rechtbank Den Haag dat er ten onrechte een klokkenluider is ontslagen die misstanden op de ambassade in de in de Nigeriaanse hoofdstad Abuja aankaartte de wijze waarop het ministerie omgaat met klokkenluiders te herzien? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Helaas is BZ er niet in geslaagd de rechter ervan te overtuigen dat het ontslag van de medewerker niet het gevolg was van de integriteitsmelding die zij had gedaan. We vinden het belangrijk lessen te trekken uit deze zaak door vanuit de verschillende perspectieven deze zaak nog een keer goed tegen het licht te houden. Zodat we weten wat we in de toekomst beter en anders moeten doen.
Alle BZ-medewerkers, zowel op het departement als op de posten, lokaal en uitgezonden, moeten zich vrij en veilig voelen om een vermoedelijke integriteitsschending te melden of dat nu gaat om een leidinggevende of een naaste collega. Dat een melder nooit nadeel mag ondervinden van het doen van een melding is van groot belang en daar wordt ook op toegezien. In elke fase van melding, onderzoek en afronding moet BZ zorgvuldig omgaan met de belangen van iedereen die op enigerlei wijze bij het proces betrokken is. Dat geldt in het bijzonder voor de melder (of klager) en de betrokkene (beklaagde). De impact van een onderzoek op deze medewerkers en op hun werkomgeving is vaak groot. Dat betekent dat het in alle fases belangrijk is om oog te hebben voor het welbevinden van de medewerkers, goede communicatie en informatievoorziening. Over de coördinatie daarvan zijn duidelijke afspraken met alle betrokken functionarissen die daarin een rol hebben.
De uitspraak heeft impact gehad op de BZ-organisatie en zal negatieve effecten kunnen hebben op de meldingsbereidheid, zeker van lokaal personeel. Het verhogen van meldingsbereidheid is belangrijk. De afgelopen jaren is het aantal meldingen toegenomen. Er is binnen het ministerie al de nodige aandacht voor het belang van melden, tot op het hoogste niveau van de organisatie. Hier zal in de komende periode extra nadruk op komen te liggen.
Gaat u in reactie op het oordeel van de rechtbank Den Haag dat er ten onrechte een klokkenluider is ontslagen die misstanden op de ambassade in de in de Nigeriaanse hoofdstad Abuja aankaartte, uit (laten) zoeken hoe en waarom dit heeft kunnen gebeuren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het vonnis van de rechter voor de omgang met het personeel op de ambassade in Nigeria? Is daarbij aandacht voor respectvolle omgangsvormen?
Er wordt in het kader van preventie en bewustwording veel aandacht besteed aan respectvolle omgangsvormen tussen collega’s en aan het creëren van een veilige werkomgeving. Leidinggevenden in Den Haag en op de posten worden gestimuleerd om regelmatig met hun teams in gesprek te gaan en te blijven over integriteit en een veilige werkomgeving. Deze gesprekken vinden plaats – en hebben naar aanleiding van deze zaak plaatsgevonden – ook op de ambassade in Nigeria.
Heeft u in reactie op het vonnis inmiddels excuses aangeboden aan de klokkenluider? Zo nee, wilt u dat dan alsnog doen?
Het vonnis van de rechter maakt duidelijk dat in deze zaak niet alles goed is gedaan. Dit betreuren wij. Er is besloten niet in hoger beroep te gaan vanwege de impact die deze zaak heeft op alle betrokkenen. We willen de zaak voor hen achter ons laten. Dit hebben we aan mevrouw laten weten. Gelijktijdig moeten en willen we hier wel van leren.
Wordt ook financiële compensatie van de klokkenluider voor gemaakte juridische kosten overwogen? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie is door de rechter tot de proceskosten veroordeeld en zal deze voldoen. Verder is BZ veroordeeld tot het betalen van 12 maanden salaris, plus 30% inkomensterugval voor de rest van de duur van het arbeidscontract.
Klopt het dat de klokkenluider geen lid van een vakbond mocht zijn? Zo ja, waarom was dat het geval? Zo nee, wat was dan het beleid?
Er is geen bezwaar tegen vakbondslidmaatschap van medewerkers. Er is ook geen beleid dat dat zou verhinderen.
Kunt u aangeven waarom, terwijl de klokkenluider werd ontslagen, de ambassadeur niet ontslagen is?
Beide beslissingen zijn gebaseerd op verschillend onderzoek en afwegingen daarop. Deze dragen een persoonsvertrouwelijk karakter, reden waarom daar geen mededelingen over worden gedaan.
Heeft u redenen om aan te nemen dat er sprake is geweest van het lekken van geheime informatie aan Shell over een strafrechtelijk onderzoek naar corruptie bij het oliebedrijf door de ambassadeur? Zo nee, waarom niet?
In 2018 is een melding ontvangen aangaande mogelijke integriteitsschendingen door de toenmalig ambassadeur. Er is hierop een feitenonderzoek in opdracht van de departementsleiding uitgevoerd. Het onderzoek en de gevolgen daarvan zijn personeelsvertrouwelijk. Uw Kamer is hier op 26 juni 2020 met een vertrouwelijke brief behorende bij de antwoorden op de Kamervragen van 5 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 785) over geïnformeerd.
Heeft u zelfstandig onderzoek gedaan naar het lekken geheime informatie aan Shell over een strafrechtelijk onderzoek naar corruptie bij het oliebedrijf van door de ambassadeur? Zo ja, wat is de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u er (inmiddels) van op de hoogte of informatie over een naderend bezoek aan Nigeria van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) door de ambassadeur is doorgespeeld aan de lokale Shell-directeur? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek te (laten) verrichten of vindt u dit voldoende bewezen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u geschrokken van de het beeld dat in de uitspraak is bevestigd dat de Nederlandse overheid doorschiet in haar wens om Shell en andere multinationals te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Het is de taak van de overheid om via de ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden alle verschillende Nederlandse belangen te dienen, inclusief die van het bedrijfsleven. Het komt voor dat die belangen soms gedeeltelijk of geheel tegengesteld zijn. Het is dan aan onze professionele diplomatieke dienst om daarin de juiste balans te vinden en de goede afwegingen te maken en daarbij ieders belangen zo goed mogelijk te dienen. Helaas is het in dat soort gevallen niet altijd mogelijk om iedereen volledig tevreden te stellen. Dat in de beeldvorming door bepaalde partijen het ene belang of een bepaalde activiteit soms wat meer belicht wordt dan een andere is hun goed recht. De Nederlandse overheid ondersteunt vanzelfsprekend geen belangen of activiteiten die niet in lijn zijn met het Nederlands beleid of met de Nederlandse – of lokale – wet- en regelgeving. Nieuwe richtlijnen voor de Nederlandse ambassade in Abuja zijn niet noodzakelijk. Het huidige beleid – inclusief de in het verleden geleerde lessen – is duidelijk, de belangentegenstellingen in de complexe context eveneens. De ambassadestaf weet als geen ander dat van hen wordt verwacht dat zij hierin de juiste balans vinden en de goede afwegingen maken. Uiteraard zullen wij de dialoog over de vraag of de richtlijnen aanpassingen behoeven blijven voeren en zullen wij waar nodig sturing geven in uiterst complexe kwesties.
Bent u bereid om nieuwe richtlijnen voor de ambassade in Nigeria te formuleren, waarin een grotere afstand tot zakelijke belangen wordt gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Belastingontwijking ten koste van ontwikkelingslanden |
|
Bart Snels (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Tax in times of Corona: the impact of tax avoidance via the Netherlands on developing countries» capacity to combat Covid-19»?1
Ja.
Erkent u dat ontwikkelingslanden jaarlijks geld mislopen door belastingontwijking via Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ons internationaal georiënteerde belastingstelsel kan onbedoeld aantrekkelijk zijn voor structuren waarmee belasting kan worden ontweken, bijvoorbeeld door geld via Nederland naar landen met een laag belastingtarief te laten stromen. Belastingontwijking gaat ten koste van de Nederlandse belastingopbrengsten, maar ook van de belastingopbrengsten in andere landen, waaronder die van ontwikkelingslanden. Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst, omdat het ervoor zorgt dat de kosten van algemene voorzieningen worden afgewenteld op burgers en bedrijven die geen belasting ontwijken. De aanpak van belastingontwijking is daarom een speerpunt van dit kabinet.
Het kabinet heeft al vele maatregelen genomen of aangekondigd om belastingontwijking tegen te gaan. Tot die maatregelen behoren een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s (per 1 januari 2021) en de aangekondigde bronbelasting op dividenden (per 1 januari 2024) naar laagbelastende jurisdicties. Deze maatregelen verhinderen multinationals om (bijvoorbeeld) vanuit ontwikkelingslanden, via Nederland, geldstromen onbelast te laten neerslaan in laagbelastende jurisdicties. Daarnaast zet Nederland in op het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen in belastingverdragen, bilateraal dan wel via het MLI2, om oneigenlijk gebruik van de belastingverdragen tegen te gaan.
Voor een effectieve aanpak van belastingontwijking is het noodzakelijk om in internationaal verband te werken aan maatregelen. Het kabinet moedigt daarom de strijd tegen belastingontwijking aan en wil, waar mogelijk, een voortrekkersrol vervullen. Nederland heeft zich steeds constructief opgesteld in de discussies over een herziening van het internationale winstbelastingsysteem die op dit moment worden gevoerd in het Inclusive Framework (IF)3 georganiseerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Op deze wijze zet dit kabinet zich actief en op meerdere fronten in om belastingontwijking te voorkomen.
Deelt u de analyse van dit rapport dat ontwikkelingslanden jaarlijks € 1,8 miljard mislopen door belastingontwijking via Nederland? Zo niet, welke aanname in dit rapport wordt door u betwist en om welk bedrag schat het kabinet dat het jaarlijks gaat?
De berekeningen van ActionAid hangen sterk af van de aanname dat ontwikkelingslanden via Nederland belastingopbrengsten mislopen ter waarde van 5% van het kapitaalinkomen dat bijzondere financiële instellingen in Nederland uit deze landen ontvangen. Het kabinet is van mening dat een structuur met een bijzondere financiële instelling in Nederland niet hoeft te betekenen dat sprake is van belastingontwijking en daarmee «misgelopen belastingopbrengsten» voor deze landen. Daarnaast zijn twijfels over dit percentage eerder geuit in een studie van de International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD)4. Het IBFD geeft aan dat het percentage nergens onderbouwd is. Het IBFD merkt tevens op dat de kapitaalinkomensstromen, waarbij het grotendeels gaat om dividendstromen, in de onderzochte ontwikkelingslanden sterk volatiel zijn en dat er geen duidelijke verklaring is waarom er in het ene jaar geen enkele rente- of dividendbetaling gerapporteerd wordt in een land, en in het andere jaar hoge bedragen. Daarmee zijn er dus ook geen stellige uitspraken te doen over de invloed van fiscaliteit en belastingverdragen op de omvang van deze dividendstromen, of over de omvang van mogelijke belastingontwijking.
Het kabinet maakt zelf geen schattingen van misgelopen belastinginkomsten in andere landen. In algemene zin is het ingewikkeld om een betrouwbare maatstaf voor de omvang van belastingontwijking vast te stellen. Er is namelijk geen eenduidige definitie van belastingontwijking en betrouwbare gegevens ontbreken veelal, zoals de OESO ook onderschrijft.5
Desalniettemin vindt het kabinet het van belang om zo goed mogelijk in beeld te brengen of de maatregelen tegen belastingontwijking effectief zijn. Het kabinet heeft daarom in een brief van 29 mei 2020 beschreven op welke manier het de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking zal monitoren en hoe het uw Kamer daarover zal informeren.6
Wat is het concrete beleidsdoel van het kabinet op dit terrein? Hoeveel geld zouden ontwikkelingslanden jaarlijks mogen mislopen door belastingontwijking via Nederland?
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 2, vindt het kabinet belastingontwijking ongewenst. Daarom heeft het kabinet maatregelen genomen tegen belastingontwijking en zet het deze strijd voortvarend voort, zowel in nationaal als in internationaal verband. Het kabinet heeft daarbij speciale aandacht voor de positie van ontwikkelingslanden. In de context van de gestelde vragen zet Nederland in op het beschermen van de Nederlandse belastinggrondslag en de belastinggrondslag van andere landen.
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 3, is het ingewikkeld om ten aanzien van belastingontwijking een concreet meetbare doelstelling te formuleren.
Deelt het kabinet de opvatting dat het bedrag aan misgelopen belastingen voor ontwikkelingslanden € 0 zou moeten zijn? Zijn de aangekondigde/aangenomen maatregelen (waaronder bronbelasting rente/royalty, ATAD1 en ATAD2) voldoende om tot een bedrag van € 0 te komen?
Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst en dat betekent dat belasting die in ontwikkelingslanden wordt ontweken via Nederland, zoveel mogelijk wordt bestreden.
Nederland zet in op het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen in belastingverdragen om oneigenlijk gebruik van de belastingverdragen tegen te gaan. Oneigenlijk gebruik van belastingverdragen zal zich met name voordoen indien de financiële stromen vanuit ontwikkelingslanden uiteindelijk terechtkomen in laagbelastende jurisdicties. Het zijn onder meer deze stromen die het kabinet wil tegengaan. Daarom voert dit kabinet een conditionele bronbelasting in op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties per 2021. Daarnaast bereidt het kabinet een aanvullende bronbelasting op dividenden voor. Het kabinet verwacht dat de maatregelen tot gevolg hebben dat Nederland onaantrekkelijk wordt voor structuren waarmee belasting wordt ontweken.
Hoe passen dergelijke belastingconstructies bij de beleidscoherentie van dit kabinet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Staat deze vorm van belastingontwijking niet haaks op de duurzame ontwikkelingsdoelen die het kabinet zegt na te streven?
Het tegengaan van belastingontwijking, inclusief kunstmatige constructies voor treaty shopping, maakt deel uit van het actieplan van het kabinet op het gebied van beleidscoherentie voor ontwikkeling. In lijn met duurzaam ontwikkelingsdoel 17.1 wil het kabinet hierdoor hogere eigen overheidsinkomsten bereiken in ontwikkelingslanden, met name in lagere inkomenslanden en focuslanden.
Hoe verklaart u dat ondanks alle goede voornemens van Nederland op het gebied van belastingontwijking het bedrag dat ontwikkelingslanden mislopen alleen maar is toegenomen (van € 0,5 miljard in 2011 naar € 1,8 miljard in 2018)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 onderschrijft het kabinet de ramingen in het rapport «Tax in times of Corona» niet.
Deelt het kabinet de opvatting dat bij de jaarlijkse vaststelling van de Nederlandse bijdrage aan ontwikkelingssamenwerking ook gekeken zou moeten worden naar het bedrag dat ontwikkelingslanden mislopen door belastingontwijking via Nederland?
Nee, want een causaal verband is ter zake afwezig.
Kunt u voor de periode 2015–2021 per jaar weergeven wat de netto Nederlandse bijdrage is aan ontwikkelingslanden (bedrag ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking minus het bedrag dat ontwikkelingslanden mislopen door belastingontwijking via Nederland)?
Nee, daarvoor ontbreken de noodzakelijke gegevens. In dit verband wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Zelfs indien de noodzakelijke gegevens beschikbaar zouden zijn, wordt de toegevoegde waarde van de voorgestelde bepaling van een netto Nederlandse bijdrage niet ingezien, onder meer omdat het rapport in het geraamde verlies ter waarde van 40% van het budget voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) misgelopen belastinginkomsten van hoge middeninkomenslanden, zoals Brazilië, China, India en Zuid-Afrika, meeneemt. De Nederlandse ODA, inclusief de daaruit verstrekte – in het antwoord op vraag 8 genoemde – technische assistentie, concentreert zich op de minst ontwikkelde landen en lage middeninkomenslanden.
Kunt u, één voor één, reageren op de aanbevelingen die in het rapport zijn gedaan?
Hieronder volgt een reactie per aanbeveling in het rapport.7
Van oudsher hanteert Nederland het OESO-modelverdrag als uitgangspunt bij de onderhandelingen over een belastingverdrag. Het OESO-modelverdrag is effectiever in het voorkomen van dubbele belasting dan het VN-modelverdrag. Dat komt doordat in het VN-modelverdrag, naast de bronheffingen op dividenden en renten, extra bronheffingen zijn opgenomen op bepaalde bruto-stromen (zoals op royalty’s en vergoedingen voor technische diensten) die in de woonstaat niet altijd volledig verrekend kunnen worden omdat men daar het netto-inkomen (na aftrek van relevante kosten) in de heffing betrekt. Het VN-modelverdrag volgt in grote lijnen het OESO-modelverdrag. In bepaalde gevallen wijst het VN-modelverdrag echter meer heffingsrechten toe aan de bronstaat. Uit de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid (NFV) 2020 volgt dat Nederland in relatie tot ontwikkelingslanden bereid is om onderdelen van het VN-modelverdrag te accepteren. Het gaat bijvoorbeeld om een zogenoemde diensten-vaste-inrichting conform het VN-modelverdrag. Daarnaast is Nederland bereid om een bronbelasting op betalingen voor technische diensten op te nemen in relatie tot de armste groep ontwikkelingslanden onder de voorwaarde dat de technische diensten zijn verricht in het ontwikkelingsland.
Daarnaast is het belangrijk dat wordt gewaarborgd dat oneigenlijk gebruik van Nederlandse belastingverdragen wordt tegengegaan. Nederland zet primair in op een Principal Purposes Test (PPT) omdat het kabinet van mening is dat een PPT het meest aangewezen middel is om verschillende vormen van verdragsmisbruik nu en in de toekomst te bestrijden. Tegelijkertijd is het denkbaar dat een ontwikkelingsland de voorkeur heeft voor een PPT in combinatie met een (vereenvoudigde) Limitation on Benefits (LoB)-bepaling. Indien het ontwikkelingsland bijvoorbeeld duidelijk maakt een dergelijke combinatie van antimisbruikbepalingen nodig te hebben voor een adequate bestrijding van verdragsmisbruik in de bilaterale verhouding zal Nederland hier niet onwelwillend tegenover staan.
Ten aanzien van de laatste aanbeveling inzake het verdragsbeleid kan het volgende worden opgemerkt. Bij elke onderhandeling is het (voorgenomen) verdragsbeleid, zoals opgenomen in de NFV 2011 en de NFV 2020 het kader. De precieze inzet bij een onderhandeling is uiteraard afhankelijk van de specifieke omstandigheden met het desbetreffende land. De inhoud van lopende onderhandelingen zijn vertrouwelijk, ook ten behoeve van de effectiviteit van de onderhandelingen. Het resultaat van de onderhandelingen, het belastingverdrag, wordt ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd. In de toelichtende nota daarbij wordt het verloop van de onderhandelingen toegelicht en zullen eventuele afwijkingen van het verdragsbeleid worden gemotiveerd.
Het kabinet is bij de implementatie van de Controlled Foreign Company (CFC)-maatregel duidelijk verder gegaan dan de minimum standaard van de EU Anti-belastingontwijkingsrichtlijn ATAD1.8 Zo heeft het kabinet ervoor gekozen om naast de bestaande toepassing van het arm’s-length-beginsel – waarmee de toepassing van het zogenoemde model B uit ATAD1 reeds gewaarborgd is – een aanvullende CFC-maatregel te introduceren gebaseerd op het zogenoemde model A.9
De Adviescommissie belastingheffing multinationals (hierna: Adviescommissie) heeft als een van de aanbevelingen het aanscherpen van de CFC-maatregel. Het kabinet heeft ervoor gekozen om op korte termijn twee belangrijke maatregelen uit dit rapport om te zetten in wetgeving. Voor wat betreft de aanscherping van de CFC-maatregel wil het kabinet de snel ontwikkelende internationale initiatieven afwachten en hier op dit moment niet unilateraal op vooruitlopen. Het kabinet is namelijk voorstander van een internationaal gecoördineerde aanpak in de strijd tegen belastingontwijking.
Zo kijkt het kabinet uit naar de discussie die in internationaal verband plaatsvindt met betrekking tot maatregelen die worden uitgewerkt in het kader van de zogenoemde Pijler 2.10 Pijler 2 betreft maatregelen die als doel hebben om een minimumniveau van belastingheffing bij internationaal opererende bedrijven te waarborgen. Binnen deze discussie wordt de zogenoemde income inclusion rule onderzocht. De income inclusion rule zorgt voor een minimumniveau van belastingheffing door bij de (uiteindelijke) moedermaatschappij van een concern belasting bij te heffen indien de winst die buiten het eigen land (bij een (klein)dochter of vaste inrichting) wordt gerealiseerd niet onderworpen is aan een minimum effectief tarief. De income inclusion rule is daarmee vergelijkbaar met CFC-regels.
Er bestonden reeds substance-eisen in de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze eisen zijn recentelijk (per 2018) aangevuld met twee nieuwe eisen, te weten een loonsom-eis van € 100.000 en de eis dat gedurende ten minste 24 maanden een kantoorruimte ter beschikking moet staan. Deze vereisten zijn onder andere van belang ten aanzien van de aanwezigheid in Nederland voor zogenoemde dienstverleningslichamen ten behoeve van de informatie-uitwisseling. Het effect van de extra twee substance-eisen is dat het zogenoemde bronland hierdoor vaker op de hoogte wordt gebracht van de substance in Nederland, waardoor dat land beter kan beoordelen of het de voordelen van het verdrag moet toekennen.
In belastingverdragen kunnen voorts aanvullende eisen worden gesteld aan belastingplichtigen door middel van een LoB-bepaling. Een LoB-bepaling maakt de toegang van verdragsvoordelen afhankelijk van een mechanische toetsing van een aantal eigenschappen van het lichaam dat gebruik wil maken van de verdragsvoordelen. Er worden afgebakende voorwaarden geformuleerd die toetsen of sprake is van een reële aanwezigheid van dit lichaam in een verdragsland of andere factoren die misbruik minder waarschijnlijk maken.
De Wet op de dividendbelasting 1965 is in beginsel van toepassing op alle internationale dividendbetalingen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de verplichtingen op basis van belastingverdragen en het recht van de Europese Unie (EU).11 Het kabinet heeft op 29 mei 202012 aangekondigd om in de Wet bronbelasting 2021 nog enkele aanvullende maatregelen op te nemen ten aanzien van dividendbetalingen aan laagbelastende jurisdicties.
Het kabinet acht het voor het overige niet wenselijk om de Wet bronbelasting 2021 zo aan te scherpen dat deze ook van toepassing is op rente- en royaltybetalingen naar niet-laagbelastende jurisdicties. Hierdoor zouden kapitaalstromen onnodig belemmerd worden. Een dergelijke bronbelasting zou namelijk (ook) in gevallen waarin doorgaans geen sprake is van belastingontwijking kunnen leiden tot dubbele belastingheffing, de administratieve lasten verhogen en daardoor het investerings- en vestigingsklimaat schaden, wat juist van belang is voor een open economie zoals die van Nederland.
Volgens de Europese Commissie zijn in de EU de administratieve lasten van bronbelastingen jaarlijks € 8,4 miljard.13 Dit vergroot de barrière voor internationale investeringen en belemmert hierdoor de Europese interne markt. Dit is ook de reden dat in EU-verband de EU-Interest- en royaltyrichtlijn14 tot stand is gekomen op basis waarvan in beginsel geen bronbelasting mag worden geheven op rente- en royaltybetalingen aan een verbonden lichaam gevestigd in een andere EU-lidstaat.
Nederland is voorstander van publieke Country by Country Reporting en zal dat ook blijven.
In het huidige internationale belastingsysteem bestaan regels op basis waarvan wordt bepaald welk land mag heffen over welk deel van de winst van een multinational. Onder de huidige regels wordt pas een heffingsrecht aan een land toegewezen over de winst van een multinational als deze multinational fysiek in dat land aanwezig is. De (toenemende) digitalisering van de economie roept de vraag op of deze bestaande regelgeving nog past bij de huidige economie.
Pijler 1 (uit het werkplan van de OESO en het IF) beoogt een oplossing te bieden door meer heffingsrechten toe te kennen aan landen waar afnemers van een bedrijf zitten, ook als een (digitaal) bedrijf daar geen fysieke aanwezigheid heeft. Er wordt derhalve rekening gehouden met de locatie van afnemers (consumenten/gebruikers). Nederland stelt zich steeds constructief op in de discussies over de toewijzing van heffingsrechten. Nederland houdt in deze discussies ook rekening met de belangen van andere landen, waaronder ontwikkelingslanden.
Ook ten aanzien van Pijler 2 (minimumniveau van belastingheffing) is een gecoördineerde, wereldwijde aanpak het effectiefst en zorgt voor een zo groot mogelijk gelijk speelveld. De Nederlandse inzet is erop gericht om overeenstemming te bereiken over robuuste, effectieve en goed uitvoerbare maatregelen. Het rapport van de Adviescommissie geeft daarbij aanleiding om bij de verdere discussies over Pijler 2 te pleiten voor een invulling van de maatregelen die zo effectief mogelijk de prikkel tot belastingconcurrentie vermindert.15 Daarbij lijkt een per-land-benadering een goed uitgangspunt en wil Nederland in zijn algemeenheid terughoudend zijn met uitzonderingen.
Het IF van de OESO is opgericht voor de inventarisatie van en implementatie van de BEPS-maatregelen. Het kabinet is van mening dat het IF ook het juiste samenwerkingsverband is om tot wereldwijde afspraken op belastinggebied te komen. De OESO en het IF kennen goed georganiseerde, gespecialiseerde (technische) werkgroepen met voldoende (ondersteunende) capaciteit. Op het moment van schrijven zijn 137 landen aangesloten bij het IF, waaronder een groot aantal ontwikkelingslanden, die op gelijke voet met elkaar samenwerken. Daarnaast zijn diverse organisaties als waarnemende organisaties aangesloten bij het IF, waaronder de Verenigde Naties. Dit geldt tevens voor het African Tax Administration Forum en het Centro Interamericano de Administraciones Tributarias, regionale organisaties die mede ontwikkelingslanden vertegenwoordigen. Het kabinet acht het niet effectief en efficiënt om naast het IF in VN-verband een vergelijkbaar samenwerkingsverband op te zetten.
Het kabinet onderschrijft de principes die aan het Addis Tax Initiative (ATI) ten grondslag liggen. Nederland was één van de initiatiefnemers van het ATI waarmee donoren in 2015 hebben toegezegd om in 2020 hun uitgaven voor technische assistentie aan ontwikkelingslanden op het gebied van belastingen te hebben verdubbeld. Bij de volgende fase van het ATI zet Nederland in op een zwaardere rol die belastingen kunnen spelen bij de bestrijding van ongelijkheid en deze boodschap zal ook worden uitgedragen richting partners waarmee wordt gewerkt aan versterking van belastingsystemen.
Het zijn vaak maatschappelijke organisaties die de stemmen van burgers versterken en laten weerklinken en hen daarin, ook buiten het politieke proces, vertegenwoordigen. Nederland steunt het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden om bij te dragen aan het verminderen van ongelijkheid, het tegengaan van corruptie en om stem te geven aan burgers om op te komen voor hun rechten.
Uit de voorstellen voor de nieuwe Power of Voices partnerschappen is ook een voorstel geselecteerd dat mede is gericht op het verbeteren van belastingsystemen. Dat partnerschap heeft aandacht voor de hierboven drie genoemde elementen.
Op 10 juli 2020 is de kabinetsreactie op AIV briefadvies nr. 34 «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» verzonden naar uw Kamer. Het kabinet deelt met de AIV de overtuiging dat actie van de internationale gemeenschap is geboden om de meest kwetsbare landen te ondersteunen. Het kabinet heeft hiervoor EUR 500 mln. beschikbaar gesteld uit algemene middelen.
De AIV stelt terecht dat de coronacrisis enorme gaten slaat in begrotingen van alle landen, door de noodzakelijke extra uitgaven terwijl de economie ernstig inzakt. Nederland werkt daarom nauw samen met de OESO, het IMF, de Wereldbank en de VN om ontwikkelingslanden te helpen om de capaciteit van hun belastingdiensten te versterken en hun belastingsystemen te verbeteren.16
De aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking zijn reeds speerpunten van het kabinetsbeleid.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Nog meer Nederlands hulpgeld voor Palestijnse terroristen |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoeveel Nederlands belastinggeld is exact verspild aan de organistatie Al-Mezan, die nauw is verbonden met terreurclubs als het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) en Hamas?1
Nederland werkt al ongeveer 20 jaar samen met Al Mezan, omdat het werk van Al Mezan past bij de Nederlandse inzet voor het Midden-Oosten Vredesproces. Momenteel steunt Nederland Al Mezan indirect via twee programma’s van de Verenigde Naties waar Nederland aan bijdraagt. Met deze programma’s wordt bescherming geboden aan de mensen in Gaza, o.a. ook tegen het optreden van de terroristische organisatie Hamas.
Van de Nederlandse bijdrage aan het Civil Society Fund van de VN voor de periode juli 2019–juni 2022 ontvangt Al Mezan USD 420.000 voor het opkomen voor de rechten van Palestijnen in Gaza. De organisatie monitort daarbij het optreden van de Palestijnse Autoriteit en Hamas in Gaza en het Israëlisch handelen in de Palestijnse gebieden. Zo spreekt Al Mezan Hamas aan op martelen en de situatie in gevangenissen en komt Al Mezan op voor journalisten in Gaza. Tevens coördineert Al Mezan met het Israëlische leger toegang tot Israël en Oost-Jeruzalem voor Palestijnen uit Gaza, bijvoorbeeld voor ziekenhuisbezoek in Jeruzalem.
Van de Nederlandse bijdrage aan het Rule of Law and Access to Justice programma van de VN ontvangt Al Mezan USD 204.253 voor de periode maart 2019–31 december 2020 voor rechtsbijstand voor de meest kwetsbare groepen in Gaza, zoals vrouwen en kinderen.
Kunt u de connecties die NGO-monitor legt tussen Al-Mezan en de Palestijnse terreurclubs PFLP en Hamas per geval bevestigen dan wel ontkennen?2
NGO Monitor kwam op 31 augustus 2020 met een publicatie over de Palestijnse mensenrechtenorganisatie Al Mezan, waarin onder meer gesteld wordt dat Al Mezan banden zou hebben met PFLP en Hamas. Het kabinet neemt dergelijke aantijgingen serieus en de Nederlandse Vertegenwoordiging heeft direct contact opgenomen met de organisatie en gevraagd naar een reactie, en is hierover tevens in contact getreden met andere donoren. Al Mezan heeft in reactie op het rapport laten weten de aantijgingen over banden tussen eigen medewerkers en terroristische organisaties te verwerpen en heeft op verzoek van de Nederlandse Vertegenwoordiging een reactie gegeven op het rapport van NGO Monitor. Onderstaand volgt een korte appreciatie per geval, op basis van de nu beschikbare informatie ontleend aan contact met Al Mezan, gevolgd door een eigen algemene appreciatie van de aantijgingen, mede op basis van informatie van andere donoren.
NGO Monitor stelt dat Al Mezan niet transparant zou zijn. Al Mezan voldoet echter aan alle rapportageverplichtingen die gesteld worden door de EU, VN, en bilaterale donoren en vraagt zelf om een jaarlijkse audit van een internationale auditor. Deze audits publiceert Al Mezan jaarlijks op de site van de Palestijnse tak van Transparency International.
NGO Monitor stelt dat Al Mezan «lawfare» zou bedrijven door zaken aan te spannen tegen Israël of diens overheidsvertegenwoordigers en informatie aan te dragen bij internationale organisaties. Het kabinet wijst op de eerdere antwoorden over deze inzet (antwoorden op Kamervragen van de leden Ten Broeke, Van der Staaij en Voordewind, d.d. 16 januari 2018, Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 884). Het onder de aandacht brengen van vermeende schendingen bij internationale organisaties is een legitiem en gebruikelijk middel, dat door mensenrechtenorganisaties in vele landen onder allerlei omstandigheden wordt gehanteerd.
Het derde punt dat NGO Monitor stelt is dat medewerkers van Al Mezan banden zouden hebben met PFLP. Hieronder wordt nader ingegaan op de verschillende aantijgingen van NGO Monitor over individuele medewerkers en leden van de Board en de reactie van Al Mezan daarop.
NGO Monitor stelt dat Nafith Al Madhoun een leider van Hamas zou zijn, en namens Hamas in het Palestijns parlement zou zitten. Al Mezan verklaart in diens reactie dat Nafith Al-Madhoun door de Palestijnse Autoriteit als ambtenaar benoemd was bij het Palestijnse parlement nog voor de machtsovername in Gaza door Hamas in 2007. Vorig jaar heeft hij zijn werkzaamheden in Gaza bij het parlement beëindigd. Hij is geen lid geweest van het parlement en niet politiek verbonden aan een partij.
NGO Monitor stelt dat Kamal Al-Sharafi ontmoetingen heeft met PFLP. Al Mezan verklaart dat Kamal Al-Sharadi een voormalig Minister van de Palestijnse Autoriteit en adviseur van president Abbas is. Al Mezan ontkent dat Al Sharadi lid is van PFLP en wijst erop dat het onlogisch is om te stellen dat iemand die dergelijke posities bekleedt lid zou zijn van PFLP, gezien de felle kritiek van de PFLP op het beleid van Abbas en het afwijzen door PFLP van de Oslo-akkoorden, waarmee de Palestijnse Autoriteit werd opgericht. Al-Sharafi bekleedt een functie aan de universiteit van Gaza, en ontmoet in die hoedanigheid vertegenwoordigers van allerlei studentenorganisaties. Al Mezan geeft aan dat Al-Sharafi bovendien van de Israëlische autoriteiten een vergunning heeft om Gaza in en uit te reizen, en ook via het Ben Gurion vliegveld mag reizen.
NGO Monitor stelt dat Jamil Sarhan lid zou zijn van PFLP. Volgens Al Mezan verwart NGO Monitor de bij Al Mezan betrokken Jamil Sarhan met een inmiddels overleden lid van PFLP met dezelfde naam. Tenminste 3 artikelen waar NGO Monitor naar verwijst zouden over deze overleden persoon gaan.
NGO Monitor stelt dat Talal Awkal banden zou hebben met PFLP. Volgens Al Mezan was Talal Awkal tot 2000 inderdaad werkzaam voor de media-afdeling van PFLP, en is sinds 2000 niet meer politiek actief of verbonden aan welke partij dan ook. In 2008 is hij toegetreden tot het bestuur van Al Mezan.
NGO Monitor stelt dat Samir Deeb Ahmed Zaqout steun uitsprak voor Bilal Kaid, die een gevangenisstraf uitzit. Al Mezan stelt dat hij zich heeft uitgesproken voor het beschermen van de rechten van Bilal Kaid, tijdens een hongerstaking, en dat dat niet uitgelegd mag worden als steun voor zijn daden. Dit past binnen het mandaat van een mensenrechtenorganisatie, aldus Al Mezan. Het kabinet wijst erop dat ook de VN zorgen heeft geuit over de toestand van deze gevangene.3 Kaid was in hongerstaking gegaan toen hij in administratieve detentie werd gezet op de dag dat zijn opgelegde gevangenisstraf ten einde zou lopen. Daarnaast verwijst NGO Monitor naar een artikel dat het aan dhr. Zaqout toeschrijft. Volgens Al Mezan betreft dit echter een artikel van iemand anders, Samir Ahmed Zaltout.
NGO Monitor claimt dat Hussein Hammad een prijs kreeg van PFLP. Volgens Al Mezan werd Hussein Hammad vanwege zijn afstuderen door PFLP gefeliciteerd. Al Mezan verklaart dat met het aanbieden van een cadeau of felicitaties de gever, in dit geval PFLP, kan proberen de eigen reputatie te verbeteren. NGO Monitor stelt tevens dat hij volgens de PFLP een leidende rol in de eerste intifada gespeeld zou hebben. Al Mezan verwerpt dit, omdat Hussein Hammad toen 11 jaar oud was, en het artikel over een andere persoon gaat. NGO Monitor heeft ook een aantal berichten opgenomen die dhr. Hammad geplaatst heeft op sociale media. Al Mezan wijst erop dat dit zijn persoonlijke berichten betreft, geen uitingen namens Al Mezan, en dat medewerkers vrijheid van meningsuiting hebben.
NGO Monitor noemt ook een aantal berichten die andere individuele medewerkers geplaatst hebben op sociale media, zoals berichten die Mohammed Abdullah over Bilal Kaid plaatste. Al Mezan benadrukt dat aandacht vragen voor het respecteren van de rechten van een gedetineerde geen steunbetuiging is voor diens daden, maar past bij het werk van een mensenrechtenorganisatie.
NGO Monitor heeft ook een foto in het rapport opgenomen van Wael Mohammad Ahmad, waar hij te midden van een groep mensen staat waarvan iemand anders een PFLP-vlag op vasthoudt. Deze foto is genomen bij een bruiloft van een familielid, aldus Al Mezan, waarbij vaker vlaggen van politieke partijen worden vertoond. Al Mezan benadrukt dat dhr. Ahmad geen politieke affiliaties heeft.
Verder stelt NGO Monitor dat vertegenwoordigers van Al Mezan bij bijeenkomsten zijn geweest waarbij ook Hamas, PFLP of andere Palestijnse organisaties waren. Dat betrof onder meer bijeenkomsten over intra-Palestijnse verzoening, iets waar Nederland, de EU en VN ook op aandringen. Al Mezan wijst op de nadelige gevolgen van de Palestijnse verdeeldheid voor de rechten van Palestijnen, en dat het zich daarom inzet om de verschillende Palestijnse groepen bij elkaar te brengen om rechtsbescherming en hereniging van het rechtssysteem als deel van verzoening te bevorderen.
Aantijgingen dat iemand of een organisatie banden heeft met terroristische organisaties kunnen verstrekkende gevolgen hebben, en moeten daarom goed onderbouwd zijn. Het kabinet constateert dat Al Mezan door Israël niet is aangemerkt als terroristische organisatie en intensief contact onderhoudt met Israëlische militaire en juridische autoriteiten, vaak ook in persoon.
Op basis van de hierboven beschreven voorbeelden komt het beeld naar voren dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is van banden tussen Al Mezan en PFLP.
Het simpele feit dat mensen ontmoetingen hebben of bij een bijeenkomst aanwezig zijn, kan volgens het kabinet niet worden uitgelegd als steun voor een organisatie, laat staan lidmaatschap. In geval van Al Mezan zijn er foto’s te vinden van vertegenwoordigers van Al Mezan met leden van Hamas en PFLP bij intra-Palestijnse bijeenkomsten, bijvoorbeeld over verzoening of het ICC, zoals hierboven genoemd. Tegelijkertijd zijn er ook foto’s te vinden van vertegenwoordigers van Al Mezan met militairen van de Israëlische leger. Contacten met partijen bij het conflict horen bij het werk van een mensenrechtenorganisatie. Wel is het kabinet van mening dat medewerkers van een mensenrechtenorganisatie zich bewust moeten zijn van de politieke context en gevoeligheden als het gaat om foto’s die in de privésfeer worden genomen.
Het kabinet onderschrijft het belang van vrijheid van meningsuiting. Echter, omdat sommige berichten die individuele medewerkers op hun persoonlijke profielen op sociale media geplaatst hadden, betrekking hebben op PFLP en gebruik van geweld, is de Nederlandse Vertegenwoordiging met Al Mezan het gesprek daarover aangegaan. Al Mezan heeft toegezegd dat de berichten verwijderd zullen worden en heeft de medewerkers opnieuw gewezen op interne afspraken, waarbij enerzijds vrijheid van meningsuiting gerespecteerd wordt, maar medewerkers wel beloven geen meningen te uiten die strijdig zijn met mensenrechtenrechten.
Aan hoeveel Palestijnse organisaties die banden hebben met de PFLP, Hamas of andere terreurclubs geeft u eigenlijk nog meer hulpgeld?
Het kabinet geeft geen steun aan organisaties die banden hebben met terroristische organisaties en controleert of de Nederlandse bijdrage aan deze organisaties wordt besteed aan de afgesproken doelstellingen. Indien ondanks controles en toezicht toch blijkt dat een partnerorganisatie banden heeft met een terroristische organisatie, dan wordt opgetreden. In het geval van UAWC wordt onderzocht of er sprake is van banden met PFLP, op basis daarvan zullen conclusies getrokken worden over de samenwerking.
Kunt u een complete lijst geven van Palestijnse organisaties die Nederlands hulpgeld krijgen – of de afgelopen jaren hebben gekregen – inclusief de bedragen?
Het kabinet verwijst naar openaid.nl voor een overzicht van de huidige steun en afgesloten projecten. Voor een overzicht van Israëlische en Palestijnse maatschappelijke organisaties die in 2020 vanuit de gedelegeerde middelen worden gesteund verwijst het kabinet tevens naar de antwoorden op vragen van het lid Baudet, d.d. 10 juni 2020, Aanhangsel van de Handelingen nr. 3108.
Bent u bereid niet alleen de organisaties Union of Agricultural Work Committees (UAWC) en Al-Mezan, maar alle Palestijnse organisaties aan wie u hulpgeld geeft grondig door te lichten op banden met terreurorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Verondersteld wordt dat met doorlichten wordt bedoeld een extern onderzoek in te stellen naar mogelijke banden met terroristische organisaties.
Voordat het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) bijdragen toevertrouwt aan organisaties is het noodzakelijk om vast te stellen of BZ hier geen onverantwoorde risico’s loopt. Een risicoanalyse van de organisatie en integriteit-toets is hierbij een verplicht onderdeel. Hierbij wordt onder meer bezien of de organisatie wel in staat is om de beoogde activiteit op een doelmatige wijze uit te voeren, of de organisatiecapaciteit voldoende is wat betreft structuur, omvang en management, of er voldoende financiële basis is voor de uitvoering, of de mensen die er werken de benodigde kennis en ervaring hebben, of de financiële administratie op orde is en of er deugdelijke interne controlemechanismes bestaan. Tijdens deze beoordeling kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of de organisatie voldoet aan het (bij subsidies verplichte) normenkader financieel beheer en of ze – in geval van uit ODA-middelen gefinancierde activiteiten – in staat zijn te rapporteren conform de normen van BZ en International Aid Transparency Initiative (IATI). Ook gedurende de looptijd van de activiteit vindt er monitoring plaats aan de hand van voortgangsrapportages en accountantsrapporten. Binnen BZ vindt er dus zowel in het voortraject als tijdens de uitvoering van activiteiten zorgvuldig risicomanagement plaats. Zie ook de Kamerbrief van 8 september jl., met kenmerk 2020Z15518/2020D33541. Het ministerie heeft een zero-tolerance beleid met betrekking tot misstanden. Ieder vermoeden wordt onderzocht en daar waar daadwerkelijk sprake is van een misstand wordt het sanctiebeleid toegepast. Desondanks kunnen er misstanden met door BZ beschikbaar gestelde middelen voorkomen.
Wilt u per direct de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah sluiten, omdat u kennelijk niet in staat bent om te voorkomen dat de Nederlandse vertegenwoordiging wordt gebruikt/misbruikt voor terrorismefinanciering?
Nee.
Indien u de vorige vraag met een «nee» heeft beantwoord, kunt u er dan in ieder geval voor zorgen dat zolang de onderzoeken lopen, er geen toegangspasjes voor de vertegenwoordiging meer worden afgegeven aan medewerkers en bestuursleden van Palestijnse organisaties die Nederlands hulpgeld ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil de uitkomsten van het extern onderzoek naar UAWC afwachten om te bezien welke lessen eruit getrokken kunnen worden. Zie ook het antwoord op de vragen van de leden Voordewind, Weverling, Van der Staaij en de Roon, d.d. 20 augustus 2020, Aanhangsel Handelingen 2019–2020, nr. 3819. Het gaat hier overigens uitdrukkelijk niet om een toegangspasje voor de Nederlandse Vertegenwoordiging, maar om een pasje waarmee zij zich konden identificeren als medewerker van een organisatie die door de Nederlandse Vertegenwoordiging gesteund wordt.
Bent u bereid alle Nederlandse hulpgelden aan Palestijnse organisaties per direct stop te zetten?
Nee. De Nederlandse steun aan Palestijnse organisaties maakt deel uit van de Nederlandse inzet voor de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, met een levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig Israel, op basis van de grenzen van 1967.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Israël martelde verdachte Palestijnen van een NGO gesteund door Nederland’ |
|
Sadet Karabulut , Kirsten van den Hul (PvdA), Bram van Ojik (GL), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Israël martelde verdachte Palestijnen van een NGO gesteund door Nederland»?1 En zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?
Het kabinet is bezorgd over de berichten dat meerdere personen die gearresteerd waren na de bomaanslag mogelijkerwijs gemarteld zouden zijn.
Heeft u tevens kennisgenomen van de berichten van onder meer Amnesty International en van mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties dat twee voormalige medewerkers van de Palestijnse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Union of Agricultural Work Committees (UAWC), Samer Arbid en Abdul Razeq Farraj, gemarteld zijn in Israëlische detentie?
Nederland en de EU volgen deze zaak nauwgezet. Nederland is via de ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah in contact over deze zaak met verschillende Israëlische en Palestijnse ngo’s en het veldkantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens. Deze organisaties maken melding van verwondingen en ziekenhuisopname als gevolg van de ondervraging, en stellen dat deze erop kunnen duiden dat de gearresteerde personen mishandeld of gemarteld zouden zijn. De VN heeft in oktober 2019 Israël opgeroepen deze beschuldigingen direct te onderzoeken. Het Israëlisch Ministerie van Justitie heeft een onderzoek ingesteld naar de beschuldigingen van foltering of mishandeling. Over het verloop van dit onderzoek zijn nog geen publieke mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat de Israëlische autoriteiten bij de detentie van deze mannen in strijd hebben gehandeld met het VN-verdrag tegen foltering en het VN-verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en dat het gebruik van foltering in geen enkel geval gerechtvaardigd is? En zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan met inachtneming van artikel 15 van de Conventie tegen Marteling, die bepaalt dat een verklaring die is afgelegd als gevolg van marteling niet gebruikt mag worden als bewijs in een proces? En zo nee, waarom niet?
Israël stelt dat met informatie verkregen tijdens de verhoren nieuwe aanslagen voorkomen zouden zijn. Het kabinet wijst foltering in alle omstandigheden af en benadrukt dat het verbod op foltering absoluut is. Gebruik van uit foltering verkregen bewijs is strijdig met artikel 15 van het Verdrag tegen foltering, waarbij Israël partij is. Zodoende is het aan Israël om gevolg te geven aan de bepalingen van dat verdrag, waaronder artikel 15. Nederland heeft bij Israël aangedrongen op het behandelen van Palestijnse gevangenen overeenkomstig de mensenrechtenverdragen waar Israël partij bij is, onder meer bij bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur. De EU heeft in 2019 afspraken gemaakt over het tegengaan van foltering en onmenselijke behandeling. Onderdeel hiervan is dat de EU derde landen aanspoort hun wetgeving en praktijk in overeenstemming te brengen met artikel 15 van het verdrag.
Ook in multilateraal verband wordt Israël opgeroepen het absolute verbod op foltering te respecteren. Het VN-Comité tegen foltering heeft Israël meermaals opgeroepen diens wetgeving in lijn te brengen met het verdrag. Bij de laatste Universal Peer Review (UPR) van Israël in de VN Mensenrechtenraad is Israël opnieuw opgeroepen diens wetgeving in lijn te brengen met het verdrag tegen foltering. In mede door Nederland en andere EU-lidstaten gesteunde resoluties in de VN Mensenrechtenraad is Israël opgeroepen artikel 15 van het verdrag te respecteren.
Wat is uw reactie op het feit dat het proces van de verdachten plaatsvindt voor een militaire rechtbank? Hebben de verdachten naar uw mening over voldoende toegang tot rechtshulp kunnen beschikken?
Het bezettingsrecht voorziet in de mogelijkheid dat berechting in bezet gebied plaatsvindt voor een militaire rechtbank. Wel moet daarbij worden voldaan aan alle waarborgen die worden vereist door het bezettingsrecht en de mensenrechten, zoals het recht op een eerlijk proces.
Het kabinet is bezorgd dat een van de verdachten na zijn arrestatie volgens de VN geen contact mocht hebben met zijn advocaat en volgens de berichten van de Israëlische organisatie Public Committee Against Torture in Israel (PCATI) tijdens de weken die hij in het ziekenhuis lag geen bezoek mocht krijgen van familieleden of zijn advocaat. Het kabinet is eveneens bezorgd dat volgens PCATI geen specifiek medisch onderzoek is gedaan om vast te stellen of de verwondingen verband houden met mogelijke foltering, zoals geadviseerd wordt door de VN in het Istanbul Protocol voor onderzoek naar foltering. Deze maatregelen beperken ten onrechte de verdediging van de verdachten.
Hoe oordeelt u over de praktijk van administratieve detentie door de Israëlische autoriteiten in het kader van het recht op een eerlijk proces?
Op basis van het internationaal recht is administratieve detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Nederland en de EU dringen aan op strikte naleving van deze waarborgen, met name in die gevallen waarin detentie alleen is gebaseerd op geheim bewijsmateriaal. Dit is problematisch, omdat betrokkenen en hun advocaten het bewijs niet kunnen inzien of toetsen (zie ook antwoorden op Kamervragen over de arrestatie en administratieve detentie van Ahed al Tamimi met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 948, d.d. 21 december 2017).
Heeft u zorgen over de detentie en marteling van de oud-medewerkers van UAWC geuit tegenover de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft de Israëlische regering daarop gereageerd?
Nederland bespreekt met regelmaat kwesties die van belang zijn met de Israëlische autoriteiten. Daarbij komen ook mensenrechten aan de orde. Nederland heeft bij Israël zorgen over berichten over foltering opgebracht en aangedrongen op respecteren van de rechten van de verdachten. Nederland heeft daarbij onderstreept belang te hechten aan een eerlijke rechtsgang, ook omdat Nederland als donor van UAWC een belang heeft bij goede waarheidsvinding. Zie ook de antwoorden op vragen van het lid Kuzu (DENK), met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3822 d.d. 20 augustus jl.
Bent u voornemens het proces van de oud-medewerkers van UAWC te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland blijft de voortgang volgen. Daarbij zal Nederland contact blijven houden met Israëlische en Palestijnse ngo’s, alsook het veldkantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens die deze zaak volgen.
Het olielek bij de kust van Mauritius |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schip lekt olie voor kust van Mauritius, premier spreekt van noodsituatie»?1
Heeft Nederland zelfstandig of in Europees verband hulp aangeboden aan Mauritius bij het opruimen van de olie? Zo nee, gaat Nederland dit in de nabije toekomst nog doen?
Kunt u een overzicht geven van de assistentie die reeds is aangeboden of geleverd door de internationale gemeenschap en is deze assistentie redelijkerwijs voldoende om de olie op afzienbare termijn op te ruimen?
Beschikt Nederland over unieke expertise op het gebied van het schoonmaken van kustgebied waar Mauritius van kan profiteren? Zo ja, bent u bereid die expertise te delen?
Is u bekend wat de toedracht is van het feit dat het schip de MV Wakashio, verantwoordelijk voor de lekkage, op het koraalrif van Mauritius is gevaren? Zo nee, bent u bereid met uw Japanse ambtsgenoot te overleggen om de oorzaak te achterhalen?
Klopt het dat Japan weigert verantwoordelijkheid te nemen voor de schade door de MV Wakashio omdat het schip formeel onder de vlag van Panama geregistreerd staat?
Deelt u de analyse dat betere maritieme informatiesystemen en signalering het olielek van de MV Wakashio hadden kunnen voorkomen? Zo ja, bent u bereid hier in internationaal verband een initiatief voor op te zetten?2
Deelt u de analyse dat het voor veilig maritiem handelsverkeer noodzakelijk is dat strengere internationale afspraken worden gemaakt over scheepsverkeer, zoals regels over onder welke vlag geregistreerd en gevaren mag worden en minimumregels voor openheid over de veiligheid van schepen, de eigenaren en de lading? Zo ja, bent u bereid hier bij de International Maritime Organization op aan te dringen?3
De financiering van UAWC met Nederlands belastinggeld en de overeenkomst tussen Nederland en de UAWC nadat bekend geworden was dat twee hooggeplaatste medewerkers van de UAWC verdacht worden van een terroristische aanslag |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft meegedeeld dat u de financiering van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) heeft opgeschort omdat twee medewerkers verdacht worden van een terroristische aanslag?1
Ja. Het kabinet nam dit besluit nadat bekend werd dat twee voormalige medewerkers van UAWC, die verdacht worden van een bomaanslag van 23 augustus 2019, die wordt toegeschreven aan de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP), (een deel van hun) salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC. De PFLP is een door de EU als terroristisch aangemerkte organisatie.
Zoals eerder geïnformeerd aan uw kamer, tekent het kabinet daarbij aan dat de samenwerking met UAWC reeds een lange geschiedenis kent. Nederland startte in september 2007 (kabinet Balkenende IV) met de financiering van een programma dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. Gezien bewezen expertise, kennis en capaciteit, en op basis van eigen risico-analyse en de conclusies van een uitgebreid onderzoek uitgevoerd door Australië in 2012, werd UAWC in juli 2013 (kabinet Rutte II) trekker van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management Program. In januari 2017 (kabinet Rutte II) startte de tweede fase van dit programma. Dit programma wordt uitgevoerd op de Westelijke Jordaanoever, waaronder area C, en is er op gericht Palestijnse boeren te helpen toegang te behouden tot hun land en water. Daarnaast wordt ondersteuning geboden om zoveel mogelijk klimaatverantwoord te kunnen werken. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het effectief hergebruik van regenwater voor landbouw en advisering voor het planten van waterzuinige gewassen.
UAWC wordt direct en indirect door een brede groep internationale donoren gefinancierd, waaronder de Europese Unie, de Voedsel en Landbouw Organisatie van de VN (FAO), Duitsland, Canada en Spanje. Zwitserland steunt UAWC met trainingen. Andere donoren zagen in het verleden en zien ook thans geen redenen om de betalingen aan UAWC aan te houden. De Europese Unie heeft recentelijk (2020) nog een screening uitgevoerd en zag op basis hiervan geen reden tot het stopzetten van de samenwerking met UAWC binnen het huidige raamwerk voor financiële samenwerking en de criteria voor projecten in de Palestijnse gebieden.
Het kabinet acht het niettemin noodzakelijk nader extern onderzoek naar UAWC te laten doen op grond van de recente ontwikkelingen. Dit binnenkort te starten externe onderzoek zal moeten uitwijzen of er informatie naar boven komt die tot nieuwe inzichten leidt. Andere donoren zijn uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek, en alle beschikbare informatie te delen. De EU heeft reeds te kennen gegeven graag op de hoogte te worden gehouden van de uitkomsten van dit onderzoek.
Voordat UAWC in 2013 de leidende rol kreeg in het consortium heeft Nederland uitgebreid contact gehad met andere partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van mogelijke banden met PFLP. Australië had in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van mogelijke steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet gegrond waren, ook al kon niet worden uitgesloten dat er mogelijk persoonlijke affiliaties waren tussen enkele medewerkers van UAWC en PFLP. Er was volgens het Australische onderzoek geen bewijs dat hiervan misbruik/gebruik was gemaakt. UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie door de EU en/of de VN. De bestuursleden van UAWC komen evenmin voor op EU-sanctielijsten. Voor zover kon worden nagegaan, heeft de organisatie nooit op enige officiële lijst van door Israel aangemerkte terroristische organisaties gestaan.
Het kabinet blijft zich inzetten voor het behoud en verwezenlijking van de twee-staten oplossing, zoals vastgelegd in het Regeerakkoord, een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig en internationaal erkend Israël. De economische ontwikkeling van de Palestijnse gebieden is van belang voor de totstandkoming van een levensvatbare Palestijnse staat, zie ook de motie Van Helvert uit 2019, Kamerstuk 35 300-V). De Nederlandse programma’s in Palestijnse Gebieden vinden plaats in een politiek complexe omgeving, waarbij het 100% uitsluiten van risico’s niet mogelijk is ondanks de grote zorgvuldigheid die wordt betracht. Dit geldt bijvoorbeeld voor het risico van sloop van door Nederland gefinancierde projecten, op de Westelijke Jordaanoever, waarover in 2016 de motie Knops cs. werd aangenomen. Daarnaast heeft volgens mensenrechtenorganisaties in de loop van de jaren een aanzienlijk deel van de Palestijnse bevolking enige tijd in Israelische detentie vastgezeten. Precieze aantallen zijn niet bekend. De Israelische organisatie B’Tselem houdt sinds 2001 maandelijks bij hoeveel Palestijnen om veiligheidsoverwegingen werden vastgezet door Israel. Meest recente gegevens zijn die van de maand juni 2020. Volgens de organisatie zaten er die maand 4279 Palestijnen om veiligheidsredenen in Israelische detentie, waarvan 357 in administratieve hechtenis, waarbij personen op basis van vertrouwelijke informatie enige tijd vastgehouden kunnen worden zonder dat er noodzakelijkerwijs een aanklacht tegen hen wordt ingediend.
Hoeveel indirecte financiering van Nederlands belastinggeld (via NGO’s en multilaterale organisaties) ontvangt de UAWC in 2020?
Voor zover kan worden achterhaald wordt UAWC via de volgende instrumenten direct ofwel indirect gefinancierd. UAWC ontvangt als leidende contractpartner directe financiering voor het Land and Water Resource Management Program.Daarnaast is UAWC uitvoerende partner in hetReform and Development of Markets, Value Chains and Producers» Organizationsproject, dat wordt geleid door de Voedsel en Landbouw organisatie van de VN (FAO). Nederland is één van de vijf donoren in dit project, en financiert ongeoormerkt ongeveer 20% van het budget. Eerder dit jaar is EUR 320.475 door de Voedsel en Landbouw organisatie (FAO) uitbetaald aan UAWC. De EU is één van de andere donoren in dit project. Vanuit dit project zou UAWC in 2020 in totaal EUR 391.915 ontvangen. De Nederlandse bijdrage aan de EU begroting, waaruit ook dit project is gefinancierd, is ongeveer 5%.
Op 1 juli 2020 is een publiek-privaat partnerschapsproject positief beoordeeld onder de Sustainable Development Goals Partnership (SDGP) faciliteit, een Nederlands subsidie-instrument dat wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, en Buitenlandse Zaken. Het betreffende project heet Innovating the Value Chain for Palestinian Olives, waarbij UAWC één van de consortiumpartners is. Dit project is nog niet van start gegaan en er zijn geen betalingen gedaan.
UAWC is een partner van het Women’s Peace and Humanitarian Fund (WPHF) van de VN en ontvangt financiering voor activiteiten op het gebied van vrouwen, vrede en veiligheid voor een project in Hebron. Er gaan geen Nederlandse middelen via het WPHF naar UAWC. De Nederlandse bijdrage a 2 miljoen euro gaat in zijn geheel naar Mali.
Betekent dit ook dat indirecte financiering (via NGO’s en multilaterale organisaties) aan de UACW ook is opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Hangende het door het kabinet in te stellen externe onderzoek worden door Nederland geen betalingen gedaan via FAO en SDGP die indirect UAWC financiëren.
Klopt het dat de passages van de subsidie-overeenkomst tussen Nederland («the Minister») en UAWC («the other party») de volgende passages bevat:
Ja, dat klopt.
Kunt u dit document, dat in mei 2016 is opgesteld, en latere modificaties, aan de Kamer doen toekomen?
Ja, dit document, dat een modificatie is van de subsidie-overeenkomst van juni 2013, is reeds openbaar. Dit geldt ook voor de subsidie-overeenkomst van januari 2017 en haar modificatie van juli 2017. Alle documenten doe ik u in bijlage toekomen.
Kunt u aangeven wie dit document namens de UAWC ondertekend heeft en wat zijn/haar positie was op het moment van ondertekenen?
Gelet op de privacy van de betrokkene, kunnen we niet concreet aangeven wie heeft ondertekend en wat zijn/ haar positie was op het moment van ondertekenen. Wel kan ik u informeren dat het document niet is ondertekend door een van de twee personen die momenteel verdacht worden van betrokkenheid bij de bomaanslag.
Klopt het dat de overeenkomst ook een aantal deadlines bevat voor rapporten zoals
Ja, dat klopt. In juni 2019 is door de Nederlands vertegenwoordiging in Ramallah gecommuniceerd dat de verplichting voor (openbare) kwartaalrapportages is komen te vervallen waarin onder andere werd ingegaan op projectgevoelige informatie in Area C. De informatie diende opgenomen te worden in de jaarlijkse rapportages.
Kunt u elke melding die onder artikel 6 van de overeenkomst gedaan is aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen melding gedaan van ontdekte onregelmatigheden gerelateerd aan de implementatie van de activiteiten onder het Nederlandse contract, zoals beschreven onder artikel 6 van de overeenkomst.
Wanneer is er onder artikel 6 een melding gedaan over het feit dat twee medewerkers van UACW verdacht worden van een terroristische aanslag?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 8, is er geen melding gedaan van ontdekte onregelmatigheden gerelateerd aan de implementatie van de activiteiten onder het Nederlandse contract, zoals beschreven onder artikel 6 van de overeenkomst.
In augustus 2019 werd een toenmalige medewerker van UAWC gearresteerd en vervolgens op last van de Israëlische rechter weer vrijgelaten. Deze persoon werd op 25 september opnieuw gearresteerd. Op 1 oktober werd bekend dat hij verdacht werd van betrokkenheid bij de bomaanslag in augustus. Tevens werd die dag duidelijk dat hij in het ziekenhuis was opgenomen, naar verluid als gevolg van zijn arrestatie en verhoor. UAWC heeft Nederland op 1 oktober over de arrestatie geïnformeerd, en dat verder toegelicht in een gesprek op 3 oktober. Zoals gemeld gaf UAWC in dit gesprek met de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah aan dat deze persoon niet betrokken was bij de uitvoering van het Nederlandse project en bleek pas later dat zowel hij, als de tweede persoon die later die maand werd gearresteerd, wel (een deel van hun) salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC. Na het gesprek tussen de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah en UAWC op 3 oktober zijn er regelmatig contacten geweest tussen de Nederlandse Vertegenwoordiging en UAWC, waaronder over de arrestatie van de tweede medewerker.
Kunt u alle memo’s, emails etc, die de plv. SG, de SG, de Minister van Buitenlandse Zaken en/of de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over UACW ontvangen hebben sinds 1 januari 2018, aan de Kamer doen toekomen?
Ik ben bereid een overzicht van deze stukken met u te delen. Dit overzicht treft u hieronder aan.
Voor zover kon worden achterhaald, hebben de ministers van Buitenlandse Zaken en/of de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de volgende stukken ontvangen over UAWC sinds 1 januari 2018. Het gaat met uitzondering van de berichten op 3 oktober 2019, 12 en 24 juli 2020 in alle gevallen om stukken van de Directie Midden-Oosten en Noord-Afrika van het ministerie.
13-03-2018
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over confiscatie werkmachines/ vernieling aangelegde weg)
02-05-2018
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over sloop watersystemen Area C)
22-05-2018
memo aan Minister Blok en Minister Kaag (over sloop waterproject Palestijnse Gebieden)
20-06-2019
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over vernieling door ISR van landbouwweg en zonnepanelen die onderdeel maken van NL project met UAWC)
01-10-2019
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over arrestatie medewerker UAWC op verdenking bomaanslag)
02-10-2019
03-10-2019
e-mail bulletin update aan Minister Blok en Minister Kaag (over arrestatie medewerker UAWC op verdenking bomaanslag)
e-mail aan Minister Kaag (over berichtgeving Israelische media en mogelijke woordvoering over arrestatie medewerker UAWc op verdenking bomaanslag)
24-06-2020
30-06-2020
12-07-2020
e-mail bulletin update UAWC aan Minister Blok en Minister Kaag (naar aanleiding van brief UKLFI over UAWC en ingediende WOB-verzoeken)
memo aan Minister Kaag (over antwoordbrief aan UKLFI aan UAWC)
e-mail update UAWC aan Minister Kaag (met vooraankondiging van bulletin en laatste bevindingen UAWC)
13-07-2020
e-mail bulletin update UAWC aan Minister Blok en Minister Kaag (informatie dat medewerkers UAWC die verdacht worden van bomaanslag salaris ontvingen uit NL project)
24-07-2020
e-mail update UAWC aan Minister Kaag (o.a. voorbereiding onderzoek)
Wanneer is de ambtelijke en politieke top van het ministerie geinformeerd over de arrestatie van twee door Nederland betaalde medewerkers van UAWC op verdenking van een terroristische aanslag?
Beide ministers zijn op 1 oktober 2019 via een bulletin geinformeerd over de eerste arrestatie van een UAWC-medewerker verdacht van betrokkenheid bij een aanslag.
Kunt u de volgende stukken aan de Kamer doen toekomen
Onze intentie is om deze documenten zo spoedig mogelijk met u te delen. Dit vraagt wel om enkele stappen op het gebied van persoons gegevensbescherming en dient te gebeuren op basis van of met inachtneming van de gedrags- en beroepsregels van auditorganisaties. Graag verwijs ik u ook naar een WOB besluit over de verstrekking kopie due diligencebeleidsdocumenten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het algemeen, en aangaande UAWC over de periode 2013–2021.
Heeft UACW zich onthouden van de activiteiten beschreven in paragraaf 18 van de overeenkomst? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Uit het Nederlands toezicht is niet gebleken dat Nederlandse bijdragen voor andere doeleinden zijn gebruikt dan overeengekomen. Voor conclusies over of UAWC zich heeft onthouden van de activiteiten beschreven in paragraaf 18 van de overeenkomst wachten we de resultaten van het externe onderzoek af.
Wat zijn de redenen geweest om tot nu toe geen gebruik te maken van artikel 20 van de overeenkomst?
Uit het Nederlands toezicht is niet gebleken dat Nederlandse bijdragen voor andere doeleinden zijn gebruikt dan overeengekomen. UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie, niet door de EU en Nederland, niet door de VN en niet door Israël. De bestuursleden staan evenmin op internationale sanctielijsten.
Nu twee inmiddels ontslagen medewerkers van UAWC verdacht worden van betrokkenheid bij een bomaanslag en een deel van hun salaris betaald hebben gekregen uit de Nederlandse bijdrage aan overhead kosten van UAWC, wil het kabinet een extern onderzoek laten uitvoeren dat opnieuw naar de vraag gaat kijken of er sprake is van banden tussen UAWC en de PFLP en het personeelsbeleid van UAWC, zoals toegelicht in de antwoorden op de schriftelijke Kamervragen kenmerk 2020D30210 en 2020D3021. Daarmee wil Nederland meer duidelijkheid scheppen, en kijken of er lessen getrokken moeten worden voor de toekomst.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Investeringen van ontwikkelingsbanken in de vee-industrie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Revealed: development banks funding industrial livestock farms around the world» uit The Guardian van 2 juli 2020?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u ervan dat de International Finance Corporation (IFC), onderdeel van de Wereldbank, en de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD), de afgelopen tien jaar $ 2,6 miljard hebben geïnvesteerd in het deel van de vee-industrie dat juist destructief is voor het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs?
Investeringen in vlees en zuivel zijn een – beperkt – onderdeel van de portefeuilles van IFC en EBRD op het gebied van voedselzekerheid en duurzame economische ontwikkeling. Beide instellingen hanteren voor elke financiering strikte criteria voor de milieu- en sociale effecten, en toetsen deze aan hun klimaatbeleid. Nederland zet zich er daarbij voor in dat de financieringen inderdaad in lijn zijn met mondiale en nationale klimaat- en biodiversiteitsdoelen en draagt het belang hiervan in het bestuur van deze banken consequent en actief uit. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Op welke manier vindt u het zelf nog langer moreel te rechtvaardigen dat de ontwikkelingsbanken hun beleid rechtvaardigen door er alleen op te wijzen dat ze slechts inspelen op de vraag naar vlees en zuivel en dat vlees en zuivel onderdeel uitmaken van de eetgewoonten van mensen in ontwikkelingslanden, en dus geen oog hebben voor het feit dat aanbod van vlees en zuivel onderdeel van de oorzaak van de klimaat- en biodiversiteitscrisis is en het in het kader van het klimaatakkoord van Parijs juist de bedoeling is dat wereldwijd de productie en consumptie van vlees en zuivel afgeschaald wordt?
Wereldwijd is er nog steeds voor meer dan 800 miljoen mensen geen voedselzekerheid. In delen van de wereld is vlees en zuivel een van de weinige mogelijkheden om eiwitten in een dieet zeker te stellen. Daarnaast dragen investeringen in efficiency, het tegengaan van verliezen en duurzaamheid in deze sectoren bij aan voedselzekerheid, duurzame economische ontwikkeling, het tegengaan van en het aanpassen aan klimaatverandering en het verkleinen van de ecologische voetafdruk van de bestaande productie. Deze aspecten en de genoemde milieu- en klimaattoetsen op individuele projecten maken investeringen in deze sector verantwoord.
Bent u bekend met het gegeven dat de productie van vlees en zuivel in zeer belangrijke mate bijdraagt aan onder meer waterverontreiniging en uitputting van zoetwater, ontbossing, verlies van de biodiversiteit en klimaatverandering?2 Zo ja, op welke manier vindt u het zelf nog moreel verantwoord om geen veroordelende uitspraken te doen over het uitleengedrag van de Wereldbank en de EBRD?
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit gegeven is de reden dat het kabinet inzet op verduurzaming van de veehouderij, in Nederland en wereldwijd. Voor het tweede deel van de vraag, zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Onderschrijft u het gegeven dat, hoewel de uitstoot van broeikasgassen per dier wellicht minder kan zijn, door de toename van het totale aantal dieren ook de totale hoeveelheid uitstoot van broeikasgassen toeneemt en onderschrijft u ook dat dit niet langer verantwoord is? Zo nee, op welke manier is de toename van broeikasgassen toelaatbaar?
Toename van het totale aantal dieren zal inderdaad kunnen leiden tot een toename van de uitstoot van broeikasgassen. De stelling dat daardoor het aantal dieren nergens mag toenemen, onderschrijf ik niet; waar dat verantwoord is, hangt af van de lokale context. Voor antwoord op het tweede deel van de vraag, zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Bent u bekend met het gegeven dat het vooral ontwikkelingslanden zijn die het eerste en het meeste last hebben van de gevolgen hiervan?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Herinnert u zich het VN-rapport van augustus 2019 over het verband tussen landgebruik, klimaatverandering en voedselzekerheid, waarin staat dat voedselzekerheid alleen bereikt kan worden als wereldwijd de overstap wordt gemaakt naar een meer plantaardig dieet?3
Ja.
Vindt u het, hierop gelet, in het belang van ontwikkelingslanden, klimaat-rechtvaardig dat er door met name door Westerse landen gedomineerde internationale banken geïnvesteerd wordt in dergelijke ontwrichtende vee-industrie? Zo ja, op welke manier?
De ontwikkelings- en investeringsbanken kunnen, met de instrumenten die deze banken tot beschikking staan, een bijdrage leveren aan een duurzame en klimaatvriendelijke veeteeltsector in ontwikkelingslanden, die past binnen de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Een dergelijke «vergroening» van de veeteeltsector helpt de betrokken landen hun nationale klimaatdoelstellingen te bereiken, en kan daarmee zowel een positieve invloed hebben op het klimaat als bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling van deze landen.
Op welke manier is het financieren van multinationals zoals Danone en Smithfield Foods, Inc. door IFC en de EBRD, zoals vermeld in het bericht, in het langere termijn duurzame belang van de mensen in ontwikkelingslanden? Bent u zich ervan bewust dat dit juist niet in hun lange termijn duurzame belang kan zijn4? Bent u bekend met de meerwaarde die kleine familiebedrijven in ontwikkelingssamenwerking kunnen hebben, zoals geschetst door de Special Rapporteur on Food? Kunt u toelichten hoe u de meerwaarde van kleine familiebedrijven ziet en hoe het financieren van multinationals door IFC en de EBRD kleine familiebedrijven helpt?
In het BHOS-beleid op het gebied van landbouw en voedselzekerheid staan kleinschalige voedselproducenten – nagenoeg altijd kleine familiebedrijven – centraal. Dit is in het algemeen ook het geval bij publieke sector leningen van de ontwikkelingsbanken.
IFC en EBRD geven aan dat zij bij financieringen aan grote landbouwbedrijven vaak afspraken maken over verbeterde samenwerking tussen deze bedrijven en kleinere ondernemers en boeren. Beide instellingen leggen in hun sectorstrategieën voor de landbouwsector de nadruk op inclusieve waardeketens om lokale boeren en het MKB op het platteland te ondersteunen.
Bent u bekend met het artikel «Kippenbedrijf van duizelingwekkende proportie, gestimuleerd door de EU» in NRC van 11 mei 2019, waarin de gevolgen van de megaplofkipfabriek MHP – ook gefinancierd door IFC en de EBRD – op allerlei dimensies naar voren komen? Deelt u de mening dat dit niet in het lange termijn duurzame belang is van ontwikkelingslanden, en welke lessen trekt u hieruit voor in de toekomst?
Ja, hiermee ben ik bekend.
Zoals gedeeld met uw Kamer5 hebben maatschappelijke organisaties in 2018 een klacht ingediend bij IFC en de EBRD over de financiering van MHP. Bij beide instellingen zijn deze klachten ontvankelijk verklaard en wordt er op dit moment een geschillenbeslechtingprocedure gevolgd.6 Het is echter nog niet bekend wat de gevolgen van deze klachten zullen zijn voor de goedgekeurde projecten en eventuele verdere vervolgstappen binnen de genoemde instellingen. Nederland zal na afloop van de procedures met interesse kennisnemen van de lessons learned. Verder is het goed te vermelden dat Nederland vanaf 2015, na de motie van Ouwehand en Thieme7, niet meer heeft ingestemd met nieuwe financieringen aan MHP door de ontwikkelings- en investeringsbanken zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Wat betekent het financieren van de multinationals in de vee-industrie voor de concurrentiepositie van lokale boeren en ondernemers, voor het risico voor lokale gemeenschappen om afhankelijk te worden van multinationals, voor het landgebruik, de landverdeling, eigendomsverhoudingen, de kwaliteit van leven en werk, de gezondheid van omwonenden en de werknemers en voor de impact op en de uitputting van natuurlijke bronnen?
Ontwikkelings- en investeringsbanken hanteren strikte milieu- en sociale criteria gericht op het voorkomen dan wel mitigeren van negatieve impact als gevolge van financieringen door deze instellingen. Tijdens de due diligence van individuele projecten door de instellingen wordt vastgesteld dat de investeringen additioneel zijn aan de markt en er geen sprake is van marktverstoring.
Op welke manier draagt het financieren van de vlees- en zuivelindustrie in landen waar de vlees- en zuivelconsumptie op hoog of gemiddeld niveau is, zoals vermeld in het bericht, nog bij aan de voedselzekerheid en armoedebestrijding?
In landen met een hoog niveau van voedselzekerheid kan het nog steeds om andere redenen zinvol zijn om te investeren in de veeteeltsector, bijvoorbeeld de noodzaak de sector te verduurzamen en de bijdrage die de sector kan leveren aan economische ontwikkeling, gegeven de natuurlijke hulpbronnen van een land.
Onderschrijft u dat «ontwikkelingssamenwerking» die neerkomt op het financieren van de grootschalige en dus ontwrichtende vlees- en zuivelindustrie, perverse prikkels creëert die de overstap op een plantaardig eetpatroon afremt en landen op de langere termijn niet helpt in hun duurzame ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om investeringen in duurzame(re) landbouw en veehouderij, als onderdeel van de inzet op duurzame voedselsystemen, met een gezonde balans in de consumptie van plantaardig en dierlijk voedsel. Op een verantwoorde manier uitgevoerd, kunnen investeringen in lokale (voedsel)productie (land- en tuinbouw, veeteelt en visserij) een krachtig middel zijn om armoede, honger en ondervoeding te bestrijden en economische ontwikkeling op gang te brengen.
Hoe wordt geborgd dat het belang van een duurzame ontwikkeling van en een transitie naar een meer plantaardig dieet in ontwikkelingslanden voorop staat?
Centraal in het voedselzekerheidsbeleid staat de bevordering van de ontwikkeling naar adequate, gebalanceerde diëten. Lang niet overal kan de consumptie van dierlijke eiwitten omlaag, en in de meest schrijnende situaties van ondervoeding is verhoging van de consumptie uitermate gewenst. In ontwikkelingslanden zijn diëten bij armere groepen nu vaak te eenzijdig op koolhydraten gericht, met een tekort aan eiwitten en micro-nutriënten. Ik verwijs ook naar het rapport van de EAT-Lancet Commission on Healthy Diets from Sustainable Food Systems, waarin een referentiedieet wordt aangeprezen bestaande uit grotendeels plantaardig voedsel, maar ook een gematigde hoeveelheid dierlijke eiwitten.8
Vindt u investeringen in de grootschalige vee-industrie via ontwikkelingsbanken en grote internationale bedrijven, al met al, een wenselijke manier van ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, waarom?
Zoals al aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 en 3 ondersteunt Nederland projecten van de ontwikkelingsbanken in de veeteeltsector, met als doel om armoede, honger en ondervoeding te bestrijden en duurzame economische ontwikkeling op gang te brengen. Deze investeringen dienen wel te voldoen aan de strikte standaarden en het klimaatbeleid van de betreffende bank en in lijn te zijn met de mondiale en nationale klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Nederland vraagt multilaterale banken om leiderschap op klimaatactie en doortastendheid ten aanzien van hun inzet om de portefeuilles in lijn te brengen met de doelen van de overeenkomst van Parijs.
Van welke ontwikkelingsbanken is Nederland lid en hoeveel draagt Nederland per jaar per ontwikkelingsbank af?
Nederland is aandeelhouder van navolgende multilaterale ontwikkelings- en investeringsbanken, die zich onder meer richten op investeringen in ontwikkelingslanden en opkomende economieën. Het is van belang te vermelden dat Nederland in de meeste gevallen niet jaarlijks bijdraagt aan ontwikkelings- en investeringsbanken, maar een aandeel heeft in de vorm van afgegeven garanties en kapitaal, terug te vinden in de betreffende hoofdstukken van de Rijksbegroting en de jaarverslagen9, 10, 11, 12. Zie onderstaande tabel voor een overzicht.
Wereldbank (IFC, MIGA en IBRD)
5,2 miljard euro
EIB
13 miljard euro
AIIB
0,9 miljard euro
EBRD
0,8 miljard euro
ADB
1,3 miljard euro
IDB group (IDB, IIC)
312,5 miljoen euro
Daarnaast draagt Nederland bij aan kapitaalverhogingen van deze banken en aan middelenaanvullingen van op de minst-ontwikkelde landen gerichte ontwikkelingsfondsen. Deze bijdragen betreffen doorgaans meerjarige verplichtingen, waardoor betalingen van jaar tot jaar kunnen verschillen. Het gaat hierbij uitdrukkelijk niet om afdrachten. Ter illustratie, hierbij een overzicht van de meest recente Nederlandse meerjarenbijdrage aan de drie grootste ontwikkelingsfondsen van de multilaterale banken waarvan Nederland aandeelhouder is:
Nederlandse bijdrage middelenaanvulling
Periode
IDA1
825 miljoen euro
2020–2023
African Development Fund
208 miljoen euro
2020–2022
Asian Development Fund
15 miljoen euro
2017–2020
Daarnaast draagt Nederland in een aantal gevallen bij aan specifieke trustfunds van deze instellingen.
Welke van de ontwikkelingsbanken waar Nederland lid van is, naast de IFC en de EBRD, investeren nog meer in de grootschalige vlees- en zuivelindustrie en op welke manieren doen zij dit? Hoeveel geld hebben zij in de afgelopen tien jaar in de grootschalige vlees- en zuivelindustrie geïnvesteerd, in welke landen en voor welke projecten?
Bij dezen geef ik u een overzicht van de financieringen aan de veesector in de afgelopen 10 jaar door de ontwikkelings- en investeringsbanken, naast IFC en EBRD. Dit overzicht is samengesteld op basis van de door de betreffende ontwikkelings- en investeringsbanken verstrekte informatie, waardoor er verschillen kunnen zijn in de definities die de ontwikkelings- en investeringsbanken hanteren aangaande investeringen in de vlees- en zuivelindustrie. Om de financieringen in perspectief te plaatsen, wordt telkens de omvang van de totale projectuitkeringen van 2019 van de betreffende instelling gemeld.
De Wereldbank heeft sinds 2012 voor ca. 2,3 miljard dollar aan financieringen verstrekt aan overheidsprojecten gericht op de veesector. Deze financieringen werden verstrekt aan landen in Azië en Afrika13. Ter vergelijking: over 2019 alleen bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen en giften van de Wereldbank 49 miljard dollar14.
In het geval van de Europese Investeringsbank (EIB) zijn er de afgelopen 10 jaar twee financieringen verstrekt in de veesector met een totale hoogte van 60 miljoen euro. Deze financieringen werden verstrekt aan bedrijven in Marokko en Spanje. Daarnaast heeft de EIB zoals eerder benoemd in gestelde vragen door uw Kamer15 in 2012 een investering van 85 miljoen euro in MHP in Oekraïne gefinancierd. Hierbij ging het niet om een directe investering in de veesector. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen 48,1 miljard euro16.
De Inter-American Development Bank (IDB) heeft de afgelopen 10 jaar 171 miljoen dollar geïnvesteerd in de veesector. De gefinancierde projecten betroffen melkveebedrijven, pluimveebedrijven, varkenshouderijen en rundveebedrijven in onder meer Uruguay, Ecuador, Nicaragua en El Salvador. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen 10,8 miljard dollar17.
De Asian Development Bank (ADB) heeft de afgelopen 10 jaar ruim 277 miljoen dollar aan financieringen verstrekt voor projecten in de veesector. Dit betreffen investeringen in zuivelbedrijven (veehouderijen en verwerkende bedrijven), pluimveebedrijven en varkenshouderijen in de volgende landen: China, Kazachstan, India, Indonesië, Mongolië en Bangladesh. In 2019 heeft de ADB in totaal 16 miljard dollar uitgekeerd. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen 16 miljard dollar18.
De African Development Bank (AfDB) heeft in de afgelopen 10 jaar 10 miljoen euro aan de veesector bijgedragen. Deze financieringen betreffen grotendeels investeringen in de verwerkende industrie, maar ook in varkenshouderijen en pluimveebedrijven. Landen waar deze investeringen plaatsvonden zijn onder meer Kameroen, Ivoorkust en Togo. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen ca 3,1 miljard euro.
De Aziatische Infrastructuur Investeringsbank (AIIB) is sinds 2016 operationeel en heeft in de afgelopen 4 jaar niet geïnvesteerd in de vlees- en zuivelindustrie.
Welke van de ontwikkelingsbanken waar Nederland lid van is hebben in de afgelopen tien jaar activiteiten gefinancierd die de vraag naar vlees- en zuivelvervangers doet toenemen en op welke manier doen zij dit? Om hoeveel geld gaat het en om welke projecten?
Een aantal instellingen is betrokken bij ondersteuning van projecten gericht op de productie van vlees- en zuivelvervangers. Zo geeft de EIB aan dat ze betrokken is (geweest) bij het verstrekken van technische assistentie voor het ontwikkelen van innovatieve projecten gericht op diëten met een kleinere broeikasgasemissie en een kleinere ecologische voetafdruk (inclusief vlees- en zuivelvervangers).
Klopt het dat ontwikkelingsbanken in hun beoordeling van projecten geen rekening houden met het vraageffect dat investeringen in de vee-industrie sorteren, zoals in het bericht wordt gesuggereerd. Hoe kijkt u hier tegenaan?
Ontwikkelings- en investeringsbanken signaleren een toename van de vraag naar vlees- en zuivelproducten in bepaalde ontwikkelingslanden, en hun financieringen zijn erop gericht om bij te dragen aan een verantwoorde productie en verwerking van deze producten, in lijn met de standaarden van deze banken. Deze financieringen dienen in lijn zijn met de mondiale en nationale klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Onderschrijft u de stelling dat niet uitgesloten kan worden dat Nederland via de afdrachten aan ontwikkelingsbanken, indien hiermee geïnvesteerd wordt in de vlees- en zuivelindustrie, extra vraag naar dierlijke producten creëert, terwijl dit op de langere termijn zal leiden tot verminderde voedselzekerheid, meer dierenleed en meer klimaat- en biodiversiteitsproblemen wereldwijd?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Onderschrijft u de stelling dat niet uitgesloten kan worden dat Nederland zich op deze manier (mede-)schuldig kan maken aan de grootschalige vernietiging van de leefomgeving van mens en dier?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Op welke concrete manieren kunt u invloed uitoefenen op het beleid van de ontwikkelingsbanken om niet langer te investeren in de vee-industrie, hoe hebt u hier in de afgelopen tien jaar invulling aan gegeven en bent u bereid om uw inspanningen op te voeren? Hoe gaat u dat doen?
Nederland zet zich, zoals eerder aangegeven, in op zo groot mogelijke reductie van de ecologische en klimaatvoetafdruk van investeringen door ontwikkelingsbanken, in lijn met de mondiale klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Dit dient ondersteund te worden door hun kwaliteitsstandaarden en mechanismen om misstanden aan de kaak te kunnen stellen en weerspiegeld te worden in de klimaatstrategieën van de instellingen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 15 vraagt Nederland multilaterale banken om leiderschap op klimaatactie en doortastendheid ten aanzien van hun inzet om de portefeuilles in lijn te brengen met de doelen van de overeenkomst van Parijs.
Nederland oefent onder meer invloed uit via de vertegenwoordiging in de uitvoerende raden van de instellingen en door deelname aan overlegrondes over middelenaanvullingen van de fondsen van de banken en door bijdragen aan Trust Funds.
Om het belang van milieu en klimaat beter te verankeren binnen de projecten van IFC op het gebied van dierlijke eiwitten, ondersteunt Nederland bovendien met een financiële bijdrage het Global Animal Protein Platform van IFC dat tot doel heeft om klimaattransities op gang te brengen in de veeteeltsector, de klimaatvoetafdruk te reduceren en afval- en mestbeheer op niveau te brengen.
Het bericht ‘Ngo’s: hele modewereld betrokken bij dwangarbeid Oeigoeren’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ngo’s: hele modewereld betrokken bij dwangarbeid Oeigoeren»?1
Ja.
Welke concrete stappen zijn gezet nadat u aangaf «zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere moslimminderheden in China» in uw beantwoording op eerdere Kamervragen?2
In aanvulling op de concrete stappen die in de aangehaalde beantwoording van 27 maart jl. worden genoemd, heeft het kabinet op 30 juni jl. in een gezamenlijke verklaring in de VN-mensenrechtenraad met 27 andere landen opnieuw zorgen uitgesproken over arbitraire detenties, wijdverbreide surveillance en beperkingen die met name gericht zijn tegen Oeigoeren en andere minderheden in Xinjiang. Ook is in deze verklaring wederom aangedrongen op vroegtijdige en betekenisvolle toegang tot Xinjiang voor de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN.3 Tevens heeft Minister Blok op 26 augustus jl. in zijn gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi de zorgen van dit kabinet over de mensenrechten van Oeigoeren overgebracht.
Bent u van mening dat ondanks de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf, de Nederlandse overheid tenminste in kaart moet brengen welke bedrijven profiteren van dwangarbeid?
Het kabinet blijft bedrijven wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de OESO-Richtlijnen, en wijst bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in China, bijvoorbeeld via de MVO risicochecker. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid is de verantwoordelijkheid van bedrijven.
Ondernemingen die opereren in een context met IMVO risico’s zoals dwangarbeid moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dat besluit kunnen motiveren. Zij moeten overwegen of ze daar verantwoord kunnen blijven opereren of inkopen.
Gegeven de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapportages en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om daar gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie passend zijn.
Heeft u geïnventariseerd welke bedrijven gelinkt zijn aan de uitbuiting van Oeigoeren? Heeft u op basis van eerdere berichten hierover contact gehad met de industrie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen overzicht van bedrijven die via hun toeleveringsketen zijn gelinkt aan de situatie in Xinjiang. Wel zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken met andere belanghebbenden als VNO-NCW, MKB Nederland en RVO een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. In verband met het coronavirus wordt nog bezien of deze sessie fysiek of virtueel plaats zal vinden.
Voor wat betreft de Nederlandse textielindustrie informeert het secretariaat van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel bedrijven aan de hand van algemene nieuwsberichten over de situatie in Xinjiang en stelt het de situatie in Xinjiang aan de orde in jaarlijkse beoordelingsgesprekken met bedrijven.
Bent u bereid uw afkeuring kenbaar te maken richting de Chinese overheid in navolging van uw collega uit het Verenigd Koninkrijk?3
Nederland stelt de mensenrechten in China consequent bilateraal aan de orde. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 heeft Minister Blok in zijn gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi op 26 augustus jl. de zorgen van dit kabinet over de mensenrechten van Oeigoeren overgebracht. Op 8 juli jl. heeft de Nederlandse ambassadeur in China de mensenrechtensituatie in Xinjiang opgebracht in een gesprek met de Directeur-Generaal voor Europese Zaken – een hoge ambtenaar binnen het Chinese Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op 5 november 2019 heeft Minister Kaag in een gesprek met de Chinese assistent-minister voor Handel Ren Hongbin de zorgen van het kabinet overgebracht over het gebruik van technologie voor de surveillance van met name etnische en/of religieuze minderheden. Op 19 juni 2019 heeft Minister Blok in een gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi de mensenrechtensituatie in China aangekaart met specifieke aandacht voor de situatie van religieuze minderheden in Xinjiang en Tibet. Minister-President Rutte heeft op 29 mei 2019 de mensenrechten van de Oeigoeren opgebracht in zijn gesprek met de Chinese vicepresident Wang Qishan. Op 2 november 2018 heeft de Nederlandse ambassadeur in China met 17 andere ambassadeurs een brief aan de partijsecretaris van Xinjiang gestuurd waarin zorgen worden geuit over de behandeling van Oeigoeren in China. Minister-President Rutte heeft in zijn tête-à-tête met de Chinese premier Li Keqiang op 15 oktober 2018 de culturele en religieuze vrijheden van etnische minderheden in China aan de orde gesteld, in het bijzonder naar aanleiding van de zorgwekkende berichten over de situatie in Xinjiang. Op 17 september 2018 heeft Minister Blok in gesprek met Chinese viceminister Wang Chao van Buitenlandse Zaken zijn zorgen gedeeld over de situatie in Xinjiang.
Ziet u inmiddels wel reden om in overleg te treden met Europese collega’s om een gezamenlijke reactie te formuleren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft er conform de motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 281) reeds voor gezorgd dat de EU op 10 maart jl. in de VN-Mensenrechtenraad zorgen over dwangarbeid door Oeigoeren heeft uitgesproken.5 Tijdens de meest recente sessie van de VN-Mensenrechtenraad heeft de EU op 30 juni jl. opnieuw aan deze zorgen gerefereerd.6
Op welke manier en met welk resultaat zijn krachtige internationale reacties gegeven in antwoord op de voortdurende uitbuiting van Oeigoeren, zoals u in uw antwoorden van 27 maart 2020 aangaf nodig te vinden?
De Chinese autoriteiten hechten sterk aan een positief internationaal imago van China. Het is aannemelijk dat kritische interventies door de internationale gemeenschap op zijn minst leiden tot het besef dat mensenrechtenschendingen niet onweersproken blijven. Specifiek wat Xinjiang betreft, heeft de druk van Nederland, de EU en andere gelijkgezinde landen er in ieder geval voor gezorgd dat China zich aangespoord voelt om zich te verantwoorden.
Welke additionele stappen gaat u zetten nu wederom blijkt dat de uitbuiting en dwangarbeid van Oeigoeren voortduurt en wijdverspreid is?
Zoals vermeld in de antwoorden op vraag 2 en 4 heeft Minister Blok in zijn gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi op 26 augustus jl. de zorgen van dit kabinet over de mensenrechten van Oeigoeren opnieuw overgebracht. In dit gesprek wees Minister Blok specifiek op het feit dat Nederlandse en Europese bedrijven moeite hebben om aannemelijk te maken dat bijvoorbeeld textiel uit Xinjiang zonder dwangarbeid of andere mensenrechtenschendingen worden geproduceerd. Het kabinet blijft de mensenrechten van Oeigoeren bilateraal, in EU-verband, en in de VN-Mensenrechtenraad aan de orde stellen.
De informatie die de Nederlandse regering had over de betrokkenheid van door Nederland betaalde UAWC-medewerkers bij de terreurorganisatie PFLP en het feit dat zij verdacht worden van een terreuraanslag, waarbij de 17 jarige Rina Shnerb om het leven gekom |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u de hele briefwisseling tussen UK laywers for Israel en de Nederlandse regering aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik verwijs u graag naar de bijlages bij deze beantwoording1 en de eerdere beantwoording op schriftelijke Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3572.
Heeft u, met de kennis van nu, een aantal vragen van hen onvolledig beantwoord? Zo ja, welke signalen zijn niet goed opgepakt?
De vragen van UKLFI zijn in het verleden zo volledig mogelijk beantwoord op basis van de toen beschikbare informatie. Het binnenkort in opdracht van het kabinet te starten externe onderzoek zal moeten uitwijzen of er informatie naar boven komt die tot nieuwe inzichten leidt.
Op welke datum heeft de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) de Nederlandse vertegenwoordiging geinformeerd over het feit dat twee van haar medewerkers gearresteerd waren als terrorismeverdachte?
Een toenmalige medewerker van UAWC werd in augustus 2019 gearresteerd, maar vervolgens op last van de Israëlische rechter weer vrijgelaten. Deze persoon werd op 25 september opnieuw gearresteerd. Op 1 oktober werd bekend dat hij verdacht werd van betrokkenheid bij de bomaanslag in augustus 2019, waarbij een dodelijk slachtoffer viel. Tevens werd die dag duidelijk dat hij in het ziekenhuis was opgenomen, naar verluidt als gevolg van zijn arrestatie en verhoor. UAWC heeft Nederland op 1 oktober over de arrestatie geïnformeerd, en dat verder toegelicht in een gesprek op 3 oktober. Sindsdien zijn er regelmatig contacten geweest tussen de Nederlandse Vertegenwoordiging en UAWC, waaronder over de arrestatie van de tweede medewerker.
Op welke datum heeft UAWC de salarissen van deze twee medewerkers stop gezet?
Op 6 en 8 oktober 2019 zijn de contracten met beide personen beëindigd.
Hoe lang (van welke datum tot welke datum) is er geld betaald aan deze twee medewerkers? En hoeveel salaris betreft het?
Het financieren van indirecte kosten, zoals gedeelten van de salarissen van werknemers in ondersteunende diensten en management, die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van projecten, is nodig om een organisatie draaiende te houden en kunnen pro-rato worden doorgerekend aan de verschillende donoren. Zonder financiering van zulke kosten kunnen er geen projecten worden uitgevoerd. Het bedrag dat is opgenomen in een begroting (inclusief indirecte kosten) is de basis waarvoor het Ministerie van Buitenlandse Zaken een financiering aangaat. Voordat een financiering wordt aangegaan vindt er een beoordeling van het projectvoorstel plaats. Middels deze beleidsmatig, beheersmatige en financiële toetsing wordt vastgesteld of het voorstel voor financiering in aanmerking komt. Uitgangspunt is dat financiering van werkelijke kosten plaatsvindt. Dit proces is ook doorlopen bij de financiering aan UAWC.
Op basis van de van UAWC ontvangen informatie is berekend dat het Nederlandse aandeel (inclusief het percentage via het FAO-project, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 7) in de ontvangen salarissen van deze twee medewerkers in de hierboven genoemde periode van zes jaar een totaal is van ongeveer USD 121.692. Dit is in totaal ongeveer 27% van het totaalsalaris dat aan deze twee personen is betaald over de periode januari 2013 tot en met oktober 2019. De andere delen van hun salarissen werden betaald door andere donorprojecten en door de organisatie zelf.
Uit door UAWC verstrekte salarisgegevens blijkt het volgende. Voor de eerste medewerker is vanaf januari 2013 tot en met september 2019 een gedeelte van het salaris betaald via het Nederlandse project. Daarnaast is een ander gedeelte van het salaris van deze medewerker betaald via een project van FAO (zie antwoord vraag 7) waarvan Nederland één van de vijf donoren is. Voor de tweede medewerker is vanaf januari 2013 tot en met oktober 2019 een gedeelte van het salaris betaald via het Nederlandse project.
Op welke datum was het bij Nederland duidelijk dat de twee medewerkers deels met Nederlands belastinggeld betaald zijn?
Op 8 juli 2020 bleek bij archiefonderzoek in het kader van beantwoording van Kamervragen dat zij een deel van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC.
Hoeveel geld zou UAWC ontvangen aan subsidie van Nederland dit jaar en hoeveel daarvan is al overgemaakt? En op welke data is dat gebeurd?
Voor zover kan worden achterhaald wordt UAWC via de volgende instrumenten direct ofwel indirect gefinancierd. In 2020 zou UAWC EUR 1.658.888 subsidie ontvangen ten behoeve van het Land and Water Resource Management Program. Op 30 januari 2020 is de eerste betaling van EUR 1.274.056 ontvangen door UAWC. Op 9 juli 2020 is besloten verdere betalingen aan te houden.
UAWC is daarnaast uitvoerende partner in het Reform and Development of Markets, Value Chains and Producers» Organizationsproject, dat wordt geleid door de Voedsel en Landbouw organisatie van de VN (FAO). Nederland is één van de vijf donoren in dit project, en financiert ongeveer 20% van het budget. Eerder dit jaar is EUR 320.475 door de Voedsel en Landbouw organisatie uitbetaald aan UAWC. De EU is één van de andere donoren in dit project. Vanuit dit project zou UAWC in 2.020 EUR 391.915 ontvangen. De Nederlandse bijdrage aan de EU begroting, waaruit ook dit project is gefinancierd, is ongeveer 5%.
Op 1 juli 2020 is een publiek-privaat partnerschapsproject positief beoordeeld onder de Sustainable Development Goals Partnerhip (SDGP) faciliteit, een Nederlands subsidie-instrument dat wordt uitgevoerd door RVO. Het betreffende project heet Innovating the Value Chain for Palestinian Olives, waarbij UAWC één van de consortiumpartners is. Dit project is nog niet van start gegaan en er zijn geen betalingen gedaan.
UAWC is een partner van het Women’s Peace and Humanitarian Fund (WPHF) van de VN en ontvangt financiering voor activiteiten op het gebied van vrouwen, vrede en veiligheid voor een project in Hebron. Er gaan geen Nederlandse middelen via het WPHF naar UAWC. De Nederlandse bijdrage a 2 miljoen euro gaat in zijn geheel naar Mali.
Hangende het externe onderzoek worden door Nederland geen betalingen gedaan via FAO en SDGP die indirect UAWC financieren.
Kunt u de laatste twee audits van UAWC aan de Kamer doen toekomen alsmede alle jaarrekeningen of stukken waarmee de Nederlandse subsidie aan UAWC verantwoord is over de jaren 2017–2020?
Onze intentie is om deze documenten zo spoedig mogelijk met u te delen. Dit vraagt wel om enkele stappen op het gebied van persoons gegevensbescherming en dient te gebeuren op basis van of met inachtneming van de gedrags- en beroepsregels van auditorganisaties.
Acht u de controle over substantiele subsidiebedragen aan UAWC de afgelopen jaren voldoende?
Ja. Het toezicht bestaat uit werkbezoeken, het beoordelen van financiële en inhoudelijke rapportages, onafhankelijke audits door internationale auditorganisaties en informatiedeling tussen donoren. De steun aan UAWC maakte tevens deel uit van de doorlichting van het ontwikkelingsprogramma gedurende de jaren 2008–2014 door de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB). IOB concludeerde dat »Fiduciary mechanisms were built into the project designs. These mechanisms and the project documentation did not reveal irregularities in project management.» Zie ook de evaluatie «How to Break the Vicious Cycle – Evaluation of Dutch Development Cooperation
Wie gaat nu onderzoek uitvoeren en wat is de onderzoeksopdracht?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gestart met de werving van een externe partij voor dit onderzoek. Het onderzoek is gericht op eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn.
Kunt u deze vragen een voor een, zorgvuldig en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De arrestatie en gevangenneming van mensenrechtenverdedigers in Niger |
|
Anne Kuik (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten van Amnesty International1 en CNV Internationaal2 over de arrestatie en gevangenneming van mensrechtenverdedigers, waaronder twee vakbondsleiders Moudy Moussa en Halidou Mounkaila, in Niger?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat onlangs drie activisten zijn vrijgelaten, mede onder druk van (inter)nationale niet-gouvernementele organisaties en mensenrechtenorganisaties, waaronder ook Amnesty International, maar dat het verzoek voor voorlopige vrijlating van beide vakbondsleiders (Moudy en Halidou) is afgewezen, terwijl zij van dezelfde strafbare feiten beschuldigd worden? Deelt u de opvatting dat de mensenrechten van deze gevangen vakbondsleiders in Niger gerespecteerd moeten worden, ook in tijden van corona, en dat de overheid in Niger alles in het werk moet stellen om de veiligheid van deze vakbondsleiders te waarborgen?
Ja daar ben ik van op de hoogte. Mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid en recht op een eerlijke rechtsgang, staan aan de basis van open en vrije samenlevingen overal ter wereld en vormen de hoeksteen van het Nederlands buitenlandbeleid. Dit draagt Nederland internationaal uit, in multilaterale fora en bilaterale gesprekken, zo ook in gesprekken met de autoriteiten van Niger.
Deelt u de opvatting dat overheden zoals Niger de COVID-19 crisis aangrijpen om de politieke ruimte, zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vakvereniging (ILO-conventie 87), te verkleinen en dat dit obstakels zijn waardoor vakbondsleiders hun werk niet uit kunnen voeren?
De Covid-19 maatregelen zetten de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in veel landen onder druk. Het is van belang dat autoriteiten een goede, transparante afweging maken in het opleggen van restricties, met oog voor de tijdelijkheid en proportionaliteit van de maatregelen. Het recht op vrijheid van meningsuiting en de vrije ruimte voor het maatschappelijk middenveld om zich te laten horen, vormen belangrijke speerpunten in het buitenlandbeleid. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor mensenrechtenverdedigers. Nederland keurt disproportionele en willekeurige maatregelen af waarbij fundamentele rechten zoals het recht op vrijheid van meningsuiting geschonden worden en roept internationaal en via internationale partners op tot een mensenrechtenbenadering in COVID-19 maatregelen.
Wanneer zijn gesprekken gevoerd met de autoriteiten van Niger, inclusief de Mensenrechten Commissie van Niger, over dit onderwerp? Kunt u de uitkomsten van die gesprekken delen?
Het onderwerp is meermaals opgebracht in gesprekken met de autoriteiten van Niger. De Nederlands Tijdelijk Zaakgelastigde in Niamey heeft de kwestie in april 2020 aangekaart bij de mensenrechtencommissie van Niger, in samenwerking met de EU-ambassadeur te Niamey. Vervolgens heeft de Mensenrechten Commissie de zaak eind april aan de orde gesteld bij de premier van Niger, de heer Brigi Rafini. Daarna heeft de EU, mede op verzoek van Nederland, het onderwerp aangekaart tijdens de politieke dialoog met Niger in juni 2020. Tot slot is in juli 2020 de Nederlandse zorg omtrent de arrestaties en het belang van een eerlijke rechtsgang opgebracht in een gesprek met de Nigerese ambassadeur voor Nederland in Brussel. Ook is expliciet gevraagd naar de reden van gevangenhouding van de twee vakbondsleiders Moudy Moussa en Halidou Mounkaïla.
In welke mate heeft Nederland financieel en in ander opzicht bijgedragen aan het tegengaan van jongerenwerkloosheid in Niger en in welke mate zijn de vakbonden, van wie de leiders nu vastzitten, betrokken bij de uitvoering van de door Nederland gesteunde projecten?
Nederland is haar portfolio in Niger nog aan het opbouwen, waarbij het opbouwen van het jeugdwerkgelegenheidsportfolio door COVID-19 enige vertraging heeft opgelopen. Naar verwachting zullen er in het vierde kwartaal van dit jaar uitvoeringscontracten voor jeugdwerkgelegenheidsprojecten worden gesloten met geïnteresseerde partijen, op basis van in de komende weken af te ronden voorbereidende studies. Hiervoor is dit jaar EUR 4 miljoen beschikbaar. Tevens is Generation Unlimited (Unicef), met financiële steun van o.a. Nederland, voornemens om EUR 4 miljoen te investeren in Niger om jeugdwerkgelegenheid te bevorderen.
Daarnaast draagt Nederland in het kader van het vakbondsmedefinancieringsprogramma via CNV Internationaal bij aan de versterking van de sociale dialoog en het tegengaan van jongerenwerkloosheid in Niger. Halidou Mounkaila is verbonden aan de Confédération Nigérienne du Travail (CNT), een vakbondspartner van CNV Internationaal in Niger. Moudy Moussa is verbonden aan de Syndicat National des Travailleurs de l'Information et de la Communication (SYNATIC). Ook deze federatie is aangesloten bij vakcentrale CNT.
Deelt u de mening dat door de gevangenneming van de vakbondsleiders de vakbond gehinderd wordt in het uitvoeren van de programma’s gericht op het verminderen van armoede en het bieden van perspectief aan jongeren door middel van Nederlandse financiering voor het vergroten van inzetbaarheid van jongeren?
Ja. Beide vakbondsleiders zijn actief betrokken bij trainingsprogramma’s van het vakbondsmedefinancieringsprogramma. Hun gevangenneming hindert de uitvoering daarvan.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk in een politieke dialoog met Niger op ministerieel niveau expliciet aandacht te vragen voor de situatie van de gevangen gehouden vakbondsleiders, en wilt u daarbij aandragen dat het respecteren van mensenrechten en een eerlijke rechtsgang voor deze twee vakbondsleiders onderdeel zijn van good governance?
Nederland heeft diplomatieke stappen ondernomen om dit onder de aandacht te brengen bij de Nigerese autoriteiten (zie ook antwoord op vraag 4). Het belang dat Nederland en de EU hechten aan het respect voor mensenrechten, veiligheid en een eerlijk proces in deze zaak is uitdrukkelijk genoemd. Nederland blijft deze kwestie nauwlettend volgen, met respect voor de onafhankelijke rechtsgang in Niger.
In hoeverre staat de Nederlandse steun aan Niger tegen jongerenwerkloosheid op de tocht op het moment dat Niger vakbondsleden die de Nederlandse projecten mee uitvoeren, zonder eerlijke rechtsgang vast houdt?
De op jongeren gerichte activiteiten van het vakbondsmedefinancieringsprogramma ondervinden hiervan hinder. Voor de overige programma’s waarmee Nederland Niger steunt tegen jongerenwerkloosheid geldt dit niet. Echter, juist op dit moment is het van groot belang dat de programma’s tegen jongerenwerkloosheid doorgang vinden, gezien de negatieve gevolgen van Covid-19 op de fragiele economie van Niger. Nederland zet zich er dan ook voor in om het jeugdwerkgelegenheidsportfolio dit jaar nog op te bouwen in Niger, ondanks de bovengenoemde arrestaties en de vertragingen die zijn opgelopen door COVID-19. Daarbij blijft Nederland zich uiteraard inzetten voor mensenrechten en het versterken van het maatschappelijk middenveld in Niger.
Het bericht dat twee terreurverdachten indirect salaris hebben ontvangen met behulp van Nederlandse financiële steun aan de Palestijnse NGO UAWC. |
|
Arne Weverling (VVD), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Waarom heeft u pas deze maand besloten de financiering van de Palestijnse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Union of Agricultural Work Committees (UAWC) op te schorten, terwijl u al in augustus 2019 van deze organisatie zelf te horen heeft gekregen dat twee van hun medewerkers verdacht zijn van betrokkenheid bij een dodelijke terreuraanslag?
Op het moment dat UAWC de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah informeerde over de arrestatie op 1 oktober 2019, is eerst opheldering gevraagd en is vervolgens niet besloten om over te gaan tot het aanhouden van verdere betalingen. Allereerst maakten de personen in kwestie geen onderdeel uit van de project management unit (PMU), die verantwoordelijk was voor de uitvoering van het door Nederland gefinancierde project, inclusief het beheer van de Nederlandse bijdrage. Daarnaast waren er op basis van het Nederlands toezicht op UAWC geen aanwijzingen dat UAWC en de partners in het consortium de Nederlandse bijdrage anders hadden gebruikt dan zoals was overeengekomen voor het ondersteunen van Palestijnse boeren in Area C om hun landbouwgronden effectiever te beheren en daarmee de voedselzekerheid te verbeteren. Voorts waren – en zijn – beide personen verdachten, van wie de betrokkenheid bij de bomaanslag nog moet worden vastgesteld door een rechter.
In juli 2020 is tijdens een archiefonderzoek in het kader van de beantwoording van Kamervragen, gebleken dat beide personen een gedeelte van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten van het door Nederland gefinancierde programma met UAWC. Tevens beschikten beiden in 2017 – ten behoeve van de uitvoering van het project – over een pasje van de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah. Op basis van dit archiefonderzoek is op 9 juli jl. direct besloten om verdere betalingen aan UAWC aan te houden. Omdat zorgvuldig handelen op dit punt uiterst belangrijk is heb ik besloten om een extern onderzoek te laten verrichten naar eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn, alvorens een besluit kan volgen over de verdere samenwerking met UAWC.
Op welke manier heeft u de informatie nagetrokken die de organisatie UK Lawyers for Israel u in mei 2019 toegestuurd heeft, waarin er al op gewezen werd dat twee leden van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) tevens werkzaam waren voor de UAWC? Waarom leidde de informatie die deze organisatie aanleverde niet tot een andere inschatting, zoals u schrijft in het antwoord op de brief van deze organisatie?
Op 13 mei 2019 stuurde de Britse organisatie UK Lawyers for Israel (UKLFI) een brief aan de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah die op 19 juni 2019 beantwoord is, waarin grotendeels verwezen werd naar gebeurtenissen voor 2012, die dus al bekend waren toen Nederland besloot om met UAWC als leidende partner van een consortium een programma te starten in juli 2013, nadat sinds september 2007 (kabinet Balkenende IV) al een programma was gefinancierd door Nederland dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. Het besluit om in juli 2013 (kabinet Rutte II) de samenwerking met UAWC voort te zetten, dit keer als trekker van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management Program,kwam tot stand op basis van bewezen expertise, kennis en capaciteit in dit eerdere programma, en op basis van eigen risico-analyse en de bevindingen van andere donoren, waaronder bevindingen uit een uitgebreid onderzoek uitgevoerd door Australië in 2012.
Bij dit Australische onderzoek naar UAWC waren onder meer de Australische Federale politie en de Australische veiligheidsdienst Australian Security Intelligence Organisation betrokken. De conclusie van dat onderzoek was dat er niet gesteld kan worden dat met steun aan UAWC er direct of indirect middelen ter beschikking gesteld worden aan een persoon of organisatie die aangemerkt wordt als terroristisch en dat niet aangetoond was dat PFLP als organisatie controle heeft over de middelen van UAWC. UAWC was en is niet aangemerkt als een terroristische organisatie, niet door de EU, niet door de VN en niet door Israël. De bestuursleden staan evenmin op internationale sanctielijsten. Uit het Nederlands toezicht is in de periode van september 2007 tot dusver niet gebleken dat Nederlandse bijdragen voor andere doeleinden zijn gebruikt dan overeengekomen. Namelijk, zoals in het antwoord op vraag 1 ook benoemd, voor het ondersteunen van Palestijnse boeren in onder andere Area C om hun landbouwgronden en watertoevoer effectiever te beheren en daarmee de voedselzekerheid te verbeteren.
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer werd in januari 2017 (kabinet Rutte II) een vervolg gegeven aan de lange samenwerking met UAWC en startte de tweede fase van het programma Land and Water Resource Management Program. Voor verdere informatie over de relatie tussen Nederland en UAWC vanaf 2007, zie ook antwoorden op Kamervragen van de leden Van Helvert en Omzigt, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 3820 en 3821.
Wat heeft u gedaan met de informatie van NGO-Monitor uit januari van dit jaar waarin op basis van verschillende bronnen de banden tussen de UAWC en de PFLP worden getoond?
Nederland baseert zich bij aangaan en voortzetting van samenwerkingsverbanden op een eigen analyse van de organisatie, waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van de informatie van andere landen. Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten rond de arrestatie, inclusief het rapport van NGO Monitor. Die informatie wordt vergeleken met wat reeds bekend is, inclusief uit de eigen analyse en de beoordelingen van andere landen. Veel van de informatie van NGO Monitor betreft de periode voor 2012 en/of personen die toen al in dienst waren bij UAWC, waarover destijds al een oordeel gevormd was, door Nederland en andere donoren. De berichten van NGO Monitor zijn ook geen aanleiding geweest voor de andere donoren van UAWC, waaronder de Europese Unie, Duitsland, Canada en Spanje, Zwitserland om de samenwerking met UAWC op te schorten.
Zie ook de antwoorden op Kamervragen van het lid Kuzu, d.d. 13 januari jl., Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1320.
Hoe kan het dat u er pas bij het beantwoorden van de schriftelijke vragen van de leden Van der Staaij, De Roon en Voordewind1 achter bent gekomen dat de verdachte medewerkers salaris hebben uitbetaald gekregen met behulp van de Nederlandse financiering en zelfs pasjes van de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah tot hun beschikking hebben gehad?
Bij het opstellen van de antwoorden op de Kamervragen is extra archiefonderzoek gedaan, waarbij duidelijk werd dat de mededeling van UAWC dat beide personen niet betrokken waren bij het door Nederland gefinancierde programma tot de verkeerde conclusie had geleid dat de beide personen ook niet betaald kregen voor hun werk bij UAWC uit de Nederlandse bijdrage. De beide personen waren geen onderdeel van het project management unit (PMU) die het project uitvoert, maar een gedeelte van hun salaris werd wel via de overheadkosten van het project betaald. De financiering van indirecte kosten, zoals gedeelten van de salarissen van werknemers in ondersteunende en managementfuncties, die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van projecten, is nodig om een organisatie draaiende te houden en kunnen pro-rato worden doorgerekend aan de verschillende donoren van een organisatie. Dat is ook in het geval van UAWC gebeurd. Het kabinet betreurt dat eerder de verkeerde conclusie is getrokken dat beide personen in het geheel niet betaald kregen uit de Nederlandse bijdrage.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken en de hiervoor aangehaalde informatie niet de indruk geeft dat de UAWC grondig onderzocht is, voor besloten is deze organisatie te gaan ondersteunen of deze ondersteuning voort te zetten?
Het is uitzonderlijk dat een organisatie wordt onderzocht met betrokkenheid van gerenommeerde organisaties als de Australische politie en veiligheidsdienst. Het kabinet is van mening dat het onderzoek indertijd grondig is uitgevoerd en de uitkomsten, dat beschuldigingen van mogelijke steun UAWC aan PFLP niet gegrond waren, vertrouwd moeten kunnen worden. Daarnaast is uit het eigen toezicht niet gebleken dat middelen anders besteed zouden zijn dan overeengekomen. Partners als de Europese Unie, Duitsland, Canada en Spanje, Zwitserland die met UAWC samenwerken zagen in het verleden, en momenteel, geen reden om betalingen aan te houden. De Europese Unie heeft recentelijk (2020) nog een screening uitgevoerd en zag op basis hiervan geen reden tot het stopzetten van de samenwerking met UAWC binnen het huidige raamwerk voor financiële samenwerking en de criteria voor projecten in de Palestijnse gebieden.
Het binnenkort te starten externe onderzoek dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken start zal moeten uitwijzen of er informatie naar boven komt die tot nieuwe inzichten leidt. Andere donoren zijn uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek, en alle beschikbare informatie te delen. De EU heeft reeds te kennen gegeven graag op de hoogte te worden gehouden van de uitkomsten van dit onderzoek.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere Kamervragen over een PFLP-lid dat werkzaam was bij het Ma'an Development Center aangaf dat u hier niet over eigenstandige informatie te beschikken?2 Bent u alsnog bereid hier een onafhankelijk onderzoek naar te laten verrichten, en eventuele maatregelen te nemen en deze elk kwartaal opnieuw te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om deze kwestie opnieuw te onderzoeken. De samenwerking met Ma’an Development Center is in 2015 beëindigd, en de persoon in kwestie is overleden.
Gaat u naar aanleiding van deze zaak de selectie en monitoring van alle organisaties waar Nederland steun aan verleent, opnieuw onderzoeken, inclusief het verstrekken van pasjes aan de medewerkers?
Het kabinet wil de uitkomsten van het extern onderzoek naar UAWC afwachten om te bezien welke lessen eruit getrokken kunnen worden.
Bent u het eens dat dit een voorbeeld is dat het financieren van organisaties die aan ontwikkelingssamenwerking doen, die ook actief zijn in de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-beweging (waar de regering tegen is), een probleem is omdat er geen volledige controle is over waar het geld naartoe gaat?
Nee. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren. Met het toezicht, zoals dat ook bij UAWC werd toegepast, kan worden toegezien aan welke activiteiten organisaties hun geld uitgeven. Indien er uit dat toezicht blijkt dat er desondanks wel sprake is van financiering van dergelijke activiteiten, dan treedt het kabinet daartegen op.
Hoe kunt u er dan zeker van zijn dat Nederlands geld niet wordt gebruikt voor BDS bij het financieren van dit soort buitenlandse organisaties?
Het Nederlandse standpunt over BDS is breed bekend, ook in de Palestijnse gebieden. De Nederlandse Vertegenwoordiging wijst organisaties waarmee wordt samengewerkt er expliciet op. Financiering wordt gegeven voor vooraf overeengekomen doelstellingen en activiteiten waarna monitoring en evaluatie plaatsvindt. Daarbij wordt er scherp op gelet dat BDS hier geen deel van uitmaakt.
Bent u het eens dat Nederland de financiering van dit soort organisaties moet heroverwegen omdat er geen volledige zekerheid is dat er geen geld gaat naar BDS?
Nee. Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) tegen Israël propageren.
Het feit dat organisaties de beweging die oproept tot BDS ondersteunen, is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering van deze organisaties, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en recent weer bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in diens uitspraak op 11 juni jl. in de zaak Baldassi e.a. tegen Frankrijk.
Het toezicht en de afspraken bieden voldoende waarborgen om dit beleid uit te voeren.
Kunt u een overzicht geven van alle inlichtingen die u zijn toegekomen over de mogelijke betrokkenheid van UAWC bij PFLP en de wijze waarop u deze informatie gebruikt hebt bij de diverse besluiten om samenwerking te zoeken of te intensiveren met het UAWC, waaronder de in de beantwoording genoemde besluiten in 2007, 2013 en 2017?
Nederland startte in september 2007 (kabinet Balkenende IV) met de financiering van een programma dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. Voordat UAWC in juli 2013 (kabinet Rutte II) trekker werd van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management Program, heeft Nederland een risico-analyse uitgevoerd en uitgebreid contact gehad met andere partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van banden met PFLP. Australië had in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van de Israelische NGO Shurat Hadin over steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet gegrond waren. Zie ook de beantwoording op vraag 1 en vraag 5.
Voor zover kon worden achterhaald is Nederland in de afgelopen jaren benaderd door de Israëlische organisatie International Legal Forum (ILF) (2018, 2020), de Britse organisatie UK Lawyers for Israel (UKLFI) (2018, 2019 en 2020) en NGO monitor (2020) met informatie over de mogelijke betrokkenheid van UAWC bij PFLP.
Fondsen van Nederland worden pas verstrekt zodra beoordelingsprocedures zorgvuldig zijn doorlopen. Informatie met betrekking tot de mogelijke betrokkenheid van UAWC bij PFLP zijn onderzocht en beoordeeld. Tot dusver is hieruit nooit naar voren gekomen dat de Nederlandse financiële bijdrage aan UAWC gebruikt is door organisaties die door Nederland en de EU als terroristische organisaties zijn aangemerkt.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden zonder te verwijzen naar een antwoord op andere vragen?
Ja.