Een gesprek met de Eilandsraad van Sint Eustatius |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Klopt het dat er binnen de pilot met direct doorverwijzen, die is gestart vanaf de derde week van november 2022, alleen wordt doorverwezen naar het ziekenhuis op Sint Maarten, dat slechts beperkte faciliteiten heeft en vaak niet de behandeling kan geven die nodig is? Zo nee, waar wordt dan naartoe doorverwezen? Zo ja, waarom alleen naar Sint Maarten?
De pilot directe verwijzingen is gestart op 21 november 2022 en houdt in dat de verwijzingen op een zelfde manier worden georganiseerd als op Bonaire. Huisartsen op Bonaire verwijzen direct naar het lokale ziekenhuis Fundashon Mariadal (FM) zonder tussenkomst van de medisch adviseur van Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN). Sint Maarten Medical Center (SMMC) is het aangewezen ziekenhuis voor Saba en St. Eustatius. Huisartsen op Saba en St. Eustatius kunnen in het kader van de pilot nu direct doorverwijzen naar SMMC. De nieuwe werkwijze wordt geëvalueerd na zes maanden met een tussentijdse evaluatie na drie maanden. Voor de verwijzingen naar andere zorgbestemming op Curaçao, Sint Maarten, Aruba, Colombia en Nederland (derdelijnszorg) is afgesproken dat het zal blijven gaan zoals gewoonlijk op initiatief van de behandelend specialist. Dit is gelijk op zowel Bonaire als Saba en St. Eustatius.
Klopt het dat er geen goedkeuring komt als een arts bijvoorbeeld doorverwijzing naar Columbia adviseert? En zo ja, waarom wordt het advies van de arts niet gevolgd?
Alle verwijzingen worden getoetst aan de Regeling Aanspraken Zorgverzekering BES (RAZ-BES) waarin aangegeven staat aan welke voorwaarden een verwijzing moet voldoen. Afkeuring geschiedt alleen indien de verwijzing daaraan niet voldoet. Belangrijk uitgangspunt bij dat bij de doorverwijzingen wordt gehanteerd is «zo dichtbij mogelijk als kan en verder weg als het moet».
Klopt het dat er mensen zijn overleden door «lack of handling»?
Nee.
Wat is de reactie van u op de vele klachten dat medische informatie verloren gaat en dat deze dus niet meer vindbaar is in dossiers c.q. niet aanwezig is bij overdracht?
Het verloren gaan van medische informatie moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Specialisten en huisartsen zijn onderling verantwoordelijk voor het delen van medische informatie over patiënten. Ter verbetering van de digitale gegevensuitwisseling onderzoek ik de mogelijkheden van een (regionaal) elektronisch patiënten dossier en op welke vlakken aansluiting gevonden kan worden op lopende ontwikkelingen in Europees Nederland.
Kunt u aangeven welke afspraken op 10 oktober 2010 onder leiding van de heer Bernard ter Haar van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn gemaakt, aangezien de indieners berichten ontvangen dat het toen goed was geregeld en er adequate doorverwijzingen waren?
Wij kunnen niet nagaan op welke afspraken u doelt. De heer Bernard Ter Haar kan geen afspraken gemaakt hebben namens het Ministerie van VWS, omdat hij niet werkzaam geweest is binnen het Ministerie van VWS.
Hoeveel meldingen heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ontvangen van zorginstellingen/zorgprofessionals c.q. van burgers over inadequate gezondheidszorg? Kunt u een overzicht over de laatste 5 jaar geven?
In de wetgeving voor Caribisch Nederland is geen meldingsplicht voor calamiteiten beschreven zoals in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De IGJ stimuleert zorgaanbieders wel om incidenten en calamiteiten te melden om hiervan te kunnen leren en/of te verbeteren. Ook kunnen bijvoorbeeld burgers en medewerkers van zorginstellingen via het Landelijk Meldpunt Zorg of het Meldpunt IGJ een melding doen of een signaal doorgeven. In totaal heeft de IGJ in die periode 13 meldingen en signalen ontvangen. Deze meldingen en signalen kunnen betrekking hebben op de kwaliteit of de organisatie en bekostiging van de zorg of op specifieke gebeurtenissen in of rond de zorg.
Hoe is de vertegenwoordiging van de IGJ georganiseerd in Caraïbisch Nederland?
Het toezicht op de gezondheidszorg en jeugdhulp op Caribisch Nederland is onderdeel van het reguliere toezicht van de IGJ, met aandacht voor de bijzondere situatie op de eilanden. Het toezicht krijgt op vergelijkbare manier invulling, dus met regelmatige gesprekken en inspectiebezoeken.
Klopt het dat op Bonaire patiënten wel dialyse krijgen onder toezicht van een verpleegkundige, maar dat wordt gesteld dat dat niet mogelijk is voor Sint Eustatius? Zo ja, wat is uw toelichting hierop?
Op Bonaire is er een dialysecentrum, dat onderdeel is van FM, waar dialyse wordt uitgevoerd door een gespecialiseerd dialyse verpleegkundige, onder verantwoordelijkheid van een nefroloog.
Hemodialyse is op St. Eustatius niet mogelijk. De mogelijkheden voor peritoneale dialyse voor St. Eustatius is onderzocht op initiatief van het ziekenhuis (SEHCF) op St. Eustatius in samenwerking met SMMC en Curaçao Medical Center (CMC). Tevens heeft het Amsterdam UMC een onafhankelijke toets gedaan naar deze vorm van dialyse op St. Eustatius. De conclusie is dat er onder strikte voorwaarden peritoneale dialyse op St. Eustatius mogelijk zou kunnen plaats vinden. Op dit moment vinden er gesprekken plaats tussen ZJCN, SEHCF en SMMC over de wijze waarop deze vorm van dialyse op een veilige wijze plaats zou kunnen vinden op St. Eustatius.
De petitie ‘Meer onderzoek naar (onverklaarde) gezondheidsklachten van vrouwen’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de 52.000 keer ondertekende petitie «Meer onderzoek naar (onverklaarde) gezondheidsklachten van vrouwen», op 22 november jl. aan de Kamer aangeboden door Voices for Women?
Ja.
Bent u bekend met het berichten in het AD en Trouw?1, 2
Ja.
Herkent u het beeld dat in de petitie en in deze krantenberichten wordt geschetst?
Ja, ik herken het beeld. Op 12 september jl. heb ik de petitie in ontvangst genomen en heb ik ook gesproken met onder andere de oprichtster van Voices for Women. Daarnaast ontvang ik, zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen bij de begroting 2023 van VWS3, vanuit de maatschappij meerdere berichten over hormoongerelateerde klachten bij vrouwen, evenals signalen dat het nog altijd voorkomt dat klachten niet tijdig worden herkend. Deze signalen zijn ook naar voren gekomen in gesprekken die ik heb gehad met onder andere WOMEN Inc., Vuurvrouwen en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG).
Wat is uw reflectie op het gegeven dat tachtig procent van de mensen met onverklaarde gezondheidsklachten vrouw zijn?
Mijn reflectie is dat het niet (tijdig) herkennen van gezondheidsklachten bij vrouwen te maken kan hebben met een gebrek aan kennis aan- en/of met het niet serieus nemen van cyclus- en hormonale klachten. Een en ander kan leiden tot een jarenlange zoektocht naar passende zorg.
Welke instrumenten gaat u inzetten om ervoor te zorgen dat dit wordt verbeterd, aangezien u eerder bij de overhandiging van de petitie aangegeven heeft dat u zich hiervoor in gaat spannen?
Momenteel ben ik in overleg met maatschappelijke organisaties (onder andere WOMEN Inc., Vuurvrouwen, Voices for Women, patiëntenverenigingen), wetenschappelijke verenigingen (NVOG), het Kwaliteitsinstituut Medisch Specialisten (KIMS), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en ZonMw om te bezien of het mogelijk is om te komen tot een maatschappelijke agenda met daaraan gekoppeld een onderzoeksagenda op het gebied van vrouwspecifieke aandoeningen, inclusief een prioritering van acties daarin. Er is inmiddels een brede werkgroep aan de slag. Ik zal uw Kamer daar te zijner tijd over informeren.
Op 13 december jl. heeft u mijn reactie op het manifest «Inhaalslag kennis menstruatie- en hormoongerelateerde klachten dringend nodig» ontvangen4. In deze reactie vermeld ik dat ik ZonMw via de Taakopdracht Gender en Onderzoek heb gevraagd om duurzame aandacht voor en integratie van sekse en gender in onderzoek en onderzoeksprogrammering verder te stimuleren. Voor een toelichting hierop verwijs ik u graag naar deze brief.
Is de drie miljoen euro die uw ministerie besteedt aan het verkleinen van de kennisachterstand in de medische wetenschap over sekse- en genderverschillen wat u betreft voldoende om hier significante stappen in te zetten?
Vanuit de Taakopdracht Gender en Gezondheid kunnen substantiële stappen worden gezet richting het verankeren van sekse en gender in algemene ZonMw-programmas. Deze Taakopdracht moet ertoe leiden dat kennis over sekse- en genderverschillen in gezondheid en zorg via de algemene ZonMw-programmas vergroot wordt. Ook wordt met de Taakopdracht de beweging ten aanzien van sekse en gender in onderzoek en zorg voortgezet en verder bestendigd en wordt ingezet op het verzamelen en verspreiden van bestaande en nieuwe methodologische kennis. Ik ga ervanuit dat deze extra acties resulteren in blijvende aandacht voor sekse/genderverschillen in toekomstig onderzoek. Daarnaast is het uitgangspunt dat iedereen passende zorg ontvangt. Dat wil zeggen: zorg die bijdraagt aan de kwaliteit van leven en het functioneren van een patiënt. Bij passende zorg gaat het nadrukkelijk ook om sekse- en genderverschillen. Mijn inzet is dat door rekening te houden met diversiteit (zoals sekse- en genderverschillen) er voor iedereen optimale kansen op een goede gezondheid bestaan. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Kunt u in beeld brengen welke subsidies er naar medisch onderzoek gaan en per subsidie aangeven welk percentage wordt besteed aan onderzoek gericht op betere zorg voor vrouwen?
Sekse- en genderaspecten kunnen onderdeel uitmaken van ieder uitgevoerd onderzoek. Ik beschik niet over een overzicht van publiek onderzoek waarbij dit aan de orde is.
Zijn er lopende initiatieven om binnen zorgopleidingen de nieuwe generatie aan zorgverleners bewust te maken van de disbalans in medische wetenschap tussen mannen en vrouwen? Zo nee, ziet u het, in samenwerking met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, als een gezamenlijke taak om hier eerste stappen op te zetten?
Gendersensitieve zorg is een actueel thema in de zorgopleidingen. Zowel in het raamplan Artsopleiding (2020) van de geneeskunde-opleiding als in de opleidingsplannen van de geneeskundige vervolgopleidingen wordt hier aandacht aan besteed. Heel belangrijk, want gendersensitieve zorgprofessionals leveren beter passende zorg. Zorgprofessionals kunnen bijvoorbeeld sneller een bepaalde aandoening signaleren als ze weten dat vrouwen daarbij andere symptomen hebben. Ik vind het dan ook belangrijk dat de nieuwe generatie zorgverleners zich hier bewust van wordt.
De inhoud van de zorgopleidingen wordt bepaald door het werkveld, de beroepsgroepen en de onderwijsinstellingen. Vanuit het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ)5 zet VWS zich in om met deze partijen het gesprek te voeren of dit thema en andere actuele themas zoals cultuursensitieve zorg, duurzaamheid, gezondheidsbevordering en digitale en veranderkundige vaardigheden voldoende zijn geborgd in de zorgopleidingen en zo niet, wat dan nodig is om dit beter te borgen. Er wordt hierbij aangesloten bij bestaande overleggremia en ontwikkelingen die er al zijn rond deze themas.
Bent u het eens dat onderzoekers binnen het zorgveld (zoals hoogleraren, ziekenhuizen en andere onderzoeksinstellingen) zelf ook het voortouw kunnen nemen door meer onderzoek te doen naar (onverklaarde) gezondheidsklachten bij vrouwen? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich?
Ik ben het ermee eens dat het zorgveld hiertoe ook zelf het voortouw kan nemen. Onderzoekers in het zorgveld bepalen immers in welke mate zij onderzoek doen naar (onverklaarde) gezondheidsklachten bij vrouwen. Zoals ik in het antwoord op vraag 7 aangaf, worden onderzoekers binnen het zorgveld momenteel via ZonMw gestimuleerd om bij het onderzoek ook aandacht te besteden aan sekse- en genderspecifieke vraagstellingen. Met nieuwe/toekomstige programmas, bijvoorbeeld rondom dementie en lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen, kan zo bezien worden hoe sekse en gender een rol kunnen spelen in de programmathematiek. Verder breng ik het thema van gendersensitieve zorg onder de aandacht tijdens overleggen met koepels van beroepsgroepen en met maatschappelijke organisaties.
Zou u kunnen aangeven of u denkt dat een brede agenda voor gendersensitieve zorg van toegevoegde waarde kan zijn en kunt u ervoor zorgen dat dit onderwerp hoog op de agenda van uw departement blijven staan?
Zoals ik bij de beantwoording van begrotingsvragen VWS6 heb aangegeven, is de kwaliteit van zorg voor iedereen een onderwerp dat constant aandacht moet krijgen. Daarbij is het uitgangspunt dat iedereen passende zorg ontvangt. Dat wil zeggen: zorg die bijdraagt aan de kwaliteit van leven en het functioneren van een patiënt. Bij passende zorg gaat het nadrukkelijk ook om sekse- en genderverschillen.
Op 23 december jl. heeft u de beleidsnota cultuursensitieve zorg ontvangen7.
Bij deze nota, die primair de focus legt op het cultureel sensitief handelen in de zorg, wordt ook het belang van gender en seksediversiteit in de zorg betrokken.
Het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een hoog risico bij hun zorgverzekering |
|
Wieke Paulusma (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht in het AD van 24 november jl.?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de zorgen van de Patiëntenfederatie dat dit een risicovolle trend is, omdat mensen wellicht te weinig oog hebben voor de risico’s bij het afsluiten van dergelijke polissen? Kunt u daarop reflecteren?
Ik vind het te vroeg om te spreken over een «trend» en ben daarom ook niet in gesprek met andere departementen hierover. De berichtgeving is immers alleen gebaseerd op het keuzegedrag van de eerste groep overstappers bij een specifieke vergelijkingssite. Wel vind ik het belangrijk dat verzekerden gewezen worden op de consequenties van de keuze voor een vrijwillig eigen risico. Daarom heb ik dit – zoals u mij op 15 november jl. tijdens het mondelinge vragenuur over het bericht «»Bijna helft Nederlanders vreest zorgverzekering niet te kunnen betalen»» ook verzocht heeft – via Zorgverzekeraars Nederland (ZN) onder de aandacht van zorgverzekeraars gebracht. Zorgverzekeraars, maar bijvoorbeeld ook vergelijkingssites, informeren hun verzekerden al over de consequenties van de keuze voor bijvoorbeeld een vrijwillig eigen risico. Zo bieden verschillende vergelijkingssites keuzehulpen die verzekerden kunnen gebruiken om te achterhalen of het voor hen wel of niet verstandig is om een vrijwillig eigen risico af te sluiten.
In het voorjaar van 2023 zal inzichtelijk worden welke keuzes verzekerden daadwerkelijk voor hun zorgverzekering hebben gemaakt.
Wat is de stand van zaken van uw toezegging om met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan over deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol ziet u voor uzelf om ervoor te zorgen dat mensen zoveel mogelijk een zorgverzekering afsluiten die hen past, gezien bij passende zorg immers een passende verzekering hoort?
Ik vind het van belang dat iedereen een passende zorgverzekering heeft. Daarom heb ik, net als voorgaande jaren, een informatiecampagne opgezet die loopt tijdens het overstapseizoen. Het doel van deze campagne is om mensen erop te wijzen dat ze hun nieuwe zorgpolis moeten controleren en kijken of deze nog aansluit bij hun zorgbehoeften. Ik vind het belangrijk dat deze boodschap iedereen bereikt en dat verzekerden weten waarop gelet kan worden bij de keuze voor een zorgpolis. De informatiecampagne is daarom zo ingestoken dat hij voor iedereen begrijpelijk is. Daarbij is extra aandacht besteed aan het bereiken van mensen met een zogenaamde lage sociaal economische status. In de campagnespotjes worden een aantal overwegingen genoemd voor de keuze van een zorgverzekering, bijvoorbeeld of iemand volgend jaar extra zorg verwacht, of iemand het belangrijk vindt te kunnen bellen met de zorgverzekeraar en of de gewenste zorgaanbieder nog vergoed wordt. Voor extra hulp wordt verwezen naar de rijksoverheid site waar een stappenplan voor het kiezen van een zorgverzekering en extra uitleg te vinden is.
Daarnaast zijn er tal van andere partijen die verzekerden helpen om een goede keuze te maken. Zoals vergelijkingssites, patiënten- en consumentenorganisaties, de zorgverzekeraars zelf, maar ook bijvoorbeeld een initiatief als Steffiehelpt.nl.
Op welke wijze worden mensen geïnformeerd over welke zorgverzekering het beste bij hen past en wordt deze communicatie ook afgestemd op doelgroepen met een lagere taalvaardigheid?
Zie antwoord vraag 4.
Welke instrumenten heeft het Rijk om zorgverzekeraars te bewegen om het aanbod van polissen goed aan te laten sluiten op de vraag van de zorgbehoevenden?
De prikkels om het polisaanbod aan te laten sluiten op de wens van verzekerden en zorgbehoevenden liggen in eerste instantie bij de zorgverzekeraars zelf. Als zij verzekeringen op de markt brengen die niet goed aansluiten bij de behoeften van verzekerden, dan kunnen verzekerden overstappen naar een andere verzekeraar. En die dreiging houdt zorgverzekeraars scherp in hun rol ten aanzien van klantgerichtheid en de inkoop van zorg.
Ik ben inderdaad van mening dat het polisaanbod overzichtelijk en onderscheidend moet zijn, zodat er voor verzekerden echt iets te kiezen valt. Het gaat mij hierbij niet zozeer om het aantal polissen, maar vooral om de diversiteit van het polisaanbod. Als er veel polissen zijn die sterk op elkaar lijken dan bemoeilijkt dit het keuzeproces voor verzekerden. Verzekerden kunnen hierdoor overstapbelemmeringen ervaren, hetgeen leidt tot een lagere overstapgeneigdheid. Juist die overstapgeneigdheid is belangrijk om verzekeraars te prikkelen in te spelen op de preferenties en zorgbehoeften van verzekerden.
Omdat het een concurrentiële markt is, zijn de mogelijkheden die ik heb om in te grijpen op de polismarkt beperkt. Het is aan zorgverzekeraars om een onderscheidend polisaanbod op de markt te brengen dat aansluit bij de behoeften van verzekerden.
Daarbij zet ik mij in voor het verbeteren van de risicoverevening.2 Daardoor worden eventuele prikkels om vanwege puur financiële redenen bepaalde polissen (gericht op bepaalde groepen verzekerden) in de markt te zetten beperkt.
Daarnaast ben ik, zoals ik in mijn brief3 van 14 oktober aan heb gegeven, in gesprek gegaan met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over het aanpassen van de definitie van nagenoeg gelijke polissen, zoals de motie van de leden Van den Berg en Hijink mij verzocht.4 De NZa is voornemens de informatieverplichtingen voor zorgverzekeraars aan te scherpen, waardoor het voor verzekerden beter inzichtelijk wordt of er een vergelijkbare polis op de markt is. Dat is een mooie stap.
In hoeverre wordt deze ontwikkeling interdepartementaal (met uw collega’s van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of Financiën) opgepakt, om te voorkomen dat mensen die nu een te risicovolle verzekering afsluiten straks in de schuldhulpverlening terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de wildgroei aan aanbod van zorgpolissen niet in het belang van de consument is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u voornemens om u in te spannen om dit aantal terug te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven welke stappen nodig zijn om het gespreid betalen van eigen risico mogelijk te maken en binnen welk tijdspad?2
Ik acht hier geen stappen op nodig, omdat zorgverzekeraars reeds de mogelijkheid bieden om het verplicht eigen risico gespreid te betalen. Dit kan bijvoorbeeld bij bepaalde zorgverzekeraars vooraf in termijnen en er zijn ook zorgverzekeraars die achteraf een betalingsregeling aanbieden.
Stijgende energieprijzen zorginstellingen |
|
Raoul Boucke (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw beeld van de effecten van de stijgende energiekosten voor ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders zoals verpleeghuizen?
Vanuit de verschillende domeinen (Wlz, Zvw, Wmo en Jeugd) heeft het Ministerie van VWS signalen ontvangen over en van zorgaanbieders die dit jaar worden geconfronteerd met aanzienlijke financiële tegenvallers als gevolg van hoger dan geraamde (energie)prijzen en/of voor volgend jaar minder gunstige scenario’s prognosticeren mede door de gestegen (energie)prijzen 2022. Kortheidshalve verwijs ik naar de brieven hierover van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, de Staatssecretaris van VWS en mijzelf van 17 oktober1 en 22 november2 jongstleden.
Bent u bekend met signalen dat sommige ziekenhuizen overwegen de op diesel gedreven noodgeneratoren aan te zetten omdat dit goedkoper wordt in vergelijking tot gas? Krijgt u soortgelijke geluiden en welke zijn deze?
Mij zijn die signalen niet bekend. Ik kan mij wel voorstellen dat zorgorganisaties zich genoodzaakt zien dergelijke keuzes te overwegen om op korte termijn kosten te besparen. Veel ziekenhuizen beschikken over noodaggregaten of -generatoren in verband met leveringszekerheid in geval van een stroomstoring of andere calamiteit.
Deelt u de meining dat dit onwenselijk is?
Vanwege de impact van fossiele brandstoffen op het klimaat en onze leefomgeving is een overstap op hernieuwbare energie te verkiezen. Dat geldt voor heel Nederland, dus ook voor de zorgsector. Over het verkleinen van zijn klimaat- en milieu-impact heeft de zorgsector recent opnieuw afspraken gemaakt in de Green Deal Samen werken aan duurzame zorg. Een van de doelstellingen daarvan is om de uitstoot van CO2 in 2030 met 55% te hebben gereduceerd. In dat kader ga ik er van uit dat een overstap op diesel-gestookte energie, indien daar sprake van is, een tijdelijke uit nood geboren aangelegenheid is en eerder uitzondering dan regel. De hogere energieprijzen maken een overstap naar hernieuwbare energie of het besparen van energie immers financieel aantrekkelijk. Het kabinet houdt aandacht voor prikkels om energieverbruik te verminderen en duurzaamheid te bevorderen.
Welke maatregelen treft de regering om de energiekosten bij ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders te mitigeren?
Hiervoor verwijs ik naar eerder genoemde brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, de Staatssecretaris van VWS en mijzelf van 22 november3.
Neemt u ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders mee in de uitwerking van het energieplafond of andere compenserende maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Indien zorginstellingen voldoen aan de voorwaarden van het energieplafond, waarbij sprake moet zijn van een kleinverbruikersaansluiting, is het energieplafond ook voor hen van toepassing.
Indien zorginstellingen aan de voorwaarden van de Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK) voldoen, kunnen zij in aanmerking komen voor de TEK. De voorwaarden daarvoor zijn als volgt:
Heeft u een overzicht van de ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders die mogelijk in financiële nood komen vanwege de gestegen energieprijzen?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Of en in welke mate ziekenhuizen en andere zorgaanbieders hier mee te maken krijgen is afhankelijk van de individuele situatie, waarbij veel elementen een rol spelen (algehele inflatie, wel of niet aflopen energiecontract, mogelijkheden om energiebesparende maatregelen door te voeren, risicobuffers om financiële tegenvallers op te vangen, afspraken met zorgverzekeraars over compensatie etc.).
Deelt u de opvatting dat de herstructureringswet Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) kan worden ingezet om noodlijdende ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders op korte termijn te ondersteunen?
De wet maakt het voor bedrijven mogelijk schulden te herstructureren door middel van een akkoord, dat bindend is voor alle schuldeisers en aandeelhouders. In algemeenheid kunnen zorginstellingen, net als andere bedrijven gebruik maken van de WHOA. Belangrijke voorwaarde voor toepassing van de WHOA is dat er sprake is van een dreigend faillissement. Het moet redelijkerwijs aannemelijk zijn dat de onderneming insolvent zal raken wanneer geen maatregelen worden getroffen.
Welke andere maatregelen worden getroffen om ziekenhuizen en andere intramurale zorgaanbieders te ondersteunen en daarmee de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg te garanderen?
De maatregelen die het kabinet neemt zijn benoemd in de eerder genoemde brieven. Op het gebied van verduurzaming ondersteunt het kabinet de zorgsector met kennis via het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg4, met advies en begeleiding via het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed van de RVO5 en met financiële ondersteuning via de subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA)6, de SDE++ en de ISDE.
Het artikel 'Bonden dagen Helder voor rechter om uitblijven longcovidfonds zorg' |
|
Wieke Paulusma (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bonden dagen Helder voor rechter om uitblijven longcovidfonds zorg»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel en het feit dat de bonden tot deze actie overgaan?
Het kabinet is zich bewust van de ingrijpende gevolgen die alle mensen met langdurige post-COVID klachten ondervinden. Ik vind het schrijnend om te horen dat zorgmedewerkers die zorg hebben verleend aan COVID-patiënten nu kampen met langdurige post-COVID klachten. Ik ben mij bewust van de urgentie van de financiële problemen van sommige zorgmedewerkers. Deze zijn in de persoonlijke gesprekken die ik met een aantal van hen had, expliciet onder mijn aandacht gebracht. Deze kwestie vergt echter zorgvuldigheid. Onder andere vanwege het gegeven dat medewerkers uit verschillende sectoren kampen met langdurige post-COVID klachten en hiervan ook gevolgen ondervinden voor hun inzetbaarheid op het werk.
Los van het feit dat de vraag of de overheid aansprakelijk is nog niet is beantwoord en een onverplichte financiële tegemoetkoming een zorgvuldige afweging vergt, staat het iedere burger vrij om naar de rechter te stappen indien hij van mening is dat de overheid niet adequaat reageert.
Bent u het ermee eens dat de financiële situatie en gezondheid van zorgmedewerkers die in de eerste golf Long-COVID opliepen vraagt om snel optreden van de regering? Op welke manier geeft u vorm aan deze urgentie?
In de Kamerbrief van 27 juni 20222 heb ik toegezegd, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, te verkennen hoe zorgmedewerkers die in de eerste golf voor COVID-patiënten hebben gezorgd, toen zelf COVID hebben gehad en nu door post-COVID langdurig ziek zijn en hierdoor niet meer of minder kunnen werken, extra ondersteund kunnen worden.
Vervolgens heeft de Kamer met brede steun uw motie3 aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om zo spoedig mogelijk, maar ten minste binnen twee maanden met een brief te komen waarin staat op welke manier verder invulling zal worden gegeven aan de aanpak van de problemen van de eerste golf-groep.
Deze zomer heeft deze verkenning plaatsgevonden van wat voor zorgmedewerkers kan worden gedaan. Het kabinet heeft besloten het beoogde vervolg op de uitkomsten van de verkenning juridisch breder te laten wegen door de Afdeling Advisering van de Raad van State met een verzoek om voorlichting. De urgentie van het vraagstuk is in het verzoek om voorlichting aan de Raad van State benadrukt. Na ontvangst van de voorlichting beslist het kabinet over het vervolg op de verkenning en zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk per brief informeren. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 ben ik mij bewust van de urgentie van dit vraagstuk, maar is een uiterst zorgvuldige afweging ook van groot belang.
Kunt u, daar u op 16 september 2022 een uitstelbrief heeft gestuurd naar aanleiding van de aangenomen motie Paulusma- Bikker, op een meer concrete wijze uitweiden waarom u de termijn niet heeft gehaald die in de motie wordt genoemd, aangezien in de motie de regering wordt verzocht om binnen twee maanden met een brief te komen waarin staat op welke manier verdere invulling zal worden gegeven aan de aanpak van de problemen van de «eerste golf»-groep?2, 3
De verkenning over hoe zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten extra ondersteund kunnen worden heeft meer tijd gevergd. Dit komt mede door de complexiteit van het vraagstuk. Uit recent onderzoek blijkt dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Het verschilt van geval tot geval in hoeverre deze mensen daarvan ook gevolgen ondervinden voor hun werk. Het is echter wel duidelijk dat post-COVID zich breed in de samenleving voordoet, en niet alleen onder zorgpersoneel dat voor COVID-patiënten heeft gezorgd. Het vraagt daarom een zorgvuldige juridische weging om een besluit te kunnen nemen om alleen een specifieke groep zorgmedewerkers tegemoet te komen.
In de motie werd speciale aandacht gevraagd voor financiën, her- en bijscholing en mogelijke re-integratie, waarom heeft u ervoor gekozen om niet alvast een antwoord te geven op de hiervoor genoemde onderdelen, gegeven het feit dat vele patiënten al maanden in onwetendheid verkeren?
Ik heb ervoor gekozen om de Kamer op één moment een integrale reactie te geven op de motie, aangezien alle onderdelen betrekking hebben op de vraag hoe deze groep te ondersteunen.
Kunt u alsnog in een aparte brief alvast ingaan op onderwerpen waar de bredere juridische verkenning niet voor vereist is, zodat deze groep alvast enige zekerheid krijgt?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Waarom was de bredere juridische toets niet voorzien vóór de zomer en wanneer is het besluit genomen om deze bredere toets uit te laten voeren?
Deze zomer heb ik, samen met de Minister van SZW, Minister van OCW en de Minister voor PVO, verkend hoe zorgmedewerkers die in de eerste golf zorg hebben verleend aan COVID-patiënten, in die tijd COVID hebben gehad en door post-COVID klachten langdurig ziek zijn geworden waardoor zij niet meer of minder konden werken, extra ondersteund kunnen worden. Hierbij zijn ook de relevante juridische aspecten verkend. De uitkomsten van deze verkenning vragen vervolgens om een nadere juridische duiding (zie mijn antwoord op vraag 4). Het verzoek tot voorlichting aan de Afdeling Advisering van de Raad van State volgt uit de verkenning en kon daarom niet voor de zomer worden voorzien.
Waaruit bestaat deze bredere juridische toets?
De juridische toets heeft betrekking op de mogelijkheden om in financiële zin iets te doen voor een specifieke groep zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten. De Raad van State is verzocht om voorlichting ten aanzien van de precedentwerking richting bijvoorbeeld andere sectoren, de juridische houdbaarheid van de afbakening en de hoogte van het bedrag. Na ontvangst van de voorlichting van de Raad van State beslist het kabinet over het vervolg op de verkenning en zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk per brief worden geïnformeerd. Verzoeken om voorlichting aan de Raad van State worden openbaar gemaakt op rijksoverheid.nl.
Op welk termijn verwacht u dat er meer duidelijkheid komt inzake de bredere juridische afweging voor deze groep en de Kamer?
Ik heb in mijn verzoek om voorlichting aan de Raad van State de urgentie van het vraagstuk benadrukt en aangegeven te hopen de voorlichting met spoed te mogen ontvangen. Het streven is om uw Kamer nog dit najaar te informeren over hoe zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten extra ondersteund kunnen worden.
Kunt u deze vragen, gezien de urgentie, voorafgaand aan het commissiedebat «Ontwikkelen rondom het coronavirus» d.d. 28 september beantwoorden?
Ja.
De uitspraak van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad ten aanzien van verplichte anticonceptie in de gesloten jeugdzorg |
|
Wieke Paulusma (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het advies van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad dat verplichte anticonceptie op basis van de Wet verplichte ggz (Wvggz) in strijd is met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM)?1
Ja. Ik wacht de uitspraak van de Hoge Raad met belangstelling af. Het advies van de advocaat-generaal is overigens iets genuanceerder dan de hier weergegeven samenvatting. De voorliggende vraag is of de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voldoende basis biedt om in uitzonderlijke gevallen anticonceptie te verplichten. Rechters gaan nu verschillend om met het opnemen van tijdelijke verplichte anticonceptie als vorm van verplichte zorg in een zorgmachtiging op grond van de Wvggz. In enkele gevallen is met toepassing van de criteria voor verplichte zorg – tijdelijk – (voor de duur van de zorgmachtiging) het verplichte gebruik van anticonceptie opgelegd. Verplichte zorg mag uitsluitend in een zorgmachtiging worden opgenomen indien er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn, er voor de betrokken persoon geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn, het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg, evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is. Tijdelijke verplichte anticonceptie als vorm van verplichte zorg ter voorkoming van ernstig nadeel voor de vrouw zelf (vrouwen wier behandeling geschaad zou worden door een zwangerschap of door het (herhaaldelijk) moeten afstaan van een kind) sluit de advocaat-generaal (AG) niet uit. Waar het echter gaat om de bescherming van een nog niet verwekt kind (waar sommige rechters ook naar verwezen) zegt de AG dat deze interpretatie van «ernstig nadeel voor een ander» geen onderbouwing heeft in de Wvggz2. Op dat punt is er volgens de AG geen formeel wettelijke grondslag voor de inperking van grondrechten, dus zou het opleggen van verplichte zorg ter bescherming van een toekomstig kind in strijd kunnen zijn met het EVRM.
Hoe gaat u gevolg geven aan een eventuele uitspraak van de Hoge Raad, indien deze in lijn is met het advies van de advocaat-generaal?
De Hoge Raad moet nog uitspraak doen en ik wil hierop niet vooruitlopen.
Bent u ook van mening dat verplichte anticonceptie (in de gesloten jeugdzorg) een onwenselijke praktijk is?
Wat betreft de uitspraak van de Hoge Raad over de Wvggz heb ik hierboven aangegeven hierop niet vooruit te willen lopen. Ten aanzien van jeugdigen die in de gesloten jeugdhulp verblijven, merk ik ten eerste op dat in dat geval op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet een rechterlijke machtiging voor gesloten jeugdhulp is verleend. Gesloten jeugdhulp valt niet binnen de reikwijdte van de Wvggz, maar is onderdeel van de Jeugdwet. In artikel 6.3.2 van de Jeugdwet is bepaald dat tegen de wil van de jeugdige voor wie zo’n machtiging is verleend geneeskundige behandelingsmethoden toegepast kunnen worden voor zover dat noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de jeugdige of anderen en de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken. Het gaat bijvoorbeeld om het toedienen van insuline bij een jeugdige die diabetes heeft. Het niet toedienen van dat medicijn zou ernstige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de jeugdige. Omdat een gedwongen geneeskundige behandeling zeer ingrijpend is, moet altijd worden overwogen of het beoogde doel niet met andere middelen kan worden bereikt. Alleen als aan alle bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, zou gedwongen anticonceptie mogelijk zijn. Dat zal echter slechts bij (hoge) uitzondering het geval zijn. Ik ben van mening dat het uitgangspunt moet blijven dat anticonceptie op vrijwillige basis wordt gebruikt en terughoudend moet worden omgegaan met gedwongen anticonceptie indien in een zeer uitzonderlijke situatie toch aan de wettelijk gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat zorginstellingen in lijn met het EVRM handelen en geen verplichte anticonceptie opleggen, indien de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal overneemt?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven, wil ik niet op de zaken vooruitlopen en de uitspraak van de Hoge Raad eerst afwachten. Daarbij is van belang dat gesloten jeugdhulp niet valt onder de reikwijdte van de Wvggz, maar onderdeel is van de Jeugdwet. De Wvggz en de Jeugdwet zijn twee gescheiden rechtsstelsels.
Is er eerder een bepaalde vorm van toetsing geweest of verplichte anticonceptie wel of niet in strijd is met het EVRM en mogelijk zou zijn onder de Wvggz? Zo ja, waarom is daar toen geen gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom is dat niet onderzocht toen bleek dat op grond van de Wvggz verplichte anticonceptie werd opgelegd in de gesloten jeugdzorg?
Er kan geen verplichte zorg op grond van de Wvggz worden opgelegd in de gesloten jeugdhulp. Er is sprake van twee gescheiden rechtsstelsels. Bij de parlementaire behandeling van de Wvggz is anticonceptie als verplichte zorg geen onderwerp geweest. Wel is in de oorspronkelijke memorie van toelichting van 2010 aandacht besteed aan de bescherming van «anderen» tegen ernstig nadeel, waaronder ook de foetus van een zwangere wordt begrepen. Indien het gedrag van de zwangere ernstig nadeel kan veroorzaken voor de foetus (bijvoorbeeld drugsverslaving), kan dat gronden opleveren voor verplichte zorg (bijvoorbeeld afkicken). Daarbij is bewust geen leeftijdsgrens van de foetus is bepaald, omdat ook juist in de eerste weken van een zwangerschap schade kan ontstaan door middelenmisbruik. Het wetsvoorstel is indertijd getoetst aan de Grondwet en het Europees recht. In de signalen over anticonceptie in de jeugdzorg is geen aanleiding gezien om opnieuw naar de Wvggz te kijken, te meer omdat de Wvggz niet van toepassing is in de jeugdzorg (zie antwoord3.
Waarom is er bij het opstellen van de Wvggz geen aandacht geweest voor de impact van de wet op eventuele verplichte anticonceptie?
De beschermwaardigheid van het toekomstige – nog niet verwekte – kind is geen onderwerp van de parlementaire behandeling geweest. Daarnaar verwijst de AG ook in haar advies, waarin ze betoogt dat voor de inperking van grondrechten ter bescherming van een toekomstig kind geen grond te vinden is in de wet(sgeschiedenis).
Was verplichte anticonceptie ook mogelijk op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz)?
De Wet Bopz was een opnamewet. De rechter toetste enkel de legitimiteit van gedwongen opname, en als daarmee het gevaar niet was weggenomen, kon de geneesheer-directeur (GD) vervolgens besluiten tot gedwongen behandeling, bijvoorbeeld dwangmedicatie. Het is zeer onwaarschijnlijk dat onder de Wet Bopz werd overgegaan tot verplichte anticonceptie in de ggz. De noodzaak voor verplichte anticonceptie als iemand al gedwongen was opgenomen lijkt niet voor de hand te liggen.
In hoeveel gevallen is sinds invoering van de Wvggz op grond van deze wet verplichte anticonceptie opgelegd en welk deel daarvan betrof mensen onder de 18 jaar?
Er zijn tot nu toe negen4 uitspraken openbaar gemaakt waarin de rechter zich heeft uitgesproken over het opnemen in een zorgmachtiging van anticonceptie als vorm van verplichte zorg. In de eerste jaren na inwerkingtreding zijn respectievelijk 14.000 en 16.000 zorgmachtigingen afgegeven op grond van de Wvggz5.
In de uitspraken staan geen persoonsgegevens zoals leeftijd vermeld, maar in al deze gevallen werd verwezen naar de zorghistorie van de betrokkene en ernstig nadeel door eerdere zwangerschap(pen). Het is daarom aannemelijk dat het niet om minderjarigen gaat.
In welke mate is er sprake van gedwongen of aangedrongen anticonceptie bij jongeren zonder dat er een rechterlijke toetsing heeft plaatsgevonden in de (gesloten) jeugdzorg?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 is gedwongen anticonceptie bij jeugdigen in beginsel niet toegestaan. Gedwongen medische behandelingen zijn alleen toegestaan in het kader van gesloten jeugdhulp voor zover noodzakelijk ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de jeugdige of anderen en de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken.
Naar aanleiding van de uitzending van Pointer van 3 februari 2022 over anticonceptie onder drang heeft Jeugdzorg Nederland daarover een uitvraag gedaan onder alle instellingen voor gesloten jeugdhulp. De instellingen gaven aan dat in hun organisaties geen sprake is van gedwongen anticonceptie of anticonceptie onder drang. Ook meldden zij dat geen consequenties verbonden zijn voor de jeugdigen aan het wel of niet gebruiken van anticonceptie. De instellingen herkennen zich dus niet in het beeld dat door de uitzending van Pointer is ontstaan. Wel bespreken zij met jeugdigen in het kader van seksuele voorlichting over het gebruik van anticonceptie. Soms geven zij jeugdigen het advies om anticonceptie te gebruiken. Het is mogelijk dat sommige jeugdigen deze gesprekken of adviezen als drang hebben ervaren.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar dwang en drang ten aanzien van verplichte anticonceptie zonder rechterlijke toetsing en eventueel maatregelen te nemen naar aanleiding daarvan?
Op grond van de Wvggz kan verplichte zorg uitsluitend worden opgelegd door middel van een zorgmachtiging die wordt afgegeven door de rechter, dus ook wanneer het zou gaan om verplichte anticonceptie. Desondanks verwacht ik, gelet op het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)6 op dit punt, dat zorgverleners in de ggz daar zeer terughoudend in zijn. Indien daar aanleiding toe bestaan zal eerder worden geprobeerd het gesprek aan te gaan over vrijwillig gebruik van anticonceptie. Bijvoorbeeld met het GGD programma «Nu niet zwanger». Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding nader onderzoek te doen.
In hoeverre vindt u dat dit advies en een eventuele uitspraak van de Hoge Raad ook aanleiding geeft op herbezinning op gedwongen zwangerschapstesten, zoals genoemd in het onderzoek van Pointer van 3 februari 2022?2
Gedwongen zwangerschapstesten zijn in de jeugdzorg niet toegestaan.
Ziet u in dit advies van de advocaat-generaal aanleiding om seksuele voorlichting, preventie en informatie in jeugdzorg te verbeteren en welke actie gaat u daartoe ondernemen?
Uiteraard is het ontzettend belangrijk dat jeugdigen goede seksuele voorlichting en goede informatie over anticonceptie krijgen. Daarom staat ook in het kwaliteitskader JeugdzorgPlus dat hier structureel aandacht voor moet zijn en jeugdzorgaanbieders passend aanbod moeten hebben voor de voorlichting en ondersteuning van jongeren bij hun seksuele ontwikkeling.8 Daarnaast is voor jeugdprofessionals de richtlijn Seksuele ontwikkeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming (2020) ontwikkeld.9 Ik zie in het advies van de advocaat-generaal geen aanleiding om actie te ondernemen op dit gebied nu voor de jeugdzorg al een kwaliteitskader en richtlijn bestaan die hier aandacht aan besteden.
Hoeveel jeugdzorginstellingen hebben iemand in dienst die gespecialiseerd is in seksualiteit?
Alle jeugdzorginstellingen behoren seksuele voorlichting en ondersteuning te bieden op het gebied van de seksuele ontwikkeling van jeugdigen, afgestemd op de leeftijd van de jeugdigen en bruikbaar voor de betreffende doelgroep. Ondersteuning bij de seksuele ontwikkeling is een integraal onderdeel van de brede opvoed- en jeugdhulp die binnen de jeugdzorg wordt geboden. Om die reden wordt hiervoor niet (altijd) een op dat terrein gespecialiseerde medewerker aangetrokken. Er wordt dan ook niet bijgehouden hoeveel medewerkers binnen een jeugdzorginstelling zich bezighouden met seksualiteit. Jeugdprofessionals kunnen bij opvoed- en hulpvraagstukken rondom seksualiteit gebruik maken van de richtlijn Seksuele ontwikkeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming (2020). De Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, het Nederlands Instituut van Psychologen, het Nederlands Jeugdinstituut en de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijsdeskundigen hebben deze richtlijn ontwikkeld.
Bent u het eens met mevrouw Van der Sanden, de voormalig aandachtsfunctionaris seksualiteit bij de inmiddels gesloten Hoenderloo Groep, dat iedere instelling iemand zou moeten aanstellen die meer gespecialiseerd is in seksualiteit?
Zie antwoord vraag 13.
Maken alle jeugdzorginstellingen al gebruik van programma’s zoals «Nu niet zwanger» van GGD?
Op grond van het Kwaliteitskader Voorkomen seksueel misbruik jeugdzorg dient elke jeugdzorginstelling vast te stellen welk aanbod, afgestemd op leeftijd en doelgroep inzetbaar is in het kader van voorlichting en ondersteuning van jeugdigen bij de seksuele ontwikkeling.10 De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) controleert met haar toezicht of jeugdzorginstellingen zich aan deze verplichting houden.
Gelet op de bepaling dat het aanbod afgestemd moet zijn op leeftijd en doelgroep, kan het per jeugdzorginstelling en zelfs per groep verschillen welke methodiek het meest passend is. Het programma «Nu niet zwanger» richt zich bijvoorbeeld op cliënten in de vruchtbare leeftijd met (een combinatie van) complexe problemen.
De verliezen in de wijkverpleging. |
|
Fonda Sahla (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de wijkverpleging en de verliezen die daar worden geleden?1 2
Ja.
Herkent u het beeld dat in de berichtgeving naar voren komt? Zo ja, kunt u aangeven hoe het kan dat veel wijkzorgorganisaties nu in de problemen zitten?
Ik herken de boodschap van krapte uit de IZA-gesprekken met aanbieders van wijkverpleging. Aanbieders geven aan onvoldoende ruimte te ervaren om vorm te geven aan zaken als goed werkgeverschap, innovatie en samenwerking. Zorgverzekeraars delen dat beeld en hebben in het kader van het IZA afspraken gemaakt om via de contractering in te zetten op het gezond maken van de sector.
Hoe verhoudt de berichtgeving over de verliezen in de wijkverpleging zich tot eerdere berichtgeving over het Integraal zorgakkoord (IZA) en het neerwaarts bijstellen van de budgetten in de wijkverpleging?3
De neerwaartse bijstelling van het budgettair kader, volgt op een meerjarige onderschrijding die is opgelopen tot ruim 1 miljard euro. Daarop is het kader neerwaarts bijgesteld met 600 miljoen euro. Daarmee blijft een aanzienlijk deel van de onderschrijding beschikbaar voor de inkoop van wijkverpleging door de zorgverzekeraars. Voor de financiële situatie van zorgaanbieders is het van groot belang dat er in het IZA met ZN, ActiZ en Zorgthuis.nl afspraken zijn gemaakt om de groei van het budgettair kader ten opzichte van de uitgaven in 2022 direct door te vertalen naar de inkoop. De zorgverzekeraars hebben toegezegd dat zij per 2023 IZA-conform gaan inkopen en contracteren. Zij verwachten daardoor ten minste € 250 miljoen (bijna 8%) aan extra omzet in de wijkverpleging 2023 te realiseren ten opzichte van de realisatie in 2022. Voor een deel (€ 175 miljoen) in de vorm van extra middelen middels IZA-conforme contractering en inkoopafspraken (in het reguliere inkoopproces) voor o.a. vitalisering van de sector, passende zorg en meer ruimte in de wijk. Voor het andere deel (€ 75 miljoen, gegarandeerd) in een IZA-fonds voor wijkverpleging onder gezamenlijke aansturing van ZN en de sector. Daarnaast wordt over de reeds bestaande IZA-werkagenda voor wijkverpleging afgesproken dat de gezamenlijke kostentool met bijbehorend proces in het eerste kwartaal van 2023 beschikbaar komt en dus ingezet kan worden voor IZA-conforme contractering en verdere investering in de sector per 2024. Ik zal deze afspraken die in het IZA gemaakt zijn nauwgezet volgen.
Deelt u het gevoel van de Nederlandse zorgautoriteit (NZa) dat de situatie in de wijkverpleging «zorgelijk» is?
De NZa noemt het «zorgelijk» dat zorgaanbieders niet alle benodigde zorg aan hun cliënten kunnen bieden en ziet dat zorgaanbieders in de wijkverpleging aanlopen tegen de grenzen van de toegankelijkheid. De NZa heeft deze zorg recent opnieuw benadrukt in haar publicatie Stand van de Zorg. Ik neem dit signaal van de NZa serieus. Ik ga dan ook, in lijn met en vooruitlopend op de resultaten die de IZA en WOZO-akkoorden moeten gaan opleveren, samen met IGJ en NZa bezien wat kan helpen om casuïstiek in het hier en nu op te lossen en daarbij handvatten te bieden aan alle zorgprofessionals, zorgaanbieders en zorginkopers. Het is belangrijk dat voor iedereen die het nodig heeft de zorg toegankelijk blijft.
Kunt u de onderbouwing van de NZa met de Kamer delen waarop is gebaseerd dat de situatie «zorgelijk» is en kan een definitie van «zorgelijk» worden gegeven?
Zoals in antwoord 4 is aangegeven heeft de NZa dit oordeel in het rapport Stand van de Zorg geduid. Dit rapport wordt jaarlijks gepubliceerd. De NZa heeft aangegeven op dit moment geen uitspraken te kunnen doen over het aantal meldingen dat zij binnenkrijgt.
Kunt u aangeven wat de rol van de inkoop is en welke stappen de zorgverzekeraars nemen om de continuïteit van wijkverpleging te blijven garanderen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 delen zorgverzekeraars beeld dat er via de contractering investering nodig is om vorm te geven aan zaken als goed werkgeverschap, innovatie en samenwerking. Voor de afspraken die in het IZA met ZN, ActiZ en Zorgthuis.nl hierover zijn gemaakt verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre zijn volgens u te krappe contracteringsafspraken met zorgverzekeraars en budgetplafonds het probleem voor de verliezen die geleden worden in de wijkverpleging? Kunt u hier een analyse van delen?
De zorgverzekeraars hebben aan de IZA-tafel erkend dat de wijze van contractering in de afgelopen jaren mogelijk te eenzijdig georiënteerd was op doelmatigheid. Hiervan is geen kwantitatieve analyse gemaakt. De te ontwikkelen kostentool (zie het antwoord op vraag 3) zal meer inzicht gaan geven in de juiste match tussen kosten en gehanteerde tarieven.
Kunt u cijfers delen over de ontwikkeling van de macro-uitgaven in de wijkverpleging?
(Verwachte) realisatie
Onderschrijding t.o.v. beschikbaar kader
53
195
125
233
497
371
656
Kunt u cijfers delen over gemiddelde tarieven in de wijkverpleging tussen 2017–2022?
In de wijkverpleging is sprake van een groot aantal verschillende en uiteenlopende tarieven. Om die reden kan ik geen cijfers geven over gemiddelde tarieven. Echter heb ik in een brief van 16-09-2022 aan ZN4 aangegeven dat er over de reeds bestaande IZA-werkagenda voor wijkverpleging wordt afgesproken dat een gezamenlijke kostentool met bijbehorend proces in Q1 2023 beschikbaar komt en dus ingezet kan worden voor IZA-conforme contractering en verdere investering in de sector per 2024.
Kunt u een analyse delen waar de tekorten in de sector zouden zitten?
Deze analyse is op dit moment niet beschikbaar. Wel is de NZa aan het onderzoeken of het mogelijk is om inzicht te krijgen waar de tekorten in de sector zouden zitten, en als dat mogelijk is, hoe daar inzicht op kunnen krijgen.
In hoeverre is het personeelsverzuim in de wijkverpleging hoger dan in andere sectoren, en wat zijn de oorzaken van het verzuim?
Bij het CBS valt wijkverpleging onder thuiszorg samen met de WMO-ondersteuning en kraamzorg. CBS heeft geen cijfers van alleen wijkverpleging over personeelsverzuim.
Onderstaande tabel geeft cijfers over de thuiszorg ten opzichte van de totaalcijfers van zorg en welzijn in 2021 en de eerste helft van 2022.
In aanvulling op de cijfers van 2021 en 2022 geeft onderstaande tabel de cijfers over de thuiszorg ten opzichte van de totaalcijfers van zorg en welzijn voor het tweede kwartaal van 2018 t/m 2022. Hier is duidelijk te zien dat de stijging tussen 2021 en 2022 uitzonderlijk hoog is in vergelijking met de afgelopen jaren.
Kunt u aangeven of er in de wijkverpleging relatief meer gebruik wordt gemaakt van zzp’ers ten opzichte van andere sectoren en welke consequenties dat heeft voor de totale uitgaven in de wijkverpleging? In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van het lid Mohandis (PvdA) d.d. 6 september 2022.
Onderstaande tabel geeft het percentage zelfstandigen zonder personeel van de thuiszorg ten opzichte van het totaal binnen de sector zorg en welzijn.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»?1
Ja
Bent u bekend met het feit dat het Amerikaanse volkstellingsbureau nu vragen over Long COVID in haar vragenlijsten meeneemt en dat de uitkomst is dat 16 miljoen Amerikanen in de leeftijdscategorie 18–65 vertellen dat ze Long COVID hebben en twee tot vier miljoen van deze mensen niet kunnen werken?2
Ja
Is het u bekend dat het ook in Nederland om aanzienlijke aantallen mensen moet gaan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat het UWV in de eerste helft van 2022 731 keuringen had met hoofddiagnose COVID en dat 62% volledig arbeidsongeschikt bleek te zijn? Bent u bekend met het feit dat dit nog waarschijnlijk nog maar het begin is, omdat iemand normaal gesproken pas twee jaar na ziek worden, gekeurd wordt voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)?
Dit aantal is mij bekend. Van de mensen die met hoofddiagnose «COVID-19» werden gekeurd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd volgens het UWV3 8% duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard. Van de gekeurden kreeg 54% een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80–100 uitkering. Dit betekent dat op het moment van keuring sprake is van (bijna) volledig verlies van arbeidscapaciteit, maar verbetering van de belastbaarheid niet wordt uitgesloten.
Ik ben ermee bekend dat niet alle mensen die gedurende de pandemie langdurige klachten hebben ontwikkeld in dit aantal zijn meegerekend. Pas na twee jaar ziekte volgt een WIA-beoordeling.
Deze cijfers hebben betrekking op mensen die de delta-variant van COVID-19 hebben doorgemaakt. Mogelijk is er een verschil tussen de delta- en de omikron-variant wat betreft de kans op langdurige klachten. Dit is een onderwerp van onderzoek binnen het lopende LongCOVID-onderzoek van het RIVM.
Heeft u een inschatting van de omvang van Long COVID in Nederland? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te doen?
Uit een recent onderzoek4 blijkt dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen.
Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 18.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Kunt u een brief over de uitvoering van deze motie binnen twee weken aan de Kamer doen toekomen en daarin ingaan op elk van de genoemde aspecten in het dictum?
Ik verwijs hiervoor naar de bijlage «Voorbereiding en bescherming – andere relevante onderwerpen die verband houden met de langetermijnaanpak van het coronavirus»6 bij de Kamerbrief langetermijnaanpak COVID-19.
Post-COVID is een belangrijk onderwerp. Veel mensen ervaren langdurig klachten na het doormaken van een COVID infectie en dit heeft grote invloed op degenen die het treft en hun omgeving. Op dit moment is er helaas nog geen pasklaar oplossing, omdat er nog veel onduidelijk is over diagnose en mogelijke behandeling van post-COVID.
Ik ben daarom blij dat er snel gestart is met onderzoek naar post-COVID en dat er op dit moment blijvend en ruime aandacht is binnen de wetenschap voor onderzoek naar alle aspecten van post-COVID. Zo lopen via ZonMw achttien studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling. Twaalf van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Daarnaast doen verschillende ziekenhuizen onderzoek naar de oorzaak en mogelijke behandeling van post-COVID. Naast al dit nationale onderzoek loopt er internationaal ook zeer veel onderzoek naar alle aspecten van post-COVID.
Vanwege de veelvoud aan onderzoeken, bereiden de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een overkoepelende kennisagenda voor, waarbij nationale en internationale onderzoeken op het gebied van post-COVID worden samengebracht en geanalyseerd op hun toepassing in Nederland. Hieruit zal blijken of en welk aanvullend onderzoek nodig is. Ik juich dit initiatief toe.
Ten aanzien van de vormgeving van een expertisecentrum post-COVID hebben NFU en C-support toegezegd om de komende maanden gezamenlijk uit te werken op welke wijze kennis en ervaring uit de wetenschap, onderzoek en praktijk op het gebied van post-COVID structureel bijeengebracht kunnen worden om binnen afzienbare termijn toepassing te krijgen in praktijk.
Kunt u vooral ingaan op het biomedische onderzoek dat in Nederland gedaan wordt, de wijze waarop dat nu gefinancierd wordt en de wijze waarop u gaat bevorderen dat dat structureel en grondig gaat gebeuren?
Zoals hierboven beschreven financiert het Ministerie van VWS via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van post-COVID. Op dit moment worden achttien onderzoeken gedaan, waarvan twaalf onderzoeken biomedische van aard zijn.
Biomedisch onderzoek is een belangrijk onderdeel van de kennisagenda die de NFU, de FMS en het NHG voorbereiden. Uit deze kennisagenda zal blijken of er hiaten zijn waarvoor aanvullend onderzoek nodig is.
Medisch specialisten |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ziekenhuizen kwetsbaar voor fraude door neveninkomsten artsen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de hoogleraar Integriteit en de integriteitsadviseur van KPMG die stelt dat de huidige werkwijze omtrent neveninkomsten voor medisch specialisten veel ruimte over laat voor slordigheid ofwel kwade wil?
Zoals in het nieuwsbericht is genoemd, is het zo dat als iemand kwaad wil doen, diegene activiteiten, belangen en inkomsten zal (proberen te) verhullen. Hierna licht ik het huidige kader van ziekenhuizen toe om zicht te krijgen op nevenfuncties en neveninkomsten van medisch specialisten.
Ik wijs op hetgeen op het gebied van reclame en gunstbetoon is geregeld in de Geneesmiddelenwet, de Wet Medische Hulpmiddelen en de Beleidsregels gunstbetoon,2 het Transparantieregister Zorg3 en het laatste evaluatierapport daarover,4 de door de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) opgestelde Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling5 en de door Brancheorganisaties Zorg (BoZ) opgestelde Governancecode zorg 2022.
Zoals de Minister voor LZS ook in de brief van 29 juni jongstleden over de aanpak niet-integere zorgaanbieders heeft aangegeven,6 is het noodzakelijk dat wordt ingegrepen wanneer personen misbruik maken van collectieve middelen en de belangen van patiënten en cliënten en de zorg in het algemeen ernstig schaden. Tegelijkertijd kunnen we nooit alle mazen voor niet-integere zorgaanbieders dichten, als we ons zorgsysteem toegankelijk en de werkdruk werkbaar willen houden. Het bestrijden van niet-integere zorgaanbieders vraagt daarom om een gerichte en effectieve aanpak door alle betrokken partijen. Ik verwijs u naar voornoemde brief voor informatie over de brede aanpak van niet-integere zorgaanbieders.
Bent u het eens met de opvatting dat de huidige situatie rondom het Isala-ziekenhuis in Zwolle, waarbij de toegang tot goede zorg in het geding is gekomen door het op non-actief stellen van twee medisch specialisten ten alle tijden voorkomen dient te worden?
Ik vind dat patiënten en cliënten toegang moeten hebben tot goede zorg. De raad van bestuur van een zorginstelling is verantwoordelijk voor het organiseren van de zorg. Dit betekent dat de raad van bestuur soms moet optreden, bijvoorbeeld als zorgverleners mogelijk ontoelaatbaar hebben gehandeld. Vervolgens moeten maatregelen worden genomen om de mogelijke risico’s ten aanzien van kwaliteit, veiligheid en continuïteit van zorg te beheersen. De IGJ ziet in voorliggend geval op dit moment geen risico’s voor de kwaliteit van zorg.
Hoe wordt onderzocht en voorkomen dat er nog meer van dit soort gevallen spelen?
Wat er wel en niet mag op het gebied van reclame en gunstbetoon is geregeld in de Geneesmiddelenwet, de Wet Medische Hulpmiddelen en in de Beleidsregels gunstbetoon.7 De farmaceutische sector en de hulpmiddelensector hebben in aansluiting op de beleidsregels gedragscodes geformuleerd. Wanneer een vergoeding van een farmaceutisch bedrijf of hulpmiddelenbedrijf aan zorgverleners is toegestaan, moet deze vergoeding in de meeste gevallen geregistreerd worden in het Transparantieregister Zorg.8 Het Transparantieregister berust op zelfregulering en er is een gedragscode, de Gedragsregels openbaarmaking financiële relaties.9 Alle bedrijven die zijn aangesloten bij de betrokken koepelorganisaties,10 waaronder ziekenhuizen, moeten zich houden aan deze gedragsregels. Door het register is het inzichtelijk in hoeverre een behandelaar een financiële relatie heeft met een bedrijf. Uit de jaarlijkse evaluatie van het register, die ik u op 31 januari 2022 heb toegestuurd, blijkt dat het register doeltreffend en effectief is.11 Tevens vraag ik de onderzoekers om de rapportage van de specifieke artsengroep en het specifieke ziekenhuis expliciet te betrekken bij de rapportage die u begin 2023 ontvangt.
Daarnaast is mede door de Federatie van Medisch Specialisten de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling opgesteld. De code wordt onderschreven door organisaties die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van wetenschappelijke adviesrapporten en richtlijnen. Tot slot is er de Governancecode zorg 2022, een door Brancheorganisaties Zorg opgestelde privaatrechtelijke vorm van zelfregulering. De leden van ActiZ, de Nederlandse ggz, NFU, NVZ en VGN verplichten zichzelf met hun lidmaatschap tot toepassing en naleving van deze code. Daarnaast kunnen zorgaanbieders die niet lid zijn van één van bovenstaande brancheorganisaties er ook gebruik van maken. Het committeren aan en implementeren van de code is onder andere voor ziekenhuizen een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen.
Het toezicht van de IGJ is gericht op de kwaliteit en veiligheid van zorg en in dat kader bijvoorbeeld op de naleving van de Beleidsregels gunstbetoon. Daar waar de IGJ risico’s ziet, treedt zij op.
Deelt u de overtuiging dat ziekenhuizen betere afspraken met medisch specialisten over neveninkomsten kunnen maken als de specialisten in vaste dienst treden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat medische specialisten in de Federatie Medisch Specialisten (MSB) op korte termijn verbetering laten zien en welke stappen worden anders ondernomen om regelgeving voor te bereiden om medisch specialisten in loondienst te laten gaan?
Zowel medisch specialisten in loondienst als vrijgevestigden hebben conform de geldende gedragsregels een meldplicht voor neveninkomst in het Transparantieregister Zorg. Het is aan de partijen om hier in gezamenlijkheid goede afspraken over te maken. Echter, wanneer sprake is van kwade wil kan het in zowel in loondienst als bij vrijgevestigden voorkomen dat nevenfuncties en neveninkomsten niet gemeld worden. Over de verschillende meldingen/signalen die nu bekend zijn, ga ik ook met de IGJ en betreffende wetenschappelijke vereniging (Nederlandse Vereniging voor Cardiologie) in gesprek.
Gegeven de verantwoordelijkheid die de medisch specialisten hebben om de gewenste transformatie naar passende zorg, de bestuurbaarheid en het afremmen van perverse prikkels maximaal te ondersteunen en te versterken, ga ik deze kabinetsperiode de werking van de belemmeringen en verkeerde prikkels nader analyseren, monitoren en concrete acties formuleren en uitvoeren. In het najaar zal ik u nader informeren over het tijdspad met alle relevante aspecten en stappen rondom de transformatie naar passende zorg van medisch specialistische bedrijven.
Hoe kan verder de controle op integriteit nog verbeterd worden?
Diverse casuïstiek12 heeft laten zien dat twijfel kan bestaan of financiële belangen van individuen binnen een zorgorganisatie, zoals bestuurders en aandeelhouders, wel te verenigen zijn met het belang van de zorgorganisatie als geheel en met de maatschappelijk belangen in de zorg. Toezichthouders13 hebben gesignaleerd dat zij in dergelijke gevallen onvoldoende bevoegdheden hebben om in te grijpen. Het uitgangspunt is dat zorgaanbieders hun organisatie en bedrijfsvoering integer inrichten. Zij moeten de vrijheid houden om hun bedrijfsvoering in te richten passend bij het doel van de organisatie. Echter, daar waar bedrijfsmatige keuzes een risico kunnen vormen voor de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg, kan van zorgaanbieders worden gevraagd om de keuzes te verantwoorden. Bij risico’s voor de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg en onrechtmatig handelen moet de externe toezichthouder in kunnen grijpen. Het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) bevat daarom aanscherpingen van bestaande regels op het terrein van winstuitkering en vergunningsvoorwaarden, de introductie van publiekrechtelijk toezicht op onderdelen van de bedrijfsvoering die raken aan de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg en de intrekking van verouderde regels. Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de NZa ook direct kan optreden bij excessen die voortvloeien uit een niet-integere besluitvormingsprocedure bij tegenstrijdige belangen en waarborging van normale marktvoorwaarden bij bepaalde transacties.
Hoe kijkt u tegen de stelling dat met het in loondienst treden van medisch specialisten ook meer grip komt op de woekerende winstuitkeringen binnen de zorg, zoals bij de recente financiële misstanden bij MartiniZorg?
Wanneer personen misbruik maken van collectieve middelen en de belangen van patiënten en cliënten en de zorg schaden, moet worden ingegrepen. Op de aanpak van niet-integere zorgaanbieders is de Minister voor LZS nader ingegaan in de brief van 29 juni jongstleden aan uw Kamer.14 Over de concrete casus van MartiniZorg doe ik geen uitspraken. Het is aan de toezichthouders hier een oordeel over te vellen. Zoals in het Coalitieakkoord is vastgelegd, is het kabinet voornemens het in de Wibz mogelijk te maken (nadere) voorwaarden aan winstuitkering te stellen. Hierdoor kan excessieve winstuitkering door zorgaanbieders worden tegengegaan dan wel voorkomen. Zorgaanbieders dienen te allen tijde de belangen van de patiënten, cliënten en/of andere belanghebbenden en de zorgorganisatie voorop te stellen.
Welke instrumenten biedt het aankomende wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) om fraude onder medisch specialisten te bestrijden?
Zie antwoord vraag 6.
De tuchtuitspraak van een huisarts die een patiënt niet doorstuurde ondanks een zeer sterk verhoogde D-dimeerwaarde wegens magnetisme en een Pfizer-vaccinatie |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam van 10 juni 2022, aangaande een huisarts uit Noord-Holland die een patiënt niet verwezen heeft naar het ziekenhuis ondanks een zeer sterk verhoogde D-dimeerwaarde?1
Ja.
Wat vind u van de uitspraak en bent u van mening dat een berisping als sanctie hierbij voldoende is?
Laat ik in zijn algemeenheid vooropstellen dat patiënten erop moeten kunnen vertrouwen dat zij kwalitatief goede zorg krijgen volgens de stand van de wetenschap en de praktijk. Als dat niet het geval is, betreur ik dat zeer. Uit de onderhavige uitspraak blijkt dat een tuchtklacht is ingediend door een patiënt tegen een beklaagde (huisarts) omdat de beklaagde de patiënt niet heeft verwezen voor specialistisch onderzoek nadat bij haar afwijkende bloedwaarden waren vastgesteld. De klacht is behandeld door het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Amsterdam. Het college heeft de klacht gegrond verklaard, een berisping opgelegd en om redenen aan het algemeen belang ontleend, de beslissing bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant en aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.
De tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend door onafhankelijke rechtsprekende tuchtcolleges, volgens de regels die zijn gesteld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Dat brengt met zich mee dat ik mij niet kan mengen in het oordeel van de tuchtcolleges en dus niet in kan gaan op de hoogte van de opgelegde maatregel. Ik heb vertrouwen in de tuchtrechtspraak en dat de tuchtcolleges een gedegen, onafhankelijk oordeel kunnen geven. Wanneer een van de partijen het niet eens is met de uitspraak kan beroep worden aangetekend bij het Centraal Tuchtcollege. Op grond van artikel 72 wet BIG ontvangt de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de eindbeslissing in elke zaak. De IGJ kan ook beroep in stellen tegen een uitspraak.
Begrijpt u dat artsen en anderen het tegenstrijdig vinden dat het College voor een berisping kiest omdat het een op zichzelf staande klacht betreft en omdat de huisarts niet bekend is met eerdere tuchtzaken? Weet u dat er in casu aanwijzingen zijn dat de gedraging niet op zichzelf staan en verweerder bekend staat als een huisarts die heel kritisch is tegenover corona-vaccinaties (grote delen van zijn consulten besteedt hij, ongeacht welke klachten de aanleiding zijn tot het consult, aan discussies over corona en met name over de risico’s van vaccinatie)?2
Het feit dat een arts als kritisch bekend staat tegenover coronavaccinaties, betekent niet zonder meer dat hij heeft gehandeld in strijd met de tuchtnormen. Onderzoek naar feiten en omstandigheden waarbij een vermoeden is dat de patiëntveiligheid in het geding is geweest, is een taak van de IGJ. Het tuchtcollege heeft de taak om een oordeel te geven over de ingediende klacht.
Bent u het eens dat in dergelijke gevallen zoals bij deze casus, in achtnemende de doelen van het tuchtrecht, het beter zou zijn als het College een breder onderzoek zou uitvoeren naar het handelen van de arts in kwestie, zoals een breder dossieronderzoek waarbij ook andere patiëntcontacten worden meegenomen, als ook door het onderzoeken van gedraging die mogelijk in strijd kunnen zijn met de tweede tuchtnorm?
Aanvullend op het antwoord in vraag 2 en 3 kan ik aangeven dat de IGJ de bevoegdheid heeft om zelfstandig onderzoek in te stellen wanneer zij van mening is dat de patiëntveiligheid in het geding is geweest. In vervolg hierop kan de IGJ een nieuwe klacht indienen bij het regionale tuchtcollege. Wanneer de IGJ zich niet kan vinden in een eerder gedane uitspraak kan zij in beroep gaan bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag.
Gezien de rolverdeling tussen de IGJ en de tuchtcolleges, waarbij de IGJ optreedt als toezichthouder en de tuchtcolleges oordelen en rechtspreken, vind ik het niet wenselijk om de bevoegdheden van de tuchtcolleges uit te breiden zodat de tuchtcolleges breder onderzoek kunnen doen, omdat daarmee de onafhankelijke rechtspraak in het geding kan komen.
Kunt u zich uw Kamerbrief van 29 april 2022 herinneren aangaande bevindingen verkenning toekomstbestendigheid Wet BIG, waarin u heeft aangegeven van plan te zijn in 2024 een grondige evaluatie uit te laten voeren naar het tuchtrecht van de Wet BIG? Weet u dat in reactie hierop vele artsen en ook de KNMG hebben opgeroepen om deze evaluatie meer verdiepend en meer principieel te laten zijn en om deze veel eerder al uit te laten voeren? Begrijpt u dit verzoek? Bent u bereid om deze evaluatie eerder te laten starten en om hierbij speciale aandacht te laten besteden aan de rol van tuchtrecht bij het beschermen van patiënten alsmede ook de algemene populatie tegen deze groep artsen (die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn) en naar manieren om sneller en beter op te kunnen treden tegen artsen die desinformatie verspreiden en hiermee een gevaar vormen voor de volksgezondheid, zeker gezien deze en andere (tucht-)uitspraken en de eerder door de indiener gestelde Kamervragen hierover?3
In de Kamerbrief van 29 april 20224 heb ik aangegeven dat er in 2024 een evaluatie van de Wet BIG zal worden uitgevoerd, omdat dat 5 jaar na inwerkingtreding van de vernieuwde Wet BIG is, waarbij een aantal grotere wijzigingen is doorgevoerd. Het is niet gebruikelijk wetsevaluaties uit te voeren na een wetswijziging, een nieuwe wet wordt wel standaard na 5 jaar geëvalueerd. Desalniettemin vond ik het wenselijk om het tuchtrecht dan te evalueren omdat tegen die tijd voldoende informatie beschikbaar is over de effecten van de aangepaste regels over een langere periode.
De KNMG en andere partijen hebben in het traject van Toekomstbestendigheid BIG al aangegeven welke punten zij graag betrokken zouden zien in de evaluatie. Daar zal tegen die tijd rekening mee worden gehouden.
Het tuchtrecht functioneert onafhankelijk van doelgroepen of actuele vraagstukken. In het tuchtrecht wordt dan ook niet voorzien in specifieke normen wat betreft desinformatie. Binnen de algemener geformuleerde normen voor goede zorgverlening kan desinformatie verspreiden wel een schending van de goede zorgplicht zijn en dus laakbaar. Het is altijd aan het tuchtcollege om te beoordelen of daar in specifieke gevallen sprake van is. De IGJ heeft daarnaast de bevoegdheid om handhavend op te treden tegen zorgverleners die in strijd met de richtlijnen handelen, door het verstrekken van onjuiste informatie. Zie verder het antwoord onder de vragen 6 en 7.
Is de IGJ volgens u in voldoende mate in staat haar taak als toezichthouder goed uit te voeren, in achtnemende dat een voor juiste naleving van de Wet BIG is een sterke toezichthouder nodig? Is er bijvoorbeeld voldoende capaciteit beschikbaar om genoeg onderzoek te doen naar artsen die desinformatie verspreiden en slechte zorg leveren, zoals het geval was in deze casus, zeker gezien het feit dat artsen die actief desinformatie verspreiden een relatief nieuwe ontwikkeling is die voor een additionele werklast zorgt bij de IGJ?
De IGJ is voldoende in staat haar taak als toezichthouder uit te voeren. Gelet op de capaciteit aan inspecteurs, het grote veld aan onder toezicht staanden en de daaruit voortvloeiende veelheid van meldingen, thema’s en trajecten, moet de IGJ keuzes maken en prioriteren. Dat doet zij risico-gestuurd. Een aantal inspecteurs is op dit moment belast met onderzoek naar aanleiding van meldingen over zorgverleners die handelen in strijd met de richtlijnen, waaronder het verstrekken van onjuiste informatie, hetgeen mogelijk een risico voor de volksgezondheid inhoudt. Door deze uitingen kan er immers verwarring ontstaan voor patiënten, wat risico’s kan opleveren voor de patiëntveiligheid. Ook kan dit het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg schaden. Dit heeft geleid tot het opleggen van een aantal maatregelen in gevallen waarbij BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren handelden in strijd met de richtlijnen en professionele normen. Ook via haar website heeft de IGJ hier aandacht voor gevraagd.
Wat is de laatste stand van zaken van de IGJ ten aanzien van het aantal aanwijzingen, bevelen, boetes of voorlegde zaken bij de tuchtrechter tegen zorgverleners die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn sinds het laatste bericht op 24 januari jl.? Kunt u per type maatregel aangeven hoeveel er zijn uitgedeeld?
Naast de in mijn antwoorden van 24 januari jl. genoemde opgelegde boete5 heeft de IGJ twee tuchtklachten ingediend. Verder heeft zij een aantal zaken in onderzoek waar zij geen inhoudelijke mededelingen over kan doen. Ook heeft de IGJ boetes opgelegd voor het aanprijzen van behandelingen voor het voorkomen en/of genezen van COVID-19, maar dat betrof in die gevallen geen BIG-geregistreerde zorgverleners.
Bent u, in het licht van het bestaan van een groep medische professionals die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn, van mening dat er binnen de huidige medische curricula voldoende aandacht is voor zaken als desinformatie en bent bereid eventueel te pleiten bij de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) voor meer aandacht voor desinformatie in de Geneeskunde curricula?
Artsen dienen zorg te verlenen zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt, oftewel volgens de eigen beroepsnormen. Ook na de opleiding tot arts zullen artsen gedurende hun carrière de laatste informatie tot zich moeten nemen over ziektes en behandelingen om te voldoen aan dit criterium en zorg te verlenen volgens de laatste stand van de wetenschap en de praktijk. Een belangrijke indicatie hiervoor zijn de richtlijnen van de beroepsorganisaties, zoals de KNMG. De KNMG heeft in december 2021 in nauwe samenwerking met medisch-wetenschappelijke verenigingen het COVID-19 platform gelanceerd. Deze website brengt alle wetenschappelijke informatie over corona van en voor artsen bij elkaar. Daarnaast heeft de KNMG op 27 mei 2022 een geactualiseerde versie van de Gedragscode voor artsen gepubliceerd, waarin onder andere grenzen worden gesteld aan uitingen van artsen in de spreekkamer, de media en het publieke debat.
Ik zie dat er in de praktijk veel gedaan wordt om artsen te informeren over de laatste stand van zaken rondom corona en zie op dit moment geen aanleiding om dit nogmaals onder de aandacht te brengen.
Wat vindt u ervan dat deze arts momenteel (nog) niet in het overzicht zorgverleners met een maatregel van het BIG-register staat en de patiëntenpopulatie van deze huisarts dus niet kan weten dat deze huisarts berispt is – dit terwijl het College grote zorgen over het functioneren van de huisarts heeft? Bent u het met de indiener eens dat het belang van patiënten bij goede zorg hierin zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de huisarts, ook in volgende casussen?4
Sinds 1 april 2019 worden berispingen en geldboetes – maatregelen die niet bevoegdheidsbeperkend zijn – alleen aangetekend in het BIG-register, wanneer het tuchtcollege hiertoe beslist op grond van artikel 48, elfde lid Wet BIG. Dit om de lerende functie van het tuchtrecht te benadrukken. Als een van deze maatregelen wordt opgelegd, mag de beroepsbeoefenaar zijn beroep nog uitoefenen en heeft het tuchtcollege bepaald dat de patiëntveiligheid niet in het geding is. Bij een besluit tot openbaarmaking behoort de proportionaliteit van de overtreding te worden meegewogen. Openbaarmaking van deze maatregelen is in veel gevallen niet proportioneel, mede in verband met het effect hiervan op de beroepsbeoefenaar. Gevallen waarin de betrokken beroepsbeoefenaar geen of gebrekkige zelfreflectie toont of als dat in het algemene belang van de individuele gezondheidszorg is, kunnen aanleiding zijn om de maatregel openbaar te maken. Het tuchtcollege kan bepalen dat de maatregel met voldoende toelichting openbaar wordt gemaakt, waardoor voor patiënten de context van de maatregel helder wordt gemaakt. In onderhavige uitspraak is ervoor gekozen om de maatregel niet te laten aantekenen in het BIG-register. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Is overwogen om een openbaar gemaakte sanctie ook verplicht te laten vermelden naast het BIG-nummer, in achtnemende dat alle artsen sinds kort hun BIG-nummer vermelden op hun website en in e-mails? Bent u bereid dit te laten onderzoeken, of heeft u andere ideeën om patiënten beter te helpen met het ontdekken van openbaar gemaakte sancties, gezien het feit dat slechts een klein deel van de zorggebruikers actief het BIG-register checkt?
Als in het register op grond van de wet of een beslissing van het tuchtcollege een aantekening wordt gemaakt van een opgelegde maatregel, dan is die informatie openbaar en voor eenieder inzichtelijk. Een verplichting richting zorgverleners om de aan hun opgelegde sanctie in alle communicatie inzichtelijk te maken lijkt mij niet wenselijk, wegens onnodige administratieve lasten. Daarbij acht ik het ook niet proportioneel, omdat er al een openbaar register is.
Waar kunnen artsen en andere medische professionals heen als zij zich bedreigd of geïntimideerd voelen, gelet op het feit dat Minister Dijkgraaf later dit jaar voor wetenschappers het meldpunt voor bedreigde wetenschappers lanceert en ook artsen steeds vaker het slachtoffer zijn van (online) bedreigingen en intimidatie?
Agressief gedrag richting mensen met een publieke taak is te allen tijde onacceptabel. Dat geldt dus ook voor artsen en andere medewerkers in zorg en welzijn. Aandacht voor preventie is essentieel bij de aanpak van agressie tegen zorgpersoneel. Veel werkgevers zijn hier ook actief mee bezig. Mochten zorgverleners te maken krijgen met agressie dan kunnen zij gelukkig vaak terecht bij hun werkgever voor opvang en nazorg. Ik vind het echter ook van groot belang dat zorgprofessionals die in aanraking komen met bedreiging of intimidatie, hiervan aangifte doen. Door politie en OM is in het kader van het programma Veilige Publieke Taak afspraken gemaakt omtrent vervolging van agressie tegen mensen met een publieke taak. Deze Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) zijn er om medewerkers met een publieke taak – zoals medewerkers in zorg en welzijn – optimaal te beschermen. Tegelijkertijd weten we dat de stap om aangifte te doen in zorg en welzijn vaak groot is. Ik ben daarom in gesprek met de sector en het Ministerie van J&V om te bezien hoe we drempels in de uitvoering van de ELA rond afhandeling van aangiftes in zorg en welzijn kunnen wegnemen.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het toenemende aantal covid-besmettingen in relatie tot de asielopvang |
|
Wieke Paulusma (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Kuipers , Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is bij u bekend hoeveel besmettingen de afgelopen drie maanden zijn geconstateerd in asielzoekerscentra (azc’s) en welke stijging de besmettingen hier laten zien? Worden de besmettingen in azc’s continue gemonitord? Zo ja, door wie en aan wie wordt dit gerapporteerd? Zo nee, waarom niet? Vindt u het een goed idee als dat wel zou gebeuren?
Het COA volgt, in overleg met de zorgpartners, het landelijke beleid. Voorheen werd er getest door de GGD en wist het COA hierdoor hoeveel positieve besmettingen er waren. Sinds enige tijd is de zelftest de norm, ook op COA-locaties. Bewoners wordt gevraagd een positieve zelftest door te geven zodat het COA maatregelen kan nemen, bijvoorbeeld voor de isolatie. De positieve uitslag van de zelftest wordt niet geregistreerd. Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) mag het COA dit ook niet. Het COA heeft, doordat bewoners zich melden, wel een globaal beeld. De afgelopen maanden zagen we een lichte toename en inmiddels weer een afname. Het COA ziet op dit moment geen redenen om in haar testbeleid af te wijken van het landelijke beleid.
Welke maatregelen ter voorkoming van covid-besmettingen worden momenteel nog genomen in azc’s? Hebben azc’s eigen plannen gemaakt ter voorkoming van besmettingen, zoals sectoren ook sectorplannen hebben gemaakt?
Er zijn richtlijnen/maatregelen vastgesteld om de uitvoeringsprocessen «coronaproof» door te kunnen laten gaan. Deze maatregelen kunnen op/afgeschaald worden op basis van de lokale situatie. Daarnaast is er een coronaprotocol, opgesteld door COA, GZA, en GGD GHOR Nederland, in gebruik op alle locaties. Hierin zijn onder meer leefregels opgesteld om covid-19 te voorkomen bij bewoners, hoe om te gaan met klachten en besmettingen en regels omtrent isolatie. Binnen de algemene leefregels is er enige ruimte voor lokaal maatwerk toegespitst op de lokale situatie. Met de GGD zijn er landelijke afspraken gemaakt over het vaccineren en voorlichtingsbijeenkomsten voor bewoners. In landelijk overleg met de zorgpartners, RIVM en VWS wordt de situatie gevolgd, geanticipeerd op ontwikkelingen en waar nodig het protocol aangepast.
Welke voorbereidingen worden getroffen in de asielopvang om een verdere verhoging van de besmettingsgraad op te kunnen vangen?
Het COA heeft een Corona Coördinatie Team (CCT). Het CCT coördineert (proactief) en monitort de situatie voor bewoners en medewerkers met betrekking tot covid-19. Bewoners krijgen gratis zelftesten aangeboden en worden gestimuleerd om zichzelf te testen. Er is een Quarantaine & Isolatie (Q&I) locatie waar positief geteste bewoners naar uit kunnen wijken als isolatie op de eigen locatie niet mogelijk is.
Besmettingen worden vooral voorkomen door bewoners te stimuleren zich te laten vaccineren. Het COA brengt dit doorlopend onder de aandacht. In afstemming met GGD GHOR Nederland wordt de vaccinatiestrategie vormgegeven. Daarnaast geeft het COA extra tips en werkinstructies aan locaties om te zorgen voor goede hygiëne.
Wordt bij het opzetten van noodopvang en crisisnoodopvang rekening gehouden met de geldende adviezen om verspreiding van het coronavirus te beperken, zoals het houden van afstand en goede ventilatie?
Ja, bij het opzetten van de noodopvang en de crisisnoodopvang wordt zoveel als mogelijk rekening gehouden met de geldende adviezen ten aanzien van covid-19.
Zijn er voldoende plekken voor mensen die na een besmetting in quarantaine moeten? Als deze plekken er op de noodopvang- en crisisinoodopvanglocaties niet zijn, hoe wordt dan omgegaan met quarantaine?
Isolatie vindt zoveel als mogelijk plaats op de eigen locatie. Kan dat niet dan is er de mogelijkheid om bewoners over te plaatsen naar de Q&I-locatie
Beschikken alle azc’s over CO2-meters? Zo nee, waarom niet? Wilt u dan met het COA in gesprek treden om dit zo snel mogelijk te realiseren?
Nieuwe kernlocaties of bestaande locaties die herbouwd of verbouwd worden krijgen een vorm van CO2 melding met sturing van ventilatie (de hoeveelheid lucht verhogen). Het hebben van een CO2 melder is niet gebruikelijk of wettelijk verplicht op de overige locaties. Voor deze locaties, met name de opvangplekken, geldt een verhoogd ventilatieniveau. In plaats van de in het bouwbesluit aangegeven +/- 21 m3 per persoon houdt het COA 35 m3 per persoon aan.
Wordt op alle locaties nog steeds voorlichting gegeven over covid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, op welk moment zal worden besloten dit weer op te starten?
Bewoners worden op locatie en op MyCOA door middel van FAQ-posters in tien verschillende talen en filmpjes voorgelicht over de mogelijkheden tot en de wenselijkheid van vaccineren. Daarnaast geeft het COA (gidsfunctie gezondheidszorg) en de GGD op locatie voorlichting over vaccinatie. Ook is er in de door de GGD gegeven voorlichting «infectieziekte» aandacht voor goede hygiëne om covid te voorkomen en hoe te handelen bij het vermoeden van covid.
Worden asielzoekers, zowel degenen die net aankomen in Nederland als degenen die hier al langere tijd zijn, nog steeds gevaccineerd? Hoe hoog is de vaccinatiegraad onder deze groep?
Op elke locatie zijn er afspraken gemaakt met de GGD over waar en wanneer bewoners zich kunnen laten vaccineren. Bewoners worden hier met posters op locatie over geïnformeerd. Nieuwe instroom op locatie wordt gevraagd of ze gevaccineerd willen worden en krijgen uitleg over hoe dat in zijn werk gaat en waar ze moeten zijn. Dit geldt ook op de centrale ontvangst locaties (col) waar mensen nieuw binnenkomen in Nederland.
Het is niet mogelijk om de vaccinatiegraad vast te stellen. GZA registreert de mensen die in Nederland door de GGD gevaccineerd worden. Echter geeft dit geen beeld van de vaccinatiegraad omdat bewoners ook voor hun aankomst in Nederland al gevaccineerd kunnen zijn. Bij binnenkomst in Nederland wordt niet geregistreerd of iemand gevaccineerd is. Het feit of iemand covid heeft gehad kan ook van invloed zijn of iemand meerdere vaccinaties nodig heeft om volledig gevaccineerd te zijn. Ook dit wordt niet geregistreerd.
Welke redenen geven asielzoekers om zich niet te willen vaccineren? Welke acties worden ondernomen hen voor te lichten en zorgen weg te nemen teneinde de vaccinatiegraad te verhogen?
De redenen zijn, zoals in de Nederlandse samenleving, gevarieerd en van individuele aard. Religieuze en culturele achtergrond kan meespelen, evenals toegang tot informatie en mate van vertrouwen in de wetenschap. Een deel van de mensen die een Dublinclaim hebben of kansloze procedures doorlopen, wil niet gevaccineerd worden vanuit de gedachte dat ze zonder vaccinatiebewijs niet uitgezet kunnen worden door de DT&V.
Bewoners worden (op locatie en op MyCOA) door middel van FAQ-posters in tien verschillende talen en filmpjes voorgelicht over de mogelijkheid tot en de wenselijkheid van vaccineren. Daarnaast geeft het COA (gidsfunctie gezondheidszorg) en de GGD (groepsvoorlichting «infectieziekten») voorlichting over vaccinatie.
Het COA heeft op elke locatie een contactpersoon «vaccineren». Aan hen is gevraagd om in gesprek te gaan met 60+ bewoners om te checken of ze gevaccineerd zijn of willen worden.
Indien het aantal besmettingen verder toeneemt zou dit opnieuw kunnen leiden tot uitval van personeel bij bijvoorbeeld het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND), is er voldoende capaciteit om dit op te vangen? Bent u bereid alvast scenario’s uit te werken hoe om te gaan met een nog groter tekort aan capaciteit als de besmettingsgraad verder toeneemt?
Het COA heeft een Corona Coördinatie Team (CCT). Het CCT coördineert (proactief) en monitort de situatie voor bewoners en medewerkers met betrekking tot covid. Het CCT werkt ook met scenario’s. Het COA heeft een aantal vitale uitvoeringsprocessen benoemd, die ook ten tijde van toenemende besmettingen en of een eventuele lockdown doorgang vinden.
De IND heeft de crisisorganisatie in de vorm van een Corona Coördinatie Team (CCOT). Deze is momenteel in «slapende toestand» en kan indien dat nodig is opgeschaald worden naar actief. Besluitvorming die verband houdt met de Covid-19 crisis is op dit moment de verantwoordelijkheid van de lijn. De IND heeft een continuïteitsplan corona opgesteld waarin kritieke functies en scenario’s zijn uitgewerkt. Voor de mogelijke scenario’s binnen de IND zijn handelingsperspectieven beschikbaar. Ten aanzien van opschaling in het kader van Covid-19 volgt de IND het Rijksbeleid in afstemming met de ketenpartners.
Bent u bekend met de afspraken die naar aanleiding van het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)» zijn gemaakt tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars?
Ik ben bekend met het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)». Dit document is opgesteld in 2018 door de beroepsverenigingen van huisartsen (NHG), psychiaters (NVvP) en apothekers (KNMP), en de patiëntenkoepel MIND. In dit document hebben beroepsgroepen en patiënten zo goed als op dit moment mogelijk is beschreven wat goede zorg is bij het afbouwen van antidepressiva. Daarover bestaat consensus. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document. Het document stelt ook dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Er is dus onvoldoende bewijs om een specifieke wijze van afbouwen te adviseren, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn.
Ik begrijp dat het de meeste mensen lukt om hun antidepressiva af te bouwen, met goede begeleiding en met de beschikbare sterktes. Lukt dit niet, dan kunnen mensen baat hebben bij afbouwmedicatie die door een apotheek op maat gemaakt is. Bij apotheekbereidingen is het in eerste instantie aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er sprake is van rationele farmacotherapie. Zorgverzekeraars hebben aangegeven op maat gemaakte afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval conform de voorbeeldtabellen in het document.
Het Zorginstituut heeft in de zomer van 2020 contact gezocht met de opstellers van het document. Zij gaven aan nog steeds achter de inhoud van het document te staan.
Kunt u toelichten waarom veldpartijen deze afspraken verschillend interpreteren en welke gevolgen dit heeft voor patiënten en de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, ondanks gemaakte afspraken tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars, de afspraken door de zorgverzekeraars niet worden nagekomen? Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent te ondernemen of reeds heeft ondernomen om deze veldpartijen op één lijn te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars geven aan het afbouwen van antidepressiva te vergoeden conform het multidisciplinair document. Ik heb geen reden om aan te nemen dat zorgverzekeraars hun afspraken niet nakomen.
Deelt u de mening dat patiënten niet onnodig antidepressiva moeten gebruiken en mogelijkheden moeten hebben om te kunnen stoppen, in samenspraak met de arts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke knelpunten ziet u waardoor dit nog niet kan?
Ja, die mening deel ik. Ik vind het belangrijk dat mensen die dat willen veilig en onder goede begeleiding kunnen afbouwen van antidepressiva, mits dit medisch verantwoord is. De mogelijkheden daarvoor zijn er ook. Helaas is de wetenschappelijke kennis over afbouwen onvoldoende. Dit kwam ook naar voren in een expertbijeenkomst, die het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) op verzoek van mijn voorganger georganiseerd heeft.1 Inmiddels is de TAPER-AD-studie gestart. Deze studie onderzoekt hoe je met twee veelgebruikte antidepressiva moet stoppen, door verschillende afbouwschema’s te vergelijken. TAPER-AD maakt gebruik van de infrastructuur van de OPERA-studie, die onderzoekt wie er wanneer kan stoppen met antidepressiva na herstel van een depressie.
Bent u bekend met de term «taperingstrips» en het doel hiervan? Kunt u toelichten wat u ervan vindt dat antidepressiva door zorgverzekeraars worden vergoed, maar taperingstrips met als doel om patiënten te kunnen laten stoppen met antidepressiva, niet door alle verzekeraars worden vergoed?
Ja. Een taperingstrip is een leveringsvorm waarmee geleidelijk afgebouwd kan worden van geneesmiddelen. De strip bestaat uit een rol met zakjes waarmee de dagelijkse dosis van een medicijn middels apotheekbereidingen – afbouwmedicatie – geleidelijk wordt verlaagd. Experts geven in het multidisciplinair document aan dat er aanvullend onderzoek nodig is naar de manier van afbouwen, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn. Dat betekent ook dat nut en noodzaak van taperingstrips niet bewezen zijn.
Kunt u de cijfers en feiten delen met betrekking tot de zorgverzekeraars die weigeren deze taperingstrips te vergoeden?
Zorgverzekeraars DSW en ENO vergoeden taperingstrips onder voorwaarden. Bij DSW moet een patiënt eerst onder begeleiding proberen af te bouwen met de standaarddoseringen, ENO vereist vooraf een akkoordverklaring. Andere zorgverzekeraars vergoeden taperingstrips niet of zeer beperkt (bijv. alleen bij het middel venlafaxine vanaf een bepaalde dosering).
Het is voor patiënten belangrijker dat zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval volgens de voorbeeldschema’s in het multidisciplinair document. Dat hoeft niet per se in de vorm van een taperingstrip te zijn. Wanneer het afbouwen volgens het document niet zonder problemen gaat, kunnen patiënten contact opnemen met hun arts en apotheker. Zij kunnen dan eventueel een onderbouwde aanvraag voor vergoeding van een aangepast schema indienen bij de zorgverzekeraar.
Het multidisciplinair document vormt dus op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing (bijv. een tussendosering, of een week langer op dezelfde dosering), maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie. Op dit moment is er onvoldoende bewijs om zonder enig voorbehoud op maat gemaakte afbouwschema’s te vergoeden, ook geen taperingstrips.
Bent u bekend met de Zembla-uitzending «Stoppen met de pillen» van 15 april 2021? Kunt u een jaar na dato van de uitzending de voortgang van de gesprekken met de zorgverzekeraars delen aangaande dit onderwerp?1
Ja. Ik begrijp van Zorgverzekeraars Nederland en van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) dat er verder geen contact meer is geweest tussen zorgverzekeraars en de NVvP over dit onderwerp. Het is aan de partijen om met elkaar in gesprek te staan, toentertijd stonden zij hier ook voor open.
Hoe kijkt u naar eerdere communicatie van zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als in de antwoorden van eerder gestelde schriftelijke vragen, waarin wordt verwezen naar het belang van gedegen wetenschappelijk onderzoek, terwijl de NVvP stelt dat patiënten niet nog vier, vijf, zes jaar kunnen wachten op resultaten? Kunt u toelichten welk belang u ziet in het nakomen van de afspraken in het multidisciplinair document? Hoe kijkt u aan tegen deze zorgelijke situatie?2 3
In het multidisciplinair document stellen beroepsgroepen en patiënten dat er te weinig wetenschappelijke onderbouwing is voor de wijze van afbouwen. Ook in de expertbijeenkomst op 21 november 2019 werd de behoefte aan aanvullend onderzoek benadrukt. Vooralsnog beschrijft het multidisciplinair document zo goed als mogelijk wat goede afbouwzorg is, op basis van de huidige kennis. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document en vergoeden in individuele gevallen magistraal bereide afbouwmedicatie, in ieder geval volgens de voorbeeldtabellen in het document (zie mijn antwoord op vraag5. Dus waar het mensen niet lukt met de reguliere sterktes af te bouwen, is er ruimte voor het afbouwen met apotheekbereidingen.
Deelt u dat, naast het tijdig stoppen met het gebruik van antidepressiva, ook bij de aanvang goed gekeken moet worden naar passende zorg? Bent u zich ervan bewust dat antidepressiva binnen de ggz snel wordt voorgeschreven alvorens te onderzoeken welke alternatieve therapie passend is? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u wil nemen of reeds heeft genomen om passende zorg ook in de ggz te waarborgen?4
Passende zorg is van groot belang om patiënten de zorg te bieden die zij nodig hebben. Zorgverleners zetten zich hier actief voor in. In multidisciplinair verband houden zij in de gaten dat patiënten hun medicijnen goed en veilig gebruiken, en tijdig stoppen als deze niet langer nodig zijn.
Voor patiënten die aangeven begeleiding bij hun medicatiegebruik nodig te hebben, vind ik het belangrijk dat zij deze zorg ook krijgen. Daar ligt een verantwoordelijkheid van de zorgverleners. Daarnaast is het ook van belang dat patiënten zich duidelijk uitspreken wanneer zij behoefte hebben aan meer contact, zodat de zorgbehoefte zichtbaar wordt voor zorgverleners.
Ook bij de aanvang van het gebruik van antidepressiva is het van belang goed te kijken naar passende ondersteuning en zorg. Passende ondersteuning en zorg betekent maatwerk om te bezien wat er echt nodig is en wat mogelijke factoren zijn die meespelen. Het overgrote deel (65%) van de antidepressiva (eerste uitgifte) is afkomstig van de huisarts, ook voor de vervolguitgiften speelt de huisarts een grote rol (78%).7
In het licht van het voorgaande maak ik afspraken met partijen in het Integraal Zorgakkoord over passende zorg en het verbeteren van de samenwerking tussen huisarts/poh ggz, sociaal domein en ggz. Met een stevigere samenwerking kunnen we zorgen dat mensen eerder worden geholpen zodat onnodig medicatiegebruik wordt teruggedrongen, krijgen we meer oog voor de mogelijkheden van ondersteuning vanuit het sociale domein (bijvoorbeeld met «Welzijn op recept») en wordt er meer kennis uitgewisseld.
Het voldoen aan inreisregels van andere landen rondom corona |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met inreisregels van landen, alsmede met de eisen voor het bezoek van bijvoorbeeld horeca in het land zelf, waar andere eisen gelden dan het Nederlandse coronatoegangsbewijs (ctb)?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is afhankelijk van overheden van andere landen voor de meest actuele informatie over geldende coronamaatregelen. In de reisadviezen wordt voor gedetailleerde informatie daarom verwezen naar de overheidswebsite van het land zelf, opdat reizigers het meest actuele overzicht hebben van maatregelen (die regelmatig veranderen). Het is ook de verantwoordelijkheid van de reiziger om goed kennis te nemen van de geldende coronamaatregelen voor inreis en bij activiteiten in het land van bestemming.
Wat kunnen Nederlanders doen in het geval dat een doorgemaakte infectie in Nederland niet geldig is als bewijs om in te reizen en men geen booster kan halen omdat men niet binnen drie maanden na doorgemaakte infectie geboost mag worden?
Het RIVM geeft in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie1 aan dat een besmetting volgend op de basisserie de immuunrespons opnieuw stimuleert en adviseert daarom inderdaad de boostvaccinatie uit te stellen tot minimaal drie maanden.
De mogelijkheden die de Nederlandse reiziger in dat geval heeft, zijn afhankelijk van de inreiseisen die het land van bestemming heeft vastgesteld. Sommige landen accepteren een negatief NAAT- of antigeentestresultaat om in te reizen. In het geval dat derde landen geen in Nederland uitgegeven herstelbewijs accepteren, wordt in Europees verband met deze landen gesproken. Dat is ook nu al het geval.
Wat kunnen Nederlanders doen als landen een doorgemaakte infectie niet erkennen in combinatie met twee prikken en minimaal drie vaccinaties vragen, aangezien in met in Nederland een ctb kan krijgen na een doorgemaakte infectie plus twee prikken (basisserie en booster)?
Het advies aan mensen die op reis gaan is om goed na te kijken welke inreisvoorwaarden er voor het betreffende land gelden. Dat geldt ook voor welke herstelbewijzen worden gevraagd. Dat kan onder meer via rijksoverheid.nl2. In de reisadviezen wordt verwezen naar de websites van de lokale overheden voor de meest actuele informatie over geldende coronamaatregelen. Het kan voorkomen dat iemand niet over het juiste herstelbewijs voor een bepaald land beschikt en daarmee niet kan inreizen. Indien ook een boostvaccinatie wordt gevraagd en die, zoals het RIVM aangeeft, nog niet gegeven kan worden vanwege een recente besmetting, is een andere mogelijkheid dat men zich laat testen.
Welke opties hebben mensen gevaccineerd met AstraZeneca en/of Janssen als landen minimaal drie mRNA-vaccinaties eisen en andere type vaccins niet meer worden gezien als geldig vaccinatiebewijs?
In sommige Europese landen, zoals Duitsland, is een vaccinatie met het Janssen-vaccin en daarna een boostvaccinatie niet voldoende. Het kabinet heeft op 11 maart jl. besloten dat de groep mensen (> 18 jaar) die gevaccineerd is met het Janssen-vaccin en één boostvaccinatie heeft ontvangen, een extra boostvaccinatie met een mRNA-vaccin kan krijgen. Volgens de Gezondheidsraad is een extra vaccinatie na de booster voor de meeste mensen vanuit epidemiologisch oogpunt niet nodig. Er zijn echter ook geen medisch inhoudelijke bezwaren om de extra vaccinatie aan te bieden in individuele gevallen. Omdat er in dergelijke situaties geen medische noodzaak is voor de extra prik, vraagt de GGD-medewerker bij het maken van de afspraak of er sprake is van een weloverwogen keuze («informed consent»).
Er zijn momenteel geen voorbeelden van dergelijke vereisten voor het AstraZeneca-vaccin bij mij bekend.
Wat zijn momenteel de mogelijkheden voor Nederlanders om extra vaccinaties te krijgen in het kader van een reizigersvaccinatie? Indien die mogelijkheden er nog niet zijn, hoe kijkt u in de lange termijn aan tegen het zetten van vaccinaties omdat andere landen deze eisen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de langetermijnstrategie COVID-193 wil ik de inzet van COVID-19-vaccinaties als reisvaccinaties onderzoeken. Dit onderzoek loopt. Als het onderzoek afgerond is, zal ik de Kamer hierover informeren.
Zijn er nog andere situaties waarbij Nederlanders bij het reizen naar het buitenland problemen kunnen ondervinden omdat de definities van «volledig gevaccineerd» of «booster» verschillen met Nederland?
Anders dan de hierboven genoemde situaties zijn recentelijk geen signalen binnengekomen van situaties waarbij Nederlanders op dit moment problemen ondervinden bij het reizen naar het buitenland als gevolg van afwijkende definities van «volledig gevaccineerd» of «booster».
Omdat ieder land zijn eigen voorwaarden mag stellen, kan het met name buiten de Europese Unie voorkomen dat landen inreiseisen stellen die afwijken van het Nederlandse beleid.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
De artikelen 'Het ene Nederland is het andere niet' en 'Er vallen doden door slechte zorg op Sint Eustatius' |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Het ene Nederland is het andere niet»1 en «Er vallen doden door slechte zorg Sint Eustatius»2?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk van een inwoner van Sint Eustatius op Dossier Koninkrijksrelaties.nl, over zijn zorgen over de zorgfunctie naar aanleiding van de tragische afloop van een medische verwijzing van een patiënt?3
Ja.
Kunt u een kabinetsappreciatie geven op bovengenoemde artikelen?
De artikelen gaan in op de recente ontwikkelingen op het domein van de gezondheidszorg van Sint Eustatius.
Het verhaal van mevrouw van Tongerloo schetst -ondanks enkele feitelijke onjuistheden (zie vraag 2 en 3 in de aanvullende Kamervragen van VVD)- een goed beeld van de complexe verhoudingen en omstandigheden op Sint Eustatius, die ervoor zorgden dat de coronacrisis juist ook daar zo ingrijpend was. Het is hierbij goed om nog eens te herinneren in welke fase van de crisis Caribisch Nederland destijds zat. Medische hulpgoederen waren overal ter wereld schaars, zo ook in Nederland en in de regio. Transport vormde een uitdaging omdat de luchtruimen en landsgrenzen gesloten werden, wat tevens gevolgen had voor het overplaatsen van patiënten voor ziekenhuisopname in de regio. Net als in Europees Nederland moest de reguliere zorg op Sint Eustatius afgeschaald worden. Natuurlijk heeft de coronacrisis voor Sint Eustatius grote gevolgen gehad. Niet alleen voor wat betreft gezondheidszorg, maar ook sociaaleconomisch. Voor de inwoners én voor het medisch personeel dat hier werkte in deze onrustige en onzekere periode. Het is belangrijk om van onze ervaringen te leren en samen goed voor te bereiden op een mogelijke nieuwe pandemie in de toekomst. Sint Eustatius wordt net als Bonaire en Saba meegenomen in de beleidsagenda ten aanzien van het verbeteren van pandemische paraatheid, waarbij het toepassen van maatwerk centraal staat. Daarnaast is het van belang om lessen te trekken voor het verbeteren van de gezondheidsvoorzieningen in Caribisch Nederland die zijn opgebouwd sinds 2010.
De artikelen van curacao.nu en dossierkoninkrijksrelaties.nl gaan grotendeels in op het recente overlijden van een inwoner van Sint Eustatius. Kort hierop, in april, heeft opnieuw een overlijden plaatsgevonden. Het feit dat er twee patiënten zijn komen te overlijden, in zo’n kort tijdsbestek, vind ik vreselijk en moet grote impact hebben op de hechte gemeenschap van Sint Eustatius. T.a.v. het eerste overlijdensgeval kan ik mij voorstellen dat inwoners zich afvragen of door de artsen van St. Eustatius Health Care Foundation (SEHCF) en het verzekeringskantoor van VWS wel accuraat gehandeld is. Beide artikelen gaan ervan uit dat er bij dit handelen medische fouten zijn gemaakt. Hierover kan nog geen uitspraak worden gedaan. SEHCF heeft conform de procedures van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een calamiteitenonderzoek in gang gezet. Desalniettemin zijn de in het artikel geuite zorgen van de inwoners van Sint Eustatius aanleiding voor mij om met betrokken gezondheidsinstanties het gesprek aan te gaan om ervoor te zorgen dat de zorg op Sint Eustatius verbeterd wordt.
Bovenstaande artikelen en het opiniestuk bespreken knelpunten in het doorverwijzen van patiënten die (acute) zorg nodig hebben; hoe reflecteert u op deze knelpunten? Welke stappen heeft u ondernomen of bent u van plan te nemen om doorverwijzing te verbeteren? Kunt u hierbij reflecteren op de rol van Zorg en Jeugd Caribisch Nederland?
Afgelopen jaren heeft Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN) jaarlijks 6000–8000 medische uitzendingen verzorgd. Ook in de Covid-periode is het gelukt om de urgente zorg doorgang te laten vinden. In 2020 zijn er in totaal 40 klachten binnengekomen. Desalniettemin zijn er knelpunten die verbeterd moeten worden. Ten aanzien van de knelpunten rondom reguliere doorverwijzingen zijn het afgelopen jaar diverse stappen genomen ter verbetering. In oktober 2021 hebben specialisten van SEHCF op Sint Eustatius en de afdeling dienstverlening van ZJCN afspraken gemaakt over de kwaliteit van verwijzingen. Voor het jaar 2022 is tevens prioriteit toegekend aan het verbeteren van de dienstverlening, hieronder valt ook het verwijsproces. Om verwijzers op de Bovenwindse eilanden meer ruimte te geven ben ik voornemens om een pilot op te zetten waarbij er naar bepaalde specialismen een vrije doorverwijzing kan plaatsvinden.
Om de doorverwijzing in acute situaties te verbeteren gaat ZJCN met de betrokken partijen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden evalueren en waar nodig het reeds bestaande protocol aanvullen, verduidelijken of aanscherpen. Het is van belang dat ziekenhuizen kennis hebben van hun behandelplicht in acute situaties.
Over de verbeteringen van het verwijsproces zal ik (bestuurlijke) afspraken maken met alle betrokken partijen.
Kunt u bevestigen of de nieuwkomers die (nog) niet via de zorgverzekering van Caribisch Nederland zijn verzekerd, risico’s ondervinden bij het verkrijgen van essentiële medische zorg? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over een plan om dit probleem op te lossen?
Een nieuwkomer dient zich bij vestiging in Caribisch Nederland te houden aan de procedures van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Zij die nog in afwachting zijn van de beschikking van de IND, maken nog geen aanspraak op de zorgverzekering en zijn zelf verantwoordelijk om een tijdelijke zorgverzekering af te sluiten. Dit is conform Europees Nederlandse wet- en regelgeving. De nieuwkomer wordt hierover voorgelicht door zowel de IND als ZJCN.
In het geval dat iemand onverzekerd is en zich in een acute of levensbedreigende situatie bevindt, geldt dat de zorgverlener een behandelplicht heeft. Administratieve kwesties zijn hierin niet leidend.
Kunt u uiteenzetten wat de procedures en protocollen zijn in Caribisch Nederland, voor het in gang zetten van een medische verwijzing buiten het eiland? Kunt u bevestigen of een verwijzing alleen wordt gedaan door een arts en uiteenzetten wat voor (financiële) afspraken Zorg en Jeugd Caribisch Nederland hierover heeft gemaakt met organisaties voor medische evacuaties (met bijbehorend medisch team)? Kunt u verduidelijken wat uw rol is hierin?
De procedure bij een medische uitzending buiten het eiland is als volgt; indien een (huis)arts («verwijzer») constateert dat de verzekerde specialistische zorg nodig heeft die niet beschikbaar is op het eiland, wordt een verwijsverzoek ingediend bij ZJCN. De verwijzer vermeldt in het verzoek de mate van urgentie. In het geval van een reguliere medische uitzending beoordelen en toetsen de medisch adviseurs (artsen) van ZJCN aan de hand van de Regeling Aansprakelijkheid Zorgverzekering (RAZ) BES of het verwijsverzoek voldoet aan de rechtmatigheids- en doelmatigheidseisen. Indien niet akkoord, ontvangt de verwijzer een terugkoppeling met de onderbouwing. Indien akkoord, handelen de medewerkers van ZJCN het verzoek verder af; zij plannen de afspraak en de logistiek eromheen (vlucht, transport, accommodatie, PCR-test, daggeldvergoeding) en onderhouden contact met de verzekerde. Tijdens en aan het eind van de medische uitzending geeft de behandelend arts een terugkoppeling aan de verwijzer en medisch adviseurs van ZJCN. Bovenstaande beschreven procedures en protocollen zijn bekend bij de zorgverleners in Caribisch Nederland.
Ten aanzien van medische evacuaties heeft ZJCN afspraken gemaakt met National Helicopters (Medevac) voor de Bovenwindse eilanden en de Air-ambulance voor Bonaire. Deze zijn 24/7 beschikbaar. T.a.v. de inzet van de Medevac op Saba en Sint Eustatius geldt dat de verwijzer indien mogelijk vooraf toestemming moet hebben verkregen van de medisch adviseurs. In uitzonderingsgevallen kan achteraf toestemming aangevraagd worden.
Bent u bereid om bij (huis)artsen in Caribisch Nederland te informeren in hoeverre de beoordeling van Zorg en Jeugd Caribisch Nederland bij het al dan niet instemmen met een verwijzing buiten het eiland, naar hun ervaring een negatief effect heeft op de kwaliteit van zorg?
Ja, ik ben bereid om in gesprek te gaan met zorgverleners over hun zorgen.
Kunt u toelichten in welke mate Zorg en Jeugd Caribisch Nederland en/of u, budgettaire overwegingen van invloed laten zijn op het al dan niet instemmen met een verwijzing?
In de beoordeling spelen budgettaire overwegingen geen rol, medische gronden zijn leidend. De RAZ-BES regelt de aanspraken op zorg, op basis hiervan wordt beoordeeld of de aangevraagde behandeling doelmatig en rechtmatig is.
In hoeverre acht u een relatief kleinschalige voorziening als Zorg en Jeugd Caribisch Nederland in staat om de juiste beoordeling en afweging te maken bij een medisch urgente verwijzing?
Binnen ZJCN bestaat een afdeling Medisch Advies, bestaande uit artsen en medewerkers. Dit team is ervaren en voldoende uitgerust om dit te beoordelen.
Bent u bereid een specifiek onderzoek in te stellen naar het in vraag 2 bedoelde incident waarbij een patiënt met een niet-Nederlandse nationaliteit tragisch is komen te overlijden?
De IGJ is op de hoogte gebracht van de calamiteit. SEHCF heeft conform de procedures van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een calamiteitenonderzoek in gang gezet.
Zorgmedewerkers met post-covid-syndroom die reeds zijn ontslagen of dreigen hun baan te verliezen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wanneer start de regeling tijdelijke ondersteuning zorgwerknemers met post-covid-syndroom die u aankondigde in uw brief van 25 februari jongstleden?1
Ik verwacht uiterlijk in juni de subsidieregeling te publiceren.
Ontvangt u, net als Kamerleden, ook signalen van zorgwerknemers die ontslagen zijn ondanks de aangekondigde regeling?
Ja, langs diverse kanalen bereiken mij berichten over zorgmedewerkers die aan het begin van de pandemie ziek zijn geworden en recent zijn ontslagen.
Hoe heeft u uw dringende beroep richting werkgevers gedaan om, vooruitlopend op de regeling, met zorgwerknemers met post-covid-syndroom in gesprek te blijven en niet tot ontslag over te gaan? Heeft u gesprekken gevoerd met brancheverenigingen om dit onder de aandacht te brengen? Hoe heeft u hierover actief gecommuniceerd?
Ik heb de Kamerbrief onder de aandacht van branche- en werkgeversorganisaties gebracht. Met deze partijen is naar aanleiding van vragen over het nieuwsbericht aanvullende informatie gedeeld. Ook in informele contacten met partijen blijf ik aandacht voor de regeling vragen. Daarnaast is bijvoorbeeld informatie beschikbaar gesteld aan C-support om zorgmedewerkers die vanwege langdurige coronaklachten een beroep doen op de dienstverlening van C-support, hierop te wijzen.
Kan het UWV bij een ontslagaanvraag op grond van langdurige ziekte, indien geregistreerd is dat dit gaat om langdurige covid-klachten, de werkgever ook direct wijzen op deze aanstaande regeling? Of zou het mogelijk zijn om bij alle ontslagaanvragen op grond van langdurige ziekte in de zorgsector de werkgever hierop te wijzen?
Ja, UWV kan vanaf de inwerkingtreding van de subsidieregeling werkgevers in de zorgsector die een ontslagaanvraag wegens langdurige ziekte indienen, wijzen op de subsidieregeling. De vraag is echter of dit tijdig is, aangezien de ontslagaanvraag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid vaak wordt ingediend nadat de WIA-claimbeoordeling is afgerond. Om werkgevers in zorg en welzijn tijdig te informeren, ben ik met UWV in gesprek over de mogelijkheden om bij werkgevers via reeds bestaande kanalen de subsidieregeling onder de aandacht te brengen. Daarnaast heb ik de brancheorganisaties in de zorg gevraagd hun leden te wijzen op de ondersteuning die vanuit deze subsidieregeling aan werkgevers gaat worden geboden.
Welke mogelijkheden hebben zorgwerknemers om met terugwerkende kracht, indien zij reeds ontslagen zijn, alsnog aanspraak te kunnen maken op de subsidieregeling via hun oude werkgevers? Bijvoorbeeld door opnieuw een arbeidsovereenkomst aan te gaan?
Er is geen sprake van een recht van een langdurig zieke werknemer om gebruik te maken van deze regeling. Het betreft een subsidieregeling voor werkgevers die met hun langdurig zieke werknemer een verlenging van de loondoorbetaling hebben afgesproken. Als werkgever en werknemer dat beiden willen, vragen zij samen bij UWV een verlenging van de loondoorbetaling aan. Indien deze verlenging wordt goedgekeurd, kan de werkgever een beroep doen op de bedoelde subsidieregeling.
Na 2 jaar loondoorbetaling kan de werknemer een WIA-aanvraag doen. UWV toetst dan eerst de re-integratie inspanningen. Als die voldoende zijn, volgt de WIA-beoordeling. Er volgt dan een beslissing over het recht op een WIA-uitkering. Het is daarna niet meer mogelijk om een verlenging van de loondoorbetaling aan te vragen. De beëindiging van het dienstverband vindt vaak na de WIA-beoordeling plaats.
Kunt u nader ingaan op het juridische kader met betrekking tot zorgwerknemers met post-covid-syndroom en hun rechten via ontslagwetgeving wanneer de subsidie van start gaat?
De subsidieregeling richt zich enkel op de werkgever. Daarom heeft de subsidieregeling geen gevolgen voor de rechten van zorgwerknemers t.a.v. de sociale zekerheid. De subsidieregeling heeft ook geen gevolgen voor de kaders waarbinnen een vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling na het tweede ziektejaar ook nu al kan plaatsvinden.
Bent u blijvend in contact met vakbonden, te meer omdat de regeling nog niet van start is gegaan en zij meldingen kunnen ontvangen van zorgwerknemers waarbij ontslag dreigt?
Ja.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Ja.
De inzet van 1G in de culturele sector |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers , Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Testen voor Toegang treft specifieke groep in de culturele sector stevig»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die in dit artikel geuit worden?
Die zorgen zijn begrijpelijk. Tegelijkertijd kunnen met deze maatregelen grote, ongeplaceerde binnen evenementen voor het eerst sinds lange tijd weer plaatsvinden, waarbij het testbewijs de enige maatregel is. Op 25 februari zijn ondanks een hoog aantal besmettingen veel maatregelen versoepeld. Daar zijn risico’s aan verbonden. In situaties met hoge risico’s worden deze met de inzet van het coronatoegangsbewijs op basis van 1G beperkt. Dat gebeurt bij ongeplaceerde activiteiten waar grote groepen mensen actief en dicht bij elkaar zijn, en waar alcoholgebruik een rol speelt.
Op 15 maart was een nieuw besluitvormingsmoment, waarin de huidige maatregelen opnieuw zijn gewogen op proportionaliteit en noodzakelijkheid. Daarin is aangekondigd dat het Testen voor Toegang per 23 maart niet meer wordt ingezet.
Kunt u nader toelichten waarom bij het loslaten van vele maatregelen, waaronder het coronatoegangsbewijs in het uitgaansleven, er toch voor is gekozen om de 1G-maatregel in te zetten?
Er is versoepeld bij een hoog aantal besmettingen. Het kabinet heeft daarom besloten op hoogrisico locaties, in lijn met het 142e OMT-advies, als mitigerende maatregel met toegangstesten te gaan werken. Met de 1G-maatregel kan het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames op de locaties waar dit wordt ingezet met ongeveer 70% worden gereduceerd, blijkt uit de modellering van de TU Delft e.a2. Hiermee wordt ook het risico verkleind dat werknemers op deze binnenlocaties zelf besmet raken, of dat deelnemers na afloop van een activiteit (kwetsbare) naaste contacten besmetten. Dit geldt alleen voor de hoogste risico’s. Als evenementen geplaceerd, buiten, of met minder dan 500 bezoekers plaatsvinden, dan geldt er geen 1G-verplichting.
Welke andere Europese landen maken gebruik van de 1G-maatregel bij grotere evenementen van meer dan 500 personen? Wat is bij deze landen de argumentatie voor 1G?
Ik heb geen alomvattend overzicht van de maatregelen in alle Europese landen. Uit de internationale vergelijkingen blijkt dat de nabijgelegen landen op verschillende manieren versoepelen en daarbij verschillende vormen van het ctb aanhouden. Er wordt in die landen dus ook gekozen om de risico’s middels een ctb te beperken.
In België werd tot 7 maart het 3G coronatoegangsbewijs (het Corona Safe Ticket) nog breed ingezet voor activiteiten met meer dan 50 (binnen) of 100 (buiten) bezoekers. Evenementen binnen mogen open met een maximale capaciteit van 70% bij dynamische activiteiten en 80% bij niet-dynamische activiteiten, op te hogen bij een luchtkwaliteit onder een gemiddelde van 900 ppm CO23. In Denemarken wordt het ctb niet meer ingezet. In Duitsland verschillen de maatregelen per deelstaat, maar wordt in veel gevallen 2G+ toegepast. Dat betekent dat toegang is beperkt tot mensen die gevaccineerd of hersteld zijn, én getest zijn. In sommige gevallen zijn mensen die geboosterd zijn uitgezonderd van de testverplichting. In bijvoorbeeld Baden-Würrtemberg geldt vanaf 22 februari voor discotheken een 2G+ maatregel, waarbij iedereen getest moet worden4. In Frankrijk werkten discotheken met de Pass vaccinal, waarbij alleen toegang wordt verleend op basis van vaccinatie of een recente besmetting. Die verplichting is per 14 maart vervallen.
Deelt u de zorg van de cultuur- en evenementensector dat mensen de poppodia links zullen laten liggen door de 1G-maatregel?
Met de versoepelingen van 25 februari kunnen alle evenementen weer met de maximale capaciteit doorgang vinden. Bij grote, ongeplaceerde binnenlocaties moeten mensen zich van tevoren laten testen. Er zijn meer dan 800 testlocaties in Nederland en het testen is gratis. Ik verwacht niet dat het testen voor toegang een dusdanige drempel oplevert dat mensen poppodia links laten liggen.
Welk flankerend beleid ziet u voor zich om dit te ondervangen?
Hoewel het kabinet onderkent dat de toegangstest tot een extra overweging kan leiden bij bezoekers verwacht ik, mede gezien de geboden testfaciliteiten, niet dat dit zal leiden tot grote vraaguitval.
Zou bijvoorbeeld nagedacht kunnen worden over teststraten in de buurt van drukbezochte uitgaansgelegenheden en de grotere poppodia, waar mensen snel voor zij naar een feest gaan, zich nog kunnen laten testen? Ziet u daarin kansen om enige mate van spontaniteit weer terug te brengen in het uitgaansleven, ook voor grotere podia?
Testaanbieders worden betaald per uitgevoerde test. Mede door die financiële prikkel is het testaanbod flexibel, en passen testaanbieders het aanbod aan op de testvraag. Dat betekent dat er bij de keuze voor openingstijden en locaties rekening wordt gehouden met de verwachte testvraag. Bovendien werkt de Stichting Open Nederland (SON) met een aanmeldportaal voor 1G-plichtige evenementen. Daardoor heeft SON een goed beeld van de verwachte testvraag. Die lijst wordt ook gedeeld met de testaanbieders, die hun aanbod daarop aan kunnen passen. Ik verwacht dan ook dat testaanbieders zich in de buurt van drukke uitgaansgelegenheden vestigen, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Mensen wordt geadviseerd tot twee uur voor aanvang van het evenement te testen. Op die manier is er voldoende tijd om het testresultaat af te wachten, en de uitslag terug te koppelen en worden problemen aan de deur met verlate testresultaten geminimaliseerd.
Deelt u de mening dat de cultuursector als een van de zwaarst geraakte sectoren uit de coronapandemie komt, en dat het past om alle mogelijkheden te onderzoeken die zo normaal mogelijke opening van de cultuursector mogelijk maken? Zo ja, welke alternatieven zijn er nog voorhanden?
Ik erken dat er veel maatregelen zijn die de cultuursector hard hebben getroffen. Om de sector zo veel mogelijk en eerder te openen, is er gewerkt met coronatoegangsbewijzen. In de huidige epidemiologische omstandigheden kunnen hoogrisico evenementen doorgaan met een testbewijs. Vanaf 23 maart vervalt ook voor deze evenementen Testen voor Toegang, en kunnen zij doorgaan zonder testbewijs.
Wat is het perspectief voor de cultuursector na 15 maart aanstaande? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de 1G-maatregel op te heffen? Of zijn er plannen om na 15 maart 2022 de grens van personen te verhogen naar bijvoorbeeld 1000 personen?
De maatregelen zijn ingevoerd op 25 februari. Op basis van het effect van de versoepelingen op het aantal besmettingen kunnen de maatregelen opnieuw worden overwogen. Als het niet meer proportioneel en epidemiologisch noodzakelijk is, zal het testen voor toegang niet meer worden ingezet. Daarom heb ik besloten Testen voor Toegang vanaf 23 maart niet meer in te zetten.
Kunnen deze vragen zo snel mogelijk maar uiterlijk vóór 10 maart 2022 beantwoord worden?
Ik heb ernaar gestreefd deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De laatste stand van zaken van zorgmedewerkers met post-covidsyndroom |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kunt u per maand aangeven hoeveel zorgmedewerkers per 1 maart, per 1 april, per 1 mei en per 1 juni 2022 in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) zullen komen door het post-COVID-syndroom (long COVID)?
Op grond van de privacyregelgeving is registratie van de reden of oorzaak van ziekteverzuim door werkgevers niet toegestaan. Werkgevers doen een ziekmelding bij UWV als hun werknemer na 42 weken ziekte nog niet volledig aan het werk is. De reden van de ziekmelding is niet bekend. Ik kan daardoor niet aangeven hoe groot de groep zorgmedewerkers is die ziek is als gevolg van langdurige klachten na een COVID-besmetting en de komende tijd een WIA-aanvraag doet. Vanaf maart 2022, als de pandemie twee jaar heerst, kunnen werknemers met langdurige klachten na een COVID-besmetting mogelijk een WIA-uitkering ontvangen. Sinds april 2020 heeft UWV een algemene diagnosecode voor COVID-19 in de registratiesystemen aangebracht en per 1 januari 2022 ook een diagnosecode specifiek voor langdurige klachten na een COVID-besmetting, te gebruiken bij alle komende WIA-claimbeoordelingen. Deze registratie zal op termijn een indicatie geven over de instroom in de WIA.
Wanneer komt u samen met sociale partners met meer duidelijkheid voor deze zorgmedewerkers die post-COVID-syndroom (Long COVID) hebben opgelopen en binnenkort in de WIA terechtkomen?
Op maandag 31 januari jl. heb ik gesproken met een aantal zorgverleners met langdurige klachten, na een in de beginfase van de pandemie opgelopen COVID-besmetting. FNV was hierbij aanwezig. Het gesprek was bedoeld om meer inzicht te krijgen in de situatie van deze zorgverleners. Het sluiten van een convenant met sociale partners was, gelet op het doel van het gesprek en de deelnemers aan het gesprek, geen onderwerp in dit gesprek.
Sociale partners maken deel uit van de Taskforce Optimale ondersteuning inzet zorgprofessionals. Deze taskforce heeft geadviseerd te komen met een tijdelijke overbrugging om voor de korte termijn werkgevers te ondersteunen om zorgprofessionals met Long COVID te behouden, totdat het onderzoek van het programma (COVID-19 en werk) naar Long COVID is afgerond.
Op vrijdag 25 februari jl. heb ik u geïnformeerd over de tijdelijke ondersteuning die ik zorgwerkgevers bied om langdurig zieke zorgverleners die in de periode maart-december 2020 langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden.
Wat is uw afdronk en het resultaat van het gesprek dat u op 31 januari jongstleden heeft gehad met deze sociale partners?
Zie antwoord vraag 2.
Is de optie van een convenant besproken om zo een overbruggingsperiode in te stellen in ieder geval totdat er meer duidelijkheid komt over het beloop, de duur en de behandeling van het post-COVID-syndroom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken heeft u gemaakt met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ten aanzien van mensen met het post-COVID-syndroom?
UWV behandelt alle WIA-aanvragen op dezelfde manier en beoordeelt de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de functionele mogelijkheden in arbeid van het individuele geval. Het type ziekte of de oorzaak daarvan speelt hierbij geen doorslaggevende rol. Bij iedere ziekte en aandoening variëren aard en ernst van de klachten en ervaren belemmeringen per individu. In elke situatie wordt gekeken naar de mogelijkheden om te werken van de individuele werknemer, waarbij rekening wordt gehouden met diens mogelijkheden en beperkingen op dat moment. Daarmee biedt het beleid rond sociale zekerheid ruimte om maatwerk toe te passen en aan te sluiten op de situatie van de individuele werknemer. UWV beschikt over alle benodigde kennis over langdurige klachten na een COVID-besmetting, voor zover die op dit moment beschikbaar is. Deze kennis breidt zich continu uit, omdat hierover elke dag wetenschappelijke inzichten bijkomen.
Hoe beoordeelt u het bericht «Eerste werkgevers aansprakelijk gesteld voor gevolgen long covid»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Het is aan de rechter om in deze zaken een uitspraak te doen.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden omdat over minder dan week het precies twee jaar geleden is dat het eerste coronageval in Nederland is geconstateerd?
Ik heb deze vragen zo spoedig als mogelijk was beantwoord.
(https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/5288715/werkgevers-aansprakelijk-gevolgen-long-covid).
De boostprik tegen COVID-19 voor adolescenten die jonger zijn dan 18 jaar |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Gezondheidsraad over het wel of niet boosten van adolescenten tegen COVID-19?1
Ja.
Klopt het dat de Gezondheidsraad een boostprik niet afraadt?
De Gezondheidsraad geeft aan dat er geen medisch-wetenschappelijke reden is om een boostvaccinatie programmatisch aan te bieden aan alle 12- tot en met 17-jarigen. Eén van de argumenten daarbij is dat het EMA de voordelen nog niet had afgewogen tegen de eventuele risico’s.
Welke mogelijkheden hebben adolescenten tot achttien jaar om een boostprik te krijgen in het geval dat zij familieleden of naasten hebben die extra kwetsbaar zijn voor het oplopen van COVID-19?
Op 24 februari jl. heeft het EMA positief geoordeeld over de boostprik voor adolescenten. Het wordt op korte termijn voor alle adolescenten van 12 tot en met 17 jaar mogelijk om een boostprik te halen. Adolescenten die een boostprik willen, bijvoorbeeld om een kwetsbaar familielid te beschermen, kunnen hier dan gebruik van maken.
Hoe kijkt u aan tegen de beslissing van de Gezondheidsraden van landen als Duitsland en Frankrijk, die dit wel adviseren?
Landen maken hun eigen afwegingen om een vaccin, al dan niet vooruitlopend op een oordeel van het EMA, in te zetten. Sommige landen hebben daarbij gekeken naar de effecten op het verminderen van transmissie over de gehele bevolking. In het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari jl. schreef de raad dat het verwachte effect van een boostprik voor adolescenten op transmissie in de bevolking beperkt is. Daarnaast werd de indirecte gezondheidswinst voor deze groep laag geschat. Ik heb er mede daarom voor gekozen te wachten op het oordeel van het EMA, voor ik een boostprik voor adolescenten beschikbaar stelde.
Bent u het eens met de stelling dat een boostprik in deze situatie kan worden gezien als een reizigersvaccinatie, omdat andere EU-landen deze boostprik als eis hanteren voor het reizen naar- en het reizen in deze landen? Zo ja, kunt u dit per direct mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, maken landen hun eigen afwegingen om een vaccin in te zetten, al dan niet vooruitlopend op een oordeel van het EMA. Ik ben geen voorstander van off label gebruik van een vaccin als daar geen medische aanleiding voor is. Ook bij een reizigersvaccinatie moet zorgvuldig worden gekeken naar de onderliggende wetenschappelijke gegevens, en daarom heb ik dan ook besloten te wachten op het oordeel van het EMA. Het EMA heeft op 24 februari een positief oordeel over boostvaccinaties voor jongeren afgegeven. Naar aanleiding van de beoordeling door het EMA, heb ik aangegeven dat jongeren die dat willen op korte termijn terecht kunnen voor een boostvaccinatie. Er kunnen verschillende redenen zijn voor jongeren om deze boostvaccinatie te halen.
Hoe kijkt u naar toekomstige vaccinaties tegen COVID-19 als deze voor bepaalde (leeftijds)groepen gekwalificeerd gaan worden als reizigersvaccinatie?
Op dit moment werkt het kabinet aan een aanpak voor de langere termijn. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd mij ten aanzien van het vaccinatiebeleid hierover te adviseren. Op dit moment zijn de COVID-19-vaccins alleen via het vaccinatieprogramma van de overheid verkrijgbaar. Ik zal uw Kamer op een later moment informeren of en, zo ja, wanneer COVID-19-vaccins beschikbaar (kunnen) komen als reizigersvaccinatie.
Wat is uw mening ten aanzien van de blijvende keuzevrijheid van mensen om te kiezen voor een boostprik ook al wordt deze niet via rijkswege (gratis) aangeboden, of dit nou voor reizen of als eigen wens voor extra zekerheid is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, zijn de COVID-19- vaccins op dit moment alleen via het vaccinatieprogramma van de overheid verkrijgbaar. Of en voor wie het mogelijk is om op eigen initiatief een additionele dosis te krijgen zal op een later moment bepaald worden.
Kunt u gezien de actualiteit deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
De inzet van tolken in de jeugdzorg |
|
Wieke Paulusma (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u een reactie geven op de campagne «Dit is een kind en geen tolk»?
Ik kan mij goed voorstellen dat er situaties zijn waarin het onwenselijk is dat kinderen als tolk moeten optreden voor hun ouders. Daar waar het de (fysieke en/of psychische) gezondheid van ouders betreft, zal al snel sprake zijn van een onwenselijk situatie wanneer kinderen moeten tolken voor hun ouder(s). Dit zal zeker ook gelden in trajecten met ingrijpende gevolgen waar het essentieel is dat ouders en hulpverlening goed met elkaar kunnen communiceren, bijvoorbeeld bij (dreigende) uithuisplaatsingen.
Het kwaliteitsnorm «tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg» biedt zorgprofessionals een houvast in welke gevallen de inzet van een informele tolk passend is. In de kwaliteitsnorm wordt ook aandacht besteed aan de (on)mogelijkheid van het tolken door een kind.
Bent u net als uw voorganger als bewindspersoon op VWS van mening dat het onwenselijk is om minderjarigen in te zetten als tolk?1 Zo ja, vindt u ook dat deze stellingname evengoed geldt voor de situatie dat het kind zelf zorg ontvangt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat vanaf 1 januari 2022 tolken in de ggz voor volwassenen kunnen worden gedeclareerd bij de zorgverzekeraar, maar dat er voor de zorg voor kinderen en jongeren in het kader van de Jeugdwet nog geen landelijke oplossing is? Zo ja, waarom geldt dat onderscheid tussen volwassenen en jongeren en hoe beoordeelt u het risico dat er dan sprake is van een ongeoorloofd onderscheid op basis van leeftijd en herkomst?
Vanaf 1 januari 2022 is de bekostiging voor talentolken in de ggz gewijzigd. Voorheen zat de inzet van een talentolk verwerkt in de reguliere tarieven die zorgaanbieders ontvingen. Zorgaanbieders die veelvuldig met anderstaligen te maken hadden en daardoor onevenredig veel gebruik moesten maken van een tolk kwamen hierdoor soms niet uit met de tarieven.
Vanaf 1 januari 2022 heeft de NZa in haar beleidsregel prestaties en tarieven geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg een prestatiebeschrijving Toeslag inzet Tolk opgenomen.
In de Jeugdwet gelden geen landelijk vastgestelde prestaties en tarieven. Dit zorgsysteem laat zich dan ook niet volledig vergelijken met de ggz (als onderdeel van de Zorgverzekeringswet). Dit betekent niet dat het binnen de Jeugdwet niet mogelijk is een tolk in te zetten indien noodzakelijk. Gemeenten dienen de inzet van een talentolk mogelijk te maken als dit noodzakelijk is voor goede zorgverlening. Zij kunnen hier op verschillende wijzen afspraken over maken met ouders en zorgaanbieders. Vertrekpunt hierbij is vaak «informeel waar kan, professioneel waar echt nodig». Waarbij ook gekeken wordt hoe de inzet van een professionele tolk van tijdelijke aard kan zijn, bijvoorbeeld door het ondersteunen van het gezin bij het vinden van een informele tolk of het zelf beter leren beheersen van de Nederlandse taal.
Dit is ook van belang wanneer een tolk niet incidenteel maar structureel en gedurende lange tijd nodig is, bijvoorbeeld in een intensief opvoedondersteuningstraject met meerdere contactmomenten per week. Een alternatief is het matchen van het gezin met een hulpverlener die de taal van het gezin machtig is. Dit heeft ook als voordeel dat het aantal betrokkenen bij het gezin niet uitgebreid wordt.
Vindt u ook dat de inzet van een tolk in de zorg en specifiek in de jeugdzorg belangrijk is voor een goede kwaliteit en effectiviteit van de zorg?
Ja, de inzet van een tolk kan zeker belangrijk zijn voor de kwaliteit van de zorg. Het is aan de zorgprofessional om te beoordelen of een tolk noodzakelijk is en zo ja, of dit een informele tolk kan zijn of dat hiervoor een professionele tolk ingeschakeld dient te worden. Professionals kunnen voor deze afweging gebruik maken van de kwaliteitsnorm «tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg».
Hoeveel kinderen met niet-Nederlandstalige ouders ontvangen jeugdzorg op dit moment en hoeveel waren dat er in de afgelopen jaren?
Er worden geen statistieken bijgehouden over het aantal kinderen met niet-Nederlandstalige ouders in de Jeugdwet.
In de beleidsinformatie Jeugd is wel informatie te vinden over het aantal kinderen met een niet-westerse of westerse migratie-achtergrond, maar dit zegt niet per se iets over de mate waarin hun ouders (on)voldoende de Nederlandse taal machtig zijn.
Klopt het dat er kinderen of jongeren worden geweigerd bij jeugdzorginstellingen, omdat hun ouders de Nederlandse taal niet machtig zijn?
Mij zijn geen signalen bekend dat kinderen vanwege het feit dat hun ouders de Nederlandse taal niet machtig zijn geweigerd worden door jeugdzorginstellingen.
Ik heb ook geen signalen van ouders die onvoldoende meegenomen worden in het zorgtraject van het kind, omdat hun kind gedurende een traject zelf tolkt.
Ouders hebben zelf ook een verantwoordelijkheid wanneer zij zich onvoldoende betrokken voelen bij het zorgtraject van hun kind. Zij kunnen dan zelf een informele tolk meenemen.
Het is daarnaast altijd aan de zorgprofessional om af te wegen of en wanneer de inzet van een professionele tolk noodzakelijk t.b.v. de kwaliteit en effectiviteit van de zorg is.
Klopt het dat wanneer ouders de Nederlandse taal niet machtig zijn, jongeren in jeugdzorginstellingen moeten vertalen voor hun ouders gedurende het traject en ouders op die manier niet goed meegenomen kunnen worden in het zorgtraject van hun kind?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt door de jeugdbescherming een adequaat feitenonderzoek gewaarborgd bij uithuisplaatsing indien de ouders niet Nederlandstalig zijn?
Een ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing of een omgangsregeling heeft grote gevolgen voor het leven van een kind en de ouders. Zij hebben er recht op dat dergelijke beslissingen goed onderbouwd en onderzocht zijn. Voor de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen (hierna: GI’s) geldt een wettelijke verplichting in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 3.3 Jeugdwet). Zij moeten zich richten op het verzamelen van feiten, gebeurtenissen en omstandigheden die objectiveerbaar zijn. De besluitvorming moet worden onderbouwd, waarbij feiten, visies van betrokkenen en de interpretaties duidelijk zijn gescheiden. Bovengenoemde instellingen investeren in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders, ook als zij niet Nederlandstalig zijn. In dat geval kan gebruik worden gemaakt van de inzet van een professionele tolk.
Klopt het dat de beheersing van de Nederlandse taal een factor kan zijn bij de uithuisplaatsing van kinderen en dat de inzet van een tolk zou kunnen bijdragen aan het voorkomen van uithuisplaatsingen?
Ik heb geen informatie over de mate waarin de beheersing van de Nederlandse taal een factor kan zijn bij een uithuisplaatsing.
Kunt u bij de antwoorden op de vragen 6 tot en 9 aangeven of deze zaken uitvoerig zijn onderzocht (dus niet alleen steekproefsgewijs of casueel), om hoeveel gevallen het gaat en in hoeverre dit incidentele of structurele problematiek is? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek te (laten) doen?
Er is geen uitgebreid onderzoek gedaan naar aanleiding van de vragen die u stelt in de vragen 6 tot en met 9. In de beantwoording geef ik aan dat mij geen signalen bekend zijn t.a.v. de onderwerpen waar u vragen over stelt. Ik zie dan ook geen aanleiding om hier specifiek nader onderzoek naar uit te voeren.
Naar aanleiding van de motie Paulusma/Bikker wordt momenteel wel een onderzoek uitgezet dat verkent hoe de huidige bekostiging en organisatie van de inzet van een talentolk georganiseerd is in de verschillende wettelijke domeinen, en in hoeverre hier in de praktijk knelpunten in worden ervaren. Hierin wordt ook naar de inzet van de talentolk in de Jeugdwet gekeken. Dit onderzoek dient voor de zomer afgerond te zijn.
Kunnen bovenstaande vragen betrokken worden bij de uitvoering van de motie-Paulusma/Bikker2 over de bekostiging van de tolkenvoorziening?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is de voortgang van de uitvoering van de motie-Paulusma/Bikker over de bekostiging van de tolkenvoorziening? Wat is de voortgang specifiek op het onderdeel jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de financiering van tolken in de jeugdzorg structureel en adequaat geregeld wordt, zodat jongeren in deze kwetsbare situatie de zorg krijgen die ze nodig hebben en jongeren niet meer hoeven te tolken gedurende het zorgtraject?
Op basis van de conclusies van het bovengenoemde onderzoek naar de huidige bekostiging en organisatie van de talentolk in de verschillende wettelijke stelsels kan bepaald worden of verbeteringen of aanpassingen gewenst zijn.
Het niet dragen van mondkapjes in de taxi |
|
Wieke Paulusma (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Kuipers , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is de reden dat het niet langer verplicht is om een mondkapje in de taxi te dragen wanneer er maar één passagier aanwezig is? Is dit advies dan voor reiziger en taxichauffeur?1
In een taxi is het verplicht om een mondkapje te dragen voor personen van 13 jaar en ouder. Dit staat in artikel 6.6, eerste lid, van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm). In ditzelfde artikel wordt in het tweede lid, onder f, geregeld dat deze verplichting niet geldt, indien in het voertuig maximaal twee personen aanwezig zijn (chauffeur en passagier). Deze uitzondering is opgenomen, omdat het in een taxi mogelijk is de veiligeafstandsnorm in acht te nemen als enkel de bestuurder en één andere persoon aanwezig zijn in de taxi.
Ook na 25 februari 2022, na het vervallen van de veiligeafstandsnorm en de generieke mondkapjesplicht, geldt in de taxi de mondkapjesplicht als er meer dan twee personen in het voertuig aanwezig zijn. De reden hiervoor is dat het vrijwillig anderhalve meter afstand blijven aanhouden niet altijd kan en je in sommige gevallen met onbekenden in de taxi zit. Dit levert een risico op voor kwetsbare personen, terwijl vervoer met een taxi voor sommigen van hen de enige vervoersmogelijkheid is. Daarom blijft de mondkapjesplicht in de taxi als mitigerende maatregel gelden tot in ieder geval 15 maart 2022. Op 15 maart 2022 vindt een nieuw weegmoment plaats.
Wanneer is deze wijziging in beleid doorgevoerd?
Sinds het dragen van een mondkapje in een taxi verplicht is, geldt de uitzondering op de mondkapjesplicht als er maar één passagier meerijdt. Deze maatregel is medio 2020 opgenomen in de noodverordeningen van de veiligheidsregio’s die golden tot 1 december 2020. Vervolgens is deze maatregel en de bijbehorende uitzondering vanaf de invoering van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) en de Trm met ingang van 1 december 2020, in artikel 6.6 van de Trm opgenomen. Er heeft daarna geen wijziging in dit beleid plaatsgevonden.
Kan worden toegelicht waarom deze verplichting niet geldt wanneer er maar één reiziger aanwezig in de taxi is, maar wel wanneer meer reizigers aanwezig zijn?
Het onderscheid tussen één of meerdere passagiers bij de mondkapjesplicht in taxi’s is gemaakt in verband met de veiligeafstandsnorm van 1,5 meter. Als er, naast de chauffeur, één persoon in de taxi meereist is het mogelijk om deze veiligeafstandsnorm in acht te nemen. Als er meerdere personen in de taxi meerijden, lukt dat niet.
Kunt u reflecteren op de onduidelijkheid voor reizigers die gebruik willen maken van de taxi op het gebruik van het mondkapje, nu dit afwijkt van de mondkapjesverplichting in de rest van het openbaar vervoer?
In het openbaar vervoer, zoals bus, trein, tram en metro, geldt een mondkapjesverplichting. In het openbaar vervoer is het niet altijd mogelijk om de veiligeafstandsnorm na te leven, bijvoorbeeld in geval van drukte. De taxi valt niet onder openbaar vervoer, maar is ander bedrijfsmatig personenvervoer. Daarbij is er normaal gesproken sprake van contact met de chauffeur voordat iemand in de taxi stapt en is er de mogelijkheid om klanten een plek toe te wijzen. Dit is ook opgenomen in het brancheprotocol voor het vervoer per taxi dat de sector sinds het begin van de pandemie hanteert.
Het Ministerie van IenW heeft regelmatig contact met de vervoerders over de coronamaatregelen. Uit deze contacten zijn tot op heden geen signalen gekomen dat er onduidelijkheden zijn over het gebruik van een mondkapje in de taxi, of dat dit tot problemen bij bijvoorbeeld de handhaving leidt.
Welke risico’s brengt het niet gebruiken van mondkapjes in een (voor langere tijd) gesloten ruimte van een taxi met zich mee voor chauffeur en reiziger? Wat is in dit geval de toegevoegde waarde van een spatscherm?
Wanneer meerdere reizigers voor langere tijd in een taxi verblijven, is het risico op overdracht van het virus voor reizigers en chauffeur groot zonder het gebruik van beschermende middelen. Het risico op overdracht wordt gereduceerd wanneer de veiligeafstandsnorm in acht genomen kan worden. Doorgaans is dit alleen mogelijk als enkel de bestuurder en één passagier aanwezig zijn in de taxi (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1).
Een spatscherm (afscherming) tussen reiziger en chauffeur kan de kans op overdracht van het virus mogelijk reduceren. Echter, door een vergroot oppervlak van de afscherming, kan de kans op besmetting via de indirecte besmettingsroute ook juist toenemen, omdat de kans toeneemt om in aanraking te komen met mogelijk besmette oppervlakken. Daarom is de mate van reductie onder andere afhankelijk van hoe het spatscherm is geplaatst en hoe vaak het spatscherm grondig gedesinfecteerd wordt. Vanuit de rijksoverheid wordt niet in generieke zin geadviseerd of afgeraden om afschermingen in voertuigen te plaatsen. De afweging om wel of geen afscherming in een voertuig aan te brengen, wordt aan de belanghebbenden overgelaten. Mocht men er voor kiezen om een afscherming aan te brengen, dan dient dit wel op een verkeersveilige wijze te gebeuren. Zo zijn afschermingen in de lengterichting tussen zitplaatsen, bijvoorbeeld tussen de chauffeur en de bijrijder, verboden.
Kunnen deze vragen zo snel mogelijk beantwoord worden, zodat wanneer nodig beleid kan worden bijgestuurd om verdere coronabesmettingen tegen te gaan?
De beantwoording heeft even op zich laten wachten omdat ik u het meest recente beeld wilde schetsen gelet op de versoepelingen die in de afgelopen periode (tot en met 25 februari) zijn doorgevoerd.