De beschikbaarheid van natuurlijk voorkomend waterstof |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meet the boffins and buccaneers drilling for hydrogen»?1
Ja.
Waarom was u eerder sceptisch over het mogelijk voorkomen van natuurlijk voorkomende waterstof in de Nederlandse ondergrond? Heeft u hierbij recente ontwikkelingen en onderzoek wel voldoende meegewogen zoals het genoemde onderzoek van Zgonnik waarheen gerefereerd wordt in het artikel?
De geologische omstandigheden van gebieden waar natuurlijke waterstof verwacht wordt, zijn over het algemeen anders dan de omstandigheden in de Nederlandse ondergrond.
Voor natuurlijke waterstof is nodig: zeer diepe ijzerrijke gesteenten die reageren met heet water, waarna de daarbij gevormde waterstof een weg naar boven vindt en zich ophoopt in een ondieper gesteente of verder naar het aardoppervlak stroomt. Het artikel van Zgonnik geeft voor de Nederlandse ondergrond geen uitsluitsel.
Voor zover bekend zijn er in de duizenden Nederlandse boringen in de diepe ondergrond nooit significante hoeveelheden waterstof gemeten en zijn er nergens in Nederland natuurlijke emissies van waterstof waargenomen.
Kunt u aangeven welke specifieke onderzoeken zijn uitgevoerd in Nederland om de haalbaarheid en potentie van natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland te beoordelen, en hoe deze resultaten de huidige beleidspositie beïnvloeden?
Dergelijk onderzoek is in Nederland niet gedaan. We weten veel van de Nederlandse ondergrond omdat die goed in kaart is gebracht voor olie- en gaswinning en voor geothermie. De geologische omstandigheden waarbij natuurlijke waterstof verwacht wordt, komen in Nederland nauwelijks voor.
Deelt u de mening dat een meer diepgaand onderzoek naar natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland noodzakelijk is voordat definitieve conclusies worden getrokken gezien de mogelijk grote potentie ervan als schone energiebron?
Zoals verwoord in antwoorden 2 en 3 is de kans op de aanwezigheid van natuurlijke waterstof in de Nederlandse ondergrond klein, echter is deze niet compleet uit te sluiten. Private bedrijven en investeerders zijn vrij om onderzoek hiernaar in Nederland te doen. Samenwerking met de Nederlandse overheid is daarvoor niet noodzakelijk. TNO is recent een inventarisatie gestart naar de potentiële aanwezigheid van waterstof in de Nederlandse ondergrond. Recent onderzoek in Noord-Frankrijk laat zien dat waterstof van natuurlijke oorsprong kan voorkomen in en onder steenkoollagen. Gezien de overeenkomsten met steenkoollagen in Nederland wordt door TNO gekeken naar de eventuele aanwezigheid van waterstof in Nederlandse steenkoollagen. Daarnaast wordt ook naar de overzeese Caraïbische gebieden gekeken omdat de ondergrond aldaar mogelijk een grotere kans geeft op natuurlijk gevormd waterstof.
Zijn er onderzoeken gaande naar de mogelijke beschikbaarheid van natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland? Zo nee, bent u bereid om nieuw onderzoek op te starten bijvoorbeeld via partijen zoals TNO en/of EBN?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u samenwerking met private bedrijven en investeerders om onderzoek naar de aanwezigheid van natuurlijke waterstof in Nederland te versnellen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u de rol van Nederland in het internationale streven naar natuurlijke waterstofwinning, gezien de aanwezige kennis en expertise in ondergrondse exploratie?
Nederlandse marktpartijen en kennisinstellingen kunnen vanwege hun kennis en expertise een rol spelen in de exploratie naar natuurlijke voorkomens van waterstof in het buitenland.
Hoe beoordeelt u de pogingen van andere Europese landen om natuurlijk voorkomende waterstof te vinden en exploiteren? Bent u in contact met deze lidstaten hierover?
We verwelkomen de ontwikkeling van klimaatneutrale waterstofproductie en zien dat dit nog in een zeer vroege fase is. In de importstrategie van het kabinet werken we aan het creëren van importcorridors met potentiële exportlanden, zoals Spanje. Natuurlijke («witte») waterstof, indien in het buitenland in voldoende mate gevonden en op een veilige manier winbaar, zou in de toekomst deel kunnen gaan uitmaken van door Nederland geïmporteerde waterstof. Enkele landen waar al pilots gaande zijn, zijn Mali en IJsland. In Spanje zijn aanwijzingen voor een groot voorkomen aan witte waterstof, hier zal mogelijk een boring plaats gaan vinden. Het zijn vooral marktpartijen die deze ontwikkelingen stimuleren.
In internationale gremia, zoals het IEA Hydrogen Technology Collaboration Programme, wordt gesproken over de internationale ontwikkelingen rond natuurlijke waterstof. Hierbij wordt een nieuwe onderzoekstaak ontwikkeld met als doel de laatste stand van zaken in kaart te brengen en een roadmap te ontwikkelen voor dit onderwerp. Hierbij zijn enkele Nederlandse experts betrokken.
Hoe kan Nederland profiteren van de opgedane kennis in andere landen, zoals Mali en Australië, die al succesvolle natuurlijke waterstofprojecten hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel “RWE hoopt op geitenpaadje voor project met waterstof uit afval” |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «RWE hoopt op geitenpaadje voor project met waterstof uit afval»?1
Ja.
Bent u bekend dat in het artikel wordt aangegeven dat het project FUREC, gericht op waterstofproductie uit restafval, twee jaar vertraging dreigt op te lopen als gevolg van de geplande netuitbreiding in 2028 in plaats van 2026?
Ja.
Wat zijn de concrete stappen die u zult ondernemen om druk uit te oefenen op Enexis en TenneT om de oorspronkelijke planning te handhaven en de benodigde aansluiting in 2026 te realiseren?
Ik zie het belang van het FUREC-project. Bij de prioritering van klantaanvragen bij netbeheerders heb ik echter geen rol. Voor netaansluitingen geldt vooralsnog het «first come, first served» principe. De ACM werkt op dit moment aan een prioriteringskader waarmee transportverzoeken van klanten met een belangrijke maatschappelijke functie voorrang kunnen krijgen. Met het prioriteringskader wordt het mogelijk dat de nu nog beschikbare schaarse netcapaciteit of netcapaciteit die vrijkomt door bijvoorbeeld congestiemanagement en/of netuitbreidingen, anders wordt verdeeld dan op basis van het «first come, first served» principe. Op dit moment is het prioriteringskader dat de ACM in juli 2023 heeft gepubliceerd een conceptkader. Het definitieve prioriteringskader wordt in april 2024 verwacht.
Gezien de forse CO2-reductie die komt kijken bij een al vergevorderd project en het belang van een grotere inzet op waterstof vanwege de huidige netcongestie, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat FUREC als prioritair project wordt beschouwd bij de beoordeling van netuitbreidingsplannen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om in overleg te gaan met RWE, Enexis, TenneT, Chemelot, en de provincie Limburg om mogelijke versnellingsopties te bespreken en de noodzakelijke ondersteuning te bieden zodat 2026 wel mogelijk wordt gemaakt?
Vanuit EZK is er gekozen voor een integrale aanpak waarbij versnellingsopties clusterbreed worden ontwikkeld. Ook zijn energyboards opgezet waarmee de betrokken partijen zoals de provincie, gemeenten en industrie directer samenwerken zodat processen kunnen worden geoptimaliseerd. Ik ga daarom niet specifiek over dit project in overleg met RWE, Enexis, TenneT, Chemelot en de provincie Limburg. Maar neem dit mee in de reguliere gesprekken binnen het cluster Chemelot.
Deelt u de mening dat het feit dat FUREC meer dan 100 miljoen aan Europese middelen toegezegd heeft gekregen ervoor zorgt dat de subsidiebehoefte vanuit de Nederlandse staat afneemt? Betekent een vertraging van twee jaar dat de subsidie van 108 miljoen uit het Europese innovatiefonds mogelijk niet meer beschikt gaat worden? Betekent dit dat vertraging de Nederlandse schatkist mogelijk 108 miljoen euro extra kost? Vindt u dit ook zeer onwenselijk?
In algemene zin ben ik het eens met de vragensteller dat het onwenselijk is dat een project bijvoorbeeld vanwege vertraging in het vooruitzicht gestelde Europese subsidie zou mislopen. Ik vind het echter te voorbarig om te stellen dat hiervan sprake is, of zal zijn, bij het FUREC-project van RWE. Allereerst is een belangrijke nuancering dat RWE naar ik begrijp voor dit project nog geen definitief investeringsbesluit heeft genomen. Er zijn nog enkele uitzoekpunten voordat RWE mogelijk over zal gaan tot een dergelijk besluit. Naast tijdige aansluiting op het net, gaat dit onder andere ook over tijdige vergunningen en overeenkomst met potentiële afnemers. Zoals bekend heeft de Commissie voor de MER onlangs het milieueffectrapport van RWE als onvoldoende bestempeld omdat essentiële informatie ontbreekt.2 Het rapport moet worden herschreven waarmee het vergunningsproces rondom het FUREC project mogelijk vertraging oploopt. Ten tweede lopen er naar ik begrijp nog gesprekken tussen de betrokken netbeheerders en RWE over de planning. Tenslotte ben ik voor de toekenning van subsidies vanuit het Innovation Fund niet op de hoogte van de specifieke afspraken, deze zijn immers alleen kenbaar voor Europese Commissie en RWE.
Kortom, RWE is zelf verantwoordelijk de financiële business case sluitend te krijgen. Dat neemt niet weg dat ik met RWE in contact ben over dit mogelijke project, waarbij ik ook bekijk op welke uitzoekpunten mijn ministerie een mogelijke rol kan spelen.
Kaunt u toelichten hoe FUREC voldoet aan de criteria voor prioritaire behandeling?
Nee. Het maatschappelijke prioriteringskader wordt vastgesteld door de ACM en is nog niet definitief.
De voortgang van het dienjaar |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hoe staat het met de opschaling van het dienjaar bij Defensie? Ligt alles op schema om in 2024 met 625 deelnemers aan de slag te gaan?
De opschaling van het dienjaar ligt op schema. In 2023 is het dienjaar van start gegaan met 132 dienjaarmilitairen. De eerste lichting van 2024 bestaat uit circa 190 mensen. De verwachting is dat de doelstelling van 625 deelnemers in 2024, verspreid over drie lichtingen, zal worden behaald.
Is het primaire doel van het dienjaar het structureel ophogen van de vulling van militaire functies doordat deelnemers vaker kiezen voor een carrière bij Defensie? Zo nee, zou dit niet het doel moeten zijn?
Ja, in de Kamerbrief Dienjaar Defensie van 1 november 2022 (Kamerstuk, 36 200 X, nr. 16) wordt de verhoging van de instroom in de krijgsmacht en de directe bijdrage aan de personele gereedheid als belangrijke doelstelling van het dienjaar genoemd. De verwachting is dat een substantieel aantal deelnemers na het dienjaar kiest voor een carrière bij Defensie, als beroepsmilitair, reservist of burger, en zo bijdraagt aan de verhoging van de personele gereedheid.
Waarom is gekozen voor een doel van 1.000 deelnemers in 2025? Is dat niet te beperkt om de vullingspercentages van de militaire functies snel en substantieel te verhogen? Hoe verdeelt u de 1.000 deelnemers over verschillende krijgsmachtonderdelen?
Bij de vaststelling van het doel van 1.000 deelnemers in 2025 is rekening gehouden met het absorptievermogen van de verschillende krijgsmachtdelen. Gelet op het animo voor het dienjaar onderzoekt Defensie de mogelijkheden om sneller op te schalen.
Gedurende de eerste lichtingen zal ongeveer de helft van de dienjaarmilitairen bij de Landmacht worden ingezet en de rest worden verdeeld over de andere krijgsmachtdelen.
Heeft u al onderzocht wat noodzakelijke aantallen deelnemers zijn voor het dienjaar om daarmee binnen 5 jaar de vullingspercentages van militaire functies naar het gewenste niveau te krijgen? Wat is dit gewenste niveau indien het niet 100% is? Als dit niet onderzocht is, zou u dit niet moeten onderzoeken en gaat u dit nu doen?
Voor het op sterkte krijgen van de krijgsmacht is vanaf 2028 een instroom van 3.000 à 4.000 dienjaarmilitairen per jaar nodig, naast de reguliere instroom van 4.500 beroepsmilitairen per jaar. Daarnaast zet Defensie actief in op meer samenwerking met overheden en het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Onze veiligheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Ten slotte wordt de reservisten-capaciteit verder versterkt. Het resultaat van deze inspanningen is een schaalbare krijgsmacht waarbij Defensie in crisistijd kan beschikken over capaciteiten die buiten crisistijd niet voortdurend benodigd zijn.
Hoe krijgt u het dienjaar onder de aandacht van de te bereiken doelgroep? Heeft u al gekeken naar de optie een verplichte enquête te koppelen aan de dienstplichtbrief? Zo nee, bent u bereid deze optie uit te werken?
Het dienjaar wordt onder meer via sociale media onder de aandacht gebracht bij jongeren. Het dienjaar moet gezien worden als een zinvolle en waardevolle invulling van bijvoorbeeld een tussenjaar.
Mede als gevolg van mijn werkbezoek aan Zweden heb ik opdracht gegeven in kaart te brengen hoe een verplichte enquête voor alle 17-jarigen in Nederland vorm zou kunnen krijgen. Met zo’n enquête wordt jongeren gevraagd na te denken over de vraag of ze een vrijwillige bijdrage willen leveren aan de krijgsmacht. Hoewel het aan een nieuw Kabinet is om hierin verdere keuzes te maken, worden verschillende mogelijkheden hiervoor alvast verkend.
Hoe ziet de selectie en/of keuring van deelnemers aan het dienjaar eruit in 2024? Ziet u daar nog ruimte voor verbetering?
De dienjaarmilitairen worden regulier gekeurd als militair. Er wordt gewerkt aan een andere inrichting van het selectie- en keuringsproces die beter aansluit bij de doelgroep van het dienjaar.
Bent u in contact met uw collega’s in Scandinavië over hun varianten van het dienjaar en wat we van hen kunnen leren op dit vlak? Ziet u dat in deze landen de vulgraad van militaire functies hoger is doordat men een variant op het dienjaar heeft? Wat doen ze daar goed waar wij nu van kunnen leren? Hoe zorgen zij voor een permanente binding met de krijgsmacht in hun programma?
In mei vorig jaar heb ik een bezoek gebracht aan mijn Zweedse ambtgenoot en uitvoerig gesproken over het Zweedse dienstplichtmodel. Elk jaar ontvangen ruim 100.000 Zweedse 18-jarigen een verplichte vragenlijst. Op grond van de ingevulde vragenlijsten worden circa 25.000 jongeren opgeroepen voor selectie en keuring. Circa 40% van de jongeren blijkt geschikt om de militaire dienstplicht te vervullen. De selectie van dienstplichtigen vindt plaats op grond van competenties, motivatie en cijferlijst middelbare school. Uiteindelijk worden 6.000 jongeren per jaar opgeroepen voor de militaire dienstplicht. In Zweden is nog discussie over de haalbaarheid van het verder opschalen naar 10.000 jongeren per jaar. Er is nu nog sprake van onvoldoende instructeurs voor dienstplichtigen, problemen met de levering van kleding en persoonsgebonden uitrusting, en onvoldoende legering en oefenterreinen.
De interesse onder Zweedse dienstplichtigen om door te stromen binnen de krijgsmacht na voltooiing van de dienstplicht is 50%: voltijds beroepsmilitair niet zijnde officier (27%), reservist/deeltijd (10%), home guard (4%), officier (3%), reserveofficier (2%), burger (2%). Na voltooiing van de dienstplicht beveelt 82% de dienstplicht aan bij vrienden en/of familie.
Hoe bent u voornemens de opleidingscapaciteit de komende jaren te vergroten om meer deelnemers aan het dienjaar te faciliteren?
De krijgsmacht versterkt de opleidingscapaciteit en innoveert opleidings- en trainingsconcepten vanwege de toename van de instroom van dienjaarmilitairen. Daarbij moet rekening worden gehouden met een goede balans tussen direct beschikbare operationele capaciteit en capaciteit voor opleiding en training. De benodigde opleidings- en trainingscapaciteit zal geleidelijk worden vergroot om meer deelnemers aan het dienjaar te kunnen faciliteren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zoveel mogelijk deelnemers aan het dienjaar na afloop kiezen voor een carrière bij Defensie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deelnemers die niet besluiten te gaan voor een carrière bij Defensie wel kiezen voor de rol van reservist?
Het is cruciaal dat dienjaarmilitairen hun tijd bij Defensie als waardevol ervaren. Dienjaarmilitairen worden intensief begeleid en doen ervaring op met de operationele aspecten van het militaire beroep. Defensie blijft gedurende het dienjaar met de militairen in gesprek over hun ervaringen en de mogelijkheden van doorstroom naar een functie als militair, reservist of burger.
Welke vergoedingen krijgen deelnemers aan het dienjaar? Zijn deelnemers hier tevreden over? Bent u voornemens dit de komende jaren nog aan te passen?
Dienjaarmilitairen ontvangen hetzelfde salaris als beroepsmilitairen in dezelfde rang, inclusief vaartoelage en oefentoelage. Tot dusver zijn de dienjaarmilitairen hier positief over.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaand het Wetgevingsoverleg personeel & materieel dat gepland staat op 29 januari?
Ja.
Het bericht 'Den Haag pauzeert plannen warmtenetten; ‘niet financierbaar en onacceptabele risico’s’' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Den Haag pauzeert plannen warmtenetten; «niet financierbaar en onacceptabele risico’s»»?1
Ja.
Hoe onderbouwt u de keuze om warmtebedrijven in de nieuwe warmtewet in meerderheid in publieke handen te laten zijn, en welke afwegingen zijn gemaakt met betrekking tot mogelijke consequenties voor investeringen in warmtenetten door commerciële partijen, zoals geïllustreerd in de gemeente Den Haag?
Met mijn brief van 21 oktober 20222 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de Wet collectieve warmtevoorziening (Wcw) en mijn besluit voor een verplicht publiek meerderheidsaandeel in aangewezen warmtebedrijven. Inmiddels is de keuze onderdeel van het wetsvoorstel waar de ministerraad op 27 oktober 2023 mee heeft ingestemd, waarna het advies aanhangig is gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
De onderbouwing voor de keuze om warmtebedrijven in de nieuwe Wet collectieve warmte (Wcw) in meerderheid in publieke handen te laten zijn is vierledig. Hiermee wordt beoogd de publieke regie op de warmtetransitie te versterken door de medeoverheden meer sturingsmogelijkheden te geven. Verder is een publiek meerderheidsbelang wenselijk gezien de hoge mate van samenhang tussen bestuurlijke keuzes in de lokale warmtetransitie en bedrijfseconomische overwegingen van het aangewezen warmtebedrijf. Ook past deze keuze bij het toenemende vitale karakter van collectieve warmtevoorzieningen. Een laatste overweging is dat hiermee tegemoet wordt gekomen aan de nadrukkelijke en breed gedragen wens van gemeenten en provincies. Voor medeoverheden is een publiek warmtebedrijf van belang om invulling te kunnen geven aan hun regierol en draagt het bij aan het draagvlak bij inwoners bij de uitvoering van de warmtetransitie.
In de brief van 21 oktober wordt onderkend dat het besluit op de korte en middellange termijn vertragende effecten kan hebben op de voortgang van de warmtetransitie. In deze brief heb ik echter ook maatregelen aangekondigd om deze mogelijke vertraging te beperken en het voor private warmtebedrijven voldoende aantrekkelijk te laten zijn om actief te blijven in het domein van collectieve warmte. Zo zal in de Wcw een ingroeiperiode worden opgenomen zodat gemeenten dan nog warmtebedrijven kunnen aanwijzen die niet voldoen aan de vereiste van een publiek meerderheidsaandeel. In mijn brief van 6 juli 20233 licht ik verder toe hoe het wetsvoorstel borgt dat ook vooruitlopend op de wet en tijdens de overgangsperiode geïnvesteerd kan blijven worden in warmtenetten. Het overgangsrecht biedt voldoende tijd en ruimte om deze investeringen terug te verdienen; ze blijven zo rendabel voor zowel private als publieke investeerders.
Signalen uit de praktijk wijzen er bovendien op dat investeringen doorgang vinden. Zowel publieke als private partijen blijven aanvragen indienen voor de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS). Na de openstelling van deze regeling op 1 juli 2023 zijn aanvragen ingediend voor in totaal ruim € 200 mln. Na toetsing door RVO zal het totaal beschikbaar gestelde bedrag van € 150 mln. voor de eerste tranche grotendeels toegekend kunnen worden. Met een plafond van maximaal € 6.000 per aansluiting vertaalt zich dat in minimaal 25.000 nieuwe aansluitingen in de bestaande bouw.
Tegelijk gaat een omvangrijke stelselwijziging zoals beoogd met de Wcw gepaard met investeringsrisico’s waardoor sommige ambitieuze projecten worden gepauzeerd in afwachting van de verdere wetsbehandeling. Ook andere factoren zoals de inflatie en de stijgende rentes kunnen de business case onder druk zetten.
Hoe beoordeelt u de specifieke financiële uitdagingen en risico's die gemeenten, zoals Den Haag, ervaren bij het uitgeven van warmteconcessies en welke maatregelen overweegt u om deze te adresseren?
De uitdagingen en risico’s bij het ontwikkelen van warmtenetten zijn sterk locatie-afhankelijk. De ondergrond, de beschikbaarheid van bronnen en het type bebouwing zijn bepalend voor de risico’s en de geschiktheid voor warmtenetten. De financiële uitdagingen van de gemeenten en hun investeringsopgave zijn groot. De mate waarin gemeenten de ruimte hebben die opgave uit te voeren verschilt. Om die reden werkt het kabinet in de Wcw en, in samenhang daarmee, met de Wgiw aan instrumenten voor gemeenten om de regie te voeren op de kosteneffectieve aanleg van collectieve warmte en om risico’s te mitigeren. Ook werk ik aan flankerend beleid, zoals de bovengenoemde WIS, en onderzoek ik opties als een waarborgfonds en een nationale deelneming ter ondersteuning van gemeentelijke inspanningen. Het Rijk ondersteunt de gemeenten daarnaast ook via het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW).
Op welke manier heeft de nieuwe warmtewet invloed op de verdeling van financiële lasten tussen publieke en private stakeholders bij de ontwikkeling van warmtenetten?
Op dit moment zijn de meeste warmtenetten in private handen. Onder de Wcw zal een meerderheidsaandeel in aangewezen warmtebedrijven op termijn in publieke handen komen, en daarmee gaan de lasten én de baten van deze warmtebedrijven over van private naar publieke aandeelhouders.
Welke dialoog voert u met gemeenten en commerciële partijen om inzicht te krijgen in de praktische uitdagingen en zorgen met betrekking tot de financiering en uitvoering van warmtenetten?
Er is een wekelijks overleg met zowel de warmtebedrijven, de medeoverheden en de netwerkbedrijven over de voortgang van de Wcw en de gevolgen voor de warmtetransitie. Aanvullend hierop spreek ik met regelmaat de individuele gemeenten, regio’s en warmtebedrijven over hun plannen en de uitdagingen waar ze tegen aanlopen. Ook wordt geregeld overleg gevoerd met partijen uit de financiële sector, zoals banken en pensioenfondsen over de financierbaarheid van de warmtetransitie.
Wat gaan de kosten zijn van de gekozen publieke route van de Minister voor de warmtetransitie ten opzichte van een model waarin een warmtebedrijf in meerderheid privaat mag zijn? Kunt u daarbij onderscheid maken in de kosten voor gemeentes en het Rijk?
De publieke kosten voor de warmtetransitie bestaan uit de subsidiering van het onrendabele deel van warmtenetten. Dit onrendabele deel wordt gesubsidieerd door het Rijk via de WIS voor de wijken waar warmtenetten de kosteneffectieve warmtestrategie zijn. Deze subsidie is beschikbaar voor zowel publieke als private warmtebedrijven. De gekozen publieke route heeft dus geen effect op de omvang van deze kosten.
Wel leidt de gekozen publieke route ertoe dat de verschillende overheden, voornamelijk gemeenten, voldoende publiek kapitaal beschikbaar moeten stellen om de nodige investeringen te kunnen doen. Dit zijn rendabele investeringen die nu veelal worden gedaan door private partijen en die zich op termijn terugverdienen.
In de Kamerbrief van 21 oktober geef ik een toelichting op de rapporten van Greenvis en PwC over dit onderwerp, die ook als bijlagen bij de brief zijn meegezonden. Greenvis raamt de totale investeringsopgave voor het realiseren van 500.000 nieuwe aansluitingen in 2030 op 5,6 miljard euro. Om in 2050 2,6 miljoen nieuwe aansluitingen te kunnen realiseren bedraagt de investeringsopgave rond de 40 miljard euro. PwC gaat er in haar analyse van uit dat de investeringsopgave voor 70% met vreemd vermogen gefinancierd zal kunnen worden, wat leidt tot een resterende minimale investeringsopgave voor 2030 van minimaal 1,7 miljard euro (30%) in geval van volledig publiek eigendom. Voor 2050 is in totaal minimaal 12 miljard euro publiek eigen vermogen nodig (30% van de minimale investeringsopgave van 40 miljard euro bij volledig publiek eigendom). Deze publieke investeringsopgave valt lager uit als private bedrijven betrokken blijven als minderheidsaandeelhouder. Ook de inzet van een waarborgfonds wordt onderzocht als middel om de publieke investeringsopgave te kunnen verkleinen.
Kunt u toelichten hoeveel van het vereiste publieke geld al beschikbaar is gesteld? Kunt u toelichten hoe hij het ontbrekende bedrag verwacht te bekostigen?
Vooruitlopend op de Wcw wordt in veel gemeenten en provincies overwogen (deels) publieke warmtebedrijven op te richten, zijn deze in oprichting, of bestaan ze reeds. Bedrijven als HVC en Warmtestad Groningen investeren al lange tijd in warmtenetten. In Gelderland is onlangs het Gelders WarmteInfra Bedrijf (GWIB) opgericht, en recentelijk hebben de provincie Brabant en gemeente Amsterdam aangekondigd een verkenning te starten naar een publiek warmtebedrijf.
De publieke warmtebedrijven zijn met een startkapitaal in staat om te investeren in collectieve warmte en deze netten te exploiteren. De inkomsten kunnen vervolgens worden ingezet om verder te investeren en uit te breiden.
In aanvulling op deze initiatieven onderzoek ik de wenselijkheid en doelmatigheid van een nationale deelneming die naast decentrale overheden publiek aandeelhouder kan zijn in regionale of provinciale warmtebedrijven en een rol kan spelen in het inbrengen van expertise, kapitaal en publieke zakelijkheid. Verder onderzoek ik instrumenten die verstrekkers van vreemd vermogen meer zekerheid geven waardoor zij minder eigen vermogen van publieke aandeelhouders van een warmtebedrijf vereisen. In dit kader onderzoek ik de wenselijkheid en doelmatigheid van een waarborgfonds voor warmtenetten. Voor deze twee instrumenten zijn nog geen middelen vrijgemaakt. Over de dekking hiervoor zal moeten worden besloten bij een volgend besluitvormingsmoment.
Kunt u toelichten hoe het streven naar meer publieke controle over warmtenetten de investeringsbereidheid van commerciële partijen heeft beïnvloed, en of er beleidsaanpassingen overwogen worden om deze dynamiek te optimaliseren?
Het overgangsrecht biedt voldoende tijd en ruimte om investeringen die worden gedaan vooruitlopend op de wet en tijdens de overgangsperiode terug te verdienen. Daarmee blijft het voor private warmtebedrijven rendabel om te blijven investeren in warmtenetten. Ook na de overgangsperiode zal de Wcw ruimte houden voor commerciële partijen mits sprake blijft van doorslaggevende publieke zeggenschap. We zijn met de warmtebedrijven in gesprek hoe zij binnen die ruimte kunnen blijven bijdragen aan een voortvarende warmtetransitie en hoe het besluit voor een publiek meerderheidsbelang wordt ingevuld in de herijking van hun langetermijnstrategie.
Op welke manier ondersteunt u gemeenten bij het inschatten en beheersen van de financiële gevolgen van warmteconcessies, met name in relatie tot de bijdragen van Rijk?
Met regelmaat voeren we overleg met de individuele gemeenten, de regio’s en warmtebedrijven over hun plannen en de uitdagingen waar ze tegenaanlopen. Om gemeenten verder te ondersteunen heb ik het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) gevraagd om de informatievoorziening en ondersteuning aan gemeenten verder uit te bouwen.
Hoe evalueert u de bredere impact van de nieuwe warmtewet op het vermogen van lokale overheden om duurzame warmtenetten te realiseren, rekening houdend met de mogelijke situatie in meerdere gemeenten? Hoe weegt u het feit dat grote gemeentes zoals Den Haag en Rotterdam vastlopen met de warmtetransitie? Bent u van mening dat dit veel succes voorspeld voor zijn gekozen route voor kleinere gemeenten?
Niet elke gemeente zal in staat zijn om geheel zelfstandig de warmtetransitie vorm te geven, maar dat hoeft ook niet. Voor het bundelen van expertise, het delen van risico’s en opbouwen van voldoende uitvoeringskracht ligt het voor de hand dat veel nieuwe publieke warmtebedrijven op regionale of provinciale schaal zullen ontstaan, zoals dat ook het geval is bij andere publieke nutsbedrijven zoals voor water, gas en elektra.
De conclusie dat Den Haag en Rotterdam vastlopen met de warmtetransitie deel ik niet. In beide gemeenten blijft, al is het nu tijdelijk in een lager tempo, geïnvesteerd worden in warmtenetten. Maar een versnelling is nodig om de doelstelling voor 2030 en daarna te behalen en de uitdaging voor gemeenten is op dit moment groot. Daarom beoog ik met de Wcw het juiste kader neer te zetten voor gemeenten en hen ook verder te ondersteunen met instrumenten, zoals de WIS.
Het bericht 'Zonnepanelen minder gewild bij huiseigenaren: flink minder aanvragen dan voor de zomer' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zonnepanelen minder gewild bij huiseigenaren: flink minder aanvragen dan voor de zomer»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de extreme daling van 90 procent in de vraag naar zonnepanelen in de regio Haaglanden, zoals gerapporteerd in het artikel?
De aangehaalde cijfers moeten worden bezien in de context van de marktontwikkeling van de voorbije 24 maanden en het reeds aanzienlijk opgestelde vermogen op Nederlandse daken. Waar de vraag naar nieuwe panelen momenteel lager ligt, was deze aan het begin van 2023 juist zeer hoog2. Er was toen sprake van hoge energieprijzen en veel aandacht voor de energierekening. Hierdoor was er veel interesse onder huiseigenaren die nog geen zonnepanelen hadden om deze te plaatsen. Veel mensen hebben dan ook in die periode geïnvesteerd in zonnepanelen. Na een dergelijke tijdelijke piek in de vraag, lag een tijdelijke terugval in de vraag dan ook in de lijn der verwachting. Er zijn echter nog andere redenen denkbaar waardoor mensen nu mogelijk minder snel tot een investering in zonnepanelen overgaan. Zo spelen er de onzekerheid rondom de afbouw van de salderingsregeling, wijzigingen in de voorwaarden voor het terugleveren van elektriciteit die leveranciers stellen aan zonnepaneelbezitters en de kans dat overbelasting van het stroomnet kan leiden tot het afschakelen van omvormers.
Over langere termijn bezien, is er echter nog steeds sprake van een aantrekkelijk rendement. Hierom is het aantal woningen met zonnepanelen de afgelopen jaren flink gegroeid en verwacht ik een verdere gestage groei voor zover er nog sprake is van geschikte daken en vervangingsinvesteringen. Over heel het kalenderjaar 2023 bezien zal er naar verwachting sprake zijn van een forse groei van het aantal zonnepanelen3. Ook het PBL verwacht in de nieuwste Klimaat- en Energieverkenning4 in de periode tot en met 2030 nog altijd een flinke groei in het aantal zonnepanelen op woningen. Hierbij is rekening gehouden met de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling. Nederland is zonnekampioen in Europa en hoort bij de koplopers in de wereld als het gaat om het aantal zonnepanelen per huishouden. Dat is een goede zaak. De elektriciteit die deze zonnepanelen opwekken is schoon, dichtbij opgewekt en hernieuwbaar. Hierom hecht ik eraan dat mensen blijven investeren in zonnepanelen.
Kunt u aangeven of er regionale verschillen zijn met betrekking tot de mate waarin de vraag naar zonnepanelen is afgenomen?
Nee, hier heb ik geen zicht op5. Ik verwacht dat de regionale variatie binnen de omstandigheden rondom het installeren van zonnepanelen beperkt is. Dit aangezien de belangrijkste factoren die de prijs en opbrengst van zonnepanelen beïnvloeden landelijk of zelfs internationaal tot stand komen. Ook is een groot aantal ondernemers actief op de Nederlandse markt, waardoor de consument desgewenst eenvoudig terecht kan bij aanbieders binnen en buiten zijn of haar directe omgeving.
Hoe kunt u verklaren dat er een terugval is ontstaan voor aanvragen voor installatie van zonnepanelen? Kunt u een analyse maken van deze terugval en hierbij de rol van inflatie, kosten van zonnepanelen en netcongestie meenemen?
Het signaal dat de vraag naar zonnepanelen sinds de zomer is teruggelopen is herkenbaar. De vraag was echter zeer hoog aan het begin van 2023 en veel mensen hebben toen dus al geïnvesteerd in zonnepanelen. Een terugval vanaf dat hoge niveau viel dan ook te verwachten. Over heel 2023 genomen is het aantal zonnepanelen op Nederlandse daken overigens opnieuw weer flink gegroeid.
Hoewel de relatieve terugval voor een groot deel lijkt te verklaren vanuit de zeer hoge vraag van begin 2023, spelen er ook, zoals eerder benoemd in het antwoord op vraag 2, de onzekerheid rondom de afbouw van de salderingsregeling, wijzigingen in de voorwaarden voor het terugleveren van elektriciteit die leveranciers stellen aan zonnepaneelbezitters en de kans dat overbelasting van het stroomnet kan leiden tot het afschakelen van omvormers.
Hoewel deze factoren niet voor iedere consument zullen meewegen en de investering in zonnepanelen naar inschatting blijft lonen (zie antwoord vraag 7), kan de combinatie van dergelijke ontwikkelingen en de berichtgeving wel bijdragen aan de onzekerheid die mensen ervaren als ze voor de beslissing staan om wel of niet te investeren in nieuwe panelen. Hier staat tegenover dat de directe kosten voor het installeren van zonnepanelen weer zijn gedaald6. Wie nu investeert is dus feitelijk een stuk minder geld kwijt voor dezelfde hoeveelheid zonnepanelen dan een jaar geleden.
Kunt u aangeven welke economische impact deze terugval heeft op bedrijven in de zonnepanelenmarkt? Hoeveel bedrijven zijn geraakt door deze terugval?
Ik zie onder meer bij de installatiebranche zorgen over afnemende opdrachten, die zij in belangrijke mate wijt aan onrust onder consumenten door onduidelijkheid rondom de salderingsregeling en terugleverkosten. Tegelijkertijd deel ik de behoefte aan helderheid over de regels voor alle betrokkenen. Met de verwachte behandeling van het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling op 6 februari door de Eerste Kamer, kan er dan ook duidelijkheid geboden worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, denk ik dat de terugval niet geheel onverwacht was na de zeer hoge vraag eerder in 2023. Een duidelijk en stabiel kader voor wat betreft de regels rondom salderen kan bijdragen aan stabiliteit voor de marktpartijen.
Kunt u aangeven in hoeverre de terugval impact heeft op de klimaatdoelen voor realisering van duurzame energie, in het bijzonder op de doelen voor de realisatie van zonnestroom?
In het Klimaatakkoord is afgesproken om in 2030 35 TWh aan grootschalige
(> 15 kWp) hernieuwbare opwek op land met zon en wind gerealiseerd te hebben. Dit gebeurt in het kader van het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES) waarbij het totale bod van de regio's met 55 TWh hier ruim bovenuit komt. De laatste RES-monitor7 laat zien dat naar alle waarschijnlijkheid het doel van 35 TWh in 2030 gehaald wordt.
Kunt u aangeven welke maatregelen u treft om de installatie van zonnepanelen voor particulieren aantrekkelijk te maken? Hoe behoudt u draagvlak? Welke maatregelen treft u om de zonne-energiebranche te ondersteunen?
Ik vind het belangrijk dat investeren in zonnepanelen aantrekkelijk is en blijft. De dalende installatiekosten in combinatie met de nog altijd relatief hogere energieprijzen en de mogelijkheid tot salderen zorgen momenteel voor een korte terugverdientijd op een investering in zonnepanelen. Ook met de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling blijft de terugverdientijd onder de 7 jaar8.
Milieu Centraal geeft in een recente publicatie zelfs aan dat de terugverdientijd nog circa 6 jaar is. Dit terwijl mensen in de regel bereid zijn om te investeren tot een terugverdientijd van 9 jaar9. Hierbij is het goed om in gedachte te houden dat de levensduur van de panelen een stuk langer is (tientallen jaren). Hierdoor zullen ze, ongeacht dergelijke schommelingen in de terugverdientijd, over de gehele levensduur bezien een flink rendement opleveren voor de consument.
Om het investeren in zonnepanelen aantrekkelijk te houden, zal met het wetsvoorstel, zoals dit door de Tweede Kamer is aangenomen, tot 1 januari 2027 de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit minimaal 80% van het kale leveringstarief bedragen. In de periode daarna zal de Minister voor Klimaat en Energie elke twee jaar de minimale hoogte of wijze van berekening van de redelijke vergoeding vaststellen. Ook voorziet het wetsvoorstel in twee evaluatiemomenten in 2025 en 2028, waarbij opnieuw gekeken wordt naar de terugverdientijd van investeringen in zonnepanelen. Dit biedt de mogelijkheid om tijdig bij te sturen indien nodig.
Tot slot wil ik het belang van duidelijke, eerlijke en transparante regels benadrukken voor het invoeden van opgewekte elektriciteit op het net. De verschillende wijzen die leveranciers hanteren om hun kosten te beheersen voor mensen met zonnepanelen dragen hier niet aan bij. Ik geef er de voorkeur aan om een aanpassing van de regels in één keer goed te regelen met dit wetsvoorstel en zo duidelijkheid te geven aan alle betrokken partijen.
Kunt u aangeven wat de relatie is tussen de teruglopende aanvragen voor zonnepaneleninstallaties en terugleverkosten?2 In hoeverre hebben terugleverkosten impact op de terugval van aanvragen voor zonnepaneleninstallaties en in hoeverre zorgen deze kosten ervoor dat zonnepanelen minder aantrekkelijk worden en minder draagvlak hebben?
De terugleverkosten die leveranciers in rekening brengen bij klanten met zonnepanelen kunnen eraan bijdragen dat mensen die nog geen zonnepanelen hebben minder geneigd zijn om hierin te investeren. Terugleverkosten, of andere manieren die door leveranciers gehanteerd worden om kosten door te berekenen aan zonnepaneelbezitters, veroorzaken onduidelijkheid over de terugverdientijd. Zo rekent leverancier Vandebron bijvoorbeeld terugleverkosten aan klanten met zonnepanelen. Volgens eerdere berekeningen kan de terugverdientijd voor een klant bij leverancier Vandebron hierdoor met enkele jaren oplopen11. Dit gaat er echter vanuit dat Vandebron de huidige terugleverkosten in stand houdt. Als het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling wordt aangenomen, zullen de kosten die leveranciers maken als gevolg van het salderen afnemen. Hierdoor zullen zij minder kosten door hoeven te rekenen. Vandebron heeft dan ook aangegeven dat ze de kosten die ze in rekening brengen aan klanten met zonnepanelen af zullen bouwen naarmate de salderingsregeling wordt afgebouwd12.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat particulieren beboet worden met terugleverkosten voor zonnepanelen door energiebedrijven terwijl dit niet een taak is van deze bedrijven?
Het is onwenselijk dat leveranciers verschillende wijzen gaan hanteren om hun kosten als gevolg van klanten met zonnepanelen te beheersen. Het is van belang dat er duidelijke, eerlijke en transparante regels zijn voor het terugleveren van zelf opgewekte elektriciteit middels zonnepanelen op het net.
Tegelijkertijd is het zo dat leveranciers hebben aangegeven dat zij met specifieke kosten worden geconfronteerd door klanten met zonnepanelen. Door de bestaande salderingsregeling dienen leveranciers de door zonnepaneelbezitters teruggeleverde stroom verplicht af te nemen, ook op momenten dat deze weinig waard is, en dit te verrekenen met geleverde elektriciteit op duurdere momenten. Ook stijgen de onbalanskosten die gemaakt moeten worden als gevolg van de elektriciteit die ingevoed wordt op het net door klanten met zonnepanelen.
De meeste leveranciers rekenen deze kosten door aan alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen. De ACM13 heeft begin 2023 globaal geschat dat dit klanten zonder zonnepanelen enkele tientallen euro’s per maand extra kost. Om hier meer inzicht in te krijgen doet de ACM momenteel een marktbrede studie naar de kosten en baten van klanten met zonnepanelen voor energieleveranciers. Uitkomsten worden in het eerste kwartaal van dit jaar verwacht. Door de salderingsregeling af te bouwen, zullen de kosten die leveranciers hieraan maken dalen. Daarbij biedt de afbouw een prikkel voor zonnepanelenbezitters om het eigen verbruik van opgewekte elektriciteit te verhogen. Ook dit heeft een dempend effect op de eerdergenoemde kosten.
Kunt u aangeven of terugleverkosten als heffing juridisch mogelijk zijn?
Ja. Het via tarieven in rekening brengen van terugleverkosten voor mensen met zonnepanelen is niet verboden op basis van de Elektriciteitswet 1998. Die wet schrijft echter ook voor dat kleinverbruikers een redelijke vergoeding moeten krijgen voor teruggeleverde elektriciteit. Indien de hoogte van de terugleverkosten ervoor zorgt dat er geen sprake meer is van een redelijke vergoeding, dan kan er sprake zijn van een overtreding.
Zoals ik in eerdere vragen van uw Kamer heb aangegeven14, staat het afnemers vrij om bij een wijziging in de contractvoorwaarden over te stappen naar een andere leverancier als die gunstigere voorwaarden hanteert.
Kunt u aangeven waarom terugleverkosten wel in rekening worden gebracht aan particuliere zonnepanelenbezitters en niet aan zonneparken? Deelt u de mening eens dat dit geen gelijk speelveld is wat betreft teruglevering?
Er is wat dit betreft sprake van een verschil tussen klein(zakelijke) verbruikers en een producent. Waar kleinverbruikers met zonnepanelen het voordeel hebben hun zelf opgewekte elektriciteit te kunnen salderen, is dit voor producenten zoals zonneparken niet het geval. Waar leveranciers door de salderingsregeling de door kleinverbruikers opgewekte zonnestroom verplicht dienen af te nemen voor een bepaalde prijs, leveren zonneparken als producenten aan de markt. Er is dus sprake van verschillende situaties met verschillende regelgevende kaders. Ik heb geen zicht op de onderlinge contractuele afspraken die worden gemaakt over het leveren van elektriciteit aan de markt door zonneparken.
Kunt u een reflectie geven op de onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid rondom de afbouw van de salderingsregeling voor bedrijven én particulieren? Kunt u aangeven in hoeverre een mogelijke vertraging van de invoering van de Energiewet ervoor zorgt dat onduidelijkheid aanhoudt?
Beide wetswijzigingen zijn van belang en wil ik zo snel mogelijk, maar uiterlijk per 1 januari 2025 in werking laten treden. De Eerste Kamer heeft ondertussen besloten om het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling op 6 februari te gaan behandelen. Het wetsvoorstel Energiewet geeft een neutrale weergave van de huidige situatie onder de Elektriciteitswet 1998. Ten aanzien van het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling is in de Energiewet een zogeheten samenloopbepaling opgenomen (zie artikel 7.50). Deze treedt enkel in werking op het moment dat het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling tot wet is verheven. De invoering van de Energiewet heeft dus geen gevolgen voor de salderingsregeling.
Kunt u aangeven hoe de Autoriteit Consument & Markt (ACM) terugleverkosten monitort met de voorwaarden dat deze op werkelijke kosten zijn gebaseerd en er niet onredelijke hoge winsten worden gemaakt door een heffing?
In de huidige situatie houdt de ACM toezicht op de leveringstarieven die de leverancier aan de kleinverbruiker in rekening brengt. Die leveringstarieven moeten redelijk zijn. Omdat in de huidige Elekticiteitswet in artikel 31c, eerste lid, een saldering regelt van maximaal 100% van de afgenomen elektriciteit, is daarmee eveneens een redelijk tarief verzekerd voor het deel van de ingevoede elektriciteit dat gesaldeerd mag worden. Voor het deel dat niet gesaldeerd mag worden, betaalt de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer. De ACM houdt hier toezicht op en kan bij overtredingen optreden met een last onder dwangsom of een bindende aanwijzing.
Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling gelden er extra regels over de redelijke vergoeding voor de ingevoede elektriciteit die niet gesaldeerd mag worden. De minimumvergoeding voor het deel van de ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd mag worden is tot 1 januari 2027 gesteld op ten minste 80% van het kale leveringstarief. Daarna zal de Minister elke twee jaar, na advies van de ACM, de minimale hoogte of de wijze van berekening van de redelijke vergoeding vaststellen. De energieleverancier kan zijn terugleverkosten onderdeel maken van deze terugleververgoeding, zolang dit een redelijke vergoeding oplevert die dus ook tot 2027 voldoet aan de 80%-regel. De ACM zal hier toezicht op houden, en kan bij overtredingen optreden met een last onder dwangsom of een bindende aanwijzing of een bestuurlijke boete.
Kunt u aangeven welke gesprekken u nu voert en heeft gevoerd met de ACM rondom het toezicht op terugleverkosten en over de invoering van deze terugleverkosten door energiebedrijven? Kunt u aangeven of er voldoende capaciteit is bij de ACM om ervoor te zorgen dat particulieren zonnepanelenbezitters een eerlijke prijs betalen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13, zal de ACM op meerdere manieren toezicht houden op dat consumenten een redelijke prijs krijgen voor de teruggeleverde stroom. Er is regelmatig contact met de ACM over diverse onderwerpen aangaande de energiemarkt en het toezicht, waarbij uiteraard wel geldt dat dit gebeurt met oog voor de verschillende verantwoordelijkheden en de onafhankelijke rol van de toezichthouder respectievelijk de wetgever voor wat betreft de energiemarkt.
Om invulling te geven aan de oproep om het toezicht op de energiemarkt te verbeteren voorziet de ACM een meerjarige uitbreiding van haar capaciteit. Hiertoe heeft de ACM aan het begin van 2023 een claim ingediend. Ik heb uw Kamer bij de begrotingsbehandeling geïnformeerd over de extra middelen die voorzien zijn voor capaciteit bij de ACM om het toezicht te versterken de komende jaren15. Hiermee wordt geanticipeerd op onder andere de bevoegdheden waar de Energiewet in voorziet.
Welke gesprekken zijn er gevoerd met energiebedrijven over de invoering van terugleverkosten? Hoe wijst u de energiebedrijven erop om consumenten juist te informeren voordat het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling is behandeld? In hoeverre is er nu transparantie bij energiebedrijven over verwachte terugleverkosten.
Ik spreek regelmatig met de sector over actuele ontwikkelingen. Vanuit mijn zijde betreur ik de verschillende wijzen die leveranciers hanteren om hun kosten als gevolg van klanten met zonnepanelen te beheersen. Deze methoden kunnen als ondoorzichtig of zelfs oneerlijk worden ervaren. Ik geef er juist de voorkeur aan om een aanpassing van de regels in één keer goed te regelen met het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling en zo duidelijkheid te geven aan consumenten, leveranciers en alle andere betrokken partijen.
Kunt u aangeven waarom u het veranderen van energieleverancier voorstelt als oplossing voor deze terugleverkosten? Hoe rijmt u dit met de voorgestelde plannen voor voorspelbaarheid en de wens naar meer langdurige contracten?
Niet elke leverancier rekent dergelijke kosten expliciet door aan afnemers met zonnepanelen. Tegelijkertijd kunnen er bij mensen met zonnepanelen, net als bij alle afnemers, verschillende aspecten spelen bij het afwegen welk contract het meest aantrekkelijk is, afhankelijk van de individuele situatie en voorkeur.
Het is voor een zonnepaneelbezitter dus verstandig om de voorwaarden van leveranciers te vergelijken en te kiezen voor het in zijn situatie meest gunstige aanbod. Zo geeft Vandebron aan dat er enkele duizenden klanten met zonnepanelen zijn overgestapt naar een andere leverancier sinds het bedrijf de terugleverkosten aankondigde16.
Tegelijkertijd hecht ik eraan dat er heldere en eenduidige spelregels zijn met betrekking tot het terugleveren van zelf opgewekte elektriciteit middels zonnepanelen. Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 9 verwacht ik dat met de afbouw van de salderingsregeling de kosten voor leveranciers zullen dalen en er dus minder kosten doorberekend hoeven te worden.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn treffen om ervoor te zorgen dat de zonnepanelenmarkt stabieler wordt? Welke maatregelen gaat u op korte termijn treffen om ervoor te zorgen dat consumenten worden beschermd tegen hoge terugleverkosten?
Zowel de consumenten als de energieleveranciers en installateurs hebben behoefte aan duidelijkheid. Het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling zal op 6 februari behandeld worden door de Eerste Kamer. Het aannemen hiervan zal de gewenste duidelijkheid bieden. Met dit wetsvoorstel zorg ik namelijk voor consistente regels voor kleinverbruikers en leveranciers. Zo zal er bijvoorbeeld een redelijke minimum terugleververgoeding gaan gelden voor het deel van de elektriciteit dat niet gesaldeerd mag worden.
De ACM houdt toezicht op de hoogte van deze redelijke terugleververgoeding. Ook kunnen er na aanname van het wetsvoorstel via algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld worden over de berekening van de vaste leveringskosten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 13.
Kunt u aangeven hoe de productie van zonnepanelen ervoor staat in Nederland ten opzichte van Europa? Hoe wordt de productie van zonnepanelen door de Europese Unie ondersteund met in achtneming van de Amerikaanse Inflation Reduction Act?
In navolging van de plannen van de Verenigde Staten om vergroening te stimuleren en om de eigen doelen van de Green Deal te behalen heeft de Europese Commissie afgelopen jaar het Green Deal Industrial Plan voorgesteld. Hier zit een mix van beleidsinstrumenten onder die ook de productie van zonnepanelen in de EU moet ondersteunen. De belangrijkste hiervan is de Net-Zero Industry Act. Samen met de industrie is het doel gesteld om in 2025 30 GW aan productiecapaciteit te hebben en het streefdoel om 40% van de Europese vraag naar zon-pv te kunnen voldoen.
De zon-pv sector kan meedingen naar verschillende subsidies onder EU-fondsen zoals Horizon Europe en het Innovatiefonds om deze plannen te realiseren. Afgelopen zomer heeft bijvoorbeeld het bedrijf Meyer Burger € 200 miljoen subsidie ontvangen uit het Innovatiefonds voor de bouw van een 3.5 GW fabriek voor zonnecellen en zonnepanelen. De huidige productiecapaciteit in de EU bedraagt ongeveer 3% van de totale wereldproductie. De Nederlandse productiecapaciteit is op dit moment marginaal. Met het Nationaal Groeifonds-voorstel SolarNL ziet Nederland echter de kans om het eigen marktaandeel in de productie van hoogwaardige zon-pv-technologieën in één klap substantieel te vergroten. SolarNL richt zich hierbij op onder meer de productie van zonnefolies, hoog-efficiënte zonnecellen en geïntegreerde zon-pv-producten. Ook wordt ingezet op circulariteit om de grondstoffenafhankelijkheid te verkleinen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb de beantwoording zo spoedig mogelijk aan uw Kamer verzonden.
De innovaties van batterijtechnieken |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat batterijen kunnen bijdragen aan het oplossen van (regionale) netcongestie?
Batterijen kunnen een bijdrage leveren aan de balans in het elektriciteitssysteem en het verlichten van netcongestie. De Minister voor Klimaat en Energie heeft in oktober een voortgangsupdate gedeeld over de rol van batterijen in het energiesysteem en specifiek bij netcongestieproblematiek1. In het voorjaar is de Routekaart Energieopslag2 naar uw Kamer gestuurd. Hierin wordt geschetst dat batterijen een oplossing kunnen zijn voor netcongestie.
Hoe verwacht u dat er wordt geïnvesteerd wordt in batterijen nu de onrendabele top voor batterijen stijgt? Hoe kan het aantrekkelijker worden gemaakt om te investeren in batterijen in Nederland? Welk risico loopt Nederland bij een teruglopende productiecapaciteit voor batterijen?
Netbeheer TenneT gaat een codewijzigingsvoorstel indienen bij de ACM die kan leiden tot een maximale korting van 65% op transporttarieven. Volgens TenneT kan dit leiden tot een rendabele businesscase voor 2 tot 5 GW batterijen in 2030, met name indien deze ingezet worden voor balanceringsdiensten. Momenteel staat er +/– 150 MW opgesteld batterijvermogen in Nederland, dus is er de potentie om binnen de genoemde businesscase veel batterijen bij te plaatsen in de nabije toekomst. De verwachting is dat dit codewijzigingsvoorstel in het voorjaar van 2024 gereed zal zijn. Regionale netbeheerders kijken of een tariefaanpassing in hun netwerken ook mogelijk is.
Op dit moment worden er in Nederland niet op grote schaal batterijcellen geproduceerd. Een teruglopende productiecapaciteit is vooralsnog dus niet aan de orde.
Kunt u aangeven welk langetermijnperspectief wordt geboden aan de batterijensector in Nederland? In hoeverre is bekend hoe batterijen worden ingeregeld in nieuwe energie-infrastructuur?
De batterijensector wordt onder andere ondersteund middels het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries, dat een beoogde looptijd heeft tot 2032 en een budget van € 296 miljoen. Onderdeel daarvan zijn proefprojecten die bij moeten dragen aan de koppeling van batterijen aan de Nederlandse energie-infrastructuur en aan verschillende producenten en verbruikers van elektriciteit. De Actieagenda Batterijsystemen3, met uw Kamer gedeeld op 23 september 2022, schetst de Nederlandse ambities op gebied van batterijen. Hierin worden moonshots – vergezichten – gedefinieerd tot en met 2030. Daarnaast heeft het Topconsortium voor Kennis en Innovatie Hightech Systemen en Materialen (TKI HTSM) vanaf 2024 een meerjarig programma dat toeziet op de integratie van batterijsystemen. Dat programma loopt tot en met 2027 en zal worden betaald uit de middelen van de PPS-innovatieregeling van het Ministerie van EZK.
Kunt u aangeven wat de groeiende mondiale vraag van lithium zal betekenen voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van lithium in Nederland? In hoeverre wordt Nederland afhankelijk van de grondstof voor lithium-ion batterijen buiten de Europese markt? Wat zijn de mogelijkheden voor Nederlandse winning van lithium?
De prijs van lithium komt, net als die van veel andere grondstoffen, tot stand door vraag en aanbod. Wij verwachten dat de vraag naar lithium zal stijgen als gevolg van de energietransitie en elektrificatie van onze maatschappij. Op meerdere plekken in de wereld worden nieuwe lithiummijnen geopend en worden nieuwe lithiumreserves ontdekt. De prijs van lithium zal dus ook afhankelijk zijn van de effecten die deze mijnen en reserves hebben op de beschikbaarheid. Op dit moment wordt lithium vooral gewonnen in Australië, Chili en China, waarbij dat laatste land ook de belangrijkste speler is op het gebied van lithiumraffinage. Op dit moment is Nederland dus afhankelijk van de genoemde landen als het gaat om lithium. Wel hebben Nederland en Europa aandacht voor de winning en raffinage van lithium op het eigen continent, zowel uit nieuwe bronnen als via recycling. Recycling van batterijen, ten behoeve van de winning van lithium, staat centraal in één van de programmalijnen van het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries. Ook is bekend dat op sommige plekken in Nederland lithium in hoge concentraties in het grondwater wordt aangetroffen. Om te weten of dit ook op een kosteneffectieve en milieuvriendelijke manier te winnen is, moet meer onderzoek worden gedaan.
Kunt u aangeven voor welke toepassingen lithium-ion batterijen wenselijk zijn?
Lithium-ion batterijen zijn wenselijk voor kortdurende opslag in de ordegrootte van uren. Dit is bijvoorbeeld van toepassing in elektrische auto’s. Ook de relatieve hoge energiedichtheid van lithiumbatterijen biedt voordelen voor de mobiliteitssector.
In de Routekaart Energieopslag is uitgebreid stilgestaan bij de toepassingen van (lithium-ion) batterijen. Voor opslag op langere termijn hebben oplossingen zonder lithium de voorkeur.
Kunt u aangeven welke andere batterijentechnieken worden gestimuleerd in financiering en onderzoek, zoals bijvoorbeeld natrium-ion, magnesium-ion en fluoride-ion? Kunt u aangeven hoe er een gediversifieerde markt voor batterijen wordt gestimuleerd?
Naast lithium zet Nederland ook in op alternatieve batterijtechnieken, die minder kritieke materialen gebruiken. Dit is opgenomen in het recent toegekende Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries. Hierin worden de volgende ontwikkelingen ondersteund:
Welke mogelijkheden ziet u in het gebruik van sodium-ion batterijen? Wat is het aandeel hiervan in de Nederlandse en Europese markt?
Natrium is een element dat niet kritiek is. Daarnaast is de verwachting dat bij de productie van natriumbatterijen er een lage CO2-emissie is. Natrium is zeer toegankelijk in Nederland en Europa, en efficiënt en gemakkelijk toe te passen in nieuwe batterijcomponenten. Natriumbatterijen zullen door het achterwege laten van lithium waarschijnlijk ook goedkoper uitpakken dan de huidige gangbare lithium-ion batterijen. De energiedichtheid van natriumbatterijen is naar schatting 20% lager dan lithiumbatterijen, maar natriumbatterijen kunnen aan de andere kant wel sneller laden. Ze zijn hierdoor vooral geschikt voor netstabilisatie (sneller pieken kunnen opvangen) en toepassingen in de mobiliteit (snel opladen om weer door te rijden).
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sodium-ion batterijen nu met name van de Chinese markt afkomstig zijn? Gaat Nederland investeren in de productie van sodium-ion batterijen op eigen bodem?
De natriumbatterijen worden nu inderdaad vooral in China geproduceerd. In de regel is het zorgelijk dat er strategische afhankelijkheden op essentiële marktonderdelen zijn. EZK brengt de strategische afhankelijkheden van verschillende productgroepen in kaart om te bepalen of additionele inzet benodigd is om die afhankelijkheid te verminderen. Natriumbatterijen komen terug in meerdere toepassingen. De verwachting is overigens dat lithium het toonaangevende element gaat zijn van batterijen tot waarschijnlijk in ieder geval 2035, omdat grootschalige inzet van de natriumbatterij verdere doorontwikkeling vereist. Met het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries zetten we in op onderzoek naar natriumbatterijen, met de achterliggende gedachte de ontwikkelde technologieën in Nederland verder op te brengen richting commercialisatie.
Kunt u aangeven voor welke toepassingen sodium-ion batterijen wenselijk zijn?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven of in de beoogde waterstofinfrastructuur ook waterstofbromideflowbatterij worden ingepast? Welke mogelijkheden tot opschaling zijn er?
Volgens de Routekaart Energieopslag vervult waterstof een belangrijke systeemrol4. De waterstofbromidebatterij heeft naast een opslagfunctie, met een waterstofreservoir, ook de mogelijkheid om waterstof van buiten het reservoir om te zetten naar elektriciteit. In dit geval zou de waterstofbromidebatterij aangesloten moeten worden op de waterstofinfrastructuur. Het is op dit moment nog onbekend of dit op grootschalige manier toegepast zal worden, aangezien Nederland naar alle waarschijnlijkheid een netto importeur van waterstof zal worden. Op dit moment zijn er Nederlandse bedrijven actief die deze technologie op kleinere schaal toepassen.
Het artikel 'US, UK Lead Pledge to Triple Nuclear Power by 2050 at COP28' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «US, UK Lead Pledge to Triple Nuclear Power by 2050 at COP28»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op het recent aangekondigde plan van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk om tijdens de COP28 te pleiten voor een verdrievoudiging van de nucleaire energievoorziening?
Ik beantwoord deze vraag in het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven in hoeverre deze ontwikkelingen het fiscaal aantrekkelijker maakt om te investeren in nucleaire energie in Nederland? Kunt u aangeven wat de impact is van het commitment van de Verenigde Staten en Verenigd Koninkrijk om te investeren in nucleaire energie? In hoeverre zal dit nucleaire kennis in Nederland bevorderen of beïnvloeden?
De «Triple Nuclear Power»-verklaring (hierna: verklaring) formuleert een mondiale ambitie en het verplicht individuele landen niet tot specifieke nationale doelstellingen. Ik verwacht op de korte termijn geen effect van deze verklaring op het investeringsklimaat in ons land, bijvoorbeeld als het gaat om fiscale overwegingen.
Het is desondanks wel mogelijk dat op langere termijn deze oproep tot het vrijmaken van additionele middelen voor kernenergie (en het verkennen van innovatieve financieringsmechanismen) leidt tot nieuwe mogelijkheden voor wat betreft investeringen in Nederland. Financiële instellingen zullen de ambities van o.a. de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Frankrijk naar verwachting als belangrijk signaal zien van toewijding aan kernenergie als essentiële vorm van elektriciteitsproductie. Dit heeft mogelijk een effect op hun investeringsbereidheid en financieringsvoorwaarden.
Kunt u aangeven of Nederland zich ook zal committeren aan het pleidooi voor een verdrievoudiging van nucleaire energie? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het huidige Nederlandse beleid zet in op kernenergie als complementair aan hernieuwbaar, op weg naar een CO2-vrij energiesysteem in 2050. Met de verklaring wordt tijdens de COP28 op een actieve manier aandacht gevraagd voor kernenergie als belangrijk onderdeel voor het bereiken van de klimaatdoelstellingen. De verklaring benadrukt het belang van kernenergie voor een betrouwbare energieopwekking en de rol van kernenergie bij zowel het verduurzamen van energie-intensieve industrieën als de productie van waterstof. Het gaat bij het pleidooi voor een «een verdrievoudiging van de nucleaire energievoorziening» om een mondiale ambitie. De verklaring verplicht individuele landen dus niet tot formuleren van specifieke nationale doelstellingen. De verklaring conflicteert daarmee niet met Europees en Nederlands beleid ten aanzien van de nationale invulling van de energiemix. Op basis van bovengenoemde redenen steun ik de verklaring, die op de COP28 wordt gepresenteerd door o.a. de Verenigde Staten.
Deelt u de mening dat tijdens de COP28 er techniekneutraal moet worden gekeken voor het behalen van de klimaatdoelstellingen?
In de Europese context ben ik terughoudend met het begrip techniekneutraliteit bij de klimaat- en energiedoelen, omdat ik het belangrijk vind dat er voldoende prikkels in het beleidskader zijn om nieuwe capaciteit voor elektriciteitsopwekking te bouwen, zoals nieuwe kernreactoren en nieuwe hernieuwbare elektriciteitsopwekking. Dit is van belang voor het Nederlandse concurrentievermogen – alle landen zullen immers bij moeten dragen aan het bouwen van nieuwe capaciteit om schaarste te voorkomen en leveringszekerheid te garanderen.
Tijdens de COP28 steun ik zowel het mondiale doel voor de verdrievoudiging van hernieuwbare capaciteit als de inzet verdrievoudiging van de capaciteit van kernenergie. Daarmee bied ik ruimte voor de opschaling van diverse bronnen van fossielvrije energiecapaciteit. Tegelijkertijd acht ik het van belang dat het mondiale doel voor de opschaling van hernieuwbare capaciteit overeind blijft om gerichte prikkels te geven voor de ontwikkeling van de hernieuwbare sector in gebieden waar dit nu achterwege blijft.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de COP28 plaatsvindt?
Ja.
De voortgang van de raffinageroute |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u een stand van zaken geven over de uitwerking van de beoogde raffinageroute? Deelt u de mening dat een tijdige openstelling noodzakelijk is om de productie van groene waterstof in Nederland van de grond te krijgen?
Bij de implementatie van de herziene richtlijn hernieuwbare energie (REDIII) wordt de raffinageroute opgenomen in de systematiek energie vervoer per 2025, volgens de gemaakte afspraken (zie Kamerstukken 32 813, nr. 1042 en 32 813, nr. 868). In deze Kamerbrieven hebben we het belang van hernieuwbare waterstof in de transitie naar duurzame mobiliteit al beschreven en dat met het oog daarop nu elektrolyseprojecten van de grond moeten komen om de hernieuwbare waterstofproductie in Nederland op gang te brengen. Zonder investeringsbeslissingen op korte termijn lopen we namelijk het risico dat er onvoldoende productiecapaciteit is om onze doelen voor 2030 te behalen. De raffinageroute is daarbij een van de cruciale eerste stappen om die productiecapaciteit op korte termijn te realiseren.
In het voorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer is daarom een grondslag voor de raffinageroute opgenomen. De verdere technische invulling van de raffinageroute is vergevorderd en wordt opgenomen in het concept Besluit energie vervoer, dat de Tweede Kamer in de eerste helft van 2024 samen met het wetsvoorstel zal ontvangen. Bij de uitwerking van de beoogde raffinageroute hebben wij steeds de balans tussen de hernieuwbare waterstofdoelen, de concurrentiepositie van onder meer de industrie, de nationale klimaatdoelen en kosten voor de automobilist voor ogen.
Kunt u aangeven in welk stadium de uitwerking hiervan zich bevindt en of de beoogde en al aangekondigde openstelling van 2025 wordt behaald? Zijn er mogelijkheden om dit proces te versnellen? Wat is uw voorgenomen tijdslijn?
De uitwerking bevindt zich in een vergevorderd stadium, waarmee de beoogde openstelling in 2025 zal worden gehaald. Aangezien de raffinageroute een aspect is van de implementatie van de REDIII voor transport, waarvoor een grondige wijziging van de bestaande systematiek energie vervoer noodzakelijk is, zijn er geen mogelijkheden om het proces te versnellen.
De voorgenomen tijdslijn van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is om in de eerste helft van 2024 het wetsvoorstel en wijziging voor het Besluit energie vervoer aan de Tweede Kamer te sturen. De wijziging van de Regeling energie vervoer, waarin de laatste technische details zijn uitgewerkt, volgt medio 2024.
Welke mitigerende maatregelen kunt u treffen voor eventuele negatieve markteffecten door onvoldoende volume indien de beoogde openstelling wordt vertraagd? Hoe garandeert u dat er voldoende aanbod is voor waterstof? Hoe garandeert u dat er voldoende waterstof is voor de afnameverplichting voor waterstof uit hernieuwbare bronnen in de industrie voor de ingangsdatum van 1 januari 2026?
Het stimulerende effect van de raffinageroute kan in de praktijk alleen vervangen worden door meer subsidies beschikbaar te stellen. Zoals beschreven in de recente brief over hernieuwbare waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 1314) beogen we met productiesubsidies en ondersteuning van import, onder meer via H2Global, voldoende aanbod te creëren. Goedwerkende normering kan de effectiviteit van deze subsidies vergroten, door de subsidiebehoefte van projecten te verkleinen en vraagzekerheid te vergroten. Hoe meer hernieuwbare waterstof een project kan leveren onder bijvoorbeeld de raffinageroute, hoe minder subsidie een project nodig heeft. Zoals beschreven in de brief, geldt dit in mindere mate voor de normering van de industrie; vanwege de hoge concurrentiedruk in de industrie moet de normering daar vooral volgend zijn op het potentiële aanbod, om te voorkomen dat bedrijven door te hoge kosten hun activiteiten verplaatsen. Het beoogde niveau van de verplichting voor de industrie wordt komend voorjaar geconsulteerd, zodra een externe validatie van het voorstel afgerond is.
Hoe bent u van plan langetermijnzekerheid te bieden aan de sector voor investeringen in groene waterstof en de dekking van operationele kosten voor productie van groene waterstof?
Zoals beschreven in de recente brief over hernieuwbare waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 1314) beogen we met productiesubsidies uit het Klimaatfonds voor de eerste projecten de gevraagde langetermijnzekerheid bieden. Voor de projecten daarna hebben we een combinatie van productie- en vraagsubsidies en normering voor ogen, waarbij de verplichtingen in de mobiliteit, inclusief de raffinageroute, en de industrie een belangrijke rol spelen. Daarnaast zullen in de komende jaren in toenemende mate de waterstofinfrastructuur en tankinfrastructuur uitgerold worden, waardoor vraag en aanbod van waterstof elkaar makkelijker kunnen vinden.
Welke lessen of processen neemt u mee uit de reeds ingevoerde raffinageroutes, zoals in Duitsland en België? Hoe bent u van plan om een gelijk speelveld te waarborgen?
De Ministeries van EZK en IenW zijn regelmatig in gesprek met andere lidstaten over de implementatie van de raffinageroute. Het Ministerie van IenW zet hiervoor een kortlopende Europese taskforce op waarin lidstaten samen vragen en aandachtspunten richting de Europese Commissie kunnen signaleren met betrekking tot dit onderwerp.
In de ons omringende landen is een raffinageroute al concreet ingevoerd of zijn er plannen voor snelle invoering als onderdeel van het opstarten van de waterstofmarkt:
Wij volgen de keuzes in andere lidstaten aandachtig, met oog voor een gelijk speelveld en voor uitgangspunten die per land verschillen qua doelstellingen, systematiek en omvang van de raffinagesector, die in Nederland verhoudingsgewijs zeer groot is. In aanloop naar het herziene Besluit energie vervoer als onderdeel van het REDIII implementatietrajecten voeren we met de sector gesprekken over de vormgeving van de raffinageroute. Hierbij moeten wij het evenwicht bewaren tussen onze waterstofdoelen, behoud van onze concurrentiepositie van onder meer de industrie, onze nationale klimaatdoelen en de kosten voor de automobilist.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en binnen drie weken?
De Kamerbrief 'Nieuwe maatregelen netcongestie' |
|
Suzanne Kröger (GL), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Netcongestie is al lange tijd een probleem en de genoemde netcongestie in de provincies toont dat verder aan. Waarom is niet eerder gekozen voor «onorthodoxe maatregelen»? Welke andere onorthodoxe maatregelen, naast die genoemd zijn in de Kamerbrief, zijn er nog meer mogelijk?
Netcongestie is inderdaad een probleem met aanzienlijke maatschappelijke gevolgen. Het kabinet erkent dat de beperkte beschikbaarheid van transportcapaciteit op het elektriciteitsnet vraagt om een stevige aanpak. Indien nodig ook met verstrekkende maatregelen. Daarom is eind vorig jaar het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) aangekondigd. Uw Kamer is voor de zomer geïnformeerd over de stand van zaken van de acties uit het LAN (Kamerstuk 29 023 nr. 443).
Netcongestie is echter, zoals beschreven in de recente Kamerbrief (Kamerstuk 29 023, nr. 451), in een nieuwe fase beland. Niet alleen grootverbruikers van het elektriciteitsnet kunnen worden geraakt. Zonder aanvullende maatregelen kunnen eind 2026 voor het eerst ook kleinverbruikers geraakt worden in Flevoland (met uitzondering van de Noordoostpolder), Gelderland en Utrecht. Het feit dat in steeds meer gebieden in Nederland steeds meer verschillende gebruikers van het elektriciteitsnet worden geraakt door netcongestie, maakt dat het kabinet aanvullende en soms onorthodoxe maatregelen treft om de problematiek aan te pakken. De nieuw aangekondigde maatregelen van dit najaar worden met betrokken partijen binnen het Landelijk Actieprogramma Netcongestie verder uitgewerkt.
De extra en onconventionele maatregelen die zijn aangekondigd zijn de nuttige maatregelen die op dit moment in beeld zijn. Deze maatregelen zijn het resultaat van een brede inventarisatie onder uiteenlopende en betrokken partijen. Binnen de capaciteit van betrokken partijen, wordt alles op alles gezet om komende periode zoveel mogelijk uitvoering te geven aan bestaande en aanvullende maatregelen binnen het LAN. Het denken stopt hier natuurlijk niet. Mochten er ideeën zijn voor effectievere maatregelen, dan blijven we hier binnen het LAN voor open staan.
Kunt u aangeven hoe niet is voorzien dat de groei van elektriciteitsgebruik in de Rotterdamse haven hoger zou uitvallen dan verwacht? Kunt u aangeven hoe wordt voorkomen dat bedrijven in de Rotterdamse haven niet kunnen verduurzamen door netcongestie?
De groei van het elektriciteitsgebruik was wel verwacht, maar niet met de snelheid waarmee de aanvragen voor transportcapaciteit zijn gedaan in het Rotterdamse havengebied (specifiek het Botlek gebied). Het tempo voor deze aanvragen is ruimschoots voorbijgegaan aan de prognoses van de netbeheerders. Zo is de groei die oorspronkelijk was voorzien van 2020 tot 2030, al aangevraagd in de jaren tussen 2020 en 2022.
De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan meer en beter inzicht in hoe bedrijven en sectoren willen verduurzamen en welke additionele infrastructuur hiervoor nodig is. Voor meer inzicht in de vraag van de industrie wordt op dit moment gewerkt aan de Cluster Energie Strategie (CES) 3.0, is er een Data Safe House opgezet en ook via maatwerkafspraken wordt beter inzicht gecreëerd in de behoefte van de grote uitstoters. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat de netbeheerders steeds meer gedetailleerde informatie krijgen om hun investeringsplannen mee te voeden.
Met name de uitbreiding van station Simonshaven in de Nissewaard is cruciaal om verdere elektrificatie en verduurzaming in het havengebied mogelijk te maken. De netbeheerders zetten alles op alles om deze uitbreiding zo snel mogelijk te realiseren. Om zoveel mogelijk bij te dragen aan versnelling, heeft EZK capaciteit vrijgemaakt om te ondersteunen bij de behandeling van vergunningaanvragen voor station Nissewaard.
Wanneer kunnen we de resultaten verwachten van de verkenning door de Ministeries van EZK en IenW en ProRail om mogelijke oplossingen te vinden voor het gebruik van energieopslag en accu’s bij de voedingspunten langs het spoor? Kunt u aangeven hoe de Kamer hierover wordt geïnformeerd?
De maatregelen uit de Kamerbrief van 18 oktober zijn over het algemeen opgenomen in het LAN. Deze specifieke maatregel valt echter buiten de vier sporen, maar ook hierover zal de Kamer, mede namens mijn collega van Infrastructuur en Waterstaat, nader worden geïnformeerd in de brief over netcongestie in het voorjaar. Er wordt bij de verkenning naar mogelijke oplossingsrichtingen zoveel mogelijk aangesloten bij al lopende trajecten en gesprekken tussen ProRail en de netbeheerders.
In de brief wordt aangegeven dat er gebruik gemaakt wordt van innovatie om slimmer te bouwen waar u het voorbeeld van het «right-to-challenge»-principe benoemd. Kunt u een laatste stand van zaken delen omtrent dit principe?
Naar aanleiding van de motie van dhr. Boucke c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 65) heb ik nogmaals onderzoek gedaan naar het right to challenge-principe en uw Kamer op 9 september 2022 over geïnformeerd (Kamerstuk 29 023, nr. 343). Hieruit kwam naar voren dat het zelf aansluiten van klanten verschillende risico’s met zich meebrengt voor de kwaliteit van de aansluitingen.
Op dit moment onderzoeken de netbeheerders hoe deze risico’s kunnen worden ondervangen en er toch mogelijkheden voor klanten ontstaan om zichzelf aan te sluiten op het elektriciteitsnet. Hierbij zijn haalbaarheid en schaalbaarheid van groot belang. Naast erkenning van installateurs, waarbij met name veiligheid en kwaliteit van werkzaamheden gegarandeerd moet zijn, is ook het gelijkheidsprincipe een belangrijke factor voor de netbeheerders voor toepassing. Het uitgangpunt is dat enkel door de netbeheerders erkende installateurs kunnen worden gecontracteerd. Op deze manier worden de kwaliteit van de werkzaamheden en de veiligheid voor het stroomnet gewaarborgd.
Netbeheerder Liander heeft onlangs succesvol een eerste pilot uitgevoerd op een specifieke aansluiting op het middenspanningsnet. In deze pilot is, nadat werkzaamheden op eigen terrein waren afgerond, ook de koppeling naar het middenspanningsnet van Liander door dezelfde installateur verzorgd. Hiermee wordt beoogd om de eerder geconstateerde risico’s te ondervangen. Deze succesvolle pilot is dan ook reden om vanaf januari 2024 de werkwijze uit te breiden, niet alleen bij Liander maar ook bij de andere regionale netbeheerders. Er wordt onderzocht hoe deze aanpak verder kan worden uitgebreid naar andere aansluitingen. Naar verwachting kunnen klanten bij Liander in het voorjaar van 2024 gebruik maken van de aanpak. Waarna in de loop van 2024 ook de andere regionale netbeheerders volgen. Daarnaast wordt gekeken naar mogelijkheden voor kleinverbruikers. De installatie van laadpalen voor elektrisch vervoer in de openbare ruimte zijn een goed voorbeeld waarbij «klant sluit zichzelf aan» al mogelijk is.
Waarom wordt er geen maximumtermijn gesteld aan het verlenen van een vergunning voor de aanleg van het net?
Het van rechtswege verlenen van een vergunning na verstrijken van de tweejaarstermijn is in veel gevallen in strijd met het Europees recht, bijvoorbeeld de mer-richtlijn. Deze richtlijn die voor de meeste vergunningen voor energie-infrastructuur van toepassing is, bepaalt dat een vergunning alleen kan worden verleend op basis van volledige informatie. Die informatie is er niet altijd als de vergunning automatisch na twee jaar wordt verleend. Er zou dan immers een vergunning verleend kunnen worden voor een project waarvoor eigenlijk een milieueffectrapportage (mer) moet worden doorlopen vanwege (mogelijke) aanzienlijke milieugevolgen. Die zijn dan niet (of onvoldoende) beschouwd. Ook wordt dan gemist dat nog voorschriften aan de vergunning moeten worden gekoppeld als uitkomst van een mer.
Klopt het dat het wettelijk aanwijzen van elektriciteitsprojecten als zwaarwegend maatschappelijk belang enkel zal gaan gelden voor projecten waar nog geen vergunning voor is afgegeven? Zo ja, waarom? Op welke manier kan vergunningverlening voor dit soort projecten op kortere termijn kunnen worden versneld?
Ja, het aanwijzen van categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering is gewenst vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen is alleen mogelijk als er nog geen vergunning is bekendgemaakt. Dit betekent dat voor zowel de beroeps- als de hoger beroepsprocedure het wettelijk kader van toepassing is zoals dat ten tijde van de bekendmaking van het bestreden besluit gold. Dat is besloten, zodat belanghebbenden en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet nog in de procedure worden geconfronteerd met een ander wettelijk kader voor de beroepsprocedure, zoals beroep in één instantie en een uitsprakentermijn van zes maanden.
Het versnellen van de beroepsprocedure voor projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang vraagt om een wettelijke grondslag die er nog niet is. Op korte termijn is het dan ook niet mogelijk de beroepsprocedure van deze projecten te versnellen. Over het voorstel tot wet (Wet versterking regie volkshuisvesting) waarin een grondslag in de Omgevingswet is opgenomen is door de Afdeling advisering van de Raad van State inmiddels geadviseerd. De Afdeling advisering adviseert regels over het versnellen van de beroepsprocedure van het wetsvoorstel af te splitsen en zo nodig te regelen in een apart wetsvoorstel. Daarbij moet de regering dan verder de noodzaak en haalbaarheid onderbouwen en maatregelen treffen die de bestuursrechter in staat stelt rechtszaken sneller te behandelen. Mijn collega van BZK beziet hoe gevolg kan worden gegeven aan dit advies. Ik blijf hierover in contact met hem en zal uw Kamer op de hoogte houden van de precieze wettelijke borging van de grondslag en de uiteindelijke scope van deze versnellingsmaatregel voor energieprojecten.
Verder blijkt uit mijn eerdere brede verkenning naar alle wettelijke versnellingsmogelijkheden, die ik begin 2023 naar uw Kamer stuurde, dat we ook al binnen bestaande wet- en regelgeving maatregelen kunnen nemen waarmee tijdswinst te behalen is. Dit doen we bijvoorbeeld door het slimmer organiseren van processen, zoals door het opzetten van energy boards in alle provincies om het voorbereidingstraject van netverzwaringen en uitbreidingen te stroomlijnen. Of door de in 2023 gestarte expert- en capaciteitspool om gemeenten en provincies te ondersteunen bij grootschalige ruimtelijke inpassingsprocedures.
Op welke manier zal worden geprioriteerd binnen de al afgegeven contracten? Hoe kunnen projecten die van maatschappelijk belang zijn voorrang krijgen? Hoe wordt de keuze gemaakt over de verhouding bedrijven versus huishoudens, verduurzaming versus nieuwe economische activiteiten etc.? Hoe betrekt u de Kamer bij deze verdere uitwerking?
Op dit moment is er geen voorrangsregeling van kracht bij individuele aansluitingen van bedrijven. Netbeheerders sluiten aan op basis van het «first come, first served»-principe. De bevoegdheid om regels vast te stellen voor individuele prioritering van klantaansluitingen ligt bij de ACM. De ACM heeft op 13 juli 2023 een ontwerp codebesluit prioriteringsruimte transportverzoeken gepubliceerd.1 In dat ontwerpbesluit heeft de ACM een concept prioriteringskader opgenomen op basis waarvan netbeheerders bij de toegang tot het elektriciteitsnet voorrang kunnen geven aan projecten met een belangrijke maatschappelijke bijdrage. De ACM verwacht in maart 2024 een definitief codebesluit te publiceren. Ik zal hier de Kamer over informeren.
De verwachting is dat het codebesluit geen invloed heeft op reeds afgegeven contracten. In die gevallen zijn de afnemer en de netbeheerder namelijk al overeengekomen dat een afnemer toegang krijgt tot het elektriciteitsnet.
Ook blijft het voor provincies en gemeentes van belang dat zij goed afstemmen met de (regionale) netbeheerders over prioritering van uitbreidingsinvesteringen. Door belangrijke regionale investeringen op te nemen in het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat, kan worden gestuurd op welke ontwikkelingen specifiek voor de provincie van belang zijn.
In de brief wordt aangegeven dat gemeenten het voorkeursrecht kunnen inzetten als extra onorthodoxe maatregel. Hoe gaat u gemeenten hierover informeren, en welke wenselijkheid is hierbij in relatie tot woningbouw?
In de brief van 18 oktober (Kamerstuk 29 023, nr. 451) heb ik aangegeven dat ik wil stimuleren dat gemeenten het voorkeursrecht inzetten voor het sneller realiseren van de energietransitie. Voorkeursrecht wordt al regelmatig door gemeenten ingezet om ruimtelijke plannen te realiseren. Het aantal vestigingen van het voorkeursrecht loopt jaarlijks in de honderdtallen. Gemeenten zijn over het algemeen goed op de hoogte van de mogelijkheden van het voorkeursrecht. Ook kunnen ze hiervoor adviesbureaus en het Expertteam Woningbouw raadplegen. Zoals ik ook aangeef in genoemde brief, behoort het echter tot de gemeentelijke autonomie of zij het voorkeursrecht inzetten. In de Kamerbrief wordt onder «Modernisering van het grondbeleid» toelichting gegeven op het stimuleren van gemeenten om het grondbeleidsinstrumentarium, waaronder voorkeursrecht, eerder, meer en beter in te zetten en ervoor te zorgen dat wettelijke procedures beter aansluiten op de praktijk. Mijn collega van BZK is hierover in gesprek met de VNG.
Gemeenten hebben diverse mogelijkheden om met grondbeleid grondeigenaren te bewegen tot bouwen, wat gezien de woningbouwopgave ook wenselijk is. De mogelijkheden zijn afhankelijk van de vraag of de gemeente zelf de gronden uitgeeft of dat zij de ontwikkeling faciliteert. Wanneer een gemeente zelf eigenaar is, kan zij in haar gronduitgiftecontracten bepalingen opnemen waarmee de planning wordt vastgelegd en/of boetebedingen wanneer deze niet worden nagekomen. Is een gemeente geen eigenaar dan kan zij een fasering opnemen in het omgevingsplan, in de verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of het projectbesluit, of in de anterieure overeenkomst. Welke belemmeringen gemeenten ervaren op het gebied van kennis en capaciteit is onderdeel van de maatregelen in de genoemde Kamerbrief. Uitbreiding van deze kennis en capaciteit is nodig om de bestaande instrumenten meer, eerder en beter in te zetten en daar stuurt mijn collega van BZK ook op aan. Ik zal samen met mijn collega van BZK uitwerken hoe we het voorkeursrecht kunnen inzetten voor de realisatie van energie infrastructuur.
Kunt u aangeven wat een mogelijk uitstel van de Omgevingswet betekent voor de opzet voor een experiment op basis van de experimenteerregeling om tijdelijk af te wijken van geldende bepalingen in wetgeving? Kunt u er daarom niet beter voor kiezen om mogelijkheden onder de Crisis- en herstelwet (Chw) al toe te passen in afwachting van de nieuwe Omgevingswet?
Mijn collega van BZK heeft recent laten weten dat de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 niet ter discussie staat (Kamerstukken I 2023/24, 33 118, FS). Het is dus niet nodig om de mogelijkheden onder de Crisis- en herstelwet in te zetten.
Klopt het dat netcongestie nog grotendeels berekend wordt via modellering en niet via real-time data uit bemetering? Moet er niet meer ingezet worden op bemetering? Kunt u een stand van zaken geven over bemetering door netbeheerders en de gestelde doelen voor 2023, 2024 en 2025?
De congestie-onderzoeken van TenneT die gelijktijdig met de brief aan uw Kamer zijn gepubliceerd laten zien dat er overbelasting dreigt van de koppelpunten tussen het hoogspanningsnet van TenneT en de middenspanningsnetten van Liander en Stedin. Op deze koppelpunten wordt real-time de werkelijke belasting gemeten. Er is dus inzicht in de belasting op dit moment.
Wanneer een partij een nieuwe aansluiting of extra transportcapaciteit aanvraagt, maakt de netbeheerder een prognose van de toekomstige netbelasting van deze partij. De netbeheerder doet dit op basis van het aangevraagde vermogen en het type partij dat de aansluiting aanvraagt. Een netbeheerder maakt daarnaast ook een inschatting van de verwachte groei van het gebruik van het elektriciteitsnet als de netbeheerder geen nieuwe transportcapaciteit toekent aan grootverbruikers. Die verwachte groei noemen netbeheerders ook wel «autonome groei». De autonome groei is een combinatie van (i) nieuwe kleinverbruikersaansluitingen (bijvoorbeeld: nieuwe woonwijken of laadpalen), (ii) aanvragen voor het verzwaren van kleinverbruikersaansluitingen (bijvoorbeeld: woning heeft grotere aansluiting nodig voor warmtepomp), (iii) intensiever, of meer gelijktijdig met andere aangeslotenen, gebruik van het net binnen de al toegekende transportcapaciteit door zowel klein- als grootverbruikers. Een dergelijke inschatting van de toename van het gebruik van het net vraagt om een inschatting van de belasting van het net in de toekomst en vereist dus modellering.
Betere bemetering van het net is naar verwachting vooral op het laagspanningsnet een groot aandachtspunt. Het laagspanningsnet zijn de kabels en stations in de wijk. De belasting van het laagspanningsnet wordt op de meeste plekken nog niet goed gemeten. Ik werk momenteel aan een actie-agenda voor congestie in het laagspanningsnet. Vergroten van inzicht in de belasting van het laagspanningsnet is één van de pijlers waar verschillende acties onder zullen vallen. De acties zullen vervolgens als onderdeel van het LAN opgepakt worden. Ik zal uw Kamer begin 2024 hierover verder informeren. Met de actie-agenda voor congestie in het laagspanningsnet zal ik ook uitvoering geven aan de motie van het lid van der Plas (BBB) (Kamerstuk 32 813 nr.1269), over het slimmer maken van de netten.
Daarnaast zijn de netbeheerders, in samenwerking met de betrokken uit het LAN, een traject gestart om met data uit bemetering meer inzicht te geven aan marktpartijen en overheden in de transportcapaciteit op elektriciteitsstations. In 2024 wordt gefaseerd een product opgeleverd dat niet alleen meer inzicht geeft in wanneer stations naar verwachting worden uitgebreid, maar ook in de huidige capaciteit van stations. Deze informatie helpt marktpartijen om met slimme oplossingen bij te kunnen dragen aan efficiënter gebruik van het net. De eerste resultaten worden nog in het voorjaar verwacht.
Kunt u aangeven welke wijze van bemetering per netbeheerder wordt gebruikt om tot deze informatie te komen? Kunt u aangeven per wijze of dit voldoende informatie is voor juiste berekeningen en signalering van netcongestie?
Metingen van de daadwerkelijke stromen in het elektriciteitsnet vinden plaats op verschillende manieren op verschillende niveaus. In principe is het elektriciteitsnet goed bemeterd en is er goed inzicht in de werkelijke belasting. Bij hoogspanningsstations zijn de metingen een standaardonderdeel van de bewaking, beveiliging en besturing van de stations. Distributie-automatisering wordt gebruikt voor het meten in de middenspanningsnetten, en slimme meters voor het meten in de laagspanningsnetten. Daarnaast geldt voor het laagspanningsnet dat naast metingen van de huidige belasting van het net, ook inschattingen van de groei door kleinverbruikers, waaronder huishoudens, laadpalen en woningbouwprojecten inzichtelijk worden gemaakt. Voor het bepalen van congestie zijn dus modellen nodig (zie ook vraag 10). Deze modellen worden door de netbeheerders ook gebruikt om te voorspellen waar in de toekomst knelpunten zouden kunnen ontstaan, zodat deze voorkomen kunnen worden.
In uw brief geeft u aan aanvullende drastische maatregelen te willen nemen waaronder financiële prikkels om het net flexibeler te gebruiken. Valt hier ook het inrichten van een subsidie om de onrendabele top voor flexcapaciteit te subsidiëren?
Ik bezie, in combinatie met het overgenomen amendement Erkens (Kamerstuk 36 410-XIII, nr. 9) dat is ingediend bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, wat hier de mogelijkheden voor zijn. Het subsidiëren van de onrendabele top van flexibele capaciteit is namelijk veel uitdagender dan de onrendabele toppen van bijvoorbeeld hernieuwbare elektriciteitsproductie of hernieuwbare waterstofproductie. De onrendabele toppen van deze technologieën zijn gemakkelijker onder het toepasselijke staatssteunkader te scharen. Volgens het milieu en energie steunkader (MESK) mogen lidstaten van de EU alleen staatssteun (zoals subsidie op onrendabele toppen) geven wanneer:
Dit is lastig voor subsidie aan flexibele capaciteit, omdat investeren in flexibiliteit niet per se leidt tot minder CO2-uitstoot. Er zijn wel mogelijkheden om technologieën te ondersteunen die tot CO2-reductie leiden én flexibel beheerd kunnen worden. Specifieke voorbeelden hiervan worden al ondersteund of ben ik voornemens om te gaan ondersteunen. Zoals industriële elektrische boilers in de SDE++-regeling of de maatregel uit het Klimaatpakket om batterijen bij zonneparken te ondersteunen voor uitgestelde levering, waarvoor ik € 416 miljoen heb gereserveerd.
Er is echter momenteel geen acuut gevaar voor leveringszekerheid, waardoor de noodzaak van steun om dit te waarborgen lastig te onderbouwen is.
Met het amendement Erkens willen de indieners 55 miljoen euro vrijmaken om in 2024 te beginnen met het snel vrijspelen van ruimte op het stroomnet. Hierbij wordt, naast het ondersteunen van een versnelde uitrol van smart energyhubs en het ondersteunen van innovatie-oplossingen, gekeken naar de inzet ten behoeve van flexibiliteitstenders en het ontwikkelen van een subsidie van de onrendabele top bij het leveren van flexibiliteit.
Momenteel worden verschillende concrete mogelijkheden in kaart gebracht om de vrijgemaakte middelen zo effectief mogelijk in te zetten. Hierbij bekijk ik ook de bovengenoemde barrières omtrent staatssteun. Ik verwacht eind 2023 tot een overzicht met mogelijkheden te komen, waarna verdere actie kan worden ondernomen.
Hoe rijmt u de extra maatregel om een contract met een 24/7 gegarandeerde tansportcapaciteit een premium product te maken met een hogere prijs met verduurzaming van de industrie? Worden hiermee bedrijven benadeeld die verduurzamen?
Nee, met deze maatregel wordt verduurzamen niet benadeeld. De maatregel is bedoeld om netgebruikers – waaronder de industrie – aan te zetten tot efficiënt netgebruik waar dat mogelijk is. Als netgebruikers die dat kunnen hun gebruik aanpassen, komt er ook meer capaciteit beschikbaar voor netgebruikers die hun gebruik niet gemakkelijk kunnen aanpassen. De maatregel helpt zo dus om verduurzaming mogelijk te maken, omdat de bestaande capaciteit op het elektriciteitsnet efficiënter en dus door meer afnemers kan worden benut.
Welke budgettaire gevolgen hebben de nieuwe maatregelen zoals genoemd in de Kamerbrief?
Gezien het onorthodoxe karakter van de maatregelen en de korte termijn waarop deze zijn uitgewerkt en aangekondigd, zijn budgettaire gevolgen nog niet voor iedere maatregel volledig uitgezocht of doorgerekend. Zoals het er nu naar uitziet, is de verwachting dat de maatregelen niet direct budgettaire gevolgen hebben, anders dan de ingezette capaciteit bij samenwerkende partijen in het LAN die vrijgemaakt moet worden om de maatregelen uit te voeren. Daarnaast worden de budgettaire gevolgen voor de acties op de laagspanningsnetten, voor zover bekend, meegestuurd met de actieagenda die ik u in het voorjaar van 2024 zal toe sturen. Netbeheerders blijven onverminderd hard investeren in uitbreiding van het de gas- en elektriciteitsnetten. Tot en met 2026 lopen de jaarlijkse investeringen op tot ruim 8 miljard euro.
Wat hebben deze nieuwe maatregelen voor gevolgen voor het wetsvoorstel Energiewet? Wordt het wetsvoorstel aangepast op basis van de nieuw genomen maatregelen?
Het is niet de verwachting dat er wijzigingen nodig zijn in de Energiewet als gevolg van de aangekondigde maatregelen. Zoals ook aangegeven bij vraag 6 is er al veel mogelijk binnen bestaande wet- en regelgeving om versnelling van de bouw te realiseren. Ook de genoemde acties om het net beter te benutten hebben geen gevolgen voor de Energiewet, omdat dit met de Energiewet al mogelijk wordt gemaakt of omdat regelgeving hierover is vastgelegd in de netcodes die door de ACM worden vastgesteld.
Bent u voornemens al onomkeerbare stappen te zetten op de niet eerder gemelde onorthodoxe maatregelen voorafgaand een Kamerdebat?
Nee.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Rekenfout in groengas-subsidie absurd: honderd Overijsselse boeren missen nu smak geld’ |
|
Thom van Campen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Ja.
Hoe heeft deze fout kunnen ontstaan, waarbij de voorgespiegelde subsidiebedragen voor groengas-projecten in werkelijkheid 20% tot 25% lager uitvallen dan voorgesteld in het PBL-advies;
PBL heeft zijn advies aangepast. In het Erratum dat het daartoe heeft uitgebracht geeft PBL aan dat de elektriciteitskosten voor groengasopwaarderings-installaties verkeerd zijn verwerkt, waardoor er een significante afwijking zit in de basisbedragen bij 4 categorieën monomestvergisting. De basisbedragen zijn wel hoger dan voorgaande jaren, ook na de aanpassing.
Met hoeveel aanvragen hield u aanvankelijk rekening en hoeveel aanvragen en projecten gaan hierdoor mogelijk niet door?
De SDE++ is een generieke regeling voor de reductie van CO2 waar ook andere technieken onder vallen. Ik heb hierbij geen specifieke verwachting voor de jaarlijkse groen gas aanvragen. Het kabinet heeft uiteraard een groen gas ambitie in 2030, maar daar zit niet een verwachting aan SDE++-aanvragen per jaar aan gekoppeld.
Hoeveel kubieke meter groen gas beoogde u hiermee op te wekken en hoeveel kubieke meter groengas-opbrengst dreigt hierdoor verloren te gaan?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen ter zake van de jaarlijkse groen gas aanvragen en daarmee het aantal kuub groen gas per jaar dat met de SDE++ wordt gestimuleerd.
Hoeveel CO2-reductie beoogde u hiermee te behalen en hoeveel reductieresultaat valt hier nu mee weg?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen voor het jaarlijkse groen gas aanvragen en verwachte bijbehorende CO2-reductie per jaar.
Hoeveel kubieke meter mest beoogde u hiermee te verwerken en hoeveel kubieke meter dreigt hierdoor nu niet te kunnen worden omgezet in groen gas, waardoor boeren geconfronteerd worden met extra kosten voor mestafzet?
In het verlengde van de antwoorden op vraag 3 en 5 is er geen specifieke hoeveelheid mest die beoogd wordt om te verwerken met SDE++-projecten. Het vergisten van mest wijzigt niet de nutriëntengehaltes en leidt daarmee niet tot andere mestafzetkosten.
Deelt u de mening dat dit extra zuur is, aangezien boeren ook al worden geconfronteerd met extra kosten door de afbouw van de derogatie?
Over de (afbouw) van de derogatie en de gevolgen hiervan voor de landbouwsector bent u door de Minister van LNV geïnformeerd. Ik ben me er zeer van bewust dat de derogatiebeschikking grote impact heeft voor individuele bedrijven en de agrarische sector. De wijziging van de SDE++-basisbedragen op het laatste moment is vervelend voor de ondernemers die het betreft. Zij kunnen echter nog steeds intekenen met hun project, en ik hoop dat zij dat ook doen.
Hoeveel mol ammoniakvermindering beoogde u met deze groengas-projecten te behalen en hoeveel mol stikstofdaling dreigt hierdoor nu niet te worden gehaald?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen voor het aantal kuub groen gas aanvragen per jaar in de SDE++ en hiermee ook niet met betrekking tot de mogelijke bijbehorende ammoniakvermindering.
Wat betekent dit voor het halen van de wettelijke doelen voor bijmengverplichting groen gas die u recent naar de Kamer heeft gestuurd?
Het kabinet beziet doorlopend of er markt- en/of beleidsontwikkelingen zijn, die aanpassing van het wetsvoorstel jaarverplichting groen gas nodig maken. Het kabinet verwacht dat een deel van de groengas-projecten die mogelijk nu niet tot realisatie kunnen komen op basis van de aangepaste SDE++-bedragen, later alsnog tot ontwikkeling kunnen komen. Het kabinet zal PBL voor de SDE++ 2024 vragen te kijken naar kleinschalige monomestvergisting. Ook de bijmengverplichting groen gas biedt vanaf 2025 kansen voor ontwikkeling. De aangepaste bedragen geven daarom geen directe aanleiding tot het aanpassen van de hoogte van de bijmengverplichting.
Deelt u de mening dat dit onuitlegbare verschil tussen planvorming en realiteit onwenselijk is voor het halen van klimaatdoelen enerzijds én draagvlak bij ondernemers anderzijds om de doelen te halen?
Ik deel uw mening dat het draagvlak onder ondernemers belangrijk is en betreur daarom ook dat ik de basisbedragen voor monomestvergisting in zo’n laat stadium nog aan heb moeten passen.
Bent u bereid om de subsidiebedragen voor groengas-projecten weer in lijn te brengen met de bedragen waarmee ondernemers gerekend hebben, indien ja per wanneer?
Nee, dit kan ik niet doen, mede vanwege overstimulering en staatssteunafspraken in Europa. Het hanteren van te hoge basisbedragen kan leiden tot terugvordering. Bovendien staat de SDE++ 2023-ronde al open. De regeling nu nog aanpassen heeft grote consequenties voor alle partijen (in eerdere jaren enkele duizenden) die in deze ronde in aanmerking willen komen voor SDE++-subsidie. Ik heb wel PBL gevraagd om advies uit te brengen voor kleinschalige vergisters, zodat ze in de SDE++ 2024 passend gestimuleerd kunnen worden. Dit met de verwachting dat een positief advies van PBL en vervolgens een eventuele openstelling van deze categorie perspectief biedt voor de groengas-projecten.
Indien nee, bent u bereid om ondernemers te compenseren voor de reeds gemaakte projectkosten aangezien zij de hele aanvraag al voorbereid hebben en nu mogelijk helemaal opnieuw moeten doen?
Nee, ik vind het niet passend om voorbereidingskosten te vergoeden. Ook als projecten afgewezen worden (bijvoorbeeld door budgetoverschrijding) worden voorbereidingskosten niet vergoed. Daarnaast kunnen projecten ook in de komende jaren mogelijk nog gebruik maken van de SDE++ of de bijmengverplichting.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden, voor 27 september aanstaande – aangezien de brieven over de SDE++ geagendeerd zijn bij het commissiedebat klimaat en energie?
Dit is zoals toegelicht in het Commissiedebat helaas niet gelukt. Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord. Hierbij heb ik de uitspraak van het relevante kort geding afgewacht.
Het bericht ‘Drugsmaffia biedt ‘hulp’ aan Limburgse horecaondernemers die sinds de watersnood problemen hebben’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Thierry Aartsen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Drugsmaffia biedt «hulp» aan Limburgse horecaondernemers die sinds de watersnood problemen hebben»»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Klopt het dat ondernemers door rampen (zoals de overstromingen in Zuid-Nederland) en crises (zoals de coronacrisis) extra kwetsbaar zijn voor toenadering vanuit criminelen?
Het kan voorkomen dat ondernemers in individuele gevallen, zonder toereikende financiële buffers, als gevolg van rampen en crises in financiële moeilijkheden terecht komen. In het algemeen is bekend dat criminelen proberen misbruik te maken van ondernemers die zich in een (financieel) kwetsbare positie bevinden.
Klopt hetgeen ondernemers aangeven, dat zij nog geen gelden uitgekeerd hebben gekregen van zowel verzekeraars als overheid? Zo ja, wanneer kunnen zij dit geld verwachten? Wordt er goed gecommuniceerd met deze ondernemers over de uit te keren gelden om zo aan verwachtingsmanagement te kunnen doen?
Na de waterschade medio juli 2021 in Limburg hebben 419 ondernemers2 bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een beroep gedaan op een financiële tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). Op dit moment zijn er geen gedupeerde horecaondernemers in afwachting van een definitief besluit over de tegemoetkoming in diens schade. Vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is er regelmatig contact met de ondernemers (geweest) om de voortgang van hun aanvraag te bespreken en te kijken wanneer er over kan worden gegaan tot het uitkeren van de tegemoetkoming.
In hoeverre zijn Nederlandse horecaondernemers weerbaar tegen dit soort toenadering? Staat dit onderwerp op de agenda van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing? Wat wordt er in het kader van preventie aan voorlichting gedaan?
Nederlandse horecaondernemers worden, door zowel publieke partijen als brancheorganisaties, bewust gemaakt van de signalen van criminele benadering en krijgen informatie over hoe te handelen mocht criminele benadering plaatsvinden. Vanuit het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing is het weerbaar maken van kwetsbare ondernemers tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 geprioriteerd. Voor de horecabranche gaat het concreet om de aanpak Veilig Uitgaan, georganiseerd vanuit de regionale Platforms Veilig Ondernemen. Ondernemers krijgen voorlichting en training aangeboden over onder andere georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en de aanpak van drugs in en rondom de eigen zaak. Op lokale en regionale bijeenkomsten, alsmede via individuele veiligheidsscans, worden ondernemers gewezen op hoe zij signalen kunnen herkennen en hoe te handelen door bijvoorbeeld melding te maken bij politie of Meld Misdaad Anoniem.
Wordt dit probleem onderkend door het Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC)? Is er een sectorspecifieke fenomeenanalyse?
In zijn algemeenheid herkent het RIEC Limburg dat kwetsbare economische sectoren interessant zijn voor criminele groeperingen. Door de in RIEC-verband samenwerkende partners zijn in deze echter geen concrete signalen ingebracht. Ook is er in RIEC-verband geen sectorspecifieke fenomeenanalyse over dit onderwerp opgesteld.
Is het Platform Veilig Ondernemen betrokken bij de problematiek in Limburg? Zo ja, hoe?
Het Platform Veilig Ondernemen in Limburg is doorlopend in gesprek met lokale partners, waaronder de gemeente Valkenburg en de Limburgse afdeling van Koninklijke Horeca Nederland. PVO Limburg ondersteunt de campagne Horen, Zien, Melden die gericht is op bewustwording en het anoniem melden van verdachte situaties bij Meld Misdaad Anoniem. Verder is Platform Veilig Ondernemen Limburg bezig met de organisatie van bijeenkomsten voor (horeca)ondernemers in de binnenstad.
Is Koninklijke Horeca Nederland betrokken bij een eventuele aanpak? Zo ja, hoe? Wat doen zij aan het weerbaarder maken van horecaondernemers? Hebben zij een vergelijkbare aanpak als de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) in het weerbaarder maken van agrarische ondernemers?
Koninklijke Horeca Nederland (KHN) is aangesloten bij het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) en vanuit daar betrokken bij de uitvoering van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026. Concreet is KHN een belangrijke partner in de landelijke, regionale en lokale aanpak vanuit het proces Veilig Uitgaan. De KHN informeert aangesloten ondernemers over ontwikkelingen op het vlak van veiligheid en wijst bijvoorbeeld op de vertrouwenslijn afpersing.
De aanpak is enigszins vergelijkbaar met de aanpak van Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO), al heeft het ZLTO een eigen vertrouwenspersoon waar agrarische ondernemers terecht kunnen en verwijst KHN daarvoor naar Meld Misdaad Anoniem.
Is informatieuitwisseling tussen publieke partijen onderling en tussen publieke en private partijen hier optimaal geregeld? Wat is de wens van betrokken partijen en wat wordt daadwerkelijk en concreet aan relevante informatie uitgewisseld?
Er zijn bij ons geen signalen bekend dat informatie-uitwisseling in deze specifieke situatie een knelpunt vormt in de samenwerking. Horecaondernemers kunnen (anoniem) melding maken bij politie of Meld Misdaad Anoniem, waarna de politie daar met partners verder mee aan de slag kan. De politie beschikt in dit soort situaties over de mogelijkheid om informatie te delen met bijvoorbeeld de gemeente of signalen in te brengen in RIEC-verband.
Worden de ontwikkelingen met betrekking tot de georganiseerde misdaad in Limburg zoals geschetst in het artikel meegenomen bij de ontwikkeling van de nieuwe landelijke verdeelsleutel van de politiecapaciteit? Zo ja, hoe? Waar kan een ondernemer die in de armen van criminelen is gelopen terecht?
In de nieuwe verdeelsystematiek gaat gekeken worden naar aspecten zoals de werklast in de regionale eenheden, maar ook naar aspecten zoals beschikbaarheid en bereikbaarheid van de politie. Ontwikkelingen zoals die met betrekking tot georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zijn terug te zien in de werklast van de regionale eenheden en zullen dus daarin worden meegenomen. De opdracht voor het komen tot een nieuwe sterkteverdelingssystematiek wordt uitgevoerd door een onafhankelijk bureau en ik kan daarmee niet vooruitlopen op hoe dit wordt uitgevoerd.
Horecaondernemers die te maken hebben met mogelijke criminele benadering en/of activiteiten kunnen bij hulpinstanties als de politie terecht door (al dan niet anoniem) in contact te treden en melding te maken van de situatie.
Is er bij horecaondernemers in Limburg naar uw weten ook sprake van benadering door internationale groepen criminelen uit buurlanden? Bestaat er een samenwerking met de bronlanden van dergelijke groepen, bijvoorbeeld binnen EMPACT2?
De politie constateert dat er sinds de overstromingen in 2021 sprake is van benadering van horecaondernemers in Limburg door groepen criminelen. Mogelijk betreft dit (ook) internationale groepen criminelen. Om drugstransporten in de regio tegen te gaan wordt nauw samengewerkt met België, Luxemburg en Frankrijk. Daarnaast is EMPACT een samenwerkingsverband op EU/internationaal niveau gericht op het tegengaan van de productie en handel in drugs.
Het feit dat verschillende energieleveranciers mensen met zonnepanelen nu extra laten betalen via allerlei omwegen |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat verschillende energieleveranciers mensen met zonnepanelen nu extra laten betalen via allerlei omwegen?1
Ja.
Bent u van mening dat dit soort praktijken acceptabel zijn? Zo nee, wat gaat u eraan doen? Gaat u in gesprek met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) hierover?
Het is voor consumenten belangrijk dat de regels duidelijk, eerlijk en transparant zijn. Daarom wil ik de aanpassing van de regels met betrekking tot de teruglevering van zelf opgewekte zonne-energie in één keer goed regelen door een redelijke, minimale terugleververgoeding in te stellen. Hiertoe ligt er een wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling in de Eerste Kamer, dat de Tweede Kamer dit voorjaar heeft aangenomen. Ik vind het jammer dat energieleveranciers vooruitlopen op de uitkomst van dit wetgevingsproces door eigenstandig een aparte kostenpost in te voeren voor mensen met zonnepanelen.
Ik heb reeds over de introductie van deze nieuwe kostenpost door energieleveranciers contact gehad met de ACM. De ACM heeft aangegeven dat het in rekening brengen van extra kosten voor mensen met zonnepanelen op basis van de huidige wetgeving niet verboden is. Deze kosten dienen echter wel op werkelijke kosten te zijn gebaseerd en leveranciers mogen geen onredelijk hoge winsten maken door de invoering van zulk soort kostenposten. De ACM kan toezien op de redelijkheid hiervan en is daarbij onafhankelijk in haar uitoefening van dit toezicht. Het staat leveranciers verder vrij om bepaalde contracten niet aan te bieden aan mensen met zonnepanelen. Leveranciers zijn wel verplicht om aan iedereen levering volgens een modelcontract met variabele tarieven aan te bieden.
Tot slot merk ik op dat het toevoegen van een kostenpost voor zonnepanelen verder gaat dan een «gewone» wijziging van het tarief, omdat er een nieuwe prijscomponent aan de contracten wordt toegevoegd. Een dergelijke wijziging kan niet worden doorgevoerd zonder dat de voorwaarden zijn aangepast, en de consument daarmee vooraf instemt na goed geïnformeerd te zijn. De consument krijgt bij een dergelijke wijziging de mogelijkheid om over te stappen naar een andere leverancier.
Wat denkt u dat dit soort praktijken doen met het draagvlak onder Nederlandse huishoudens voor de aanschaf van zonnepanelen?
Ik vind het belangrijk dat zonnepanelen aantrekkelijk blijven. Mensen met zonnepanelen wekken zelf duurzame energie op en dragen hierdoor bij aan de energietransitie. Ik hecht er dus aan dat zonnepanelen een goede investering blijven waarbij voor zowel de mensen die deze stap al hebben gemaakt als voor de mensen die overwegen om deze stap te maken een redelijke terugverdientijd geldt. Daartoe dient de consument voor de zelf opgewekte elektriciteit een eerlijk bedrag te krijgen van de leverancier. Hierom ligt er een wetsvoorstel in de Eerste Kamer die een redelijke minimale terugleververgoeding garandeert, conform het aangenomen amendement Erkens2.
Zoals eerder aangegeven is het in rekening brengen van kosten voor klanten met zonnepanelen niet verboden op basis van de huidige wetgeving, mits dit de werkelijke kosten weerspiegelt. Het staat de consument met zonnepanelen overigens vrij om bij een dergelijke contract wijziging over te stappen naar een andere leverancier die gunstigere voorwaarden biedt.
Wat doet het invoeren van een boete of het hanteren van kortere contracten met de terugverdientijd van zonnepanelen? Hoe worden consument nu volledig geïnformeerd over hun keuze?
Als zonnepaneelbezitters te maken krijgen met extra kosten die gerelateerd zijn aan het terugleveren, dan zal dit een negatief effect hebben op de terugverdientijd. Met hoeveel de terugverdientijd zal stijgen is afhankelijk van de specifieke situatie van de zonnepaneelbezitter. MilieuCentraal heeft berekend wat de gevolgen zijn van de terugleverkosten van de leverancier Vandebron voor de terugverdientijd3. Bij een gemiddelde situatie (jaarverbruik: 3.255 kWh, opwek: 3.500 kWh) zorgen de terugleverkosten voor een stijging van de terugverdientijd van 7 naar 10 jaar. Dit gaat er vanuit dat deze consument bij Vandebron blijft. Hoewel deze berekening is gebaseerd op allerlei onzekere aannames, geven ze een beeld van de impact van dergelijke terugleverkosten.
Het is van belang dat de consument voldoende informatie heeft over wat hem wordt aangeboden, zodat dit aanbod vergeleken kan worden met het aanbod van de andere aanbieders. Energieleveranciers moeten bij het doen van een aanbod dus transparant zijn over de kosten en een aanbod op maat geven die de verwachte jaarlijkse kosten weerspiegelt.
Ik vind het belangrijk dat de regels duidelijk, eerlijk en transparant zijn voor iedereen met zonnepanelen. Hierom hecht ik eraan dat het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling snel wordt behandeld. In dat geval weten de consumenten waar ze aan toe zijn en kunnen ze een goede afweging maken over het al dan niet investeren in zonnepanelen en over bij welke leverancier een contract af te sluiten.
Hoe kan het zo zijn dat de regering stevig inzet op het laten terugkeren van meerjaarscontracten door het verhogen van de overstapboete terwijl bepaalde energieleveranciers zonnepaneeleigenaren in meer onzekere contracten duwen? Vindt u dit gewenst? Zo nee, bent u bereid het aanbod van meerjarencontracten aan alle consumenten te verplichten bij energieleveranciers?
Sinds 1 juni zijn de regels ten aanzien van de hoogte van de opzegvergoeding bij voortijdig opzeggen door klanten met een energiecontract met een vast tarief gewijzigd door de ACM. De wijzigingen zorgen ervoor dat de opzegvergoeding beter aansluit bij het verlies van de energieleverancier bij voortijdig opzeggen. Hierdoor lopen energieleveranciers minder risico bij het aanbieden van energiecontracten met vaste tarieven en kunnen zij dit type contract ook scherper prijzen. De nieuwe regels ten aanzien van de hoogte van de opzegvergoeding verplichten energieleveranciers er niet toe om energiecontracten met vaste tarieven aan te bieden. Het staat de leverancier dus vrij om bepaalde contracten, zoals energiecontracten met vaste tarieven, niet aan te bieden aan huishoudens met zonnepanelen.
Leveranciers zijn verplicht om aan consumenten, naast eventuele andere vrije contractvormen, levering volgens een modelcontract met variabele tarieven aan te bieden. Een extra kostenpost voor klanten met zonnepanelen is niet toegestaan in het modelcontract. Leveranciers zullen dus altijd een contract aan moeten bieden zonder deze extra kosten. Als klanten het niet eens zijn met het betalen van extra kosten voor terugleveren, dan kunnen ze het modelcontract afsluiten of overstappen naar een andere leverancier. Bij een dergelijke wijziging van een lopend contract kan de consument altijd zonder opzegvergoeding overstappen. Ik ben voornemens om in de Energiewet te regelen dat energieleveranciers, naast het bestaande modelcontract met variabele tarieven, ook een modelcontract met vaste tarieven moeten aanbieden, ongeacht of de consument zonnepanelen heeft of niet.
Hoe kan het dat er voor commerciële zonnestroomproducenten gewerkt wordt met meerjarige zekerheid, onder andere via de SDE-regelingen, terwijl huishoudens met zonnepanelen in meer onzekerheid gestort worden via dit soort praktijken? Vindt u dit consistent?
Ik vind het belangrijk dat er ook voor de consumenten heldere en eenduidige spelregels zijn met betrekking tot het terugleveren van zelf opgewekte energie middels zonnepanelen. Het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling regelt voor alle consumenten en leveranciers dat er een redelijke minimale terugleververgoeding geldt voor de zelf opgewekte zonne-energie die aan het net teruggeleverd wordt. Ik hecht eraan dat het wetsvoorstel daarom snel wordt behandeld, om te zorgen voor consistente regels voor alle leveranciers en afnemers.
Deelt u de mening dat dit wederom een signaal is dat de consumentenbescherming en het toezicht daarop op de energiemarkt versterkt moet worden?
Ja. De Energiewet die inmiddels bij uw Kamer in behandeling is, biedt daarvoor ook verschillende aanknopingspunten. Ik vind daarnaast dat de ACM in korte tijd binnen de bestaande regels reeds een belangrijke intensivering van het toezicht op de markt gerealiseerd heeft. Ik hecht er belang aan dat de ACM als onafhankelijke toezichthouder ook de komende jaren stevig en proactief moet kunnen ingrijpen om consumenten te beschermen, waar zij dat nodig acht. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik graag naar mijn recente Kamerbrief4 waarin uitgebreid wordt ingegaan op de motie van de leden Erkens en Bontenbal5 die verzoekt om onderzoek te doen naar het inrichten van toezicht op de energiemarkt.
Het stroomnet |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van het Financieel Dagblad «Nederweert wil vol stroomnet omzeilen maar loopt vast in bureaucratie» en het bericht van de NOS «Ook Zeeuwse stroomnetwerk zit vol, grootverbruikers komen op wachtlijst»?1 2
Ja, dat ben ik.
Bent u van mening dat groepscapaciteitsbeperkingscontracten standaard aangeboden moeten worden in regio’s met netcongestie? Hoe gaat u dit afdwingen?
Gezien de sterk toegenomen vraag naar transportcapaciteit is het van belang dat het net wordt uitgebreid. Dit is echter niet van vandaag op morgen gerealiseerd en dat vraagt om een meer flexibel gebruik van het net met bijbehorende flexibele contractvormen.
Vanuit het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) worden vier flexibele contractvormen uitgewerkt of al toegepast in de praktijk. Voor alle vormen geldt dat het gaat om een contract tussen de gebruikers van het net (formeel: aangeslotenen) en de netbeheerder, waarbij de gebruikers minder transportcapaciteit gebruiken. Het kan dan gaan om minder elektriciteit afnemen (bijvoorbeeld een fabriek), minder elektriciteit toeleveren (bijvoorbeeld een zonnepark) of allebei (bijvoorbeeld een batterij).
Deze contractvorm is naar verwachting juridisch gereed begin 2024, waarna deze kan worden geïmplementeerd door de netbeheerder en vervolgens in de praktijk kan worden gesloten.
De verschillende vormen hebben elk voordelen en nadelen voor zowel netgebruikers als netbeheerders. Het is van belang dat zo snel mogelijk geschikte contractvormen worden ontwikkeld en geïmplementeerd die bijdragen aan verlichting van netcongestie. Welk contracttype het meest effectief is, is afhankelijk van het probleem op het net. Is het probleem bijvoorbeeld sterke pieken op bepaalde momenten, dan biedt een (Groeps-)CBC een oplossing. Is het probleem bijvoorbeeld onvoldoende capaciteit voor een «volledige» transportaanvraag van een nog niet aangesloten netgebruiker, dan biedt de NFA uitkomst. Ik zie daarom geen reden om het aanbieden van één specifieke contractvorm te verplichten. Overigens is het zo dat de ACM (en dus nadrukkelijk niet EZK) op grond van de Europese taakverdeling, bevoegd is om verplichtingen op te leggen.
Ik zal de Kamer eind dit jaar informeren over de voortgang van deze ontwikkelingen.
Wanneer gaat u een «right to challenge» mogelijk maken aangezien de netbeheerders steeds meer moeite hebben het tempo bij te benen?
De regionale netbeheerders werken er aan dat de klant zelf een (door de netbeheerder) erkende installateur of aannemer kiest om de aansluiting in één arbeidsgang (zonder tussenkomst van de netbeheerder) te realiseren en/of te verzwaren volgens het principe «Klant sluit zichzelf aan». Het is noodzakelijk dat veiligheidseisen en nettechnische vereisten hetzelfde zijn als de eisen voor het huidige elektriciteitsnet, omdat anders de leveringszekerheid in het gedrang komt met hogere kans op storingen en uitval van het net.
Op dit moment wordt gewerkt aan een uitwerking van o.a. juridische reguleringsaspecten, het stroomlijnen van (administratieve) werkprocessen, de uitwisseling van digitale informatie en data, het opleiden en certificeren van de installateurs en aannemers, communicatie met de klant en de aanbestedingsstrategie ten aan zien van de installateurs en aannemers. Deze uitwerking gebeurt in nauwe samenwerking met klanten en marktpartijen. Begin volgend jaar zullen de eerste middelgrote klanten op het middenspanningsnet in staat zijn zelf hun aansluiting op het net te realiseren. Voor de andere aansluittypes en verdere opschaling is nadere uitwerking nodig.
Kortom, dit is begin volgend jaar mogelijk voor de eerste klanten en wordt daarna uitgebreid naar andere klanten. Dit principe geldt overigens ook voor flexibele contracten, omdat ook voor een flexibel contract een aansluiting op het elektriciteitsnet nodig is. Gezien de grote problematiek van netcongestie zijn alle oplossingen nodig, waaronder het versneld versterken van het net, het gebruik van flexibele contracten en het toepassen van «right to challenge».
Ik zal de Kamer eind dit jaar informeren over de voortgang, conform de motie van het lid Erkens, ingediend op 20 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1254).
Hoe staat het met de uitvoering van motie Erkens c.s. over bedrijven zo snel mogelijk in staat stellen het «right to challenge»-principe te hanteren wanneer flexibele contracten geen uitweg bieden?3 Kunt u de uitvoering hiervan versnellen gezien de grote problematiek op het stroomnet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het stroomnet in Zeeland plots volgelopen en ook voor zo’n lange tijdsperiode? Bent u zich bewust van de schade hiervan voor de Zeeuwse economie en verduurzaming?
TenneT doet grote investeringen om te anticiperen op de voorziene groeiende vraag naar transportcapaciteit als gevolg van o.a. verduurzaming door bedrijven. De afgelopen twaalf maanden was het aantal aanvragen in Zeeland echter gelijk aan achtmaal het huidige vermogen in de hele provincie. Dit is een plotselinge en zeer sterke stijging; een ontwikkeling die sneller gaat dan het tempo waarop de uitbreiding en verzwaring van het net kan worden uitgevoerd. Hierdoor is congestie ontstaan. Gezien de omvang van deze groei zijn grote investeringen noodzakelijk die niet op korte termijn kunnen worden gerealiseerd. Een extra complicatie in het geval van Zeeland is dat het huidige hoogspanningsinfrastructuur slechts een gedeelte van Zeeland beslaat.
De structurele oplossing voor netcongestie op afname in deze provincie zijn;
Deze projecten worden vanuit het Meerjarenprogramma Infrastructuur & Klimaat (MIEK) en via de Rijkscoördinatieregeling (RCR) gecoördineerd. De voorbereiding en eerste werkzaamheden zijn reeds gestart. Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 22 juni jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 443) zal ik de Kamer eind dit jaar najaar informeren over de voortgang.
Graag merk ik daarnaast ook op dat ik afgelopen zomer, nadat de situatie op het Zeeuwse stroomnet bekend werd gemaakt, direct in gesprek ben gegaan met de regio. Samen met de netbeheerder, overheden en lokale ondernemers zijn we op zoek naar creatieve oplossingen om de druk op de wachtrij te verminderen.
Ik realiseer mij dat de ontstane netcongestie gevolgen heeft voor groei van bedrijven en voor verduurzaming van bedrijven, wanneer zij hiertoe een zwaardere aansluiting nodig hebben. Dit onderstreept het belang van de aanpak van netcongestie in het LAN en de inzet op het beschikbaar stellen van voldoende flexibiliteit om de ruimte op het elektriciteitsnet zo goed mogelijk te handhaven, verdelen en waar mogelijk uit te breiden.
Wat betekent dit voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales? Hoe zorgt u ervoor dat daar voldoende ruimte op het net voor beschikbaar is?
Netcongestie kan gevolg zijn van zowel te veel invoeden (productie) van stroom, als van te veel afname (gebruik) van stroom en het feit dat het «teveel» afname of invoeden vanuit of naar een andere regio getransporteerd moet worden. Wanneer lokale productie en afname van elektriciteit meer op elkaar wordt afgestemd, dan kan congestie worden voorkomen en kan het hoogspanningsnet worden ontlast.
De huidige netcongestie in Zeeland wordt veroorzaakt door een sterke groei in de afname van elektriciteit vanwege de verduurzaming van de industrie; er is te veel vraag gegeven de hoeveelheid elektriciteit die op dit deel van het net wordt ingevoed. Een oplossing is door middel van flexibele vraag van netgebruikers de afname te verlagen. Een oplossing kan echter ook zijn om meer lokale productie in het net in te voeden, zodat deze toegenomen vraag lokaal opgevangen kan worden en niet vanuit andere regio’s hoeft te worden getransporteerd. Nieuwe kerncentrales kunnen in de toekomst een bijdrage leveren aan het invoeden van elektriciteit op het stroomnet en kunnen daarmee voorkomen dat deze problemen zich opnieuw voordoen.
In het Nationaal Plan Energiesysteem wordt de voorgenomen rol van kernenergie in het toekomstige energiesysteem beschreven. Dit plan biedt een kader voor alle uitvoeringsplannen, waaronder de bouw van twee nieuwe centrales. De visie van het huidige kabinet daarbij is dat we in moeten zetten op alle mogelijke CO2 neutrale bronnen. De huidige congestie zal vóór die tijd met andere middelen moeten worden verholpen. Daarvoor verwijs ik graag naar de acties in het LAN.
In hoeverre loopt het stroomnet vol door de enorme uitrol van zonne- en windenergie zonder coördinatie op plek of benutting van al die stroom?
Congestie ontstaat wanneer meer transportcapaciteit wordt gevraagd dan beschikbaar is. Dit kan zowel op afname betrekking hebben (waarbij meer stroom wordt gevraagd door netgebruikers, dan dat in het desbetreffende gebied wordt opgewekt) als op invoeden (waarbij juist de opwek van stroom groter is dan de vraag).
De enorme toename van vraag naar transportcapaciteit voor invoeden komt door de groei van duurzame opwek, welke door weersinvloeden gekenmerkt wordt door flinke pieken. De enorme toename van vraag naar transportcapaciteit voor afname komt door verduurzaming door middel van elektrificatie. Deze succesvolle verduurzaming heeft zich sneller voltrokken dan de snelheid waarmee op land extra transportcapaciteit kan worden aangelegd. Dit is een van de redenen waarom er ook naar zogenoemde «slimme» oplossingen wordt gekeken, zoals grootschalige batterijopslag bij zonneparken. Het kabinet zet in op elektriciteitsopslag door het investeren in batterij-innovaties en het verplichten van batterijen bij grootschalige zonneparken. Hiertoe is een reservering van 416,6 miljoen euro opgenomen, opgenomen in de Voorjaarsbesluitvorming Klimaat.
De Regionale Energiestrategie (RES) is verantwoordelijk voor het plannen van de implementatie van zon- en windparken op land. Daarbij wordt gewerkt aan een toekomstbestendig energiesysteem. Zo wordt in de plannen rekening gehouden met regionale/ lokale vraag naar en opwek van elektriciteit, als ook naar locaties waar de productiebronnen worden gebouwd. Daarmee worden bewuste keuzes gemaakt voor locaties en kan verdere belasting van het net worden voorkomen, door juiste locatiebepaling.
Hoe ziet het verdienmodel van zonne- en windenergie eruit in regio’s met netcongestie? Ontvangen zij SDE-subsidie wanneer zij gedwongen afgeschakeld worden door de netbeheerder als het net volloopt? Wat is de vergoeding die zij dan krijgen van de netbeheerder? Houdt dat de businesscase rendabel?
Zon- en windparken verdienen geld voor geproduceerde elektriciteit en ontvangen aanvullend SDE++ subsidie over hun daadwerkelijk gerealiseerde productie.
Wanneer zon- en windparken worden afgeschakeld als gevolg van netcongestie ontvangen zij dus geen SDE++ subsidie omdat er geen productie van hernieuwbare elektriciteit is. Wel ontvangen zon- en windparken, die afgeschakeld worden, een vergoeding van de netbeheerders.
Gedwongen afschakelen gebeurt in situaties wanneer de netbeheerder kort van te voren voorziet dat het elektriciteitsnet overbelast dreigt te raken, bijvoorbeeld omdat het weer in de praktijk anders is dan de weersvoorspelling en er meer wind of zon is dan voorspeld. Dit gebeurt niet frequent en is van korte duur.
Wanneer producenten verplicht worden afgeschakeld dan gebeurt dit tegen een vergoeding, waarbij de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van o.a. de duur van de afschakeling en het soort asset (bv. windpark of gascentrale) dat afgeschakeld wordt. Bij deze vergoeding wordt geen rekening gehouden met de businesscase van de producent in kwestie, ook vanwege de snelheid waarmee afgeschakeld moet worden. De businesscase is projectafhankelijk en hangt van vele factoren af, zoals (het formaat van) de opstelling, de aansluiting, etc. Op de vraag of de business case bij gedwongen afschakeling rendabel is, is dus geen eenduidig antwoord te geven.
Producenten kunnen ook vrijwillig flexibel vermogen aanbieden, waarbij zij zelf de hoogte van hun vergoeding bepalen. Dit gebeurt onder andere via een open biedingssysteem, waarbij partijen een vergoeding ontvangen wanneer zij capaciteit beschikbaar stellen. Via het biedingssysteem kan ieder project vrijwillig volume aanbieden om af te schakelen tegen een zelf bepaalde prijs. Het zon- of windpark in kwestie bepaalt dan dus zelf de hoogte van de vergoeding van het aanbod aan de netbeheerder om af te schakelen. De netbeheerder kiest wie gecontracteerd wordt. Het zon- of windpark in kwestie neemt de gemiste SDE++ subsidie mee in de bepaling van de gevraagde vergoeding. Wanneer de netbeheerder niet op het aanbod ingaat, bijvoorbeeld omdat er een goedkoper aanbod ligt, wordt het zon- of windpark ook niet afgeschakeld. Bij deze vrijwillige afschakeling is de business case dus altijd rendabel.
Windmolens op land |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe geeft u invulling aan de afspraak in het coalitieakkoord dat er heldere afstandsnormen komen voor de bouw van windmolens op land?
In de concept-AMvB «Windturbines leefomgeving», die voor publieke consultatie wordt voorbereid, werkt de Staatssecretaris van IenW een afstandsnorm uit. In het antwoord op vraag 3 informeert de Staatssecretaris van IenW uw Kamer over de planning van de AMvB.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Leijten en Erkens over het maken van afspraken voor de plaatsing van nieuwe windmolens (Kamerstuk 32 813, nr. 985)?
Bij brief van 6 juli 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Leijten/Erkens. Deze informatie is nog steeds actueel1. In de motie is verzocht te onderzoeken of een afstandsnorm van 4x tiphoogte (Deense norm) tijdelijk toegepast kan worden. Het is vanwege strijdigheid met de Europese richtlijn voor strategische milieubeoordeling (smb-richtlijn) echter niet toegestaan om – vooruitlopend op de plan-m.e.r. en AMvB-procedure – vanuit het Rijk algemene of tijdelijke regels te geven voor nieuw te realiseren windparken zonder het uitvoeren van een plan-m.e.r. Ook voor afspraken met decentrale overheden die voorzien in een afstandsnorm kan geoordeeld worden dat deze in strijd zijn met de smb-richtlijn als er geen plan-m.e.r. voor is uitgevoerd. Naar aanleiding van de motie Leijten/Erkens is de afstandsnorm van 4x tiphoogte meegenomen in de plan-m.e.r.-procedure. Totdat nieuwe landelijke milieunormen zijn vastgesteld kunnen decentrale overheden per windpark milieuvoorschriften in de omgevingsvergunning opnemen. De voorbereiding daarvan gebeurt in een zorgvuldig proces op basis van een lokale milieubeoordeling. Daarbij helpt het onderling delen van kennis en werkwijzen om elkaar te ondersteunen, te leren van elkaar en uniformiteit te bevorderen. Het Rijk ondersteunt gemeenten hierbij. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie.
In hoeverre klopt de planning uit antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Erkens en Haverkort over wind op land, ontvangen op 27 maart 2023, waarin u aangeeft dat u verwacht medio 2023 de nieuwe algemene milieuregels ter inzage te leggen en dat de nieuwe regels begin 2024 gereed zullen zijn?
De planning moet worden bijgesteld omdat de inbouw in het stelsel onder de Omgevingswet ingewikkelder is dan verwacht. Naar verwachting zal de start van de publieke consultatie over de concept-AMvB plaatsvinden in de herfst van 2023. Na verwerking van de inbreng zal het voorstel bij het parlement worden voorgehangen. Vervolgens zal over het voorstel advies bij de Raad van State worden ingewonnen. Daarna wordt het besluit met het advies van de Raad van State en nader rapport aan het parlement overgelegd (nahang). Inwerkingtreding zal dan naar verwachting in de loop van 2024 kunnen plaatsvinden.
Gezien de geplande datum van de parlementaire verkiezingen zal de voorhang plaatsvinden bij de nieuw verkozen Tweede Kamer. Het is dan uiteraard aan de Kamer om daarbij een besluit te nemen of zij het voorstel (in het geheel of op onderdelen) controversieel wil verklaren, of dat doorgang van de wetgevingsprocedure kan plaatsvinden. Deze keuze kan de planning beïnvloeden.
Kunt u aangeven wat het effect is op de huidige planning van windparken als er mogelijk meer vertraging optreedt dan inwerkingtreding in 2024?
Ook in afwachting van de nieuwe milieubepalingen blijft het mogelijk om nieuwe windparken te realiseren. Voor nieuwe windturbineparken kan het bevoegd gezag op basis van een lokale milieubeoordeling milieuvoorschriften opnemen in de omgevingsvergunning milieu en het bestemmings- of omgevingsplan om milieubescherming te bieden voor omwonenden. Er wordt bij circa 20 windparken gewerkt met lokale milieunormen. Voor ongeveer de helft hiervan is reeds een vergunning afgegeven. De normen moeten een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering hebben. Bij Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en Windpark Karolinapolder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit getoetst en geoordeeld dat dit inderdaad het geval is.
Verschillende gemeenten pakken windplannen (nog) niet op. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals gebrek aan maatschappelijk of bestuurlijk draagvlak, capaciteitsgebrek of dat gemeenten ervoor kiezen de landelijke milieubepalingen voor windturbines af te wachten. Om hoeveel projecten dit precies gaat is ons niet bekend.
Kunt u aangeven in hoeveel gemeentes en bij hoeveel projecten er nu gebruik gemaakt wordt van tijdelijke afstandsnormen?
Op basis van een inventarisatie bij provincies constateren wij dat er op dit moment 17 gemeenten zijn die lokale afstandsnormen hanteren in hun beleid (algemeen beleid of projectspecifieke voorwaarden).
De brief 'Vormgeving instrumentarium hernieuwbare waterstof' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Welk beleid is er momenteel voor waterstof uit energiebronnen zoals aardgas, industriële restgassen, restafval, of kernenergie aangezien u aangeeft dat de waterstofvraag in andere sectoren dan industrie en mobiliteit vooral ingevuld zal moeten worden met deze vormen van waterstof? Kunt u dit uitsplitsen naar energiebron?
Het beleid rondom waterstof uit niet-hernieuwbare energiebronnen is vooral gericht op de toepassing van Carbon Capture and Storage (CCS). Voor waterstofproductie uit aardgas, industriële restgassen en afval is SDE++-subsidie beschikbaar voor het CCS-gedeelte. Kernenergie kan op termijn een rol spelen bij waterstofproductie, rechtstreeks of via het CO2-arm of -vrije elektriciteitsnet. Verder wordt waterstof uit niet-hernieuwbare energiebronnen indirect gesteund via de aanleg van de waterstofinfrastructuur zoals de importterminals, het landelijk waterstofnetwerk en opslagfaciliteiten, en van CO2-infrastructuur voor transport en opslag. In het (concept) nationaal plan energiesysteem (NPE) dat ik op 3 juli jl. aan uw Kamer heb aangeboden, wordt ook ingegaan op de rol van grijze en blauwe (koolstofarme) waterstof in verschillende sectoren richting 2050.
Hoe wordt er voor gezorgd dat de elektriciteitssector zoals u omschrijft vooral gebruik zal gaan maken van waterstof uit energiebronnen zoals aardgas, industriële restgassen, restafval of kernenergie en niet voor groene waterstof kiest?
Voor de ombouw van gascentrales naar waterstof is 1 miljard EUR subsidie gereserveerd. Dit bedrag is bedoeld om de transitie van gascentrales naar waterstof te versnellen, en is niet gericht op een specifieke productiemethode van waterstof. Wat betreft productiemethode van waterstof in relatie tot gascentrales is geen specifiek of aanvullend beleid van de overheid voorzien. Als generiek instrument is de SDE++ voor CCS inzetbaar. Voor gascentrales zou hierdoor op korte termijn naar verwachting met name blauwe waterstof (geproduceerd uit aardgas met CCS) interessant zijn als brandstof. Op langere termijn, wanneer groene waterstof (geproduceerd uit hernieuwbare elektriciteit) in grotere volumes beschikbaar en concurrerend is, kan dit blauwe waterstof gaan vervangen.
Deelt u de mening dat het goed is voor het klimaat en de leveringszekerheid als aardgas op de Noordzee op termijn wordt ingezet om blauwe waterstof te maken?
Aardgas uit de Noordzee is beter voor het klimaat dan geïmporteerd aardgas. Koolstofarme waterstof geproduceerd met dit aardgas kan derhalve op termijn een belangrijke bijdrage leveren aan het halen van de klimaatdoelen en het vergroten van de leveringszekerheid.
Hoe past dit binnen het versnellingsplan Noordzeegas? (Kamerstuk 33 529, nr. 1058) Welke manieren zijn er om te borgen dat aardgas van de Noordzee op termijn gebruikt zal worden om blauwe waterstof te maken? Bent u van plan hier beleid op te maken?
Het versnellingsplan voor de Noordzee beoogt om de reeds sterke daling van de gasproductie op de Noordzee zoveel mogelijk af te vlakken om zodoende bij te dragen aan de leveringszekerheid.
Zie ook het antwoord op vragen van de leden Bontenbal en Erkens over blauwe waterstof (kenmerk 2023Z09515, ingezonden 30 mei 2023, beantwoord op 3 juli 2023).
Welke rol bent u van plan te spelen in het afsluiten van contracten van Nederlandse energiebedrijven met landen zoals Noorwegen om een stabiel aanbod van blauwe waterstof in de toekomst naar Nederland te halen?
Noorwegen is voor Nederland een belangrijke leverancier van energie en kan dat in de toekomst ook voor waterstof zijn. Daarom is waterstof ook een van de onderwerpen in de MoU die in 2021 is ondertekend. Het is aan in Nederland gevestigde bedrijven om aan te geven of men blauwe waterstof wil importeren uit Noorwegen. Voor deze blauwe waterstof kan op termijn ook gebruik worden gemaakt van de infrastructuur (terminals, backbone, opslag) waarvoor het kabinet momenteel investeringen ondersteunt.
Op dit moment wordt door de Deutsche Energieagentur (DENA) en het Noorse Transportbedrijf Gassco een haalbaarheidsstudie gedaan naar grootschalige importen van waterstof uit Noorwegen, om aan de toenemende vraag naar waterstof vanaf 2030 te kunnen voldoen. De resultaten van deze studie zullen binnenkort worden gepresenteerd. In eerste instantie gaat het om blauwe waterstof, op termijn zal er ook groene waterstof uit Noorwegen worden geïmporteerd.
Navraag bij staatsdeelneming Gasunie leert dat er vanuit Noorse zijde ook belangstelling bestaat om de mogelijkheden te onderzoeken voor Noorse (pijpleiding)exporten naar Nederland, via (een deel van) de toekomstige Noors-Duitse waterstof infrastructuur. De Nederlandse overheid zal het gesprek aangaan met Noorwegen en Duitsland om te bezien of een dergelijke verkenning kan worden ondernomen.
Welke rol ziet u voor waterstofopslagen bij het van de grond krijgen van de waterstofmarkt? Kunt u daarbij specifiek aangeven hoe u zonder waterstofopslag voornemens bent om vraag en aanbod aan elkaar gematcht te krijgen? Kunnen de waterstofopslagfaciliteiten al eerder dan in 2028 gereed zijn? Welke mogelijkheden ziet u nog tot versnelling?
Waterstofopslag is een essentieel onderdeel van het energiesysteem van de toekomst. Dit heb ik duidelijk gemaakt in het recente gepubliceerde Programma Energiehoofdstructuur (PEH). Opslag is noodzakelijk om vraag en aanbod in balans te houden en om een goed functionerende markt te hebben. In juni 2022 is een Rijkscoördinatieregeling (RCR) procedure gestart voor het eerste project in Nederland, zodat er voldoende waterstofopslagcapaciteit in 2030 is. Het gaat om de aanleg en ingebruikname van vier tot vijf nieuwe zoutcavernes voor waterstofopslag in Zuidwending. Het RCR traject kent verschillende stappen om de omgeving en de betrokkende stakeholders goed en zorgvuldig mee te nemen in de besluitvorming, onder meer over de effecten op de omgeving. Dit vergt tijd. Voor één van de cavernes is het uitloogproces al voltooid onder de reguliere mijnbouwvergunning. Een definitief besluit over de ruimtelijke inpassing en de vergunningen wordt in 2025/2026 verwacht. Daarna kan de reeds uitgeloogde caverne voor waterstofopslag gereed worden gemaakt. Gemiddeld duurt dat twee tot drie jaar.
Met de bestaande zoutverwerkingscapaciteit kunnen er maximaal twee cavernes per jaar worden aangelegd. Dat betekent dat in 2028 niet alle zoutcavernes gereed zullen zijn. Echter, dat is (nog) niet nodig. Veel van de productie van waterstof vindt momenteel plaats op het terrein van bedrijven die de waterstof zelf consumeren. Richting 2030–2035 verandert dat: de vraag en daarmee de opslagbehoefte zal toenemen. Ik zie daarom de noodzaak van de ontwikkeling van aanvullende opslagcapaciteit en zet mij in voor het vergroten van de capaciteit van waterstofopslag op land in zoutcavernes (zie ook het Programma Energie Hoofdinfrastructuur). Ook zet ik in op onderzoek en pilots naar opslag in oude gasvelden en offshore opslagmogelijkheden. Middelen van het klimaatfonds zijn bestemd om de verdere opschaling van waterstofopslag te bewerkstelligen (reservering van 250 miljoen EUR, zie Kamerstuk 32 813-1230).
Het bericht ‘Martin botst met woonstichting om oneerlijke compensatie energiekosten: het is ons geld’ |
|
Peter de Groot (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Martin botst met woonstichting om oneerlijke compensatie energiekosten: het is ons geld»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat u vindt van het feit dat woonstichting Woonconcept deze compensatie pas in juni 2024 wilt verrekenen, terwijl de regeling eind april is opengesteld zodat de tegemoetkoming op de korts mogelijke termijn kan bijdragen aan lastenverlichting voor de huishoudens achter een blokaansluiting?
Het is niet de bedoeling dat lastenverlichting pas plaatsvindt in juni 2024. Als de contracthouder voor een blokaansluiting subsidie heeft ontvangen, dan moet hij voor het moment en de wijze van het verrekenen van de verkregen tegemoetkoming aansluiten bij de periodiciteit en de geldende wijze van verdeling van de energiekosten over de bewoners (de zogeheten «verdeelsleutel»). Wanneer bewoners bijvoorbeeld een maandelijks voorschotbedrag voor energie betalen, moet de tegemoetkoming met deze maandelijkse betalingsverplichting worden verrekend in dezelfde verhouding als de voorschotbedragen over de bewoners zijn verdeeld. Na het ontvangen van de subsidie moet de contracthouder vanaf de eerstvolgende maand dat hij weer energiekosten in rekening brengt, het deel van de tegemoetkoming voor die maand met de energiekosten voor die maand verrekenen. Zo doet hij dat vervolgens maandelijks voor de nog resterende maanden in 2023. Het deel van de tegemoetkoming voor al verstreken maanden in 2023 op het moment van ontvangen van de subsidie door de contracthouder kan hij in één keer met de eerstvolgende maand verrekenen of achteraf bij de eindafrekening van de energiekosten. De contracthouder kan er dus niet voor kiezen de gehele tegemoetkoming in één keer pas in juni 2024 te verrekenen. Dat is in strijd met de verplichtingen voor het verrekenen van de tegemoetkoming.
Zoals ik aan uw Kamer heb gecommuniceerd in de brief van 17 januari jl. is, in overleg met de branches van verhuurders, geconstateerd dat ook voorafgaand aan de openstelling van de regeling al rekening gehouden kon worden met de subsidiebedragen uit deze regeling. Hierdoor konden de voorschotten op een niveau worden vastgesteld dat past bij de beoogde tegemoetkoming van de bewoners achter de blokaansluiting. Deze brief was een handreiking aan verhuurders en VvE’s om de tegemoetkoming voor blokaansluitingen alvast mee te nemen bij het opstellen van de voorschotten voor 2023 of, waar deze al zijn vastgesteld, om verlaging van de vastgestelde bedragen te overwegen.
Hoeveel aanvragen voor compensatie van blokaansluitingen zijn gedaan? Hoeveel procent van de blokaansluitingen is dit in Nederland?
Per 20 juni zijn er 4.570 aanvragen ingediend. Dit betreft 9,14% van de naar schatting 50.000 blokaansluitingen voor zowel warmte als elektriciteit. Voor partijen met meerdere gebouwen, en dus vaak ook meerdere blokaansluitingen in beheer, zoals woningbouwcorporaties, is er per 1 juli de mogelijkheid om bulkaanvragen in te dienen.
Wat gaat u doen om verhuurders met een blokaansluiting, die feitelijk geen incentive hebben voor het aanvragen van energiecompensatie voor de huurders, sneller over te laten gaan tot het aanvragen en uitkeren van compensatie op de energierekening van de huurders?
Bij de totstandkoming van de regeling is er intensief contact geweest met vertegenwoordigers van woningbouwcorporaties, verhuurders en VvE’s. Deze vertegenwoordiging heeft de nadrukkelijke wens uitgesproken om zo snel mogelijk lastenverlichting te realiseren voor huishoudens achter een blokaansluiting. Omdat het per 1 juli voor grotere partijen mogelijk is om een bulkaanvraag in te dienen, is de verwachting dat het aantal aanvragen verder toeneemt. De woningbouwcorporaties zijn in dit opzicht alleen al goed voor ongeveer 240.000 huishoudens.
In het geval van kleinere en individuele partijen zal bij het achterblijven van het aantal aanvragen worden bezien wat er aan aanvullende communicatie vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat nodig is. De applicatie van het Kadaster die bewoners inzicht geeft in of er voor hun blokaansluiting een aanvraag is ingediend en of deze is toegekend, speelt daarbij een belangrijke rol. Door deze applicatie kunnen bewoners hun verhuurder namelijk vragen om een aanvraag voor de tegemoetkoming in te dienen, als uit de applicatie blijkt dat dat nog niet is gedaan. Tegelijkertijd betekent de omwille van de uitvoerbaarheid gekozen oplossing voor een subsidie dat het aanvragen ervan niet verplicht is en ik daar contracthouders ook niet toe kan dwingen.
Klopt het dat het de verhuurder vrij staat om te beslissen of de subsidieregeling maandelijks wordt uitgekeerd of volgend jaar pas te verrekenen? Waarom wel, waarom niet? Welke mogelijkheden heeft u om hier op in te grijpen?
Nee, dat klopt niet. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is vermeld, schrijft de regeling voor dat er bij het verrekenen van de subsidie moet worden aangesloten bij de periodiciteit en de geldende verdeelsleutel voor het in rekening brengen van de energiekosten. De contracthouder kan er dus niet voor kiezen de gehele tegemoetkoming in één keer pas in juni 2024 te verrekenen. Dat is in strijd met de verplichtingen voor het verrekenen van de tegemoetkoming.
Door aan te sluiten op deze bestaande systematiek is de regeling beter uitvoerbaar – met een snellere verrekening van de tegemoetkoming tot gevolg – en kunnen huurders via bestaande rechtswegen een verlaging van hun servicekosten afdwingen. Dit geldt voor zowel situaties waarin de tegemoetkoming niet juist wordt verrekend, als situaties waarin de verhuurder de tegemoetkoming niet heeft aangevraagd. Bij het antwoord op vraag 7 ga ik hier nader op in.
Na uitbetaling zal de Belastingdienst steekproefsgewijs controles uitvoeren om te controleren of de tegemoetkoming juist is verrekend.
Deelt u de mening dat het terecht is dat huishoudens zich nu zorgen maken over de afrekening van vorig jaar en dat zij dus nu juist baat hebben bij de financiële compensatie?
Ik begrijp dat huishoudens zich zorgen maken over de hoogte van de energiekosten en zo snel mogelijk wat willen merken van de lastenverlichting.
Welke stappen kan de huurder nemen als de verhuurder nog geen aanvraag heeft ingediend?
Als de verhuurder nog geen subsidieaanvraag heeft ingediend, kan de huurder de verhuurder daarop aanspreken. Het is belangrijk dat verhuurders en huurders met elkaar in gesprek blijven over zowel de aanvraag als de wijze van verrekening. Als de verhuurder aangeeft geen aanvraag in te willen dienen of de tegemoetkoming niet correct verdeelt, is het afhankelijk van de situatie welke opties huurders hebben voor geschilbeslechting:
Huurders kunnen ongeacht de sector terecht bij het Juridisch Loket voor advies.
Wat zijn de gevolgen als de verhuurder niet op tijd de aanvraag indient? Kan de huurder met terugwerkende kracht alsnog aanspraak maken op de subsidieregeling?
Het gevolg is dat de verhuurder geen subsidie meer kan aanvragen en de huurders in principe geen tegemoetkoming kunnen krijgen. Huurders in de sociale huursector kunnen echter naar de Huurcommissie stappen voor een bindend oordeel over de redelijkheid van de energiekosten die door de verhuurder in rekening worden gebracht. Daarbij kan de Huurcommissie de tegemoetkoming meewegen in het geval deze niet is aangevraagd. De Huurcommissie zou kunnen oordelen dat de verhuurder alsnog lagere kosten in rekening moet brengen, omdat hij de subsidie aan had kunnen vragen en de huurder daarmee tegemoet had kunnen komen in de hoogte van de energiekosten. Via deze route kunnen huurders indirect alsnog tegemoetkoming ontvangen. Huurders in de vrije sector kunnen naar de (kanton)rechter voor een bindend oordeel of naar de Huurcommissie voor advies.
Kunt u toelichten hoe de informatievoorziening van het Kadaster in de praktijk werkt, met betrekking tot het maken van een kaart waarop bewoners kunnen zien of er zich in een gebouw een aansluiting bevindt waarvoor een subsidieaanvraag is gedaan en of deze is toe- of afgewezen?
Via een digitale applicatie van het Kadaster worden bewoners binnenkort in staat gesteld om eenvoudig te controleren of er voor hun blokaansluiting een subsidieaanvraag is gedaan en zo ja, of deze is goedgekeurd. Deze informatie wordt per blokaansluiting weergegeven op een kaart. Zoeken gebeurt aan de hand van gegevens over de locatie van de woning, zoals de postcode en het huisnummer.
De applicatie versterkt de informatiepositie van bewoners. Met deze gegevens kunnen ze de contracthouder aansporen om alsnog een subsidieaanvraag te doen wanneer dit nog niet is gebeurd of om de uitgekeerde subsidie juist te verrekenen. De ontwikkeling van de applicatie bevindt zich momenteel in de eindfase en de verwachting is dat deze spoedig live zal gaan.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Bedrijven willen niet aan flexibel stroomgebruik' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bedrijven willen niet aan flexibel stroomgebruik»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoeveel gigawatt aan industrieel vermogen is er op het hoogspanningsnet? En hoeveel op het laag- en middenspanningsnet?
Het is ingewikkeld om een precieze inschatting te maken van het totale vermogen op hoog-, midden-, en laagspanningsnetten van industriële partijen. Netbeheerders beschikken weliswaar over data die betrekking hebben op energieverbruik per gebied in het net, maar niet uitgesplitst naar specifieke sectoren, waaronder het specifieke vermogen dat door de industrie wordt afgenomen.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Energie Nederland geven wel informatie over het algemene energieverbruik per sector, maar niet uitgesplitst naar verschillende gebieden in het net. Zo is de industrie (inclusief raffinaderijen) verantwoordelijk voor 44% van het totale Nederlandse energieverbruik2 en voor 30% van het elektriciteitsverbruik3. Het gaat hierbij dus over verbruik in een geheel jaar. Niet over het vermogen dat wordt afgenomen.
Wat is de inschatting van de netbeheerders van het potentieel flexibel kan worden ingezet? Kunt u dat uiteenzetten per spanningsniveau?
Op plekken waar transportschaarste is en congestie ontstaat kan flexibel gebruik van het elektriciteitsnet ervoor zorgen dat meer elektriciteit kan worden vervoerd over hetzelfde net en er meer partijen kunnen worden aangesloten. Het is dan ook belangrijk om zoveel mogelijk flexibiliteit te ontsluiten bij gebruikers van het net, zodat er netcapaciteit vrijkomt die beschikbaar kan worden gesteld aan partijen in de wachtrij.
Inzicht in het potentieel aan flexibel vermogen is echter nog onvoldoende aanwezig bij zowel netbeheerders als bij de industriële partijen zelf. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 22 juni jl. over Netcapaciteit, de versnelling van de energietransitie en de noodzaak van flexibiliteit (Kamerstuk 29 023, nr. 443) is vanuit de Cluster Energie Strategieën (CES) van 2022 gevraagd naar het opgestelde flexibele vermogen. Ook is in de Integrale Infrastructuurverkenning 3035 (II3050) een gedetailleerde data-uitvraag bij de basisindustrie uitgevoerd. Hieruit bleek dat het voor de industrie complex is om data aan te leveren over vormen van flexibiliteit, zoals vraagsturing of opslag, die een groot potentieel hebben en onder welke omstandigheden investeringen in flexibiliteit rendabel zijn. De Minister van EZK heeft daarom een methodiek laten ontwikkelen die de industrie handvatten moet bieden om dat inzicht te vergroten (Kalavasta, 2023). Deze methodiek zal gebruikt worden voor de uitvraag van de CES 3.0 van najaar 2023.
Met de betrokkenen uit het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) werk ik samen om het aanbod aan flexibiliteit te verhogen, onder andere door beter te communiceren over hoe bedrijven kunnen flexibiliseren en wat het belang daarvan is, maar ook door dit zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Het doel hierbij is de problemen van netbeheerders en marktpartijen bij de uitvraag naar flexibiliteit weg te nemen. Nu weten marktpartijen vaak nog niet wat mogelijkheden zijn om flexibiliteit aan te bieden en wat dat hen ook oplevert. Ook netbeheerders zullen moeten leren hoe zij zo veel mogelijk kunnen inspelen op de behoefte bij de marktpartijen bij het uitvragen van meer flexibele vraag en aanbod. Hier kan ook de flexambassadeur, die ik heb aangekondigd in de Kamerbrief van 22 juni jl. een rol spelen. De taak van deze ambassadeur is onder andere de werelden van de netbeheerders en marktpartijen dichter bij elkaar brengen en knelpunten inventariseren en oplossen bij het ontsluiten van flexibel vermogen.
Tot slot is het niet alleen belangrijk hoe groot het vermogen aan flexibel aanbod is, maar gaat het ook om de locatie en tijd wanneer partijen dit kunnen aanbieden aan de netbeheerder. Netcongestie wordt immers alleen opgelost met flexibel vermogen op het juiste moment en in de juiste regio.
Wat is de inschatting van de industriële bedrijven dat potentieel flexibel kan worden ingezet? Kunt u dat uiteenzetten per spanningsniveau?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het verschil in de antwoorden tussen vraag 3 en 4, als daar verschil in zit? Als dit niet inzichtelijk is, zou u dit niet inzichtelijk moeten maken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ondervangen de netbeheerders de overweging in het artikel dat het voor bedrijven moeilijk te berekenen is tegen welke prijs het aantrekkelijk is om tijdelijk op- of af te schakelen?
Partijen kunnen zelf bepalen tegen welke waarde zij flexibiliteit aanbieden bij de netbeheerders. Omdat dit nieuw is, is het begrijpelijk dat het voor bedrijven moeilijk is om expliciet te maken tegen welke prijs zij bereid zijn flexibiliteit aan te bieden. De rol voor de netbeheerders is hierin ook beperkt. Zij kunnen dit namelijk ook niet bepalen voor individuele bedrijven. Netbeheerders kunnen het partijen wel zo duidelijk mogelijk maken op welke moment en in welke mate flexibiliteit wordt gevraagd in een bepaald gebied, want zoals ook beschreven in de genoemde Kamerbrief van 22 juni jl. is het vaak zo dat het net maar enkele uren per dag vol is. Daarnaast ondersteunen netbeheerders bedrijven door zoveel mogelijk gestandaardiseerde contractvoorwaarden te hanteren die ook beschikbaar zijn op de website van Partners in Energie. Vanuit het LAN werken netbeheerders en marktpartijen momenteel actief aan oplossingen voor knelpunten die bedrijven ervaren bij het aanbieden van flexibiliteit. Hierbij wordt voor elektriciteitsproductie ook gekeken naar het vaststellen van een prijsformule om de prijs te bepalen.
Ook wordt er ingezet op betere communicatie over congestiemanagement. Zo is onlangs het platform Slimmetstroom.com gelanceerd door de netbeheerders, waar bedrijven zich kunnen laten informeren en inspiratie op kunnen doen uit voorbeeldcases.
Welke inschatting maakt u van de kosten op jaarbasis voor netbeheerders als het potentiele flexvermogen wordt gerealiseerd? Kunt u dat uitsplitsen per spanningsniveau? Hoe wordt dit vervolgens terugverdiend?
Een inschatting van de kosten voor de netbeheerders voor de vergoeding van congestiemanagement als het gehele potentiële flexvermogen wordt gerealiseerd, is niet te maken. Dit heeft er onder andere mee te maken dat, zoals eerder aangegeven, er geen eenduidig beeld is van het potentieel aan flexvermogen.
Er worden al wel kosten gemaakt door netbeheerders omdat zij partijen tegen vergoeding vragen minder vermogen te gebruiken ten behoeve van congestiemanagement. Deze kosten worden verwerkt in de transporttarieven. Aan de andere kan congestiemanagement ook zorgen voor inkomsten bij de netbeheerders. Als er door congestiemanagement meer partijen kunnen worden aangesloten op het bestaande net, zonder dat daar verzwaring voor nodig is, dan zorgt dit voor extra inkomsten uit nettarieven.
In beginsel kunnen netbeheerders flexibiliteit inkopen tot aan de zogeheten financiële grens zoals is vastgelegd in Netcode elektriciteit. Deze grens bepaalt hoeveel netbeheerders maximaal aan vergoeding mogen betalen aan bedrijven ten behoeve van congestiemanagement. Dit bedrag is afhankelijk van de grootte van het congestiegebied waarvoor een congestieonderzoek wordt uitgevoerd. De gepubliceerde onderzoeken van TenneT geven een totale grens aan van ca. 115 miljoen euro. Gecombineerd met de kosten van de regionale netbeheerders komt dit neer op enkele honderden miljoenen. Wat de totale uiteindelijke kosten zijn is niet precies te zeggen, omdat het een maximale grens is die in de praktijk niet gehaald hoeft te worden. Op dit moment is de grens bijvoorbeeld nog niet in zicht omdat er in congestiegebieden significant minder flexibiliteit wordt aangeboden aan de netbeheerders. Daarnaast zijn voor veel congestiegebieden de onderzoeken nog gaande waardoor de financiële benutting nog niet bekend is.
Deelt u de mening dat bedrijven dwingen om flexibel te zijn niet wenselijk is en problemen kan geven voor de rentabiliteit van bedrijven?
Van oudsher zijn bedrijven gewend aan continue beschikbaarheid van netcapaciteit en contracten zijn op die manier aangegaan. Dit wil echter niet zeggen dat bedrijven ook daadwerkelijk continue toegang tot capaciteit nodig hebben. Zoals ook in de Kamerbrief van 22 juni 2023 benoemt, kan een deel van de industriële bedrijven zijn processen niet flexibiliseren. Dat neemt niet weg dat het flexibiliseren van processen zo aantrekkelijk mogelijk moet worden, bijvoorbeeld door nieuwe contractvormen bij de netbeheerders of door herziening van de transporttarieven waar netbeheerders en de ACM nu aan werken. Hierdoor wordt het voor bedrijven die wel kunnen flexibiliseren interessant om in overweging te nemen. Bedrijven die wel in staat zijn flexibel vermogen te leveren, zullen dit dus doen op momenten en op een manier die hun bedrijfsprocessen toelaten en de rentabiliteit niet onder druk zet. De verplichting om flexibiliteit te leveren is nog niet aan de orde. In de Netcode Elektriciteit is wel een mogelijkheid voor een verplichting opgenomen voor bedrijven, maar dit zal eerst verder moeten worden uitgewerkt door netbeheerders en vervolgens moeten worden goedgekeurd door de ACM.
Deelt u de mening dat ook uit dit artikel blijkt dat baseloadproductie van elektriciteit van grote waarde is in ons energiesysteem en dat dus alles op alles gezet moet worden om de twee nieuwe kerncentrales zo spoedig mogelijk te realiseren?
De productie van voldoende basislast elektriciteit is inderdaad belangrijk voor het Nederlandse energiesysteem. Kernenergie kan, in combinatie met andere energiebronnen, hier een bijdrage aanleveren. Daarom zet ik in op het langer in bedrijf houden van de huidige kerncentrale in de gemeente Borsele en worden de voorbereidingen getroffen voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales. In mijn brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 32 645, nr. 117) heb ik beschreven hoe we zo spoedig mogelijk tot realisatie kunnen komen, zonder daarbij de veiligheid uit het oog te verliezen.
Welke additionele positieve prikkels zouden aangeboden moeten worden aan bedrijven om flexibiliteit te stimuleren? Deelt u de mening dat een positieve business case voor een bedrijf cruciaal is om daadwerkelijk flexibel gebruik te stimuleren? En niet een platte verplichting?
Vanuit het LAN wordt gekeken naar nieuwe contractvormen, zoals de Non-firm Aansluit- en Transportovereenkomsten (NFA’s) en Groeps-Transportovereenkomsten (Groeps-TO’s). Deze contractvormen hebben voor aangeslotenen meerdere positieve gevolgen. NFA’s bieden partijen op de wachtlijst de mogelijkheid toch een aansluiting te krijgen als de partij alleen transport nodig heeft op momenten buiten de piek. Bij een Groeps-TO sluit de netbeheerder een overeenkomst met een groep aangeslotenen. Binnen deze groep worden afspraken gemaakt over wie, wanneer, hoeveel verbruikt. Hierdoor kan transportcapaciteit binnen de groep efficiënt worden gebruikt en kunnen meer partijen worden aangesloten op hetzelfde net. Dit biedt ook een lager tarief voor de aangesloten partijen.
Zoals ik ook bij vraag 8 aangeef, is een verplichting voor het leveren van flexibiliteit nog niet aan de orde. Niet alle bedrijven zullen in staat zijn hun bedrijfsprocessen aan te passen. Een aanzienlijk deel van de bedrijven is echter wel in staat flexibiliteit te leveren, maar is hier nog onvoldoende mee bekend. Dit vraagt om een gedragsverandering, bedrijven zullen hun bedrijfsprocessen moeten evalueren en mogelijk bepaalde momenten in het proces moeten aanpassen.
Hoe staat het met de plannen van de netbeheerders om tot smart grids te komen? Welke tijdsspanne is daarvoor in gedachten en lopen de netbeheerders hierbij op schema?
Het Smart Grid is niet één specifieke technologie, maar een technologisch concept dat verschillende doelen dient en dat verschillende functionaliteiten combineert. De essentie van het Smart Grid concept is het uitrusten van elektriciteitsdistributienetten met ICT; dit met als doel om de betrouwbaarheid en de benutting van deze netten te optimaliseren. Een wezenlijk onderdeel van het Smart Grid concept is de slimme meter. De uitrol van de slimme meter is inmiddels afgerond en in meer dan 90% van de Nederlandse huishoudens is een slimme meter geïnstalleerd. Daarnaast investeren de Nederlandse (distributie)netbeheerders in Distributie Automatisering, technologie om de observeerbaarheid en de stuurbaarheid van laag- en middenspanningsnetten te vergroten, waardoor de betrouwbaarheid verder kan worden verhoogd en de beschikbare netcapaciteit zo goed mogelijk kan worden benut en zoveel mogelijk aan afnemers beschikbaar kan worden gesteld – met andere woorden, «dat er scherp aan de wind gezeild kan worden».
Ook de Real Time Interface (RTI) waaraan netbeheerders en marktpartijen gezamenlijk werken, vormt een ontwikkeling die past in de ontwikkeling naar «slimmere netten». De Real Time Interface maakt het mogelijk dat de netbeheerder – als dat om technische redenen noodzakelijk is en op basis van gezamenlijke afspraken – de elektriciteitsproductie van zonne- en windinstallaties op een bepaald moment aanstuurt.
Het Smart Grid concept legt ook verbindingen tussen het netwerk en de netbeheerder en de klant en zijn installatie. Zo zijn steeds meer huishoudelijke apparaten voorzien van een Wifi-verbinding en stuurbaar via apps; dit laatste geldt ook voor het laadgedrag van elektrische auto’s. Door deze In Home Automation/domotica via de slimme meter te verbinden met de ICT die in de distributienetten wordt geïnstalleerd en dit te combineren met een Home Energy Management Systeem (HEMS) en eventueel een thuisbatterij, neemt de flexibiliteit van het energiesysteem toe. Dit komt doordat huishoudens beter in staat zijn om hun energiegebruik (zowel afname als levering) af te stemmen op de actuele vraag of aanbod in het energiesysteem op dat moment. Deze ontwikkeling draagt bij aan de energietransitie. Een exacte planning voor de uitrol van «het» Smart Grid is echter niet te geven en de impact van het concept op het mitigeren van het actuele tekort aan netcapaciteit is beperkt.
Bent u bereid om op zeer korte termijn het delen van aansluitcapaciteit voor bedrijven mogelijk te maken of zo bedrijven in staat te stellen congestieproblematiek lokaal in collectief verband op te lossen?
In het LAN zijn meerdere acties gericht op nieuwe contractvormen die gericht zijn op het delen van capaciteit. Dit biedt netgebruikers de mogelijkheid samen te werken op het gebied van transportvraag. Per saldo zullen de samenwerkende gebruikers minder capaciteit van het net vragen. Naast de ruimte die hierdoor op het net wordt gecreëerd, heeft dit een financieel voordeel voor de netgebruikers in de vorm van een lager tarief. Een andere vorm waarop capaciteit kan worden gedeeld betreft het zogeheten «Cable Pooling» ofwel het delen van een aansluitkabel door verschillende entiteiten. Momenteel is dit al mogelijk voor zon- en windassets. In de nieuwe Energiewet wordt verkend hoe dit breder kan worden ingezet door Cable Pooling ook voor energieopslag en -conversie mogelijk te maken.
Welke verbeteringen komen er op het vlak van het lonend maken van flexibel stroomgebruik in de nieuwe Energiewet?
De Energiewet biedt een stevige juridische basis voor nieuwe instrumenten om flexibel stroomgebruik te bevorderen, zoals de genoemde nieuwe contractvormen. De Energiewet laat zo duidelijker ruimte voor netbeheerders en ACM om dergelijke verbeteringen en veranderingen door te voeren. Ten eerste krijgen netbeheerders in de Energiewet een expliciete taak om flexibiliteitsdiensten in te kopen om congestieproblematiek op te lossen of te voorkomen. Daarvoor wordt hen ook opgedragen om in methoden en voorwaarden specificaties voor deze inkoop en gestandaardiseerde marktproducten op te nemen. Voor een belangrijk deel is dit al uitgewerkt in bestaande methoden en voorwaarden. Met het oog op de congestieproblematiek en in het kader van het LAN, onderzoeken netbeheerders constant of nieuwe producten ontwikkeld of toegangsdrempels verlaagd kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn de eerder genoemde nieuwe contractvormen.
Ten tweede bevat de Energiewet, op enkele uitzonderingen na, geen invulling van de nettarievenstructuur en maakt deze duidelijk dat de bevoegdheid hiervoor ligt bij de netbeheerders en de ACM. Binnen deze ruimte wordt door netbeheerders, de ACM en andere stakeholders momenteel gewerkt aan een herziening van de transporttarievenstructuur, zodat deze meer rekening houdt met de mate van congestie die bestaat in de netten. Een dergelijke, dynamische transporttarievenstructuur beloont partijen die hun elektriciteitsverbruik verplaatsen naar momenten waarop het net minder druk bezet is. Nog dit jaar verwacht Netbeheer Nederland een voorstel voor te leggen bij de ACM om nettarieven dynamischer te maken voor partijen die zijn aangesloten op het hoogspanningsnet van TenneT. Dit zou dan vanaf 2025 kunnen gaan gelden.
Blauwe waterstof |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u voornemens in het Nationaal Programma Energiesysteem (NPE) aandacht te besteden aan nut en noodzaak van koolstofarme waterstof in het energiesysteem van de toekomst, aangezien u in de beantwoording op schriftelijke vragen stelt dat zowel hernieuwbare als koolstofarme waterstof een belangrijke rol moeten spelen in het behalen van onze CO2-reductiedoelen, snelle opschaling van waterstofproductie essentieel is en het kabinet inzet op waterstofproductie met Carbon Capture en Storage (CCS) waar de inzet van hernieuwbare waterstof niet of niet tijdig voldoende mogelijk is (Aanhangsel Handelingen 2022/23, nr, 1852)?1
Ja.
Hoeveel hernieuwbare waterstof is er in 2030, 2040 en 2050 nodig, gelet op de doelstelling van de Europese Unie dat in 2030 42% van de waterstof in de industrie afkomstig moet zijn van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en gelet op de klimaatdoelen van Nederland in het algemeen? Hoeveel daarvan zal uit hernieuwbare bronnen komen en hoeveel zal koolstofarme waterstof betreffen?
Zoals geschetst in het concept NPE ziet het kabinet een belangrijke rol voor waterstof in de ontwikkeling van het energiesysteem en het voldoen aan onze klimaatdoelen richting 2050.2 Hoeveel hernieuwbare en koolstofarme waterstof er in de toekomst precies nodig is, is nog niet bekend. Met het concretiseren van de verduurzamingsplannen in de industrie in het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie, en het concretiseren van de verduurzamingsplannen in overige sectoren, zullen de benodigde volumes de komende jaren steeds duidelijker worden. In het definitieve NPE dat gepland is te verschijnen aan het einde van dit jaar, zal het kabinet nader beschrijven met welke ontwikkeling van de waterstofvraag het richting 2050 rekening houdt.
Ter indicatie van de toekomstige waterstofvraag biedt de recente scenariostudie ii3050 van de netbeheerders inzicht.3 Deze studie schetst bandbreedtes voor het totale binnenlandse waterstofgebruik van circa 310–510 PJ in 2040 en circa 365–610 PJ in 2050. In het begin zal het aandeel van koolstofarme waterstof hierin groter zijn dan dat van hernieuwbare waterstof. Richting 2050 verwacht het kabinet dat eerst grijze, maar daarna ook blauwe waterstof steeds meer vervangen wordt door hernieuwbare waterstof(dragers).
Op basis van het huidige gebruik van waterstof in de industrie en het energiegebruik in de mobiliteit is de schatting dat in 2030 voor de verwachte bindende EU-waterstofdoelen ten minste 45 PJ aan waterstofdragers moet voldoen aan de eisen voor «hernieuwbare brandstof van niet-biogene oorsprong» (35 PJ vanuit de industrie en 10 PJ vanuit mobiliteit). Het restant van de waterstofvraag vereist voldoende aanbod van niet-hernieuwbare waterstof. Voor de industrie is de vraag naar niet-hernieuwbare waterstof naar verwachting al meer dan 100 PJ in 2030. Het kabinet streeft ernaar het aandeel grijze waterstof daarin zo klein mogelijk te maken, onder meer door steun voor CCS.
Bent u het met de indiener eens dat de industrie in een vroeg stadium vertrouwen nodig heeft in de ontwikkeling van de waterstofmarkt en dat het dus verstandig is om ook de producenten van blauwe waterstof duidelijkheid te bieden? Is het verstandig om af te spreken dat eventuele tekorten aan hernieuwbare waterstof mogen worden aangevuld met koolstofarme waterstof, zodat waterstof in ieder geval beschikbaar is voor de industrie?
Op basis van verschillende rapporten (zie ook de eerder genoemde ii3050) en gesprekken met bedrijven (voor bijvoorbeeld de Cluster Energie Strategieën) verwacht ik dat de totale waterstofvraag in Nederland en buurlanden nog lang groter zal zijn dan het potentiële aanbod van hernieuwbare waterstof (inclusief import). Om die reden voorzie ik een robuuste vraag naar koolstofarme waterstof, gesteund door de verwachte stijging van de CO2-prijs als gevolg van het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS). Ik zet in op snelle realisatie van grensoverschrijdende infrastructuur voor waterstoftransport en -opslag om producenten van koolstofarme waterstof te helpen die grote waterstofvraag efficiënt te bedienen.
Natuurlijk is het wel van groot belang dat de markt duidelijkheid krijgt over het instrumentarium voor waterstof. Over het instrumentarium voor productie van blauwe waterstof bestaat al duidelijkheid; zie het antwoord op vraag 4. Dit najaar wil ik daarnaast duidelijkheid geven over het instrumentarium voor hernieuwbare waterstof; over de hoofdlijnen van dit instrumentarium kunt u lezen in mijn recente brief.4 Dit najaar moet dus duidelijk zijn, ook voor (beoogd) producenten van koolstofarme waterstof, welke prikkels producenten en gebruikers van waterstof kunnen verwachten.
Tijdelijke fysieke tekorten opvangen met niet-hernieuwbare waterstof is technisch mogelijk. Tegelijkertijd wil ik voorkomen dat bedrijven ongelimiteerd koolstofarme waterstof kunnen inzetten waardoor er onvoldoende vraag naar hernieuwbare waterstof ontstaat en de opschaling van import en elektrolyse stagneert. De inzet van koolstofarme waterstof in plaats van hernieuwbare waterstof zal ook niet kunnen meetellen voor de verwachte bindende waterstofdoelen uit de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie (Renewable Energy Directive – RED III; zie voor een toelichting op deze doelen mijn recente brief).
Hoe kunt u aan toekomstige producenten van koolstofarme waterstof uit aardgas in Nederland voldoende zekerheid bieden dat hun investeringen ook terugverdiend kunnen worden?
Toekomstige producenten van koolstofarme waterstof uit aardgas kunnen de benodigde investering in CCS mede financieren met behulp van SDE++-subsidie. Er is geen financiële ondersteuning vanuit de overheid voor investeringen in nieuwe waterstofinstallaties op basis van aardgas. Dergelijke investeringen zullen rendabel worden door vermeden kosten van het EU ETS en/of de CO2-heffing (bij eigen gebruik van de waterstof), of inkomsten uit de verkoop van koolstofarme waterstof aan derden. Door de oplopende CO2-prijs zal de vraag naar koolstofarme waterstof naar verwachting sterk stijgen. Die extra vraag ontstaat niet alleen in de Nederlandse industrie, maar ook in andere sectoren, bijvoorbeeld de elektriciteitssector, en onze buurlanden, met name Duitsland.
Welke rol ziet u voor blauwe waterstof gemaakt uit aardgas op de Noordzee? Hoe zorgt u ervoor dat de investeringsbereidheid hiervoor op peil blijft?
Aardgas uit de Noordzee is beter voor het klimaat dan geïmporteerd aardgas. Aan gaswinning uit kleine gasvelden heeft het kabinet voorwaarden gesteld waaronder op het gebied van veiligheid. Koolstofarme waterstof uit aardgas op de Noordzee kan een belangrijke bijdrage leveren aan het halen van de klimaatdoelen en opschaling van de waterstofmarkt. De investeringsbereidheid zal toenemen naarmate de inkomsten als gevolg van het EU ETS, CO2-heffing en/of verkoop van koolstofarme waterstof stijgen.
Kunt u aangeven op welke wijze de ons omringende landen binnen de Europese Unie omgaan met de voorgenomen RFNBO-doestelling in de RED-III? Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om producenten en gebruikers van waterstof binnen Nederland een level playing field te bieden indien blijkt dat de concurrentiepositie van bedrijven in Nederland negatief wordt beïnvloed door een andere wijze en/of tempo van implementatie van REDIII-doelstellingen ten aanzien van industrieel gebruik van waterstof?
Bij de vormgeving van het instrumentarium voor hernieuwbare waterstof houd ik zeker rekening met het beleid van buurlanden en de interne markt waarop Nederlandse bedrijven zullen moeten concurreren. Om die reden onderhoud ik nauw informeel contact met andere EU-landen over hun beleidsvoornemens, onder meer in Pentalateraal verband. Zo wil ik voorkomen dat er een grote discrepantie ontstaat tussen het beleid in Nederland enerzijds en het beleid in buurlanden anderzijds. Op dit moment zie ik echter nog geen buurlanden met vastgesteld beleid gericht op de RFNBO-doelstelling in de industrie. Natuurlijk hebben de meeste landen om ons heen wel bredere waterstofstrategieën en beleidsvoornemens gepubliceerd; het meest concrete voorbeeld is bijvoorbeeld het Duitse initiatief H2Global ter ondersteuning van RFNBO-import. Op basis van deze strategieën en beleidsvoornemens verwacht ik dat het voorgenomen Nederlandse beleid zoals ik dat op hoofdlijnen beschrijf in mijn recente brief5, met een mix van normering en subsidiëring en ondersteuning van zowel productie als import, goed aansluit bij het beleid in de landen binnen de Europese Unie om ons heen.
Voor het beleid gericht op de RFNBO-doelstelling in de RED-III voor de transportsector verwijs ik naar de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat hierover aan het begin van dit jaar.6 Dit najaar starten daarvoor de internetconsultaties.
Kunt u aangeven waarom in de studie «Technological scope and potential cost reductions early phase scale-up» die u heeft laten uitvoeren in het kader van de voorjaarsbesluitvorming ten aanzien van het klimaatpakket de optie van paarse waterstof ontbreekt? Waarom wordt waterstof uit kernenergie niet meegenomen als serieuze optie?
Ook projecten voor productie van paarse waterstof profiteren van de technologische ontwikkeling als gevolg van de ondersteuning uit het Klimaatfonds. Voor de ontwikkeling van de verschillende vormen van elektrolysetechnologie is het immers irrelevant uit welke bron de elektriciteit komt; dit kan ook elektriciteit uit kernenergie zijn.
De strategische autonomie van Nederland op het gebied van de energietransitie |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hoe definieert u strategische autonomie op het gebied van de energietransitie? Welke technieken en welke grondstoffen vallen daar volgens u in ieder geval onder?
Deelt u de mening dat het van belang is om onze strategische autonomie op het gebied van de energietransitie te versterken? Wanneer zou volgens u de strategische autonomie van Nederland op het gebied van de energietransitie in gevaar zijn? Welke kwantitatieve en kwalitatieve parameters gebruikt u daarbij?
Ja. Het kabinet wil dat Nederland en de EU eigen keuzes kunnen maken bij het borgen van onze publieke belangen. De energietransitie is één van de centrale opgaven waar Nederland en de EU voor staan. De publieke belangen op het terrein van leveringszekerheid en betaalbaarheid van het energiesysteem dienen te worden geborgd. Keuzes over de wijze waarop deze transitie wordt vormgegeven moeten zonder beïnvloeding van buitenaf kunnen worden gemaakt.
Het mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden is één van de prioriteiten van het kabinet en de EU. Afhankelijkheden zijn niet per definitie problematisch: wederzijdse afhankelijkheden vormen de hoeksteen van het mondiale handelssysteem, waardoor specialisatie kan optreden, innovatie wordt gestimuleerd, producten toegankelijk blijven, wetenschappelijke kennis circuleert en onze welvaart en koopkracht toeneemt. Zodra er echter sprake is van risicovolle strategische afhankelijkheden, kan mitigatie daarvan wenselijk zijn. Bedrijven dragen zelf verantwoordelijkheid voor hun waardeketens en hebben zelf baat bij het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden. De overheid heeft een verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat publieke belangen gewaarborgd zijn. Waar een publiek belang onder disproportionele druk komt te staan, en de markt en het bedrijfsleven dit risico onvoldoende adresseren of hiertoe niet in staat zijn, ligt een rol voor de overheid voor de hand. De afgelopen periode zijn er verschillende kwantitatieve onderzoeken uitgevoerd naar afhankelijkheden van Nederland en de EU, zoals onder andere de geo-economische monitor1, 2 en het onderzoeksproject «EU strategic dependencies and capacities»3 van de Europese Commissie. Daarnaast lopen er nog verschillende andere onderzoeksprojecten. Zo doet TNO onderzoek naar een effectieve methodiek om productgroepen aan elkaar te koppelen en daarmee waardeketens en hun kwetsbaarheden op meer detailniveau inzichtelijk te maken. Dit onderzoek wordt naar verwachting eind oktober 2023 met uw Kamer gedeeld. Door middel van een vrijwillige Nederlandse bijdrage onderzoekt de OESO de wederzijdse economische impact van handelsbeperkingen tussen landen(groepen). Dit onderzoek is naar verwachting einde 2023 afgerond. The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS) onderzoekt de rol van Nederlandse bedrijven in wereldwijde grondstoffenketens.
Kwantitatieve onderzoeken naar strategische afhankelijkheden vinden veelal plaats op basis van door de douane verzamelde handelsdata en geven daarmee op geaggregeerd niveau een overzicht van afhankelijkheden die mogelijk een probleem kunnen vormen voor Nederland en de EU. Door onder andere de complexiteit van waardeketens, de veranderlijke aard van afhankelijkheden en gebrekkige data is het lastig en onwenselijk om op basis van kwantitatieve data alleen te bepalen waar de risico’s van strategische afhankelijkheden zich bevinden. Daarom is aanvullende kwalitatieve analyse nodig. In de Kamerbrief Strategische Afhankelijkheden van 12 mei jl. is toegelicht welke kwalitatieve vragen gesteld kunnen worden bij het uitvoeren van deze analyse. In deze brief is verder aangegeven dat een dialoog met de private sector van belang is bij deze analyse en het vervolgtraject.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens het Internationaal Energieagentschap (IEA) China op dit moment de grootste producent is van alle grote schone technologieën en ook de gehele productieketens hiervan domineert? Hoe apprecieert u dit? Welke risico’s brengt dit met zich mee voor de strategische autonomie van Nederland?
Ja. Het IEA analyseert dat in het rapport uit 20224. Het rapport gaat in op de complexe relatie tussen grondstoffen en de vooruitzichten voor een veilige en snelle energietransitie. Naast vooruitzichten van de vraag naar grondstoffen onder verschillende technologische en beleidsscenario's, onderzoekt het rapport of de huidige investeringen in grondstoffen voldoen aan de behoeften van een snel veranderende energiesector. Het rapport benadrukt de hoge geografische concentratie van productie, inclusief de hoge concentratie van verwerkingsactiviteiten, in China als een belangrijke kwetsbaarheid voor de energietransitie. Deze kwetsbaarheid knelt zodra mochten investeringen in productiecapaciteit niet aan de vraag voldoen, of in geval van potentiële geopolitieke risico's binnen of tussen producerende landen. Het rapport geeft aanbevelingen voor een nieuwe, allesomvattende benadering voor het veiligstellen van kritieke grondstoffen. Deze aanbevelingen zijn: zorgen voor adequate investeringen in gediversifieerde bronnen van toeleveringsketens; bevorderen van technologische innovatie in alle segmenten van de waardeketen; opschalen van recycling; versterken veerkracht van toeleveringsketen en markttransparantie; integreren van hogere normen op het gebied van milieu, sociaal beleid en bestuur en versterken van internationale samenwerking tussen producenten en consumenten.
China vormt een onmisbare schakel voor een spoedige energietransitie. Zonder de significante Chinese productie- en technologische capaciteiten zijn Nederland en onze Europese partners niet in staat om de energietransitie in het voorziene tempo te realiseren, mede vanwege het gebrek aan substitutiemogelijkheden. Zoals reeds aangegeven in de Kamerbrief over ontwikkelingen in het Chinabeleid5 acht het kabinet een dergelijke stapeling van afhankelijkheden problematisch, mede omdat China eerder aangetoond heeft bereid te zijn om grondstofafhankelijkheden geopolitiek in te zetten. In de Kamerbrief Strategische Afhankelijkheden is toegelicht welke mitigatieopties het kabinet identificeert in geval van risicovolle strategische afhankelijkheden.
Kunt u aangeven wat de huidige en wat de voorspelde afhankelijkheid van China en andere niet-Europese landen is op het vlak van de eindproducten die noodzakelijk zijn voor de energietransitie? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op zon-pv, wind, elektrolyse, batterijtechniek, warmtepompen, en kabels voor netinfrastructuur?
De huidige en de voorspelde afhankelijkheid van China en andere niet-Europese landen voor de energietransitie is groot. In de Kamerbrief over Strategische Afhankelijkheden staat beschreven wat de aanpak van het kabinet is om inzicht te krijgen in deze afhankelijkheden6. Onderdeel van deze aanpak is ook een inventarisatie van alternatieven voor de substitutiemogelijkheden.
De Taskforce Strategische Afhankelijkheden (TFSA) is van start gegaan. Deze TFSA heeft als taak om het inzicht te vergroten in risicovolle strategische afhankelijkheden en de identificatie en prioritering van risicovolle strategische afhankelijkheden door departementen aan te jagen. In bovengenoemde Kamerbrief is o.a. het energieterrein als prioritair gebied aangemerkt. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft hierbinnen zon-pv, windenergie, de waterstofketen, batterijtechniek, warmtepompen en kabels voor netinfrastructuur aangemerkt als ketens die nu eerst worden beoordeeld. Over de voortgang zal uw Kamer eind 2023 worden geïnformeerd.
Kunt u per kritieke grondstof aangeven wat onze afhankelijkheid is? Welk aandeel komt daarvan uit China en welk aandeel is direct of indirect in handen van China in andere landen?
Er is voor Nederland geen specifieke analyse. Voor inzicht in onze afhankelijkheden van kritieke grondstoffen maakt het kabinet gebruik van de analyse van de Europese Commissie voor «kritikaliteit van grondstoffen»7. Kritieke grondstoffen zijn onmisbaar voor de productie van hernieuwbare energietechnologie voor de energietransitie en zijn ook nodig voor digitale technologieën, voor technologieën in de zorg en in defensiematerieel. Als gevolg van de groeiende wereldbevolking neemt de druk op kritieke grondstoffen toe. De Europese Commissie definieert kritieke grondstoffen als metalen en mineralen van significante economische waarde en waarvoor potentieel een leveringsrisico bestaat. Op deze lijst staan 34 kritieke grondstoffen. In de kritikaliteitsanalyse van de Europese Commissie zijn verschillende factoren meegenomen. Er wordt onder meer gebruik gemaakt van een substitutie-index voor de landen waar de EU de grondstof voornamelijk uit importeert. In de studie van de Europese Commissie wordt onder meer ingegaan op de kritikaliteitsanalyse voor windturbines op zee en zonnepanelen. Zo is China de belangrijkste producent op wereldniveau (winning en raffinage) voor de grondstoffen die gebruikt worden in windturbines op zee en zonnepanelen. Als onderdeel van de Nederlandse grondstoffenstrategie wordt geanalyseerd welke kritieke grondstoffen van deze lijst met name voor Nederland van belang zijn8 en welke grondstoffen die niet op de Europese lijst staan mogelijk ook nog aandacht behoeven, inclusief benodigd nationaal beleid.
Wat is volgens u het gewenste Nederlandse aandeel in de raffinage en bewerking van deze kritieke grondstoffen die noodzakelijk zijn voor de energietransitie? Wat is hierin het Europese aandeel? Wat is het aandeel van China?
Het kabinet vindt het onwenselijk om kwantitatieve productiedoelen vast te stellen gegeven de complexiteit en veranderlijkheid van waardeketens. Bedrijven zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun waardeketens. Waar publieke belangen in het geding komen, en de markt en het bedrijfsleven dit onvoldoende adresseren of hiertoe niet in staat zijn, ligt overheidsingrijpen voor de hand. Dit kan verschillende vormen aannemen.
Voor Nederland is het van belang dat we de voordelen van onze open economie blijven benutten. Het kabinet is een verkenning gestart naar kansen en mogelijkheden van het stimuleren van eigen raffinagecapaciteit voor grote (Europese) industrieën9. Over de uitkomsten van deze verkenning wordt u eind 2023 geïnformeerd. Over het algemeen streeft Nederland ernaar om een zekere mate van Europese zelfvoorzienendheid te hebben in de verwerking van kritieke grondstoffen, omdat dit de Europese afhankelijkheid vermindert en meer controle biedt over de toeleveringsketens.
China domineert de raffinage van kritieke grondstoffen. Zo heeft het land het grootste aandeel in raffinage van 26 zogenaamde Critical Raw Materials (CRMs)10. Europa domineert met de raffinage van hafnium in Frankrijk één CRM.11 Met de CRMA heeft de CIE voorstellen gedaan om de capaciteit voor winning, verwerking en recycling van kritieke grondstoffen in de EU te vergroten en diversificatie van waardeketens te bevorderen12.
Kunt u uiteenzetten welke eindproducten en productieprocessen u cruciaal acht voor de Nederlandse strategische autonomie op het gebied van de energietransitie? Hoe zorgt u ervoor dat deze sectoren en processen in Nederland worden behouden dan wel worden aangetrokken? Welk beleid is er al?
Energie is een van de vier prioritaire aandachtsgebieden uit de Kamerbrief kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden. Op het terrein van de energietransitie geeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat prioriteit aan de beoordeling van de productieketens voor zon-pv, windenergie en de waterstofketen op (potentiële) risicovolle strategische afhankelijkheden. Over de voortgang zal uw Kamer eind 2023 worden geïnformeerd.
Specifiek voor kritieke grondstoffen heeft het kabinet de Nationale Grondstoffenstrategie opgesteld die is gericht op het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. Grotere leveringszekerheid van kritieke grondstoffen en afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden gaan hand in hand.
Welke rol speelt volgens u de Europese Unie in de strategische autonomie van Nederland? Is het bijvoorbeeld volgens u acceptabel als Nederland compleet afhankelijk is van technieken of grondstoffen van andere EU-landen?
Dankzij de EU als geheel zijn we beter in staat de Europese en Nederlandse belangen te borgen dan als we dat als Nederland alleen zouden doen. Ook borgt een dergelijke aanpak het gelijk speelveld tussen lidstaten. Het kabinet kiest bewust voor nadruk op een Europees handelingsperspectief. Daarom steunt het kabinet de CRMA en de Net-Zero Industry Act (NZIA). Het grensoverschrijdende karakter van de uitdagingen, de verwevenheid van de interne markt en de slagkracht van de EU als geheel maken een Europees perspectief noodzakelijk. Het kabinet accepteert een grote mate van afhankelijkheid van andere landen in de EU.
Hoe gaat Nederlandhaar aandeel leveren aan de Europese ambities om die afhankelijkheid van China omtrent de energietransitie te verminderen? Deelt u de mening dat Nederland hier ook haar verantwoordelijkheid moet nemen, bijvoorbeeld als het gaat om lokale productie van duurzame producten zoals elektrolyser, batterijen, windmolens die nodig zijn voor de energietransitie?
Zie het antwoord op vraag 4. Ja, het kabinet deelt de mening dat Nederland zijn aandeel moet leveren. In Europees verband neemt Nederland bijvoorbeeld deel aan deImportant Projects of Common European Interest (IPCEI’s) voor halfgeleiders, waterstof en cloud-infrastructuur. Daarnaast heeft Nederland een actieve rol bij de beïnvloeding van Commissievoorstellen die onder de EU Green Deal Industrial Plan vallen, met name de NZIA en de CRMA. Ook speelt Nederland een actieve rol bij het concretiseren van de gezamenlijke mededeling voor een Europese Economische Veiligheidsstrategie. Deze initiatieven dragen bij aan een weerbare EU, waardoor ook de afhankelijkheid van China in risicovolle waardeketens afneemt.
Hoe ziet u de mogelijke opbouw van mogelijke strategische reserves van kritieke grondstoffen die nodig zijn voor de energietransitie in nationaal en in Europees verband?
Voor de mogelijke opbouw van strategische reserves kan worden gekeken naar zowel private als publieke initiatieven. Opbouw van strategische reserves kan een waardevol instrument zijn om risicovolle strategische afhankelijkheden te mitigeren. Mede op basis van recente Commissievoorstellen bekijkt het kabinet of de opbouw van strategische reserves opportuun is en zo ja, op welke wijze deze opgebouwd dienen te worden. Strategische voorraden kunnen hoge kosten met zich meebrengen.
Een opslagsysteem vanuit de private sector kan een optie zijn. Dat biedt de mogelijkheden voor de private sector om hun eigen waardeketens weerbaarder te maken13. De betrokkenheid van de private sector bij opbouw van de strategische reserves heeft zowel voor- als nadelen. Voordelen zijn bescherming tegen tekorten en prijsstijgingen, het afdekken van langetermijnplanning en het vermogen om te reageren op korte termijn vraagpieken. Nadeel is extra lasten voor het bedrijfsleven.
Opslagbeleidsmaatregelen kunnen noodzakelijk zijn om aanbodfluctuaties te ondervangen die bijvoorbeeld kunnen ontstaan door geopolitieke spanningen en een risico vormen voor publieke belangen. Dergelijke maatregelen bieden steun aan Europese industrieën en investeringen. In dit verband is het van belang dat er duidelijkheid komt van de Commissie over het waarborgen van het vrij verkeer van goederen, om fragmentatie van de interne markt en nieuwe belemmeringen voor ondernemers te voorkomen. Het kabinet heeft hier vragen over gesteld binnen de Raadswerkgroep onderhandelingen van de CRMA14.
Welke onderdelen zijn er volgens u binnen strategische autonomie, zolas mijnbouw, recycling, raffinage, maakindustrie? Op welke van deze onderdelen van strategische autonomie heeft u al beleid? Welk beleid is dat? Waar ziet u lacunes in het huidige beleidsinstrumentarium om de strategische autonomie te vergroten?
Zie het antwoord op vraag 1 en 7. Met betrekking tot de in de vraag benoemde onderdelen mijnbouw, raffinage en recycling (onder meer in de maakindustrie), geldt dat deze ten aanzien van kritieke grondstoffen specifiek zijn geadresseerd in de Nationale Grondstoffenstrategie15. Informatie over eventuele lacunes volgt in de volgende Kamerbrief over risicovolle strategische afhankelijkheden.
Welk bestaand financieel instrumentarium wordt gebruikt om de strategische autonomie te versterken, zoals innovatiesubsidies of middelen om bedrijven aan te trekken? Zijn er hiervoor voldoende financiële middelen? Waar zitten nog lacunes in het bestaande financiële instrumentarium?
In het kader van versterking van de open strategische autonomie is een goed en aantrekkelijk vestigings- en ondernemingsklimaat van belang, omdat dit de kracht en daarmee ook de weerbaarheid van de Nederlandse economie en het bedrijfsleven bevordert. Voorbeelden van financiële instrumenten die onder meer worden ingezet ten behoeve van versterking van de open strategische autonomie van de EU zijn: fiscale regelingen ter bevordering van Research en Development in het bedrijfsleven, het Nationaal Groeifonds en deelname aan IPCEI. Ook instellingen zoals Invest-NL en de regionale ontwikkelingsmaatschappijen dragen bij aan het ontplooien, aantrekken en behouden van economische activiteiten. Binnen Nederland wordt de grondstoffenstrategie geïntegreerd in het missie- gedreven innovatiebeleid, met nadruk op circulariteit van grondstoffen.
In het kader van de nationale grondstoffenstrategie wordt geïnventariseerd welke ondersteuning er vanuit Nederland, de EU en Internationale Financiële Instellingen is voor Nederlandse partijen die internationaal actief zijn in ketens van kritieke grondstoffen gericht op diversificatie en/of in de verduurzaming van internationale ketens.
Ziet u mogelijkheden om via publieke aanbestedingen meer te gaan sturen op Nederlandse en Europese productie in het kader van de energietransitie? Welke mogelijkheden biedt de Europese Unie hiervoor? Gaat de net-zero industry act meer ruimte bieden hiervoor? Hoe en wanneer gaat u dit verwerken in uw eigen aanbestedingsbeleid?
Het Europese aanbestedingsrecht biedt ruimte en instrumenten om risico’s voor veiligheid en oneerlijke concurrentie te beperken. Zo kunnen inschrijvers uit landen waar geen handelsakkoord mee is of die geen partij zijn bij de Agreement on Government Procurement (GPA) worden uitgesloten van aanbestedingen. Tegen oneerlijke concurrentie zijn in 2022 in Brussel grote stappen gezet. Er zijn akkoorden bereikt over twee verordeningen die bijdragen aan het tegengaan van oneerlijke concurrentie op de Europese aanbestedingsmarkt. Het International Procurement Instrument (IPI) is gericht op het creëren van wederkerigheid tussen markten en geeft de Commissie de bevoegdheid om restricties op te leggen voor bedrijven uit derde landen op de Europese markt als er drempels worden ervaren in de toegang tot de markt uit het betreffende land. De Foreign Subsidies Regulation (FSR) is gericht op tegengaan van ongewenste invloed op de Europese interne markt en geeft de Commissie de bevoegdheid om onderzoek te doen naar subsidies die bedrijven ontvangen van landen buiten de EU. De recent gepubliceerde Net-Zero Industry Act (NZIA) draagt indirect bij aan een gelijker speelveld, doordat de eisen waar Europese bedrijven al aan moeten voldoen, nu ook gaan gelden voor bedrijven buiten de EU.
Over aanbestedingen en derde landen ontvangt u in de zomerperiode een brief die nader ingaat op het aanbestedingsrecht en de acties die het kabinet uitvoert ten aanzien van derde landen. In deze Kamerbrief zal verder worden ingegaan op het aanbestedingsbeleid, zowel de nationale als Europese inzet. Deze brief is toegezegd via de Kamerbrief van de Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties over de motie Rajkowski.16
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Gezonde leefomgeving als grondrecht’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «gezonde leefomgeving als grondrecht»?1
Ja.
Wat is er besproken tijdens de tijdens de Raad van Europa (RvE) top in Reykjavik ten aanzien van toevoeging van het recht op een gezonde leefomgeving aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Kunt u hierbij ook ingaan op wat er tijdens de relevante werkgroep aan de orde is gekomen, naast de slotconclusie van de top zelf?
Tijdens de Top van regeringsleiders en staatshoofden van de RvE op 16-17 mei 2023 in Reykjavik is besloten dat de RvE het werk met betrekking tot mensenrechten en het milieu zal gaan versterken, gebaseerd op de politieke erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu, overeenkomstig de AVVN Resolutie 76/300. In de verklaring wordt de RvE aangemoedigd een intergouvernementeel comité (Reykjavik Committee) ter coördinatie van alle werkzaamheden ten aanzien van milieu en mensenrechten op te zetten. Ook worden staten aangemoedigd het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu in hun nationale rechtsordes te erkennen.
De werkgroepCDDH Drafting Group on Human Rights and Environment(CDDH-ENV) onderzoekt de noodzaak en haalbaarheid van een nader instrument op het gebied van mensenrechten en milieu, waaronder klimaatverandering. Het onderzoek omvat een variëteit aan instrumenten, waaronder een aanbeveling, een protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en/of bij het Europees Sociaal Handvest (ESH), of een eigenstandig verdrag onder de RvE.
Wat was de inzet en inbreng van Nederland in de relevante werkgroep?
Nederland neemt actief deel aan deze werkgroep en de bijbehorende verkenning. Echter, pas wanneer de noodzaak en haalbaarheid van een nader instrument op het gebied van mensenrechten en milieu, waaronder klimaatverandering, in kaart zijn gebracht, kan het kabinet een goed geïnformeerd standpunt formuleren.
Hoe verhoudt zich het antwoord op vraag 11 («pas wanneer noodzaak en haalbaarheid in kaart zijn gebracht, kan het kabinet een goed geïnformeerd standpunt formuleren») zich tot het antwoord op vraag 29 («in lijn daarmee kan het kabinet zich vinden in een erkenning van dit recht in RvE-verband») van het schriftelijk overleg over de kabinetsinzet tijdens de top in Reykjavik?2
Nederland heeft in de VN-Mensenrechtenraad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vóór resoluties gestemd waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend. In overeenstemming daarmee kan het kabinet zich vinden in een erkenning van dit recht in RvE-verband. Waar het de verankering van dit recht in een nader instrument betreft, kan het kabinet pas een goed geïnformeerd standpunt innemen wanneer noodzaak en haalbaarheid in kaart zijn gebracht.
Is het kabinet wel of geen voorstander van additionele stappen via de Raad van Europa om afspraken te maken over duurzaamheid en de leefomgeving?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe ziet het tijdpad eruit van eventuele vervolgstappen in RvE-verband?
Het Comité van Ministers (CM) zal relevante werk- en rapporteurgroepen betrekken bij de opvolging van de uitkomsten van de Top. De werkgroep CDDH-ENV doet onderzoek naar de noodzaak en haalbaarheid van een nader instrument op het gebied van mensenrechten en milieu, waaronder klimaatverandering. Dit onderzoek zal moeten leiden tot een rapport met een conclusie over het onderzoek. De werkgroep is voornemens het rapport met conclusies in 2024 af te ronden. Deze conclusies zullen volgens de gebruikelijke procedures uiteindelijk worden voorgelegd aan het CM van de RvE ter besluitvorming. De wijze van opvolging van de conclusies is uiteraard afhankelijk van de inhoud van de conclusies zelf.
Is het kabinet het ermee eens dat eventuele additionele juridisch afdwingbare stappen rondom klimaat- en milieubeleid weinig toevoegen aan de doelen die er al in internationaal verband zijn afgesproken, en vooral verder procederen en juridisering uitlokken terwijl het juist nodig is praktische stappen in de uitvoering te zetten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Erkent u het risico van politisering van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) indien dit Hof klimaat- en milieubeleid tegen lidstaten zou wijzen, waarin het Hof nu nog op basis van de huidige tekst van het EVRM vasthoudt aan de beoordelingsmarge (margin of appreciation) van lidstaten van de RvE?
Het kabinet kan niet vooruitlopen op potentiële toekomstige uitspraken van het EHRM. Het EHRM oordeelt per zaak en heeft op grond van artikel 19 EVRM de bevoegdheid het EVRM uit te leggen. Het kabinet erkent en steunt de belangrijke rol die de EHRM speelt in de waarborging van mensenrechten, democratie en rechtstaat, die door haar uitspraken en beslissingen erop toeziet dat de lidstaten het EVRM naleven. Of het EHRM de bevoegdheid zou moeten krijgen om te oordelen over een eigenstandig recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu, wordt onderzocht in de CDDH-ENV, waarvoor wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Erkent het kabinet het risico dat bovenstaande ook doelen verder uit zicht kan brengen, bijvoorbeeld omdat stappen die nodig zijn voor verduurzaming, zoals winning van benodigde grondstoffen in Europa zelf of vergunningverlening voor de bouw van installaties voor de opwekking van duurzame energie, belemmerd kunnen worden door nieuwe juridische procedures?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Erkent het kabinet het risico dat toevoegingen aan het EVRM over klimaat- en milieubeleid veel extra competentievragen opleveren tussen het EHRM en het Europees Hof van Justitie, aangezien hetzelfde Hof vanwege vergelijkbare redenen al de toetreding van de EU tot het EVRM in 2014 torpedeerde met het uitbrengen van het advies 2/13?3
Het kabinet ziet vooralsnog niet een risico ten aanzien van een dergelijke toevoeging aan het EVRM in het kader van toetreding van de EU tot het EVRM. Deze vraag lijkt te refereren aan het GBVB-bezwaar van het EU-Hof in Advies 2/13. Vanwege de beperking in de EU-Verdragen ten aanzien van de rechtsmacht van het EU-Hof op het terrein van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) vond het EU-Hof het kortgezegd problematisch dat het EHRM – na toetreding van de EU tot het EVRM – rechtsmacht zou krijgen over GBVB-handelingen indien het EU-Hof daarover geen rechtsmacht heeft. Omdat de EU-Verdragen geen dergelijke beperking van de rechtsmacht van het EU-Hof op het terrein van klimaat- en milieubeleid kennen, is dit bezwaar niet van toepassing op een dergelijke toevoeging aan het EVRM.