Het behalen van de huidige doelstellingen binnen het Bangladesh Veiligheidsakkoord en de verlenging van het akkoord |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Kent u het bericht van de Schone Kleren Campagne dat nog niet alle Nederlandse kledingmerken het nieuwe Bangladesh Veiligheidsakkoord hebben ondertekend?1
Ja.
Bent u bereid om bij de Nederlandse ondertekenaars van het huidige Bangladesh Veiligheidsakkoord aan te dringen op het uiterlijk in mei 2018 behalen van de doelstellingen?
Op dit moment is de doelstelling van het Veiligheidsakkoord voor 80 procent gerealiseerd. Het akkoord is ondertekend door ruim 200 internationale modemerken. In de veronderstelling dat Nederlandse bedrijven onder het huidige Veiligheidsakkoord niet afwijken van het gemiddelde zullen 90 tot 95 procent van de benodigde verbeteringen in mei 2018 zijn gerealiseerd.
Ik dring via het Convenant voor Kleding en Textiel aan op deelname aan en uitvoering van de doelstellingen van het Veiligheidsakkoord.
Hoeveel Nederlandse kledingmerken produceren in Bangladesh of importeren in Bangladesh geproduceerde kleding?
Het exacte aantal Nederlandse kledingmerken dat kleding importeert vanuit Bangladesh is niet bekend. Naar schatting 20 procent van de kleding op de Nederlandse markt komt uit Bangladesh.
Is aansluiting bij het Bangladesh Veiligheidsakkoord een vereiste voor ondertekenaars van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel die in Bangladesh produceren? Zo nee, waarom niet?
Aansluiting bij het Bangladesh Veiligheidsakkoord is geen voorwaarde voor deelname aan het Convenant. Wel krijgen alle bedrijven die deelnemen aan het Convenant en waarvoor kleding in Bangladesh wordt gemaakt het advies deel te nemen aan zowel het huidige als het nieuwe Veiligheidsakkoord.
De keuze om niet bij te dragen aan het huidige Veiligheidsakkoord kan in bepaalde situaties worden gebillijkt, bijvoorbeeld als een fabriek in Bangladesh al onder het Veiligheidsakkoord valt en het Nederlandse bedrijf aantoonbaar meer impact kan maken bij andere verbeteringen in hun keten.
Bent u bekend met de verlenging van het Bangladesh Veiligheidsakkoord dat in mei 2018 in werking zal treden na de deadline van het huidige akkoord? Deelt u de mening dat het van groot belang is dat alle Nederlandse kledingmerken die in Bangladesh produceren dit verlengde akkoord ondertekenen? Welke actie onderneemt u om bedrijven aan te sporen het verlengde akkoord te ondertekenen?
Ja. Het kabinet onderschrijft het belang van ondertekening van het nieuwe Bangladesh Veiligheidsakkoord. De belangrijkste reden is dat de nationale overheid nog niet klaar is om de taak van het Bangladesh Veiligheidsakkoord op een geloofwaardige manier over te nemen. Daarvoor ontbreekt momenteel nog teveel aan expertise, capaciteit en onafhankelijke toezicht. Nederland steunt daarom ook via de International Labour Organization (ILO) de versterking van de capaciteit van de arbeidsinspectie van Bangladesh.
Als deelnemer aan het Convenant voor Kleding en Textiel draagt het kabinet steun voor ondertekening uit. Het kabinet zet zich samen met de andere deelnemers in voor het vergroten van de dekkingsgraad van het Convenant, zodat in 2018 minimaal 50% van de Nederlandse markt onder het Convenant valt. Onder de nieuwe ondertekenaars van het Convenant zullen naar verwachting bedrijven zijn die inkopen in Bangladesh en die dan het dringende advies zullen krijgen het nieuwe Bangladesh Veiligheidsakkoord te ondertekenen.
Mensenrechtenschendingen tegen Burundese vluchtelingen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Burundese vluchtelingen doodgeschoten in Congo»1 en «Amnesty: Burundi te onveilig voor terugkeer vluchtelingen»?2 Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja. Het kabinet is geschokt door het incident en veroordeelt het disproportioneel gebruik van geweld door de Congolese veiligheidsdiensten. Daarnaast deelt Nederland de zorgen van Amnesty International over de veiligheid van terugkerende vluchtelingen.
Bent u bereid zich aan te sluiten bij de Verenigde Staten en een aantal EU-lidstaten, die het geweld tegen vluchtelingen hebben veroordeeld? Deelt u de mening dat er diplomatieke druk nodig is op de Congolese overheid om het incident te onderzoeken en de daders te berechten? Zo ja, bent u bereid in internationaal verband aan te dringen op diplomatieke druk?
De EU-lidstaten met diplomatieke vertegenwoordigingen in Kinshasa, waaronder Nederland, veroordeelden op 20 september het gebruik van disproportioneel geweld door Congolese veiligheidstroepen tegen Burundese vluchtelingen. Tevens riepen zij de Congolese autoriteiten op een onderzoek naar het incident te starten en de daders te berechten. Zowel de Congolese autoriteiten als de VN Vredesmissie MONUSCO hebben inmiddels een onderzoek gestart. Straffeloosheid in de Democratische Republiek Congo is een structureel probleem en daders gaan te vaak vrijuit. Nederland maakt zich samen met de EU en de VN hard voor grondig onderzoek naar geweldsincidenten en mensenrechtenschendingen in de DRC.
Deelt u de mening dat de VN-vredesmacht in Congo (MONUSCO) proactief moet optreden tegen het geweld tegen burgers, aangezien deze VN-missie de bescherming van burgers als hoofddoel heeft? Welke mogelijkheden ziet u om de bescherming van burgers te verbeteren? Bent u bereid om bij de VN aan te dringen op betere burgerbescherming in Congo?
Het kabinet meent dat bescherming van burgers één van de hoofdtaken is van MONUSCO. In dit specifieke geval was MONUSCO snel ter plaatste en dwong een staakt-het-vuren af, hetgeen een nog hoger aantal (dodelijke) slachtsoffers heeft kunnen voorkomen. MONUSCO voert een aantal grootschalige hervormingen door die gericht zijn op het verder verbeteren van de bescherming van burgers, o.a. door betere «early warning» en een meer flexibele en snellere inzet van troepen. Nederland steunt deze hervormingen en zal, mede in het kader van het lidmaatschap van de VN Veiligheidsraad in 2018, inzetten op effectieve implementatie er van.
Bent u bereid binnen de Europese Unie en bij de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR aan te dringen op een verbetering van de humanitaire omstandigheden bij de opvang van Burundese vluchtelingen in omringende landen?
De omringende landen (Rwanda, Tanzania, DRC, Uganda) vangen ongeveer 400.000 Burundese vluchtelingen op. Nederland werkt nauw samen met de UNHCR en bezoekt regelmatig de diverse kampen. Hoewel het leven voor de vluchtelingen in de kampen uiteraard moeilijk is en UNHCR kampt met een tekort aan financiering, voldoen de humanitaire omstandigheden aan de standaarden van de VN.
Wat is uw reactie op het rapport van Amnesty, waaruit blijkt dat Burundi nog steeds onveilig is ondanks de oproep van de Burundese autoriteiten aan vluchtelingen om terug te keren? Bent u bereid om in internationaal verband aan te dringen op bescherming van de eigen burgerbevolking door Burundi?
UNHCR, Tanzania en Burundi spraken op 31 augustus af dat zij in 2017 de vrijwillige terugkeer van ca. 12.000 vluchtelingen vanuit Tanzania zullen faciliteren. Het kabinet is, net als Amnesty, bezorgd over de veiligheid van deze vluchtelingen en over de capaciteit van Burundi om ze op te nemen. De Burundese overheid benadrukt sinds enkele maanden dat het land veilig is. Hoewel het aantal geweldsincidenten in Burundi is afgenomen, is de veiligheid van terugkerende vluchtelingen niet altijd gegarandeerd. De Burundese overheid voert een repressief beleid tegen politieke tegenstanders en mensenrechtenorganisaties. Vrijwel dagelijks zijn er berichten over verdwijningen en willekeurige arrestaties. Daarbij komt dat vanwege de verslechterde economische situatie, met een gebrek aan deviezen en hoge inflatie, de overheid over onvoldoende middelen beschikt om terugkerende vluchtelingen goed op te vangen. Samen met EU-collega’s dringt Nederland er bij UNHCR en de Burundese autoriteiten op aan dat terugkeer daadwerkelijk vrijwillig plaatsvindt en dat terugkerende vluchtelingen goed opgevangen worden.
Het kabinet is van mening dat een vreedzame uitweg uit de huidige politieke crisis in Burundi een belangrijke voorwaarde is voor verbetering van de veiligheid voor burgers, terugkerende vluchtelingen en politici. Nederland is daarom nauw betrokken bij de bemiddelingspogingen van de oud-president van Tanzania Benjamin Mkapa, onder meer met het initiatief van de Minister van Buitenlandse Zaken om een bijeenkomst te beleggen met Burundi, de VN, de EU en de regionale actoren in de marge van de AVVN. Een belangrijk onderdeel van deze inspanningen is het komen tot afspraken over verbetering van de mensenrechtensituatie en bescherming van burgers in Burundi.
Nederlandse technologie in Zuid-Koreaanse fregatten die o.a. aan Egypte worden doorverkocht |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Egyptian Navy to receive South Korean vessel»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Egypte korvetten uit de Po Hang-klasse uit Zuid-Korea overneemt? Zo ja, gaat het om een of meer schepen? Is het waar dat schepen in de Po Hang-klasse systemen van Thales gebruiken?2
Ja. Het betreft volgens de informatie die bij het kabinet bekend is één schip, dat beschikt over systemen van het toenmalige Hollandse Signaal Apparaten, het huidige Thales Nederland.
Bent u ervan op de hoogte dat Zuid-Korea eerder korvetten van de Po Hang-klasse geleverd heeft aan de Filipijnen, Peru, Vietnam en mogelijk andere landen? Zo ja, kunt u per bestemming aangeven welke typen systemen van Thales Nederland op de geëxporteerde schepen zitten (bijvoorbeeld gevechtssysteem, vuurleiding, vuurleidingsradar, sonar)? Zo nee, kunt u aangeven aan welk land Po Hang korvetten zijn geleverd met wapensystemen van Thales Nederland?
Ja. Nederland heeft eerder ingestemd met de doorverkoop van Zuid-Koreaanse schepen met aan boord Nederlandse apparatuur aan de Filipijnen, Peru en Vietnam. Aangezien Zuid-Korea consistent toestemmingsverzoeken bij de Nederlandse overheid heeft ingediend, is het niet aannemelijk dat het zonder toestemming schepen met Nederlandse apparatuur aan derde partijen heeft doorverkocht.
Het schip dat door Zuid-Korea aan Egypte is geschonken bevat uit Nederland afkomstige radar- en C3-systemen (radarvuurleiding, optische sensoren en communicatieapparatuur). De schepen die zijn geleverd aan de Filipijnen, Peru en Vietnam bevatten ieder uit Nederland afkomstige radar- en C3-systemen (elektro-optische vuurleiding, rondzoekradar en communicatieapparatuur). De oorspronkelijke leveranties aan Zuid-Korea vonden overigens niet plaats onder de naam Thales Nederland, omdat het bedrijf destijds nog onder de namen «Hollandse Signaal Apparaten» en «Signaal» opereerde.
Kunt u, indien dit klopt, bevestigen dat per land voor doorlevering toestemming is verleend en op basis van welke gronden? Zo ja, wat is de betekenis van de Egyptische rol in de oorlog in Jemen?
Ja. De Nederlandse overheid heeft op verzoek van Zuid-Korea instemming verleend voor de overdracht van schepen met aan boord Nederlandse apparatuur aan Egypte, de Filipijnen, Peru en Vietnam. Het besluit hierover is genomen op basis van een positieve uitkomst van de toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijke Standpunt inzake wapenexport.
Zoals reeds in juni op Kamervragen is geantwoord3, speelt de Egyptische marine een belangrijke rol bij het handhaven van het wapenembargo tegen de Houthi-rebellen in Jemen (VNVR resolutie 2216 van 14 april 2015). Dit wapenembargo is belangrijk om te voorkomen dat nog meer wapens de Houthi-rebellen bereiken. Tevens draagt de Egyptische marine bij aan eigen grensbewaking en het handhaven van de maritieme veiligheid in de regio. Naast deze legitieme veiligheidsbehoefte van Egypte zelf, is het bewaken van maritieme veiligheid in de Middellandse Zee, de Rode Zee en Golf ook van belang voor Nederland en Europa.
Zijn voor de wederuitvoer van die Nederlandse systemen ook vergunningen afgegeven? Zo ja, kunt u aangeven op welke data die zijn afgegeven? Zo nee, waarom niet?
De uitvoer van militaire goederen is aan een vergunningplicht gebonden. Indien een van oorsprong uit Nederland afkomstig militair goed vanuit een ander land wordt uitgevoerd, geldt de vergunningplicht van dat andere land. Niettemin is bij de oorspronkelijke leverantie van complete systemen vaak contractueel of middels een eindgebruikersverklaring vastgelegd dat voorafgaand aan eventuele doorverkoop aan een derde land instemming van de Nederlandse exportcontrole-autoriteiten vereist is. Aan deze vereiste heeft Zuid-Korea voldaan.
Het bericht dat België de hulp aan Palestijnse scholen opschort |
|
Raymond de Roon (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat België de hulp aan Palestijnse scholen opschort omdat een van de scholen is vernoemd naar een Palestijns terroriste?1
Ja. In 2012–2013 heeft België de bouw van een Palestijnse school in het zuiden van Hebron ondersteund. Wanneer de school in 2013 aan de lokale gemeenschap werd overgedragen, droeg ze de naam «Beit Awwa Basic Girls school». Later werd de naam gewijzigd, waardoor de school «Dalal Mughrabi Elementary school» werd genoemd. De Belgische regering was niet op de hoogte van deze naamswijziging en benadrukt elke verheerlijking van geweld te veroordelen. België heeft over deze zaak onmiddellijk contact opgenomen met de Palestijnse Autoriteit.
Intussen heeft België twee projecten voor de bouw van Palestijnse scholen opgeschort.
Vindt u het ook weerzinwekkend dat een school de naam draagt van een terroriste (Dalal Mughrabi) aan wier handen het bloed kleeft van 38 onschuldige burgers, waaronder 13 kinderen?
Het kabinet veroordeelt verheerlijking van geweld. Verheerlijking van geweld is simpelweg onacceptabel. Zie ook antwoorden op de Kamervragen over hetzelfde onderwerp, gesteld op 6 september jl., d.d. 5 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 115,).
Kunt u aangeven of er ook Nederlands belastinggeld is gestopt in de school, waarvan het schoollogo bestaat uit de kaart van Israël die wordt onteerd met het hoofd van deze terroriste c.q. kinderbeul?
Nederland geeft geen directe financiering aan scholen, dus ook niet aan deze bewuste school. Er zijn dan ook geen gevallen waarbij na ontvangst van financiering door Nederland, scholen vernoemd worden naar terroristen.
Zijn bij u Palestijnse scholen bekend die na het binnenharken van Nederlands hulpgeld hun masker hebben afgegooid en zijn overgegaan tot het verheerlijken van terrorisme? Zo ja, heeft u het geld van die scholen teruggevorderd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle Palestijnse scholen die het afgelopen decennium Nederlands hulpgeld hebben ontvangen inclusief de bedragen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze controleert u of de (mede) door Nederland gefinancierde Palestijnse scholen niet het standaard lespakket hanteren, waarin terroristen worden verheerlijkt en de Israëlhaat flink wordt aangewakkerd?
Nederland, de EU en andere landen binnen de internationale gemeenschap dringen bij beide partijen erop aan dat zij aanzetten tot haat en geweld tegengaan, in lijn met VNVR Resolutie 2334 en de slotverklaring van de MOVP-conferentie in Parijs (15 januari 2017). Het Kwartet concludeerde in diens rapport van juli 2016 dat doorgaan met verheerlijken van geweld een van de trends is die de hoop op vrede ondermijnt. Het kabinet blijft zich dan ook inzetten om aanzetten tot haat of geweld tegen te gaan. Ook besteedt de EU op aandringen van Nederland hier nadrukkelijk aandacht aan. Zo is het een expliciet agenda-onderwerp in het relevante Subcomité onder het interim-- Associatie Akkoord met de Palestijnse Autoriteit. Zie ook antwoorden op de Kamervragen over hetzelfde onderwerp, gesteld op 6 september jl., d.d. 5 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 115,)
Deelt u de mening dat er geen cent Nederlandse belastinggeld meer mag gaan naar Palestijnse scholen?
Nee, die mening deelt het kabinet niet.
De protectionistische houding van de Verenigde Staten binnen de World Trade Organisation |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Trump is fighting an open war on trade. His stealth war on trade may be even more important»?1
Ja.
Kunt u de in het artikel beschreven situatie bevestigen? Klopt het dat de Verenigde Staten achter de schermen benoemingen tegenhouden van leden voor de Appellate Body van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organisation, WTO)? Gebeurt dit met het oogmerk invloed uit te oefenen op de Appellate Body en op de bredere koers van de WTO? Kunt u uw antwoord toelichten?
De VS heeft in de recente jaren tweemaal in de weg gestaan van herbenoemingen van rechters van het Appellate Body, het beroepslichaam van het geschillenbeslechtingsmechanisme van de WTO. In 2011 ging het om de herbenoeming van een Amerikaanse rechter en in 2016 om een Zuid-Koreaanse rechter. Deze incidenten lijken een uiting van ongenoegen over de manier waarop het beroepslichaam van de WTO tot uitspraken komt. Recentelijk heeft de VS procedurele bezwaren tegen het systeem geuit en daarbij niet ingestemd met het het openstellen van de huidige vacante plekken in het beroepsorgaan, totdat deze bezwaren zijn opgelost. Dit zet het systeem verder onder druk.
Traditioneel is de VS kritisch op de rechters in het beroepslichaam. Zij hebben volgens de VS een te brede interpretatie van hun mandaat en gaan in hun uitspraken verder dan de WTO-akkoorden. Volgens de VS bestaat het risico dat uitspraken van deze rechters afbreuk doen aan de rechten die sommige WTO-leden hebben onder de WTO-overeenkomsten. Het kabinet en de EU zijn van mening dat onafhankelijke geschillenbeslechting binnen de WTO essentieel is. Het kabinet en de EU menen dat de onafhankelijkheid van het beroepslichaam voldoende gewaarborgd is door het feit dat het volledige WTO-lidmaatschap achter een kandidaat moet staan wil deze kunnen worden benoemd. Bovendien is elke beroepszaak een gezamenlijke verantwoordelijkheid van drie rechters van het beroepslichaam. Dit stelt veilig dat uitspraken zich beperken tot de visie waar de drie rechters zich allen in kunnen vinden. Omdat er voor iedere beroepszaak drie rechters zijn en om tijdig tot uitspraken te komen, is het van groot belang dat er voldoende rechters in het beroepslichaam zijn.
Hoe past deze houding in het bredere geheel van (protectionistische) maatregelen en uitspraken die zijn genomen/gedaan door president Trump, onder andere ten aanzien van mogelijke importheffingen op Europees staal? Welke gevolgen heeft deze houding volgens u voor het multilaterale, op regels gebaseerde, onafhankelijke handelssysteem?
De huidige Amerikaanse regering is kritisch op het multilaterale handelsstelsel en de WTO. Bovendien wil deze regering tegelijkertijd de Amerikaanse maakindustrie versterken. Dit klonk al door in de handelsagenda die het bureau van de Amerikaanse handelsvertegenwoordiger (United States Trade Representative) in maart presenteerde.2 Een voorbeeld hiervan is het onderzoek naar de effecten van goedkope importen van staal en aluminium op de nationale veiligheid van de Verenigde Staten. U bent hierover nader geïnformeerd (vergaderjaar 2016–2017, aanhangselnummer 1830).
Deze houding is zorgwekkend. Een goed functionerende WTO met een onafhankelijk geschillenbeslechtingsmechanisme is van groot belang om handelsoorlogen te voorkomen. Mogelijke unilaterale acties van de VS kunnen ertoe leiden dat ook andere landen in navolging van de VS maatregelen nemen die niet WTO-conform zijn.
Welke mogelijke, concrete gevolgen heeft het voor de WTO, voor de Europese Unie en voor Nederland als deze impasse aanhoudt en als de Verenigde Staten daadwerkelijk overgaan tot het afhandelen van handelsgeschillen buiten het WTO-systeem of het niet naleven van WTO-uitspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Handelsgeschillen buiten de WTO uitvechten of het niet naleven van uitspraken van WTO-panels of het beroepslichaam is onwenselijk, omdat dit de positie van het geschillenbeslechtingsmechanisme van de WTO ondermijnt. Dit mechanisme is cruciaal onderdeel van het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem. Zonder dit systeem zouden WTO-leden mogelijk unilateraal actie ondernemen als zij de indruk hebben dat hun rechten onder handelsverdragen geschonden worden, wat het risico op handelsoorlogen vergroot.
Wordt deze kwestie besproken in WTO-verband en in EU-verband? Zo ja, kunt u schetsen hoe die gesprekken eruit zien en wat de uitkomsten zijn? Zo nee, bent u voornemens dit onderwerp alsnog te agenderen?
Binnen het reguliere WTO-comité over geschillenbeslechting wordt het functioneren van het geschillenbeslechtingsmechanisme en selectieprocedures voor nieuwe rechters regelmatig besproken. Deze bijeenkomsten worden voorbereid in EU-verband. Binnen de EU is brede steun voor een goed werkend geschillenbeslechtingsmechanisme. In geval van specifieke acties van WTO-leden met mogelijk negatieve effecten op het systeem, beziet de EU per geval of en, zo ja, welke actie nodig is.
Heeft u deze kwestie besproken binnen bilaterale contacten met de Verenigde Staten? Zo ja, wat heeft u besproken en wat was de reactie aan Amerikaanse zijde? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In bilaterale contacten met de VS over handelspolitiek wijst Nederland op het belang de WTO en van een onafhankelijke geschillenbeslechting. De VS erkent dit ook, maar heeft een andere positie over hoe ver het beroepslichaam van de WTO mag gaan in haar interpretatie van de WTO-akkoorden. Nederland en de Europese Commissie zullen hierover met de VS in gesprek blijven, zowel in bilaterale gesprekken als in EU-verband.
Ten aanzien van de maatregelen tegen staal hebben zowel de Europese Commissie als Nederland zeer duidelijk hun bezwaren kenbaar gemaakt aan de Verenigde Staten. Ik heb dit onderwerp persoonlijk besproken met Secretary of CommerceWilbur Ross tijdens een bezoek aan Washington op 24 april 2017. U bent hierover nader geïnformeerd (vergaderjaar 2016–2017, aanhangselnummer 1830).
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Handels- en investeringsbevordering van 5 oktober 2017?
Ja.
Landen die in Nederland onderdelen voor massavernietigingswapens proberen te kopen |
|
Han ten Broeke (VVD), Albert van den Bosch (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland is supermarkt voor landen die kernwapens maken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de directeur van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), generaal-majoor Onno Eichelsheim dat landen als Iran, Syrië en Pakistan graag «winkelen» in Nederland voor onderdelen die gebruikt (kunnen) worden in programma’s voor massavernietigingswapens?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraken en deelt de hoofdboodschap dat Nederlandse bedrijven zich bewust moeten zijn dat derde landen interesse kunnen hebben in technologisch hoogwaardige producten en diensten die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van massavernietigingswapens of onderdelen daarvoor.
Is het u bekend of dergelijke aankopen – die zijn gebruikt voor de ontwikkeling of bij de productie van massavernietigingswapens – succesvol zijn gedaan in ons land? Zo ja, om welke gevallen gaat het, uitgesplitst voor landen en wapens? Wat is er in die gevallen achteraf ondernomen tegen het aankopende land? En wat om herhaling te voorkomen?
Zoals in het artikel wordt gesteld, verstoren de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten jaarlijks een «substantieel» aantal pogingen van buitenlandse entiteiten om aan kennis en materialen voor massavernietigingswapens te komen. In een aantal gevallen hebben de diensten aanwijzingen ontvangen over gebruik van Nederlandse technologie in programma’s voor massavernietigingswapens of overbrengingsmiddelen in Iran, Pakistan en Syrië. In voorkomend geval volgt onderzoek van de Douane en kan het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan. Andere instrumenten die het kabinet ter beschikking heeft en ook inzet zijn het instellen van nationale regelingen en het opleggen van een ad-hoc vergunningplicht («catch-all»). Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over casuïstiek die het actuele kennisniveau en de modus operandi van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten raken.
Wat onderneemt Nederland momenteel – ook in internationaal verband – om dergelijke aankopen in ons land tegen te gaan? Bent u van mening dat dit voldoende is, of bestaat volgens u de noodzaak om extra maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten aan welke maatregelen gedacht moet worden?
Het kabinet voert een actief beleid om te voorkomen dat Nederlandse export bijdraagt aan de proliferatie van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor. Dit exportcontrolebeleid is gebaseerd op internationale afspraken en verplichtingen die op basis van Europese wet- en regelgeving op nationaal niveau zijn geïmplementeerd. In de uitvoering van dit beleid werken het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Douane en de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten intensief samen.
Nederland is aangesloten bij de internationale exportcontroleregimes. Op het gebied van non-proliferatie zijn dit de Australia Group (AG), het Missile Technology Control Regime (MTCR) en de Nuclear Suppliers Group (NSG). De bij deze regimes aangesloten landen maken afspraken over exportcontrolebeleid. Daarnaast wisselen deze landen informatie uit over programma’s voor massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor in zogenaamde landen van zorg, delen zij ervaringen over handhaving, en zorgen zij er gezamenlijk voor dat de controlelijsten van gevoelige goederen aansluiten op actuele (technologische) ontwikkelingen.
De richtlijnen en controlelijsten van de regimes zijn op Europees niveau opgenomen in de EU dual-useverordening (428/2009). Op basis van deze verordening geldt een vergunningplicht voor de export van bepaalde goederen, software en technologie. Voor de meest gevoelige goederen is tevens een uitvoervergunning nodig voor export binnen de EU. Op basis van dezelfde dual-useverordening kan op nationale basis een vergunningplicht worden opgelegd als er aanwijzingen zijn dat de goederen voor nucleaire-, chemische- of biologische wapens, of overbrengingsmiddelen daarvoor, gebruikt zullen of kunnen worden.
Ten slotte zijn er internationale sancties opgelegd in reactie op de programma’s voor massavernietigingswapens en/of overbrengingsmiddelen daarvoor in Iran, Noord-Korea en Syrië. De hieruit voortvloeiende maatregelen, zoals verdere beperkingen aan de export van goederen of het verbieden van leveringen aan gesanctioneerde entiteiten, zijn eveneens onderdeel van het Nederlandse exportcontrolebeleid.
Bent u – net als generaal-majoor Eichelsheim – van mening dat bedrijven en kennisinstellingen zich onvoldoende bewust zijn van het risico dat landen dergelijke aankopen ook in Nederland pogen te doen? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Het kabinet is bekend met de signalen over verwervingspogingen door landen van zorg in Nederland en de dreiging die daarvan uitgaat. Vergroting van het bewustzijn van het bedrijfsleven, inclusief van het midden- en kleinbedrijf, is een voorwaarde voor een effectief exportcontrolebeleid.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt via de website www.rijksoverheid.nl/exportcontrole informatie beschikbaar over exportcontrole waaronder het Handboek Strategische Goederen en het Handboek Iran. Tevens organiseert de overheid jaarlijks een aantal seminars over exportcontrole met deelnemers uit de industrie, de logistieke en financiële sector, kennisinstituten, adviesbureaus en de overheid. Ook het genoemde interview levert een bijdrage aan de activiteiten die het kabinet onderneemt om het bewustzijn van het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen te vergroten.
De MIVD/AIVD Unit Contraproliferatie heeft eveneens een taak in het vergroten van het bewustzijn over proliferatierisico's, waarbij medewerkers van de MIVD en AIVD specifieke instellingen en bedrijven bezoeken om deze te informeren over dergelijke risico’s.
De Douane en het Ministerie van Buitenlandse Zaken spreken in het kader van de uitvoering en handhaving van het exportcontrolebeleid regelmatig met bedrijven en kennisinstellingen. In dit contact komt ook het risico op verwervingspogingen door landen van zorg aan bod. In een aantal gevallen is de wijze waarop bedrijven en kennisinstellingen de interne bedrijfsvoering hebben ingericht en maatregelen nemen om dit risico te minimaliseren een extra voorwaarde voor het verkrijgen van een exportvergunning.
Het kabinet benadrukt dat bedrijven en instellingen in het internationale zakendoen ook een eigen verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van export van goederen en diensten met een potentieel risico op ongewenst eindgebruik.
Wat wordt gedaan om betere bewustwording te genereren bij dergelijke bedrijven en instellingen? Bestaat specifiek beleid op dit terrein? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar een beeld van schetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich vinden in de conclusie dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) in het bijzonder kwetsbaar is voor de risico’s op dit terrein? Zo ja, wat wordt specifiek gedaan om deze kwetsbaarheid bij het mkb te verkleinen? Ziet u mogelijkheden om meer proactieve maatregelen te nemen ter bescherming van het mkb? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 5.
Bestaat er een zwarte lijst met daarop personen, bedrijven en/of instellingen die bekend staan als tussenpersoon, -bedrijf, en/of-instelling voor dergelijke aankopen? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens alsnog een dergelijke lijst op te stellen in internationaal verband? Zo ja, wordt die lijst proactief gedeeld met Nederlandse bedrijven en instellingen die kwetsbaar zijn op dit terrein? Graag een toelichting.
In het kader van de sancties op Iran, Noord-Korea en Syrië zijn internationaal lijsten opgesteld met entiteiten die gesanctioneerd zijn vanwege hun (mogelijke) betrokkenheid bij de ontwikkeling en productie van massavernietigingswapens. De handel met deze entiteiten wordt door deze sancties beperkt of verboden.
De Nederlandse overheid hanteert geen lijsten voor de reguliere vergunningverlening. Dit zou landen die goederen voor massavernietigingswapens verwerven inzicht geven in het actuele kennisniveau van de betrokken overheidsdiensten.
De recente ontwikkelingen rondom CETA |
|
Maarten Hijink |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat België het Europees Hof van Justitie om advies zal vragen over de vraag of het vrijhandelsverdrag tussen de Europese Unie (EU) en Canada (CETA-verdrag), en met name het geschillenmechanisme dat het verdrag bevat (Investment Court System (ICS)), verenigbaar is met Europese verdragen, inclusief de grondrechten?1
Ja.
Welke gevolgen heeft deze stap voor de voorlopige inwerkingtreding en de ratificatie van het CETA-verdrag?
Deze adviesaanvraag heeft geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA. De bepalingen waarover België het EU-Hof om advies vraagt (het Investment Court System) zijn uitgesloten van de voorlopige toepassing. Deze bepalingen kunnen pas in werking treden als het gehele akkoord in werking treedt. Daartoe dienen alle betrokken partijen (de EU, de EU-lidstaten en Canada) CETA eerst te ratificeren. De EU-lidstaten kunnen hun nationale goedkeuringsprocedures voortzetten, terwijl de adviesprocedure bij het EU-hof loopt.
Bent u bereid om de aanvraag van België officieel te steunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende vragen wilt u stellen?
België heeft het EU-Hof om advies gevraagd op grond van artikel 218, lid 11, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Volgens deze bepaling kan een lidstaat, het Europees parlement, de Raad of de Commissie het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een voorgenomen overeenkomst met de Verdragen. Dit vereist niet de steun van andere EU-lidstaten of instellingen. Het is binnen deze procedure ook niet mogelijk om aanvullende vragen te stellen.
Mocht blijken dat ICS niet verenigbaar is met de Europese verdragen, betekent dit dan dat de voorlopige inwerkingtreding van CETA-verdrag beëindigd wordt en het verdrag van tafel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze adviesaanvraag heeft geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA, aangezien het Investment Court System niet onder de voorlopige toepassing valt. Indien het EU-Hof van oordeel is dat het Investment Court System in CETA onverenigbaar is met de EU-verdragen, dan betekent dat dat CETA niet in werking kan treden, tenzij het akkoord op dit onderdeel gewijzigd wordt.
Wanneer vindt de «planned signing summit» van CETA-verdrag plaats?2
CETA is ondertekend op 30 oktober 2016 door Canada, de EU en de EU-lidstaten.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ook Polen bezwaar maakt tegen ICS en daarmee een deel van het CETA-verdrag dreigt te blokkeren?3
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Financial Times d.d. 6 september 2017 en ben bekend met enkele van de Poolse bezwaren tegen het Investment Court System. Ik ben ook bekend met het feit dat Polen heeft ingestemd met de ondertekening van CETA door de EU en het akkoord zelf heeft ondertekend. Ik ga ervan uit dat Polen nog steeds achter zijn handtekening staat.
Welke gevolgen heeft deze stellingname voor de voorlopige inwerkingtreding en de ratificatie van het CETA-verdrag?
De stellingname van Polen heeft geen directe gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA. De afspraken over het Investment Court System worden overigens ook niet voorlopig toegepast. Deze afspraken kunnen pas van kracht worden nadat Canada, de EU en alle EU-lidstaten CETA hebben geratificeerd. Als Polen besluit CETA niet te ratificeren, kan het akkoord niet in werking treden. Een gemengd akkoord als CETA treedt namelijk pas in werking als het door alle verdragspartijen is geratificeerd (zie hiervoor ook artikel 30.7, tweede lid van CETA). De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie is onontgonnen terrein. De Raad zou in elk geval hierover een beslissing moeten nemen.
Hoe oordeelt u over het voorstel van Polen om het ICS-panel om te vormen tot een model waarbij er 28 rechters uit de huidige lidstaten deelnemen?4
Voor het kabinet zijn kwaliteitseisen aan de rechters doorslaggevend en niet hun nationaliteit. Ook bij veel internationale gerechtshoven is het gebruikelijk dat er niet een rechter uit elke verdragspartij wordt benoemd. Ik heb daarom twijfels bij het voorstel van Polen om één rechter uit elke EU-lidstaat te benoemen in het Tribunaal. Het voorstel betekent dat er 28 rechters met de nationaliteit van een EU-lidstaat moeten worden benoemd. Daarnaast moet Canada nog rechters voordragen. Het aantal rechters en de daarmee gepaard gaande kosten staan daarmee niet in verhouding tot het aantal te verwachten zaken.
Kunt u het volgende bevestigen: «Should Warsaw really take the step of refusing to ratify Ceta, it would hold up the full legal entry into force of the deal and, notably, the establishment of the investor court itself»?5
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat zowel Canada als de EU een zeer goed ontwikkelde rechtsstaat hebben en dat het ICS derhalve overbodig is? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het afsluiten van een handels- en investeringsakkoord met een gelijkgezind land als Canada heeft de mogelijkheid geboden om het systeem voor investeringsbescherming grondig te moderniseren. Canada en de EU en haar lidstaten hebben het verouderde Investor State Dispute Settlement (ISDS) hervormd tot het nieuwe Investment Court System met onder andere onafhankelijke rechters, transparante procedures, duidelijke waarborgen voor de beleidsvrijheid van overheden, afgebakende standaarden van investeringsbescherming en het voorkomen van misbruik van arbitrage. Ook is afgesproken nauw samen te werken in het opzetten van een multilateraal investeringshof. Hiermee zetten Canada en de EU en haar lidstaten de toon voor de toekomst en maken gebruik van de kans om het mondiale systeem voor de beslechting van investeringsgeschillen te hervormen.
Erkent u dat ICS een ondermijning van de 28 nationale rechtsstaten van de EU impliceert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, artikel 8.31 van CETA bepaalt dat het Tribunaal enkel uitspraken kan doen op basis van CETA of op basis van andere regels en beginselen van internationaal recht die toepasselijk zijn tussen Canada, enerzijds, en de EU en haar lidstaten, anderzijds. Het Tribunaal heeft niet de bevoegdheid om te toetsen of een maatregel in overeenstemming is met nationaal recht. Bovendien voorkomt het Investment Court System parallelle procedures: op grond van artikel 8.22 kan een investeerder enkel een claim over een vermeende schending van het verdrag bij het Tribunaal indienen, wanneer lopende procedures over eenzelfde schending bij een (inter)nationale rechtbank zijn ingetrokken en de investeerder zijn recht om een procedure bij een (inter)nationale rechtbank te starten, intrekt.
Acht u de ratificatie van CETA-verdrag, in het licht van de huidige ontwikkelingen, waarschijnlijk?
Ik ga ervan uit dat alle verdragspartijen achter hun handtekening staan.
Kunt u reageren op het bericht dat de Europese Commissie voornemens zou zijn om het EU-Australië verdrag en het EU-Nieuw-Zeeland verdrag middels de «fast track»-procedure te ratificeren?6
Het kabinet is voorstander van brede, diepgaande, duurzame en inclusieve handelsakkoorden. Het karakter van een EU-handelsakkoord (EU-only of gemengd) wordt bepaald door de inhoud van het akkoord en de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten. Die bevoegdheidsverdeling is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. In zijn advies ten aanzien van het EU-Singapore handelsakkoord heeft het EU-Hof vastgesteld dat het voorgenomen handelsakkoord tussen de EU en Singapore grotendeels onder de exclusieve bevoegdheid van de EU valt. De afspraken over indirecte investeringen en het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen buitenlandse investeerders en staten (het Investment Court System) vallen buiten de exclusieve EU-bevoegdheden.
Op 13 oktober komen de handelsministers van de EU-lidstaten informeel bijeen om van gedachten te wisselen over de gevolgen van de uitspraak van het EU-Hof inzake het EU-Singapore handelsakkoord. Daarbij komt ook het door Juncker gepresenteerde pakket aan handelsvoorstellen aan de orde. Nederland zal tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken de gedachtewisseling aanhoren om zo een standpunt te kunnen innemen bij de volgende formele Raad Buitenlandse Zaken Handel op 10 november 2017.
Erkent u dat de «fast track»-procedure een forse ondermijning van de soevereiniteit van de lidstaten impliceert? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om zich tegen de «fast track»-procedure inzake het EU-Australië verdrag en het EU-Nieuw-Zeeland verdrag te verzetten? Bent u breid om zich hier eveneens tegen te verzetten als het gaat om toekomstige handelsverdragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
De situatie van de Rohingya in Myanmar |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent het bericht «De Rohingya zitten tussen twee vuren en niemand wil ze hebben»?1
Ja.
Wat is het kabinetsstandpunt met betrekking tot de actuele situatie van de Rohingya in Myanmar?
Het kabinet heeft de afgelopen weken met afschuw kennisgenomen van de berichten over het geweld in Rakhine State dat heeft geresulteerd in grote vluchtelingenstromen van leden van de Rohingya-minderheid uit Myanmar naar Bangladesh. Het kabinet heeft de aanvallen op politieposten door gewapende militanten en het daaropvolgend geweld van het Myanmarese leger veroordeeld en de regering van Myanmar opgeroepen tot de-escalatie en tot het verlenen van toegang voor humanitaire hulp. Ook heeft het kabinet Aung San Suu Kyi, als leider van de civiele regering, opgeroepen duidelijk afstand te nemen van de ernstige mensenrechtenschendingen en zich uit te spreken tegen het geweld. Het kabinet roept de autoriteiten in Myanmar – zowel de regering als het leger – ertoe op hun verantwoordelijkheid te nemen, het geweld te beëindigen en kwetsbare groepen te beschermen. Ook via de EU Hoge Vertegenwoordiger is een zeer duidelijke, gelijkluidende boodschap overgebracht aan de autoriteiten in Myanmar.
Tevens stelt Nederland de situatie in Myanmar aan de orde tijdens de VN-Mensenrechtenraad in Genève, in een nationale verklaring en door in EU-verband een besluit in te dienen voor het verlengen van het mandaat van de onafhankelijke Fact Finding Mission. Deze missie was reeds ingesteld om onderzoek te doen naar het geweld in oktober 2016, en kan met deze verlenging ook onderzoek doen naar het recente geweld. Ook onderhoud ik nauw contact met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi, om zodoende de Indonesische inspanningen voor de-escalatie in Rakhine State te steunen.
Kunt u een geverifieerde getalsmatige analyse aan de Kamer doen toekomen van de aard van de humanitaire ramp in Myanmar, waarbij u ingaat op het aantal vluchtelingen, het aantal slachtoffers, de hulpvraag en de vernielingen?
Het is vanwege het gebrek aan toegang zeer moeilijk om goede informatie uit Rakhine State en het grensgebied te verkrijgen. Inmiddels zijn volgens een recente VN-schatting ca. 420.000 Rohingya-vluchtelingen in Bangladesh aangekomen als gevolg van het recente geweld. Deze vluchtelingen komen bovenop de ca. 400.000 Rohingya-vluchtelingen die al langere tijd in Bangladesh verblijven. Er zijn naar schatting van de Myanmarese autoriteiten 27.000 niet-moslims ontheemd in het centrale deel van Rakhine State. Wegens het gebrek aan toegang tot de provincie is dit aantal echter niet te verifiëren. Er zouden nog ongeveer 300.000 Rohingya in Noord-Rakhine aanwezig zijn.
Uit informatie van vluchtelingen in Bangladesh en andere betrokkenen lijkt duidelijk dat de reactie van het Myanmarese leger gepaard gaat met veel geweld en ernstige mensenrechtenschendingen. Het Myanmarese leger geeft aan dat er 400 doden zijn gevallen van wie 370 Rohingya militanten, 7 Rohingya burgers en 21 andere burgerslachtoffers. VN-Mensenrechtenrapporteur Lee schat in dat het dodental reeds boven de 1.000 ligt, terwijl Bangladesh spreekt van minimaal 3.000 dodelijke slachtoffers. Ook zouden honderden dorpen en tienduizenden huizen zijn verbrand. Aung San Suu Kyi stelde in haar toespraak voor het Myanmarese parlement op 19 september 2017 dat meer dan 50% van de dorpen in Noord-Rakhine onaangetast is door het geweld. Dit zou omgekeerd redenerend betekenen dat bijna de helft van de dorpen deels of geheel is vernietigd tijdens het legeroptreden. Mensenrechtenorganisaties schatten het percentage afgebrande dorpen overigens hoger in.
Wat vindt u ervan dat de regering in Myanmar aangeeft dat de Rohinya zelf verantwoordelijk zijn voor onder andere 2600 platgebrande huizen van de Rohingya?2
Door het gebrek aan toegang ter plaatse is het zeer moeilijk om aan betrouwbare informatie te komen. Volgens betrouwbare bronnen, zoals hulporganisaties die interviews afnemen met vluchtelingen in Bangladesh en mensenrechtenorganisaties, zouden het Myanmarese leger en burgermilities zich op grote schaal schuldig hebben gemaakt aan brandstichting. De Myanmarese autoriteiten wijzen op hun beurt vooral met de vinger naar de militanten van het Arakan Rohingya Salvation Army (ARSA) als schuldigen voor de brandstichting.
Wat vindt u van de rol van de regering in Myanmar in het kader van de escalatie van de situatie in Rakhine?
Het kabinet is van mening dat de regering van Myanmar te weinig doet om de-escalatie te bevorderen, de retoriek van geweld te verminderen, de moslimbevolking van Rakhine State te beschermen en toegang te verlenen tot humanitaire hulp. Het kabinet houdt het Myanmarese leger primair verantwoordelijk voor het geweld in Rakhine.
Gezien de schrijnende humanitaire situatie, het grote aantal vluchtelingen en de zorg die de Hoge Commissaris voor Mensenrechten uitte over mogelijke etnische zuiveringen in Rakhine State, had het kabinet gewenst dat Aung San Suu Kyi duidelijker het geweld van het leger had veroordeeld. Aung San Suu Kyi heeft wel alle mensenrechtenschendingen in Rakhine veroordeeld en zich gecommitteerd aan het stabiliseren van het conflict en het vinden van duurzame oplossingen. Het is goed om te horen dat Aung San Suu Kyi aangeeft gecommitteerd te blijven aan een lange termijnoplossing en aan het implementeren van de aanbevelingen van het Annan-rapport. Daarbij blijft het van belang om samen te werken met de Fact Finding Mission, deze toe te laten en zo snel mogelijk te beginnen met het implementeren van de aanbevelingen van het Annan-rapport.
Kunt u een analyse geven van de rol van het leger inzake de escalatie van de situatie in Rakhine, waarbij u mede ingaat op de vele berichten van wandaden die door het leger worden gepleegd?3
De recente geweldsgolf begon op 25 augustus 2017 met gelijktijdige aanvallen van een gewapende Rohingya organisatie, Arakan Rohingya Salvation Army(ARSA), op 30 politieposten in Noord-Rakhine. Het Myanmarese leger reageerde met grootschalig en hardhandig optreden, waardoor een grote vluchtelingenstroom ontstond van Rohingya uit Rakhine State naar Bangladesh. Myanmar heeft het recht zich te verdedigen tegen de aanval van de ARSA-militanten, maar deze reactie moet proportioneel zijn, in lijn met het internationale recht en de mensenrechten. De berichten uit Rakhine State en van gevluchte Rohingya duiden op een disproportionele en hardhandige reactie van Myanmarese veiligheidstroepen die deze parameters duidelijk te buiten gaat. Het Myanmarese beveiligingsapparaat heeft een verantwoordelijkheid de veiligheid van alle inwoners van Myanmar te beschermen.
Heeft volgens u de in Rakhine uitgeroepen noodtoestand als gevolg dat het leger in Myanmar buitensporige mogelijkheden bezit om de onderdrukking van de Rohingya door te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om er bij de regering van Myanmar op aan te dringen om de noodtoestand op te heffen?
Het uitroepen van de noodtoestand in Rakhine geeft het leger ruime bevoegdheden op te treden tegen extremistische groepen. Betrouwbare bronnen en verklaringen van ooggetuigen bevestigen dat het leger zich daarbij schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair recht. Het kabinet heeft Myanmar reeds opgeroepen tot de-escalatie en tot het verlenen van toegang tot humanitaire hulp. Dit zal het kabinet blijven doen, ook in multilateraal kader.
Vindt u dat de regering van Myanmar genoeg doet om het leger tot de orde te roepen voor de door het leger begane wandaden in Rakhine? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u bereid om de regering van Myanmar te verzoeken om afstand te nemen van de wandaden van het leger?
Het kabinet is van mening dat de regering van Myanmar tot op heden nog niet genoeg heeft gedaan om het leger tot de orde te roepen. Het kabinet heeft daarom Aung San Suu Kyi opgeroepen om duidelijk afstand te nemen van de ernstige mensenrechtenschendingen en het geweld en om verantwoordelijkheid te nemen en kwetsbare groepen te beschermen. Ook zal tegenover de Myanmarese autoriteiten worden benadrukt dat daders van geweld en mensenrechtenschendingen vervolgd en berecht moeten worden.
Klopt het dat Myanmar de hulpverlening aan de Rohingya blokkeert en bijvoorbeeld VN-organisaties ervan weerhoudt om essentiële levensmiddelen naar de Rohingya te brengen?4 Zo ja, bent u bereid om hier met klem in de richting van de regering van Myanmar afstand van te nemen en concrete inspanningen te leveren, in internationaal verband, om ervoor te zorgen dat hulp de Rohingya kan bereiken? Zo nee, waar baseert u dit op?
Ja, dat klopt. Humanitaire hulpverlening in Rakhine State wordt ernstig gehinderd door afsluiting van Noord-Rakhine en een vijandige opstelling van de boeddhistische Rakhine bevolking jegens de VN en andere internationale organisaties. Wel heeft de Rode Kruis Beweging (ICRC, IFRC en Myanmar Rode Kruis) op 15 september overeenstemming bereikt met de Myanmarese overheid over toegang op basis van humanitaire principes. Het kabinet blijft de autoriteiten in Myanmar oproepen tot het verlenen van volledige toegang tot humanitaire hulp. De constructie dat alleen het Rode Kruis hulp levert is echter een tijdelijke oplossing en kan op de lange termijn niet de hulp die de VN en internationale hulporganisaties bieden vervangen. Het kabinet dringt er bij de Myanmarese overheid op aan om toegang te verlenen voor de VN en de internationale hulporganisaties tot het gebied. In de tussentijd zal via het Rode Kruis een bijdrage voor humanitaire hulp worden gegeven.
Klopt het dat er namens de regering van Myanmar uitingen zijn gedaan die erop neer komen dat hulpverleners zich schuldig maken aan het helpen van terroristen?5 Zo nee, waar baseert u dit op? Zo ja, bent u bereid om er bij de regering van Myanmar met klem op aan te dringen om hiermee te stoppen?
Via sociale media heeft een woordvoerder van de Myanmarese overheid de VN en internationale hulporganisaties ervan beschuldigd medestanders van Rohingya-militanten te zijn, nadat VN-hulpgoederen in kampen van de militanten waren aangetroffen. Het kabinet heeft Myanmar opgeroepen de escalatie van geweld en retoriek van geweld te stoppen, de Rohingya-bevolking van Rakhine State te beschermen en toegang te verlenen aan humanitaire hulp en hulpverleners.
Deelt u de mening van de president van Maleisië dat er in Myanmar sprake is van genocide op Rohingya?6 Zo ja, bent u bereid dit internationaalgerechtelijk te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft kennis genomen van de uitspraak van Premier Najib van Maleisië. De VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten Zeid Ra'ad Al Hussein heeft in een toespraak op 11 september 2017 gezegd dat de situatie lijkt op een schoolvoorbeeld van «etnische zuivering». Het kabinet vindt de aantijging van etnische zuivering zeer zorgwekkend. Etnische zuivering kan onderdeel uitmaken van het misdrijf genocide of andere internationale misdrijven. Het kabinet benadrukt echter dat de vaststelling of er in juridische zin sprake is van internationale misdrijven voorbehouden is aan de rechter. Deze opvatting lijkt te worden gedeeld door de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten die in zijn toespraak verwees naar vaststelling door een rechtbank. Om een duidelijk beeld te krijgen van hetgeen zich sinds 25 augustus 2017 in Myanmar heeft voorgedaan, is het noodzakelijk gedegen feitenonderzoek uit te voeren. Nederland steunt daarom in samenspraak met andere EU-lidstaten de verlenging van het mandaat van de onafhankelijke Fact Finding Mission die op 24 maart 2017 is ingesteld door de VN Mensenrechtenraad om onderzoek te doen naar de situatie in Myanmar.
Deelt u de mening van internationale organisaties dat de situatie van de Rohingya in Myanmar het risico loopt om uit te monden in genocide? Zo nee, waarom niet?7
Zie antwoord vraag 11.
Hoe is volgens u de situatie van gevluchte Rohingya in buurlanden van Myanmar?
De situatie van de Rohingya die inmiddels naar Bangladesh zijn gevlucht, is schrijnend. Volgens UNHCR heeft een aanzienlijk aantal vluchtelingen mes- en schotwonden en kampen zij met zware vermoeidheid, ondervoeding en infecties. Tevens wordt melding gemaakt van verwondingen veroorzaakt door landmijnen. De geïmproviseerde kampen zijn overvol. Hulpverlening wordt bemoeilijkt door de aanhoudende moessonregens in het grensgebied en er is een tekort aan hulpmiddelen. Bangladesh heeft inmiddels een begin gemaakt met het uitbreiden van de bestaande vluchtelingenkampen door ca. 600 hectare land beschikbaar te stellen in Cox’s Bazar en de registratie van vluchtelingen ter hand te nemen. Het leger van Bangladesh en een aantal hulporganisaties zijn bezig met de voorbereidingen voor de bouw van 14.000 onderkomens. De Rohingya beginnen zich inmiddels te verspreiden over Bangladesh, wat hulpverlening en terugkeer bemoeilijkt. Er zijn berichten over mensensmokkelaars, ontvoering, en hoge prijzen voor relocatie.
Bent u bereid om middelen vrij te maken om de situatie van de Rohingya in vluchtelingenkampen te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel middelen?
Gezien de omvang en urgentie van de situatie heeft het kabinet aangekondigd om bovenop de reeds bestaande financiële bijdragen aan het ICRC, VN-organisaties en internationale hulporganisaties, extra bij te dragen aan de verlening van humanitaire hulp in Bangladesh. In eerste instantie is 500.000 euro aan extra financiële middelen vrijgemaakt. Dit bedrag zal worden besteed via het World Food Programme, voor vluchtelingen die de grens over zijn gestoken en nu in Bangladesh verblijven.
Daarnaast heeft Nederland eenzelfde bedrag beschikbaar gesteld aan de Rohinya vluchtelingen in Bangladesh via het Nederlandse Rode Kruis. Het Central Emergency Response Fund van de VN, waarvan Nederland de grootse bilaterale donor is, besteedt USD 7 miljoen om de noden van deze mensen te lenigen. Zodra de situatie in Myanmar het toelaat wordt steun voor ontheemden in Myanmar overwogen om ook de kwetsbaarste groepen in Rakhine te bereiken.
Is de Nederlandse regering bereid om actief Rohingya vluchtelingen op te nemen als asielzoeker in Nederland, bijvoorbeeld een aantal van 1.000, en andere landen aan te sporen om hetzelfde te doen? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor het hervestigingsbeleid en de uitvoering daarvan. Zoals gemeld in diens brief aan de Kamer over het meerjarig beleidskader hervestiging 2016–2019 (Kamerstuk19 637, nr. 2087) wordt de bestemming van hervestigingsmissies bepaald aan de hand van de jaarlijkse Projected Global Resettlement Needs van de UNHCR, relevante ontwikkelingen in het Europese en multilaterale kader, evenals het bredere Nederlandse migratie- en terugkeerbeleid. Ook spelen operationele overwegingen een rol, zoals de veiligheidssituatie in het land van opvang. Vanaf 2016 staat hervestiging grotendeels in het teken van de Europese ontwikkelingen, zoals hervestiging in het kader van de EU-Turkije verklaring van maart 2016. De missieplanning voor 2018 is nog niet bepaald. Zonder op de besluitvorming vooruit te lopen, is gelet op voornoemde factoren hervestiging van grote aantallen Rohingya niet voorzien.
Is de Nederlandse regering bereid om alle handelsbetrekkingen met Myanmar die door de Nederlandse regering worden gefaciliteerd stil te leggen totdat ondubbelzinnig is aangetoond dat de positie van de Rohingya verbetert en de regering in Myanmar concrete acties onderneemt om de Rohingya burgerrechten te verlenen en de mensenrechtensituatie in Rakhine te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het volledig stoppen van handelsbetrekkingen met Myanmar op dit moment geen bijdrage zal leveren aan het verbeteren van de situatie van de Rohingya, noch een vreedzame oplossing dichterbij brengt.
Nederland heeft besloten bij te dragen aan de politieke en economische transitie van een land dat jarenlang een militaire dictatuur is geweest. Dat gaat moeizaam en betreft een zeer complex politiek proces waar het leger nog een erg sterke positie heeft ten opzichte van het democratisch gekozen bestuur. Het kabinet beoogt bevordering van inclusieve duurzame ontwikkeling van het hele land en voor alle gemeenschappen, inclusief de Rohyinga. Nederland spant zich via de ambassade in Yangon dan ook in voor duurzame verbetering van de situatie in Rakhine State via activiteiten gericht op documentatie van mensenrechtenschendingen en, meer gericht op de lange termijn, verzoening en bevordering van interreligieuze dialoog.
De EU heeft nog altijd een wapenembargo tegen Myanmar en daar wil het kabinet ook zonder meer aan vasthouden. Dat embargo is immers ook direct gerelateerd aan de positie van het leger. Nederland heeft er, samen met gelijkgestemde lidstaten, met succes bij de Europese Commissie op aangedrongen dat besluitvorming over het verstrekken van begrotingssteun, ter ondersteuning van de democratische transitie in Myanmar, wordt uitgesteld totdat de situatie is verbeterd. Daarnaast is de missie die was voorzien vanuit de EU, om te werken aan een investeringsakkoord tussen de EU en Myanmar, voorlopig uitgesteld.
Klopt het bericht dat de overheid van Myanmar landmijnen legt in de grensstreek tussen Myanmar en Bangladesh, om te voorkomen dat gevluchte Rohingya terugkeren naar Myanmar?8 Zo ja, bent u bereid om uw afschuw hierover uit te spreken in de richting van de regering van Myanmar? Zo nee, waar baseert u dit op?
Het is juist dat er melding wordt gemaakt van verwondingen bij vluchtelingen uit Rakhine veroorzaakt door landmijnen. Het is echter zeer moeilijk om goede informatie uit Rakhine State en het grensgebied te verkrijgen. Daardoor is het op dit moment niet te verifiëren of er mijnen met dit doel gelegd zijn en zo ja, door wie. In een verklaring van 13 september 2017 heeft het kabinet in duidelijke bewoording het geweld tegen Rohingya’s in Myanmar veroordeeld en gepleit voor een onafhankelijk onderzoek naar de recente geweldplegingen door de Fact Finding Mission ingesteld door de VN.
Is het gebrek aan geverifieerde informatie uit Rakhine een reden om in internationaal verband aan te dringen op een factfinding mission onder de vlag van de VN, om zodoende zicht te krijgen op de humanitaire situatie en de begane misdaden? Zo ja, hoe gaat u aan dit streven uitvoering geven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens de zitting van de VN-Mensenrechtenraad in maart 2017 is mede op initiatief van de EU een onafhankelijke Fact Finding Mission ingesteld. Deze missie doet onderzoek naar vermeende mensenrechtenschendingen tijdens het geweld in Rakhine State van oktober 2016. Nederland heeft tijdens de zitting van de VN-Mensenrechtenraad in september 2017 het belang van de missie via een nationale verklaring en via de EU opnieuw aan de orde gesteld en Myanmar wederom oproepen tot het verlenen van toegang voor de missie tot Rakhine State. Tevens zal Nederland in EU-verband een besluit indienen voor het verlengen van het mandaat van de Fact Finding Mission. Verlenging biedt de mogelijkheid tot het doen van onderzoek naar zowel de mensenrechtenschendingen in oktober 2016 als naar het recente geweld.
CETA en het succes van de op de Canadese markt aanwezige genetisch gemodificeerde zalm |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat er de afgelopen vijf maanden genetisch gemodificeerde zalm op de Canadese markt werd verkocht?1
Ja.
Wordt deze genetisch gemodificeerde zalm toegestaan op de Nederlandse markt?
Nee.
Welke middelen heeft de Nederlandse regering om te voorkomen dat deze genetisch gemodificeerde zalm wordt geëxporteerd naar de Nederlandse markt?
Genetisch gemodificeerde dieren en/of afgeleide producten daarvan worden niet toegelaten in de Europese Unie. Dit is geregeld in Richtlijn 2001/18/EG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en Verordening (EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.
Kan deze genetisch gemodificeerde zalm via de Europese interne markt toch op de Nederlandse markt terecht komen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er vandaag de dag genetische gemodificeerde zalm in Nederland op de markt gebracht? En in andere lidstaten van de Europese Unie (EU)?
Export van genetisch gemodificeerde zalm naar de EU is niet toegestaan.
Hoe precies is de herkomst van in Nederland te consumeren zalm te herleiden? Is deze indien nodig eenvoudig te herleiden tot Canadese producenten?
Verordening nr. 1379/2013 voor visserijproducten en aquacultuurproducten stelt eisen aan de etikettering van visproducten. Op deze etiketten moet staan waar de vis gevangen is. Zo is voor consumenten te herleiden waar hun vis vandaan komt. Op de website van de Europese Commissie is precies te vinden welke informatie over visproducten voor de consument beschikbaar moet zijn.2
Is de Canadese producent van de genetisch gemodificeerde zalm verplicht om deze genetische modificatie op de verkoopverpakking te vermelden? Is dat eveneens het geval bij nevenproducten?
Genetisch gemodificeerde zalm wordt niet op de EU-markt toegelaten.
Is het mogelijk dat Europese importeurs genetisch gemodificeerde zalm importeren zonder dat bekend is dat dit om een genetisch gemodificeerd product gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk om deze genetisch gemodificeerde zalm in Europa te importeren onder het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA-verdrag)?
Nee.
Welke artikelen van het CETA-verdrag hebben betrekking op genetisch gemodificeerd voedsel in zijn algemeenheid? Kunt u het precieze artikel in het CETA-verdrag aangeven waarin de regels omtrent import van genetisch gemodificeerde vis voor de Europese markt is vastgelegd?
In CETA zijn geen afspraken gemaakt over de EU-import van genetisch gemodificeerde vis. CETA verandert daarmee niks aan de EU-geldende regelgeving over de toelating van genetisch gemodificeerde organismes op de EU-markt. Wel gaan artikel 25.1 en 25.2 over biotechnologie en genetische modificatie in algemene zin. Op basis van deze artikelen informeren partijen elkaar over wetgeving en over nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen.
Welke strekking hebben deze artikelen en is daarbij ruimte voor interpretatie? Welke van deze artikelen zijn direct toepasbaar op de zalm?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat graniet gedolven wordt door kinderhanden |
|
Maarten Hijink |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat in Nederland verkochte natuursteen door Indiase kinderhanden is gedolven?1
Ja.
Hoeveel Nederlandse bedrijven maken zich schuldig aan de import van door kinderarbeid besmette natuursteen?
Over het precieze aantal Nederlandse bedrijven dat daarbij betrokken is, heeft het kabinet geen cijfers.
Hoeveel kinderen werken in de Indiase natuursteenwinning? Hoe groot is hun relatieve aandeel ten opzichte van het totaal aantal mensen dat in deze sector werkt?
Hierover zijn geen cijfers bekend.
Welke invloed heeft kinderarbeid in de Indiase natuursteenwinning op het leven van deze kinderen?
Het kabinet is van mening dat dit geen werk is dat door kinderen dient te worden uitgevoerd. Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid, veiligheid en ontwikkeling van kinderen.
Is het delven van natuursteen naar uw mening als zwaar te bestempelen? Deelt de mening u dat dit geen werk is dat door kinderen dient te worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u uw ambtsgenoten in India hierop aanspreken? Zo ja, met welke boodschap?
Het kabinet zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten, hetzij bilateraal, hetzij in Europese Unie (EU) en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten, de handhaving van wet- en regelgeving voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling. In de eerstvolgende mensenrechtendialoog tussen de EU en India worden diverse onderwerpen besproken waaronder «mensenrechten en het bedrijfsleven». Nederland zal ervoor pleiten ook de slechte arbeidsomstandigheden in verschillende sectoren op de agenda te zetten.
Er ligt immers een verantwoordelijkheid bij de overheid van India voor een goed functionerende arbeidsinspectie en bevordering van sociale dialoog. Het rapport biedt bruikbare informatie voor bedrijven en de Indiase overheid. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het niet expliciet vermelden in het rapport van de onderzochte productielocaties een complicerende factor is voor de inkopende bedrijven en de Indiase overheid om in deze specifieke gevallen de aanbevelingen op te volgen. De International Labour Organisation (ILO) kan op grond van de fundamentele arbeidsnormen een actieve opstelling van de arbeidsinspectie en sociale partners in deze sector bevorderen. De ILO voert hierover een permanente dialoog met landen, waaronder India. Nederland zal het rapport over de natuursteengroeves dan ook onder de aandacht van het ILO kantoor in India brengen.
Nederland dringt er bij de EU op aan om een meer proactieve rol te nemen bij het bevorderen van due diligence. Binnen de EU roept Nederland op tot het ontwikkelen van een Europees MVO actieplan en dit ook in te zetten bij de implementatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Vooruitlopend op het tot stand komen van een breder EU actieplan spant het kabinet zich met het lopende traject gericht op een natuursteenconvenant in voor een gezamenlijke aanpak van de problemen in samenwerking met de Vlaamse overheid, de Vlaamse natuursteensector en Vlaamse maatschappelijke organisaties.
Wat is de huidige status van het natuursteenconvenant en zijn de in het bericht genoemde bedrijven betrokken bij het opstellen van het convenant?
Het natuursteenconvenant is in de onderhandelingsfase. De in het rapport genoemde bedrijven zijn allen betrokken bij de convenantsbesprekingen.
Wordt van bedrijven die betrokken zijn bij het opstellen en ondertekenen van het convenant verwacht dat zij zich al aan regels met betrekking tot «due diligence» en andere aspecten van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen houden?
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling voor bedrijven om due diligence uit te voeren in hun ketens volgens de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Aangezien het evident is dat misstanden voorkomen moeten worden dienen bedrijven, waaronder ook tussenhandelaren, hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek in hun keten tegen te gaan. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen en deze moeten aanpakken. Als kinderarbeid in de ketens van de genoemde bedrijven als een risico naar voren komt, dan wordt van hen verwacht dat zij maatregelen nemen.
Bedrijven kunnen niet alle misstanden alleen aanpakken. Daarom werken bedrijven samen met de overheid, NGO’s en vakbonden samen aan een natuursteenconvenant om meer slagkracht te realiseren in het oplossen van problemen zoals beschreven in het rapport, zoals kinderarbeid en gebonden arbeid.
Welke sanctiemogelijkheden worden in het convenant opgenomen? Is het bericht over kinderarbeid in Indiase granietgroeven aanleiding dit aan te scherpen?
De aanleiding voor het starten van een initiatief gericht op een IMVO-convenant door de natuursteensector was de hoge mate van risico’s op misstanden in de ketens. De onderhandelingen zijn gaande, de partijen maken gezamenlijk afspraken over hoe misstanden het beste kunnen worden aangepakt.
Welke sanctie hangt bedrijven die niet aan de Wet Zorgplicht Kinderarbeid voldoen boven het hoofd indien zij geen verklaring over kinderarbeid in hun keten indienen dan wel een verklaring inleveren maar waarbij toch kinderarbeid in de keten wordt aangetroffen?
Het wetsvoorstel dat voorligt in de Eerste Kamer stelt voor dat bedrijven die goederen of diensten leveren aan eindgebruikers in Nederland een verklaring moeten indienen bij een toezichthouder, waarin zij verklaren gepaste zorgvuldigheid in acht te nemen om te voorkomen dat die goederen of diensten met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen. Wanneer een bedrijf geen verklaring inlevert of geen gepaste zorgvuldigheid betracht, zou de toezichthouder volgens het huidige voorstel het bedrijf een bestuurlijke boete op kunnen leggen. Bij herhaalde overtreding zou de toezichthouder conform het huidige voorstel strafvervolging kunnen instellen.
Een veetransport naar West-Siberië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Danone zendt 5.000 koeien naar Siberië»?1
Ja.
Is het waar dat de zuivelproducent voornemens is 5.000 koeien in vrachtwagens vanuit Nederland en Duitsland naar Tjoemen in West-Siberië te transporteren over een afstand van 4.500 km? Zo ja, deelt u de mening dat deze handelwijze op gespannen voet kan staan met de Wet dieren en Verordening (EU) nr. 1/2005 voor wat betreft bijvoorbeeld transportduur en daarom onwenselijk is?
Bij de NVWA is niet bekend dat dit transport in opdracht van de zuivelproducent Danone plaatsvindt. Voor dergelijk vervoer moet bij de NVWA een exportaanvraag ingediend worden, waarop de organisator en transporteur vermeld moeten worden. Het is niet verplicht om de opdrachtgever te vermelden.
Kent u de door meer dan 1 miljoen Europeanen getekende petitie #StopTheTrucks?2 Deelt u de mening dat de veetransporten over grote afstanden moeten stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe past het voorgenomen veetransport van Danone in deze visie?
Ja, de petitie is mij bekend. Voor wat betreft de visie op veetransporten over grote afstanden heeft het kabinet de afgelopen jaren steeds gepleit om de transportduur voor slachtdieren te beperken tot maximaal 8 uur. Verder heeft Nederland bij de Europese Commissie de wens te kennen gegeven dat het aantal transporten langer dan 8 uur of 500 kilometer substantieel vermindert. Daarbij is er ingezet op strengere transportcondities naarmate het transport langer duurt.3
Deelt u de mening dat een transport vanuit Nederland naar het West-Siberische Tjoemen niet strookt met de in Verordening (EU) nr. 1/2005 genoemde voorwaarde alle nodige voorzieningen te treffen om de duur van het transport tot een minimum te beperken en tijdens het transport in de behoeften van de dieren te voorzien (Verordening (EU) nr. 1/2005, artikel 3)? Zo nee, waarom niet?
Het vervoer van gewervelde dieren is door de Europese Unie (EU) gereguleerd in de Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening). De verordening geeft de randvoorwaarden, waaronder de in acht te nemen transportduur voor het vervoeren van dieren binnen de EU en vanuit de EU naar derde landen. Tevens staan in de verordening de voorzieningen die moeten worden getroffen om het welzijn van de dieren gedurende het transport te waarborgen, waaronder de rusttijden waarin de dieren gevoederd en gedrenkt worden.
Indien een transport vanuit Nederland plaatsvindt, dient de organisator van dat transport een reisjournaal (reisplan) in te dienen, dat duidelijk maakt hoe het transport binnen de vereisten van de transportverordening wordt uitgevoerd. Het reisjournaal moet door de NVWA beoordeeld en akkoord bevonden worden, voordat toestemming voor het transport wordt verleend. Voorafgaand aan het transport wordt tevens de gezondheid en geschiktheid voor transport van de dieren door een dierenarts gecontroleerd. Bovendien wordt de geschiktheid van het vervoermiddel gecontroleerd.
Er zijn ook grenzen gesteld aan het transporteren van dieren die drachtig zijn. Drachtige dieren mogen niet worden vervoerd als de draagtijd voor 90% of meer gevorderd is. Hierop vindt controle plaats aan de hand van inseminatiegegevens of een dierenartsenverklaring.
Kunt u aangeven of het bedrijf Danone voornemens is drachtige koeien te transporteren, gelet op het feit dat de transporten gericht zijn op de opbouw van een melkveestapel in Siberië? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in het licht van de vigerende wetgeving die het transport van hoog drachtige runderen verbiedt? Kunt u reflecteren op de haalbaarheid van controles binnen deze wetgeving? Op welke wijze wordt vastgesteld of en hoelang de dieren eventueel drachtig zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het transporteren van dergelijke aantallen dieren over de weg grote dierenwelzijnsrisico’s met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dat voorkomen?
Het eventuele risico schuilt niet zozeer in de aantallen dieren, maar in het totaal aantal kilometers waarover en de omstandigheden waaronder deze dieren worden getransporteerd. Het kabinet heeft eerder aangegeven lang transport van slachtdieren onwenselijk te achten en dat uiterst zorgvuldig omgegaan dient te worden met diertransporten naar derde landen. Mede dankzij het «Zuchtvieh»-arrest dient de organisator van een transport ook voor het deel van het transport dat buiten de EU plaatsvindt, een reisjournaal te overleggen dat realistisch is en aannemelijk maakt dat de bepalingen van voorgenoemde verordening zullen worden nageleefd. De NVWA ziet toe op de planning en voorafgaand aan het transport op de condities waaronder dergelijke transporten plaatsvinden.
Bent u bereid Danone aan te spreken op deze risico’s en te verzoeken af te zien van het transport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Mocht het transport onverhoopt doorgang vinden, bent u dan bereid zich in te zetten voor permanente veterinaire controle gedurende het gehele transport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze? Welke acties gaat u ondernemen om er zeker van te zijn dat Verordening (EU) nr. 1/2005 over het volledige traject wordt gehandhaafd?
De Verordening (EG) nr. 1/2005 voorziet niet in permanente veterinaire controle gedurende het hele transport noch kan dit afgedwongen worden in landen buiten de EU.
Houdt de massale export van Holstein-koeien verband met de pogingen Nederland te laten voldoen aan de fosfaatreductieregeling? Zo ja, is de Nederlandse overheid op enigerlei wijze betrokken bij het voornemen van Danone? Zo nee, hoe bent u daar zo zeker van?
De benodigde reductie van melkkoeien en jongvee in 2017 wordt mede ingevuld door de export van dieren naar het buitenland, deze dieren hoeven dan immers niet te worden geslacht. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Is er op enigerlei wijze sprake van exportsubsidies of restituties in relatie tot het voorgenomen transport in opdracht van Danone? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, hoe zeker bent u daarvan?
Nee.
Bent u, gelet op de lage temperaturen waaraan de dieren blootgesteld worden, bereid transport van dieren in onverwarmde vrachtwagens naar Siberië te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Voor lange afstandstransporten geldt, conform de Transportverordening, als vereiste voor het vervoermiddel dat de temperatuur bij de dieren tussen de 5 en 30 graden Celsius gehandhaafd kan worden met een maximale afwijking van 5 graden Celsius.
Het onderzoek ‘De schaduwzijden van Graniet’ |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport (augustus 2017) «De schaduwzijden van Graniet» over moderne slavernij (schuldslavernij), kinderarbeid en gevaarlijke werkomstandigheden in Zuid-Indiase granietgroeves?1
Ja.
Is het waar dat de winning van natuursteen al jaren geleden is aangemerkt als een activiteit met verhoogd risico op onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden? Klopt het dat u al in 2015 in gesprek was met brancheorganisaties om te kijken welke ondersteuning de overheid kon bieden aan sectoren om te komen tot afspraken over het voorkomen van slavernij en kinderarbeid binnen hun productieketens (in het bijzonder natuursteen) en het verbeteren van arbeidsomstandigheden? Wat is van dit alles terecht gekomen? Mag de conclusie getrokken worden dat «werken aan eerlijk werk» nog in de kinderschoenen staat, dat er (in de Indiase granietgroeves) nog vrij weinig vooruitgang is geboekt? Zo ja, hoe verklaart u dit?2
Het klopt dat arbeidsrisico’s in de natuursteensector in 2014 zijn geïdentificeerd. Naar aanleiding daarvan zijn door het kabinet gesprekken gestart met de natuursteensector hoe een bijdrage kan worden geleverd aan het voorkomen van de meest ernstige vormen van uitbuiting en de verbetering van arbeidsomstandigheden. Inmiddels richten de betrokken partijen zich op het sluiten van een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) natuursteen convenant. De genoemde problemen in de natuursteenketen zijn van dien aard dat een individueel bedrijf vaak te weinig invloed heeft om daadwerkelijk verschil te maken en voortgang te boeken op het gebied van eerlijk werk op het niveau van de groeves. Omdat de aanpak van problemen in de natuursteenketen met een multistakeholder-benadering naar verwachting meer succes heeft, werken de partijen nu aan een convenant. De in het rapport genoemde bedrijven zijn allen betrokken bij de convenantsbesprekingen.
Bent u bereid de geconstateerde schuldslavernij, kinderarbeid en slechte werkomstandigheden opnieuw aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s, en gezamenlijke actie entameren om deze algemeen erkende misstanden verder tegen te gaan?
Het kabinet zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten, hetzij bilateraal, hetzij in Europese Unie (EU) en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten, de handhaving van wet- en regelgeving voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling. In de eerstvolgende mensenrechtendialoog tussen de EU en India worden diverse onderwerpen besproken waaronder «mensenrechten en het bedrijfsleven». Nederland zal ervoor pleiten ook de slechte arbeidsomstandigheden in verschillende sectoren op de agenda te zetten.
Er ligt immers een verantwoordelijkheid bij de overheid van India voor een goed functionerende arbeidsinspectie en bevordering van sociale dialoog. Het rapport biedt bruikbare informatie voor bedrijven en de Indiase overheid. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het niet expliciet vermelden in het rapport van de onderzochte productielocaties een complicerende factor is voor de inkopende bedrijven en de Indiase overheid om in deze specifieke gevallen de aanbevelingen op te volgen. De International Labour Organisation (ILO) kan op grond van de fundamentele arbeidsnormen een actieve opstelling van de arbeidsinspectie en sociale partners in deze sector bevorderen. De ILO voert hierover een permanente dialoog met landen, waaronder India. Nederland zal het rapport over de natuursteengroeves dan ook onder de aandacht van het ILO kantoor in India brengen.
Nederland dringt er bij de EU op aan om een meer proactieve rol te nemen bij het bevorderen van due diligence. Binnen de EU roept Nederland op tot het ontwikkelen van een Europees MVO actieplan en dit ook in te zetten bij de implementatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Vooruitlopend op het tot stand komen van een breder EU actieplan spant het kabinet zich met het lopende traject gericht op een natuursteenconvenant in voor een gezamenlijke aanpak van de problemen in samenwerking met de Vlaamse overheid, de Vlaamse natuursteensector en Vlaamse maatschappelijke organisaties.
Hoe hebben de rijksoverheid en het importerende bedrijfsleven in de afgelopen jaren hun verantwoordelijkheid genomen om maatschappelijk verantwoord ondernemen, in het bijzonder ten aanzien van bedoelde natuursteengroeves, te verbeteren en echt waar te maken? In hoeverre is en wordt geborgd dat richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) inderdaad helpen voorkomen dat bedrijfsactiviteiten een negatief effect hebben op mens en milieu, zoals het in stand houden van oneerlijke werkgelegenheid en uitbuiting?
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling voor bedrijven om due diligence uit te voeren in hun ketens volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Aangezien het evident is dat misstanden voorkomen moeten worden in deze sector dienen bedrijven, waaronder ook tussenhandelaren, hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek in hun keten tegen te gaan. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen en deze moeten aanpakken. Het kabinet speelt daarbij een aanjagende en faciliterende rol, zoals bij het tot stand komen van het IMVO natuursteen convenant, waaraan nu wordt gewerkt.
Wat gaat u concreet doen ten aanzien van de Nederlandse bedrijven, genoemd in het rapport, die graniet importeren uit de granietgroeves met zeer slechte werkomstandigheden?
Op basis van de OESO-richtlijnen hebben de genoemde bedrijven allen een individuele verantwoordelijkheid om (mogelijke) misstanden inzichtelijk te krijgen en vervolgens aan te pakken. Hierop zullen we de bedrijven blijven aanspreken.
We realiseren ons dat de bedrijven niet alle misstanden alleen kunnen aanpakken en daarom werken we samen aan een natuursteenconvenant om meer slagkracht te realiseren in het oplossen van problemen zoals beschreven in het rapport. In een IMVO-convenant werken de bedrijven samen met de overheid, NGO’s en vakbonden aan het oplossen van problemen, zoals kinderarbeid en gebonden arbeid.
Hoe gaat u, afgezien van uw inzet voor «werken aan eerlijk werk»3, duurzaam inkoopbeleid door het bedrijfsleven in algemene zin daadwerkelijk verder helpen en verbeteren?
Het kabinet zet in op het stimuleren van bedrijven om de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen na te leven. Deze richtlijnen vragen van bedrijven een gedegen due diligence op mogelijke misstanden in de ketens. Het inkoopbeleid van bedrijven is een belangrijk onderdeel van de due diligence.Naast het IMVO-convenantenbeleid en het eigen inkoopbeleid van de overheid stimuleren wij bedrijven ook met onze instrumenten (b.v. handelsmissies, subsidies, etc.), die IMVO-criteria hanteren. Daarnaast geven zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als MVO Nederland, The Shift, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Nationaal Contactpunt (NCP) voorlichting over de implementatie van OESO-richtlijnen.
Bent u bereid bedrijven te verplichten volledig transparant te zijn over hun keten (beleid) op het gebied van hun zorgplicht voor het bevorderen van mensenrechten?
Het kabinet meent dat een vrijwillige, maar niet vrijblijvende, aanpak zoals in de convenanten wordt nagestreefd het beste werkt, omdat bedrijven dan zelf verantwoordelijkheid nemen om mensenrechten te respecteren. Volgens de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles (UNGPs) dienen bedrijven wel transparant te zijn over de wijze waarop ze negatieve gevolgen voor mensenrechten identificeren en aanpakken.
Daarnaast bestaat er een aantal rapportageverplichtingen. De EU Richtlijn 2014/95 over de bekendmaking van niet-financiële informatie verplicht organisaties van openbaar belang (beursgenoteerde organisaties en financiële instellingen) met 500 of meer werknemers te rapporteren over onder andere mensenrechten. Het «Besluit bekendmaking niet-financiële informatie», dat vanaf 24 maart 2017 in werking is getreden, waarborgt de uitvoering van deze richtlijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rijksoverheid en andere overheden, die graniet/natuursteen uit India (of elders) gebruiken voor onder meer gebouwen, monumenten en bestrating, schending van mensen- en arbeidsrechten als beschreven in het rapport voorkomen en bestrijden? Hoe gaat u andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen hier op aanspreken?
Voor Rijksinkopen geldt sinds 1 april dat de Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) van toepassing zijn voor aanbestedingen boven de Europese aanbestedingsdrempel en binnen de risicosectoren die door KPMG zijn vastgesteld in de MVO Sector Risico Analyse. De kern van de ISV is dat bedrijven die opereren in risicosectoren due diligence moeten uitvoeren conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Er wordt gewerkt aan een pilotproject dat gericht is op verduurzaming van het inkoopproces van overheden. Het doel is het zodanig inrichten van het inkoopproces van overheden dat natuursteenbedrijven die aangesloten zullen zijn bij het convenant of op andere wijze aantoonbaar laten zien dat zij misstanden bij leveranciers actief (helpen) bestrijden, voorkeur krijgen boven leveranciers die dat niet doen. De voorbereidingen voor deze pilot zijn vanaf dit voorjaar getroffen. Het project wordt naar verwachting vanaf het vierde kwartaal van dit jaar geïmplementeerd.
Met de decentrale overheden is ook een stap gezet. Als onderdeel van het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen dat op 11 september 2015 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is op 8 december 2016 het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) 2016–2020 gelanceerd. Inmiddels hebben ruim 100 decentrale overheden (gemeenten, provincies, waterschappen) het Manifest MVI ondertekend. De ondertekende partijen dienen een actieplan te maken, waarin ze aangeven wat hun ambities zijn voor MVI. Onderdeel van dat actieplan is om aan te geven hoe decentrale overheden in hun inkoop voldoen aan de ISV. De deelnemende overheden kunnen hiermee worden aangesproken op hun inkooppraktijk.
De 1,4 miljoen euro die Nederland steekt in een onderwijsbedrijf voor de allerarmsten |
|
Sadet Karabulut , Peter Kwint |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Vindt u het getuigen van verantwoord beleid om 1,4 miljoen euro ontwikkelingsgeld te besteden aan het onderwijsbedrijf Bridge International Academies dat uit is op het maken van winst en waarvan uit onderzoek blijkt dat: Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u uitleggen waarom u ervoor heeft gekozen Bridge International Academies te ondersteunen? Welke stappen heeft u genomen naar aanleiding van de beschuldigingen aan het adres van Bridge International Academies? Bent u in contact getreden met de organisatie? Zo ja, hoe verliep dit? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?1
Zoals beschreven in eerdere antwoorden op Kamervragen d.d. 31 maart 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1568) betreft het een indirecte investering van 1,4 miljoen euro vanuit het MASSIF fonds en het Dutch Good Growth Fonds (DGGF) in het intermediaire Novastar East Africa Fund (Novastar), dat vervolgens in Bridge International Academies (Bridge) investeert. De Nederlandse overheid is dus geen directe aandeelhouder in Bridge en oefent invloed uit op Bridge via het intermediaire fonds Novastar dat met 3% een minderheidsaandeelhouder is in Bridge.
De investering in Bridge sluit aan bij de doelstelling van DGGF en MASSIF om te investeren in (innovatieve) lokale ondernemingen die ontwikkelingsimpact creëren. Door de investering in Bridge draagt Nederland bij aan de creatie van duizenden banen (docenten) en het beschikbaar stellen van betaalbaar onderwijs voor gezinnen in lage- en middeninkomensgroepen. Particulier onderwijs met een sociale doelstelling speelt in op de realiteit in veel ontwikkelingslanden, waar de beschikbaarheid en kwaliteit van publiek onderwijs te wensen overlaat. Docenten in de publieke sector zijn in veel lage- en middeninkomenslanden onvoldoende gekwalificeerd, of regelmatig afwezig. Slagingscijfers van leerlingen zijn laag en corruptie komt vaak voor. De filosofie achter het model van Bridge is dat er via private sector ontwikkeling een betaalbaar en beter alternatief wordt geboden daar waar kwalitatief goed publieke onderwijs nog niet beschikbaar is.
Naar aanleiding van het artikel in de Correspondent op 17 mei 2017 is contact opgenomen met Bridge en zijn de beschuldigingen aan hun adres aan de orde gesteld en zijn deze besproken met de andere investeerders in Bridge zoals de Wereldbank, de Commonwealth Development Cooperation (CDC) en andere ontwikkelingsorganisaties. Hier is het volgende uit naar voren gekomen:
Staat u achter de werkwijze van Bridge International Academies waarbij kwaliteiten van leraren, zoals goedaardigheid, zwaarder wegen dan een diploma, en waarbij leraren de ontworpen «master lessons» enkel hoeven voor te lezen van een speciale tablet tijdens de les en het omgaan met deze tablet centraal staat tijdens de stoomcursus die aanstaande leraren moeten volgen in plaats van didactische en pedagogische vaardigheden die nodig zijn om goed onderwijs te kunnen geven? Hoe verhoudt zich dit tot de beantwoording van Kamervragen door de leden Van Bommel en Jasper van Dijk (2017Z02412) waarin u stelt dat particulier onderwijs inspeelt op de realiteit in veel ontwikkelingslanden, waar de beschikbaarheid en de kwaliteit van publiek onderwijs te wensen overlaat en dat docenten in de publieke sector in veel lage- en middeninkomenslanden onvoldoende gekwalificeerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het kabinet is voorstander van gratis en kwalitatief onderwijs voor alle kinderen in 2030 (Duurzaam ontwikkelingsdoel 4.1). De beschikbaarheid en kwaliteit van publiek onderwijs laat in veel ontwikkelingslanden zoals in eerder gegeven antwoorden op Kamervragen over Bridge (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1568) inderdaad te wensen over. Absentiecijfers van leraren zijn hoog, de kwaliteit van het onderwijs is laag en corruptie komt vaak voor. Particulier onderwijs is een realiteit in veel ontwikkelingslanden als reactie op het slechte publieke onderwijs en met de investering via FMO en DGGF steunen we juist die initiatieven die dit onderwijs voor kinderen uit lage- en middeninkomensgroepen toegankelijk maken, zoals Bridge doet. Het onderwijs dat Bridge aanbiedt is gebaseerd op een innovatief model, waar het gebruik van een tablet door leraren onderdeel van is. Het kabinet is er een voorstander van dat ouders zelf kunnen kiezen om in deze vorm van onderwijs te participeren. Tevens moeten lokale overheden ervoor kunnen kiezen particuliere scholen te betalen voor het geleverde onderwijs zodat het voor de leerlingen gratis is, zoals het geval is in Liberia. Het is daarbij essentieel dat particuliere scholen zich houden aan de nationale kwaliteitsstandaarden van de landen waarin zij actief zijn, bijvoorbeeld op het gebied van het curriculum, certificeringen, minimumloon en sanitaire voorzieningen.
Acht u het wenselijk dat docenten van Bridge International Academies in Kenia, waar het startsalaris voor gediplomeerde leraren rond de 116 dollar ligt, minder dan 100 dollar per maand verdienen en daarnaast bonussen kunnen verdienen door nieuwe klanten te werven? In hoeverre staat onderwijs dan nog centraal? Kunt u uw antwoord uitleggen?
Het salaris voldoet volgens Bridge altijd aan het lokaal geldende minimumloon en ligt in 90% van de gevallen hoger dan vergelijkbare particuliere scholen actief in de gebieden waar het onderwijs aanbiedt. Bridge ontkent verder dat leraren bonussen kunnen verdienen door nieuwe klanten te werven. Het antwoord op de vraag of onderwijs centraal staat binnen Bridge gaat verder dan alleen lerarensalarissen, maar gaat ook over het onderwijsmodel en de behaalde resultaten die gemiddeld hoger liggen dan bij publieke scholen en andere onderwijsaanbieders.
In hoeverre draagt volgens u Bridge International Academies bij aan het streven om wereldwijd alle kinderen toegang te geven tot kwalitatief goed en gratis onderwijs in 2030, gezien de manier waarop Bridge International Academies in diverse Afrikaanse landen (ongediplomeerde) leraren werft en ouders meer betaalden dan de beloofde 4 of 5 dollar per leerling per maand, waardoor er zelfs ouders waren die leningen afsloten en uit hun huis gezet werden omdat ze niet op tijd terugbetaalden?
Het kabinet is van mening dat private partijen zoals Bridge die betaalbaar particulier onderwijs aanbieden in ontwikkelingslanden een nuttige bijdrage leveren aan SDG 4.1. Dit ter aanvulling op de primaire rol en verantwoordelijkheid die overheden hebben om wereldwijd alle kinderen toegang tot goed onderwijs te bieden via publiek onderwijs.
De gemiddelde kosten die ouders moeten betalen aan Bridge zijn USD 7 per kind per maand. Daarnaast zijn er bijkomende kosten (voor uniforms, lunches, schoolreisje e.d.) waardoor de maandlasten tot USD 10 per maand kunnen oplopen. Het extra aangaan van verplichtingen door ouders om de schoolkosten te betalen is lastig toe te rekenen aan Bridge, omdat andere factoren daar ook een rol bij kunnen spelen.
Wat is de stand van zaken betreffende het besluit van het Ministerie van Onderwijs in Uganda dat Bridge International Academies scholen moest sluiten vanwege slechte hygiëne? Is de situatie intussen verbeterd of zijn er daadwerkelijk scholen gesloten?
Alle Bridge scholen in Uganda zijn open. Bridge is actief in gesprek met het Ugandese Ministerie van Onderwijs en er is overeenstemming over een oplossing voor de geconstateerde problemen. Bridge en het ministerie werken samen om de scholen formeel geregistreerd te krijgen en geïdentificeerde verbeteringen op het gebied van de hygiëne te realiseren.
Wat is de stand van zaken betreffende het ultimatum dat het Ministerie van Onderwijs in Kenia heeft gestuurd aan Bridge International Academies op 31 augustus 2016 om binnen negentig dagen het curriculum aan de Keniaanse richtlijnen aan te passen en ervoor te zorgen dat minstens de helft van de docenten een diploma heeft? Heeft Bridge International Academies gehoor gegeven aan het ultimatum en de gestelde eisen bewerkstelligd of zijn er daadwerkelijk scholen gesloten?
Alle Bridge scholen in Kenia zijn open. Bridge heeft een aantal noodzakelijke verbeteringen gerealiseerd, waarbij vooral het percentage gediplomeerde leraren is verhoogd tot boven de minimumeis in Kenia. Bridge werkt ook mee aan een pilot van de Keniaanse overheid om het nieuwe Keniaanse curriculum te verbeteren.
Acht u het wenselijk dat Bridge International Academies nieuwe winstkansen ziet in het onder andere verkopen van klanteninformatie aan kredietverstrekkers en verzekeringsmaatschappijen en het opschroeven van de winstmarges op de schoollunch en uniformen van leerlingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat acht het kabinet niet wenselijk. Hiernaar gevraagd heeft Bridge aangegeven nooit van plan te zijn geweest klanteninformatie aan kredietverstrekkers of andere instanties te verkopen.
Is het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich bewust van het feit dat Bridge International Academies de mogelijkheid heeft om scores van leerlingen te beïnvloeden door zwakkere leerlingen niet aan te nemen of onnodig een jaar over te laten doen, waardoor de scores van de nationale toets waar uw woordvoerder aan refereert wellicht niet representatief zijn voor de daadwerkelijke kwaliteit van onderwijs op de Bridgescholen? Kunt u uw antwoord toelichten? Is het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangegaan met Bridge International Academies, zoals woordvoerder Herman van Gelderen aangaf in zijn mailcontact met de schrijfster van het artikel? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het artikel in de Correspondent is contact opgenomen met Bridge en zijn de beschuldigingen aan hun adres aan de orde gesteld. Deze beschuldigingen zijn ook besproken met de andere investeerders zoals de Wereldbank, CDC en andere ontwikkelingsorganisaties.
Bridge ontkent dat er selectie van leerlingen aan de poort plaatsvindt. In de praktijk zal het wel zo zijn dat er sommige zwakkere leerlingen een jaar over moeten doen. Dit zal bij publieke scholen niet anders zijn.
De resultaten van Bridge liggen hoger dan die van andere scholen. In 2015 en 2016 lag het aantal kinderen in Kenia dat haar nationaal examen (het Kenyan Certificate of Primary Education) haalde respectievelijk 14 en 10 procentpunten hoger dan het landelijk gemiddelde. De resultaten die Bridge in Kenia claimt zijn gebaseerd op door de overheid gereguleerde en uitgegeven test scores en kunnen als zodanig door de overheid worden gecontroleerd. Op dit moment lopen er twee onafhankelijke onderzoeken (zogenaamde randomized controlled trials) naar de kwaliteit van het onderwijs en de impact op resultaten van studenten. In deze onderzoeken wordt ook gekeken naar de resultaten van controlegroepen die dezelfde uitgangspositie hebben als Bridge studenten. Hierbij zijn het Center for Global Development, de universiteiten van Harvard en Californië, de Wereldbank en het Poverty Action Lab betrokken. De voorlopige uitkomsten van het onderzoek in Liberia lijken aan te tonen dat de onderwijsresultaten van Bridge hoger liggen dan bij andere aanbieders.
Deelt u de mening dat geld voor ontwikkelingshulp erop gericht moet zijn om ontwikkeling te bevorderen, niet op winsten voor bedrijven?
Het kabinet is van mening dat private partijen die betaalbaar particulier onderwijs aanbieden in ontwikkelingslanden een nuttige bijdrage leveren aan de mondiale ontwikkelingsdoelstelling om iedereen in de wereld toegang te geven tot basisonderwijs. Dit ter aanvulling op de primaire rol en verantwoordelijkheid die overheden hebben om wereldwijd alle kinderen toegang tot goed onderwijs te bieden via publiek onderwijs. Particulier onderwijs is een realiteit in veel ontwikkelingslanden als reactie op het slechte publieke onderwijs en met de investering via FMO en DGGF steunen we juist die initiatieven die dit onderwijs voor kinderen uit lage- en middeninkomensgroepen toegankelijk maken.
Bent u voornemens de indirecte Nederlandse steun van 1,4 miljoen euro aan Bridge International Academies in te trekken zolang dit onderwijsbedrijf zich niet daadwerkelijk zichtbaar inzet voor kwalitatief goed en gratis onderwijs in Afrika, maar winst maken voorop blijft stellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om deze indirecte steun terug te vorderen.
Het bericht 'Israëls aanval op Palestijns onderwijs: complete school weg' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Israëls aanval op Palestijns onderwijs: complete school weg» op de website van The Rights Forum d.d. 24 augustus 2017?
Ja.
Wat vindt u van de gewelddadige reactie tegen de Palestijnse bewoners die probeerden de sloop van de school tegen te houden?
Hoewel de exacte omstandigheden van de gebeurtenissen niet bekend zijn bij het kabinet, is duidelijk dat er door Israël geweld is gebruikt in het kader van de sloop van deze school. Het kabinet roept Israël op terughoudend te zijn met het gebruik van geweld en verwacht van Israël dat ieder geweldsgebruik proportioneel is.
Heeft u uw onbegrip uitgesproken over het feit dat dit dorp in acht weken tijd zijn met Europese hulp gerealiseerde elektriciteitsvoorziening, auto's en nu ook nog een school is verloren, terwijl de illegale Israëlische nederzettingen in dit gebied, dat tijdelijk onder Israëlisch bestuur staat, wel mogen blijven bestaan? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hier aan richting de Israëlische bestuurders van dit gebied?
Het kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen, ongeacht of deze door de EU zijn gefinancierd of niet. Dat geldt ook nadrukkelijk voor de recente gevallen van sloop en confiscatie in Jubbet adh Dhib. De sloop en confiscatie benadeelt de Palestijnen en creëert ongelijkheid. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht onder meer verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval.
Heeft u al contact gehad met uw Europese collega's over de vernietiging van de school, die is gefinancierd door de Europese Unie (EU)? Zo ja, welke stappen gaat de EU zetten tegen dit beleid van de Israëlische bestuurder? Zo nee, gaat u dat binnenkort doen?
De gezamenlijke EU Heads of Mission in Jeruzalem en Ramallah hebben op 24 augustus jl. een verklaring uitgebracht, waarin de EU grote zorgen uitspreekt over de sloop van de basisschool in Jubbet adh Dhib en de inbeslagname van materialen in twee andere Palestijnse dorpen. De EU roept Israël in de verklaring op de in beslag genomen materialen en onderdelen onverwijld terug te geven. Ook roept de EU in de verklaring de Israëlische autoriteiten op te stoppen met het vernielen en confisqueren van Palestijnse bezittingen. Het kabinet is voorstander van een dergelijk gezamenlijk optreden om een krachtig signaal af te geven tegen de sloop van scholen en andere Palestijnse eigendommen. Indien de Europese Commissie en de lidstaten die dit project gezamenlijk gefinancierd hebben (België, Denemarken, Frankrijk, Ierland, Italië en Zweden), Nederland vragen verdere stappen te steunen, zal het kabinet dat zeer serieus overwegen. Zie tevens de beantwoording op vragen van het lid Van Bommel (SP)1.
Heeft u informatie opgevraagd bij de Noorse organisatie Norwegian Refugee Council over de dreiging van sloop voor nog eens 55 scholen, waarvan de meeste gebouwd zijn met Europees geld? Zo nee, op welke termijn gaat u dit doen?
Via de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah onderhoudt Nederland goed contact met de Norwegian Refugee Council over deze en andere gevallen waarbij sprake is van een dreiging van sloop. Veertien van de 55 scholen die sloop- of «stop-work»-orders hebben ontvangen, zijn medegefinancierd door de EU en/of andere EU-lidstaten.
Heeft u contact gehad met de Israëlische mensenrechtenorganisatie B'tselem over deze huidige situatie en de gang van zaken in de Palestijnse gebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre onderbouwen zij de stelling dat ook deze vernietiging van een school deel uitmaakt van de Israëlische politiek om het leven van Palestijnen onmogelijk te maken en hen zo tot vertrek van hun land te dwingen?
B’tselem is een belangrijke partner van Nederland. Nederland staat via de ambassade in Tel Aviv en de vertegenwoordiging in Ramallah dan ook in nauw contact met de organisatie over de gang van zaken in de Palestijnse gebieden. B’tselem waarschuwt dat er door het Israëlische nederzettingenbeleid en maatregelen als de sloop en confiscatie van Palestijnse eigendommen, het weigeren van bouwvergunningen en het gebrek aan toegang tot natuurlijke hulpbronnen een klimaat ontstaat waarin Palestijnen druk ervaren om hun gemeenschappen te verlaten. Deze ontwikkelingen staan haaks op het realiseren van een twee-statenoplossing en baren het kabinet dan ook grote zorgen.
Heeft u begrip voor het standpunt van B'tselem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van het op provocerende wijze verscheuren van EU-vlaggen en van het moedwillig vernietigen van huizen, scholen, energievoorzieningen en dergelijke in Palestijnse gebieden die met behulp van EU-fondsen en gelden zijn gebouwd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen kan de EU ondernemen tegen het beleid dat gericht lijkt op het ondermijnen van onderwijs in de Palestijnse gebieden?
De EU veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking, waaronder op het gebied van onderwijs. Het kabinet acht het van belang dat de EU via deze kritische beleidsdialoog druk blijft uitoefenen op Israël om sloop en confiscatie stop te zetten. Zoals tevens aangegeven in de antwoorden op vragen gesteld door de leden Knops en Amhaouch (beiden CDA)2, zijn er binnen de EU voorts afspraken gemaakt over de mogelijkheid dat EU-lidstaten en instellingen gezamenlijk optrekken in geval van sloop van projecten, inclusief de mogelijkheid van schadevergoeding. Los hiervan ondersteunen Nederland en andere landen verschillende organisaties die juridische bijstand verlenen aan personen of instanties als scholen om slooporders bij de rechter te kunnen aanvechten.
Moderne slavernij, kinderarbeid en onveilig en ongezond werk in Indiase granietgroeves die aan Nederlandse en Europese markt leveren |
|
Isabelle Diks (GL), Joël Voordewind (CU), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «The Dark Sites of Granite – Modern Slavery, child labour and unsafe work in Indian granite quarries. What should companies do?» en de diverse artikelen daarover in onder meer de Nederlandse, Belgische, Indiase, Britse en Duitse media?
Ja.
Hoe beoordeelt u het rapport en de aanbevelingen in het rapport aan bedrijven en de overheden van zowel India en de Indiase deelstaten als de Europese Unie (EU) en haar lidstaten?
Het rapport stelt ernstige arbeidsomstandigheden in de Indiase steengroeves aan de orde. Schuldslavernij, ongezond en gevaarlijk werk, kinderarbeid, lage lonen, gebrek aan schriftelijke contracten, slechte huisvesting en gebrek aan drinkwater vormen een serieus probleem voor de kwetsbare arbeiders van de granietgroeves. Dat geldt ook voor organisatie van bescherming van werknemers. Veel werknemers zijn wel lid van vakbonden maar deze zijn veelal inactief. Daarbij valt het op dat kinderarbeid in de onderzochte granietgroeves is afgenomen, maar in de steenafvalverwerking nog steeds veel voorkomt.
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling voor bedrijven om due diligence uit te voeren in hun ketens in lijn met de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Bedrijven, waaronder ook tussenhandelaren, dienen dan ook hun verantwoordelijkheid te nemen om misstanden in hun keten tegen te gaan.
Daarnaast erkent het kabinet het belang van multi-stakeholder samenwerking. Het kabinet speelt daarbij een aanjagende en faciliterende rol, zoals bij het tot stand komen van het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) natuursteen convenant, waaraan nu wordt gewerkt.
Ten slotte stelt het rapport terecht dat naast een due diligence verplichting van importerende bedrijven, de Indiase overheid zelf verantwoordelijk is voor goede wet- en regelgeving en handhaving, om daadwerkelijk arbeidsomstandigheden in de natuursteensector te verbeteren.
Bent u bereid er bij de Nederlandse brancheorganisaties en bedrijven in de natuursteensector op aan te dringen in het convenant in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) dat nu in onderhandeling is, stevige afspraken te maken over het systematisch bestrijden van de in het rapport beschreven zeer ernstige schendingen van mensenrechten?
Ja, dit is het doel van convenantsbesprekingen.
Het doel van IMVO-convenanten is om individuele bedrijven te helpen bij de aanpak van problemen en misstanden, zoals kinderarbeid en gebonden arbeid, die zij alleen veel moeilijker kunnen aanpakken. Het Sociaal Economische Raad (SER) advies IMVO-convenanten en het kabinetsbeleid op het gebied van IMVO vormt de basis voor de nadere afspraken in deze convenanten. IMVO-convenanten zijn vrijwillig maar de afspraken die partijen gezamenlijk maken om misstanden te voorkomen zijn niet vrijblijvend.
Bent u eveneens bereid ervoor te zorgen dat het eigen inkoopbeleid van de overheid en van decentrale overheden bij het leveren van graniet en andere steensoorten de voorkeur geeft aan bedrijven die gaan deelnemen aan het convenant en daar laten zien dat zij misstanden bij leveranciers actief (helpen) bestrijden?
Voor Rijksinkopen geldt sinds 1 april dat de Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) van toepassing zijn voor aanbestedingen boven de Europese aanbestedingsdrempel en binnen de risicosectoren die door KPMG zijn vastgesteld in de MVO Sector Risico Analyse. De kern van de ISV is dat bedrijven die opereren in risicosectoren due diligence moeten uitvoeren conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Er wordt gewerkt aan een pilotproject dat gericht is op verduurzaming van het inkoopproces van overheden. Het doel is het zodanig inrichten van het inkoopproces van overheden dat natuursteenbedrijven die aangesloten zullen zijn bij het convenant of op andere wijze aantoonbaar laten zien dat zij misstanden bij leveranciers actief (helpen) bestrijden, voorkeur krijgen boven leveranciers die dat niet doen. De voorbereidingen voor deze pilot zijn vanaf dit voorjaar getroffen. Het project wordt naar verwachting vanaf het vierde kwartaal van dit jaar geïmplementeerd.
Met de decentrale overheden is ook een stap gezet. Als onderdeel van het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen dat op 11 september 2015 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is op 8 december 2016 het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) 2016–2020 gelanceerd. Inmiddels hebben ruim 100 decentrale overheden (gemeenten, provincies, waterschappen) het Manifest MVI ondertekend. De ondertekende partijen dienen een actieplan te maken, waarin ze aangeven wat hun ambities zijn voor MVI. Onderdeel van dat actieplan is om aan te geven hoe decentrale overheden in hun inkoop voldoen aan de ISV. De deelnemende overheden kunnen hiermee worden aangesproken op hun inkooppraktijk.
Gaat u de in het rapport beschreven mensenrechtenschendingen in uw bilaterale contacten met de Indiase regering aan de orde stellen?
Het kabinet zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten, hetzij bilateraal, hetzij in Europese Unie (EU) en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten, de handhaving van wet- en regelgeving voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling. In de eerstvolgende mensenrechtendialoog tussen de EU en India worden diverse onderwerpen besproken waaronder «mensenrechten en het bedrijfsleven». Nederland zal ervoor pleiten ook de slechte arbeidsomstandigheden in verschillende sectoren op de agenda te zetten.
Er ligt immers een verantwoordelijkheid bij de overheid van India voor een goed functionerende arbeidsinspectie en bevordering van sociale dialoog. Het rapport biedt bruikbare informatie voor bedrijven en de Indiase overheid. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het niet expliciet vermelden in het rapport van de onderzochte productielocaties een complicerende factor is voor de inkopende bedrijven en de Indiase overheid om in deze specifieke gevallen de aanbevelingen op te volgen. De International Labour Organisation (ILO) kan op grond van de fundamentele arbeidsnormen een actieve opstelling van de arbeidsinspectie en sociale partners in deze sector bevorderen. De ILO voert hierover een permanente dialoog met landen, waaronder India. Nederland zal het rapport over de natuursteengroeves dan ook onder de aandacht van het ILO kantoor in India brengen.
Nederland dringt er bij de EU op aan om een meer proactieve rol te nemen bij het bevorderen van due diligence. Binnen de EU roept Nederland op tot het ontwikkelen van een Europees MVO actieplan en dit ook in te zetten bij de implementatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Vooruitlopend op het tot stand komen van een breder EU actieplan spant het kabinet zich met het lopende traject gericht op een natuursteenconvenant in voor een gezamenlijke aanpak van de problemen in samenwerking met de Vlaamse overheid, de Vlaamse natuursteensector en Vlaamse maatschappelijke organisaties.
Gaat u er eveneens in de EU op aan dringen om de schokkende situatie in Indiase granietgroeves indringend met India te bespreken en samen naar oplossingen te zoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat de recente ondertekening door Nederland van het 2014 ILO Protocol to the Forced Labour Convention, 1930 vertaald worden in nieuw beleid en nieuwe maatregelen tegen dwangarbeid in productieketens van Nederlandse bedrijven, waaronder schuldslavernij in India?
Zoals in de memorie van toelichting bij het Protocol is aangegeven, is het streven van het kabinet om door middel van de IMVO-convenanten afspraken te maken met Nederlandse bedrijfssectoren over het bevorderen van respect voor mens en milieu, bij hun buitenlandse toeleveranciers. Als uit due diligence van de bedrijven blijkt dat dwangarbeid een risico is dan wordt er van deze bedrijven verwacht dat zij maatregelen nemen om dit risico aan te pakken.
Binnen het programma arbeidsuitbuiting is de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de financiële sector een pilot gestart om via banktransacties arbeidsuitbuiting in productieketens van Nederlandse bedrijven te signaleren. Dit programma is op Nederland gericht. De uitkomsten van de pilot kunnen desgewenst met India worden gedeeld.
Bent u bereid bovenstaande kwesties ook nadrukkelijk voor te leggen aan uw opvolgers?
Het uitgaande kabinet draagt uiteraard zorg voor een goede overdracht aan het nieuwe kabinet.
Terreurkampen voor Palestijnse kinderen georganiseerd door o.a. de Verenigde Naties |
|
Raymond de Roon (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel onschuldige kinderen elke zomer worden vergiftigd met geweld, haat en antisemitisme in Palestijnse «zomerkampen»?1
Het kabinet benadrukt dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de zomerkampen van Hamas en die van het United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA). Het kabinet beschouwt Hamas als een terroristische organisatie en heeft geen zicht op het aantal kinderen dat deelneemt aan diens kampen. Het kabinet acht het verwerpelijk dat Hamas kampen organiseert voor jeugd waarbij het terroristische gedachtengoed verspreidt en paramilitaire training geeft.
Jaarlijks organiseert UNRWA verschillende zomerkampen op diverse locaties op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza. Deze zomerkampen bieden kinderen uit Palestijnse gemeenschappen de mogelijkheid om zich in een veilige en positieve omgeving te ontwikkelen. Door middel van recreatieve activiteiten gericht op sport, theater en muziek biedt UNRWA psychosociale steun aan deze kinderen.
Het kabinet heeft geen aanwijzingen van verwevenheid tussen deze UNRWA-zomerkampen en terroristische activiteiten of het verspreiden van terroristisch gedachtengoed. Het kabinet wijst erop dat UNRWA neutraliteit hoog in het vaandel heeft (zie tevens schriftelijke antwoorden begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken, kenmerk 065/2014, d.d. 19 november 2014). Het kabinet zet zich als donor van UNRWA actief in voor transparantie en verantwoording van middelen.
Het kabinet is niet bekend met zomerkampen die door de PLO worden georganiseerd. Sommige lokale Fatah-afdelingen organiseren zomerkampen. Voor zover bekend bij het kabinet is er bij deze zomerkampen geen sprake van terroristische activiteiten.
Deelt u de mening dat wanneer de handenarbeid bestaat uit bommen maken en gymlessen worden gebruikt voor schietoefeningen, beter gesproken kan worden over terreurkampen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de terreurkampen van Hamas, het United Nations Relief and Works Agency (UNRWA), Fatah en de PLO hetzelfde «culturele» programma volgen? Zo nee, waarom en op welke onderdelen niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u enige relatie tussen de zomerse terreurkampen en de tientallen aanslagen die de afgelopen twee jaar zijn gepleegd door Palestijnse kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel terreurkampen worden georganiseerd en/of (mede) gefinancierd door VN-orgaan UNRWA en hoeveel geld is daarmee gemoeid?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Nederlandse financiering van het UNRWA per direct te stoppen?
Nee. UNRWA heeft een specifiek mandaat om Palestijnse vluchtelingen hulp te bieden en voorziet 5,3 miljoen Palestijnse vluchtelingen van basisdiensten op het gebied van gezondheidzorg, onderwijs en sociale dienstverlening. Zo zorgt UNRWA er onder meer voor dat een half miljoen kinderen naar school kunnen gaan. Ook voert UNRWA programma’s uit op het gebied van microfinanciering en werkgelegenheid ter bestrijding van armoede onder Palestijnse vluchtelingen. Het kabinet waardeert de stabiliserende bijdrage die UNRWA in het Midden-Oosten levert, veelal onder moeilijke omstandigheden, en blijft dit werk financieel steunen.
Als u van mening bent dat er niets mankeert aan de Palestijnse (VN) terreurkampen, zou u Nederlandse kinderen daar dan met een gerust hart naartoe sturen voor wat zomers vermaak?
De zomerkampen van UNRWA zijn bedoeld voor Palestijnse kinderen die in aanmerking komen voor de diensten van UNRWA. Veel Palestijnse kinderen op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza staan geregeld bloot aan conflict en geweld. Een deel van deze kinderen leeft in grote armoede. Volgens het UNSCO-rapport uit mei 2017 is het aantal hulpbehoevenden in Gaza gestegen tot 1,2 miljoen en hebben ongeveer 200.000 kinderen in Gaza psychosociale steun nodig. Met de zomerkampen voorziet UNRWA in de steun, juist aan de kinderen die dit hard nodig hebben. Het kabinet moedigt dit aan. Zie voorts de antwoorden op vragen 1–5.
De inbeslagname door Israël van een door Nederland gesubsidieerd zonne-energieproject in het Palestijnse dorp Jubbet adh Dhib |
|
Bram van Ojik (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft Israël reeds gereageerd op uw protest tegen de inbeslagname door Israël van het door Nederland gesubsidieerde zonne-energieproject in Jubbet adh Dhib? Zo nee, wilt u dan (opnieuw) op een snelle reactie en een bevredigende oplossing aandringen?
Ja. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen gesteld door de leden Knops en Amhaouch (CDA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2426), heeft de Israëlische premier Netanyahu per brief laten weten dat de zonnepanelen teruggeven zullen worden aan Nederland. De zonnepanelen en overige apparatuur zijn vrijgegeven aan COMET-ME, de organisatie die met steun van Nederland het energiesysteem had opgezet in Jubbet adh Dhib. COMET-ME heeft de panelen op 3 oktober jl. teruggeplaatst in het dorp. Nederland beschouwt dit als een tijdelijke oplossing totdat Israël een besluit heeft genomen over de aanvraag van een bestemmingsplan, die de gemeenschap in 2014 heeft ingediend. Dit bestemmingsplan bevat tevens een verzoek tot aansluiting op het elektriciteitsnet.
Wilt u, zodra hier duidelijkheid over is, de Kamer informeren of Israël bereid is om de inbeslaggenomen voorwerpen conform uw verzoek te retourneren en de schade die door de afbraak ervan is ontstaan te vergoeden?
Ja.
Wilt u hierbij expliciet vermelden of de Israëlische autoriteiten voorwaarden verbinden aan de teruggave en/of vergoeding en zo ja, welke dit zijn?
Israël heeft een beleid waarbij bouwwerken, waarvoor geen vergunning is gegeven, zonder gerechtelijke procedure binnen 60 dagen kunnen worden weggehaald of afgebroken. In dit geval waren de panelen al langer dan 60 dagen geïnstalleerd. COMET-ME heeft mede daarom bezwaar gemaakt. In zijn besluit heeft Israël aangegeven de panelen terug te geven aan de uitvoerende organisatie, onder meer vanwege dit punt, zonder daarbij voorwaarden te stellen. Tegelijkertijd herziet Israël diens standpunt over vergunningen niet.
Op welke wijze is Israël van plan te voldoen aan zijn verplichting als bezettende macht om voor de humanitaire basisbehoeften van de bewoners van Jubbet adh Dhib te zorgen, na de vernieling van de zonnepanelen?
Het is niet aan het kabinet om deze vraag naar voornemens van de Israëlische regering te beantwoorden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, beschouwt het kabinet de terugplaatsing van de zonnepanelen als een tijdelijke oplossing totdat Israël een besluit heeft genomen over de aanvraag van een bestemmingsplan, die de gemeenschap in 2014 heeft ingediend.
Deelt u de mening dat Israëls vergunningenregime onbetrouwbaar en ineffectief is gebleken, onderdeel is van Israëls onrechtmatig bezettingsbeleid en inheemse Palestijnen ten opzichte van Israëlische kolonisten systematisch discrimineert en benadeelt?
Het is een feit dat Israël niet of nauwelijks vergunningen afgeeft ten behoeve van Palestijnen in Area C en wel vergunningen afgeeft voor de bouw van nieuwe huizen in nederzettingen. Uit cijfers van de Israëlische overheid blijkt dat in 2014 2% van de vergunningsaanvragen ten behoeve van Palestijnen werd goedgekeurd (9 vergunningen), en in 2015 1.8% (7 vergunningen). Bovendien geldt dat minder dan 1% van Area C bestemd is voor Palestijnse ontwikkeling, terwijl 70% van Area C is toebedeeld aan Israëlische nederzettingen. Dit alles benadeelt de Palestijnen en creëert ongelijkheid.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is humanitaire hulp en steun voor basisvoorzieningen aan kwetsbare Palestijnse gemeenschappen op de bezette Westelijke Jordaanoever aan Israëls vergunningenregime te onderwerpen?
Ja. Het Israëlisch beleid waarbij niet of nauwelijks vergunningen worden afgegeven voor humanitaire en/of ontwikkelingsprojecten in Area C maakt het uiterst lastig de hulp te verstrekken met een vergunning. In sommige gevallen, waarbij humanitaire hulp snel geboden moet worden, is het bovendien praktisch ondoenlijk om een langdurig traject voor vergunningen te doorlopen als dat zou betekenen dat er zes maanden of langer gewacht moet worden. Daarom kiezen veel hulporganisaties, waaronder de VN en COMET-ME, ervoor om Israël op hoofdlijnen te informeren over de projecten. Daarnaast heeft Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking.
Heeft u de inbeslagname reeds met de Europese bondgenoten besproken, zoals u tijdens het vragenuur in de Tweede Kamer aankondigde op 4 juli jongstleden? Zo ja, hoe hebben de lidstaten en de Hoge Vertegenwoordiger gereageerd? Zo nee, wanneer gaat u dit doen?
Uiteraard heeft het kabinet EU-partners geïnformeerd. In dit geval heeft het kabinet ervoor gekozen om in eerste instantie de kwestie bilateraal op te lossen.
Op welke manier zou de EU, uw inziens, het patroon van vernielingen van door de EU en lidstaten gefinancierde projecten in bezet Palestijns gebied kunnen doorbreken? Bent u bereid om hiertoe voorstellen te doen aan uw Europese collega’s?
De EU veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Het kabinet acht het van belang dat de EU via een kritische beleidsdialoog druk op Israël blijft uitoefenen om sloop en confiscatie stop te zetten. Zoals tevens aangegeven in de antwoorden op vragen gesteld door de leden Knops en Amhaouch (beiden CDA), (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2426), zijn er binnen de EU voorts afspraken gemaakt over de mogelijkheid dat EU-lidstaten en instellingen gezamenlijk optrekken in geval van sloop van projecten, inclusief de mogelijkheid van schadevergoeding.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Migratie via Niger |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Als we niet gaan lopen komen we hier nooit meer weg»1 en de uitzending van Nieuwsuur op 8 juli 2017?2
Het artikel en de reportage laten zien hoe afschuwelijk de situatie is waarin irreguliere migranten in de Sahara terecht kunnen komen. Het kabinet waardeert de inzet van de Nigerese overheid en de EU om irreguliere transitmigratie aan te pakken en om de levens van migranten te redden. De aantallen migranten die via Agadez Europa proberen te bereiken zijn de afgelopen jaren explosief gestegen, wat een diepgaand sociaaleconomisch effect heeft gehad op Agadez. Dat maakt een effectieve aanpak uiterst complex, maar niet minder urgent, zoals de uitzending van Nieuwsuur laat zien. Die complexiteit dwingt Niger en de ondersteunende partijen, zoals de EU en Nederland, om een geïntegreerde aanpak te volgen, waarin aandacht is voor economische alternatieven (voor jongeren), informatiecampagnes, grensbeheer, het faciliteren van terugkeer en het aanpakken van mensensmokkel. Uit de rapportages van de Europese Commissie blijkt dat deze geïntegreerde aanpak begint te werken. Een recordaantal migranten is de afgelopen maanden teruggekeerd naar de landen van herkomst en het aantal migranten dat via Agadez reist is afgenomen.
Wat houdt de missie van het Europese agentschap EUCAP (European Conference on Antennas and Propagation) in Niger in? Hoe is EUCAP al aanwezig in Niger en hoe lang blijft zij nog? Heeft EUCAP naast het trainen van de politie nog andere taken?
De EU-capaciteitsopbouwmissie (EUCAP Sahel Niger) adviseert en traint de Nigerese autoriteiten en veiligheidssector met als doel de autoriteiten en veiligheidsdiensten in staat te stellen effectiever op te treden tegen grensoverschrijdende criminaliteit, terrorisme en irreguliere migratie. De missie opereert vanuit Niamey en heeft in het kader van haar taak om irreguliere migratie tegen te gaan ook een vestiging in Agadez. Naast het geven van training ondersteunt de missie de Nigerese overheid bij het opstellen en uitvoeren van een nationale strategie voor de aanpak van irreguliere migratie. Ook verzamelt en deelt de missie informatie over migratieroutes met andere internationale actoren, onder meer met EUBAM Libië. Nederland kan bijdragen aan EUCAP Sahel Mali en EUCAP Sahel Niger tot een plafond van gezamenlijk acht functionarissen. Nederland levert momenteel 1 expert aan EUCAP Sahel Niger en zet in op uitbreiding van de bijdrage met enkele experts. Het huidige mandaat van EUCAP Sahel Niger loopt tot 15 juli 2018. Het is wenselijk dat de missie wordt verlengd, omdat het realiseren van de doelstellingen tijd kost en de aantrekkingskracht van Niger op Afrikaanse migranten die naar Europa willen reizen naar verwachting groot zal blijven.
Hoeveel geld gaat er vanuit de EU naar Niger? Hoeveel daarvan wordt in het trainen van politie en grensbewaking gestoken? Hoeveel geld gaat naar ontwikkelingshulp, en dan met name naar het creëren van werkgelegenheid en het aanpakken van de oorzaken van migratie?
Fonds
Bedrag
Looptijd
Draagt bij aan
Europees Ontwikkelingsfonds
626 miljoen euro
2014–2020
Basisbehoeften, Economische ontwikkeling, grondoorzaken
EU Noodfonds voor Afrika (EUTF)
156,9 miljoen euro
2016–2020
Grondoorzaken, economische ontwikkeling
EU Noodfonds voor Afrika (EUTF)
6 miljoen euro
2016–2020
Capaciteitsversterking politiediensten
EUCAP Sahel Missie
31 miljoen euro
2017–2018
Capaciteitsversterking grensbewaking
Overige fondsen1
20 miljoen euro
2018–2020
Capaciteitsbewaking politiediensten
Dit is een voorlopige toerekening van regionale projecten onder het EUTF en de recent aangekondigde bijdrage van 50 miljoen euro aan de G5-landen.
Wat voor wetgeving wordt door de EU ondersteund om migratie via Niger naar Libië te stoppen? Welke straf staat er op mensensmokkel?
Niger heeft specifiek drie wetten die het migratieterrein dekken. Twee wetten uit 1981 (Verordening Nr. 81–40 en Decreet Nr. 81–191) die bepalen wie onder welke omstandigheden toegang tot Niger heeft. Hierin is tevens bepaald dat «het direct of indirect faciliteren van de toegang, doorreis of het verblijf van irreguliere migranten een illegale praktijk betreft». In december 2015 is door Niger een derde (nieuwe) wet aangenomen (Wet Nr. 2015–36) die de definities van mensenhandel en -smokkel nader verfijnt. Zo is de interpretatie van het begrip «faciliteren» aangescherpt en zijn clausules omtrent documentfraude en de plichten van commerciële partijen verder uitgewerkt. Hiernaast zijn de rechten en plichten van (irreguliere) migranten opgenomen, zoals het recht op humanitaire ondersteuning, medische hulp en bescherming.
Laatstgenoemde wet uit 2015 in Niger betreft de omzetting van het VN Protocol tegen «Smokkel van migranten over land, zee en lucht», die is omgezet in de nationale wetgeving. De EU ondersteunt de uitvoering van deze wetgeving met steun van onder andere de «VN-organisatie tegen drugs en misdaad» (UNODC).
De straffen op mensensmokkel lopen uiteen. Zo is de straf op documentfraude een gevangenisstraf van tussen de 3 en 7 jaar en een geldboete van 1 tot 3 miljoen West-Afrikaanse CFA-frank (ca. 1500 tot 4.500 euro). De sleutelfiguren kunnen een gevangenisstraf tot 10 jaar krijgen en een geldboete van maximaal 5 miljoen West-Afrikaanse CFA-frank (ca. 7.500 euro).
Hoeveel smokkelaars zijn de afgelopen jaren opgepakt? Hoeveel van hen zijn vervolgd en veroordeeld? Wat voor straffen krijgen zij? In hoeverre wordt de toegang tot het recht gewaarborgd in Niger?
Volgens de Nigerese overheid zijn in december 2016 80 personen opgepakt op verdenking van (het faciliteren van) mensensmokkel. Van deze groep zijn nog geen personen veroordeeld. Om de spanningen in de gemeenschap in Agadez beheersbaar te houden heeft de Nigerese politie tot op heden alleen voertuigen ingenomen (het wagenpark is ook te zien in de Nieuwsuur-uitzending) en worden verdachten na een aantal weken of maanden op borgtocht vrijgelaten in afwachting van hun proces.
In vergelijking met de in de regio gangbare standaarden en beperkingen, zoals overvolle gevangenissen, is de situatie in Niger relatief goed. Te wijzen valt op de toegang tot advocatuur en rechtspraak en op volledige toegang van het Rode Kruis tot de gevangenissen. Volgens de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) is het recht op een eerlijk proces voldoende gewaarborgd.
Wat wordt gedaan aan preventie om Nigerese jongeren te weerhouden om als smokkelaar aan de slag te gaan?
Het bieden van economische alternatieven is een belangrijke pijler in de effectieve en duurzame aanpak van mensensmokkel. Na de invoering van strengere anti-smokkelwetgeving in Niger intensiveerde de EU eind 2015 de aanpak van irreguliere migratiestromen door het land. Onder alle beleidspilaren van Valletta werden activiteiten ontplooid, waaronder de aanpak van grondoorzaken, de bestrijding van mensensmokkel, het bieden van economische alternatieven, levensreddende humanitaire hulp en vrijwillige terugkeer.
De activiteiten gericht op een strafrechtelijke aanpak van smokkel konden relatief snel worden opgezet en uitgevoerd. Het succes van deze aanpak leidde al snel tot een sterke behoefte aan een beter aanbod van economische alternatieven voor smokkelactiviteiten. Om dat aanbod te stimuleren heeft de EU bijgedragen aan omscholingsfaciliteiten die voorzien in (beroeps-)opleidingen en materieel. Het is niet zo dat smokkelaars na indiening van een business plan een eenmalige uitkering van 800 euro ontvangen. Wel kan in uitzonderlijke gevallen een aanvraag voor een lening worden gedaan.
Veel van de activiteiten die zijn bedoeld om economische alternatieven te bieden vereisen een relatief lange aanlooptijd en leveren pas op lange termijn resultaten op. Inmiddels zijn verschillende projecten van start gegaan, waarvan een aantal worden gefinancierd uit het EUTF. Deze projecten richten zich onder andere op het creëren van werkgelegenheid in de landbouwsector.
Klopt het dat smokkelaars als alternatief voor mensenhandel eenmalig een uitkering van 800 euro kunnen krijgen indien zij een businessplan schrijven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak: «We hebben niks gekregen waardoor we zouden kunnen stoppen. De economie van Agadez zit in een diepe crisis en de mensen lijden hieronder»?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de procedure als smokkelaars worden gearresteerd tijdens het water of benzine halen? Wordt in dat soort gevallen standaard gezocht naar migranten die zijn achtergelaten?
De Nigerese politie arresteert mensensmokkelaars alleen als zij op heterdaad worden betrapt bij het vervoeren van migranten. Informanten langs de voornaamste smokkelroutes seinen de lokale politiecommandant in als zij mensensmokkelactiviteiten zien. Hierna probeert de politie de auto te lokaliseren en de mensensmokkelaars te arresteren. Ook geven de lokale gemeenschappen langs de routes de positie van achtergelaten migranten door aan de politie. Het is standaardprocedure voor de Nigerese politie om intensief te patrouilleren langs de veelgebruikte routes en langs de waterpunten, op zoek naar gestrande migranten.
Klopt het dat sinds de geïntensiveerde aanpak van mensenhandel het aantal meldingen van achtergelaten migranten is toegenomen? Zijn er de afgelopen twee maanden inderdaad al 700 migranten gedumpt? Hoeveel van hen hebben de reis niet overleefd?
Het klopt dat sinds de geïntensiveerde aanpak van mensensmokkel en -handel meer meldingen van achtergelaten migranten binnenkomen. De IOM moedigt dit soort meldingen, die veelal door lokale gemeenschappen langs de route worden gedaan, aan omdat hiermee mensenlevens gered kunnen worden. Door deze aanpak zijn er in 2017 tot nu toe 1.000 mensen gered uit de woestijn. Er zijn geen precieze gegevens beschikbaar van het aantal mensen dat is omgekomen op de reis van Agadez naar Libië, dan wel het aantal achtergelaten migranten. Nederland dringt er bij het Rode Kruis en de IOM op aan om die informatie beter te registreren, zodat ook achtergebleven familieleden geïnformeerd kunnen worden.
Het bericht dat Frankrijk de import van palmolie en onduurzame soja gaat verbieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u vernomen dat de Franse regering een verbod gaat instellen op de import van palmolie en soja, in het kader van het klimaatakkoord en vanwege de noodzaak om regenwouden en bossen te behouden?1 Deelt u de mening dat dit initiatief zo snel en zo veel mogelijk navolging moet krijgen?
Het kabinet heeft vernomen dat de Franse Minister voor milieu Hulot wil dat Frankrijk geen onduurzaam geproduceerde palmolie en soja meer importeert. Of dit daadwerkelijk tot een verbod leidt, en zo ja, hoe dit wordt uitgewerkt en aan welke maatregelen hij denkt op welke termijn, is nog niet duidelijk.
Het kabinet is in beginsel geen voorstander van importverboden, en werkt in plaats daarvan aan de verduurzaming van de productie in de landen zelf en aan het vergroten van de vraag naar duurzame palmolie en soja. Dit gebeurt onder andere via de Amsterdam Verklaringen voor duurzame palmolie en tegen ontbossing waar Frankrijk zich afgelopen december bij aansloot.
Wat vindt u ervan dat er jaarlijks een oppervlakte van dertien miljoen hectare bos (ongeveer de oppervlakte van Griekenland) verloren gaat, voornamelijk door de productie van hout en pulp, rundvlees, soja en palmolie?2
Het kabinet vindt ontbossing een groot probleem. Het kabinet ziet een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bedrijven en overheden in de bestrijding van ontbossing. Zo werkt Nederland via het EU FLEGT Actieplan (FLEGT – Forest Law Enforcement Goverance and Trade) aan het tegengaan van illegale houtkap door afspraken te maken met hout producerende landen over het versterken van hun wet- en regelgeving. Ook bevordert Nederland een versterkt maatschappelijk middenveld, versterkt landschapsbeheer en een betere ruimtelijke planning in productielanden, onder andere via steun aan het Initiatief Duurzame Handel en aan Solidaridad.
Daarnaast maakt het kabinet – in Nederland en Europa – afspraken met bedrijven en andere overheden over de inkoop van duurzame soja en palmolie. Tot slot is Nederland mondiaal actief om de vraag naar duurzame palmolie en soja te stimuleren, bijvoorbeeld via werkgroepen met het Chinese bedrijfsleven over de inkoop van duurzame palmolie en soja. Deze mondiale aanpak is nodig, omdat Nederland alleen een te kleine speler is om de gehele markt te verduurzamen.3
Wat vindt u ervan dat Nederland hier een wezenlijk aandeel in heeft, onder ander als een van ’s werelds grootste importeurs van palmolie en soja?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat ruim de helft van de soja en een derde van de palmolie die gebruikt wordt voor de veevoersector niet voldoet aan duurzaamheidscertificaties4, die toch al gebaseerd zijn op zeer zwakke criteria?
De Nederlandse veevoedersector is, mede dankzij de inzet van de Nederlandse zuivelsector, mondiaal koploper door de gehele Nederlandse afzet van palmolie en soja te verduurzamen middels certificaten van de RSPO (Round Table on Sustainable Palm Oil) en de RTRS (Round Table for Responsible Soy). De Nederlandse veevoedersector koopt daarmee ruim de helft van alle RTRS-soja die jaarlijks mondiaal wordt verkocht. Het kabinet betreurt het dat de sectorambitie om de gehele inkoop van palmolie en soja te verduurzamen niet behaald is door achterwege blijvende vraag vanuit de exportmarkten en te krappe marges om deze kosten in Nederland alleen te dragen.
Bent u tevreden over de resultaten van de vrijwillige, met Nederlands belastinggeld ondersteunde initiatieven om onder andere de ontbossing voor soja en palmolie te stoppen (Round Table for Responsible Soy en Round Table for Responsible Palmoil)? Zo ja, waar is uw tevredenheid precies op gestoeld en weet u zeker dat u het verantwoord vindt om het bij dergelijke vrijwillige initiatieven te laten?
Nederland is een voorstander van het werk van de RTRS en RSPO, omdat deze platformen met bedrijven en NGO’s in staat zijn geweest in een relatief korte tijd tot breed gedragen standaarden te komen die nog steeds als koplopers binnen de sectoren gelden. Zo is inmiddels 21% van alle palmolie RSPO gecertificeerd en kent de productie van RTRS-gecertificeerde soja de laatste jaren ook grote groei: in 2015 een groei van 48% en in 2016 56%. Beide standaarden hanteren strenge criteria tegen ontbossing.
Met behulp van deze standaarden is de Nederlandse consumptie van palmolie en soja in een korte tijd grotendeels verduurzaamd. Hiermee is Nederland een koploper. Het kabinet wil daarom deze vrijwillige aanpak voortzetten.
Deelt u de menig van de Franse Minister van Milieu dat «het «schizofreen» is om enerzijds van bedrijven te vragen om hun uitstoot te verlagen, en tegelijk toe te staan dat miljoenen bomen worden gekapt die juist CO2 opnemen»?5 Zo nee, waarom niet?
In het beleid van Nederland is geen sprake van deze tegenstelling. Het kabinet zet zowel in op samenwerking en afspraken met het Nederlands bedrijfsleven om hun (CO2) uitstoot te verlagen, als op het bestrijden van ontbossing in producerende landen, via het EU FLEGT Actieplan en verduurzaming van palmolie en soja.
Bent u bereid minstens eenzelfde verbod voor palmolie en soja als Frankrijk in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
De totstandkoming van een fiscaal gunstige tegemoetkoming aan chemieconcern ICL |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Tijdens het dertigledendebat over de totstandkoming van een fiscaal gunstige tegemoetkoming aan chemieconcern ICL zei de Staatssecretaris van Financiën: «Ik weet niet of er een ruling is, want ik mag me daar niet mee bemoeien, maar als ik de WOB-stukken doorneem, kom ik in het geheel niet tegen ook maar enige verwijzing dat er een ruling is. Dat weten we nog niet eens. Laten we dat even vaststellen.»; hoe verklaart u dat in minstens twee van de vele mails, die via de WOB gepubliceerd zijn, expliciet staat dat de komst van het Europese hoofdkantoor naar Nederland mede het gevolg is van een tax ruling?1
Zoals in het dertigledendebat van 5 juli jl. is aangegeven, kan het kabinet vanwege de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet bevestigen of ontkennen of een APA (Advance Pricing Agreement) of ATR (Advance Tax Ruling) is afgegeven aan ICL. In de stukken die openbaar zijn gemaakt wordt wel gerefereerd aan een overleg op 20 maart 2014 tussen het APA-/ATR-team van de Belastingdienst in Rotterdam en ICL. Ook wordt gesproken over een letter of intent.
In zijn algemeenheid geldt dat een letter of intent een intentievastlegging is waarmee een eerste indruk wordt gegeven van de fiscale behandeling in Nederland. Een intentievastlegging is geen APA of ATR waarop belastingplichtige kan vertrouwen bij het vaststellen van de in Nederland belastbare grondslag. Om te komen tot een APA en/of ATR moeten alle feiten en omstandigheden vaststaan en moet een onderbouwd verzoek worden ingediend dat voldoet aan alle voorwaarden.3 Indien na de beoordeling van dit verzoek door het APA-/ATR-team een APA of ATR wordt afgesloten kan belastingplichtige daar vertrouwen aan ontlenen.
De looptijd van een APA of ATR bedraagt in beginsel vier tot vijf jaar. In het APA- en ATR-besluit is vastgelegd dat uitzonderingen mogelijk zijn bijvoorbeeld bij langlopende contracten.4 Indien de feiten en omstandigheden dit rechtvaardigen, bijvoorbeeld bij een langdurige investering waarbij ook langlopende contracten worden aangegaan, wordt soms een langere looptijd overeengekomen, bijvoorbeeld 10 jaar. In die gevallen wordt in zijn algemeenheid een evaluatie halverwege die langere termijn opgenomen om te beoordelen of de feiten en omstandigheden gelijk zijn gebleven.
Bent u bereid, nu deze gegevens openbaar zijn, om gewoon te erkennen dat er een ruling met ICL is en dat deze voor tien jaar is overeengekomen?2 Zo nee, kunt u dan juridisch onderbouwen waarom u hier geen antwoord op wilt geven?
Zie antwoord vraag 1.
In genoemd debat stelde de Staatssecretaris ook: «Ik kan dus niet toezeggen dat iemand naar een ruling, waarvan ik niet weet of die bestaat, heeft gekeken. Dat vind ik op zich jammer. Ik kan ook niet garanderen dat iemand ernaar zal kijken. Dat is niet aan mij. Als er straks jaarlijks onafhankelijk wordt getoetst – dat hebben we zo met elkaar afgesproken – dan moet je die lieden ook de kans geven om zelf een selectie te maken»; waarom schrijft een medewerker van ICL dan dat de Nederlandse belastingautoriteiten de ruling moeten kunnen verdedigen, omdat deze ge-audit wordt?3
In de vraag wordt verwezen naar een e-mail die is verstuurd naar aanleiding van een werkbezoek van ICL aan Kraton, een in Nederland gevestigd chemieconcern. In de e-mail wordt verslag gedaan van dit bezoek. Uit dit verslag komt naar voren dat Kraton onder andere haar ervaring heeft uitgewisseld met betrekking tot het proces om te komen tot een APA of ATR. Blijkbaar heeft Kraton hiermee willen aangeven dat de Nederlandse autoriteiten te allen tijde achter de afgegeven APA of ATR moeten kunnen staan en om die reden tijdens het proces om te komen tot een APA of ATR een toetsing plaatsvindt maar ook lopende APA’s en ATR’s kunnen worden getoetst.
Deze uitlating weerspiegelt het beleid van de Belastingdienst. Dit beleid is conform de eerdere toezeggingen aan uw Kamer dat het toezicht op lopende APA’s en ATR’s is geïntensiveerd.6
Bent u bereid – nu vaststaat dat er vooraf ook al gesproken is over de kans dat de ruling ge-audit wordt – om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk door de onderzoeksgroep gedaan zal worden?
In de brief van 23 mei 2017 aan uw Kamer is aangegeven dat de onafhankelijke onderzoekscommissie jaarlijks zal gaan toetsen of de afgegeven APA’s en ATR’s binnen de kaders van de wet, beleid en jurisprudentie blijven. Om een zo objectief mogelijk onderzoek te waarborgen, is een steekproefsgewijze beoordeling voorgesteld waarbij voor de onderzoekssystematiek ook de Auditdienst Rijk (ADR) betrokken wordt. De onafhankelijke onderzoekscommissie zal worden gevraagd om een onderzoeksplan te maken dat wordt afgestemd met de ADR. De ADR zal vooraf de onderzoekssystematiek van de commissie beoordelen en achteraf de uitvoering onderzoeken. Om de onafhankelijkheid te waarborgen zal de onderzoekscommissie nut en noodzaak van mogelijke prioritering voor specifieke (categorieën) APA’s of ATR’s zelfstandig beoordelen. Het past niet binnen deze opzet om op voorhand de onderzoekscommissie te vragen om vooraf geselecteerde APA’s of ATR’s te beoordelen.
In het genoemde debat stelde de Staatssecretaris dat er niet «onderhandeld wordt» met de fiscus, dat dit «gemakzuchtig taalgebruik» was van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), en dat zij «in ieder geval niet kunnen zien wat daar wordt voor overlegd, want ze zitten niet bij dat vooroverleg»; hoe verklaart u dat een medewerker van NFIA in een mail over het vooroverleg met het Advance Price Agreements/Advance Tax Rulings (APA/ATR)-team op 20 maart 2014 schrijft: «ik zal er bij aanwezig zijn»?4
Op het moment dat vertegenwoordigers van een mogelijke buitenlandse investeerder naar Nederland komen en de eerste introductie plaatsvindt met diverse partijen, waaronder eventueel de Belastingdienst, dan zal de NFIA in een aantal gevallen bij dit kennismakingsgesprek aanwezig zijn. Uit de stukken die openbaar zijn gemaakt valt op te maken dat een introductie van ICL bij de Belastingdienst heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014, de bespreking waar de medewerker van de NFIA naar verwijst in de aangehaalde e-mail. Een APA of ATR komt niet tot stand tijdens dit kennismakingsgesprek. Op een kennismakingsgesprek volgt dan ook het formele vooroverleg, waar de zaak inhoudelijk wordt besproken. Er zal dan altijd nadere informatie over de voorgenomen plannen (specifieke feiten en omstandigheden) moeten worden aangeleverd en een analyse hoe de fiscale wet- en regelgeving uitwerkt bij die specifieke feiten en omstandigheden. Indien ook de andere noodzakelijke informatie is aangeleverd, kan de fiscale behandeling worden vastgelegd in een APA of ATR. Dit inhoudelijke vervolgtraject speelt zich af tussen de Belastingdienst en het bedrijf en/of diens fiscale adviseur, de NFIA speelt hierbij geen rol.
Bent u bereid te erkennen dat NFIA niet alleen aanwezig was bij het vooroverleg, maar ook over «onderhandelen» spreekt, omdat zij dat (vaker?) hebben waargenomen?
In een ruling wordt opgenomen wat het fiscale gevolg is van de voorgenomen rechtshandelingen. Hierbij wordt nooit onderhandeld over de hoogte van het belastingpercentage. Belastingpercentages volgen immers uit de wet. Ook schrijft de wet voor hoe de grondslag waarover de belastingheffing plaatsvindt moet worden berekend, hierover wordt ook niet onderhandeld. Zoals bij vraag 5 aangegeven, speelt de NFIA geen rol bij het inhoudelijke traject waarbij een APA of ATR wordt vastgesteld.
Dat er in e-mails van de NFIA wordt gesproken over onderhandelen is niet conform de realiteit waarmee de Belastingdienst werkt. Om te zorgen dat geen onduidelijkheid hierover ontstaat in contacten met potentiële buitenlandse investeerders, is dit aspect inmiddels nog eens expliciet onder de aandacht gebracht bij de medewerkers van de NFIA. De interne gedragscode voor NFIA medewerkers is, zoals aan uw Kamer toegezegd8, opgenomen in de bijlage9.
Of bent u – samen met de Minister van Economische Zaken – nog steeds van mening dat dit «gemakzuchtig taalgebruik» is en kunt u dan staven waarom?
Zie antwoord vraag 6.
In genoemd debat stelde de Staatssecretaris ook: «Nee, er wordt niet onderhandeld over de grondslag»; hoe verklaart u dan dat er in mails gesproken wordt over de substantiële voordelen van een ruling, en specifiek van afspraken over verrekenprijzen? Daar wordt in de praktijk toch over onderhandeld?5
Een substantieel voordeel van zekerheid vooraf is het feit dat het duidelijkheid biedt over de fiscale gevolgen van voorgenomen (rechts)handelingen. Zekerheid vooraf neemt onzekerheid achteraf weg. Dit geldt voor particulieren maar ook voor grote, kleine, nationaal en internationaal opererende bedrijven. Zekerheid vooraf is van belang voor zowel belastingplichtige als de Belastingdienst. Belastingplichtigen weten waar ze aan toe zijn in het geval zij een belangrijke investering willen doen. De Belastingdienst wil het belastingplichtigen zo eenvoudig mogelijk maken om aan alle fiscale verplichtingen te voldoen. Hierdoor worden onnodige en tijdrovende geschillen voorkomen waardoor de capaciteit van de Belastingdienst efficiënt kan worden ingezet.
Op het gebied van verrekenprijzen geldt dat de verrekenprijs niet altijd volstrekt eenduidig kan worden bepaald. Zoals ook in de OESO-richtlijnen wordt vermeld, is het bepalen van verrekenprijzen namelijk geen exacte wetenschap. De verrekenprijzen die binnen concern worden gehanteerd, worden vergeleken met verrekenprijzen welke worden gehanteerd tussen onafhankelijke derden. Dit zal veelal leiden tot een bandbreedte van waarden waarbinnen de te hanteren verrekenprijs zich kan bevinden. Iedere waarneming binnen deze bandbreedte is at arm’s length. Bij het geven van zekerheid vooraf wordt in principe uitgegaan van de middelste waarneming tenzij er sprake is van een specifiek punt binnen de bandbreedte dat beter aansluit bij de feiten en omstandigheden van de betreffende concerntransactie.11 Het is om deze redenen dat belastingplichtigen zekerheid vooraf op het gebied van verrekenprijzen extra van belang achten.
Uit de WOB-documenten over ICL blijkt ook dat er een coöperatie is opgezet ter vervanging van een al bestaande houdstermaatschappij; wilt u aangeven wat hiervan in algemene zin de potentiële fiscale voordelen kunnen zijn?6
Naamloze vennootschappen (nv’s) en besloten vennootschappen (bv’s) zijn in beginsel inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Een coöperatie is echter in zijn algemeenheid al bij voorbaat uitgezonderd van de inhoudingsplicht. Op dit moment wordt een wetsvoorstel voorbereid waardoor het verschil in behandeling voor de dividendbelasting tussen houdstercoöperaties en kapitaalvennootschappen zal worden opgeheven. Het streven is om het wetsvoorstel op Prinsjesdag aan uw Kamer aan te bieden, waarbij inwerkingtreding per 1 januari 2018 is beoogd. Daarmee vervallen de fiscale voordelen van houdstercoöperaties.
In de genoemde documenten komt tenslotte een ander specifiek verzoek van ICL naar voren: het bedrijf constateert dat er veel behoefte is aan haar kunstmestproducten in ontwikkelingslanden en dat Nederland in die landen veel hulp geeft, en vraagt of de Nederlandse overheid bereid is om haar producten via deze hulpstroom te subsidiëren; is die vraag voorgelegd aan het ministerie verantwoordelijk voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BuHa-OS) en heeft Nederland op deze wijze producten van ICL gefinancierd?7
De vraag is indertijd door de NFIA voorgelegd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Nederlandse overheid verstrekt geen exportsubsidies aan bedrijven voor het type goederen, zoals genoemd in de vraag van ICL. En dus heeft dit verzoek niet tot overwegen van financiering van producten van ICL vanuit middelen voor ontwikkelingssamenwerking geleid.