Het bericht ‘Apple deelde herleidbare, persoonlijke gegevens bij opnames Siri-gebruikers’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Apple deelde herleidbare, persoonlijke gegevens bij opnames Siri-gebruikers»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Waren de signalen uit het bericht, over vermeende schending van de privacy door Apple, al eerder bekend bij de Autoriteit Persoonsgegevens, die toezicht houdt op het gebruik van persoonsgegevens door organisaties?
Het fenomeen van afluisteren via smart speakers was bij de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) bekend.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens actie(s) ondernomen richting Apple nadat vorige maand al naar buiten kwam dat Apple-medewerkers meeluisteren naar persoonlijke informatie van gebruikers, zoals medische gegevens?2 Zo ja, welke actie(s)?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) kent het zogeheten één-loketmechanisme. Dit houdt in dat organisaties die grensoverschrijdende verwerkingen van persoonsgegevens uitvoeren nog maar met één privacytoezichthouder zaken hoeven te doen. Die wordt de «leidende toezichthouder» genoemd. De Ierse privacytoezichthouder is de leidende toezichthouder voor Apple. De AP is zogeheten «betrokken toezichthouder». Ik heb begrepen van de AP dat zij regulier contact heeft met de Ierse privacytoezichthouder, zowel bilateraal als binnen de (European Data Protection Board (EDPB) en dat de Ierse privacytoezichthouder op de hoogte is van deze kwestie (evenals vergelijkbare recente kwesties). De AP heeft overigens de mogelijkheid om kwesties onder de aandacht te brengen van de leidende toezichthouder als deze daarvan nog niet op de hoogte is.
Deelt u de mening dat, indien de berichtgeving klopt, het zeer kwalijk is dat herleidbare, persoonlijke gegevens, afkomstig van gebruikers van in dit geval een spraakherkenningssysteem, worden gedeeld met derden?
Het delen van persoonsgegevens met derden is niet per definitie een kwalijke zaak. Het is van belang dat bedrijven binnen de geldende wet- en regelgeving persoonsgegevens kunnen delen met derde partijen, zodat zij deze gegevens kunnen analyseren om bepaalde producten of bedrijfsprocessen te optimaliseren.
Blijkens de berichtgeving en de reactie die Apple daarop heeft gegeven zijn er, naast de opnamen van de gesprekken, ook gegevens meegestuurd die maken dat de opnames herleidbaar werden tot een specifiek natuurlijk persoon, waardoor er sprake is van verwerking van persoonsgegevens. Indien deze verwerking zonder juiste rechtsgrondslag plaatsvindt -zoals de berichtgeving suggereert- dan is dat niet alleen kwalijk, maar ook onrechtmatig.
Is bij het op deze wijze delen van persoonsgegevens volgens u sprake van inbreuk op de privacy?
De privacy van personen kan worden geraakt wanneer er op onrechtmatige wijze persoonsgegevens worden gedeeld. Het is echter aan de AP om te bepalen of de verwerking van persoonsgegevens in kwestie onrechtmatig was.
Kunt u – in het kader van de juridische bescherming van burgers – uitleggen welke regelgeving hier primair van toepassing is? Is dat de Algemene verordening gegevensbescherming (inclusief alle daarbij behorende wet- en regelgeving) of is dat het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder de artikelen 139a en volgende? Tot welke instantie zouden burgers en/of bedrijven zich primair moeten richten bij (vermeende) situaties van stiekem afluisteren zoals bedoeld in deze Kamervragen, de Autoriteit Persoonsgegevens dan wel de politie en/of het openbaar ministerie?
De AVG betreft de relevante regelgeving om het gedrag van Apple aan te toetsen. De kernvraag daarbij is of Apple zich kan beroepen op een geldige verwerkingsgrondslag als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de AVG. De uiteindelijke beoordeling van deze vraag in een feitelijke situatie is aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit.
Nederlandse ingezetenen kunnen bij de AP een klacht indienen over de wijze waarop een verwerkingsverantwoordelijke omgaat met jouw persoonsgegevens. De AP is vervolgens op grond van de AVG verplicht om ofwel zelf deze klacht in behandeling te nemen of deze door te sturen naar de leidende toezichthouder in Ierland. De Ierse toezichthouder treedt in overleg met de andere betrokken toezichthouders. Als zij van mening zijn dat er sprake is van onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens, dan kunnen er verschillende maatregelen worden getroffen, waaronder het opleggen van een bestuurlijke boete (waarbij deze boete kan oplopen tot 20.000 euro of voor een onderneming tot 4% van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorafgaande boekjaar). De Ierse toezichthouder stuurt vervolgens zijn besluit naar de AP en de AP zorgt voor doorgeleiding aan de Nederlandse klager. Als deze niet tevreden is over de klachtafhandeling of het besluit van de Ierse toezichthouder, dan kan de betrokkene in Nederland in bezwaar gaan en uiteindelijk beroep instellen bij de Nederlandse bestuursrechter.
Het heimelijk afluisteren van gesprekken is in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld in de artikelen 139a en verder. Bij de vraag of sprake is van strafbare handelingen is onder meer van belang waar de desbetreffende handelingen hebben plaatsgevonden en of aan alle bestanddelen van de strafbaar gestelde handeling is voldaan. Het is aan het Openbaar Ministerie en in voorkomend geval de strafrechter om hierover te oordelen.
Bent u bereid Apple om een reactie op de berichtgeving te vragen, daar het bedrijf dat afgaande op het artikel van de NOS tot dusver niet heeft willen doen?
Apple heeft inmiddels een reactie op de berichtgeving op zijn eigen website geplaatst. Die houdt, kort gezegd, in dat het bedrijf voorlopig geen audio opnames meer beluistert, maar alleen computer gegenereerde transcripties van gesprekken verwerkt. Na een software-update zal Apple het beluisteren van audiofragmenten voortzetten, maar alleen van betrokkenen die zich hier vrijwillig voor hebben aangemeld. Het beluisteren van de fragmenten zal alleen worden gedaan door medewerkers van Apple. Deze medewerkers zullen onbedoelde Siri-aanvragen direct verwijderen.
Bent u bereid van Apple te eisen dat het bedrijf per direct maatregelen neemt om de privacy van gebruikers van zijn producten/diensten, waaronder spraakherkenning, te waarborgen? Welke (juridische) mogelijkheden hebt u daartoe?
Het is aan de bevoegde privacytoezichthouders in de EU om een onderzoek te starten naar het handelen van Apple. Indien er onderzoek wordt gedaan, is het wederom aan de desbetreffende toezichthouder om op basis van dat onderzoek te bepalen of Apple al dan niet maatregelen dient te nemen. Het is dan ook niet aan het kabinet om een dergelijk verzoek aan Apple te richten, noch om eisen te stellen aan het handelen van Apple.
Overigens heeft Apple in zijn reactie wel aangegeven dat het een aantal maatregelen heeft genomen en nog zal nemen, zie daarvoor het antwoord op vraag 7.
Wijzen incidenten als die bij Apple, maar ook bij andere techbedrijven, volgens u op het bestaan van een «privacyprobleem» in deze sector?
Het feit dat zich een aantal incidenten bij verschillende bedrijven heeft voorgedaan, wijst niet direct op een «privacyprobleem» in de gehele sector.
Specifieke incidenten met het analyseren van spraakgegevens voor productverbetering wijzen er wel op dat er meerdere bedrijven lijken te zijn die hierbij niet binnen de wettelijke kaders zijn gebleven. Gelet op hun onafhankelijkheid, is het aan de verschillende Europese toezichthouders zelf om te bepalen of zij ambtshalve optreden tegen bedrijven die de fout in gaan en hoe zij met eventuele klachten van betrokkenen omgaan.
Bent u van mening dat wet- en regelgeving op dit moment voldoende toereikend zijn om de privacy van consumenten van techproducten en -diensten te beschermen? Waar schiet deze wet- en regelgeving mogelijk nog tekort?
De wet- en regelgeving acht ik op dit moment in het algemeen inderdaad toereikend om de privacy van consumenten van techproducten en -diensten te beschermen.
In lijn met de kabinetsvisie op horizontale privacy ziet het kabinet in dit verband evenwel twee onderwerpen waar het juridisch kader mogelijk nog tekortschiet en die het kabinet aan de orde wil stellen bij de evaluatie van de AVG, die uiterlijk mei 2020 moet zijn afgerond.3
Ten eerste is het kabinet van mening dat grote techbedrijven, ook als zij rechtmatig handelen, enorme hoeveelheden gegevens kunnen verzamelen en gebruiken. Het kabinet wil kijken of de hoeveelheid gegevens die deze bedrijven verzamelen, kan worden beteugeld. Ten tweede wil het kabinet dat wordt geëvalueerd of de normen uit de AVG wel voldoen om de risico’s van profilering tegen te gaan, specifiek wanneer profilering leidt tot prijsdiscriminatie of zelfs tot uitsluiting van bepaalde groepen voor sommige producten of diensten.
Wat kunt u doen om consumenten van techproducten en -diensten beter bewust te maken van de risico’s die zij lopen bij het gebruik ervan ten aanzien van privacy, maar bijvoorbeeld ook spionage (via zogeheten «spyware»)?
Het kabinet vindt het belangrijk om het privacybewustzijn van burgers te vergroten en zal daarom in het voorjaar van 2020 een publiekscampagne starten over de privacyrisico’s bij het gebruik van digitale applicaties. In deze campagne wordt aandacht besteed aan de risico’s die burgers lopen als ze persoonlijke data delen.
Verder werkt Tilburg University aan een rapport over eventuele verdere regulering van «spyware» en de vermindering van de privacyrisico’s die aan deze producten kleven. Dit rapport wordt in het voorjaar van 2020 verwacht en zal hopelijk inzichtelijk maken in hoeverre er verdere maatregelen genomen moeten worden om de privacyrisico’s bij deze producten verder in te dammen.4
Het nieuwe record: ministeries geven 25 miljoen euro uit aan inhuur landsadvocaat |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ministeries in 2018 een recordbedrag hebben uitgegeven aan het inhuren van de landsadvocaat, namelijk 25 miljoen euro? Hoe verklaart u deze toename?1
Voorop staat dat het de taak van de overheid is om spaarzaam om te gaan met overheidsgelden. In dat licht wordt er ook kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met het inhuren van de landsadvocaat. Het merendeel van de juridische aangelegenheden wordt binnen de ministeries zelf afgehandeld. Niettemin maken alle ministeries ook gebruik van de diensten van de landsadvocaat. Het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld, betreft civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Naast deze civiele procedures, wordt de landsadvocaat soms ook ingeschakeld in bestuursrechtelijke zaken. Bijvoorbeeld daar waar de bijzondere expertise van de landsadvocaat gewenst is. Het is moeilijk aan te geven waarom de kosten van inhuur van de landsadvocaat in 2018 hoger zijn uitgevallen dan in voorgaande jaren. Een mogelijke verklaring kan worden gevonden in het feit dat procedures complexer zijn geworden. Daarnaast zijn deze kosten soms ook incident gedreven. Uit het top 10- overzicht van zaken met hoge uitgaven aan de landsadvocaat volgt bijvoorbeeld dat er dit jaar veel kosten gemoeid zijn met het advies voor het project GrIT van Defensie en de herziening Gasgebouw bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Als uitgangspunt geldt echter dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven. Een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties heeft eigen advocaten in dienst, zodat ook voor de verplichte procesvertegenwoordiging in veel voorkomende civiele zaken niet langer in alle gevallen van externe juridische dienstverlening gebruik gemaakt hoeft te worden. Ook wordt binnen de juridische functie van het Rijk samengewerkt en over en weer een beroep op elkaar gedaan bij sommige gecompliceerde adviesvragen om een onnodig beroep op de landsadvocaat te voorkomen.
Vindt u deze ontwikkeling, dat meer dan ooit is uitgegeven aan de landsadvocaat, niet ongewenst? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk is het belangrijk om de kosten voor inhuur van de landsadvocaat zo laag mogelijk te houden. Daar wordt zoals u bij het antwoord op vraag 1 kunt lezen ook het nodige aan gedaan. Zoals aangegeven betreft het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Voor het volledige beeld mag bovendien niet onvermeld blijven dat de Staat in het overgrote deel van de procedures als gedaagde optreedt. In dergelijke procedures wordt het in het belang van Nederland geacht om verweer te voeren.
Hoe kunt u uitleggen dat nu een nieuw record wordt gevestigd aan uitgaven door ministeries aan de landsadvocaat, onder andere om te procederen tegen burgers, terwijl al jaren onvoldoende geld naar de rechtsbijstand van diezelfde burgers gaat?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 1 en 2 wordt kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met de inhuur van de landsadvocaat en zijn de kosten met name gemaakt in civiele procedures waarbij vertegenwoordiging door een advocaat verplicht is en waarin de overheid als gedaagde partij optreedt. De inzet van de landsadvocaat enerzijds en het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand anderzijds zijn echter twee in hun aard verschillende zaken. Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het is een dienst die moet worden ingekocht. Daarom wordt de landsadvocaat tegen een marktconform tarief vergoed.
Staat deze toename van uitgaven aan de landsadvocaat daarnaast niet haaks op uw plannen om als overheid juist minder te juridiseren en te procederen, juist een van de onderdelen van uw omstreden plannen voor de stelselherziening van de gesubsidieerde rechtsbijstand die wel op steun kan rekenen?
De kosten voor de inhuur van de landsadvocaat staan gelet op het antwoord op bovenstaande vragen niet haaks op wat ik in de contourennota rechtsbijstand heb aangegeven, namelijk dat het terugdringen van onnodige juridisering begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven. Daarbij is met name het bestuursrecht een belangrijke inhoudelijke prioriteit. De overheid is wederpartij in circa 60 procent van de zaken waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. Deze 60 procent is als volgt opgebouwd: 13 procent asiel- en vreemdelingenzaken, 29 procent strafrechtzaken, 7 procent BOPZ en 11 procent overig bestuursrecht. Het kabinet wil het aantal onnodige procedures in het bestuursrecht, waaronder procedures waarin sprake is van rechtsbijstand, terugdringen. Het aanpassen van procedeergedrag van de overheid en het voorkomen van onnodig procederen vragen om inzicht in de complexe dynamiek en samenhangende factoren die kunnen aanzetten tot het procederen tegen overheidsbesluiten. Dit aanpakken vraagt om een brede samenwerkingscoalitie en om het bundelen van denkkracht. Binnen de aanpak is onder meer sprake van aandacht voor (rijks)beleid en wet- en regelgeving enerzijds en voor procedeergedrag van overheden anderzijds. Daarnaast is er aandacht voor betere communicatie en passend contact. In mijn brief van 12 juli jl. heb ik dit toegelicht.
Hoe verklaart u dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid koploper is als het gaat om het inhuren van de landsadvocaat, namelijk voor 5,5 miljoen euro?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is met haar zbo’s, agentschappen, diensten en taakorganisaties als het OM en de politie één van de grootste ministeries van Nederland. In dat licht is het niet vreemd dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid meer dan andere departementen uitgeeft aan de inhuur van de landsadvocaat. De uitgaven van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan de landsadvocaat voor het jaar 2018 waren overigens lager dan in voorgaande jaren (2014–2017).
Hoe verklaart u de forse stijging aan uitgaven bij het Ministerie van Defensie, die nu op twee staat?
De forse stijging aan uitgaven bij het Ministerie van Defensie is primair te wijten aan ondersteuning in het kader van de aanbesteding van het project Grensverleggende IT (GrIT), een bijzonder groot en complex IT-project, waarbij de complete IT-infrastructuur van Defensie wordt vervangen. Om alle ontwikkelingen in de IT-markt te kunnen volgen en door te vertalen naar moderne IT heeft Defensie met GrIT gekozen voor een intensieve samenwerking met de markt, waarbij Defensie wel zelf de regie houdt. Deze vorm van publiek- private IT-samenwerking op deze schaal is nieuw in Nederland en vraagt om extra juridische aandacht. Defensie beschikt weliswaar over veel juridische kennis, alleen op dit specifieke vlak is de kennis niet voldoende. Gezien de omvang en het belang van dit project maakt Defensie daarom gebruik van de specifieke kennis van de landsadvocaat. Daarnaast hebben zaken op het gebied van personenschade (bv. chroom-6 zaken, PTSS-zaken veteranen, letselschade), onrechtmatige daad (bv. zaken gerelateerd aan Nederlands Indië en Srebrenica), pensioenrecht (bv. AOW-gat, overgang van eindloonstelsel naar middelloonstelsel) en aan aantal kort gedingen naar aanleiding van aanbestedingen tot extra kosten geleid. De landsadvocaat is ingeschakeld als procesvertegenwoordiger of als adviseur omdat de benodigde kennis en capaciteit niet aanwezig is binnen Defensie.
Klopt het dat het bedrag van 25 miljoen euro dat aan de landsadvocaat wordt uitgegeven nog los staat van de juridische kosten die binnen de ministeries worden gemaakt? Zo ja, hoe hoog zijn deze kosten? Kunnen deze ook in een overzicht per ministerie worden verstrekt, zodat het totaal kan worden vastgesteld?
Naast de kosten die aan de landsadvocaat worden besteed, worden nog overige kosten voor externe inhuur van juridisch advies gemaakt. U kunt een groot gedeelte van deze kosten terugvinden in de bijlagen bij de jaarverslagen van ieder ministerie onder de post externe inhuur juridisch advies.2 Onder deze post valt voor de meeste departementen onder andere de overige advocatenkosten, de inhuur van advisering bij de voorbereiding van (specialistische) wet- en regelgeving en juridisch advies over bestaande regelgeving en het inhuren van juridische capaciteit voor de reguliere processen waar extra personele capaciteit op nodig is. Bijvoorbeeld om achterstanden bij bezwaar weg te werken of tijdelijk een zieke werknemer te vervangen. Voor het jaar 2018 valt het volgende schematische overzicht te geven. De bedragen zijn afgerond op miljoenen euro’s.3
Ministerie
Overige kosten externe inhuur juridisch advies jaarverslagen 2018
Algemene Zaken
0.4
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.6
Buitenlandse Zaken
1.2
Defensie
0.3
Economische Zaken en Klimaat
3.21
Financiën
0.52
Infrastructuur en Waterstaat
2.5
Justitie en Veiligheid
2.7
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
-
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.23
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.2
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
0.3
Totaal
14.1
In het jaarverslag van Economische Zaken bijlage 3 externe inhuur staat dat hierin tevens is opgenomen de kosten voor externe inhuur juridisch advies van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De kosten van Financiën voor de verplichte procesvertegenwoordiging in invorderingszaken door de Rijksadvocaat en de kosten voor juridisch advies met betrekking tot het Staatsdeelnemingenbeleid (in het bijzonder de kosten voor de juridische afwikkeling van de maatregelen in het kader van de kredietcrisis) worden op de begroting van Financiën verantwoord op het beleidsartikel waarop het betrekking heeft en bedraagt per jaar: € 5.0 mln. (2018), € 5.2 mln. (2017), € 5.8 mln. (2016), € 4.8 mln. (2015) en € 5.6 mln. (2014).
In deze post is voor OCW niet meegenomen de kosten van de huisadvocaat van het agentschap DUO. De kosten hiervoor bedragen in 2018 € 38.089,17.
Hoe hoog zijn de kosten rondom het stopzetten van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst precies? Kunnen daarbij ook de gemaakte kosten in het jaar 2019 tot nu toe worden meegenomen? Hoeveel rechtszaken lopen er nog tegen ouders of gastouderbureaus? Is de landsadvocaat daarbij betrokken? Zo ja, in hoeveel zaken?
Zoals de Staatssecretaris van Financiën op 20 september 2019 heeft geantwoord op vragen van de heer Azarkan (2019Z15262, vragen 18 en 19 en 22) ging het op die datum om 10 procedures in het kader van CAF 11 en om 20 rechtszaken die betrekking hebben op de overige CAF-zaken. Tot medio augustus 2019 is er in CAF 11 zaken circa € 4.600 griffierecht vergoed. De kosten van de landsadvocaat tot en met de maand juni 2019 bedragen € 405.000. Het gaat om het totaal van inzet van de landsadvocaat bij de verschillende afgesloten en nog lopende bestuursrechtelijke procedures, de lopende procedure inzake de civiele schadeclaims en algemene advisering in het kader van CAF 11. Dit bedrag is afgerond op duizenden euro’s en omvat honoraria, kantoorkosten, verschotten en BTW.
Hoe is het mogelijk dat achteraf blijkt dat de Belastingdienst maar door bleef procederen terwijl dossiers onvolledig waren aangeleverd en bewijsstukken werden achtergehouden en de fiscus wist dat er weinig grond was om door te zetten? Kan hier sprake zijn van meineed? Kan onderzocht worden hoe hoog de ten onrechte gemaakte proceskosten in deze zaken rondom het stopzetten van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst zijn?
Zoals de Staatssecretaris van Financiën op 20 september 2019 heeft geantwoord op vragen van mevrouw Leijten (2019Z15127, vraag 21 en 25), heeft hij in zijn brief van 11 juni 2019 aangegeven dat de wens te voldoen aan de maatschappelijke roep tot fraudebestrijding in combinatie met strikte regelgeving naar zijn opvatting heeft geleid tot het ontstaan van een «tunnelvisie». In het spanningsveld tussen fraudebestrijding en dienstverlening heeft de eerste de overhand gekregen. Deze «tunnelvisie» werd gestaafd door de uitkomsten van rechtszaken waarin de (juridische) interpretatie van wetgeving merendeels onderschreven werd. Meineed of valsheid in geschrifte betreft het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie. Er zijn geen aanwijzingen dat medewerkers van Toeslagen zich hieraan schuldig hebben gemaakt.
Hoe hoog zijn de kosten van de afwikkeling van de schadeverzoeken van de gaswinning in Groningen? Om hoeveel zaken ging het in 2018 en om hoeveel zaken tot nu toe in 2019?
De TCMG is in 2018 opgezet en heeft in 2018 een bedrag van € 7,6 miljoen aan schade uitgekeerd. De schade uitkeringen en kosten van ondersteuning worden achteraf verhaald op NAM. De kosten van de TCMG zelf bedroegen in 2018 € 1,6 miljoen; deze kosten worden omwille van de onafhankelijkheid van de commissie gedekt door het Rijk.
In dit kader zijn ook uitgaven gedaan ten behoeve van de inzet van de landsadvocaat. De inzet van de diensten van de landsadvocaat is gericht op juridische ondersteuning bij het tot stand brengen van de organisatie en het uitvoeren van de operatie om de vele duizenden verzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen. Het doel is om burgers te ontzorgen bij het afhandelen van aardbevingsschade. Dit betekent onder meer dat de Groningers bij de TCMG terecht kunnen zonder verplichte advocaatstelling, zij geen kosten hoeven te maken voor het inschakelen van deskundigen en kunnen vertrouwen op een rechtvaardige afhandeling van aardbevingsschade. In 2018 bedroegen de in dit verband aan de landsadvocaat betaalde kosten € 966.445 en in 2019 (tot en met 16 september 2019) € 2.134.692.
In totaal zijn er 36.500 schadeverzoeken ingediend bij de TCMG, gedurende 2018: 20.044 en tot 1 september 2019: 16.454. Op de website van de TCMG (https://www.schadedoormijnbouw.nl/cijfers) staat actuele informatie over de schadeafhandeling, met onder meer een online overzicht van de aantallen schadeafhandelingen, schade-opnames, besluiten, het aantal meldingen acuut onveilige situaties (AOS) en de voortgang in afhandeling.
Bij de Rechtbank Noord-Nederland liepen in 2018 5 civiele procedures en in 2019 3 civiele procedures tegen NAM, EBN en de Staat. In 2018 bedroegen de aan de landsadvocaat betaalde kosten voor vertegenwoordiging in deze procedures € 54.406; in 2019 (tot en met 30 augustus 2019) € 56.460.
Wat is de aard van deze zaken? Gaat het om fysieke schade, immateriële schade of waardedaling? Kan dit uitgesplitst worden?
De bij de TCMG ingediende schadeverzoeken betreffen fysieke schade aan gebouwen en/of werken, immateriële gevolgschade en vergoedingen voor overlast aan gedupeerden.
De civiele procedures bij de Rechtbank Noord-Nederland betreffen verscheidene soorten schade met inbegrip van fysieke schade, immateriële schade en waardedaling.
Wat betekenen de excuses van de Minister-President, juist ook vanwege het feit dat bij de afhandeling van de schade door de gaswinning in Groningen de afgelopen jaren te veel nadruk is komen te liggen op juridische zekerheid, nu concreet voor de toekomst?2
De Minister-President heeft in het debat onder andere zijn excuses aangeboden voor het feit dat de nadruk in de afhandeling in het verleden te veel heeft gelegen op de precisie van de juridische zekerheid. Dit is ten koste gegaan van de snelheid.
In de afgelopen periode hebben de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, samen met de betrokken regionale en maatschappelijke partijen, gewerkt aan het publiekrechtelijk verankeren van zowel de schadeafhandeling als de versterkingsoperatie en het op afstand plaatsen van NAM. Voor het definitief op afstand plaatsen van NAM bij schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsoperatie is een wettelijke regeling noodzakelijk. Het wetsvoorstel Tijdelijke Wet Groningen zoals dat onlangs is ingediend bij uw Kamer geeft invulling aan het eerste deel van de wettelijke regeling: de afhandeling van schade bij een op te richten Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Daarbij is voor wat betreft de schadeafhandeling volop ingezet op een versnelling. Zo heeft de TCMG bijvoorbeeld meer deskundigen geworven, het afhandelingsproces geoptimaliseerd en een aannemersvariant doorgevoerd. Daarnaast is in juli 2019 een eenmalige maatregel getroffen om het «stuwmeer» aan schademeldingen dat is ontstaan bij de afhandeling van aanvragen om schadevergoeding door de Commissie zo snel mogelijk weg te werken (Stcrt 2019, 38034).
Wat is de verwachting voor de komende jaren qua aantallen zaken en kosten van de afwikkeling van schadeverzoeken inzake de gaswinning in Groningen?
Het is op voorhand moeilijk in te schatten hoeveel schadeverzoeken door Groningers zullen worden ingediend bij de TCMG en IMG en hoeveel civiele procedures door Groningers zullen worden gestart bij de rechter.
Is steeds hetzelfde uurtarief voor de landsadvocaat gehanteerd? Zo ja, welk uurtarief was dat? Zo nee, wat was dan het gemiddelde gehanteerde uurtarief? En wat was het maximale uitgekeerde uurtarief?
Rijksbreed worden standaarduurtarieven gehanteerd. In 2018 was het laagste uurtarief voor advocaat-stagiaires (tarief II) € 165 en het hoogste uurtarief € 384 (partners). Het gemiddelde tarief in de landspraktijk in 2018 bedroeg € 294,98. Conform het landscontract worden deze tarieven verhoogd met 4,9% kantoorkosten en BTW.
Erkent u dat de Orde van Advocaten gelijk heeft dat «het schuurt dat de overheid steeds meer geld uitgeeft aan rechtszaken onder meer tegen burgers, terwijl er volstrekt onvoldoende budget beschikbaar wordt gesteld voor rechtsbijstand aan diezelfde burger»?3
Zoals ik heb geantwoord onder vraag 3 is er geen verband tussen de kosten die gemaakt worden ten behoeve van de landsadvocaat en het budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het budget voor de rechtsbijstand wordt middels het prognosemodel justitiële ketens (PMJ) ordentelijk geraamd waarbij rekening gehouden wordt met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. In de contourenbrief rechtsbijstand en in het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat het terugdringen van onnodige juridisering, op het terrein van bestuursrecht, begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven.
Vindt u het te rechtvaardigen dat ministeries volop dure advocaten inhuren waardoor een record aan uitgaven aan de landsadvocaat door ministeries is gevestigd, terwijl de toegang tot het recht voor grote groepen mensen onder druk staat, sociaal advocaten zwaar onderbetaald worden en kantoren failliet dreigen te gaan waarvan rechtszoekenden de dupe zijn? Zo ja, hoe rechtvaardigt u dit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik onder vraag 1 en 2 heb geantwoord behoort de overheid kritisch te kijken naar de kosten die gemoeid zijn met het inhuren van de landsadvocaat. Ik heb ook gezegd dat het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld civiele procedures betreft waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is en waarin de overheid veelal als gedaagde partij optreedt. Zoals ik heb geantwoord onder vraag 3 is er geen verband tussen de kosten die gemaakt worden ten behoeve van de landsadvocaat en het budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Ik ben het desalniettemin met u eens dat bestuursrechtelijke zaken waarin de overheid vooral procedeert als eisende of verzoekende partij eens goed tegen het licht moeten worden gehouden. Om die reden heb ik dan ook in het programma Rechtsbijstand het onderdeel Overheid in het bijzonder uitgelicht. Goede rechtsbijstand is cruciaal voor het functioneren van onze rechtsstaat. Daarom geven we jaarlijks € 400 mln. uit aan gesubsidieerde rechtsbijstand. Per hoofd van de bevolking behoren we daarmee tot de Europese top. Het is bijvoorbeeld twee keer zoveel als in België en drie keer zoveel als in Duitsland. De commissies Wolfsen en Van der Meer adviseren dat het stelsel beter kan worden georganiseerd. De drempel om informatie over juridische zaken te vragen is te hoog en informatie is voor mensen moeilijk vindbaar. Daarnaast worden problemen gejuridiseerd, terwijl de oplossing vaak niet alleen via de juridische weg wordt bereikt. Ook vergoedingen van advocaten blijven achter. Juist daarom werkt het kabinet aan een plan om de rechtsbijstand te verbeteren. Zo komt er betere informatie online voor iedereen. Er komen spreekuren in de wijken voor juridische vragen. We gaan verder meer doen om problemen aan de voorkant op te lossen om rechtszaken te voorkomen. Daarnaast zetten we dus ook in op het terugdringen van zaken vanuit de overheid, door meer met de menselijke maat te kijken naar problemen van mensen. Als er minder zaken zijn en het werk beter en slimmer georganiseerd wordt, kan de vergoeding per zaak weer omhoog. Zo kunnen sociaal advocaten een betere boterham verdienen voor dit werk.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja. Zie het voorgaande.
De wettelijke grondslag van de pilot van de Raad voor Rechtsbijstand met LegalGuard/Achmea |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over deze pilot? Bent u bekend met het feit dat inmiddels discussie is ontstaan over de wettelijke grondslag van de pilot rechtshulp van LegalGuard/Achmea?1
Ja, ik herinner mij deze vragen. Ik ben bekend met de in de vraag genoemde discussie.
Wat is uw reactie op de constatering dat artikel 13 Wet op de rechtsbijstand regelt door wie rechtsbijstand verleend mag worden en dat inmiddels uit een Wob-verzoek blijkt dat de Raad voor Rechtsbijstand geen regels heeft gesteld voor het aangaan van overeenkomsten met anderen tot het verlenen van rechtshulp? Als geen regels zijn gesteld, waar is dan de bevoegdheid op gebaseerd om anderen (dan de reeds in de Wet op de rechtsbijstand genoemden) rechtshulp te laten verlenen?
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) heeft het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand onder meer tot taak om zorg te dragen voor de organisatie van alsmede de verlening van rechtsbijstand. Op grond van artikel 8, tweede lid, Wrb kan het bestuur van de Raad met het oog op de uitoefening van zijn taken een of meer voorzieningen treffen. De Raad heeft gebruik gemaakt van deze bevoegdheid om een voorziening ex artikel 8, tweede lid, Wrb te treffen, waarbij LegalGuard belast is met rechtsbijstandverlening aan rechtzoekenden. Uit artikel 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb volgt dat medewerkers van een voorziening als bedoeld in artikel 8, tweede lid, Wrb hiertoe bevoegd zijn tot verlening van rechtsbijstand. Hiervoor hoeven op grond van artikel 13, derde lid, Wrb door het bestuur van de Raad geen beleidsregels te worden gesteld.
Klopt het dat LegalGuard geen medewerkers in dienst heeft en de werkzaamheden verricht worden door werknemers van de stichting Achmea Rechtsbijstand? Hoe beoordeelt u dat?
Op grond van artikel 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb kunnen medewerkers van een voorziening belast zijn met rechtsbijstandverlening aan rechtzoekenden. De Wrb stelt geen eisen aan de aard van de arbeidsverhouding tussen de voorziening in de zin van artikel 8, tweede lid, en de medewerkers van die voorziening die de rechtsbijstand daadwerkelijk verlenen.
Wat is volgens u de wettelijke grondslag van deze pilot? Is deze pilot volgens u geheel in overeenstemming met alle wetten en regels? Zo niet, welke consequenties moet dit hebben?
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt de pilot uitgevoerd binnen de wettelijke kaders van de artikelen 7, eerste lid, 8, tweede lid, en 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb. Ik verwijs voorts naar de antwoorden op vragen 2 en 3.
Het gratis moeten leveren van rechtsbijstand door advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat van advocaten op dit moment wordt verwacht dat zij heel veel activiteiten gratis verrichten, zoals opgesomd in het artikel van Jan Vlug?1
In het artikel wordt geschetst dat advocaten soms ervaren dat werkzaamheden gratis worden verricht. Ik heb begrip voor de werkdruk die advocaten ervaren. Ten aanzien van de vergoedingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand geldt een systeem van forfaitaire vergoedingen. Dat systeem ziet erop dat in beginsel een standaard vergoeding wordt verleend voor alle in een zaak verleende rechtsbijstand. Deze vergoeding wordt geacht meerdere werkzaamheden en andere handelingen in het kader van die zaak te dekken. Deze systematiek gaat er voorts van uit dat een advocaat in de ene zaak relatief meer activiteiten moet verrichten, en in een andere zaak relatief minder. Over het geheel genomen zou het verschil in zwaarte op een gemiddelde uit moeten komen. Werkzaamheden worden dus niet gratis verricht, maar worden geacht verdisconteerd te zijn in de forfaitaire vergoeding. In strafzaken wordt er boven die forfaitaire vergoeding ook nog gewerkt met zogenoemde toeslagen voor bijzondere handelingen zoals het bijstaan bij het bevel gevangenhouding, bijwonen van getuigenverhoren en het bijwonen van extra zittingen. Werkzaamheden rondom die handelingen worden dan geacht te zijn verdisconteerd in die toeslagen. Daarnaast voorziet het systeem in de mogelijkheid van aanvullende vergoedingen, indien het aantal uren dat de advocaat aan de zaak besteedt uitstijgt boven driemaal het aantal punten dat normaal gesproken voor dat type zaak wordt toegekend (extra uren-vergoeding). In het huidige stelsel is het dus niet zo dat advocaten gratis hun werkzaamheden verrichten.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd dat strafadvocaten geen vergoedingen krijgen voor allerlei typen zittingen en activiteiten, die met grote regelmaat voorkomen?2
Wanneer ik kijk naar de opsomming in het aangehaalde artikel dan zie ik daarin zittingen genoemd die volgens de werkinstructies van de Raad voor Rechtsbijstand wél met een toeslag overeenkomstig artikel 16 of 18 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 worden vergoed, dan wel verdisconteerd zijn in die toeslag. Het feit dat niet iedere activiteit of inspanning gedeclareerd kan worden, is inherent aan een forfaitair stelsel.
Meer in algemene zin onderschrijf ik de conclusie van de Commissie Van der Meer dat in een aantal zaakscategorieën in het strafrecht scheefgroei is ontstaan tussen werkzaamheden van advocaten en de forfaitaire vergoeding die per type zaak wordt toegekend. Ten opzichte van andere zaken worden in strafzaken relatief vaker extra uren gehonoreerd en daarmee ontstaat een ventiel waarmee de scheefgroei wordt verzacht. De conclusie van Van der Meer is echter dat evenwicht ontbreekt in het systeem van de extra uren. In het kader van de stelselherziening stel ik nader onderzoek in naar de extra uren systematiek in relatie tot de forfaitaire vergoedingen in het strafrecht.
Heeft u voor alle genoemde voorbeelden goede redenen om van advocaten te verlangen dat ze deze activiteiten niet, of zonder vergoeding, verrichten? Zo ja, welke redenen zijn dit? Kunt u deze puntsgewijs weergeven? Of heeft u hier op dit moment niet het geld voor (over) omdat uw uitgangspunt steeds enkel is dat alle rechtsbijstand binnen de ooit (nog voor het verschijnen van het rapport van de commissie Van der Meer) vastgestelde budgettaire kaders moet passen?
Zoals in het antwoord op vragen 1 en 2 is aangegeven, worden in beginsel alle activiteiten van advocaten in een zaak geacht te worden beloond door de forfaitaire vergoeding die voor dat type zaak geldt. Het systeem van de Wet op de rechtsbijstand en het daarop gebaseerde Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 gaat, zoals gezegd, uit van een forfaitair systeem en niet van een vergoeding per type handeling.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd om van advocaten te verlangen dat ze zoveel uren gratis en voor niks werken, zoals aangetoond in het blog van Jan Vlug, terwijl strafprocessen juist steeds complexer worden?
Zoals aangegeven in de antwoorden 1 tot en met 3 is het niet zo dat advocaten voor niets werken en is er sprake van een forfaitaire vergoeding aangevuld met toeslagen en de mogelijkheid van extra urenvergoedingen bij complexere zaken.
Kunt u zich voorstellen dat het aan de motivatie van de advocaten begint te knagen, en dat het hen niet alleen om het geld gaat, maar ook om het gebrek aan waardering en respect? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik begrijp dat het advocaten dwars zit dat er in het vergoedingensysteem scheefgroei is ontstaan, terwijl zij vooral klaar staan om de burger met een kleine beurs te helpen. Dat laatste vind ik een groot goed. Daarom zet het kabinet in op de herziening van het stelsel van rechtsbijstand. Met de contouren in de brieven van 9 november 2018 ((Kamerstuk 31 753, nr. 155) en 12 juli 2019 (Kamerstuk 31 753, nr. 171) kan binnen de budgettaire kaders een eerste stap worden gezet richting betere vergoedingen. De omvang van die eerste stap hangt af van de mate waarin het nieuwe stelsel tot ontwikkeling gaat komen en het volume van het aantal toevoegingen daalt.
Hoe kan het dat het in uw plannen nog jaren duurt voordat iets aan de vergoeding van de advocaten gedaan kan worden, in de beste en hoogst onzekere scenario's, terwijl u erkend heeft dat advocaten nu geen redelijke vergoeding ontvangen?
De stelselherziening heeft tijd nodig. Ik wil daarom gedurende de transitie naar het nieuwe stelsel stapsgewijs ook werken aan betere vergoedingen van advocaten. In mijn voortgangsbrief van 12 juli jl. heb ik aangegeven dat ik een innovatievoorziening heb ingericht in de vorm van een reservering van € 10 mln. bij de Raad voor rechtsbijstand. Met deze voorziening stimuleer ik initiatieven die in de vorm van pilots bijdragen aan de uitgangspunten van het nieuwe stelsel. In deze pilots is ook ruimte voor een adequate vergoeding voor dienstverleners. Hoe meer pilots op gang komen, hoe sneller het nieuwe stelsel tot ontwikkeling komt en we de omslag kunnen maken naar de nieuwe manier van werken met redelijke vergoedingen. Ik sta open voor voorstellen uit de sector, en stimuleer die ook al vooruitlopend op de realisatie van de innovatievoorziening. Een goed voorbeeld hiervan is de pilot op Rotterdam Zuid. Ook voor het initiatief van de Nederlandse Orde van Advocaten voor een pilot met de eerstelijn worden afspraken gemaakt over de vergoedingen lopende de pilot.
Erkent u dat de nood in de sociale advocatuur inmiddels bijzonder hoog is en dat niet langer gewacht kan worden met het verlenen van redelijke vergoedingen aan advocaten? Wat gaat u hier op de kortst mogelijke termijn aan doen?
Ook ik voel de noodzaak om de scheefgroei aan te pakken. Daarbij ben ik wel
van mening dat het daarvoor geschetste tijdpad in de contourenbrief van vorig jaar leidend en haalbaar is. Met incidentele middelen zoals de bij vraag 6 genoemde innovatievoorziening wil ik pilots stimuleren op gebieden waar die nood het meest gevoeld wordt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het beïnvloeden van persberichten van de Raad voor Rechtsbijstand door het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u bemoeienis heeft met de totstandkoming en de inhoud van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand van de Raad voor Rechtsbijstand? Hoe ver strekt die bemoeienis en waar heeft die precies betrekking op?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid was betrokken in het totstandkomingsproces van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand in de vorm van deelname aan de begeleidingscommissie, die toeziet op de kwaliteit van de monitor. Het ministerie was niet betrokken bij de totstandkoming en de inhoud van de Monitor. De Monitor is tot stand gekomen onder de inhoudelijke verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand (verder: de Raad).
Is het waar dat inmiddels uit een WOB-verzoek blijkt dat de Raad voor Rechtsbijstand contact heeft gehad met u over het conceptpersbericht van de Raad voor Rechtsbijstand bij de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017? Waarom zijn door u opmerkingen over het conceptpersbericht gemaakt waarna door de Raad voor Rechtsbijstand een andere, definitieve versie is gepubliceerd?
De Raad heeft in oktober 2018 op ambtelijk niveau een conceptpersbericht over de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017 voorgelegd aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het is staande praktijk om persberichten over en weer af te stemmen. De kop van het concept-persbericht luidde: «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017: Nederland kent relatief stabiel en evenwichtig stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand». In het kader van de afstemming is opgemerkt dat de kop de lading van het persbericht niet dekte en bovendien ongelukkig was. Er lagen op dat moment drie kritische rapporten over de gesubsidieerde rechtsbijstand en het kabinet stond aan de vooravond van het presenteren van een nieuw stelsel voor rechtsbijstand, mede op basis van die rapporten.
Het is de verantwoordelijkheid van de Raad om, al dan niet op basis van gemaakte opmerkingen, een definitieve tekst van zijn persberichten vast te stellen. De Raad heeft uiteindelijk een persbericht uitgebracht met als kop: «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017 gepubliceerd».
Ten aanzien van openbaarmaking van de correspondentie merk ik op dat die onderdeel uitmaakt van de ambtelijke interne beraadslagingen tussen het ministerie en de Raad, persoonlijke beleidsopvattingen bevat en derhalve niet gepubliceerd kan worden.
Welke opmerkingen zijn er door u gemaakt? Kunt u deze correspondentie openbaar maken of in ieder geval inhoudelijk weergeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit ook het geval bij de Monitor van het jaar 2018 en de jaren voor 2017? Zo ja, welke inhoudelijke wijzigingen zijn door u of vanuit het ministerie gesuggereerd en/of aangebracht?
Ook in andere jaren is het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de vorm van deelname aan de begeleidingscommissie, die toeziet op de kwaliteit van de monitor, betrokken geweest in het totstandkomingsproces van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand.
Waarom bemoeit u zich met de persberichten van de Raad voor Rechtsbijstand? Met welk doel? Waar is dit voor nodig?
Het is staande praktijk dat over en weer afstemming plaatsvindt over persberichten. Het is immers niet de bedoeling elkaar voor verrassingen te plaatsen en bovendien kan op die manier gebruik worden gemaakt van elkaars kennis en inzichten.
Tbs voor verkrachters |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de nog niet beantwoorde vragen van het lid Kuiken naar aanleiding van het bericht «Hoog tijd voor de «Anne Faber-norm»: bij verkrachting naast straf ook altijd tbs»?1
Ja.
Bent u, in het geval u de antwoorden op de eerder gestelde Kamervragen nu nog niet kunt geven, bereid om te laten onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om vast te leggen dat bij de ernstigste vormen van verkrachting uitgegaan zou moeten worden van een psychiatrische ziekte of stoornis en dat op grond daarvan een rechter tbs moet kunnen opleggen, waarbij de verdachte in de gelegenheid kan worden gesteld aan te tonen dat geen sprake is van een psychiatrische ziekte of stoornis? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomst van dat onderzoek voor het einde van dit kalenderjaar op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4 van de Kamervragen ingezonden op 28 mei 2019.
Het lekken en illegaal verhandelen van persoonsgegevens uit het kentekenregister |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat vertrouwelijke persoonsgegevens uit het kentekenregister illegaal verhandeld worden?1
Ja.
Hoe waardeert u het feit dat dit heeft kunnen gebeuren ondanks de aanscherping van de privacyregels?
Ondanks dat nog niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk persoonsgegevens rechtstreeks uit het kentekenregister illegaal worden verhandeld neem ik de berichtgeving, net als de RDW, zeer serieus. De RDW heeft aangifte gedaan bij de politie die samen met de RDW (en het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV)) een onderzoek naar een mogelijk datalek is gestart. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens uiteraard op de hoogte gesteld.
Kunt u een volledige lijst geven van instanties en personen die toegang hebben tot deze persoonsgegevens?
De RDW verstrekt gegevens uit het kentekenregister aan overheidsorganen voor de uitvoering van hun publieke taken. Het register is een basisregistratie en moet daarom door overheden voor wat betreft de authentieke gegevens verplicht geraadpleegd worden. De kaders voor de gegevensverstrekking en het gebruik liggen vast in de wegenverkeerswetgeving en in algemene wetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene verordening gegevensbescherming. Voor de verstrekking moet onderscheid worden gemaakt tussen overheidsorganen en aangewezen personen of organisaties met een publieke taak enerzijds en beroepsbeoefenaren anderzijds.
Voor wat betreft overheidsorganen als bedoeld in artikel 41a, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de politie, het Centraal Justitieel Incasso Bureau, de Belastingdienst en gemeenten respectievelijk aangewezen personen of instanties die publieke taken uitvoeren als bedoeld in artikel 41a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals curatoren en bewindvoerders gaat de RDW voorafgaande aan de verstrekking na of er inderdaad sprake is van een overheidsorgaan of een aangewezen persoon of instantie. Na de gegevensverstrekking houdt de RDW geen toezicht op het gebruik van de gegevens. Het overheidsorgaan of de aangewezen persoon of instantie met een publieke taak is zelf verantwoordelijk voor het juiste gebruik.
Ten aanzien van verstrekkingen aan beroepsbeoefenaren is in de Wegenverkeerswet 1994 vastgelegd aan welke beroepsbeoefenaren en voor welk doel de RDW persoonsgegevens mag verstrekken. Het gaat dan om door de Minister van IenW aangewezen beroepsbeoefenaren, zoals verzekeraars voor schadeafwikkeling, advocaten voor het voeren van gerechtelijke procedures en auto-importeurs alleen voor de uitvoering van terugroepacties. De RDW houdt toezicht op deze doelbinding. Deze organisaties moeten zelf in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming passende technische en organisatorische maatregelen treffen om de verkregen persoonsgegevens te beschermen. In het jaarverslag van de RDW is de lijst opgenomen van het aantal informatieverstrekkingen onderverdeeld naar categorie.2 Verstrekking kan daarnaast ook onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden aan buitenlandse autoriteiten en internationale organisaties. Dan gaat het onder meer om met de registratie van voertuigen belaste autoriteiten en autoriteiten die zijn belast met de handhaving van verkeersregels en de opsporing van verkeersovertredingen.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
De RDW heeft naar aanleiding van de berichtgeving aangifte gedaan bij de politie en deze is samen met de RDW (en het LIV) direct een onderzoek gestart. Het onderzoek moet uitwijzen waar de gegevens vandaan komen en of er sprake is van misbruik. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Totdat de uitkomsten daarvan bekend zijn, kan ik hier geen uitspraken over doen. Ook heeft de RDW naar aanleiding van het vermoeden van RTL nieuws de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gesteld. Daarnaast hebben de directie en de raad van toezicht van de RDW besloten om een externe partij de opdracht te geven tot een onderzoek naar mogelijke extra maatregelen van de RDW om het kentekenregister nog veiliger te laten raadplegen door eigen medewerkers, andere overheidsdiensten en overige beroepsbeoefenaren. Ik heb de RDW gevraagd mij over de uitkomsten hiervan te informeren. De RDW monitort maatregelen om privacygevoelige data te beschermen tegen misbruik door onbevoegden en de processen worden ieder jaar onafhankelijk getoetst. Uiteraard worden de bevindingen uit de lopende onderzoeken benut om te bezien of, en zo ja, door wie en welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Wat gaat u doen om na trekken hoe dit kon gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u in overleg met de Rijksdienst voor Wegverkeer en betrokken instanties en personen doen om te voorkomen dat dit blijft gebeuren? Betrekt u daarbij alle betrokken instanties en personen?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘Speciale opvang voor jihad-kinderen bij terugkeer in Nederland’ |
|
Judith Tielen (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel in het Parool met de bovengenoemde titel?1
Ja.
Bent u het eens dat terugkeerders uit IS-gebied een potentiële bedreiging vormen voor de veiligheid van onze vrije en open samenleving en dat dit ook geldt voor kinderen van IS-terroristen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om terugkeer van IS-terroristen en hun nazaten te voorkomen?
Kinderen die zijn meegenomen door hun ouders naar ISIS-gebied of daar geboren zijn, moeten in eerste instantie worden gezien als slachtoffers. Het is schrijnend dat deze veelal jonge kinderen zijn blootgesteld aan ernstige omstandigheden.
In de publicatie «kinderen van ISIS» van de AIVD en de NCTV is geschreven dat van de minderjarigen die een gevechtsopleiding hebben gekregen, of gevechtservaring hebben opgedaan, een dreiging kan uitgaan. Het is mogelijk dat minderjarigen vanaf 9 jaar hieraan onderworpen zijn.
Indien de kinderen van uitreizigers de Nederlandse nationaliteit hebben, of aanspraak hebben op de Nederlandse nationaliteit, dan hebben zij recht om terug te keren naar Nederland. Een Nederlander kan toegang tot Nederland niet worden ontzegd.
Klopt de berichtgeving in het artikel over een «speciale opvanglocatie» die door de Raad voor de Kinderbescherming is ingericht, waar teruggekeerde kinderen uit IS-gebied worden opgevangen en geobserveerd? Zo ja, waarom is de Raad voor de Kinderbescherming overgegaan tot het inrichten van een dergelijke opvanglocatie?
De RvdK heeft geen locaties opgericht. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een kwantitatief en kwalitatief toereikend aanbod van opvang en hulp. Kinderen worden opgevangen in een instelling gespecialiseerd in opvang van getraumatiseerde kinderen uit oorlogsgebied (de Horizon). Dit kan variëren van opvang in pleegzorg tot in gesloten jeugdzorgvoorziening. Op deze locaties kunnen kinderen nauwlettend gevolgd worden. Het doel is na te gaan of en wat voor trauma’s de kinderen hebben opgelopen en welke (intensieve) zorg vervolgens nodig is. De RvdK adviseert de kinderrechter over welke opvang en welke vormen van jeugdhulp deze kinderen nodig hebben.
Welke activiteiten bent u van plan om te laten plaatsvinden op deze opvanglocatie? Wat is daarvan de doelstelling? Welke andere (overheids)organisaties zijn betrokken bij de inrichting van deze opvanglocatie?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke (wetenschappelijke) evidence wordt beoordeeld of, en in welke mate een individuele terugkeerder een bedreiging vormt voor de veiligheid van onze samenleving? Op welke wijze worden factoren als leeftijd en netwerk daarin meegenomen?
In het Landelijke Adviesteam Minderjarige terugkeerders (LAT) zitten o.a. traumaexperts en duidingsdeskundigen (m.b.t. ideologie) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). In een multidisciplinair overleg stellen zij een geïntegreerd advies op, voor de kinderrechter en de jeugdbeschermer die regie voert over de opvang en behandeling van het kind. Meegewogen wordt de leeftijd en het risico dat kinderen mogelijk onderworpen zijn aan gevechtstraining. Bij jongere kinderen wordt vooral gekeken naar het netwerk waarin zij thuiskomen en of zij hierin opgevangen kunnen worden. Het netwerk wordt onderzocht. Kinderen die een schoolgaande leeftijd hebben, zullen bij aankomst worden geobserveerd in een bestaande specialistische jeugdhulpinstelling.
Op basis van welke (wetenschappelijke) evidence wordt beoordeeld of het mogelijk is om deze potentiële bedreiging te «behandelen» en daarmee te elimineren? Op welke wijze worden factoren als leeftijd en netwerk daarin meegenomen?
De kinderrechter besluit op basis van rapportage en advies van de RvdK of een beschermingsmaatregel opgelegd moet worden o.a. (voorlopige) ondertoezichtstelling, (voorlopige) voogdij en/of een machtiging uithuisplaatsing. De gecertificeerde instelling (jeugdbescherming) voert de door de kinderrechter opgelegde maatregel uit. Jeugdbeschermers houden in de gaten of de juiste hulpverlening gewaarborgd is en het goed blijft gaan met het kind en het netwerk. Zij werken daarin samen met gemeentelijke casusoverleggen en specialistische jeugdhulpinstellingen. De GI’s kunnen beschikken over radicaliseringsexpertise. Deze expertise is in ontwikkeling. Er is nog niet veel ervaring met minderjarige terugkeerders, omdat weinig minderjarigen zijn teruggekeerd uit jihadistisch strijdgebied. Bestaande ervaringen uit andere disciplines (trauma, kindsoldaten, loverboys) van de jeugdzorg kunnen ook worden ingezet voor minderjarige terugkeerders.
Het bericht ‘Salafistische jongerenwerkers actief in Den Haag’ |
|
René Peters (CDA), Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Zijn de Ministers op de hoogte van bovengenoemd artikel waarin staat dat in de Haagse wijken Transvaal en de Schilderswijk salafistische jongerenwerkers actief zijn?1
Ja.
Klopt de weergave in het bericht dat een jongerenwerker op dringend advies van de opsporingsdiensten heeft moeten stoppen met zijn werk als jongerenwerker omdat zijn handelen gevaarlijk werd?
In januari 2018 heeft de politie de burgemeester van Den Haag middels een bestuurlijke rapportage geïnformeerd over een jongerenwerker bij Zebra Welzijn met radicaal gedachtengoed en die dit ook actief uitdraagt. Deze informatie heeft de gemeente direct besproken met Zebra Welzijn. Hierna heeft Zebra Welzijn afscheid genomen van deze jongerenwerker.
Hoe is gewaarborgd dat de betreffende man is gestopt met zijn gevaarlijke activiteiten?
In zijn algemeenheid geldt dat de werkgever van een jongerenwerker moet toezien op dienst kwaliteit en integriteit. Immers jongerenwerkers kunnen in een een-op-een relatie komen te verkeren met minderjarigen. Daarin kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Bovendien hebben jongerenwerkers een voorbeeldfunctie en kunnen zij invloed uitoefenen op de aan hen toevertrouwden door middel van hun gedragingen. Daarom ook dient een werkgever ervoor te zorgen dat de jongerenwerkers beschikken over een verklaring omtrent het gedrag (VOG).
In antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de betreffende jongerenwerker gestopt is bij Zebra Welzijn. Voorts is het zo dat als daar aanleiding voor is de lokale, persoonsgerichte aanpak ingezet kan worden. In het casusoverleg wordt een inschatting gemaakt van de risico’s en worden handelingsperspectieven c.q. interventies met de verschillende partners afgestemd.
Op welke wijze en door wie is beoordeeld of de betreffende man zich schuldig maakte aan het «ronselen» van jongeren voor salafistische organisaties? Wat was hiervan de conclusie en welke consequentie heeft dit gehad?
Zoals bij vraag 3 ook aangeven kan in dergelijke situaties de lokale, persoonsgerichte aanpak ingezet worden. Over het algemeen wordt bezien welke maatregelen passend zijn bij de dreiging die van een persoon uitgaat. Bij het nemen van maatregelen ten aanzien van individuele casuïstiek wordt gekeken naar strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en vreemdelingrechtelijke maatregelen en worden altijd diverse belangen afgewogen.
Klopt het bericht dat salafistische jongerenwerkers informatie uit deradicaliseringsprogramma’s doorspelen aan radicaliserende jongeren? Zo ja, op welke schaal vindt dit plaats?
In de media wordt verwezen naar een training voor eerstelijnsprofessionals die gericht is op het herkennen van signalen van mogelijke radicalisering. In deze training wordt geen informatie verstrekt die geheim is of niet mag worden gedeeld.
Wat doen de Ministers om te voorkomen dat dergelijke informatie «op straat ligt» en bij de verkeerde mensen terechtkomt?
Gezien het antwoord op vraag 5 is er geen aanleiding voor nadere maatregelen.
Op basis van welke signalen wordt beoordeeld of het hier een lokaal incident betreft of dat salafistische moslims op grotere schaal en in andere gemeenten infiltreren in het jongerenwerk? Wat is daarvan de conclusie?
Signalen als deze onderstrepen het belang om vroegtijdig problematische (niet-strafbare) gedragingen te signaleren en daarop te reageren onder meer door middel van een confronterend gesprek. Daarom is de driesporenaanpak gericht op het confronteren van organisaties en individuen bij problematische gedragingen en wordt er gehandhaafd bij het overtreden van grenzen. Lokale partners en rijksoverheid werken samen in de aanpak van problematische gedragingen. Dat gebeurt o.a. binnen de Taskforce Problematisch gedrag & ongewenste buitenlandse financiering (PG&OBF). Binnen deze Taskforce werken de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD), Justitie en Veiligheid (inclusief de NCTV) en Buitenlandse Zaken nauw samen met politie om gemeenten en gemeenschappen steviger en proactief te adviseren en ondersteunen.
Zijn de Ministers bereid om op korte termijn een inventarisatie te laten doen om de risico’s op salafistische beïnvloeding door jongerenwerkers in kaart te brengen in andere wijken in andere steden? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn ons geen signalen bekend die een dergelijke inventarisatie nodig zouden maken. In voorkomende gevallen, zoals in Den Haag wordt lokaal opgetreden.
Delen de Ministers de mening dat het van het grootste belang is voor de veiligheid in de wijken dat jongerenwerkers de jeugd op geen enkele manier kunnen «vergiftigen» met radicale denkbeelden? Wat doen de Ministers om dergelijke vergiftigingspraktijken te voorkomen?
Ik vind dat jongeren in Nederland veilig en gezond moeten opgroeien. Ik onderken dat radicalisering en extremisme verschijnselen zijn die niet alleen een serieuze en permanente dreiging voor een veilige samenleving vormen. Ze zijn ook schadelijk voor de ontwikkeling van jongeren, en daarmee voor gezinnen en gemeenschappen. Samen werken we dan ook aan een weerbare, veilige en democratische samenleving door excessen als extremisme, vergaande polarisatie en maatschappelijke spanningen tegen te gaan. Het kabinet staat voor een inclusieve samenleving waarin voor discriminatie, haat zaaien en geweld tegen andersdenkenden geen plaats is. Het is van belang dat lokale professionals geëquipeerd zijn om extremisme te herkennen en dat er op lokaal niveau een goede signaleringsstructuur is om problemen te onderkennen. Jongerenwerkers spelen hierbij een belangrijke rol. Vanuit de overheid is de afgelopen jaren ingezet op het versterken van weerbaarheid van jongeren.
Kosten van (niet-westerse) allochtonen |
|
Emiel van Dijk (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland?1 Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja.
Welk deel van de volgende zaken wordt aangewend voor (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in de Justitie en Veiligheid-gerelateerde categorieën rechtspleging, rechtsbijstand, rechtshandhaving, criminaliteits- en terrorismebestrijding en overige zaken (zoals bed-bad-broodachtige regelingen) vallend onder de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Voor een goede uitvoering van de wettelijke taken van de politie is het bijhouden van de politie-inzet per bevolkingsgroep geen vereiste. Dit wordt niet gedaan. Gegevens over de kosten van de inzet van politie ten aanzien van burgers met een (niet westerse) migratieachtergrond, zijn niet voorhanden. Dit geldt tevens voor de besteding van middelen voor terrorismebestrijding, hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar verschillende groepen in de samenleving.
De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft geen gegevens beschikbaar over het aantal personen met een niet-westerse migratieachtergrond in het gevangeniswezen, vreemdelingenbewaring, jeugd en forensische zorg. Bij de beantwoording van de vraag in 2009 waren er wel cijfers beschikbaar over de verdeling naar migratie achtergrond voor jeugd en forensische zorg. Vanwege de implementatie van de AVG is er geen doelbinding om deze gegevens te verwerken. De verwerking is hiermee gestopt, dit geldt ook voor gegevens uit het verleden. Met betrekking tot het totaal aantal Halt-verwijzingen zijn er wel cijfers beschikbaar over het aandeel personen met/zonder migratieachtergrond.
Binnen de vreemdelingenketen zijn geen gegevens beschikbaar conform de CBS-definitie over personen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Wat is de weerslag hiervan in de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate ziet het werk van justitiegerelateerde diensten, met name maar niet beperkt tot de Dienst Justitiële Inrichtingen, toe op (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in Justitie en Veiligheid-gerelateerde categorieën?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de weerslag hiervan in de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert ten aanzien van bijvoorbeeld legesbetalingen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst?
Voor de vreemdelingenketen worden opbrengsten van legesbetalingen in 2019 verwacht van ca. € 50 mln. Deze opbrengsten komen voort uit de werkzaamheden die de IND verricht voor reguliere verblijfsaanvragen en naturalisatieverzoeken. Naast leges bestaan de ontvangsten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid uit o.a. boetes, transacties en ontnemingsmaatregelen. Deze ontvangsten komen tot uiting in de opbrengsten van het CJIB. Ook hierbij is het onderscheid tussen westerse en niet-westerse personen met een migratieachtergrond niet te maken en tevens niet noodzakelijk voor de uitvoering van de werkprocessen.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet-westerse allochtonen in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in Justitie en Veiligheid-gerelateerde categorieën?
Voor de beantwoording van de vragen is de CBS-definitie leidend. Een persoon heeft een westerse achtergrond als hij, zij of één van de ouders in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika of Oceanië is geboren. Ook Indonesië en Japan worden tot de westerse landen gerekend. Als een persoon of één van de ouders in een ander land is geboren, heeft deze persoon volgens de definitie van CBS een niet-westerse migratieachtergrond. De JenV gegevens zijn benoemd bij de beantwoording van de voorgaande vragen.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Voor het uitvoeren van de wettelijke taak van de taakorganisaties is het geen vereiste om de inzet per bevolkingsgroep te registreren. Door onvoldoende inzicht in het aandeel is niet mogelijk om deze vragen te beantwoorden.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen, wat is hier de reden van? Kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Een wetsvoorstel inzake het toezicht op vermogensbeheer van minderjarigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat reeds in 2014 de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd dat de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop onderzocht zouden worden en is dit onderzoek in 2017 voltooid? Klopt het voorts dat de in 2018 toegezegde wetswijziging naar aanleiding van dat onderzoek nog steeds niet aan de Kamer is gestuurd?1 2 3
De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in antwoord op door u gestelde vragen medegedeeld dat onderzoek zal worden gedaan naar de positie van de minderjarige in het erfrecht en dat uw vragen – t.a.v. de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop – in het onderzoek aan de orde komen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1980). Het onderzoek «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen» is in 2016 afgerond en op 1 februari 2017 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 99). In het AO personen- en familierecht d.d. 15 juni 2018 heb ik gezegd in overleg te zijn met de Raad voor de rechtspraak en de KNB en het streven uitgesproken om in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen waarmee de belangrijkste aanbevelingen van de onderzoekers worden uitgevoerd (Kamerstuk 33 836, nr. 26, p. 33). Het overleg met de Raad voor de rechtspraak en de KNB heeft inmiddels plaatsgevonden. In de uitwerking heeft het wetsvoorstel vertraging opgelopen. Dat komt onder meer doordat er verschillende actuele trajecten lopen in het personen- en familierecht (o.m. huwelijkse gevangenschap, draagmoederschap en deelgezag, wijziging transgenderwet), waaraan ik – mede op verzoek van uw Kamer – voorrang geef. Ik ben voornemens om het wetsvoorstel inzake toezicht op bewind bij minderjarigen in de loop van 2020 in consultatie te brengen. Mede afhankelijk van de reacties en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zou het wetsvoorstel in de tweede helft van 2020 bij uw Kamer kunnen worden ingediend.
Klopt het dat het de bedoeling was dat u met de Raad voor de rechtspraak en Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie zou overleggen, waarna het idee was om nog in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen? Hebben deze gesprekken reeds plaatsgevonden en is het wetsvoorstel in consultatie gegaan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer denkt u het toegezegde wetsvoorstel aan de Kamer te kunnen sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Geweld in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat psychische kindermishandeling volgens de Hoge Raad tot op de dag van vandaag niet strafbaar is?1
Ik ben bekend met het bericht in Trouwd.d. 2 juli 2019. In dit bericht staat niet vermeld dat psychische kindermishandeling volgens de Hoge Raad tot op de dag van vandaag niet strafbaar is. Het artikel vermeldt dat «psychische mishandeling» nergens in het Wetboek van Strafrecht is vastgelegd, maar dat het Gerechtshof Den Haag in 2017 iemand toch onder meer voor psychische mishandeling veroordeelde.
Klopt het dat het ontbreekt aan een strafbepaling die psychische kindermishandeling strafbaar stelt? Zo ja, kunt u aangeven hoe het openbaar ministerie omspringt met dit soort gevallen? Bestaan er alternatieve wegen om straffeloosheid van daders te voorkomen?
Een verdachte van kindermishandeling kan op basis van diverse artikelen in het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden vervolgd. In artikel 304 Sr is bepaald dat de gevangenisstraf van mishandeling met een derde kan worden verhoogd als de schuldige zijn kind mishandelt. Psychische kindermishandeling is in het Wetboek van Strafrecht niet nader gedefinieerd en is als zodanig niet expliciet strafbaar gesteld. Toch kan het Wetboek van Strafrecht grond bieden om psychische kindermishandeling strafrechtelijk aan te pakken. Zo kunnen vormen van psychische kindermishandeling strafbaar zijn als vorm van mishandeling op grond van artikel 300 Sr. Het eerste lid van deze bepaling ziet op het toebrengen van pijn of letsel, terwijl in het vierde lid is bepaald dat opzettelijke benadeling van de gezondheid wordt gelijkgesteld aan mishandeling. Het bereik van artikel 300 Sr is in theorie dus vrij groot.
Het Gerechtshof Den Haag is van oordeel dat de bewoordingen van artikel 300 Sr niet uitsluiten dat psychische mishandeling kan worden aangemerkt als mishandeling in de zin van dat artikel. Hoewel in de wetsgeschiedenis van artikel 300 Sr niet wordt gesproken over de geestelijke gezondheid, kan niet worden uitgesloten dat de wetgever ook dit belang beoogt te beschermen, aldus het Hof. In ieder geval biedt de in het vierde lid genoemde gelijkstelling van mishandeling met benadeling van de gezondheid volgens het Hof aanknopingspunten voor strafbaarheid van niet alleen het veroorzaken van lichamelijke pijn, letsel of onlust, maar ook voor mishandelingen van psychische aard. Het Hof komt in de desbetreffende zaak dan ook tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 300 Sr.2
Nu de grenzen van de strafbaarheid van psychische kindermishandeling op grond van het huidige recht nog niet zijn uitgekristalliseerd, acht ik een herziening van het Wetboek van Strafrecht op dit punt vooralsnog niet opportuun. Het OM onderzoekt in voorkomende gevallen de mogelijkheid of onderzoek en vervolging van psychische kindermishandeling aangewezen is, conform de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierin wordt psychische mishandeling als een van de mogelijke vormen van geweld in de privésfeer vermeld.3 Ook in de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is psychische mishandeling opgenomen in de definitie van kindermishandeling.4
Deelt u de mening dat de strafbaarstelling van alle vormen van kindermishandeling zich leent voor een herziening van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om psychische kindermishandeling te voorkomen en te bestrijden?
Dit kabinet zet zich zin in om mishandeling van kinderen in alle vormen aan te pakken. Dat doet zij op verschillende manieren.
Met het programma Geweld hoort nergens thuis is de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling sinds 2018 geïntensiveerd. Het doel is dat fysiek, psychisch en seksueel geweld in huiselijke kring overal in Nederland eerder en beter in beeld komt, effectief gestopt wordt en structureel wordt opgelost. In de voortgangsrapportage die op 2 juli jl. naar uw Kamer is gestuurd is de stand van zaken nader toegelicht.5
Een van de aandachtspunten in dit programma is het versterken van de samenwerking tussen de politie, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming, de reclassering en Veilig Thuis bij (vermoedens van) kindermishandeling. Deze organisaties hebben in 2017 voor hun medewerkers de handreiking «Samenwerken bij strafbare kindermishandeling» opgesteld, waarin ook psychische kindermishandeling als een strafbare vorm van kindermishandeling is aangemerkt (als overtreding van artikel 300 Sr). Verbetering van de gezamenlijke werkwijze moet ertoe leiden dat de betrokken organisaties zo vroeg mogelijk met elkaar bepalen welke stappen gezet moeten worden om te weten wat er is gebeurd en om het kind in veiligheid te brengen en te houden. Naast het strafrecht kunnen vrijwillige hulp of zorg, kinderbeschermingsmaatregelen en het bestuursrecht (o.a. huisverbod) worden ingezet.
Verder ontving u op 12 juni 2019 de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie De Winter over fysiek en psychisch geweld in de jeugdzorg met daarin een overzicht van de maatregelen gericht op een veiliger leefklimaat in de instellingen voor zorg aan jeugdigen.6 De meeste hiervan zijn al onderdeel van het programma «Zorg voor de Jeugd» en het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» van de VNG, de brancheorganisaties jeugdhulp, betrokken beroepsverenigingen en andere veldpartijen.
Daarnaast ligt het wetsvoorstel herwaardering strafbaarheid actuele delictsvormen (35 080) nu bij de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel bevat enkele aanpassingen die strekken tot verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor kindermishandeling. Met een wijziging van artikel 304 Sr wordt voorgesteld de strafverzwaringsgrond voor kindermishandeling uit te breiden tot kinderen die aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van een ander zijn toevertrouwd. Verder wordt de invoering van een strafverzwaringsgrond voor stelselmatige kindermishandeling voorgesteld. Tot slot bevat dit wetsvoorstel een aanpassing van de verjaringstermijn voor kindermishandeling.
Berichten op Twitter dat mensen een sms kregen van Forum voor Democratie zonder dat zij zich hebben ingeschreven bij de partij. |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten op Twitter dat mensen een sms kregen van Forum voor Democratie zonder dat zij zich hebben ingeschreven bij de partij?1
Ja.
Hoe kan het dat mensen die geen lid zijn (of zich anderszins hebben aangemeld) bij Forum voor Democratie toch een SMS hebben ontvangen van die partij?
Er zijn verschillende manieren waarop Forum voor Democratie (FvD) op rechtmatige wijze aan de telefoonnummers van deze mensen kan zijn gekomen, ook als zij geen lid zijn of zich anderszins hebben aangemeld bij FvD.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming is van toepassing indien het telefoonnummer een persoonsgegeven is. Een telefoonnummer is een persoonsgegeven wanneer degene die de gegevens verwerkt het telefoonnummer kan herleiden tot een specifiek natuurlijk persoon, oftewel wanneer de persoon «identificeerbaar» is, bijvoorbeeld omdat men ook over gegevens omtrent naam of adres beschikt. Of een telefoonnummer een persoonsgegeven is, is dus afhankelijk van welke gegevens FvD nog meer tot zijn beschikking heeft, omdat dat bepaalt of zij het telefoonnummer naar een identificeerbaar natuurlijk persoon kunnen herleiden.
In het geval dat het telefoonnummer als persoonsgegeven moet worden gezien is de AVG van toepassing en is de meest voor de hand liggende manier om deze persoonsgegevens rechtmatig te verwerken het vragen van toestemming. Het vragen van toestemming kan mede inhouden dat de organisatie die toestemming vraagt de desbetreffende persoonsgegevens mag doorgeven aan derden. Dit zou dus ook FvD kunnen zijn. Voor deze toestemming is wel vereist dat deze uitdrukkelijk en voldoende specifiek is.
Ook als er geen persoonsgegevens van betrokkene zijn verwerkt om de SMS te versturen geldt altijd nog het regime van de Telecommunicatiewet voor het gebruik van telefoonnummers. Voor het verzenden van ongevraagde elektronische communicatie als deze is in beginsel ook toestemming vereist. Deze toestemming kan onder bepaalde voorwaarden worden verondersteld, het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om te bepalen of hier aan is voldaan.
Zoals FvD kennelijk zelf heeft aangegeven kan er ook sprake zijn van een fout bij de verwerking van gegevens. Het is evident dat er dan geen sprake kan zijn van een rechtmatige gegevensverwerking op basis van toestemming, zowel niet in het regime van de AVG als dat van de Telecommunicatiewet.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens te verzoeken hier onderzoek naar te doen?
Betrokkenen kunnen een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als zij vermoeden dat hun persoonsgegevens zijn verwerkt op een manier die in strijd is met de privacywetgeving.
Navraag bij de AP leert dat er inderdaad klachten over deze situatie zijn ingediend. Daarmee is de situatie reeds in voldoende mate onder de aandacht van de AP gebracht. Het is vervolgens aan de AP zelf om te bepalen of er een vervolgonderzoek wordt ingesteld.
Overigens kunnen betrokkenen een klacht bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) indienen als zij menen dat de Telecommunicatiewet is overtreden. De ACM heeft in totaal zes klachten ontvangen over SMS berichten van politieke partijen. ACM heeft verder geen klachten meer binnengekregen over dit soort berichten na de verkiezingen voor de provinciale staten. De ACM heeft ook politieke partijen aangeschreven. In deze brief werden de politieke partijen gewezen op de regels omtrent het versturen van ongevraagde elektronische berichten, waaronder e-mail, whatsapp- en sms-berichten.
Is het mogelijk dat mensen die zonder toestemming een SMS van Forum voor Democratie hebben ontvangen ook onterecht als lid staan ingeschreven bij de partij? Bent u bereid hier onderzoek naar te (laten) doen?
Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik hebben geen signalen ontvangen dat mensen onterecht ingeschreven staan als lid van FvD. Mocht dit later alsnog blijken dan kunnen wij hier een onderzoek naar laten instellen.
Hoe kunnen mensen controleren of hun telefoonnummer bekend is bij Forum voor Democratie en de partij verzoeken hun gegevens te verwijderen?
Betrokkenen wiens persoonsgegevens worden verwerkt kunnen een inzageverzoek bij FvD doen. FvD is in beginsel verplicht om de betrokkene inzicht te geven in de persoonsgegevens die het van betrokkene verwerkt.2
Daarnaast kunnen betrokkenen een verzoek indienen om hun gegevens te verwijderen door middel van een zogenoemd vergetelheidsverzoek.3
Wat zijn de mogelijke sancties als blijkt dat een bedrijf of organisatie op grote schaal telefoonnummers in bezit heeft en gebruikt terwijl hier geen toestemming voor is ontvangen?
Artikel 83 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gaat over sancties die kunnen worden opgelegd ingevolge overtredingen van de AVG. Uit dit artikel volgt dat de toezichthouder grote vrijheid toekomt bij het al dan niet opleggen van een sanctie en het bepalen van de hoogte van een administratieve boete.
Leden 4 en 5 van artikel 83 AVG bepalen de maximale hoogte van administratieve boetes door de toezichthoudende autoriteit. Afhankelijk van de begane overtreding is dit maximaal 10 miljoen euro of 2% van de totale wereldwijde jaaromzet (lid 4), of maximaal 20 miljoen euro of tot 4% van de totale wereldwijde jaaromzet (lid 5).
De AP heeft op grond van artikel 58 nog een aantal (onderzoeks)bevoegdheden, zo ook tot het nemen van corrigerende maatregelen. De AP kan vervolgens op basis van artikel 16 UAVG een last onder bestuursdwang opleggen.
Wordt gecontroleerd of leden van een politieke partij daadwerkelijk toestemming hebben gegeven om lid te worden van een partij? Zo nee, hoe bekijkt u dit in het licht van de uitvoering van de Wet Financiering op de Politieke Partijen, gezien het feit dat de financiering van politieke partijen deels gebaseerd is op ledenaantallen?
Om voor subsidie op basis van de Wet Financiering op de Politieke Partijen (Wfpp) in aanmerking te komen moet een politieke partij over ten minste 1.000 leden beschikken die vergader- en stemrechten in de politieke partij hebben en elk jaar minimaal 12 euro contributie betalen. Het lidmaatschap moet blijken uit een wilsverklaring van betrokkenen. Indien er geen sprake is van een dergelijke wilsverklaring, worden deze leden niet gekwalificeerd als subsidiabel lid in de zin van de Wfpp. Deze eisen hebben echter uitsluitend betrekking op de subsidiabele leden; in de Wfpp worden geen regels gesteld over de overige leden van politieke partijen.
Politieke partijen moeten jaarlijks een subsidieverantwoording indienen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Bij deze subsidieverantwoording moet een goedkeurende accountantsverklaring worden overgelegd. Deze verklaring moet ook betrekking hebben op het aantal subsidiabele leden, inclusief de wilsverklaring. Indien hier aanleiding voor is, kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties in zijn rol als toezichthouder de Auditdienst Rijk vragen om het accountantsverslag te reviewen.
Het bericht 'Websites overtreden massaal cookiewallverbod' |
|
Tobias van Gent (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht over «Websites overtreden massaal cookiewallverbod»»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens dat gratis websites ook gratis toegankelijk moeten zijn voor bezoekers die geen toestemming geven voor zogenaamde «tracking cookies»» ten bate van gericht adverteren? Hoe beoordeelt u deze zienswijze? Kunt u daarbij betrekken dat cookiewalls zijn ingesteld om te kunnen voldoen aan de eisen van de wet om toestemming te vragen bij het gebruik van bepaalde cookies bij gratis websites zoals nieuwswebsites?
Ja ik ben bekend met de uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Door middel van tracking cookies (volgsoftware) kunnen bedrijven het internetgedrag van mensen volgen. Persoonlijke interesses kunnen zo worden afgeleid om vervolgens profielen van deze mensen samen te stellen en gericht te kunnen adverteren. Op grond van artikel 11.7a Telecommunicatiewet (Tw) is voor het gebruik van tracking cookies toestemming van de gebruiker vereist. Nu in artikel 11.7a van de Tw verwezen wordt naar de AVG is het begrip toestemming in de Tw gelijk aan het begrip toestemming zoals dat gedefinieerd is in de AVG. Dit betekent onder meer dat de toestemming vrijelijk moet zijn gegeven en moet voldoen aan de eisen van artikel 7 van de AVG. Artikel 7, vierde lid, van de AVG bepaalt dat bij de beoordeling van de vraag of de toestemming vrijelijk kan worden gegeven onder meer ten sterkste rekening moet worden gehouden met de vraag of voor de uitvoering van een overeenkomst (…) toestemming is vereist voor een verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst. AP komt op grond van deze bepaling tot het oordeel dat er bij gebruik van cookiewalls geen sprake is van vrijelijk gegeven toestemming en dat cookiewalls derhalve niet zijn toegestaan.
Zie voorts mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het beleid in andere Europese landen ten aanzien van deze trackingcookies en cookiewallverboden? Is dat gelijk in alle landen of zijn er verschillen op het punt van het gebruik/toestemming vragen voor of verbieden van tracking cookies en cookiewalls? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht geven?
De zogenoemde cookiepaling is onderdeel van de Europese ePrivacy richtlijn 2002/58, die in Nederland in artikel 11.7a van de Tw is geïmplementeerd. In deze Europese richtlijn wordt geregeld wie onder welke voorwaarden gegevens van een ander mag verwerken die op diens eindapparatuur staan.
Ook in andere landen is men bezig met normuitleg over het gebruik van (tracking)cookies. In Frankrijk heeft CNIL, de Franse toezichthouder, onlangs richtlijnen vastgesteld over het gebruik van cookies/cookiewalls en het geven van toestemming. Daarin stelt CNIL dat het gebruik van een cookiewall in strijd is met de AVG omdat er dan geen sprake is van een vrijelijk verleende toestemming (artikel 2 Richtlijnen). Deze richtlijnen zijn alleen in het Frans beschikbaar.2 Ook de Engelse toezichthouder, ICO, heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van (tracking)cookies, en dan met name in de context van «real-time bidding». Over cookiewalls stelt de ICO dat een cookiewall «is unlikely to represent valid consent», maar dat er ook andere overwegingen zijn, en wijst op het recht van vrijheid van ondernemerschap.3 Verder staat het onderwerp op de agenda van Technology Expert Subgroup van de European Data Protection Board (EDPB).
Ik beschik verder niet over een overzicht waarin het beleid of uitleg van andere Europese landen ten aanzien van tracking cookies en cookiewalls wordt weergegeven.
Voor het overige heeft de AP mij laten weten dat zij binnen de European Data Protection Board nauw samenwerkt met haar Europese collega-toezichthouders, onder meer om te komen tot gemeenschappelijke guidelines over de toepassing/uitleg van AVG-normen. Bij het bepalen van haar standpunt over cookiewalls, heeft de AP zich mede gebaseerd op de gemeenschappelijke EDPB guidelines over toestemming (Guidelines on Consent under Regulation 2016/679 (wp259rev.01)).
Hoe beoordeelt u de stelling dat een mogelijk verbod op cookiewalls in het huidige competitieve landschap het verdienmodel raakt van bedrijven? Kunt u daarbij met name ingaan op de verdienmodellen van bedrijven die content (nieuws, redactionele artikelen) produceren en deze op gratis websites aanbieden?
Ik wil vooropstellen dat het hier gaat om de bescherming van een grondrecht. Daarnaast is privacy belangrijk voor het goed functioneren van de elektronische communicatiemarkt. Als gebruikers van elektronische communicatiediensten er niet op kunnen vertrouwen dat hun privacy gewaarborgd is, zal dit het gebruik van deze diensten – met of zonder cookiewalls – aanzienlijk beperken. In die zin moeten bedrijven met businessmodellen waarbij de gebruikers twijfels hebben over hun privacybescherming, zich afvragen of ze voldoende aansluiten op de wensen en behoeftes van hun klanten.
Een cookiewall – in een competitief landschap – heeft tot gevolg dat een website of dienst alleen toegankelijk is op voorwaarde dat de gebruikers de cookies accepteren. Het is dan inderdaad de vraag of eindgebruikers hebben in dat geval een vrije keuze hebben. Daarom pleit Nederland in lijn met de motie Verhoeven voor een verbod op deze zogenoemde cookiewalls.4 Ik ben er van overtuigd dat de huidige (Europese) wettelijke kaders voldoende ruimte bieden om innovatie binnen het bedrijfsleven en een goede privacybescherming hand in hand te laten gaan.
Hoe beoordeelt u de stelling dat een mogelijk verbod op cookiewalls in het huidige competitieve landschap Nederlandse mediabedrijven op achterstand zet op grote internationale techbedrijven (bijvoorbeeld social media bedrijven) vooral omdat de laatste toestemming vragen voor gericht adverteren met gebruik van persoonsgegevens van gebruikers via algemene voorwaarden?
Op grond van artikel 11.7a, lid 1, Tw is het alleen toegestaan om cookies te plaatsen indien de gebruiker is voorzien van duidelijke en volledige informatie. Deze informatie moet in ieder geval weergeven welke informatie wordt verzameld en voor welke doeleinden deze informatie wordt gebruikt. De memorie van toelichting bij dit artikel voegt hieraan toe dat de informatie gemakkelijk te vinden moet zijn en in begrijpelijke bewoordingen gegeven.5 Als deze informatie in algemene voorwaarden wordt opgenomen is niet voldaan aan voornoemde eis om de gebruiker duidelijk te informeren.
Voor het plaatsen en lezen van cookies, met uitzondering van functionele cookies en niet-privacygevoelige analytische cookies, dient, zoals al eerder aangegeven, toestemming te worden verkregen. Het moet hier gaan om vrijelijk verleende toestemming. Rechtsgeldige toestemming voor het gebruik van cookies moet blijken uit een daar toe strekkende handeling van de eindgebruiker (klikken op een «ja» knop of verder surfen na de mededeling dat cookies zullen worden geplaatst)Toestemming kan dus niet worden verkregen via algemene voorwaarden.6
De voornoemde verplichtingen gelden niet alleen voor Nederlandse websites, maar voor een ieder die gegevens plaatst op of uitleest die zijn opgeslagen in de randapparatuur van een gebruiker. Het maakt daarbij niet uit waar deze partij gevestigd is. Bepalend is dat deze norm tot doel heeft gebruikers in Nederland te beschermen. De informatieplicht en het toestemmingsvereiste gelden derhalve voor zowel Nederlandse websites als voor internationale bedrijven die zich (mede) op Nederlandse gebruikers richten. Dat laatste kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit de aard van de aangeboden informatie, de mogelijkheid om producten in Nederland te laten bezorgen of uit de omstandigheid dat een website in de Nederlandse taal wordt aangeboden. Hierbij is het domein van de website (.nl/.eu/.com/.net/etc.) niet doorslaggevend.
Ik ben dan ook van oordeel dat Nederlandse mediabedrijven op dit punt geen achterstand hebben op internationale bedrijven.
Waarom kan toestemming voor instrumenten om gericht te adverteren (zoals tracking cookies) niet via algemene voorwaarden geregeld worden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u omschrijven hoe de wet- en regelgeving omtrent tracking cookies en cookiewalls in de telecommunicatiewet, de ePrivacy richtlijn en de Algemene verordening gegevensbescherming zich tot elkaar verhouden?
De bepalingen in de Tw vormen een omzetting van de Europese ePrivacy richtlijn, richtlijn nr. 2002/58. De ePrivacyrichtlijn en daarmee de Tw is een lex specialis ten opzichte van de AVG. Dit betekent dat voor zover de regels van de Tw en de AVG samenlopen de regels van de Tw voorgaan op die van de AVG. Bij het gebruik van cookies gaat het daarbij vooral om de verwerkingsgrondslagen. Op basis van de Tw mogen gegevens die via cookies zijn verkregen alleen worden verwerkt als deze verwerking nodig is voor de levering van een door de eindgebruiker gevraagde dienst of als de eindgebruiker toestemming heeft verleend.
Het begrip toestemming in de Tw is, zoals al gezegd, hetzelfde als het begrip toestemming in de AVG. Daarom zijn, zoals ook al bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, de eisen die de AVG stelt aan rechtsgeldige toestemming ook van toepassing bij toestemming in het kader van cookies.
Momenteel worden onderhandelingen gevoerd over een nieuwe Europese ePrivacyverordening die de huidige richtlijn zal vervangen. Het Europees parlement heeft aangegeven een expliciet verbod op cookiewalls te willen opnemen in de nieuwe ePrivacyverordening. De Raad van de Europese Unie heeft nog geen standpunt ingenomen. In lijn met de motie Verhoeven pleit Nederland in de Raad voor een verbod op deze zogenoemde cookiewalls. Met een dergelijk verbod zou -los van de interpretatie van artikel 7, vierde lid, van de AVG, onomstreden duidelijk worden bepaald dat cookiewalls niet zijn toegestaan. Zo wordt voorkomen dat er tussen de lidstaten interpretatieverschillen optreden. Hoewel de onderhandelingen in de Raad over de ePrivacyverordening nog steeds niet zijn afgerond is al wel duidelijk dat er weinig steun is voor een verbod op cookiewalls. Uiteindelijk zal veel afhangen van de onderhandelingen met het Europese parlement.
De verdenking van omkoping en corruptie bij Shell en het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de Togacolumn, waarin de verdenking van corruptie en omkoping door Shell centraal staat om uiteen te zetten welke onwenselijke gevolgen het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen kan hebben?1
Een onderscheid moet worden gemaakt tussen bedrijfsjuristen en advocaten die in dienstbetrekking werkzaam zijn. Bedrijfsjuristen kunnen zich niet beroepen op het verschoningsrecht. Nederlandse advocaten die in dienstbetrekking werkzaam zijn kunnen, blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad, (onder bepaalde omstandigheden en ten aanzien van bepaalde informatie) wel een beroep doen op het verschoningsrecht (zie de antwoorden op de vragen 3 tot en met2.
In de Togacolumn wordt gerefereerd aan het lopende strafrechtelijke onderzoek in de zaak Shell. In die specifieke situatie gaat het om 15 juristen die bij Shell in Nederland of dochterondernemingen in het buitenland werkzaam zijn en die niet in Nederland, maar in het buitenland staan ingeschreven bij een Bar-association. Het OM heeft in die zaak aan de rechter, onder andere, de vraag voorgelegd of deze 15 juristen een beroep kunnen doen op het verschoningsrecht. Gelet op het feit dat het hier een lopende strafzaak betreft die ten aanzien van deze rechtsvraag onder de rechter is, zal ik daar hier verder niet op ingaan.
In algemene zin kan ik – in relatie tot mogelijk onwenselijke gevolgen van het verschoningsrecht- wel opmerken dat het voor een goede rechtsbedeling van belang is dat rechtzoekenden zich tot een advocaat kunnen wenden en dat hetgeen zij die advocaat toevertrouwen vertrouwelijk blijft. In de rechtspraak is een toetsingskader ontwikkeld, aan de hand waarvan kan worden bepaald in welke omstandigheden kennisneming van informatie van advocaten toch mogelijk is en het verschoningsrecht aldus kan worden «doorbroken».
Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat strafrechtelijke onderzoeken onnodige vertraging oplopen indien een beroep op het verschoningsrecht wordt gedaan. De artikelen 552a, achtste lid, en artikel 552d, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bevatten termijnen voor de beslissing op ingestelde rechtsmiddelen tegen kennisneming van stukken van advocaten waarop mogelijk het verschoningsrecht van toepassing is. Daarnaast zal naar verwachting dit najaar een WODC-onderzoek van start gaan om nader inzicht te verkrijgen in de aard, omvang en de gevolgen van beroepen op professioneel verschoningsrecht voor doorlooptijden van strafrechtelijk onderzoek.
Ook is het afgelopen half jaar in het kader van het StartUp in Residence II – programma van mijn ministerie bezien of een technische oplossing denkbaar is om verschoningsgerechtigd materiaal door gebruik van digitale technieken snel en verifieerbaar uit omvangrijke (digitale) kantooradministraties te filteren, om zo eventueel de doorlooptijden in de opsporing te beperken. De uitkomsten van het project zullen op korte termijn met de betrokken praktijkorganisaties worden gedeeld.
Ten slotte wijs ik erop dat in het concept nieuwe Wetboek van Strafvordering, de criteria voor «doorbreking» van het verschoningsrecht worden gecodificeerd. Daarnaast wordt in het nieuwe Wetboek een procedure geïntroduceerd voor inbeslagneming van informatie die onder het verschoningsrecht valt. Daarbij wordt ook een aparte procedure opgenomen die moet worden gevolgd wanneer verschoningsgerechtigde informatie wordt aangetroffen bij andere personen en instellingen dan advocaten zelf. Het gaat dan bijvoorbeeld om correspondentie van bedrijven met hun advocaat.
Hoe ver strekt volgens u de reikwijdte van het verschoningsrecht?
Het verschoningsrecht is slechts aan enkele categorieën beroepsbeoefenaren (advocaten, notarissen, artsen, geestelijken) toegekend. De reikwijdte van het verschoningsrecht wordt bepaald door artikel 218 Sv en de jurisprudentie van de Hoge Raad. Blijkens die jurisprudentie strekt het verschoningsrecht van advocaten zich uit over «juridische dienstverlening aan personen die zich tot hem hebben gewend vanwege de hoedanigheid van advocaat».
De algemene raad van de NOvA heeft in februari 2018 aangepaste gedragsregels vastgesteld waarin – in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad – met betrekking tot de in acht te nemen vertrouwelijkheid is gerefereerd aan het feit dat bepalend voor de vraag of het verschoningsrecht van toepassing is of het gaat om informatie die een advocaat is toevertrouwd in zijn hoedanigheid van advocaat. Daarbij is met voorbeelden duidelijk gemaakt in welke gevallen een beroep op die vertrouwelijkheid niet aan de orde is, bijvoorbeeld omdat de informatie de advocaat niet «als zodanig is toevertrouwd».
Klopt het dat het verschoningsrecht in Nederland zo ruim wordt opgevat dat ook alle als advocaat beëdigde bedrijfsjuristen die in loondienst zijn hier onder vallen waardoor alle vormen van communicatie die aan deze advocaten zijn toevertrouwd geheim gehouden mogen worden en als gevolg daarvan buiten het opsporingsonderzoek mogen blijven, ook als het gaat om documenten die bij de verdachte partij in beslag zijn genomen?
In zijn uitspraak van 15 maart 2013 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat «gezien de Nederlandse praktijk en de waarborgen die aldus in Nederland omtrent de wijze van praktijkuitoefening van advocaten in dienstbetrekking bestaan» er «geen grond is om aan een advocaat het verschoningsrecht te ontzeggen op grond van het enkele feit dat hij in dienstbetrekking werkzaam is».3
Dat neemt niet weg dat ook ten aanzien van advocaten in dienstbetrekking geldt dat hun verschoningsrecht zich slechts uitstrekt over «advocatuurlijke» werkzaamheden. Niet alle informatie die met hen gewisseld wordt, valt dus zonder meer onder het verschoningsrecht. Daar komt bij dat, voor zover de advocaat zelf betrokken is bij de strafbare feiten, mogelijk een doorbreking van het verschoningsrecht aan de orde kan zijn. Ook voorwerpen waarmee een strafbaar feit is gepleegd of waar het strafbare feit betrekking op heeft, kunnen altijd in beslag genomen worden.4 Zie verder het antwoord op vraag 1.
Op grond van de Verordening op de advocatuur heeft de NOvA bovendien strikte voorwaarden gesteld aan het als Nederlandse advocaat werkzaam zijn bij een werkgever. Zo moet de werkgever zich conform de bepalingen van een professioneel statuut jegens de betreffende advocaat verbinden de onafhankelijke praktijkuitoefening te eerbiedigen en de ongestoorde naleving van de beroeps- en gedragsregels als advocaat te bevorderen (artikel 5.12 van de verordening op de advocatuur). Het professionele statuut beschermt de onafhankelijke beroepsuitoefening van de advocaat tegen ongewenste beïnvloeding door zijn werkgever met wie per definitie een hiërarchische verhouding bestaat. Deze en andere bepalingen hebben tot doel te bereiken dat de betreffende advocaat de rechtspraktijk conform de kernwaarden van de advocatuur in onafhankelijkheid kan uitoefenen en dat er geen verschillende regimes gehanteerd worden. De deken en de tuchtrechter zien hier bij Nederlandse advocaten in loondienst op toe.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is een van de vragen die aan de rechter is voorgelegd hoe in dit verband moet worden omgegaan met juristen die in het buitenland staan ingeschreven bij een Bar-association.
Als uw antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, vindt u het gevolg wenselijk dat, bijvoorbeeld in het geval van Shell die 14 bedrijfsjuristen in loondienst heeft, alles waar deze loondienstadvocaten bij worden betrokken, al staan ze in de cc van een email, onder de vertrouwelijkheid van het verschoningsrecht valt?
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op de aangehaalde zaak, omdat er sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Verder valt, zoals in antwoord op vraag 3 beschreven, niet alle informatie die met een Nederlandse advocaat (in loondienst) gewisseld wordt onder het verschoningsrecht. Het enkele feit dat een advocaat in de cc van emailverkeer is gezet, maakt nog niet dat die informatie daarmee ook onder het verschoningsrecht valt, zo volgt ook uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. Zoals in antwoord op vraag 2 aan de orde kwam, heeft de NOvA de gedragsgregels in februari 2018 aangepast. Daarbij is met voorbeelden duidelijk gemaakt in welke gevallen een beroep op die vertrouwelijkheid niet aan de orde is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het «inkopiëren» van een advocaat in de cc-regel van een e-mail met geen ander doel dan de inhoud van de e-mail onder de vertrouwelijkheid te brengen of het laten deelnemen van een advocaat aan een gesprek met het enige doel om wat tijdens het gesprek ter tafel komt vertrouwelijk te laten zijn.
Is het verschoningsrecht volgens u ooit zo bedoeld, namelijk dat een machtige multinational zich kan verschuilen achter een legertje advocaten die voor hun inkomsten geheel en uitsluitend afhankelijk zijn van de verdachte?
Het verschoningsrecht is bedoeld om te garanderen dat eenieder in vertrouwen toegang kan krijgen tot een advocaat. In het antwoord op de vragen 1 t/m 4 ben ik ingegaan op de reikwijdte van het verschoningsrecht.
Ziet u, al dan niet naar aanleiding van de in de column beschreven Europese rechtspraak, aanleiding de in Nederland ontstane praktijk eens tegen het licht te houden en te bezien of de huidige reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten in loondienst te rechtvaardigen blijft of aangepast moet worden?
Daartoe zie ik – gelet op mijn hiervoor gegeven antwoorden – op dit moment geen aanleiding.
Het vreemde onderscheid tussen de burgerlijke staten ‘ongehuwd’, ‘gescheiden’ en ‘gehuwd’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over het bericht «Twintigers en dertigers trouwen minder»?1
Ja.
Kunt u toelichten wanneer een persoon in aanraking komt met de burgerlijke stand waarbij de burgerlijke staat van belang is, buiten de grote gebeurtenissen in het leven zoals de geboorte, het huwelijk of geregistreerd partnerschap?
Buiten de geboorte, het huwelijk of het geregistreerd partnerschap, kan iemand ook in contact treden met de burgerlijke stand bij bijvoorbeeld de wijziging van de geslachtsregistratie door transgender personen en het laten opmaken van een akte van erkenning, met inbegrip van het doen van naamskeuze.
Klopt het dat werkgevers soms vragen naar de burgerlijke staat? Kunt u toelichten waarom zij dit doen? Welke andere groepen vragen mensen naar hun burgerlijke staat en met welk doel?
Het kan voorkomen dat werkgevers vragen naar de burgerlijke staat van sollicitanten. Vragen hierover hoeven niet beantwoord te worden. In de Algemene Wet Gelijke Behandeling is opgenomen dat het verboden is om onderscheid te maken op basis van de burgerlijke staat van personen (art. 1, lid 1, sub b, AWGB, dat art. 1 Grondwet concretiseert). In de praktijk wordt soms ook door anderen gevraagd naar de burgerlijke staat, bijvoorbeeld door kredietverstrekkers ter beoordeling van risico. Er is geen integraal overzicht beschikbaar over bevraging naar de burgerlijke staat in de private sector.
Voor de overheid worden in de Basisregistratie Personen (BRP) gegevens over de burgerlijke staat opgenomen (art. 2.7, lid, 1, sub a, onder 1, Wet basisregistratie personen en art. 33, lid 1, sub a, Besluit basisregistratie personen). Overheidsorganen die gegevens over de burgerlijke staat nodig hebben voor de goede vervulling van hun wettelijke taken, krijgen deze gegevens verstrekt uit de BRP. Burgers hoeven hierdoor niet bevraagd te worden over deze gegevens.
Begrijpt u dat, aangezien de burgerlijke staat «gescheiden» een negatieve associatie oproept bij mensen, het vragen naar burgerlijke staat door mensen als belastend kan worden ervaren?
Hoewel ik het denkbaar acht dat het gebruik van de notie «gescheiden» incidenteel als belastend kan worden ervaren, heb ik niet de indruk dat deze notie bij voorbaat en in algemene zin een negatieve associatie oproept. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten welke juridische consequenties bedoeld worden in antwoord op vraag zeven van de eerder gestelde Kamervragen?
De burgerlijke staat «ongehuwd» brengt op zich geen rechtsgevolgen met zich jegens een partner. De burgerlijke staat «gescheiden» brengt wel juridische gevolgen mee. Deze gevolgen betreffen zowel de relatie met de eerdere echtgenoot of echtgenote, als de relatie met instanties, zoals de Belastingdienst en een eventueel pensioenfonds. Zo stopt bijvoorbeeld bij echtscheiding de opbouw van het partnerpensioen.
Kunt u toelichten waarom het voor deze juridische consequenties van belang is om onderscheid te blijven maken tussen «ongehuwd» en «gescheiden»?
Het onderscheid is van belang omdat vastgesteld moet kunnen worden dat er een huwelijk heeft bestaan waaraan de echtgenoten rechten en plichten ontleenden, die ook consequenties kunnen hebben voor de periode na ontbinding van het huwelijk, zoals alimentatieverplichtingen, het gezag over kinderen en pensioenverevening.
Klopt het dat wanneer een gescheiden persoon hertrouwt, deze persoon de burgerlijke staat «gehuwd» verkrijgt?
Ja.
Deelt u de mening dat het onnodig is om onderscheid te maken tussen de burgerlijke staten «ongehuwd» en «gescheiden», omdat bij hertrouwen de burgerlijke staat «gescheiden» wijzigt naar «gehuwd», terwijl nog wel juridische consequenties verbonden zijn aan de ontbinding van het eerdere huwelijk, zoals eventuele alimentatieverplichtingen? Zo ja, op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat dit onderscheid, dat onnodige associaties oproept, verdwijnt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het onnodig is om onderscheid te maken tussen de burgerlijke staten «ongehuwd» en «gescheiden» niet. De burgerlijke staat van personen wordt rechtstreeks ontleend aan de akten van de burgerlijke stand. De waarde van de burgerlijke stand is juist gelegen in het feit dat het systeem de belangrijkste gebeurtenissen in een mensenleven vastlegt op een wijze die waarborgt dat het verloop van die gebeurtenissen -de historie- te allen tijde kan worden nagegaan.2 Daardoor wordt voorkomen dat er onduidelijkheid kan ontstaan over de staat van een persoon.
Bovendien worden de noties «ongehuwd» en «gescheiden» ook gebruikt
in EU-regelgeving en internationale verdragen.3
Deelt u daarnaast de mening dat de burgerlijke staat «ongehuwd» voor alleengaande personen het huwelijk als uitgangspunt neemt? Zo ja, hoe beoordeelt u dit uitgangspunt in het licht van het feit dat steeds minder mensen trouwen en er bijvoorbeeld al sinds 1998 andere wettelijke opties zijn voor het aangaan van een verbintenis?2, 3 Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het huwelijk als uitgangspunt geldt niet.
De wet kent de opties huwelijk en geregistreerd partnerschap voor het aangaan van een verbintenis. Voor alleengaande personen betekent dit dat er meerdere mogelijkheden ten aanzien van hun burgerlijke staat zijn dan «ongehuwd» of «gescheiden». Zo kan er ook sprake zijn van «geen geregistreerd partnerschap», «gescheiden geregistreerd partner», «weduwe» of «weduwnaar».
Bent u derhalve ook van mening dat de burgerlijke staat «ongehuwd» dient te worden veranderd in «alleengaand»?
In het voorgaande ligt besloten dat ik deze mening niet deel.
Bent u bereid deze vragen apart te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Minder rechtszaken in Overijssel door tekort aan rechters’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door een tekort aan rechters minder rechtszaken in de rechtbank Overijssel kunnen worden gehouden dan is afgesproken met het openbaar ministerie (OM)?1
Ja.
Hoe kan het dat nu blijkt dat het aantal zittingsdagen niet behaald kan worden? Kon dit bij het maken van de afspraak niet al voorzien worden?
De rechtbank Overijssel heeft het openbaar ministerie laten weten dit kalenderjaar minder zittingen te kunnen afdoen dan eerder is afgesproken. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat er onvoldoende rechters zijn om de groei van het aantal complexe strafzaken te kunnen opvangen. Er zijn meer grotere zaken die meerdere dagen duren, met meerdere verdachten en slachtoffers en hun advocaten. Het gaat dan om ongeveer 3,5 procent van het aantal zittingsdagen dat was afgesproken. Dit tekort kon niet worden voorzien op het moment van het sluiten van het convenant.
Welke gevolgen heeft het capaciteitsgebrek voor de lopende strafzaken? Gaat dit leiden tot meer vertraging voor de verdachten en de slachtoffers? Zo ja, hoe hoog gaat die vertraging dan naar verwachting oplopen?
De strafzaken die al zijn ingepland, lopen geen vertraging op. De verschillende onderdelen van het openbaar ministerie (Arrondissementsparketten, Landelijk Parket, Functioneel Parket en Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie) beoordelen welke zaken aan de rechtbank worden voorgelegd en het moment waarop dit gebeurt. Het is daarom aan het openbaar ministerie om te bepalen welke zaken, die nog niet zijn ingepland, voorrang moeten krijgen. Dat zijn bijvoorbeeld zaken waarbij verdachten vast zitten, zaken met zwaardere maatschappelijke impact en zaken waarbij jeugdigen zijn betrokken. De rechtbank doet er daarnaast alles aan om ook andere zaken, in afstemming met het openbaar ministerie, zo snel mogelijk te plannen en te behandelen.
Welke zaken zullen vooral getroffen worden door het niet kunnen halen van het aantal rechtszaken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en op welke termijn gaat dit worden opgelost?
De rechtbank werkt er hard aan om het tekort aan rechters zo snel mogelijk terug te brengen. Dit is een lastige opgave vanwege een combinatie van krapte op de arbeidsmarkt en het feit dat andere gerechten ook rechters/raadsheren werven. De rechtbank heeft een doorlopende vacature openstaan voor ervaren (straf)rechters en er zijn recent zeven ervaren rechters vanuit andere gerechten in dienst getreden. Verder heeft de rechtbank een 13-tal rechters in opleiding en er loopt een sollicitatieronde om nieuwe rechters in opleiding aan te nemen. Een dergelijke opleiding duurt echter tussen de vijftien maanden en vier jaar, waardoor het tekort geleidelijk wordt opgelost.
Bij mijn beantwoording van vragen van uw Kamer over het rapport «Afstemming zittingscapaciteit OM/ZM in strafzaken» heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd dat de Raad voor de rechtspraak mij heeft laten weten dat in algemene zin door de combinatie van zaakverzwaring en invoering professionele standaarden de capaciteit van gerechten op onderdelen nog niet toereikend is om het gewenste aantal strafzaken daadwerkelijk te behandelen.2 Het rapport bevat concrete aanbevelingen om zittings- en zaaksaanbod beter op elkaar te laten afstemmen. De Rechtspraak en het openbaar ministerie zullen met deze aanbevelingen aan de slag gaan, waarbij belangrijke aandacht zal uitgaan naar het zo vroeg mogelijk signaleren van capaciteitsgebreken en oorzaken daarvan.
Heeft u ook kennisgenomen van het bericht dat 500 zaken overgedragen worden van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan het gerechtshof Den Haag om strafzaken in hoger beroep sneller af te handelen?2
Ja.
Waarom was deze maatregel nodig? Waarom is gekozen om de zaken naar Den Haag te verplaatsen en niet naar een locatie dichterbij, of waarom zijn raadsheren niet tijdelijk naar Arnhem overgeplaatst?
Welke gevolgen heeft dit voor advocaten, hun cliënten en de slachtoffers? Deelt u de mening van strafadvocaat Jan Vlug dat dit leidt tot meer onbetaalde uren van advocaten en hogere reiskosten voor de verdachten en slachtoffers? Wat gaat u doen aan de onbetaalde uren voor de advocaten en de reiskosten voor verdachten en slachtoffers, aangezien zij geen inspraak hebben gehad op de regeling?
De Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019 is in het belang van de direct bij de zaak betrokkenen nu deze beoogt bij te dragen dat vertraging in de behandeling van zaken als gevolg van een tijdelijk gebrek aan zittingscapaciteit zoveel mogelijk wordt voorkomen. Bij deze toepassing van artikel 62a Wet RO is rekening gehouden met hun individuele belangen. Om de reistijd van direct betrokkenen bij deze strafzaken (zoals verdachten, slachtoffers en/of advocaten) te beperken, is de bevoegdheid tot verwijzing beperkt tot strafzaken die in eerste aanleg zijn behandeld door de rechtbanken Gelderland of Midden-Nederland. De regeling strekt zich derhalve niet uit tot zaken van de rechtbanken Overijssel en Noord-Nederland. Op die manier wordt rekening gehouden met het belang van toegankelijkheid – in de zin van nabijheid – van rechtspraak en worden de gevolgen voor rechtzoekenden zo klein mogelijk gehouden.
Wat gaat er gedaan worden in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om het capaciteitsgebrek op te lossen? Op welke termijn kan dit worden opgelost?
Het Hof heeft de werving en selectie geïntensiveerd en de opleidingscapaciteit uitgebreid. In 2018 zijn bij het hof in totaal 31 nieuwe raadsheren benoemd, waarvan 8 raadsheren in opleiding. In de afdeling civielrecht is de bezetting raadsheren inmiddels weer op peil. Begin 2019 had het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ondanks de instroom van nieuwe raadsheren (in opleiding) nog zo’n negen vacatures raadsheren strafrecht openstaan.
Per 1 juli 2019 zijn dat er nog c.a. 6. Het gaat hier dus om een relatief overzichtelijk en tijdelijk personeelsvraagstuk dat zich in de komende jaren geleidelijk zal oplossen.
De pilot van Legal Guard, de overeenkomst met de Raad voor Rechtsbijstand en eerdere vragen hierover |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de start van de pilot consumentenzaken met Legal Guard?1
Ja, dat herinner ik mij.
Wat is de financiële betrokkenheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid bij de pilot? Hoe komt de Raad voor Rechtsbijstand aan het geld teneinde de kosten voor de pilot te betalen? Hoe kan het dat de vergoedingen voor sociaal advocaten zo laag blijven terwijl de Raad voor Rechtsbijstand kennelijk geld genoeg heeft om een dergelijke pilot te financieren?
De pilot consumentenrechtelijke geschillen is een pilot die tot stand is gekomen op initiatief van de Raad voor Rechtsbijstand en die onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand wordt uitgevoerd. De Raad voor Rechtsbijstand betaalt de kosten voor de pilot uit haar beschikbare middelen.
In de pilot worden de binnen de rechtsbijstandsverzekeraars gebruikelijke vergoedingen gehanteerd. Deze zijn afgestemd op het volume van het aantal behandelde zaken. Er is derhalve geen sprake van een forfaitair bedrag, zoals binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand. Een vergelijking tussen vergoedingen voor sociaal advocaten en de pilot is derhalve niet te maken.
Waarom is de Raad voor Rechtsbijstand de pilot begonnen? Waarom heeft de Raad voor Rechtsbijstand gekozen voor een maximum van 750 zaken? Kan daaruit geconcludeerd worden dat de Raad voor Rechtsbijstand de pilot per se niet wilde aanbesteden? Zo nee, waarom niet? Vreesde men dat een ander dan Achmea mogelijk met het plan aan de haal kon gaan, zo ja, waarom?
De Raad voor Rechtsbijstand is de pilot begonnen om ervaring op te doen met een andere aanbieder van juridische dienstverlening – in casu een rechtsbijstandsverzekeraar – die geen deel uitmaakt van het huidige stelsel van rechtsbijstand. Daarnaast kan ervaring met een andere manier van werken nieuwe inzichten wat betreft het verlenen van rechtsbijstand opleveren.
De besluitvorming over het wel of niet aanbesteden van de pilot en het maximaal aantal zaken in de pilot valt buiten mijn verantwoordelijkheid. De Raad voor Rechtsbijstand heeft mij laten weten dat voor een aantal van 750 zaken in deze pilot is gekozen om voldoende, significante data over de werkwijze van deze aanbieder te kunnen genereren.
Hoe kan het dat de totale kosten van de pilot niet bekend zijn? Wat verdient Legal Guard aan deze pilot?
De totale kosten van de pilot zijn nog niet bekend, aangezien de pilot nog loopt. De totale kosten voor de pilot en de opbrengst voor LegalGuard hangen af van het aantal zaken dat gedurende de looptijd van de pilot door LegalGuard in behandeling wordt genomen.2
Erkent u inmiddels dat de vergoedingen aan Legal Guard hoger zijn en dat er daarnaast betere voorwaarden gelden dan voor sociaal advocaten in vergelijkbare zaken, en dat aan de betreffende juristen minder hoge eisen aan vooropleiding, beroepsopleiding en permanente opleiding gesteld worden?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is een vergelijking tussen de vergoedingen aan LegalGuard en aan de sociaal advocaten niet te maken. In de pilot kan ervaring worden opgedaan met een andere manier van bekostigen, namelijk via een staffel gebaseerd op het aantal zaken.2 Dat is een ander uitgangspunt dan de forfaitaire vergoeding en daardoor niet vergelijkbaar.
Voorop staat het uitgangspunt dat de eisen aan de dienstverlening adequaat zijn voor het verlenen van de rechtsbijstand.
Wat betreft uw vraag merk ik het volgende op. Sociaal advocaten staan onder tuchtrecht en de juristen bij LegalGuard die geen advocaat zijn, niet. Voor advocaten die in dienst zijn van Achmea gelden de Advocatenwet en tuchtrechtelijke gedragsregels. Daarnaast heeft de Raad voor Rechtsbijstand in haar overeenkomst met Achmea afspraken wat betreft de dienstverlening en klachtrecht opgenomen.
Voor de juristen van LegalGuard die geen advocaat zijn, geldt dat zij niet voldoen aan dezelfde opleidings-en kwaliteitseisen als die worden gesteld aan sociaal advocaten. De juristen van LegalGuard moeten uitdrukkelijk wel voldoen aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand en de door de werkgever gestelde eisen.
Waarom zou de vergoedingssystematiek die met Legal Guard is afgesproken niet met sociaal advocaten kunnen worden afgesproken? Waarom kan dat slechts met een commerciële rechtsbijstandsverzekeraar?
De Raad voor Rechtsbijstand is de pilot begonnen om ervaring op te doen met een andere aanbieder van juridische dienstverlening – in casu een rechtsbijstandsverzekeraar – die geen deel uitmaakt van het huidige stelsel van rechtsbijstand. De vergoedingssystematiek die de Raad voor Rechtsbijstand met LegalGuard heeft afgesproken, betreft een vergoedingssystematiek die in een privaatrechtelijke overeenkomst in de specifieke setting van deze pilot tot stand is gekomen.
Voor de vormgeving van het nieuwe stelsel wil ik experimenten doen op het gebied van het werken met rechtshulppakketten. Zoals in mijn voortgangsbrief benoemd, stel ik 10 miljoen euro beschikbaar voor pilots.3 Bij de pilots kan ook voorzien worden in adequate vergoedingen voor dienstverleners. Ik nodig de sociale advocatuur uit om met voorstellen te komen. Bij het bespreken van die voorstellen kunnen we dan ook afspraken maken over de vergoedingssystematiek.
Hoeveel juristen heeft Legal Guard in dienst? Indien zij geen juristen in dienst heeft, waar haalt Legal Guard dan de juristen vandaan? Heeft de rechtzoekende enige zeggenschap wie de zaak voor hem of haar gaat doen of bepaalt Achmea dat? Hoe verhoudt zich dat tot het recht op het zelf mogen kiezen van een advocaat voor een procedure?
LegalGuard is opgericht om niet verzekerde klanten op juridisch vlak te helpen vanuit de ervaring en best practices die Achmea heeft opgedaan. LegalGuard zet op dit moment zeven juristen in die aan de dienstverlening voor deze pilot werken. Deze juristen zijn in dienst van Achmea en werken alleen voor LegalGuard. LegalGuard zoekt voor de rechtszoekende de meest geschikte jurist voor zijn of haar probleem. Mocht de rechtszoekende een andere jurist als behandelaar willen, dan kan hij/zij dat aangeven en zoekt LegalGuard naar een passende oplossing.
Ik merk op dat een rechtszoekende zelf kan kiezen om al dan niet naar de pilot van LegalGuard doorverwezen te worden. Het recht op het zelf mogen kiezen van een advocaat voor een procedure speelt niet voor de zaken binnen de pilot. Is het voor de zaak van de klant nodig om een advocaat in te schakelen, bijvoorbeeld in geval van een gerechtelijke procedure met een belang van meer dan € 25.000,–, dan gaat de zaak in overleg met de rechtszoekende terug naar de Raad voor Rechtsbijstand voor een reguliere toevoeging.
Hoe komen de kwaliteitscriteria die u gaat stellen aan de pakketten/oplossingsrichtingen die voor de rechtshulp gelden eruit te zien? Zijn dat dezelfde kwaliteitscriteria die nu voor sociaal advocaten gelden? Zo nee, op welke manier is een rechtzoekende gebaat bij het verlagen van kwaliteitscriteria? Wordt de vraag van de rechtzoekende leidend bij het bepalen van de juiste oplossing? Of is dat de rechtsbijstandsverzekeraar die dringend zal gaan adviseren een bepaald wellicht onrechtvaardig compromis te slikken teneinde een procedure en dus meer werk te voorkomen?
Goede kwaliteit van rechtshulp vind ik van groot belang. De kwaliteitscriteria zullen samen met alle partijen in en om het stelsel worden opgepakt, zoals aangegeven in mijn voortgangsrapportage.4 Daarbij geldt een aantal uitgangspunten, te weten dat de rechtzoekende centraal moet staan en dat het pakket gericht moet zijn op een duurzame oplossing voor de rechtzoekende.
Klopt het dat een rechtzoekende geen nadeel mag ondervinden van het deelnemen aan de pilot? Klopt het eveneens, zoals u schrijft, dat als een zaak niet afgerond kan worden binnen de dienstverlening van Legal Guard, de rechtzoekende alsnog een reguliere toevoeging moet aanvragen, waardoor een advocaat dus reparatiewerk moet verrichten? Zorgt dit niet voor vertraging van de zaak van de rechtzoekende en het risico op minder kwaliteit? Moet de rechtzoekende dan opnieuw een eigen bijdrage betalen? Waarom zou een rechtzoekende er voor kiezen deel te nemen aan de pilot, afgezien van de lagere eigen bijdragen, als er een kans is dat de zaak alsnog bij een sociaal advocaat komt te liggen en als er lagere kwaliteitseisen worden gesteld aangezien de juristen van Legal Guard niet aan dezelfde opleidings- en kwaliteitseisen gebonden zijn?
Het klopt dat de rechtszoekende geen nadeel mag ondervinden van het deelnemen aan de pilot. Mocht een zaak niet kunnen worden afgerond binnen de dienstverlening van LegalGuard, dan kan de burger zich tot de Raad voor Rechtsbijstand wenden voor een reguliere toevoeging. Het kan soms voorkomen dat er in een zaak meerdere processtappen nodig zijn. Dat valt buiten de dienstverlening van LegalGuard. De rechtszoekende hoeft in dit geval geen nieuwe eigen bijdrage te betalen voor de reguliere toevoeging.
Wat betreft de reden voor deelname aan de pilot merk ik het volgende op. Rechtzoekenden worden door de primaire verwijzer, het Juridisch Loket, zorgvuldig voorgelicht over de verschillende vormen van dienstverlening die mogelijk zijn voor het oplossen van hun consumentenprobleem. Ook worden zij zorgvuldig voorgelicht over wat deelname aan de pilot behelst. Rechtzoekenden kunnen daardoor een keuze maken. De motieven van de rechtzoekenden om deel te nemen aan de pilot vormen onderdeel van de evaluatie.
Wanneer geldt deze pilot als geslaagd? Wie zal deze audit uit gaan voeren en door wie wordt deze audit betaald? Zal vooral gekeken worden vanuit het perspectief van de rechtzoekende of vanuit het perspectief van een deskundige op het gebied van consumentenzaken die juridisch inhoudelijk gaat beoordelen of het bereikte resultaat inderdaad voor de rechtzoekende het beste resultaat is geworden, in overeenstemming met de stand van zaken in de jurisprudentie? Of wordt het een soort klanttevredenheidsonderzoek waardoor onduidelijk blijft of het belang van de rechtzoekende hier werkelijk mee gediend is?
De pilot geldt als geslaagd indien een substantieel aantal zaken in de pilot zijn behandeld en leerervaring is opgedaan met de aangeboden dienstverlening.
De audit wordt uitgevoerd door de heer prof. dr. M.B.M. Loos, hoogleraar Consumentenrecht aan de Universiteit van Amsterdam, en mevrouw dr. mr. J.A. Luzak, assistent professor consumentenrecht aan de Universiteit van Amsterdam. De Raad voor Rechtsbijstand betaalt voor de audit. De auditor stelt een toetsingskader op aan de hand waarvan een aantal zaken wordt getoetst. Het toetsingskader, dat wordt vastgesteld door een klankbordgroep bestaande uit onder andere vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties in de consumentensector, bevat onder andere een juridisch-inhoudelijke beoordeling van het juridisch advies, de behandeling en het behaalde resultaat. Daarbij wordt inderdaad de stand van zaken in de jurisprudentie betrokken.
Daarnaast worden rechtzoekenden bevraagd op hun ervaringen met de dienstverlening van de jurist van LegalGuard. Het klanttevredenheidsonderzoek wordt uitgevoerd door de onderzoeksafdeling van de Raad voor Rechtsbijstand.
De bevindingen uit zowel de externe audit als het klanttevredenheidsonderzoek van de Raad worden in de eindrapportage van de pilot opgenomen. De eindrapportage wordt in mei 2020 verwacht en zal worden gepubliceerd.
Het bericht dat jeugdrechtadvocaten massaal overwegen piketdienst terug te schroeven |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Jeugdrechtadvocaten overwegen piketdienst terug te schroeven»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de brandbrief die jeugdrechtadvocaten u over deze situatie gestuurd hebben?2
Ja.
Bent u van mening dat goede rechtsbijstand van groot belang is, juist voor kwetsbare groepen zoals jongeren?
Ja.
Bent u ook van mening dat de aanwezigheid van jeugdrechtadvocaten bij verhoren door de politie een belangrijk onderdeel is van deze goede rechtsbijstand, en dat piketdienst onmisbaar is?
Ja. De aanwezigheid van (jeugdrecht)advocaten bij politieverhoren van jongeren is sinds de wetswijziging van 1 juni jl. daarom zelfs verplicht. Verdachten kunnen geen afstand doen van dit recht.
In welke mate worden jongeren nu niet bij elk verhoor bijgestaan door jeugdrechtadvocaten? Hoe verhoudt dit zich tot de garanties rond het beschermen van een eerlijk proces dat artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens biedt?
Sinds de inwerkingtreding van de wet ter implementatie van richtlijn 2016/800/EU per 1 juni jl. hebben minderjarigen het recht op verhoorbijstand door een (jeugdrecht)advocaat. Zij kunnen geen afstand doen van dit recht. Dit betekent dat er altijd een advocaat bij een politieverhoor van een minderjarige aanwezig moet zijn. Het recht op bijstand van een raadsman is naar de gangbare opvattingen ook onderdeel van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens.
Welke gevolgen zou het massaal terugschroeven van de piketdienst hebben voor jongeren en de hele rechtsketen?
Dat is afhankelijk van de regio, het aantal advocaten dat de piketdiensten daadwerkelijk zou gaan terugschroeven en de overige omstandigheden van het geval. De gevolgen kunnen zijn dat in voorkomende gevallen pas zeer laat een advocaat ter plekke kan komen. In dergelijke gevallen zal moeten worden gewacht met het verhoor totdat daadwerkelijk een advocaat beschikbaar is.
Deelt u de mening van de jeugdstrafrechtadvocaten dat de vaste vergoeding per cliënt voor hun werkzaamheden van 150 euro nu niet meer in verhouding staat met hun tijdsinspanning en werkzaamheden?
Bij de implementatie van de richtlijn per 1 juni jongstleden is ervoor gekozen de vergoeding aan te laten sluiten bij de huidige puntenvergoeding voor het bijwonen van politieverhoren. In 2016 is deze puntenvergoeding voor minderjarige verdachten met 50% verhoogd tot het niveau van de vergoeding voor verhoorbijstand voor meerderjarige verdachten. Ik stel vast dat dit voorstel in het kader van de consultatie niet tot kritiek heeft geleid.
Ik zal de vergoeding bespreken in de overleggen die op korte termijn zullen plaatsvinden met jeugdrechtadvocatuur, Raad voor rechtsbijstand, politie en OM over de praktische uitvoering van de wet.
Wat bent u voornemens te doen in het geval dat veel minder advocaten beschikbaar zijn voor de piketdienst en de Europese richtlijn dus overtreden dreigt te worden?
Hoewel ik het signaal van de jeugdrechtadvocatuur goed heb verstaan, heb ik nog altijd een zodanig vertrouwen in de advocatuur dat ik ervan uitga dat een dergelijke situatie zich niet zal voordoen. Zoals ik recent in mijn brief van 4 juli jl. in reactie op het verzoek van de Vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid heb aangegeven, zal ik in het kader van de reeds bestaande functionele contacten over de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoering van de wet ter uitvoering van deze richtlijn, op korte termijn samen met politie en openbaar ministerie nader in overleg treden met de (jeugdrecht)advocatuur en daarbij ook de gesignaleerde knelpunten bespreken.
Herrinnert u zich uw brief van 8 november 2018 «Contouren herziening stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand» waarin u enkele pilots aankondigde, onder meer betreffende de verbinding tussen het sociaal en juridische domein en strafzaken? Wat is hiervan de stand van zaken en hoe zijn jeugdigen bij de invulling van deze pilots betrokken?3
Ja. Over de voortgang van de stelselherziening gesubsidieerde rechtsbijstand verwijs ik u naar mijn brief aan u van 12 juli jongstleden.
Het onderbrengen van IS-kinderen bij IS-aanhangers |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kinderbescherming plaatst IS-kinderen bij opa met IS-sympathieën»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Erkent u dat, indien jonge kinderen worden grootgebracht door aanhangers van islamitisch gedachtegoed dat te boek staat als antidemocratisch, extreem gewelddadig, vrouwonvriendelijk, mensonterend en haatdragend, het risico bestaat dat dat islamitische gedachtegoed wordt overgebracht op die kinderen? Zo nee, waarom niet?
Indien een ouder of verzorger een gewelddadige ideologie aanhangt, is dit na melding bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), reden voor de RvdK om een raadsonderzoek in te stellen. Indien uit dit onderzoek zou blijken dat er sprake is van een onveilige opvoedsituatie, die voortkomt uit een gewelddadige ideologie, dan gaat de RvdK niet over tot het advies kinderen bij deze ouder of verzorger te plaatsen.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de Kinderbescherming de waarschuwing van de gemeente Ede, inhoudende dat de grootouders te boek staan als IS-aanhangers, heeft genegeerd?
Ik verwijs u voor de antwoorden op deze vragen naar de brief over de evaluatie van de casus Ede, die gelijktijdig met het beantwoorden van deze vragen naar de Tweede Kamer is gestuurd.
De evaluatie biedt geen aanknopingspunten voor de in de vraag besloten kwalificatie over het handelen van het Landelijk Steunpunt Extremisme.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat het Landelijk Steunpunt Extremisme nalatig is geweest bij de screening van de grootouders van de IS-kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat, indien de Kinderbescherming kinderen in een situatie brengt waarin de ontwikkeling en opvoeding van die kinderen gevaar loopt, de Kinderbescherming haar wettelijke taak ernstig verwaarloost? Zo nee, waarom niet?
De RvdK heeft de wettelijke taak om te onderzoeken hoe Nederlandse kinderen te beschermen. De Raad dient vanuit het belang van het kind te handelen.
De RvdK had geen informatie over mogelijke radicalisering van de grootouders toen zij de kinderrechter adviseerde de terugkerende kleinkinderen bij de grootouders in huis te plaatsen.
De signalen van mogelijke radicalisering van de grootouders, die kort na de netwerkplaatsing naar buiten zijn gekomen, zijn in de periode na de plaatsing van de kinderen opnieuw gewogen en bekeken. De RvdK heeft daarbij de procedure gevolgd en de expertise van het Landelijk Adviesteam minderjarige Terugkeerders (LAT) geraadpleegd. Op basis van die informatie is geconcludeerd dat er destijds geen aanwijzingen waren die bevestigen dat de grootouders IS-sympathisant zijn of zijn geweest. Er was dus geen aanleiding de kinderen bij de grootouders weg te halen.
Ook de gemeente en Jeugdbescherming Gelderland hebben tot op heden geen informatie die aanleiding geeft de plaatsing bij de grootouders te beëindigen.
Ik heb geen aanwijzingen dat de RvdK zijn wettelijke taak heeft verwaarloosd. De RvdK heeft de afgesproken procedure doorlopen.
Welke noodzakelijke voorzieningen heeft u, als verantwoordelijke voor het beleid dat de Kinderbescherming uitvoert en het toezicht daarop, getroffen om ervoor te zorgen dat de Kinderbescherming haar taken in de toekomst wel naar behoren vervult?
Voor de bevindingen van de evaluatie naar de plaatsing van de kinderen van uitreizigers bij grootouders in Ede en de daaraan verbonden verbeterpunten, verwijs ik u naar bovengenoemde brief.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Beantwoording van de Kamervragen is gekoppeld aan de evaluatie van deze casus, zoals ook toegezegd aan uw Kamer tijdens het debat over Terugkeerders, dd. 25 juni 2019. De beantwoording heeft daarom langer de tijd gekost.