De nieuwe coronagolf, de terugkeer van influenza en de vaccinatiecampagnes |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over de «najaarsgolf» van het coronavirus en de terugkeer van het influenzavirus en de daarmee gepaard gaande verwachte griepgolf?1, 2, 3, 4
Ja.
Hoe reflecteert u op de manier van communiceren en de beeldvorming die hierdoor ontstaat van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), dat stelt dat de ontwikkeling van de nieuwe golf van het coronavirus afhangt van de mate waarin mensen zich laten vaccineren? Is het niet zo dat hierdoor opnieuw sprake is van vaccinatiedrang, of dat dat tenminste zo kan worden ervaren?
Het RIVM verstrekt feitelijke informatie over de huidige epidemiologische situatie en de effectiviteit van vaccinatie tegen COVID-19. Ik vind het van belang dat burgers hier goed over worden voorgelicht, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken om zich wel of niet te laten vaccineren.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat epidemiologen waarschuwen voor een heviger griepgolf omdat mensen door de afgelopen jaren van maatregelen hun afweer tegen influenza grotendeels kwijt zijn, waardoor de terugkerende griep voor velen ernstiger zou kunnen verlopen? Hoe kijkt u in dat licht bezien en in retrospectief naar de coronamaatregelen, die er defacto voor gezorgd hebben dat meer mensen dan voor de coronacrisis kampen met een verminderde afweer en dus een groter risico om ziek te worden?
Deze mening deel ik niet, aangezien de aannames die hieraan ten grondslag liggen onjuist zijn. De coronamaatregelen hebben er niet voor gezorgd dat mensen hun afweer tegen influenza kwijt zijn. Ook is de aanname dat jonge en gezonde mensen hierdoor meer risico lopen onjuist.
De coronamaatregelen hadden als gevolg dat het influenzavirus in de afgelopen twee jaar minder vrij kon rondgaan onder de bevolking. In de afgelopen periode zijn daardoor relatief weinig mensen aan influenza overleden. Omdat er nu minder maatregelen zijn, kunnen virussen zoals het influenzavirus makkelijker rondgaan, waardoor mogelijk meer mensen weer ziek worden. Om ernstige ziekte en sterfte door influenza te voorkomen is het dus belangrijk dat de mensen die hiervoor in aanmerking komen, naast de herhaalprik tegen COVID-19, ook de jaarlijkse griepprik halen.
Deelt u de mening dat, aangezien ook de afweer van jonge, gezonde mensen waarschijnlijk is afgenomen door de coronamaatregelen waardoor meer mensen in de samenleving risico lopen om (ernstig) ziek te worden, dat de coronamaatregelen dientengevolge contraproductief hebben gewerkt, aangezien zij door de toename van kwetsbare mensen in de algehele populatie straks waarschijnlijk zullen leiden tot een verhoogde druk op de zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent het gegeven dat de vaccinatiebereidheid steeds verder afneemt voor het te voeren coronabeleid van de komende maanden? Wordt dit beleid deels gebaseerd op de hoeveelheid mensen die zich dit najaar (opnieuw) laat vaccineren? Zo ja, om welke percentages gaat het dan? Is er een streefpercentage vaccinaties dat behaald moet worden om invoering van bepaalde coronamaatregelen te voorkomen? Zo ja, welke percentage is dat en op welke (epidemiologische) criteria is dat gebaseerd?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 12 oktober jl.5, is het coronabeleid gebaseerd op verschillende variabelen. De mate van immuniteit onder de bevolking en de kennis die op dat moment beschikbaar is over de mate van bescherming van vaccins wegen daarin mee. Wat deze variabelen betekenen voor het coronabeleid heb ik in mijn Kamerbrief van 13 oktober jl.6 aan uw Kamer toegelicht.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de zorg de komende tijd adequaat wordt opgeschaald aangezien onder epidemiologen de verwachting leeft dat het influenzavirus dit najaar en deze winter een comeback zal maken en u heeft aangegeven dat daarmee rekening is gehouden met betrekking tot het opschalen van de zorg? Kunt u inzichtelijk maken met welke middelen hoe de zorg de komende tijd adequaat wordt opgeschaald, hoeveel extra zorgpersoneel, hoeveel extra bedden, capaciteit bij huisartsen en in de ouderenzorg, wat dit gaat kosten en hoe dit gefinancierd gaat worden?
In het thans geldende opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)7 is beschreven hoe de zorg(keten) omgaat met oplopende patiëntaantallen en daaruit voortvloeiende druk op de zorg. Het maakt daarbij geen verschil of het COVID-19- of influenzapatiënten betreft. Beide patiëntgroepen doen immers een beroep op nagenoeg dezelfde beschikbare (personele) capaciteit, of het nu gaat om eerstelijnszorg, de ziekenhuizen, of de verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT). Ten aanzien van een eventuele opschaling naar een hogere (crisis)fase, zal in de regio’s de druk in de hele zorgketen worden beoordeeld en worden meegenomen in de besluitvorming. In de Regionale Overleggen Acute Zorg (ROAZ) zijn alle bovengenoemde sectoren daarom ook aangesloten.
Wat betreft personeel is het in bovengenoemde situatie mogelijk om gebruik te maken van de faciliteiten van de Nationale Zorgreserve, die tijdens crises een rol kan spelen in het snel opschalen van de capaciteit van zorgprofessionals. Daarnaast heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, met het oog op de personele houdbaarheid van de zorg, binnen het programma «Toekomstbestendige arbeidsmarkt zorg en welzijn» (TAZ) afspraken gemaakt met zorg- en welzijnsorganisaties, zorginkopers, onderwijs en beroepsorganisaties om de urgente uitdagingen op de arbeidsmarkt aan te gaan. Het programma heeft tot doel de zorg toekomstbestendiger te maken door het werk zodanig anders te organiseren dat het kan worden gedaan met het personeel dat wél beschikbaar is, op een manier waarop nog steeds goede, persoonlijke zorg, begeleiding en ondersteuning geboden kan worden. Aan dit programma wordt de komende periode uitvoering gegeven.
Ten aanzien van de zorgkosten, geldt dat in de systematiek van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verzekeraars en zorgaanbieders afspraken maken over welke reguliere zorg geleverd wordt en welke kosten daarbij horen. Verzekeraars hebben daarbij een zorgplicht. Daar bovenop is in het Integraal Zorg Akkoord (IZA) afgesproken om het macrokader medisch-specialistische zorg (MSZ) structureel met € 200 miljoen te verhogen, onder andere om eventuele meerkosten van IC-opschaling tot 1.150 bedden te bekostigen. Daarnaast wordt er € 20 miljoen beschikbaar gemaakt zodat in 2022 nog 800 studenten kunnen starten met de modulaire opleiding Basis Acute Zorg (BAZ). In mijn brief van 1 juli jl.8 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het verhogen van de plaatsen in huisartsenopleiding.
Kunt u uiteenzetten wat de vaccinatiestrategie is nu er waarschijnlijks deels overlappend/gelijktijdig gevaccineerd gaat worden tegen het coronavirus en het influenzavirus? Wat is de interval tussen de verschillende vaccinaties? Is onderzocht hoe het toedienen van twee verschillende vaccinaties in relatief korte tijd zich tot elkaar verhoudt? Is er een inschatting gemaakt van de potentiële gevolgen en bijwerkingen van het kort op elkaar voor twee verschillende virussen vaccineren?
Er zijn geen medische bezwaren tegen het in korte tijd toedienen van de griepprik en de herhaalprik. Verschillende studies hebben laten zien dat gelijktijdige toediening van COVID-19-vaccins en griepvaccins veilig kan.9 Er worden niet of nauwelijks meer bijwerkingen gezien. Bijwerkingen zijn doorgaans mild en tijdelijk. Ook blijkt uit studies dat er een goede antistofrespons tegen zowel COVID-19 als griep wordt opgewekt bij gelijktijdige toediening of toediening binnen korte tijd. Op basis van de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)10 omtrent het gebruik van COVID-19-vaccins, waarbij wordt aangegeven dat een COVID-19-vaccinatie met elk ander vaccin tegelijk mag worden toegediend, zijn de intervallen in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM vervallen.
Weet u wat de potentiële gevolgen kunnen zijn van het (dubbel) vaccineren van mensen middenin (mogelijk) twee virusgolven? Is hierover klinische data beschikbaar en zo ja, kunt u deze openbaar en toegankelijk maken?
Zie antwoord vraag 7.
Weet u wat het dubbel vaccineren met twee verschillende vaccins middenin (mogelijk) twee virusgolven mogelijk (tijdelijk) voor gevolgen heeft voor de gezondheid en de afweer van kwetsbare groepen en immuungecompromitteerden? Zullen zij gedurende een bepaalde periode nog kwetsbaarder zijn, met een hoger risico op overlijden door die verhoogde kwetsbaarheid, al dan niet als gevolg van vaccinatie? Kunt u een gedetailleerde uitleg geven?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 12 september jl.11, is het niet zo dat na vaccinatie een verhoogde kwetsbaarheid optreedt. Wel is bekend dat bijwerkingen mogelijk hebben bijgedragen aan het verslechteren van een al kwetsbare gezondheidssituatie of sluimerende conditie, al dan niet door hoge leeftijd. Het gaat om bekende bijwerkingen van de coronavaccins zoals koorts, misselijkheid en algemene malaise. Er is geen sprake van verhoogde kwetsbaarheid, maar van mensen die al erg kwetsbaar zijn.
Er vinden verschillende – door ZonMw gefaciliteerde – onderzoeken plaats naar de effectiviteit van vaccinatie tegen COVID-19 bij patiënten met een verstoord immuunsysteem. Resultaten van deze onderzoeken lieten zien dat ook deze patiënten veilig gevaccineerd kunnen worden. Uitgebreide informatie over deze studies, inclusief tussentijdse resultaten, zijn te vinden op de website van ZonMw12.
Op de zorgvuldige wijze waarop (mogelijke) bijwerkingen van COVID-19-vaccinaties in Nederland worden gemonitord, ben ik in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 5 juli13, 6 juli14 en 25 juli jl.15 reeds ingegaan. Ik zie geen reden om hierin aanpassingen te maken of aanvullend onderzoek te doen.
Wordt deze kwetsbare en immuungecompromitteerde groep mensen dit najaar/deze winter actief gemonitord om de effecten en potentiële bijwerkingen van vaccinatie middenin in (mogelijk) twee virusgolven in kaart te brengen? Worden zij meegenomen in het registreren en onderzoeken van de oversterfte vlak na vaccinatie?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen dit najaar en deze winter laagdrempelig toegang hebben tot huisartsenzorg? Ziet u af van eerder gevoerd ontmoedigingsbeleid voor het bezoek aan huisartsen en ziekenhuizen indien mensen klachten hebben, zodat er aan vroegsignalering en preventie van ernstig verlopende infecties kan worden gedaan? Hoe gaat u dat bewerkstelligen met de nu al grote druk op de huisartsenzorg? Kunt u een uiteenzetting geven van de strategie voor het toegankelijk houden van de huisartsenzorg voor patiënten en het behapbaar houden van de werkdruk voor het zorgpersoneel?
Het is onjuist dat zou zijn ingezet op een ontmoedigingsbeleid voor een bezoek aan de huisarts. Ik heb eerder juist aandacht gevraagd voor het belang van toegankelijke huisartsenzorg. Daarbij heb ik aangegeven dat mensen contact moeten blijven opnemen met hun zorgverlener, ook in tijden van oplopende COVID-druk.16 Deze boodschap maakt tevens onderdeel uit van de publieksinformatie rond «Zorg nodig in coronatijd» op rijksoverheid.nl.17
Bij oplopende aantallen COVID-19-patiënten valt niet uit te sluiten dat de druk op de huisartsenzorg (verder) zal toenemen. Om op een dergelijk scenario voorbereid te zijn, zijn er regionale huisartsen-rampen-opvangplannen (harops) opgesteld, waarin staat beschreven hoe de huisartsenzorg wordt georganiseerd wanneer de toegankelijkheid onder druk staat. De toegankelijkheid alsmede de continuïteit van huisartsenzorg staan natuurlijk niet op zichzelf. De vraag naar huisartsenzorg wordt ook beïnvloed door de beschikbaarheid van zorg in andere sectoren. Daarom is het belangrijk dat er onderlinge afstemming plaats met andere sectoren – indien ook daar de druk oploopt. Dit gebeurt in gezamenlijkheid binnen het ROAZ.
Ook in brede zin zet ik mij samen met partijen in voor een toegankelijke huisartsenzorg waarin de werkdruk aanvaardbaar is. Over het verminderen van de druk op de huisartsenzorg door onder meer het implementeren van «meer tijd voor de patiënt» en een betere verdeling van de dienstendruk over alle huisartsen in de avonden, nachten en weekenden heb ik concrete afspraken met partijen gemaakt in het IZA. Op dit moment geef ik daar samen met partijen uit de huisartsenzorg uitvoering aan.
Gaat u actief inzetten op het profylactisch gebruik van antivirale-, en geneesmiddelen ter voorkoming van ernstig verlopende COVID-19-infecties? Zo ja, kunt u de plannen hiervoor openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
De inzet van geneesmiddelen wordt bepaald door de medische beroepsgroep, niet door mij. Zij stellen hiertoe richtlijnen op. Wel zet ik mij in om verschillende COVID-19-geneesmiddelen in Nederland beschikbaar te maken. Mijn plannen hieromtrent heb ik al meerdere malen openbaar gemaakt in Kamerbrieven, in de beantwoording van Kamervragen en in debatten18.
Misstanden bij Ambulancezorg Groningen |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wilt u reageren op de berichtgeving dat er sprake is van een angstcultuur, seksueel grensoverschrijdend gedrag en een haperend kwaliteitsbeleid bij Ambulancezorg Groningen?1
Ja.
Wat vindt u van de dreigementen door het bestuur van de ambulancedienst richting medewerkers dat door hen gelekt zou zijn naar de media over misstanden bij de dienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet beoordelen of sprake is van dreigementen. Ik weet dat er een onderzoek is gedaan naar metadata van verzonden e-mails.
Wat vindt u van de werkwijze van het bestuur van de ambulancedienst die heeft onderzocht of medewerkers hebben gemaild naar de media over misstanden binnen de dienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen oordeel over, zie ook het antwoord op vraag 4.
Is deze werkwijze – waarbij metadata van verzonden e-mails zijn doorzocht – door het bestuur van de ambulancedienst wettelijk toegestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kan toegestaan zijn voor een werkgever om de metadata van e-mails te bekijken. Hierbij is het noodzakelijk dat de werknemers vooraf op de hoogte zijn dat er eventuele controles kunnen plaatsvinden op e-mailgebruik. Dit kan het beste vastgelegd zijn in een protocol, richtlijn of het werknemershandboek. Daarbij moet de verwerking voldoen aan de AVG. De werkgever moet een grondslag hebben op grond van de AVG, er moet sprake zijn van een vooraf bepaald legitiem doel en de verwerking moet proportioneel en subsidiair zijn. De werkgever moet een afweging van de belangen maken tussen de belangen van de werkgever en de belangen van de werknemer. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt hier toezicht op.
Deelt u de mening dat wangedrag en/of grensoverschrijdend gedrag nooit getolereerd mag worden en dat zorgverleners moeten kunnen vertrouwen op hun werkgever die verantwoordelijk is voor een veilige werkomgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, grensoverschrijdend gedrag accepteer ik absoluut niet. Wat betreft seksueel overschrijdend gedrag ben ik nauw betrokken bij het opstellen van het Nationaal Actieplan tegen seksueel geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag, onder leiding van regeringscommissaris Mariëtte Hamer. Ik wil dat elke werkgever in de zorg & welzijn weet hoe om te gaan met zaken als seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Momenteel inventariseer ik wat er nodig is om werkgevers hierin te ondersteunen. Daarnaast is in het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ) afgesproken dat vakbonden en beroepsverenigingen, samen met brancheorganisaties, praktische leidraden en handelingsperspectieven ontwikkelen voor de aanpak van en dilemma’s rondom discriminatie en (seksueel) grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer in zorg en welzijn.
Vindt u het onderzoek van Dagblad van het Noorden aanleiding om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te verzoeken nogmaals met betrokkenen, waaronder klokkenluiders in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen aanleiding de IGJ te vragen opnieuw met betrokkenen, waaronder klokkenluiders, in gesprek te gaan. Ik heb van de inspectie begrepen dat zij in haar toezicht op deze ambulancedienst focust op de borging van de kwaliteit van zorg en dit ook zal blijven doen. In het toezicht heeft de inspectie ook aandacht voor de randvoorwaarden die nodig zijn voor het leveren van goede ambulancezorg zoals de aansturing vanuit de bestuurder en het management en het bestaan van een goede werkcultuur. Wat betreft de casus van het seksueel grensoverschrijdend gedrag is direct gehandeld. In de situatie van een arbeidsconflict zoals dat speelde bij de start van de huidige bestuurder kan de inspectie geen rol spelen, tenzij de kwaliteit van de zorg erdoor in gevaar komt.
Waar kunnen zorgverleners veilig melding maken van wangedrag en/of grensoverschrijdend als zij niet terecht kunnen bij hun eigen werkgever? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er kan altijd een melding worden gedaan bij het Centrum Seksueel Geweld of bij de inspectie (IGJ).
Wat vindt u ervan dat van eind 2019 tot en met begin 2021 geen enkele calamiteit is gemeld bij de IGJ? Wat voor consequenties worden hieraan verbonden bij het bestuur van Ambulancezorg Groningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal calamiteitenmeldingen en het afhandelen van calamiteiten meldingen door een ambulancedienst is voor de IGJ een criterium in de beoordeling van het kwaliteitsmanagement van de ambulancedienst. Op basis hiervan heeft de inspectie met betrekking tot ambulancedienst Groningen geconcludeerd dat er sprake is van een niet voldoende functionerende kwaliteitscyclus wat betreft de evaluatie van de eigen ambulancezorg. Dit is door de inspectie met de bestuurder en andere medewerkers van de ambulancedienst besproken. De ambulancedienst heeft de intentie hierop te verbeteren en heeft een verbetertraject ingezet. De inspectie volgt dat traject en heeft op basis daarvan voldoende vertrouwen in de verbeterkracht. Toezicht op de verbeteracties is een continu proces vanuit de inspectie.
Welke maatregelen worden nu genomen om de misstanden bij Ambulancezorg Groningen op te lossen en te zorgen voor een veilige werkomgeving voor zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals genoemd wil ik dat elke werkgever in de zorg & welzijn weet hoe om te gaan met zaken als seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Momenteel inventariseer ik wat er nodig is om werkgevers hierin te ondersteunen. Daarnaast is in het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ) afgesproken dat vakbonden en beroepsverenigingen, samen met brancheorganisaties, praktische leidraden en handelingsperspectieven ontwikkelen voor de aanpak van (dilemma’s rondom) discriminatie en (seksueel) grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer in zorg en welzijn.
De IGJ heeft de signalen over de slechte werkcultuur bij de ambulancedienst in Groningen besproken met de bestuurder. In het toezicht heeft de inspectie ook aandacht voor de randvoorwaarden die nodig zijn voor het leveren van goede ambulancezorg zoals de aansturing vanuit de bestuurder en management en het bestaan van een goede werkcultuur.
Door de bestuurder is een externe partij ingeschakeld om onderzoek te doen naar de openheid en de sociale veiligheid in de organisatie.
De sluiting van de huisartsenpost in Hengelo |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Hoe oordeelt u over het voornemen van Twentse huisartsen om ’s nachts de huisartsenpost in Hengelo te sluiten vanwege een groot tekort aan huisartsen?1
Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk is. De noodzaak en het belang van het behoud van de huisartsenzorg voor patiënten tijdens avond-, nacht- en weekenduren (ANW-uren) wordt ook door alle partijen in het Integraal Zorgakkoord (IZA) onderkend en zij zijn allen dan ook bereid om hier vanuit de onderlinge samenwerking aan bij te dragen. De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) was intensief betrokken bij de totstandkoming van het IZA maar heeft dit nog niet ondertekend. Desondanks zijn we voortvarend – en in nauw overleg met de LHV, InEen en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) – van start gegaan met de uitvoering van de afspraken op het gebied van de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren. Zo zijn er afspraken gemaakt over een betere, evenwichtigere verdeling van de ANW-diensten onder alle huisartsen per 2023. Om dit te ondersteunen, verhoogt en differentieert de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) per 1 januari 2023 het maximum uurtarief.
De huisartsen ervaren in het hele land een hoge werkdruk vanwege de ANW-diensten. Dat heeft geleid tot het opstellen van een Actieplan werkdruk in de ANW door de LHV, Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen, InEen en het Nederlands Huisartsen Genootschap. Het actieplan bevat verschillende actielijnen. Eén van de actielijnen is de huisartsenzorg in de nacht, omdat de druk van een nachtdienst als groot wordt ervaren. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dagsituatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt.
Van de directeur van SHT-THOON, onderdeel van HuisartsenZorg Twente (het samenwerkingsverband van de Twentse huisartsen en huisartsenorganisaties die onder andere de organisatie van de huisartsenposten in de regio beheren) heb ik begrepen dat er nu nog geen concrete plannen zijn om de Huisartsenpost (HAP) Hengelo in de nacht te sluiten. Er wordt wel in het kader van het Actieplan werkdruk in de ANW onderzoek gedaan wat het betekent voor de druk op de huisartsenzorg als de HAP in Hengelo in de nacht wordt gesloten en of dit verantwoord is. De stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg dienen gevolgd te worden mocht het onderzoek aanleiding geven om over te gaan tot een besluitvormingsproces.
Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren uiteindelijk wordt ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen in de regio in samenwerking met de zorgverzekeraar. Het is aan hen om hier samen in goed overleg uit te komen.
Kunt u aangeven welke consequenties dit voornemen heeft voor de spoedzorg en de veiligheid van patiënten in de regio Twente?
Ik heb van HuisartsenZorg Twente begrepen dat het onderzoek toetst of het sluiten van de HAP Hengelo in de nacht veilig geïmplementeerd kan worden in de regio Twente. Het onderzoek loopt nog en het is te vroeg om in te gaan op enige resultaten van dit onderzoek.
Indien dit besluit doorgaat, op welke wijze kan zorgmijding voorkomen worden voor patiënten die ’s nachts niet met de auto, het openbaar vervoer of met de taxi kunnen rijden naar een huisartsenpost in Enschede of Almelo?
Ik heb van de Huisartsenzorg Twente begrepen dat, mocht de HAP Hengelo in de nacht sluiten, dit geen gevolgen zal hebben voor de spoedvisites van de huisartsen, die zullen gewoon doorgaan. Mensen die beschikking hebben over vervoer en een spoedconsult nodig hebben in de nacht zullen naar Enschede of Almelo moeten rijden in plaats van naar Hengelo. Dat zal voor een deel van de patiënten meer reistijd betekenen, maar niet voor allemaal. Bedacht moet worden dat er geen spoedeisende hulp (SEH) in Hengelo is, waardoor er nu ook een deel van de patiënten die in de nacht naar de HAP Hengelo komt later alsnog naar Enschede of Almelo dient af te reizen. Voor deze patiënten zal de reistijd dus afnemen. In het geval dat er besloten wordt om over te gaan tot een besluitvormingsproces, zullen de stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg gevolgd dienen te worden. In het continuïteitsplan dient dan bijvoorbeeld aandacht te zijn voor de gevolgen voor de patiënten in de regio en hoe de continuïteit wordt geborgd.
Kunt u aangeven op welke andere plaatsen ook voornemens zijn om huisartsenposten of -praktijken te sluiten vanwege tekorten aan huisartsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet aangeven in welke regio’s er voornemens zijn om huisartsenposten of huisartspraktijken te sluiten. Ik zie wel dat de druk op de huisartsenzorg overdag en in de ANW-uren hoog is. Ook de huisartsenzorg heeft te maken met de krapte op de arbeidsmarkt. De noodzaak is dus hoog om de huisartsenspoedzorg goed te organiseren. Eén van de doelen van het eerdergenoemde Actieplan werkdruk in de ANW van de huisartsenkoepels is dan ook om bepaalde huisartsenposten in de nacht te gaan sluiten om het aantal huisartsen die dienst doet in de nacht te beperken. Daarmee komt er meer capaciteit beschikbaar om elders in te zetten. Dit wordt in verschillende regio’s momenteel onderzocht.
Bent u het eens met de constatering dat deze door huisartsentekorten ingegeven sluiting van dergelijke huisartsenposten ervoor zorgt dat de spoedzorg voor de mensen in die regio’s minder goed bereikbaar wordt?
Ik heb, zoals aangeven in de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg, niet het voornemen om de 30-minutennorm voor de bereikbaarheid van huisartsenposten aan te passen. Deze norm voor bereikbaarheid voor huisartsenposten is onderdeel van de Uitvoeringsregeling Wkkgz. De bereikbaarheidsnorm is dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een spoedpost moet kunnen bereiken.
Kunt u specifiek ingaan op welke wijze u, via het Integraal Zorgakkoord en de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg, de huisartsenposten gaat ondersteunen en gaat voorkomen dat er nog meer posten gedwongen moeten sluiten vanwege personeelstekorten?
Ik vind het van belang dat de toegang tot de acute zorg goed geborgd is. De werkdruk die de huisartsen en triagisten in de ANW-uren ervaren is echter groot, en het verder ophopen van de druk is een ongewenste en niet uitvoerbare route. Dit vraagt om nieuwe manieren van borgen van de toegang tot de acute zorg. Het zo efficiënt mogelijk aanbieden van de acute huisartsenzorg is dus een noodzaak. Zoals gezegd hebben partijen stevige afspraken gemaakt in het IZA om de druk op de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren te verlagen. Dit zijn afspraken over een sluitende dekking voor alle benodigde diensten, een eerlijke verdeling van de diensten over de binnen de regio werkzame huisartsen en gelijke toepassing van de tarieven voor alle dienstdoende huisartsen.
Daarnaast bevat de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg acties op drie kernpunten (kwaliteit en toegankelijkheid van de acute zorg, zorgcoördinatie en samenwerking in de regio) die ervoor moeten gaan zorgen dat iedereen die dat nodig heeft tijdig goede acute zorg kan ontvangen op de juiste plek: van de huisarts, HAP, ggz, wijkverpleging, ambulance, SEH, verloskundige, apotheek of één van de andere partijen in de brede keten van acute zorg. Ook is in het IZA en de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg afgesproken om goede informatievoorziening voor burgers en patiënten op te starten zodat zij geïnformeerd worden wanneer ze zich in welke situatie tot wie en hoe kunnen wenden, met als doel dat de zorgvraag zo snel mogelijk beantwoord wordt en de schaarse expertise van triagisten zo goed mogelijk ingezet kan worden.
Hoe bent u van plan om uw systeemverantwoordelijkheid voor de huisartsenzorg in te vullen? Bent u het ermee eens dat u daarmee ook een verantwoordelijkheid draagt voor het oplossen van de huisartsentekorten en het overeind houden van huisartsenposten?
Meerdere partijen zijn verantwoordelijk voor het oplossen van regionale huisartsentekorten en voor het verminderen van de druk op de huisartsenzorg waaronder VWS, de zorgverzekeraars, de NZa en de huisartsen zelf. Om te zorgen dat de huisartsenzorg in de toekomst toegankelijk blijft, zet ik in op verschillende sporen om de regionale huisartsentekorten op te lossen. Zo zet ik in op het opleiden van extra huisartsen, een eerlijker verdeling van de ANW-diensten, goede informatievoorziening aan patiënten, en op een betere samenwerking tussen het sociaal domein, de huisartsenzorg en de ggz om de druk op de huisartsenzorg te verlichten.
Uiteindelijk is het belangrijkste dat partijen landelijk, regionaal en lokaal in gezamenlijkheid werken aan het toegankelijk houden van de huisartsenzorg. Daarom hecht ik ook sterk aan de afspraken die we hierover in het IZA hebben gemaakt. Ik ben ook blij te zien hoe hard partijen al aan de slag zijn gegaan met de uitvoering hiervan.
Het toenemende aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het nieuws over het stijgend aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen?1
Ja, ik ben bekend met het nieuws van eind september over het stijgend aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen. Toen nam het aantal coronabesmettingen snel toe en daarmee het aantal ziekenhuisopnames.
In de afgelopen weken zien we in de rioolwatersurveillance, het aantal positieve testen en het aandeel mensen dat COVID-19 klachten rapporteert via Infectieradar, een daling van de verspreiding van het virus. Op dit moment zijn de cijfers met betrekking tot de verspreiding van het virus ongeveer op hetzelfde niveau als eind september, toen de najaarsgolf net begon2, 3. Desondanks blijft de circulatie hoog.
Het LCPS4 rapporteert op 8 november jl. dat in de afgelopen week (week 44) gemiddeld 938 COVID-patiënten per dag op de verpleegafdelingen van de ziekenhuizen werden behandeld. De week ervoor waren dat er 1.078. Op de IC werden in week 44 gemiddeld 43 COVID-patiënten behandeld, 13 minder dan de week ervoor. Dat is de eerste daling sinds september.
Er liggen nu minder patiënten op de verpleegafdelingen ten opzichte van vorig jaar november, toen er ook sprake was van een herfstgolf. De piek werd toen eind november bereikt. Ook zitten we nog ruim onder de piek van het aantal bezette bedden op de verpleegafdelingen tijdens de periode februari-april 2022. Toen was het piekmoment namelijk 1.933 bezette bedden (29 maart 2022) en was de omikronvariant net als nu ook dominant. Het aantal patiënten op de IC blijft relatief stabiel en is ook aanzienlijk lager dan in deze voorgaande periodes5.
De stijging in ziekenhuisopnames heeft niet voor knelpunten gezorgd. De druk op de zorg is momenteel beheersbaar. Uit de weekrapportage van het LCPS blijkt dat de doorgang van de planbare zorg in de ziekenhuizen (U4/U5-zorg) stabiel is. Het verzuim onder personeel in de hele zorgketen is nog steeds hoog en laat de voorbije weken een lichte stijging zien (data NZa, week 43). Deze cijfers komen overeen met data van vorig jaar in deze periode6, maar de uitgangspositie is gunstiger: we hebben op dit moment te maken met een minder ziekmakende variant en er is meer opgebouwde immuniteit onder een deel van de bevolking als gevolg van vaccinatie en/of eerder doorgemaakte infecties. Deze combinatie van factoren heeft een rol gespeeld in het verloop van de recente najaarsgolf, en zorgt ook voor een andere verdeling van druk in de zorgketen.
De toename van COVID-patiënten concentreert zich op dit moment voornamelijk in de klinieken van ziekenhuizen en vooralsnog minder op de IC. Dit is in beginsel gunstig, omdat opschaalbaarheid in de kliniek beter te realiseren is. Op dit moment is er geen reden tot zorg.
Er is op dit moment dan ook geen aanleiding voor het nemen van aanvullende maatregelen. Het is niet nodig voor sectoren om collectief de volgende stap op de maatregelenladder te zetten (naar de preventieve fase). Uiteraard staat het bedrijven en instellingen vrij om preventieve maatregelen, zoals opgenomen in de sectorplannen, toe te passen wanneer dit in hun setting passend is, om zo bijvoorbeeld uitval van personeel te voorkomen en/of kwetsbaren te beschermen. Zo zien we dat sommige bedrijven en instellingen al extra voorzichtigheid betrachten door bijvoorbeeld te verzoeken een mondneusmasker te dragen (in zorginstellingen) en desinfectiegel beschikbaar te stellen aan personeel en bezoekers (in winkels en andere gelegenheden) – ook al geldt daartoe geen verplichting en heeft het kabinet daar niet expliciet toe opgeroepen. Ik juich dergelijke initiatieven toe. Het kabinet houdt de verdere ontwikkeling van het virus scherp in de gaten.
Deelt u de zorgen over deze stijging? Zo ja, welke stappen overweegt u om de toename van het aantal besmettingen te remmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heroverweegt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) haar advies dat maatregelen niet nodig zijn vanwege de oplopende besmettingen? Zo nee, waarom niet?
Het COVID-19-Responsteam heeft de stand van de coronathermometer op 11 oktober jl7. aangepast naar stand 2, en deze stand blijft gehandhaafd in hun meest recente advies omdat er nog weinig informatie is over de opkomende subvarianten zoals BQ.1.8 Stand 2 betekent beperkte druk op zorgketen en samenleving, maar er zijn wel toegenomen risico’s te verwachten voor kwetsbare groepen. Het COVID-19-Responsteam blijft daarom adviseren aan onvoldoende beschermde kwetsbare personen om aanvullende maatregelen9 te nemen zoals afstand houden en eventueel een mondneusmasker te dragen, indien afstand houden niet mogelijk is. Voor personen rondom kwetsbaren adviseert het COVID-19-Responsteam onder meer om een zelftest te doen bij klachten en voorafgaand aan een incidenteel bezoek aan kwetsbaren. Daarnaast blijft het belangrijk voor iedereen om zich aan de basisadviezen te houden.
Hoe verhoudt de huidige stand van de coronathermometer, namelijk laag, zich tot de oplopende besmettingen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u voorbereid op een nieuwe golf als het gaat om test- en monitorcapaciteit, zorgcapaciteit en prikcapaciteit?
De zorgsector heeft grote inspanningen getroffen in voorbereiding op een nieuwe golf. Er vindt in de regio veel onderlinge afstemming en versterking van samenwerking plaats. In de huidige tijd van personeelskrapte, zal bij een nieuwe golf met eenzelfde personeelscapaciteit meer zorg geleverd moeten worden. Dat betekent dat de meeste winst te behalen is door de beschikbare capaciteit zo efficiënt mogelijk in te zetten. Het expertteam COVID-zorg heeft hierover kort voor de zomer een advies uitgebracht.10 Op mijn verzoek heeft iedere ROAZ-regio naar aanleiding van dit advies een implementatieplan opgesteld en zijn regio’s direct gestart met de uitvoering hiervan. Het algemene beeld van de voortgang van de implementatie is positief.
Succesvolle innovaties als zuurstof thuis en thuismonitoring, waarmee de instroom in ziekenhuizen en/of VVT-instellingen kan worden beperkt en de door- en uitstroom verder wordt verbeterd, zullen ertoe bijdragen dat de beschikbare capaciteit efficiënter wordt ingezet. Ook is er de afgelopen tijd gewerkt aan de herijking van het Opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ).
De GGD’en hebben op dit moment de capaciteit om ongeveer 700.000 vaccinatieprikken per week te zetten. Daarnaast worden er ook prikken gezet door andere uitvoerders. De GGD’en optimaliseren hun beschikbare capaciteit op regionaal niveau en kunnen (lokaal) opschalen als daar behoefte aan is. Op dit moment is de beschikbare capaciteit ruim voldoende. Ik heb uw Kamer op 13 oktober jl. geïnformeerd over de voortgang en de planning van de najaarsvaccinatieronde11. Vanaf 26 oktober jl. kan iedereen van 12 jaar en ouder die de basisserie heeft afgerond een afspraak maken voor een herhaalprik: dit is mogelijk vanaf 3 maanden na de laatste vaccinatie of 3 maanden na een doorgemaakte COVID-19-infectie.
Zelftesten is de primaire testmethode voor het grootste deel van de bevolking. Grootschalig testen met PCR bij de GGD is niet langer noodzakelijk. Wel houden we PCR-testcapaciteit bij de GGD beschikbaar voor specifieke doelgroepen12.
Op het moment dat een nieuwe virusvariant onvoldoende wordt aangetoond met antigeen(zelf)testen, en de druk op de zorg onverhoopt toch weer toeneemt, zal weer opgeschaald kunnen worden met grootschalig PCR-testen (voor elke burger). Om goed voorbereid te zijn, zijn afspraken gemaakt voor een stapsgewijze (grootschalige) opschaling met zowel de GGD’en als met laboratoria.
Het is hierbij goed om te realiseren dat onder andere beschikbaarheid van personeel, het niet gelijktijdig grootschalig opschalen van testen en vaccineren, en beschikbaarheid van materialen belangrijke aandachtspunten zijn en de feitelijke capaciteit en/of opschalingssnelheid kunnen drukken.
Bij welk aantal COVID-patiënten in het ziekenhuis (naar schatting) komt de reguliere zorg in het gedrang?
De mate waarin de reguliere zorg (non-COVID zorg) doorgang kan vinden, is afhankelijk van meerdere factoren. Naast het aantal COVID-patiënten dat is opgenomen zijn ook de toe- of afname van de reguliere zorgvraag (bijvoorbeeld door een griepgolf), en de hoeveelheid uitgestelde zorg, de beschikbaarheid van voldoende geschoold personeel, en daarmee samenhangend de hoogte van het ziekteverzuim, van belang voor de doorgang van reguliere zorg. Een schatting op basis van alleen het aantal opgenomen COVID-patiënten is daarom niet te maken.
Kunt u toelichten welk effect de griepgolf kan hebben op de zorgcapaciteit?
Voor patiënten die met influenza worden opgenomen in het ziekenhuis geldt dat zij – net als COVID-patiënten – een beroep doen op nagenoeg dezelfde beschikbare (personele) capaciteit op de kliniek en in sommige gevallen de IC. Net als een coronagolf heeft een griepgolf effect op de beschikbaarheid van personeel. Het ziekteverzuim kan daardoor hoger zijn. Hoe meer patiënten met influenza worden opgenomen, hoe sterker de totaal beschikbare capaciteit onder druk zal komen te staan. Bij noodzakelijke opschaling van capaciteit vanwege een oplopend aantal COVID- en/of influenza-patiënten, zal de eventuele afschaling van (kritiek) planbare zorg plaatsvinden op basis van de urgentieklassering opgesteld door de Federatie Medische Specialisten (FMS).13
Wat kunt u zeggen over de opkomst voor de herhaalprik?
Van 19 september tot en met zondag 6 november zijn er circa 3,4 miljoen herhaalprikken tegen COVID-19 gezet. Tot en met zondag 6 november had 52,1% van de 60-plussers in het najaar een herhaalprik gehaald. Het aantal gezette herhaalprikken wordt wekelijks op donderdag bijgewerkt op het Coronadashboard van de rijksoverheid.14 Het is belangrijk dat de mensen die op advies van het OMT-Vaccinaties (OMT-V) per brief persoonlijk zijn uitgenodigd voor de herhaalprik, hiervoor zo snel mogelijk een afspraak maken als zij dit nog niet gedaan hebben. Het betreft hierbij iedereen van 60 jaar en ouder, mensen jonger dan 60 jaar die ook in aanmerking komen voor de griepprik en zorgmedewerkers.
Het bericht 'Buiten het ziekenhuis dreigt een nijpend tekort aan artsen' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Buiten het ziekenhuis dreigt een nijpend tekort aan artsen»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de voornaamste oorzaken dat sommige opleidingen hun opleidingsplaatsen niet gevuld krijgen? Hangt dit bijvoorbeeld samen met het imago van bepaalde beroepen?
In het brede pallet van medische vervolgopleidingen is er concurrentie, bij de medisch-specialistische opleidingen binnen het ziekenhuis worden de
opleidingsplaatsen vrijwel allemaal ingevuld. Bij een aantal andere opleidingen buiten het ziekenhuis lukt dat niet altijd volledig, zoals bij de huisarts, de specialist oudergeneeskunde, de arts voor verstandelijk gehandicapten en de arts M&G. Dit duidt niet op overschotten aan opleidingsplaatsen, maar op gebrek aan basisartsen die de opleiding willen volgen. Basisartsen hebben de opleiding geneeskunde afgerond, maar zijn (nog) geen specialist. Een deel van de basisartsen gaat wel in opleiding tot specialist en een ander deel niet.
In welke regio’s zijn er voornamelijk discrepanties in opleidingsplaatsen en aanmeldingen van studenten waardoor tekorten of overschotten aan opleidingsplaatsen ontstaan?
Opleidingsplaatsen worden beschikbaar gesteld mede op basis van het advies van het Capaciteitsorgaan. Dit advies geeft aan hoeveel opleidingsplaatsen er voor heel Nederland nodig zijn, zodat ook in de toekomst de zorgvraag kan worden opgevangen. Het geeft dus geen beeld van de situatie op regionaal niveau.
Het Capaciteitsorgaan kent nationale ramingen en daarbinnen is op dit moment geen regionaal inzicht in vraag en aanbod. Wel zien we dat het in een aantal regio’s lastiger is om aan de vervangingsvraag door vergrijzing te voldoen. Het Capaciteitsorgaan kijkt wel steeds meer naar de regionale situatie bij een aantal beroepen waar dit meest van toepassing is. Deze beweging zetten we voort.
Stichting SBOH verzorgt de uiteindelijke verdeling over regio’s. Bij de toewijzing van opleidingsplekken wordt rekening gehouden met de voorkeurslocatie van de kandidaten. Uit recent onderzoek van Nivel blijkt dat in vrijwel alle regio’s het aantal huisartsen per 10.000 inwoners gelijk is gebleven of toegenomen, maar er tussen regio’s nog grote verschillen zijn. Vooral Amsterdam, Leiden, Utrecht, Apeldoorn, Nijmegen en Zuid-Limburg kennen een hoge huisartsendichtheid. De laagste dichtheid is te vinden in de arbeidsmarktregio West-Brabant.
Voert u op dit moment gesprekken met betrokken instellingen zoals ziekenhuizen om te kijken hoe bepaalde opleidingen die kampen met een overschot aan opgeleide specialisten, een passender budget kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat het bij sommige specialismen voor jonge artsen momenteel lastig is om aan een vaste baan te komen. De primaire verantwoordelijkheid om hiervoor oplossingen te vinden ligt bij de sector zelf. De betrokken veldpartijen hebben die handschoen opgepakt en diverse initiatieven ontplooid om met deze situatie om te gaan.
VWS baseert zich bij het beschikbaar stellen van nieuwe opleidingsplaatsen op de adviezen van het Capaciteitsorgaan. In die adviezen, die recentelijk zijn geactualiseerd, houdt het Capaciteitsorgaan rekening met tal van aspecten die de uiteindelijke zorgvraag bepalen, waaronder de omvang van de beroepsgroep. Op basis van de nieuwe adviezen wordt bezien wat voor het komende jaar een passende instroom in de (medische) vervolgopleidingen is, rekening houdend met de financiële kaders. De Kamer zal hierover komend voorjaar nader worden geïnformeerd.
Hoe ondersteunt u de initiatieven die er op dit moment zijn tot omscholing van artsen uit «overschot» sectoren naar specialismen waar tekort aan is?
Het Ministerie van VWS heeft met instemming kennisgenomen van het feit dat de SBOH recentelijk (december 2022) samen met ActiZ een stimuleringsregeling omscholing medisch specialisten heeft vastgesteld. Deze regeling bevordert dat werkloze medisch specialisten zich kunnen omscholen tot specialist ouderengeneeskunde.
Hoe kan vrijgekomen budget als gevolg van het niet vullen van opleidingsplaatsen flexibeler worden ingezet om elders extra opleidingsplaatsen te realiseren?
Het algemene uitgangspunt is dat het budget de opleidingsplekken van de vanuit de begroting gefinancierde opleidingen volgt en dat het verschuiven van opleidingsplekken vooraf en budgetneutraal gebeurt. Voorafgaand aan een kalenderjaar wordt vastgesteld wat het totaal aantal plekken is dat wordt bekostigd. Dit wordt vastgesteld op basis van ramingen van het Capaciteitsorgaan, evenals op een inschatting van de beschikbare opleidingscapaciteit en geschikte kandidaten. Als er gaandeweg het jaar blijkt dat er minder wordt ingevuld, bezie ik of dit incidenteel of structureel het geval is. In het geval van het laatste, is er dan aanleiding om met het oog op het volgende jaar het aantal te bekostigen plekken aan te passen, waarbij de ruimte die hierdoor ontstaat mogelijk ingezet kan worden voor andere opleidingsplaatsen.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om bepaalde beroepen aantrekkelijker te maken om zo voldoende studenten te trekken, zoals bijvoorbeeld de specialisten ouderengeneeskunde die in het artikel worden genoemd?
Er ligt een taak bij de werkgevers, beroepsgroepen, opleidingsinstituten en opleiders om te werken aan de populariteit van het werken als arts buiten het ziekenhuis. Dit is essentieel om de instroom in de opleidingen waar nodig te bevorderen, daarvoor is het ook noodzakelijk om goed inzicht te hebben in de beroepswensen van studenten geneeskunde en basis artsen. Om de instroom te verhogen moet er – zoals de KNMG recentelijk ook naar buiten bracht2 – in de opleiding geneeskunde meer aandacht komen voor vakgebieden buiten het ziekenhuis, zoals meer co-schappen voor onder andere huisartsen, artsen in de publieke gezondsheidszorg (zoals jeugdartsen) en specialist ouderengeneeskunde. Want onbekend maakt onbemind.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport zet zich vanuit het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) in op het maken van korte en lange termijn afspraken tussen beroeps-/brancheorganisaties – zoals de Landelijke huisartsenvereniging (LHV) en Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde (Verenso) – en het onderwijs om samen te zorgen voor een meer passende instroom in opleidingen met achterblijvende instroom. Ook helpt duidelijkheid over de zorgtransformatie – zoals in het Integraal Zorgakkoord (IZA), het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO), het Preventieakkoord en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) zit – partijen om met die bril naar de inhoud van de opleidingen te kijken.
Deelt u de mening dat we bij het opleiden van zorgpersoneel breder moeten kijken dan alleen de cure, ook gelet op de toenemende dubbele vergrijzing waar de zorg mee te kampen heeft? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Onderbreking datastroom RIVM mbt vaccinatiecampagnes |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Kunt u aangeven of de gedetailleerde overzichten van de diverse vaccinatiecampagnes met digitale data (onder andere csv-formaat) en grafieken (hierna te noemen «rapportage») waaraan het lid van de Groep Van Haga in de recente commissievergadering d.d. 28 september 2022 heeft gerefereerd en die tot in ieder geval 1 september 2022 te vinden waren op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verplaatst? Zo ja, waar is deze rapportage dan wel te vinden?
Deze rapportages zijn niet verplaatst. Zoals te lezen is op de website van het Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) was er sprake van een tijdelijke onderbreking in de datastroom tussen GGD-GHOR en het RIVM als gevolg van veranderingen in de gegevensuitwisseling van de herhaalprikken uit de huidige najaarsronde. Het was daarom enkele weken niet mogelijk om de gedetailleerde rapportage op te maken. Het RIVM publiceerde wel wekelijks vaccinatiecijfers over de herhaalprikken tijdens de najaarsronde. De aanpassingen in de datastroom zijn inmiddels verwerkt. De gedetailleerde rapportages worden zoals gebruikelijk weer wekelijks gepubliceerd op de website van het RIVM. Hetzelfde geldt voor de digitale data over de najaarsronde in de open dataportal van het RIVM.
Indien de rapportage niet verplaatst is dan is deze verwijderd; waarom is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u de rapportage terug laten plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft mij laten weten dat de voortgang van de vaccinatiecampagne weer op dezelfde manier gepubliceerd wordt. Vanaf 25 oktober jl. is de rapportage weer te vinden op de website van het RIVM.
Bent u op de hoogte van het feit dat op de RIVM-pagina staat dat de tijdelijke onderbreking in de datastroom tussen GGD-GHOR en het RIVM te maken heeft met de voorbereiding op gegevensuitwisseling van de vaccinaties in het najaar, waardoor het nu niet mogelijk om de wekelijkse update deelname COVID-19 vaccinatie in Nederland te maken?
Ja.
Kunt u aangezien de gevolgen van deze onderbreking nu al bijna een maand duren, onder andere het uitblijven van gedetailleerde rapportage, navraag doen en in detail en met technische onderbouwing uitleggen waarom een eerder prima werkende datastroom tussen GGD-GHOR en het RIVM aan het begin van de recente vaccinatiecampagne niet meer zou functioneren en wanneer dit weer hersteld is? Zo nee, waarom niet?
De vaccinatiecampagne heeft zich sinds de eerste ronde steeds verder ontwikkeld en is steeds uitgebreider geworden: na de basisserie hebben we een boostronde gehad eind 2021/begin 2022, hebben de 60-plussers een herhaalprik ontvangen in het voorjaar en zijn we nu bezig met een herhaalprikronde in het najaar. Als gevolg hiervan heeft de GGD-GHOR aangegeven de registraties – de zogenoemde zorgprogramma’s – te willen optimaliseren om zo efficiënter te kunnen registreren en daarmee de foutgevoeligheid te verkleinen. Technisch betreft dit wijzigingen in de labeling van de vaccinaties en de manier waarop het label tot stand komt. Dit moest ook juridisch getoetst worden.
Het RIVM heeft het rapportageproces volledig aangepast aan de oorspronkelijke datastroom van de GGD-GHOR naar het RIVM. Als gevolg van de wijzigingen bij de GGD-GHOR, dient ook het RIVM haar scripts aan te passen. Gesprekken over de aanpassingen tussen de partijen, de impact van de wijzigingen en het aanpassen van de benodigde scripts en systemen bij beide partijen kost tijd. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven heeft het RIVM op 25 oktober jl. de gebruikelijk pdf met data weer opgeleverd.
Kunt u de Kamer verzekeren dat de rapportage van de meest recente vaccinatiecampagne na herstel van de onderbreking van de datastroom tussen GGDHOR en RIVM met terugwerkende kracht in dezelfde resolutie beschikbaar zal worden gesteld als tijdens de eerdere vaccinatiecampagnes? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het RIVM is vanaf 25 oktober jl. weer gestart met de wekelijkse pdf. In deze publicatie is ook data opgenomen uit periode van onderbreking.
Kunt u de Kamer alle correspondentie verstrekken waarin het RIVM of de GGD of uw Ministerie het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) hebben geïnformeerd over de onderbroken datastroom tussen GGD-GHOR en het RIVM? Zo nee, waarom niet?
Er is één mailwisseling geweest tussen het RIVM en ECDC. Deze mailwisseling is toegevoegd als bijlage.
Het bericht ‘Wetenschappers vragen kabinet om steun bij voorbereiding op volgende pandemie’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Wetenschappers vragen kabinet om steun bij voorbereiding op volgende pandemie» van 26 september jongstleden?1
Ja.
Op welke manieren wordt informatie tussen wetenschappers van verschillende vakgebieden opgeslagen en gedeeld? Welke knelpunten zijn er met betrekking tot het delen van informatie tussen datasystemen, organisaties en wetenschappers?
Momenteel worden informatie en gezondheidsdata tussen wetenschappers, datasystemen en organisaties van verschillende vakgebieden op diverse en versnipperde manieren opgeslagen en gedeeld. Organisatorische, maatschappelijke, juridische en technische knelpunten belemmeren het delen van gezondheidsdata. Zoals het ontbreken van een nationale gezondheidsdata infrastructuur, geen unieke koppelsleutel om databronnen te kunnen koppelen, verschillende standaarden om informatie makkelijk te kunnen delen, maar ook onduidelijkheid en handelingsverlegenheid over wie zeggenschap heeft over de data en informatie. Ook is er gebrek aan duidelijkheid over wet- en regelgeving, zoals toestemming voor het delen van informatie. Er wordt gewerkt aan het structureel oplossen van de grootste knelpunten in het zgn. obstakel verwijder traject samen met de Ministeries van OCW en van EZK, Health-RI en het veld.
Daarnaast is elektronische gegevensuitwisseling een van de thema’s waar bij de derde tranche van de wijziging van de Wet publieke gezondheid (hierna Wpg) naar gekeken wordt. De komende periode wordt nader geanalyseerd en uitgewerkt welke mogelijke aanvullende instrumenten en wetgeving (waaronder in de Wpg) er nodig zijn voor het delen van informatie tussen datasystemen, organisaties en wetenschappers in de publieke gezondheid.
Deelt u de conclusie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) dat ervaringen uit de zorg een prominente plek moeten krijgen in beleidsadvies? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik onderschrijf dat ervaringen uit de zorg een prominente plek moeten krijgen in beleidsadvies. Zoals vermeld in de brief over de beleidsagenda pandemische paraatheid van april jl.2 zullen we bij de uitwerking van het beleidsprogramma de partijen uit het veld betrekken. Ik heb u recent geïnformeerd over de uitwerking van het beleidsprogramma, waar het rapport van de KNAW een belangrijke inspiratie voor vormt.3
Deelt u de opvatting van de KNAW dat Nederland te weinig steekproeven doet en dat de metingen uit rioolwater niet fijnmazig genoeg zijn? Zo nee, waarom niet? Hoeveel steekproeven worden er gemiddeld gedaan en wat is het geadviseerde aantal?
Deze opvatting deel ik niet. Sinds 2020 is het rioolwateronderzoek in een stroomversnelling geraakt door de COVID-19-pandemie en staat er een zeer fijnmazige infrastructuur voor de Nationale Rioolwatersurveillance (NRS). Sinds november 2021 analyseert het RIVM vier keer per week rioolmonsters op SARS-CoV-2, van alle ruim 300 rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s). In totaal levert dat gemiddeld 1.200 monsters per week op. Hiermee omvat de monitoring het rioolwater afkomstig van meer dan 99% van de bevolking. Met de bestaande infrastructuur is er voldoende zicht op de viruscirculatie op landelijk, regionaal en op gemeenteniveau. Met de meetfrequentie van vier keer per week kunnen bovendien (lokale) virusoplevingen vroegtijdig worden gesignaleerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de KNAW aangeeft dat er in een aantal Europese landen wel een landelijk beeld is waaruit informatie direct wordt gekoppeld aan statistieken, bijvoorbeeld over wijken of achtergronden van mensen? Bent u bekend met deze landen? Zo ja, bent u bereid te kijken naar voorbeelden uit dergelijke landen om te zien of en hoe deze toepasbaar zijn voor Nederland?
Ja ik ben hier bekend mee. In bepaalde onderzoeken vanuit het RIVM, zoals het onderzoek waarin gekeken wordt naar de effectiviteit van vaccinaties, gebeurt dit ook. Het is mijn wens om data op bredere schaal te koppelen bij het CBS zodat deze toegankelijk gemaakt kan worden voor onderzoek. Deze ambitie heb ik met de op 1 april 2022 verstuurde Kamerbrief over langetermijnstrategie COVID-194, al eerder met uw Kamer gedeeld. Ook heb ik u in de Kamerbrief, die verstuurd is op 18 november jl., laten weten wat de huidige status van de datakoppelingen is ten behoeve van het oversterfteonderzoek5. Voor een verdere update, de planning en mijn ambities hierin verwijs ik u graag naar deze brief.
Deelt u de mening dat het in een geval van een pandemie belangrijk is dat wetenschappers snel moeten beschikken over data uit verschillende studies zodat zij hierop hun advies kunnen baseren?
Ja, daar ben ik het mee eens. Daarom werkt het Ministerie van VWS samen met de Ministeries van EZK en van OCW, Health RI en het veld aan het structureel oplossen van de grootste knelpunten om gezondheidsdata met elkaar te kunnen delen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Ook investeer ik in kennis en innovatie en verbeterde gegevensuitwisseling op het terrein van pandemische paraatheid, zoals te zien in de beleidsagenda pandemische paraatheid en de VWS-begroting. Bovendien kan al gebruik gemaakt worden van bestaande infrastructuren zoals via het CBS en RIVM.
Indien uw antwoord op de vorige vraag positief is, waarom is er dan voor gekozen om de Wet Elektronische Gegevensuitwisseling in de Zorg (Wegiz) in eerste instantie niet van toepassing te laten zijn op onder andere het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Kunt u toezeggen zo spoedig mogelijk een uitvoeringstoets te laten doen? Kunt u er op kortere termijn voor zorgen dat de Wegiz van toepassing is op het RIVM? Vanaf wanneer is dat mogelijk?
De Wegiz ziet alleen toe op het uitwisselen van data voor primair gebruik tussen zorgaanbieders. De reden hiervoor is de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Ik wil het uitwisselen van data voor onderzoeksdoeleinden (secundair gebruik) daarom op andere manieren bevorderen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2. In aanvulling daarop heeft de Wegiz naar verwachting wel een positief effect op het secundair gebruik van zorgdata: de vastlegging van primaire zorggegevens wordt onder de Wegiz gestandaardiseerd, deze gegevens kunnen hierdoor makkelijker en sneller worden hergebruikt.
De nazorg voor burgerhulpverleners |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Hoe kijkt u aan tegen de problemen die momenteel bestaan rondom de nazorg voor burgerhulpverleners?1
Nazorg voor zowel slachtoffers en burgerhulpverleners worden afhankelijk van de situatie door verschillende organisaties opgepakt. In de casus die mij is toegekomen bij deze vragen begrijp ik dat er behoefte kan zijn vanuit de burgerhulpverlener of het slachtoffer om kennis te hebben van de situatie van elkaar na het incident, waarbij contact met elkaar kan helpen om de gebeurtenis te verwerken.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk zou zijn om burgerhulpverleners, die betrokken zijn bij het geven van eerste hulp, goede nazorg te geven?
Ja, als deze hulpverleners daar behoefte aan hebben.
Hoe is de nazorg voor burgerhulpverleners momenteel geregeld?
De casus die aanleiding was tot het stellen van de vragen, ging om een situatie waarbij er een reanimatie op straat heeft plaatsgevonden.
Alarmering van burgerhulpverlening bij reanimatie verloopt via het initiatief van HartslagNu. HartslagNu is het landelijk oproepsysteem voor reanimatie. Belt iemand 112 met het vermoeden van een hartstilstand, dan roept het systeem automatisch burgerhulpverleners op in de buurt van het slachtoffer. HartslagNu levert nazorg aan deze burgerhulpverleners door actief bij de ingezette hulpverleners uit te vragen of zij behoefte hebben aan nazorg. Naast HartslagNu bestaat ook HartslagSamen. Iedereen die betrokken is geweest bij een reanimatie kan via HartslagSamen met andere betrokkenen in contact komen. Mensen die een hartstilstand hebben overleefd, burgerhulpverleners, familie en vrienden van het slachtoffer, professionele hulpverleners en omstanders kunnen allemaal terecht bij HartslagSamen. HartslagSamen is net als HartslagNu landelijk dekkend en via de website Hartslagsamen.nl kunnen betrokkenen bij de reanimatie zich melden om met elkaar in contact te komen.
Vanuit regelgeving is het standaard uitwisselen van gegevens tussen slachtoffer en burgerhulpverlener niet aan de orde. Daarvoor is geen grondslag in de zin van de AVG. Als beide personen toestemming geven moet dit wel kunnen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze nazorg te verbeteren?
Ik zal met HartslagNu in overleg gaan over hoe het proces en de bekendheid van HartslagSamen verbeterd kunnen worden. Zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat burgerhulpverleners en de mensen aan wie zij eerste hulp hebben verleend, met elkaar in contact kunnen komen als beide partijen hier waarde aan hechten?
Ja, zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat het momenteel lastig is voor burgerhulpverleners en de mensen aan wie zij eerste hulp hebben verleend om met elkaar in contact te komen?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om dit contact makkelijker tot stand te laten komen? Ziet u hiervoor bijvoorbeeld een rol weggelegd voor slachtofferhulp?
Slachtofferhulp biedt ondersteuning bij de emotionele verwerking van een ingrijpende gebeurtenis. In de basis bieden zij hulp en emotionele steun aan slachtoffers van een misdrijf, verkeersongeval of ramp. In principe vallen slachtoffers of burgerhulpverleners bij spoedeisende hulpverlening op straat niet binnen de doelgroepen van slachtofferhulp. Slachtofferhulp zal verwijzen naar reguliere hulpverlening, als een burgerhulpverlener of slachtoffer met hen contact opneemt. Indien het gaat om contact tussen slachtoffer en burgerhulpverlener zal Slachtofferhulp verwijzen naar HartslagSamen.
Ik zal met HartslagNu en HartslagSamen bespreken welke verbeteringen in het proces gemaakt kunnen worden, waarbij burgerhulpverlener en slachtoffer geïnformeerd worden over HartslagSamen. Daarnaast ga ik samen met HartslagNu bekijken hoe er meer bekendheid aan HartslagSamen gegeven kan worden.
Het STAP-budget |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van RTL «Lesgeld omhoog en andere trucs: opleiders lopen binnen met STAP-subsidie»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het belangrijk is dat Stimulering van de ArbeidsmarktPositie (STAP-)gelden worden ingezet om cursussen aan te bieden aan Nederlanders? Deelt u de opvatting dat het STAP-budget een waardevol structureel middel is om de beroepsbevolking om- en bij te scholen en dat het zonde is dat het budget bij cursusaanbieders terecht komt zonder dat hier een materiele prestatie tegenover staat?
Via het STAP-budget wordt iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt de mogelijkheid geboden om in de eigen ontwikkeling te investeren en duurzaam inzetbaar te zijn en te blijven. Dit betekent dat iedereen van 18 jaar tot en met de AOW-gerechtigde leeftijd gebruik kan maken van het STAP-budget om de eigen positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Daarmee is het STAP-budget een waardevol middel om de beroepsbevolking om- en bij te scholen. Tegelijkertijd moeten de middelen uit het STAP-budget rechtmatig besteed worden. Signalen van oneigenlijk gebruik of misbruik van de regeling, nemen we daarom zeer serieus. Om deze reden is het STAP-budget alleen maar beschikbaar voor scholingsactiviteiten die voldoen aan de kwaliteitseisen van de deelnemende keurmerken en erkennende organisaties. De Toetsingskamer STAP ziet daarnaast toe op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert risicogericht en op basis van signalen of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Opleiders die zich niet aan de voorwaarden van de STAP-regeling houden, worden uit het scholingsregister verwijderd.
Recent hebben wij u om deze reden geïnformeerd over de noodzakelijk geachte maatregel het januaritijdvak over te slaan ommisbruik en oneigenlijk gebruik terug te dringen.2
Bent u bereid het probleem aan te pakken, bijvoorbeeld door prijsafspraken te maken met cursusaanbieders en/of het restant van het STAP-budget voor gebruikers verzilverbaar te maken voor een andere cursus, zodat de STAP-middelen weer terecht komen waarvoor ze bedoeld zijn?
UWV heeft een verkennende analyse gemaakt, waaruit blijkt dat de prijzen voor opleidingen uit het scholingsregister soms sterk zijn gestegen. Er kunnen verklaarbare redenen zijn voor deze prijsontwikkeling, zoals de stijgende inflatie. De prijsontwikkeling kan echter ook een indicatie zijn van oneigenlijk gebruik en/of financieel gewin, bijvoorbeeld bij eens zeer sterke stijging zonder dat hier sprake is van een betere kwaliteit of inhoudelijke aanpassingen in de scholing.
Nader onderzoek hiernaar wordt opgestart. Uw Kamer wordt begin volgend jaar geïnformeerd over uitkomst en de verdere aanpak hiervan.
Naast deze controle op prijsstijgingen zullen er verdere maatregelen genomen worden om niet-marktconforme ontwikkelingen verder te voorkomen, zoals ook naar voren komt in de verstuurde kamerbrief over STAP van november. 3 Zo is het aanbieden van cadeaus in combinatie met het STAP-budget niet is toegestaan en is recentelijk de regeling aangepast waarin dit nog explicieter is gemaakt. Ook zal worden onderzocht of een verder verbod, waaronder affiliate marketing, juridisch haalbaar is. Uit de aanvragen voor het STAP-budget blijkt verder dat een beperkt aantal opleiders met een klein aantal opleidingen, een relatief groot beslag legt op het STAP-budget, doordat zij bijvoorbeeld gebruiken maken van slimme marketing of opleidingen aanbieden die vooral online worden aangeboden. Deze werkwijze brengt naast ongewenste financiële voordelen voor deze opleiders, ook maatschappelijk belangrijke en onbedoelde nadelen met zich mee. Het versterkt de toeloop op het STAP budget, waardoor in korte tijd na openstelling van het tijdvak het budget uitgeput is. Opleiders die niet beschikken over een vergelijkbaar marketing budget, kunnen niet concurreren met deze opleiders. Om dit vraagstuk op korte termijn aan te pakken, zijn we van plan om begin 2023 het aantal STAP-subsidies per opleiding te begrenzen, zonder dat dit grote gevolgen heeft voor de burgers.
Deelt u de opvatting dat het STAP-budget kan bijdragen aan het terugdringen van personeelstekorten, maar dat een opleiding van bredere waarde is voor de samenleving dan het toeleiden naar werk? Deelt u de opvatting dat het cursusaanbod van STAP maatschappelijk relevant moet zijn, bijvoorbeeld doordat cursussen de kans verhogen om in een tekortsector aan het werk te gaan of doordat cursussen anderzijds nuttige skills aanleren?
Door middel van het STAP-budget heeft iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt de beschikking over een eigen leer- en ontwikkelbudget. Dit kan mensen motiveren zich te blijven ontwikkelen en bijdragen aan eigen regie op iemands loopbaan. Inherent aan het ondersteunen van de eigen regie is dat iemand zelf kan kiezen welke scholing het beste past. Alleen arbeidsmarktgerichte opleidingen komen voor STAP-budget in aanmerking die onder andere gericht kunnen zijn op de ontwikkeling van persoonlijke vaardigheden maar ook op de ontwikkeling van beroepsgerichte vaardigheden en kennis. Dat betekent dat in principe alle opleidingen gericht op de versterking van de eigen arbeidsmarktpositie in aanmerking kunnen komen voor het STAP-budget, mits de kwaliteit van de opleider en opleiding voldoet.
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen is de motie Dassen aangenomen, die de regering vraagt om het STAP-budget meer te richten op scholing naar maatschappelijk relevante sectoren.4 Daarom onderzoeken we op dit moment de mogelijkheid scholing gericht op maatschappelijke cruciale sectoren met voorrang in aanmerking te laten komen voor een STAP-budget. Waarmee burgers nog steeds de vrijheid hebben om zelf hun eigen scholing te kiezen. Voor de korte termijn denken we daarbij aan branche-specifieke en OCW-erkende opleidingen. Dit plan wordt de komende tijd verder uitgewerkt in overleg met opleiders, sociale partners en betrokken departementen van SZW, OCW en EZK.5 Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023, mede op basis van een beoordeling van de uitvoerbaarheid en haalbaarheid door de ketenpartijen UWV en DUO, geïnformeerd over hoe en wanneer STAP meer gericht kan worden ingezet.
Hoeveel cursussen zitten er momenteel in het register en hoeveel inschrijvingen voor cursussen of afgeronde cursussen zijn er die de kans verhogen om een baan te vinden in een tekortsector, met name in de sectoren energie, onderwijs en zorg?
Op dit moment zijn er 1.100 opleiders geregistreerd in het scholingsregister STAP met in totaal ca. 122.000 opleidingen. Hiervan zijn er bijna 3.800 opleidingen waarvoor een diploma wordt afgegeven door een opleider die heeft aangegeven op te leiden tot een diploma op mbo-, hbo- of wo-niveau. Hiernaast zijn er 46.000 opleidingen waarvoor wel een diploma wordt afgegeven maar waarvan het niveau niet eenduidig is geregistreerd. Een deel van deze opleidingen zijn OCW-erkend. Op dit moment zijn 37 bekostigde mbo-instellingen en 34 bekostigde hoger onderwijsinstellingen aangesloten met ruim 3.900 opleidingen. Het is op basis van de beschikbare data niet af te leiden welke opleidingen behoren tot een tekortsector omdat dit niet wordt geregistreerd in het scholingsregister. Wel weten we dat ongeveer 50.198 van de aanvragers uit de vijf tijdvakken van dit jaar werkzaam zijn in de zorg, 15.178 in het onderwijs, 12.416 in de industrie en 6.370 in de bouw.
Op basis van de huidige data is niet vast te stellen of er een risico is dat zij deze sector verlaten. Dit zal meegenomen worden in de evaluatie van STAP waarin gekeken zal worden wat de effecten van het STAP-budget zijn voor de langere termijn. Hierbij moet worden vermeld dat er verschillende redenen en factoren zijn waarom iemand een sector verlaat. Het kunnen volgen van een opleiding kan één van de factoren zijn. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de voortgang en uitkomsten van de evaluatie.
Hoeveel inschrijvingen of afgeronde cursussen zijn er van personen die momenteel werkzaam zijn in de sectoren energie, onderwijs en zorg? Tot in hoeverre bestaat het risico dat zij deze sector verlaten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe veel cursussen geven een volwaardig diploma op middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hoger beroepsonderwijs (hbo) of wetenschappelijk onderwijs (wo-)niveau? Hoe veel cursussen worden aangeboden door publieke aanbieders (waaronder gecertificeerde mbo-, hbo- of wo-instellingen)?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat veel studies die ervoor zorgen dat mensen kunnen (zij-)instromen in de genoemde tekortsectoren, zoals de pedagogische academie voor het basisonderwijs (pabo) of de opleiding verpleegkunde niet door publieke instellingen worden aangeboden in het register? Bent u bereid het STAP-register te verbeteren door deze studies van publieke instellingen aan het register toe te voegen of dit te stimuleren?
Zoals we ook aangegeven in de eerder aangehaalde kamerbrief over STAP, is het van groot belang dat ook studies van publieke instellingen worden opgenomen in het scholingsregister STAP, waaronder studies gericht op maatschappelijk cruciale sectoren zoals onderwijs, zorg en techniek. Het publiek beroepsonderwijs is aangesloten op STAP, maar vooralsnog met een beperkt aantal opleidingen. De verklaring hiervoor is enerzijds gelegen in de huidige praktijk van leren en werken, anderzijds in de inrichting van publiek bekostigd onderwijs en de mogelijkheden om aan te sluiten op STAP. Het aanbod van publieke opleiders zijn veelal meerjarige, diplomagerichte opleidingen die minder goed passen bij de levenssituatie van werkenden. Voor werkenden is het over het algemeen minder aantrekkelijk om naast het werk een volledige beroepsopleiding te volgen.
Wij realiseren ons dat de uitvoering van STAP-budget veel vraagt van de publieke onderwijsinstellingen. Omdat deelnemers van STAP moeten kunnen profiteren van een zo breed mogelijk aanbod van private en publieke opleiders, blijven we in gesprek met de publieke opleiders om ondersteuning te bieden, drempels weg te nemen en waar mogelijk het proces te vereenvoudigen om op het STAP-proces aan te sluiten. Ook zijn we met instellingen in gesprek over hoe de bestaande meerjarige opleidingen ook in aanmerking komen voor het STAP-budget en wat daarvoor nodig is, zodat ook dit aanbod aantrekkelijker wordt om STAP-budget voor in te zetten. Het streven is dit vanaf medio 2023 mogelijk te maken. Tot slot werkt het kabinet aan een toekomstverkenning die leidt tot een toekomstvisie en actieplan LLO voor het onderwijs. Hierover wordt Uw Kamer in het voorjaar van 2023 geïnformeerd.
Voor de genoemde opleidingen in het onderwijs en de zorg zijn naast het STAP-budget, ook andere financieringsmogelijkheden om de instroom in deze opleidingen te stimuleren, zoals de tegemoetkoming voor leraren of subsidies in de zorg.
Deelt u de opvatting dat het STAP-budget met name, maar niet uitsluitend ingezet moet worden om personeelstekorten in (maatschappelijke) sectoren op te lossen, waaronder die in de sectoren energie, onderwijs en zorg? Bent u bereid hiertoe het voorstel van GroenLinks over te nemen om het budget voor de opleidingen die hierbij helpen te verdubbelen van 1.000 euro naar 2.000 euro, maar het budget voor andere opleidingen te laten staan op 1.000 euro?
Wij delen de opvatting dat het STAP-budget een waardevolle bijdrage kan leveren aan het toe leiden van mensen naar maatschappelijke tekortsectoren, maar niet uitsluitend ingezet kan worden om de personeelstekorten op te lossen. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 verwoordt, zullen we de komende tijd verkennen hoe en welke maatregelen om het STAP-budget meer te richten, kunnen worden genomen. Waarbij we ook de mogelijk zullen meenemen om het STAP-budget voor specifieke opleidingen te verhogen.
Het STAP-budget is aanvullend op alle investeringen die de overheid, werkgevers en sectoren al doen op het gebied van scholing en ontwikkeling. Zo zijn er al diverse instrumenten ingezet om scholing richting kraptesectoren te faciliteren zoals het ontwikkelen van een passend aanbod voor bij- en omscholing binnen het mbo en hbo, en de omscholingsregeling voor kansrijke beroepen.6 Specifiek voor de zorg zet het kabinet zich met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) in op leren en ontwikkelen in zorg en welzijn; er wordt ingezet op het opleiden voor tekortberoepen en -regio’s, voldoende (stage)begeleiding en goede randvoorwaarden voor een leven lang ontwikkelen 7.
De huidige krapte op de arbeidsmarkt beperkt zich niet alleen tot de sectoren energie, onderwijs en zorg. Daarom kijken we in de invulling van de motie Dassen of het STAP-budget gerichter ingezet kan worden door voorrang te geven aan maatschappelijk relevante sectoren. Het ligt daarnaast ook voor de hand om het STAP-budget meer in te zetten voor groepen die meer baat hebben bij (om- en bij)scholing. Daarom worden de beschikbare middelen van € 500 miljoen, die binnen het coalitieakkoord gereserveerd zijn voor leerrechten, voor de periode 2023 tot en met 2026 ingezet via het STAP-budget voor mensen die maximaal mbo-4 zijn opgeleid. Voor 2023 is gekozen voor een extra compartiment.
Wilt u verder voor de langere termijn onderzoeken hoe het terugdringen van personeelstekorten in maatschappelijk cruciale sectoren een prioritaire positie kan krijgen bij de besteding van het budget? Wilt u hierbij onder andere de voorstellen meenemen om opleidingen te categoriseren, delen van het budget te reserveren voor krapteberoepen en het budget te vergroten naar gelang de krapte in een beroep of sector oploopt (eventueel gebruik makend van de indicatoren en inschattingen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV))?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat de Minister van Economische Zaken (EZK) zijn taak niet uit kan voeren door de huidige personeelstekorten? Bent u bereid het voorstel van de heer Borstlap uit te voeren, namelijk om de Minister van EZK 1% van het klimaatfonds te vragen zodat u hem kan helpen?
Arbeidsmarktkrapte is op dit moment een breed economisch vraagstuk in vrijwel alle sectoren, waarbij er een structureel tekort is aan technici en ICT’ers. Dit vraagt om actie van veel verschillende partijen; werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en overheid. Alleen gezamenlijk lukt het om een antwoord te geven op deze tekorten. Voldoende technisch geschoold personeel is ook een randvoorwaarde voor het slagen van de klimaatambities. De Minister van EZK komt in nauwe afstemming met de Minister van OCW en SZW op korte termijn met een actieplan groene- en digitale banen, gericht op het tegengaan van de arbeidsmarkt tekorten in sectoren, broodnodig voor de klimaat en energietransitie.
Het bericht ‘Jo kan al maanden niet de deur uit omdat zijn geleidehond is afgepakt’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Jo kan al maanden de deur niet uit omdat zijn geleidehond is afgepakt»?1
Ja.
Kunt u aangeven wie de formele eigenaar van de blindengeleidehond is? Is dat de persoon met een handicap of de opleidingsschool?
Doorgaans is een hondenschool eigenaar van de blindengeleidehond. Gebruikers krijgen daartoe de geleidehond in bruikleen gedurende de periode dat de hond aan het werk is en tekenen daarvoor een bruikleenovereenkomst. Daarbij worden de blindengeleidehonden vergoed door de zorgverzekeraar vanuit de Zorgverzekeringswet.
Zijn er regels als een persoon met een handicap door ziekte of ziekenhuisopname tijdelijk niet meer voor zijn hulphond kan zorgen?
Zoals eerder aangegeven in mijn antwoorden op vragen van het lid-Westerveld2 bestaan er verschillende soorten assistentiehonden. Drie daarvan worden vergoed vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw): de blindengeleidehond voor verzekerden die blind of slechtziend zijn, de signaalhond voor verzekerden die doof zijn en de ADL-hond voor mensen met een ernstige stoornis in het bewegingssysteem (hand en arm). Daarnaast zijn er enkele soorten psychosociale hulphonden die gemeenten (gedeeltelijk) kunnen vergoeden als maatwerkvoorziening op grond van hun beleidsvrijheid binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015).
Hondenscholen die assistentiehonden aanbieden op grond van een vergoeding uit de Zorgverzekeringswet hebben een contract met de zorgverzekeraar. Het ligt aan de individuele zorgverzekeraar en hondenschool wat in het contract is opgenomen over terugname van de hond, of wat er is geregeld qua continuïteit van zorg. Daarnaast kunnen er bepalingen worden opgenomen in de bruikleenovereenkomst tussen de hondenschool en de gebruiker waarin is beschreven in welke gevallen de hond kan worden teruggenomen.
Indien een gebruiker van een assistentiehond die vanuit de Wmo is vergoed om wat voor reden dan ook niet voor de assistentiehond kan zorgen, dient deze of diens vertegenwoordiger daar melding van te maken bij de gemeente. Het ligt aan een eventueel contract tussen gemeente en hondenschool en/of bruikleenovereenkomst tussen de gebruiker en hondenschool wat er vervolgens gaat gebeuren met de assistentiehond in kwestie. Door middel van bijvoorbeeld een keukentafelgesprek kan de gemeente bekijken welke aanvullende voorzieningen kunnen worden verstrekt vanuit de Wmo.
Hondenscholen die zijn aangesloten bij de Assistance Dogs International (ADI) of International Guide Dog Federation (IGDF) zijn verplicht nazorg te leveren. Doorgaans is er een voortraject waarbij de cliënt geholpen wordt om die interventies te doen die noodzakelijk zijn om het welzijn van de hond of het goed functioneren van de combinatie te borgen. Als blijkt dat na een afgesproken tijd de interventies niet helpen, dan wordt de hond – liefst in overleg met de gebruiker – teruggenomen.
Zijn er verschillende regelingen voor verschillende soorten hulphonden?
Zie antwoord vraag 3.
Als de opleidingsschool zich op het standpunt stelt dat de persoon met de beperking niet goed voor zijn hond zorgt of kan zorgen, wordt er dan begeleiding en advies aangeboden hoe dit te verbeteren is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe werkt de klachtenafhandeling bij opleidingsscholen van hulphonden? Hebben opleidingsscholen voor hulphonden eigenstandige klachtenprocedures of een gezamenlijke geschillencommissie?
Hondenscholen die zijn aangesloten bij ADI en IGDF zijn verplicht een geschillenregeling te hebben. Ook de zorgverzekeraar kan in de overeenkomst met de hondenschool afspraken maken over een klachtenregeling. Bij klachten rondom blindengeleidehonden kunnen ook de Oogvereniging en de branchevereniging Blindengeleidehondenscholen Nederland ingeschakeld worden als onafhankelijke partij. Momenteel wordt er een branchevereniging Aanbieders Dier en Zorg opgericht voor dieren in de zorg, waar een onafhankelijke klachtencommissie onderdeel van zal uitmaken. Deze branchevereniging zal naar verwachting eind 2022 van start gaan.
In mijn antwoorden op de eerdergenoemde vragen van het lid-Westerveld van 2 september jl., heb ik aangegeven dat ik een verkenning gestart ben, onder andere met een gespreksronde langs opleiders van assistentiehonden en assistentiehondengebruikers, om te onderzoeken hoe de conformiteitsbeoordeling3 en het toezicht rondom een Europese norm4 voor assistentiehonden kan worden vormgegeven in Nederland. In de afwegingen bij het conformiteitsstelsel zal ik ook de mogelijkheid van een klachtenregeling betrekken. Het gaat dan niet alleen om een klachtenregeling over geschillen met scholen van geleidehondengebruikers, maar voor de hele sector van geaccrediteerde hondenscholen.
Verborgen betalingen aan cardiologen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht dat cardiologen zonder toestemming miljoenen euro’s van medische bedrijven ontvangen?1
Ja.
Heeft het gesprek met de Vereniging voor Cardiologie en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat u aankondigde naar aanleiding van het nieuws over verborgen betalingen aan cardiologen al plaatsgevonden? Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen?2
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik inmiddels een eerste gesprek gevoerd met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Het gesprek met de Vereniging voor Cardiologie heeft nog niet plaatsgevonden. Zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 informeren over de uitkomsten van deze gesprekken.
Is de IGJ inmiddels een onderzoek gestart naar hoe het geld dat de cardiologen hebben ontvangen precies is besteed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen resultaten van dit onderzoek verwacht worden?
De IGJ is een onderzoek gestart. Dit onderzoek richt zich op de verplichte transparantie bij gunstbetoon en de borging daarvan in de ziekenhuizen. Een eerste stap hierbij is een uitvraag bij de betreffende zorginstellingen. Duidelijk moet worden hoe binnen de instellingen de wettelijke kaders al dan niet zijn nageleefd, hoe de transparantie in de betreffende instelling is georganiseerd en hoe hierop intern wordt gecontroleerd. Daarnaast moet uit het onderzoek komen welke stappen door de instellingen worden ondernomen, en of de ziekenhuisbesturen voldoende handvatten hebben om te voldoen aan de (wettelijke) kaders.
Daarnaast is de IGJ in gesprek gegaan met de veldpartijen, die tezamen de verantwoordelijkheid dragen voor de zelfregulering, vastgelegd in de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH). Hierbij wordt de huidige uitvoering van de bestaande zelfregulering besproken. Aan de hand van alle verkregen informatie bepaalt de IGJ welke vervolgstappen nodig zijn. Ik verwacht dat hier nog dit jaar meer bekend over is.
Kunt u inmiddels aangeven of het mogelijk is om deze verborgen betalingen terug te vorderen, of in ieder geval ervoor te zorgen dat deze betalingen ten goed komen aan de betreffende ziekenhuizen?
Als in het onderzoek van de IGJ overtredingen van de wettelijke kaders gunstbetoon worden geconstateerd, kan de IGJ daartegen optreden. Zo kan de IGJ overgaan tot het opleggen van bestuurlijke boetes.
Voor de duidelijkheid wil ik hier benadrukken dat dit mogelijke acties zijn, vanzelfsprekend moet eerst het onderzoek worden afgewacht. De IGJ heeft zelf geen bevoegdheid om betalingen binnen een privaatrechtelijke overeenkomst terug te vorderen of te doen terugvorderen.
Kunnen de betreffende cardiologen berispt worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kunnen tegen hen genomen worden? Komt er een melding aan het Openbaar Ministerie? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is mogelijk. De IGJ kan betreffende zorgprofessionals en/of raden van bestuur en leveranciers van medische hulpmiddelen aanspreken op het niet voldoen aan de gestelde kaders. Indien op grond van de wettelijke kaders volgt dat er sprake is van een overtreding van de wet in het kader van gunstbetoon, kan de IGJ bestuursrechtelijke maatregelen nemen (de eerder benoemde bestuurlijke boete). Mocht in het onderzoek bij de IGJ het vermoeden van fraude ontstaan, dan kan de IGJ de FIOD hierop attenderen.
Deelt u de mening dat de kans op dit soort misstanden veel kleiner zou zijn en dat er meer mogelijkheden om in te grijpen zouden zijn, zoals op basis van het arbeidsrecht, als artsen in loondienst zouden zijn en betalingen van medische bedrijven slechts via ziekenhuizen zouden verlopen? Zo nee, waarom niet?
Zowel voor medisch specialisten die in loondienst werken als vrijgevestigde medisch specialisten geldt een meldplicht voor nevenactiviteiten en neveninkomsten bij het Transparantieregister. Echter, wanneer sprake is van kwade wil kan het zowel in loondienst als bij vrijgevestigden voorkomen dat nevenfuncties en neveninkomsten niet gemeld worden. Ik ben van mening dat voor beide gevallen, loondienst en vrijgevestigd, er duidelijke regels moeten zijn met adequate mogelijkheden tot ingrijpen als misstanden gesignaleerd worden. De arbeidsrelatie van een medisch specialist tot de zorginstelling zou hierin geen verschil mogen maken.
Het is mijn wens om beter te waarborgen dat betalingen aan zorgprofessionals en zorginstellingen inzichtelijk zijn. Dit neem ik zeer serieus. De komende tijd beraad ik mij daarom op de vraag wat hiertoe de meest effectieve maatregelen zijn. De vraag of, en zo ja in welke vorm, hiervoor nadere wet- en regelgeving nodig is, neem ik nadrukkelijk mee in deze afweging. Ik verwacht u in het eerste kwartaal van 2023 hierover nader te informeren.
Stijgende energieprijzen zorginstellingen |
|
Raoul Boucke (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw beeld van de effecten van de stijgende energiekosten voor ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders zoals verpleeghuizen?
Vanuit de verschillende domeinen (Wlz, Zvw, Wmo en Jeugd) heeft het Ministerie van VWS signalen ontvangen over en van zorgaanbieders die dit jaar worden geconfronteerd met aanzienlijke financiële tegenvallers als gevolg van hoger dan geraamde (energie)prijzen en/of voor volgend jaar minder gunstige scenario’s prognosticeren mede door de gestegen (energie)prijzen 2022. Kortheidshalve verwijs ik naar de brieven hierover van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, de Staatssecretaris van VWS en mijzelf van 17 oktober1 en 22 november2 jongstleden.
Bent u bekend met signalen dat sommige ziekenhuizen overwegen de op diesel gedreven noodgeneratoren aan te zetten omdat dit goedkoper wordt in vergelijking tot gas? Krijgt u soortgelijke geluiden en welke zijn deze?
Mij zijn die signalen niet bekend. Ik kan mij wel voorstellen dat zorgorganisaties zich genoodzaakt zien dergelijke keuzes te overwegen om op korte termijn kosten te besparen. Veel ziekenhuizen beschikken over noodaggregaten of -generatoren in verband met leveringszekerheid in geval van een stroomstoring of andere calamiteit.
Deelt u de meining dat dit onwenselijk is?
Vanwege de impact van fossiele brandstoffen op het klimaat en onze leefomgeving is een overstap op hernieuwbare energie te verkiezen. Dat geldt voor heel Nederland, dus ook voor de zorgsector. Over het verkleinen van zijn klimaat- en milieu-impact heeft de zorgsector recent opnieuw afspraken gemaakt in de Green Deal Samen werken aan duurzame zorg. Een van de doelstellingen daarvan is om de uitstoot van CO2 in 2030 met 55% te hebben gereduceerd. In dat kader ga ik er van uit dat een overstap op diesel-gestookte energie, indien daar sprake van is, een tijdelijke uit nood geboren aangelegenheid is en eerder uitzondering dan regel. De hogere energieprijzen maken een overstap naar hernieuwbare energie of het besparen van energie immers financieel aantrekkelijk. Het kabinet houdt aandacht voor prikkels om energieverbruik te verminderen en duurzaamheid te bevorderen.
Welke maatregelen treft de regering om de energiekosten bij ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders te mitigeren?
Hiervoor verwijs ik naar eerder genoemde brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, de Staatssecretaris van VWS en mijzelf van 22 november3.
Neemt u ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders mee in de uitwerking van het energieplafond of andere compenserende maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Indien zorginstellingen voldoen aan de voorwaarden van het energieplafond, waarbij sprake moet zijn van een kleinverbruikersaansluiting, is het energieplafond ook voor hen van toepassing.
Indien zorginstellingen aan de voorwaarden van de Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK) voldoen, kunnen zij in aanmerking komen voor de TEK. De voorwaarden daarvoor zijn als volgt:
Heeft u een overzicht van de ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders die mogelijk in financiële nood komen vanwege de gestegen energieprijzen?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Of en in welke mate ziekenhuizen en andere zorgaanbieders hier mee te maken krijgen is afhankelijk van de individuele situatie, waarbij veel elementen een rol spelen (algehele inflatie, wel of niet aflopen energiecontract, mogelijkheden om energiebesparende maatregelen door te voeren, risicobuffers om financiële tegenvallers op te vangen, afspraken met zorgverzekeraars over compensatie etc.).
Deelt u de opvatting dat de herstructureringswet Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) kan worden ingezet om noodlijdende ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders op korte termijn te ondersteunen?
De wet maakt het voor bedrijven mogelijk schulden te herstructureren door middel van een akkoord, dat bindend is voor alle schuldeisers en aandeelhouders. In algemeenheid kunnen zorginstellingen, net als andere bedrijven gebruik maken van de WHOA. Belangrijke voorwaarde voor toepassing van de WHOA is dat er sprake is van een dreigend faillissement. Het moet redelijkerwijs aannemelijk zijn dat de onderneming insolvent zal raken wanneer geen maatregelen worden getroffen.
Welke andere maatregelen worden getroffen om ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders te ondersteunen en daarmee de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg te garanderen?
De maatregelen die het kabinet neemt zijn benoemd in de eerder genoemde brieven. Op het gebied van verduurzaming ondersteunt het kabinet de zorgsector met kennis via het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg4, met advies en begeleiding via het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed van de RVO5 en met financiële ondersteuning via de subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA)6, de SDE++ en de ISDE.
De goedkope framing dat Groep van Haga nepnieuws zou verspreiden en over de poging om Kamerleden politieke instrumenten uit handen te willen nemen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht waarin gesteld wordt dat het lid Van Haga nepnieuws zou verspreiden?1
Ja.
Bent u de op de hoogte van het feit dat Kamerleden vragen stellen over informatie die via tal van kanalen tot hen komen en dat zij vragen stellen om de waarheid juist te willen verifiëren?
Ja, dat laat onverlet dat ik van mening ben dat politieke ambtsdragers en volksvertegenwoordigers een bijzondere verantwoordelijkheid hebben om zich rekenschap te geven van de mogelijke negatieve effecten van hun uitlatingen op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen.
Waarom doet u aan framing door in antwoord op schriftelijke Kamervragen van het lid Van Haga te stellen dat het lid Van Haga nepnieuws verspreidt waarin u achteraf weet, wat het lid Van Haga vooraf niet wist, te weten dat het nieuws rondom de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM, niet klopte? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?2
Ik heb in mijn beantwoording van de betreffende schriftelijke vragen de kwalificatie «nepnieuws» niet gebruikt. Deze is afkomstig uit het artikel waarnaar wordt verwezen.
Deelt u de mening dat het niet aan de Minister is of en hoe vaak de Groep van Haga Kamervragen stelt?
Uiteraard gaan Kamerleden zelf over de frequentie en de inhoud van de Kamervragen die zij stellen. Ik vind het van belang om alle Kamervragen van een goede beantwoording te voorzien om zo te voldoen aan mijn grondwettelijke inlichtingenplicht.
Het indienen van een groot aantal Kamervragen in relatief korte tijd heeft gevolgen voor mijn vermogen om op een zo goed mogelijke manier aan mijn inlichtingenplicht te voldoen, daar dit een groot beslag legt op de ambtenaren van het Ministerie van VWS.
Bent u zich (achteraf) bewust van het feit dat u het controlerende orgaan (de Kamer) niet hoort te kapittelen, maar dat dit in de omgekeerde volgorde hoort plaats te vinden, de Kamer controleert u en niet andersom? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u zich, nu u zorgen heeft over het aantal Kamervragen van de Groep van Haga, vervoegen tot de Kamervoorzitter om te pleiten voor dezelfde spreektijden voor deze fractie als voor de rest van de Kamer?
Nee. De Kamer heeft zijn eigen afspraken over maximale spreektijden en het onderscheid dat gemaakt wordt tussen fracties en groepen vastgelegd in het Reglement van Orde. Initiatieven tot wijziging van dit Reglement dienen dan ook vanuit de Kamer te komen.
Wilt u afstand nemen van de woorden van de Minister van Justitie en Veiligheid die het lid Van Haga een extreemrechte onwelriekende reuzel heeft genoemd, dit om de verspreiding van nepnieuws tegen te gaan?
Ik sluit mij aan bij hetgeen de Minister-President hierover heeft gezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen.
Wilt u zich ook inzetten voor de veiligheid het lid Van Haga, daar hij door allerlei spinnerij, mede vanuit het kabinet, doodsbedreigingen ontvangt en enkele weken geleden een man binnendrong in zijn huis? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Bedreigingen aan het adres van Kamerleden, in welke vorm dan ook, zijn volkomen onacceptabel en veroordeel ik ten zeerste. Het gehele kabinet spant zich in voor de veiligheid van politieke ambtsdragers en volksvertegenwoordigers. Deze veiligheid is van groot belang binnen onze democratische rechtsstaat.
De bereikbaarheid van acute zorg in Rotterdam-Rijnmond en omgeving |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het dashboard van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond met de aanrijtijden van ambulances?1
Ja.
Deelt u de conclusie, aangezien bij A1-incidenten een ambulance in 95% van de gevallen binnen vijftien minuten ter plaatse dient te zijn, dat bij diverse gemeenten in deze regio het percentage daar zeer regelmatig ver onder ligt?
De streefnorm2 die in de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen geldt voor de gehele Veiligheidsregio en niet voor afzonderlijke locaties of gemeenten. Deze streefnorm houdt in dat bij een A1-melding in 95% van de gevallen binnen 15 minuten een ambulance ter plaatse is. Landelijk gezien was in 2021 95% van de A1-inzetten de ambulance binnen 16:44 minuten ter plaatse. Voor de regio Rotterdam-Rijnmond was dit in 2021 18:15 minuten. Dat betekent dat voor 95% van deze ritten de ambulance er maximaal 18:15 minuten over deed om ter plaatse te zijn. Hoewel de streefnorm daarmee niet gehaald wordt, is de gemiddelde responstijd voor alle A1-inzetten wel 10:42 minuten voor deze regio. Dit betekent dat het grootste gedeelte van A1-inzetten er veel sneller was dan 15 minuten.
Een hoge aanrijtijd betekent overigens niet dat de patiëntveiligheid en continuïteit van zorg per definitie in gevaar is. De NZa licht toe dat zowel de regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s) als zorgverzekeraars aangeven dat de ambulances met echte spoed de patiënt op tijd bereiken. Wel moet de meldkamer vaker keuzes maken bij gelijktijdigheid van ambulanceaanvragen, door onder andere een grote toename van vraag naar ambulancezorg en personeelstekorten. Een niet-levensbedreigende melding zal dan soms langer moeten wachten.
De RAV Rotterdam-Rijnmond geeft aan dat zij het streven hebben om de A1-prestaties binnen het verzorgingsgebied zo goed en zo snel mogelijk te leveren. De geografie van de regio en verschillen in de bevolkingsdichtheden leiden er echter bijna automatisch toe dat de prestaties binnen de regio en op verschillende momenten in de week en gedurende een etmaal zullen verschillen.
Kunt u aangeven wat hiervan de reden is en in het bijzonder of dit te maken heeft met verouderde software?
Zowel landelijk als binnen de regio Rotterdam-Rijnmond is sprake van een grote toename van de vraag naar ambulancezorg. Zo geeft RAV Rotterdam-Rijnmond aan dat binnen hun regio het aantal A1-spoedritten in het eerste halfjaar van 2022 is toegenomen met bijna 13% ten opzichte van 2021 en het aantal A2-ritten met ruim 11%.
Bovendien is er ook sprake van een schaarste aan personeel, met name aan ambulanceverpleegkundigen. De RAV Rotterdam-Rijnmond geeft aan maximaal in te zetten op werving van ambulanceverpleegkundigen en heeft extra maatregelen genomen in differentiatie van hoog-, midden-, en laagcomplexe ambulancezorg om te zorgen dat er voldoende capaciteit is voor spoedritten. De RAV heeft hierover ook gecommuniceerd met het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio en blijft in gesprek met de zorgverzekeraar over het omgaan met de schaarste aan personeel en het leveren van de diensten.
De RAV Rotterdam-Rijnmond laat weten op dit moment op de meldkamer ambulancezorg geen gebruik te maken van kunstmatige intelligentie voor de operationele spreiding van ambulances. Wel worden ter bepaling van de optimale locatie van opkomst- en postlocaties met behulp van een gespecialiseerd softwarepakket scenario’s doorgerekend, waarvan de uitkomsten in de vorm van werkinstructies aan de meldkamer worden meegegeven. De meldkamer ambulancezorg spant zich tot het uiterste in om met de beschikbare capaciteit goede zorg te leveren. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij op piekmomenten de zorgvraag groter is dan het aantal beschikbare ambulances. Er is dus geen sprake van het gebruik van verouderde software.
Welke acties gaat u ondernemen om het percentage te verhogen?
In de eerste plaats hebben zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht en hebben zij de taak om te zorgen dat de patiënt tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgt. Momenteel zien we dat de uitdagingen in de acute zorg zo groot zijn dat er (beleidsmatige) verandering nodig is om te zorgen dat voor iedereen de kwalitatief goede acute zorg toegankelijk blijft. Zoals ik in de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg3 heb aangekondigd, zet ik in op het verder ontwikkelen van zorgcoördinatie waardoor de patiënt op de juiste plek door de juiste persoon wordt behandeld, er beter zicht en sturing is op capaciteit in de regio, opstopping wordt voorkomen en de doorstroom van patiënten in de acute zorgketen verbetert. Hierdoor zou een deel van de vraag naar ambulancezorg mogelijk worden opgevangen door bijvoorbeeld de huisarts(enpost) of wijkverpleging. Daarnaast heeft Ambulancezorg Nederland (AZN) een nieuwe urgentie-indeling ontwikkeld voor de ambulancezorg en is zij in 2022 gestart met de voorbereiding van de implementatie. Het doel van de nieuwe indeling is om de kwaliteit van de ambulancezorg te verbeteren. De nieuwe urgentie-indeling doet meer recht aan de medische behoeften van patiënten en is meer medisch logisch opgebouwd. Het is de bedoeling dat de ambulance sneller ter plaatse is als het echt nodig is, ook bij rampen en ongevallen, en dat in andere gevallen iets meer tijd wordt genomen om meteen de juiste zorg op de juiste plek in te zetten.
Klopt het dat Rotterdam The Hague Airport (RTHA) onlangs aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd heeft om spoedig de mogelijkheden te bezien om bij te dragen aan een oplossing voor de dreigende overschrijding van de grenswaarden van een of meer handhavingspunten voor geluid rondom de luchthaven?2
Nee. Rotterdam The Hague Airport (RTHA) heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geïnformeerd over een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor geluid. In zijn brief aan uw Kamer van 12 september jl. en in antwoord op vragen van het lid Boucke (D66) heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) voorts aangegeven dat het de verantwoordelijkheid van de luchthaven is om er in overleg met de gebruikers voor te zorgen dat de grenswaarden niet overschreden worden. Ook is daarin aangegeven dat het Ministerie van IenW daarnaast overleg voert met de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het gebruik van RTHA door de politiehelikopter en de helikopter van het Mobiel Medisch Team (MMT-helikopter; vaak ook traumahelikopter genoemd).
Klopt de conclusie dat hiermee gedoeld wordt op de inzet van de traumahelikopter?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de inzet van de traumahelikopter vanaf Rotterdam The Hague Airport belangrijk is voor bereikbaarheid van de acute zorg in Zuidwest-Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u RTHA al laten weten geen mogelijkheden te zien om bij te dragen aan een oplossing van de overschrijding?
De MMT-helikopter die vanaf RTHA vliegt heeft, net als de andere drie MMT-helikopters die elders in het land gestationeerd zijn, inderdaad een bovenregionale functie. Zij zijn niet zozeer bepalend voor de algehele bereikbaarheid van de acute zorg, waarbij de ambulancezorg een belangrijke rol speelt, maar ze hebben wel een specifieke functie in het verlenen van urgente, vaak hoog-complexe prehospitale zorg die alleen door een dergelijk team kan worden verleend. Juist door deze functie voeren zij vaak levensreddende en/of gezondheidsschadebeperkende handelingen uit, waarmee zij een toegevoegde waarde vormen bovenop de ambulancezorg. Wetenschappelijk onderzoek wijst ook uit dat de inzet van het MMT tot significant meer gewonnen levens leidt dan alleen ambulancezorg. Zonder de mogelijkheid van het inzetten van een MMT-helikopter is het aannemelijk dat voor de patiëntengroep waarvoor MMT-inzet nodig is, de kwaliteit van leven sterk zal verminderen en dat zelfs patiënten komen te overlijden. Het beperken van de inzet van het MMT is dan ook geen realistische mogelijkheid, niet voor de korte termijn maar ook niet voor volgende gebruiksjaren. Uiteraard wordt voor zowel de MMT-inzet als voor al het andere luchtverkeer op RTHA doorlopend gekeken naar het voorkomen van onnodige overlast voor omwonenden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van het jaar 2023?
Vanwege nadere afstemming kon ik de antwoorden niet voor de begrotingsbehandeling sturen.
De inhuur van externe arbeid in publieke sectoren |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meerderheid jonge zorgmedewerkers overweegt vaste baan in te ruilen voor flexbaan»?1
Ja
Deelt u de opvatting dat de continuïteit, betaalbaarheid en de kwaliteit van zorg onder druk staat door de toename van flexwerkers en zelfstandigen?
Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg nu en in de toekomst is het belangrijk dat de zorgsector voor alle zorgmedewerkers aantrekkelijk is om in te werken. Medewerkers kiezen er vaker voor zich als zelfstandige in te laten huren, omdat ze het gevoel hebben op die manier meer te kunnen verdienen en prettiger te kunnen werken met minder werkdruk, minder regels en meer vrijheid. Naast de hogere kosten die dit voor zorgaanbieders meebrengt, zet het de kwaliteit en continuïteit van zorg onder druk waardoor de werkdruk bij het overige personeel juist nog verder toeneemt.
Door het werken in loondienst aantrekkelijker te maken en de balans tussen medewerkers in loondienst en flexwerkers te herstellen, kunnen we deze negatieve spiraal doorbreken. In dit kader bereidt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder meer maatregelen voor om de balans te herstellen rondom het werken met en als zelfstandige(n), flexibele arbeidsovereenkomsten verder te reguleren en de wendbaarheid voor ondernemingen te vergroten.
Het stimuleren van goed werkgeverschap en het verkennen van nieuwe vormen van flexwerken is daarom expliciet onderdeel van het programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», dat door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl. aan uw Kamer is gezonden.2
Wat is het aandeel van externe arbeid in de (semi-)publieke sectoren, en met name in de sectoren onderwijs en zorg en welzijn? Kunt u voor de sector onderwijs een opsplitsing maken naar deelsectoren, waaronder de deelsector huiswerkbegeleiding? Kunt u voor de sector zorg en welzijn ook een opsplitsing maken naar deelsectoren, waaronder de jeugdzorg en de ziekenhuiszorg?
Behalve onderstaande cijfers over inhuur van externe arbeid binnen de Rijksoverheid, het onderwijs en zorg en welzijn, worden geen data bijgehouden voor (semi)-publieke (deel)sectoren.
Voor wat betreft de Rijksoverheid geldt dat uit de Jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk3, waarin jaarlijks wordt gerapporteerd over het aandeel externe inhuur binnen de Rijksoverheid, blijkt dat in 2021 het aandeel externe inhuur 13,4 procent bedraagt van de totale personele uitgaven.
De grootste inhuurcategorieën zijn net als een jaar eerder te vinden in de IT-gerelateerde uitgaven (advisering opdrachtgevers automatisering 44%) en in de uitvoering van de beleidsondersteuning (formatie en piek 36%).
Voor de onderwijssectoren geldt dat de uitgaven aan personeel niet in loondienst (PNIL), als percentage van de totale personeelslasten, in 2021 zijn: primair onderwijs (po) 3,8%, voortgezet onderwijs (vo) 3,9%, mbo 7,0%, hbo 7,6% en wo 5,3%. Dit blijkt uit de financiële jaarverslagen van onderwijsinstellingen. Het gaat bij PNIL om alle externe inhuur, bijvoorbeeld zelfstandigen (zzp’ers) en inhuur via een uitzendbureau of van een flexpool. We hebben geen cijfers over arbeidscontracten in de huiswerkbegeleiding. In de jaarlijkse Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo zijn al eerder cijfers opgenomen over het aandeel PNIL in de onderwijssectoren.4
Voor de sector zorg en welzijn geldt tot slot dat in 2021 13,3% procent van de werkenden in die sector uit zzp’ers, zelfstandigen met personeel en uitzendkrachten (exclusief kinderopvang; bron: azwstatline5) bestaat. In onderstaande tabel is een uitsplitsing gemaakt per branche.
AZW branches
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
Universitair medische centra
86
3
1
0
0
4,7%
Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg
258
4
8
4
0
6,2%
Geestelijke gezondheidszorg
94
0
9
1
0
10,6%
Huisartsen en gezondheidscentra
45
1
8
8
0
37,8%
Overige zorg en welzijn
237
26
45
19
1
38,4%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
454
10
20
1
0
6,8%
Gehandicaptenzorg
166
2
2
1
0
3,0%
Jeugdzorg
34
1
2
0
0
8,8%
Sociaal werk
75
3
9
0
0
16%
Wat is het aandeel externe arbeid dat hiervoor in dienst was als werknemer binnen diezelfde sector? Hoe vaak gebeurt het dat zelfstandigen in (semi-)publieke sectoren maar voor één opdrachtgever werken? Kunt u dit uitsplitsen per sector? In hoeverre is er sprake van schijnzelfstandigheid?
Met betrekking tot deze vraag zijn, zover ik heb kunnen nagaan, geen cijfers bekend.
Hoe staat het met de toezegging over het toepassen van de webmodule in de gezondheidszorg en de toezegging over het toepassen van de webmodule in de culturele sector?
De webmodule is een instrument dat nu al ingezet kan worden om ongeacht de sector te gebruiken voor verduidelijking van de aard van de arbeidsrelatie. De inzet van de webmodule is in de huidige vorm van dit instrument niet verplicht, maar indicatief. Deze kan dus ook binnen sectoren ingezet worden door werkgevenden (evt. samen met de werkende) om duidelijkheid te verkrijgen over de aard van de arbeidsrelatie bij het aangaan van een overeenkomst tot het verrichten van werk. In het breed gesprek over de beoordeling van arbeidsrelaties dat ik als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de Staatssecretaris van Financiën en Fiscaliteit voer, is onder meer met de genoemde sectoren gesproken over het instrument van de webmodule en hoe die een rol zou kunnen spelen bij het bieden van meer duidelijkheid in de betreffende sectoren. De webmodule geeft immers in circa 70% van de gevallen een indicatie van de arbeidsrelatie en kan daarmee in veel gevallen voor duidelijkheid zorgen. Het is aan de betreffende sectoren om het gebruik van de webmodule in de praktijk te stimuleren.
De webmodule zal inhoudelijk niet worden toegespitst op specifieke sectoren. Juist ook om oneigenlijke effecten tussen sectoren onderling te veroorzaken, zou de vraag of een arbeidsovereenkomst bestaat niet af moeten hangen van in welke sector iemand werkzaam is. De huidige webmodule blijft vooralsnog beschikbaar voor iedere werkgevende die er gebruik van wil maken en fungeert als voorlichtingsinstrument.
De Minister van Primair en Voortgezet Onderwijs heeft in antwoord op schriftelijke vragen2 aangegeven dat hij samen met de sectorraden strengere eisen gaat opstellen voor de samenwerking van scholen met private partijen, waaronder uitzendbureaus; hoe staat het daarmee?
In een overleg tussen OCW en de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, VH, WVOI en NFU is inmiddels gesproken over de mogelijkheid dat sociale partners in de cao’s bepalingen kunnen opnemen over een maximumtarief voor inhuur van medewerkers.
Daarnaast werkt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs aan maatregelen om het private aanbod (de instituten voor huiswerkbegeleiding) in het publieke onderwijs tegen te gaan, in reactie op de moties van Kwint en Westerveld.7 Er zijn bijvoorbeeld gesprekken met de sectorraden om richtlijnen op te stellen om het private aanbod op school te beperken en te voorkomen dat scholen reclame maken voor commerciële diensten en producten. De Minister maakt hier haast mee en informeert u hier komend voorjaar nader over.
Ook komt er dit voorjaar een geactualiseerde handreiking Inhuur derde partijen voor scholen met o.a. een stappenplan. Verder is een wetsvoorstel in voorbereiding dat regelt dat het personeel van huiswerkinstituten altijd in bezit moet zijn van een verklaring omtrent het gedrag. Dit voorstel wordt dit najaar ter internetconsultatie gebracht. Begin 2023 zal de monitor naar aanvullend onderwijs starten. Hierin wordt bijvoorbeeld onderzocht wat de marktomvang is, hoe hoog de deelname van leerlingen is en welke kosten er per leerling worden gemaakt aan aanvullend onderwijs.
Ook moet deze monitor inzicht geven in hoeveel onderwijsbudget er naar externe onderwijsbureaus doorstroomt.8 Tot slot is de branche bezig met het opstellen voor een keurmerk voor bijlesbureaus en huiswerkbegeleidingsinstituten.
Gaat u zich als stelselverantwoordelijke over de werking van de arbeidsmarkt, werkgever in publieke sectoren en financierder van (semi-)publieke sectoren inspannen om (de kosten van) externe inhuur te beperken?
Het kabinet vindt, als stelselverantwoordelijke, dat zowel vormen van werknemerschap als zelfstandig ondernemerschap een belangrijke functie en waarde hebben. Bovendien zijn partijen in Nederland in principe vrij om afspraken te maken over hoe ze het werk inrichten en de contractuele relatie vormgeven. Dit moet wel gebeuren binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd heeft het kabinet in de Hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt van 5 juli jl. duidelijk gemaakt dat voor structureel werk arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd in beginsel de aangewezen contractvorm zijn. In diezelfde brief is uiteengezet via welke lijnen het kabinet het verschil tussen werknemerschap en schijnzelfstandigheid wil verkleinen. Over de voortgang hierop wordt uw Kamer nog dit jaar geïnformeerd. Daarnaast zal in bredere zin ook de Hoofdlijnenbrief over de hervorming van de arbeidsmarkt op dit punt ingaan. Deze ontvangt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023.
Sturing op uitgaven aan externe inhuur krijgt binnen het Rijk aandacht vanuit het werkgeverschap voor de sector Rijk. Uitgangspunt hierbij is dat deze uitgaven niet meer dan 10% van de totale personele uitgaven betreffen (de zogenaamde Roemernorm naar aanleiding van de motie Roemer). Daarnaast geldt een maximum uurtarief (excl. btw) van € 225 (n.a.v. de motie De Pater-Van der Meer). Dit maximum uurtarief geldt voor overeenkomsten buiten mantelcontracten. In het geval de norm of het uurtarief wordt overschreden, is het uitgangspunt «leg uit» (comply-or-explain). De verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de norm en het maximum uurtarief ligt bij de vakministers. Zij leggen verantwoording af in hun departementale jaarverslag.
In aanvulling hierop geldt dat het kabinet, als financier van (semi)publieke sectoren, per sector waar nodig maatregelen neemt. Zo zijn er in het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» diverse acties opgenomen om (de kosten van) externe inhuur te beperken. Dat programma is door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl.9 aan uw Kamer gezonden. Inzet is om het werken in loondienst aantrekkelijker te maken en de balans tussen medewerkers in loondienst en flexwerkers te herstellen. Daarmee wil de Minister voor Langdurige Zorg en Sport de uitstroom uit vaste dienst beperken. Het stimuleren van goed werkgeverschap en het verkennen van nieuwe vormen van flexwerken zijn daarom expliciet onderdeel van het programmaplan Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Nieuwe vormen van werken in loondienst kunnen voorkomen dat mensen het loondienstverband (of eventueel zelfs de zorg) uit onvrede verlaten. Ook dragen dergelijke initiatieven bij aan een betere balans op de arbeidsmarkt, meer regie bij de zorginstellingen en lagere kosten. Dergelijke initiatieven dragen er verder aan bij dat werkgevers conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties kunnen handelen.
Kunt u zich inspannen om het in dienst zijn met een (vaste) arbeidsovereenkomst in de (semi-)publieke sectoren aantrekkelijker te maken, in termen van primaire arbeidsvoorwaarden (loon), secundaire arbeidsvoorwaarden en (andere) niet-materiële zaken die van belang zijn voor goed werk? Kunt u er bijvoorbeeld op sturen dat zelfstandigen geen voorrang krijgen bij de inroostering of zich niet kunnen onttrekken aan verantwoordelijkheden die werknemers wel hebben? Kunt u hierbij concrete doelen en streefcijfers benoemen?
Zoals hiervoor onder vraag 7 ook al genoemd, hanteert het kabinet als uitgangspunt dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd in beginsel de aangewezen contractvorm zijn voor het organiseren van structureel werk. Tegelijkertijd mag het belang van wendbaarheid voor ondernemingen evenzeer niet uit het oog worden verloren. In de Hoofdlijnenbrief van 5 juli jl. 10 is uitvoerig uiteengezet welke generieke inspanningen het kabinet hierbij levert. Hierna treft u de inspanningen aan die specifiek binnen de sectoren zorg en welzijn, onderwijs en Rijksoverheid op dit punt worden geleverd.
In aanvulling op deze generieke maatregelen wordt, zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen11 is genoemd, door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verkend op welke manier normen en prikkels voor vaste contracten opgenomen kunnen worden in onderwijswetgeving.
Voor de Rijksoverheid spant de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich in om een aantrekkelijk werkgever te zijn en te blijven. Goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden zijn hiervoor de bouwstenen. De Rijksoverheid scoort altijd goed in de verschillende lijstjes van aantrekkelijke werkgevers.
Een voorbeeld van de aandacht voor arbeidsvoorwaarden is de recent afgesloten CAO Rijk met een looptijd van 1 april 2022 tot en met 30 juni 2024. Daar waar er binnen de Rijksoverheid sprake is van (externe) inhuur van zelfstandigen, is het aan de betreffende leidinggevende en de zelfstandige om goede afspraken te maken over de inhoud van het werk. In het maken van dit soort afspraken zal er ook rekening worden gehouden met de uitstraling richting medewerkers. Tegelijkertijd is het ook voorstelbaar dat ingehuurde zelfstandigen juist heel specifiek ingezet worden om optimaal gebruik te maken van hun expertise.
In de sector zorg en welzijn is er, naast de activiteiten genoemd onder vraag 7, binnen het Integraal Zorg Akkoord en het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn afgesproken dat alle branches in deze sector voor 1 januari 2024 afspraken maken waarin de verantwoordelijkheden tussen medewerkers in loondienst en zzp’ers eerlijk verdeeld zijn, onder andere rondom ANW-diensten, scholing en beloning.
Bent u bereid om onderlinge uitwisseling van personeel mogelijk te maken, zonder dat daar btw over hoeft te worden betaald, met als doel dat zorgverleners ten behoeve van de kwaliteit vaker en langer op dezelfde plek werken en de betaalbaarheid van de zorg niet onder druk staat?
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief over het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», die door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl. aan uw Kamer is gezonden, is het vraagstuk rondom de vrijstelling van btw op detachering in de zorg onderdeel van het interdepartementale traject gericht op de arbeidsmarkt in den brede (gecoördineerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Hierbij is geconcludeerd dat de ruimte die de Europese btw-richtlijn en (Europese) jurisprudentie bieden, reeds is benut. De wens om extra mogelijkheden binnen het fiscale terrein te krijgen vergt een wijziging van de Europese btw-richtlijn, hetgeen op de korte termijn geen kans van slagen heeft. Een te actieve opstelling met betrekking tot verruiming van de huidige btw-vrijstelling kan mogelijk zelfs contraproductief werken en leiden tot gedwongen inperking van de bestaande vrijstelling. Extra ruimte kan vooral worden gevonden door regionale samenwerkingsinitiatieven (onderling) te (laten) wijzen op de bestaande mogelijkheden van btw-vrije uitleen van personeel.
Bent u bekend met het bericht «Negen ziekenhuizen spannen samen om flexwerkprobleem aan te pakken»?3
Ja, de Minister voor Langdurige Zorg en Sport is bekend met dit bericht.
Deelt u de opvatting dat het maken van afspraken over een minimale inzet van externe arbeid ten goede komt van de kwaliteit van de zorg? Kunt en wilt u dergelijke afspraken stimuleren?
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is van mening dat een dergelijk oordeel afhankelijk is van de concrete invulling. In het programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», dat door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september jl. aan uw Kamer is gezonden zijn hiervoor onder opgave 5 – aantrekkelijker maken van werken in loondienst – twee beoogde afspraken geformuleerd; te weten afspraak 9 en 10.
Bij opgave 5 uit het programmaplan staat als doel van deze afspraken om de negatieve spiraal, zoals ook genoemd bij vraag 2, te doorbreken, zodat de mensen in loondienst behouden blijven en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zorg binnen de diverse branches door meer schouders gedragen wordt.
Hierbij hoort ook dat werkgevers conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties handelen en zo schijnzelfstandigheid tegengaan.
Wat is precies de opzet van Workflow? Hoeveel mensen die gebruik van deze dienst zijn werknemer en hoeveel zelfstandige? Wat vindt u van dergelijke initiatieven?
WorkFlow is een alternatieve arbeidspropositie ontwikkeld door de ziekenhuizen in de regio Rijnmond. Met dit alternatieve regionale dienstverband kunnen zorgmedewerkers via ondernemend werknemerschap flexibel werken bij meerdere ziekenhuizen in de regio Rotterdam-Rijnmond. Er zijn nu veel zzp’ers actief bij deze ziekenhuizen. Met deze hybride vorm van werknemerschap willen de samenwerkende ziekenhuizen een aantrekkelijk alternatief voor het zzp-schap bieden. Ook zorgmedewerkers die nu in loondienst zijn bij één van de ziekenhuizen, kunnen kiezen voor deze meer flexibele vorm van loondienst. Voor de werknemer biedt WorkFlow een basiscontract, waarin de «basisuren» en zekerheden als inkomen bij ziekte en langdurige arbeidsongeschiktheid en pensioenbijdrage vanuit de werkgever/ het ziekenhuis zijn geregeld.
Via het online WorkFlow-platform kan een zorgmedewerker, indien gewenst en passend bij de persoonlijke omstandigheden, extra diensten aannemen bij aangesloten zorginstellingen. Voor de werkgever is het voordeel dat hij voor meer diensten kan beschikken over medewerkers in loondienst en daarmee conform de Wet DBA handelt.
Alle medewerkers die gebruik (zullen) maken van WorkFlow zijn in loondienst bij een van de aangesloten ziekenhuizen, of later mogelijk breder bij een van de aangesloten zorginstellingen.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport juicht dergelijke initiatieven zeer toe. Nieuwe vormen van werken in loondienst kunnen voorkomen dat mensen het loondienstverband (of eventueel zelfs de zorg) uit onvrede verlaten. Ook dragen dergelijke initiatieven bij aan een betere balans op de arbeidsmarkt, meer regie bij de zorginstellingen en lagere kosten. Dergelijke initiatieven dragen er verder aan bij dat werkgevers conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties kunnen handelen.
Is er aanleiding om te geloven dat de werkenden die via Workflow voor het ziekenhuis werken schijnzelfstandigen zijn? Zo ja, wat kunt en gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat deze mensen in dienst gaan?
Degenen die bij WorkFlow zijn aangesloten, zijn in dienst bij één van de betrokken zorginstellingen. Zij zijn daarmee dus geen zelfstandigen en zeker geen schijnzelfstandigen.
Deelt u de opvatting dat het goed is dat werkenden verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid en pensioen opbouwen? Deelt u de opvatting dat het voor zelfstandigen die eigenlijk werknemer zijn goed is dat de opdrachtgever deze premies betaalt? Deelt u de opvatting dat het echter beter is als schijnzelfstandigen conform de aard van de arbeid in dienst gaan?
Ik deel het principe dat het goed is dat werkenden verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid. Naast de bestaande WIA voor werknemers, zet het kabinet een grote stap door ook zelfstandigen (verplicht) te verzekeren tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Zie daarvoor ook uitgebreider de hoofdlijnenbrief arbeidsmarktbeleid. 13
Ook ben ik het met de leden eens dat werkenden in staat moeten zijn een adequaat pensioen op te bouwen. Het kabinet faciliteert pensioenopbouw op verschillende manieren, onder meer fiscaal en via de verplichtstelling. Specifiek voor zelfstandigen is het kabinet voornemens om de facilitering van pensioenopbouw door zelfstandigen te verbeteren. Zie daarvoor ook uitgebreider de eerder genoemde hoofdlijnenbrief arbeidsmarktbeleid.14
Uiteraard geldt in algemene zin dat, als blijkt dat een arbeidsrelatie kwalificeert als werkgever – werknemerrelatie, de bijbehorende financiële verplichtingen die uit de wet- en regelgeving volgen moeten worden nageleefd.
Maatregelen zoals meer duidelijkheid in regelgeving over het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen, inzet van een rechtsvermoeden van werknemerschap en intensivering van toezicht en handhaving, dragen bij aan het voorkomen dat de verplichting wordt ontweken om voor werknemers bij te dragen aan een pensioenfonds. Onder meer deze maatregelen zijn in de eerder genoemde hoofdlijnenbrief aangekondigd. Nog dit jaar wordt u over de voortgang op deze maatregelen nader geïnformeerd.
Worden dergelijke initiatieven ook elders opgepakt?
Zoals bij vraag 7 en 8 benoemd, zijn er binnen het Programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn en ook binnen het Integraal Zorg Akkoord diverse initiatieven in gang gezet om werken in loondienst te bevorderen en schijnzelfstandigheid tegen te gaan.
In de «Rapportage Cao-afspraken 2021» die onlangs naar de Kamer is verzonden staat dat in vier collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) bepalingen zijn opgenomen over het hanteren van tarieven voor zelfstandigen; kunt en gaat u dergelijke afspraken over tarieven stimuleren?
Het is aan zelfstandigen, hun vertegenwoordigers en hun opdrachtgevers om te bepalen of zij – binnen de wettelijke mogelijkheden – collectief willen onderhandelen over hun tarieven.
Uit de «Rapportage Cao-afspraken 2021» blijkt dat er met name in de culturele en creatieve sector in een aantal cao’s afspraken gemaakt zijn over minimumtarieven voor zzp’ers. De afspraken passen binnen de arbeidsmarktagenda voor de culturele sector, waar de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap achter staat.
Ik blijf de cao-bepalingen over het hanteren van minimumtarieven voor zelfstandigen monitoren en uw Kamer daar jaarlijks over informeren.
Wat voor instrumenten heeft u nog meer om (de kosten van) externe inhuur te beperken? Gaat u deze inzetten?
Alle maatregelen die worden genomen zijn in bovenstaande antwoorden benoemd. Graag wijzen wij u daarbij expliciet op de antwoorden bij vragen 7 en 8.
Het bericht 'Krappe roosters en mondige patiënten: steeds drukker op huisartsenposten in Overijssel' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Krappe roosters en mondige patiënten: steeds drukker op huisartsenposten in Overijssel»?1
Bent u het eens dat het huisartsentekort al een langer lopend probleem is, dat enkel groter is geworden de afgelopen jaren?
Wat ziet u als de belangrijkste oorzaken voor de druk op de huisartsenzorg?
Welke stappen heeft u ondernomen om de druk op huisartsen te verminderen?
Wie is volgens u verantwoordelijk om het huisartsentekort op te lossen?
Welke rol ziet u hierbij voor uw ministerie, voor de zorgverzekeraars, voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), voor de gemeenten en voor huisartsen zelf?
Klopt het dat volgens de nieuwe handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners (uit augustus 2022), de gemeente waar de opvanglocatie is gevestigd, «afspraken dient te maken met lokale huisartsen en huisartsenposten over de zorg aan ontheemden uit Oekraïne, en zorg dient te dragen voor randvoorwaarden om huisartsenzorg goed te kunnen leveren»?
Bent u bekend met het probleem dat er gemeenten zijn waar huisartsen weigeren mee te werken aan het leveren van zorg voor Oekraïners, omdat de huisartsenpraktijken vol zitten en zij er niet een grote groep patiënten bij willen krijgen?
Hoe moet in die gevallen de eerstelijnszorg georganiseerd worden? Wie heeft daarin welke verantwoordelijkheid?
Bent u bereid een oplossing te bieden aan de gemeenten/regio’s waar huisartsenpraktijken uit de buurt geen zorg aan Oekraïners willen/kunnen leveren?
Het bericht ‘Wasserijen in de problemen, dus de zorg ook’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Energiecrisis treft ook wasserijbranche, met mogelijk ernstige gevolgen voor zorg in ziekenhuizen»?1
Ja
Bent u op de hoogte van de gevolgen van de energieprijzen voor de toeleveranciers van zorginstellingen, zoals wasserijen? Onderkent u dat het afschalen of stilvallen van wasserijen kan leiden tot wegvallen van zorg?
Ja
In hoeverre monitort u de risico’s op het wegvallen van zorg? Op welke wijze worden deze risico’s gewogen en geminimaliseerd?
In mijn brief van 17 oktober jl.2 aan uw Kamer hebben de Minister voor LZS, de Staatssecretaris van VWS en ik u geïnformeerd over de maatregelen die wij nemen met betrekking tot de hoge energiekosten in de (semi-)collectieve sector binnen het VWS-brede domein.
De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars. Het Ministerie van VWS is er verantwoordelijk voor om zorgverzekeraars financieel in staat te stellen om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen.
Welke rol hebben zorgverzekeraars in het voorkomen dat zorg uitvalt door het afschalen of stilvallen van toeleveranciers door de extreem gestegen energieprijzen? Op welke manier kunt u zorgverzekeraars aanspreken op deze rol?
Zorgverzekeraars hebben hierin een belangrijke rol. Zorgverzekeraars kopen de zorg in en maken contractuele afspraken met de ziekenhuizen, over onder andere de tarieven. Het is van belang dat zorgverzekeraars daarbij rekening houden met prijsstijgingen. Ik heb hierover ook gesproken met zorgverzekeraars, zoals ook aangegeven in de hiervoor genoemde brief van 17 oktober jl.
Op welke manier bent u, als stelselverantwoordelijke, in staat en bereid om te voorkomen dat zorg uitvalt door het afschalen of stilvallen van onder andere wasserijen? Welke concrete stappen zijn hiervoor overwogen en genomen?
Zie antwoord 3
Op welke manier is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)-index een belemmering voor tegemoetkomingen vanuit zorgverzekeraars danwel de overheid? Bent u bereid te kijken of deze belemmering kan worden weggenomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, wat is dan een geschikte oplossing?
Zoals ook in de brief van 17 oktober jl. aangegeven, heb ik in september een specifiek verzoek gedaan aan de NZa om alle gereguleerde tarieven, budgetten en vergoedingsbedragen in de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg voor 2023 te actualiseren op basis van de cijfers uit de Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Normaliter worden de NZa-tarieven gebaseerd op de Centraal Economisch Plan (CEP)-raming van maart. Door deze aanpassing komen de prijsstijgingen in de periode tussen de maart en september al in de tarieven 2023 terecht: dat zou anders pas in de tarieven 2024 terechtkomen.
Tevens is in het Uitgaveplafond zorg (UPZ) en het macroprestatiebedrag van zorgverzekeraars de hogere MEV-raming verwerkt, waarmee zorgverzekeraars de budgettaire ruimte hebben om de tarieven voor zorgaanbieders conform de MEV-raming aan te passen.
Welke rol ziet u voor de regering bij het overeind houden van energie-intensieve toeleveranciers, zoals wasserijen? Waar werkt u wat dit betreft nu aan?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Helaas heeft de beantwoording vertraging opgelopen omdat er nog gewerkt werd aan de uitwerking van de maatregelen waarover uw Kamer op 17 oktober jl. is geïnformeerd.
Het bericht ‘Moeizame toelating medicijn dupeert patiënt’ |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Moeizame toelating medicijn dupeert patiënt»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat u vindt van het feit dat het Franse farmaceutische bedrijf Servier weigert om een nieuw medicijn, dat nog niet is goedgekeurd en nog niet wordt vergoed, gratis aan Nederlandse patiënten ter beschikking te stellen?
De farmaceut maakt in het artikel kenbaar dat zij in Nederland een bepaald oncologisch geneesmiddel niet gratis beschikbaar stelt via een «compassionate use» programma. Via een dergelijk programma kunnen geneesmiddelen die nog geregistreerd moeten worden door het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) toch worden verstrekt aan patiënten die baat kunnen hebben bij het middel. Er gelden strikte eisen voor een compassionate use programma aangezien het gaat om middelen waarvan de EMA nog niet heeft vastgesteld dat ze werkzaam en veilig zijn en van goede kwaliteit zijn.2 Omdat het middel nog niet mag worden verhandeld, kan hiervoor ook geen vergoeding gevraagd worden.
Het artikel lijkt een onjuiste voorstelling van zaken te geven waardoor het beeld wordt opgeroepen dat vergoedingsprocedures in Nederland bovengemiddeld lang zouden duren. Dat beeld is niet volledig. Het geneesmiddel waaraan gerefereerd wordt, heeft nog geen handelsvergunning. Binnen de Europese Unie (EU) is de Europese Commissie verantwoordelijk voor het verstrekken van handelsvergunningen, deze handelsvergunningen gelden in de gehele EU na een positief advies van het EMA. Daardoor wijkt de doorlooptijd tot markttoelating in Nederland niet af van die van andere landen in Europa.
Nadat er een handelsvergunning is verstrekt, is het aan individuele landen om te beoordelen of een geneesmiddel in aanmerking komt voor vergoeding vanuit het basispakket. In Nederland zijn verschillende routes om tot vergoeding te komen, waarvan de route van de allerduurste nieuwe geneesmiddelen gemiddeld de langste doorlooptijd kent. Dat komt omdat die geneesmiddelen in de sluis voor dure geneesmiddelen worden geplaatst. Ik wil benadrukken dat de doorlooptijd van een sluisprocedure een gezamenlijke verantwoordelijkheid van meerdere partijen is. De doorlooptijdtijd bestaat uit drie delen; namelijk de tijd die de fabrikant nodig heeft voor indiening van een vergoedingsdossier, de tijd die Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) nodig heeft voor de beoordeling, consultatie en advisering en de tijd die nodig is voor de (centrale) prijsonderhandeling. Gedurende de sluisprocedure wordt de (kosten)effectiviteit van die geneesmiddelen beoordeeld door het Zorginstituut en vaak vinden er vervolgens centrale prijsonderhandelingen plaats. Ik vind het niet meer dan logisch dat we, in het belang van de Nederlandse patiënt en premiebetaler, goed bezien of nieuwe dure geneesmiddelen effectief zijn en dat we over de prijs onderhandelen zodat we voor een geneesmiddel niet meer betalen dan nodig.
Het is aan de fabrikant om te kiezen voor verstrekking van een geneesmiddel voorafgaand aan markttoelating. Dit staat los van de periode tussen het moment waarop een geneesmiddel is geregistreerd en het moment waarop het vergoed wordt op grond van de Zorgverzekeringswet. Alleen dit laatste proces is door Nederland te beïnvloeden. Hoewel het product niet bij naam genoemd wordt, lijkt het te gaan om een geneesmiddel dat vooralsnog niet voldoet aan de criteria voor plaatsing in de sluis voor dure geneesmiddelen. Het zou dan al direct na markttoelating in Nederland kunnen worden vergoed, indien het geneesmiddel volgens de beroepsgroep en de zorgverzekeraars voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
Ik vind het daarom spijtig dat de fabrikant de doorlooptijd tot vergoeding als argument aanvoert om het geneesmiddel niet via «compassionate use» aan patiënten ter beschikking te stellen.
Hoe gaat u voorkomen dat meer farmabedrijven het besluit nemen om nieuwe medicijnen niet beschikbaar te stellen voordat die goedgekeurd zijn en vergoed worden?
Ik vind het van groot belang voor Nederlandse patiënten dat farmaceuten via het compassionate use programma geneesmiddelen beschikbaar stellen voordat ze zijn toegelaten op de Europese markt. Op deze manier hebben patiënten die geen andere behandelopties hebben toch de mogelijkheid om behandeld te worden met een middel dat nog niet is toegelaten tot de Europese markt. Het betreft een uitzonderingssituatie aangezien voor deze middelen de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit nog niet zijn vastgesteld. Het is in mijn ogen zorgwekkend dat een farmaceut kenbaar maakt daar niet meer aan mee te willen werken, ondanks de kanttekening die ik in mijn beantwoording op vraag 2 plaats bij de argumenten die de fabrikant aandraagt. Desondanks ben ik voornemens om in gesprek te gaan met de branchevereniging voor farmaceutische bedrijven over compassionate use.
Welke oplossingen ziet u voor de patiënten die het medicijn nodig hebben, maar nu niet kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om samen met de geneesmiddelenfabrikanten te onderzoeken of het mogelijk is om farmaceutische bedrijven achteraf te betalen voor nieuwe medicijnen die ze in een vroeg stadium leveren, tegen de afgesproken prijs en op voorwaarde dat het middel effectief is gebleken, zodat de directe toegang voor patiënten gewaarborgd blijft? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven waarom dat in andere Europese landen wel mogelijk is?
Nee, dat acht ik niet mogelijk. Dat komt door het vereiste van de Nederlandse Zorgverzekeringswet dat een geneesmiddel alleen voorgeschreven en vergoed kan worden uit het basispakket als blijkt dat het effectief is. Dat vereiste verhoudt zich niet tot de compassionate use programma. Aanspraak maken op compassionate use kan alleen in de fase voordat een handelsvergunning is verstrekt voor een geneesmiddel.
In die fase is het nog niet formeel vastgesteld dat een geneesmiddel effectief is, en ligt primair de focus op de vraag of het veilig is om een geneesmiddel voor te schrijven. Om te beoordelen of een geneesmiddel effectief is, moet door de fabrikant een volledig vergoedingsdossier ingediend zijn bij het Zorginstituut en er bovendien tijd zijn om de effectiviteit vast te stellen. Mijn inzet is er daarom op gericht om zo snel als mogelijk een besluit over de vergoeding te nemen nadat een geneesmiddel een handelsvergunning heeft. Een initiatief daartoe is bijvoorbeeld de parallelle procedure van het CBG en het Zorginstituut.
Omdat het Nederlandse systeem voor beoordeling en vergoeding niet goed vergelijkbaar is met andere landen, is het voor mij lastig vast te stellen of en hoe zij betalingen voor compassionate use organiseren.
Het bericht dat vier van de tien zorgmedewerkers de zorg dreigen te verlaten |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vier van de tien zorgmedewerkers de zorg dreigen te verlaten?1
Het betreffende bericht verwijst naar de uitkomsten van de Monitor Gezond Werken in de Zorg 2022 van Stichting IZZ. In het desbetreffende rapport wordt geconstateerd dat bijna vier op de tien zorgmedewerkers (40%) er wel eens over denkt om buiten de zorg te gaan werken (p. 4). Slechts een deel (9%) van de zorgmedewerkers is dit daadwerkelijk van plan. Dit beeld sluit aan op het jaarlijkse landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus2 waaruit blijkt dat in 2021 een klein deel (tien procent) van het vertrekkende personeel van de deelnemende zorg- en welzijnsorganisaties een functie heeft gevonden buiten de zorgsector. Voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt in zorg en welzijn is het essentieel dat zorg- en welzijnsmedewerkers niet onnodig de zorg verlaten. Daarom is het belangrijk om in te zetten op het behoud van zorg- en welzijnsmedewerkers. Werkgevers moeten hier serieus werk van maken. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ondersteunt werkgevers bij deze opgave binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (TAZ). Onder andere door de mogelijkheden te verkennen naar het ontsluiten en het gebruik van (gecombineerde) data rond verzuim, verloop en functiekenmerken op branche-, regionaal-, en organisatieniveau. Deze inzichten kunnen benut worden voor het maken van regioplannen door werkgeversorganisaties gericht op een gezonde en veilige werkomgeving.
Wat is uw reactie op de stijging van 29 procent van de vraag naar psychische zorg onder zorgverleners?
Zorg- en welzijnsmedewerkers moeten gezond en veilig hun werk kunnen doen. Het is belangrijk dat werkgevers aandacht geven aan de mentale gezondheid van zorg- en welzijnsmedewerkers. Het verhogen van het werkgeluk en welbevinden draagt hieraan bij, onder andere door goed werkgeverschap en het vergroten van zeggenschap. Hierop wordt ingezet met Programma TAZ. In de beantwoording op vraag 6 en 8 ga ik hier nader op in. Daarnaast wordt de actielijn «Mentaal gezond aan het werk» van de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» van de ministeries VWS, OCW en SZW vertaald naar een set aandachtspunten voor de sector zorg en welzijn door de overheid, brancheorganisaties en vakbonden. Ook stimuleren we met het Programma TAZ dat zorgorganisaties meer gaan samenwerken op gezamenlijk werkgeverschap, waaronder het gezamenlijk aanpakken van psychosociale arbeidsbelasting.
Wat vindt u ervan dat zorgverleners door de stijgende kosten steeds vaker kiezen voor een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico? Bent u het ermee eens dat dit onwenselijke zorgmijding en langer ziekteverzuim kan stimuleren?
Het vrijwillig eigen risico biedt keuzevrijheid aan verzekerden. Deze keuzemogelijkheid is belangrijk voor het draagvlak van jonge en gezonde verzekerden voor het solidaire zorgstelsel. Verder maakt het vrijwillig eigen risico mensen bewust van de kosten van zorg. Zorgverzekeraars zijn niet verplicht om een vrijwillig eigen risico aan te bieden en verzekerden hebben de keuze om wel of geen vrijwillig eigen risico te kiezen.
Het verplichte eigen risico bedraagt 385 euro. 13,0% van de verzekerden kiest in 2022 voor een vrijwillig eigen risico in ruil voor een premiekorting. Het aantal verzekerden dat kiest voor een vrijwillig eigen risico is al een aantal jaar vrijwel gelijk. Zo koos in 2016 12% van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico en in 2019 13,1% van de verzekerden. Verzekerden kunnen kiezen voor een vrijwillig eigen risico tussen de 100 en 500 euro. Van de mensen met een vrijwillig eigen risico kiest 75,2% voor het hoogste bedrag. Zorgverleners kunnen, net als alle andere verzekerden, tijdens het overstapseizoen een keuze maken uit het polis aanbod van de verschillende zorgverzekeraars en zoeken naar de meest passende zorgverzekering.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat zorgverleners hierdoor een hogere drempel hebben tot de zorg, zeker gezien het feit dat zij zelf de zorg draaiend houden?
We hebben geen inzicht in de keuze van zorgverleners voor het type zorgverzekering en of zij vaker dan gemiddeld kiezen voor het vrijwillig eigen risico. Wel wil ik graag benadrukken dat voor alle verzekerden geldt dat het ongewenst is als zij vanwege de kosten afzien van noodzakelijke zorg. Zorgverleners hebben geen hogere drempel tot zorg dan andere verzekerden. Het kiezen voor het vrijwillig eigen risico is een individuele keuze. Zowel op landelijk als gemeentelijk niveau zijn maatregelen genomen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan:
Bent u het ermee eens dat het logischer zou zijn om zorgverleners beter te belonen, zodat zij gewoon een fatsoenlijke zorgverzekering kunnen afsluiten, in plaats van hen ertoe te drijven om geld te besparen via een slechtere zorgverzekering?
Zorgprofessionals dienen een goed salaris te ontvangen voor het belangrijke werk dat zij doen. Voor een concurrerende salarisontwikkeling wordt jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar gesteld. Voor 2022 bedraagt de ova 2,2 miljard euro en voor 2023 3 miljard euro. Het is aan sociale partners om met deze extra middelen goede caos af te sluiten. En dat lukt ook goed. De afgelopen jaren zijn de salarissen in de zorg meegestegen met de ontwikkeling in de markt en zelfs veelal daar wat boven.
Bent u het ermee eens dat er dringend stappen moeten worden gezet om werken in de zorg aantrekkelijk te houden? Zo ja, waarom laat u dit soort verontrustende ontwikkelingen opstapelen zonder de problemen echt aan te pakken?
Zorgmedewerkers moeten de tijd en ruimte krijgen om het werk anders te organiseren, zodat het werk leuk, uitdagend en aantrekkelijk blijft. Ze moeten zich kunnen richten op waar het daadwerkelijk om draait, namelijk met passie en plezier goede zorg leveren aan patiënten en cliënten. Het is belangrijk dat de medewerker méér centraal komt te staan met goed werkgeverschap. Dat werkgevers werk maken van goed werkgeverschap en dat we als sector meer inzetten op het toepassen van effectieve vormen van sociale en technische innovatie. Met het Programma TAZ wil ik het werken in de zorg anders organiseren om de arbeidsmarkt in de zorg toekomstbestendig te maken. Met een minder sterke groei van het aantal zorgmedewerkers moet goede persoonlijke zorg en ondersteuning geboden worden. Zodat zorgmedewerkers met plezier werken in de zorg en het werken in de zorg aantrekkelijk is en blijft. Het nieuwe programma is de opvolger van het actieprogramma Werken in de Zorg. Binnen het programma wordt voorgebouwd op de goede resultaten die zijn geboekt.
Waarom kiest u er ondanks de grote ontevredenheid onder zorgpersoneel alsnog voor om de zorgsalarissen flink achter te laten lopen op de marktsector en de rest van de publieke sector?
De werktevredenheid onder zorgpersoneel is hoog. 77% van de zorgverleners geeft aan (zeer) tevreden te zijn met hun werk. Ook blijkt uit landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus dat het salaris geen belangrijke reden is om de zorg te verlaten. Waardering en de aantrekkelijkheid van werken in de zorg is van veel meer afhankelijk is dan salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn minstens zo belangrijk. Dat laat onverlet dat zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zorgprofessionals een goed salaris dienen te ontvangen voor het belangrijke werk dat zij doen. Via de ova scheppen we daar ook de mogelijkheden voor. Specifiek voor de middengroep in de zorg is voor dit jaar daar bovenop extra geld (675 miljoen euro structureel) beschikbaar gesteld, waardoor sociale partners deze groep er extra op vooruit kunnen laten gaan. We zien dat in nagenoeg alle caos daar ook afspraken over zijn gemaakt.
Ziet u na het zien van deze verontrustende cijfers ook de noodzaak van het geven van echt zeggenschap aan zorgverleners over hun eigen werk? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te bewerkstelligen?
Ik vind het belangrijk dat zeggenschap wordt bevorderd om werkplezier te vergroten en uitstroom terug te dringen. Ik zie het bevorderen van zeggenschap primair als opgaaf voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap, al erken ik dat het als werkgever in een krappe arbeidsmarkt uitdagend is om de benodigde ruimte voor zeggenschap te creëren. Om werkgevers te ondersteunen zet ik met het arbeidsmarktprogramma TAZ beleidsmatig in op zeggenschap. Onder meer met de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap, waarmee in totaal 12,75 miljoen euro subsidie beschikbaar is om op instellingsniveau met dit thema aan de slag te gaan. Parallel hieraan organiseert de projectorganisatie «Landelijk Actieplan Zeggenschap» zeggenschapsactiviteiten, zoals netwerk- en leerbijeenkomsten. In de verdere uitwerking van de TAZ zal worden bezien hoe invulling gegeven kan worden aan de langer termijn aanpak. Tot slot is ook een klankbordgroep ingesteld onder leiding van de Chief Nursing Officer, prof. dr. Evelyn Finnema. Hiermee wordt geborgd dat zorgmedewerkers inbreng hebben in het programma en de manier waarop goede ideeën in de praktijk kunnen worden gebracht.
Bent u zich ervan bewust dat de uitlatingen die u heeft gedaan over het niet verder laten toenemen van het aantal zorgverleners2 de wanhoop onder zorgverleners over de werkdruk verder kunnen versterken? Zo ja, bent u van plan om zorgverleners op dit punt echt perspectief te geven in lijn met de aangenomen motie Hijink3, in plaats van u neer te leggen bij de personeelstekorten?
Op dit moment werkt ongeveer een op de zes werknemers in Nederland in de zorg. Om aan de stijgende zorgvraag te kunnen blijven voldoen zou in 2040 een op de vier werknemers in de zorg werkzaam moeten zijn. Het is irreëel te veronderstellen dat het aandeel van de zorg op de Nederlandse arbeidsmarkt of in de collectieve middelen in een dergelijke mate kan oplopen. We staan als samenleving immers ook nog voor andere grote uitdagingen op het gebied van bijvoorbeeld klimaat, veiligheid, onderwijs en wonen. Daarom zetten we in op beleid waarbij het huidige aandeel werknemers als uitgangspunt geldt. Wat overigens niet betekent dat er de komende jaren geen enkele personeelsgroei meer mogelijk is. Omdat de beroepsbevolking de komende jaren nog stijgt is er nog een beperkte personeelsgroei mogelijk. De uitdaging om met een gelijkblijvend aandeel werknemers in de zorg aan de zorgvraag te kunnen voldoen vraagt om een brede arbeidsmarktaanpak langs meerdere sporen. Dit doen we in en via meerdere programmas zoals TAZ, Integraal Zorg Akkoord (IZA), Wonen, Ondersteuning en Zorg voor ouderen (WOZO), Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), maar ook langs de lijn van de kabinetsbrede aanpak arbeidsmarktkrapte.
Daarbij willen we erop wijzen dat de aantrekkelijkheid van werken in de zorg van veel meer afhankelijk is dan van salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk voor een keuze om wel of niet in de zorg te blijven werken. Dat bevestigt ook de SER en daarop ligt dus ook de focus in het arbeidsmarktbeleid van VWS. De inzet gericht op arbeidsmarkt in de VWS-programmas zal zich focussen op beperken van de groei van de zorgvraag, op behoud en duurzame ontwikkeling van personeel en op arbeidsbesparende innovaties in combinatie met slimmer organiseren van de zorg. Voor de zorgverleners moet deze inzet leiden tot meer zeggenschap, meer werkplezier en minder werkdruk waarbij met minder meer zorgverleners aan de zorgvraag voldaan kan worden. De voortgang van de programmas volgen we in de monitoring op de verschillende programmas. In het in de komende tijd in te richten bestuurlijk overleg arbeidsmarkt worden de voortgang en samenhang van deze programmas bewaakt. Specifiek gericht op het inlopen van salarisachterstand van de zorgmedewerkers in de middengroepen van de loongebouwen van zorg en welzijn heeft het vorige kabinet in reactie op het SER-advies en de motie Hijink bovenop de ova nog eens 675 miljoen euro beschikbaar gesteld. CAO-partijen kunnen de komende tijd verdere stappen zetten bij het inlopen van de salarisachterstand van de middengroepen door een relatief groter deel van de beschikbare middelen voor deze groep in te zetten.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van IZZ om arbeidsrisico’s financieel af te dekken voor zorgmedewerkers?
In Nederland zijn werknemers al verzekerd voor (de financiële effecten) van ziekte of arbeidsongeschiktheid. Dat geldt ongeacht of zij ziek of arbeidsongeschikt zijn geraakt door een risico bij de arbeid die zij verrichten of anderszins.
Of een specifieke groep werknemers (zoals in dit geval medewerkers in de zorg) in aanmerking moet (kunnen) komen voor een bovenwettelijke uitkering, wordt normaliter aan de cao-tafel behandeld. Daar worden eventuele afspraken gemaakt over een collectieve WIA-verzekering of over collectief aangeboden mogelijkheden om je individueel bij te verzekeren.
In de zorg zien we dat hier al initiatief toe is genomen. In de CAO voor sector Verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) was afgesproken dat werkgevers en vakbonden medewerkers wilden beschermen tegen verlies aan inkomsten na arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Recent is hieraan invulling gegeven door een mantelovereenkomst waarbij zorgorganisaties een verzekering afsluiten voor het opvangen van een terugval in inkomsten van zorgmedewerkers die ziek of arbeidsongeschikt worden. Meer specifiek gaat het om uitbreiding van de dekking voor het derde WW-jaar en WGA-hiaat.5
De lange-termijnaanpak Corona |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
Wordt er in de lange-termijnaanpak naar uw mening genoeg ingezet op het voorkomen van de verspreiding van het coronavirus in een vroeg stadium? Welke maatregelen worden daarvoor gebruikt?
Het kabinet wil de samenleving zo veel mogelijk open houden. Daartoe heeft het kabinet in de langetermijnstrategie twee nevengeschikte doelen geformuleerd: sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit, en het toegankelijk houden van de zorgketen voor iedereen. Om deze doelen te bereiken moet de verspreiding van het virus geremd worden. Dit is een verantwoordelijkheid voor ons allemaal: de overheid, de sectoren en de burgers.
In de beginfase wordt verspreiding in eerste instantie voorkomen door de basisadviezen op te volgen. De basisadviezen luiden: was vaak je handen, hoest en nies in je elleboog, blijf thuis bij klachten en doe een zelftest, zorg voor voldoende frisse lucht, en haal een vaccin, booster- of herhaalprik. De overheid zet mediacampagnes in om het belang van basisadviezen te onderstrepen. Naast de basisadviezen vanuit de overheid, is er in de langetermijnstrategie van de overheid, in overleg met sectoren, gekeken naar maatregelen die ter preventie kunnen worden getroffen om de virusverspreiding te remmen. Het naleven en benadrukken van de basisadviezen vormt een belangrijk onderdeel van de basis- en preventiemaatregelen in de sectorplannen. Andere veel voorkomende voorbeelden van preventieve maatregelen in de sectorplannen zijn: adequate ventilatie, hygiëne- en schoonmaakprotocollen, looproutes, spat- en kuchschermen, druktemeters, gezondheidschecks, mondkapjesadvies, thuiswerkadvies en het gebruik van zelftesten. Door in te zetten op basis- en preventiemaatregelen wordt de verspreiding van het virus – en verdergaande (contactbeperkende) maatregelen – voorkomen of vertraagd. Het openhouden van de samenleving vraagt dus om een preventieve aanpak waar wij allen een verantwoordelijkheid voor dragen.
Kunt u aangeven welk wetenschappelijk bewijs er is dat aantoont dat de inzet van spat- en kuchschermen helpt in de strijd tegen corona? Kunt u de wetenschappelijke onderzoeken die dit aantonen, bijvoegen?
Het RIVM maakt vanuit infectiebestrijdingslogica onderscheid tussen bronmaatregelen, collectieve maatregelen en individuele maatregelen.1 Bronmaatregelen – maatregelen om verspreiding van corona vanuit een bron (een besmettelijke persoon) te voorkomen – zijn de meeste effectieve maatregelen om verspreiding te stoppen. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn thuisblijven bij klachten en in isolatie gaan na een positieve test. Dit is ook de reden dat het kabinet hamert op het belang van het opvolgen van de basisadviezen. Collectieve maatregelen (zoals de 1,5 meter afstandsnorm, een algemeen mondneusmaskeradvies, adequate ventilatie en spat- en kuchschermen) alsook individuele maatregelen (zoals het dragen van medisch mondneusmasker in drukke binnenruimtes door kwetsbaren) dienen ter afscherming van het restrisico.
Het vaststellen van de effectiviteit van een individuele maatregel op zichzelf is moeilijk, omdat het afhankelijk is van diverse factoren die in de tijd kunnen veranderen. Zo is een spat- of kuchscherm effectief als het op de juiste manier en consequent gebruikt wordt. Daarnaast kijkt het RIVM bij het adviseren van maatregelen naar de som van de maatregelen die gezamenlijk – en in onderlinge samenhang – effectief zijn om de R-waarde te laten zakken.
Kunt u aangeven waarom gekozen is voor de inzet van het coronatoegangsbewijs? Heeft dat bij de vorige uitbraken gewerkt? Voorkomt dit bewijs dat mensen met een besmetting alsnog de deur uitgaan en anderen besmetten?
Een aantal sectoren hebben in hun sectorplannen aangegeven het coronatoegangsbewijs (CTB) als enig werkbaar alternatief te zien om renderend open te kunnen blijven tijdens een zware opleving van het coronavirus. Zonder een alternatieve maatregel zal een maatregel zoals 1,5-meter afstand een grote negatieve impact hebben op het bedrijfsmodel van een aantal ondernemers.
De TU Delft heeft in 2022 op basis van de Deltavariant en de Omikronvariant onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het CTB, en concludeert dat het CTB invloed kan hebben op het verlagen van het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames onder bezoekers van een CTB-locatie. Verder concluderen de onderzoekers dat de effectiviteit van het CTB in het afremmen van de epidemie afhankelijk is van de epidemiologische context (immuniteit onder de bevolking, vaccineffectiviteit en circulerende virusvarianten), het type CTB dat wordt ingezet (1G, 2G of 3G) en de breedte waarmee het CTB wordt ingezet.2 Zowel de Raad van State als de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)3 als het Maatschappelijk Impact Team (MIT)4 geven aan dat het CTB één van de maatregelen is die nodig kan zijn voor het bestrijden van het coronavirus in de zwaardere scenario’s. Daarom pleiten deze partijen voor het opnemen van deze maatregel in de gereedschapskist.
Het CTB kan, in combinatie met andere maatregelen geldend in een specifieke setting, het risico op verspreiding van het virus verkleinen.
Op dit moment bestaat er geen wettelijke grondslag voor het CTB. Deze grondslag is ook niet voorzien in de Eerste tranche Wpg. Een wetsvoorstel dat onder voorwaarden de inzet van het CTB mogelijk maakt, valt wat het kabinet betreft te overwegen ter ondersteuning van de sectorplannen. Voorwaardelijk hieraan is dat er in uw Kamer draagvlak bestaat voor een dergelijk wetsvoorstel. Hierover gaat het kabinet graag met uw Kamer in gesprek.
Kunt u aangeven hoe en wanneer de motie van het lid Den Haan1 wordt uitgevoerd?
De sectoren hebben hun concept-sectorplan medio juli aangeleverd. Vervolgens hebben diverse experts naar de plannen gekeken. Het gaat hierbij om infectiepreventiespecialisten, arbeidshygiënisten, de RIVM-gedragsunit en juristen van de betrokken departementen. Medio augustus hebben de sectoren de reflecties van voornoemde experts ontvangen. De reflecties dienden als input voor het aanscherpen van de sectorplannen waar nodig. Op basis van de reflecties en adviezen hebben de sectoren eind augustus hun definitieve plannen ingediend.
De sectorplannen zijn vervolgens gewogen door de betrokken ministeries, waarbij is gekeken of de feedback van experts in voldoende mate is verwerkt, en of daarmee sprake is van voldoende solide plannen, zodat in verschillende scenario’s handelingsperspectief bestaat. Hierbij is ook de reflectie van het responsteam van het RIVM meegenomen.7 Vervolgens heeft het kabinet, op basis van de sectorplannen, maatregelenladders opgesteld. Deze maatregelenladders zijn in de meeste gevallen een gecomprimeerde vorm van de sectorplannen. Dit zorgt voor meer uniformiteit, overzicht, en draagt bij aan duidelijke communicatie. Voor sommige sectoren is op bepaalde onderdelen afgeweken van de sectorplannen. Zo is de volgorde van de te nemen maatregelen soms aangepast om meer eenduidigheid tussen sectoren te creëren (bijvoorbeeld een voorgestelde maatregel verplaatst van de interventiefase naar preventiefase). Daar waar sectoren in hun sectorplan geen interventiemaatregelen hebben aangegeven, zijn de meest passend geachte maatregelen door het kabinet aangevuld. Deze aanvulling is in de maatregelenladders duidelijk kenbaar gemaakt door het gebruik van een andere kleur in de maatregelenladder (blauw), zodat het meteen duidelijk is welke maatregelen vanuit sectoren zelf zijn aangedragen, en welke maatregelen een aanvulling zijn vanuit het kabinet. Zo maakt het kabinet kenbaar wat de appreciatie van de overheid is.
Het kabinet heeft daarmee kaders opgesteld voor de sectorplannen, regie gevoerd en heeft de plannen integraal getoetst op tegengestelde belangen. In combinatie met het borgen van de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid (zie het antwoord op vraag 3) beschouw ik de motie hiermee als afgedaan.
Kunt u aangeven hoe de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid worden geborgd in de lange termijnaanpak die er nu ligt? Wat gaat u doen met de constatering van het responseteam van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat het in de maatregelenladder specifieke maatregelen mist om de meest kwetsbaren in de samenleving te beschermen en ook zijn er geen maatregelen om kwetsbaren in staat te stellen zichzelf te beschermen?
Allereerst is de najaarsvaccinatieronde gestart met het vaccineren van 60-plussers en medische (hoog)risicogroepen, aangezien zij het meest kwetsbaar zijn. Het kabinet houdt binnen de langetermijnstrategie rekening met één of meerdere vaccinatierondes in 2023, al dan niet specifiek voor bepaalde groepen die een verhoogd risico lopen. Daarnaast verstrekt het kabinet – via apotheken – persoonlijke beschermingsmiddelen en zelftesten aan medisch kwetsbaren, en degenen die voor hen zorgen. Deze regeling loopt vooralsnog tot 1 januari 2023. Verder wordt er periodiek overlegd met patiëntenfederaties en cliëntenorganisaties, en is het alternatieve langetermijnplan van VergeetOnsNietErnst (#VONE) meegenomen. Dit plan bevat aanbevelingen die gericht zijn op de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid. Een groot deel van deze aanbevelingen werd al toegepast of is overgenomen bij de verdere uitwerking van de langetermijnaanpak. Zoals bijvoorbeeld de verkenning naar een post-covid expertisecentrum, aandacht voor communicatie naar groepen die minder goed te bereiken zijn en het voornemen om een publiekscampagne over het beschermen van kwetsbare groepen te starten. Daarnaast worden mensen met een beperking of chronische ziekte vertegenwoordigd in de praktijkkringen van het MIT. Het MIT benut deze praktijkkringen met maatschappelijke organisaties om te beschikken over actuele kennis, informatie en inzichten voor hun advies.
Het kabinet heeft daarnaast sectoren, bij het opstellen van sectorplannen, expliciet gevraagd aandacht te hebben voor kwetsbare groepen (conform motie Paulusma).5 Sectoren hebben hiervoor een handreiking ontvangen. Infectiepreventiespecialisten en arbeidshygiënisten hebben in hun feedback aan sectoren ook aandacht gevraagd voor kwetsbare groepen (voor zowel bezoekers als voor medewerkers). In de opgestelde maatregelenladders zijn kwetsbare groepen als één van de algemene aandachtspunten benoemd.
Het kabinet ziet dat verschillende sectoren hun eigen ervaringen en inzichten van de afgelopen ruim twee jaar met betrekking tot kwetsbaren groepen hebben verwerkt in de sectorplannen.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van de onderhandelingen over de antivirale middelen Paxlovid en Lagevrio?
Vanuit de Europese Commissie heb ik begrepen dat er recent vorderingen zijn gemaakt in de onderhandelingen over Paxlovid en dat zij binnenkort een eindresultaat verwachten. Daarnaast heeft de firma een vergoedingendossier voor Paxlovid ingediend, waardoor het hopelijk ook binnen afzienbare termijn op de normale wijze beschikbaar zal komen. Voor Lagevrio geldt dat de vertraging debet is aan het feit dat het middel nog geen handelsvergunning heeft.
Wat is de stand van zaken van de distributie van het middel Evusheld? Kunt u aangeven hoeveel mensen met een kwetsbare gezondheid het middel inmiddels hebben gekregen?
Het middel wordt zeer beperkt ingezet door behandelaren. Ik kan geen uitspraken doen over exacte aantallen omdat de uitleveringen van het RIVM niet één-op-één corresponderen met daadwerkelijke toedieningen van het middel.
Heeft u kennisgenomen van de lange-termijnaanpak in Duitsland? Deelt u de mening dat deze plannen duidelijker en logischer zijn? Zo nee, waarom niet? Zijn er punten uit de aanpak van Duitsland die Nederland zou kunnen overnemen?
Ik ben bekend met de Duitse strategie. Vooraf wil ik opmerken dat er in Duitsland een verschil is tussen de verantwoordelijkheden op federaal niveau en op lokaal niveau. In de Duitse strategie wordt voor het komende najaar onderscheid gemaakt in twee verschillende aanpakken; het winterbanden- en sneeuwkettingenscenario. Het winterbandenscenario bevat een aantal maatregelen die uit voorzorg getroffen worden; dit scenario is per begin september van kracht. Het sneeuwkettingenscenario bevat zwaardere maatregelen die achter de hand gehouden worden.
De maatregelen die Duitsland neemt, komen ook terug in de gereedschapskist in Nederland, met uitzondering van maatregelen die lijken op een coronatoegangsbewijs. Het grootste verschil met Duitsland is dat wij in Nederland op dit moment geen wettelijke grondslag hebben om maatregelen te treffen uit voorzorg of wanneer de epidemiologische situatie vraagt om zwaardere maatregelen ter bestrijding van het virus. Bovendien zijn er ook in Nederland sectoren die zonder het gebruik van een coronatoegangsbewijs geen alternatief hebben voor stevige maatregelen, zoals een afstandsplicht of een mondkapjesplicht.