De meldkamer van het politiekorps Hollands Midden |
|
Ronald van Raak |
|
Kent u het bericht «Meldkamer slaat zelf alarm»?1
Ja.
Hoe lang speelt het tekort op de meldkamer al? Wat is de oorzaak van het tekort en wat zijn de gevolgen?
De problemen om het politie aandeel in de bezetting van de meldkamer rond te krijgen, spelen vanaf begin dit jaar (2010). Sinds september is het probleem acuter geworden door een plotselinge opeenstapeling van (langdurig) zieken, zwangerschapsverloven en medewerkers die om andere redenen tijdelijk niet beschikbaar zijn. Het gevolg is dat er een tijdelijke oplossing is gevonden om de aanname en uitvraag van 112-meldingen te waarborgen. Deze oplossing houdt in dat de afdeling Teleservice, onderdeel van de Politie Hollands Midden, de 112-meldingen voor de politie aanneemt, registreert en uitvraagt, waarna de meldkamer de meldingen uitzet naar de operationele eenheden en deze aanstuurt via de mobilofoon. De andere kolommen (brandweer en ambulance) die ook werkzaam zijn in de meldkamer ondervinden minder problemen bij de personeelsbezetting.
Kan er snel een oplossing voor de onderbezetting worden verwacht? Zo ja, hoe ziet die oplossing eruit?
De Politie Hollands Midden heeft onderzoek gedaan naar capaciteitsmanagement en planning op de meldkamer. Dit heeft geleid tot aanbevelingen inzake het ziektepercentage, de beperkte beschikbaarheid van zittende medewerkers en de kwaliteit van roosterplanning, welke nu geïmplementeerd worden. Daarnaast heeft dit onderzoek geleid tot aanbevelingen om het aantal voor dit type werk inzetbare medewerkers te verhogen. Zo wordt binnen de basispolitiezorg een poule ingericht van medewerkers die op oproepbasis inzetbaar zijn als meldkamercentralist.
Wat is uw reactie op het feit dat telefonisten van de particuliere Teleservice nu 112-meldingen aannemen?
De afdeling Teleservice is onderdeel van de Politie Hollands Midden; het betreft dus geen particuliere organisatie zoals in het krantenbericht wordt gesteld. De taak van Teleservice is het aannemen en verwerken van meldingen die binnenkomen via het algemene nummer 0 900 8844. Deze taak is nu tijdelijk uitgebreid met het aannemen van meldingen via het nummer 112.
Is het waar dat telefonisten van Teleservice niet zijn opgeleid om noodmeldingen aan te nemen? Wat betekent dit voor de kwaliteit van de afhandeling van meldingen? Acht u dit verantwoord?
De afdeling Teleservice van Hollands Midden behoort volgens kwaliteitsonderzoeken al jaren tot de best functionerende afdeling Teleservice van ons land. Alle medewerkers van Teleservice hebben een gedegen opleiding gehad en hebben veel ervaring met het aannemen van meldingen. De medewerkers hebben tevens, zij het beperktere, ervaring met het aannemen van noodmeldingen.
In de huidige situatie is er permanent een medewerker van de meldkamer op de afdeling Teleservice aanwezig, om de medewerkers te coachen en waar nodig over te nemen. De situatie wordt continue gemonitord en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de genomen tijdelijke maatregelen een negatief effect hebben op de kwaliteit van de afhandeling van meldingen.
Is het waar dat met enige regelmaat telefoontjes onbeantwoord blijven? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, dit is niet het geval.
Deelt u mijn mening dat het noodnummer altijd bereikbaar moet zijn? Hoe gaat u er voor zorgen dat iemand die 112 belt, altijd gehoor krijgt?
Ik deel uw mening dat het noodnummer altijd bereikbaar moet zijn, dit geldt dus ook voor Hollands Midden.
Over de bezuinigingen bij het politiekorps Friesland |
|
Ronald van Raak |
|
Kent u het bericht dat de politie Friesland 144 banen schrapt vanwege aanhoudende financiële problemen?1
Ja.
Hoe zijn deze financiële problemen ontstaan?
De financiële problemen zijn ontstaan door een samenloop van omstandigheden. Zo is regiopolitie Fryslân met de invoering van het Budget Verdeel Systeem (BVS) in 2007 «krimpkorps» geworden, wat een budgetreductie betekende van ca. € 2,4 mln. per jaar. De taakstellende bezuiniging van 100 miljoen die de Nederlandse Politie is opgelegd, leidt daarnaast voor het korps tot een afname van de rijksbijdrage van € 0,8 miljoen in 2008 tot € 3,2 miljoen in 2010. Verder is net als bij andere korpsen ook in Fryslân sprake van een gedeeltelijke compensatie van de kosten die voortvloeien uit de CAO 2008–2010. Daarbij nemen hoge personeelslasten minder snel af dan voorzien, doordat veel oudere personeelsleden besluiten langer door te werken. Tenslotte is in verband met het nieuwbouwprogramma van de afgelopen jaren de rentelast voor regiopolitie Fryslân fors.
De combinatie van teruglopende inkomsten, hoge uitgaven en het onvoldoende tijdig onderkennen daarvan heeft tot de financiële situatie geleid waarin nu krachtig bijsturen noodzakelijk is geworden.
Hoe is het bedrag van 8,5 miljoen euro dat bezuinigd moet worden tot stand gekomen? Wat betekent een dergelijke bezuiniging voor de kwaliteit van de hulpverlening en dienstverlening van het politiekorps Friesland?
De begrote sterkte eind 2010 voor regiopolitie Fryslân bedraagt 1 485fte regulier personeel. Door mijn ministerie was eerder al berekend dat de uit de toegekende budgetten betaalbare sterkte rond 1 340 fte ligt. Het verschil van 145 fte veroorzaakt een verschil van rond de € 8,5 miljoen. Door Andersson Advies is, in opdracht van het ministerie van BZK en het Regionaal College van regiopolitie Fryslân, een onderzoek verricht naar de financiële situatie in het korps. Dat onderzoek bevestigt dat het bereiken van een sluitende begroting slechts kan worden bereikt door een afname van het aantal personeelsleden.
Het korps werkt inmiddels hard aan een aanpassing van de formatie. In een eerste set van maatregelen wordt daarbij een aanpassing van 144 fte gerealiseerd. Met de reductie van de formatie met 144 fte wordt een besparing gerealiseerd van ca. € 8.5 mln.
Ten aanzien van de hulp- en dienstverlening is geen algemene uitspraak te doen. Voor het aspect bereikbaarheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. De formatiereductie noopt het korps tot een aanpassing van haar organisatie, maar ook tot het maken van keuzes in werkzaamheden. Zo wordt er naar gestreefd dat het horecatoezicht en toezicht bij evenementen voor een belangrijk deel wordt overgenomen door samenwerkingsvormen in de publieke en publiek-private sfeer. Ook wordt een beweging in gang gezet waarbij politiepersoneel tegen vergoeding wordt ingezet voor gemeentelijke handhavingstaken. Daarmee wordt door een andere wijze van organiseren beoogd geen concessie te doen aan de uitvoering van de publieke taak op zichzelf, terwijl de bijdrage van de politie daarin op onderdelen wordt gereduceerd.
Wat vindt u van de plannen dat mensen straks niet meer overal zonder afspraak aangifte kunnen doen en dat er mogelijk bureaus gaan sluiten? Deelt u de zorg dat hierdoor de bereikbaarheid van de politie achteruit gaat? Zo nee, waarom niet?
Het korps realiseert een deel van de formatiereductie door de publieksfunctie te concentreren op een viertal bureaus. Tegelijkertijd wordt echter ingezet op een brede mogelijkheid tot het doen van aangifte door stimulering van aangifte via internet en het opnemen van aangiften op locatie. Daarmee wordt beoogd de bereikbaarheid voor het publiek op peil te houden, doordat op voorhand beter wordt geselecteerd voor welke assistentie een menselijk contact geïndiceerd is en in welke gevallen dit uitstel kan gedogen, danwel op andere wijze in de gevraagde assistentie kan worden voorzien. Ik deel uw zorg derhalve niet; de bereikbaarheid wordt anders vormgegeven, maar de hulpverlening en de dienstverlening blijven gegarandeerd.
Bent u bereid het politiekorps Friesland op te dragen de bezuinigingsvoorstellen terug te nemen, nu er met het aannemen van de motie-Van Raak/Hennis-Plasschaert niet meer bezuinigd hoeft te worden?2 Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 1 oktober jl. aan u die ingaat op de motie Van Raak/Hennis-PLasschaert (bijlage). Hierin staat dat de minister van BZK de korpsbeheerders en de korpschefs verzoekt geen maatregelen te treffen die afdoen aan de kwaliteit van de politiezorg.
In het RA is besloten tot een intensivering bij de politie. Die intensivering, in combinatie met het doorzetten van een aantal ombuigingen bij de politie, maakt 3 000 fte meer operationele sterkte mogelijk dan zonder die intensivering mogelijk zou zijn. Ik treed binnenkort in overleg met het korpsbeheerdersberaad over de gevolgen van deze intensivering en de wijze waarop deze over de korpsen wordt verdeeld. Dat overleg zal uitwijzen of en hoe de voorstellen van Fryslân aanpassing behoeven.
Het databestand voor vingerafdrukken in paspoorten |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat de cijfers van «lookalike» fraude met identiteitsdocumenten bekend zijn, maar dat u die cijfers niet aan de Tweede Kamer wil geven?1 Bent u bereid deze cijfers naar de Tweede Kamer te sturen?
Nee, dit is niet waar. Omdat dergelijk cijfers mij niet bekend zijn, kan ik u die vanzelfsprekend niet toesturen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in een klacht van twee burgers van Groot-Brittannië over de opslag van hun vingerafdrukken in een databestand?2 Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor het databestand voor vingerafdrukken in paspoorten in Nederland?
De reactie van het kabinet op de uitspraak van het EHRM in de zaak Marper-UK alsmede de relevantie van de uitspraak voor het opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie, is al gegeven in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de herinrichting van de reisdocumentenadministratie, waar u namens uw fractie het woord voerde. Onder meer in mijn brief van 24 december 20083 ben ik ingegaan op de betreffende uitspraak en de gevolgen daarvan. Ik verwijs u dan ook naar die brief.
Wat is uw reactie op het voorbeeld van de Arnhemse officier van justitie, dat een «doorsnee» winkeldiefstal al aan alle eisen kan voldoen om een officier van justitie toegang te geven tot het vingerafdrukkenregister?3
In het artikel geeft de auteur, de heer Hermans, zijn visie over de mogelijke toegang van de officier van justitie tot de gegevens in de centrale reisdocumentenadministratie. Die visie laat ik voor zijn rekening. De «toegang» van de officier van justitie tot de gegevens in de reisdocumentenadministratie zal worden vastgelegd in een algemene maatregel van rijksbestuur. De algemene maatregel van rijksbestuur moet nog worden opgesteld. Bij de behandeling van de wijziging van de Paspoortwet is aangegeven dat aan de «toegang» strikte voorwaarden worden verbonden. Kortheidshalve verwijs ik naar de stukken5.
Herindelingsperikelen in Limburg |
|
Ronald van Raak |
|
Bent u op de hoogte van de ruzie over 180 000 euro herindelingskosten tussen de gemeenten Bergen en Gennep?1
Ja.
Waaruit bestaan deze kosten?
Het betreft hier de verrekening van kosten die gemaakt zijn in het kader van werkzaamheden ter voorbereiding van de samenvoeging van de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar op grond van het bij uw Kamer aanhangig gemaakte wetsvoorstel (Kamerstukken 32 240).
Op welke wettelijke regels is de claim van de gemeente Gennep gebaseerd?
De claim is gebaseerd op artikel 79, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi). Deze bepaling schrijft voor dat de besturen van de vóór de datum van herindeling bij een wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten ervoor in onderling overleg zorg moeten dragen, dat de te treffen voorzieningen met het oog op de gewijzigde indeling tijdig worden voorbereid.
Wat is uw opvatting over deze claim?
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeentebesturen om gezamenlijk zorg te dragen voor een evenredige verrekening van de kosten van de op grond van artikel 79, eerste lid, Wet arhi gevorderde werkzaamheden.
Wat is uw opvatting van de rol van de provincie Limburg in deze zaak? Heeft zij het recht om in deze zaak in te grijpen? Zo ja, op welke grond?
De rolinvulling van de provincie in deze zaak is correct. Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 79, tweede lid, Wet arhi de taak om de totstandkoming van het onderling overleg te bevorderen tussen de betrokken gemeenten met het oog op het bepaalde in artikel 79, eerste lid, Wet arhi. Daarnaast zijn de gemaakte kosten van de voorbereidende werkzaamheden zoals gevorderd op grond van artikel 79, eerste lid, Wet arhi aan te merken als verplichte uitgaven als bedoeld in artikel 193, onderdeel c, Gemeentewet. Artikel 194, eerste lid, Gemeentewet kent aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid toe verplichte uitgaven op de gemeentebegroting te brengen indien de raad van een gemeente dat weigert.
Deelt u de mening dat buurgemeenten niet op een dergelijke manier met elkaar moeten omgaan, zeker niet als sprake is van mogelijke fusiepartners voor een gemeentelijke herindeling?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te bemiddelen in deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4. Als nadere bemiddeling nodig is, dan is het gezien de geldende verantwoordelijkheidsverdeling de provincie die deze rol op kan pakken.
Wet openbaarheid van bestuur en de Vereniging Nederlandse Gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Kent u de uitspraak van de rechtbank Arnhem met betrekking tot de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat uit deze uitspraak blijkt dat de VNG niet een belangenbehartiger is zoals elke andere? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de rechtbank Arnhem richt zich op de vraag of de VNG aangemerkt kan worden als een bestuursorgaan. De conclusie van de rechtbank is dat de VNG niet aangemerkt kan worden als een bestuursorgaan. Daarmee is de Wet openbaarheid van bestuur niet van toepassing op de VNG. Ik deel de conclusie van de rechtbank dat de VNG niet voldoet aan de definitie van bestuursorgaan in artikel 1:1, eerste lid, onderdelen a of b, van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank verwijst in haar overwegingen onder meer naar de statuten van de VNG waarin staat dat de VNG een vereniging is die onder andere tot doel heeft het behartigen van de belangen van haar leden. In die zin verschilt de VNG niet van andere verenigingen die optreden als belangenbehartiger voor hun leden. Een verschil met andere belangenbehartigers is dat de leden van de VNG overheidsorganen zijn. In gesprekken met het Rijk fungeert de VNG als vertegenwoordiger van de gemeenten.
Is het waar dat de VNG actief deelneemt aan diverse ambtelijke overleggen, die niet open staan voor andere belangenorganisaties? Kunt u een overzicht geven van alle ambtelijke overleggen bij de rijksoverheid waar de VNG aan deelneemt?
Conform afspraken met de decentrale overheden zoals onder meer vast gelegd in de Code Interbestuurlijke verhoudingen, voert het Rijk geregeld ambtelijk en bestuurlijk overleg met de VNG en neemt de VNG met regelmaat deel aan samenwerkingsprojecten tussen de verschillende ministeries waar sprake is van de vorming van beleid. In een aantal gevallen wordt er ook met andere belangenorganisaties overleg gevoerd, zij het niet noodzakelijkerwijs gelijktijdig of gezamenlijk. Er zijn ook projecten waarbij het Rijk alleen met de VNG samenwerkt. Het Rijk houdt geen register bij van alle ambtelijke en bestuurlijke contacten met de VNG, maar daarbij kunt u denken aan het samenwerkingsprogramma «In Actie met Burgers» ter bevordering van burgerparticipatie op lokaal niveau of de samenwerking om de lokale regeldruk met 25% te verminderen, de 10 belangrijkste knelpunten in dienstverlening weg te nemen en de invoering van e-overheidsbouwstenen te bevorderen.
Kunt u een overzicht geven van samenwerkingsprojecten tussen de verschillende ministeries en de VNG waar sprake is van het vormen of uitvoeren van beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) bestemd is voor de reconstructie van beleid, het volgen daarvan of het toetsen daarvan? Deelt u de opvatting dat na bovengenoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem een onwenselijke lacune in de wetgeving ontstaat, omdat de WOB niet langer lijkt toe te zien op alle documenten die beleid aangaan?
Met het oog op een goede en democratische bestuursvoering biedt de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een ieder de toegang tot in documenten neergelegde informatie over een bestuurlijke aangelegenheid, voor zover deze bij een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf berust (artikel 3 Wob). Een en ander onder de beperkingen die in de artikelen 10 en 11 van de Wob zijn aangegeven. Of op basis van die documenten een reconstructie van (de totstandkoming van) beleid mogelijk is, betwijfel ik. Het is geen expliciete doelstelling van de wet, hetgeen reeds volgt uit artikel 11 van de Wob, waarin persoonlijke beleidsopvattingen van de openbaarheid zijn uitgezonderd. Het volgen van beleid, het toetsen van beleid en het gebruiken van overheidsinformatie bij inspraak en andere vormen van beleidsbeïnvloeding is begrepen in «een goede en democratische bestuursvoering». In dat licht speelt bij de beoordeling van een verzoek het motief of het belang van een verzoeker geen rol.
Van een lacune zou sprake zijn, indien bij de VNG documenten zouden berusten, die niet berusten bij bestuursorganen, maar die voor de burger onmisbaar zijn bij het effectief uitoefenen van zijn rechten. Hiervan is mij niet gebleken.
Kunt u de Kamer informeren wat de status is van de inventarisatie voor wetgeving voor het ondertekenen van het Verdrag van Tromsø? Zo nee, waarom niet?
Eerder heb ik aan de Kamer gemeld dat een overzicht van de consequenties van implementatie van het Verdrag voor de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in voorbereiding is. U ontvangt het overzicht van de verschillen tussen het Verdrag en de Wob-wetgeving en -praktijk wanneer de regering een standpunt over de ondertekening heeft ingenomen (zie antwoorden op vragen 2010Z03246 d.d. 17 februari 2010).
Is het waar dat de VNG betrokken is bij een ambtelijke werkgroep die zich bezighoudt met aanpassingen van de Wet openbaarheid van bestuur, terwijl de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) het deelnemen aan die werkgroep is geweigerd? Kunt u dat toelichten?
Eerder heb ik aan de Kamer gemeld dat ik in gesprek ben met de VNG over eventuele wijziging van de Wob om misbruik van de Wob te voorkomen en de mogelijke ondertekening van het Verdrag van Tromsø (zie antwoorden op vragen 2010Z08361 d.d. 18 mei 2010). U refereert naar een werkgroep waaraan verschillende (vertegenwoordigers van) bestuursorganen deelnemen om te spreken over hun ervaringen met de afhandeling van Wob-verzoeken. Uiteraard ben ik ook geïnteresseerd in de ervaringen van de gebruikers van de Wob. Daarom is er apart overleg tussen mijn ambtenaren en de NVJ om te horen wat de ervaringen zijn van journalisten die regelmatig Wob-verzoeken indienen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de VNG geen rechtspersoon krachtens publiek recht is gezien de activiteiten die zij ontplooit, en de rol die zij speelt in de beleidsontwikkeling op diverse terreinen?
De VNG neemt geen besluiten die de burgers binden of die anderszins rechten op verplichtingen jegens burgers met zich brengen. Anders gezegd, nu de VNG niet met openbaar gezag is bekleed, geen overheidstaak heeft, vergt de aard van de activiteiten van de VNG mijns inziens niet dat de VNG publiekrechtelijk zou moeten worden vormgegeven.
Is het waar dat uw ministerie regelmatig geld verstrekt voor het organiseren cursussen, bijeenkomsten, conferenties, etc. door de VNG? Zo ja, hoeveel geld is daarmee voor 2009 en 2010 gemoeid?
Het Ministerie van BZK verstrekt regelmatig geld aan de VNG, deels in het kader van aanbestedingen en deels in het kader van subsidies en/ of gezamenlijke activiteiten en programma's. Het organiseren van cursussen, bijeenkomsten en conferenties kan hier onderdeel van zijn. Regelmatig worden in programma’s concrete afspraken gemaakt over bijeenkomsten en conferenties en in sommige gevallen wordt daarvoor expliciet een gedeelte van de subsidie geoormerkt. In andere gevallen is er sprake van programma-afspraken op hoofdlijnen. Een compleet overzicht van vergoedingen voor cursussen, bijeenkomsten etc. is zodoende niet te geven. Als voorbeeld bied ik u inzicht in een tweetal substantiële programma's, waarvoor de VNG ten behoeve van de uitvoering een vergoeding heeft ontvangen (zie het antwoord op vraag 4):
Mede dankzij een initiatief vanuit de Tweede Kamer is in 2009 veel energie gestopt in de bevordering van burgerparticipatie op lokaal niveau (motie-Schinkelshoek en het amendement-Anker bij de BZK-begroting 2008). Dit had de vorm van een samenwerking tussen BZK en VNG in het programma «In actie met burgers!» waarin meer dan 100 gemeenten deelnamen in 17 proeftuinen en 12 experimenten. In de periode mei 2008-december 2009 is heeft BZK een bijdrage geleverd van € 1 345 360,–. Onderdeel van het programma waren twee landelijke leerconferenties die gezamenlijk € 112 421,– hebben gekost. De evaluatie van het programma is niet met de Tweede Kamer besproken omdat de brief over het actieprogramma burgerparticipatie (2009–2010, 30 184, nr. 29) controversieel is verklaard.
BZK heeft met de VNG in het kader van de bestuursakkoorden en uitvoeringsagenda een samenwerkingsverband met de departementen van Financiën, Economische Zaken om de lokale regeldruk met 25% te verminderen, de 10 belangrijkste knelpunten in dienstverlening weg te nemen en de invoering van e-overheidsbouwstenen te bevorderen. Wij informeerden u in de Brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 23-04-2010 Eindrapportage Dienstverlening, regeldruk en informatiebeleid (29 362-166) over de voortgang van deze doelstellingen.
In het kader van deze samenwerking is voor 2009 een bijdrage van € 235 000 beschikbaar gesteld en in 2010 € 423 500 voor de uitvoering van het programma Minder regels Meer service en de aansluiting van 100 gemeenten op de nieuwe Algemene subsidieverordening. Voor het aansluiten van nog eens 25 gemeenten en de aansluiting op de Lokale Effecten Toets wordt een extra bijdrage van € 59 500,– gedaan in 2010 om de reikwijdte van deze instrumenten verder te vergroten.
Voor de periode 2009–2010 is aan de VNG de opdracht verstrekt voor een reeks e-awareness diners voor lokale bestuurders te organiseren. Deze reeks bijeenkomsten was erop gericht lokale bestuurders te informeren over landelijke ICT-ontwikkelingen en mogelijkheden van ICT/internet/mobiele systemen voor de eigen organisaties. De kosten voor deze bijeenkomsten bedroegen € 65 000 aan logistieke kosten en € 22 000 voor de organisatie daarvan.
Krijgt de VNG geld voor haar bijdrage aan het Nationaal Uitvoeringsprogramma (NUP)? Zo ja, hoeveel geld is dat?
Nee.
Is naar uw mening de Stichting ICTU ook een orgaan naar publiek recht en geen bestuursorgaan? Kunt u deze mening toelichten?
Nee. De stichting ICTU is geen (orgaan van) een krachtens publiek recht ingestelde rechtspersoon en is ook geen bestuursorgaan. De Stichting ICTU is een privaatrechtelijke stichting. De rechtspersoon «stichting» is per definitie een privaatrechtelijke rechtspersoon (zie Burgerlijk Wetboek Boek 2 titel 6). De Stichting ICTU kan daarom niet naar publiek recht zijn ingesteld. De Stichting ICTU is geen bestuursorgaan, omdat het geen onderdeel is van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (zoals bijv. provincies en gemeenten) of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed (zie artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a en b, Awb). De Stichting ICTU voert voorts geen wettelijke taken uit en is daarmee ook geen rechtspersoon met een Wettelijke taak (RWT) in de zin van de Comptabiliteitswet 2001.
Is het waar dat de gemeenten, en dus de belastingbetaler, opdraaien voor verliezen van de VNG?
De VNG is een vereniging. De leden (gemeenten) betalen contributie aan de vereniging. De financiële aansprakelijkheid is verder niet anders geregeld dan voor andere verenigingen.
De bezuinigingen bij het politiekorps Midden en West Brabant |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat bij het vaststellen van de bezuinigingsopdracht in het politiekorps Midden en West Brabant de burgemeesters in de regio niet zijn betrokken?1 Zo ja, is dat gebruikelijk? Zo nee, op welke wijze zijn de burgemeesters dan betrokken? Betreft dit alleen de drie in het artikel genoemde burgemeesters of alle burgemeesters in de regio?
Het onderwerp financiën is vanaf juni 2009 een terugkomend agendapunt op de vergaderingen van het regionale college. Zoals bekend hebben alle burgemeesters in de regio zitting in het regionale college.
De burgemeesters zijn niet alleen via het regionale college, maar ook via de commissie financiën van het regionale college betrokken bij de uitwerking van de financiële voornemens. Besluitvorming over de financiën heeft steeds plaatsgevonden in het regionale college, waarbij de voorbereiding en uitwerking van de financiële voornemens is uitgevoerd in samenspraak met de financiële commissie van het regionale college.
Hoe past dit niet betrekken van de burgemeester binnen uw beleid om gemeenten meer regie te laten voeren over de lokale veiligheid?2
Zie antwoord vraag 1.
Is deze bezuinigingsoperatie nog wel noodzakelijk nu de Tweede Kamer een motie heeft aangenomen die u opdraagt de invulling van de bezuinigingen op de politie te stoppen?3 Zo ja, op grond waarvan is deze bezuiniging dan noodzakelijk?
De verantwoordelijkheid voor het beheer van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant ligt primair bij de korpsbeheerder en het regionale college. Zij zijn dan ook verantwoordelijk voor de financiën van het korps. Jaarlijks stelt mijn departement de rijksbijdrage vast voor het korps. De korpsbeheerder en het regionale college geven met deze rijksbijdrage invulling aan de politiezorg in kwantitatieve en kwalitatieve zin. De afgelopen jaren zijn er voor alle korpsen mutaties geweest in de rijksbijdrage als gevolg van de financiële taakstelling die ook politie Nederland opgelegd heeft gekregen en de veranderingen in het huidige budgetverdeelsysteem. Voor de komende kabinetsperiode zal, onder meer gelet op de overvalcriminaliteit en de zware en georganiseerde misdaad, bij de politie in Nederland een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de recherche nodig zijn. Of in de komende periode voor het korps extra budget beschikbaar zal komen is onder andere afhankelijk van de organisatie van de politie en de landelijke financiële ontwikkelingen en de besluitvorming van het nieuwe kabinet daarover.
Over het verzoek om de invulling van de bezuiniging op de politie te stoppen kan, gelet op de demissionaire status van het kabinet, in de voorliggende – beleidsarme – begroting geen toezegging worden gedaan. Het ligt voor de hand dat voorstellen hieromtrent aan de orde komen bij de besprekingen over de vorming van een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat het sluiten van aangiftebalies en – daarmee – het opwerpen van extra drempels voor burgers om aangifte van strafbare feiten te doen, niet bijdraagt aan een groter vertrouwen van burgers in de politie? Zo nee, waarom niet?
Bij de aangiftebalies kan nog steeds aangifte worden gedaan. Op vier locaties in de regio kan door middel van een vrije inloop (tussen 09:00 en 22:00 uur) aangifte worden gedaan, terwijl bij de overige locaties dat op afspraak kan worden gedaan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om telefonisch of via internet aangifte te doen.
Bent u bereid het politiekorps Midden en West Brabant op te dragen de bezuinigingsvoorstellen (het wegbezuinigen van 170 medewerkers en het sluiten van op vier na alle aangiftebalies) aan te houden tot de voorstellen van een nieuwe regering bekend zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bouwleges als melkkoe voor gemeenten |
|
Sadet Karabulut , Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bouwleges melkkoe voor lokale overheid»?1
Het onderzoek van Vereniging Eigen Huis, waarop het bericht gebaseerd is, laat zien dat de verschillen in leges tussen verschillende gemeenten nog steeds groot zijn. Vorig jaar hebben de minister voor Wonen, Wijken en Integratie en ik uw Kamer bericht over de maatregelen die genomen worden om met name de transparantie in leges te verbeteren. Betere transparantie laat naar mijn mening zien dat de leges – die blijkens het onderzoek niet harder zijn gestegen dan de inflatie2 – de kosten die gemeenten maken voor de vergunningverlening niet overstijgen en dat er geen sprake is van een «melkkoe» waarmee de gemeentekas wordt gespekt.
Erkent u dat tarieven voor bouwvergunningen tussen gemeenten enorm verschillen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het bouwlegesmodel van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), dat moest zorgen voor uniforme en transparante tarieven? Zo nee, waarom niet?
Legestarieven voor bouwvergunningen kunnen sterk uiteenlopen. Hiertegen bestaat geen bezwaar, mits op het totaal van de leges geen winst wordt gemaakt. Artikel 229b Gemeentewet bepaalt namelijk dat de totale begrote opbrengst van de leges de begrote kosten niet mag overschrijden. Dit op het niveau van de totale legesverordening, waarbij verrekening tussen activiteiten onderling mogelijk is (kruissubsidiëring). Ik sluit mij aan bij hetgeen ik samen met de toenmalige minister van VROM over de legestarieven heb opgemerkt in de brief aan uw Kamer d.d. 20 november 20093 onder het kopje «Verschillen zullen er blijven». Samengevat komt het er op neer dat lokale omstandigheden een gerechtvaardigde aanleiding kunnen vormen voor verschillen en dat gemeenten autonoom zijn in het bepalen van de hoogte van de leges en het percentage van kostendekking, mits niet meer dan 100%. Het genoemde bouwlegesmodel van de VNG is wel bedoeld om te komen tot transparante, maar niet tot uniforme tarieven. Het uiteenlopen van tarieven is dus niet in strijd met dit model.
Hoeveel gemeenten vragen hogere tarieven voor bouwleges dan in 2006 met de VNG is overeengekomen? Met welk percentage worden deze tarieven overschreden en vindt u dit acceptabel?
Dit is niet bekend aangezien er zijn geen afspraken met gemeenten zijn gemaakt over de hoogte van tarieven. Wel zijn afspraken gemaakt over de transparantie van de legesberekening.
Ter uitvoering van de motie-Wiegman4 is in overleg met IPO en VNG een «Leidraad legestarieven omgevingsvergunning» opgesteld, die bij brief van 15 april 20105 aan uw Kamer is aangeboden. Met IPO en VNG is afgesproken dat zij zullen bevorderen dat de leidraad wordt toegepast. De motie Heijnen6 verzocht de regering om de uitvoering van de afspraken met VNG en IPO niet alleen te toetsen op transparantie maar ook op het in acht nemen van een redelijke bandbreedte van de leges. In een Algemeen Overleg d.d. 22 april is toegezegd dat in 2012 geëvalueerd zal worden of deze afspraken tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Bent u van mening dat er een maximumtarief moet komen voor bouwvergunningen en dat er moet worden toegezien op handhaving van dit maximum? Zo ja, op welk termijn verwacht u hieromtrent met een voorstel te komen? Zo nee, waarom niet?
Een maximumtarief voor legesheffing bestaat al in zoverre dat deze in totaliteit ten hoogste kostendekkend mogen zijn. Voor het overige wil ik de evaluatie van de gemaakte afspraken ter uitvoering van de motie-Wiegman (zie vraag 3) afwachten. Mocht als uitkomst van die evaluatie blijken dat transparantie van legestarieven onvoldoende is bereikt, dan zal ik, zoals eerder aangekondigd, een wettelijke regeling voorbereiden die verplicht tot transparantie bij de gemeenten in de opbouw van de legestarieven.
Oneigenlijk gebruik van wachtgeld door wethouders |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat wethouders die parttime werken hun inkomen aanvullen met wachtgeld?1
Nee. Een wethouder die in deeltijd wordt aangesteld en geen uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) ontvangt, geniet gewoon een bezoldiging naar evenredigheid van de tijdsbestedingsfactor. Indien de wethouder is afgetreden en daarna weer opnieuw aantreedt als deeltijdwethouder, geldt de verrekeningssystematiek van de Appa. Op grond van de Appa worden nieuwe inkomsten in mindering gebracht op een Appa-uitkering als deze inkomsten het niveau van de oorspronkelijke bezoldiging overschrijden. Als een gewezen voltijdswethouder onnieuw aantreedt, wordt dus zijn bezoldiging als deeltijdwethouder in mindering gebracht op de uitkering voorzover deze de voltijd bezoldiging overschrijdt. In dit geval behoudt betrokkene hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijdswethouder.
Is de constatering terecht dat burgers onterecht wordt voorgehouden dat deze wethouders bezuinigen, omdat ook de aanvulling uit het wachtgeld door de gemeente wordt betaald?
Zowel de uitkeringen van een afgetreden wethouder als die van een benoemde nieuwe wethouder komen ten laste van de gemeente. De uitkeringslasten van een voltijdswethouder die opnieuw aantreedt als deeltijdwethouder zijn door de onder 1 genoemde verrekeningssystematiek aanzienlijk lager dan in de situatie dat de gemeente een volledige, niet geanticumuleerde uitkering moet betalen als de uitkeringsgerechtigde niet als wethouder in dezelfde gemeente terugkeert.
Hoeveel wethouders maken op bovengenoemde manier gebruik van de wachtgeldregeling? In welke gemeenten?
Dat is mij niet bekend. Het ministerie van BZK houdt dergelijke gegevens niet bij. De toepassing van de Appa voor wethouders is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Deelt u de opvatting dat wachtgeld niet bedoeld is om het inkomen van wethouders aan te vullen die voor minder uren opnieuw wethouder worden?
De bedoeling van de wetgeving op dit punt is dat een deeltijd wethouder een uitkeringsrecht krijgt als hij voorheen als voltijds wethouder voor dezelfde gemeente werkzaam is geweest. Dit om het uitkeringsrecht in deze situatie gelijk te trekken aan een wethouder die elders inkomsten verwerft. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever juist heeft beoogd dat betrokken wethouder hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijds wethouder blijft behouden. Ik verwijs hierbij ook naar de beantwoording van de eerdere vragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3170).
Hoe gaat u het gat in de wetgeving dichten en de bovengenoemde constructie onmogelijk maken?
Zoals ik in de beantwoording van de eerdere vragen over dit onderwerp heb aangegeven (nr. 2010Z11476), is er in het geheel geen sprake van een gat in de wetgeving. Het specifieke uitkeringsrecht voor deeltijdwethouders en deeltijdgedeputeerden is na uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer in 2001 in de Appa opgenomen.
Toepassing van de wachtgeldregeling in enkele gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Grootegast wachtgeld gebruikt wordt om het salaris van wethouders, die minder uren zijn gaan werken, aan te vullen?1
Er is geen sprake van een aanvulling. De gewezen wethouder krijgt een Appa-uitkering waarop, in lijn met de algemeen geldende verrekeningssystematiek van de Appa, de gemeente de inkomsten als deeltijdwethouder in mindering brengt. Het effect hiervan is dat een deeltijdwethouder gedurende de duur van deze Appa-uitkering zijn oorspronkelijke voltijdssalaris behoudt.
De toekenning van een Appa-uitkering aan deeltijdwethouders (en gedeputeerden) is in 2001 op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer door middel van een nota van wijziging in de Appa opgenomen (TK 27 220, nr. 7). Op grond van deze aanpassing kreeg ook een gewezen wethouder of gedeputeerde een uitkeringsrecht «als hij als zodanig een betrekking in mindere omvang is gaan uitoefenen». Het wetsvoorstel waarin deze toevoeging is opgenomen, is vervolgens met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. Het betreft een aanpassing van het tweede lid onder a van artikel 131 van de Appa.
De Provincie- en Gemeentewet maken het sinds 1994 mogelijk dat de functie van gedeputeerde en wethouder in deeltijd wordt vervuld. De Appa bepaalde tot 2001 dat er geen recht op uitkering bestaat als de gewezen ambtdrager dezelfde functie weer gaat vervullen. De achtergrond van deze regel is dat het in een dergelijke situatie niet zinvol is om een Appa-recht te laten ontstaan. Dit recht zou namelijk meteen weer worden verrekend tot nihil met de wedde als nieuwe wethouder. Maar voor een gewezen wethouder die in deeltijd terugkeerde, verviel ook in het geheel het recht op een uitkering. Door deze regel was er dan niet alleen sprake van inkomensachteruitgang tijdens de actieve periode maar ook in uitkeringsaanspraken als het deeltijdwethouderschap voortijdig werd beëindigd.
Tegen deze achtergrond is op verzoek van de Tweede Kamer de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken tot het oordeel gekomen dat compensatie voor de achteruitgang in inkomsten van de deeltijdwethouder die terugkeert als wethouder in dezelfde gemeente, op zijn plaats was. Hierbij is de volgende afweging gemaakt (zie ook de toelichting bij de nota van wijziging, TK 27 220, nr. 7, bladzijde 3).
Enerzijds werd voor de actieve wethouder compensatie niet nodig geacht vanuit de veronderstelling dat betrokkene vrij is in zijn keuze om de betrekking van wethouder in deeltijd te aanvaarden. Ook was de deeltijdmogelijkheid nu juist in de wet opgenomen om naast het wethoudersschap andere werkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Bovendien zou een vergoeding voor achteruitgang in inkomen in feite functioneren als aanvulling op het inkomen als deeltijdwethouder.
Bekeken vanuit het gezichtspunt van de gewezen wethouder was anderzijds echter de redenering dat deze functionaris in beginsel recht heeft op een uitkering. Het werd onbillijk geacht dat een gewezen wethouder alleen zijn uitkeringsrecht zou verliezen als hij terugkeert als deeltijdwethouder. Bij aanvaarding van een andere functie in deeltijd verliest de gewezen wethouder immers niet zijn recht op een uitkering. Ook als een gewezen wethouder in een andere gemeente wethouder wordt, ontstaat er op grond van de Appa een uitkeringsrecht ten laste van de vorige gemeente.
Acht u de toepassing van de wachtgeldregeling op deze manier wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betrokken gemeenten hebben zich bij de uitvoering van de Appa aan de wettelijke vereisten van de Appa gehouden. Op dit punt bestaat geen gemeentelijke autonomie vanuit de gedachte dat wethouders in alle gemeenten rechtspositioneel gelijk moeten worden behandeld.
Betrokken wethouders hebben alleen de mogelijkheid om af te zien van de gehele uitkering. Ook bij voortijdig vertrek als deeltijdwethouder leidt dit tot een lagere uitkering. Het is dus niet mogelijk alleen af te zien van het uitkeringsdeel dat na verrekening overblijft.
Het is aan de wetgever om over de wenselijkheid van deze bepaling in de Appa een oordeel te geven en uiteindelijk aan te passen als uit het oordeel zou blijken dat de toepassing in gemeenten anders zou moeten.
Deelt u de mening dat de wachtgeldregeling bedoeld is om bestuurders te compenseren tot dat zij een nieuwe baan gevonden hebben, en niet om het inkomen van wethouders aan te vullen, aangezien zij als gevolg van een eigen keuze minder uren gaan werken? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet.
In de toelichting bij het wijzigingsvoorstel (TK 27 220, nr. 7) is weliswaar aangegeven dat de Appa inderdaad is bedoeld als een tijdelijke financiële overbrugging naar de situatie waarin betrokkene elders weer voldoende inkomsten verwerft. Op bladzijde 3 staat echter ook vermeld: «Voor het geval waarin hij in deeltijd opnieuw wethouder wordt, kan als een variant op die bedoeling gelden: tot hij elders in aanvulling op het lagere wethoudersinkomen weer inkomsten verwerft tot (of boven) het niveau van zijn vroegere inkomen als wethouder in een volledige betrekking». Daarmee is bewust aangestuurd op een uitkeringsrecht waar de wedde van de deeltijdwethouder maar ook andere neveninkomsten op in mindering worden gebracht tot het niveau van de oorspronkelijke wedde. Bij het verwerven van toereikende neveninkomsten naast de bezoldiging als wethouder wordt de uitkering tot nihil verminderd.
Bovendien is het de vraag of het wethouderschap in deeltijd wel een geheel eigen keuze is. Werknemers hebben op grond van de Wet aanpassing arbeidsduur in beginsel het recht om de arbeidsduur te verkorten. In die zin hebben werknemers een eigen keuze. Wethouders verkeren niet in een soortgelijke positie. De deeltijdfactor van een wethoudersambt in een gemeente is de uitkomst van een onderhandelingsproces tijdens de collegevorming. Op grond van artikel 36, tweede lid van de Gemeentewet kan de gemeenteraad vervolgens besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend. Het ligt overigens voor de hand dat de raad in zijn besluitvorming over de deeltijdwethouders de werking van de verrekeningssystematiek van de Appa betrekt.
Het wethoudersschap in deeltijd is daarom in tegenstelling tot de verkorting van de arbeidsduur van werknemers, niet een eigen keuze maar een uitvloeisel van een onderhandelingsproces van collegepartijen en het daarop gebaseerde besluit van de gemeenteraad. De eigen keuze beperkt zich dan ook tot het al dan niet aanvaarden van de uitkomst van dit onderhandelingsproces. Er hebben na de laatste raadsverkiezingen kandidaat-wethouders afgezien van het wethoudersschap omdat uit bezuinigingsoverwegingen tegen een deeltijdbezoldiging een voltijds inspanning werd verwacht. Het wethouderschap in deeltijd was bovendien bedoeld om naast het wethoudersschap andere werkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Verwacht mag worden dat degene die een uitkering ontvangt zich inspant om in plaats daarvan andere inkomsten te verwerven. In hoeverre deeltijdwethouders daarin slagen zal de praktijk moeten uitwijzen omdat in de praktijk blijkt dat het wethouderschap vaak veel meer tijd vraagt dan de tijdsbestedingsfactor veronderstelt.
Wat is uw reactie op de kritiek van hoogleraar staatsrecht Douwe Jan Elzinga?2
Uit zijn artikel maak ik op dat de hoogleraar staatsrecht Elzinga de wetsgeschiedenis niet heeft betrokken bij zijn oordeel.
Deelt u zijn mening dat de wachtgeldregeling aangepast dient te worden, om oneigenlijk gebruik onmogelijk te maken? Zo ja, bent u bereid deze wetswijziging in gang te zetten?
Er is geen sprake van oneigenlijk gebruik. Er wordt van de regeling gebruik gemaakt zoals de Tweede Kamer bij de aanpassing van het tweede lid onder a van artikel 131 van de Appa heeft bedoeld, namelijk het toekennen van een uitkeringsrecht bij de terugkeer van gewezen wethouders als deeltijdwethouders met verrekening van de wedde en overige inkomsten.
Ik laat het aan het volgende kabinet en de Tweede Kamer om te oordelen of de verrekeningssystematiek voor deeltijdwethouders (en gedeputeerden) op dit punt moet worden aangepast of weer moet worden teruggebracht naar de oorspronkelijke situatie.
Een dergelijke aanpassing heeft overigens ook nadelen. Het is dan namelijk voor gewezen voltijds wethouders minder aantrekkelijk om in dezelfde gemeente het ambt in deeltijd voort te zetten. Bestuurlijke ervaring gaat daarmee verloren. De lasten van een gemeente zijn lager als een gewezen wethouder opnieuw aantreedt (al dan niet deeltijd). Keert een wethouder niet terug, dan moet uit de gemeentelijke begroting een volledige uitkering maar ook de bezoldiging van een nieuwe wethouder worden betaald.
Over het opnemen van politieverhoren |
|
Ronald van Raak |
|
Op welke wijze wordt in de gaten gehouden of de per 1 september 2010 in werking tredende «Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten»1 goed werkt, en of de politiemensen en andere betrokkenen die daar in de praktijk mee moeten werken daar tevreden over zijn?
Voor de praktijk van het verhoor en de daarbij betrokken partijen betekent de inwerkingtreding van de bedoelde aanwijzing grotendeels een formalisering van de bestaande praktijk. Ik voorzie dan ook geen moeilijkheden rondom de inwerkingtreding. Twee jaar na de inwerkintreding van de aanwijzing zal een evaluatie plaatsvinden (zie verder mijn antwoord op de vragen 5 en 6).
Wordt geregistreerd hoeveel verhoren er auditief en audiovisueel worden opgenomen waarbij dat een verplichting was, zoals verhoren van minderjarigen onder de 16 en verhoren bij misdrijven waarop een strafbedreiging van meer dan 12 jaar staat? Wordt ook geregistreerd hoeveel verhoren er worden opgenomen waarbij dat facultatief was, bijvoorbeeld wanneer de persoon van de betrokkene of de aard van de zaak daar reden toe gaf?
In het proces-verbaal worden per afzonderlijke zaak alle gegevens geregistreerd die moeten worden geregistreerd, waaronder de door u genoemde punten. De laatste hand wordt gelegd aan een systeem voor een centrale vastlegging van de geregistreerde verhoren. Na invoering van dat systeem zal inzicht kunnen worden verschaft in de door u gevraagde aantallen.
Bent u bekend met de signalen uit de praktijk dat naar verwachting niet vaak facultatief zal worden overgegaan tot het opnemen van verhoren, omdat het heel veel werk is die verhoren uit te werken?
De aanwijzing vermeldt als uitgangspunt dat er geen woordelijke uitwerking van geregistreerde verhoren plaatsvindt, teneinde onnodige administratieve belasting te voorkomen. In bepaalde situaties, bijvoorbeeld op verzoek van een getuige-deskundige, kan het voorkomen dat de officier van justitie/advocaat-generaal of rechter-commissaris opdracht geeft het verhoor gedeeltelijk of geheel woordelijk uit te werken. Er zijn mij geen signalen bekend dat dit een reden zou zijn om facultatieve verhoren niet op te nemen.
Is het waar dat het vaak verplicht is die verhoren alsnog letterlijk uit te werken, bijvoorbeeld wanneer de advocaat daar om vraagt? Hoe vaak gebeurt dat in de praktijk? Ziet u mogelijkheden deze werklast voor de politie te beperken, met behoud van een zorgvuldig strafproces en de rechten van de verdediging?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden geweest om het aantal verhoren dat verplicht auditief of audiovisueel moet worden geregistreerd zo beperkt te houden? Hebben deze beperkingen te maken met een tekort aan personeel bij de politie en de bezuinigingen op de politie?
De keuze om de opname van verhoren in te zetten in opsporingsonderzoeken naar misdrijven met een forse strafbedreiging is gemaakt bij de totstandkoming in 2005 van het Programma versterking opsporing en vervolging (30300 VI, nr. 32). Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer bij brief van 25 augustus 2006 (30 300 VI, nr. 178) geïnformeerd over het besluit om de auditieve registratie uit te breiden naar uiteindelijk alle verhoren, met uitzondering van de categorieën zaken waarin registratie geringe toegevoegde waarde zou hebben. Bij die gelegenheid is ook gemeld dat de uitbreiding gefaseerd moet plaatsvinden vanwege de budgettaire en technische gevolgen voor de uitvoeringspraktijk en omdat het op dit moment praktisch en technisch nog niet mogelijk is om alle verhoren op te nemen. Twee jaar na de inwerkingtreding van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten zal een evaluatie plaatsvinden. Mede op basis van de resultaten daarvan zal worden bezien voor welke andere categorieën misdrijven het auditief en audiovisueel registreren van verhoren toegevoegde waarde heeft.
Waarom worden niet veel meer verhoren verplicht opgenomen? Wat is daar op tegen? Bent u bereid de mogelijkheden te bezien meer verhoren verplicht te laten registreren?
Zie antwoord vraag 5.
De vakantie van Z.K.H. kroonprins Willen Alexander en H.K.H. prinsen Maxima te Mozambique |
|
Ronald van Raak , Ineke van Gent (GL) |
|
Jan Peter Balkenende (minister-president , minister algemene zaken) (CDA) |
|
Herinnert u zich onze eerdere schriftelijke vragen?
Ja.
Klopt het bericht1 dat de kroonprinselijke familie een vakantie doorbrengt in de villa te Machangulo?
De Prins van Oranje en Prinses Máxima zijn recent in Machangulo geweest. Dat heeft de RVD op 10 juli bevestigd naar aanleiding van vragen van de media hierover. Het Paar heeft hun aanwezigheid in de regio gebruikt om ook bij een bouwvergadering en inspectie van het in aanbouw zijnde huis te zijn. Zo kunnen zij voldoen aan hun toezegging in de brief van 20 november 2009 aan mij het huis af te bouwen en te verkopen. Het Paar heeft op 5 juli in een gesprek met de media opnieuw aangegeven dat het huis na afbouw verkocht zal worden.
Het verblijf in Machangulo was zo gepland dat het Paar eventueel relatief eenvoudig naar de halve finale en/of finale van het WK-voetbal zou kunnen gaan (hetgeen ook het geval is geweest).
Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de toezegging van de kroonprins (brief van 20/11/09) om, gezien de ongelukkige samenloop van de deelname aan dit bouwproject, de beeldvorming eromheen en de ernstige economische crisis, deze vakantievilla na voltooiing te verkopen? Handelt de kroonprins volgens U naar de letter en de geest van de toezegging, om de villa te verkopen zodra gereed, door er nu wel gebruik van maakt?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het hier om de omstreden vakantievilla? Is het kroonprinselijk paar nog steeds voornemens om deze vakantievilla te vervreemden? Welke vorderingen zijn er inmiddels gemaakt om deze vakantievilla te verkopen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat deze kroonprinselijke vakantie na alle publieke en politieke commotie over de omstreden bouwplannen te Machangulo nogal verrast?
Ik was van te voren op de hoogte van de bestemming van de Prins en de Prinses.
De Prins heeft in zijn brief van 20 november 2009 aan mij aangegeven ook in de toekomst betrokkenheid te blijven tonen voor het project in Machangulo. De deelname in de ontwikkeling van het project heeft bij de lokale bevolking verwachtingen gewekt waaraan de Prins en Prinses zich gebonden achten. Hoe daar invulling aan wordt gegeven door het Paar is een privébeslissing.
Voor het overige verwijs ik naar de voorlichting die ik onlangs heb gevraagd aan de Raad van State over de spanning tussen de artikelen 10, 41, 42 en 68 van de Grondwet. Nadat ik dit heb ontvangen zal ik het, voorzien van een kabinetsstandpunt, aan uw Kamer zenden.
Is de kroonprins voornemens de komende jaren vaker naar Manchangulo te gaan? Zo ja, waar zal hij dan verblijven?
Zie antwoord vraag 5.
Is het uitgesloten dat de villa weliswaar wordt verkocht, maar in een andere constructie nog wel wordt gebruikt als vakantievilla?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer wist U van de vakantiebestemming van de kroonprins? Is daarover overleg met u geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Het beledigen en bedreigen van religieuze en seksuele minderheden |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat sprake is van toenemende bedreigingen en beledigingen van religieuze en seksuele minderheden? Zoals het bedreigen van joden, wat onder meer zou blijken uit de uitzending «De keppel, de bedreiging en de verborgen camera»?1 En van joodse kinderen die worden belaagd tijdens een avondvierdaagse?2 Maar ook van een homostel dat is weggepest uit de Utrechtse wijk Leidsche Rijn en een lesbisch stel dat werd verjaagd uit de Utrechtse buurt Zuilen?34
De cijfers van de antidiscriminatiebureaus laten geen landelijke stijging van antisemitisme zien. Het landelijke beeld van meldingen en incidenten van antisemitisme fluctueert en lijken in direct verband te staan met spanningen in het Midden-Oosten. Het antidiscriminatiebureau Regio Amsterdam geeft aan in de eerste vier maanden van 2010 geen stijging te zien in het aantal meldingen van antisemitisme. In de gehele regio Amsterdam is geen stijging te zien van antisemitische meldingen in de eerste vier maanden van 2010 ten opzichte van de eerste maanden in 2009. Uiteraard geldt dat het aantal meldingen lager kan liggen dan het reële aantal voorvallen.
Het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van politie geeft aan dat het aantal meldingen via de laagdrempelige politiewebsite www.hatecrimes.nl niet toegenomen: in de eerste vijf maanden van 2010 zijn landelijk vier meldingen over homofoob geweld ontvangen.
Het landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie 2009 van politie komt zeer binnenkort uit en wordt vervolgens zo spoedig mogelijk, deze zomer nog, naar de Tweede Kamer gestuurd. Op basis van dit criminaliteitsbeeld zullen wij vaststellen of er sprake is van een toename van geregistreerde incidenten van bedreigingen en beledigingen van religieuze en seksuele minderheden bij politie.
Bij bovenstaande dient opgemerkt te worden dat het moeilijk is om op basis van alleen cijfers over klachten, meldingen en aangiften van discriminatie vast te stellen of er een trend waarneembaar is, aangezien niet iedereen die discriminatie ervaart hiervan melding doet. Het kabinet investeert daarom in diverse discriminatiemonitoren die een verdiepende analyse bieden. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is het aantal door de politie geregistreerde incidenten van bedreigingen en beledigingen van religieuze en seksuele minderheden de afgelopen jaren toegenomen? Bent u bereid te onderzoeken waarom dergelijke incidenten toenemen, in welke mate tolerantie jegens andersdenkenden afneemt en wat hier de oorzaken van zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de politiekorpsen waar dergelijke incidenten zijn gemeld extra alert op de aanpak van dit probleem? Zo niet, waarom niet? Is er voldoende capaciteit bij de politie om deze problemen aan te pakken? Zijn er voldoende wijkagenten om de bedreigers te achterhalen en de bedreigden te beschermen?
De aanpak van discriminatie heeft een hoge prioriteit voor dit kabinet én voor politie en het Openbaar Ministerie (OM). Er is al veel geïnvesteerd door het kabinet en de politie om te stimuleren dat discriminatie-incidenten worden gemeld of dat hiervan aangifte wordt gedaan, zoals de website www.hatecrimes.nl die een laagdrempelige mogelijkheid biedt voor het melden van hatecrimes, delicten met een discriminatoir motief. Via het LECD van politie, de contactpersonen discriminatie en de taakaccenthouders discriminatie binnen de politiekorpsen wordt voortdurend aandacht gevraagd voor het herkennen van discriminatoire aspecten bij de aangiftes. De regionale homonetwerken van politie kunnen op verzoek als intermediair fungeren bij het doen van aangifte. In de huidige algemene politieopleiding is het vak Multicultureel vakmanschap opgenomen. Hierin is aandacht voor diversiteit en verschillende levensstijlen binnen de samenleving en hoe hiermee om te gaan. Daarnaast wordt in dit vak aandacht besteed aan de Aanwijzing Discriminatie 2007 van het College van Procureurs-Generaal waarin de strafrechtelijke aanpak van discriminatie staat beschreven.
Alle meldingen en aangiften worden regelmatig besproken in het Regionaal Discriminatieoverleg dat in elke politieregio plaatsvindt onder voorzitterschap van de discriminatieofficier van justitie, waarbij ook vertegenwoordigers van politie en antidiscriminatiebureaus aanwezig zijn. Hierin wordt de strafwaardigheid en voortgang van alle bekende meldingen en aangiften besproken.
Het kabinet heeft geïnvesteerd in de uitbreiding van het aantal wijkagenten: 500 in vier jaar. Deze uitbreiding ligt op schema. In 2009 zijn er landelijk 319 wijkagenten bijgekomen ten opzichte van 2007.
Waaraan wijt u dit gebrek aan tolerantie, wat is uw analyse van deze problematiek? Welke maatregelen worden genomen om de daders te bestraffen en de slachtoffers bescherming te bieden, zodat iedereen weer over straat kan zonder bedreigd, beledigd of bespot te worden? Welke mogelijkheden ziet u om het respect voor religieuze en seksuele minderheden te bevorderen?
Het is moeilijk om in algemene zin iets te zeggen over de tolerantie ten aanzien van religieuze en seksuele minderheden, omdat dit een zeer breed en divers thema betreft.
Ik verwijs u naar de voortgangsrapportage lesbisch en homo-emancipatiebeleid 2008–2010 en de homo-emancipatiemonitor «Steeds gewoner, nooit gewoon» van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) die vandaag naar de Tweede Kamer zijn gestuurd. In het SCP-rapport wordt onder meer gesteld dat de tolerantie ten aanzien van homoseksuelen in Nederland de laatste jaren is toegenomen. De voortgangsrapportage gaat in op wat de inzet van dit kabinet is op het terrein van veiligheid, onderwijs en integratie.
Op korte termijn ontvangt u de Monitor rassendiscriminatie 2009, waarin een hoofdstuk aan antisemitisme is gewijd. Voorts kan ik u melden dat naar aanleiding van maatschappelijke spanningen rondom het conflict in Gaza de toenmalige Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, de toenmalige Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de Minister-president begin 2009 verschillende gesprekken hebben gevoerd met zowel Joodse organisaties als islamitische- en minderhedenorganisaties in Nederland met het doel de spanningen te kanaliseren. Deelnemers aan deze gesprekken benadrukten het belang van gezamenlijk optreden van Joodse en islamitische gemeenschappen in Nederland in het bestrijden van antisemitisme en andere vormen van discriminatie en onverdraagzaamheid. Om dit te blijven stimuleren heeft het Ministerie van VROM het Joods Marokkaans Netwerk van Amsterdam eenmalig financieel ondersteund. Momenteel verkent het netwerk de mogelijkheid om activiteiten te organiseren om het netwerk zichtbaar te maken in de samenleving, zoals gastlessen op scholen waarbij elkaar respecteren en accepteren centraal staan.
Daarnaast heeft het Ministerie van VROM dialoogtrainingen voor leraren ondersteund. Deze trainingen bieden leraren handvatten om een dialoog te kunnen starten over (gevoelige) maatschappelijke thema’s.
Voor wat betreft de strafrechtelijke maatregelen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
De brandveiligheid in Limburg-Zuid |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de veiligheid van brandweerpersoneel en inwoners van Limburg-Zuid mogelijk in gevaar komt?1
De veiligheidsregio Zuid-Limburg heeft mij gemeld dat de brandweer voldoet aan de wettelijke kaders die staan voor de veiligheid van haar medewerkers en de inwoners van Zuid-Limburg. Momenteel wordt bij de brandweer Zuid-Limburg actie gevoerd met als inzet de uitgangspunten voor het nieuwe dienstrooster. Deze acties hebben geen invloed op de veiligheid. De vakbonden en de actiecomités nemen hun verantwoordelijkheid. Er worden telkens weer goede afspraken gemaakt tussen de directie en de vakbonden over de te voeren acties. Het standpunt van de veiligheidsregio Zuid-Limburg, de werkgever, is dat de uitgangspunten voor de nieuwe dienstroosters voldoen aan de wettelijke kaders, zodat ook in die zin de veiligheid is geborgd.
Bent u op de hoogte van de overtredingen van de Arbeidstijdenwet? Waar bestaan deze overtredingen uit en wat is de oorzaak? Wat gaat u doen om deze overtredingen in de toekomst te voorkomen?
De Brandweer Zuid-Limburg is een per 1-1-2009 opgerichte fusieorganisatie. Ruim vijf maanden na de oprichting is door de Arbeidsinspectie geconstateerd dat op enkele punten de Arbeidstijdenwet werd overschreden. Hierover heeft de Arbeidsinspectie de regio per brief van 19 juni 2009 een Waarschuwing Arbeidstijdenwet gegeven. De navolgende overschrijdingen zijn geconstateerd:
Volgens de veiligheidsregio Zuid-Limburg zijn de eerste drie overtredingen inmiddels verholpen. De Arbeidsinspectie voert momenteel een controle uit op alle in de brief van 19 juni 2009 genoemde overtredingen.
De vierde overtreding heeft volgens de veiligheidsregio Zuid-Limburg te maken met medewerkers die zowel een beroeps als een vrijwillige aanstelling bij de Brandweer Zuid-Limburg hebben. Deze combinatie kan namelijk leiden tot het overschrijden van de voorgeschreven rusttijden. De regio meent dat de combinatie vóór de fusie geen aanleiding gaf tot problemen.
De Arbeidsinspectie staat op het standpunt dat ook vóór de fusie, ingeval van meerdere werkgevers, beide werkgevers verantwoordelijk waren voor naleving van de regels van de Arbeidstijdenwet. Nu de combinatie beroeps- en vrijwillige brandweer onder gezag van dezelfde werkgever plaatsvindt, is het totaal van arbeids- en rusttijden volgens de Arbeidsinspectie directer zichtbaar.
De veiligheidsregio Zuid-Limburg sluit een gang naar de rechter over deze kwestie niet uit.
Het voldoen aan de Arbeidstijdenwet is een verantwoordelijkheid van de werkgever, waarbij de Arbeidsinspectie handhavend optreedt. Verdere handhaving na de waarschuwing is afhankelijk van de bevindingen bij de controle.
Wat is uw mening over het voornemen om de brandweer 200 uur meer te laten werken – voor hetzelfde geld? Acht u dit haalbaar?
Het betreft een lokaalbestuurlijke aangelegenheid, alsmede een zaak tussen werkgevers en werknemers. Daarom past het mij terughoudendheid te betrachten bij het geven van een oordeel.
Wat is uw mening over de bezuiniging van de gemeenten in de veiligheidsregio Zuid-Limburg?
De bijdragen aan de gemeenten voor de brandbestrijding zijn onderdeel van de algemene uitkering die de gemeenten uit het gemeentefonds ontvangen. Over de omvang van het gemeentefonds zijn bestuurlijke afspraken gemaakt door middel van de normeringsystematiek. Deze wordt wel aangeduid als het principe van «gelijk de trap, gelijk de trap af». Dit betekent dat ontwikkeling van het gemeentefonds is gekoppeld aan de totale netto uitgaven van het Rijk. Stijgen die uitgaven, dan neemt de omvang van het gemeentefonds toe, dalen de uitgaven dan neemt de omvang van het gemeentefonds af. Deze systematiek kan ertoe leiden dat gemeenten de komende jaren vanwege het slechte economische klimaat en de maatregelen die het Rijk zal moeten nemen over minder middelen beschikken. In hoeverre de brandweer en brandbestrijding hiervan eveneens de gevolgen ondervinden is een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur.
Gaat u bezuinigen op de bijdragen aan gemeenten ten behoeve van de brandbestrijding? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 4.
In welke veiligheidregio’s is sprake van vergelijkbare problemen met tekorten aan brandweerlieden en overtredingen van de Arbeidstijdenwet?
Zowel de personeelsvoorziening bij de brandweer als het voldoen aan de Arbeidstijdenwet betreffen lokaalbestuurlijke verantwoordelijkheden. Ik heb geen berichten ontvangen over tekorten aan brandweerpersoneel en vergelijkbare overtredingen van de Arbeidstijdenwet.
Welke andere veiligheidregio’s bezuinigen de komende jaren op de brandweer? Om welke bedragen gaat het?
Het is mij informeel bekend dat ook in andere veiligheidsregio’s wordt nagedacht over terreinen waarop bezuinigingen doorgevoerd zouden kunnen worden en op welk vlak verdere efficiencywinst te behalen zou kunnen zijn. Dit proces is gestart door de deelnemende gemeenten casu quo het algemeen bestuur van de veiligheidsregio. Ook in andere regio’s dan de veiligheidsregio Zuid-Limburg is de slechte economische situatie veelal en mede de aanleiding. Het bepalen van beleidskeuzes in relatie tot het (meerjarig) begrotingsproces en het financiële beheer is een verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur van de veiligheidsregio.
De tekorten bij de politie |
|
Ronald van Raak |
|
|
|
Is het waar dat de politie volgens het korpsbeheerdersberaad honderden miljoenen euro’s extra nodig heeft, louter om het huidige aantal politieagenten en rechercheurs in de toekomst op peil te houden? Is dit ook het geval als de politie er in zou slagen «extra en ambitieuze besparingen door te voeren op met name de terreinen personeel, ICT, inkoop en huisvesting»?1
Kan uit de opmerkingen van de korpsbeheerders over het normkostenonderzoek van het korpsbeheerdersberaad inzake aspiranten opgemaakt worden dat het voornemen om in de periode 2010–2012 gemiddeld 1 600 aspiranten op te leiden op losse schroeven staat?
Deelt u de opvatting dat de korpsbeheerders met de gemaakte opmerkingen feitelijk aangeven dat het doorvoeren van de voorgenomen bezuinigingen oplopend tot 192 miljoen euro per jaar onverantwoord is?
Hoe verhoudt zich de analyse van het korpsbeheerdersberaad tot de uitvoering van de Kamerbreed aangenomen motie-Kant, waarin wordt gesteld dat de bezuinigingen op de politie niet ten koste mogen gaan van het blauw op straat?
Zijn de korpsbeheerders, verenigd in het korpsbeheerdersberaad, bereid volledige medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorgenomen bezuinigingen?
Hoe staat het met de implementatie van de invoering van de voorgenomen bezuinigingen in de politiekorpsen? Delen de korpschefs de bovengenoemde analyse van het korpsbeheerdersberaad?
Bent u bereid het rapport over de politiebezuinigingen, dat op initiatief van het korpsbeheerdersberaad is gemaakt, per ommegaande naar de Kamer te sturen?
De aangiftestop van winkeliers die het slachtoffer zijn van winkelcriminaliteit |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Ronald van Raak |
|
Kent u het artikel «Aangifte doen bij diefstal is winkelier te veel gedoe»?1 Wat is uw reactie op het feit dat sommige winkeliers nauwelijks nog aangifte doen van diefstal?
Ja ik ken het artikel en ik betreur het feit dat sommige winkeliers nog nauwelijks aangifte doen.
Is het waar dat er slechts in 2 procent van het totaal aantal gepleegde winkeldiefstallen aangifte wordt gedaan? Hoe verklaart u het feit dat de 1,5 miljoen winkeldiefstallen per jaar slechts 35.000 aangiften opleveren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u begrip voor de winkeliers die geen aangifte meer doen omdat dit uren tijd kost, leidt tot overlast in de zaak en het resultaat vaak onduidelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het ongewenst is dat er in de praktijk vaak geen aangifte wordt gedaan vanwege de rompslomp die dit met zich meebrengt?
Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat zestien procent van de detailhandelsvestigingen die te maken hebben met diefstal, hier aangifte van doet. Winkelcriminaliteit veroorzaakt overlast bij winkeliers en de signalen die de winkeliers afgeven neem ik zeer serieus. Aanpakken van winkelcriminaliteit kan alleen als de politie van het voorval op de hoogte is. Wanneer winkeliers slachtoffer worden van een misdrijf, is het daarom belangrijk aangifte te doen. De politie inventariseert daarom met een aantal partijen, waaronder Detailhandel Nederland, op welke wijze het intakeproces verbeterd kan worden om zo tegemoet te komen aan de behoeften vanuit het bedrijfsleven om sneller en gemakkelijker aangifte te kunnen doen. In enkele regio’s lopen pilots om de aangifte voor het bedrijfsleven te vereenvoudigen; de mogelijkheid tot landelijke uitrol wordt hiervan nagegaan.
Hoe betrouwbaar zijn de cijfers dat de winkelcriminaliteit daalt, wanneer er steeds meer winkeliers geen aangifte meer doen? Hoe gaat u voorkomen dat winkeldiefstal hierdoor een onzichtbaar probleem dreigt te worden?
De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven baseert de cijfers niet op aangifte, maar op interviews met ongeveer 12.000 winkeliers. Door de omvang van de steekproef geven deze cijfers een betrouwbaar beeld.
Wat zijn de meest recente cijfers over het oplossingspercentage? Kan dit gespecificeerd worden naar winkelcriminaliteit en andere vormen van criminaliteit?
Uit de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat sinds 2002 het aantal geregistreerde misdrijven is gedaald van 1,4 miljoen tot 1,2 miljoen in 2007. Het ophelderingspercentage is in die periode gestegen van iets meer dan 18% tot 23%. Het ophelderingspercentage kan niet worden uitgesplitst naar winkeldiefstal.
Welke maatregelen gaat u nemen om het voor winkeliers gemakkelijker te maken om aangifte te doen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het voor alle vormen van winkelcriminaliteit mogelijk wordt aangifte te doen via internet? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het bedrijfsleven komt het signaal dat de huidige aangiftemodaliteiten onvoldoende aansluiten bij de bestaande behoeften. Zoals reeds in antwoord 3 is aangegeven, onderzoekt de politie hoe het aangifteproces kan worden verbeterd. Deze zomer zal de politie tot een advies komen. Hierbij wordt ook de mogelijkheid om ook bij een bekende dader via internet aangifte te doen. Daarnaast wordt er door diverse korpsen momenteel geëxperimenteerd met verschillende vormen van internetaangifte. Ik sta positief tegenover deze ontwikkelingen en stimuleer verbeteringen rond aangifte ook in de proeftuinen winkelcriminaliteit die momenteel op een aantal plaatsen lopen.
Welke inspanningen verricht u om er voor te zorgen dat de politiekorpsen beschikken over voldoende agenten om alle aangiften snel in behandeling te nemen? Bent u bereid er bij de korpsen op aan te dringen dat de agenten zoveel mogelijk naar de getroffen winkels toe moeten gaan om de aangiftes op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Een goede behandeling van aangiften is van groot belang voor het vertrouwen van de burger in de politie. Desalniettemin is het noodzakelijk om de huidige en toekomstige prioriteiten invulling te geven vanuit de bestaande capaciteit. De prioritering van politie-inzet is een verantwoordelijkheid van de regionale driehoek.