Ongedocumenteerden mensen in Nederland |
|
Eva Akerboom (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u reflecteren op het artikel «Ook zonder papieren verdien je in dit land een menswaardig bestaan»?1
Het artikel beschrijft de knelpunten die onrechtmatig verblijvende vreemdelingen ervaren in Nederland. De auteurs stellen dat de onrechtmatig verblijvende vreemdelingen niet aan de juiste documenten kunnen komen om terug te keren naar het land van herkomst en geen toegang hebben tot voorzieningen in Nederland.
Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid is de vertrekplicht om Nederland te verlaten die op iedere onrechtmatig verblijvende vreemdeling rust. Het is de ervaring dat, indien een vreemdeling zich wendt tot de consulaire vertegenwoordiging van het land van herkomst, de noodzakelijke reisdocumenten in bijna alle gevallen verstrekt kunnen worden. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), maar bijvoorbeeld ook de International Organization for Migration (IOM), kunnen vreemdelingen bijstaan bij de terugkeerprocedure.
Vreemdelingen zonder recht op verblijf in Nederland of rijksopvang kunnen momenteel via de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (hierna: LVV) werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie.
Hoeveel ongedocumenteerden verblijven er op dit moment in Nederland? Hoeveel van deze mensen vallen buiten alle huidige procedures en kunnen niet terugkeren naar het land van herkomst? Om wat voor soort groepen mensen gaat dit (bijvoorbeeld minderjarigen die normaliter schoolplicht zouden hebben of ouderen)?
Uit de schatting van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2020 blijkt dat het aantal onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen voor de periode 2017–2018 tussen de 23.000 en 58.000 personen lag.2 Het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen is sinds 2002 afgenomen. Er zijn verschillende oorzaken voor deze afname, zoals de intensivering van het vreemdelingentoezicht, maar ook de invoering van de Koppelingswet, waardoor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen van 18 jaar of ouder zijn uitgesloten van diverse voorzieningen waarmee het hen wordt bemoeilijkt om zich te handhaven in Nederland.
Het WODC heeft ook de samenstelling van de groep onrechtmatig verblijvende vreemdelingen onderzocht en concludeert daarbij dat het lijkt dat de groep relatief veroudert. Deze verschuiving wijst er mogelijk op dat de populatie zich nog maar beperkt aanvult en vernieuwt.
Bent u bekend met de volgende initiatieven en wilt u ook een reflectie geven op deze initiatieven:
In aansluiting op de beantwoording van deze vragen wijs ik op de motie die uw Kamer op voordracht van het lid Ceder heeft aangenomen om specifiek te kijken naar het Duitse beleid voor ongedocumenteerden.7 Met de beantwoording van deze vragen kom ik ook tegemoet aan deze motie.
In Duitsland wordt een «Duldung status» toegekend als een persoon Duitsland moet verlaten, maar (tijdelijk) niet kan vertrekken. Indien deze status is toegekend wordt het verblijf gedoogd en heeft een vreemdeling recht op enkele voorzieningen. Recent is bepaald dat vreemdelingen in Duitsland die op 31 oktober 2022, vijf jaar in Duitsland verbleven met een Duldung status een tijdelijk verblijfsrecht van 18 maanden krijgen. Binnen deze periode van 18 maanden krijgen vreemdelingen de kans om te voldoen aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht in Duitsland, door bijvoorbeeld middels (vast) werk voldoende eigen middelen van bestaan te krijgen. Het Ierse «Regularisation Programme» heeft een vergelijkbare opzet. Hierbij wordt eenmalig, voor aanvragen gedaan in het eerste half jaar van 2023, een tijdelijke verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die een langere tijd onrechtmatig in Ierland verblijven.8
Zoals hierboven aangegeven bij de beantwoording op vragen 1 en 2 is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid dat een onrechtmatig verblijvende vreemdeling Nederland dient te verlaten. Door onder andere de invoering van de Koppelingswet en daarmee de inperking van de toegang op sociale voorzieningen is het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in Nederland afgenomen. Derhalve ben ik, in tegenstelling tot de in vraag 3 genoemde initiatieven, terughoudend in het faciliteren van aanvullende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een stadspas en aanvullende voorzieningen, voor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in het algemeen.
Tegelijkertijd kan reeds binnen het huidige beleid opvang geboden worden aan specifieke groepen onrechtmatig verblijvende vreemdelingen. Onrechtmatig verblijvende (alleenstaande) minderjarige vreemdelingen hebben bijvoorbeeld recht op opvang en onderwijs. Indien onrechtmatig verblijvende minderjarige vreemdelingen hier te lande zijn met hun gezin behouden de gezinsleden ook het recht op opvang.
Daarnaast kunnen vreemdelingen zoals bij vraag 1 beschreven via de LVV werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie. Hierbij krijgen ze maatschappelijke en juridische begeleiding en wordt er tijdelijk opvang geboden. In het coalitieakkoord is afgesproken om de LVV uit te breiden naar een landelijk dekkend netwerk.
Voorts zijn er in Nederland enkele verblijfsrechtelijke regelingen voor specifieke groepen (kwetsbare) vreemdelingen. In dit verband kan bijvoorbeeld een verblijfsvergunning worden verleend voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet terug kunnen keren. Daarnaast kan bijvoorbeeld een verblijfsvergunning voor medische behandeling worden verleend. Dit kan als de vreemdeling na één jaar verblijf op grond van uitstel van vertrek op basis van artikel 64 Vw, nog steeds medische behandeling nodig heeft. Het Bureau Medische advisering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft dan geconstateerd dat er een medische noodsituatie zou ontstaan bij vertrek naar het land van herkomst, omdat daar de medisch noodzakelijke zorg niet beschikbaar is.
Welke lessen bent u bereid over te nemen? En indien u niet bereid bent deze lessen over te nemen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe deze initiatieven in Nederland geïmplementeerd zouden kunnen worden teneinde meer mogelijkheden te creëren voor ongedocumenteerden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met betrokken organisaties samen te werken om ervoor te zorgen dat ongedocumenteerden toegang tot stadsvoorzieningen op het gebied van veiligheid, welzijn, onderwijs en openbaar vervoer krijgen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de LVV wordt door lokale partners nauw samengewerkt om waar nodig bepaalde voorzieningen te realiseren voor deze doelgroep. Hiermee wordt bijgedragen aan de aanpak van veiligheids- en welzijnsvraagstukken van de vreemdelingen en binnen de lokale gemeenschap. Het generiek realiseren van verdere voorzieningen op het gebied van onderwijs (voor meerderjarigen) en openbaar vervoer staat haaks op het beleid van de Koppelingswet zoals hierboven beschreven en vind ik niet wenselijk.
Bent u bereid te onderzoeken wat de opties zijn voor oudere ongedocumenteerden, 55+ en langer dan 15 jaar in Nederland, zodat zij een prettige oude dag kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Voor oudere onrechtmatig verblijvende vreemdelingen geldt geen specifiek beleid en ik ben niet voornemens om aanvullende voorzieningen te creëren voor deze groep. Deze groep kan, indien zij voldoen aan de gestelde toelatingscriteria, wel binnen de LVV werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie. Daarnaast heeft deze groep, zoals alle onrechtmatig verblijvende vreemdelingen, recht op medisch noodzakelijke zorg.
Bent u bereid, samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om in samenwerking met onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties en de Kinderombudsman een nationaal onderwijsconvenant te creëren met als doel de groep Dreamers in Nederland perspectief te bieden op een opleiding en een baan in ons land. Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zien zowel de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als ikzelf helaas geen ruimte om de mogelijkheden voor een dergelijk convenant te onderzoeken. Een meerderjarige onrechtmatig verblijvende vreemdeling kan zijn of haar opleiding voortzetten aan de instelling waar hij of zij tijdens zijn rechtmatig verblijf volgens de geldende regels was ingeschreven. Een instelling mag een dergelijke meerderjarige volgens huidige wet- en regelgeving echter niet als nieuwe student inschrijven. Deze studenten hebben geen recht op onderwijs, omdat zij onrechtmatig in Nederland verblijven en de focus op terugkeer ligt.
De recente aanvallen van Turkije op Koerdische gebieden |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Turkije Koerdische gebieden in Noord-Syrië en Noord-Irak heeft gebombardeerd?1
Ja.
Wat is uw reactie met betrekking tot deze ongeprovoceerde luchtaanvallen? Deelt u de opvatting dat de luchtaanvallen en een grondoffensief tot een humanitaire noodsituatie kunnen leiden? Zo ja, tot welke inspanningen bent u bereid om een nieuwe invasie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de Turkse operatie in Syrië en Irak. Het kabinet erkent de veiligheidszorgen van Turkije. Het land beroept zich op het recht van zelfverdediging en stelt dat de operaties gericht zijn op het tegengaan van aanvallen van de PKK en YPG op Turks grondgebied.
Tegelijkertijd baart het risico op escalatie zorgen. Het kabinet blijft binnen het optreden van Turkije benadrukken dat dit proportioneel moet zijn en plaats moet vinden binnen de bestaande internationaal rechtelijke kaders. Daarnaast is het van groot belang dat burgerslachtoffers vermeden worden. Dit benadrukt het kabinet ook in gesprekken met de Turkse autoriteiten en zal dit blijven doen.
De humanitaire noden in Noordoost-Syrië veroorzaakt door geweld, de slechte economische situatie, grote droogte en hoge ontheemdingscijfers zijn onverminderd groot. Vanwege de intensivering van geweld nemen de humanitaire noden toe en wordt het werk van hulporganisaties belemmerd. Nederland draagt bij aan humanitaire hulpverlening in Noordoost-Syrië via de Dutch Relief Alliance en het humanitaire fonds voor Syrië van de VN.
Deelt u de zorgen van de Syrian Democratic Forces (SDF), die de internationale gemeenschap waarschuwt dat een Turkse inval kan resulteren in een heropleving van de IS?2 Zo ja, hoe zal de SDF ondersteund worden? Bent u bereid gehoor te geven aan de urgente oproep van de SDF om een no-fly zone in te stellen? Zo nee, waarom niet?
De activiteiten van IS in Noord-Syrië blijven zeer zorgelijk. De organisatie voert nog steeds terreuraanvallen uit en rekruteert waar mogelijk nieuwe strijders. Dit geldt ook voor de vluchtelingenkampen en de detentiecentra in de regio. Het is evenwel niet te voorspellen wat een eventuele Turkse inval zal betekenen voor de activiteiten van IS. NL blijft zich inzetten voor de strijd tegen IS, primair via de anti-ISIS coalitie waarin NL een actieve rol speelt. Besluitvorming over het instellen van een eventuele no-fly zone zal moeten plaatsvinden in multilateraal verband.
Heeft u kennisgenomen van de Turkse bombardementen op vluchtelingenkamp Al-Hol, waarbij acht bewakers zijn omgekomen? Wat is uw reactie hierop?
Ik heb kennisgenomen van het bericht en betreur dat er bewakers van de SDF zijn omgekomen. De SDF heeft onvoldoende capaciteit om kampen, waaronder Al Hol, van binnenuit te beveiligen. IS heeft in de kampen tot op zekere hoogte de vrije hand om de ideologie te verspreiden en – gedwongen – te rekruteren. Zoals geschetst in het antwoord op vraag 1 erkent het kabinet de veiligheidszorgen van Turkije, maar heeft het ook zorgen over de Turkse operaties. Deze worden overgebracht aan de Turkse autoriteiten en dit zal het kabinet blijven doen.
Heeft u kennisgenomen van de internationale oproep van diverse experts en mensenrechtenorganisaties tot onderzoek naar de inzet van chemische wapens in Koerdische gebieden door Turkije?3 Welke actie kan Nederland, dat het Verdrag Chemische Wapens heeft ondertekend en geratificeerd, ondernemen om een onderzoek naar chemische wapens teweeg te brengen? Overweegt u om deze stappen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is op de hoogte van de berichtgeving over de inzet van chemische wapens in Noord-Irak, maar is niet in het bezit van eigenstandige informatie om het gebruik hiervan te bevestigen of ontkennen. Ook het Secretariaat van de Organisatie voor het verbod op Chemische Wapens (OPCW) dat mogelijk gebruik van chemische wapens (wereldwijd) monitort, heeft bij navraag door de Nederlandse vertegenwoordiging bij de OPCW aangegeven geen aanwijzingen omtrent het gebruik van chemische wapens door Turkije in Koerdische gebieden te hebben. Turkije heeft het Chemisch Wapenverdrag ondertekend en geratificeerd. Hiermee is Turkije verplicht nimmer chemische wapens in te zetten of zelfs te bezitten.
Bent u ervan op de hoogte dat Turks wetenschapper Sebnem Korur Fincanci is gearresteerd door de Turkse autoriteiten wegens haar oproep tot een onafhankelijk onderzoek naar het gebruik van chemische wapens door Turkije in Koerdische gebieden?4 Wat is uw reactie hierop?
Het kabinet is op de hoogte van de arrestatie van wetenschapper Sebnem Korur Fincanci. In gesprekken met Turkse autoriteiten en in internationale fora blijft Nederland het belang van respect voor de rechtsstaat en mensenrechten, inclusief vrijheid van meningsuiting, benadrukken.
Bent u bereid bovenstaande mensenrechtenschendingen door Turkije te veroordelen in internationaal verband? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet blijft zich grote zorgen maken over de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie in Turkije. Dit draagt Nederland ook uit in internationale fora zoals de Raad van Europa. Daarnaast wordt dit onderwerp ook opgebracht tijdens gesprekken met de Turkse autoriteiten zowel op politiek als ambtelijk niveau.
Daarnaast brengt het kabinet, in gesprekken met de Turkse autoriteiten, de boodschap over dat bij het uitvoeren van operaties het van groot belang is om burgerslachtoffers te vermijden.
Bent u bereid om in te zetten op sancties, bilateraal dan wel in EU-verband, nu Turkije opnieuw luchtaanvallen heeft uitgevoerd op Syrisch grondgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst worden sancties niet bilateraal opengelegd maar in EU verband. Binnen het instrumentarium van de EU om sancties op te leggen, is er geen sanctieregime dat het mogelijk maakt om de onderhavige invallen door Turkije te adresseren. Daarnaast acht Nederland de inzet van het sanctie-instrument op dit moment ook niet de meest effectieve manier om het risico op escalatie, proportionaliteit van operaties, het handelen binnen de bestaande internationaal rechtelijke kaders en het vermijden van burgerslachtoffers over te brengen bij de Turkse autoriteiten. Het kabinet blijft hierover in gesprek met Turkije en brengt onze zorgen over de situatie over.
Op welke andere wijze bent u bereid om in bilateraal en multilateraal verband druk uit te oefenen op Turkije om bovenstaande agressie en mensenrechtenschendingen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Zwarte Piet-geweld in Staphorst |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Jesse Klaver (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten1 over het Zwarte Piet-geweld bij een voorgenomen demonstratie van Kick Out Zwarte Piet bij de Sint Nicolaasintocht in Staphorst? Zo ja, wat vindt u van deze berichten?
Ja.
Wat in Staphorst een mooi kinderfeest had moeten zijn leidde uiteindelijk tot chaotische en gewelddadige taferelen. Het kabinet betreurt dit zeer en keurt dit ook af.
Wat vindt u ervan dat een medewerker van Amnesty International, die als waarnemer bij deze voorgenomen demonstratie aanwezig was, dit geweld kwalificeert als de meest bedreigende ervaring die ze tot nu toe opdeed als waarnemer bij demonstraties?
Amnesty International levert een belangrijke bijdrage aan het waarborgen van het demonstratierecht, zoals ook weer door publicatie van het rapport «Demonstratierecht onder druk» van 14 november 2022.
Het kabinet is geschrokken van de berichten over wat de waarnemers van Amnesty International evenals demonstranten van Kick Out Zwarte Piet is overkomen en betreurt dit zeer.
Er is aangifte gedaan van bedreiging en vernieling. Het OM is direct na de ongeregeldheden een strafrechtelijk onderzoek gestart om de identiteit van personen te achterhalen die hierbij betrokken waren.
Het is niet aan mij als Minister van JenV om mij inhoudelijk uit te laten over lopend strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u aangeven hoe vooraf de voorzienbare risico’s op escalaties zijn meegenomen in de uiteindelijke benodigde politie-inzet? Werd vooraf al rekening gehouden met de mogelijkheid van gewelddadigheden tegen demonstranten? Zo ja, hoe is de aanwezige politie geïnstrueerd hiermee om te gaan?
De burgemeester is verantwoordelijk voor het faciliteren van een demonstratie en voor het optreden van de politie in dat kader en legt daarover desgevraagd verantwoording af aan de gemeenteraad. Bij het strafrechtelijk handhaven van de rechtsorde treedt de politie op onder de verantwoordelijkheid van de officier van justitie. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek.
De burgemeester van Staphorst heeft laten weten onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de demonstratie. Ook de Inspectie Justitie en Veiligheid stelt onderzoek in naar de taakuitvoering van de politie. De Inspectie JenV zal binnenkort een plan van aanpak publiceren waarin zij aangeeft hoe zij het onderzoek uitvoert. Dit onderzoek zal in elk geval gericht zijn op de taakuitvoering door de politie bij de voorbereiding op de demonstratie, gedurende de confrontatie tussen demonstranten en hun belagers en daarna.
Zonder vooruit te lopen op de uitkomsten van deze onderzoeken kan ik u in antwoord op uw vraag laten weten dat ik heb begrepen dat de voorbereiding in de lokale driehoek erop gericht was de demonstratie van Kick Out Zwarte Piet mogelijk te maken en daarnaast om de intocht van Sinterklaas ongestoord te laten verlopen. Daarvoor was veel politie in en rond Staphorst aanwezig. Ook heb ik begrepen dat een belangrijk onderdeel van de afgesproken aanpak was het gidsen van de demonstranten van Zwolle naar Staphorst, om zo eventuele blokkades te voorkomen of te omzeilen.
Voor het overige kan ik geen mededelingen doen over deze situatie zonder vooruit te lopen op de onafhankelijke onderzoeken gelast door de burgemeester en de Inspectie JenV.
Klopt het dat de colonne van de demonstranten werd begeleid door twee politiesurveillancewagens en op een gegeven moment naar een parkeerterrein werd gedirigeerd? Was op dat moment al bij de politie bekend dat relschoppers nummerborden van voertuigen doorbelden en zich opmaakten voor het blokkeren van de doorgang? Zo ja, waarom is er desondanks voor gekozen om naar een parkeerterrein uit te wijken?
Hiervoor verwijs ik naar de genoemde onderzoeken van de burgemeester en de Inspectie JenV, waar ik niet op vooruit wil lopen.
Klopt het dat er op het moment dat de demonstranten Staphorst naderden eenheden van de Mobiele Eenheid beschikbaar waren? Zo ja, waarom is ervoor gekozen om niet in te grijpen toen mensen ernstig werden bedreigd, ongeregeldheden ontstonden, voertuigen werden bekogeld en vernield, vuurwerk werd afgestoken en de veiligheid van demonstranten evident in het geding kwam? Klopt het dat er met een auto is ingereden op de bus waarin demonstranten zaten? Klopt het dat zelfs op dat moment niet door de politie is ingegrepen?
Hiervoor verwijs ik naar de genoemde onderzoeken. Er is ook strafrechtelijk onderzoek ingesteld door het OM. Daar kan ik evenmin op vooruit lopen.
Is naar uw voorlopige oordeel voldoende gedaan om de veiligheid van deze demonstranten te waarborgen? En waarom is er op dat moment niet voor gekozen om verdachten aan te houden? Wat doet de politie op dit moment om alsnog aanhoudingen te verrichten?
Zoals gezegd vindt onafhankelijk onderzoek plaats, waar ik niet op vooruit kan lopen.
Bent u het met ons eens dat het demonstratierecht van anti-Zwarte Piet-activisten onaanvaardbaar wordt geschaad? Wat gaat het kabinet concreet doen om – zeker met de ervaringen van de afgelopen jaren – in het vervolg het demonstratierecht wel te waarborgen?
Bij de beantwoording van de mondelinge vragen over de demonstratie in Staphorst op 22 november jl. heb ik verwezen naar de onderzoeken die worden opgestart en laten weten dat het kabinet niet zal treden in de verantwoordelijkheid van burgemeesters.
Als uit de onderzoeken over de demonstratie in Staphorst bredere lessen kunnen worden getrokken, dan zal dat zeker worden betrokken in gesprekken met burgemeesters, het OM en de politie over het handelingsperspectief bij demonstraties.
Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de besluitvorming en de gang van zaken rond deze demonstratie?
De burgemeester van Staphorst heeft onafhankelijk onderzoek aangekondigd. Ook wordt onderzoek ingesteld door de Inspectie JenV.
Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen door bijvoorbeeld de Ombudsman of de Onderzoeksraad van de Veiligheid naar het structurele karakter van het ingeperkte demonstratierecht van anti-Zwarte Piet demonstranten, en lessen te trekken uit voorgaande jaren om te bezien hoe in het vervolg kan worden ingestaan voor een vreedzaam verloop van dit soort demonstraties?
Gelet op bovengenoemde onderzoeken die reeds zijn ingesteld, ziet het kabinet geen aanleiding om ook de Ombudsman of de Onderzoeksraad van de Veiligheid te vragen om onderzoek in te stellen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De waarborging van toegankelijkheid in het openbaar vervoer |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de hoge drukte in het openbaar vervoer de kans op besmetting met COVID-19 vergroot, en dit het openbaar vervoer ontoegankelijk maakt voor mensen die behoren tot een risicogroep? Worden er vanuit het kabinet maatregelen overwogen om deze toegankelijkheid te bevorderen zoals het herinvoeren van een mondkapjesplicht in het openbaar vervoer? Zou u kunnen toelichten hoe de veiligheid van deze risicogroepen gewaarborgd zal worden in de toekomst?1
Het is spijtig dat mensen uit de risicogroep zich beperkt voelen in hun bewegingsvrijheid vanwege COVID-19. De aard van het openbaar vervoer maakt het echter helaas niet mogelijk om ten aanzien van elke doelgroep een oplossing te introduceren voor wat betreft een specifieke gewenste vorm van preventie. De wettelijke kaders staan het de reizigers toe om mondkapjes te dragen in het openbaar vervoer als daartoe behoefte is. Een landelijke herinvoering van de mondkapjesplicht wordt op dit moment niet overwogen door het kabinet.
Bent u ervan op de hoogte dat op veel stations liften regelmatig buiten gebruik zijn, waardoor mensen met een mobiliteitsbeperking geen toegang hebben tot het perron, en dat in het geval van een defecte lift NS Reisassistentie als alternatief wordt aangewezen?2 Bent u ervan op de hoogte dat er momenteel een tekort is aan NS Reisassistentie-personeel, waardoor mensen met een beperking vaak lang moeten wachten op noodzakelijke hulpverlening? Welke maatregelen worden genomen om dit personeelstekort op te lossen? Worden er vanuit de overheid maatregelen overwogen om dit werk aantrekkelijker te maken, zoals pleiten voor een loonsverhoging?
Slecht of niet werkende liften hebben vervelende gevolgen voor reizigers, zeker wanneer zij een motorische beperking hebben. ProRail zet zich er voor in om de liftstoringen zoveel mogelijk te voorkomen en defecten zo snel als mogelijk op te lossen. Reizigers die te maken krijgen met een defecte lift kunnen bellen met NS Klantenservice. NS kijkt dan samen met de reiziger hoe de eindbestemming toch bereikt kan worden, bijvoorbeeld via een (voor de reiziger gratis) taxi, al dan niet in combinatie met reisassistentie.
Zoals op andere terreinen, kampt ook het openbaar vervoer met personeelstekorten. Helaas hebben alle reizigers, en daarmee ook mensen met een beperking hier last van. De vervoerders proberen dit probleem tegemoet te komen met maatregelen die aansluiten op hun context. Zo heeft NS inmiddels meer dan 150 extra reisassistenten aangenomen om de haperingen in de reisassistentie aan te pakken. Verder is een klantenpanel ingericht waarin mensen met een beperking die gebruikmaken van reisassistentie aan tafel zitten met NS-medewerkers die reisassistentie uitvoeren, beleidsmakers en de onderaannemer die namens NS reisassistentie uitvoert. Het doel van het klantenpanel is om samen de concrete problemen aan te pakken.
Om nieuw personeel te kunnen aantrekken en personeel te behouden, zijn verschillende zaken belangrijk. Het loon is daarbij één van de onderdelen. De onderhandelingen hierover en de bijbehorende arbeidsvoorwaarden is een aangelegenheid tussen de werknemers en de werkgever zelf. Ik ga hier niet over. Medio oktober is een cao-akkoord bereikt tussen de directie van NS en de bonden. Daarin zijn afspraken gemaakt over hogere loon, maar ook over het verbeteren werk/privé balans.
Bent u ervan op de hoogte dat het voor blinden en slechtzienden moeilijk is om gebruik te maken van het OV-chipkaart check-in systeem omdat eenrichtingspoortjes uitsluitend door middel van visuele aanduidingen worden aangegeven, waardoor de beschikbaarheid van de desbetreffende poortjes niet wordt gecommuniceerd aan blinden en slechtzienden? Wordt er gewerkt aan een oplossing voor dit probleem, zoals ervoor zorgen dat alle poorten voor blinden en slechtzienden aan beide kanten opengaan?
De OV-sector heeft sinds jaar en dag veel aandacht voor de toegankelijkheid voor blinden en slechtzienden en werkt in dit kader al jarenlang nauw samen met de Oogvereniging. Zo wordt door ProRail altijd één poort door middel van een geleidelijn aangeduid. Dit is altijd de brede poort. Deze brede aangelijnde poort is altijd ingesteld op «tweerichtingsverkeer». Reizigers met een visuele beperking die de geleidelijnen volgen, komen zo automatisch bij deze brede, tweerichtingsverkeer-poort uit. Op het poortje is voelbaar waar de OV-chipkaart moet worden aangeboden. In aanvulling hierop zijn er tactiele aanduidingen geplaatst op de incheckpoortjes bij meerdere vervoerders zodat duidelijk is welk poortje voor welke vervoerder is. Verder hebben de incheckpoorten en -palen verschillende geluiden gekregen voor in- en uitchecken. Het beeld dat poorten op stations lastig te gebruiken zijn door blinden en slechtzienden herken ik dan ook niet.
Bent u ervan op de hoogte dat het voor veel blinden en slechtzienden moeilijk is om in de trein het verschil tussen de eerste klas en tweede klas te herkennen? Wordt er aan maatregelen gewerkt om dit verschil duidelijker te maken? Zo nee, zou u willen reflecteren op de mogelijkheid om de eerste klas kosteloos ter beschikking te stellen voor blinden en slechtzienden? Is het momenteel de norm in alle stations om treinvertraging en dienstwijzigingen om te roepen via de intercom, zodat blinden en slechtzienden er gemakkelijk van op de hoogte gesteld kunnen worden? Zo niet, zou u bereid zijn om hier iets aan te doen?
Ik heb navraag gedaan bij NS en in alle sprinters van NS kan de klasse in de trein worden herkend door mensen met een visuele beperking. Bij binnenkomst in de trein bevindt men zich namelijk direct in de tweede klasse. Zodra in een sprinter van NS een deur wordt gepasseerd in de trein, bevindt men zich in de eerste klasse. In de dubbeldekkers van NS zijn zowel de klasse-aanduiding als de stilte-zones tactiel herkenbaar gemaakt. Deze tactiele plaatjes, waarop de klasse en de stiltezone zijn aangegeven, zijn aangebracht op de leuning aan de linkerkant van de trap die leidt naar het desbetreffende compartiment van de trein. Ook in de nieuwe intercity (ICNG) wordt de klasse tactiel aangegeven. De uitvoering en plaats van de tactiele aanduidingen zijn in overleg met de Oogvereniging ontworpen en door ervaringsdeskundigen getest en goedgekeurd. Voor regionale treinen geldt dat hier niet altijd een onderscheid is tussen de eerste en de tweede klasse. Soms is er wel een onderscheid tussen een eerste en tweede klasse, maar zijn deze zonder deur verwerkt in één coupé. Overigens is het zo dat de conducteur in alle treinen coulant zal reageren als iemand met een visuele beperking per ongeluk in de verkeerde klasse gaat zitten.
Voor wat betreft het delen van informatie geldt dat, om op het station de rust te bewaren, alle informatie over actuele wijzigingen in de NS-app en op de borden in het station staat. Reizigers kunnen er tegenwoordig ook voor kiezen om proactief geïnformeerd te worden door middel van de optie in de app «zet meldingen aan». Op deze manier krijgen reizigers door middel van pushnotificaties meldingen in geval de trein niet rijdt, er een vertraging is van langer dan vijf minuten, er minder kans is op een zitplaats of er een spoorwijziging optreedt. De visuele informatiedeling is daarmee in beginsel geborgd. NS besteedt veel aandacht aan de toegankelijkheid van reisinformatie en heeft hierover frequent contact met de Oogvereniging. Apps worden door ervaringsdeskundigen getest en indien nodig worden aanvullende apps ontwikkeld speciaal voor klanten met een visuele beperking.
Bent u ervan op de hoogte dat het openbaar vervoer voor veel doven en slechthorenden moeilijk te navigeren is? Bent u bekend met de klacht van doven en slechthorenden dat mededelingen regelmatig alleen via de intercom omgeroepen worden en niet leesbaar vermeld staan op schermen? Is er momenteel een mogelijkheid om deze informatie visueel te communiceren aan reizigers? Zo nee, wordt er gewerkt aan het faciliteren hiervan?
Het uitgangspunt ten aanzien van informatieverstrekking op stations is dat informatie primair visueel wordt verstrekt. Op dit uitgangspunt doet zich alleen een uitzondering voor bij (grootschalige) storingen. Oplossingen voor degelijke situaties kunnen worden gevonden in het optimaliseren van de digitale informatiedeling en daar wordt op ingezet, onder meer door middel van het Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV.
Zou u kunnen reflecteren op de doelstelling om het openbaar vervoer voor iedereen toegankelijk te maken in 2040? Waarom is hier zo veel tijd voor nodig, gegeven de urgentie van het probleem?
Ik vind het belangrijk dat het openbaar vervoer voor iedereen toegankelijk is. Daar zet ik mij samen met alle betrokken partijen elke dag voor in. Daarbij is het einddoel vanuit het Toekomstbeeld OV om uiterlijk in 2040 het openbaar vervoer volledig toegankelijk te maken, zowel in de voertuigen als op stations en haltes. In de afgelopen jaren is er ook al veel bereikt en is het openbaar vervoer steeds beter toegankelijk geworden. Zo wordt inmiddels negentig procent van alle treinreizen van en naar een toegankelijk station gemaakt en zijn alle regionale treinen en de sprinters van NS voorzien van een zelfstandige instap. Momenteel is alle in concessies ingezette bus-, tram-, en metromaterieel toegankelijk volgens de bij toelating geëiste toegankelijkheidsnormen. We zijn dus al een heel eind op weg. Met het Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV worden de komende tien jaar verdere stappen gezet richting het einddoel. Sommige van die maatregelen zullen al op korte termijn merkbaar zijn voor de reizigers, zoals de afspraak dat per 2025 op alle stations reisassistentie beschikbaar is en dat reisinformatie de komende jaren verder wordt verbeterd. Andere maatregelen kosten meer tijd, omdat deze grotere financiële investeringen en/of voorbereidingen vergen. Daarbij hebben overheden en vervoerders rekening te houden met afschrijving van materieel of werkzaamheden aan de openbare ruimte. Dat geldt bijvoorbeeld voor de introductie van treinen met toiletten en een lage instap of het toegankelijk maken van de bus- en tramhaltes.
Zou u kunnen reflecteren op de taak van de overheid om mobiliteit voor burgers te garanderen ongeacht lichamelijke beperking? Vindt u het realistisch dat deze mobiliteit voor iedereen gerealiseerd zal worden, zonder dat het zal leiden tot hogere kosten voor private bedrijven, en vervolgens tot hogere kosten voor reizigers? In andere woorden, hoe gaat u garanderen dat ook de private bedrijven in de sector zich zullen committeren aan volledige toegankelijkheid, zonder dat het ten koste gaat van de betaalbaarheid van het openbaar vervoer?
Ik onderschrijf het belang van toegankelijkheid in het openbaar vervoer en verwijs in dat kader graag naar onze ambities zoals uitgezet in het programma Iedereen onderweg, het Toekomstbeeld OV 2040 en het Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV. Voor wat betreft de kosten van het toegankelijk maken van het openbaar vervoer geldt dat vervoerders daar rekening mee houden in hun concessies en met de concessieverleners (decentrale overheden en het Rijk) afspraken maken over de gewenste investeringen, dienstverlening en tarieven. Tegelijkertijd met de beantwoording van deze Kamervragen ontvangt u een Kamerbrief over de concrete stappen die ik zet en die al zijn gezet om de doelen en ambities te realiseren voor toegankelijk OV.
Bent u het ermee eens dat het aanmoedigen van het gebruik van het openbaar vervoer essentieel is om de landelijke stikstofuitstoot te verlagen? Zo ja, vindt u dan ook dat het openbaar vervoer juist goedkoper (of gratis) moet worden, in plaats van duurder?
Ik ben het er mee eens dat het van groot belang is dat het OV – naast de primaire functie om door mobiliteit te voorzien in bereikbaarheid – de noodzakelijke bijdrage kan leveren aan bijvoorbeeld duurzaamheid. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid heeft in haar onderzoek naar effecten van tariefverlaging in het OV echter aangetoond dat tariefverlaging geen effectieve maatregel is om mensen ertoe te bewegen vaker het OV te nemen in plaats van de auto. Goedkoper OV leidt vooral tot extra mobiliteit omdat mensen meer gaan reizen. Tariefverlagingen hebben ook tot gevolg dat mensen minder gaan fietsen en lopen. Ik verwijs u daarbij graag naar de begeleidende Kamerbrief bij het KiM-rapport over de effecten van tariefverlagingen in het OV.3
Deelt u de mening dat het openbaar vervoer een essentiële sector is waar iedereen gebruik van moet kunnen maken, en dat het als zodanig eigenlijk geen winstgevende sector zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat winstbejag uit de sector wordt gehaald? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het kritieke belang van het OV en meer specifiek de toegankelijkheid daarvan in onze samenleving. Een voorwaarde voor borging van een kwalitatief goed vervoersaanbod is vervoersbedrijven over voldoende financiële ruimte beschikken voor de nodige investeringen in materieel, personeel en dienstverlening. De meeste OV-bedrijven die in Nederland actief zijn hebben overigens (Nederlandse) overheden als (enig) aandeelhouder. Daarnaast geldt dat de concessiesystematiek die wordt gehanteerd in de OV-sector waarborgt dat de (decentrale) overheden als opdrachtgever bepalen welk OV-aanbod er wordt aangeboden en (in het geval van de decentrale overheden) welke tarieven daarvoor berekend mogen worden. Tenslotte is er van winst al sinds het begin van de Coronacrisis niet of nauwelijks sprake en hebben OV-bedrijven lastige keuzes moeten maken om financieel gezond te blijven en afschaling van het aanbod te beperken.
Het rapport 'Sociale minima in de knel' van de Nationale ombudsman |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Nationale ombudsman over sociale minima, gepubliceerd op 17 oktober 2022?1
Ja.
Wat is uw reactie op de hoofdconclusie van dit rapport dat het huidige sociaal minimum te laag is?
Het waardevolle rapport van de Nationale Ombudsman geeft op heldere wijze weer welke knelpunten (zoals de hoogte van het sociaal minimum) burgers met een inkomen op het sociaal minimum ervaren. Deze signalen zijn bij mij bekend. Ik vind het schrijnend dat er nu situaties ontstaan waarin mensen niet meer in de basisbehoeften kunnen voorzien. Dit vereist actie op de korte termijn, maar ook een grondige zoektocht naar wat er op de langere termijn nodig is. Op de korte termijn kampen we met uitzonderlijk hoge inflatie. Deze situatie raakt huishoudens hard. Daarom heeft het kabinet in het koopkrachtpakket ook veel geld uitgetrokken voor de ondersteuning van huishoudens rond het sociaal minimum.
Het kabinet verhoogt het minimumloon met 10% vanaf 1 januari 2023, en als gevolg daarvan stijgt ook het sociaal minimum. Tegelijkertijd is de huidige situatie van hoge inflatie niet volledig representatief voor de structurele situatie.
De vraag over de structurele toereikendheid is lastiger te beantwoorden. De Commissie sociaal minimum is hiervoor ingesteld en doet nader onderzoek naar de hoogte, de toereikendheid en de systematiek van het sociaal minimum. De commissie zal haar eindrapport voor 30 juni 2023 opleveren. Ik zal het eindrapport vervolgens delen met uw Kamer. Tot slot heeft dit kabinet in het coalitieakkoord afgesproken dat het sociaal minimum elke vier jaar wordt herijkt. Daarvoor zal het rapport van de Commissie Sociaal Minimum nuttige input zijn.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman dat de overheid meer proactief moet zijn in het opzoeken van burgers en hen actief moet wijzen op de inkomensvoorzieningen waar zij recht op hebben, gezien het feit dat velen geen gebruik hiervan durven te maken uit angst dat zij deze terug moeten betalen?
Ik onderschrijf deze aanbeveling van de Nationale Ombudsman. Gemeenten en uitvoeringsinstanties kunnen al veel doen om mensen te ondersteunen richting een aanvraag en om hen voor te lichten ter voorkoming van terugvorderingen. Tegelijkertijd werkt het kabinet aan meer maatregelen. In een reactie van 6 oktober jl. op het rapport «Met te weinig genoegen nemen», beschrijf ik mede namens de Staatssecretaris Toeslagen en Douane, de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst en het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) onze inzet op het tegengaan van niet-gebruik en het voorkomen van terugvorderingen bij inkomensvoorzieningen. Onze inzet sluit aan op de thema’s die de Nationale Ombudsman hanteert in zijn aanbevelingen, te weten: proactieve benadering en persoonlijk contact, benutten van intermediairs, en gebruik van beschikbare data en gegevensuitwisseling. Graag verwijs ik u voor de acties per thema naar de reactiebrief die ik aan de Ombudsman heb gestuurd, en waarvan ik u ook een afschrift heb doen toekomen.2 Een deel van die acties brengt de Nationale Ombudsman ook in de huidige reflectie naar voren. Ook voorbij de acties blijven proactieve benadering en preventie, onder andere in het kader van voorkomen van terugvorderingen, continue aandachtspunten, onder meer in het traject Herijking handhavingsinstrumentarium3, het IBO Vereenvoudiging sociale zekerheid4 en de uitvoering van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
Wat is uw visie op hoe de overheid het vertrouwen van mensen in Nederland terug kan winnen, nu volgens de Nationale ombudsman de armoedebestrijding en bescherming van de koopkracht wordt gezien als belangrijkste taak van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid terwijl het vertrouwen in datzelfde ministerie extreem laag is?
In september concludeerde het SCP dat het vertrouwen van mensen in de politiek laag blijft. Ongeveer de helft van de Nederlanders geeft de politiek een onvoldoende (SCP, Burgerperspectieven bericht 1 – 2022). Deze conclusie gaat niet specifiek over het Ministerie van SZW, maar over de landelijke politiek. Volgens het SCP is laag vertrouwen in de politiek niet per definitie een probleem. In een democratie horen burgers de politiek kritisch te volgen. Het SCP waarschuwt wel tegen afhaken en beveelt de overheid aan te luisteren, betrouwbaar te zijn, keuzes uit te leggen, daarnaar te handelen en vooral concrete resultaten te boeken op onder meer de hoge kosten van het levensonderhoud. Dat is een van de ambities uit het Coalitieakkoord. Voor schulden en armoede is het Coalitieakkoord uitgewerkt in de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden die het kabinet begin juli presenteerde. Ook de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman sluiten aan bij de aanpak. Om armoede en schulden te bestrijden neemt het kabinet samengevat vijf maatregelen:
Armoede en schulden bestrijden vereist samenwerking binnen het kabinet en ook met gemeenten, maatschappelijke organisaties, werkgevers, vrijwilligers, schuldeisers en de mensen om wie het gaat. Ik heb het vertrouwen dat we er gezamenlijk voor kunnen zorgen dat iedereen kan rekenen op een stabiel en voldoende besteedbaar inkomen, uit werk of uit een vangnet wanneer dat nodig is. Zo krijgen mensen de ruimte om mee te doen in de samenleving en om zichzelf te ontwikkelen.
Hoe ziet u de aanbeveling om beleid en uitvoering op het gebied van armoedebestrijding te ontwerpen vanuit het perspectief van de burger, in plaats van pleisters te plakken op hardvochtig(e) en discriminerend(e) wetten en beleid zoals de Participatiewet?
Ik onderschrijf de aanbeveling om in het armoedebeleid uit te gaan van het perspectief van de burger. In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden geef ik aan dat een cultuuromslag vanuit de overheid nodig is: van systemen naar mensen. We zijn veel van mensen gaan verwachten in onze samenleving. In deze complexe maatschappij, met een dichtbegroeid woud van regelgeving, is de rationale burger die feilloos alle wet- en regelgeving kent het uitgangspunt geworden. We weten al langer dat het niet reëel is om te verwachten dat iedereen alles overziet. Een kentering in kijken, denken en handelen is nodig. De uitgangspunten zijn steeds: vertrouwen, oog hebben voor de behoeften van mensen, niet over maar met mensen en gedeelde verantwoordelijkheid.
Met de «Participatiewet in Balans» zet ik mij in om wet- en regelgeving meer aan te laten sluiten op het doenvermogen van mensen. Het traject is opgepakt als een brede maatschappelijke opgave. Samen met bijstandsgerechtigden, gemeenten, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en andere partijen zijn ervaren hardheden en knelpunten geïnventariseerd, achterliggende oorzaken geanalyseerd en oplossingsrichtingen geformuleerd. De inbreng van alle betrokkenen is van ongekende waarde geweest. De inbreng heeft woorden gegeven aan hoe de Participatiewet in de praktijk wordt ervaren. Mijn inzet op meer rekening houden met de leefwereld en het doenvermogen van mensen binnen het traject «Participatiewet in Balans» heb ik met u gedeeld middels de brieven van 21 juni en 28 november jl.
Hoe ziet u de rol van de centrale overheid in het ondersteunen dan wel aansturen van gemeenten zodat bestaanszekerheid voor iedereen gegarandeerd wordt, ongeacht in welke gemeenten zij zich bevinden?
De centrale overheid is verantwoordelijk voor het stelsel van sociale zekerheid en inkomensafhankelijke toeslagen dat de bestaanszekerheid ondersteunt voor degenen die niet in staat zijn hier zelfstandig in te voorzien. Dit stelsel van inkomensvoorzieningen en toeslagen wordt deels centraal en deels decentraal uitgevoerd. De uitvoering van de Participatiewet is welbewust decentraal georganiseerd, juist zodat er maatwerk kan worden toegepast, dat is afgestemd op de vraagstukken die spelen binnen de gemeentelijke grenzen.
Met het traject «Participatiewet in Balans» worden verschillende stappen gezet om de bestaanszekerheid beter te borgen en participatie te bevorderen. Ik denk hierbij onder meer aan de verruiming van de bijverdiengrenzen, het harmoniseren van de jongerennormen, een bufferbudget om grote inkomensschommelingen op te vangen bij mensen die aan het werk gaan en de mogelijkheid om in specifieke situaties waar nodig met terugwerkende kracht bijstand te verlenen. Bij de uitwerking worden gemeenten en andere stakeholders betrokken. Mijn inzet hierop heb ik met u gedeeld middels de brieven van 21 juni en 28 november jl.
In hoeverre en op welke wijze zult u actie ondernemen om de aanbevelingen van de Nationale ombudsman uit dit rapport op te volgen, aanvullend op het huidige pakket voor armoedebestrijding dat op Prinsjesdag is aangekondigd? Kunt u uw acties onderbouwen? Wanneer informeert u de Kamer over uw plannen?
Het kabinet is voornemens om begin 2023 te komen met een gecombineerde reactie op een aantal recente rapporten van de Nationale Ombudsman5, waaronder dit rapport. Daarin zal nader worden ingegaan op de verschillende aanbevelingen.
Daarnaast raken de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman aan de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Op 23 november jl. heb ik het implementatieplan voor deze aanpak aan uw Kamer aangeboden6. Daarin heb ik aangegeven dat ik twee keer per jaar zal rapporteren over de voortgang. Hierbij zal ik ook ingaan op de voortgang op onderwerpen die de Nationale Ombudsman heeft aangestipt (zoals bijv. het tegengaan van niet-gebruik en de hoogte van het sociaal minimum).
Kunt u uw acties opsplitsen aan de hand van de drie groepen in het rapport – statushouders, mensen met een beperking en jongeren tot 21 jaar die leven van de bijstand – aangezien zij door de Nationale ombudsman zijn aangeduid als de meest kwetsbare groepen en zij daardoor een prioritaire en specifieke aanpak nodig hebben?
In het traject «Participatiewet in Balans» wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de positie van jongeren tot 21 jaar die niet altijd een beroep kunnen doen op hun ouders voor financiële ondersteuning. Hierbij zet ik in op het harmoniseren van de jongerennorm, zodat gemeenten uniform de bestaanszekerheid kunnen borgen én daarmee beter in kunnen spelen op de verscheidene hulpvragen van deze diverse groep jongeren, waaronder ook jonge alleenstaande statushouders. Daarnaast streef ik ernaar dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om ook ten aanzien van het in behandeling nemen van de bijstandsaanvraag van een jongere maatwerk kunnen toepassen. Zo kan een gemeente de vierweken-zoektermijn indien deze voor jongeren tot 27 jaar onwenselijke effecten heeft, buiten beschouwing laten.
Bijstandsgerechtigde statushouders die onder de Wet Inburgering 2021 inburgeringsplichtig zijn, worden gedurende de eerste zes maanden dat ze woonachtig zijn in de gemeente financieel ontzorgd om financiële problemen te voorkomen. De huur, de premie voor de zorgverzekering en de rekeningen voor gas, water en licht worden vanuit de uitkering betaald. Daarnaast hebben gemeenten de taak begeleiding aan te bieden om ze meer financieel zelfredzaam te maken. Hiermee wordt beoogd financiële problematiek te voorkomen. Het kabinet houdt met gemeenten de vinger aan de pols ten aanzien van de knelpunten die hierbij in de uitvoering ervaren worden.
Met betrekking tot mensen met een beperking heb ik op 13 oktober jl. Kamervragen beantwoord van het lid Ceder (ChristenUnie).7 Ik acht het van groot belang dat jongeren met een beperking de ondersteuning krijgen die zij gezien hun mogelijkheden en omstandigheden nodig hebben om te voorzien in inkomen en te kunnen participeren naar vermogen. Dit is een opgave voor alle partijen.
De regering heeft reeds diverse maatregelen in gang gezet. Zo is het wetsvoorstel Breed Offensief, dat onlangs door de Eerste Kamer is aangenomen, erop gericht om de kansen op duurzaam werk voor mensen met een beperking in de Participatiewet te verbeteren. Voorts werk ik aan het brede traject «Participatiewet in Balans» en de in dit verband voorgestelde maatregelen. Over de uitwerking van deze maatregelen heb ik uw Kamer onlangs geïnformeerd. Ook werkt het kabinet samen met betrokken partijen aan een verbetering van de banenafspraak. Over de stappen die daarvoor worden gezet heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 7 juli jongstleden.8 Samen met UWV wordt verder gewerkt aan een effectevaluatie van de Wajong-dienstverlening. Tot slot wil het kabinet het WML met ingang van 1 januari 2023 met 10% verhogen. Dit werkt ook door in de aan de WML-gekoppelde uitkeringen en komt tegemoet aan de roep om versterking van de koopkracht, ook van jongeren met een beperking. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 komt het kabinet begin 2023 met een gecombineerde reactie op de recente rapporten van de Nationale Ombudsman.
Bent u het eens dat de 10% minimumloonverhoging slechts een inflatiecorrectie betreft en dat het minimumloon met ingang van 1 januari 2023 substantieel verhoogd moet worden naar 15 euro per uur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 8,05% (inclusief reguliere indexatie stijgt het minimumloon met 10,15%) is onderdeel van het bredere pakket met hogere toeslagen en meer zekerheid voor huishoudens door het tijdelijke prijsplafond voor de energierekening. Dit pakket ondersteunt kwetsbare huishoudens en middeninkomens en stelt hen beter in staat om te gaan met het hogere prijsniveau. De minimumloonsverhoging geeft de laagste inkomens structureel een betere uitgangspositie en verbetert hun bestendigheid tegen toekomstige financiële schokken. Het kabinet is daarom niet voornemens om het minimumloon verder te verhogen. Het is op dit ook moment ook niet meer uitvoerbaar om de verhoging van het minimumloon op 1 januari 2023 aan te passen. Het UWV heeft aangegeven de gevolgen hiervan niet te kunnen verwerken, de uiterlijke termijn hiervoor was 1 oktober 2022.
Kunt u, gezien de urgentie van de situatie, uw antwoorden op bovenstaande vragen zo spoedig mogelijk delen?
Ik heb gestreefd naar zorgvuldige en zo tijdig mogelijke beantwoording.
Het volbouwen van de kust, zonder vergunningen op Bonaire, met bedreiging van het koraal tot gevolg, met actieve medewerking van de hoogste gezaghebber |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Door Den Haag aangestelde gezaghebber van Bonaire laat illegaal de kust volbouwen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het onderzoek dat de gezaghebber op Bonaire, aangesteld door Nederland, bouwprojecten faciliteert alvorens er vergunningen zijn afgegeven, en dat die bouwprojecten het koraal bedreigen? Herkent u dit beeld? Zo nee, waarom niet?
De Staatsecretaris van BZK en ik stellen vast dat in de media verschillende berichten hierover circuleren. Het ligt in eerste instantie op de weg van de eilandraad om een onderzoek te laten uitvoeren. Het is aan het bestuurscollege om te zorgen dat er op een juiste manier wordt gewerkt en vervolgens aan de eilandraad om daarop te controleren. Met de dualisering van het eilandbestuur heeft de eilandsraad in het kader van de versterking van de controlerende functie het recht van onderzoek, ook wel het recht van enquête genoemd, gekregen. De eilandsraad heeft op 11 oktober jl. een debat gevoerd over (bestuurlijke) integriteit. Tijdens het debat zijn een drietal moties aangenomen. De eerste motie roept op tot een onafhankelijk onderzoek naar het handelen van de gezaghebber van Bonaire. De tweede motie die is aangenomen stelt een Raadsonderzoekscommissie Bestuurlijke Integriteit ten aanzien van handhaven op bestaande regelgeving in. De derde motie roept op tot het steviger inzetten op de verbetering van toezicht en handhavingsfunctie, en richt zich voornamelijk op de versterking van het ambtelijk apparaat.
Wat is uw reactie op de bevindingen dat Nederlandse ondernemers de kust volbouwen met illegale bouwprojecten? Hoe gaat u optreden tegen deze ondernemers?
In de eerste instantie is het openbaar lichaam Bonaire aan zet om eventueel onderzoek te laten uitvoeren zodat alle feiten kenbaar worden. Mocht er sprake zijn van illegale situaties langs de kust van Bonaire dan dient het bevoegd gezag deze te beëindigen. Het bestuurscollege van Bonaire is in beginsel hiertoe bevoegd en zal moeten afwegen hoe met deze bevoegdheid om te gaan.
De Eilandsraad van Bonaire heeft tijdens het debat van 11 oktober jl. een motie aangenomen wat besluit om een onderzoek in te stellen naar het handelen van de gezaghebber. Het is de bevoegdheid van de Eilandsraad en de lokale bestuurders om uitvoering aan de deze motie te geven. Het Ministerie van BZK volgt dit onderzoek. Op dit moment kunnen we hier niet op vooruit lopen.
Hoe kijkt u aan tegen de signalen dat de afdelingen die vergunningen verstrekken, toezicht moeten houden of wet- en regelgeving moeten handhaven op Bonaire, structureel onderbemensd zijn, en zodoende vaak niet opgewassen zijn tegen de snelheid en eisen van veelal Nederlandse ondernemers en projectontwikkelaars? Hoe gaat de Nederlandse overheid Bonaire daarin faciliteren?
In neem deze signalen serieus en heb dit niet alleen met het bestuur van Bonaire besproken maar ook met de overige eilandbesturen. Het is een feit dat met name Bonaire een sterke groei meemaakt van het aantal bouwprojecten en men beseft dat deze groei op een behoorlijke wijze gereguleerd dient te worden om te voorkomen dat natuur en milieubelangen worden geschaad met daarmee op de lange termijn ook gevolgen voor de aantrekkelijkheid van de eilanden als toeristische bestemming. Mede hierom is In juni 2021 gestart met een organisatorisch verbeterproject (het zogenaamde ¨deelverbeterplan directie Ruimtelijke Ontwikkeling¨) waarin ik samen met mijn collega van BZK structureel ondersteuning biedt aan het project. Deze ondersteuning bestaat uit de inzet van specialisten op het terrein van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) van Rijkswaterstaat, een omgevingsdienst en consultants. Het resultaat hiervan is een veranderplan dat wordt uitgevoerd op het terrein van ICT, werkprocessen, trainingen, kennis, personeelswerving en een backoffice faciliteit voor complexe VTH vraagstukken. Naast deze ondersteuning faciliteer ik ook bij het formuleren van beleid op het gebied van toezicht en handhaving. Ten slotte sluit de in het antwoord op vraag 2 opgesomde derde motie aan bij het verzoek dat het OLB heeft gedaan aan mijn ministerie. Ik heb de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inmiddels gevraagd om een onderzoek (visitatie) te laten uitvoeren op het gebied van vergunningsverlening, toezicht en handhaving. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 7.
Klopt het dat er geen wet- of regelgeving, dan wel voorschriften bestaan voor het importeren van (gebleekt) zand? Zo nee, wat zijn de voorschriften voor het aanleggen van onnatuurlijke stranden? Zo ja, bent u van plan de verouderde wet- en regelgeving te vernieuwen, zodat de natuur op en rondom Bonaire beschermd blijft? Zo nee, wat gaat u dan doen om het koraal blijvend te beschermen?
De regelgeving voor de import en aanleg van geïmporteerd zand verschilt per eiland en is opgenomen in lokale verordeningen. Deze verordeningen kennen uitzonderingen op de mer plicht als het gaat om de aanleg van kunstmatige stranden. Er zijn ook onduidelijkheden als het gaat om de gegevens die een dergelijk milieueffectrapportage moet bevatten en over de vraag welke procedure van toepassing is. Bovendien worden, behalve kunstmatige stranden, niet alle activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor de natuur of natuurwaarden van een gevoelig gebied zoals een koraal ecosysteem. Daarom heb ik een voorstel bij de Kamer ingediend (Kamerbrief van 18 juli 2022 over de voorhang van het Inrichtingen- en activiteitenbesluit BES)2 om op grond van de wet Vrom Bes een Inrichtingen en Activiteitenbesluit (IAB BES) vast te stellen waarmee een adequate beschermingsniveau voor gevoelige gebieden wordt gerealiseerd.
Op Bonaire is onder de huidige geldende lokale regelgeving de aanleg van een kunstmatig strand in artikel 21 van het Eilandsbesluit natuurbeheer Bonaire aangewezen als een mer-plichtige activiteit. In dit besluit is daarnaast opgenomen dat de verplichting tot het opstellen van een mer vervalt wanneer de activiteit wordt uitgevoerd overeenkomstig richtlijnen die door het bestuurscollege zijn opgesteld.
Voor Sint Eustatius zijn relevante regels opgenomen in artikel 13 van de Marien milieu verordening Sint Eustatius. In dit artikel staat dat wijzigingen en veranderingen in het kustgebied die invloed kunnen hebben op het onderwatermilieu van het Statia Marine Park vooraf via een milieu effect rapportage moeten worden vastgesteld. Welke gegevens een dergelijk milieueffectrapportage moet bevatten of welke procedure van toepassing is, staat niet opgenomen in deze verordening.
Voor Saba zijn relevante regels opgenomen in artikel 12 van de Verordening marien milieu Saba. In dit artikel staat dat ontwikkelingen of veranderingen van de kustzone welke het marien milieu van het Saba Marien Park kunnen beïnvloeden dienen voorafgegaan te worden door een onafhankelijk milieueffect rapportage. Welke gegevens een dergelijk milieueffectrapportage moet bevatten of welke procedure van toepassing is, staat niet opgenomen in deze verordening.
Met de inwerkingtreding van het IAB BES vindt een modernisering van de regelgeving plaats bij het reguleren van bedrijfsmatige activiteiten met een milieu impact en zullen mer-procedures gestroomlijnd worden. Zo is de aanleg van een kunstmatig strand in dit besluit aangewezen als een mer-plichtige activiteit. Dit betekent dat het maken van een milieueffectrapport verplicht is. Daarnaast zijn alle overige activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor de natuur of natuurwaarden van een gevoelig gebied of bufferzone gevoelig gebied, of die het landschap van het gevoelige gebied of bufferzone gevoelig gebied in ernstige mate kunnen ontsieren of waarvoor een vergunning is vereist die betrekking heeft of mede betrekking heeft op de bescherming van het milieu dan wel een gedeelte van het milieu aangewezen als mer-plichtig. Dit betekent dat voor alle activiteiten, inclusief de aanleg van een kunstmatig strand indien deze belangrijke nadelige gevolgen kan hebben op de natuur, in de genoemde gebieden zijn aangewezen als mer-plichtig. De gegevens die een milieueffectrapport ten minste moet bevatten en de procedurele eisen staan opgenomen in de Wet volkshuisvesting ruimtelijke ordening milieubeheer BES. De wet kent geen uitzondering op de mer-plicht zoals in de huidige situatie op Bonaire het geval is.
Met de inwerkingtreding van het IAB BES wordt een belangrijke stap gezet voor de bescherming van het milieu en de natuur op alle drie de eilanden. De modernisering van de regelgeving houdt onder meer de introductie van mer-plicht in voor alle activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben en de invoering van eenduidige mer procedures. Hiermee komt een uniforme en betere bescherming van de natuur en de natuurwaarden tot stand op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Heeft u nog steeds vertrouwen in nieuwe voorliggende bouwplannen, zoals de woningbouwplannen op de voormalige plantage Bolivia, gezien deze bevindingen? Zo ja, op basis van welke argumenten?
Ja, mijn collega’s en ik hebben nog steeds vertrouwen in dat bij nieuwe bouwprojecten de (juiste) procedures zullen worden gevolgd en ik heb hier de volgende redenen voor.
In maart 2020 hebben de Ministers van LNV, IenW en BZK gezamenlijk het Natuur en Milieu Beleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (hierna: NMBP) vastgesteld. Het doel van dit plan is om de natuur van Caribisch Nederland te behouden, te beschermen en op duurzame wijze te benutten. Dit plan is destijds ook aan uw Kamer aangeboden. Ten behoeve van de uitvoering van het NMBP is er een stuurgroep Land en Water ingesteld met betrokkenheid van het Rijk (LNV, IenW, VRO en BZK) en het OLB. Zowel in deze stuurgroep, als daarbuiten laat het Rijk zich regelmatig informeren over nieuwe plannen, zoals die voor de herontwikkeling van de voormalige plantage Bolivia.
Op dit moment is er een ontwikkelingsplan in voorbereiding dat de herontwikkeling mogelijk moet maken. Zodra daarvan een (voor)ontwerp beschikbaar is, is het in eerste instantie aan het OLB om te beoordelen of dit met de buitenwereld kan worden gedeeld. Nadat het (voor)ontwerp is vrijgegeven, zal dit door het Rijk worden beoordeeld en zal daarop worden gereageerd. Wij verwachten dat eventuele bezwaren van onze kant zullen leiden tot aanpassing van het plan. Als dat onverhoopt niet het geval zou zijn, zullen wij ons beraden op vervolgstappen. De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (Wgro BES) biedt de Minister voor Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het geven van een (reactieve) aanwijzing.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het koraal niet verder achteruitgaat door deze bedreigende bouwprojecten?
Ik streef samen met mijn collega’s en de lokale bestuursorganen naar een functionerend VTH stelsel waarin aanvragen om (bouw)projecten op hun aanvaardbaarheid worden getoetst en regels worden gesteld die gecontroleerd en gehandhaafd worden. Uitgangspunt hierbij is het bestaan van moderne wet – en regelgeving en ik verwijs u hierbij naar hetgeen ik hierover heb geantwoord bij vraag 5.
Dit stelsel kent in deze context een drietal belangrijke pijlers.
Ten eerste dient er een bestuurlijk vastgesteld VTH beleid te zijn waarin de bestuurlijke prioriteiten en uitgangspunten worden vastgesteld. Ten tweede dient deze te worden geïmplementeerd en te derde moet het stelsel voorzien worden van ¨checks en balances¨ om ¨een behoorlijke en rechtmatige invulling van VTH taken te garanderen. Ik heb de zorgen die in de kamer bestaan over het functioneren van het stelsel besproken met de lokale besturen. Daarnaast heb ik met het bestuur van Bonaire de voortgang en aansturing van de lopende verbetertrajecten besproken. Hierover heb ik afspraken gemaakt die ik samen met mijn collega van BZK zal monitoren. Het betreft hier het behalen en nemen van besluiten bij belangrijke mijlpalen bij genoemde implementatietrajecten. Tevens heb ik de verwachting geuit dat deze trajecten uiterlijk binnen een jaar tot concrete resultaten leiden.
Voorts kan ik u melden dat ik het stelsel binnen het kader van de wet Vrom Bes wil voorzien van checks en balances waarmee de bereikte resultaten bij de lopende verbetertrajecten ook op langere termijn worden geborgd. Inmiddels zijn in hoofdstuk 5 van de eerder genoemde IAB BES kwaliteitseisen opgenomen die gelden voor de uitoefening van lokale VTH taken. Het betreft hier uitgangspunten voor programmatisch handhaven, monitoringsverplichtingen en het rapporteren van de VTH inzet aan de eilandsraden en het rijk.
Daarnaast heb ik de ILT verzocht een onderzoek naar de uitoefening van lokale VTH-taken uit te voeren en aanbevelingen te doen voor een verbetering van dit stelsel op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. De Wet VROM BES en de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES zijn uitgangspunt voor het onderzoek dat nog in 2022 zal starten. Het onderzoek vindt plaats in nauw overleg met mijn collega’s van LNV en N&S en BZK. Het ILT zal hierbij bijzondere aandacht besteden aan het functioneren van VTH-processen bij kustbebouwing. Ik zeg u toe de uitkomsten en aanbevelingen die op grond van dit onderzoek worden gedaan toe te sturen aan de kamer.
Kunt u aangeven hoe u uitwerking heeft gegeven aan de motie van de leden Van Raan, Wuite en Sylvana Simons over een neutrale rol voor de gezaghebber(s) bij vergunningverleningen en bestemmingsplanwijzigingen?2 Indien u nog geen uitwerking heeft gegeven aan de motie, hoe bent u van plan uitvoering te geven aan de motie?
Deze motie betreft de uitspreekmotie waarin de Kamer heeft uitgesproken dat de Gezaghebbers bij het verlenen van vergunningen en het wijzigen van bestemmingsplannen daadwerkelijk een neutrale rol dienen te vervullen. Gezaghebbers zijn neutraal, dat is inherent aan hun functie. De gezaghebber staat, net zoals burgermeesters in Europees Nederland, boven de partijen.
Het Ministerie van BZK en het Ministerie van IenW ondersteunen daarnaast het openbaar lichaam Bonaire bij het versterken van het ambtelijk apparaat, met extra aandacht voor de directies die zich richten op vergunningsverlening, toezicht en handhaving. Ook ondersteunt het Ministerie van BZK de lokale bestuurders, waaronder de gezaghebber, door middel van het faciliteren van trainingen en opleidings- en coachingstrajecten waardoor zij in staat worden gesteld hun functie uit te voeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting van Koninkrijksrelaties?
Het is helaas niet gelukt om u de beantwoording voorafgaand aan de start van de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties aan u te sturen.
De speech van minister Yesilgöz-Zegerius tijdens de HJ Schoo-lezing van 2022 |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Zitten er volgens u momenteel partijen in de Tweede Kamer die behoren tot de «woke» beweging of zich schuldig maken aan «wokeisme», en zo ja welke?1 Kunt u dit nader toelichten aan de hand van wat volgens u kenmerken zijn van «wokisme» in een politieke partij? Mits er «woke» partijen in de Tweede Kamer zitten, vindt u deze partijen een gevaar voor de rechtsstaat?
In mijn definitie staan wokisten niet open voor inhoudelijk debat en willen zij onderwerpen, standpunten en meningen onbespreekbaar maken. Het parlementaire proces, waarvan politieke partijen deel uitmaken, heeft juist als doel het inhoudelijke debat aan te gaan.
Zou u kunnen toelichten welke standpunten en meningen onbespreekbaar gemaakt worden door zogenaamde «wokeisten»? Zou u kunnen ophelderen of u vindt dat het onbespreekbaar maken van iets gelijk staat aan discriminatie? Hoe zet u de dreiging van het zogenaamd «wokeisme» af tegen het toenemende terreurrisico vanuit extreemrechts?
Ik zou het onbespreekbaar maken van onderwerpen niet gelijk willen stellen met discriminatie. Ik vind het wel zorgelijk als het open debat geschuwd wordt. Dat gaat contrair aan onze democratische samenleving. Wokisme dient in het openbare debat bestreden te worden. De aanpak van (de dreiging van) terrorisme kent een veelzijdiger aanpak die ook een sterke repressieve component heeft. Ik heb hiervan ook voorbeelden gegeven in mijn lezing.
Bent u het eens met de stelling dat er recentelijk een groeiende ruimte is ontstaan voor racisme, antisemitisme en moslimhaat binnen het maatschappelijk debat en dat dit de democratische rechtsstaat bedreigt? Zo ja, zou u kunnen toelichten wat u hieraan gaat doen? Kunt u aangeven of u het van belang acht dat mensen zich hier tegen uitspreken?
Racisme, antisemitisme, moslimhaat en andere vormen van discriminatie zijn onacceptabel en horen niet thuis in het maatschappelijk debat. Het kabinet zet sterk in op de aanpak hiervan. De aanstelling van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding zijn belangrijke pijlers van deze aanpak. De coördinatoren hebben onlangs hun respectievelijke plannen aan uw Kamer aangeboden.
Zoals ik ook in de H.J. Schoolezing heb gezegd, acht ik het van groot belang dat mensen zich tegen discriminatie en racisme blijven uitspreken.
Zou u willen ingaan op het citaat: «Het is een gevaarlijk misverstand dat er zoiets zou bestaan als het recht om niet gekwetst te worden. Het is gevaarlijk, omdat mensen dan de neiging hebben om zich ernaar te gaan gedragen. Dat leidt tot zelfcensuur. Om gedoe te voorkomen. Om geen vuur te trekken. Om je baan te houden. Om niet gecanceld te worden.» en hierbij toelichten wat het verschil is tussen zelfcensuur en respect hebben voor de identiteit of achtergrond van een ander? Bent u het eens met de stelling dat veel mensen hun baan verliezen door – en zich aanpassen uit angst voor – haat en discriminatie? Zou u zich niet eerder daar op moeten richten in tegenstelling tot angst voor «cancel culture»?
Vrijheid van meningsuiting is in een democratische rechtsstaat als Nederland een groot goed en een belangrijke pijler van onze samenleving. In mijn lezing heb ik uiteengezet dat het grondrecht om in vrijheid je mening te kunnen uiten, kan betekenen dat thema’s worden besproken die kwetsend kunnen zijn voor mensen. Dat het voeren van debat kwetsend kan zijn voor mensen, mag niet een reden zijn om het debat niet te voeren. Zelfcensuur hoort dus niet thuis in het debat.
Als de stelling is dat mensen die slachtoffer zijn van haat en discriminatie en daardoor hun baan verliezen, dan wel dat mensen die zich op de werkvloer niet durven te uiten of geuite discriminatie op de werkvloer niet durven aan te kaarten uit angst hun baan te verliezen, dan ben ik van mening dat dat een probleem is dat eveneens moet worden aangepakt. Ik zie niet in dat hoe het voeren van een debat en de problematiek van discriminatie op de werkvloer elkaars tegengestelde zouden zijn.
Zou u willen ingaan op het citaat: «De meest extreme uitingen op de flanken hebben feitelijk heel weinig te maken met ons dagelijks leven en de uitdagingen waar mensen thuis elke dag mee bezig zijn.» en hierbij kunnen toelichten over wie er wordt gesproken betreffende het woord «ons»? Classificeert u de eerder in de speech genoemde uitingen over institutioneel racisme bij de politie als extreme uitingen? Erkent u dat bevolkingsgroepen in dit land te maken krijgen met institutioneel racisme en discriminatie vanuit de politie? Erkent u dat asielzoekers dagelijks te maken hebben met onmenselijke omstandigheden door wanbeleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Met de meest extreme uitingen doel ik onder meer op recente voorvallen waarbij een nazivlag achter een van mijn collega-Ministers is gephotoshopt of een andere collega aan huis bedreigd werd. Dat staat ver van het dagelijks leven van – hopelijk – veruit de meeste inwoners van ons land.
Over het vraagstuk van racisme bij de politie wordt al geruime tijd steeds opener gecommuniceerd. Elk incident waar racisme een rol speelt is er een teveel, en dat probleem wordt ook onderkend. Ook de problemen bij de opvang van asielzoekers worden erkend. Zoals ook duidelijk wordt gemaakt in mijn lezing, hebben mijn uitspraken daar geen betrekking op.
Zou u willen reflecteren op het deel van de speech waarin u refereert aan het aspect van de democratische rechtsstaat dat iedereen die aanklopt voor hulp ook toegang heeft tot het recht? Vallen vluchtelingen onder deze groep mensen? Indien ja, zou u dan kunnen reflecteren op het falen van het huidige kabinet om dit principe waar te maken in Ter Apel?
De democratisch rechtsstaat kenmerkt zich inderdaad door onder andere de toegang tot het recht voor iedereen. Dat is ook het geval voor asielzoekers en vluchtelingen.
Zou u willen ingaan op het citaat: «Als je in ons land meedoet, bijdraagt, en je aan de regels houdt van hoe we met elkaar omgaan, dan is de overheid er voor je. Dan kun je rekenen op steun. We houden je veilig, we leveren goede zorg, goed onderwijs en een dak boven je hoofd. We zorgen voor je, als het niet goed met je gaat.» en aangeven of u erkent dat door etnisch profileren vanuit de politie veel Nederlanders zich onveilig voelen? Bent u het eens met de stelling dat de toenemende dreiging van extreem rechtse aanvallen op journalisten, activisten, politici, en wetenschappers een gevaar is voor de democratische rechtsstaat? Zou u kunnen reflecteren op het falen van voorafgaande Ministeries van Justitie en Veiligheid in het waarborgen van de in het citaat genoemde afspraak?
Ik kan mij goed voorstellen dat mensen zich onveilig voelen indien er sprake is van etnisch profileren. Hoe vaak dat het geval is, en hoe vaak dat door betrokkenen zo ervaren wordt, is mij niet bekend.
Iedere vorm van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, zoals politie-agenten, en journalisten is een bedreiging voor de democratische rechtstaat, ongeacht uit welke hoek de dreiging komt. Voor mensen met een publieke taak zijn verschillende trajecten opgezet met het afgeronde Programma Veilige Publieke Taak en de huidige Taskforce Onze hulpverleners veilig die in 2020 is opgericht. Voor journalisten is in 2019 PersVeilig opgericht waarin de Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, politie en het Openbaar Ministerie samenwerken om de positie van journalisten te versterken en deze beroepsgroep beter te beschermen (waaronder het Flexibel Beschermingspakket Freelancers).
Verder heb ik in mijn speech aangegeven dat de overheid zelf een verantwoordelijkheid draagt voor het verlies aan vertrouwen, onder meer door de toeslagenaffaire en de aardbevingen in Groningen als gevolg van de gaswinning.
Zou u willen ingaan op het citaat van Kim Putters die u benoemde in de speech: «Aannames over wat burgers wel en niet zullen en kunnen doen, kloppen vaak niet of blijken onrealistisch. Als de overheid de situatie van mensen niet begrijpt, is beleid niet alleen ineffectief, maar kunnen de gekozen oplossingen de problemen zelfs vergroten.» En het citaat: «Man of vrouw: vind een paar ballen en wees weerbaar, zou ik zeggen. In een open samenleving moet je een schild ontwikkelen.» en aangeven of u het eens bent met de stelling dat het een onrealistische aanname is dat kwetsbare burgers zich op korte termijn weerbaar zullen maken tegenover ernstige beledigingen ten aanzien van hun levenswijze? Hoe reflecteert u op de afweging tussen hoe belangrijk het is om een persoonlijk schild te ontwikkelen, in tegenstelling tot de taak van de overheid om kwetsbare burgers te beschermen tegen discriminatie en uitsluiting?
Het aangehaalde citaat ziet niet alleen op kwetsbare burgers, maar op burgers in het algemeen. Voor iedereen zal het moeilijk zijn om op korte termijn voldoende weerbaarheid te ontwikkelen tegen ernstige beledigingen ten aanzien van de eigen levenswijze. In het geval van ernstige beledigingen staat het individu dan ook niet alleen. Ik roep dan ook eenieder op om zich daartegen uit te spreken. Door opvoeding en onderwijs kan voorkomen worden dat het zo ver komt. Ultiem zijn er juridische middelen om corrigerend op te treden. Zowel het civiele als het strafrecht geeft daarvoor handvaten. Ik zie dan ook geen tegenstelling tussen het ontwikkelen van een persoonlijk schild tegen moeilijke situaties enerzijds en anderzijds de taak van de overheid om burgers te beschermen tegen discriminatie en uitsluiting.
Erkent u dat instituties binnen Nederland, zoals universiteiten, de mogelijkheid hebben mensen te weerhouden van openlijk zichzelf te zijn, zich uit te spreken, hun leven te leiden zoals ze dat willen, of hun mening te uiten door onvoldoende veiligheid te faciliteren? Bent u het eens met de stelling dat het aanbieden van veilige ruimtes kan helpen een democratische cultuur te faciliteren en daardoor bij te dragen aan een veiliger land?
Veiligheid in het algemeen is dienstig aan democratie. Veiligheid is een basisbehoefte en daarom is het zorgen voor veiligheid – ook historisch gezien – een kerntaak van de overheid. Ik meen dat het nodeloos inperken van een open debatcultuur – door het kunstmatig creëren van zogenaamde veilige zones waar mensen verschoond kunnen blijven van (voor hun) onwelgevallige geluiden – tegengesteld is aan onze democratische waarden.
Hoe verhoudt u zich ten opzichte van de toelichting die vermeld staat onder artikel 11 van de Europese Grondwet waarin staat: «Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.» in relatie tot het citaat van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat behandeld werd in uw speech? Bent u het eens met de stelling dat het opleggen van beperkingen voor racistisch taalgebruik een fundamenteel aspect is van het beschermen van de democratische rechtsstaat? Indien dit het geval is, zou u kunnen reflecteren op de rol van «wokeisten» in het beschermen van deze democratische principes in tegenstelling tot de toenemende prominentie van racistisch taalgebruik vanuit extreemrechts?
Racistisch taalgebruik past niet binnen de democratische rechtstaat en is dan ook wettelijk verboden. Daar waar «wokisten» of anderen zich verzetten tegen racistisch taalgebruik kunnen zij op mijn steun rekenen.
Het bericht ‘Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering»1 en heeft u kennisgenomen van het rapport van het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van de Vrije Universiteit Amsterdam over de impact van klimaatverandering op Bonaire?2
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
Het kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering. Meerdere rapporten laten zien dat Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen nodig zijn om zeespiegelstijging het hoofd te bieden.
Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, droogte, zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken, biodiversiteit.
Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor Caribisch Nederland van belang. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de ligging, uitgangssituatie en aard van te voorziene risico’s anders is dan in Europees Nederland, en er dus maatwerk nodig is.
Wat is uw reactie op de observatie van de directeur van het IVM dat «het opzienbarend is dat de Nederlandse overheid wel uitgebreid onderzoek doet naar bijvoorbeeld de overstromingsrisico’s voor Almere of Zaltbommel, maar nauwelijks zicht heeft op de gevolgen voor mogelijk haar meest kwetsbare gemeente»?
Er is een groot verschil in uitgangssituatie en de aard van de risico’s in Europees en Caribisch Nederland. Zo heeft de Bommelerwaard door de tijd heen al vaker te kampen gehad met dijkdoorbraken en is Almere onder NAP gebouwd. Bij Bonaire ligt de bedreiging in de toekomst in een combinatie van zeespiegelstijging en stormen en droogte. Dit verklaart ook het verschil in inzet van onderzoek.
Hoe verantwoordt u dat er tot op heden geen substantieel onderzoek gedaan is naar de effecten van klimaatverandering op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius? Hoe verhoudt zich dit tot het vele onderzoek naar klimaateffecten in Europees Nederland?
Er is eerder al onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland. In 2016 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een QuickScan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag op Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan over de golfopzet.
Ook werkt het KNMI momenteel in het kader van de nationale klimaatscenario´s aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland, waarbij gekeken wordt naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Met deze informatie kan de impact van de opwarming van de aarde op onder andere de watervoorziening, landbouw en natuur beter in kaart gebracht worden. Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen de uitkomsten onder andere als bouwsteen gebruiken bij besluitvorming in het kader van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting. De uitkomsten worden eind 2023 verwacht.
Bent u bereid vergelijkbaar onderzoek zoals gedaan door IVM met betrekking tot Bonaire uit te laten voeren voor Saba en Sint-Eustatius? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Eind volgend jaar verschijnen de nationale klimaatscenario’s van het KNMI. Als onderdeel daarvan werkt het KNMI ook aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Naast de vooruitzichten voor zeespiegelstijging gaat het in de Cariben om de combinatie van zeespiegelstijging en stormen en is de mate waarin de eilanden in de toekomst door droogte zullen worden getroffen van belang. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken zal bepaald worden op welk vlak vervolgonderzoek nodig is.
Schrok u er ook van toen u las dat Bonaire aan het einde van de eeuw voor een vijfde deel permanent overstroomd zal zijn, ook als we de mondiale temperatuurstijging weten te beperken tot 1.4 graden Celsius, en al in 2050 te maken zal krijgen met permanente overstroming onder andere bij Lac Cai, Klein Bonaire en de salina’s (zoutpannen)?
Het Kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering voor heel Nederland, inclusief Caribisch Nederland. Meerdere rapporten hebben laten zien dat er gevolgen zullen zijn voor de openbare lichamen en met name Bonaire impact zal ondervinden van zeespiegelstijging. Daarom is het ook hier belangrijk om voorbereid te zijn op deze ontwikkelingen.
Wat vindt u ervan dat een deel van het Koninkrijk der Nederlanden onder water zal verdwijnen, zelfs als de huidige mondiale reductiedoelstellingen worden gehaald?
Het kabinet maakt zich zorgen over de gevolgen van klimaatverandering, zowel in Europees als Caribisch Nederland. Daarom wordt, als onderdeel van de nationale klimaatscenario’s van het KNMI, gewerkt aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Hiermee wordt ingegaan op de specifieke thematiek op de eilanden en is het daarmee beter mogelijk om een goede inschatting te kunnen maken van de risico’s en deze concreet te kunnen duiden.
Nu opnieuw duidelijk is geworden dat elke tiende van een graad telt, is dit voor u reden om de Nederlandse reductiedoelstellingen aan te scherpen en bij de aankomende klimaattop (COP27) te pleiten voor snellere en ambitieuzere reductie en vergoeding van klimaatschade (loss and damage) door rijke landen waaronder Nederland? Zo nee, waarom niet?
De 1,5-graadsambitie van het kabinet is vertaald in een aanscherping van het nationale klimaatdoel tot tenminste 55% en zo mogelijk 60% in 2030 ten opzichte van 1990. Dit reductiepercentage is volgens het kabinet in lijn met wat volgens het laatste IPCC-rapport van werkgroep III nodig is voor het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot maximaal 1,5 graad in 2100. Ook verhoogt Nederland de bijdrage voor klimaatfinanciering significant, van EUR 1.25 miljard naar EUR 1.8 miljard per jaar in 2025.
In mondiaal verband zet Nederland zich ook in voor snellere en ambitieuzere reducties om het 1,5-graden doel binnen bereik te houden. Bij COP26 in Glasgow zijn bemoedigende afspraken hierover gemaakt. Bij COP27 is het echter niet gelukt om verdere, noodzakelijke afspraken te maken en landen aan te sporen tot meer ambitie. Dat is teleurstellend aangezien de tijd heel hard dringt. Daarom ben ik nu al bezig met de voorbereidingen op de volgende klimaattop waar het van belang is dat progressieve landen samen zich hard maken voor stevige uitkomsten op mitigatie.
Tijdens COP27 is besloten om een nieuw fonds op te richten voor schade en verlies. Dit fonds en bredere nieuwe financieringsmogelijkheden worden het komend jaar uitgewerkt. De tijdens COP26 gelanceerde driejarige dialoog over financieringsmogelijkheden, noden en tekorten voor schade en verlies wordt voortgezet. Nederland heeft als lid van de EU deze uitkomst, die onderdeel was van het bredere COP27-besluit, gesteund.
Hoe kan het dat er op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen van toepassing zijn?
Het klopt dat de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Sabageen systeem van waterveiligheidsnormen kennen. Dit hangt samen met het gegeven dat Caribisch Nederland boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kennen zoals in het laaggelegen Europees Nederland. De Europees Nederlandse waterveiligheidsnormering is gekoppeld aan de bescherming van binnendijkse gebieden door primaire keringen (die buitenwater keren). In Caribisch Nederland zijn geen polders die beschermd hoeven te worden door primaire keringen. Hierdoor is deze normering niet toepasbaar in Caribisch Nederland. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie om voorbereid te zijn op stormen en orkanen. Ruimtelijke inrichting en ruimtelijke ordening bieden handvatten voor de lokale overheden om de waterveiligheid in Caribisch Nederland op orde te houden.
Vindt u echt dat Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen nodig hebben, omdat het boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kent zoals in het laaggelegen Europees Nederland (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Bent u bereid daarop terug te komen nu u de gevolgen kent van de klimaatcrisis voor Bonaire? Zo nee, waarom niet?
De openbare lichamen zijn boven de zeespiegel gelegen (zie ook het antwoord op vraag 9). Hierdoor is de uitgangssituatie op Caribisch Nederland anders. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt geïnvesteerd in het verkrijgen van meer inzicht om een goede inschatting te kunnen maken van de specifieke risico’s op de eilanden door zeespiegelstijging, stormen en droogte en deze concreet te kunnen duiden.
Vindt u het een wenselijke situatie dat daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Zou het niet rechtvaardiger zijn om ook op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te investeren in het voorkomen van overstromingen? Zo ja, wanneer en op welke manier gaat het Rijk daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 9 en 10.
Het is in het belang van de veiligheid van de lokale bevolking nodig en logisch om in te zetten op die elementen waar de belangrijkste risico´s zitten. Dat verschilt tussen Europees en Caribisch Nederland en zelfs tussen de openbare lichamen onderling. Zoals eerder aangegeven zijn de huidige risico’s op de openbare lichamen grotendeels storm-gerelateerd. Dat geldt met name op Saba en Sint Eustatius. De ontwikkeling van stormen en de mogelijke paden van stormen wordt daarom nauwlettend door de meteorologische diensten gevolgd. Het is in het Caribisch gebied een gebruikelijke werkwijze om bij een naderende storm de bevolking tijdig te waarschuwen en de crisisorganisatie op te schalen. Op Bonaire is er daarnaast in de toekomst een reëel risico op impact van overstromingen. Daarom zijn adaptatiestrategieën nodig om te bepalen hoe om moet worden gegaan met deze risico’s. Overigens kunnen ook nu al maatregelen worden genomen. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
Kunt u een overzicht geven van de generieke maatregelen van het Rijk waar Bonaire, Saba en Sint-Eustatius gebruik van kunnen maken voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming, die geschikt zijn voor de lokale situatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Hoeveel geld heeft het Rijk gereserveerd voor onderzoek, mitigatie en verduurzaming van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius in de huidige beleidsplannen?
Er zijn geen generieke maatregelen van het Rijk voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming in Caribisch Nederland. De specifieke situatie vraagt om maatwerk. In het kader van het Natuur en Milieu Beleidsplan zal daarom in 2023 een bredere beoordeling plaatsvinden van de gevolgen van klimaatverandering voor de eilanden. Het Rijk kan bovendien de openbare lichamen ondersteunen bij het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie. Tot slot wordt in het kader van het kennisprogramma zeespiegelstijging door het KNMI in meer detail gekeken naar de klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Ook heeft het kabinet op 28 september 2022 bekend gemaakt de verduurzaming van de elektriciteitsproductie te steunen met 33,6 miljoen Euro. Hiermee wordt binnen enkele jaren een aandeel duurzaam behaald van gemiddeld 75 à 80%. In het Coalitieakkoord is bovendien opgenomen Europees-Nederlandse regelingen open te stellen voor aanvragen uit het gehele Koninkrijk. Het kabinet werkt aan een zinvolle maatwerk-invulling van deze regelingen in Caribisch Nederland en de Caribische autonome landen van het Koninkrijk. Tot slot is het kabinet momenteel met het openbaar lichaam Bonaire in gesprek over de opzet van een klimaattafel, waar onderzoek onderdeel van zal zijn. Voor wat betreft klimaatadaptatie-onderzoek en waterveiligheid, zie de antwoorden op de vragen 3, 4, 5, 9 en 10.
Vindt u het op basis van de grote gevolgen van de klimaatcrisis voor Bonaire, en waarschijnlijk ook voor Saba en Sint-Eustatius, terecht dat zij geen aanspraak konden en kunnen maken op ondersteunende methodieken voor het uitvoeren van een klimaatstresstest in het kader van het Deltaprogramma, 200 miljoen euro uit het Deltafonds voor versnelling van de plannen, het robuuster maken van de zoetwatervoorziening en het waterveiligheidsprogramma, waar gemeenten in Europees Nederland wel aanspraak op konden maken? Waarom is hiertoe besloten (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)?
Het uitvoeren van stresstests en risicodialogen is van belang om risico’s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen in de vorm van kennis en tools, zoals het ontwikkelen van een klimaateffectatlas zoals ook door het Rijk is gedaan voor de gemeenten in Europees Nederland.
Hoe is het mogelijk dat er voor Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen klimaatadaptatiestrategie is, terwijl dat er voor Europees Nederland al lang ligt?
De nationale adaptatiestrategie kan ook in Caribisch Nederland gebruikt worden en geeft een breed kader dat verdere uitwerking door decentrale overheden vraagt. De gemeenten van Europees Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn zelf verantwoordelijk voor het opstellen van lokale klimaatadaptatiestrategieën. Wel kan het Rijk, zoals hierboven ook gezegd ondersteunen in de vorm van kennis en tools.
Hoeveel geld is er gereserveerd voor klimaatadaptatie binnen de huidige beleidsplannen, zoals het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030? Acht u dit budget, gezien de zorgwekkende conclusies uit het voorgenoemde rapport over Bonaire, voldoende om Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering in verschillende toekomstscenario’s?
Allereerst is het van belang dat er een helder beeld verkregen wordt van de situatie, risico’s en mogelijke maatregelen. Daarmee wordt inzicht verkregen in wat er nodig is ter bescherming tegen de gevolgen van klimaatverandering. Hoewel de verantwoordelijkheid voor klimaatadaptatie in eerste instantie bij gemeenten en openbare lichamen zelf ligt, wil het Rijk hier ondersteuning aan geven in de vorm van kennis en tools zoals eerder genoemde klimaateffectatlas.
Vindt u het terecht dat de openbare lichamen primair zelf verantwoordelijk zijn voor klimaatadaptatie, terwijl zij minder ondersteuning krijgen van het Rijk dan gemeenten in Europees Nederland (zie vraag 7) en nauwelijks hebben bijgedragen aan het ontstaan van de klimaatcrisis?
Net zoals in Europees Nederland bij enkele kleine gemeenten is gedaan, is het Rijk bereid de openbare lichamen te ondersteunen in de vorm van kennis en tools zoals het ontwikkelen van de eerder genoemde klimaateffectatlas. Dit is de basis om te komen tot adaptatiestrategieën en uitvoeringsagenda’s.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de openbare lichamen en in samenwerking en overeenstemming met de inwoners van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius over een volledig pakket aan adaptatiemaatregelen en daarbij zowel financiële als organisatorische ondersteuning te bieden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden, kan het Rijk de openbare lichamen helpen bij de stresstesten en risicodialogen om zo meer zicht te krijgen op de situatie, de risico’s en mogelijke maatregelen. Het heeft geen zin om hierop vooruit te lopen.
Het gebruik van een Israëlisch tapsysteem door de afdeling Interceptie & Sensing van de nationale politie |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Opsporing komt in gevaar door disfunctioneren tapkamer politie» in de NRC?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. Op 4 oktober jl. heb ik ook een brief aan uw Kamer gestuurd met daarin mijn reactie op dit artikel (Kamerstuk 29628–1124).
Over hetzelfde bericht zijn ook schriftelijke vragen gesteld door het lid Bisschop (SGP) met nummer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 368) en de leden Helder en Wilders (PVV) met nummer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 369). De vragen komen gedeeltelijk overeen; ik zal daarom de beantwoording van beide sets vragen gelijktijdig aan u doen toekomen.
Was u op de hoogte van de problemen met het aan de Israëlische overheid gelieerde Elbit-systeem? Zo ja, hoe lang al? En waarom is de Kamer niet eerder op de hoogte gebracht van deze problemen?
Mijn departement wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de invoering van het tapsysteem door de politie. De Tweede Kamer is vanaf de start van de aanbesteding geïnformeerd over de werving van het nieuwe tapsysteem. Mijn ambtsvoorganger heeft op 1 juli 20192 de Kamer geïnformeerd over de aanschaf van het nieuwe systeem. Vervolgens is in 20203 gemeld dat vanwege de complexiteit van het gehele project de implementatie tot ten minste 2022 zal gaan duren.
Wat was het programma van eisen voor deze aanbesteding? In hoeverre en op welke wijze voldoet Elbit wel en niet aan deze eisen?
Het aanbod op basis waarvan deze opdracht aan Elbit is gegund voldoet aan het programma van eisen. Eerder heb ik uw Kamer gemeld het aanbestedingstraject een open en gesloten fase kende. Omdat het programma van eisen onderdeel uitmaakt van het gesloten deel van de aanbesteding worden daar inhoudelijk geen mededelingen over gedaan.
Waarom is door uw Ministerie nooit aan de Kamer gemeld dat men terugvalt op een aanvullend systeem van het Nederlandse security bedrijf Fox-IT?
De politie valt niet terug op dit systeem: Replay werd ingezet om te kunnen voldoen aan de behoefte om IP-data te analyseren die op basis van de toenmalige standaard voor de aanlevering van telecomgegevens door aanbieders werd geleverd. Het toenmalige tapsysteem kon dat toen nog niet. Het systeem is reeds enkele jaren geleden uitgefaseerd.
In de tijd dat Replay – het systeem van Fox-IT – ontwikkeld werd, vanaf 2003, was het niet gebruikelijk dit soort systemen te melden. De politie volgt de reguliere verwervings- en aanbestedingsprocedures en die worden niet standaard gecommuniceerd aan de Tweede Kamer. Sinds 2019 is de politie aangesloten op het stelsel van het Adviescollege ICT-toetsing voor projecten met een ICT-component van meer dan 5 miljoen euro. Via deze toetsing wordt uw Kamer geïnformeerd. Alle andere bijzonderheden, bijvoorbeeld bij hoog risico, meldt de politie via reguliere rapportages. Op basis van de rapportages van politie kan mijn ministerie besluiten de Kamer te informeren.
Hoewel de Kamer nu meer geïnformeerd wordt over ICT-systemen, bijvoorbeeld door het Adviescollege ICT-toetsing, wordt ook nu terughoudend omgegaan met het publiek maken van de gebruikte systemen met het oog op veiligheidsrisico’s.
Waarom beweerde uw Ministerie jarenlang onterecht dat een dergelijk tapsysteem niet in Nederland ontwikkeld kan worden en dat dat het argument is om terug te vallen op Israëlische systemen, eerst van Verint (nu Cognyte) en nu van Elbit, ondanks de daarbij behorende risico’s met betrekking tot staatsveiligheid en privacy?
Er is niet beweerd dat een dergelijk tapsysteem niet in Nederland ontwikkeld kan worden. De politie heeft voorafgaand aan de aanbesteding overwogen of zij zelf een tapsysteem kon bouwen, waardoor zij ook zelf de volledige regie zou hebben op de toegang tot het systeem. Dit idee is echter verworpen omdat het zelf bouwen van een tapsysteem zeer complex is, er goede alternatieven in de markt beschikbaar zijn, regie en toegangsvereisten meegenomen kunnen worden bij verwerving en de benodigde specifieke IV-expertise en -capaciteit van de politie begrensd is.
Nederlandse bedrijven konden gewoon meedoen aan de aanbesteding.
Waarom gaf u aan dat het beheer en onderhoud van het systeem bij en door de politie zelf gebeurt, terwijl nu blijkt dat dat niet zo is?
Het beheer en onderhoud van het tapsysteem gebeurt bij en door de politie. Bij het antwoord op vraag 7 staat nader toegelicht hoe dat is ingericht.
Vindt u het geoorloofd dat medewerkers van het Israëlische bedrijf Elbit permanent aanwezig zijn in de tapkamer in Driebergen, een extra beveiligde ruimte waar ook tal van andere gevoelige informatie ligt opgeslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is niet het geval. Het nieuwe systeem dat wordt geleverd door Elbit wordt niet op de locatie Driebergen ontwikkeld. Er zijn daar dan ook geen medewerkers van Elbit aanwezig.
Bij het huidige systeem zijn beheermaatregelen en procedurele afspraken gemaakt met betrekking tot de locatie Driebergen. Het systeem wordt beheerd door de politie. De technisch beheerder van de leverancier is ingebed in het beheerteam. Deze is op dezelfde wijze gescreend als de medewerkers van de politie. De technisch beheerder van de leverancier kan niet vrij rondlopen in het pand van de politie. Hij wordt opgehaald bij de ingang en begeleid naar zijn werkplek. Er is collegiaal zicht op wat de technisch beheerder doet en er is toegangs- en toezichtscontrole op het handelen van de leverancier. De technisch beheerder van de leverancier kan niet zelfstandig bepaalde handelingen in het systeem verrichten, maar kan dat alleen doen met toestemming van de politie. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd.4
Bij het nieuwe systeem is het beheer anders ingericht. Hier heeft de politie ervoor gekozen dat de nieuwe leverancier, Elbit, alleen software en derdelijns support levert. Voor de inrichting van de maatregelen daarbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Zowel het huidige als het nieuwe tapsysteem bevinden zich in het hoog beveiligde rekencentrum van de politie waar slechts daarvoor geautoriseerde personen toegang toe hebben.
Welke garantie kunt u geven dat onze gegevens en informatie in veilige handen zijn nu deze worden getapt met een Israëlisch systeem waar vanaf het begin in de Kamer al zorgen over bestonden vanwege de spionage risico's? Hoe plaatst u deze risico’s in het licht van recente Israelische spionageschandalen zoals het Pegasus-schandaal van het tevens Israëlische bedrijf NSO?
Uiteraard zijn ook bij het nieuwe systeem afspraken gemaakt en beheersmaatregelen genomen zodat de leverancier geen toegang heeft tot gevoelige locaties en ICT-systemen. Ter borging hiervan zijn onder andere diverse eisen met betrekking tot logging en monitoring contractueel vastgelegd. Verder voeren de beveiligingsexperts van de politie en externe experts periodiek beveiligingsonderzoeken uit waaronder toetsing op kwetsbaarheden en is er constante monitoring van ongewenst netwerkverkeer. Hiermee worden kwetsbaarheden en risico’s tijdig in kaart gebracht.
Zoals bij vraag 7 aangegeven staat ook het nieuwe tapsysteem in het hoog beveiligde rekencentrum van de politie. Tijdens de huidige implementatieperiode als ook na ingebruikname van het systeem door de politie heeft de leverancier geen fysieke en logische toegang tot productiedata (tapdata). De leverancier levert software maar verwerkt geen tapdata en heeft dan ook geen toegang tot de tapdata.
Kunt u uitleggen waarom het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken in 2021 samen met de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) een promotiebijeenkomst voor Elbit heeft georganiseerd? Was dat onderdeel van deze of een andere overeenkomst met Elbit?
Het Ministerie van EZK laat mij weten dat de informatiebijeenkomst met Elbit geen directe relatie had met het genoemde Elbit systeem, maar was georganiseerd om kabinetsbeleid beschreven in de Defensie-industrie Strategie (2018) te ondersteunen. Tijdens genoemde informatiebijeenkomst werd onderzocht of samenwerking met het bedrijf Elbit interessant kan zijn voor Nederlandse bedrijven. Mocht er door Nederlandse bedrijven opvolging worden gegeven aan deze informatiebijeenkomst – resulterend in een samenwerkingsverband en eventuele leveringen aan Israël vanuit Nederland, zullen deze zoals gebruikelijk onderhevig zijn aan exportcontrole in Nederland. Daarbij wordt onder andere getoetst of er een duidelijk risico is dat de uit te voeren goederen worden gebruikt bij het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten of humanitair oorlogsrecht. Wanneer daar een risico op is, wordt geen vergunning voor uitvoer afgegeven. Uw Kamer is eerder over deze informatie bijeenkomst geïnformeerd op 13 september 2021 in antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk.5
Na de gunning van het nieuwe tapsysteem bleek dat Elbit Systems, het moederbedrijf van de leverancier, vanwege de overname van de firma IMI (eind 2018) door PAX werd aangemerkt als clustermunitieproducent. Voor het onderdeel van Elbit dat het tapsysteem aan de politie levert (Cyber Intelligence Ltd) geldt dat niet.
Kunt u toelichten in hoeverre het zakendoen met Elbit in overeenstemming is met de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)-richtlijnen? Hoe plaatst u uw aanbesteding in het licht van het feit dat Elbit ook clustermunitie produceert?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u, gezien het slecht functioneren van het huidige systeem, de spionage- en privacyrisico’s en de link met mensenrechtenschendingen, voornemens om het huidige contract met Elbit te verbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie daar vooralsnog geen aanleiding toe, het betreft een afgerond aanbestedingstraject, dat naar behoren is verlopen. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden van de Aanbestedingswet van toepassing zijn. Er was destijds en er is nu geen reden om Elbit uit te sluiten. Het gaat hier om een leverancier die aan vele landen apparatuur levert en waar ook breder binnen de rijksoverheid zaken mee worden gedaan. Het opzeggen van het contract zou ook tot zeer grote vertraging leiden bij de oplevering van het nieuwe tapsysteem en het huidige tapsysteem is hoewel het nog voldoende functioneert inmiddels end-of-life. Ook betekent opzegging van het contract dat het hele verwervingsproces opnieuw gestart moet worden. Het zou de opsporing in Nederland voor grote problemen plaatsen en op achterstand zetten.
Wat is uw visie op de mogelijkheid om de Nederlandse staatsveiligheid te bevorderen zonder handelsovereenkomsten af te sluiten met bedrijven die gelieerd zijn aan landen die verantwoordelijk zijn voor grove mensenrechtenschendingen?
In algemene zin biedt het wettelijk kader van de Aanbestedingswet 2012 en Europese regelgeving daaromtrent de mogelijkheid om bij aanbestedingen specifieke (veiligheids)eisen als voorwaarden te stellen aan de (mogelijke) opdrachtnemer. Hier kan op worden gecontroleerd tijdens het aanbestedingsproces en gedurende de looptijd van het contract. Zo mogen partijen uit landen die geen onderdeel zijn van de Government Procurement Act (GPA) worden uitgesloten.
Ook kunnen zogenoemde Internationale Sociale Voorwaarden van toepassing worden verklaard en in een overeenkomst worden opgenomen. Deze voorwaarden hebben betrekking op het terugdringen en uitbannen van schendingen van de mensenrechten in de productieketen. Dit verplicht de opdrachtnemer onder andere om jaarlijks een due diligence uit te voeren om de risico’s op het gebied van arbeids- en mensenrechten in de eigen productieketen in kaart te brengen.
Het bericht dat waarnemers van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) al 5 maanden gevangen zitten in Oost-Oekraïne en inmiddels veroordeeld zijn tot 13 jaar gevangenschap |
|
Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Ruben Brekelmans (VVD), Sylvana Simons (BIJ1), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat twee Oekraïense OVSE-stafleden tot meer dan tien jaar veroordeeld zijn door illegitieme tribunalen in de niet-erkende Volksrepubliek Loehansk?1
Ja.
Heeft u met bondgenoten zicht op de omstandigheden waarin deze gevangenen worden vastgehouden en of zij toegang hebben tot medische zorg?
Het is op dit moment niet bekend waar de gevangenen worden vastgehouden.
Op welke manier wordt er druk gezet op Rusland – lid van de OVSE – om deze waarnemers en een derde gedetineerde (er zit nog één waarnemer vast) vrij te laten?
Naast het Voorzitterschap en de Secretaris-Generaal van de OVSE, hebben ook de EU en gelijkgezinde landen in OVSE-kader herhaaldelijk de veroordelingen onaanvaardbaar genoemd en Rusland opgeroepen tot onmiddellijke vrijlating.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat lokale waarnemers niet op tijd zijn geëvacueerd rond de tijd van de invasie op 24 februari jl.?
Lokale medewerkers van de Special Monitoring Mission zijn, voor zover mogelijk en voor zover zij dat wensten, binnen Oekraïne in veiligheid gebracht. Zij konden, voor zover de veiligheidssituatie dat toeliet, op vrijwillige basis aansluiten bij de konvooien die de missie organiseerde om medewerkers in veiligheid te brengen. Niet alle medewerkers hebben daar gebruik van willen maken. De SMM-medewerkers die naar andere landen zijn gevlucht zijn merendeels vrouw. Onder de op 24 februari afgekondigde Staat van Beleg was het volwassen mannen niet toegestaan het land te verlaten.
Bent u bereid de situatie van de drie waarnemers in OVSE-verband op te brengen?
Ja. Nederland heeft reeds samen met EU-partners de berechting en veroordeling van de betrokken waarnemers veroordeeld en hun vrijlating geëist, alsmede de vrijlating van de derde gedetineerde OVSE-medewerker.
Wilt u met uw Turkse ambtsgenoot in overleg treden om de vrijlating van deze drie waarnemers mee te nemen in de mogelijk volgende gesprekken tussen Turkije, Rusland en Oekraïne?
De penibele omstandigheden van de drie lokale OVSE medewerkers hebben de volle aandacht van SG OVSE, die in nauw overleg met het Oekraïense Ministerie van BZ tracht hun vrijlating te bevorderen. Nederland steunt de OVSE in de verantwoordelijkheid die de organisatie als voormalig werkgever neemt. Waar opportuun nemen we dit ook in bilaterale gesprekken op.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Voortgezet onderwijs voor kinderen, die in de residentiele jeugdzorg en GGZ geen onderwijs of geen passend onderwijs hebben kunnen volgen |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Zijn de Ministers bekend met het artikel van Nienke van de Pal en Jason Bhugwandass op de site van ExpEx1, waarin zij vijf aanpassingen noemen, die instromen op hbo- en/of universitair onderwijs voor vwo-leerlingen, die in de jeugdzorg zijn gestrand, gemakkelijker kan maken?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in de jeugdzorg voornamelijk vmbo- en praktijkonderwijs wordt aangeboden?
Ja, dit type onderwijs is passend voor het overgrote deel van de jongeren in de JeugdzorgPlus. Scholen behorende bij een jeugdzorgPlusinstelling zijn in de regel scholen voor voortgezet speciaal onderwijs. Het verbreden van het onderwijsaanbod maakt onderdeel uit van de herbezinning residentieel onderwijs waar de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uw Kamer dit najaar verder over informeert.
Kunt u aangeven of de 21+ toets omlaag kan naar 18 jaar? Je moet 21 zijn voor een Colloquium Doctum, terwijl deze jongeren erbij gebaat zijn dat op 18 jarige leeftijd te doen.
We zijn niet voornemens algemeen de leeftijd voor het behalen van een colloquium doctum (wettelijke regeling die mensen van 21 jaar of ouder die onvoldoende vooropleiding hebben, de mogelijkheid biedt om tot een universitaire opleiding toegelaten te worden) te verlagen naar 18 jaar. Wel zien we dat het in specifieke gevallen soms lastig is om te voorzien in de specifieke wensen en behoeften van leerlingen en studenten. We zullen daarom met betrokken partijen zoals vo-scholen, hogescholen en universiteiten nagaan of er in specifieke gevallen afgeweken kan worden van de gehanteerde leeftijdsgrens voor het colloquium doctum. Daarbij willen wij goed oog hebben voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, het civiel effect van het vo-diploma en willen we dat het uitgangspunt in eerste instantie blijft dat leerlingen worden ondersteund om hun vo-diploma te behalen, bijvoorbeeld via het staatsexamen of het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).
Wij zullen uw Kamer in het voorjaar van 2023 hier nader over informeren.
Kunt u specifiek voor deze groep het bindend studieadvies laten vervallen en toezien op meer maatwerk?
We zijn niet voornemens het bindend studieadvies voor een specifieke groep te laten vervallen. Het is onder de huidige wet- en regelgeving al mogelijk om te voorzien in maatwerk rond het bindend studieadvies (bsa). Op grond van de wet zijn instellingen voor hoger onderwijs verplicht bij het afgeven van een (negatief) bsa de persoonlijke omstandigheden van de student in acht te nemen.2 Denk hierbij aan ziekte, bijzondere familieomstandigheden en lidmaatschap van bepaalde organisaties. Het is aan instellingen zelf om samen met de student na te gaan in hoeverre hij/zij, gezien de persoonlijke omstandigheden, in staat kan worden geacht om het bsa alsnog te halen binnen een nader te bepalen termijn of te besluiten om geen afwijzing te verbinden aan het studieadvies.
Wat vindt u van de suggestie om het propedeusediploma weer in te voeren?
Universiteiten zijn niet wettelijk verplicht om een propedeusediploma af te geven, maar mogen dit wel.3 Een verplichting is niet nodig omdat studenten al het recht hebben op bewijsstukken voor alle behaalde studieresultaten. Met deze bewijsstukken kan een student eventueel bij een andere opleiding vrijstelling vragen voor behaalde vakken. Wanneer een student wisselt van studie kan hij/zij dus ook zonder een propedeusediploma aantonen welke vakken zijn behaald en kan er overleg plaatsvinden over eventuele vrijstellingen.
Voor hbo-opleidingen heeft het propedeusediploma een grotere toegevoegde waarde aangezien het behalen van een propedeusediploma in het hbo toegang geeft tot wo-bacheloropleidingen. Dat betekent dat wanneer een student beschikt over een propedeusediploma de ho-instelling oordeelt of die behaalde propedeuse ten minste gelijkwaardig is aan een vwo-diploma waaruit de kennis, het inzicht en de vaardigheden die nodig zijn om de universitaire bachelorstudie succesvol af te ronden blijken.
Deelt u de mening dat voor jongeren, die geen vwo diploma hebben kunnen halen, het propedeuse diploma inschrijving aan een andere universiteit of studie gemakkelijker maakt?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid deze jonge mensen een dekkende tegemoetkoming te geven? En wellicht voor deze specifieke groep jongeren de vavo onder de studiefinanciering te laten vallen?
We zijn niet voornemens om de tegemoetkoming voor meerderjarige scholieren aan te passen en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) onder de studiefinanciering te plaatsen. Vavo-scholieren kunnen namelijk reeds in aanmerking komen voor verschillende tegemoetkomingen en voorzieningen.
Voor jongeren in het voortgezet onderwijs en in het vavo is er de tegemoetkoming scholieren. Deze tegemoetkoming is een gift en vergelijkbaar met studiefinanciering. Net als studiefinanciering bestaat de tegemoetkoming scholieren uit een basistoelage (met onderscheid uit- en thuiswonend) en een aanvullende toelage (afhankelijk van het inkomen van de ouders). Voor vavo-scholieren is de maximale aanvullende toelage hoger dan bij regulier voortgezet onderwijs. Als de (vavo-)scholier daarnaast lesgeld of instellingscursusgeld moet betalen, ontvangt deze daar ook een vergoeding voor.
Scholieren die hun vavo-opleiding in deeltijd volgen, bijvoorbeeld omdat ze een baan hebben naast de opleiding, kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in het cursusgeld en de schoolkosten, afhankelijk van het aantal te volgen lesminuten per week.
Scholieren die door een beperking of chronische ziekte niet naast hun studie kunnen werken, kunnen via hun gemeente aanspraak maken op op de studietoeslag, aanvullend op de tegemoetkoming scholieren.
Het UWV biedt voorzieningen voor scholieren die hulp nodig hebben bij het onderwijs, bijvoorbeeld als niet kan worden gereisd met het OV vanwege een beperking. Deze voorzieningen kunnen naast de tegemoetkoming scholieren verstrekt worden. We zullen via de website van DUO deze mogelijkheden actiever onder de aandacht van studenten en scholieren brengen.
Op 24 juni 2021 is er een brief aan uw Kamer gestuurd waarin staat welke beleidsopties gekozen zouden kunnen worden om ervoor te zorgen dat reiskosten voor vavo-scholieren geen belemmering zijn voor het volgen van onderwijs.4 De voor- en nadelen van de opties worden in de brief toegelicht. De komende periode zullen deze opties nader worden bezien ter voorbereiding op besluitvorming.
Bent u bereid om voor kinderen uit de jeugdzorg, die staatsexamen moeten doen ook de duimregeling toe te passen? De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft de eisen voor diploma’s versoepeld vanwege corona. Met de duimregeling mochten leerlingen hun vinger op 1 vak houden, dat vervolgens niet meetelt in de beoordeling. Kinderen in de jeugdzorg zijn vaak gedepriveerd van onderwijs. Ook zij «leggen een parcours af met stenen in hun rugzak».
Voor de waarde en de transparantie van het diploma is het van groot belang dat er één uitslagbepaling geldt voor alle leerlingen, inclusief staatsexamenkandidaten, die in een bepaald jaar hun diploma behalen. Zo is er voor de samenleving en vervolgonderwijs duidelijk aan welke eisen leerlingen hebben voldaan voor het behalen van het diploma. Daarom is het niet mogelijk om op individuele basis hiervan af te wijken en bijvoorbeeld een duimregeling te bieden aan leerlingen die in de jeugdzorg hebben verbleven. Wel kunnen deze leerlingen gebruik maken van de maatwerkmogelijkheden die het staatsexamen biedt, zoals de mogelijkheid om het examen te spreiden over meerdere jaren.
Over de mogelijkheden die specifiek in 2023 gelden voor staatsexamenkandidaten heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uw Kamer op 29 september jl. geïnformeerd5, mede naar aanleiding van de moties Van Meenen c.s. inzake een herkansing6 en duimregeling voor deelcertificaatkandidaten.7
De langdurige spionage van een journalist door de AIVD |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwsartikelen in het NRC over het feit dat de AIVD gedurende 35 jaar de journalist Stella Braam heeft gevolgd?1, 2
Ja.
Bent u het eens dat het bespioneren van Stella Braam door de AIVD een van de vele zorgwekkende signalen is dat de AIVD vaker onrechtmatig en onbehoorlijk handelt in het verzamelen van gegevens van burgers, zoals ook in een ander geval is beoordeeld in juni 2022 door de CTIVD?3
Hoewel ik niet nader kan ingaan op deze individuele casus (net zo min als ik dat kan op andere individuele gevallen) onderschrijf ik niet dat de AIVD onrechtmatig en onbehoorlijk heeft gehandeld in de richting van mevrouw Braam, of dat dit past in een patroon van onrechtmatige en onbehoorlijke gegevensverzameling door de AIVD.
Van het doen van onderzoek door de AIVD met inzet van bijzondere bevoegdheden van journalisten is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. De AIVD kan een journalist onderzoeken indien daar zwaarwegende redenen voor zijn. Dit wordt onderbouwd en getoetst conform de regels van de Wiv2017. Indien de AIVD voornemens is om bijzondere bevoegdheden in te zetten zijn er – vanwege het zwaarwegend belang van bronbescherming – in geval van journalisten extra waarborgen ingebouwd.
Bent u bereid om door de CTIVD te laten onderzoeken of de AIVD in het geval van Stella Braam in strijd handelt met de Wet Bronbescherming middels het onrechtmatig toepassen van bijzondere opsporingsmiddelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wet bronbescherming in strafzaken is niet van toepassing op de inlichtingendiensten maar geldt voor de met opsporing van strafbare feiten belaste instanties. Zoals bekend is de AIVD niet met opsporing van strafbare feiten belast en dus ook niet met de inzet van opsporingsmiddelen.
Er is sprake van een lopende procedure in het kader van het inzageverzoek van mevrouw Braam. Daarnaast kan ze ook nog een klacht indienen bij de Afdeling klachtbehandeling. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding om de afdeling toezicht van de CTIVD te verzoeken om een onderzoek in te stellen.
Bent u het eens dat het niet kunnen garanderen van bronbescherming een bedreiging is voor de democratische rechtsstaat omdat journalisten op deze wijze hun werk niet meer onafhankelijk uit kunnen voeren? Hoe ziet u dit in het licht van het feit dat bronbescherming al onmogelijk wordt als de AIVD gegevens verzamelt en dossiers bijhoudt van journalisten, ook zonder het toepassen van bijzondere opsporingsmiddelen?
Bronbescherming is van essentiële betekenis voor het goed kunnen functioneren van journalisten in een democratische rechtsorde en kent dan ook bijzondere bescherming. Journalisten zijn echter niet uitgesloten van onderzoek door de AIVD, er kan immers een zwaarwegende reden zijn dit onderzoek te doen. Gezien het belang van de bescherming van de bronnen van journalisten worden aan een dergelijk onderzoek en de inzet daarbij van bijzondere bevoegdheden zware eisen gesteld. Dat belang, in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vastgesteld, heeft er toe geleid dat in de Wiv2017 zware procedurele eisen zijn gesteld aan onderzoek naar journalisten waarbij mogelijk gegevens van hun bronnen worden verworven. Voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid is toestemming van de rechtbank Den Haag vereist en is de toestemmingstermijn beperkt tot 4 weken (met de mogelijkheid van verlenging). Ook vindt er bij journalisten een zwaardere proportionaliteitstoets plaats.
De in de vraagstelling besloten suggestie dat de AIVD zonder meer gegevens verzamelt en dossiers bijhoudt van journalisten spreek ik met kracht tegen. Voor zover journalisten geen onderzoeksubject zijn, kunnen gegevens van journalisten en mogelijk ook hun bronnen in beeld komen in het kader van andere onderzoeken die de dienst verricht. Hier geldt dat als de verkregen gegevens niet relevant zijn voor het onderzoek deze – als niet relevant zijnde – dienen te worden vernietigd. Daarnaast kan het voorkomen dat door een journalist gepubliceerde teksten die bijvoorbeeld betrekking hebben op de dienst of op onderwerpen waar de dienst onderzoek naar verricht, worden bewaard.
Kunt u toelichten in hoeverre en op welke wijze de aanbevelingen van de CTIVD uit 2017 met betrekking tot de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD zijn toegepast?4
Ik heb de Kamer op 28 maart 2017 (Kamerstuk 29 924, nr. 147) geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen van de CTIVD in het toezichtsrapport nr. 52 Over de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD en de MIVD. Het is goed om hier te markeren dat het toezichtsrapport 52 dateert van voor de inwerkingtreding van de Wiv2017. Op dat moment gold vanaf begin 2016 al de Tijdelijke regeling onafhankelijke toetsing bijzondere bevoegdheden Wiv2002 jegens advocaten en journalisten.
De belangrijkste aanbeveling van de CTIVD ten aanzien van journalisten betrof een onafhankelijke bindende toets. Deze toets is vastgelegd in artikel 30, lid 2 Wiv2017. Zie voor een nadere toelichting mijn antwoord op vraag 3 van het lid Leijten (SP).
Bent u bereid om de CTIVD opdracht te geven om breder onderzoek uit te voeren naar mogelijke onrechtmatige en onbehoorlijke gegevensverzameling van journalisten, mensenrechtenactivisten, advocaten en politici door de AIVD? Zo ja, wanneer kunt u daar de Kamer over informeren? Zo nee, waarom niet?
De CTIVD is een onafhankelijke instantie die zelf bepaalt of en waarnaar ze – binnen de grenzen van de Wiv2017 – onderzoek verricht.
De ernstige situatie in Suriname ten aanzien van ziekenhuiszorg |
|
Don Ceder (CU), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kuipers |
|
Bent u ermee bekend dat ziekenhuizen in Suriname kampen met een ernstig tekort aan (specialistisch) personeel, dat onder andere op de Neonatale Intensive Care Unit code zwart van toepassing is, en dit tot schrijnende situaties leidt?1
Ja. De regering is bekend met de precaire situatie in de Surinaamse gezondheidszorg.
Bent u bereid om Suriname te vragen waar Nederland kan ondersteunen op zowel personeel als materieel gebied en expertise-uitwisseling?
De crisis in de gezondheidszorg in Suriname is ruim aan bod gekomen in de gesprekken die de Minister-President en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben gevoerd tijden hun bezoek aan Suriname op 12 en 13 september jl. Een verslag van deze reis zal separaat aan de Kamer worden verstuurd.
Nederland draagt reeds via het Makandra-programma, dat is opgezet om technische assistentie uit te wisselen tussen Nederland en Suriname, bij aan de Surinaamse gezondheidszorg. Voormalig Directeur-Generaal van het RIVM de heer Sprenger is gedetacheerd bij de Surinaamse regering om te adviseren over de duurzame hervorming van de Surinaamse gezondheidszorg.
Om uit de huidige gezondheidscrisis te komen heeft de heer Sprenger bijgedragen aan het opstellen van een Herstelplan Gezondheidszorg dat recent door de Surinaamse regering is goedgekeurd. Om dit herstelplan te kunnen implementeren zijn financiële middelen nodig voor het Zorg Transitie Fonds. Suriname heeft tijdens de gesprekken met de Minister-President en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangegeven een gedeelte van de nog beschikbare Verdragsmiddelen in te willen zetten voor de gezondheidszorg. Concreet betekent dit dat ca. € 8 mln. zal worden ingezet voor dit Fonds.
Ook heeft Nederland tijdens de Covid-pandemie Suriname bijgestaan, door middel van het verstrekken van medicijnen, vaccins, beschermingsmateriaal en het faciliteren van de inzet van Nederlandse gezondheidsexperts.
Bent u ermee bekend dat Nederlandse ziekenhuizen of zorgorganisaties direct of indirect schaars (specialistisch) personeel werven uit Suriname om in Nederland te werken en hierdoor een «braindrain» ontstaat? Bent u het ermee eens dat dit, gelet op de reeds ernstige tekorten aan zorgpersoneel, onwenselijk en schadelijk is voor de volksgezondheid in Suriname? Bent u bereid om Nederlandse ziekenhuizen hierop aan te spreken?
Suriname kampt met een tekort aan zorgpersoneel. Volgens onbevestigde berichten worden er door diverse partijen uit verschillende landen verpleegkundigen geworven in Suriname.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is er mee bekend dat Surinaamse zorgmedewerkers in de Nederlandse gezondheidszorg werken. Het kabinet zet echter niet actief in op arbeidsmigratie van buiten de EER (met uitzondering van kennismigratie). Zo is er in Nederland nog onbenut arbeidsmarktpotentieel van mensen met een zorgachtergrond of affiniteit met zorg die in de Nederlandse gezondheidszorg kunnen worden ingezet. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheden van urenuitbreiding voor zorgmedewerkers met een deeltijdcontract. Daarnaast is er nog onbenut arbeidsmarktpotentieel in de Europese Unie.
Het staat zorgorganisaties echter vrij om Surinaamse verpleegkundigen en artsen in te zetten als zij voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld in de Wet arbeid vreemdelingen en in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het UWV toetst per aanvraag onder andere of er prioriteitsgenietend aanbod aanwezig is en of de werkgever voldoende heeft gedaan om binnen Nederland, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland personeel te vinden. Ook moet worden aangetoond dat de randvoorwaarden op orde zijn zoals huisvesting en een marktconform salaris.
Bent u bereid om gezien de financiële situatie van Suriname en gezien de historische banden (tijdelijk) de reis- en verblijfskosten en kosten voor coördinatie over te nemen van het Nederlands zorgpersoneel en experts, die zich bereid hebben geacht om Suriname te ondersteunen? En bent u bereid hiervoor een budget beschikbaar te stellen?
Er is reeds een budget beschikbaar voor het bekostigen van reiskosten van experts, via het Programma Uitzending Managers (PUM). Vooralsnog wordt dit budget toereikend geacht. Ook wordt via het reeds genoemde Makandra-programma technische assistentie geleverd.
Voor de eventuele inzet van Nederlands zorgpersoneel dat op vrijwillige basis naar Suriname wil gaan kan Suriname ervoor kiezen het Zorg Transitiefonds aan te wenden (zie ook antwoord op vraag 2).
Bent u bereid te bezien hoe Nederland, indien daar behoefte aan is, kan helpen met het opleiden en ondersteunen van instanties die bezig zijn geschoold medisch personeel op te leiden dan wel te specialiseren? Bent u bereid om hiervoor in samenwerking met de Minister van VWS een fonds in te richten?
Sinds 2012 ondersteunt Nederland Suriname bij het opleiden van Surinaamse basisartsen tot medisch specialist. In de samenwerkingsovereenkomst is de afspraak gemaakt dat Surinaamse basisartsen in de gelegenheid worden gesteld om het gedeelte van hun specialistische opleiding te volgen in Nederland. Voor de periode dat zij in Nederland verblijven worden zij geclausuleerd ingeschreven in het BIG-register. In 2022 is deze overeenkomst voor een periode van vijf jaar verlengd aangezien de samenwerking naar tevredenheid verloopt.
Daarnaast zijn er, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, recent afspraken gemaakt tussen de Nederlandse en Surinaamse regering over de inzet van de laatste tranche Verdragsmiddelen. De Surinaamse autoriteiten hebben besloten ca € 8 mln aan te wenden voor het Zorg Transitie Fonds in het kader van het zogenaamde Herstelplan Zorg Suriname. Het opleiden van medisch personeel is onderdeel van dit Herstelplan. Het inrichten van een apart fonds is derhalve niet opportuun.
Ook hebben in het kader van de Twinningfaciliteit Suriname-Nederland, waarmee samenwerking tussen maatschappelijke partners uit beide landen wordt gefaciliteerd en gefinancierd, diverse samenwerkingsprojecten in de zorgsector plaats gevonden, zoals een project rond de opleiding van huisartsen met het Radboud UMC.
Bent u bereid om bijv. stageplaatsen en samenwerkingsverbanden tussen ziekenhuizen in Nederland en Suriname te stimuleren en zou u dit financieel willen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»?1
Ja
Bent u bekend met het feit dat het Amerikaanse volkstellingsbureau nu vragen over Long COVID in haar vragenlijsten meeneemt en dat de uitkomst is dat 16 miljoen Amerikanen in de leeftijdscategorie 18–65 vertellen dat ze Long COVID hebben en twee tot vier miljoen van deze mensen niet kunnen werken?2
Ja
Is het u bekend dat het ook in Nederland om aanzienlijke aantallen mensen moet gaan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat het UWV in de eerste helft van 2022 731 keuringen had met hoofddiagnose COVID en dat 62% volledig arbeidsongeschikt bleek te zijn? Bent u bekend met het feit dat dit nog waarschijnlijk nog maar het begin is, omdat iemand normaal gesproken pas twee jaar na ziek worden, gekeurd wordt voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)?
Dit aantal is mij bekend. Van de mensen die met hoofddiagnose «COVID-19» werden gekeurd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd volgens het UWV3 8% duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard. Van de gekeurden kreeg 54% een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80–100 uitkering. Dit betekent dat op het moment van keuring sprake is van (bijna) volledig verlies van arbeidscapaciteit, maar verbetering van de belastbaarheid niet wordt uitgesloten.
Ik ben ermee bekend dat niet alle mensen die gedurende de pandemie langdurige klachten hebben ontwikkeld in dit aantal zijn meegerekend. Pas na twee jaar ziekte volgt een WIA-beoordeling.
Deze cijfers hebben betrekking op mensen die de delta-variant van COVID-19 hebben doorgemaakt. Mogelijk is er een verschil tussen de delta- en de omikron-variant wat betreft de kans op langdurige klachten. Dit is een onderwerp van onderzoek binnen het lopende LongCOVID-onderzoek van het RIVM.
Heeft u een inschatting van de omvang van Long COVID in Nederland? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te doen?
Uit een recent onderzoek4 blijkt dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen.
Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 18.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Kunt u een brief over de uitvoering van deze motie binnen twee weken aan de Kamer doen toekomen en daarin ingaan op elk van de genoemde aspecten in het dictum?
Ik verwijs hiervoor naar de bijlage «Voorbereiding en bescherming – andere relevante onderwerpen die verband houden met de langetermijnaanpak van het coronavirus»6 bij de Kamerbrief langetermijnaanpak COVID-19.
Post-COVID is een belangrijk onderwerp. Veel mensen ervaren langdurig klachten na het doormaken van een COVID infectie en dit heeft grote invloed op degenen die het treft en hun omgeving. Op dit moment is er helaas nog geen pasklaar oplossing, omdat er nog veel onduidelijk is over diagnose en mogelijke behandeling van post-COVID.
Ik ben daarom blij dat er snel gestart is met onderzoek naar post-COVID en dat er op dit moment blijvend en ruime aandacht is binnen de wetenschap voor onderzoek naar alle aspecten van post-COVID. Zo lopen via ZonMw achttien studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling. Twaalf van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Daarnaast doen verschillende ziekenhuizen onderzoek naar de oorzaak en mogelijke behandeling van post-COVID. Naast al dit nationale onderzoek loopt er internationaal ook zeer veel onderzoek naar alle aspecten van post-COVID.
Vanwege de veelvoud aan onderzoeken, bereiden de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een overkoepelende kennisagenda voor, waarbij nationale en internationale onderzoeken op het gebied van post-COVID worden samengebracht en geanalyseerd op hun toepassing in Nederland. Hieruit zal blijken of en welk aanvullend onderzoek nodig is. Ik juich dit initiatief toe.
Ten aanzien van de vormgeving van een expertisecentrum post-COVID hebben NFU en C-support toegezegd om de komende maanden gezamenlijk uit te werken op welke wijze kennis en ervaring uit de wetenschap, onderzoek en praktijk op het gebied van post-COVID structureel bijeengebracht kunnen worden om binnen afzienbare termijn toepassing te krijgen in praktijk.
Kunt u vooral ingaan op het biomedische onderzoek dat in Nederland gedaan wordt, de wijze waarop dat nu gefinancierd wordt en de wijze waarop u gaat bevorderen dat dat structureel en grondig gaat gebeuren?
Zoals hierboven beschreven financiert het Ministerie van VWS via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van post-COVID. Op dit moment worden achttien onderzoeken gedaan, waarvan twaalf onderzoeken biomedische van aard zijn.
Biomedisch onderzoek is een belangrijk onderdeel van de kennisagenda die de NFU, de FMS en het NHG voorbereiden. Uit deze kennisagenda zal blijken of er hiaten zijn waarvoor aanvullend onderzoek nodig is.
De situatie in Suriname |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Zijn de Ministers bekend met de situatie in Suriname met betrekking tot de grote wateroverlast en de schrijnende gezondheidszorg?
Ja.
Zijn de Ministers op de hoogte van de grote overstromingen, die het land teisteren, waardoor mensen huis en haard kwijtraken?
Ja. Nederland heeft steun aan Suriname geboden bij de aanpak van de wateroverlast. Vanuit het noodhulpbudget zijn er middelen vrijgemaakt waarmee UNICEF hulp heeft kunnen verlenen op het terrein van voedselvoorziening, schoon drinkwater en onderwijs. Daarnaast stelt Nederland vanuit het Dutch Risk Reduction (DRR) programma waterexperts ter beschikking om Suriname te helpen bij het in kaart brengen van de urgente waterproblemen, de structurele oorzaken daarvan en mogelijke oplossingen.
Zijn de Ministers op de hoogte van de precaire situatie van de gezondheidszorg, waardoor de afgelopen maanden baby’s zijn gestorven door een gebrek aan materieel, verpleegkundigen en plaats op de Neonatale Intensive Care Unit (NICU)?
De regering deelt de zorgen over de precaire situatie in de Surinaamse gezondheidszorg. De halvering van de capaciteit bij het NICU van het Academisch Ziekenhuis Paramaribo zou het gevolg kunnen zijn van een tekort aan gespecialiseerde IC verpleegkundigen.
Ook is bekend dat alleen het Academisch Ziekenhuis Paramaribo een NICU heeft. De neonatale intensive care zorg is echter dermate complex dat er goede redenen kunnen zijn om deze te concentreren binnen een academische setting.
Nederland levert een bijdrage aan de duurzame hervorming van de gezondheidszorg via de detachering van oud Directeur-Generaal van het RIVM, Dhr. Sprenger, die de Surinaamse autoriteiten adviseert op dit gebied. Tevens heeft Suriname recent besloten om een deel, ca. € 8 mln., van het restant Verdragsmiddelen te besteden aan een Zorg Transitie Fonds waarmee de duurzame hervorming van de gezondheidszorg ingezet kan worden.
Zijn de Ministers bekend met het feit dat er slechts een NICU is in Suriname en dat de capaciteit van tien bedden op deze afdeling op dit moment is gehalveerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de Ministers op de hoogte van het enorme gebrek aan zorgpersoneel in Suriname en dat er door Nederlandse en Caraïbische ziekenhuizen, waar de arbeidsomstandigheden beter zijn, actief gespecialiseerde verpleegkundigen worden geworven in Suriname?
Er is inderdaad een tekort aan zorgpersoneel in Suriname. Volgens onbevestigde berichten worden er verpleegkundigen geworven in Suriname, door diverse partijen.
Zijn de Ministers bekend met het rapport «Een Belaste Relatie», een analyse van Dirk Kruijt en Marion Maks over 25 jaar ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname, waarin zij beschrijven dat de Verdragsmiddelen incidenteel zijn ingezet en eigenlijk een «Verkapte vormen van begrotingssteun» waren?
Ja.
Weten de Ministers dat ruim de helft van de Nederlandse Verdragsmiddelen ter beschikking kwam van het zogeheten RLA-project (Regeling Laagfrequente Aandoeningen) en dat met deze regeling Surinaamse patiënten die niet in Suriname behandeld konden worden doorverwezen werden naar Nederland, waardoor de verdragsmiddelen terugvloeiden naar Nederlandse ziekenhuizen?
Nederland heeft 3,5 miljard gulden aan Suriname toegekend na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975. Deze middelen staan bekend als de Verdragsmiddelen. Suriname heeft op basis van het Verdrag tussen Suriname en Nederland van 1975 en het Aanvullend Protocol op dit Verdrag uit 1989 het recht om zelf voorstellen in te dienen voor de besteding van de middelen. De Regeling Laagfrequente Aandoeningen was een programma voor patiënten met een ziekte met een lage incidentie die niet in Suriname behandeld konden worden. Op grond van deze regeling konden deze patiënten in Nederland geholpen worden en werden de medische kosten en de reiskosten vergoed. Hiervoor is ongeveer 68 miljoen gulden vanuit de Verdragsmiddelen ter beschikking gesteld.
Zijn de Ministers het met Kruijt en Maks eens dat er geen sprake was van duurzame projecten, maar de hulp bestond uit een grote verscheidenheid aan projecten zonder duidelijk samenhangend doel?
Graag verwijzen wij naar de Kamerbrief van 6 februari 2004 waarin u een reactie vindt op de bevindingen van Dhr. Kruijt en mevr. Maks.1
Zijn de Ministers voornemens om Suriname te helpen op het gebied van watermanagement en gezondheidszorg? Zo ja, zijn de Ministers van plan dat op duurzame wijze te doen in plaats van investeren in losse projecten?
Zowel op het gebied van watermanagement als gezondheidszorg is Nederland reeds betrokken. Via het Makandra-programma van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt technische assistentie gefinancierd. Hiermee draagt Nederland op duurzame wijze bij aan de kennisopbouw binnen de Surinaamse overheid. Gezondheidszorg is een van de prioritaire sectoren voor Makandra. Bv. via de eerder genoemde detachering van Dhr. Sprenger. Ook heeft Nederland tijdens de Covid-pandemie Suriname bijgestaan, door middel van het verstrekken van medicijnen, vaccins, beschermingsmateriaal en het faciliteren van de inzet van Nederlandse gezondheidsexperts. Tevens is binnen de Twinning Faciliteit, dat samenwerking tussen maatschappelijke actoren in Suriname en Nederland bevordert, zorg en welzijn een van de sectoren waarbinnen projecten worden gefinancierd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland tevens expertise op het gebied van watermanagement beschikbaar gesteld. De teamleider van de Dutch Risk Reduction (DRR)-missie is begin juli jl. in Suriname geweest voor een zogenaamde «scoping mission». Op basis van diens bevindingen zal spoedig een voltallig team naar Suriname afreizen. De vervolginzet zal zich richten op adviezen voor het opzetten van een waterstrategie voor flood prevention in de binnenlanden. Middels het Makandra-programma zal Nederlandse expertise beschikbaar worden gesteld om Suriname bij te staan de adviezen te implementeren.
Verslag van staatskasfraude in Suriname |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het dossier van Drs. Biharie MA getiteld «Oppenheimer Leningen Deel 1», naar u allen verstuurd op 8 augustus 2022?
Ja.
Weten de bewindslieden dat Suriname sinds mei 2016 (eerste aanvraag om noodkredieten bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF)) feitelijk in een faillissement status verkeert? En dat sinds 2013 internationale banken hun zogenaamde «correspondent bank relatie» met Surinaamse banken hebben beëindigd?
In het internationaal recht bestaat er geen classificatie voor een «faillissement» van een soeverein land. Wel heeft het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in een recente Artikel IV consultatie (2021) de overheidsschuld van Suriname als «onhoudbaar» geclassificeerd. Het IMF heeft daarom als voorwaarde van het lopende programma t.w.v. $ 688 mln. opgenomen dat Suriname met crediteuren afspraken moeten maken over herstructurering van de schuld zodat deze wel houdbaar is. Nederland heeft zich binnen de Club van Parijs (CvP) ingezet voor een succesvolle schuldherstructurering. De CvP en Suriname hebben in juni 2022 een akkoord bereikt over de herstructurering van bilaterale schulden. Suriname is momenteel in gesprek met haar andere crediteuren (waaronder China en de private sector) over een schuldherstructurering op vergelijkbare voorwaarden als de herstructurering met de CvP. Vanuit de CvP is de eis dat er sprake is van zogenaamde «comparability of treatment».
Ja, wij zijn bekend met de trend waarbij wereldwijd correspondent banking relaties afnemen, ook in Suriname. Correspondent banking betreft relaties tussen banken onderling waar de Nederlandse overheid geen toezicht op houdt of verantwoordelijkheid voor heeft.
Bent u op de hoogte van het feit dat in mei 2018 door de Nederlandse Douane een kapitaal van € 19,5 miljoen in beslag is genomen, waarvan het rechtsgeding bij het Gerechtshof te Amsterdam in behandeling is na verwijzing daartoe door de Hoge Raad?
Ja.
Wist u dat in Suriname sinds 2013 een hoge inflatie in de economie zich voordoet van gemiddeld 50% gedurende de afgelopen drie jaren? En dat de Surinaamse munteenheid sinds september 2020 een waardedaling van meer dan 200% heeft ondergaan?
Cijfers van het Internationaal Monetair Fonds laten zien dat de inflatie, zoals gemeten aan de hand van de consumentenprijsindex, sterk fluctueerde de laatste drie jaar. In 2021 lag deze stijging op 59,1%, in 2020 lag dit cijfer op 34,9% en in 2019 was dit 4,4%. Het terugdringen van inflatie is één van de doelstellingen van het IMF-programma.
Het is bekend dat de Surinaamse munteenheid sinds september 2020 een sterke waardedaling heeft ondergaan. Onderdeel hiervan was het besluit van de Centrale Bank van Suriname om de wisselkoers in september 2020 aan te passen. Dit was onderdeel van een breder pakket aan maatregelen van de regering Santokhi.
Heeft u meegekregen dat het volk van Suriname in een verergerde vorm van armoede moet leven?
Door het bovengenoemde in vraag 4 is de koopkracht van de Surinaamse bevolking afgenomen.
Bent u het met de heer Biharie eens dat de feiten uit het onderzoeksverslag aanleiding geven tot strafrechtelijke vervolging, (zowel volgens de wet in Suriname alsook volgens de Nederlandse strafwetgeving) en meer dan een «redelijk vermoeden» van een omvangrijke fraude blootlegt van één regering (de regering Bouterse van 2015–2020), maar waarschijnlijk ook van de huidige regering onder leiding van president C. Santokhi?
Het is niet aan Nederland om aan waarheidsvinding te doen ten aanzien van een zaak die in een ander, soeverein land speelt en hier een oordeel over te vellen. Het is aan het Surinaamse Openbaar Ministerie om te besluiten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en vervolgens te besluiten of het tot vervolging overgaat. Momenteel lopen in Suriname verschillende onderzoeken naar fraude gepleegd binnen de publieke sector.
In het kader van het voorgenomen staatsbezoek aan Suriname door de Minister-President in september 2022 acht ik het van belang te weten welk standpunt de Nederlandse regering zal innemen. Kunt u voor uw vertrek aan de Kamer laten weten wat het standpunt van het kabinet is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met ons eens dat een expliciete standpuntbepaling wenselijk is?
Zie antwoord vraag 6.
Respecteert Nederland artikel 1 lid 2, tweede volzin, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van de Verenigde Naties, hetwelk bepaalt dat «In geen geval mag een volk zijn bestaansmiddelen worden ontnomen»? Zo ja, bent u bereid publiekelijk te verkondigen dat door de feiten zoals in het dossier vaststaan niet kan worden uitgesloten dat de regering van Suriname onder leiding van president C. Santokhi zich waarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan een ernstige vorm van staatskasfraude?
Zie antwoord vraag 6.
Acht de Minister-President het, als leider van de Nederlandse regering, opportuun om onder de thans bekend staande feiten en omstandigheden een staatsbezoek aan Suriname af te leggen?
Het aankomende bezoek betreft een werkbezoek waartoe de Minister-President is uitgenodigd door president Santokhi tijdens diens werkbezoek aan Nederland in september 2021. Deze bezoeken vinden plaats in het kader van de goede bilaterale betrekkingen, mede op basis van de bijzondere gedeelde geschiedenis.
Indien de Nederlandse regering volhardt in het afleggen van het staatsbezoek, kunt u aangegeven wat de argumenten zijn geweest in het afwegingsproces?
Zie antwoord vraag 10.
De rol van Frontex bij illegale pushbacks door de Griekse kustwacht |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Frontex keek weg bij deportaties van migranten door Griekse kustwacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vernietigende conclusies van het rapport van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding, waaronder het feit dat Frontex al in een vroeg stadium wist van de pushbacks uit Griekenland en in plaats van deze te voorkomen, deze heeft toegedekt door patrouilles terug te trekken en pushbacks expres niet te melden?
In het algemeen neemt het kabinet stelling tegen alle vormen van het schenden van mensenrechten aan de EU-buitengrenzen. Uit eerdere onderzoeken naar het Agentschap is gebleken dat Frontex grote uitdagingen heeft in het verbeteren van de sturing, interne cultuur en het waarborgen van fundamentele rechten. Daarnaast is het aan de Europese Commissie om actie te ondernemen, als hoedster van de verdragen, wanneer een EU-lidstaat zich niet houdt aan Europees rechtelijke verplichtingen.
Het is van belang te benadrukken dat het mandaat van het onderzoek van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (hierna: OLAF) zich beperkt tot vermeende integriteitschendingen van drie leidinggevende medewerkers, waaronder de voormalige Uitvoerend Directeur en betreft het dus niet een onderzoek naar eventuele pushbacks als zodanig. Gezien de ernst van deze integriteitschendingen, mede in relatie tot het waarborgen van fundamentele rechten, heeft Nederland er in de Management Board voor gepleit een disciplinaire procedure te starten tegen de voormalig Uitvoerend Directeur. Hier was echter geen meerderheid voor in de Management Board. De voormalig Uitvoerend Directeur heeft na bespreking van de onderzoeksresultaten in de Management Board besloten op te stappen.
Het kabinet onderstreept de bevindingen en aanbevelingen vanuit verschillende onderzoeken. Adequate opvolging van al deze signalen en transparante communicatie is nu cruciaal. Hiervoor heeft Nederland meermaals gepleit, en zal dat blijven doen, in de Management Board.
Wat is uw reactie op het feit dat Frontex hierdoor mede schuldig is aan grove mensenrechtenschendingen gepleegd door Griekenland?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 wordt aangegeven, is het van belang te benadrukken dat het mandaat van het onderzoek van OLAF zich beperkt tot vermeende integriteitschendingen van drie leidinggevende medewerkers waaronder de voormalige Uitvoerend Directeur, en betreft het dus niet een onderzoek betreft naar vermeende pushbacks als zodanig. In die context kan ik geen antwoord geven op de vraag, behalve dan datgene wat ik in het antwoord op vraag 2 heb geantwoord. Het is aan de Europese Commissie om erop toe te zien dat de grensbewaking in lidstaten wordt uitgevoerd conform de geldende Europees rechtelijke verplichtingen.
Bent u bereid te onderzoeken waarom het rapport van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding geheim is gebleven? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In een formele reactie laat het Agentschap weten in lijn met de OLAF-verordening de vertrouwelijkheid van de onderzoeksresultaten te respecteren en daarmee ook de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokken medewerkers van Frontex. Vervolgens geeft het Agentschap aan niet in de positie te zijn mededelingen te kunnen doen over de onderzoeksresultaten van OLAF. OLAF heeft in vertrouwelijkheid een beperkte versie van het rapport gedeeld met de Raad van Bestuur van Frontex, de Management Board en enkele leden van het Europees Parlement. Nederland zal in het kader van transparantie blijven pleiten voor het openbaar maken van een samenvatting van het rapport.
De Europese Commissie laat in haar reactie weten dat zij in deze situatie geen bevoegdheid heeft om in de Management Board maatregelen voor te stellen. Dit is voorbehouden aan het voorzitterschap van de Management Board en de vertegenwoordigende leden namens de lidstaten. Wel geeft de Commissie aan dat er de afgelopen jaren – ook onder de voormalig Uitvoerend Directeur – belangrijke stappen zijn gezet in het verbeteren van de interne cultuur van het Agentschap. De Commissie wijst daarbij op de rapportage mechanismen en de Standard Operating Procedureten aanzien van artikel 46 van de Europese Grens- en Kustwacht-verordening (hierna: EGKW-verordening) inzake opschorting en beëindiging van Frontex-operaties. Voor het kabinet heeft de nieuwe Uitvoerend Directeur een belangrijke positie om deze goede weg voort te zetten. Het kabinet kijkt daarom met interesse uit naar de voordracht van de nieuwe Uitvoerend Directeur.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen de Europese Commissie precies heeft ondernomen sinds de uitkomst van het rapport? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te achterhalen in hoeverre onderzoek plaatsvindt of heeft gevonden naar soortgelijke mensenrechtenschendingen door Frontex aan andere buitengrenzen van Europa? Zo ja, wanneer kunt u hier de Kamer over informeren? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap heeft conform de EGKW-verordening een speciale, onafhankelijke grondrechtenfunctionaris. De grondrechtenfunctionaris en zijn personeel onderzoeken of in de gezamenlijke operaties fundamentele rechten in voldoende mate worden gewaarborgd. Indien er vanuit de gezamenlijke operaties meldingen in het zogeheten Serious Incident Report Mechanism worden aangemaakt over vermeende mensenrechtenschendingen, belanden deze automatisch bij de grondrechtenfunctionaris. Ook zet Frontex zogeheten grondrechtentoezichthouders in die zijn aangewezen om een operationele activiteit te monitoren. Jaarlijks presenteert de grondrechtenfunctionaris een rapport over de mensenrechtensituatie aan de buitengrenzen. Dit rapport is openbaar en te vinden op de officiële website van Frontex.2 Tot slot kent Frontex ook een adviesforum dat het Agentschap bijstaat door het verstrekken van onafhankelijk advies op het gebied van grondrechten.
Zoals uw Kamer bekend zijn er recentelijk verschillende onderzoeken gedaan naar het functioneren van Frontex. Uw Kamer is daarover een aantal keer geïnformeerd.3 Het algemene beeld dat hieruit naar voren komt is dat de rapportage- en klachtenmechanismen binnen Frontex onvoldoende functioneren. Uit de verschillende onderzoeken komen ongeveer honderd aanbevelingen voort. Momenteel wordt door Frontex hard gewerkt aan de uitvoering daarvan. De voortgang wordt voortdurend besproken in de Frontex Management Board.
Bent u bereid te onderzoeken wat het Nederlandse aandeel is geweest in het bijdragen aan pushbacks door Frontex in Griekenland, onder andere door onze bijdragen middels marineschepen, kustwachtvliegtuigen of marechausseepersoneel? Zo ja, op welke wijze, met welke middelen en op welke termijn, en wanneer kunt u hier de Kamer over inlichten? Zo nee, waarom niet?
Het vertrouwen in het Nederlands personeel is groot. Het uitgeleende personeel is goed opgeleid, waarbij er uiteraard ook speciale aandacht is voor grondrechtenwaarborging. In de periode van 2020 tot heden zijn personeel en middelen vanuit Nederland ingezet in Griekenland. Over de algehele inzet van Nederland in Frontex operaties in 2020 is uw Kamer vorig jaar geïnformeerd en over de algehele inzet van dit jaar is uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.4 In Griekenland werd in de periode van begin 2020 tot heden ongeveer 129 VTE ingezet vanuit de KMar, DV&O, IND en de Politie. Dit bevat ook de inzet van Nederland in de Rapid Border Intervention in Griekenland in 2020. Daarnaast werden vanaf begin 2020 twee Nederlandse patrouillevoertuigen aan de landgrens van Griekenland met Turkije ingezet. Vanaf 1 april 2020 tot en met heden worden er drie patrouillevoertuigen in dit gebied ingezet. Nederland heeft in genoemde periode geen varende en/of vliegende middelen in Griekenland ingezet en dit is in de nabije toekomst ook niet voorzien.
Bent u bereid om de Nederlandse bijdrage aan Frontex op te schorten zolang niet duidelijk is of Frontex nog steeds actief bijdraagt aan illegale pushbacks? Kunt u uw antwoord toelichten?
Conform de EGKW-verordening, is het een juridische verplichting om bij te dragen aan Frontex-operaties. Het kabinet hecht aan deze bijdrage in het kader van een robuust en effectief beheer van de buitengrenzen.
Ingevolge artikel 46 lid 4 van de EGKW-verordening kan een activiteit van Frontex door de Uitvoerend Directeur worden geschorst of beëindigd, na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris, indien er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten of de internationale verplichtingen op het gebied van internationale bescherming, die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Krachtens Artikel 46 lid 6 worden deze beslissingen op naar behoren gemotiveerde gronden genomen en worden deze niet gebaseerd op een enkel incident. Bij het nemen van deze beslissingen houdt de uitvoerend directeur rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van de geregistreerde klachten die niet door een nationale bevoegde autoriteit zijn opgelost, rapporten over ernstige incidenten, verslagen van coördinerend functionarissen, relevante internationale organisaties, en instellingen, organen en instanties van de Unie op de onder deze verordening vallende gebieden. De bevoegdheid om activiteiten op te schorten of te beëindigen is daarmee voorbehouden aan de Uitvoerend Directeur. De Standard Operating Procedure ten aanzien van artikel 46 werkt de uitvoering van deze bevoegdheid van de Uitvoerend Directeur verder uit. Daarmee is beter inzichtelijk geworden en vastgelegd wanneer en hoe de bevoegdheden in artikel 46 kunnen worden ingezet.5
Welke andere drukmiddelen zet u in om mensenrechtenschendingen door Frontex binnen Europees verband aan het licht te brengen en te bestrijden?
In het antwoord op vraag 6 worden de verschillende maatregelen en grondrechtenmechanismes omschreven. Daarnaast staat het waarborgen van fundamentele rechten voor het kabinet bovenaan de Nederlandse inzet in bijvoorbeeld de Management Board. Het kabinet kijkt in dat kader ook uit naar de evaluatie van de Commissie die zij uiterlijk eind 2023 uitgevoerd heeft. Dit betreft de verplichte evaluatie op grond van artikel 121 van de EGKW-verordening. Het kabinet heeft ten aanzien daarvan een positief kritische houding en zal daarover uw Kamer te zijner tijd informeren.
Welke drukmiddelen en concrete acties zet u in om illegale pushbacks door Griekenland te beëindigen, naast het uitspreken van uw zorgen hierover?
De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de buitengrenzen ligt bij de individuele lidstaten zelf. Het staat voorop dat grensbewaking door lidstaten, en met eventuele ondersteuning van Frontex, te allen tijde moet worden uitgevoerd conform de geldende bepalingen uit het Europees en internationaal recht. Naast het signaleren van bepaalde vraagstukken in bilaterale gesprekken en EU-gremia, worden er op dit moment geen drukmiddelen ingezet naar andere EU-lidstaten. Ook blijft het kabinet voorstander van onafhankelijke monitoringsmechanismen en zal het belang hiervan blijven benoemen.
De opvangcrisis in Nederland |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de veelvuldige berichtgeving dat zich in Nederland een opvangcrisis voltrekt van ongekende omvang, die onder andere wordt veroorzaakt door onacceptabel lange wachttijden bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND), en bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) een chronisch gebrek aan opvangplekken en het voortbestaan van noodopvangcentra die door de humanitaire ondergrens zakken?1
Ja, ik ben op de hoogte van de veelvuldige berichtgeving rondom de opvangcrisis.
Bent u het ermee eens dat u deze crisis zelf heeft veroorzaakt, onder andere door gebrek aan regie, het uitvoeren van onnodige bezuinigingen, het niet oplossen van uitvoeringsproblemen met onder andere gemeenten en het behouden van een korte termijn visie terwijl een lange termijn strategie nodig is? Wat is uw analyse hierop? Kunt u uw reactie toelichten?
Het Kabinet betreurt de huidige opvangcrisis ten zeerste. De huidige opvangcrisis is door een veelvoud van factoren en omstandigheden ontstaan. Het Kabinet staat ervoor dat iedereen met recht op opvang ook daadwerkelijk een opvangplaats wordt aangeboden. Hier is uw Kamer onder andere bij brief van 26 augustus jl. uitgebreid over geïnformeerd.
Het Kabinet, COA, provincies, gemeenten en veiligheidsregio’s hebben veel ervaring opgedaan naar aanleiding van de asielcrisis van 2015/16 waarin binnen een zeer korte termijn de opvangcapaciteit drastisch is opgeschaald. In september 2016 werd in overleg met de medeoverheden, vertegenwoordigd aan de landelijke regietafel verhoogde asielinstroom, geconstateerd dat er op de korte
termijn geen aanvullende opvangplekken meer benodigd zijn, bovenop de
bestaande capaciteit en de plekken die momenteel nog worden gerealiseerd. Daarbij is tevens erkend dat de ontwikkeling van de asielinstroom in de toekomst substantiële onzekerheden kent en het daardoor niet is uit te sluiten dat er na 2017 toch weer meer opvangplekken nodig zouden zijn.2 Conform de gebruikelijke werkwijze en bekostigingssystematiek heeft het ministerie, op basis van de actuele ontwikkelingen, opdracht gegeven aan het COA uit te gaan van een lagere verwachte gemiddelde bezetting in 2017. Het COA heeft vervolgens in samenwerking met het ministerie uitgewerkt hoe de capaciteit in balans gebracht kon worden met de bezetting en welke effecten dit had op de organisatie.3 In 2017 bleek dit niet te passen bij de reguliere bekostigingssystematiek waarop in gezamenlijkheid is besloten om naast de bekostiging van de gemiddelde bezetting, een reservecapaciteit van 10.000 plekken aan te houden en deze te bekostigen. Hiermee was er enig respijt in de snelheid waarmee het COA kon afschalen en was het COA in staat bij onverwachte toename van de gemiddelde bezetting sneller op te schalen. Uiteindelijk zijn deze plekken in 2017 niet nodig geweest om te voorzien in voldoende opvang en zijn deze plekken afgestoten.
De volatiliteit van de asielinstroom is in deze periode expliciet geworden, waarbij de behoefte ontstond aan een systeem dat flexibel mee kan bewegen met de asielinstroom. Bij de evaluatie van de vorige asielcrisis is daarom gestart met het programma Flexibilisering Asielketen. De Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen (hierna: Uitvoeringsagenda) is in mei 2020 vastgesteld aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (een gremium dat na de crisis van 2015/16 is behouden om (bestuurlijke) regie te houden over het asielmigratievraagstuk). Het Kabinet concludeert dat de Uitvoeringsagenda thans onvoldoende is geïmplementeerd, waardoor de voorziene flexibele schil aan opvangcapaciteit onvoldoende gereed was om te voorzien in de huidige opvangbehoefte. Het Kabinet hecht er aan om te benoemen dat de omstandigheden waarin de asielopvang verkeert, anders zijn dan in 2015/16. Zo bestaat ruim een derde van de populatie die verblijft in opvanglocaties van het COA uit vergunninghouders. Deze groep wacht op huisvesting in gemeenten, maar kan minder goed doorstromen wegens de druk op de (sociale) woningmarkt. Daarnaast is er de afgelopen jaren ruimte gekomen voor het COA, maar ook voor de IND om te groeien. Sinds 2019 is het beschikbare budget voor COA bijna verdubbeld en is het aantal opvangplekken toegenomen van 20.000 naar meer dan 40.000. Om de verschillende aanvragen op asiel, regulier en naturalisatie te behandelen, zijn vanaf 2017 ieder jaar fors meer middelen ter beschikking gesteld aan de IND. Tevens zijn er meer financiële middelen ter beschikking gekomen om de ketenpartners te voorzien van een meer stabiele financiering.
Tot slot wordt door middel van de middellange en langere-termijn oplossingen waaraan het Kabinet werkt, onverminderd doorgewerkt aan het bewerkstelligen van een stabiel, wendbaar en duurzaam opvanglandschap. De bestuurlijke afspraken van 26 augustus jl. zetten dit doel kracht bij. Door mijn ministerie en de ketenpartners wordt hard gewerkt om deze afspraken versneld uit te werken en te implementeren, inclusief noodzakelijke randvoorwaarden zoals stabiele meerjarenfinanciering van het COA zoals ook opgenomen in het Coalitieakkoord.4
Bent u het eens dat u hiermee mensenrechten schendt en verantwoordelijk bent voor het toebrengen van in vele gevallen onherstelbaar leed aan duizenden vluchtelingen en asielzoekers in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom blijft de noodsituatie zo lang voortduren, inclusief het grote gebrek aan psychologische ondersteuning van en voor vluchtelingen en asielzoekers in Nederland?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven onderschrijft het Kabinet dat eenieder die in Nederland om bescherming vraagt, recht heeft op opvang. Daar is de Nederlandse asielketen voor ingericht. De realiteit laat zien dat het bieden van deze opvang momenteel gepaard gaat met grote uitdagingen, met name op het gebied van de opvangcapaciteit. Hoewel er hard wordt gewerkt om iedereen met een recht op asielopvang van een bed te voorzien, is het helaas voorgekomen dat mensen zijn opgevangen in bijvoorbeeld wachtruimtes van de IND of tenten. Helaas is het ook meermaals voorgekomen dat zelfs die locaties niet beschikbaar waren en een grote groep mensen de nacht daardoor buiten heeft moeten doorbrengen. Ik betreur dit ten zeerste. De afgelopen periode is het aantal opvangplekken van asielzoekers in Nederland niet toereikend gebleken. Met een aanpak voor de korte, middellange en langere termijn werkt het Kabinet aan een uitweg uit deze zorgelijke situatie. Hier heb ik uw Kamer op 26 augustus jl. over geïnformeerd. De kern van het probleem is duidelijk: er zijn onvoldoende opvangplekken en er vindt onvoldoende doorstroom naar huisvesting in gemeenten plaats. Voor het vinden van voldoende opvangplekken is het COA in principe afhankelijk van de welwillendheid van gemeenten. Met een groot aantal gemeenten wordt hier hard aan gewerkt, maar er zijn ook gemeenten waar dit minder tot stand komt. Ik ben momenteel bezig met het maken van wetgeving die gemeenten de formele taak geeft om opvangplekken beschikbaar te stellen aan het COA. Hierover heb ik u reeds geïnformeerd in de brief van 25 mei jl.5
Vindt u het acceptabel dat gemeenten wel 4000 ongevulde opvangplekken over hebben voor Oekraïense vluchtelingen, maar deze niet af willen staan aan andere vluchtelingen die momenteel op stoelen moeten slapen of veel te lang in de crisisnoodopvang verblijven? Zo ja, wat is uw verantwoording hiervoor? Zo nee, wat doet u om de ongevulde opvangplekken beschikbaar te stellen voor niet Oekraïense vluchtelingen?
Gemeenten (formeel burgemeesters) zijn tijdelijk verantwoordelijk voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Het Kabinet onderschrijft dat eenieder die om bescherming vraagt asielopvang moet worden geboden. Op 9 augustus jl. heb ik het veiligheidsberaad gevraagd om een deel van de ongebruikte opvangplekken voor ontheemden uit Oekraïne de komende periode te benutten voor de noodopvang van andere asielzoekers.6 Op 26 augustus jl. is overeengekomen dat opvangplekken voor ontheemden uit Oekraïne, asielzoekers en vergunninghouders flexibel kunnen worden ingezet. Op dit moment zijn er maar 1500 plekken beschikbaar, dat is een bezettingsgraad van 97%.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens over het feit dat u de wet overtreedt door vluchtelingen te discrimineren op basis van afkomst, onder andere door gemeenten toe te staan om wel opvangplekken vrij te maken voor Oekraïense vluchtelingen, maar niet voor andere asielzoekers? Welke stappen bent u bereid te ondernemen om een einde te maken aan deze discriminatie, en op welke termijn onderneemt u deze?2
Op 30 augustus jl. heb ik een constructief gesprek gevoerd met de voorzitter van het College van de Rechten van de Mens (hierna het College) en de Nationale ombudsman. Het College heeft mij eerder via een nieuwsbericht opgeroepen om geen discriminerend opvangbeleid van gemeenten te legitimeren inzake de opvang voor ontheemden uit Oekraïne (waar burgemeesters een tijdelijke wettelijke taak voor hebben) en andere asielzoekers. In het nieuwsbericht haalt het College uitspraken van mij aan gedaan in Trouw en NRC waarin ik heb aangegeven dat gemeenten die wel ontheemden uit Oekraïne opvangen, maar geen andere asielzoekers, zich maximaal kunnen richten op de opvang van ontheemden uit Oekraïne, teneinde in andere gemeenten juist ruimte te creëren voor de asielopvang voor andere asielzoekers. Hiermee heb ik geenszins willen bemoedigen dat gemeenten onderscheid maken in de groepen asielzoekers die zij opvangen maar -indachtig de tijdelijke wettelijke taak voor burgemeesters- gemeenten de mogelijkheid willen bieden zich te specialiseren in de opvang van ontheemden uit Oekraïne, zodat de opvangcapaciteit voor andere asielzoekers elders juist wordt vergroot. Ik ben het er -gelet op de aanhoudende opvangcrisis- niet mee eens dat sommige gemeenten die plaatsen voor ontheemden uit Oekraïne beschikbaar hebben, deze niet beschikbaar maken voor andere asielzoekers. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, heb ik het Veiligheidsberaad gevraagd om voor ontheemden uit Oekraïne gereserveerde opvangplekken ook te benutten voor andere asielzoekers. Op 26 augustus jl. is afgesproken om opvangplekken voor ontheemden uit Oekraïne, asielzoekers en vergunninghouders flexibel in te zetten. Daarbij moet ik wel opmerken dat de instroom van ontheemden uit Oekraïne stabiel aanhoudt en de bezettingsgraad in deze opvanglocaties momenteel rond de 97% ligt.
Bent u bereid versneld een noodwet door te voeren die gemeenten verplicht asielzoekers op te vangen, ongeacht afkomst, zoals ook is gevraagd door UNICEF Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, het Nederlandse Rode Kruis, VluchtelingenWerk Nederland en UNHCR Nederland in hun brandbrief van 26 juli jl.? Zo ja, op welke termijn voert u deze wet in? Zo nee, waarom niet?3
Op dit moment wordt in gezamenlijkheid met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en medeoverheden een wetsvoorstel uitgewerkt waarin gemeenten de taak krijgen om asielopvangvoorzieningen mogelijk te maken. Dat is geen eenvoudig proces en dient zorgvuldig te gebeuren, deze wet moet immers een structurele oplossing bieden. Inzet is om op 1 oktober 2022 een wetsvoorstel gereed te hebben voor consultatie. Daarna dienen de gebruikelijke stappen behorend bij een wetstraject gevolgd te worden, waar mogelijk zal daarbij de versnelling gezocht worden.
Bent u bereid de onderliggende door u veroorzaakte problemen van de huidige opvangcrisis te onderzoeken en aan te pakken? Zo ja, op welke termijn, met welke stappen en welke middelen? Wanneer informeert u de Kamer hierover?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is de huidige opvangcrisis veroorzaakt door een veelvoud van factoren en omstandigheden. Mijn beleidsveld is daardoor onderhevig aan onderzoek van zowel interne als externe partijen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd, evenals over het feit dat zowel binnen de asielketen als daarbuiten met man en macht wordt gewerkt om uit de opvangcrisis te komen. Naast partijen uit de asielketen leveren ook de veiligheidsregio’s en gemeenten een enorme bijdrage. Dat het mij en het Kabinet ernst is om de opvangcrisis aan te pakken mag duidelijk zijn aan de hand van het feit dat op 17 juni jl. de nationale crisisstructuur is geactiveerd. Zoals hierboven aangegeven heb ik uw Kamer op 26 augustus jl. bericht over de manier waarop het Kabinet op de korte, middellange termijn en langere termijn actie onderneemt.
In hoeverre en op welke wijze biedt u reparatie aan asielzoekers die onherstelbaar leed zijn toegedaan door falend overheidsbeleid van Nederland?
Het is vanzelfsprekend dat zo veel mogelijk voorkomen moet worden dat knelpunten in de asielketen (onherstelbaar) leed toebrengen aan vreemdelingen die een beroep doen op bescherming. Het systeem is dusdanig ingericht dat wanneer betrokkenen klachten hebben over de asielprocedure of de bijbehorende opvang zij zich kunnen wenden tot de betrokken organisaties. Indien daar aanleiding toe is, kan men zich ook tot de rechter wenden.
Bent u bereid een langetermijnstrategie te ontwikkelen voor de opvang van en behandeling van aanvragen van asielzoekers, om crises zoals deze te voorkomen en ook noodgrepen zoals het beschikbaar stellen van cruiseschepen voor noodopvang onnodig te maken? Zo ja, op welke termijn, met welke stappen en welke middelen? Wanneer informeert u de Kamer hierover? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook benoemd in de Kamerbrief van 25 mei jl. streeft het Kabinet naar een meer stabiel, wendbaar en duurzaam opvangstelsel waarbij de asielopvang evenredig over het land is verspreid en waarbij alle medeoverheden hun bijdrage leveren. De basis hiervoor ligt in de Uitvoeringsagenda die in mei 2020 vastgesteld is aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie. In de Uitvoeringsagenda hebben Rijk, provincies en gemeenten een gezamenlijke ambitie geformuleerd ten aanzien van een toekomstig asielsysteem en uitgangspunten om deze ambitie te verwezenlijken. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heb ik uw Kamer op 26 augustus jl. geïnformeerd dat op dit moment met bestuurlijke partners de Uitvoeringsagenda wordt geactualiseerd en wordt bezien hoe deze versneld geïmplementeerd kan worden. Bij die actualisering wordt de ontwikkeling van een wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke opvangtaak voor gemeenten met een dwingend juridisch instrumentarium betrokken. Daarnaast werk ik aan een tijdelijke wet om de opvangtaak van ontheemden uit Oekraïne bij de gemeenten te beleggen en de werking van het staatsnoodrecht te kunnen beëindigen. Beide voorstellen worden binnenkort aangeboden ter consultatie.
Gezien de urgentie van deze nationale crisis, zou u zo spoedig mogelijk uw antwoord op deze vragen kunnen formuleren en delen?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk was beantwoord.
Het bericht dat de politie onnodig data van burgers opspaart |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u het artikel gelezen met de titel «Politie spaart onnodig data van burgers op»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de politie nog steeds van miljoenen mensen automatisch gegevens bijhoudt, ondanks dat de politie in 2015 zelf al aangaf niet te weten of het wel noodzakelijk was al deze mensen te volgen?
Het gaat in het artikel specifiek om de afnemersindicaties – gegevens die de politie geautomatiseerd opvraagt – bij de Basisregistratie Personen (BRP). De politie heeft die afnemersindicatie om haar gegevens actueel te houden. Het gaat niet om het verzamelen van nieuwe gegevens, maar om het actualiseren van al bestaande gegevens.
Het kan voor de veiligheid van de betrokkenen of de omgeving van belang zijn om over de meest actuele gegevens te beschikken. Wanneer bijvoorbeeld een houder van een wapenvergunning verhuist, is het van belang voor het uitvoeren van controles, dat de politie hiervan op de hoogte is. Dit kan ook het geval zijn bij het informeren van slachtoffers van bepaalde misdrijven.
De politie geeft aan het aantal afnemersindicaties te willen beperken en maakt daar ook werk van. Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Wat is volgens u de juridische grondslag die door de politie in het artikel wordt genoemd om van negen miljoen mensen automatisch gegevens bij te houden, ook als zij geen strafbare feiten plegen, niet meer betrokken zijn bij een zaak, of zelfs al overleden zijn?
De politie heeft de bevoegdheid om persoonsgegevens te verwerken die noodzakelijk zijn voor haar taak zoals omschreven in artikel 3 Politiewet. Die verwerking vindt plaats onder één van de doeleinden in de Wet politiegegevens (artikelen 8 tot en met 13). Artikel 4 (lid 1) van de Wet politiegegevens bepaalt dat de politie maatregelen moet treffen om de persoonsgegevens die de politie verwerkt, juist en nauwkeurig te houden.
Dit doet de politie op basis van de wet. In de Wet basisregistratie personen (artikel 3.2 Wet Brp) en het Besluit basisregistratie personen (art. 37 lid 1 onder b Besluit Brp) is geregeld dat de politie gebruik maakt van de BRP. In het op die wetgeving gebaseerde autorisatiebesluit basisregistratie personen voor de politie is te lezen voor welke doelen en onder welke voorwaarden de politie de gegevens uit de BRP kan verkrijgen.
Wat is uw reactie op het feit dat het hier gaat om onrechtmatige gegevensverzameling en -verwerking volgens de EU Richtlijn 2016 680 artikel 4.1 sub c en sub e, omdat het hier gaat om buitenproportionele gegevensverzameling die in veel gevallen ook niet (meer) nodig is?2
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2 gaat het hier niet om onrechtmatige gegevensverzameling, maar om het actueel houden van al eerder verkregen gegevens. De richtlijn waarnaar verwezen wordt is een Europese Richtlijn die geen directe werking in de lidstaten heeft. De richtlijn is (grotendeels) omgezet in de Wet politiegegevens. Deze wet stelt regels voor de rechtmatige verwerking van persoonsgegevens door onder andere de politie. De afnemersindicatie en het gebruik van de BRP is echter in andere wetgeving geregeld. Zie het antwoord op vraag 3.
Welke acties gaat u ondernemen om deze zoveelste onrechtmatige gegevensverwerking door de politie te stoppen? Bent u bereid bij de politie per direct een stappenplan en concreet tijdspad op te vragen voor het stopzetten van onrechtmatige en buitenproportionele gegevensverzameling middels afnemersindicaties? Zo ja, wanneer kunt u de kamer over dit tijdspad en deze stappen inlichten? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft het beleidskader afnemersindicaties in 2020 vastgesteld. Bij de ontwikkeling van nieuwe systemen hanteert de politie dit beleidskader. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 8 voor meer inhoudelijke informatie over dit beleidskader. Bij enkele oudere systemen die op nominatie staan om vervangen te worden moeten nog aanpassingen worden gedaan om het beleidskader afnemersindicaties te implementeren. Deze technische aanpassingen vergen enige doorlooptijd.
Hoe beoordeelt u de onnodige risico’s op datalekken binnen deze gegevensverzameling, nu duidelijk is dat de beveiliging van de 36 belangrijkste politiesystemen niet op orde is?
De juistheid van persoonsgegevens is voor het uitvoeren van de politietaak essentieel. Als gegevens ongeoorloofd worden ingezien, gewijzigd, of verwijderd, kan dat ernstige gevolgen hebben voor individuen, voor strafzaken, en voor de rechtstaat. Tegelijkertijd is het risico op datalekken nooit helemaal uit te sluiten, ondanks alle technische en organisatorische maatregelen die de politie treft.
Het risico op datalekken staat los van het wel of niet hebben van de afnemersindicaties. Deze afnemerindicaties gaan immers om het actueel houden van bestaande gegevens. Dat zorgt ervoor dat het risico op datalekken niet anders is dan wanneer er geen afnemersindicaties voor die persoonsgegevens zijn.
Uw Kamer is eerder geïnformeerd over de planmatige aanpak ter verbetering van deze 36 politiesystemen3. De enkele systemen van deze 36 die gekoppeld zijn met de afnemersindicaties zullen ook compliant worden gemaakt aan het beleidskader afnemersindicaties vanuit de politie.
Wat is uw reactie op het feit dat de politie zelf al in een memo twee jaar geleden aangaf dat deze gegevensverzameling niet in orde was, maar nog steeds geen nieuw beleid heeft ingevoerd?
De politie heeft het beleidskader afnemersindicaties in 2020 vastgesteld. In het bedoelde memo worden twee kernzaken beschreven, namelijk het te hanteren normenkader ten aanzien van afnemersindicaties en de benodigde systeemwijziging om te voldoen aan dit normenkader. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u toelichten voor welke specifieke groepen of type afzonderlijke personen in het nieuwe beleid wel een afnemersindicatie behouden wordt in het nieuwe beleid? Welke juridische en beleidsmatige onderbouwing bestaat er voor de keuze voor deze specifieke groepen of type afzonderlijke personen?
In het beleidskader afnemersindicatie zijn vijf categorieën van personen gedefinieerd waarvoor een afnemersindicatie mag worden opgenomen, te weten: verdachten, personen met een of meerdere risicoclassificaties (bv. personen die vuurwapen- of vluchtgevaarlijk zijn), doelgroepen vanuit (opgedragen) speerpunten en beleid (bv. slachtoffers huiselijk geweld, voetbalhooligans of Outlaw Motorcycle Gangs), personen die van belang zijn bij de uitvoering van strafrechtelijke beslissingen (in belang van de rechtsgang) en personen met een wapenvergunning.
Wanneer bij het wijzigen van de status of betrokkenheid van een persoon deze niet meer voldoet aan de bovenstaande criteria, moet de afnemerindicatie worden verwijderd.
De afwegingen die hebben geleid tot de totstandkoming van dit beleid zijn gebaseerd op de operationele noodzakelijkheid voor het uitvoeren van de politietaak. Daarbij is de Wet politiegegevens het kader waarbinnen de gegevens verwerkt dienen te worden.
Bent u bereid te laten onderzoeken op welke andere wijze de politie buitenproportioneel en onnodig gegevens verzamelt van mensen in Nederland? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid dit te laten onderzoeken. Het toezicht op het, in algemene zin, naleven van de Wet politiegegevens is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens dan wel, in het specifieke geval van een strafrechtelijk onderzoek, bij de rechter.
Op welke wijze en gaat u erop toezien dat de Nederlandse politie, Europese wetgeving op het gebied van gegevensbescherming nakomt?
Uiteraard ben ik constant in gesprek met politie over gegevensverwerking. Zeker nu er een traject loopt om de Wet politiegegevens te wijzigen. Het toezicht op naleving van de Wet politiegegevens ligt bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Bent u bekend met de demonstratie van Extinction Rebellion in de centrale hal van de Belastingdienst in Den Haag op 29 juni 2022?
Ja. Overigens waren er tijdens deze demonstratie demonstranten van Extinction Rebellion en van Christian Climate Action aanwezig.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze vreedzame demonstratie binnen 40 minuten is afgebroken door de politie, ondanks dat er op geen enkel moment sprake was van obstructie of blokkades, het aanspreken en/of lastigvallen van personeel of andere aanwezigen of het verhinderen van alledaagse werkzaamheden? Zo ja, wat is de reden dat het demonstratierecht alsnog niet werd gewaarborgd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ben ik bekend met de demonstratie van 29 juni jl. en het optreden van de politie daarbij. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat beelden, evenals de verklaring van ooggetuigen laten zien dat er mensen die vreedzaam en zonder geweld of provocatie demonstreerden, door de politie met geweld op de grond zijn gegooid, in de handboeien zijn geslagen zonder duidelijke aanleiding en op zeer pijnlijke (en/of gewelddadige) wijze zijn weggesleurd door middel van zogenaamde «bokkenpootjes»? Wat is daarover uw oordeel?
Ik ben op de hoogte van beelden waarop politieoptreden in het pand van de Belastingdienst te zien is.
Het is voor de politie soms onvermijdelijk om bij het uitvoeren van haar taak geweld te gebruiken indien dat absoluut noodzakelijk is. Hiertoe heeft de politie op grond van artikel 7 van de Politiewet 2012 de bevoegdheid. Hierbij moeten de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid in acht worden genomen. Dat betekent dat de politie niet zomaar zonder aanleiding of redelijk doel geweld gebruikt tegen burgers. In algemene zin merk ik daarbij op dat bij die beoordeling naar de gehele context van een incident wordt gekeken, die niet in alle gevallen blijkt uit bepaalde beelden van een incident.
Het is aan het lokale gezag om te besluiten of een demonstratie dient te worden beëindigd. De politie zal aan een dergelijk besluit vervolgens uitvoering geven. De demonstranten van Extinction Rebellion en Christian Climate Action zijn door medewerkers van de Belastingdienst, als beheerder van het gebouw, gevorderd het
pand te verlaten. Daar gaf men geen gehoor aan. Vervolgens is tweemaal door de politie aangegeven dat de demonstratie beëindigd was en zijn de demonstranten gevorderd het pand te verlaten. Daarbij is te kennen gegeven dat wanneer men geen gehoor zou geven aan de vordering, er over zou worden gegaan tot aanhouding. Dit was voor sommige demonstranten reden om het pand te verlaten. Zeventien demonstranten gaven geen gehoor aan het bevel van de politie om de demonstratie te beëindigen en het gebouw te verlaten. Deze demonstranten zijn vervolgens aangehouden, voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en hebben een proces-verbaal gekregen.
Ik wijs er hierbij op dat het niet aan mij maar aan andere autoriteiten is – in voorkomende gevallen de rechter – om te oordelen over het geweld dat hierbij door de politie is gebruikt. Geweldsaanwending door de politie moet worden gemeld en getoetst.
Bent u op de hoogte van het feit dat ooggetuigen en demonstranten aangeven langere tijd in een afgesloten busje te zijn geplaatst, waar de binnentemperatuur dermate opliep dat ademhaling werd belemmerd en oververhitting dreigde? Wat is daarover uw oordeel?
In relatie tot deze vragen heeft de politie formele klachten ontvangen, deze worden momenteel onderzocht. Gedurende het onderzoek past het dan ook niet om inhoudelijk op deze vragen in te gaan.
Bent u op de hoogte van het feit dat ooggetuigen en demonstranten die zich in deze alsmaar warmer en benauwder wordende bus bevonden aangeven dat de politie weigerde te reageren op hun hulpvraag toen uitdroging en oververhitting dreigde, en dat de politie op een later moment aangaf zich al van tevoren bewust te zijn van het feit dat de luchtverversing in de bus niet werkte? Wat is daarover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat hiermee de veiligheid van vreedzame demonstranten in het geding is gebracht? Zo ja, wat is daarover uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de manier waarop de vreedzame demonstranten van Extinction Rebellion zijn behandeld in schrijnend contrast staat met de manier waarop gelijktijdige boerenprotesten, waarbij sprake was van bedreiging, vernieling en intimidatie, in veel gevallen wel de ruimte hebben gekregen? Zo nee, hoe verklaart u het contrast in aanpak, benadering en afhandeling dan?
De omstandigheden waarin deze verschillende demonstraties hebben plaatsgevonden zijn niet dezelfde. De burgemeester maakt altijd afwegingen op basis van de lokale situatie. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek en desgevraagd wordt verantwoording afgelegd aan de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat het demonstratierecht voor iedereen zou moeten gelden, en dat op deze manier de schijn kan worden gewekt dat bepaalde groeperingen veel meer ruimte krijgen van de politie om hun onvrede te uiten middels dit recht dan anderen?
Het recht om te demonstreren is een grondrecht en een groot goed. Het kabinet hecht veel waarde aan de mogelijkheid om maatschappelijk ongenoegen te kunnen uiten. De burgemeester dient zich dan ook in te spannen om demonstraties te faciliteren, zodat het demonstratierecht zo goed mogelijk kan worden uitgeoefend.
De burgemeester kan bij een demonstratie op openbare plaatsen voorschriften en beperkingen stellen, en in het uiterste geval een demonstratie verbieden of beëindigen, ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Bij demonstraties op andere dan openbare plaatsen kan hij opdracht geven een demonstratie terstond te beëindigen en uiteen te gaan, indien de bescherming van de gezondheid, of de bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden dat vordert.
Het in goede banen leiden van demonstraties vergt maatwerk en een inschatting door de burgemeester en de politie op basis van hun kennis van de lokale situatie. Hierover vindt afstemming plaats in de driehoek. Het is niet aan mij als Minister om daarin te treden. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de politie allereerst het recht op demonstratie zou moeten beschermen, en dat bij onverhoopt eventueel ingrijpen de-escalatie altijd als uitgangspunt moet worden gebruikt? Zo ja, bent u bereid om in dat licht in te gaan op de patronen rondom de inzet van buitenproportioneel geweld jegens de vreedzame protesten van Extinction Rebellion? Hoe kijkt u naar het feit dat dit blijft gebeuren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om duidelijk uit te spreken dat vreedzame demonstraties een belangrijk grondrecht zijn, en dat dit te allen tijde gefaciliteerd moet worden, ook als het enig ongemak veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om excuses aan te bieden voor de manier waarop vreedzame demonstranten met geweld zijn behandeld, zoals op beelden te zien is? Zo nee, waarom niet?
Neen. De politie handelt bij het handhaven van de openbare orde onder het gezag van de burgemeester. De burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is niet aan mij maar aan andere autoriteiten – en in voorkomende gevallen aan de rechter – om te oordelen over het geweld dat door de politie is gebruikt. Met betrekking tot enkele individuele gevallen loopt er momenteel nog een formele klachtenprocedure. Het is ook daarom niet gepast om hier, vooruitlopend op deze procedure, inhoudelijk op in te gaan.