Het niet kwijtschelden van een lening t.b.v. inburgering bij geringe termijnoverschrijding |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitspraak1 van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni jl. waarin u in het ongelijk bent gesteld inzake het terug te betalen leenbedrag bij geringe overschrijding van de inburgering?
Die uitspraak is mij bekend.
Kunt u toelichten op basis van welke specifieke wettekst het standpunt is gebaseerd dat het volledige bedrag dient te worden terugbetaald en welke achterliggende uitleg daaraan ten grondslag ligt?
In artikel 4.13, vierde lid, van het huidige Besluit inburgering is vastgelegd dat de lening van asielmigranten wordt kwijtgescholden als binnen de inburgeringstermijn aan de inburgeringsplicht wordt voldaan.
Deze bepaling is opgenomen in het Besluit ter uitvoering van het regeerakkoord uit 2012: «Voorbereiding op het inburgeringsexamen is een verantwoordelijkheid van betrokkenen zelf. Mensen met een asielstatus doen we een aanbod, voor anderen is een sociaal leenstelsel beschikbaar».
Bij de uitwerking is als voorwaarde gesteld dat tijdig aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan via het behalen van het examen, een vrijstelling of ontheffing.
Zie de brief hierover van de toenmalige Minister van SZW aan de Tweede Kamer: «Slaagt de asielmigrant niet en zijn er onvoldoende aantoonbare inspanningen gepleegd dan moet er alsnog worden terugbetaald volgens de regels die ook voor de overige nieuwkomers gelden, dus naar draagkracht gedurende 10 jaar met een laag rentepercentage. Uiteraard wordt er rekening gehouden met overmachtsituaties, bijvoorbeeld in geval van langdurige ziektes.»2
Waarom heeft u niet gekozen voor kwijtschelding, of een gedeeltelijke/symbolische terugbetaling?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
De huidige regelgeving biedt noch ruimte voor kwijtschelding noch ruimte voor gedeeltelijke terugbetaling van de lening wanneer niet binnen de termijn aan de inburgeringsplicht is voldaan. De rechter heeft dit ook zo benoemd in zijn uitspraak.
Als er sprake is van niet verwijtbare omstandigheden, zoals ziekte of overlijden van een familielid, vindt op verzoek van de inburgeringsplichtige verlenging van de inburgeringstermijn plaats. Indien sprake is van een verwijtbare termijnoverschrijding, moet de asielmigrant een boete betalen en de lening terugbetalen. Alleen voor boetes kent het huidige stelsel wel een matigingsbeleid, vastgelegd in een beleidsregel.3 Op basis van deze beleidsregel was de boete in deze casus ook gematigd.
Deelt u de mening dat deze disproportionele aanpak haaks staat op de aanbevelingen van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties?
De Wet inburgering 2013 is bewust opgezet als een strenge wet. De huidige «alles of niets» bepaling dat een inburgeraar bij een verwijtbare termijnoverschrijding – ook als deze gering is – de gehele lening moet terugbetalen is een van die scherpe kanten. Met de inzichten van nu, mede gevoed door de lessen van de Kinderopvangtoeslagaffaire, zal ik opnieuw gaan kijken naar het huidige stelsel en de positie van de veelal kwetsbare groep inburgeraars daarin.
Op dit moment wordt daarom een verkenning uitgevoerd naar verbetermogelijkheden binnen het huidige stelsel en naar mogelijkheden tot verbetering. In deze verkenning wordt het huidige stelsel ook onderzocht op hardvochtige effecten op inburgeraars. In het commissiedebat van 28 juni jl. heb ik uw Kamer toegezegd hierover na de zomer een brief te sturen.
Daarbij wordt ook gekeken naar de bestaande regels voor terugvordering van de lening bij overschrijden van de termijn. In de huidige regelgeving bestaat immers geen mogelijkheid van gedeeltelijke kwijtschelding van de lening.
Om gedeeltelijke kwijtschelding mogelijk te maken moet de regelgeving inburgering worden aangepast. De vraag is dan onder welke omstandigheden welke mate van terugvordering van de lening proportioneel is. Ook zal dit een impact hebben op de uitvoeringspraktijk van DUO.
Bent u voornemens in hoger beroep te gaan, en zo ja waarom?
Nee. Ik leg me neer bij de uitspraak en stel geen hoger beroep in. In het kader van de aanbevelingen van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties en het feit dat in deze zaak sprake was van een zeer geringe overschrijding van de inburgeringstermijn en veel inspanningen, is alsnog een verlenging van de inburgeringstermijn toegekend.
Kunt u toezeggen dat deze uitspraak van de rechter als leidend voorbeeld wordt gebruikt voor toekomstige gevallen waarbij de termijn slechts minimaal wordt overschreden?
DUO zal samen met mijn ministerie bij de beoordeling van toekomstige vergelijkbare gevallen rekening houden met de overwegingen in deze uitspraak.
Kunt u toezeggen in toekomstige gevallen meer proportioneel te wegen hoe hoog het terug te betalen bedrag zou moeten zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Nederlandse militairen oefenen zonder vergunningen op voormalige plantage in Curaçao’. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse militairen oefenen zonder vergunningen op voormalige plantage in Curaçao»?1
Ja.
Was Defensie zich bij het begin van de bouw van het kamp Dovale en de daarop volgende schietoefeningen bewust van de benodigde «aanlegvergunning»? Zo ja, waarom zijn de bouw en de schietoefeningen zonder beschikking over deze vergunning toch doorgezet?
De oefen-, schiet- en bivakactiviteiten zoals die door Defensie sinds 1991 worden uitgeoefend op Wacawa zijn op basis van bestaand gebruik en afspraken die zijn gemaakt met de (privé) grondeigenaren en staan niet ter discussie. Dit betekent dat activiteiten (oefenen, bivak en schieten) die vóór het bekrachtigen van het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao 1995 op Wacawa plaatsvonden onder bestaande rechten vallen.
In tegenstelling tot oefen-, schiet- en bivakactiviteiten is voor bouwactiviteiten van Defensie wel een zogenoemde aanlegvergunning benodigd, maar het belang hiervan is onvoldoende ingezien. Naar aanleiding van plannen om twee overkappingen te bouwen is in 2016 aan natuurorganisatie Carmabi opdracht gegeven om een inventariserend natuurwaardenonderzoek te doen. Het resulterend rapport «Wacao militair oefen- en schietterrein: survey van natuurwaarden» is in 2018 opgeleverd. Deze overkappingen zijn nooit gerealiseerd.
Wel is in 2019 het oefendorp Dovale zonder aanlegvergunning gebouwd. CZMCARIB, de lokale defensieorganisatie, achtte het indertijd niet noodzakelijk de benodigde aanlegvergunning aan te vragen omdat de bouw werd uitgevoerd in het kader van een oefening en de constructie (containers) van semipermanente aard is.
De voorbereidingen voor de aanlegvergunningsaanvraag van de bivaklocaties, waarbij alsnog oefendorp Dovale is meegenomen, zijn pas in 2020 gestart met een natuurwaardenonderzoek door de natuurbeschermingsorganisatie Carmabi, dat in oktober 2020 is opgeleverd («Inventarisatie Natuur: Ontwikkelingslocaties & Verbindingswegen van oefen- en schietterrein Wacawa» 2).
In maart 2021 is de aanvraag voor de aanlegvergunning voor oefenkamp Dovale en de eerste bivaklocatie (A) officieel en volledig ingediend bij de Curaçaose overheid.
Vanwege het operationeel belang voor de betrokken eenheden om oefeningen op deze locatie te kunnen uitvoeren en de kleinschaligheid van de bouwconstructies is vooruitlopend op het aanvragen van de aanlegvergunning bivaklocatie A in 2020 reeds aangelegd op de ontwikkellocatie zoals beschreven in de aanbeveling van Carmabi in bovengenoemd rapport.
Hoe kan het dat er zo lang is gewacht met de aanvraag van de benodigde vergunning, zelfs nadat uit onderzoek door natuurbeschermingsorganisatie Carmabi bleek dat deze nodig is?
Zie antwoord vraag 2.
Was Defensie zich bewust van het gevaar, dat de oefeningen op Wacawa vormde, voor de bedreigde dier- en plantensoorten in het gebied en de veiligheid omtrent het schieten met scherp? Zo ja, waarom werd besloten deze gevaren alsnog te negeren en de oefeningen zonder vergunning uit te voeren?
Defensie onderkent het belang van de natuurwaarden van het gebied. In 2016 heeft natuurorganisatie Carmabi opdracht gekregen een inventariserend natuurwaardenonderzoek te doen. Zoals reeds in antwoord op vragen 2, 3 en 6 is gesteld vinden oefen, schiet- en bivakactiviteiten door Defensie sinds 1991 plaats op basis van bestaand gebruik en afspraken die zijn gemaakt met de (privé) grondeigenaren.
Eind 2021 start Carmabi met een vervolg natuuronderzoek. Met de uitkomsten van dit rapport wordt gekeken hoe de oefen-, schiet- en bivakactiviteiten op basis van het bestaand gebruik mogelijk ook publiekrechtelijk verankerd kunnen worden.
Waarom kwam Defensie liever tot een «werkbare oplossing» met Carmabi dan dat Defensie zich daadwerkelijk inzette om natuurinclusief te bouwen en flora en fauna intact te laten?
Zoals aangegeven in vraag 2, 3 en 6, heeft het bouwen van bivaklocatie A in 2020 plaats gevonden op de ontwikkellocatie zoals beschreven in de aanbeveling van Carmabi in het rapport uit 2020.
Was u voor de publicatie van dit bericht op de hoogte van het illegaal uitvoeren van werkzaamheden en schietoefeningen op Wacawa? Zo ja, waarom hebt u deze werkzaamheden en schietoefeningen niet tot een halt geroepen?
Zie antwoord vraag 2.
Vinden er momenteel nog steeds oefeningen plaats op Wacawa zonder vergunning? Bent u van mening dat deze oefeningen stilgelegd moeten worden totdat er een vergunning is verleend? Zo nee, waarom niet?
Ja, er vinden momenteel nog steeds oefeningen plaats op Wacawa door Defensie op basis van bestaand gebruik, zoals ook in vraag 2, 3 en 6 is aangegeven. Het oefenen in het gebied zorgt voor gereedstelling van onze mensen en is noodzakelijk voor de uitvoering van de wettelijke taak van Defensie om het Koninkrijk te beschermen.
De aanlegvergunning die in maart 2021 is aangevraagd, gaat niet over de oefenactiviteiten maar over de (al voltooide) bouw van oefendorp Dovale en bivaklocatie A. De aanvraag van de aanlegvergunning voor de opgeschorte bouw van bivaklocatie B is in voorbereiding en zal later dit jaar via het Rijksvastgoedbedrijf worden ingediend bij het land.
Heeft u of uw ministerie contact gehad met de overheid van Curaçao? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst, welke afspraken zijn hierover gemaakt en wat is de taak van Curaçao in deze kwestie?
Ja. De overheid van Curaçao is bevoegd gezag inzake de aangevraagde aanlegvergunning voor het oefendorp Dovale en beide bivaklocaties. Afgesproken is dat de aanvraag aanlegvergunning voor Bivaklocatie B direct zal worden ingediend zodra alle benodigde documentatie beschikbaar is (de getekende aanvraag aanlegvergunning met de relevante onderzoeken en overzichts- en bouwtekeningen).
Bent u op de hoogte van het incident waarbij een Antilliaanse vissersboot is geraakt door mitrailleurkogels? Welke maatregelen zijn genomen om de bevolking te beschermen tegen oefeningen van Defensie, die plaats vinden zonder de juiste vergunningen?
Ja, dit betrof een incident in 2007. In navolging op het incident zijn maatregelen genomen ten behoeve van het verbeteren van de veiligheid waarbij voorschriften zijn herzien en vastgelegd en regels zijn opgesteld met betrekking tot de naleving. Er is tevens een informatiesysteem ontwikkeld waar informatie extern te vinden is over de planning van de oefeningen. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met de lokale vissers om hen te informeren. De grondeigenaar die beheertaken heeft voor het gebied, plaatst tijdig waarschuwingsvlaggen en vissers worden door Defensie een maand van te voren onder andere via internet en social media geïnformeerd.
Ten aanzien van de oefen-, schiet- en bivakactiviteiten zie het antwoord op vragen 2, 3 en 6.
Het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht in The Guardian «Explosive weapons used in cities kill civilians 91% of time, finds study»?1
Ja.
Bent u bekend met het onlangs verschenen rapport «A Decade of Explosive Violence Harm (2011–2020)»2 van de Britse non-gouvernementele organisatieAction on Armed Violence, waaruit blijkt dat 91% van de slachtoffers in conflicten burgers zijn als explosieve wapens in bevolkte gebieden worden gebruikt?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport.
Bent u ermee bekend dat dit slechts de directe slachtoffers betreft, en dat de daadwerkelijke gevolgen voor de burgerbevolking nog vele malen groter zijn door de schade die wordt aangericht aan vitale infrastructuur (bijv. scholen, ziekenhuizen, woningen, wegen)?
Het kabinet is bekend dat Action on Armed Violence onderzoek heeft gedaan naar de slachtoffers (doden en gewonden) van explosieve wapens, waaronder Improvised Explosive Devices, en dat het gebruik van explosieve wapens neveneffecten kan hebben op vitale infrastructuur zoals scholen, ziekenhuizen woningen en wegen.
Deelt u de opvatting dat dit percentage burgerslachtoffers onacceptabel hoog is? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit probleem te adresseren?
Het kabinet betreurt alle burgerslachtoffers ten zeerste en is van mening dat de regels van het humanitair oorlogsrecht door alle partijen bij een conflict, inclusief niet-statelijke actoren, op correcte wijze dienen te worden nageleefd en geïmplementeerd. Het humanitair oorlogsrecht vereist onder andere dat bij het plannen en uitvoeren van militaire operaties tijdens een gewapend conflict alleen militaire doelen mogen worden aangevallen en dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen om de burgerbevolking zoveel mogelijk te beschermen. Volgens de proportionaliteitsregel van het humanitair oorlogsrecht mag een militaire aanval geen doorgang vinden indien de te verwachten nevenschade onder burgers en burgerobjecten excessief is in verhouding tot het te verwachten militaire voordeel. Fundamentele beginselen van het humanitair oorlogsrecht zijn ook opgenomen in verscheidene wapenbeheersingsverdragen, waaronder het Clustermunitieverdrag, het Verdrag van Ottawa inzake anti-personeelslandmijnen en het Conventionele Wapenverdrag (CCW). Nederland is partij bij al deze verdragen en streeft ernaar dat alle staten hierbij partij worden. Ook spreekt Nederland landen in bilateraal verband aan op hun verplichtingen onder het oorlogsrecht wanneer zij deze niet nakomen.
Kunt u in aanvulling op de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Ploumen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 3628) toelichten welke ontwikkelingen er sindsdien internationaal zijn geweest om dit probleem serieus aan te pakken en welke rol Nederland hierbij heeft gespeeld?3
In november 2019 is er op initiatief van Ierland een onderhandelingsproces gestart voor een politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden met als doel om de bescherming voor de burgerbevolking te versterken. Vanaf het begin heeft Nederland actief bijgedragen aan deze discussie gedurende verschillende consultatieronden en heeft het meerdere schriftelijke bijdragen ingediend.4 Door de coronapandemie hebben de onderhandelingen vertraging opgelopen en hebben er in maart jl. pas weer informele, digitale consultatieronden over een mogelijke tekst plaatsgevonden. Hoewel er het afgelopen jaar minder voortgang is geboekt dan gehoopt, blijft het kabinet het doel van de verklaring om leed aan de burgerbevolking te verminderen volledig steunen. Betere naleving en implementatie van het humanitair oorlogsrecht door zowel statelijke als niet-statelijke actoren is hiervoor noodzakelijk.
Deelt u de opvatting dat de norm voor het gebruik van explosieve wapens met een wijd bereik in dorpen en steden zou moeten zijn «in principe niet, tenzij echt niet anders mogelijk»? Zo nee, waarom niet?
Volgens het humanitair oorlogsrecht moeten alle partijen bij een gewapend conflict de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen nemen om de burgerbevolking te beschermen tegen de uit de militaire operaties voortvloeiende gevaren. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat een partij bij het conflict moet vermijden militaire doelen in of nabij dichtbevolkte gebieden te plaatsen. Of het gebruik van explosieve wapens met een wijd bereik in bewoond gebied aan de orde is, hangt af van de concrete omstandigheden in die situatie. Bij de keuze van strijdmiddelen en -methodes moeten alle mogelijke voorzorgen worden genomen om bijkomende dood of verwonding van burgers en schade aan burgerobjecten te vermijden of in ieder geval tot het uiterste te beperken. Wanneer een keuze mogelijk is tussen verschillende militaire doelen om een gelijkwaardig militair voordeel te behalen, dient dat doel te worden uitgekozen dat naar verwachting het minste gevaar voor de levens van burgers en voor de burgerobjecten oplevert. Militaire commandanten en anderen die verantwoordelijk zijn voor het plannen en uitvoeren van aanvallen moeten hun beslissingen daarbij baseren op de informatie die op dat moment redelijkerwijs beschikbaar is. Door het oorlogsrecht zorgvuldig na te leven kan het risico op burgerleed en schade aan burgerobjecten aanzienlijk worden verminderd. De politieke verklaring zou zich dan ook primair moeten richten op betere implementatie en naleving van het oorlogsrecht. De roep om aanvullende regelgeving gaat voorbij aan het gebrek aan naleving van het huidige humanitair oorlogsrecht en daarnaast ondermijnt nieuwe regelgeving mogelijk de delicate balans binnen het humanitair oorlogsrecht tussen militaire noodzaak en humaniteit.
Waarom kiest u er voor om in de politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in bevolkte gebieden tekstsuggesties te doen die de verklaring minder distantiëren van het huidig internationaal oorlogsrecht?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 4, 5 en 6, vindt het kabinet dat het huidige humanitair oorlogsrecht beter moet worden nageleefd om leed aan de burgerbevolking te minimaliseren. In navolging van deze regels wordt een explosief wapen pas ingezet in een conflictgebied na een zorgvuldig targeting proces, waarin o.a. de principes van proportionaliteit, voorzorg en onderscheid worden meegenomen. Het kabinet betreurt dat niet alle actoren binnen een gewapend conflict deze regels naleven en ziet het niet naleven of niet correct implementeren van deze regels als grootste obstakel voor een betere bescherming van burgers in conflictsituaties. Uit het aangehaalde onderzoek «A Decade of Explosive Violence Harm (2011–2020)» van Action on Armed Violence valt op dat 52% van de burgerslachtoffers zijn gevallen door geïmproviseerde explosieven (IEDs). Van IEDs is bekend dat deze vaak door niet-statelijke actoren worden gebruikt.
Nederland is en blijft actief betrokken bij de internationale discussie over een politieke verklaring over de inzet van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden, waarbij het grote aantal burgerslachtoffers als gevolg van het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden aan de kaak wordt gesteld, en zal alle partijen die betrokken zijn bij gewapende conflicten blijven oproepen te allen tijde te handelen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht.
Bent u bereid om bij de bestaande internationale onderhandelingen voor een politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in bevolkte gebieden (EWIPA) te pleiten voor een zo sterk mogelijke verklaring, die toeziet op betere bescherming van burgers tegen explosief geweld, een zo groot mogelijke transparantie over de inzet en gevolgen van dergelijke wapeninzet en het aanscherpen van nationaal beleid? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich in voor een politieke verklaring die, ter voorkoming van burgerleed, oproept tot de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht en de daarin opgenomen regels en beginselen van onderscheid, voorzorgsmaatregelen en proportionaliteit. Door het humanitair oorlogsrecht zorgvuldig na te leven, kan het risico op burgerleed en schade aan burgerobjecten aanzienlijk worden verminderd.
Het kabinet hecht grote waarde aan transparantie, ook bij de inzet van explosieven in dichtbevolkte gebieden. In dit kader stelde de Kamer op 13 oktober 2020 een door de Minister van Defensie voorgestelde procedure vast, die ziet op het informeren van de Tweede Kamer wanneer het Ministerie van Defensie een onderzoek instelt naar een vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in het kader van art. 100 van de Grondwet (Kamerstuk 27 925, nr. 723). Het Ministerie van Defensie is tevens op ambtelijk niveau in gesprek met een aantal organisaties die het ministerie eerder voorstellen hebben aangereikt over onder andere het toekomstige transparantiebeleid (Voortgangsbrief transparantiebeleid inzake burgerslachtoffers, Kamerstuk 27 925, nr. 725). Vanwege verschillende veiligheidsoverwegingen (inzake personele, operationele en nationale veiligheid), alsmede de afspraken binnen de coalitie waarin Nederland op dat moment opereert, is het echter niet altijd mogelijk om alle informatie rondom militaire inzet te delen. Daar waar het kan, handelt Nederland op een zo transparant mogelijke wijze en roept het andere staten op hetzelfde te doen.
Kunt u de Kamer in de toekomst informeren over de Nederlandse inzet bij, en de voortgang van, deze belangrijke onderhandelingen?
Ja. Op het moment dat de onderhandelingen geconcludeerd zijn, zal het kabinet de Kamer op de hoogte brengen van de uitkomst en nadere toelichting geven op de Nederlandse inzet. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Ook in Nederland trekt legergroen rechts-extremisten aan. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht in Trouw: «Ook in Nederland trekt legergroen rechts-extremisten aan»?1
Ja.
Herinnert u zich de tijdens het algemeen overleg van de vaste commissie voor Defensie van 28 augustus 2019 gedane toezegging dat u in het volgende jaarverslag de Kamer nader zal informeren over rechts-extremisme in de krijgsmacht, inclusief, voor zover dat mogelijk is, de cijfers?2
Ja.
Hoe duidt u de conclusies over rechts-extremisme in het jaarverslag MIVD 2020?3 Hoe verklaart u zelf dat Defensie een aantrekkelijke werkgever is voor rechts-extremisten?
De MIVD heeft geconstateerd dat rechts-extremistische jongeren het aantrekkelijk vinden om voor de krijgsmacht te gaan werken. De MIVD verwijst hierbij naar sentimenten die rechts-extremistische jongeren hebben ten aanzien van het militaire vak. Dit betekent echter niet dat Defensie ook daadwerkelijk een aantrekkelijk werkgever is voor rechts-extremisten. Binnen de defensieorganisatie is geen plaats voor rechts-extremistisch gedachtegoed.
Kunt u de Kamer een aantal cijfers doen toekomen die de rechts-extremisme dreiging binnen de Krijgsmacht toelichten?
De MIVD deelt geen cijfers over lopende onderzoeken naar rechts-extremisme, omdat dat het onderzoek kan schaden. Nadere informatie over de stand van zaken met betrekking tot de rechts-extremisme dreiging binnen de krijgsmacht wordt via de daarvoor geëigende kanalen verstrekt.
Op welke manier is het onderzoek naar rechts-extremisme geïntensiveerd?
De MIVD blijft alert op alle vormen van extremisme, waaronder rechts-extremisme. Bij het onderzoek naar dreigingen van extremisme tegen Defensie worden alle signalen over mogelijk extremisme binnen de organisatie in behandeling genomen. Extremisme binnen de defensieorganisatie kan de inzetbaarheid van de krijgsmacht namelijk schaden. Dit door de mogelijke aantasting van de sociale cohesie maar ook door de mogelijke schade aan het maatschappelijk vertrouwen in de krijgsmacht. Daarnaast vormt het een risico voor de nationale veiligheid. Meldingen worden dan ook uiterst serieus genomen. Over lopende onderzoeken doet de MIVD echter geen uitspraken.
Voert u, naast het doen van onderzoek, ook al actief maatregelen in om deze ongewenste ontwikkeling de kop in te drukken? Zo nee, worden er wel mogelijke maatregelen in kaart gebracht?
Ja. Defensie wil risico’s van staatsondermijnende en anderszins onwenselijke activiteiten, vanuit welke achtergrond dan ook, tegengaan. Hiervoor bestaat een stelsel van beveiligings- en rechtspositionele maatregelen gericht op het weren van personen die een risico vormen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van de krijgsmacht. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de uitvoering van veiligheidsonderzoeken.
Als uit onderzoek van de MIVD blijkt dat de veiligheid of de integriteit van de krijgsmacht onder druk staan, neem ik maatregelen. Deze maatregelen worden afgestemd op de precieze aard van de dreiging om effectief te zijn.
Heeft u contact met uw Duitse ambtgenoot over de vergelijkbare ontwikkelingen in de Duitse krijgsmacht en werkt u eventueel samen aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Ik kan hier in het openbaar geen uitspraken over doen.
Het bericht ‘Jules de Kom: “Eerherstel opa Anton de Kom begint met intrekken vervolging” |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jules de Kom: «Eerherstel opa Anton de Kom begint met intrekken vervolging»»?1
Ja.
Klopt het dat verzetsheld Anton de Kom 76 jaar na zijn dood nog steeds niet buiten vervolging is gesteld? Zo ja, waarom niet?
Op het moment dat iemand overlijdt, vervalt van rechtswege het recht op strafvervolging. Dat betekent dat Anton de Kom vanaf het moment van zijn overlijden niet meer door het Openbaar Ministerie vervolgd kon worden.
Deelt u de mening dat de familie van Anton de Kom al te lang moet wachten op eerherstel? Zo ja, wanneer is volgens u sprake van eerherstel van Anton de Kom?
In de afgelopen jaren is op diverse manieren erkenning gegeven aan de grote bijdrage van Anton de Kom aan de Nederlandse geschiedenis en samenleving. Het gebaar van de Nederlandse regering dat momenteel in het kader van de motie van Ojik c.s. wordt vormgegeven zal hier voor toekomstige generaties ook aan bijdragen.
Het antwoord op vraag 2 laat onverlet dat Anton de Kom, zoals Minister Ollongren heeft aangegeven in haar toespraak tijdens de nationale herdenking slavernijverleden op 1 juli jl., eerherstel verdient. Daar zal, mede in het kader van de uitvoering van de motie, aan worden gewerkt in samenspraak met de familie.
Bent u op de hoogte van de motie-Van Ojik c.s.2, waarin de regering wordt verzocht een «ruiterlijk gebaar» te maken waaruit erkenning blijkt voor het foutief handelen jegens Anton de Kom? Zo ja, hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
In de Kamerbrief van 2 maart jl. van de Minister van Buitenlandse Zaken met kenmerk 20 361, nr. 194 werd een update gegeven over de uitvoering van de motie. Sindsdien heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aanvullende gesprekken gevoerd met de nabestaanden hierover. Over de invulling van het gebaar zal de Kamer nader geïnformeerd worden.
De veteranenstatus van militairen die in verschillende hoedanigheid gediend hebben in de Nederlandse krijgsmacht |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kunt u uiteenzetten wat de redenen zijn dat militairen die gediend hebben in de Troepenmacht Suriname, de koude oorlog en overige humanitaire missies geen veteranenstatus kunnen verkrijgen?
In de Veteranenwet wordt het begrip veteraan in artikel 1 onder c gedefinieerd als: «de militair, de gewezen militair, of de gewezen dienstplichtige, van de Nederlandse krijgsmacht, dan wel van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger, alsmede degene die behoorde tot het vaarplichtig koopvaardijpersoneel, die het Koninkrijk der Nederlanden heeft gediend onder oorlogsomstandigheden dan wel heeft deelgenomen aan een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde voor zover deze missie bij regeling van Onze Minister is aangewezen».
De militairen die hebben gediend in de Troepenmacht Suriname (TRIS) maakten onderdeel uit van de Koninklijke Landmacht, met een plaatsing in Paramaribo. De militairen die gediend hebben in de TRIS zijn niet ingezet tijdens oorlogsomstandigheden of tijdens een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
De militairen die gediend hebben in de periode van de Koude Oorlog hebben, enkel op basis daarvan, geen recht op de veteranenstatus. Hoewel er tijdens de Koude Oorlog sprake is geweest van momenten waarop de spanningen opliepen, kenmerkte deze periode zich niet door werkelijke oorlogsomstandigheden of daarmee vergelijkbaar. Ook was er geen sprake van een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
Militairen die hebben deelgenomen aan humanitaire missies zijn niet ingezet ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Gelet op het gestelde in de Veteranenwet kunnen zij niet in aanmerking komen voor de status als Veteraan. Zij hebben wel de daarvoor ingestelde herinneringsmedailles ontvangen.
Deelt u de mening dat het gebrek aan een veteranenstatus voor vele oudgedienden een gevoel van miskenning geeft of kan geven?
Ik wil voorop stellen dat ik veel respect heb voor de vele oudgedienden van de Nederlandse krijgsmacht die waar ook ter wereld hun werk hebben verricht. Zij mogen oprecht trots zijn op de bijdragen die zij hebben geleverd.
Zij hebben daarvoor ook de erkenning en waardering ontvangen in de vorm van medailles voor langdurige eerlijke en trouwe dienst en indien van toepassing, in de vorm van herinneringsmedailles (zie vraag 4).
Bij de totstandkoming van de Veteranenwet, een initiatiefwet die door alle fracties in de Tweede Kamer is ingediend en ondertekend, is uitgebreid stilgestaan bij de reikwijdte van het begrip «Veteraan». Gelet hierop ben ik dan ook van mening dat een verruiming van de veteranenstatus afbreuk zou doen aan de erkenning en waardering van de militairen, veteranen, die hebben gediend in de uitzonderlijke situaties zoals omschreven in artikel 1 onder c van de Veteranenwet. Zij zijn bij uitstek in situaties gebracht die levensbedreigend zijn geweest en om die reden is met name ook de bijzondere zorgplicht in de Veteranenwet verankerd.
Kunt u aangeven of er, rekening houdend met de beperkingen in de veteranenwet, andere mogelijkheden zijn om de oudgedienden zoals genoemd in vraag 1 alsnog tegemoet te komen?
De huidige Veteranenwet laat geen ruimte om de militairen, zoals genoemd in vraag 1, alsnog tegemoet te komen en de veteranenstatus toe te kennen. Dat neemt niet weg dat er andere manieren zijn voor erkenning en waardering voor postactieve militairen. Zo geldt de regeling reüniefaciliteiten voor alle postactieve militairen. Commandanten kunnen met een beroep op deze regeling bij uitstek de oudgedienden erkennen en waarderen voor bijdragen uit het verleden.
Kunt u aangeven of er mogelijkheden zijn om via het decoratiestelsel te bekijken of het alsnog mogelijk is op korte termijn de oudgedienden te voorzien van een decoratie c.q. draaginsigne?
Het huidige decoratiestelsel ziet nu niet toe op de mogelijkheden om de militairen die hebben gediend in de TRIS of tijdens de Koude Oorlog te decoreren met een medaille of een draaginsigne. De reden hiervan is dat deze militairen niet zijn ingezet in of tijdens oorlogsomstandigheden of een internationale missie. Zij zijn geplaatst geweest in een gebied buiten Nederland en hebben daar hun (militaire) werk verricht.
De Herinneringsmedaille Internationale Missies (HIM) wordt toegekend in een breed scala van missies en inzet. Het toekennen van de HIM, die is ingesteld in 2001, wordt getoetst aan een aantal criteria. Om in aanmerking te kunnen komen voor deze onderscheiding dient de inzet de kenmerken te hebben van een civiele of militaire missie. Zo krijgt het militair personeel een missie-voorbereidende opleiding en ontvangen de militairen een vergoeding volgens de Regeling voorzieningen vredes- en humanitaire operaties. Daarnaast kennen de militairen primitieve leefomstandigheden en werken de militairen met afwijkende roosters (24/7) tijdens hun inzet die doorgaans zes maanden duurt. Tot slot dienen militairen minimaal 30 dagen te hebben deelgenomen aan de missie of inzet.
Op basis van deze criteria is het dan ook niet mogelijk om de Herinneringsmedaille Internationale Missies toe te kennen aan militairen die geplaatst zijn geweest in de TRIS of ten tijde van de Koude Oorlog.
Wat het personeel betreft dat dienst heeft gedaan tijdens de «Koude Oorlog» merk ik op dat dit iedereen betreft die in deze periode in dienst was, zowel beroepsmilitairen als reservisten en dienstplichtigen. Een medaille zou dan ook geen enkel onderscheidend karakter hebben en dient alleen daarom al niet in overweging worden genomen.
Voor het decoreren van militairen die ingezet zijn tijdens humanitaire missies is de Herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening bij Rampen ingesteld. Deze medaille wordt toegekend aan hen die deel uitmakend van of tezamen met de krijgsmacht, ter plaatse van een door mij aangewezen rampgebied daadwerkelijk aan de hulpverlening hebben deelgenomen en daarbij in alle opzichten een goede plichtsbetrachting en een goed gedrag hebben betoond. Per inzet wordt door de Commandant der Strijdkrachten aangegeven of en zo ja met welke gesp een Herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening wordt toegekend.
Het toekennen van een medaille wordt veelal ervaren als een blijk van waardering en erkenning voor geleverde inzet. Dit betekent echter niet dat die waardering en erkenning ontbreekt voor inzet waarvoor geen medaille wordt toegekend. Ik wil hierbij dan ook nadrukkelijk aangeven dat ik zeer veel waardering heb voor de inzet van de militairen die hebben gediend bij de TRIS en tijdens de Koude Oorlog. Hun werk is van grote waarde geweest voor de krijgsmacht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Veteranennota 2021?
Ja
Het bericht dat Afghaanse tolken in levensgevaar komen als de coalitietroepen van de resolute support missie vertrekken uit Afghanistan |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Zorgen over wreed lot van tolken die Nederlanders in Afghanistan bijstonden nu Westen daar vertrekt»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederland geen goede naam heeft als het gaat om het beschermen van tolken?
Afghaanse tolken die voor Nederland in het kader van internationale militaire missies in Afghanistan hebben gewerkt, hebben onze speciale aandacht. Het Kabinet voelt een grote verantwoordelijkheid voor deze groep.
De ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en de IND spannen zich gezamenlijk in om de tolken die daartoe een verzoek doen en aan de vereisten voldoen, naar Nederland te halen om hier de asielprocedure te doorlopen, conform de werkwijze zoals beschreven in de antwoorden op de Kamervragen van het lid Belhaj (Kamerstuk 2019D29068, aanhangsel, d.d. 4 juli 2019). In lijn met de motie Belhaj (Kamerstuk 35 300 X, nr. 44) worden deze tolken met hun gezin naar Nederland gehaald. Vanwege de COVID-19-pandemie hebben de werkzaamheden in 2020 tijdelijk vertraging opgelopen, omdat er geen vluchten vertrokken uit Afghanistan en de ambassade deels gesloten was. Begin 2021 is extra capaciteit vrijgemaakt om de door COVID-19 ontstane achterstand in te lopen.
De Afghaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van alle burgers. Nederland vraagt daar via diplomatieke kanalen aandacht voor.
Hoeveel Afghaanse tolken lopen op dit moment risico aangevallen te worden door de Taliban of andere gewelddadige groeperingen doordat ze met Nederlandse troepen hebben samengewerkt?
Over aantallen tolken die mogelijk risico lopen, namen en data doen we uit veiligheidsbelang van de tolken geen uitspraken. Wel kan het Kabinet melden dat inmiddels ruim 60 Afghaanse tolken met gezin, die aan de voorwaarden van de regeling voldeden, zijn overgekomen om hier de asielprocedure te doorlopen. Dit proces loopt nog door.
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Belhaj (Kamerstuk 35 300 X, nr. 44)? Op welke manier wordt deze motie relevanter nu de troepen uit Afghanistan vertrekken?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
De uitvoering van de motie Belhaj blijft relevant in het kader van de terugtrekking van de coalitietroepen uit Afghanistan. Ook tolken die voor de huidige missie Resolute Support voor Nederland hebben gewerkt komen in aanmerking voor deze regeling. Begin 2021 is het tempo opgevoerd om dit te bewerkstellingen. Het is echter wel van wezenlijk belang dat is vastgesteld dat de tolken aan de voorwaarden van de regeling voldoen, in het bijzonder dat wordt aangetoond dat zij daadwerkelijk de functie van tolk hebben verricht en dat hun identiteit is vastgesteld. Dat is op het moment dat betrokken personen een verzoek doen bij de Nederlandse ambassade vaak nog niet duidelijk, bijvoorbeeld omdat geen identiteitsdocument wordt overlegd.
Heeft Defensie na het aannemen van deze motie Afghaanse tolken een contract bij Defensie gegeven om vast te leggen dat ze in aanmerking komen voor bescherming van de Nederlandse staat? Zo nee, waarom niet?
De contracten met de tolken waar Defensie momenteel gebruik van maakt, worden veelal door een coalitiepartner afgesloten. In lijn met de genoemde motie Belhaj wijst Defensie de betreffende Afghaanse tolken op de mogelijkheid zich te melden bij de Nederlandse ambassade om een verzoek in te dienen om naar Nederland te worden overgebracht om in Nederland de asielprocedure te doorlopen.
Kunt u garanderen dat alle Afghaanse tolken de bescherming krijgen die ze toekomt aangezien ze zijn aangemerkt als een systematisch vervolgde groep in de Afghaanse samenleving?
Het Kabinet spant zich in om te zorgen dat Afghaanse tolken die voor Nederland in het kader van internationale missies in Afghanistan hebben gewerkt en aan de vereisten voldoen naar Nederland kunnen komen. Zoals eerder aan de Kamer gemeld kunnen tolken die zich bij de Nederlandse ambassade melden en aan de eisen voldoen een visum krijgen om naar Nederland te reizen en daar de asielprocedure te doorlopen.
Conform de eerder genoemde motie Belhaj wordt bij tolken die voor internationale missies in Afghanistan hebben gewerkt systematische vervolging aangenomen. Dat betekent dat personen die tot deze categorie behoren voor bescherming in Nederland in aanmerking komen. Tenzij er sprake is van contra-indicaties, of sprake is van een veilig derde land.
Op welke manier wordt de veiligheid van Afghaanse tolken gewaarborgd in het geval zij ervoor kiezen om geen asiel aan te vragen in Nederland?
De Afghaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van al hun burgers. Nederland vraagt daar via diplomatieke kanalen aandacht voor. Hiernaast zet Nederland ook in op programma’s ter verbetering van de veiligheidssector in Afghanistan, om zo bij te dragen aan de algehele veiligheid en stabiliteit van het land.
Hoe pakken bondgenoten in de coalitie dit probleem aan? Trekt Nederland lessen uit de aanpak van bondgenoten en wordt er onderling samengewerkt op dit onderwerp?
Meerdere coalitielanden kennen eveneens een asielprocedure voor tolken die namens hen voor een internationale missie hebben gewerkt. De uitvoering van het asielproces is een nationale verantwoordelijkheid die elk land, ook Nederland, zelfstandig invult. Desalniettemin staat Nederland in nauw contact met andere bondgenoten over de manier waarop zij met de veiligheid van voor hen werkzame tolken omgaan. Landen zoals Duitsland en Denemarken hebben een vergelijkbare aanpak als Nederland.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en tijdig beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat mariniers met schamele uitrusting naar Irak vertrokken. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mariniers schamel uitgerust naar Irak; «Voor zware wapens geen plek in vliegtuig»»?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de berichtgeving van dit artikel waaruit zou blijken dat de mariniers met ontoereikend materieel aan een missie zouden beginnen en de luchttransportcapaciteit van Defensie niet op orde zou zijn?
Nee. Ten tijde van het verschijnen van het artikel was voorzien dat alle benodigde wapens en communicatieapparatuur voor deze missie op tijd in het inzetgebied voor handen zouden zijn. De totale behoefte aan de middelen is afgestemd tijdens het planningsproces voorafgaand aan de missie. De mariniers worden ingezet met organieke radiosystemen en organieke bewapening.
Door een administratieve fout op een later moment, na verschijnen van het artikel, is een deel van middelen echter alsnog vertraagd. Het vertraagde materieel is inmiddels in het inzetgebied gearriveerd. De operationele impact hiervan was gering. Op luchttransportcapaciteit wordt dieper op ingegaan bij de beantwoording op vraag 8.
Is het gebruikelijk voor een type missie als deze om MAG’s en de genoemde radio’s mee te brengen? Zo nee, waarom zijn er voor deze missie geen middelzware machinegeweren nodig?
Ja. De uitrusting en bewapening van de uitgezonden eenheid wordt afgestemd op het operatieconcept en het huidige en verwachte dreigingsniveau.
Waarom is er bij de mariniers de noodzaak om de punt 50 machinegewerenmee te nemen als Defensie stelt dat deze geen deel zijn van de standaarduitrusting en ze niet nodig zullen zijn?
Zie het antwoord op vraag 3. Er is voor deze missie, gelet op het operatieconcept en het dreigingsniveau, geen noodzaak om de.50 wapensystemen mee te nemen.
Klopt het dat er radio’s worden gebruikt van de Amerikanen terwijl Nederland deze radio’s zelf ook klaar heeft liggen in Nederland? Worden ze inderdaad geleend, of wordt hier voor betaald?
De uitgezonden eenheid werkt met twee types radio. Naast de eigen, organieke Nederlandse verbindingsmiddelen voor interne communicatie, maakt de eenheid ook gebruik van Amerikaanse middelen. De Nederlandse inzet past in het overkoepelende internationale force protection-concept. Overeengekomen is dat een Amerikaans bataljon zorg draagt voor de communicatieverbindingen tussen het aansturend element (de Amerikaanse eenheid) en het uitvoerend element (de Nederlandse eenheid). De Amerikaanse radio’s zijn in bruikleen.
Is er een ongemakkelijke afweging gemaakt tussen welk materieel er meegenomen kon worden op basis van de beperkte luchttransportcapaciteit die beschikbaar was?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Om luchttransport in te zetten is het gebruikelijke planningsproces doorlopen. Tijdens dit proces wordt de hoeveelheid vracht afgestemd op de beschikbare luchttransportcapaciteit om uiteindelijk al het materiaal in het missiegebied te krijgen.
Tijdens het planningsproces worden alle opties voor luchttransport bekeken. Hierbij worden zowel de opties tot gebruik van de eigen luchtvloot onderzocht, als ook de beschikbare capaciteiten van internationale partners. Hiervoor wordt met name intensief samengewerkt met alle partners die zijn aangesloten bij het European Air Transport Command (EATC). Het plannen van deze luchttransportcapaciteit is een constant proces dat onderhevig is aan vele variabelen.
Waarom werd het pas zo laat bekend dat dit materieel niet met de Nederlandse vliegtuigen mee kon? Is hier een inschattingsfout gemaakt in de planning?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat Defensie een ontoereikende luchttransportcapaciteit heeft? Zo ja, wordt hier in geïnvesteerd? Hoe lang duurt het onderhoud aan de huidige Hercules-klasse nog?
De beschikbaarheid aan tactisch en strategisch luchttransport blijft vooralsnog achter op de defensiebehoefte. Het beschikbare strategisch luchttransport wordt thans gerealiseerd door deelname aan de internationale Heavy Airlift Wing en Multirole Tanker Transport vloten. Over de behoefte aan tactische luchttransportcapaciteit heeft de staatsecretaris uw Kamer in oktober 2020 geïnformeerd met de A-brief «vervanging tactische luchttransportcapaciteit». Vanaf 2026 worden de tactische transportvliegtuigen en het gerelateerde materieel opgeleverd, ter vervanging van de huidige vloot van vier C-130 vliegtuigen. Zoals in oktober jl. aan uw Kamer gecommuniceerd (Kamerstuk 27 830, nr. 317), wordt uw Kamer medio 2023 met de D-brief geïnformeerd over dit project.
Eén van de vier Nederlandse C-130 vliegtuigen is nog tot eind augustus in onderhoud.
Het uit de vaart nemen van een marineschip door een ernstig tekort aan personeel. |
|
Salima Belhaj (D66), Kati Piri (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van het feit dat het tekort aan technisch personeel zo is opgelopen dat een schip tegen de kant gelegd moet worden?1
Het tijdelijk uit de vaart halen van Zr. Ms. Johan de Wit (JWIT) en Zr. Ms. Van Speijk (VSPK) wordt door twee oorzaken ingegeven. Enerzijds is het tekort aan technisch personeel de afgelopen jaren flink toegenomen. Initiatieven om technisch personeel te behouden en te werven, zoals intensieve wervingscampagnes, alternatieve instroommogelijkheden (bijvoorbeeld herintreders), bindingspremies en maatwerk, hebben nog niet tot het gewenste effect geleid. Anderzijds wordt met het tijdelijk uit de vaart halen van de JWIT en de VSPK de gereedheid en inzetbaarheid van andere varende eenheden verbeterd. Het ondersteunt het opnieuw in de vaart brengen van Zr. Ms. Tromp (TRMP) en de zojuist in de vaart gebrachte Zr. Ms. Amstel (AMST). Naast het bemannen van de TRMP en AMST worden met het personeel van JWIT en VSPK ook tekorten aangevuld bij andere varende eenheden, zodat deze schepen robuuster bemand worden. Daar waar er schepen opnieuw in de vaart komen, moeten er doorgaans ook schepen uit de vaart voor onderhoud. Dit is een gebruikelijke gang van zaken die regelmatig voorkomt en ook in dit geval wordt toegepast. Het tijdelijk uit de vaart halen van de JWIT en VSPK was al voorzien en is nu eerder dan gepland uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u in dat kader de kritiek van de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht (IGK) in de jaarrapportage over 2020 (pagina 17) dat «personeel onnodig is uitgestroomd omdat het belang van doorstroom voor eenieder te sterk werd aangezet»?
Defensie wil meer doen om goed opgeleid, ervaren en gemotiveerd personeel te behouden, onder andere door meer individueel maatwerk toe te passen. Dit mede, omdat uit de Personeelsrapportage 2020 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 90 d.d. 19 mei 2021) blijkt dat gebrek aan loopbaanperspectieven een belangrijke vertrekreden is. Dit komt overeen met de kritiek van de IGK. In het nieuwe HR-model Defensie dat nu wordt ontwikkeld, worden specialistische loopbanen en individueel maatwerk beter gefaciliteerd. Vooruitlopend op het nieuwe HR-model is in overleg met de sociale partners in het arbeidsvoorwaardenakkoord 2018–2020 overeengekomen dat alle onderofficieren en officieren die een FPS fase 2-contract hebben, bij voldoende functioneren een vaste aanstelling krijgen. Maar dat is niet voldoende. Op 28 mei jl. heb ik de Kamer een brief gestuurd over de HR-transitie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91 d.d. 28 mei 2021). Deze brief is geheel gewijd aan de maatregelen die Defensie neemt om het personeelstekort tegen te gaan. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief.
Hoe beoordeelt u in dat kader de constatering van de IGK in de jaarrapportage dat het merendeel van de technici een loopbaan binnen het eigen specialisme ambieert, «ook al zou dat in sommige gevallen tijdelijk bij een ander defensieonderdeel zijn en tot een tragere carrièregang kunnen leiden»?
Defensie onderkent deze behoefte bij haar personeel. Met de komst van het nieuwe HR-model worden de mogelijkheden op dit gebied uitgebreid met onder meer nieuwe aanstellings- en contractvormen. Met het nieuwe HR-model kunnen specialistische loopbaanpaden beter worden ingericht.
Hoe beoordeelt u in dat kader het advies van de IGK in de jaarrapportage om «meer ruimte te bieden voor het volgen van een loopbaan in een eigen specialisme»?
Dit advies sluit aan bij de uitgangspunten van het geplande HR-model, waarin de aanstellingsvorm van militair specifieke functies een plaats krijgt. Hierbij kunnen bijzondere (afwijkende) eisen op het punt van medische geschiktheid zijn gesteld voor een specifieke functie of functiegroep.
Daarbij kunnen er op basis van het belang van zowel de organisatie als de individuele medewerker specifieke afspraken worden gemaakt over een loopbaan binnen een bepaald specialisme waar de functie-eisen niet zijn bijgesteld. Dit vindt nu al plaats. Ter illustratie: binnen het cyberdomein worden militairen aangesteld die wel voldoen aan de standaard keuringseisen, maar is er ook ruimte voor bijgestelde keuringseisen; met beide groepen – militairen met bijgestelde keuringseisen en militairen die voldoen aan de standaard keuringseisen – worden er loopbaanafspraken gemaakt.
Een ander voorbeeld is de «horizontale instroom» van de aircontroller en duiker bij CZSK. Dit betreft instroom gericht op een bepaalde functiegebied waar sprake is van schaarste (in dit geval duiker/aircontroller). Met verkorte specifieke opleidingen zijn deze militairen «smal» opgeleid en alleen inzetbaar als duiker/aircontroller en (nog) niet breed inzetbaar op basis van doorstroom vanuit de initiële opleidingen, kaderopleidingen en militaire ervaringseisen. De functie-eisen zijn kortom hier niet bijgesteld, maar er worden wel specifieke afspraken gemaakt over de mogelijke loopbaan.
Daarnaast is recent de opdracht gegeven door de CDS aan de defensieonderdelen om een langere functieduur voor militairen te stimuleren.
Er bestaat ook al een lijst met 85 functiegroepen die voor 6 of 7 jaar kunnen worden toegewezen. Recent is deze lijst uitgebreid met een groot aantal functies, zoals onderofficier beeldanalyse, onderofficier cyber warefare en onderofficier avionica techniek. Deze wijziging is na overleg met en instemming van de centrales van overheidspersoneel tot stand gekomen. Op dit moment ligt nog een voorstel van Defensie bij de centrales om functies in het veiligheidsdomein toe te voegen aan deze lijst. Het gaat bijvoorbeeld om functies in het domein vervoer gevaarlijke stoffen. Na hervatting van het overleg met de centrales, wat nu als gevolg van arbeidsvoorwaardenonderhandelingen opgeschort is, hoopt Defensie spoedig instemming te verkrijgen op dit voorstel.
Welke stappen hebt u de afgelopen jaren gezet om te komen tot specialistische loopbaanpaden?
Er zijn al verschillende specialistische loopbaanpaden ontwikkeld. Bijvoorbeeld binnen het cyber- en ICT-domein. Dit is ook meegenomen in de proeftuinen waarin elementen van het geplande HR-model worden getest. Bij de Koninklijke Landmacht heeft dit geleid tot een nieuw loopbaanpad binnen het wapen van de Genie. Opgemerkt wordt dat bij de ontwikkeling van deze loopbaanpaden bonden ook betrokken zijn; onder meer over de afwijking van functieduur en bevordering op basis van anciënniteit is instemming van de bonden benodigd.
Wat staat de totstandkoming en daadwerkelijke implementatie van deze specialistische loopbaanpaden in de weg?
Het invoeren van specialistische loopbaanpaden is zeer gewenst en maakt daarom deel uit van de voorgenomen HR-transitie. Voordat deze daadwerkelijk kunnen worden ingevoerd moet overeenstemming met de bonden worden bereikt over de rechtspositionele effecten die voortvloeien uit het voornemen om specialistische loopbaanpaden in te voeren, zoals bijvoorbeeld afspraken over functieduur.
Kunt u concreet beschrijven welke plannen u hebt om deze loopbaanpaden mogelijk te maken?
Het mogelijk maken van specialistische loopbaanpaden is één van de redenen waarom een nieuw HR-model Defensie wordt ingevoerd. Zoals eerder benoemd, heeft u onlangs een Kamerbrief (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91 d.d. 28 mei 2021) over de HR-transitie ontvangen, waarin dit nader wordt toegelicht en waarin concrete plannen zijn opgenomen.
In hoeverre is dit afhankelijk van een nieuw personeelsmodel?
Het nieuwe HR-model biedt meer mogelijkheden voor specialistische loopbaanpaden, onder meer omdat in dit model de rechtspositie gaat voorzien in nieuwe en meer flexibele aanstellings- en contractvormen, waaronder de aanstelling als «militair specifieke functies». Daarnaast stelt het nieuwe HR-model bij in-, door- en uitstroom de individuele talenten en competenties van medewerkers centraal aan de hand van strategisch talentmanagement. Ook dat is een karakteristiek van het nieuwe HR-model dat, veel beter dan het huidige Flexibel Personeelssysteem, specialistische loopbaanpaden mogelijk moet maken (zie: Kamerstuk 35 570 X, nr. 91 d.d. 28 mei 2021).
Zo ja, wat is dan uw inzet om te komen tot deze specialistische loopbaanpaden binnen een nieuw personeelsmodel?
Het mogelijk maken van specialistische loopbaanpaden is één van de redenen waarom een nieuw HR-model Defensie wordt ingevoerd.
Is het uw inzet om bij specialistische loopbaanpaden het ook makkelijker te maken om te wisselen tussen defensieonderdelen?
Ja. In het nieuwe HR-model is het makkelijker om te kunnen wisselen van baan binnen, maar ook buiten Defensie. Dat geldt voor alle medewerkers van Defensie, dus ook voor medewerkers die een specialistisch loopbaanpad volgen. Ook de uitwisseling tussen militaire en burgeraanstellingen binnen en buiten Defensie wordt in het nieuwe HR-model eenvoudiger.
Is het uw inzet om bij specialistische loopbaanpaden het mogelijk te maken dat iemand binnen één specialisme werkzaam blijft, als iemand daarvoor kiest en accepteert dat tot mogelijk op enig moment tot een tragere carrièregang zal lijden?
Ja. Wel bepaalt de organisatie aan welke specialistische loopbaanpaden behoefte is.
Welke voorstellen brengt u in bij gesprekken over specialistische loopbaanpaden binnen het nieuwe personeelsmodel om ervoor te zorgen dat mensen ook hier voldoende perspectief op opleidingen, promoties en salarisverhogingen hebben?
Het nieuwe HR-model bevat HR-beleid en -regelgeving dat beoogt het carrièreperspectief van de medewerkers van Defensie, ook van medewerkers met een specialistisch loopbaanpad, te vergroten. In de Kamerbrief over de HR-transitie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91 d.d. 28 mei 2021) wordt op dit punt meer duiding gegeven.
Wordt er bij Defensie nog steeds gesproken over «nevenloopbanen» als iemand zich na een operationele opleiding en functie wil bekwamen in bijvoorbeeld ICT of cyber?
ICT en cyber, maar ook data (science), zijn volwaardige functiegebieden. De functieprofielen op deze gebieden zijn daarnaast essentieel om een informatiegestuurde organisatie te worden. In het kader van informatiegestuurd optreden zullen bovengenoemde gebieden ook in toenemende mate onderdeel gaan uitmaken van alle functies bij Defensie. In het kader van «Defensie Duurzaam Digitaal» waarover onlangs een Kamerbrief is uitgekomen (Kamerstuk 31 125, nr. 118 d.d. 27 mei 2021) heeft Defensie onderzocht welke profielen en competenties Defensie in de toekomst hiervoor denkt nodig te hebben en op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze behoefte. Bij- en omscholing van bestaand personeel is hier nadrukkelijk onderdeel van.
Is het uw streven om dergelijke vakgebieden bij het optuigen van specialistische loopbaanpaden ook een volwaardig loopbaantraject te laten zijn?
Ja.
Is het personeelsmodel en de manier waarop er met loopbaanpaden en doorstroom bij Defensie wordt omgegaan niet te rigide, als dit mede bijdraagt aan tekorten die ervoor zorgen dat een marineschip uit de vaart genomen moet worden?
Het huidige Flexibel Personeelssysteem (FPS) is zeker te rigide. Daarom juist wordt er een nieuw HR-model ingevoerd.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Eventuele registratie homoseksualiteit bij Defensie |
|
Vera Bergkamp (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Is er bij Defensie altijd een prettige en veilige werkomgeving voor LHBTI’ers en hoe wordt deze door deze groep zelf ervaren? In hoeverre is er sprake van discriminatie en/of gepest worden?1
Voordat inhoudelijk op deze vragen wordt ingegaan, hecht ik er belang aan te melden dat het belangrijk is dat iedereen in Nederland altijd en overal zichtbaar zichzelf moet kunnen zijn. Zo ook bij Defensie. Voor racisme, discriminatie en uitsluiting is géén ruimte. Defensie wil een organisatie zijn waarin iedereen gelijkwaardig en met respect wordt behandeld, ongeacht huidskleur, seksuele voorkeur, geslacht, leeftijd en religie.
Het streven van Defensie om diversiteit binnen de organisatie verder te vergroten en een inclusieve organisatie te zijn, heeft o.a. in 2018 geleid tot het opstellen en uitvoeren van een beleidsplan Diversiteit en Inclusiviteit (D&I). Hierover bent u op 11 oktober 2018 geïnformeerd (Kamerbrief 35 000 X, nr. 12). U wordt tweemaal per jaar op de hoogte gehouden van de vorderingen op het gebied van D&I middels de personeelsrapportage. Een diverse en inclusieve organisatie betekent dat eenieder zich welkom en gewaardeerd voelt en dat men elkaar kan en durft aan te spreken op gedrag. Echter, net als in de rest van de samenleving komt uitsluiting en discriminatie helaas soms ook binnen Defensie voor. Dit gedrag wordt niet getolereerd en hiertegen wordt streng opgetreden.
De rapporten van het Sociaal Cultureel Planbureau over de beleving en waardering van diversiteit en inclusiviteit d.d. 13 januari 2017 en het rapport van de commissie Giebels d.d. 15 oktober 2018 over de sociale veiligheid binnen Defensie lieten zien dat er nog werk aan de winkel is. Daarom dat het plan van aanpak sociale veiligheid, uitgewerkt naar aanleiding van het rapport van de commissie Giebels, is opgesteld samen met de Defensie onderdelen. De implementatie hiervan loopt op dit moment. Daarnaast ben ik blij met de verschillende netwerken binnen de organisatie, waaronder de Stichting Homoseksualiteit en Krijgsmacht (SHK). Deze netwerkorganisaties geven gevraagd en ongevraagd advies over onderwerpen zoals discriminatie en pesten.
Bent u bekend met het bericht dat in Groot-Brittannië militairen, die vanwege hun seksuele gerichtheid uit de krijgsmacht zijn gezet, nu hun medailles terug krijgen?2
Ja
In hoeverre zijn er ook in Nederland militairen uit de krijgsmacht gezet of geweerd vanwege hun seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken?
Tot 1974 kon iemand met een homoseksuele gerichtheid worden geweerd, doordat in het Militair Keuringsreglement een homoseksuele gerichtheid als een vorm van «abnormaal gerichte seksualiteit» werd gezien en daarmee als een ziekte werd aangemerkt. In die gevallen werd de beoordeling S5 afgegeven bij de keuring voor de dienstplicht. Hiermee werd iemand in feite afgekeurd.
Na 1974 stond Nederland homoseksuele mannen wel toe binnen de Krijgsmacht. Nederland was daarmee één van de eerste landen wereldwijd die hierin op juridisch gronden voorzag. Vanaf dit moment zijn er vooralsnog geen gevallen naar voren gekomen waarin militairen uit de Krijgsmacht zijn gezet of geweerd op grond van seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken. Dit geldt voor zowel dienstplichtige als beroepsmilitairen. Er loopt op dit moment vanuit het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) een verkennend onderzoek naar de positie van homoseksuelen in de Krijgsmacht in de periode 1974–1987. Hoewel dit onderzoek nog niet is voltooid zijn ook hierin dergelijke situaties vooralsnog niet naar voren gekomen.
Nadat in 1974 homoseksuele mannen werden toegelaten binnen de Krijgsmacht kon iemand die gekeurd werd voor de dienstplicht zelf aangeven bij de keuring of hij op basis van zijn seksuele gerichtheid problemen zou verwachten bij het vervullen van de dienstplicht. Ook kon de keuringsarts een inschatting maken of iemand opgewassen was tegen de destijds bestaande harde defensiecultuur. Als één van deze zaken het geval was, kon iemand buitengewoon dienstplichtig worden verklaard met de beoordeling S3. Hierdoor werd hij niet opgeroepen voor werkelijke dienst. In de terugkoppeling naar de gekeurde personen werd alleen aangegeven of iemand geschikt, ongeschikt of tijdelijk ongeschikt was. De aantekening S3/S5 werd niet bekend gesteld naar de gekeurde personen. De scores van de keuring en redenen hiervoor waren alleen voor intern gebruik Defensie en werden na 6 maanden vernietigd.
Als er mensen uit de krijgsmacht zijn gezet, hebben zij hierbij dan ook hun medailles en of rang moeten inleveren? Zo ja, bent u bereid om deze personen eerherstel aan te bieden?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre klopt het dat in Nederland een zogenaamde «S5 aantekening» werd afgegeven als een persoon bij de keuring voor de dienstplicht aangaf LHBTI te zijn?3
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is men gestopt met het afgeven van deze aantekening of op andere wijze registreren van de seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken van militairen?
Vanaf 1974 werd homoseksuele mannen toegestaan hun dienstplicht te vervullen. De afkeuring, op basis van de beoordeling S5, werd vanaf 1974 dus niet langer om deze reden afgegeven. Registratie van seksuele gerichtheid, genderidentiteit of genderexpressie vindt binnen Defensie niet plaats en heeft ook niet plaatsgevonden.
Op welke wijze is deze «S5 aantekening» geregistreerd en zijn deze registraties bewaard en gedeeld met andere overheidsinstanties?
De S5 registratie maakte deel uit van het keuringsrapport van de dienstplichtkeuring. De rapporten van alle jongemannen die zijn afgewezen zijn vernietigd conform de geldende regelgeving. De standaardprocedure was dat alleen degenen die in dienst kwamen een personeelsdossier opbouwden. Deze dossiers zijn alleen voor intern gebruik.
Zo ja, houden deze registraties op enige wijze verband met de zogenaamde «homolijsten» die door gemeenten werden bijgehouden en waar momenteel een onderzoek naar wordt uitgevoerd?4
Van een S5 registratie was alleen sprake bij de keuring voor de dienstplicht en niet bij andere functies. Er is geen verband met de manier waarop gemeenten of andere overheden lijsten bijhielden.
Op dit moment wordt onderzocht hoe de overheid omging met homoseksualiteit vanuit haar rol als werkgever. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het Verwey Jonker Instituut in opdracht van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Hierbij is Defensie niet meegenomen. De oplevering hiervan wordt op 31 maart aanstaande verwacht.
Op welke wijze had deze «S5 aantekening» gevolgen voor de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor andere functies bij Defensie, de overheid in het algemeen of overige werkgevers?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid nader te onderzoeken welke gevolgen de «S5 aantekening» heeft gehad voor mensen van de LHBTI-gemeenschap in de krijgsmacht of bij het Ministerie van Defensie, en dit zo mogelijk te betrekken bij het onderzoek naar de «homolijsten» waarnaar gerefereerd wordt in vraag 8?
Ik ben altijd bereid te kijken naar individuele gevallen, echter er blijkt vooralsnog geen aanleiding te zijn om hier grootschalig onderzoek naar te doen. Ik kijk echter uit naar de resultaten van het onderzoek van het NIMH en het Verwey Jonker Instituut en zal die, indien van toepassing, zeker betrekken bij het D&I-beleid van Defensie.
Bent u bereid de mogelijkheden tot eerherstel in dat onderzoek mee te nemen?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Situation Report EEPA HORN No. 50’ van 9 januari en ‘Situation Report HORN No. 81’ van 11 februari. |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Situation Report EEPA HORN No. 50»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Situation Report EEPA HORN No. 81»?2
Ja.
Hoe vorderen de gesprekken met de Ethiopische regering? Worden er ook gesprekken gevoerd met de Eritrese regering?
Eritrea blijft ontkennen dat het Eritrese leger actief is in Tigray. De Eritrese regering toont weinig tot geen bereidheid om met de EU, de VS of de VN het gesprek aan te gaan over de situatie in Tigray. Er zijn echter genoeg aanwijzingen dat het Eritrese leger actief betrokken was en nog altijd betrokken is bij het gewapende conflict in Tigray en bij serieuze mensenrechtenschendingen. Premier Abiy heeft op 23 maart in het Ethiopische parlement erkend dat Eritrese troepen in Tigray aanwezig zijn. Ook houdt de Ethiopische Mensenrechtencommissie in een voorlopig rapport, gepubliceerd op 23 maart, met name Eritrese troepen verantwoordelijk voor grootschalige mensenrechtenschendingen in de stad Axum.
Nederland heeft in de VN Mensenrechtenraad Eritrea opgeroepen om zijn troepen onmiddellijk terug te trekken uit Ethiopië en om het internationaal recht te respecteren, waaronder het vluchtelingenverdrag en internationaal humanitair recht.
In de gesprekken die de EU en haar lidstaten, waaronder ook de Nederlandse regering, de VS en de VN met de Ethiopische regering hebben gevoerd is er voortdurend met klem op aangedrongen om volledige toegang te verlenen aan humanitaire hulporganisaties, aan media en aan de Ethiopische Mensenrechtencommissie, VN (OHCHR) en andere onafhankelijke partijen voor onderzoek naar mensenrechtenschendingen. Dat heeft er aan bijgedragen dat de Ethiopische regering op 3 maart jl. volledige humanitaire toegang, toegang van de media, alsmede onderzoek door de Ethiopische Mensenrechtencommissie heeft toegezegd. Met name het feit dat humanitaire actoren nu geen toestemming meer hoeven te vragen maar slechts een meldplicht hebben bij het Ministry of Peace om zich in Tigray te kunnen verplaatsen is een stap in de goede richting.
Hoewel deze gezamenlijke inzet tot een aantal verbeteringen heeft geleid, is het gewenste resultaat, dat humanitaire hulp alle inwoners van Tigray bereikt en dat onafhankelijk onderzoek gedaan wordt naar mensenrechtenschendingen, nog niet bereikt. De toezeggingen en verbeteringen vormen echter wel een basis op grond waarop kan worden voortgebouwd in toekomstige gesprekken met de autoriteiten over het verder verbeteren van humanitaire toegang en onafhankelijk onderzoek naar mensenrechtenschendingen. Nederland heeft samen met gelijkgestemde partners alle betrokken partijen bovendien opgeroepen om een eind aan de gevechtshandelingen te maken en te kiezen voor een politieke uitweg uit dit conflict. De Afrikaanse Unie kan hierbij een leidende rol spelen.
Bent u ervan op de hoogte dat er in december een humanitaire hulpverlener van de Nederlandse ngo ZOA is omgekomen in het vluchtelingenkamp Hitsats in Tigray?3
Ja. Op 30 december 2020 meldde ZOA officieel op hun website dat een collega die betrokken was bij de humanitaire hulpverlening tijdens onlusten eerder die maand om het leven is gekomen in Tigray. Het kabinet is getroffen door dit droeve bericht en leeft mee met de nabestaanden, en met collega’s van het slachtoffer bij ZOA.
Kunt u bevestigen dat er in januari een tweede Nederlandse humanitaire hulpverlener van de Nederlandse ngo ZOA is omgekomen in het conflict? Bent u het ermee eens dat de moord op een humanitaire hulpverlener veroordeeld dient te worden? Welke andere maatregelen wilt u naar aanleiding hiervan nemen?
ZOA heeft laten weten dat er geen tweede humanitaire hulpverlener is omgekomen tijdens het conflict in Tigray.
Vanzelfsprekend dienen alle mensenrechtenschendingen in conflictsituaties veroordeeld te worden en moeten humanitaire hulpverleners wereldwijd hun werk kunnen uitvoeren zonder dat zij daarin belemmerd worden of anderszins onderdeel van het conflict worden gemaakt. Minister-President Rutte, Minister Kaag en ikzelf hebben daarom in onze bilaterale gesprekken de Ethiopische regering opgeroepen tot het respecteren van het internationaal humanitair recht en mensenrechten en wij hebben onze zorgen uitgesproken over het geweld en de slachtoffers daarvan.
Bent u bekend met het bericht dat er twee vluchtelingenkampen (Shemelba en Hitsats) met internationaal erkende Eritrese vluchtelingen zijn vernietigd en dat hierbij 20.000 vluchtelingen zijn verdwenen, waarbij wordt aangegeven dat er zo’n 10.000 vluchtelingen terug meegenomen zijn naar Eritrea? Kunt u dit bericht bevestigen? Wat is het lot van deze mensen?
Ik ben bekend met de zeer zorgwekkende berichtgeving over de vluchtelingenkampen Shemelba en Hitsats. Vanwege het nog altijd volledig ontbreken van toegang tot het gebied waar deze kampen zich bevinden voor hulpverleners, media en onderzoekers is het niet mogelijk om de vernietiging van deze kampen door hen bevestigd te krijgen. De VN heeft desalniettemin al wel aangegeven dat de twee kampen als vernietigd moeten worden beschouwd.
UNHCR, bij monde van Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Grandi, heeft voorts grote zorgen geuit over het lot van de vluchtelingen die in deze kampen werden opgevangen. Hij heeft ook aangegeven dat de VN over sterke aanwijzingen beschikt dat een onbekend aantal van deze vluchtelingen is meegevoerd naar Eritrea. Dit gaat in tegen het beginsel van non-refoulement. Dit is een fundamenteel principe in het VN Vluchtelingenverdrag uit 1951, waarvoor de verantwoordelijkheid ligt bij het opvangende land. Het overtreden van dit principe is een grove schending van de bescherming van vluchtelingen.
UNCHR geeft bovendien aan dat een aantal Eritrese vluchtelingen is gevlucht naar Soedan en dat een ander deel zich schuilhoudt op het platteland, vaak onder erbarmelijke omstandigheden. De Ethiopische autoriteiten pogen nu Eritrese vluchtelingen die als gevolg van het conflict in Tigray geen onderdak meer hebben, over te brengen naar twee reeds bestaande vluchtelingenkampen elders in Tigray. Deze kampen lopen tegen hun maximale opvangcapaciteit aan, wat ernstige gevolgen kan hebben voor alle inwoners van het kamp. Er wordt nu gewerkt aan uitbreiding van de capaciteit van deze kampen.
Zijn er in het diplomatieke verkeer berichten van werkkampen of mogelijke massamoorden in Eritrea?
Nederland heeft geen berichten ontvangen over het verplaatsen van Eritrese vluchtelingen uit Ethiopie naar werkkampen in Eritrea of mogelijke massamoorden in Eritrea. Wel staat Eritrea bekend om de erbarmelijke mensenrechtensituatie, waaronder de nationale dienstplicht waarbij mensen voor onbepaalde tijd verplicht te werk worden gesteld en hiervoor slechts een kleine vergoeding krijgen.
Bent u op de hoogte van de vermeende inmenging van Eritrea in het conflict bij de grens tussen Ethiopië en Sudan, waarbij de Eritrese soldaten zich vaak als Ethiopische militairen vermommen en verantwoordelijk zijn voor het maken van burgerslachtoffers?
Ik ben niet bekend met de in de berichtgeving van EEPA vermeldde vermeende inmenging van Eritrese soldaten in het conflict bij de grens met Ethiopië en Soedan, waarbij Eritrese soldaten zich zouden vermommen als Ethiopische militairen. Hoewel recent sprake was van schermutselingen in het betwiste gebied, is daar momenteel geen sprake van gevechtshandelingen.
Bent u op de hoogte van het feit dat er op 5 en 6 januari massamoorden zijn gepleegd in West Tigray?4 Zo ja, hoe veroordeelt u deze oorlogsmisdaden? Hoe handelt u, in Europees en internationaal verband, naar aanleiding van deze berichten?
De specifieke details over genoemde gewelddadigheden zijn mij niet bekend en zijn lastig te achterhalen. Het is van groot belang dat alle meldingen van mogelijke mensenrechtenschendingen, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid grondig en zo spoedig mogelijk worden onderzocht. Om die reden heeft Nederland samen met Duitsland het initiatief genomen tot een gezamenlijke verklaring in de Mensenrechtenraad, die onder andere oproept tot het verlenen van toegang tot onafhankelijk onderzoek naar mogelijke mensenrechtenschendingen. Dit is in lijn met de inzet van het kabinet zoals ook verwoord in de kamerbrief over de stand van zaken in Tigray van 22 februari jl.
De Ethiopische regering heeft inmiddels, mede als gevolg van de herhaaldelijke oproepen vanuit de internationale gemeenschap, toegezegd dat er onafhankelijk onderzoek gepleegd zal worden naar mensenrechtenschendingen in Tigray en dat de Ethiopische Mensenrechtencommissie bereid is daarbij samen te werken met de VN. Nederland blijft in EU- en VN-verband het werk van de Ethiopische Mensenrechtencommissie ondersteunen en pleit voor volledige en vrije toegang voor medewerkers van de VN Mensenrechtencommissaris tot Tigray. Op 17 maart hebben de Ethiopische Mensenrechtencommissie en OHCHR bekend gemaakt dat zij inderdaad gezamenlijk onderzoek gaan doen naar mensenrechtenschendingen in Tigray.
Bent u het ermee eens dat Nederland de inmenging van Eritrea in het conflict moet veroordelen en ervoor moet pleiten dat Eritrea haar troepen zo snel mogelijk uit Tigray laat vertrekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u zich hiertoe inspannen?
Ja. Middels verklaringen van de EU en van Nederland zelf in de Mensenrechtenraad heeft Nederland zijn zorg uitgesproken over het optreden van het Eritrese leger in Tigray en opgeroepen tot onmiddellijke terugtrekking van deze troepen uit het gebied. Daarnaast heeft Nederland in de Mensenrechtenraad meermaals zorgen geuit over de mensenrechtensituatie van Eritrese vluchtelingen in Ethiopië.
Hoeveel burgers in Tigray verkeren op dit moment in (voedsel)nood?
Op basis van de gegevens verzameld door UNOCHA waren er voor het uitbreken van het conflict in Tigray al 950.000 mensen afhankelijk van hulp. Door het conflict zijn daar naar schatting nog 1,3 miljoen mensen bijgekomen. Dit betreft schattingen omdat vanwege de gebrekkige toegang tot het gebied het nog niet mogelijk is de noden precies in kaart te brengen.
Kunt u de Kamer van een update voorzien wat betreft de humanitaire hulp die inmiddels op gang is gebracht? Zijn er grote vluchtelingenstromen naar het noorden op gang gekomen?
Hoewel de humanitaire hulp nu op gang is gekomen, wordt deze nog steeds belemmerd door problemen omtrent toegang.
Onder leiding van de VN is voor Tigray een Humanitarian Response Plan (HRP) opgesteld, met een totale geraamde financieringsbehoefte van USD 1,3 miljard, waarvan momenteel 59% is gedekt door toezeggingen en bijdragen van donoren. Nederland draagt hieraan bij via ongeoormerkte bijdragen aan VN-organisaties en een budgetallocatie aan de Dutch Relief Alliance (DRA).
De Dutch Relief Alliance is op 4 februari gestart met haar Joint Response in Tigray die zal duren tot 3 augustus 2021. De beoogde doelen volgen de aanbevelingen van OCHA en richten zich op de volgende sectoren: voedselzekerheid en livelihoods, water en sanitatie, onderdak, gezondheid en humanitaire bescherming (inclusief geestelijke gezondheid en psychosociale steun). In totaal zullen 300.000 individuen door deze interventie geholpen worden.
In haar wekelijkse updates geeft de VN aan dat er veel hulp geboden wordt in de volgende sectoren: onderdak (aanbieden van noodonderkomens), voedselhulp (zowel via WFP, IRC als het Joint Emergency Operations Plan waarbij o.a. kinderen toegang krijgen tot voedingssupplementen en het screenen van de acute voedselbehoeftes doorgaat), gezondheid (o.a. IOM, UNICEF en UNFPA bieden (gezondheidsdiensten, zoals voorlichting en primaire gezondheidszorg, inclusief op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheidszorg), hulp op het gebied van water en sanitatie en humanitaire bescherming.
Alhoewel er met betrekking tot voedsel wel vooruitgang wordt geboekt is het algehele humanitaire antwoord op de bestaande noden ontoereikend, vooral in de rurale gebieden. Nog steeds voortdurende gevechten maken dat gebieden, ook in zuid- en zuidoost-Tigray die voorheen wel toegankelijk waren, nu moeilijk te bereiken zijn. Verschillende organisaties meldden ook dat zij Mekelle niet meer uit mogen, naar verluidt als gevolg van de verslechterende veiligheidssituatie.
Ik heb geen informatie dat er grote aantallen Ethiopische vluchtelingen buiten de regio hun toevlucht zoeken. In de eerste fase van het conflict zijn volgens de VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen ruim 61,000 vluchtelingen vanuit Tigray aangekomen in Soedan. Gezien het feit dat Ethiopië zijn buitengrens met Soedan inmiddels afgesloten heeft, lijkt het niet waarschijnlijk dat er grote aantallen vluchtelingen in de nabije toekomst zich buiten de regio zullen begeven.
Op welke manier heeft de EU tot op heden gereageerd op het conflict in Tigray en met name op de rol die Eritrea hierin speelt? Welke acties zult u in EU-verband voorstellen?
De Kamerbrief over de stand van zaken in Tigray van 22 februari jl. (Kamerstuk 22 831, nr. 140) geeft aan hoe de EU heeft gereageerd en wat de Nederlandse inzet is ten aanzien van dit conflict. Naar aanleiding van de terugkoppeling van de Finse Minister Haavisto over zijn bezoek namens Hoge Vertegenwoordiger Borrell, zal de Raad Buitenlandse Zaken binnenkort Raadsconclusies aannemen. Nederland heeft in de EU en in breder verband het initiatief genomen tot het aanspreken van Ethiopië en Eritrea in de Mensenrechtenraad.
Hoge Vertegenwoordiger Borrell en Commissaris Urpilainen hebben op 26 februari jl. ook hun grote zorg uitgesproken over het recente rapport van Amnesty International over mogelijke oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in de stad Axum. Naast samenwerking in EU-verband overlegt NL in breder verband met gelijkgestemden, waaronder de VS, over een zo goed mogelijk gecoördineerde inzet t.a.v. het conflict in Tigray.
Kan er actief worden gekeken of het EU Magnitsky-sanctieregime ingezet kan worden om personen die zich schuldig maken aan grove mensenrechtenschendingen in dit conflict op gepaste wijze aangepakt kunnen worden?
Zoals bekend is het kabinet voorstander van een actieve EU-inzet ter bevordering van de mensenrechten en heeft Nederland een leidende rol vervuld bij de totstandkoming van het wereldwijd toepasbaar EU-mensenrechtensanctieregime. Over de inzet van dit regime in specifieke situaties kan ik omwille van de vertrouwelijkheid geen openbare uitspraken doen.
Het bericht ‘Nederlandse militair gewond bij schietoefening op kamp in Afghanistan’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse militair gewond bij schietoefening op kamp in Afghanistan»?1
Ja.
Wat is er precies tijdens de oefening gebeurd en hoe heeft dit ongeluk kunnen plaatsvinden?
De Koninklijke Marechaussee voert momenteel een onderzoek uit naar het incident. De exacte oorzaken, omstandigheden en bijzonderheden zijn nog niet duidelijk, omdat het onderzoek nog niet is afgerond.
Had het ongeluk voorkomen kunnen worden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe maakt de militair het nu? Heeft hij blijvend letsel opgelopen? Is hij teruggevlogen naar Nederland of was dit niet nodig?
De betrokken militair heeft in Afghanistan medische behandeling aan zijn verwonding ondergaan. Na deze behandeling is hij teruggevlogen naar Nederland. Momenteel gaat het naar omstandigheden goed met hem.
Hoeveel incidenten, waarbij een militair tijdens een oefening gewond is geraakt, hebben er de afgelopen jaren plaatsgevonden? Is er sprake van vergelijkbare situaties? Zo ja, hoe zijn deze situaties vergelijkbaar? Ligt dit bijvoorbeeld aan protocollen of materieel?
In de periode tussen 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020 zijn ongeveer 1.300 meldingen gedaan van incidenten en ongevallen tijdens oefeningen, waarbij er sprake is geweest van letsel.
De exacte oorzaken, omstandigheden en bijzonderheden van het recente incident zijn nog niet duidelijk, omdat de Koninklijke Marechaussee het onderzoek nog niet heeft afgerond. Het is daarom nog niet bekend of er sprake is van een situatie die zich eerder heeft voorgedaan.
Zijn, na eerdere ongelukken die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden, lessen geleerd en verbeteringsprojecten opgestart? Zo ja, welke?
De bijzonderheden omtrent het incident van 21 januari jl. zijn momenteel nog niet bekend. Vanwege het feit dat het hierbij om een incident gaat dat verband houdt met het gebruik van wapens, worden hieronder de ontwikkelingen op dit gebied geschetst.
Naar aanleiding van eerdere incidenten met wapens heeft Defensie eind 2020 een stuurgroep voor het schieten met klein kaliber wapens ingesteld. Deze stuurgroep heeft defensiebreed beleid opgesteld voor het gebruik van schietbanen, wapens en munitie. Dit beleid is gericht op het creëren van een veilige omgeving voor personeel dat schietopleidingen en -trainingen volgt. Inmiddels hanteren alle defensieonderdelen dit beleid. In het laatste kwartaal van 2021 is een evaluatie van de werkbaarheid en uitvoerbaarheid ervan voorzien.
Momenteel worden defensiebrede opleidingen ingevoerd voor personeel dat bevoegd is om zelf schietopleidingen en -trainingen te verzorgen. In de tweede helft van 2021 is de oprichting voorzien van een defensiebreed kenniscentrum op het gebied van schieten met klein kaliber wapens. Dit centrum bundelt de kennis die binnen Defensie over dit onderwerp aanwezig is en maakt deze toegankelijk voor gebruikers.
Lopen er op dit moment nog verbeteringstrajecten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de Kamer verzekeren dat er bij alle trainingen die Defensie uitvoert met goed materiaal wordt gewerkt en de veiligheidsprotocollen in orde zijn? Zo nee, bij welke trainingsmodules is dit niet het geval?
Defensie zorgt bij trainingen en oefeningen voor goed materiaal. We zien toe op het gebruik binnen de daarvoor geldende protocollen en richtlijnen en evalueren dit in de praktijk. Daar waar nodig worden verbeteringen doorgevoerd.
Het bericht 'Leger Ethiopië neemt hoofdstad van Tigray in' |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Leger Ethiopië neemt hoofdstad van Tigray in»?1
Ja.
Hoe duidt u de recente ontwikkelingen in Ethiopië, waar gewapende strijd is uitgebroken tussen het regeringsleger en het Tigray Volksbevrijdingsfront (TPLF) met als gevolg velen doden, gewonden en vluchtelingen?
De situatie en de gebeurtenissen in de regio Tigray zijn op dit moment nog steeds onduidelijk en onoverzichtelijk, als gevolg van het slechte verbindingen en het feit dat het gebied nog altijd slecht toegankelijk is voor humanitaire hulpverleners, journalisten en onafhankelijke waarnemers. Het gewapend conflict volgde op een periode van toenemende spanningen tussen het Tigray Volksbevrijdingsfront (TPLF) en de federale overheid. Het TPLF was tot 2018 oververtegenwoordigd in de politieke en militaire elite van Ethiopië, maar moest die centrale rol in de machtsstructuur prijsgeven na het aan de macht komen van de huidige premier Abiy. Deze machtswisseling volgde op massale protesten tegen het autoritaire bestuur onder leiding van de TPLF en vormde het startpunt van een ambitieuze hervormingsagenda.
Klopt het dat het conflict nu al aan honderden, mogelijk duizenden mensen het leven heeft gekost? Heeft u hier betrouwbare informatie over?
Vanwege het gebrek aan toegang voor humanitaire hulpverleners, media en waarnemers tot het gebied beschikt het kabinet niet over betrouwbare, onafhankelijke informatie over slachtoffers. De berichten in de media die onder andere zijn gebaseerd op getuigenissen van mensen die het gebied zijn ontvlucht geven aanleiding om uit te gaan van verontrustende aantallen slachtoffers.
Bent u bekend met de berichtgeving van Amnesty’s Crisis Evidence Lab dat er op 9 november 2020 mogelijk honderden burgers zijn afgeslacht in Tigray? Heeft u nadere informatie over de verantwoordelijken voor deze slachtpartij?
Ik ben bekend met die berichtgeving die zonder meer zorgelijk is. Ik beschik echter momenteel niet over nadere onafhankelijke informatie waaruit conclusies kunnen worden getrokken over de verantwoordelijken. Volgens de Ethiopische mensenrechtencommissie zijn de slachtoffers vooral Amhara, en de schuldigen aan de TPLF gelieerde strijders. Er zijn overigens ook mediaberichten die het tegenovergestelde beweren.
Hoeveel burgers in Tigray verkeren op dit moment in (voedsel)nood?
Voorafgaand aan het conflict waren reeds 850.000 inwoners en in het gebied aanwezige vluchtelingen afhankelijk van een vorm van humanitaire hulp. De VN schat dat als gevolg van het conflict dit aantal zal toenemen met 1,1 miljoen mensen (in Tigray en aangrenzende regio’s).
Klopt het dat er inmiddels meer dan 40.000 mensen gevlucht zijn naar Soedan?
Dat klopt. Volgens de huidige beschikbare gegevens zijn er tenminste 60.000 mensen gevlucht naar Soedan.
Klopt het dat meerdere internationale organisaties, waaronder de Verenigde Naties (VN) en de Afrikaanse Unie (AU), en ook de Europese Unie (EU) al hebben gepleit voor een staakt-het-vuren? Klopt het ook dat de premier van Ethiopië al deze oproepen af heeft geslagen?
De VN, AU en EU hebben inderdaad opgeroepen tot een staakt het vuren. Premier Abiy heeft zich op het standpunt gesteld dat het leger een binnenlandse militaire operatie heeft uitgevoerd om de rechtsorde in het land te herstellen. Na inname van de regionale hoofdstad Mekelle kondigde premier Abiy op 28 november een eind van de militaire operatie aan. Er is echter nog geen einde aan gevechten in de regio gekomen, en VN, AU en EU hebben de oproep om via dialoog tot een vreedzame uitweg uit het conflict te komen herhaald.
Bent u bereid zich bij deze oproepen aan te sluiten, en op te roepen tot een staakt-het-vuren in Ethiopië?
Zowel Minister Kaag als ikzelf hebben in bilaterale gesprekken de Ethiopische regering opgeroepen tot een staakt het vuren, het voorkomen van burgerslachtoffers, het naleven van mensenrechten en het verlenen van volledige en vrije toegang voor hulpverleners en journalisten. Zowel de Hoge Vertegenwoordiger van de EU als Minister Kaag en ikzelf hebben het aanbod van de Afrikaanse Unie om dialoog te faciliteren van harte ondersteund.
Welke humanitaire hulp is volgens uw informatie nodig in de grensregio met Soedan? Welke humanitaire hulpacties ondernemen de VN, AU en andere organisaties op dit moment? Op welke manier bent u van plan daar aan bij te dragen?
UNHCR en partnerorganisaties hebben in Soedan gewaarschuwd voor de dringende additionele behoefte aan extra vestigingsplaatsen voor vluchtelingen. Met tenminste 60.000? nieuwkomers die sinds 7 november asiel hebben aangevraagd, hebben de vluchtelingenkampen aan het grensgebied hun maximale capaciteit bereikt. Verder berichtte de VN dat er een tekort is aan water, voedsel, brandstof en medicijnen in Mekelle en andere delen van Tigray.
ICRC levert medische hulp waar toegang is; UNHCR coördineert de respons voor vluchtelingenopvang; OCHA coördineert de noodhulprespons van VN-organisaties en (I)NGO’s (o.a. water, sanitatie en noodopvang). Een Humanitarian Preparedness Planà USD 96.9 miljoen is gelanceerd door OCHA.
Via de ongeoormerkte bijdragen aan de Dutch Relief Alliance (DRA), het Rode Kruis en de VN draagt Nederland bij aan de humanitaire respons in Ethiopië en Soedan. Middels het Central Emergency Response Fund (CERF) – een groot VN multidonorfonds – is USD 35.6 miljoen vrijgemaakt in december 2020. Met een aandeel van 17,3% heeft Nederland ruim USD 6 miljoen bijgedragen aan humanitaire hulp in de regio. Naast de bijdrage uit het CERF, heeft de DRA USD 180.000 vrijgemaakt voor een noodhulprespons. Deze middelen worden aangewend voor de opvang van vluchtelingen in Soedan.
Het bericht dat Australische militairen 39 burgers en gevangenen executeerden in Afghanistan |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van «Australische militairen executeerden 39 burgers en gevangenen in Afghanistan»?1
Ja.
Wat was over het onderzoek bekend bij uw ministeries? Sinds wanneer?
De Australische onderzoekscommissie heeft voorafgaand aan het verschijnen van het rapport op 19 november 2020 geen informatie aan Nederland verstrekt over de misstanden die in het rapport aan de orde komen. Wel hebben de Australische Minister van Defensie en Commandant der Strijdkrachten kort voor de verschijning van het rapport hun Nederlandse collega’s laten weten dat er uit het onderzoek geen Nederlandse betrokkenheid bij de misstanden naar voren is gekomen.
In juli 2017 werd in de Australische media een aantal documenten over misstanden tijdens operaties van Australische speciale eenheden in Afghanistan gelekt, de Afghan Files. Naar aanleiding van deze publicaties werd in de media genoemd dat de Inspector Generalvan de Australische krijgsmacht de vermeende misdragingen van de speciale eenheden onderzocht. Voor zover bekend nam het kabinet via deze berichten in de Australische media voor de eerste maal kennis van het onderzoek van de Inspector General.
In februari 2018 gaf de Australische onderzoekscommissie te kennen naar Nederland te willen komen om interviews af te nemen met militairen die in de periode 2006–2010 het commando voerden over de missie ISAF in Zuid-Afghanistan, of commandant waren van de Task Force Uruzgan. Defensie heeft de onderzoekscommissie gefaciliteerd bij het tot stand komen van vier interviews, die in mei 2018 plaatsvonden. Het verslag van deze vertrouwelijke interviews is niet door de Australische onderzoekscommissie aan het kabinet of aan de geïnterviewde militairen ter beschikking gesteld. In maart 2018 werd door Australië een publieke oproep gedaan voor het melden van relevante informatie voor het onderzoek van de Inspector General.
Voor wat voor incidenten zijn Nederlandse militairen verhoord? Wat zijn de exacte data van deze incidenten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben Nederlandse militairen intensief samengewerkt met het Australische leger (ADF) tijdens deze missie?
Australië was voor de Nederlandse militaire inzet in Uruzgan in de periode 2006–2010 een belangrijke partner. Vanaf het regeringsbesluit in 2005 om deel te nemen aan de NAVO-missie in Zuid-Afghanistan heeft Nederland aansluiting gezocht bij Australië. Overeengekomen werd dat beide landen onder Nederlandse leiding een gezamenlijke taakeenheid zouden vormen, de Task Force Uruzgan. Het Australische deel van de taakeenheid bestond uit ongeveer 400 militairen die vooral zijn ingezet voor infrastructurele projecten. Ook maakten Australische militairen deel uit van de staf van de taakeenheid.
De Australische speciale eenheden in Uruzgan maakten geen deel uit van de gezamenlijke taakeenheid. Nederland heeft in de periode 2006–2010 op bepaalde momenten wel samengewerkt met Australische speciale eenheden in Uruzgan, of hun operaties ondersteund. Dit betrof zowel speciale als conventionele Nederlandse eenheden.
Welke informatie over de executies als genoemd in dit rapport waren al bij Nederland bekend?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 2 en 3 en eveneens de antwoorden op de schriftelijke vragen 2 en 3 die door het lid Karabulut (SP) zijn gesteld. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1111)
Waren er Nederlandse militairen op de hoogte of bekend met de verhalen van deze speciale eenheden van Australië (bijvoorbeeld over het ontgroeningsritueel)? Zo ja, is daar destijds melding van gemaakt? Heeft deze melding de hogere legerleiding dan wel de Minister bereikt?2
Zie antwoord vraag 5.
Is er destijds door de Nederlandse krijgsmacht of een andere krijgsmacht in de NAVO-coalitie onderzoek gedaan naar mogelijke oorlogsmisdaden van Australische militairen?
Nederland heeft destijds geen onderzoek gedaan naar mogelijke oorlogsmisdaden van Australische militairen. Het kabinet doet geen uitspraken over eventuele onderzoeken van (NAVO-)bondgenoten naar andere (NAVO-)bondgenoten.
LIMC, JISTARC en andere inlichtingenwerkzaamheden door de krijgsmacht |
|
Sadet Karabulut , Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Wanneer, door wie en op basis van welke wettelijke kaders en regels is toestemming gegeven voor de oprichting van Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) op 20 maart 2020? Welke gegevens zijn tijdens de werkzaamheden verzameld? Wat wordt met die gegevens gedaan? Hebt u toestemming gegeven om in het werk van het LIMC van diverse binnenlandse actiebewegingen potentiële staatsvijanden te maken? Zo ja, welke groeperingen en waarom? Kunt u de weekrapporten en andere berichten aan de Kamer voorleggen?1
Het Commando Landstrijdkrachten (CLAS) heeft in maart 2020 besloten tot de oprichting van het experimentele Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) als onderdeel van een Concept Development & Experimentation (CD&E) traject. Experimenteren met informatiegestuurd optreden is van groot belang om de toekomstige organisatie in te richten en te betrekken bij grote investeringsplannen die nodig zijn om de grondwettelijke taken van Defensie nu en in de toekomst uit te kunnen voeren. Daarbij was het CLAS door de CDS aangewezen als het uitvoerend Operationeel Commando voor de ondersteuning van de civiele autoriteiten bij de bestrijding van COVID-19. Het gevoel van urgentie om de civiele autoriteiten bij deze nationale COVID-crisis te hulp te schieten, gecombineerd met het belang om te experimenteren met informatiegestuurd optreden, verklaart dat het CLAS deze crisis aangreep om in een CD&E-traject het LIMC op te richten. Het doel was militaire en civiele besluitvormingsprocessen te voorzien van inzicht en waar mogelijk van handelingsperspectief om de COVID-crisis het hoofd te bieden.
Het experimentele LIMC gaf uitvoering aan deze opdracht door data uit algemeen toegankelijke bronnen te verzamelen, te verwerken en te analyseren. Het uitgangspunt hierbij was dat voor deze activiteiten geen aparte grondslag of mandaat nodig was. Dit uitgangspunt was juist voor zover het verrichten van dergelijke activiteiten tot de gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoort. Voor activiteiten die niet tot deze taak behoren, zoals het inschatten van effecten in de maatschappij en het opstellen en verspreiden van rapporten hierover, geldt dat dit inzet betreft waarvoor altijd een grondslag vereist is. In geval van inzet voor nationale taken is dat – afgezien van enkele structurele taken die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving, of in geval van structurele ondersteuning van civiel gezag – alleen mogelijk op basis van bijstand of Militaire Steunverlening in het Openbaar Belang (MSOB). In mijn brief van 27 november informeerde ik u eerder dat het civiele gezag geen verzoek tot bijstand aan het LIMC had gedaan.2
Ik wist dat er een LIMC was, maar heb geen mandaat gegeven voor gegevensverwerking die niet tot de eigen taak van de krijgsmacht behoort. Zodra ik hierover nader ben gebriefd, heb ik die activiteiten stilgelegd, zoals ik u eveneens in mijn brief van 27 november heb laten weten. In mijn brief van 7 mei (ons kenmerk BS2021009199) met mijn appreciatie van het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming over het LIMC, zet ik uiteen welke maatregelen ik neem om de AVG-organisatie te versterken en herhaling hiervan bij Defensie te voorkomen. De rapporten van het LIMC worden gelijk met deze antwoorden aan uw Kamer aangeboden3. Gelet op het bovenstaande zijn de verwerkte persoonsgegevens in deze LIMC-rapporten gelakt om aan de voorwaarden van de AVG te voldoen.
Hoe verhouden deze werkzaamheden zich tot de werkzaamheden van de MIVD en AIVD? Welke kaders zijn er voor het in de gaten houden van mensen en groepen, online en offline?
Het experimentele LIMC is geen inlichtingendienst, maar valt onder het Commando Landstrijdkrachten. Het LIMC kan alleen voor nationale taken ter ondersteuning van de civiele autoriteiten worden ingezet op basis van bijstand of MSOB. De MIVD en de AIVD opereren onder de Wiv2017. Deze wet biedt grond voor het uitvoeren van inlichtingenactiviteiten en geldt alleen voor beide diensten. De Wiv2017 en het bijbehorende systeem van toestemming en toezicht zorgen voor de benodigde borging van de grondrechten bij de inzet van de diensten. In de openbare jaarverslagen van de MIVD en de AIVD staat waarvoor de inlichtingendiensten hun bevoegdheden inzetten.
Klopt het dat de legertop in de afgelopen tijd heeft ingegrepen bij het LIMC, zoals NRC schrijft? Zo ja, waaruit bestaat die ingreep dan? Zo nee, waarom niet?
Het CLAS heeft in eerste instantie besloten de producten niet meer extern te verspreiden. Nadat ik nader over het LIMC ben gebriefd, heb ik besloten ook de activiteiten van het LIMC voor wat betreft het verzamelen en analyseren van informatie stil te zetten. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 27 november 2020.5
Bent u het met de vragenstellers eens dat de operatie van het LIMC niet onder de grondwettelijk taken van Defensie valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2 Hoe is het mogelijk dat het LIMC al meer dan een half jaar opereert zonder mandaat, noch met enige aanwijzing dat er op afzienbare tijd een mandaat gaat komen?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 stel, was er geen grondslag voor deze activiteiten van het LIMC voor zover die niet tot de eigen gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoren. Zoals in u in mijn brief van 7 mei informeer, wordt naar aanleiding hiervan de samenwerking tussen de juridische en operationele lijn versterkt. Mede aan de hand van het onderzoeksrapport van de Functionaris Gegevensbescherming heeft Defensie een algemeen overzicht gemaakt van de meest relevante juridische bepalingen die van toepassing zijn op operationele activiteiten in de informatieomgeving. Deze is als bijlage bij die brief gevoegd. Alle commandanten van organisatieonderdelen die in de informatie-omgeving actief zijn, hebben hierover een gesprek met hun juridische adviseur en/of AVG-functionaris. Het streven is deze gesprekken voor het zomerreces te hebben voltooid.
Klopt het dat het LIMC de rapporten heeft verspreid bij andere organisaties van de Nederlandse staat (in het bericht worden de volgende productafnemers genoemd: TOC, LOT-C, LOCC, NCTV, OM, NP)? Zo ja, gebeurt dit nog steeds? Kunt u een lijst naar de Kamer sturen met alle organisaties die een rapport hebben ontvangen van het LIMC?
Het experimentele LIMC heeft buiten Defensie rapporten verspreid aan de het Ministerie van Justitie en Veiligheid waaronder de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC). Verder aan de Nationale Politie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en het Landelijk coördinatiecentrum Patiëntenspreiding, het Instituut Fysieke Veiligheid, de Brandweer en Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM). Bij het merendeel van deze externe instanties betrof het slechts een enkel mailadres, uitschieter was het Ministerie van J&V waaronder de NCTV, het LOCC en het LOT-C vallen die de coronabestrijding coördineren. Het Territoriaal Operatie Commando (TOC) is een eigen onderdeel van de Defensie dat momenteel is belast met de aansturing van de COVID-19 gerelateerde inzet van Defensie.
Wat betekent een dergelijke veronderstelde ingreep als u stelt dat LIMC helpt anticiperen?3
Zie antwoord vraag 3.
Waarin verschilt JISTARC van LIMC? Waarom moet JISTARC aan een oefening voor een operatie tegen «een radicaal linkse cel» deelnemen, waarvan de leden «in beeld zijn gekomen dankzij getuigen, aftappen van internetverkeer en een wapenvondst»? Waarom rekent de Nederlandse krijgsmacht zich deze taken toe en waarom geeft u daartoe toestemming? Deelt u de opvatting dat dit werk van de politie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?4
Het JISTARC (Joint Intelligence, Surveillance, Target Acquisition & Reconnaisssance Commando) en het experimentele LIMC zijn beide eenheden die zijn opgericht voor de eerste en tweede hoofdtaak van Defensie. Het JISTARC is een tactische inlichtingeneenheid van het CLAS die inlichtingen levert aan de operationele eenheden van de krijgsmacht. Deze inlichtingen verzamelt het JISTARC in een inzetgebied onder operationele omstandigheden als daarvoor een mandaat is. Het LIMC volgt een CD&E traject en verschilt van JISTARC omdat het in een experimentele setting met nieuwe data-technologieën een overzicht van de toestand (Situational Awareness en Situational Understanding) probeert te genereren. Ook voor inzet van het LIMC moet een mandaat zijn.
De oefening waar in vraag 7 naar wordt verwezen en waaraan het JISTARC deelnam, betrof een fictief scenario voor een inzet in het buitenland. Afhankelijk van de aard van de buitenlandse inzet en het daarbij behorende mandaat behoort dit ook tot de taken van de krijgsmacht en moet zij zich daarop voorbereiden. Er is geen reden om hiervoor bij het JISTARC in te grijpen.
Waarom wordt het boekwerk van een Tweede Kamerlid van GroenLinks gebruikt bij deze vijandbeelden over een radicaal linkse cel? Deelt u de opvatting dat dit een totaal verkeerde aanpak is van boeken die de discussie over de inrichting van de maatschappij beogen?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt u tegen deze dystopische oefenscenario’s?
Het boek «De mythe van het economisme» van het lid Jesse Klaver was privéeigendom van één van de figuranten die meedeed aan de oefening. Het boek maakte geen onderdeel uit van het oefenscenario en speelde geen rol in de oefening.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop zowel LIMC als JISTARC optreedt de grenzen tussen buitenlands en binnenlands optreden vervaagt? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Nee, gereedstelling en inzet voor elk van de drie hoofdtaken geschiedt in principe onder de daarbij behorende juridische kaders en bijbehorende mandaten. In het geval van de activiteiten van het experimentele LIMC ontbrak echter een grondslag voor activiteiten voor zover die niet tot de eigen gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoren.
Bent u bereid ook bij JISTARC in te grijpen om een einde te maken aan het voorbereiden van oorlogshandelingen tegen dit soort binnenlandse oppositiegroepen omdat dit operationele werk in eerste instantie voor de politie is en de inlichtingenkant van het werk voor de bevoegde inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de opvatting dat het benaderen van Nederlandse burgers door de Nederlandse krijgsmacht het vertrouwen in de krijgsmacht en de Nederlandse staat ondermijnt. Zo nee, waarom niet?
Zonder mandaat is het niet toegestaan Nederlandse burgers te benaderen. Ook het gebruik van avatars is niet toegestaan bij Defensie en bij het LIMC is hiertoe geen opdracht gegeven. Defensie heeft kennisgenomen van het NRC-artikel van 16 november over LIMC en de verwijzing daarin naar het mogelijk gebruik van avatars op social media. Defensie beschikt niet over andere signalen dat dit is gebeurd en ziet daarom, tot dergelijke signalen zich alsnog zouden voordoen, geen aanleiding voor een nader onderzoek. In het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming wordt gewezen op het aanmaken van een «leeg» Facebook-account, «omdat anders de bedrijfspagina’s op Facebook niet konden worden betrokken in de sentimentanalyse».
Herinnert u zich het antwoord van uw voorganger, de Minister van Defensie in 1980, over de oefening Black Palermo van enkele landmachtonderdelen die tegen de vredesbeweging waren gericht, namelijk dat «oefeningen als de onderhavige zijn naar hun aard uiteraard geen bijdrage aan een discussie, welke dan ook»? Bent u met ons van mening dat de werkzaamheden van LIMC en JISTARC uiteraard geen bijdrage aan een discussie zijn, welke dan ook? Zo nee, waarom niet?6
Ja, dat antwoord over Black Palermo is mij bekend. Voor de oefening van het JISTARC waaraan in vraag 7 wordt gerefereerd, geldt hetzelfde als in 1980. Namelijk dat dergelijke oefeningen naar hun aard uiteraard geen bijdrage zijn aan een discussie, welke dan ook. Voor het LIMC geldt dat voor hun activiteiten voor zover die niet tot de eigen gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoren geen grondslag was en dat die activiteiten in november zijn stopgezet.
Klopt het dat er vertrouwelijke data van de politie is gebruikt? Was dat alleen data van het interne registratiesysteem van de politie? Zo ja, wat voor data is daaruit gedeeld met het LIMC? Zo nee, wat voor data van de politie werd nog meer gebruikt?
Nee, het LIMC had en heeft geen toegang tot het interne registratiesysteem van de politie. Het LIMC maakte bij zijn producten gebruik van de ongerubriceerde Corona Crime Change Monitor (CCCM) van de Nationale Politie (zie ook het bronnenoverzicht in het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming). In een van die monitors stond een verwijzing naar het registratiesysteem. Die verwijzing is vervolgens in een LIMC product terecht gekomen.
Kunt u bevestigen dat het LIMC nooit aan social media engagement heeft gedaan?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er medewerkers bij het LIMC geweest die, in functie, met een schuilnaam een online platform hebben betreden? Zo nee, hebben ze deze opdracht wel gekregen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel medewerkers zijn er sinds het oprichten van het LIMC opgestapt of vervangen?
Het LIMC was een experimentele eenheid met tijdelijk personeel van andere organieke eenheden waarbij geen vaste bezetting was. In totaal hebben van 1 maart tot 1 november 2020 151 mensen gedurende langere of kortere tijd bij het LIMC gewerkt. Er was sprake van een voortdurende wisselende samenstelling van het personeelsbestand waarbij steeds 15 tot 25 personen aanwezig waren. Daarbij is niemand op formele gronden opgestapt of vervangen.
Kunt u toelichten wat er nu met de verzamelde persoonsgegevens gebeurt? Worden deze vernietigd?
De verzamelde gegeven zijn veiliggesteld en worden in overleg met de Functionaris Gegevensbescherming Defensie bewaard en vernietigd conform de Archiefwet en het archiefbesluit aan de hand van de selectielijst Defensie.10
Kunt u zich vinden in het geschetste beeld in de Volkskrant dat het ongemerkt anders gebruiken van bepaalde technologie – function creep – een ongewenste manier is van technologiegebruik en data-ontwikkeling?7
Tot wat voor real-time technologie en IT-infrastructuur heeft het LIMC toegang tijdens het verzamelen van data?
Het experimentele LIMC heeft voornamelijk gebruik gemaakt van door Defensie verstrekte en geaccrediteerde informatiesystemen, zoals het reguliere bedrijfsvoering netwerk MULAN en de operationele variant TITAAN. Daarnaast is gebruik gemaakt van een eigen Netwerk en Network-attached storage (NAS). Zie ook het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming dat ik op 7 mei samen met mijn appreciatie aan de Kamer heb aangeboden.
Wat wordt er in het artikel bedoeld met «semi-gesloten» bronnen?
Deze term werd door het LIMC gebruikt voor open bronnen waarvoor een (betaald) abonnement nodig is, zoals bijvoorbeeld kranten.
Zijn er militairen in het LIMC die ook voor de projecten Greyzone en/of Trafisac hebben gewerkt?
«Greyzone» en «Trafisac» zijn geen projecten waar militairen voor hebben gewerkt, maar studies die binnen het Concept Development and Experimentation (CD&E) proces van het CLAS zijn uitgevoerd om bij te dragen aan de kennisopbouw over informatiegestuurd optreden.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat luitenant-generaal Martin Wijnen negatief juridisch advies van Defensie juristen meermaals naast zich neer zou hebben gelegd?8
De Commandant der Landstrijdkrachten heeft herhaaldelijk opgedragen om de activiteiten binnen de geldende wet- en regelgeving uit te voeren. Dit is vermeld in alle opdrachten die het CLAS hiertoe verstrekte. Dit laat onverlet dat er discussie is geweest met juristen over de toepassing van de geldende wet- en regelgeving. Mede daarom is een juridisch kader voor optreden in het informatiedomein opgesteld dat ik als bijlage bij mijn brief over LIMC van 7 mei aan het parlement heb aangeboden.
Kunt u uitleggen wat er bedoeld wordt met de veranderende juridische randvoorwaarden die COVID-19 gecreëerd zou hebben?
Er zijn geen veranderde juridische randvoorwaarden als gevolg van de COVID-19 crisis.
Hebt u Luitenant-Kolonel Dekkers specifiek toestemming gegeven om aan de slag te gaan in de grey zone?9
Nee, de commandant van het LIMC kreeg opdracht van het CLAS om in het kader van een experimenteertraject militaire en civiele besluitvormingsprocessen te voorzien van inzicht en waar mogelijk met handelingsperspectief om de COVID-crisis het hoofd te bieden.
Hebt u de operatie van het LIMC afgekeurd en tot een halt geroepen? Zo ja, is de operatie toen ook daadwerkelijk gestopt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen apart en voorafgaand aan het debat over de Defensie-begroting beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk apart beantwoord. Het is niet gelukt de vragen voor de begrotingsbehandeling van 3 december te beantwoorden. Dit vergde meer tijd. Ook heb ik hiervoor de resultaten van het onderzoek van de Functionaris Gegevensbescherming naar de naleving van de AVG door het experimentele LIMC afgewacht. Hierover bent u geïnformeerd in mijn brieven van respectievelijk 27 november 202014 en 15 december 202015.
Het bericht ‘Hoe een kunstenaar carrière maakt onder aanhoudende beschuldigingen van aanranding en verkrachting’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe een kunstenaar carrière maakt onder aanhoudende beschuldigingen van aanranding en verkrachting»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel en de beschuldigingen die in NRC worden geuit?
Grensoverschrijdend gedrag is onaanvaardbaar. Personen die daar slachtoffer van worden verdienen onze steun en aandacht. Het is belangrijk om bij de vertrouwenspersoon of ombudspersoon melding te maken van het grensoverschrijdende gedrag en zo nodig aangifte te doen bij de politie. Zij die zich grensoverschrijdend gedragen moeten worden aangesproken en zo nodig aangepakt.
Of er in dit geval grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden is op dit moment onderwerp van strafrechtelijk onderzoek.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat een beeldend kunstenaar die beschuldigd wordt van ernstig grensoverschrijdend gedrag, zo lang ongestoord zijn gang heeft kunnen gaan? Bent u van mening dat kunstinstellingen grensoverschrijdend gedrag van kunstenaars en klachten daarover, serieus genoeg nemen? In hoeverre kan het een rol spelen dat een kunstenaar als «talentvol» wordt gezien?
Of er in dit geval grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden is op dit moment onderwerp van strafrechtelijk onderzoek.
Studenten op kunstvakopleidingen worden uitgedaagd om artistiek gezien de grenzen op te zoeken. Kunst mag «schuren». Het gevaar ligt op de loer dat studenten en docenten onacceptabel gedrag scharen onder dit opzoeken van grenzen. Dat een kunstenaar als «talentvol» wordt gezien kan hierbij zeker een rol spelen. Opleidingen dienen hier alert op te zijn.
Instellingen moeten in het kader van de Arbowet zorgdragen voor een veilige omgeving. Op een hogeschool of universiteit moet iedereen in alle veiligheid kunnen studeren en werken. Studenten, docenten en werknemers behoren bij elke vorm van ongewenst gedrag zich aangemoedigd te voelen om tot melding over te gaan en aangifte te doen als het gaat om strafbaar gedrag. Daarom zijn er op hogescholen, net als op universiteiten, vertrouwenspersonen en een klachtencommissie ongewenst gedrag. In de cao Nederlandse Universiteiten 2020 is afgesproken dat er een ombudsfunctie wordt ingericht op alle universiteiten. Ik zal met de Vereniging Hogescholen het gesprek voeren dat zij het voorbeeld van de universiteiten volgen. In dat gesprek zal ik ook aandacht vragen voor hoe het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag meer aandacht kan krijgen binnen het onderwijs en de instelling. Het is belangrijk dat binnen opleidingen continu het gesprek gevoerd wordt over wat acceptabel is en wat niet. Wat mag er wel van je gevraagd worden en wat niet?
Heet u kennisgenomen van het instagramaccount «Call out Dutch art institutions» dat dit weekend is geopend, waar mensen persoonlijke verhalen kunnen delen over grensoverschrijdend gedrag en racisme in Nederlandse kunstinstituten, en waar in enkele dagen al tientallen verhalen op zijn geplaatst?2 Wat is uw reactie op deze verhalen?
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. Ik schrik van deze verhalen. Ik ondersteun de oproep om te komen tot een sectorbreed protocol. Het is belangrijk dat de sector dit vanuit haar wettelijke verantwoordelijkheid zelf oppakt.
Bent u bekend met het platform Mores, het Meldpunt ongewenste omgangsvormen podiumkunsten-, televisie- en filmsector, kunstvakonderwijs en musea?3 Bent u bekend met het soort klachten die daar binnenkomen? Wat wordt er met die klachten gedaan? In hoeverre zit er een patroon in de klachten? In hoeverre komen de klachten overeen met de verhalen die zijn geuit in het NRC-artikel en op het instagramaccount?
Ik ben bekend met Mores. Ik heb signalen van grensoverschrijdend gedrag altijd serieus genomen en zal dat blijven doen. Mede naar aanleiding van deze berichten heb ik nauw contact met Mores.
Veel brancheverenigingen en culturele instellingen zijn reeds aangesloten bij Mores (o.a. het NAPK, de museumvereniging, Filmfonds en FPK). De overige nog niet aangesloten cultuurfondsen zijn in gesprek over hun deelname. De Zaak Nu (belangenvereniging voor ruim tachtig presentatie-instellingen in Nederland) zal zich op korte termijn aansluiten.
Over het soort klachten dat binnenkomt bij Mores heb ik geen inhoudelijke informatie. De inhoud van de klacht is geheim om zo de privacy van de melder te waarborgen.
Wat er met de klachten gedaan wordt, is afhankelijk van wat de melder wil. De primaire taak van het meldpunt is het luisteren naar de klacht van de melder. De vertrouwenspersoon van Mores kijkt vervolgens samen met de melder welke vervolgstappen er gezet kunnen worden.
In hoeverre is er, gelet op de geuite verhalen zowel in NRC als op het instagramaccount en de klachten die binnenkomen bij Mores, sprake van een structureel probleem van grensoverschrijdend gedrag in de kunst- en cultuursector? Is hier wel eens onderzoek naar gedaan? Zo nee, zou u dat een goed idee vinden? Zo nee, waarom niet?
Elk geval van grensoverschrijdend gedrag is er één teveel, maar het lijkt erop dat er geen sprake is van een structureel probleem. Naar zijn aard komen in de culturele sector soms intieme situaties voor en is het je kwetsbaar opstellen vaak van belang en is er in sommige situaties sprake van afhankelijkheid in relaties. Mores heeft daarom onderzoek laten doen naar grensoverschrijdend gedrag en patronen die dat mogelijk maken. Op basis van dat onderzoek heeft Mores de handreiking voor leden uitgebreid.
Waar kunnen werkenden in de kunst- en cultuursector terecht met klachten over grensoverschrijdend gedrag, als zij niet onder de sectoren van het platform Mores vallen, en indien dit door hun werkgever niet opgepakt wordt? Zou u het goed vinden als er één algemeen meldpunt komt voor klachten over grensoverschrijdend gedrag in de kunst- en cultuursector? Zo nee, waarom niet?
Grensoverschrijdend gedrag komt helaas in veel sectoren voor. Indien de werkgever niet de nodige voorzorgmaatregelen treft, kan een werknemer, OR, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. Indien daartoe aanleiding is, kan zij ter plekke een inspectie uitvoeren. En het is natuurlijk vooral belangrijk dat mensen in geval van strafbaar grensoverschrijdend gedrag aangifte doen bij de politie.
Wat is de verantwoordelijkheid van toezichthoudende organen in de culturele sector in dit soort kwesties en hoe verhoudt dit zich tot de code culturele governance?
Toezichthoudende organen hebben de verantwoordelijkheid om te handelen als goed werkgever. De governance code cultuur zegt hier het volgende over: «Het bestuur handelt als goed werkgever: het schept de randvoorwaarden voor een goede en veilige werkomgeving, betrekt hierbij de interne belanghebbenden en stelt een interne gedrags- of integriteitscode op. De Code Culturele Diversiteit en de Fair Practice Code kunnen hierbij behulpzaam zijn». Toezichthoudende organen moeten hierover binnen de organisatie het gesprek voeren.
Het bericht ‘Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. “Dit is een onmogelijke keuze”’ |
|
Peter Kwint , Niels van den Berge (GL), Lodewijk Asscher (PvdA), Salima Belhaj (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. «Dit is een onmogelijke keuze»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de nieuwe coronamaatregelen met betrekking tot ontheffingen voor culturele instellingen tot ontzettend veel onduidelijkheid hebben geleid en dat deze onduidelijkheden zo snel mogelijk verholpen moeten worden? Wat gaat u daaraan doen?
Wat vindt u ervan dat culturele instellingen in regio’s met extreem veel besmettingen (bijvoorbeeld Haaglanden) meer mogen dan in regio’s met een stuk minder besmettingen (bijvoorbeeld IJsselland)? Kunt u dit uitleggen? Wat vindt u in bredere zin van alle verschillen in ontheffingen tussen verschillende regio’s, soms zelfs binnen veiligheidsregio’s, en dat sommige regio’s zeggen «het nog even aan te kijken»? Vindt u dit wenselijk en logisch? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin cabaretier Henry van Loon op 12 en 13 oktober niet meer mag optreden in het Zaantheater voor 240 personen vanwege de opgelegde beperking van maximaal 30 personen, terwijl hij in plaats daarvan 40 kilometer verderop in Hoorn op diezelfde avonden wel mag optreden? Leidt dit niet tot oneerlijke concurrentie?2
Hoe komt het dat de veiligheidsregio’s niet waren voorbereid op deze nieuwe maatregelen? Bent u het eens dat zij in de toekomst beter voorbereid moeten worden, om te voorkomen dat het voor culturele instellingen volstrekt onduidelijk is of zij diezelfde avond hun programma nog doorgang kunnen laten vinden?
Bent u het met de indieners eens dat het wenselijk zou zijn om in overleg met veiligheidsregio’s en de culturele sector te komen tot een routekaart voor wat er wel mogelijk is bij verschillende besmettingsscenario’s om zo de voorspelbaarheid van maatregelen voor de sector te vergroten?
Wat vindt u ervan dat de voorzitters van veiligheidsregio’s verschillende afwegingen maken waardoor er een soort willekeur ontstaat die veel onduidelijkheid creëert? Zou een uniforme set van regels voor de sector niet beter zijn, zodat er geen willekeur optreedt?
Wat vindt u ervan dat door de verschillen tussen regio’s, mensen die in een regio wonen met strengere regels, zich verplaatsen naar regio’s waar men wel naar een culturele instelling kan? Is er nagedacht over het feit dat hierdoor juist meer risico’s ontstaan doordat er sneller een verspreiding van het coronavirus kan plaatsvinden?
Wat is de definitie van «instellingen met regionaal belang»? Bent u het eens dat dit niet per se grote theaters hoeven te zijn, maar juist ook kleine buurttheaters die een belangrijke rol spelen bij de sociale cohesie van kwetsbare wijken? Hoe gaat u voorkomen dat deze kleine theaters nu buiten de boot gaan vallen waardoor zij alsnog een grote kans hebben failliet te gaan?
Wat vindt u ervan dat instellingen die overduidelijk meer dan 30 personen binnen kunnen laten met in achtneming van RIVM-voorschriften, zoals bijvoorbeeld de Ziggodome of Afas Live, niet in aanmerking komen voor een ontheffing?3 Zou het mogelijk zijn in overleg te treden met de veiligheidsregio’s om gelijke richtlijnen te hanteren van vrijstellingen voor culturele instellingen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid op korte termijn proefopstellingen in de culturele sector, zoals de proefopstelling van theater Markant in Uden, te laten testen op veiligheid door het RIVM? Bent u voorts bereid de adviezen die het RIVM hierover zou geven mee te nemen in het beleid?
Sinds de uitbraak van Covid-19 is het kabinet intensief met de brede eventindustrie (sportevents, zakelijke congressen, theater, kermissen, festivals, etc.) in gesprek over de wijze waarop veilig en verantwoord evenementen georganiseerd kunnen worden die commercieel haalbaar zijn. De gesprekken hebben geleid tot een toezegging aan de sector om te kunnen starten met het zogenaamde Fieldlab-programma, waarin de gezamenlijke evenementenorganisaties samenwerken met diverse belangenorganisaties, universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen. Dit Fieldlab-programma heeft tot doel wetenschappelijke kennis te combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico’s en de druk op de openbare ruimte kunnen worden beperkt. Een belangrijk onderdeel van de aanpak om te komen tot een veilige en verantwoorde manier organiseren van evenementen is het uitvoeren van een aantal testevents waarvoor zij testlocaties zoeken. Hierbij is het Fieldlab-programma verantwoordelijk voor de keuze van de testlocaties. Hierbij houden zij rekening met de verschillende type events die zij hebben geïdentificeerd. Het Fieldlab is op de hoogte van de proefopstelling van theater Markant in Uden en zal deze ook meenemen in hun afwegingen voor de keuze van de testlocaties. Het onderzoeksplan dat de evenementenbranche in samenwerking met wetenschappers heeft ontwikkeld voor de testevents, is recent voorgelegd ter beoordeling aan het RIVM. Dit onderzoeksplan is gericht op het organiseren van testevents voor de gehele branche. Het RIVM komt op basis van dit plan tot een advies. Op basis van dit advies en het epidemiologisch beeld zal het kabinet een besluit nemen over het starten van de testevents. De resultaten van de testevents kunnen meegenomen worden bij de beleidsvorming.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, uiterlijk binnen een week?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
Het bericht ‘Uitgaan is nu een avondje zitten’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitgaan is nu een avondje zitten»?1
Ja.
Hoe vaak is er door de politie gehandhaafd op illegale feesten in Nederland, sinds het afkondigen van de coronamaatregelen sinds maart 2020?
Er zijn vanaf de start van de handhaving door het Openbaar Ministerie circa 17.400 strafbeschikkingen uitgevaardigd voor overtreding van de regionale Covid-noodverordeningen (peildatum 11 oktober). Bij het registeren van dergelijke overtredingen wordt de feitcode «noodverordening» (art. 443 Sr) gehanteerd. Hieronder vallen verschillende overtredingen. Een uitsplitsing naar illegale feesten en festivals is helaas niet te maken. Daarnaast kunnen feesten ook op grond van een APV beëindigd zijn, bijvoorbeeld in het geval van geluidsoverlast. Ook daarvoor geldt dat een uitsplitsing naar illegale feesten en festivals niet te maken is. Bij de incidentregistratie van de politie is dat evenmin het geval.
Hoeveel boetes zijn er sinds het afkondigen van de coronamaatregelen uitgedeeld voor illegale feesten en festivals?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er bij het nemen van beperkende maatregelen voor culturele activiteiten, festivals en nachtclubs de afweging gemaakt tussen enerzijds het risico op besmetting door gebrek aan toezicht bij eventuele illegale activiteiten en anderzijds de mogelijkheid tot gecontroleerde activiteiten waar toezicht gehouden kan worden op het naleven van coronaregels en zo het voorkomen van een grotere uitbraak? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het mogelijk slimmer is om gecontroleerd feesten, zoals festivals, en in nachtclubs door professionals te laten organiseren zodat gehandhaafd kan worden of coronaregels worden nageleefd, in plaats van dat er buiten het zicht allerlei illegale feesten worden georganiseerd met het risico op een grotere uitbraak? Zo nee, waarom niet?
De problematiek en dit dilemma rondom illegale feesten is ons bekend, en nemen we dan ook mee in de afwegingen rondom de maatregelen. We begrijpen dat er behoefte is aan recreatie en vermaak en we zouden gecontroleerde feesten zoals festivals, en feesten in nachtclubs graag meer ruimte willen bieden dan we op dit moment doen. Het huidige beeld van de aantallen besmettingen biedt helaas geen ruimte voor een versoepeling van maatregelen voor feesten en festivals maar juist tot verscherpte maatregelen zoals aangekondigd op 13 oktober jl. Ook bij gecontroleerde activiteiten kan er sprake zijn van een te hoog besmettingsrisico. De beperkende maatregelen zijn gebaseerd op wetenschappelijke inzichten over de ontwikkeling van het COVID-19 virus en achten we nodig op dit moment. Daarnaast zijn illegale feesten sowieso niet wenselijk en daar moet dan ook tegen opgetreden worden.
Is onderzocht wat de effecten zijn wanneer culturele activiteiten, festivals en nachtclubs gecontroleerd opengaan met goede ventilatie en waar mensen binnen verplicht mondkapjes dragen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of dit op een veilige manier mogelijk is?
De ministeries van VWS, J&V, OCW en EZK ondersteunen een onderzoeksprogramma (Fieldlab Evenementen) van de brede Eventindustrie (culturele podia, festivals, Zakelijke Congressen, Kermissen, Sportevents, etc). Op dit moment wordt er een onderzoek voorbereid waarin onderzocht zal worden hoe een combinatie van verschillende preventieve maatregelen kan leiden tot een veilig en verantwoord organiseren van events tijdens de Covid-19 uitbraak. In het onderzoek wordt goede ventilatie, sneltesten en gebruik van mondkapjes meegenomen.
Hoe gaan ze in het buitenland om met het toestaan van culturele activiteiten, festivals en de opening van nachtclubs? In hoeverre is het beleid in Nederland ten aanzien van culturele activiteiten, festivals en het openen van nachtclubs vergelijkbaar met dat in andere landen? In welke landen zijn culturele activiteiten, festivals en het openen van nachtclubs op grote schaal al wel toegestaan? Wat kan Nederland van deze landen leren?
In het buitenland wordt op verschillende manieren omgegaan met het toestaan van culturele activiteiten, festivals en de opening van nachtclubs. Landen hebben ieder een eigen virusbeeld en daarmee afwegingen ten aanzien van het wel of niet toestaan van culturele activiteiten, festivals en de opening van nachtclubs. We zien dat landen met een vergelijkbare situatie als Nederland ervoor kiezen om culturele activiteiten, festivals en nachtclubs niet (op grote schaal) toe te staan. Veel landen kiezen ervoor om nachtclubs en discotheken gesloten te houden, beperkte openingstijden hanteren en regionale maatregelen inzetten om het virus in te dammen.
In sommige landen waar uitgaansgelegenheden wel weer geopend waren is er een oplopend aantal besmettingen geconstateerd. Het is belangrijk om de ontwikkelingen in het buitenland te blijven volgen en daarvan te leren.
Deelt u de mening dat het op zijn minst discutabel is dat we wel weer in een vol vliegtuig of een volle trein mogen stappen, maar er nog steeds strenge restricties zijn voor theaters, podia, nachtclubs en festivals en dat zij pas echt weer ruimte krijgen als er een vaccin is? Kunt u de redenering voor die keuze wetenschappelijk onderbouwen?2
Deze mening delen we niet. Vanwege het unieke ventilatie- en filtersysteem in vliegtuigen wordt de lucht elke drie minuten ververst. Het systeem zorgt bovendien voor een verticale, naar beneden gerichte luchtstroom langs de passagiers. Voor treinreizen wordt er aangemoedigd om zo veel mogelijk buiten de spits te reizen, om de passagiers beter te spreiden en zo de reizen voor essentiële doeleinden toch te kunnen faciliteren. Voor zowel vliegtuig- en treinpassagiers geldt dat zij een niet medisch mondkapje dienen te dragen tijdens hun reis. Al deze maatregelen reduceren het risico op een eventuele besmetting aanzienlijk.
Een van de belangrijkste maatregelen om het coronavirus te bestrijden, blijft de 1,5 meter afstand. Gelet op het toegenomen aantal besmettingen is het kabinet helaas genoodzaakt geweest nieuwe maatregelen te nemen en opnieuw een maximum te stellen aan het aantal bezoekers van culturele instellingen. Nachtclubs blijven gesloten vanwege het voortdurende risico op besmettingen. Het is helaas op dit moment dan ook niet mogelijk de nachtclubs weer te openen.
Hoe verloopt het gesprek over het protocol tussen de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken en Klimaat, Koninklijke Horeca Nederland en de vertegenwoordigers van Nachtbelang? Wanneer kunt u meer duidelijkheid geven over versoepeling van de maatregelen voor culturele activiteiten, festivals en nachtclubs?
Op 31 augustus hebben afgevaardigden van Directie Samenleving en Covid-19, J&V en EZK en gesproken met vertegenwoordigers van Nachtbelang (onderdeel van Koninklijke Horeca Nederland). Gesproken is over de problematieken in de sector en over het door hen opgestelde protocol voor nachtclubs- en discotheken. Het RIVM heeft kanttekeningen geplaatst bij het eerste voorstel, Nachtbelang gaf aan zich te beraden op een nieuwe versie. Indien deze af is, zal deze vanzelfsprekend serieus bekeken worden.
Het kabinet waardeert dat sectoren met voorstellen komen en meedenken over wat er wel kan. Het kabinet blijft in gesprek met de sectoren; we kunnen hun creativiteit goed gebruiken. Dit betekent uiteraard niet dat we alle plannen over kunnen nemen.
Bent u bereid om ruimte te bieden aan culturele instellingen, ondernemers, festivals en danceclubs om verantwoord te zoeken naar innovatieve mogelijkheden die gezondheid voorop stelt maar evengoed meer ruimte biedt dan de huidige regels?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat doet u om culturele instellingen, cultureel ondernemers, organisatoren van festivals en nachtclubs te steunen en perspectief te bieden? Welk perspectief kunt u bieden aan culturele instellingen, cultureel ondernemers, eigenaren van nachtclubs en festivalorganisatoren?
De culturele instellingen, cultureel ondernemers, organisatoren van festivals en nachtclubs kunnen gebruikmaken van de met 9 maanden verlengde generieke steunmaatregelen, waaronder de TVL, NOW en TOZO. Dit steunpakket is zo opgezet dat bedrijven die zwaarder worden geraakt, meer steun ontvangen. Het pakket ademt als het ware mee met de schade die wordt geleden: hoe meer omzetderving, hoe meer steun.
Ook het nieuwe steunpakket voor de culturele en creatieve sector ondersteunt deze sectoren. Het kabinet ziet in dat deze sectoren in zwaar weer verkeren en zet in op het behoud van deze branches. Daarnaast blijven we in gesprek met de sectoren en worden er zoals eerder genoemd meerdere wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd met als doel veilige en verantwoord activiteiten en evenementen te organiseren wanneer de medische situatie dat weer toelaat.
Bent u bekend met het onderzoek van de Radboud Universiteit en crisislab over wat het coronavirus betekent voor evenementen? Zo ja, kunt u aangeven wat er gedaan wordt met de conclusies uit dit rapport? Bent u bereid deze conclusies te gebruiken om gerichter en beter beleid te maken voor culturele instellingen, podia, festivals en danceclubs? Zo nee, waarom niet?3
Ja, we zijn bekend met het onderzoek van de Radboud Universiteit en crisislab. Conclusies uit het onderzoek worden meegenomen in besluitvorming rondom maatregelen in deze sectoren.
Voortdurend maken we afwegingen over wetenschappelijke inzichten en hoe we deze kunnen gebruiken om gerichter beleid te maken en gericht maatregelen te treffen. Dit rapport is daarin ook onderdeel van afweging.
Munitiedumps in de Deltawateren en Noordzeekust. |
|
Rutger Schonis (D66), Tjeerd de Groot (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Opnieuw onderzoek in de Oosterschelde: hoe gevaarlijk is de dertig miljoen kilo munitie?»?1
Ja.
Bent u van plan om de resultaten van het onderzoek naar de munitiedump in de Oosterschelde te delen met de Kamer? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer de resultaten tegemoetzien? Zo nee, waarom niet?
In 2001, 2002, 2004 en 2015 zijn onderzoeksrapporten over de munitiestort in de Oosterschelde met de Kamer gedeeld. We zijn voornemens dat ook met de resultaten van de recente onderzoeken te doen, die naar verwachting voor het einde van dit jaar zullen zijn afgerond. De resultaten worden dan in 2021 aan uw Kamer aangeboden.
Wat voor monsters zijn op dit moment genomen om te onderzoeken welk risico de munitiedump vormt voor het Nationaal Park de Oosterschelde en het omliggende gebied?
Zoals in de beantwoording van Kamervragen van de leden Schonis en Belhaj (Kamerstuk 2019D16068) aangegeven is de berichtgeving aan de omgeving versterkt. Dit heeft onder andere geleid tot een tweetal bijeenkomsten met lokale bestuurders en bestuursleden van belangenorganisaties voor visserij, natuur en recreatie in 2019, waarin eerdere onderzoeken naar de munitiestort zijn toegelicht en de recent uitgevoerde onderzoeken aan de regio zijn toegezegd. Zodra de uitkomsten beschikbaar zijn wordt een vervolgbijeenkomst gepland. In de periode 24 augustus tot 4 september van dit jaar zijn er in de munitiestort Oosterschelde bodem- en watermonsters genomen om de milieukwaliteit daarvan vast te stellen. Daarnaast is door de Explosieven Opruimingsdienst Defensie een twintigtal stuks munitie aan land gebracht. De granaten zijn ter plaatse met hogedruk watersnijapparatuur door midden gesneden zodat TNO de mate van corrosie aan de hulzen kan gaan bepalen. De munitieresten zijn vervolgens vernietigd.
Wordt in het lopende onderzoek ook het vrijkomen van fosfor uit gedumpte fosforgranaten meegenomen?
Bij de analyse van de bodem- en watermonsters wordt ook naar de aanwezigheid van fosfor gekeken.
Deelt u de opvatting dat het ongecontroleerd laten voortbestaan van de munitiedump in de Oosterschelde, notabene in een nationaal park behorende tot het Europese natuurnetwerk Natura2000, onwenselijk is. Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van het ongecontroleerd laten voortbestaan van de munitiestort in de Oosterschelde. De situatie rondom de munitiestort wordt periodiek gevolgd. In het kader van de verantwoordelijkheid voor de waterkwaliteit neemt Rijkswaterstaat maandelijks watermonsters in de Oosterschelde om te toetsen of wordt voldaan aan de normen van de Kaderrichtlijn Water. Om de vijf jaar wordt aanvullend daarop een jaar lang elke twee maanden een meting uitgevoerd in de waterkolom direct boven de munitiestort. Deze metingen zijn opnieuw uitgevoerd in 2019.
Vanwege één afwijkende meting, waarbij de gevonden waarden overigens vér onder de normen voor de oppervlaktewaterkwaliteit bleven, vinden vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid in augustus, oktober en december 2020 ter verificatie nog aanvullende metingen plaats. Tot op heden geven de meetresultaten over meerdere jaren heen aan dat er geen sprake is van een situatie die gevaar oplevert voor de gezondheid, de waterkwaliteit of de aanwezige ecosystemen.
In 2000 zijn er daarnaast bodemmonsters uit de munitiestort genomen en geanalyseerd en ook toen is er munitie naar boven gebracht en op corrosie onderzocht. Dat onderzoek is recent herhaald. De uitkomsten van dit onderzoek, gecombineerd met die van eerdere onderzoeken, zullen worden gebruikt om de monitoringfrequentie voor bodem-, water- en corrosiemonsters onderbouwd te beoordelen en vast te stellen.
De resultaten van deze onderzoeken zullen in 2021 in samenhang aan uw Kamer worden toegezonden.
Kunt u een schatting geven van de kosten die gemoeid zouden gaan met het opruimen van de munitiedump in de Oosterschelde versus het afdekken en beheersen ervan?
Recente schattingen van TNO voor het opruimen van de munitiestort in de Oosterschelde bedragen tenminste € 75 miljard. Uit een eerste, verkennende inschatting door Rijkswaterstaat komt naar voren dat de kosten van het afdekken van de munitiestortplaats al snel een bandbreedte kennen van enkele tientallen tot meer dan honderd miljoen euro. De omvang van deze kosten is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het gebruikte materiaal, oppervlakte, dikte van de afdeklaag, etc.
Kunt u bovendien uiteenzetten wat de overwegingen zijn geweest van het kabinet om tot nu toe niet over te gaan tot opruimen dan wel afdekking van de munitiedump?
In de brief «Onderzoek munitiestortlocatie Oosterschelde» van 25 maart 2004 (Def-04-54), waarbij ook twee rapporten van TNO en het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) aan uw Kamer zijn aangeboden, geven de bewindslieden van Defensie, V&W, LNV en VROM aan dat «op grond van de uitkomsten van het tot dusver uitgevoerde onderzoek, alsmede vanuit budgettaire overwegingen, op dit moment geen aanleiding bestaat voor een besluit tot het uitvoeren van een bodemafdekking op de stortlocatie. Een eventuele wenselijkheid of noodzaak van een dergelijke maatregel zal in de toekomst regelmatig worden geëvalueerd aan de hand van periodieke controle op water- en waterbodemkwaliteit van de stortlocatie». Vanuit de onder vraag 5 beschreven monitoring is in de tussenliggende jaren geen noodzaak naar voren gekomen om een nieuwe afweging te maken.
Is op dit moment een beheerfonds beschikbaar om de kosten van het onderzoek, het opruimen of het afdekken ook voor meerdere jaren te financieren?
De kosten voor de monitoring van water- en bodemkwaliteit worden gedragen door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De financiering vindt plaats uit het reguliere beheerbudget van Rijkswaterstaat. Het Ministerie van Defensie neemt de kosten van het periodieke onderzoek naar corrosie voor haar rekening. Hiervoor is een meerjarig fonds beschikbaar. Voor andere ingrepen, zoals opruimen of afdekken, is geen beheerfonds beschikbaar en zijn ook anderszins geen middelen gereserveerd.
Indien dit beheerfonds niet bestaat, deelt u de mening dat het beschikbaar stellen van een dergelijk beheerfonds wenselijk kan zijn om enerzijds de risico’s goed in kaart te hebben en anderzijds eventuele maatregelen te financieren die nodig zijn om de veiligheid van het milieu en de omgeving te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 7 en 8. Voor de periodieke monitoring van de water- en bodemkwaliteit en de toestand van de munitie ten behoeve van het inschatten van de risico’s voor veiligheid en milieu zijn afdoende middelen beschikbaar. Het kabinet ziet vooralsnog geen reden om aanvullende maatregelen te treffen.
Kunt u een overzicht geven van waar in de Nederlandse wateren en de Noordzee nog meer munitiedumps te vinden zijn? Speelt daar eenzelfde problematiek als in de Oosterschelde? Zo ja, worden hier ook onderzoeken verricht naar de risico’s voor de omgeving? Zo nee, waarom niet?
Naast de munitiestort in de Oosterschelde zijn er nog drie munitiestortlocaties op de Noordzee: een 30 km uit de kust ter hoogte van Hoek van Holland, een 30 km uit de kust ter hoogte van IJmuiden en een in een geul tussen Ameland en Schiermonnikoog. Op alle drie locaties is de munitie op natuurlijke wijze vrijwel volledig met zand bedekt; bij Ameland zelfs met 10 meter zandafdekking. De voormalige munitiestortplaatsen zijn afgesloten («Area to be avoided») voor de scheepsvaart, staan als zodanig op de zeekaarten en zijn apart van betonning voorzien.
Uit in 2001 geborgen munitie (TNO-rapport PML 2001-A6) blijkt dat de corrosie van de munitie ook in de Noordzee zeer langzaam verloopt. Omdat de munitie grotendeels onder het zand ligt en er getijdestromen over het gebied gaan, zullen de concentraties van de op termijn vrijkomende stoffen zeer laag zijn. In 2006 heeft het Ministerie van Defensie TNO aanvullend onderzoek laten doen naar de milieurisico’s van munitie in de Noordzee. Uit een monstername van munitie voor de kust van IJmuiden is toen gebleken dat er geen aantoonbare belasting van het ecosysteem is.
Ook voor de Noordzee geldt dat Rijkswaterstaat periodiek metingen verricht naar de bodemontwikkelingen en waterkwaliteit in algemene zin. Deze metingen laten zien dat de waterkwaliteit rond de munitiestortlocaties ruimschoots voldoet aan de gestelde normen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees Verhoeven (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom Huawei, onder andere op voorspraak van de inlichtingendiensten, deels geweerd wordt bij de kritieke infrastructuur rond 5G in Nederland maar niet in samenwerking met universiteiten zoals de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit?
Het kabinet is extra alert waar het gaat om mogelijke risico’s voor de vitale infrastructuur. Voor de telecomnetwerken is een risicoanalyse uitgevoerd door de Taskforce Economisch Veiligheid, met medewerking van de drie grote telecomaanbieders. Uw Kamer is op 1 juli 2019 geïnformeerd over de uitkomsten hiervan.2 Op basis van deze risicoanalyse wordt een aantal maatregelen genomen door het kabinet. Een van deze maatregelen is de mogelijkheid om een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of -dienst te kunnen verplichten om in bepaalde onderdelen van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van een andere dan de daarbij door de Minister genoemde partij. Momenteel worden de beschikkingen, waarin telecomaanbieders worden verplicht in de kritieke onderdelen geen gebruik te maken van producten of diensten van daarin genoemde partijen, voorbereid.
De betreffende onderzoekssamenwerking tussen de VU en UvA en Huawei Finland3 heeft geen betrekking op de vitale infrastructuur. De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Evenwel is door medewerkers van EZK, evenals in een vervolggesprek door de NCTV, de AIVD en OCW met de universiteiten gesproken over verschillende aspecten van de samenwerking. Er is gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Kunt u toelichten wat nu de Nederlandse aanpak en benadering is ten opzichte van samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden, zoals Huawei?
Van alle Nederlandse bedrijven wordt verwacht dat zij bij het internationaal zakendoen handelen in lijn met de OESO-Richtlijnen4 en UN Guiding Principles on Business and Human Rights.5 Dit betekent dat zij in relatie tot hun waardeketens mogelijke risico’s – waaronder eventuele risico’s die verband houden met samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden – dienen te identificeren en te voorkomen of aan te pakken. De Nederlandse kennisinstellingen hebben zich o.a. gecommitteerd aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Het is echter aan Nederlandse bedrijven en instellingen zelf om te beslissen of zij wel of niet met bepaalde bedrijven in zee gaan. Zij kunnen zich daarbij laten informeren door relevante onderdelen van de rijksoverheid. Wanneer een bedrijf of kennisinstelling aanspraak wil maken op het bedrijfsleveninstrumentarium van Buitenlandse Zaken, wordt het bedrijf door de uitvoeringspartner geïnformeerd over kansen en risico’s met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), geadviseerd over de implementatie van IMVO, beoordeeld op IMVO-aspecten in hun aanvragen en gemonitord op IMVO gedurende de looptijd van projecten. Het kabinet is zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij bepaalde investeringen, in aanbieders van de vitale processen of bij bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Het kabinet werkt daarom onder andere aan een (landenneutrale) investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s.6
Klopt het dat andere Europese lidstaten strenger optreden tegen samenwerkingen tussen Huawei en universiteiten?
Binnen Europa is verschil te zien in de manier waarop het hoger onderwijsstelsel in de landen is ingericht en welke vrijheden, bevoegdheden en verplichtingen voor instellingen daaruit voortvloeien. Gevolg daarvan is dat binnen Europa het beeld niet eenduidig is wat betreft het al dan niet aangaan van een samenwerking met Huawei. Er zijn Europese landen waar op nationaal niveau samenwerking met Huawei wordt afgehouden, maar er op instellingsniveau wel degelijk wetenschappelijke samenwerking met het bedrijf plaatsvindt. Er zijn ook individuele universiteiten die zich tegen samenwerking met Huawei hebben uitgesproken.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het kabinet keuzes maakt omtrent risico’s van technologische inmenging door buitenlandse bedrijven – zoals bij het weren van software van Kaspersky, de aangehouden exportvergunning van ASML en de beperkingen van leveranciers bij vitale infrastructuur rondom 5G – binnen een duidelijk kader horen plaats te vinden dat controleerbaar is voor de Kamer?
Het kabinet werkt aan het tegengaan van statelijke dreigingen, zoals gemeld in de brief aan uw Kamer.7 Het kabinet is zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij zowel het inzetten van (producten of diensten) van bepaalde partijen, als investeringen vanuit bepaalde partijen in de vitale infrastructuur of bij ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Daarom werkt het kabinet onder andere aan een (landenneutrale) investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s.
Dit onderwerp en de in de vraag genoemde onderwerpen, vallen onder de verantwoordelijkheden van verschillende ministers. Zij zullen uw Kamer daarover op de gebruikelijke manier blijven informeren.
Is er een algemeen kader op basis waarop beslissingen tot (technologische) samenwerking met buitenlandse bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse bedrijven en (kennis)instellingen die goederen of technologie ontwikkelen of produceren met zowel civiele als militaire toepassing (dual use technologie) zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien (gevoelige) technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van de gecontroleerde goederen en technologie van de EU Dual use Verordening (EUR428/2009) is een exportvergunning vereist. Universiteiten zijn ook gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Daarnaast werkt het kabinet aan een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s. Naast aanbieders van vitale processen en vitale infrastructuur, worden ook bedrijven die werken op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie onder de reikwijdte hiervan gebracht. Voor deze categorie worden de bestaande multilaterale kaders voor exportcontrole zoals hierboven beschreven als uitgangspunt gehanteerd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.