Klopt het dat een geluidsopname onder de Archiefwet valt?
Het klopt dat geluidsopnames in beginsel onder de Archiefwet vallen. Het verslag van het OMT is geen woordelijk verslag zoals dat in de Kamer gebruikelijk is. Het is meer integraal/beknopt verslag. De geluidsopname wordt alleen door de notulist afgeluisterd als deze voor het opstellen van het verslag nog iets wil terug horen als de eigen aantekeningen niet voldoende zijn. Een concept verslag wordt aan de leden gezonden. Zij kunnen hierop reageren. Na eventuele reacties en verwerking ervan wordt het verslag definitief. Daarna wordt de geluidsopname door het secretariaat verwijderd. Omdat het hier om geluidsopnamen gaat die alleen voor gebruik door het secretariaat zijn ter ondersteuning van de verslaglegging, archiveert het RIVM de verslagen en niet de geluidsopnamen. De definitieve verslagen dienen gezien te worden als archiefbescheiden zoals beschreven in de wet en zijn als zodanig opgeslagen en bewaard. Voor de opslag van dergelijke verslaglegging kan worden volstaan met één vorm van vastlegging. (zie uitspraak RvSt ECLI (nummer) 2014)
Klopt het dat de Archiefwet geen tijdelijke documenten (of tijdelijke geluidsopnames) bevat en dat dus al deze documenten gewoon onder de Archiefwet vallen?
Zie antwoord 1.
Klopt het dat een document (zoals een geluidsopname) standaard twintig jaar bewaard dient te worden onder Archiefwet, tenzij op de selectielijsten een andere termijn is vastgelegd?
Dit is juist en zie overigens het antwoord onder 1.
Kunt u de selectielijst die van toepassing is op de geluidsopnames van de Outbreak Management Team (OMT)-vergaderingen, aan de Kamer doen toekomen en aangeven onder welke regel de geluidsopname van de OMT-vergadering valt?
Zie antwoord ad 1. De geluidsopnamen worden gebruikt ten behoeve van de verslaglegging. Enkel het verslag wordt gearchiveerd. Het beantwoorden van uw vraag over de selectielijsten kost meer tijd. Ik doe u dit antwoord zo spoedig mogelijk toekomen.
Zijn de geluidsopnames van de OMT-vergadering van 14 april 2020 vernietigd?
Het verwijderen van de geluidsopnames is standaard procedure sinds 1997. Een geluidsopname van een OMT-vergadering wordt door het secretariaat verwijderd na het definitief vaststellen van het verslag. Hier is geen registratie van. Ik ga er vanuit dat dit in alle gevallen, en dus ook op 14 april 2020, is gebeurd.
Indien de geluidsopnames van de OMT-vergadering van 14 april 2020 vernietigd zijn, kunt u dan aangeven wie dat besluit genomen heeft en wie de geluidsopnames vernietigd heeft en op welke dag zij vernietigd zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u het proces-verbaal, dat volgens de Archiefwet van de vernietiging gemaakt moet zijn (of een last of machtiging tot vernietigen), aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord onder vraag 1. Omdat het hierbij niet gaat om archiefbescheiden zoals beschreven in de wet is geen proces-verbaal van vernietiging opgesteld.
Indien de geluidsopname van de OMT-vergadering van 14 april nog bestaat of nog te herstellen is, wilt u er dan voor zorgen dat deze veilig gesteld en gearchiveerd wordt en wilt u dan vertellen waar deze gearchiveerd is?
Zie antwoord 7
Klopt het dat de Chief Information Office (CIO) van het Rijk besloten heeft dat de coronacrisis aangemerkt moet worden als hotspot?
CIO Rijk heeft middels een notitie d.d. 12 maart 2020 aan het CIO-beraad de departementen geadviseerd het Hotspot-proces op te starten. Dit advies heeft het Ministerie van VWS overgenomen.
Klopt de volgende passage waarin wordt gesteld dat elke zorgdrager van een archief dus «op korte termijn voor zichzelf de afweging [moet] maken of en welke informatie binnen het eigen verzorgingsgebied rond COVID-19 in aanmerking komt voor uitzondering van vernietiging. Dat kan in dit uitzonderlijke geval ook los van het reguliere hotspotproces. Maak daarvoor gebruik van het onderstaande stappenplan. Neem hoe dan ook zelf zo snel mogelijk de nodige maatregelen om relevante informatie onder beheer te brengen en veilig te stellen. Vluchtige media als berichtenapps hebben in deze crisis een belangrijke meerwaarde voor organisaties. Door het werken op afstand maken organisaties creatief gebruik van onbeheerde producten uit de markt»?1
Het Ministerie van VWS heeft voor het opstellen van het Hotspot-archief maatregelen genomen om relevante bronnen van informatie af te bakenen en veilig te stellen. De Hotspot-lijst (en de updates daarvan) komen in afstemming met het Nationaal Archief tot stand.
Kunt u de hotspotlijsten – met de documenten die organisaties naar aanleiding van het aanmerken van de coronacrisis als hotspot besloten hebben te bewaren, van de volgende organisaties aan de Kamer doen toekomen: Kunt u van elke van deze organisaties aangeven op welk moment die lijsten zijn vastgesteld?
Het antwoord op deze vraag kost meer tijd, we doen u dit antwoord zo spoedig mogelijk toekomen.
Kunt u deze vragen een voor een en (zoveel mogelijk) voor het 30-leden debat over de OMT adviezen aan de Kamer doen toekomen?
Bij deze doe ik u de antwoorden op de vragen, met uitzondering van een deel van vraag 4 en vraag 11, toekomen.
De doodgeschoten journalist van Al Jazeera op de Westelijke Jordaanoever |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de journalist van Al Jazeera, die is doodgeschoten op de Westelijke Jordaanoever?1
Ja
Kunt u aangeven wat er inmiddels bekend is over de schietpartij?
Op 11 mei 2022 kwam de Palestijns-Amerikaanse journaliste Shireen Abu Akleh om het leven nabij een vluchtelingenkamp in de buurt van Jenin waar zij en andere journalisten verslag deden van een inval door de Israel Defense Forces (IDF). Een producent van Al Jazeera, Ali al-Samoudi, werd eveneens geraakt. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, riep direct op tot een transparant en grondig onderzoek.
Over de toedracht bestaat veel onduidelijkheid. Al Jazeera stelt op basis van verklaringen van aanwezige collega’s dat de IDF verantwoordelijk is voor de dood en gericht zou hebben geschoten. Israël gaf aan dat ook Palestijnse strijders schuldig kunnen zijn. Israël heeft dezelfde dag van het incident opgeroepen tot een gezamenlijk onderzoek met de Palestijnse Autoriteit (PA). De PA weigert een dergelijk gezamenlijk onderzoek en heeft het Internationaal Strafhof opgeroepen hier een rol in te spelen.
De IDF heeft op 19 mei jl. aangegeven, na een preliminair onderzoek, dat het geen conclusie kan trekken over de identiteit van de vermeende schutter en heeft de PA gevraagd om over de kogel te mogen beschikken die bij de autopsie van de journaliste is aangetroffen. De PA heeft dit verzoek geweigerd en zelf onderzoek gedaan. Op basis daarvan wijst zij de IDF aan als verantwoordelijke.
Klopt het dat er schoten gelost zijn op de correspondent Shireen Abu Akleh, alsmede een andere Palestijnse journalist, die voor de in Jeruzalem gevestigde krant Al-Quds werkt genaamd Ali Samoudi?
Ja.
Klopt het dat de correspondent Shireen Abu Akleh duidelijk aanwezig was als journalist met de bijbehorende kleding, zoals een kogelwerend vest met daarop «PRESS» geschreven, toen zij doodgeschoten werd?
Ja.
Hoeveel journalisten en verslaggevers waren er in totaal aanwezig gedurende de schietpartij? Klopt het dat er meer dan twee journalisten aanwezig waren? Zo ja, hoeveel waren er dan? Welke lezingen geven deze andere journalisten van hetgeen wat er gebeurd is?
Uit berichtgeving in de pers valt op te maken dat er verschillende journalisten aanwezig waren tijdens de schietpartij, maar precieze aantallen zijn onbekend.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de verslaggever Ali Samoudi, die aangeeft dat er absoluut geen Palestijnse militanten aanwezig waren rondom hen, gedurende de schietpartij?2
Ik kan daar geen oordeel over geven. Er bestaat veel onduidelijkheid over de toedracht van de schietpartij. Het is essentieel dat een transparant en grondig onderzoek wordt gedaan om de feiten vast te kunnen stellen. Ik heb persoonlijk deze noodzaak onderstreept in mijn gesprekken met de Israëlische en Palestijnse ministers van Buitenlandse Zaken toen ik op 18 mei jl. Israël en de bezette Palestijnse gebieden bezocht.
Klopt het dat er schoten gelost zijn door het Israëlische leger? Zo nee, kunt u dat buiten twijfel stellen?
De IDF sprak van een actieve gevechtssituatie waarbij zowel Israëlische militairen als Palestijnse strijders hebben geschoten. Er bestaat veel onduidelijkheid over de toedracht van de schietpartij. Het is essentieel dat een transparant en grondig onderzoek wordt gedaan om de feiten vast te kunnen stellen. Ik heb persoonlijk deze noodzaak onderstreept in mijn gesprekken met de Israëlische en Palestijnse ministers van Buitenlandse Zaken toen ik op 18 mei jl. Israël en de bezette Palestijnse gebieden bezocht.
Deelt u de mening dat de schietpartij een schending is van het internationale recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel schendingen van het internationale recht moeten er nog plaatsvinden, voordat u actie onderneemt en zich uitspreekt tegen de Israëlische apartheidsstaat?
Ik kan daar geen uitspraak over doen. Zoals hierboven aangegeven is het kabinet van mening dat er een grondig en transparant onderzoek dient plaats te vinden om de toedracht vast te stellen en ik heb me hierover persoonlijk uitgesproken richting beide partijen. Het kabinet gaat niet mee met uw bewoordingen dat er sprake is van een apartheidsstaat in Israël.
Bent u van mening dat er gedurende de schietpartij recht is gedaan aan Artikel 79 van het Aanvullend Protocol I bij de Conventies van Genève (GC)? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik kan hier geen oordeel over geven. Zoals reeds aangegeven is het kabinet van mening dat er een grondig en transparant onderzoek dient plaats te vinden om de toedracht vast te stellen.
Wat vindt u van de ridicule verklaring van premier Bennet dat Shireen Abu Aqleh door willekeurig vuur gedood is door terroristen?3 Vind u dit plausibel? Zo ja, waarom dan?
Alleen door grondig en transparant onderzoek kunnen de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh worden vastgesteld. Hiertoe roept het kabinet met klem op.
Hoeveel schendingen van het internationaal recht zijn er de afgelopen 10 jaar gepleegd door de Israëlische apartheidsstaat?
Het kabinet gaat niet mee met uw bewoordingen dat er sprake is van een apartheidsstaat in Israël. Zie ook de brief van het kabinet over dit onderwerp die uw Kamer op 29 april 2022 toeging (ref. 2022Z01929/2022D04225). Nederland blijft zich uitspreken tegen unilaterale acties in strijd met internationaal recht die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsen. Het kabinet aarzelt niet om zich duidelijk uit te spreken in geval van schendingen van internationaal recht.
Hoe vaak zult u nog accepteren dat de Israëlische apartheidsstaat onderzoek gaat doen naar een schietpartij, waarbij het desbetreffende onderzoek gewoon weer in een laatje zal verdwijnen?
Het is belangrijk dat betrokkenen zelf verantwoordelijkheid nemen voor een onderzoek. Bij voorkeur is dit een gezamenlijk onderzoek door Israël en de PA. Indien een bijdrage van een internationale derde partij hierbij behulpzaam is, dan moet die optie overwogen worden en kan ik dit steunen.
Bent u bereid om de Israëlische ambassadeur in Nederland op het matje te roepen en een verklaring te eisen over de schietpartij? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb deze kwestie persoonlijk opgebracht in mijn gesprek met mijn Israëlische collega en daarbij opgeroepen tot een grondig en transparant onderzoek. Minister Lapid heeft aangegeven dat de Israëlische regering hiertoe bereid is.
Klopt het dat de Israëlische apartheidsstaat voornamelijk onderzoek gaat doen naar alternatieve daders, teneinde hun eigen verantwoordelijkheid te verdoezelen? Wat zegt dit over de mensenrechtensituatie in de Israëlische apartheidsstaat?
Ik heb hier geen oordeel over. Zoals eerder aangegeven vindt het kabinet het van belang dat er grondig en transparant onderzoek wordt gedaan om de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh vast te stellen.
Hoe is het mogelijk dat de Israëlische apartheidsstaat eerst een onderzoek aankondigt, maar na twee uur al aangeeft dat een andere partij verantwoordelijk is? Wat was dan überhaupt de initiële waarde van het onderzoek? Wat zegt dit tevens over de persvrijheid van Israëlische apartheidsstaat?
Alleen door grondig en transparant onderzoek kunnen de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh worden vastgesteld. Minister van Buitenlandse Zaken Lapid van Israël heeft aangegeven dat de Israëlische regering hiertoe bereid is.
Kunt u er bij de Israëlische apartheidsstaat op aandringen dat er een echt onafhankelijk onderzoek komt naar de schietpartij? Hoe gaat u dit zeker stellen? Kunt u dit desnoods aanhangig maken in VN-verband?
Zie antwoord op vraag 13.
Is er bij de nieuwe regering-Bennet, die vorig jaar is aangetreden, een koerswijziging te bespeuren ten opzichte van de vorige regering-Netanyahu, betreffende de behandeling van de Palestijnen alsmede de vredesonderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze uit deze koerswijzing zich?
Hoewel de toonzetting van de regering-Bennett positiever is dan onder de voorafgaande regeringen, heeft dit zich nog niet duidelijk vertaald in een andersoortig beleid. Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de politieke dialoog te hervatten. Het momentum hiervoor ontbreekt echter (zie ook eerdere beantwoording op Kamervragen 2022D08154). Intussen vinden er wel contacten over en weer plaats tussen bewindspersonen van Israël en de Palestijnse Autoriteit om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Dit heeft tot nu toe geleid tot een beperkt aantal verbeteringen. Waar mogelijk wordt dit ondersteund door de EU en Nederland omdat dit bijdraagt aan een klimaat dat uiteindelijk kan leiden tot het hervatten van gesprekken
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja
De sancties van het Verenigd Koninkrijk aan Bosnisch Servische politici Milorad Dodik en Zeljka Cvijanovic |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Verenigd Koninkrijk waarin het sancties oplegt aan Milorad Dodik en Zeljka Cvijanovic wegens «ondermijning van de legitimiteit en functionaliteit van Bosnië en Herzegovina»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Dodik alsmede Cvijanovic, aangemoedigd door Poetin, doelbewust de zwaarbevochten vrede in Bosnië en Herzegovina ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat de uitspraken en acties van Dodik en Cvijanovic bijdragen aan toenemende spanningen, de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina ondermijnen en dat ze de risico’s op incidenten verhogen.
Bent u bekend met de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 47), waarin het kabinet verzocht wordt om in de Europese Unie te pleiten voor een sanctiepakket, dat direct gericht is op Milorad Dodik en zijn machtskring om druk te houden op het Bosnisch-Servische deel, zonder dat de bevolking van Bosnië wordt geraakt? Zo ja, deelt u de mening dat de allernieuwste sancties vanuit het Verenigd Koninkrijk aansluiten bij de bovengenoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de motie van het lid Kuzu (kamerstuk 35 925-V, nr. 47). Voor de uitvoering daarvan verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Het Verenigd Koninkrijk heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bilaterale sancties op te leggen.
Op welke manier heeft de regering inspanningen gedaan om de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 47) uit te voeren? Vindt u ook dat deze inspanningen onvoldoende zijn om adequaat tot het doel te komen? Zo ja, waarom bent u die mening toegedaan? Zo nee, welke aanvullende inspanningen gaat u nemen?
De toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken heeft ter uitvoering van deze motie op de Raad Algemene Zaken van 14 december 20212 gepleit voor een sanctiepakket, dat direct gericht is op Milorad Dodik en zijn machtskring om druk te houden op het Bosnisch-Servische deel, zonder dat de bevolking van Bosnië wordt geraakt. Dat pleidooi vond toen echter geen weerklank in de Raad en kan ook op dit moment niet op voldoende steun rekenen. Het kabinet blijft zich inzetten om de optie van persoonsgerichte sancties op tafel te houden. Dit gebeurt in EU-verband en in bilaterale contacten met EU-partners.
Kunt u een analyse geven waarom het Verenigd Koninkrijk wel over is gegaan op sancties en de Europese Unie niet?
Het Verenigd Koninkrijk heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bilaterale sancties op te leggen. Het besluit tot het instellen van sancties in EU-kader ligt echter bij de Raad en niet bij individuele lidstaten. Dat brengt een complexer proces mee waarvoor unanimiteit vereist is. Dat kost meer tijd. Indien een akkoord wordt bereikt, levert het uiteindelijk wel maatregelen op die effectiever zijn dan maatregelen van individuele landen.
Welke lidstaten liggen dwars als het gaat om het overgaan op sancties aan de Bosnisch Servische politici? Met welke argumentatie?
Hongarije heeft zich publiekelijk uitgesproken tegen enige vorm van sancties tegen Dodik. Het zegt liever een focus te zien op dialoog met het Bosnisch-Servisch leiderschap.
Bent u bereid om stappen te ondernemen om overeenkomstige sancties te treffen, evenals in het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, hoe bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zal het kabinet zich in EU-verband en in bilaterale contacten met EU-partners blijven inzetten om de optie van persoonsgerichte sancties op tafel te houden. In Nederland bestaat er op dit moment geen juridische basis voor het instellen van bilaterale sancties als handelsmaatregelen of een inreisverbod.
Zijn er nog andere sancties denkbaar die getroffen kunnen worden tegen de machtskring van Milorad Dodik?
Naast persoonsgerichte sancties binnen het bestaande EU-sanctieregime zijn andere maatregelen denkbaar, zoals het conditioneren van financiële steun aan Bosnië-Herzegovina. Op de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari 20223 werd dit besproken. Lidstaten onderstreepten het belang van Europese maatregelen, complementair aan dialoog, die ingezet kunnen worden om druk op het Bosnisch-Servisch leiderschap te verhogen om de voorgenomen acties te voorkomen. In de praktijk heeft dit, met steun van Nederland, geleid tot het aanhouden van de financiering van twee grote Europese infrastructurele projecten in Republika Srpska, ter waarde van EUR 84 miljoen en EUR 463 miljoen, tot er een einde komt aan de huidige politieke crisis en de Bosnische staatsinstellingen weer volledig functioneel zijn.
Bent u ook bekend met andere landen die overeenkomstige sancties treffen vergelijkbaar met het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze landen?
Ja. Naast het Verenigd Koninkrijk heeft ook de Verenigde Staten sancties aan Bosnische politici opgelegd.
Straffeloosheid voor oorlogsmisdaden in Jemen |
|
Jasper van Dijk , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tunahan Kuzu (DENK), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat de afgelopen maanden, nadat het onderzoek naar oorlogsmisdaden door de Mensenrechtenraad van de VN was beëindigd, luchtaanvallen in Jemen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië in omvang en intensiteit stevig zijn toegenomen?1
Het aantal grensoverschrijdende luchtaanvallen over en weer nam sterk toe in het begin van dit jaar. Sinds begin april heeft de coalitie geen bombardementen meer uitgevoerd en hebben de Houthi rebellen geen drones of raketten op KSA en VAE afgevuurd. Dit is te danken aan het bestand dat onder leiding van de VN-gezant voor Jemen, Hans Grundberg, tot stand is gekomen.
Hoe beoordeelt u het onlangs door partijen in Jemen overeengekomen staakt-het-vuren? In welke mate houdt dit stand? Wat is de inzet van Nederland om de partijen in Jemen te bewegen om het staakt-het-vuren te verlengen?
Het bestand dat begin april voor twee maanden door VN-gezant Grundberg werd aangekondigd houdt vooralsnog stand, ondanks lokale gewelddadigheden, en is begin juni met twee maanden verlengd. Het biedt verlichting aan de bevolking van Jemen en schept nieuwe mogelijkheden om de vredesbesprekingen te starten. De VN gezant probeert door onderhandelingen met de conflictpartijen het bestand om te zetten in een duurzamer staakt-het-vuren door middel van wederzijdse vertrouwenwekkende maatregelen. Voorzichtige stappen hiertoe zijn zichtbaar zoals het aanmeren van brandstofschepen in de havens, het hervatten van enkele commerciële vluchten en een gevangenenruil. Meer stappen zijn nodig om het wederzijdse vertrouwen te bestendigen.
Om dit proces te bevorderen steunt Nederland de VN-gezant in zijn mandaat om een duurzame en inclusieve vrede te bewerkstelligen. Daarnaast dringt Nederland op politiek en hoog-ambtelijk niveau in bilaterale gesprekken met de regering van Jemen, lokale partijen en regionale spelers aan op het belang van een politieke oplossing van het conflict en spoedige duurzame en inclusieve vrede.
Deelt u onze opvatting dat het belangrijk is dat straffeloosheid wordt bestreden en daarom onderzoek naar oorlogsmisdaden en andere schendingen van het internationaal recht door alle partijen in het conflict in Jemen wordt hervat?
Ja. De bevordering van mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid is een kernelement van het Nederlands buitenlandbeleid. Onderzoek naar oorlogsmisdaden, schendingen van internationaal recht en mensenrechten is hiervoor essentieel. Dit geldt ook voor het conflict in Jemen.
Bent u bereid voor de aankomende vergadering van de Mensenrechtenraad een initiatief te nemen tot hervatting van een door de VN gemandateerd onderzoek, vergelijkbaar met het onderzoek in Oekraïne waartoe vorige maand besloten is, zodat ook in Jemen misdaden worden gedocumenteerd en verantwoordelijken worden geïdentificeerd?2 Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren intensief ingezet op multilaterale initiatieven om straffeloosheid in Jemen tegen te gaan. Dit heeft geleid tot het onafhankelijk en internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in Jemen door de Group of Eminent Experts. Nadat tijdens de Mensenrechtenraad in oktober 2021 bleek dat er geen vereiste meerderheid was om het mandaat van de Group of Eminent Experts te verlengen, heeft Nederland, samen met gelijkgezinde landen, de noodzaak van het tegengaan van straffeloosheid in Jemen benadrukt in twee gezamenlijke verklaringen in New York (Derde Commissie, oktober jl.) en Genève (de 49e Mensenrechtenraad, maart jl.).
Gelet op de huidige samenstelling van de Mensenrechtenraad, acht Nederland de kans van slagen van een nieuw initiatief in de aankomende vergadering zeer klein. Gelijkgezinde landen delen deze inschatting. Op basis van de bovenstaande analyse heeft Nederland besloten geen initiatief te nemen tijdens de aankomende Mensenrechtenraad. Gelijkgezinde landen hebben om vergelijkbare redenen aangegeven dat zij ook geen initiatief zullen nemen.
Het tegengaan van straffeloosheid in Jemen blijft echter onverminderd belangrijk. Daarom maakt Nederland extra middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar voor lokale initiatieven die hierop gericht zijn. Ook zal Nederland het belang van het tegengaan van straffeloosheid in internationale fora en in bilaterale gesprekken blijven benadrukken. Verder blijft Nederland, in nauwe samenwerking met gelijkgezinde landen, zoeken naar mogelijkheden om te komen tot een onafhankelijk VN-gemandateerd onderzoek.
De Russische 'sigarettenkoning' die onder Europese sancties uitkomt omdat Nederland er niet in slaagt om zijn vermogen te bevriezen |
|
Kati Piri (PvdA), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Russische oligarch Kesajev, die naar verluidt een vermogen heeft van meer dan 1 miljard euro, waarbij het nog maar de vraag is of Nederland dit vermogen kan bevriezen?1
Ja.
Klopt het dat de bezittingen van Kesajev niet onder het sanctieregime van Europa vallen, omdat hij sinds 11 april is teruggetreden uit de raad van commissarissen van Megapolis Distribution? Zo ja, deelt u de mening dat het uitermate onwenselijk is dat een sanctieregime zo makkelijk ontweken kan worden?
Als een (rechts)persoon op een EU-sanctielijst is geplaatst, betekent dit dat de tegoeden en economische middelen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van de gesanctioneerde (rechts)persoon moeten worden bevroren. Hierbij geldt een eigendomsdrempel van 50%. Nederland pleit voor de verlaging van deze drempel naar 25%, maar hier is vooralsnog geen meerderheid voor.
Ook dienen de tegoeden en economische middelen te worden bevroren van (rechts)personen die met de gesanctioneerde (rechts)persoon zijn verbonden. Zolang een persoon op een sanctielijst staat, geldt dit gebod tot bevriezen van tegoeden en economische middelen. Daarnaast mogen er (direct en indirect) geen tegoeden en economische middelen of andere voordelen ter beschikking worden gesteld aan gesanctioneerde (rechts)personen zoals aandeelhouders.
Indien eigendom van meer dan 50% niet kan worden aangetoond, kan zeggenschap doorslaggevend zijn om over te gaan tot bevriezing. Enkel het terugtreden uit de raad van commissarissen is niet voldoende om de drempel van zeggenschap te ontwijken. Informatie over zeggenschap van gesanctioneerden in vennootschappen dient gecontroleerd te worden door betrokken financiële instellingen en dienstverleners, maar kan niet in het openbaar gedeeld worden. De coördinator kan hier dus geen uitspraken over doen.
Het is verboden om bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of gevolg hebben dat bevriezingsmaatregelen worden omzeild. Overtreding van het omzeilingsverbod is strafbaar gesteld in de nationale sanctieregelingen. Bij verdenking van overtreding kan strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Onder meer via deelname aan de freeze and seize task force werkt Nederland samen met Europese en andere internationale partners om de handhaving van sancties tegen Russische en Belarussische personen en entiteiten te versterken.
Welke stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat Russische oligarchen op deze manier onder het sanctiebeleid uit kunnen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat sanctiecoördinator Stef Blok nog geen uitspraken kan doen over de betrokkenheid van Kesajev bij Megapolis? Zo ja, waarom is het nog niet duidelijk hoe deze Russische oligarch gesanctioneerd zal worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat het onduidelijk is of Kesajev nog een controlerend belang heeft in twee andere Nederlandse vennootschappen?
Indien een gesanctioneerde persoon doorslaggevende zeggenschap kan uitoefenen over een bedrijf, is sprake van een zeggenschapsrelatie. In een dergelijk geval kan een gesanctioneerde persoon een effectieve en beslissende invloed uitoefenen op het gedrag van het bedrijf. Om welke zeggenschap het precies gaat, dient onderzocht te worden aan de hand van alle ter zake doende feiten en omstandigheden. Daarbij geldt in algemene zin dat door het gebruik van verschillende (bedrijfs- en eigendoms)constructies, het moeilijk kan zijn om te beoordelen of sprake is van doorslaggevende zeggenschap.
Klopt het dat toezichthouder De Nederlandsche Bank niet ingaat op individuele gevallen? Zo ja, waarom geldt er een geheimhoudingsplicht voor De Nederlandsche Bank met betrekking tot individuele gevallen?
De Nederlandsche Bank (DNB) is, net als de Autoriteit Financiële Markten (AFM), aangewezen als toezichthouder op de naleving van de sanctiewetgeving door specifieke categorieën financiële instellingen. DNB beoordeelt en handhaaft vanuit haar toezichthoudende taak de effectiviteit van de door de betreffende instellingen getroffen procedures en maatregelen die zijn gericht op de naleving van de sanctiewetgeving. Daarnaast beoordeelt DNB meldingen die deze instellingen aan haar doen wanneer zij constateren dat zij met in een bepaalde sanctieregeling opgenomen personen, bedrijven en/of entiteiten een relatie hebben. De wet bepaalt dat gegevens en inlichtingen die op grond van de sanctiewetgeving zijn verkregen over afzonderlijke ondernemingen, instellingen of personen, niet worden gepubliceerd en geheim zijn; op de toezichthouder rust een strikte geheimhoudingsplicht als het gaat om informatie die in de uitoefening van de toezichttaak is verkregen (artikel 10g, eerste en tweede lid, Sanctiewet 1977). Het is DNB op grond van de wet dus inderdaad niet toegestaan om op individuele gevallen in te gaan.
Het primaire belang van geheimhouding is dat zij het toezicht ondersteunt, doordat zij de drempel verlaagt om de toezichthouder te voorzien van informatie. Zowel instellingen die onder toezicht staan als andere toezichthouders en (buitenlandse) overheidsinstanties zullen immers gemakkelijker en sneller informatie delen als zij erop kunnen vertrouwen dat die informatie geheim blijft. Geheimhouding ondersteunt dus het toezicht doordat het de uitwisseling van informatie bevordert. Het zorgt er daarnaast voor dat de toezichthouder ongestoord onderzoek kan doen naar mogelijke overtredingen en dat onderzoeksmethoden geheim blijven. Daarnaast worden met geheimhouding de belangen beschermd van onder toezicht staande instellingen. Uitgangspunt is immers dat ondernemingen zelf kunnen bepalen welke informatie zij over hun activiteiten naar buiten brengen en delen met anderen. Bij het toezicht ligt dat anders. De betreffende financiële instellingen zijn in het kader van de sanctiewetgeving verplicht de toezichthouder te voorzien van informatie over allerlei aspecten van hun bedrijfsvoering en in bepaalde gevallen ook hun clientèle. Als tegenwicht voor deze verplichting mogen deze gegevens vervolgens niet in de openbaarheid komen. Dat zou ook niet bijdragen aan het doel van de sanctiewetgeving, te weten de nakoming van internationale afspraken en verplichtingen.
Kunt u nader toelichten wie binnen Nederlandse vennootschappen aandelen in een vennootschap moet melden, wanneer er geen trustkantoor bij betrokken is?
Er geldt volgens de sanctieverordening (EU) nr. 269/2014 (artikel 8, eerste lid) een algemene informatieplicht voor natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen die informatie hebben die de naleving van deze verordening vergemakkelijkt, zoals informatie over wat er bevroren is door de vennootschap zelf. In Nederland wordt een vennootschap bestuurd en vertegenwoordigd door het bestuur van de vennootschap. De verantwoordelijkheid voor het melden bij of informeren van de bevoegde autoriteiten berust dan ook bij het bestuur, dat daarvoor ook medewerkers of dienstverleners kan inschakelen. Voor beursgenoteerde ondernemingen waarvan de effecten op een gereglementeerde markt worden verhandeld, geldt deze verplichting strikt genomen ook voor het bestuur. Bij deze beursgenoteerde ondernemingen zijn de aandelen echter in de vorm van effecten giraal gemaakt en worden ze gehouden op effectenrekeningen bij financiële instellingen. Op deze instellingen rust een meldplicht aan de toezichthouders AFM en DNB krachtens de sanctieverordening en de Regeling toezicht Sanctiewet (zie artikel 3 van die regeling).
Klopt het dat de sanctiecoördinator Stef Blok geld niet kan bevriezen wanneer er geen trustkantoor bij betrokken is? Zo ja, bent u het ermee eens, dat dit niet per sé via trustkantoren zou moeten lopen?
De sanctieregelgeving verplicht het bevriezen van tegoeden van gesanctioneerde partijen of entiteiten door marktpartijen. Deze verplichting geldt voor iedereen en dus niet alleen als er een trustkantoor bij betrokken is. Financiële instellingen en trustkantoren dienen een melding te maken bij DNB of de AFM van de relatie en de eventueel bevroren tegoeden. De coördinator bevriest niet zelf tegoeden, maar dit gebeurt door marktpartijen en de daartoe bevoegde overheidsinstanties.
Op welke wijze achterhaalt de overheid wie er als uiteindelijke gerechtigde (UBO) een belang heeft in een B.V. ten behoeve van het sanctiebeleid?
Controle van dit soort structuren bij bedrijven gebeurt allereerst door de betrokken marktpartijen zelf. Bij verdenking van overtreding kan strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld door FIOD in opdracht van het OM. Daarnaast onderzoeken ambtenaren belast met investeringstoetsing (Bureau Toetsing Investeringen) individuele gevallen ten behoeve van het sanctiebeleid. Hier wordt onder andere gebruik gemaakt van gegevens uit het handelsregister, de basisregistratie kadaster en de openbare registers. Daarnaast ook bronnen met openbare informatie zoals jaarverslagen en nieuwsberichten van ondernemingen. Ten slotte kan ook informatie worden opgevraagd bij de Nederlandse onderneming over de zeggenschapsrelatie.
Hoe is het mogelijk dat, indien een Russische eigenaar een minderheidsbelang heeft in een bedrijf, er dan geen aanslag kan worden geheven of gelden kunnen worden bevroren?
Als er sprake is van 50% of meer aandelenbezit van een gesanctioneerde (rechts)persoon in een bedrijf wordt bezit bevroren en is zakendoen met dit bedrijf verboden. Dit geldt ook wanneer meerdere gesanctioneerde personen gezamenlijk 50% of meer van een bedrijf in eigendom hebben. Nederland heeft bij het onderhandelen over sancties gepleit voor verlaging van deze drempel naar 25%. Deze verlaging is niet overgenomen. Nederland zal hiervoor blijven pleiten. Daarnaast geldt dat de tegoeden en economische middelen van een bedrijf worden bevroren indien een gesanctioneerde (rechts)persoon doorslaggevende zeggenschap heeft over dit bedrijf. Er zou, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, ook sprake kunnen zijn van doorslaggevende zeggenschap van een Russische eigenaar die een minderheidsbelang heeft in een bedrijf.
Indien dit zo is, wat gaat u er dan aan doen dat ook minderheidsaandelen onder het sanctieregime gaan vallen? Kunt u dit op EU-niveau aanhangig maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in EU-verband voor verlaging van de drempel voor eigendom van 50% naar 25%; helaas is daar vooralsnog onvoldoende steun voor.
Het bericht dat de zorg nog niet klaar is om de groeiende groep oudere migranten met dementie op passende wijze zorg te verlenen |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht op Nu.nl «Zorg vaak nog onvoldoende voorbereid op dementerende migrant» van 24 februari jl. waarin experts vaststellen dat nog lang niet alle ziekenhuizen en huisartsen zijn ingesteld op de groeiende groep oudere migranten met dementie?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat migranten met dementieklachten soms weer naar huis worden gestuurd, omdat huisartsen zich niet bewust zijn van culturele verschillen en niet weten waar ze bij hen naar moeten vragen?
Ik vind het belangrijk dat mensen met dementie de juiste diagnose krijgen. Het is bekend dat bij bepaalde groepen migranten dit voor de huisarts extra aandacht vraagt. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft mij laten weten dat in de NHG-Standaard Dementie (herziening april 2020) expliciet (meer) aandacht is voor zowel de prevalentie als de diagnostiek van dementie bij niet-westerse migranten. De NHG-Standaard geeft handvatten die de huisarts tijdens het consult kan gebruiken.
Wat vindt u ervan dat er nog steeds obstakels zijn om de diagnose dementie bij oudere migranten te stellen en bent u ermee bekend dat ouderen met een migratieachtergrond soms niet naar de geheugenpoli worden doorverwezen omdat huisartsen verwachten dat ook die niet de middelen heeft om deze ouderen te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u deze obstakels zoals taalbarrière en testen gericht op schoolse vaardigheden terwijl een deel van de oudere migranten niet of nauwelijks opleiding heeft genoten? Zo ja, zijn er plannen om de diagnosemethode aan te passen zodat ook oudere migranten sneller en juist gediagnostiseerd kunnen worden?
Voor de kwaliteit van zorg is het van belang dat de zorgverlener in begrijpelijke taal kan communiceren met de patiënt of cliënt. Een taalbarrière kan die communicatie in de weg zitten en vraagt van zorgverleners extra inzet, bijvoorbeeld in de vorm van een professionele tolk, om degene met een zorgvraag goed te begrijpen.
Mede naar aanleiding van een aangenomen motie, is een verkennende studie gestart naar de inzet en financiering van talentolken in de zorg2. Doel van de studie is om eventuele knelpunten die zich voordoen in de praktijk in kaart te brengen. Inzicht hierin is van belang om vervolgens te kunnen afwegen wat mogelijk meer nodig is in de omgang met taalbarrières in de zorg. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 wordt in de NHG-standaard Dementie ook aandacht besteed aan de diagnostiek van dementie bij mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Bent u op de hoogte van het feit dat een aantal geheugenpoli’s reeds gebruik maakt van aangepaste tests, speciaal ontwikkeld voor ouderen met een migratieachtergrond? Wat vindt u hiervan?
Ik vind het een goed idee wanneer zorgprofessionals nagaan of de zorg die zij bieden aansluit bij de patiënt die ze voor zich hebben. Culturele –, gender – en leeftijdsaspecten (niet limitatief bedoeld) kunnen daarbij immers een belangrijke rol spelen. Zowel in de basisopleiding van artsen als in de opleiding ter specialisatie moeten deze aspecten aan bod komen.
In het recent verschenen Raamplan Artsopleiding 20203 komt het belang van oog voor diversiteit aan bod: als vereiste attitude en in relatie tot stoornissen (van functies en/of anatomische eigenschappen van het menselijk lichaam). Het is aan de geneeskundeopleidingen om dit een plaats te geven in toekomstbestendig onderwijs. Voor wat betreft de medische vervolgopleidingen wordt in het vigerende kaderbesluit aangegeven dat «de medische vervolgopleidingen toekomstbestendige, deskundige specialisten afleveren die patiënt georiënteerd zijn en oog hebben voor maatschappelijke ontwikkelingen.»4
De vraag welke diagnostische instrumenten geëigend zijn om in een specifieke setting toe te passen is aan de zorgprofessionals om te beantwoorden. Zij kunnen de beschikbare wetenschappelijke informatie over de validiteit van specifieke cognitieve tests wegen en die kennis verdisconteren in hun richtlijnen. De rijksoverheid heeft daarin geen rol. De toepassing en validiteit van cognitieve tests is daarbij niet de enige te nemen hobbel. Ook culturele taboes op dementie, cultureel bepaalde weerstand om open kaart te spelen over de feitelijke toestand van de patiënt, enzovoort, vergen aandacht om goede zorg te kunnen bieden.5
De eerdergenoemde attitude is daarbij cruciaal. Gelet op bovenstaande zie ik geen rol voor de rijksoverheid om het gebruik van specifieke tests aan geheugenpoli's op te leggen.
Gelukkig wordt er ook in de door Nederlandse artsen veelgelezen medische literatuur ook aandacht besteed aan dit onderwerp. Zie bijvoorbeeld het artikel in Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde6 dat een vergelijkbare strekking heeft als het onder vraag 17 genoemde artikel.
Bent u bereid om deze tests in alle geheugenpoli’s door te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het belangrijk is dat er, gezien de vergrijzing onder oudere migranten, op korte termijn aandacht komt voor cultuurspecifieke zorg in verpleeghuizen en de thuiszorg, zoals eetgewoonten, andere opvattingen over hygiëne, religieuze gewoonten en taalproblemen?
Voor alle bewoners van verpleeghuizen is persoonsgerichte zorg de norm. Daarom heeft het onderwerp cultuursensitieve zorg reeds de benodigde aandacht. Door het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM) wordt met subsidie van het ministerie gewerkt aan een leidraad voor cultuurspecifieke zorg waarmee zorgaanbieders ook aan oudere migranten persoonsgerichte zorg kunnen leveren8.
In deze leidraad wordt onder andere ingegaan op: een voorlichtingspakket met aandacht voor communicatie en bejegening, rituelen in de palliatieve fase, beleving van dementie, samenwerken met een grote familie en zingeving vanuit niet-westers perspectief; een catalogus met bestaand materiaal en een overzicht van cultuurspecifieke huizen, thuiszorgorganisaties, mogelijkheden dagopvang en dagbesteding; methodieken over hoe met oudere migranten in gesprek te komen en te blijven waardoor duurzame relaties kunnen ontstaan.
Onderdelen hiervan zijn reeds gereed en beschikbaar op de website van NOOM9.
Ook het expertisecentrum Pharos stelt kennis en handelingsperspectieven over cultuursensitief werken ter beschikking aan zorgprofessionals, bijvoorbeeld middels trainingen en kennisproducten. Een ander voorbeeld is het Sigra Netwerk Diversiteit van de regionale werkgeversorganisatie Sigra in Noord-Holland10. Binnen dit netwerk worden vraagstukken, kennis en best practices met elkaar gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van communicatie en cultuur binnen organisaties en diversiteit en inclusiviteit in relatie tot zorg- en hulpverlening. Een ander voorbeeld is de publicatie «Kleurrijke zorgverleners» van Vilans, waarin concrete handvatten gegeven worden om een brug te slaan tussen de verschillende normen en waarden van diverse culturele achtergronden binnen het verpleeghuis11.
In hoeverre kan de Nederlandse ouderenzorg invulling geven aan de vergrijzing en dus de cultuursensitieve zorg in de komende jaren en wat is daarvoor nodig?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het aandeel zorgprofessionals uit de eigen doelgroep de komende jaren vergroot worden?
Een divers samengesteld personeelsbestand is een belangrijke stap om de zorg goed te kunnen laten aansluiten bij de wensen en behoeften van mensen die zorg nodig hebben, met of zonder migratieachtergrond. Het is aan werkgevers in zorg en welzijn om hier stappen in te zetten. De afgelopen jaren zijn er verschillende initiatieven gestart die werkgevers hierbij ondersteunen.
Om ervoor te zorgen dat het personeelsbestand een betere afspiegeling is van de doelgroep, moet het in eerste instantie helder zijn waar men staat als het gaat om de culturele diversiteit binnen de eigen organisatie. Vanaf 1 juli 2020 kunnen werkgevers daar de Barometer Culturele Diversiteit voor gebruiken, die door het CBS is ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van SZW12.
Organisaties met meer dan 250 medewerkers kunnen het CBS vragen om statistieken over de culturele diversiteit binnen de eigen organisatie aan te leveren, zonder dat de privacy van hun medewerkers daarbij wordt geschonden. Dit inzicht kan nuttig zijn om de instroom, doorstroom en/of behoud van medewerkers met een migratieachtergrond in kaart te brengen en met deze gegevens het diversiteitsbeleid aan te scherpen.
Om ervoor te zorgen dat een grotere diversiteit van het personeelsbestand zich ook vertaalt in betere zorgverlening aan een diverse populatie, is daarnaast aandacht nodig voor acceptatie, waardering en respect voor de verschillen tussen medewerkers. Diversiteit leidt immers niet automatisch tot inclusie. Hierbij helpt het als er breed kennis en informatie beschikbaar is om diversiteit én inclusie in zorg en welzijn te vergroten. Zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8.
Wat is nodig voor het zorgopleidingscurriculum om cultuursensitiviteit in de zorg te waarborgen?
De inhoud van de zorgopleidingen – vallend onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW – wordt bepaald door het onderwijs en het werkveld samen.
De inhoud van de medische vervolgopleidingen – waar VWS verantwoordelijk voor is wat betreft de bekostiging – wordt bepaald door de beroepsverenigingen.
Deze partijen zijn verantwoordelijk om voldoende aandacht te besteden aan de veranderende zorgvraag in de zorgopleidingen, zoals aandacht voor het thema cultuursensitiviteit. In veel zorgopleidingen wordt hier al aandacht aan besteed, zoals in de geneeskundige opleidingen (zie het bij vraag 5 en 6 genoemde Raamplan Artsopleiding uit 2020) en de mbo-verzorgende en verpleegkundige opleidingen13.
Is bekend welke behoefte er is aan verschillende cultuursensitieve woon-zorgvormen voor ouderen? Heeft u debest practisesin beeld?
In de Leidraad Cultuurspecifieke Zorg van NOOM wordt ook ingegaan op wat persoonsgerichte zorg aan mensen met een migratie-achtergrond inhoudt, ook voor zover het de woonvorm betreft. Daarnaast zien we dat diverse zorgaanbieders zich steeds meer richten op deze groep. Deze zorgaanbieders ontwikkelen best practices. De kennis die deze zorgaanbieders ontwikkelen geven een adequaat beeld. In de leidraad van NOOM is ook een overzicht opgenomen met cultuurspecifieke huizen.
Deelt u de mening dat ouderen met een migratieachtergrond net zoveel recht hebben op tijdige en adequate mentale zorg als alle andere ouderen in Nederland? Zo ja, hoe denkt u dit vorm te geven? Zo nee, waarom niet?
De norm voor goede zorg is persoonsgerichte zorg, ongeacht hun achtergrond. Via de leidraad van NOOM en ook via het expertisecentrum Pharos wordt de benodigde kennis ontsloten zodat alle zorgaanbieders dit kunnen toepassen (zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8).
Migrantenouderen vormen een moeilijk bereikbare groep. Hoe gaat u hen de komende jaren bereiken en voorlichten?
In de Zorgstandaard Dementie is onder andere opgenomen dat er op regionaal niveau «op laagdrempelige wijze begrijpelijke publieksinformatie en individuele voorlichting wordt geboden, cultuursensitief, in diverse communicatievormen». In het kader van de Nationale Dementiestrategie wordt de implementatie van deze in 2020 vastgestelde Zorgstandaard Dementie ondersteund. De regionale dementienetwerken hebben daarbij een belangrijke taak.
Bent u bereid meer tolken in te zetten, zodat huisartsen dementie gemakkelijker kunnen herkennen en oudere migranten zelf ook goede informatie krijgen over dementie? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven en wilt u daar middelen voor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef, is recentelijk een verkennende studie gestart naar talentolken in de zorg. Ik wacht deze studie eerst af om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie wat betreft de inzet en financiering van tolken. Overigens gaat dit verder dan de inzet bij huisartsen. Het betreft een brede inventarisatie binnen de verschillende zorgwetten die we kennen. Rond de zomer wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoeveel financiële middelen bent u bereid in te zetten om dit probleem te lijf te gaan?
Zoals bij eerdere antwoorden aangegeven is persoonsgerichte zorg de norm, ongeacht leeftijd, geslacht of (culturele) achtergrond. Cultuursensitiviteit is daarbij uiteraard belangrijk. Zorgorganisaties en zorgprofessionals dienen daarvoor voldoende uitgerust te zijn. Langs verschillende wegen (opleidingen, leidraden, kennisproducten) wordt hier aandacht aan besteed. Gegeven het toenemend aantal mensen met een migratie-achtergrond dat op goede zorg is aangewezen, zal ik uw Kamer in het najaar 2022 een brief doen toekomen over cultuursensitieve zorg. In het Hoofdlijnendebat dat ik met uw Kamer had op 8 maart jl. heb ik deze brief reeds aangekondigd.
Het bericht 'Migranten door kou gestorven aan de Turks-Griekse grens' |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Migranten door kou gestorven aan Turks-Griekse grens»?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht.
Bent u geïnformeerd over de pushbacks waardoor twaalf migranten door onderkoeling gestorven zijn bij de grens van Griekenland? Wanneer bent u hierover geïnformeerd? Kunt u expliciet aangeven welke informatie u heeft gekregen over dit bericht?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het, dat het aantal migranten dat is gevonden inmiddels is gestegen naar negentien? Bent u hierover geïnformeerd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Uit mediabronnen en uitspraken van de Turkse autoriteiten in februari jl. zou blijken dat negentien migranten zijn omgekomen, die deel uitmaakten van een groep van 22 personen.
Klopt het, dat de twaalf migranten die door de kou zijn gestorven daarvoor geprobeerd hebben Griekenland binnen te komen om asiel aan te vragen, maar bij de grens werden weggestuurd, voordat ze überhaupt de kans kregen? Zo ja, wat vind u hiervan? Zo nee, hoe zijn deze migranten onder deze omstandigheden terechtgekomen?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van pushbacks is uw Kamer bekend. Het kabinet deelt de zorgen over de berichtgeving. Aan de EU-buitengrenzen dient te worden gehandeld conform het internationaal en Europees recht waaronder de fundamentele rechten en naleving van het principe van non-refoulement. Het kabinet neemt dan ook actief stelling tegen vermeende pushbacks, en spreekt zich daarover uit bij iedere passende gelegenheid, zowel in bilateraal verband als in diverse internationale gremia. Het kabinet zal dat blijven doen.
Het kabinet acht het noodzakelijk dat er serieuze opvolging wordt gegeven aan signalen van pushbacks. De Griekse regering is van mening dat, naast de openbaar aanklager, ook nationale instanties als de Ombudsman, de Nationale Transparantie-Autoriteit (NTA) en de interne opsporings- en vervolgingsautoriteit van de Griekse politie en kustwacht (SIASC) een rol kunnen vervullen bij het onderzoeken van vermeende pushbacks. In juni 2021 opende de Openbaar Aanklager bij het Hooggerechtshof een onderzoek inzake vermeende pushbacks. Bij het ontbreken van eigenstandige informatie wacht ik het resultaat van dit onderzoek af.
Het gaat bij de berichten over pushbacks vaak om informatie die lastig te verifiëren is. Juist deze constatering onderstreept het belang van een onafhankelijk monitoringsmechanisme. De Europese Commissie spant zich in voor het opzetten ervan in lidstaten met aanhoudende pushbackberichtgeving; het kabinet ondersteunt dit. Verder ziet de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van het Europees recht met inbegrip van de fundamentele rechten. Voor de Commissie ligt een belangrijke taak om, indien lidstaten zich niet houden aan het internationaal en Europees recht, hen hierop aan te spreken.
Wat vind u ervan dat Griekenland ontkent dat de pushbacks hebben plaatsgevonden? Kunt u hier inhoudelijk op reageren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat de VN Vluchtelingenorganisatie heeft gewaarschuwd voor de toenemende meldingen van gruwelijke incidenten aan de Griekse grens, waar de UNHCR sinds begin 2020 bijna 540 incidenten van illegale terugkeer door Griekenland heeft geregistreerd? Zo ja, wat vind u hiervan? Kunt u hierop inhoudelijk reageren?
Het kabinet deelt de zorgen die VN-Hoge Commissaris voor Vluchtelingen Filippo Grandi uitte over de toenemende berichtgeving over geweldsincidenten tegen migranten aan de Europese grenzen. Eveneens ziet het kabinet het belang van serieuze opvolging aan beschuldigingen door de betreffende lidstaten. Het is van belang dat fundamentele rechten, waaronder het door UNHCR genoemde asielrecht en beginsel van non-refoulement, worden nageleefd bij het uitvoeren van grensbeheer.
Bent u bekend met het feit dat migranten worden achtergelaten op reddingsvlotten op open zee en soms zelf rechtstreeks in het water zijn gedwongen door de Griekse grensbewakers? Zo ja, wat vind u hiervan? Kunt u hierop inhoudelijk reageren?
Het kabinet verwijst graag naar de beantwoording van vragen 4 en 5.
Kunt u de Kamer informeren welke nationaliteit de twaalf gestorven migranten hadden?
Op basis van mediabronnen blijkt dat het ging om mensen met verschillende nationaliteiten, waaronder de Syrische, Somalische en Bengalese nationaliteit. Deze informatie kon echter niet met zekerheid, en niet voor alle betrokkenen worden vastgesteld.
Zijn er sindsdien nog meer migranten gevonden die het slachtoffer zijn geworden van pushbacks aan de Griekse grens? Zo ja, om welke aantallen gaat het?
Lidstaten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Hoewel voor lidstaten met een buitengrens dit niet altijd eenvoudig is, staat voorop dat optreden aan de grens altijd in lijn moet zijn met Europees en internationaal recht. Bij een overtreding van het acquis dient de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, verdere stappen te ondernemen.
Het is uw Kamer bekend dat het kabinet actief en mede op verzoek van leden van uw Kamer in Europese overleggen en bilaterale contacten het belang van het respecteren van fundamentele rechten aan de buitengrenzen benadrukt. De Griekse regering stelt dat zij de grens geheel legitiem beheert. Het ontbreken van eigenstandige informatie onderstreept het belang van een onafhankelijk monitoringsmechanisme. Het belang van een dergelijk monitoringsmechanisme brengt het kabinet op bij onder meer de Griekse regering.
Bent u op de hoogte wat er is gebeurd met de rest van de groep van tweeëntwintig mensen die door de Griekse grenspolitie is teruggeduwd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat Griekenland verantwoordelijk is voor de dood van deze negentien migranten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de Griekse staat zich schuldig maakt aan stelselmatige schendingen van de mensenrechten door illegale pushbacks uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de Europese lidstaten die zich schuldig maken aan het schenden van Europese en internationale wet- en regelgeving hier passende consequenties van moeten ondervinden? Zo ja, kunt u toelichten waarom diverse EU-lidstaten die meerdere malen Internationaal en Europees recht niet hebben geëerbiedigd dit zonder consequenties hebben kunnen doen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid uw Europese ambtsgenoot aan te spreken op de illegale pushbacks en grove schending van de mensenrechten die zich afspelen aan de Griekse grens? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk reageren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met het rapport van Protecting Rights at Borders (PRAB) die rapporteerde dat in 2021 56 pushbacks hebben plaatsgevonden, waarvan 93% van de migranten fysiek misbruikt is door de Griekse grenspolitie? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk reageren?2
Het kabinet ziet de zorgelijke aard van de berichtgeving. Het kabinet acht het als belangrijk dat er serieuze opvolging wordt gegeven aan vermeende pushbacks. Het kabinet acht het belang dat er een onafhankelijk monitoringsmechanisme komt en dat internationale en Europese standaarden bij grensbeheer worden nageleefd. Tevens zet het kabinet in op een sterker Schengenevaluatiemechanisme met betere waarborging van fundamentele rechten.
Deelt u de mening dat personen op zoek naar internationale bescherming het recht te ontzeggen op een asielprocedure en/of hen in onmenselijke omstandigheden vast te houden, strafbaar is?
Voor het kabinet dient grensbeheer en toegang tot asiel te allen tijde conform de Europese en internationale standaarden te zijn. Bij een overtreding van het acquis dient de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, verdere stappen te ondernemen.
Kan de Kamer periodiek geïnformeerd worden over het aantal pushbacks en incidenten aan de Europese buitengrenzen, met name aan de Griekse grenzen?
Zoals beschreven in de eerder antwoorden beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie over het grensbeheer in andere lidstaten. De inzet van het kabinet is de instelling van onafhankelijke EU-monitoringsmechanismen.
Kunt u toelichten welke EU-fondsen voor migratiedoeleinden worden ingezet voor het financieren van de Griekse grensbewaking?
Het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid (ISF-grenzen en visa) 2014–2020 wordt hiervoor ingezet en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa 2021–2027 (BMVI), onderdeel van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer kan hiervoor worden ingezet. Voor het BMVI geldt dat de nationale programma’s van de lidstaten, waarin zij aangeven hoe zij hun nationale enveloppes willen besteden, nog door de Europese Commissie moeten worden goedgekeurd.
Deelt u de mening dat de EU-fondsen voor migratiedoeleinden nooit mogen worden ingezet voor activiteiten die indirect bijdragen aan mensenrechtenschendingen?
Die mening deel ik.
In artikel 4 van de huidige verordening tot oprichting van het fonds voor geïntegreerd grensbeheer (EU) 2021/1148 is opgenomen dat «[d]e uit hoofde van het instrument gefinancierde acties worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het acquis van de Unie en het Handvest en de internationale verplichtingen van de Unie met betrekking tot de grondrechten.» Het is aan de Europese Commissie om hierop toe te zien. Het kabinet zal hier richting de Commissie alert op zijn.
In artikel 3 lid 4 van de verordening tot oprichting van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid (EU) Nr. 515/2014 (ISF-grenzen en visa) 2014–2020 is opgenomen dat «acties die uit hoofde van het Instrument worden gefinancierd moeten worden uitgevoerd conform de grondrechten en met eerbiediging van de menselijke waardigheid. In het bijzonder voldoen de acties aan de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het recht van de Unie inzake gegevensbescherming, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het beginsel van eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen, het recht op asiel en internationale bescherming, het beginsel van „non refoulement» en de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten die zij hebben ondertekend, zoals het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 zoals aangevuld met het Protocol van New York van 31 januari 1967». Het is aan de Europese Commissie om hierop toe te zien. Het kabinet is hier richting de Commissie alert op.
Met uw Kamer is eerder gedeeld dat het op basis van de reeds voor zeven jaar (2021–2027) vastgestelde EU-wetgeving rondom het meerjarig financieel kader op dit moment niet mogelijk is de financiering voor verschillende vormen van grensbeheer voorwaardelijk te maken.3
Deelt u de mening van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN dat de illegale pushbacks en gewelddadige mensenrechtenschendingen jegens asielzoekers genormaliseerd worden door landen zoals Griekenland? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk reageren? Zo nee, waarom niet?
Net als uw Kamer, neemt het kabinet ook kennis van de aanhoudende berichtgeving over vermeende pushbacks. De stelling dat door de aanhoudende berichtgeving sprake is van een gebruikelijke, gangbare praktijk deelt het kabinet echter niet. Zowel de Europese Commissie, als andere lidstaten waaronder Nederland, blijven benadrukken dat dit niet in lijn is met de Europese standaarden. Het zetten van eventuele vervolgstappen is primair aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen.
Deelt u de mening van de UNHCR dat Europese lidstaten zich zouden moeten schamen omdat ze niet hebben gereageerd op de gewelddadige berichten over de illegale pushbacks, en dat ze liever muren en barrières oprichten, dan mensenlevens willen beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierop inhoudelijk ingaan?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe reflecteert u op uw eigen rol in EU verband met betrekking tot het aankaarten van de illegale pushbacks en de schendingen van de mensenrechten van migranten? Vind u dat de Nederlandse regering deze problematiek voldoende heeft aangekaart? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder beschreven neemt het kabinet actief stelling tegen vermeende pushbacks, en spreekt zich daarover actief uit bij iedere passende gelegenheid. Het kabinet zal dat blijven doen. De Europese Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van het Europees recht met inbegrip van de fundamentele rechten. Voor de Commissie ligt een belangrijke taak om, indien lidstaten zich niet houden aan het internationaal en Europees recht, eventueel verdere stappen te zetten.
Door het ontbreken van eigenstandige informatie is het kabinet afhankelijk van informatie van derden. Hierdoor kan het kabinet geen garanties bieden over het grensbeheer in andere lidstaten.
Kunt u garanderen dat Frontex nooit heeft meegewerkt aan het illegaal tegenhouden en terugsturen van migranten, zonder dat zij de gelegenheid hebben gehad asiel aan te vragen? Kunt u hierop inhoudelijk reageren?
Zie antwoord vraag 22.
In hoeverre bent u bereid bij de JBZ-Raad een pleidooi te houden in de jaarlijkse verslagen expliciet aandacht te besteden aan het thema asiel en migratie, opdat het rechtsstaatsmechanisme met bijbehorend instrumentarium effectief gehanteerd kan worden bij overtreding van Europees recht op het gebied van asiel en migratie?
Zie antwoord vraag 22.
Het kabinetsbesluit UAWC niet langer te financieren en Israëls criminalisering van Palestijnse maatschappelijke organisaties |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Herinnert u zich het besluit van het vorige kabinet, zoals op 5 januari 2022 aangekondigd, om de financiering van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) te beëindigen?1
Ja.
Betwist het kabinet, anders dan onderzoeksbureau Proximities heeft vastgesteld, «dat UAWC gebonden is aan het principe van non-discriminatie betreffende politieke meningsuiting en niet bevoegd is om stafleden dan wel bestuursleden te vragen naar politieke activiteiten»?2 Zo ja, op welke (rechts)gronden en feiten berust dit standpunt? Zo nee, hoe zijn de juridische beperkingen waaraan UAWC is onderworpen, ook onder Palestijnse wetgeving, gewogen en betrokken in het kabinetsbesluit?
Het kabinet verwacht niet van organisaties waarmee wordt samengewerkt dat medewerkers worden gescreend op politieke opvattingen of affiliaties met politieke organisaties. Het kabinet is zich bewust dat de PFLP in de lokale context een erkende politieke partij is. Voor het kabinet is in de besluitvorming echter leidend dat de PFLP een door de EU en VS geregistreerde terroristische organisatie is. De regering is van oordeel dat van UAWC mocht worden verwacht op de hoogte te zijn van deze kwalificatie door de EU, en de relevantie daarvan voor donoren zoals Nederland. Dit is ook meerdere malen benadrukt door Nederland in het contact met UAWC. Het kabinet heeft geconstateerd dat de individuele banden – zeker ook binnen het bestuur van UAWC en de daar geconstateerde dubbelmandaten met de PFLP – wijdverbreid waren en de gehele onderzoeksperiode 2007–2021 bestreken, en derhalve van dien aard en orde van grootte waren dat deze redelijkerwijs niet onopgemerkt kunnen zijn gebleven. UAWC had Nederland daarvan op de hoogte moeten brengen maar heeft dit niet gedaan, ook niet ten tijde van het onderzoek. Zie ook de antwoorden op de Kamervragen gesteld door de leden Simons en Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1945)
Hoeveel van de 34 personen die, volgens de bevindingen van Proximities, «individuele banden» met de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP) zouden hebben onderhouden: Hoeveel personen vermeld onder vraag 3b zijn meegeteld op basis van vermeende banden met maatschappelijke organisaties, zoals bedoeld onder vraag 3a?
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 5 januari jl. zijn er volgens het externe onderzoek 34 personen met individuele banden geïdentificeerd over de periode van 2007 tot en met 2021. In 11 gevallen was sprake van individuen die, op het moment dat zij actief waren voor UAWC, een band hadden met een maatschappelijke organisatie die door de externe onderzoeker werd geïdentificeerd als onderdeel van de PFLP.
Aangezien het onderzoek in 2021 is afgerond is niet bekend of er op dit moment nog medewerkers of bestuursleden van UAWC betrokken zijn bij de PFLP.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek van Proximities de Israëlische propaganda weerlegt en ontkracht dat UAWC [a] betrokken is bij terrorisme en [b] een integraal onderdeel is van de PFLP? Kunt u bevestigen dat de uitkomsten van het Proximities onderzoek haaks staan op Israëls besluit en grondslag om UAWC als «terroristische organisatie» aan te merken?
Zoals verwoord in de Kamerbrief uitkomsten en kabinetsreactie extern onderzoek naar UAWC d.d. 5 januari 2022 (Kamerstuk 23 432, nr. 486), zijn er geen aanwijzingen gevonden dat er financiële stromen zijn tussen UAWC en de PFLP, en evenmin kan worden geconstateerd dat er sprake is van een organisatorische eenheid of aansturing van UAWC door de PFLP. Daarnaast is er geen bewijs gevonden dat suggereert dat stafleden van UAWC of bestuursleden hun positie bij UAWC gebruikt hebben voor terroristische activiteiten of om terroristische activiteiten te steunen. Het kabinet heeft op basis van het externe onderzoek geen reden om UAWC te kwalificeren als een terroristische organisatie.
Herinnert u zich de volgende uitspraak in de Kamerbrief van 5 januari jl. inzake UAWC: «Hiermee is een extra controle ingebouwd om risico’s met betrekking tot mogelijke «banden met» vroegtijdig in beeld te krijgen en wordt naar uitvoerende organisaties duidelijk aangegeven dat dergelijke banden voor Nederland niet acceptabel zijn»? Kunt u toelichten welke handelingen en contacten u schaart onder «dergelijke banden», die het kabinet «niet acceptabel» acht?
Daarmee doelt het kabinet op banden van individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN zijn aangemerkt als terroristische organisaties.
Heeft u kennisgenomen van de fundamentele bezwaren van het Palestijnse Ministerie van Buitenlandse Zaken3, PNGO4 en 60 internationale maatschappelijke organisaties5 tegen het kabinetsbesluit de financiering van UAWC te beëindigen? Deelt u de zorg dat het besluit de geloofwaardigheid van Nederland in Palestina ernstige schade heeft toegebracht? Wat gaat u doen om het vertrouwen van de Palestijnse civiele samenleving in het OS-beleid en de rol en inzet van Nederland te herstellen?
Het kabinet heeft kennis genomen van deze bezwaren en is het gesprek aangegaan met vertegenwoordigers van het Palestijns maatschappelijk middenveld en de Palestijnse autoriteit om het Nederlandse besluit nader toe te lichten en te luisteren naar hun zorgen. In deze gesprekken is het belang benadrukt dat het kabinet hecht aan een sterk maatschappelijk middenveld in de Palestijnse Gebieden. Het kabinet heeft op basis daarvan geen reden om te veronderstellen dat de Nederlandse geloofwaardigheid ernstige schade heeft opgelopen. De relatie met de Palestijnse Autoriteit is goed, zoals ook blijkt uit een recent gesprek tussen de beide Ministers van Buitenlandse Zaken, en Nederland blijft Palestijnse ngo’s actief steunen zoals ook is toegelicht in de Kamerbrief van 5 januari jl.
Herinnert u zich de brandbrief die u heeft ontvangen van zeven VN-Mensenrechtenrapporteurs6 , waarin zij op grond van drie redenen hun diepe zorgen uiten over het kabinetsbesluit de financiering van UAWC te beëindigen? Wat is uw inhoudelijke reactie op elk van deze redenen, te weten: inconsistentie met het EU-beleid ten aanzien van politieke gezindheid, strijdigheid met de vrijheden van vereniging, meningsuiting en privacy en facilitatie van Israëls onrechtmatige en schadelijke pogingen de Palestijnse civiele samenleving te ontwrichten?
Voor de inhoudelijke reactie van het kabinet op deze brief verwijs ik u naar de website van OHCHR, specifiek de pagina van de speciaal rapporteur voor «the situation of human rights in the Palestinian territory occupied since 1967»7.
Wat is uw politieke appreciatie en weging van het feit dat Nederland door zeven gezaghebbende VN-Mensenrechtenrapporteurs met klem wordt verzocht het besluit de financiering van UAWC te beëindigen «te herzien en te heroverwegen»? Waarom heeft u in uw antwoordbrief aan de VN-rapporteurs niet op deze dringende oproep gereageerd7?
Nederland hecht grote waarde aan de VN-inspanningen voor mensenrechten en steunt de mandaten van de VN-rapporteurs. In die geest heeft Nederland ook een zorgvuldig antwoord geformuleerd op de brief waarin wordt aangegeven de zorgen van de rapporteurs serieus te nemen, en altijd open te staan voor een dialoog en verdere uitleg. Dit leidt echter niet tot een herziening van de besluitvorming. Voor de volledige reactie van het kabinet op de brief van de zeven rapporteurs verwijs ik u naar de website van OHCHR, specifiek de pagina van de speciaal rapporteur voor «the situation of human rights in the Palestinian territory occupied since 1967»9.
Heeft het kabinet tijdens haar opschorting van UAWC’s de lopende financiering, de onderzoeksfase en de besluitvorming over toekomstige financiering het «do no harm» principe ook ten aanzien van UAWC toegepast, om disproportionele en onnodige schade aan deze vitale landbouworganisatie te voorkomen? Zo ja, op welke wijze heeft het kabinet dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in alle fasen van het proces geprobeerd om proportioneel en zorgvuldig te handelen en UAWC geen onnodige schade te berokkenen. Allereerst is dat gebeurd door geen vroegtijdige conclusies te trekken, maar juist door een zorgvuldig afgewogen traject vorm te geven waarin een onafhankelijke partij is gevraagd om op basis van openbare en te verifiëren bronnen onderzoek te doen naar mogelijke banden tussen UAWC en de PFLP. In dit onderzoek heeft UAWC de mogelijkheid tot hoor- en wederhoor gekregen. Op basis van de uitkomsten van het externe onderzoek heeft het kabinet vervolgens een zorgvuldige afweging gemaakt, waarbij in de brief aan uw Kamer van 5 januari duidelijk is aangegeven hoe de bevindingen van Proximities zijn gewogen in de besluitvorming.
Wat zijn de concrete gevolgen van de «aangescherpte due dilligence» voor Palestijnse ngo’s die Nederland financiert en de eisen die het kabinet aan hen stelt ten aanzien van de monitoring, registratie en signalering van eventuele politieke gezindheid en/of activiteit van medewerkers en bestuursleden? Graag een toelichting.
Palestijnse ngo’s waarmee Nederland samenwerkt of overweegt te gaan samenwerken, dienen aan te geven of er sprake is van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. Daarbij wordt duidelijk door NRO Ramallah aangegeven dat dergelijke banden niet acceptabel zijn en ingaan tegen het Nederlandse buitenlandse beleid. Tijdens de monitoringfase zal NRO hier aandacht voor houden.
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Al-Haq over een financiering die de Europese Commissie al in mei 2021 heeft opgeschort8 ? Bent u bereid om de Commissie om opheldering te vragen over de juridische en feitelijke grondslag van deze opschorting en de onzorgvuldige, zo niet onrechtmatige, behandeling die Al-Haq ten deel is gevallen? Zo ja, wilt u de uitleg van de Commissie met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De EU heeft destijds uit voorzorg het anti-fraudebureau OLAF gevraagd te bezien of het van Israël ontvangen materiaal in mei 2021 aanleiding gaf om nader onderzoek te doen naar eventuele financiële relaties. Op basis hiervan heeft de Europese Commissie de financiën opgeschort. Het kabinet is in contact met de Europese Commissie hierover, ook om zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 5 januari jl., met andere donoren afstemming te zoeken om zoveel mogelijk tot een gezamenlijke appreciatie van de Israëlische informatie te komen en daarbij de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 46) te betrekken. Uitgangspunt blijft daarbij dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden.
Deelt u de zorg dat een totale ontwrichting van de Palestijnse civiele samenleving dreigt – en daarom geboden is dat Nederland, de EU en andere landen zo snel mogelijk hun standpunt bepalen en kenbaar maken ten aanzien van verdere financiering en ondersteuning van de Palestijnse ngo’s die Israël in oktober 2021 heeft aangemerkt als «terroristische organisaties»? Bent u bereid daar op EU-niveau op aan te dringen? Kunt u, in het licht van de acute kwetsbaarheid van deze ngo’s, een tijdsindicatie geven van wanneer Nederland dat gaat doen?
Nederland deelt de zorgen over de druk op het Palestijns maatschappelijk middenveld. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs gezien voor de Israëlische kwalificatie van de zes ngo’s als «terroristisch» en ziet dan ook geen aanleiding om het beleid ten aanzien van deze ngo’s op basis van dit Israëlische besluit te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren op korte termijn tot een gezamenlijke appreciatie te komen en dringt hier op EU-niveau ook op aan. Het uitgangspunt blijft dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. De regering draagt dit standpunt uit in de reguliere contacten met het Palestijns (en internationale) maatschappelijk middenveld. Dit wordt tevens te kennen gegeven richting andere internationale donoren, alsook de Israëlische en Palestijnse autoriteiten. Het kabinet kan geen indicatie geven wanneer de coördinatie met andere donoren is afgerond.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van het lid Simons (BIJ1) en Jasper van Dijk (SP) d.d. 21 januari 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1945)
Het bericht 'Polish coalition dynamics complicate rule-of-law talks, says EU’s justice chief' |
|
Jasper van Dijk , Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Christine Teunissen (PvdD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Laurens Dassen (Volt), Agnes Mulder (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Polish coalition dynamics complicate rule-of-law talks, says EU’s justice chief?»1
Ja.
Klopt het dat het rechtsstaatmechanisme hoogstwaarschijnlijk niet ingezet gaat worden voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022?
De MFK-rechtsstaatverordening is van toepassing sinds 1 januari 2021. Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie verklaard te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
De Commissie is haar onderzoekende werk evenwel gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Ook stuurde de Commissie op 18 november 2021 informatieverzoeken aan Polen en Hongarije op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening.
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Er is geen indicatie dat de Commissie hiermee zal wachten tot na de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022.
De procedure om tot maatregelen te komen is, zoals Eurocommissaris Reynders in zijn interview in Politico aangeeft, met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Deelt u de zorg dat dit betekent dat de Hongaarse premier Viktor Orban met Europees cohesiegeld allerlei verkiezingsbeloftes kan gaan doen?
De projecten die in Hongarije met EU-cohesiemiddelen worden gefinancierd, worden geselecteerd aan de hand van vooraf vastgestelde programma’s met investeringsprioriteiten. Deze programma’s worden goed- of afgekeurd door de Commissie en dienen te voldoen aan de vereisten uit de fondsspecifieke verordeningen en aan de vereisten uit de «Algemene Bepalingen Verordening» (Common Provision Regulation (CPR)). Het is daarnaast aan de Commissie om de implementatie van het Cohesiebeleid te monitoren en controleren op rechtmatige en doelmatige besteding, in samenwerking met de Europese Rekenkamer en, in het geval van fraude, het Europees bureau voor fraudebestrijding OLAF.
Deelt u de mening dat de Europese Raad deze onwenselijke vertraging had kunnen voorkomen, door het rechtsstaatmechanisme niet voor het in gebruik te nemen door het Europese Hof te laten toetsen?
Polen en Hongarije hebben op grond van artikel 263 VWEU bij het EU Hof van Justitie een beroep tot nietigverklaring ingediend tegen de MFK-rechtsstaatverordening.
Tijdens de Europese Raad d.d. 10-11 december 2020 nam de Europese Raad onder meer conclusies aan over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 en het Herstelinstrument (Next Generation EU). De Commissie heeft tijdens deze Europese Raad aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Deze ER-conclusies waren nodig voor Hongarije en Polen om te kunnen instemmen met het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het Eigenmiddelenbesluit (EMB). Zie hiervoor ook de toelichtende brief over deze ER-conclusies.2
Wat betekent dit voor de Poolse verkiezingen die in 2023 op de planning staan? Gaat de Europese Commissie ook wachten tot die geweest zijn voor ze dit mechanisme gaan activeren?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, is Commissie is haar onderzoekende werk gestart per 1 januari 2021.
Na de vaststelling van richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
Het kabinet deelt het gevoel van urgentie. Dit laat onverlet dat de Europese Raad in december 2020 conclusies heeft vastgesteld, die mede door Nederland zijn onderschreven. Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Deelt u de mening dat het rechtstaatmechanisme moet worden ingezet ongeacht of het een verkiezingsjaar is in een desbetreffende lidstaat waar de rechtsstaat wordt aangetast?
Ja.
Kunt u reflecteren op waarom het rechtsstaatmechanisme nog niet is ingezet? Kunt u daarbij specifiek reflecteren op de houding van de Europese Raad ten opzichte van dit mechanisme en de eigen rol daarin?
Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Deze ER-conclusies waren voldoende voor Hongarije en Polen om te kunnen instemmen met het MFK en het EMB. Zie hiervoor ook de toelichtende brieven over deze ER-conclusies.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de Commissie haar onderzoekende werk gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening.
Het kabinet deelt het gevoel van urgentie. Dit laat onverlet dat de Europese Raad op 11 december 2020 conclusies heeft vastgesteld, die mede door Nederland zijn onderschreven. Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten.
Kunt u ook aangeven hoe het staat met de uitvoering van motie Sjoerdsma c.s.2 over het activeren van het rechtsstaatmechanisme en het stopzetten van Europees geld richting Polen? Heeft Nederland de Europese Commissie verzocht mogelijkheden te onderzoeken hoe fondsen in afwachting van de uitspraak van het Hof aangehouden kunnen worden? Zo ja, wat is daar de voortgang van? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de motie-Sjoerdsma4 benoemde Nederland tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober 2021 de maatregelen die gepast zouden zijn, zoals het starten van een inbreukprocedure tegen Polen. Ook benoemde Nederland dat voorbereidingen voor het opleggen van maatregelen onder de MFK-rechtsstaatverordening zo snel mogelijk getroffen moeten worden, zodat zodra het Europese Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van deze verordening deze geactiveerd kan worden. Daarnaast riep Nederland de Commissie op om de publicatie van het concept-uitvoeringsbesluit (Council Implementing Decision(CID)) over het Poolse herstelplan onder de huidige omstandigheden nog niet voor te leggen aan de Raad, en te onderzoeken of de andere financiële instrumenten die de Europese Commissie reeds tot haar beschikking heeft, kunnen worden ingezet. Ook noemde Nederland het belangrijk dat de lidstaten zelf eveneens handelen, waarbij verwezen werd naar het voortzetten van de artikel-7 VEU procedure. Ten slotte benadrukte Nederland het belang van het blijven voeren van de dialoog met Polen.5
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, heeft de Minister-President tijdens de recente gesprekken met Commissievoorzitter Von der Leyen en met Eurocommissaris Reynders deze boodschappen opnieuw overgebracht.
De concept-uitvoeringsbesluiten met de beoordeling van de Poolse en Hongaarse herstelplannen zijn nog altijd niet aan de Raad voorgelegd. Aangezien de Commissie alleen maximaal 13% voorfinanciering financiert bij herstelplannen die uiterlijk op 31 december 2021 zijn goedgekeurd door de Raad, is deze inmiddels komen te vervallen, en worden EU-middelen uit het Herstelfonds (Recovery and Resilience Facility (RRF)) pas verstrekt aan Polen en Hongarije bij «bevredigende verwezenlijking» van de noodzakelijke hervormingen en investeringen zoals geformuleerd in de doelen en mijlpalen. Het is op dit moment onduidelijk wanneer de Commissie de concept-uitvoeringsbesluiten met de beoordeling van deze herstelplannen zal publiceren. Op dit moment is Commissie in onderhandeling met Polen en Hongarije om tot wijzigingen van de herstelplannen te komen.
Verder is de Commissie op 22 december 2021 een inbreukprocedure gestart tegen Polen wegens ernstige zorgen met betrekking tot het Poolse Grondwettelijk Tribunaal (PCT). Ook is de Commissie gestart met het verrekenen van dwangsommen opgelegd aan Polen.
De Commissie wacht met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen. De Commissie heeft verklaard die uitspraak in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Welke stappen gaat u zetten om zo snel mogelijk het rechtsstaatmechanisme alsnog te activeren? Het liefst voor de verkiezingen in Hongarije op 3 april? Bent u bereid om nogmaals in de Europese Raad te pleiten voor het activeren van het rechtsstaatmechanisme? Gaat Nederland zo snel mogelijk contact opnemen met de Europese Commissie om te laten weten dat dit wat Nederland betreft onacceptabel is?
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
De procedure om tot maatregelen te komen is met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het lot van de Afghaanse ambassadebewakers |
|
Jasper van Dijk , Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1), Christine Teunissen (PvdD), Tunahan Kuzu (DENK), Laura Bromet (GL), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat alle Afghaanse oud-medewerkers van de Nederlandse ambassade zijn geëvacueerd behalve de Afghaanse ambassadebewakers? Zo nee, welke groep is er nog meer niet geëvacueerd die voor de ambassade werkte?
Op enkelen die niet geëvacueerd wilden worden na, zijn alle Afghaanse medewerkers in dienst van de Nederlandse ambassade geëvacueerd. Dat is inclusief enkele bewakers die rechtstreeks in dienst waren van de ambassade. Er zijn geen personen die rechtstreeks bij de ambassade in dienst waren, die niet voor evacuatie in aanmerking kwamen. De meeste bewakers bij de ambassade waren echter geen medewerkers van de ambassade, maar waren in dienst van een externe dienstverlener.
Kunt u precies laten weten op welke datum na het aannemen van motie Belhaj op 18 augustus jl.1 het ministerie het verzoek van de externe dienstverlener om de bewakers te evacueren, heeft ontvangen? Kunt u dit verzoek de Kamer doen toekomen?
De externe dienstverlener heeft op 15 augustus 2021 via e-mail een schriftelijk verzoek om evacuatie van zijn mensen gestuurd aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Dit was voorafgaand aan het debat van 17 augustus en kort voordat de evacuaties begonnen. Eerder al had hij eenzelfde verzoek mondeling aan de ambassade gedaan. Over het oorspronkelijke verzoek van 15 augustus werd door de dienstverlener per e-mail gerappelleerd op 25 september en op 4 oktober. Het verzoek van 15 augustus en beide rappels worden op vertrouwelijke basis met u gedeeld.2
Kunt u bevestigen dat de breed aangenomen motie-Belhaj niet aangeeft dat medewerkers die voor de Nederlandse missie hebben gewerkt, moeten worden uitgesloten omdat ze niet rechtstreeks onder contract stonden van Nederland?
De motie-Belhaj definieert de te evacueren doelgroepen in brede zin als «medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan» en bevat geen uitsluitende voorwaarden. In antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer van 16 december jl.3 is uitgelegd waarom het kabinet van mening is dat deze groep van ongeveer 200 (aantal genoemd in hulpverzoek van 15 augustus 2021) bewakers en ander servicepersoneel, die in dienst was bij de externe dienstverlener, niet behoort tot de groep van medewerkers die voor overbrenging in aanmerking komen.
Kunt u bevestigen dat in de Kamerbrief inzake de uitvoering van de motie-Belhaj van 11 oktober jl.2 niet is opgenomen dat personen rechtstreeks in dienst van Nederland moeten zijn geweest om in aanmerking te komen voor evacuatie? Kunt u daarnaast bevestigen dat er niet in de motie-Belhaj staat dat ambassadebewakers die officiële vertegenwoordigingen van staten bewaken, moeten worden uitgesloten?
De verdere uitvoering van de motie-Belhaj na afloop van de evacuatiefase, zoals uiteengezet in de brief van 11 oktober 2021, beperkt zich tot drie specifieke groepen. Allereerst degenen die in augustus al opgeroepen waren voor vertrek op basis van de motie-Belhaj, maar die niet meer tijdig konden uitreizen of de luchthaven niet op tijd konden bereiken. En daarnaast twee bijzondere groepen die vallen onder de speciale voorziening die het kabinet heeft getroffen en die in de brief van 11 oktober worden toegelicht.5 De bewakers bij de ambassade die in dienst waren van de externe dienstverlener vallen niet binnen de criteria voor een van deze drie groepen. Zie met betrekking tot wat er in de motie-Belhaj staat het eerdere antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat in de motie-Belhaj – aangenomen daags na de val van Kabul op 15 augustus jl. – het kabinet wordt verzocht additionele groepen te evacueren die vóór het aannemen van de motie niet in aanmerking kwamen voor evacuatie? Zo ja, waarom baseert u uw besluit om de ambassademedewerkers niet te evacueren op een besluit dat vóór de motie-Belhaj is genomen, terwijl u dat bij andere groepen ook niet doet?
Het klopt dat met de uitvoering van de motie-Belhaj van 18 augustus 2021 tijdens de acute evacuatiefase groepen in aanmerking zijn gebracht voor evacuatie die voorheen niet in aanmerking kwamen. Overwegingen die ten grondslag lagen aan het besluit dat de medewerkers van de externe dienstverlener die hebben gewerkt als bewakers bij de Nederlandse ambassade niet voor overbrenging in aanmerking kwamen, waren ten eerste dat zij niet in dienst waren van de ambassade maar bij een particulier bedrijf en ten tweede dat zij geen (militaire) objecten van buitenlandse strijdkrachten bewaakten, maar officiële vertegenwoordigingen van andere staten, waarmee de Taliban officiële contacten nastreeft. Zoals eerder gemeld aan uw Kamer in de brief van 24 november 20216 vormen zij vanwege deze overwegingen een duidelijk andere groep dan de groepen die wel voor evacuatie in aanmerking kwamen zoals uiteengezet in de brief van 11 oktober 2021. De omvang van deze groep bewakers zou potentieel, inclusief de kerngezinsleden, 800 tot 1000 personen kunnen zijn.
Klopt het dat de externe dienstverlener die het verzoek tot evacuatie van de ambassadebewakers heeft gedaan na het aannemen van de motie Belhaj, tot op heden niet rechtstreeks op de hoogte is gesteld van het besluit de bewakers niet te evacueren? Zo ja, hoe verklaart u dit? Zo nee, kunt u alle correspondentie of gespreksverslagen van telefoongesprekken na het aannemen van de motie-Belhaj waarin dit besluit is meegedeeld aan de dienstverlener, de Kamer doen toekomen?
De externe dienstverlener was, uit zijn regelmatige contacten met de ambassade, reeds vanaf begin 2021 bekend met het feit dat zijn werknemers niet door Nederland geëvacueerd zouden worden. In mondelinge contacten is tegenover hem herhaald dat het niet te verwachten was dat dit standpunt zou veranderen. Van deze gesprekken is geen verslag opgetekend. Op 14 augustus is in een gesprek op de ambassade in Kaboel tegenover de supervisor van deze groep en een aantal van de medewerkers van de dienstverlener bevestigd dat voor deze groep een andere situatie geldt dan voor het ambassadepersoneel, dat zij niet binnen de door het ministerie in Den Haag vastgestelde kaders vallen, en dat uiteindelijk de werkgever voor hun veiligheid verantwoordelijk is.
Het e-mailverzoek dat de externe dienstverlener op 15 augustus aan de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken stuurde is op eenzelfde wijze behandeld als de vele andere hulpverzoeken die via diverse mailadressen, ook die van bewindspersonen en individuele ambtenaren of van directies, bij Buitenlandse Zaken binnenkwamen. Al deze verzoeken zijn doorgeleid naar de mailbox kabul@minbuza.nl. Behoudens degenen die in de acute evacuatiefase uit deze mailbox zijn gelicht met een oproep om naar de luchthaven te komen, is op geen van die andere verzoeken ingegaan; het ging zoals bekend in die eerste periode om tienduizenden e-mails.
Met de externe dienstverlener is voornamelijk mondeling (telefonisch) en soms via whatsapp gecommuniceerd. In deze communicatie is niet gereageerd op zijn verzoek aan de Minister, noch is een specifiek nieuw standpunt ten aanzien van zijn groep ingenomen of aan hem medegedeeld. In een berichtenuitwisseling op 23-24 augustus laat de ambassadeur hem via whatsapp weten niet te verwachten dat het standpunt over de groep zou veranderen. De app-uitwisseling wordt op vertrouwelijke basis met u gedeeld.7 In een telefonische uitwisseling op 25 en 26 augustus met een medewerker van het BZ-crisisteam werd hem verzocht om een namenlijst toe te sturen (zie ook het antwoord op vraag 7) maar is niet met hem over het evacuatieverzoek of een eventuele aanpassing van het standpunt ten aanzien van de groep gesproken. Toen de dienstverlener de lijst op 26 augustus toezond was er net een einde gekomen aan de evacuaties omdat de luchthaven was gesloten.
Gedurende september is, onder meer met uw Kamer, intensief gesproken over hoe om te gaan met de vele verzoeken en met de vele mensen die vanuit Afghanistan nog op hulp wachtten. Besluitvorming is met uw Kamer gedeeld per brief van 11 oktober 2021. Achteraf bezien is het spijtig dat aan de dienstverlener in die periode, anders dan een ontvangstbevestiging op 26 augustus 2021 voor de lijst, geen schriftelijk antwoord op het evacuatieverzoek meer is gestuurd.
Net als de vele anderen die in de acute evacuatiefase een hulpverzoek instuurden heeft ook de externe dienstverlener in oktober een standaardantwoord ontvangen, dat vanuit een «no reply»-mailbox is verzonden. In dat bericht (zie bijlage)8 is aan hem en aan alle anderen onder meer medegedeeld dat «the possibilities for support are unfortunately limited at this time». Daarna zijn reguliere werkcontacten voortgezet, onder meer over het afsluiten van een nieuw bewakingscontract voor het terrein waar eigendommen van de ambassade momenteel zijn opgeslagen.
Klopt het dat de externe dienstverlener eind augustus een namenlijst heeft aangedragen met personen die langer dan tien jaar als ambassademedewerker voor Nederland hebben gewerkt? Zo ja, kunt u bevestigen of de dienstverlener dit op verzoek van het ministerie heeft gedaan? Kunt u daarnaast exact aangeven wat er met deze namenlijst is gebeurd en kunt u alle correspondentie tussen het ministerie en de externe dienstverlener inzake deze namenlijst de Kamer doen toekomen?
Het klopt dat de dienstverlener op 26 augustus 2021, op verzoek van het crisisteam een dag eerder, een namenlijst van zijn medewerkers heeft aangedragen met daarop 179 namen. In zijn korte aanbiedingsmail schrijft hij dat het personen betreft die 10 jaar of langer bij de ambassade hebben gewerkt. Op deze lijst staan geen lengten van dienstverbanden vermeld en daar was ook niet specifiek om verzocht.
De reden waarom het crisisteam de lijst op 25 augustus telefonisch bij het bedrijf opvroeg is omdat bij het hulpverzoek geen overzicht zat van wie dit betrof. Op dat moment werden voor alle hulpverzoeken in de kabul-mailbox de ontbrekende namen en gegevens voor zover mogelijk alsnog opgevraagd door het crisisteam. De ambassade zat middenin de evacuatieoperatie en kon de lijst niet verstrekken. Het crisisteam wilde de namen op de lijst tevens kunnen cross-checken met binnengekomen individuele verzoeken in de kabul-mailbox, teneinde te kunnen vaststellen of het bij verzoeken van mensen die aangaven beveiliger te zijn of te zijn geweest al dan niet om personen ging die rechtstreeks in dienst waren (geweest) van de ambassade.
Op het moment dat de lijst op 26 augustus werd ontvangen sloot de luchthaven en kwam de evacuatie tot een einde. De lijst als zodanig is daarna niet meer gebruikt. Het crisisteam stuurde nog wel een ontvangstbevestiging aan het bedrijf en gaf daarin aan dat de lijst zou worden doorgegeven aan «teams die namenlijsten opstellen van personen die voor Nederland of de ambassade gewerkt hebben» met daaronder het advies dat op dat moment aan iedereen in Kaboel werd gegeven, om niet meer naar de luchthaven te gaan. Kopie van deze mailwisseling wordt eveneens vertrouwelijk met u gedeeld.3) De namenlijsten kunnen om privacy-redenen niet gedeeld worden.
Begin september deelt de ambassade, inmiddels tijdelijk gevestigd in Qatar, ook een lijst met namen van medewerkers van de externe dienstverlener met het crisisteam die dateert van 8 juni 2021. Daar staan 146 namen op, waarvan er 129 ook op de lijst van 26 augustus staan. Op deze lijst van 8 juni met 146 namen staat de duur van het dienstverband wel vermeld en staan 59 personen met een dienstverband van 10 jaar of langer.
Hoeveel ambassadebewakers die in dienst stonden van deze dienstverlener zijn er uiteindelijk per 31 december jl. ontslagen? Hoeveel van deze personen zijn er inmiddels door Nederland via deze dienstverlener weer in dienst genomen? Wat is er bij u bekend over het lot van de ontslagen personen die niet weer in dienst zijn genomen?
De externe dienstverlener heeft nog tot eind 2021 beveiligingswerkzaamheden bij de voormalige Nederlandse ambassade uitgevoerd. Ons zijn geen berichten bekend dat zijn medewerkers daarbij in problemen zijn gekomen. Van de externe dienstverlener is vernomen dat op basis van de lijst met 179 namen inmiddels 149 medewerkers per 31 december 2021 zijn ontslagen. De overige 30 personen staan nog onder contract bij het bedrijf. Het ontslag was het gevolg van het opzeggen van de Nederlandse ambassadecontracten, zoals gesteld in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer.9
Er is met deze externe dienstverlener inmiddels een nieuw contract afgesloten voor bewaking van een terrein in de voormalige groene zone waar op dit moment de achtergebleven Nederlandse eigendommen worden bewaard. Onder dit nieuwe contract worden nog elf medewerkers van de dienstverlener ingezet voor de beveiliging van de ambassade op de nieuwe locatie.
Zoals bekend is de economische situatie in Afghanistan erg slecht en voor mensen die in deze omstandigheden hun baan verliezen nog slechter. Daarom heeft mijn voorganger op 19 november 2021 besloten om aan de werknemers die zouden worden ontslagen via de werkgever een financiële tegemoetkoming ter hoogte van vier maandsalarissen (ongeacht de duur van het dienstverband) beschikbaar te stellen, om hen te helpen in deze moeilijke tijden. Deze tegemoetkoming is overgemaakt aan de werkgever en wordt door hem momenteel uitbetaald aan betrokkenen.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uw antwoorden voor het aankomende plenaire debat over de huidige stand van zaken inzake de evacuatie-operatie aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Bijlage: bij antwoord op vraag 6: «Bericht van de Nederlandse regering» (als bulk-mail verzonden in week 11–15 okt 2021)
Afwijzingen kort verblijf familieleden Syrische Nederlanders. |
|
Jasper van Dijk , Sylvana Simons (BIJ1), Kati Piri (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Don Ceder (CU), Tunahan Kuzu (DENK), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel aanvragen zijn in de afgelopen vijf jaar gedaan voor een kort verblijf in Nederland door Syriërs via een «bewijs garantstelling en particuliere logiesverstrekking»?
Ingevolge artikel 14 van de (EU) Visumcode1 moeten aanvragers van een kort verblijf (Schengen)visum aantonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken voor de kosten van de (retour)reis en de kosten van het verblijf in Nederland. Een visumaanvrager kan dit ook aantonen met een «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking» door een solvabele derde, bijvoorbeeld de referent in Nederland. Er is geen overzicht beschikbaar hoe vaak een dergelijk «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking» is gebruikt, maar dit formulier wordt voornamelijk gebruikt voor het verblijfsdoel «familiebezoek». In de afgelopen vijf jaar (periode 01-01-2017 t/m 31-12-2021) zijn er 1.958 visumaanvragen voor kort verblijf ingediend met als verblijfsdoel «familiebezoek», door aanvragers met de Syrische nationaliteit (zie cijfers in bijlage 1, figuur 2).
Bij hoeveel van deze aanvragen voldeed de aanvrager aan de gestelde voorwaarden?
In de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 zijn er 9.222 visumaanvragen ingediend door personen met de Syrische nationaliteit, waarvan 4.143 zijn ingewilligd (een inwilligingspercentage van ongeveer 45%). Voor specifiek het verblijfsdoel «familiebezoek» zijn er in deze periode 1.958 visumaanvragen ingediend door personen met de Syrische nationaliteit, waarvan 497 aanvragen zijn ingewilligd (ongeveer 25%). T.a.v. de ingewilligde aanvragen is geoordeeld dat aan de bepalingen van de Visumcode is voldaan.
Wat was het afwijzingspercentage van aanvragen voor kort verblijf voor alle nationaliteiten? Wat is het afwijzingspercentage voor aanvragen voor kort verblijf specifiek voor Syriërs? Wat is het afwijzingspercentage voor aanvragen kort verblijf voor Syriërs die aan alle gestelde voorwaarden voldoen?
In de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 was het weigeringspercentage van alle visumaanvragen wereldwijd (ongeacht nationaliteit en verblijfsdoel) ongeveer 13%. Het weigeringspercentage voor personen in bezit van de Syrische nationaliteit (ongeacht verblijfsdoel) in deze periode bedroeg afgerond 55%.
Aanvragen voor een (Schengen) visum kort verblijf (max. 90 dagen per periode van 180 dagen) worden getoetst overeenkomstig de bepalingen van de Visumcode. Als aan alle voorwaarden (inclusief tijdige terugkeer, het niet gesignaleerd staan ter fine van weigering en er geen bezwaar van een andere lidstaat bestaat tegen de komst van de aanvrager) wordt voldaan, wordt een aanvraag ingewilligd. Het afwijzingspercentage van 55% betreft derhalve uitsluitend aanvragen waarbij niet aan alle voorwaarden werd voldaan.
Zie bijlage 1, figuren 5 en 6 voor de gebruikte weigeringsredenen voor afgewezen visumaanvragen van personen in het bezit van de Syrische nationaliteit in de periode van 1-1-2017 t/m 31-12-2021. Vaak worden meerdere weigeringsredenen gebruikt voor een visumaanvraag omdat er sprake is van een combinatie van weigeringsgronden.
De meest voorkomende weigeringsgronden voor Syrische aanvragers zijn:
Bovengenoemde weigeringsgronden zijn overigens ook de meest gebruikte weigeringsgronden voor andere nationaliteiten. In bijlage 2 vindt u een nadere omschrijving van de weigeringsgronden.2
Kunt u aangeven om welke redenen aanvragen, die aan alle voorwaarden voldoen, alsnog worden afgewezen? Speelt het «vestigingsgevaar» hierin een rol?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Eén van de criteria voor het verlenen van een (Schengen) visum kort verblijf is inderdaad of de aanvrager het voornemen heeft het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór de geldigheidsduur van het aangevraagde visum verstrijkt. Hiervoor wordt onder meer gekeken naar de sociaaleconomische binding van betrokkene met het land van herkomst en/of bestendig verblijf. Dit wordt beoordeeld op individuele merites aan de hand van het aanvraagdossier.
Betekent de oorlogssituatie in Syrië dat voor inreizende familieleden in alle gevallen wordt aangenomen dat er geen of slechts een zwakke sociaal en economische band met het land van herkomst of verblijf bestaat? Bestaat een interne werkinstructie waarin dit is uitgewerkt? Zo ja, wilt u deze aan de Kamer doen toekomen?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 4. In algemene zin is de burgeroorlog in Syrië uiteraard van grote invloed op de sociaaleconomische omstandigheden van Syriërs. Alle visumaanvragen worden echter op hun eigen merites beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de Visumcode. De meeste visa van Syriërs worden aangevraagd vanuit (buur)landen uit de regio, waarbij geldt dat sommige Syriërs hiervoor op en neer reizen vanuit Syrië en anderen zich (al dan niet tijdelijk) in deze landen hebben gevestigd.
Bent u het eens dat, als aanvragers aan alle voorwaarden voldoen, het uitgangspunt dient te zijn dat de vergunning wordt verleend, tenzij er zwaarwegende redenen zijn dit niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het uitgangspunt is inderdaad dat een visum kan worden verleend als aan alle voorwaarden van de Visumcode wordt voldaan. Indien niet aan alle voorwaarden wordt voldaan biedt de Visumcode op grond van artikel 25 aan lidstaten de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een territoriaal beperkt «kort verblijf» visum te verstrekken voor de duur van maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen, wanneer zij dat op humanitaire gronden, vanwege het nationale belang of gelet op internationale verplichtingen, noodzakelijk achten. Dit artikel biedt echter geen ruimte om af te wijken van de voorwaarde dat het voornemen moet bestaan om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. Nederland verstrekt daarom geen (territoriaal beperkte) Schengenvisa voor kort verblijf aan personen als ten tijde van de beoordeling van de visumaanvraag gerede twijfel bestaat aan de tijdige terugkeer na afloop van hun visum.
Bent u ook van mening dat elke aanvraag individueel moet worden beoordeeld? Zo ja, kunt u aangeven en onderbouwen of dat de afgelopen jaren ook de praktijk is geweest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er zoveel aanvragen worden afgewezen, terwijl wel aan alle voorwaarden wordt voldaan?
Ja, zie ook de antwoorden op vraag 4 en vraag 5. Visumaanvragen worden op hun eigen merites beoordeeld. Dat is het uitgangspunt en de staande praktijk bij de beoordeling van (Schengen)visumaanvragen voor kort verblijf. Het algemene gemiddelde weigeringspercentage bij visumaanvragen voor NL bedroeg in de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 ongeveer 13%. Voor aanvragers met de Syrische nationaliteit bedroeg het weigeringspercentage 55%. Zoals figuur 5 in bijlage 1 laat zien is daarbij vaak sprake van onvoldoende binding met het land van herkomst of bestendig verblijf en twijfel aan tijdige terugkeer.
Erkent u dat er objectieve belemmeringen bestaan voor het uitoefenen van het gezins- of familieleven voor Syriërs die hier asiel hebben gekregen? Erkent u dat een kort bezoek naar Nederland de enige mogelijkheid kan zijn waarop mensen elkaar kunnen zien of deel uit kunnen maken van belangrijke levensgebeurtenissen?
Voor de beantwoording van deze vraag is het belangrijk om onderscheid te maken tussen gezinsleden en overige familieleden van Syrische Nederlanders/ statushouders. Gezinsleden (partners, minderjarige kinderen en afhankelijke meerderjarige kinderen) kunnen op basis van gezinshereniging (reguliere gezinshereniging of gezinshereniging in het kader van nareis asiel) naar Nederland komen, hiervoor kan een lang verblijf visum worden aangevraagd. In de Nederlandse situatie is dat een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Voor gezinsleden is er derhalve geen belemmering. Voor overige familieleden geldt dat zij voor een bezoek aan Nederland een (Schengen) visum kort verblijf moeten aanvragen waarbij getoetst wordt aan de voorwaarden zoals beschreven in de Visumcode.
Bent u van mening dat de menselijke maat voldoende wordt toegepast bij het beoordelen van deze visumaanvragen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 6 v.w.b. de mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen een visum te verstrekken op humanitaire gronden. Personen die om humanitaire redenen moeten reizen zijn gedurende de coronapandemie bovendien uitgezonderd van het EU-inreisverbod.
Wat kunnen Syriërs, die aan alle voorwaarden voldoen om hun familieleden uit te nodigen voor kort verblijf, doen om te zorgen dat zij hun familieleden alsnog kunnen zien?
Een Syrische Nederlander of (asiel) statushouder kan een visumaanvraag voor een familielid ondersteunen d.m.v. een «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking», maar bij de beoordeling van de visumaanvraag zullen onder andere ook de individuele omstandigheden van de visumaanvrager worden betrokken, om te beoordelen of tijdige terugkeer aannemelijk is. Indien aan alle bepalingen van de Visumcode wordt voldaan, wordt een visum verleend.
Zie het antwoord op vraag 8 voor de overige mogelijkheden.
Figuur 1: Totaal aantal aanvragen voor een kort verblijf (Schengen) visum per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit, voor alle verblijfsdoelen.
Figuur 2: Aantal aanvragen voor een (Schengen) visum kort verblijf per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel «familiebezoek».
Figuur 3: Aantal ingewilligde visa (inclusief VTBG) voor een (Schengen) visum kort verblijf per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit, voor alle verblijfsdoelen.
Figuur 4: Aantal ingewilligde visa (inclusief VTBG) voor een (Schengen) visum kort verblijfper jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel familiebezoek.
Figuur 5: Aantal keer dat een weigeringsreden is gebruikt in geweigerde aanvragen van 1-1-2017 t/m 31-12-2021 van aanvragers met de Syrische nationaliteit voor alle verblijfsdoelen gezamenlijk.
Figuur 6: Aantal keer dat een weigeringsreden is gebruikt in geweigerde aanvragen van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel «familiebezoek».
Het bericht ‘Buitenlandse Zaken weigert Afghaanse bewakers ambassade Kabul te evacueren’ |
|
Jasper van Dijk , Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Laura Bromet (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Sylvana Simons (BIJ1), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Kati Piri (PvdA), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse Zaken weigert Afghaanse bewakers ambassade Kabul te evacueren»?1
Ja.
Vanaf wanneer was het verzoek van lokale beveiligers die via een «subcontractor» voor de Nederlandse ambassade in Kabul werkten, om geëvacueerd te worden bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Waarom zijn deze beveiligers toentertijd niet opgeroepen voor evacuatie, terwijl Hongaarse beveiligers die via een «subcontractor» uit Dubai werkten wel zijn geëvacueerd?
De eigenaar van het private bedrijf dat diensten verleent aan de Nederlandse ambassade in Kaboel, inclusief beveiliging, heeft op verschillende momenten tijdens de evacuatiemissie en erna via verschillende lijnen verzocht dat zijn werknemers naar Nederland worden overgebracht. Het aantal personen op de lijsten aangebracht door de eigenaar van het bedrijf varieerde. Een door het ministerie geaggregeerde lijst bevat 195 namen, onder wie 122 bewakers, 66 «service personnel», 4 technici, 2 Human Resources en 1 Finance. Inclusief kerngezinnen zou dit om ongeveer 1.000 personen gaan.
Sinds begin dit jaar heeft de ambassade bij verschillende gelegenheden duidelijk gecommuniceerd aan het bedrijf dat diegenen die voor een externe dienstverlener werken in een andere positie verkeren dan mensen met een dienstverband met de ambassade – de lokale medewerkers –, voor wie Nederland als werkgever een speciale verantwoordelijkheid heeft en die ook zijn geëvacueerd.
De Hongaarse beveiligers zijn door speciale eenheden van een partnerland naar het vliegveld gebracht en uiteindelijk door een partnerland gerepatrieerd naar hun eigen land. Hierover waren voorafgaand aan de evacuatieperiode al afspraken gemaakt.
Kunt u bevestigen dat er in de evacuatie-operatie geen onderscheid is gemaakt tussen individuen die rechtstreeks voor de Nederlandse missie in Afghanistan werkten en individuen die via «subcontractors» in dienst waren? Zo nee, om welke reden en op basis waarvan is dit onderscheid gemaakt?
Tijdens de evacuatie zijn de criteria gehanteerd conform de motie Belhaj (kamerstuk 27 925, nr. 788). Dat wil zeggen dat beveiligers die voor Nederland werkzaam waren in het kader van een internationale militaire of politiemissie tijdens de evacuatie in aanmerking konden komen om te worden overgebracht naar Nederland.
Voor de volledigheid wil het kabinet vermelden dat het bij de bewakers van de ambassade om een andere groep personen gaat die onder andere omstandigheden andersoortige werkzaamheden hebben verricht dan de Afghaanse beveiligers die militaire objecten bewaakten van buitenlandse strijdkrachten die door tenminste van een deel van de bevolking – en in ieder geval door de Taliban – als vijand werden beschouwd.
Ambassadebewakers houden zich op bij civiele objecten, officiële vertegenwoordigingen van andere staten, waarmee de Taliban officiële contacten nastreeft. Hoewel dit bewakingsbedrijf door Nederland was ingehuurd, vallen de werkzaamheden van dit type bewakers, anders dan die van de hierboven genoemde militaire beveiligers, onder de verantwoordelijkheden van een gastland. Dat moet namelijk de veiligheid van ambassades waarborgen. Ook dat maakt dat dit een bijzondere groep is met werkzaamheden van een andere aard.
Op welk moment en specifiek op welke wijze heeft u de Kamer meegedeeld dat er een nieuw criterium geldt, te weten dat individuen een rechtstreeks dienstverband moeten hebben om in aanmerking te komen voor evacuatie?
Er is geen sprake van een nieuw criterium. Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld is er een onderscheid tussen mensen die voor en bij de ambassade werken met een direct dienstverband en hen die dat niet hebben.
Voor personen met een directe arbeidsrelatie voelt de ambassade als werkgever een speciale verantwoordelijkheid.
Dat is ook de reden dat uiteindelijk is besloten de lokale werknemers, die een arbeidscontract hadden met de ambassade, te evacueren.
Voor mensen die dat niet hadden, zoals de bewakers, geldt dat niet. De werkgever is voor hen verantwoordelijk. Dat is ook duidelijk met hen en de werkgever gecommuniceerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Australië, ambassadebewakers die via «subcontractors» voor hen werkten wel hebben geëvacueerd of van plan zijn te gaan evacueren? Zo ja, waarom vormt Nederland hierin een uitzondering?
Procedures voor evacuatie verschillen van land tot land; verschillende landen hebben verschillende groepen personen geëvacueerd. Bij een aantal Westerse ambassades waren overigens niet-Afghaanse bewakers werkzaam, ofwel in directe dienst, ofwel ingehuurd. Deze hebben uiteraard een andere positie dan Afghaanse bewakers.
Zijn er afspraken gemaakt met het bedrijf of de bedrijven die de bewakers in dienst hebben? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt, wanneer zijn deze gemaakt en met wie?
Vanaf begin van 2021 is aan de eigenaar van het bedrijf waarbij de bewakers in dienst zijn, duidelijk kenbaar gemaakt dat zijn werknemers niet door Nederland geëvacueerd zouden worden. De algemene verantwoordelijkheid, inclusief voor hun veiligheid, ligt bij de werkgever; dat is ook door hem erkend.
Hoeveel oud-medewerkers van het Ministerie van Defensie (zowel die rechtstreeks of via een «subcontractor» in dienst waren) die zich hadden gemeld voor evacuatie, komen met de nieuwe criteria zoals vastgelegd door de regering in de Kamerbrief2 van 11 oktober niet meer in aanmerking voor evacuatie?
De criteria waarover de Tweede Kamer is geïnformeerd in de brief van 11 oktober zijn zoals gezegd alleen van toepassing op een afgebakende groep aanmeldingen zoals bekend bij het Ministerie van Defensie op 11 oktober jl.
Wordt er door het Ministerie van Defensie momenteel onderscheid gemaakt tussen tolken, beveiligers, en ander personeel die rechtstreeks in dienst waren, en zij die waren ingehuurd via «subcontractors» of via andere derde landen voor de Nederlandse missie werkten? Zo ja, op welke manier en met welke onderbouwing?
Het Ministerie van Defensie hanteert, net als de andere betrokken departementen, de criteria zoals die zijn genoemd in de Kamerbrieven van 11 oktober 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 860) en 16 november 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 872).
In deze brieven staat dat een Afghaan nog steeds in aanmerking komt voor overbrenging naar Nederland indien hij of zij voor Nederland heeft gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie als tolk. Het gaat bij tolken om de uitgevoerde werkzaamheden en niet om de contractvorm. Een persoon komt niet in aanmerking als hij of zij in dienst was van de Afghaanse overheid.
Voor een niet-tolk geldt dat een afgebakende groep aanmeldingen zoals bekend bij Defensie bij het verzenden van de Kamerbrief van 11 oktober jl. wordt bekeken op de in deze brief genoemde criteria, namelijk dat deze persoon, gedurende minimaal één jaar, voor Nederland moeten hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie in een voor het publiek zichtbare functie. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de uitgevoerde werkzaamheden en de werkrelatie met Nederland. Tevens moet de Afghaanse nationaliteit worden vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat oud-defensiemedewerkers die akkoord hebben gekregen van het Ministerie van Defensie om geëvacueerd te worden, maar nog niet waren opgeroepen, alsnog hiervoor in aanmerking komen?
Indien de aanmeldingen van Afghaanse medewerkers die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie voldoen aan de criteria, zoals gesteld in de Kamerbrieven van 11 oktober 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 860) en 16 november 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 872), komen zij in aanmerking om naar Nederland overgebracht te worden.
Hoeveel tolken (die voor Defensie en de politiemissie hebben gewerkt) bevinden zich momenteel nog steeds in Afghanistan?
Voor zover eind november bekend bevinden zich in Afghanistan nog 160 personen die een beroep kunnen doen op de tolkenregeling: 40 Defensietolken (inclusief kerngezinnen 122 personen) en 10 EUPOL tolken in Afghanistan (inclusief kerngezinnen 38 personen). Zoals bekend betreft het hier een open einde regeling: dit aantal is derhalve niet definitief.
Kunt u een overzicht van hoeveel Afghanen met eindbestemming Nederland nog vastzitten in een derde land en in welke landen zij verblijven? Wat zijn de omstandigheden waaronder zij vastzitten en waarom het zo lang duurt voor ze naar Nederland worden overgebracht?
Op dit moment zijn er voor zover bekend 89 Afghanen in Hongarije die voor het Provincial Reconstruction Team in Baghlan hebben gewerkt. Dit aantal is inclusief gezinsleden. Voor deze groep wordt gekeken naar een manier om hen zo snel mogelijk over te brengen naar Nederland. Hun omstandigheden zijn niet precies bekend, omdat zij op verschillende locaties in Hongarije verblijven. De ministeries van Defensie en BZ zijn met de IND en de ambassade bezig zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de status van deze personen en de mensen die daarvoor in aanmerking komen op zo kort mogelijke termijn over te brengen naar Nederland.
Daarnaast zijn er 25 lokale medewerkers van de NAVO die recentelijk een aanbod om naar Nederland te komen hebben geaccepteerd en die we voor het einde van het jaar proberen over te brengen. Verder zijn er enkele families in Pakistan en Iran die voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen; met hen wordt door de ambassades in Islamabad en Teheran contact onderhouden. De Nederlandse ambassades in deze landen faciliteren hun onderdak; in Pakistan geschiedt dat via IOM.
Zijn er op dit moment andere NAVO-landen die (wel) laissez-passers of andere nooddocumenten afgeven in Afghanistan? Zo ja, welke landen en op wat voor manier? En wat zijn de bezwaren van het kabinet om dit niet te doen?
Vooropgesteld zij dat de Taliban van Afghanen een paspoort eisen als zij het land willen verlaten; noodreisdocumenten worden door hen niet geaccepteerd. Voor zover bekend worden door andere (NAVO) landen formeel geen noodreisdocumenten in Afghanistan verstrekt aan Afghaanse burgers. De Nederlandse wetgeving verzet zich tegen de verstrekking van geldige Nederlandse reisdocumenten aan burgers in het land waarvan zij de nationaliteit bezitten. Het toch verstrekken van geldige noodreisdocumenten aan Afghaanse burgers in Afghanistan mist niet alleen een wettelijke grondslag maar wordt internationaal gezien als een inmenging in een binnenlandse aangelegenheid. Aan Nederlanders die zonder geldige reisdocumenten in Afghanistan verblijven, kunnen wel nooddocumenten worden afgegeven.
Op welke manier geeft het kabinet uitvoering aan de motie-Piri c.s. over de opvang van Afghaanse evacuees in Nederland?3
Het kabinet wil het liefst dat iedereen wordt opgevangen in reguliere COA-locaties. Alle reguliere opvanglocaties zitten op het moment echter vol, daarom zijn de tijdelijke noodlocaties nu hard nodig. Het is namelijk belangrijk dat iedereen met recht op opvang dat kan krijgen. Het COA stelt echter alles in het werk om zo veel mogelijk de mate van opvang en begeleiding te bieden op de noodopvanglocaties zoals deze ook geboden wordt op reguliere locaties. Het kabinet vindt het belangrijk dat de Afghaanse evacués snel duidelijk krijgen over hun toekomst. Daarom beslist de IND ook voortvarend in de procedures van de evacués, waardoor snel duidelijkheid komt over de verblijfsstatus van deze groep. Het COA voert inmiddels ook huisvestingsgesprekken op de locaties waar Afghaanse evacués verblijven zodat zij zo snel mogelijk kunnen doorstromen naar gemeenten en hun leven in Nederland kunnen opbouwen. Daarenboven wordt bij de Afghaanse evacués ingezet op contacten met de opleidings- en universitaire wereld, zoals UAF; en op andere initiatieven zoals oriëntatie op de arbeidsmarkt. Het kabinet zal via een separate brief de Kamer nog informeren over de uitwerking van de motie.
Met welke regelmaat wordt er contact gehouden met mensen die in aanmerking komen voor evacuatie?
Er wordt regelmatig contact gehouden met mensen die in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. De frequentie waarmee dat gebeurt, verschilt van geval tot geval.
Kunt u aangeven op welke manier uit de motie-Belhaj c.s.4 blijkt of, en op welke manier er met de Kamer sinds het begin van de evacuatieoperatie is gecommuniceerd, dat ambassademedewerkers die via een externe dienstverlener voor de Nederlandse missie werkten, niet in aanmerking komen voor evacuatie?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 is er geen sprake van een nieuw criterium. De bewakers vallen niet binnen de criteria van de speciale voorziening die het kabinet heeft aangekondigd in de Kamerbrief van 11 oktober (Kamerstuk 27 925, nr. 860) om de overkomst naar Nederland van twee bijzondere groepen te faciliteren.
Kunt u aangeven voor hoeveel medewerkers die voorheen via een externe dienstverlener voor de Nederlandse missie werkten, er na 31 december geen plaats meer zal zijn?
Van de externe dienstverlener is vernomen dat 149 medewerkers per 31 december worden ontslagen n.a.v. het opzeggen van de Nederlandse ambassadecontracten. Er is met deze zelfde externe dienstverlener inmiddels een nieuw contract afgesloten voor bewaking van een terrein in de voormalige groene zone waarop op dit moment de achtergebleven Nederlandse eigendommen worden bewaard.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uw antwoorden voor het aankomende plenaire debat over de huidige stand van zaken inzake de evacuatie-operatie aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
De administratieve detentie van Palestijnen |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat momenteel meer dan 500 Palestijnen door de Israëlische staat worden vastgehouden in onbepaalde administratieve detentie, zonder aanklacht, proces of veroordeling?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat van deze groep momenteel zes gevangenen in acuut levensgevaar verkeren omdat zij in hongerstaking zijn tegen hun onwettelijke vasthouding?
Op moment van schrijven hebben vijf van de zes gevangenen hun hongerstaking beëindigd en een overeenkomst gesloten met de Israëlische autoriteiten, waarbij hun administratieve detentie niet langer wordt verlengd. In elk geval is één van hen inmiddels vrijgelaten uit de gevangenis. De verwachting is dat de andere vier binnen enkele weken of maanden op vrije voeten worden gesteld. Of de laatste van de zes gevangenen ook een overeenkomst zal sluiten met de Israëlische autoriteiten is niet bekend.
Wat is uw reactie op deze specifieke situatie?
Nederland en de EU achten de specifieke situatie, en in bredere zin het veelvuldig gebruik van administratieve detentie, zorgelijk en onderstrepen in gesprekken met de Israëlische autoriteiten met regelmaat het belang van een eerlijke rechtsgang. Op basis van het internationaal recht is detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Nederland en de EU dringen aan op strikte naleving van deze waarborgen.
Erkent u dat Israël hiermee grove mensenrechtenschendingen begaat, waaronder schending van het Vierde Verdrag van Genève en het VN Verdrag tegen Foltering, dat Israël zelf geratificeerd heeft? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om deze illegale detenties in de sterkste bewoordingen te veroordelen en de Israëlische regering met klem te verzoeken om onwettig gedetineerde Palestijnen per direct vrij te laten? Zo niet, waarom niet?
De Nederlandse regering hecht aan de strikte naleving van de internationaalrechtelijke bepalingen omtrent detentie en dit wordt in de contacten met Israël op verschillende niveaus regelmatig uitgedragen. Zoals gesteld in de beantwoording van vragen 3 en 4 dringen Nederland en de EU aan op strikte naleving van de waarborgen die verbonden zijn aan administratieve detentie. Ook het afgelopen jaar is dit door zowel de EU delegatie als de Nederlandse ambassade in Tel Aviv in verschillende contacten met de Israëlische autoriteiten aangekaart. Daarnaast heeft Nederland de afgelopen jaren verschillende organisaties gesteund die zich inzetten voor de rechten van Palestijnse gevangenen in Israël, met name gericht op minderjarigen. Projecten die door Nederland gesteund worden richten zich op bescherming tegen misbruik en slechte behandeling, het recht op een eerlijk proces, en adequate voorzieningen in detentie.
Bent u bereid om binnen de Europese Unie en de Verenigde Naties een voortrekkersrol in te nemen in het veroordelen van administratieve detentie en het opleggen van sancties aan de staat Israël voor het niet vrijlaten van illegaal gedetineerde Palestijnen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke middelen gaat u inzetten om administratieve detentie van Palestijnen door Israël te beëindigen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekenen de structurele mensenrechtenschendingen, onderdrukking van de Palestijnen en bezettingen van Palestijns grondgebied door Israël voor de Nederlandse houding ten opzichte van het Europese Associatieverdrag met Israël?
Het Associatieakkoord met Israël is een overeenkomst die als basis fungeert voor een veelomvattende dialoog met de Israëlische regering. Juist ook gevoelige thema’s, zoals schendingen van het internationaal recht door Israël, kunnen binnen het kader van het Associatieakkoord gezamenlijk worden geadresseerd door de EU en haar lidstaten, bijvoorbeeld tijdens de Associatieraden. Nederland is voorstander van hervatting van die Associatieraad, enerzijds om recht te doen aan de diepe en brede relatie tussen de EU en Israël, maar ook om gevoelige kwesties te kunnen bespreken waar we het niet over eens zijn, zoals uitbreidingen van nederzettingen, minderjarigen in detentie en uithuiszettingen.
Is Nederland bereid om op Europees niveau te pleiten voor het opbreken van dit verdrag? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Eiwit-vaccins |
|
Mirjam Bikker (CU), Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er een groep mensen bestaat die wel gevaccineerd wil worden, maar niet met het mRNA en/of vectorvaccin en derhalve om uiteenlopende redenen wachten op de levering van een «klassiek» eiwit-vaccin?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Heeft u zicht op de grootte van deze groep? Zo niet, bent u bereid om te na te gaan hoeveel mensen wachten op eiwit-vaccins?
Op dit moment is er geen zicht op de grootte van deze groep. Het RIVM monitort regelmatig wat de verschillende beweegredenen van mensen zijn in waarom zij zich wel of niet willen laten vaccineren. Het wachten op een «klassiek»- of eiwitvaccin is daarbij niet aan de orde gekomen. Ik zie daarom geen noodzaak om dit in verder detail uit te zoeken, maar zal het RIVM vragen ook hier in de monitoring aandacht voor te blijven houden.
Deelt u de mening dat keuzevrijheid tussen de verschillende coronavaccins die reeds beschikbaar zijn of beschikbaar komen bij kan dragen aan vergroting van de vaccinatiebereidheid?
Het kabinet kijkt op basis van (internationale) adviezen of én welke vaccins voor een bepaalde doelgroep geschikt zijn. Op dit moment worden op vaccinatielocaties standaard de vaccins van Moderna en BioNTech/Pfizer gebruikt. Mensen die liever het Janssen-vaccin willen, kunnen contact opnemen met de lokale GGD om te informeren of zij het Janssen vaccin op voorraad hebben en op welke wijze hierin kan worden voorzien.
Ik wil de beoordeling van het EMA en eventuele adviezen van de Gezondheidsraad afwachten wat betreft de eventueel aanvullende inzet van de vaccins die mogelijk in de komende maanden beschikbaar komen. Daarbij zullen we ook kijken of en, zo ja, hoe deze vaccins kunnen bijdragen aan het vergroten van de vaccinatiebereidheid.
Bent u daarom bereid om Nederlanders vrijheid te geven om te kiezen voor een specifiek type coronavaccin?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de eiwit-vaccins van Sanofi volgens de producent reeds voor het einde van 2021 beschikbaar komen?
De producent van Sanofi geeft aan de verwachting te hebben dat de resultaten van hun booster-vaccin onderzoek voor het einde van 2021 binnen zijn. Dit wil echter niet zeggen dat de vaccins ook beschikbaar komen. Hiervoor moeten de vaccins, op basis van de studieresultaten, nog beoordeeld worden voor markttoelating. In Europa is het EMA hier verantwoordelijk voor.
Klopt het dat u de reservering voor eiwit-vaccins van Sanofi heeft geannuleerd? Om hoeveel vaccins ging het precies?
Het klopt dat Nederland ervoor heeft gekozen om geen Sanofi-vaccins te reserveren. Het zou gaan om meer dan 10 miljoen potentiele vaccins. Deze beslissing is in de context van de gehele vaccin-portfolio voor 2022 genomen.
Kunt u nader toelichten waarom u heeft besloten om het eiwit-vaccin van Sanofi niet af te nemen en in plaats daarvan alleen het eiwit-vaccin van Novavax te bestellen, terwijl het vaccin van Novavax pas in 2022 geleverd kan worden?
Zoals uw Kamer bekend is, heeft Nederland reeds ruime voorraden vaccins ingekocht, ook voor de periode 2022 en 2023. Er is daarbij vooral ingezet op mRNA-vaccins, maar ook is er nadrukkelijk voor gekozen om een beperkte hoeveelheid eiwit-vaccins te kopen (840.000 doses). De keuze is gevallen op het eiwit-vaccin van Novavax. Belangrijke overwegingen daarbij waren dat op het moment van besluitvorming, er een beter beeld was van de effectiviteit en mogelijke markttoelating van Novavax, dan van Sanofi. Het is daarmee ook de verwachting dat het Novavax-vaccin eerder beschikbaar komt.
Is het te overwegen waard om een deel van de reservering bij Sanofi (bijvoorbeeld enkele honderdduizenden vaccins) te laten staan?
Ik ben van mening dat we met de bestelling van de Novavax-vaccins, al voldoende inkopen om specifieke groepen die niet met andere vaccins kunnen, of willen worden gevaccineerd, kunnen bedienen.
Klopt het dat u eveneens heeft besloten om minder vaccins van Novavax af te nemen dan eerder was beoogd? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Kunt u aangeven hoeveel vaccins er in eerste instantie waren besteld, hoeveel u er nu nog in bestelling heeft en wanneer deze precies beschikbaar komen en worden geleverd?
Er zijn inderdaad minder Novavax-vaccins gereserveerd dan mogelijk was. De belangrijkste reden hiervoor, is dat er reeds meer dan voldoende, zeer goed werkende vaccins zijn ingekocht. De eiwit-vaccins zijn bedoeld als aanvulling voor mensen die geen mRNA-vaccins kunnen of willen krijgen.
Wat is de meest recente informatie over de werkzaamheid van de vaccins van respectievelijk Sanofi en Novavax?
Sanofi:
Er zijn nog geen data over de vaccineffectiviteit beschikbaar voor dit vaccin. De fase 3 studie naar bescherming tegen symptomatische SARS-CoV-2 infectie is eind mei 2021 gestart. Beoogd is om een groep van 35.000 mensen van 18 jaar en ouder in de Verenigde Staten, Azië, Afrika en Latijns Amerika aan de studie mee te laten doen. In de eerste fase wordt de bescherming van een vaccin met de oorspronkelijke Wuhan stam getest. In een tweede fase testen ze de bescherming van een vaccin met de Bèta (Zuid Afrikaanse, B-1.351) variant tegen de op dit moment circulerende varianten. De resultaten van de fase 2 studie laten een goede neutraliserende antistofrespons in alle volwassen leeftijdsgroepen zien met een 95–100% seroconversie waarde.
Novavax:
Resultaten van de fase 3 studie (PREVENT-19), uitgevoerd in de Verenigde Staten en Mexico met bijna 30.000 volwassen deelnemers, laten vanaf 7 dagen na de tweede vaccinatie een vaccineffectiviteit van 94% zien tegen symptomatische SARS-CoV-2 infectie en 100% bescherming tegen matige en ernstige ziekte. In deelnemers van 65 jaar en ouder en deelnemers jonger dan 65 maar met een onderliggend lijden was de vaccineffectiviteit tegen symptomatische COVID 91%.
Resultaten uit de fase 3 studie uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk in 14.000 deelnemers van 18–84 jaar lieten een verglijkbare vaccin effectiviteit van 89,7% zien tegen bevestigde SARS-CoV-2 infectie en 100% tegen ziekenhuis opname en overlijden. Van de deelnemers was 27,9% 65 jaar of ouder en 44,6% had een onderliggende ziekte. De vaccineffectiviteit tegen de alfavariant was 86,3% en 96,4% tegen andere (niet alfa) varianten1. Er zijn geen effectiviteitsdata tegen de delta variant bekend.
Beide fabrikanten zijn ook studies gestart waarin gekeken wordt naar de inzet van deze vaccins als boostervaccin na een primaire serie met een mRNA vaccin.
Kunt u nader toelichten hoe het besluit om de bestelling van het Sanofi-vaccin te annuleren en het besluit om minder vaccins van Novavax in te kopen zich verhoudt tot de strategie om een diverse «vaccin-portefeuille» te creëren, mede tegen de achtergrond van het gegeven dat de werkzaamheid van de reeds geleverde vaccins na verloop van tijd af lijkt te nemen?
Er zijn op dit moment vier goedgekeurde coronavaccins voor Nederland (Europa): de coronavaccins van BioNTech/Pfizer, Moderna, AstraZeneca en Janssen. Deze zijn onder te verdelen in twee typen vaccins: mRNA-vaccins (Pfizer en Moderna) en Vector-vaccins (AstraZeneca en Janssen). Ik heb ervoor gekozen voldoende vaccins in te kopen om, indien gewenst, alle Nederlanders van 12 jaar of ouder die dit willen te kunnen voorzien van een (booster-)vaccinatie. Echter adviseerde de Gezondheidsraad op 9 april jl. (Inzet AstraZeneca-vaccin | Advies | Gezondheidsraad) te stoppen met het toedienen van AstraZeneca vaccins, welke vallen onder het type Vector-vaccin. Zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht, is er wel de keuzevrijheid om gevaccineerd te worden met het Janssen vaccin.
Op 2 november jl. adviseerde de gezondheidsraad iedereen een mRNA-vaccin als booster te geven, ongeacht het vaccin dat in de primaire serie is toegediend. Dit advies heb ik overgenomen. Er zijn op dit moment nog geen eiwitvaccins op de markt toegelaten. Wanneer dat gebeurt zal ik de Gezondheidsraad om advies vragen of en hoe we deze vaccins toe gaan voegen aan het vaccinatieprogramma. Zoals in het antwoord op vraag 9 toegelicht, zijn er meer dan voldoende en goed werkende vaccins ingekocht. De eiwit-vaccins zijn alleen bedoeld als aanvulling voor mensen die geen mRNA-vaccins kunnen of willen krijgen.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende coronadebat beantwoorden?
Dit is niet gelukt.
Het bericht dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch heeft bestempeld |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch heeft bestempeld?1
Ja.
Bent u van mening dat een sterk maatschappelijk middenveld noodzakelijk is voor een goed functionerende samenleving?
Ja.
Wat is uw oordeel over het door Israël als terroristisch verklaren van deze Palestijnse mensenrechtenorganisaties? Kunt u dit toelichten?
Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit, dat enkel op basis van zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De informatie die ten grondslag ligt aan de zes listings is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU opgeroepen deze informatie met donoren te delen, alsook met de betrokken zes organisaties. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588. De zes organisaties vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld, en het besluit heeft aanzienlijke consequenties voor deze ngo’s. De regering neemt het besluit dan ook zeer serieus en volgt de situatie nauwlettend.
Wat is uw mening over de uitspraken van Amnesty International en Human Rights Watch dat deze beslissing van de Israëlische overheid een aanval is op de internationale mensenrechtenbeweging?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de uitspraak van Amnesty International en Human Rights Watch dat het decennialange falen van de internationale gemeenschap om Israël aan te spreken op mensenrechtenschendingen ertoe heeft bijgedragen dat Israël de stap heeft genomen om deze mensenrechtenorganisaties tot terroristische organisaties te verklaren? Kun u dit toelichten?
Het kabinet herkent zich niet in het geschetste beeld dat «het decennialange falen van de internationale gemeenschap om Israël aan te spreken op mensenrechtenschendingen» ertoe heeft bijgedragen dat Israël nu deze stap zet. Nederland en de EU spreken Israël consistent aan op schendingen van het internationaal recht, zoals uitbreidingen van nederzettingen.
Bent u bekend met de zorgen die uw voorgangers hebben geuit over mensenrechtenschendingen en andere schendingen van internationaal recht die door Israël zijn begaan? Zoals marteling, administratieve detentie (zonder aanklacht en met geheim bewijs) en andere schendingen van internationaal recht? Wat is uw mening daarover?
Ja. Het kabinet heeft zich veelvuldig en duidelijk uitgesproken tegen schendingen van het internationaal recht en zal dit blijven. Nederland blijft beide zijden kritisch aanspreken op schendingen van het internationaal recht.
Bent u bekend met het rapport van de Onderzoekscommissie ingesteld door de VN Mensenrechtenraad naar aanleiding van de demonstraties in het kader van de Grote Mars van de Terugkeer en waarin werd gesproken over door Israël (mogelijk) gepleegde oorlogsmisdaden en andere schendingen van mensenrechten? Wat is uw mening daarover?
Het kabinet heeft Uw Kamer op 13 maart 2019 een brief gestuurd over het rapport van de Onderzoekscommissie die door de VN Mensenrechtenraad is ingesteld, met kenmerk 23 432, nummer 473.
Bent u bekend met de uitspraak van uw voorganger Minister Blok, die op 18 mei 2018 uitsprak dat hij in of vlak na de zomer van 2018 van de democratische rechtstaat Israël een «gedegen, prompt, onpartijdig en onafhankelijk» rapport verwachtte over de honderden doden en tienduizenden gewonden (waarvan 8.000 door scherpe munitie) die waren gevallen toen Israëlische bezettingstroepen op ongewapende Palestijnse demonstranten schoten?
Ja.
Beschikt u over informatie dat het in de vorige vraag gemelde rapport van het onderzoek, dat volgens uw voorganger in een democratische rechtsstaat wordt uitgevoerd, inmiddels is verschenen en hoeveel veroordelingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de moorden die hierbij zijn gepleegd? Kunt u dit toelichten?
Nederland stelt de voortgang van de eigen Israëlische onderzoeken naar het optreden van de Israel Defence Forces (IDF) aan de grens met Gaza consistent en op elk niveau aan de orde bij de Israëlische regering. Zoals Uw Kamer toegezegd tijdens het RBZ Commissiedebat op 8 juli jl., heeft mijn voorgangster tijdens de RBZ in juli – toen de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Lapid te gast was – de gelegenheid te baat genomen om bij hem persoonlijk te informeren naar de Israelische strafrechtelijke onderzoeken naar het eigen optreden aan de grens met Gaza in 2018 en 2019.Kort daarna heeft Nederland de gevraagde update op ambtelijk niveau ontvangen. Israël stelt zich in dit kader coöperatief en transparant op. Op peildatum van 12 augustus 2021 is in 234 gevallen – waarin sprake was van een dodelijk slachtoffer aan Palestijnse zijde, en gerelateerd aan de Gaza protesten – onderzoek gedaan naar naleving van regels, met name omtrent het gebruik van vuurwapens, door het hiervoor speciaal opgerichte mechanisme. Van deze 234 zaken zijn er 223 doorverwezen naar de militaire aanklager. In 36 gevallen heeft de militaire aanklager besloten over te gaan tot vervolging. In 108 zaken besloot de militaire aanklager dat er niet voldoende grond was voor vervolging. De overige zaken (79) zijn nog steeds in behandeling. Van de 36 zaken waarin de aanklager heeft besloten over te gaan tot vervolging zijn er twee zaken afgerond. Twee militairen zijn veroordeeld voor het niet opvolgen van een bevel. De overige 34 zaken zijn nog onder de rechter.
Bent u van mening dat juist in de context van een bezetting waarin de bezettende macht aantoonbaar mensenrechten schendt en zich niets van democratische waarden aantrekt de rol van mensenrechtenverdedigers extreem belangrijk is en dat zij derhalve alle steun van de internationale gemeenschap verdienen? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht veel waarde aan de rol van mensenrechtenverdedigers wereldwijd, ook in de Palestijnse gebieden, en steunen deze actief.
Bent u naar aanleiding van het besluit van de Israëlische regering om deze mensenrechtenorganisaties als terroristische organisaties te beschouwen van plan, al dan niet in EU-verband, actie te ondernemen en/of de Israëlische autoriteiten aan te spreken? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt deze kwestie bilateraal en in EU-verband aan de orde, en heeft Israël – bilateraal en in EU-verband – verzocht de informatie die ten grondslag ligt aan het besluit inzichtelijk te maken voor donoren en betrokken ngo’s.
Kunnen deze vragen voor het begrotingsdebat Buitenlandse Zaken worden beantwoord?
Ja.
De herpublicatie van het boek ‘Allerlei Ontucht’. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ophef rondom Drs. P boek «Allerlei Ontucht»: «Men kent de context van zijn werk niet».»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het verheerlijken en normaliseren van incest en (commerciële) seksuele uitbuiting van kinderen absoluut verboden moet worden? Zo ja, wat bent u van plan om hieraan te doen?
Schokkende teksten – waaronder boeken – waaruit een zekere verheerlijking of normalisering van een strafbaar feit blijkt, bijvoorbeeld omdat daarin seks en kinderen met elkaar in verband worden gebracht, zijn niet per definitie strafbaar. De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer een geschrift opzettelijk aanzet, aanhitst of aanspoort tot een strafbaar feit, zoals seksueel kindermisbruik. Met het wetsvoorstel tot het zelfstandig strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen, wordt daarnaast ook instructief materiaal tot het plegen van seksueel kindermisbruik, zoals handleidingen of richtlijnen voor het seksueel misbruiken van kinderen, strafbaar. Dit wetsvoorstel wordt dit najaar ingediend bij de Tweede Kamer.
Bestaande en toekomstige journalistische rapportages, wetenschappelijke bijdragen, (auto)biografieën of andere literaire werken zijn naar hun aard echter niet gelijk te stellen met dergelijke geschriften en vallen daarom niet zonder meer onder het bereik van de nieuwe strafbaarstelling als daarin seksuele handelingen bij of met een kind worden beschreven die door de lezer als inspiratiebron zouden kunnen worden opgevat. Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken absoluut ontuchtig en in strijd met de huidige morele opvattingen moeten worden geacht.
Deelt u de mening dat dergelijke boeken, ook als audiobestand, überhaupt niet op de markt mogen zijn, laat staan online gratis te downloaden zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een aanpak nodig is om de problematiek en de bewustwording rondom het thema pedofilie en kindermisbruik te verbeteren? Zo ja, hoe ziet u deze aanpak voor zich?
Preventie en bewustwording zijn twee belangrijke pijlers in de aanpak van kindermisbruik en online kinderporno. De digitale wereld speelt een grote rol in het onderlinge contact tussen minderjarigen, ook op het gebied van seksualiteit. Dit maakt dat het vervaardigen, delen en verkrijgen van kinderpornografisch materiaal door minderjarigen gemakkelijk is, terwijl minderjarigen de risico’s daarvan lang niet altijd overzien. Daarom heb ik een lesprogramma en een wegwijzer laten ontwikkelen, om bij te dragen aan de bewustwording van online risico’s en het versterken van de seksuele weerbaarheid van kinderen. Verder verleent mijn ministerie jaarlijks een subsidie aan het Expertisebureau online kindermisbruik (EOKM), voor de werkzaamheden in het kader van de programma’s Meldpunt Kinderpornografie en Stop it Now!. Het programma Stop it Now! biedt gratis en anoniem telefonische hulp aan mensen die pedofiele gevoelens ervaren of personen die deze gevoelens vermoeden bij iemand in hun omgeving. Het is in dit kader van belang op te merken dat mensen die pedofiele gevoelens ervaren, niet per definitie kindermisbruikers zijn. De subsidie voor Stop it Now! is onder andere verleend voor een campagne gericht op de bewustwording van de gevolgen van het doorsturen van kinderporno.
Deelt u de mening dat er specifiek extra aandacht geschonken moet worden aan kind-gevoelige onderwerpen zoals het (onbewust) verheerlijken en normaliseren van pedofilie?
Het (onbewust) verheerlijken en normaliseren van een subcultuur van seksueel misbruik, conflicteert met de verantwoordelijkheid om onze kinderen te beschermen. Daarom richt mijn departement zich bij de aanpak van (online) seksuele misdrijven op drie lijnen: het intensiveren van de preventie, publiek-private samenwerking en een bestuursrechtelijke aanpak en het verscherpen van de opsporing. Ook is internationale samenwerking op dit thema erg belangrijk: het stevige optreden van Nederland tegen het hosten van kinderpornografisch materiaal mag niet tot gevolg hebben dat het materiaal verschuift naar andere landen. Door de hardnekkigheid en de ernst van (online) seksueel kindermisbruik, zal op al deze terreinen ingezet moeten blijven worden.
Aerosole transmissie en het belang van ventilatie |
|
Fleur Agema (PVV), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Virustransmissie via aerosolen. Zijn nieuwe maatregelen nodig?»1
Ja.
Kunt u een definitie geven van wat u verstaat onder ventilatie-eisen, luchtkwaliteit en infectiepreventie van SARS-CoV-2 via aerosolen?
Onder ventilatie-eisen worden bijvoorbeeld de eisen verstaan die zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Daarnaast zijn aanvullende normen voor ventilatie opgenomen in geldende (arbo)richtlijnen. De ventilatie eisen zijn afgestemd op de functie van een ruimte, bijvoorbeeld sportfunctie, bijeenkomstfunctie, kantoor functie etc.
De mate van luchtkwaliteit wordt gebaseerd op de afwezigheid van luchtverontreiniging. Dit kan op verschillende manieren aangeduid worden, afhankelijk van wat gemeten wordt, bijvoorbeeld fijnstof, stikstofoxide of ozon.
Wat vindt u van de statements van internationale organisaties zoals het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), die erkent dat aerosole transmissie één van de belangrijkste transmissieroutes is van het coronavirus en US Centers for Disease Control and Prevention (CDC), die verder gaat en stelt dat aerosole de belangrijkste transmissieroute is van het coronavirus?2 3
De discussie op dit punt wordt bemoeilijkt door het gebruik van het begrip «aerosole transmissie». Internationaal is er consensus dat de overdracht van SARS-CoV-2 voornamelijk plaatsvindt op een korte afstand (ongeveer 1,5 meter) via directe transmissie met druppeltjes afkomstig uit de luchtwegen, waaronder aerosolen. Aerogene transmissie kan in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen – vooral voor een langere tijd – bij elkaar zijn. Ook in het aangehaalde artikel van de CDC wordt gesteld dat de kans op transmissie groter is dicht bij de infectieuze bron en dat, hoewel infecties op meer dan «6 feet» minder waarschijnlijk zijn, het wel mogelijk is onder bepaalde omstandigheden, zoals bij slecht geventileerde binnenruimtes.
Wat heeft u tot zover gedaan om de aerogene transmissieketen te verbreken en met welke onderbouwing?
Het kabinet heeft maatregelen genomen om directe transmissie van SARS-CoV-2 op korte afstand zoveel als mogelijk te voorkomen. Deze maatregelen worden getroffen om situaties te voorkomen waarin mensen in ruimtes verblijven waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn.
Veel van deze maatregelen beperken ook aerogene transmissie van SARS-CoV-2. Deze maatregelen zijn onder andere het beperken van bijeenkomen van grote groepen mensen in binnenruimten, thuisblijven bij klachten en zo veel mogelijk thuiswerken. Ook is eerder geadviseerd over te nemen maatregelen in situaties, waarin meer aerosolen worden geproduceerd, zoals bij sporten en zingen. Ook wordt door het RIVM als ook op de website van de rijksoverheid geadviseerd binnenruimtes goed te ventileren. Ventileren helpt om aerogene transmissie te beperken.
Sinds juli van dit jaar is «Frisse lucht» opgenomen als vierde basismaatregel om het belang van goede ventilatie en luchten explicieter onder de aandacht te brengen.
Sinds begin oktober is een praktische handreiking «Ventileren zo gedaan» voor gebouwbeheerders/eigenaren beschikbaar met adviezen om de bestaande ventilatievoorzieningen voor publieke ruimten op de juiste wijze in te regelen.
Wat wordt uw toekomstig coronabeleid omtrent het aerogene karakter van SARS-CoV-2?
Het kabinet en OMT houden het epidemiologische verloop van Covid-19 nauwlettend in de gaten. We bereiden ons voor op een aanpak op de middellange en lange termijn. In de wetenschap dat we de komende tijd nog met deze pandemie te maken hebben.
Daarbij moeten wellicht ook maatregelen getroffen worden, waarbij voortdurend gekeken wordt of deze proportioneel en adequaat zijn. Het is niet mogelijk om daar op vooruit te lopen.
Gezien het belang van ventilatie voor een gezond binnenklimaat zal dat onderwerp onze blijvende aandacht houden.
Welke middelen kunt u inzetten voor het herzien van de coronamaatregelen, coronabeleid en aanpak nu er een wereldwijze consensus is over aerogene transmissie van SARS-CoV-2?
Het herzien van de coronamaatregelen, coronabeleid en aanpak is niet nodig. Wij hebben aerogene transmissie een plek gegeven in de maatregelen.
In de zomermaanden is gewerkt aan een mediacampagne om «frisse lucht» als basismaatregel onder de aandacht van het publiek te brengen.
Naast de publiekscampagne heeft TNO een handreiking ventilatie opgesteld.
Deze pragmatische handreiking voor gebouweigenaren, beheerders en eindgebruikers geeft handvatten hoe de aanwezige ventilatievoorzieningen op juiste wijze kunnen worden ingezet.
Kunt u uitleggen waarom u in het huidige beleid tot nu toe de rol van ventilatie, luchtkwaliteit en aerosolen niet in overweging nam voor uw coronabeleid om zoveel mogelijk besmettingen te voorkomen, los van het feit of er destijds geen bewijs was om de aerogene transmissie te bevestigen noch te ontkennen?
Wij hebben de rol van ventilatie en luchtkwaliteit wel degelijk meegenomen. Het RIVM adviseert al sinds de zomer van 2020 om voldoende te ventileren en te luchten. Daarover is zowel op de site van RIVM als op rijksoverheid.nl sinds die tijd informatie te vinden.
Wij hebben ons bij het nemen van maatregelen gericht op de transmissie route waarover internationaal consensus bestaat dat dit de voornaamste route is: op korte afstand met druppeltjes van verschillende afmetingen uit de luchtwegen (druppeltransmissie; zie antwoord 3).
Maatregelen die hierop gericht zijn, hebben het grootste effect op het verminderen van directe transmissie en daarmee verminderen ze het voornaamste risico om besmet te raken. De bundel van maatregelen heeft echter ook effect op het beperken van aerogene transmissie (zie antwoord 4).
Hoe staat u tegenover het erkennen dat aerosolen zeer mogelijk een rol spelen in overdracht van het virus om vervolgens uw beleid hierop aan te passen wanneer gesteld wordt dat het detecteren van virusdeeltjes in de lucht een uitdaging is vanwege methodologische kwesties waar vele wetenschappers zich over buigen?4
Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3, 4, en 7.
Wat is uw reactie op het feit dat de conclusie van het Outbreak Management Team (OMT) haaks staat op wetenschappelijke publicaties waarbij ventilatie een rol speelt in het afvoeren van besmette lucht dat zo leidt tot een lagere kans op infectietransmissie, waarvan het OMT stelt dat dit nog niet is bewezen?5 6 7
Het OMT onderschrijft het belang van ventilatie. Zie de Annex Ventilatie bij OMT advies nr. 121.
Hoe verhoudt de internationale literatuur, globale positionering op ventilatie en aerosolen ten opzichte van SARS-CoV-2 zich tegenover het statement van het OMT (zie vorige vraag) omtrent ventilatie en de keuzes die u maakt om het coronabeleid aan te passen?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 9. Het OMT advies heeft er bijvoorbeeld toe geleid om de ventilatie eisen voor horeca op te nemen in de TRM.
Wat is uw beleid ten aanzien van ventilatie en luchtkwaliteit in publieke binnenruimtes zoals scholen en in de horeca?
Ons beleid ten aanzien van ventilatie heeft als uitgangspunt: minimaal voldoen aan de eisen uit regelgeving, waaronder het bouwbesluit, en geldende landelijke (arbo)richtlijnen. En daarnaast zorgen dat ventilatievoorzieningen op de juiste wijze worden ingeregeld, onderhouden en gebruikt.
Voor scholen is hiervoor een handreiking opgesteld en bij RuimteOK een helpdesk ingericht. Daarnaast is voor scholen de SUViS (Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen) regeling beschikbaar. Voor andere publieke situaties is een praktische handreiking ventileren beschikbaar voor gebouwbeheerders/eigenaren.
Hoe verhoudt het feit dat er 360 miljoen euro is uitgetrokken voor het verbeteren van ventilatie in schoolgebouwen met de informatie op de website van de rijksoverheid waarbij volgende is vermeld: «Het is op dit moment onduidelijk of kleine druppels, de zogenaamde aerosolen, een relevante rol spelen bij de overdracht van het virus»?8
Wij hebben de website rijksoverheid.nl aangepast voor deze specifieke zinsnede, want dat is niet conform de huidige inzichten. Die zijn: Aerogene transmissie (indirecte transmissie via aerosolen met voldoende infectieuze virusdeeltjes die voor langere tijd blijven zweven in de lucht en zich over langere afstand kunnen verspreiden) kan in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn. Specifiek voor scholen heeft het Ministerie van OCW de regeling Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS) opgezet. Via deze regeling wordt in totaal 360 miljoen euro beschikbaar gesteld voor ventilatie verbetermaatregelen in scholen. Deze extra impuls was nodig omdat er bij scholen nog een inhaalslag te maken was om ervoor te zorgen dat zij minimaal kunnen voldoen aan de eisen uit het bouwbesluit en geldende landelijke (arbo)richtlijnen.
Welke rol speelt koolstofdioxidemeting als maatregel in het vormen van de adviezen omtrent ventileren op scholen en corona, aangezien op de website van de rijksoverheid staat dat scholen hun ventilatie moeten verbeteren en maatregelen moeten nemen, terwijl wetenschappelijke literatuur aangeeft dat koolstofdioxide een goed surrogaat is voor het meten van luchtvervuiling?
Koolstofdioxidemeting kan als indicator gebruikt worden om in scholen de kwaliteit van ventilatie in kaart te brengen. In de «Handreiking Optimaal Ventileren op Scholen»9 wordt toegelicht hoe CO2-meting kan worden gebruikt.
Wat is de reden dat u kijkt naar het terugdraaien van de ventilatie-eisen in de horeca, terwijl scholen de opdracht krijgen om meer te investeren in ventilatie? Hoe verklaart en onderbouwt u het verschil in ventilatiebeleid in deze verschillende settings, terwijl studies 3, 4 wijzen op het risico dat de kans op overdracht groter is bij slechte ventilatie?9 10
Voor zowel de horeca als voor scholen geldt het advies: minimaal voldoen aan eisen uit het bouwbesluit en geldende landelijke (arbo)richtlijnen. En zorgen dat ventilatievoorzieningen op de juiste wijze worden ingeregeld, onderhouden en gebruikt. Voor alcohol schenkende horeca waren in de Drank- en Horecawet ventilatienormen opgenomen. Bij het ingaan van de nieuwe Drank- en Horecawet per 1 juli zijn deze normen, in samenspraak met de sector en gemeenten, komen te vervallen. De conclusie was dat het bouwbesluit de juiste plek is voor ventilatie-eisen. Dit besluit was genomen voordat er sprake was van een Covid-19 pandemie en werd mede ingegeven doordat er inmiddels een rookverbod in de horeca van kracht is. In het licht van de huidige bestrijding van het SARS-CoV-2 virus zijn de oude normen uit de Drank- en Horecawet nu opgenomen in de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19.
De brief van 26 augustus 2021 over de beëindiging van de evacuaties uit Afghanistan |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Caroline van der Plas (BBB), Don Ceder (CU), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
In welke vorm denkt u een consulaire presentie in Afghanistan te kunnen realiseren ten behoeve van hulp aan Nederlanders, lokaal ambassadepersoneel en hun gezinnen, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie-Belhaj c.s.?
Deelt u de mening dat, zolang een dergelijke consulaire presentie niet gerealiseerd is, mensen uit de in vraag 1 bedoelde categorieën, zich ook zouden moeten kunnen wenden tot Nederlandse ambassades of consulaten in de omringende landen, aangezien evacuatie via het vliegveld van Kabul niet langer mogelijk is, maar er mogelijk nog wel opties over land zijn? Bent u bereid om de betrokkenen hier actief over te informeren?
In hoeverre is er in de afgelopen weken werk gemaakt van de aangenomen motie Ceder c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 801) waarin de regering is verzocht o.a. om, indien evacueren naar Nederland bemoeilijkt wordt, ook te kijken naar tijdelijke evacuatiealternatieven in buurlanden of derde landen, om vervolgens vanuit een rustiger situatie de evacuatie verder af te handelen? Welke mogelijkheden ziet het kabinet om via land mensen alsnog in buurlanden te krijgen en vanuit daar evacuaties te vervolgen?
In hoeverre is er in de afgelopen weken werk gemaakt van de aangenomen motie-Simons (Kamerstuk 27 925, nr. 795) waarin de regering is verzocht om samen met NAVO-landen veilige vluchtwegen van Afghanistan naar NAVO-landen te onderzoeken en te faciliteren, en bovendien samen met andere NAVO-landen alle Afghanen die door de taliban als vijand worden beschouwd onmiddellijk en zonder bureaucratische belemmeringen te ondersteunen naar veiligheid? Wat gaat u in de komende tijd ondernemen om deze motie uit te voeren?
Bent u bereid het mogelijk te maken dat mensen uit de genoemde categorieën ook telefonisch of via het internet geholpen kunnen (blijven) worden door Nederlandse consulaire diensten?
De evacuatie Afghanistan |
|
Christine Teunissen (PvdD), Derk Boswijk (CDA), Sylvana Simons (BIJ1), Renske Leijten , Jasper van Dijk , Caroline van der Plas (BBB), Kati Piri (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Tunahan Kuzu (DENK), Don Ceder (CU), Salima Belhaj (D66), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Laurens Dassen (Volt), Laura Bromet (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie wil dat evacués zelf gevaarlijke tocht naar vliegveld Kaboel maken, maar zij weigeren», en de berichten dat onder meer Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland zelf mensen voor evacuatie uit Kaboel naar het vliegveld halen, zodat zij niet op eigen houtje langs de controleposten van de Taliban en de ingang van het vliegveld hoeven?1
Ja.
Wordt in navolging van, of in samenwerking met, voornoemde landen overwogen ook Nederlandse militairen Nederlanders en andere evacueés (zie motie Belhaj c.s., TK 27 925, nr. 788) bij verzamelpunten in de stad op te laten halen, om hen zo onder begeleiding langs controleposten te krijgen?
Wij zetten alles op alles om Nederlanders in Afghanistan, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie, de lokale ambassadestaf en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie Belhaj c.s. (27 925, nr. 788)2 tijdig te evacueren.
Het kabinet zet zich maximaal in om deze mensen onder zeer complexe omstandigheden in veiligheid te brengen. Daarbij worden geen opties op voorhand uitgesloten. Bij de evacuatieoperatie wordt zeer nauw samengewerkt met de voornoemde landen en andere bondgenoten. Alle landen staan voor een grote uitdaging om hun evacués tijdig het land uit te krijgen.
Er is een aantal extra militairen van de speciale eenheden in Kaboel aangekomen. Daarmee komt het totale aantal militairen op ongeveer 90 inclusief de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB). De extra militairen gaan de reeds aanwezige militairen versterken bij de lopende operatie om zoveel mogelijk mensen te evacueren en de beveiliging van onze vliegtuigen, evacués en het consulair noodteam voort te zetten. Een deel van de aanwezige militairen assisteert de evacués om het vliegveld te bereiken. De gezamenlijke inspanning is om, onder leiding van de ambassadeur, de evacuaties mogelijk te maken. Tevens doen Defensie en Buitenlandse Zaken al het mogelijke om mensen uit de bovengenoemde groepen op het vliegveld van Kaboel te krijgen. In het belang van de veiligheid van onze militairen, diplomaten en de evacués en om de operatie niet in gevaar te brengen kan het kabinet hier verder geen gedetailleerde uitspraken over doen. Een compagnie van het Korps Mariniers en een compagnie van de Luchtmobiele Brigade staan op afroep beschikbaar om ook ingezet te worden voor deze operatie als dat nodig is.
Kan het voor Nederlandse staatsburgers en andere evacueés die in Afghanistan op familiebezoek waren makkelijker zijn om langs controleposten van de Taliban of de toegang tot de luchthaven te komen als zij onder begeleiding staan van duidelijk herkenbare vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid?
De veiligheidssituatie in Kaboel is zeer volatiel. De inzet van Nederland is gericht op het veilig evacueren van de in het antwoord op vraag 2 genoemde groepen.
Het team van de ambassade en Defensie op de luchthaven Kaboel is, samen met het crisiscentrum bij Buitenlandse Zaken en de directie Operaties bij Defensie, permanent en met man en macht doende om de genoemde groepen op evacuatievluchten te krijgen. Zonder af te doen aan risico’s die mensen lopen bij de verplaatsing naar de luchthaven van Kaboel, is de toegang tot de luchthaven momenteel het grootste obstakel bij de evacuatie, gezien de grote drukte bij de toegangspoorten. De focus ligt daarom op het faciliteren van de toegang tot de luchthaven voor de personen uit de verschillende groepen genoemd in het antwoord op vraag 2 die zich buiten de poort van de luchthaven bevinden. Het team van de ambassade en Defensie dat op de luchthaven van Kaboel is, probeert op alle mogelijke manieren om personen uit de verschillende groepen in het antwoord op vraag 2 op de luchthaven te krijgen. Nederland staat daarover in nauw contact met de bondgenoten die de luchthaven beveiligen. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het geschatte aantal Nederlanders in Afghanistan fors hoger blijkt te liggen dan eerder gedacht? Zo ja, hoe verklaart u dit in het licht van het feit dat de situatie in Afghanistan ook voor de opmars van de Taliban al verre van stabiel was?
Ja. Doordat niet alle Nederlanders zich bij de Nederlandse ambassade in Kaboel hadden aangemeld, was aanvankelijk niet duidelijk hoeveel Nederlanders in Afghanistan waren. Vanwege het voortdurende conflict stond het reisadvies voor Afghanistan al jarenlang op rood, ook voor de COVID-19 crisis. In het reisadvies van 5 augustus jl. is alle Nederlanders daarbij expliciet en dringend aangeraden uit het land te vertrekken vanwege de ernstige veiligheidssituatie.
Welke mogelijkheden ziet u wel en niet om met nauwe bondgenoten ter plaatse samen te werken om ook Nederlanders en andere evacueés richting het vliegveld te begeleiden?
Tijdens de evacuatieoperatie werkt Nederland zoveel mogelijk samen met bondgenoten. Alle inzet is erop gericht om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen mee te krijgen op de Nederlandse militaire evacuatievluchten of op evacuatievluchten van partnerlanden. Daardoor zijn sinds de val van Kaboel al honderden mensen geëvacueerd.
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken: «uiteindelijk zijn we afhankelijk van wat onze militairen en bondgenoten zeggen wat haalbaar en veilig is.»?2
Ja.
Betekent dit dat er een militair advies ligt om geen evacueés naar het vliegveld te begeleiden? Zo nee, wat staat hier wel aan in de weg?
Nee. Wat de Minister van Buitenlandse Zaken hiermee heeft aangegeven, is dat Nederland zijn evacuatiewerkzaamheden slechts kan uitvoeren indien en zolang de VS en andere bondgenoten de veiligheid van het vliegveld waarborgen. Op het moment dat zij deze uitspraken deed, was de veiligheidssituatie op het vliegveld zodanig slecht dat er een tijd lang geen vluchten konden opstijgen of landen. Dat was de context waarin deze uitspraken zijn gedaan. Sindsdien is de veiligheidssituatie op het vliegveld zelf verbeterd en zijn de evacuatievluchten hervat. Op het moment van schrijven betreft het een totaal aantal van 21 vluchten.4
Nederland zet alles op alles om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen in veiligheid te brengen. Er worden daarbij geen opties op voorhand uitgesloten. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Hoe moeten Nederlandse staatsburgers en andere evacueés het vliegveld bereiken langs een route die niet haalbaar of veilig voor een eenheid van Nederlandse militairen zou zijn?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u deze vragen gelet op het aanstaande vertrek van de Amerikanen uiterlijk op 24 augustus a.s. beantwoorden? .
Ja.
Het beschermen van Afghanen die werkzaam waren voor Nederland tijdens de Afghanistan missie |
|
Jasper van Dijk , Don Ceder (CU), Laura Bromet (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Salima Belhaj (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hoe oordeelt u over de uiterst bedreigende situatie waar de Afghaanse tolken en hun families die voor Nederland hebben gediend zich in bevinden?1
Het kabinet deelt de zorg van uw Kamer over de zeer slechte veiligheidssituatie in Afghanistan. Het kabinet onderneemt daarom alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Wat heeft u de afgelopen weken (sinds het laatste debat) aanvullend gedaan om de aanvraag van een verblijfstatus voor tolken en hun families in Nederland te versnellen? Zijn er belemmeringen op het gebied van de asielprocedure? Zo ja welke?
In de brieven 2021D21304 d.d. 2 juni 2021 en 2021Z12242 d.d. 8 juli 2021, bent u geïnformeerd over de acties die de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid / IND reeds genomen hebben om het proces te versnellen. Sinds 8 juli jl. is er zowel bij de IND als bij de ambassade in Kabul en Defensie extra personele capaciteit toegevoegd ten behoeve van het proces om tolken met hun gezin over te brengen naar Nederland. Er is door de betrokken medewerkers alles op alles gezet om de tolken en hun gezin zo snel mogelijk in het bezit te stellen een visum en de overkomst naar Nederland te organiseren. Voor tolken is besloten de overige vereisten in de procedure te laten vervallen nadat door Defensie is bevestigd dat betrokkene inderdaad als tolk voor Nederland heeft gewerkt.
Na instemming om naar Nederland te mogen komen werden de aanvrager en het gezin meteen uitgenodigd op de ambassade om de reis naar Nederland te regelen. Een aanvrager en zijn gezin dienden echter wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de Afghaanse autoriteiten eisten tot afgelopen vrijdag nog dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt. Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich ervoor in om daar een oplossing voor te vinden.
Er is geen sprake (geweest) van een asielaanvraag of een aanvraag voor een verblijfsstatus die de tolken en hun families deden op de ambassade in Kaboel. De asielaanvraag wordt pas in Nederland gedaan en de asielprocedure wordt dan ook in zijn geheel hier doorlopen. De asielaanvraag is dus niet voorwaardelijk om naar Nederland te komen en levert dan ook geen belemmering op in het proces.
Is het mogelijk om in Nederland de asielprocedure te starten en hun procedure in Nederland verder af te handelen, zodat de Afghaanse tolken de komende weken geen last hebben van bureaucratische belemmeringen en daarmee hun levens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken aangaande aanvragen? Hoeveel zijn er nog die op dit moment een aanvraag voor asiel hebben lopen? Hoe lang duurt het voordat alle aanvragen zijn afgehandeld? Zijn er problemen met documenten om aanvraag te kunnen afronden en om hoeveel mensen gaat het? Wat zijn de specifieke problemen?
Om inzicht te geven in de stand van zaken met betrekking tot het proces van aanmelding tot aankomst in Nederland, treft u onderstaand de aantallen per 15 augustus 2021. Dit overzicht is een momentopname. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Totaal aantal ingediende aanvragen.
549
(a. Aanvragen binnen dit totaal die recent (na 1 juli jl.) zijn ingediend)
a. 216
Totaal aantal aanvragers aangekomen in Nederland.
111
Aanvragers die niet in aanmerking komen.
259
Aanvragers die niet reageren op herhaalde oproepen.
37
Aanvragers waarvan nog niet vaststaat of zij aan de vereisten voldoen. Deze aanvragers dienen nog (aanvullend) bewijs aan te leveren zodat beoordeling door Defensie mogelijk is, of bewijs dient nog beoordeeld te worden.
75
Aanvragers waarvan bevestigd is dat zij in aanmerking komen, maar nog geen of onvoldoende (identiteits)documenten hebben overlegd.
30
Aanvragers waarvan vaststaat dat zij aan de eisen voldoen: zij mogen naar Nederland komen.
37
(a. aanvragers binnen deze groep die zich buiten Afghanistan bevinden)
4
Sinds 1 juni jl. zijn 43 tolken en hun gezinnen naar Nederland gekomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3 is er geen sprake van een asielaanvraag die in Afghanistan wordt gedaan. Het doorlopen van de gehele asielprocedure vindt plaats in Nederland, waarin de IND zorgvuldig kijkt naar alle aspecten inclusief naar aspecten in het kader van nationale veiligheid. Na aankomst in Nederland worden de tolken en hun gezin met voorrang in de verkorte asielprocedure opgenomen. Het duurt het in de regel enkele weken voordat de procedure kan worden doorlopen en worden afgerond.
Deelt u het pleidooi van oud EUPOL medewerkers: «Stel mensenlevens boven interne procedures en evacueer deze dappere mensen nu»? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet heeft begrip voor de oud EUPOL medewerkers die zich zorgen maken over de situatie in Afghanistan en oproepen tot meer urgentie. Die urgentie wordt door het kabinet ook gevoeld. De medewerkers van het Ministerie van Defensie, Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken zetten zich dagelijks enorm in om tolken die voor Nederlanders in de EUPOL missie hebben gewerkt ook zo snel mogelijk naar Nederland te halen.
Bent u het ermee eens dat niet alleen tolken, maar ook andere medewerkers (beveiligers, beheerders, juristen etc.) die voor de Nederlandse missie hebben gewerkt, recht zouden moeten hebben op bescherming? Zo nee, wat is het verschil?
Het kabinet heeft altijd een onderscheid gemaakt tussen Afghaanse tolken en andere Afghaanse lokale medewerkers die voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) hebben gewerkt. Tolken werkten vaak persoonlijk voor Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen en werden door militairen of politiefunctionarissen meegenomen bij ontmoetingen of patrouilles, waar zij door toedoen van militairen of politiefunctionarissen extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. Een tolk was vaak persoonlijk «gekoppeld» aan Nederlandse functionarissen tijdens deze werkzaamheden. Daarnaast kreeg een tolk, door de gesprekken tussen Nederlandse militairen of politiefunctionarissen en lokale vertegenwoordigers, vaak kennis van gevoelige informatie, hetgeen een extra risico voor de tolk met zich mee kan brengen. De combinatie van deze factoren leidt tot de speciale positie die tolken innemen. Bij een aanvraag van een tolk om naar Nederland overgebracht te worden, volstaat het aantonen dat de aanvrager als tolk voor Nederland of een Nederlandse functionaris heeft gewerkt. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Het kabinet heeft oog voor het feit dat er ook andere Afghanen zijn die vanwege hun band met Nederland groot gevaar lopen in de huidige veiligheidssituatie, in het bijzonder Afghaanse medewerkers die in door Nederland gefinancierde OS-projecten hebben gewerkt, andere Afghaanse medewerkers van Nederlandse missies, mensenrechten- en vrouwenrechtenactivisten en journalisten en hun fixers die werkten voor Nederlandse media. Het gaat om mensen die in zichtbare posities voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen. Het kabinet zal binnen de grenzen van het mogelijke trachten de meest kwetsbaren uit deze groepen, waarvoor de situatie acuut en schrijnend is, een plek te geven op evacuatievluchten.
Bij Afghaanse lokale medewerkers uit deze groepen die een verzoek indienen om naar Nederland overgebracht te worden vindt een individuele beoordeling plaats door Buitenlandse Zaken en Defensie. Daarbij wordt de aard van de werkzaamheden beoordeeld. Voor de oud-Defensiemedewerkers geldt als richtlijn dat zij tenminste voor een periode van 3 maanden voor de missie hebben gewerkt en regelmatig actief door Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen in posities is gebracht, waar zij extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. De beoordeling van niet-tolken, waaronder beveiligers, is complex: deze mensen werden veelal ingehuurd door de tussenkomst van een lokale aanbieder. Nederland hield daarvan geen eigen registratie bij. Tevens is de achtergrond van niet-tolken vaak onbekend: het overbrengen van personen naar Nederland van wie de achtergrond niet bekend of verifieerbaar is, kan een veiligheidsrisico voor de Nederlandse maatschappij opleveren. Het kabinet heeft echter aangegeven deze aanvragen vanwege de huidige veiligheidssituatie in Afghanistan ruimhartig te zullen bezien.
Hoeveel niet-tolken zijn er de afgelopen maanden toegelaten of zitten in procedure? Om welke functies gaat het? Wat waren de overwegingen om hen toe te laten?
Een aanvraag van een Afghaanse medewerker wordt individueel beoordeeld. Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen tolken en andere medewerkers, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 6, 8, 9 en 10. Er is tot nu toe een klein aantal aanvragen van niet-tolken gehonoreerd. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Klopt het dat «het kabinet terughoudend is in het honoreren van verzoeken van niet-tolken» teneinde «een niet-beheersbare toename in het aantal aanvragen» te voorkomen?3
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat Afghaanse oud-medewerkers van onze Krijgsmacht met deze insteek aanzienlijk meer risico lopen om in handen van de Taliban te vallen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het uw plicht is om de Afghanen die Nederland terzijde hebben gestaan zo goed mogelijk te beschermen? Zo ja, waarom kiest u dan voor deze aanpak? Waarom zet u niet alles op alles om deze mensen in veiligheid te brengen, waarna u later nog altijd middels een zorgvuldige procedure kunt toetsen of de aanvraag juist is?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom kiest u niet net als andere landen voor een ruimhartiger aanpak, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland?4
Elke aanvraag wordt individueel beoordeeld. Elk coalitieland hanteert hierbij eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen. Dit geldt ook voor Nederland, zoals hierboven beschreven.
Vergroot u niet de risico’s voor «onze mensen» bij toekomstige missies als Nederland een veel minder ruimhartiger beleid voert dan andere landen? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Afghanistan is uniek en daardoor niet te vergelijken met toekomstige missies. Elke missie is maatwerk: voorafgaand aan iedere inzet worden de veiligheidsrisico’s voor de operatie als geheel en voor het Nederlandse personeel in het bijzonder zo goed mogelijk in kaart worden gebracht en geanalyseerd. Het uitvoeren van deze analyse is een proces dat zeer zorgvuldig wordt doorlopen. De in kaart gebrachte veiligheidsrisico’s en mitigerende maatregelen daarop vormen een standaard aandachtspunt in de artikel-100 brieven aan de Tweede Kamer. Als er ten tijde van de operatie veranderingen in de veiligheidssituatie in het operatiegebied optreden dan wordt de Kamer daarover geïnformeerd.
Welke criteria verbindt u aan het vertrekmoratorium voor Afghaanse asielzoekers? Wordt het huidige moratorium (van een half jaar) verlengd indien de macht van de Taliban verder toeneemt?5
Het vertrekmoratorium houdt in dat reeds afgewezen asielzoekers voorlopig niet worden teruggestuurd naar Afghanistan. Gelet op de huidige snelle veranderende situatie kan ik nu geen uitspraak doen over een eventuele verlenging van het moratorium. De Staatssecretaris van JenV zal dat op dat moment bezien en uw Kamer daar dan over berichten. Zoals aangegeven in de brief van 11 augustus jl. aan uw Kamer inzake het instellen van het besluit- en vertrekmoratorium zal de Staatssecretaris van JenV uw Kamer ook berichten over de eventuele beleidsconsequenties van het nieuwe algemeen ambtsbericht over Afghanistan. Overigens heeft er in 2020 en 2021 geen gedwongen vertrek naar Afghanistan plaatsgevonden.
Bent u bereid deze vragen (samen met eerdere gestelde vragen hieromtrent) tijdig te beantwoorden en de Kamer fatsoenlijk te informeren in plaats van standpunten via de media kenbaar te maken?
Ja.