De slacht van 28 Konikpaarden uit Lauwersmeer |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het laten slachten van 28 van de 55 Konikpaarden die oorspronkelijk uit de Oostvaardersplassen kwamen en die sinds september werden opgevangen in natuurgebied Lauwersmeer?1 2
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Hoe kijkt u ernaar dat deze dieren afkomstig zijn uit de Oostvaardersplassen en het niet voor het eerst is dat dieren met welzijnsproblemen moeten worden afgeschoten, of, in dit geval, moeten worden geslacht?
Deze paarden komen van origine uit het kerngebied van de Oostvaardersplassen, maar zijn jaren geleden verplaatst naar het Oostvaardersveld. De paarden in de Oostvaardersplassen zijn in het wild levende dieren en de paarden in het Oostvaardersveld zijn «gehouden dieren». Een deel van de paarden is in het Oostvaardersveld geboren. Het is spijtig dat de dieren uit het Oostvaardersveld door welzijnsproblemen moesten worden verplaatst, maar dat dat niet voor al die paarden is gelukt, waardoor helaas een deel naar de slacht moest worden gebracht. Deze manier van populatiebeheer is een inherent onderdeel van de inzet van grote grazers en niet ongewoon. De huidige vorm van populatiebeheer is nodig daar natuurlijk populatiebeheer door predators er niet is.
Hoeveel heeft de Oostvaardersplassen de overheid sinds het begin van dit experiment in totaal gekost, gezien het feit dat de Oostvaardersplassen grotendeels is opgezet met overheidsgelden?
Het betreft een aangewezen Natura 2000-gebied, voor de Oostvaardersplassen gelden instandhoudingsdoelstellingen voor 14 soorten broedvogels en 19 soorten niet-broedvogels. De lepelaar en de grote zilverreiger zitten in beide categorieën. Het betreft hoofdzakelijk doelen om het leefgebied van deze soorten in oppervlak en kwaliteit te behouden. De leefgebieden dienen voldoende draagkracht te behouden voor de in het aanwijzingsbesluit vastgestelde aantallen vogels. Voor blauwe kiekendief, porseleinhoen en woudaap geldt een uitbreidingsdoelstelling voor oppervlakte en kwaliteit van hun leefgebied.
Om deze doelen te realiseren ontvangt Staatsbosbeheer van provincie Flevoland een SNL-bijdrage. In de afgelopen 9 jaar vanaf 2016 heeft provincie Flevoland ongeveer € 15,5 miljoen hiervoor aan de Oostvaardersplassen besteed. Voor de opbouw van dit bedrag verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 4. Van het Rijk ontvangt Staatsbosbeheer geen bijdrage voor beheer van de Oostvaardersplassen.
Kunt u een overzicht geven van alle bedragen die, al dan niet via Staatsbosbeheer, vanaf het begin aan de Oostvaardersplassen zijn uitgegeven en kunt u dit uitsplitsen naar bedragen voor het natte deel van de Oostvaardersplassen en voor het droge deel van de Oostvaardersplassen (daar waar de grazers rondlopen)? Zo nee, kunt u dan een overzicht geven van het totaalbedrag?
Zie beantwoording van vraag 3, zowel het natte als het droge deel is nodig voor een leefgebied van voldoende kwaliteit in de Oostvaardersplassen voor de vogelpopulaties. Er wordt dan ook geen onderscheid gemaakt in het natte en het droge deel, omdat het één onlosmakelijk is verbonden met het ander en beide delen behoren tot het aangewezen Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen.
Voor het overzicht is gekeken naar het beheer en de maatregelen, gekoppeld aan het beleidskader beheer Oostvaardersplassen, SNL en Natura 2000.
Regulier beheer:
Vanaf het moment van provinciale beschikkingen ontvangt Staatsbosbeheer natuurbeheersubsidie op basis van de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer 2016 en betreft gemiddeld per jaar totaal € 729.172 opgebouwd uit de bedragen € 568.963 voor natuurbeheersubsidie, € 57.925 voor monitoringsubsidie, € 97.798 voor toezicht bijdrage en € 4.486 voor voorzieningen bijdrage voor het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen. Totaal is er dus vanaf 2016 t/m 2024 voor € 6.562.548 aan SNL beheersubsidie verstrekt voor de Oostvaardersplassen door de provincie Flevoland. Deze subsidie is gebaseerd op het landelijk uniforme SNL-stelsel. Standaardkostprijzen per hectare zijn per natuurtype door het hele land gelijk. Voor de Oostvaardersplassen hanteert de provincie binnen de SNL geen andere regels of tarieven dan voor andere natuurgebieden.
Vanaf 2020 ontvangt Staatsbosbeheer een aanvullende beheersubsidie, dus bovenop de SNL, voor extra structurele kosten die samenhangen met het beleidskader Oostvaardersplassen. Over de periode 2020–2023 was dit een bedrag van € 400.000 per jaar, dus totaal € 1.600.000 voor de vier betreffende jaren. Deze aanvulling bedraagt voor de periode 2024–2027 per jaar € 416.300 en wordt ingezet voor o.a. populatiebeheer, vangacties van dieren, kuddebeheer, monitoring, communicatie/omgevingsmanagement en onderhoud rasters beplantingsvakken. Dit betekent dat de aanvullende beheersubsidie tot nu toe (2020 t/m 2024) een bedrag van € 2.016.300 betrof.
Extra maatregelen:
Vanaf 2018 is door provincie Flevoland een totaal bedrag van € 1,8 miljoen aan Staatsbosbeheer verleend voor het uitvoeren van maatregelen voor het beleidskader beheer van de Oostvaardersplassen.
In totaal is tot nu toe (2016 t/m 2024) voor € 5,1 miljoen verstrekt aan Staatsbosbeheer door de provincie Flevoland, waarvan € 1,5 miljoen voor het droge deel en € 3,6 miljoen voor het natte deel.
In de afgelopen 9 jaar vanaf 2016, sinds provincie Flevoland het bevoegd gezag is, is er dus totaal (€ 6.562.548 + € 2.016.300 + € 1.800.000 + € 5.100.000 =) € 15.478.848 aan beheersubsidies en uitvoeringsmaatregelen besteed aan de Oostvaardersplassen.
Kunt u de Kamer een verantwoording van de uitgaven aan de Oostvaardersplassen doen toekomen, dus welk geld Staatsbosbeheer waaraan heeft besteed en wat het resultaat van die bestedingen was? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven onder vragen 3 en 4 gelden er voor de Oostvaardersplassen instandhoudingsdoelstellingen voor 14 soorten broedvogels en 19 soorten niet-broedvogels. Om voor beheersubsidie van de SVNL 2016 in aanmerking te komen moeten beheerders gecertificeerd zijn. Samen met de monitoring en het voortgangsgesprek tussen de provincie en de beheerder zorgt certificering voor borging van de natuurkwaliteit en de maatschappelijke legitimiteit van subsidies voor natuurbeheer. De Stichting Certificering SNL is het onafhankelijk orgaan dat de certificering verzorgt voor de (agrarische) natuurbeheerders. Certificering is een verklaring van de provincie waarmee een natuurbeheerder, gebiedscoördinator agrarisch natuurbeheer of (agrarisch) collectief bepaalde kwaliteitseisen voor beheer, organisatie en administratie garandeert. In de subsidieverordening SVNL 2016 wordt gewerkt met vooraf bepaalde landelijk vastgestelde tarieven die gelden voor beheertypen. Deze systematiek zorgt ervoor dat niet wordt gewerkt met financiële verantwoording per maatregel, maar dat vooraf wordt bepaald welke kosten gemiddeld gemoeid zijn met het in stand houden van natuur- en landschaps-beheertypen. Deze systematiek van de subsidieregeling en de certificering beperkt de controledruk en administratieve lasten voor zowel subsidieverstrekker als subsidieontvanger. Uit de systematiek van de SVNL 2016 is dus af te leiden welke bedragen gemiddeld gemoeid zijn met het in stand houden van een beheertype. Het Natura 2000-gebied Oostvaarderplassen is 5.480 hectare groot en valt onder SNL-natuurtype «rivier- en moeraslandschap». Het subsidietarief 2024 voor het beheer op basis van 84% van de standaardkostprijs is € 147,31 per hectare. Provincies zijn bevoegd gezag voor deze subsidieregelingen.
Kunt u de Kamer vertellen waarom die verantwoording er niet is, indien er geen verantwoording is van de uitgaven door Staatsbosbeheer, en kunt u Staatsbosbeheer alsnog verzoeken om die verantwoording? Zo nee, waarom niet?
Zoals u kunt lezen in het antwoord op de voorgaande vraag is die verantwoording er wel.
In 2013 is middels het natuurpact het natuurbeleid van het rijk naar de provincies gedecentraliseerd. Het rijk en de provincies hebben daarbij afspraken gemaakt over de ambities en financiering van het Nederlandse natuurbeleid tot 2027. De provincies zijn daarbij verantwoordelijk geworden voor de uitwerking en uitvoering van de ambities in hun natuurbeleid. Het rijk en de provincies hebben daarbij de ambities verbreed van biodiversiteit, naar het versterken van de maatschappelijke betrokkenheid bij natuur en de relatie tussen natuur en economie.
De Rijksoverheid is verantwoordelijk gebleven voor de vertaling van internationaal naar nationaal natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor invulling en uitvoering van dit natuurbeleid binnen hun provinciegrenzen. De provincies dienen de natuurwaarden in landbouwgebieden en natuurterreinen te behouden en verder te ontwikkelen. Daarbij spelen boeren, natuurorganisaties en particulieren een rol en zij kunnen daarom subsidie krijgen voor (agrarisch) natuurbeheer. Voor de subsidie Natuurbeheer SVNL 2016 sluiten zij met de betreffende provincie voor 6 jaar een beheerovereenkomst. In het natuurbeheerplan van de provincie staat waar bepaalde beheertypen ingezet mogen worden. Deze subsidie is alleen voor eigenaren of erfpachters van natuurterreinen met een certificaat natuurbeheer.
Echter streef ik ernaar dat meer verantwoording wordt afgelegd door alle ontvangers van SNL-subsidie, dan alleen het voldoen aan huidige SNL subsidieverplichtingen. In het regeerprogramma staat dat doelsturing een belangrijk speerpunt is van het beleid en daarom ga ik er op inzetten dat dit uitgangspunt wordt in subsidiëring van terreinbeherende organisaties (TBO’s). Ik wil dit toepassen op activiteiten in beheer van TBO’s en onderzoeken of het mogelijk is om doelsturing op te laten nemen in subsidievoorwaarden. Zo kan er beter gestuurd worden op (resultaten van) SNL-subsidies, met oog voor uitvoeringslasten. Ik wil hierover in gesprek treden met de betrokken partijen.
Kunt u een overzicht geven van het totale aantal dieren dat sinds het begin is afgeschoten, gestorven, verplaatst en/of geslacht? Kunt u daarbij ook de redenen/oorzaken noemen van het afschieten, sterven, afvoeren en/of slachten van de dieren? Zo nee, waarom niet?
Onderstaand is in een tabel schematisch weergegeven wat de totale sterfte van 1996 t/m 2024 (met een onderverdeling in natuurlijke dood, afschot en vanaf 2019 populatiebeheer) van de in het wild levende konikpaarden is geweest in de Oostvaardersplassen. Populatiebeheer is ofwel verplaatsing van het dier naar een ander gebied ofwel het brengen van het dier naar het slachthuis.
Tot 2011 was sprake van reactief beheer, dit betekent dat het beheer erop was gericht de natuurlijke processen zo lang mogelijk door te laten gaan. Van 2011 tot 2018 was sprake van vroeg reactief beheer, het doel hierbij was om onnodig en langdurig lijden maximaal te beperken.
In 2018 is het Provinciale Beleidskader beheer Oostvaardersplassen vastgesteld, hierin is vastgelegd dat gestuurd dient te worden op een populatie-omvang van 1.100 grote grazers in het voorjaar. Sindsdien stuurt Staatsbosbeheer dan ook op een voorjaarsdoelstand van 1.100 dieren onderverdeeld in 500 edelherten en 600 runderen en konikpaarden.
In onderstaande tabel is terug te zien dat er vanaf 2019 sprake is van actief populatiebeheer. De aantallen grote grazers namen vanaf 2018 sterk af waardoor er minder konikpaarden een natuurlijke dood stierven, nu het aantal dieren de maximale draagkracht van het gebied niet meer overschrijdt. Ook het aantal konikpaarden dat door afschot sterft is sterk afgenomen. Dit gebeurt alleen nog als er sprake is van onnodig en langdurig lijden (denk aan gebroken benen of ernstige, niet meer herstellende, verwondingen).
De in het Natura 2000-gebied aanwezige grote grazers hebben een belangrijke invloed op de vegetatiesamenstelling in het gebied. Een evenwichtige verdeling in structuurrijke open graslanden, rietvegetaties in het grazige deel, moeras en open water is van belang voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de kwalificerende vogelsoorten in het gebied. De grote grazers zorgen hiervoor, mits de aantallen worden gereguleerd. Hiervan profiteren meerdere vogelsoorten in het gebied, waaronder rietzanger, blauwe kiekendief, grote karekiet, lepelaar, kleine zilverreiger, woudaap, dodaars, roerdomp, porseleinhoen, snor en wilde zwaan.
Jaar
Natuurlijke dood
Afschot
Populatiebeheer
Totaal sterfte en afvoer (N)
96–97
2
1
3
97–98
7
2
9
98–99
19
6
25
99–00
4
6
10
00–01
11
19
30
01–02
21
23
44
02–03
25
40
65
03–04
26
79
105
04–05
63
89
152
05–06
41
155
196
06–07
49
205
254
07–08
31
143
174
08–09
49
196
245
09–10
98
261
359
10–11
16
128
144
11–12
88
277
365
12–13
56
247
303
13–14
14
33
47
14–15
34
354
388
15–16
49
290
339
16–17
6
92
98
17–18
51
422
473
18–19
9
13
22
19–20
9
23
182
214
20–21
10
15
158
183
21–22
4
18
104
126
22–23
4
3
8
15
23–24
13
8
87
108
Vindt u de Oostvaardersplassen, het droge deel waar de grazers lopen, een verantwoord natuurproject? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, omdat de Oostvaardersplassen een gebied met een bijzondere vogelpopulatie is die voor verschillende soorten in belangrijke mate bijdraagt aan de landelijke staat van instandhouding. Het droge deel van de Oostvaardersplassen kan niet los worden gezien van het natte deel. Het totale gebied is noodzakelijk voor het behalen van de Natura-2000 doelen.
Is het wettelijk toegestaan om drachtige dieren te slachten en wat is er gedaan om uit te sluiten dat merries drachtig waren voordat ze weggebracht werden naar het slachthuis?
Het is niet verboden om drachtige dieren te slachten. Dieren die langer drachtig zijn dan 90% van hun drachtlengte mogen niet worden vervoerd. Met een dierenarts is bekeken welke merries in de derde fase van de dracht zaten. Deze dieren zijn in het gebied gebleven.
Waren er dieren die uit het Lauwersmeer zijn gehaald die bij de slacht alsnog drachtig bleken te zijn? Als er dieren waren die drachtig waren bij de slacht, heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) hier tegen opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 9. Over de afgevoerde dieren is daarom door het slachthuis en de NVWA geen melding gemaakt dat er merries zijn aangetroffen die te ver gevorderd in de dracht waren.
Waarom is niet geprobeerd om paarden bij professionals te plaatsen die wilde paarden met elkaar en met de mens leren samenleven, gezien het feit dat Staatsbosbeheer in een reactie op vragen van burgers stelt dat de dieren nergens anders konden worden geplaatst en niet geschikt waren om te plaatsen bij particulieren, omdat deze dieren in de ogen van Staatsbosbeheer in een natuurgebied thuishoren en in een kudde moeten leven?
Staatsbosbeheer heeft de keuze gemaakt dat konikpaarden alleen worden verplaatst naar andere natuurgebieden waar de paarden kunnen leven in sociale kuddestructuren. Het betreft hier weliswaar gehouden dieren, maar ze zijn niet gedomesticeerd en gewend in het wild te leven. Helaas konden de organisaties en particulieren, in binnen en buitenland, met wie Staatsbosbeheer in gesprek is geweest dit op deze termijn niet bieden.
Waarop baseert Staatsbosbeheer zich en waarom vond Staatsbosbeheer deze dieren wel geschikt om te laten slachten, gezien het feit dat Staatsbosbeheer in een reactie op vragen van burgers stelt dat het een stal of weiland niet geschikt vindt voor deze paarden?
De dieren zijn gewend om jaarrond buiten in sociaal kuddeverband te leven, en niet individueel. Het leven in een kuddestructuur/sociale groep is bevoordelijk voor het welzijn van deze paardensoort. Het weghalen uit deze structuur en uit een omgeving waarin de dieren grote mate van bewegingsvrijheid hebben, heeft negatieve gevolgen voor hun welzijn. Staatsbosbeheer heeft daarom de keuze gemaakt dat de dieren in sociaal verband in een natuurlijk terrein moeten leven. Vanuit welzijnsoogpunt kiest Staatsbosbeheer ervoor deze niet-gedomesticeerde dieren niet in een stal of weiland te plaatsen.
Deelt u de mening dat de dieren in de Oostvaardersplassen feitelijk «gehouden dieren» zijn, gezien het feit dat alle dieren daar worden gehouden binnen een omheining en zowel de heckrunderen als de Konikpaarden dieren zijn die door mensen zijn gefokt en daarna losgelaten in natuurgebieden voor begrazing? Zo nee, waarom niet?
De grote grazers in de Oostvaardersplassen staan niet onder de volledige beschikkingsmacht van Staatsbosbeheer en kunnen derhalve niet als gehouden dieren worden aangemerkt. Dat de grote herbivoren in de Oostvaardersplassen geen gehouden dieren zijn, blijkt ook uit een arrest van het gerechtshof in Arnhem uit 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:3122) en een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven uit 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:622).
Deelt u de mening, indien de dieren in de Oostvaardersplassen «gehouden dieren» zijn, dat Staatsbosbeheer, als eigenaar van de dieren, dan dus ook moet worden gehouden aan alle regels en eisen met betrekking tot welzijn, verzorging, de Identificatie en Registratieplicht (I&R), en dat de NVWA daarop moet toezien en handhaven waar nodig? Zo nee, waarom niet?
De dieren in de Oostvaardersplassen zijn geen «gehouden dieren». Ik deel dan ook niet uw mening dat Staatsbosbeheer moet worden gehouden aan alle regels en eisen met betrekking tot welzijn, verzorging, de Identificatie en Registratieplicht, en dat de NVWA daarop moet toezien en handhaven waar nodig. Deze mening deel ik wel met u wat betreft de dieren uit het Oostvaardersveld, hier is wel sprake van «gehouden dieren» en daarom moet Staatsbosbeheer dan dus wel worden gehouden aan al het voorgaande. Dit is ook als zodanig gebeurd.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden en indien mogelijk voor het debat Stikstof, NPLG en natuur op 4 december 2024?
Daar ik de vragen op 28 november binnenkreeg, was het helaas niet mogelijk om deze vragen voor 4 december te beantwoorden. Ik heb mij er wel voor ingespannen uw vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden.
De Ontbossingswet |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar de amendementen die door de christendemocraten zijn ingediend op de Ontbossingswet (Verordening (EU) 2023/1115)), waar het Europees parlement (EP) op 14 november 2024 mee heeft ingestemd?
Inmiddels zijn de onderhandelingen grotendeels afgerond en is er een voorlopig akkoord bereikt in de triloog over het uitstellen van de toepassingsdatum van de Europese verordening ontbossingsvrije producten (EUDR) met één jaar (30 december 2025).
Het kabinet steunt het uitstellen van de toepassingsdatum met één jaar. Hoewel het kabinet begrip had voor een aantal van de overwegingen die ten grondslag lagen aan de voorgestelde amendementen van het EP, heeft Nederland in de Raad aangegeven de amendementen niet te steunen. Dit werd met name gedaan om een spoedig akkoord over uitstel niet te riskeren. Onverlet is het kabinet voor een evenwichtige benadering met betrekking tot de implementatie van de verordening, waarbij ook rekening wordt gehouden met de uitvoerbaarheid en het beperken van administratieve lasten voor bedrijven.
Deelt u de mening dat deze wijzigingen ondermijnend werken tegenover de bescherming van de natuur en de voorspelbaarheid waarop Europese bedrijven rekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u dat deze amendementen de wet afzwakken en de voorspelbaarheid voor Europese bedrijven in gevaar brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Staat het kabinet nog steeds pal achter het op 27 juni door parlement en kabinet gezamenlijk ingenomen standpunt, gezien het feit dat de «Wet uitvoering verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten» op 27 juni is aangenomen met een overweldigende meerderheid van 147 stemmen voor?1
Ja.
Bent u bekend met de oproep van bedrijven zoals Albert Heijn en Unilever, die wetgevers oproepen om de verzwakking van de verordening tegen te gaan?
Ja.
Zal u in de Raad een duidelijke en sterke positie innemen door amendementen vanuit het EP die deze verordening verzwakken te verwerpen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen voor de start van de trilogen beantwoorden?
De eerste triloog vond plaats op 21 november jl., het mandaat voor deze triloog was al vastgesteld op het moment van ontvangst van de vragen van het lid Podt.
De dramatische terugval in mossel- en kreeftenvangsten in de Oosterschelde |
|
André Flach (SGP) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de enorme terugval in de vangst van verkoopbare kreeften en mosselen in de Oosterschelde en de gevolgen voor betrokken visserijbedrijven?1
Ja. Bij de visserijsectoren, onderzoekers en verschillende overheden bestaat grote zorg over de schaal- en schelpdiersterfte in de Oosterschelde. Onlangs uitgevoerde onderzoeken tonen aan dat kreeften en mosselen te maken hebben met een chronische stresssituatie. De oorzaak hiervoor is echter nog onduidelijk.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek naar de oorzaken van deze terugval zal worden afgerond?
Samen met onderzoekers, de visserijsector en de provincie Zeeland wordt momenteel een meerjarig onderzoeksprogramma opgesteld met drie werkpakketten:
Dit onderzoeksprogramma onder leiding van Wageningen Marine Research start op 1 januari 2025. Gelet op de naar verwachting benodigde monitoring gedurende meerdere seizoenen heeft dit onderzoek vooralsnog een looptijd van vier jaar.
Bent u bereid de prijs voor verhuur van mosselkweekpercelen in de Oosterschelde tijdelijk kwijt te schelden dan wel naar beneden bij te stellen, aangezien het opbrengend vermogen van deze percelen fors is gedaald?
Tijdens het Commissiedebat «Tuinbouw, Visserij en Biotechnologie» van 3 oktober heeft Kamerlid Van der Plas mij de vraag gesteld of er financiële steun mogelijk is naar aanleiding van de aanzienlijke kreeften- en mosselsterfte in de Oosterschelde voor de visserijsector in het algemeen en de mosselsector in het bijzonder. In reactie hierop heb ik op 3 oktober toegezegd te onderzoeken of en zo ja, op welke wijze de sector financieel kan worden ondersteund. Dit onderzoek is nog gaande. Ik zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk nader informeren.
Toenemende investeringen en leningen in sectoren die verantwoordelijk zijn voor tropische ontbossing |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eelco Heinen (VVD), Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapporten «Banking on Biodiversity Collapse» en «Regulating Finance For Biodiversity» van Forests & Finance, gepubliceerd op 16 oktober 2024?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in deze rapporten gesignaleerde trends van toenemende investeringen en leningen in sectoren die verantwoordelijk zijn voor tropische ontbossing, waaronder de stijging van 395 miljard USD aan leningen sinds het Parijsakkoord en de 7 procent toename van investeringen tussen september 2023 en juni 2024?
De rapporten wijzen op de positie die Europese financiële instellingen, waaronder Nederlandse, innemen in de wereldmarkt door de financiering van bedrijven die actief zijn in sectoren met een verhoogd risico op directe of indirecte bijdrages aan ontbossing.
Hoe verhoudt deze trend zich volgens u tot de doelstellingen van het Global Biodiversity Framework (GBF), waarin 196 overheden zich committeren aan het tegengaan van biodiversiteitsverlies en herstel van natuur, inclusief expliciete doelen voor de financiële sector en geldstromen?
De in de rapporten gesignaleerde trends staan op gespannen voet met de verduurzaming van private financieringsstromen die nodig is om het overkoepelende doel van het Global Biodiversity Framework (GBF) te behalen, waarbij biodiversiteitsverlies tegen 2030 omgebogen wordt naar herstel. Met GBF-actiedoel 15 hebben overheden zich gecommitteerd om maatregelen te nemen die financiële instellingen aanmoedigen en in staat stellen om impact op, en afhankelijkheid van, biodiversiteit in kaart te brengen, daarover te rapporteren, en eventuele negatieve impact te verminderen en positieve impact juist te vergroten. In GBF-actiedoel 14 is opgenomen dat alle financiële stromen in lijn dienen te worden gebracht met de doelen van het GBF. Naar verwachting zullen de meeste landen in 2025 hunNational Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP) afronden. Ook zullen landen periodiek rapporteren over de voortgang van implementatie. In het NBSAP vertalen landen de mondiale doelen naar nationale doelen en acties. Afhankelijk van de daadwerkelijke realisatie van de plannen in de verschillende NBSAP’s, moet blijken of er voldoende voortgang is om de GBF-doelen te halen.
Bent u bereid om de twee Nederlandse financiële instellingen die hoog in de rangorde staan van schadelijke geldstromen naar verwoesting van de Amazone en andere belangrijke natuur in Zuid-Amerika hierop aan te spreken? Zo ja, op welke wijze gaat u verbetering bewerkstelligen?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Conform deze internationale standaarden worden bedrijven geacht risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, te identificeren en aan te pakken. Ook verwacht het kabinet dat financiële instellingen, afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade, bijdragen aan herstel of hun invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. Hoe financiële instellingen invulling geven aan deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is aan henzelf.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit de rapporten dat de GBF-doelen niet zullen worden gehaald zonder betere regulering van de financiële sector?
Middels EU-wetgeving wordt een aanzienlijk aantal financiële instellingen aan aanvullende wettelijke vereisten onderworpen die bijdragen aan realisatie van de GBF-doelen. Voorbeelden zijn de richtlijn met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (Corporate Sustainability Reporting Directive, afgekort CSRD) en bijbehorende European Sustainable Reporting Standards(ESRS). De onder deze regelgeving vallende ondernemingen, waaronder financiële instellingen, zullen gaan rapporteren over de impact (inclusief afhankelijkheden, risico’s en kansen) van hun bedrijfsstrategie en het gevoerde beleid op biodiversiteit en ecosysteemdiensten. Ook vereisen de ESRS transparantie over biodiversiteitsdoelen en inzicht in de eenheden die gebruikt worden om voortgang ten aanzien van de gestelde doelen te meten.
Daarnaast dient de Europese Commissie – afhankelijk van het akkoord over een eventueel uitstel van inwerkingtreding- op uiterlijk 30 december 2025 een effectbeoordeling van de Europese ontbossingsverordening (EUDR) voor te leggen waarbij onder andere gekeken wordt naar de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect bijdragen aan ontbossing en bosdegradatie. De Commissie beoordeelt daarbij of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met relevante bestaande wetgeving, via EU-wetgeving specifieke verplichtingen op te leggen. Het kabinet is van mening dat de EUDR in de huidige vorm niet geschikt is om financiële instellingen en geldstromen te controleren, omdat deze is gericht op het controleren van de productie en toeleveringsketens van fysieke producten en goederen. Op basis van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken of de verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat andere instrumenten mogelijk effectiever zijn.
Ook zijn er verschillende andere instrumenten, zoals de EU-taxonomie voor duurzame investeringen, die financiële instellingen inzicht geven in wanneer een investering in een bepaalde economische activiteit als duurzaam kan worden aangemerkt, en verlangen om te rapporteren in hoeverre hun financiële portefeuille daarmee in lijn is.
Tot slot verwachten toezichthouders steeds meer van financiële instellingen als het gaat om het beheersen van aan klimaat en andere natuur gerelateerde financiële risico’s, zoals de financiële risico’s die kunnen voortvloeien uit biodiversiteitsverlies en ontbossing. Dit omvat ook reputatierisico’s die zouden kunnen ontstaan als een instelling eigen doelstellingen of beloftes ten aanzien van biodiversiteit niet na blijkt te komen. In 2020 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) toezichtverwachtingen geformuleerd ten aanzien van het beheersen van aan klimaat en biodiversiteit gerelateerde financiële risico’s, waar Europese banken eind dit jaar volledig aan dienen te voldoen. Bij 28 banken heeft de ECB reeds toezichtsmaatregelen getroffen vanwege achterblijvende voortgang.
Is de Nederlandse ambtelijke delegatie voornemens om tijdens de Convention on Biological Diversity (CBD) COP16 in Cali, Colombia te pleiten voor urgente actie om de financiële sector te verplichten schadelijke geldstromen te stoppen en dit op te nemen in de Nederlandse National Biodiversity Strategies and Action Plan (NBSAP)? Zo nee, waarom niet?
De in november 2024 afgeronde COP16 stond voornamelijk in het teken van de implementatie van de GBF-afspraken, waaronder het mobiliseren van voldoende financiële middelen. Daartoe was het de bedoeling dat de herziene strategie voor het mobiliseren van middelen zou worden aangenomen met vrijwillig te nemen acties voor overheden, financiële instellingen en andere stakeholders om financiële middelen te mobiliseren en geldstromen te vergroenen. Nederland heeft zich constructief opgesteld in discussies daarover. De strategie is echter door gebrek aan steun en tijd niet vastgesteld. Voorts heeft Nederland in het Nederlands Paviljoen verschillende sessies georganiseerd en gefaciliteerd over het mobiliseren en vergroenen van geldstromen en daarmee bijgedragen aan bewustwording en kennisdeling.
Het kabinet is voornemens om het NBSAP aan het begin van het tweede kwartaal van 2025 in te dienen bij het secretariaat van het VN Biodiversiteitsverdrag en met de Kamer te delen (Kamerstukken 21501-08-961, 2024Z15797 en 21501-32-1681). Naar aanleiding van de motie van de leden Bromet en Van Campen (21501-32-1685) zal er aan het begin van het tweede kwartaal ook een brief naar de Kamer worden gestuurd waarin wordt toegelicht op welke onderdelen er aanpassingen zijn geweest ten opzichte van het ambtelijke concept van oktober 2024.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van vrijwillige initiatieven in de financiële sector, zoals de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures (TNFD), in het licht van de bevindingen in de Forests & Finance rapporten?
Vrijwillige rapportageraamwerken zoals ontwikkeld door de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures kunnen, mede omdat ze opgesteld zijn door experts vanuit relevante sectoren zelf, een bijdrage leveren aan het vergroten van inzicht in aan biodiversiteit gerelateerde financiële risico’s. Ook is het raamwerk van de TNFD een bouwsteen geweest voor de ESRS ten aanzien van biodiversiteit en ecosystemen in het kader van de CSRD. Ik vind het tegelijkertijd van belang dat rapportages over duurzaamheidsaspecten proportioneel zijn en dubbele rapportagelasten worden voorkomen. De interoperabiliteit van rapportagestandaarden is daarom van groot belang. Momenteel werkt de TNFD aan «transitieplanning» om een brug te slaan tussen enerzijds meting en rapportage en anderzijds besluiten, activiteiten en investeringen die daadwerkelijk gunstig zijn voor de natuur en biodiversiteit.
Kunt u een overzicht geven van de huidige overheidsinstrumenten die worden ingezet om het toezicht op geldstromen te verbeteren die bijdragen aan ontbossing via Europese of Nederlandse financiële instellingen?
Het prudentiële toezicht op financiële instellingen is belegd bij de Europese Centrale Bank en De Nederlandsche Bank; de Autoriteit Financiële Markten is de gedragstoezichthouder. Vanuit prudentieel oogpunt kijken de ECB en DNB naar mogelijke financiële risico’s die samenhangen met de directe of indirecte bijdrage van financiële instellingen aan milieuaantasting (bijvoorbeeld als gevolg van ontbossing), waaronder kredietrisico’s, operationele risico’s en reputatierisico’s. Vanuit gedragstoezicht houdt de AFM toezicht op de mate waarin financiële instellingen juiste informatie verschaffen over de milieurisico’s en -effecten van hun financieringen, beleggingen en producten en of zij waar nodig rekening houden met duurzaamheidsvoorkeuren van klanten.
Rapportageverplichtingen op grond van de CSRD en andere instrumenten zoals genoemd in antwoord op vraag 5 dragen bij aan meer kennis over de impact van financiële instellingen op duurzaamheid, inclusief de impact op ontbossing. Deze regelgevende kaders stellen financiële toezichthouders ook beter in staat om toezicht te houden op de beheersing financiële duurzaamheidsrisico’s.
Daarnaast ondersteunt de overheid niet-bindende initiatieven die zich al dan niet mede richten op financiële instellingen en die bijdragen aan het respecteren van mensenrechten en sociale standaarden en de beheersing van duurzaamheidsrisico’s. Denk hierbij aan de OESO-richtlijnen, de rapportagestandaarden en meetmethoden van de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures en het Partnership Biodiversity Accounting Financials en de Ecosystem Services Valuation Database. Dergelijke initiatieven helpen financiële instellingen om meer inzicht te krijgen in hun impact, afhankelijkheden en risico’s rondom ontbossing, biodiversiteit en ecosysteemdiensten.
Tot slot heeft het kabinet regelmatig contact met financiële instellingen, bijvoorbeeld via het Platform voor Duurzame Financiering, om ontwikkelingen, kennis en verwachtingen met elkaar te uit te wisselen, ook in relatie tot ontbossing.
Welke mogelijkheden ziet u om, analoog aan de eisen voor marktdeelnemers in de Europese Bossenwet ((EU) 2023/1115), ook financiële instellingen wettelijk te verplichten dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat hun beleggingen, leningen of andere diensten bijdragen aan ontbossing?
In het kader van de EUDR worden op dit moment geen wettelijke acties genomen om bepaalde investeringen te verbieden. Zoals gezegd dient de Europese Commissie afhankelijk van het akkoord over eventueel uitstel van de inwerkingtreding uiterlijk op 30 december 2025 een effectbeoordeling van de EUDR voor te leggen. Deze beoordeling zal gaan over de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen. De Commissie dient daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen onder de reikwijdte van de EUDR te brengen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving.
Zoals in antwoord op vraag 5 genoemd, is het kabinet van mening dat de EUDR in de huidige vorm geen geschikt instrument is voor het controleren van financiële stromen, omdat deze zich richt op toeleveringsketens van fysieke producten. Afhankelijk van de uitkomst van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken of deze verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat andere instrumenten effectiever zijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk na de COP16 beantwoorden?
Ja.
De gedragscode beheer en onderhoud van de waterschappen |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Klopt het dat de gedragscode beheer en onderhoud van de waterschappen, waarin het dagelijkse beheer en onderhoud van waterschappen wordt geregeld, zoals bijvoorbeeld maaien en baggeren, op 1 januari 2025 afloopt? Bent u bereid om deze gedragscode te verlengen? Zo ja, onder welke voorwaarden?
De gedragscode beheer en onderhoud door waterschappen loopt af op 31 december 2024. Deze gedragscode is destijds goedgekeurd onder de Wet natuurbescherming en die goedkeuring kan niet worden verlengd omdat de Wet natuurbescherming inmiddels vervallen is. De regelgeving over gedragscodes maakt nu onderdeel uit van de Omgevingswet. Er vindt in dat kader een nieuwe beoordeling plaats van gedagscodes, waarna gedragscodes die voldoen aan de eisen kunnen worden aangewezen in de Omgevingsregeling. Ik voer momenteel gesprekken met de betrokken soortenorganisaties, het IPO, de Unie van Waterschappen en RVO om alsnog tot een passende oplossing te komen.
Klopt het dat al meerdere jaren wordt gewerkt aan actualisatie van de gedragscode? Kunt u aangeven waarom dit tot op heden nog niet heeft geleid tot het vaststellen van een nieuwe gedragscode?
De afgelopen twee jaar hebben de Unie van Waterschappen en RVO intensief overleg gevoerd over het opstellen van een nieuwe gedragscode, die moet ingaan op 1 april 2025. LVVN heeft hierbij gefaciliteerd. Er is op dit moment alleen nog discussie over het in bepaalde gevallen gebruiken van de klepelmaaier bij niet-veiligheidssituaties.
Kunt u bevestigen dat de inzet van het dagelijkse beheer zoals is vastgelegd in deze gedragscode is gericht op het versterken van de biodiversiteit en het behoud van beschermde soorten, onder andere via de habitatbenadering, en daarmee een vorm van ecologisch beheer betreft? Bent u bereid deze werkwijze voort te zetten?
Het instrument gedragscode heeft wettelijk gezien niet tot doel de biodiversiteit te versterken. Een gedragscode is een vorm van vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten. Zij behelst daarmee een algemene toestemming voor activiteiten die moet voldoen aan de kaders van de Vogelrichtlijn en de Habitarichtlijn en – in lijn daarmee – van de nationale wetgeving, voor afwijking van in beginsel verboden handelingen ten aanzien van beschermde soorten. Zij kan worden verleend voor frequente werkzaamheden met een voorzienbaar en voorspelbaar effect voor de beschermde soorten en hun leefgebied. Het instrument van de gedagscode moet zo onnodige lasten voorkomen. De in de gedragscode beschreven werkzaamheden mogen niet leiden tot nadelige gevolgen voor de soorten en hun leefgebied. Daarom worden in de gedragscode eisen gesteld waaraan voldaan moet worden om deze nadelige gevolgen te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat de waterschappen de effectiviteit van maatregelen voor beschermde soorten hebben onderbouwd en advies van soortenbeschermingsorganisaties hebben ingewonnen? Klopt het dat er desondanks nog steeds een verschil van inzicht is over het maaien middels klepelen, waardoor een nieuwe gedragscode onuitvoerbaar is? Kunt u uitleggen waar dit verschil van inzicht op berust?
De waterschappen hebben inderdaad advies ingewonnen bij de soortenorganisaties op welke wijze en onder welke omstandigheden het gebruik van de klepelmaaier mogelijk is. Hierover vindt nog overleg plaats met de soortenorganisaties met als doel overeenstemming te verkrijgen over het opnemen van specifieke situaties in de gedragscode, waarin het gebruik van de klepelmaaier wordt toegestaan (zie ook het antwoord op vraag 8). Van belang hierbij is dat afdoende onderbouwd kan worden dat het gebruik van de klepelmaaier op de door de waterschappen voorgestelde wijze niet leidt tot nadelige gevolgen voor de beschermde soorten en hun leefgebied.
Kunt u bevestigen dat de waterschappen een ecologische manier van klepelen hebben voorgesteld, waarbij tien centimeter boven het maaiveld wordt gemaaid, het maaisel wordt afgevoerd en buiten de kwetsbare periode wordt gemaaid? Klopt het dat dit ervoor zorgt dat er minder vaak hoeft te worden gemaaid en er dus minder vaak verstoring is en er ook variatie in vegetatie ontstaat?
De Unie van Waterschappen heeft dit inderdaad voorgesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de stelling van de waterschappen dat het waterbeheer in gevaar komt als er niet kan worden geklepeld, waardoor wateroverlast of zelfs onveilige situaties, omdat er onvoldoende zicht is op de sterkte van dijken, kunnen ontstaan?
Op dit moment wordt in overleg met de soortenorganisaties en RVO onderzocht in welke situaties klepelen kan worden toegestaan, bijvoorbeeld in situaties dat er technisch geen alternatieve maaimethode is dan de klepelmaaier. Tevens wordt onderzocht in welke gevallen de klepelmaaier kan worden gebruikt zonder dat een verbodsbepaling wordt overtreden. Het gebruik van de klepelmaaier is overigens reeds toegestaan als dit noodzakelijk is voor de veiligheid van de werknemer.
Kunt u de situatie schetsen waarbij de gedragscode niet wordt verlengd en de waterschappen voor regulier beheer en onderhoud vele tijdrovende vergunningen moeten gaan aanvragen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is die moet worden voorkomen?
Ja, dit is onwenselijk en onnodige administratieve lasten moeten zoveel mogelijk voorkomen worden. Het instrument gedragscodes heeft dit als doel zodat beheerders voor frequente werkzaamheden met een voorspelbaar en voorzienbaar effect op soorten en hun leefgebied vrijstelling kunnen krijgen om zo niet voortdurend een omgevingsvergunning te hoeven aanvragen. Daarom ben ik in gesprek met de betrokken soortenorganisaties, de Unie van Waterschappen, het IPO en RVO om tot een passende oplossing te komen.
Wilt u zich inspannen om voor 1 januari 2025 tot een nieuwe gedragscode te komen?
LVVN, Unie van Waterschappen, RVO, de betrokken soortenorganisaties en het IPO hebben afgesproken om een zogenoemde snelkookpansessie te houden. Doelstelling hiervan is gezamenlijk het gebruik van de klepelmaaier in niet-veiligheidssituaties zo te formuleren dat deze geschikt is voor opname in de nieuwe gedragscode. De nieuwe gedragscode moet dan ingaan op 1 april 2025.
Nieuwkomer-dierenartsen |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Nobel , Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenauroteit (NVWA) recent een «instapteam» heeft opgezet waarbij statushouders met een achtergrond als dierenarts binnen de NVWA worden opgeleid tot zij aan de slag kunnen binnen de NVWA?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Klopt het dat het instapteam op deze wijze een bijdrage levert aan de personeelstekorten binnen de NVWA?
Ja, het instapteam levert een bijdrage aan de personeelstekorten binnen de NVWA. Van de dertien deelnemers die de intensieve opleiding en stage hebben gevolgd om aan de slag te kunnen binnen de NVWA zijn er inmiddels negen in dienst van de NVWA als Inspecteur-Medewerker Toezicht op de slachthuizen, één is gedetacheerd bij de afdeling Certificeren op Afstand en één loopt stage bij de afdeling Toezichtsontwikkeling en Innovatie.
Erkent u dat het mogelijk is om meer statushouders op deze wijze aan de slag te helpen én meer personeelstekorten op te lossen door beter gebruik te maken van de vaardigheden van theoretisch geschoolde statushouders? Welke inzet pleegt u om meer statushouders met een relevant diploma voor tekortberoepen in hun werkveld aan het werk te krijgen?
Het is zowel voor statushouders zelf als voor de samenleving van belang dat zij zo snel mogelijk instromen op een baan, het liefst een baan die passend is bij eerdere werkervaring en opleidingsachtergrond. Het kabinet zet zich in om de diploma-erkenningsprocedure voor gereglementeerde beroepen waar het kan te vereenvoudigen.
Ook verkent de Staatssecretaris van Participatie & Integratie met sectoren de mogelijkheden voor bredere waardering van vaardigheden van statushouders door werkgevers in plaats van dat enkel wordt gekeken naar hun diploma. Dit is vooral relevant voor beroepen waarvoor geen wettelijke beroepsvereisten zijn.
Gemeenten kunnen statushouders die nog niet direct inzetbaar zijn op een functie ondersteunen bij het vinden van werk via bijvoorbeeld de inzet van leerwerktrajecten, taalondersteuning en begeleiding op de werkvloer. Hiervoor kunnen zij gebruik maken van de sectorale Ontwikkelpaden die sectoren samen met de Ministeries van SZW en OCW ontwikkelen en implementeren. Ontwikkelpaden brengen in beeld welke functies er in een sector zijn en hoe een (beoogd) werknemer kan instromen, zich binnen de sector stapsgewijs via verschillende functies kan ontwikkelen dan wel kan overstappen naar een andere sector. De Ontwikkelpaden bieden mensen ook inzicht welke opleidingen, of delen daarvan, zij kunnen volgen om inzetbaar te worden op een functie. Deze opleidingen kunnen volledig in de praktijk worden gevolgd. Statushouders biedt dit mogelijkheden om snel in te stromen op een baan en tijdens het werk de benodigde opleidingen te halen. Er worden momenteel sectorale Ontwikkelpaden opgezet in onder andere de kinderopvang, zorg en welzijn, groen en de techniek, bouw en energie. Binnenkort wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd.
Klopt het dat de diploma's van dierenartsen van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland vrijwel nooit zodanig worden erkend dat zij in Nederland aan de slag kunnen? Kan hier iets aan gedaan worden?
Buitenlands gediplomeerde diergeneeskundigen met een diploma van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland kunnen een aanvraag doen om hun diploma in Nederland te laten erkennen. De beroepskwalificaties van de aanvragers worden op basis van het in het buitenland verkregen diploma, de inhoud en kwaliteit van de gevolgde opleiding en opgedane praktijk- en beroepservaring en eventueel aanvullende opleidingen, cursussen, nascholingen beoordeeld door de Commissie Buitenlands Gediplomeerde Dierenartsen. De CBGD is een onafhankelijk commissie van deskundigen die adviseert aan de Minister van LVVN, welke verantwoordelijk is voor de toelating van diergeneeskundigen tot het Diergeneeskunderegister. Doorslaggevend voor de erkenning is de vakbekwaamheid van de aanvrager, niet diens bevoegdheid in een ander land. De vakbekwaamheid wordt als geheel beoordeeld en bezien in het licht van de Nederlandse eisen. Wanneer de aanvrager over een gelijkwaardig kennis- en vaardighedenniveau beschikt als diergeneeskundigen met een Nederlands diploma, zal de CBGD positief adviseren aan de Minister van LVVN. Hierna kan deze persoon zich laten inschrijven in het Nederlandse Diergeneeskunderegister en zijn zij bevoegd om het beroep uit te oefenen. In 2023 kwamen er bij de commissie 73 aanvragen binnen van buitenlands gediplomeerde dierenartsen. Van deze aanvragen zijn 24 kandidaten automatisch toegelaten tot het Diergeneeskunderegister op basis van hun (door Nederland) geaccrediteerde opleiding. Daarnaast hebben drie personen een positief advies gekregen van de CBGD.
De CBGD betrekt bij haar advies de mogelijkheid om een proeve van bekwaamheid af te leggen. Ook kan voor aanvragers die daar voor in aanmerking komen, geadviseerd worden een remediëringstraject (aanpassingsstage op maat) van maximaal 1 jaar te volgen. Bij het succesvol afronden hiervan, kunnen zij worden geregistreerd in het Diergeneeskunderegister.
Klopt het dat alleen geregistreerde dierenartsen verder kunnen worden opgeleid bij de NVWA en dat het dus niet mogelijk is een gedeeltelijke basisopleiding aan de faculteit te volgen? Zijn er manieren om mogelijk te maken dat iemand met een gedeeltelijke basisopleiding beperkt ingezet kan worden als dierenarts – bijvoorbeeld alleen voor de NVWA? Bent u bereid te onderzoeken of zo'n oplossing een bijdrage kan leveren aan de inzet van statushouders bij de NVWA en dus aan de personeelstekorten?
Het klopt dat alleen in het Diergeneeskunderegister geregistreerde dierenartsen verder kunnen worden opgeleid door de NVWA tot Officiële Dierenarts. Wel is het mogelijk om personen met een dierenartsdiploma van buiten de Europese Unie aan te nemen en op te leiden tot Inspecteur Medewerker Toezicht. Daarmee kunnen zij ook toezicht houden in slachthuizen. Dit is een lager functieniveau dan Officiële Dierenarts.
Het beroep dierenarts is een gereglementeerd beroep. De opleiding, de toegang tot en de uitoefening van het beroep zijn wettelijk geregeld. Alleen toegelaten en in het Diergeneeskunderegister ingeschreven dierenartsen mogen diergeneeskundige handelingen in hun volle omvang verrichten. De Nederlandse masteropleiding Diergeneeskunde leidt studenten op tot dierenartsen met een algemene bevoegdheid. De algemene bevoegdheid heeft als doel om de kwaliteit van diergeneeskundig handelen te borgen en is middels richtlijn 2005/36/EG in alle Europese lidstaten gelijk. Een geclausuleerde bevoegdheid bijvoorbeeld voor specifieke taken bij de NVWA, is dus wettelijk niet mogelijk.
Kunt u zich voorstellen dat het remediëringstraject voor dierenartsen met een buitenlands diploma van de faculteit diergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht voor deze groep niet toegankelijk is, gezien de ingangseisen (Nederlands en de Engelse taal op academisch niveau), de kosten van 20.000euro en de onmogelijkheid naast deze studie te werken? Wat ziet u hiervoor als oplossing?1
Ik begrijp dat deze eisen hoog zijn voor statushouders. Ik vind de eisen echter gerechtvaardigd in het licht van de benodigde vaardigheden voor het uitvoeren van diergeneeskundige handelingen en de kosten die gepaard gaan met de opleiding Diergeneeskunde. Het Ministerie van LVVN zet zich in om het beschikbare arbeidspotentieel, ook van personen met een dierenartsdiploma van buiten de EU, zo goed mogelijk te benutten. Wanneer iemand met een buitenlands diploma van buiten de EER of Zwitserland een aanvraag doet tot diplomaerkenning bij de CBGD en de commissie van oordeel is dat er op bepaalde vlakken extra scholing nodig is om aan beroepskwalificaties te voldoen, kan de CBGD adviseren een remediëringstraject te volgen aan de Faculteit Diergeneeskunde. Dit modulaire remediëringstraject is vanaf medio 2024 beschikbaar en wordt per kandidaat individueel ingevuld, op basis van eerder gevolgde opleidingen en werkervaring.
Voor het remediëringstraject van de Faculteit Diergeneeskunde wordt aangesloten bij het reguliere onderwijs van de opleiding Diergeneeskunde. Deze opleiding wordt in het Nederlands aangeboden. Het remediëringstraject bestaat uit een generiek deel van 15 ECTS, gericht op het werken als dierenarts in Nederland en een op maat samengesteld deel van maximaal 45 ECTS. De kosten van het volledige remediëringstraject (60 ECTS) staan in verhouding met het instellingstarief voor de master Diergeneeskunde (€ 26.686 euro per jaar) en het remediëringstraject voor humane zorgverleners. Indien een kandidaat slechts een deel van het remediëringstraject volgt, liggen de kosten lager. Ik ben met de beroepsgroep en de faculteit Diergeneeskunde in gesprek om verdere mogelijkheden te verkennen om het remediëringstraject zo toegankelijk mogelijk te maken.
Bent u bereid meer middelen beschikbaar te stellen voor taalonderwijs op C1-niveau en vaktaal aan nieuwkomer-professionals (uit verschillende sectoren, maar in elk geval voor tekortberoepen)?
Er wordt op verschillende manieren geld geïnvesteerd in het bevorderen van het taalniveau van statushouders. Zo heeft de Staatssecretaris Participatie & Integratie een subsidieregeling voor werkgevers gecreëerd. Met deze subsidieregeling wordt een impuls gegeven om statushouders duurzaam in dienst te nemen. Deze subsidieregeling biedt werkgevers een financiële tegemoetkoming voor de extra begeleiding van statushouders op de werkvloer, gericht op het verkleinen van de taal- en cultuurverschillen. De subsidie kan onder andere ingezet worden voor (vak)taalscholing. Hiermee wordt een significant budget door het kabinet ter beschikking gesteld voor taalonderwijs en vaktaalscholing. Daarnaast dragen werkgevers de verantwoordelijkheid om te investeren in nieuwkomers die zij in dienst hebben genomen.
Gemeenten kunnen de keuze maken om een gedeelte van het re-integratiebudget (Participatiewet) en het volwasseneducatiebudget (Wet Educatie en beroepsonderwijs) te gebruiken voor taalonderwijs of vaktaalscholing van statushouders.
Vanuit de Wet Inburgering 2021 wordt door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan gemeenten middelen ter beschikking gesteld om het taalonderwijs in het inburgeringstraject voor statushouders op B1 niveau vorm te geven.
Bent u bekend met andere «high potential» programma's voor nieuwkomers bij Nederlandse organisaties, zoals dit instapprogramma van de NVWA en bijvoorbeeld het «Nieuwkomers in hun Kracht» programma van het
Ja, hier ben ik mee bekend.
Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) (waar nieuwkomer-zorgprofessionals worden opgeleid)?
Met het plan van aanpak «statushouders aan het werk»2 onderneemt het kabinet gezamenlijk met de taskforce Voor een «Inclusieve arbeidsmarkt»3 activiteiten om de kansen op betaald werk te verbeteren. Hierbij wordt onder andere gericht op het ondersteunen van werkgevers. Zo wordt ook in 2025 en 2026 de subsidieregeling voor werkgevers opengesteld. Dit soort programma’s kunnen hiervoor een subsidieaanvraag indienen. Ook worden voor de werkgevers die subsidie ontvangen bijeenkomsten georganiseerd om ervaringen uit te wisselen. Ook werkgevers die geen subsidie hebben ontvangen, maar wel statushouders in dienst hebben genomen worden voor deze bijeenkomsten uitgenodigd. De opbrengsten van deze bijeenkomsten worden ook gebruikt voor de doorontwikkeling van een pakket van eenvoudige en toepasbare effectieve interventies die werkgevers kunnen inzetten om statushouders te begeleiden op de werkvloer. Met het actief verspreiden van deze effectieve interventies willen wij werkgevers handvatten bieden om (leer)werktrajecten voor statushouders op te zetten.
Daarnaast hebben de NVWA en het UMCG inmiddels contact gelegd en kijken hoe er van elkaar geleerd kan worden.
Is het mogelijk dit soort programma's meer ondersteuning te bieden bij de uitdagingen waar zij mee te maken krijgen? Bent u bereid vanuit de overheid het initiatief te nemen om deze programma's samen te brengen en ze van elkaar te laten leren?
Het Commissiedebat is niet langer gepland op 6 november.
Kunt u deze vragen in elk geval voor het commissiedebat NVWA dat op 6 november 2024 gepland is beantwoorden?
Het niet nakomen van internationale afspraken voor aanpak biodiversiteitscrisis |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Onderkent de Staatssecretaris het feit dat de biodiversiteit wereldwijd en in Nederland onder grote druk staat en dat dit een bedreiging is voor onze gezamenlijke toekomst, zoals onder andere het Living Planet Report van het Wereld Natuur Fonds (WWF) en het rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) laten zien?1 2
Het Living Planet Report, het IPPC rapport en het IPBES rapport zijn onderzoeken binnen een breed palet, die samen met de nationale onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Compendium voor de Leefomgeving een beeld geven voor dit kabinet van de staat van de biodiversiteit in Nederland en de wereld. Nederland gaat zelf ook de natuur beter monitoren in het kader van de natuurherstelverordening. Ik erken dat de biodiversiteit in Nederland en de wereld uitdagingen heeft én dat het tegengaan en keren van biodiversiteitsverlies een grote uitdaging is. Een gezonde natuur is de basis van het menselijk bestaan.
Erkent u dat het beschermen en verbeteren van biodiversiteit wereldwijd en in Nederland belangrijk is en een taak van de overheid?
De overheid heeft met de tot haar beschikking staande instrumenten een belangrijke rol in het beschermen en verbeteren van de biodiversiteit. Het kabinet werkt daarom aan ruimte voor en behoud van biodiversiteit en natuur, zowel nationaal als internationaal. Nationaal doen we dit o.a. via het nationaal Natuurherstelplan, waar u voor het eind van 2024 een brief over krijgt, en de provinciale programma’s voor natuurbeheer en -ontwikkeling, het agrarisch natuurbeheer, het programma Natuurherstel, het programma Grote Wateren en het programma Noordzee. Internationaal committeert het kabinet zich aan de verplichtingen die volgen uit internationale wet- en regelgeving ten aanzien van natuur en biodiversiteit.
Bent u zich ervan bewust dat er wereldwijde afspraken zijn gemaakt en oplossingen zijn bedacht om de natuur vóór 2030 in de richting van herstel te sturen en dat Nederland zich daar dus aan gecommitteerd heeft?
In de kamerbrief over de uitkomsten van de 15de Conferentie van Partijen van het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD COP15) van 7 maart 2023 (Kamerstuk 26 407, nr. 146) heeft het voorgaande kabinet aangegeven dat het Strategisch raamwerk voor 2030, het zogenoemde Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework tijdens deze vergadering unaniem is aangenomen. Nederland is volwaardig partij bij het verdrag en dus onderdeel van die consensus.
Hoe staat het met de uitvoering van de breed aangenomen motie-Kostić c.s. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 942) die de regering opdraagt om zo snel mogelijk dit jaar in beeld te brengen welke bestaande afspraken rondom de bescherming van de natuur dreigen niet te worden gehaald, om vervolgens waar nodig in te grijpen om ervoor te zorgen dat de afspraken alsnog op tijd worden nagekomen en om met maatregelen te komen om ervoor te zorgen dat de negatieve trend voor verschillende dierpopulaties, zoals wilde bijen en vlinders, zo snel mogelijk wordt gekeerd?
In het Commissiedebat Stikstof, NPLG en Natuur van 4 september jl. heeft de Staatssecretaris toegezegd dat de uitvoering van de motie-Kostić wordt meegenomen in de brief die voor het einde van 2024 naar de Kamer gaat over het opstellen van het Natuurherstelplan.
Klopt het dat u niet langer voornemens bent het National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP) in te dienen voor aanvang van de COP16, terwijl dit wel afgesproken was (Kamerstuk 21 501-08, nr. 961)?
Het kabinet heeft meer tijd nodig om het NBSAP af te ronden. Het NBSAP wordt in het tweede kwartaal van 2025 ingediend. Vooraf zal het NBSAP met de Kamer worden gedeeld (Kamerstuk 21 501-08, nr. 961).
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend is, waarom houdt u zich niet aan de internationale afspraken in het kader van het Global Biodiversity Framework (GBF) en de afgesproken lijn binnen de coalitie, namelijk dat het kabinet zich aan allen nationale en internationale afspraken moet houden?
Wat was de status van het concept-NBSAP en was het zo goed als afgerond?
Het concept-NBSAP was onder de vorige regering opgesteld en daardoor onvoldoende in lijn met het regeerprogramma, het hoofdlijnenakkoord en de prioriteiten van het kabinet. Daarmee was het niet voldoende afgerond om in te kunnen dienen bij het secretariaat van het VN-Biodiversiteitverdrag. Het kabinet heeft meer tijd nodig om het NBSAP af te ronden zodat er een volwaardig stuk met de Kamer en het secretariaat van het VN-Biodiversiteitverdrag kan worden gedeeld. Ik vind het een te belangrijk stuk om dit niet zorgvuldig te doen.
Bent u nu voornemens het NBSAP te herzien en mogelijk af te zwakken? Zo ja, waarom precies, op welke punten en op basis van welke wetenschappelijke rapporten en conclusies?
Het kabinet is voornemens om het NBSAP af te maken volgens de lijnen van het regeerprogramma, het hoofdlijnenakkoord en de prioriteiten van het kabinet. Er zal een volwaardig stuk met de Kamer en het secretariaat van het VN-Biodiversiteitverdrag worden gedeeld.
Hoe rijmt u, indien u de NBSAP wil afzwakken, dat met de duidelijk opdracht van bovengenoemde motie-Kostić en de wetenschappelijke inzichten over de stand van biodiversiteit en de situatie van een biodiversiteitscrisis (zoals genoemd door IPBES en IPCC)?
Dat is niet aan de orde. Het NBSAP wordt in lijn gebracht met het beleid van het kabinet.
Op welke onderdelen van het concept-NBSAP wordt de opgave groter, moeilijker en of duurder als gevolg van uw uitstel? Kunt u dit onderbouwen op basis van wetenschappelijke bronnen?
Het NBSAP is een middel om de voortgang op biodiversiteitactie te monitoren op mondiaal niveau. Het indienen hiervan ná COP16 heeft geen gevolgen voor de implementatie. Het kabinet committeert zich zoals afgesproken aan de mondiale afspraken op gebied van biodiversiteit.
Is een betrouwbare overheid belangrijk voor u? Zo ja, denkt u dat al die organisaties en instanties die input hebben gegeven voor het NBSAP nu meer of minder vertrouwen hebben in de overheid?
Ja een betrouwbare overheid is belangrijk. Het kabinet is daarom voornemens om het NBSAP af te maken volgens de lijnen van het regeerprogramma, het hoofdlijnenakkoord en de prioriteiten van het kabinet, zodat er een volwaardig stuk met de Kamer en het secretariaat van het VN-Biodiversiteitverdrag kan worden gedeeld in het tweede kwartaal van 2025. Ik spreek mijn waardering uit voor de inbreng van de verschillende organisaties.
Wat betekent het niet inleveren van het NBSAP voor de internationale onderhandelingspositie van Nederland als het gaat om klimaat en natuur en waar baseert u dat op?
Het kabinet heeft er vertrouwen in dat begrepen wordt dat een kabinetswissel gevolgen kan hebben voor planvorming. En Veel andere landen hebben ook nog geen plannen ingediend. In totaal hebben volgens de website van de CBD tot nu toe 34 van de 196 landen een NBSAP ingediend voorafgaand aan COP16.
Wanneer komt Nederland met het Natuurherstelplan dat door bindende EU-Natuurherstelverordening aan alle EU-lidstaten wordt voorgeschreven om een gelijk speelveld te creëren? Hoe wordt dan precies invulling gegeven aan de targets 1 tot en met 12 van het GBF?
Het kabinet is voornemens om over twee jaar het concept Natuurherstelplan af te maken. Dit is een wettelijke verplichting volgend uit de Europese natuurherstelverordening. Hier wordt een koppeling gemaakt met de targets 1 tot en met 12 van het GBF. Daarnaast wordt er ook nu al in het kader van de provinciale programma’s voor natuurbeheer en -ontwikkeling, het NNN, het agrarisch natuurbeheer, het programma Natuurherstel, Programma Noordzee en het programma Grote Wateren gewerkt aan onderdelen van de targets 1–12 van het GBF.
Bent u bereid om alsnog de NBSAP tijdig in te dienen, met maatregelen die zorgdragen voor effectieve natuurbescherming en biodiversiteitsherstel, zoals door Nederland afgesproken in het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?
Zoals gezegd wordt het NBSAP in het tweede kwartaal van 2025 ingediend bij het secretariaat van het VN Biodiversiteitsverdrag. Eerder is niet mogelijk omdat dit NBSAP nog wordt aangepast aan de lijnen van het regeerprogramma, het hoofdlijnenakkoord en de prioriteiten van het kabinet. Vooraf zal het met de kamer worden gedeeld.
Kunt u de vragen beantwoorden voor de komende Biodiversiteitstop (COP16)?
Door het opstellen van een zorgvuldige beantwoording was het niet mogelijk om de vragen voor de Biodiversiteitstop (COP16) te beantwoorden.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Gaswinning nabij de Wadden. |
|
Glimina Chakor (GL), Suzanne Kröger (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Sophie Hermans (VVD), Rummenie |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in Der Spiegel «Jetzt muss endlich Schluss sein»1 over de kritiek op de gasboring door ONE-Dyas bij gasveld N05-A dat gedeeltelijk in Nederland en in Duitsland ligt en de aanhoudende protesten op Borkum, in Berlijn en op zee?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het nieuws uit Duitsland dat ONE-Dyas daar voorlopig geen vergunning krijgt voor de aanleg van de stroomkabel, wat een belangrijke voorwaarde was om naar gas te boren op 25 kilometer van Schiermonnikoog bij gasveld N05-A?
Het Nedersaksische Staatsbedrijf voor Waterbeheer, Kust- en Natuurbescherming (NLWKN) heeft op 21 oktober 2022 ONE-Dyas een (waterrechtelijke) vergunning voor de aanleg van de geplande zeekabel verleend. Onderdeel van deze vergunning was de betaling van een compensatiebedrag voor de aantasting van natuur en landschap dat zou worden veroorzaakt met de aanleg van de kabel. In de volgende jaren kwam er informatie naar voren over de mogelijke aanwezigheid van stenige riffen in het tracégebied. Hierop heeft de NLWKN op 19 juli jl. een nieuw besluit uitgevaardigd, waarbij het eerder vastgestelde te betalen compensatiebedrag werd verhoogd. Dit besluit bevatte een ontheffing voor de doorkruising van het tracégebied en bevatte een onmiddellijke uitvoerbaarheid van alle vergunningen.
De Duitse rechter heeft, nadat er bezwaar was gemaakt, vervolgens geconstateerd dat de NLWKN bij de verlening van de vergunning eerst een onderzoek naar compensatiemaatregelen had moeten vragen, en niet al direct een compensatie door een vervangend geldbedrag had moeten opnemen in de vergunning. De vergunning voldoet hierdoor niet aan de wettelijke vereisten voor de beoordeling van de vermijdbaarheid van de aantasting en mogelijke compensatie- of herstelmaatregelen, en de afweging van natuurbeschermingsbelangen tegen andere belangen die voor de aantasting pleiten. De Duitse voorzieningenrechter heeft op 7 augustus jl. besloten dat ONE-Dyas nog niet mag beginnen met de aanleg van de stroomkabel tussen het N05-A platform en het Duitse offshore windmolenpark Riffgat, maar eerst herstelmaatregelen in kaart moet brengen. Dit heeft ONE-Dyas gedaan.
Op 27 augustus jl. heeft ONE-Dyas een aanvraag voor de aanpassing van de installatievergunning van de kabel ingediend bij het NLWKN. In deze aanvraag is een voorstel voor natuurcompensatie in natura gevoegd en is tevens de installatieperiode verruimd. De aangepaste vergunning wordt zeer binnenkort verwacht.
Wat zijn de gevolgen voor de gasproductie bij gasveld N05-A nu deze vergunning is geschorst, aangezien de stroomkabel ervoor zou zorgen dat het gas wordt geproduceerd met windenergie in plaats van fossiele energie en dat binnen de vergunning geen ruimte is voor emissies door de verbranding van fossiele energie?
ONE-Dyas is in overleg met het NLWKN om de vervolgstappen te bespreken. Het doel is nog steeds om deze winter het eerste aardgas te kunnen produceren. Indien het NLWKN niet tijdig de gewijzigde vergunning verleent, zal de productie van aardgas pas op zijn vroegst in het najaar van 2025 plaatsvinden. Om aan de binnenlandse vraag naar aardgas te kunnen voldoen zal dan gas moeten worden geïmporteerd, bijvoorbeeld via LNG.
Welke alternatieven voor de stroomkabel zijn er om alsnog zonder fossiele energie gas te produceren door ONE-Dyas bij gasveld N05-A?
Er zijn geen alternatieven om het platform van stroom te voorzien, die ook binnen redelijke termijn en binnen de vergunning uitvoerbaar zijn. De elektrificatie van platform N05-A met behulp van windenergie betekent een forse verlaging van uitstoot van methaan, stikstof en CO2 en draagt daarmee bij aan een zo schoon mogelijke energievoorziening in de transitie naar een volledig duurzaam energiesysteem. Het platform N05-A wordt Nederlands eerste offshore-gasbehandelingsplatform in de Noordzee dat volledig draait op windenergie. Door de aansluiting met het Duitse windpark Riffgat is er nagenoeg geen uitstoot van emissies tijdens de productie van het aardgas vanaf dat platform.
Binnen welke tijd moet ONE-Dyas met een alternatief plan komen om dit jaar van start te kunnen gaan met de gaswinning?
Om nog deze winter te kunnen starten, zal ONE-Dyas uiterlijk eind september de aangepaste en geldige vergunning moeten verkrijgen in Duitsland. Er is geen alternatief plan dat dit jaar tot productie leidt.
Bent u bekend met de recente studie «Oil and gas platforms degrade benthic invertebrate diversity and food web structure» in Science of the Total Environment2 waaruit blijkt dat de biodiversiteit rond olie- en gasplatformen met 28% afneemt?
De studie «Oil and gas platforms degrade benthic invertebrate diversity and food web structure» is mij bekend. Het betreft een studie die is uitgevoerd in de omgeving van 9 installaties in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van het Verenigd Koninkrijk. Uit het onderzoek blijkt een relatie tussen verhoogde concentraties van met name koolwaterstoffen (olie) die aangetroffen zijn tot een afstand van 500 m vanaf de installaties en de aldaar aangetroffen biomassa en biodiversiteit. De resultaten van dit onderzoek zijn niet één op één te vertalen naar de situatie in Nederland. Voor zeven van de negen onderzochte locaties geldt bijvoorbeeld dat de productie gestart is voor het verbod op het lozen van oliehouden boorgruis met meer dan 1% olie (OSPAR Decision 2000/3 van 16 januari 2001). De zeven installaties zijn tussen 1975 en 1996 opgestart en veel van de putten zijn geboord voor dat de installaties in gebruik werden genomen, dus ruim voor het verbod op het lozen van oliehoudend boorgruis. In Nederland is het lozen van oliehoudend boorgruis, zelfs indien deze minder dan 1% olie bevat, al sinds 1993 verboden.
Bij het boren van de putten vanaf de Mijnbouwinstallatie N05-A van ONE-Dyas zal zowel gebruik worden gemaakt van boorspoeling op oliebasis als op waterbasis. Al het daarbij vrijkomende boorgruis en alle gebruikte boorspoeling zal worden opgevangen en naar de wal worden getransporteerd.
Er zijn mij geen recente vergelijkbare onderzoeken rond installaties op het Nederlandse deel van de EEZ bekend. Een recent onderzoek naar de benthische biodiversiteit op poten van mijnbouwinstallaties in Nederlandse EEZ3 toont aan dat deze vergelijkbaar is met natuurlijke riffen in de Noordzee.
Van belang is of er sprake is van significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen. Gezien er geen sprake is van het lozen van boorgruis en boorspoeling, is er geen sprake van een significant negatief effect van het boren op de zeebodem op instandhoudingsdoelen.
Bent u bekend met dreiging dat de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization-werelderfgoedcommissie(UNESCO) de werelderfgoedstatus zal intrekken als gasboringen in, of met impact op, de Waddenzee plaats zullen vinden?
Ik ben bekend met de state of conservation rapportages van 2023 en 2024. UNESCO uit hierin haar zorgen over mijnbouwactiviteiten in en rond de Waddenzee en geeft aan dat (mijnbouw)activiteiten in, of met impact op de Outstanding Universal Value (OUV) niet verenigbaar is met de status van werelderfgoed. UNESCO dreigt op dit moment niet met het intrekken van de status. De genoemde rapportages (state of conservations) zijn wel de eerste (proces) stap indien er sprake zou zijn van een bedreiging van de OUV van het Werelderfgoed. Het N05-A project bevindt zich circa 20 km te noorden van Schiermonnikoog, en ligt daarmee in de Noordzee. Voorafgaand aan de verlening van de vergunning is onderzocht wat de mogelijke effecten op natuur in het Waddenzeegebied zijn. Er is vastgesteld dat de geplande activiteiten geen significante effecten hebben, ook niet via externe werking. Om deze reden is er een vergunning verstrekt.
Kunt u uitsluiten dat het project, inclusief alternatieven voor de stroomkabel, impact zal hebben op de Waddenzee?
Ja. In de verklaring van geen bedenkingen is het project beoordeeld, uitgaande van een stroomkabel. Door de Minister voor Natuur en Stikstof (thans Staatssecretaris LVVN) is geoordeeld dat er geen significante effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn, waaronder de Waddenzee. Het project ligt circa 20 km ten noorden van Schiermonnikoog en dus niet in de Waddenzee of in een ander beschermd natuurgebied. Indien er een alternatief zou komen voor de stroomkabel, dan zal opnieuw moeten worden vastgesteld of, en welke, effecten op de beschermde natuur optreden, voordat een vergunning kan worden afgegeven.
Bent u bekend met het feit dat de Duitse Minister van Economische Zaken het gasproject niet nodig acht?3
Het is mij bekend dat de Duitse Minister Habeck in een interview met het Duitse blad Der Spiegel heeft aangegeven dat hij het project niet noodzakelijk acht voor de Duitse energievoorziening.
Heeft u contact gehad met uw Duitse collega’s over de recente ontwikkelingen van het project bij gasveld N05-A? Zo ja, zijn daarbij ook de zorgen van natuur- en milieuorganisaties over de impact van het project voor nabijgelegen natuurgebieden en het klimaat besproken?
Mijn voorganger heeft op 1 juli jl. een brief verstuurd aan de verschillende betrokken bewindspersonen aan Duitse zijde waarin is benadrukt dat Nederland een groot belang hecht aan de goede samenwerking tussen beide landen op het gebied van energiebeleid. Daarnaast wordt in deze brief benadrukt wat het belang is van de gaswinning op de Noordzee in het kader van de leveringszekerheid en verminderde afhankelijkheid met een zo laag mogelijke emissie. Ook over de recente ontwikkelingen rondom het project is met die inzet contact met betrokken Duitse ministeries. Indien nodig zal ik ook persoonlijk het belang van dit project voor zowel Nederland als voor Duitsland benadrukken bij mijn Duitse collega.
Kunt u het boren niet beter tijdelijk pauzeren tot alle vergunningen zijn geregeld, aangezien de vergunning van de stroomkabel voorlopig is ingetrokken, het hoger beroep tegen de vergunning in Nederland, het hoger beroep tegen de vergunning in Duitsland nog moet plaatsvinden en het verdrag voor de winning van het gas nog moet worden getekend met uw Duitse collega’s?
ONE-Dyas heeft besloten om in afwachting van de verschillende procedures die er nog lopen wel alvast door te gaan met de verschillende voorbereidende werkzaamheden, zoals de installatie van het productieplatform en het tijdelijke boorplatform om zodoende, bij een voor ONE-Dyas positieve uitkomst van de bovenstaande procedures, nog voor het einde van het jaar het eerste gas te kunnen produceren. Zij voorzien dat zij anders een vertraging oplopen tot de zomer van 2025.
Het bericht ‘Dringend advies na weer mogelijk incident met wolf: kom niet met kleine kinderen in bossen Utrechtse Heuvelrug’. |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dringend advies na weer mogelijk incident met wolf: kom niet met kleine kinderen in bossen Utrechtse Heuvelrug»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder onwenselijk is dat de provincie Utrecht mensen moet adviseren om niet met kinderen naar de bossen op de Utrechtse Heuvelrug te komen, simpelweg omdat het te gevaarlijk is vanwege de wolf?
Ja, ik vind het een onwenselijke situatie dat gebieden gesloten worden voor recreatie vanwege de aanwezigheid van wolven. Dat de provincie hiertoe heeft moeten besluiten vind ik heel vervelend. De gemeente en provincie bevinden zich echter in een uiterst complexe situatie waar zij niet alleen moeten kijken wat zij met betrekking tot de betrokken wolven kunnen doen, maar ook verantwoordelijkheden hebben als het gaat om de veiligheid van mensen. Ik vind het verstandig dat bezoekers door de provincie worden gewezen op de aanwezigheid van wolven op de Utrechtse Heuvelrug om verdere incidenten te voorkomen. Ik steun de gemeente en provincie in hun rol als bevoegd gezag en in de maatregelen die zij nemen voor de veiligheid van mensen en hun huisdieren.
Klopt het dat de provincie Utrecht van plan is om één wolf die op de Utrechtse Heuvelrug leeft «negatief te conditioneren», oftewel opnieuw schuw te maken, en voor de andere alleenstaande wolf een afschotvergunning aan wil vragen?
De provincie Utrecht heeft het besluit genomen tot vergunning voor negatief conditioneren van de solitaire wolf bij Austerlitz. Voor het ouderpaar bij Leusden is het nu niet mogelijk voor de provincie om een vergunning te geven voor negatief conditioneren wegens het ontbreken van een koppeling van de incidenten aan een individuele wolf. Om dezelfde reden kan het verzoek om een afschotvergunning ingediend door Den Treek/Het Schoutenhuis, ook niet in behandeling worden genomen. Wel is de modelvergunning voor afschot klaar, zodat een besluit tot vergunning voor afschot door de provincie Utrecht kan worden genomen als daar noodzaak toe is en het individu bekend is uit DNA-analyse.
Mocht er nog eens sprake zijn van een incident met bijvoorbeeld het wolven ouderpaar en DNA-analyse mogelijk is tot op niveau van het individu, dan is ook in dat geval snel een besluit tot vergunning negatief conditioneren te nemen, omdat er dan een voorbeeld klaarligt in de vorm van het besluit vergunning voor de genoemde solitaire wolf.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat de hiervoor benodigde vergunningen zo snel mogelijk worden verleend? Op welke wijze helpt u de provincie daarbij?
De gedeputeerde staten van de Provincie Utrecht zijn bevoegd gezag voor het al dan niet verlenen van vergunningen. Ik heb de Provincie Utrecht laten weten dat ik achter de vergunningverlening sta. Ik wil graag met de provincies onderzoeken of er mogelijkheden voor versnelling zijn voor gevallen dat een heel snelle vergunningverlening noodzakelijk is. Ik ben bezig met een definitie van probleemwolven en kijk daarbij ook naar wetgeving in andere lidstaten.
Klopt het dat u in nauw overleg bent met de provincie over vervolgstappen? Welke stappen worden er met de provincie besproken en op welke termijn verwacht u daar de resultaten van?
Ik sta in nauw contact met de provincie en probeer de provincie waar mogelijk te ondersteunen met de kennis en expertise die het Rijk te bieden heeft. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is de provincie het bevoegd gezag en gaat zij over de benodigde vervolgstappen. De provincie heeft aangegeven dat een vergunning voor negatief conditioneren voor de solitaire wolf eind augustus gereed is. Er moet nog besloten worden over een eventuele vergunning voor het wolvenpaar. De vergunning voor afschot betreft een sjabloon (op-de-plank-vergunning) welke indien de situatie zich voordoet, nog situatie-specifiek moet worden ingevuld en getoetst aan de wettelijke vereisten. Dit is naar het oordeel van de provincie Utrecht nog niet aan de orde.
Welke andere opties dan nu al door de provincie worden bestudeerd voor het beheren van de wolf wilt u met de provincie bespreken?
Het verbeteren van de aanpak van wolvenproblematiek heeft voor mij grote urgentie. Ik wil zorgen dat er op korte termijn een landelijk wolf fencing team komt om veehouders te helpen met het plaatsen van wolfwerende hekken. Daarnaast wil ik ook op korte termijn samen met provincies en stakeholders een Landelijk Informatiepunt Wolf oprichten voor het verbeteren van de informatie over de wolf en omgaan met de aanwezigheid van de wolf. Ook ben ik van mening dat een goede definitie van een «probleemwolf» nodig is om effectief op te kunnen treden in geval van aanvallen. Ik wil met de provincies onderzoeken of er mogelijkheden voor versnelling zijn voor gevallen dat een heel snelle vergunningverlening noodzakelijk is. En ik wil de staat van instandhouding van de wolf in Nederland laten vaststellen. Daarnaast zet ik mij in Europees verband in voor verlaging van de beschermingsstatus van de wolf. Een lagere beschermingsstatus biedt op termijn waarschijnlijk meer mogelijkheden om in te grijpen bij incidenten met wolven.
Hoeveel wolven kunnen er volgens u leven in een gebied zoals de Utrechtse Heuvelrug waar mensen wonen en waar veel recreatie is? Vraagt een dergelijk verstedelijkte omgeving niet om een andere norm voor de staat van instandhouding?
Op dit moment is de staat van instandhouding voor Nederland nog niet bepaald. Het bepalen van de staat van instandhouding gebeurt op basis van Europese regels uit de Habitatrichtlijn aan de hand van vier aspecten: verspreiding, populatie, leefgebied en het toekomstperspectief van de soort, die ieder kunnen worden beoordeeld als gunstig, matig ongunstig, zeer ongunstig of onbekend. Onlangs heeft het Europese Hof vastgesteld dat het voor het ingrijpen jegens wolven van belang is om de effecten hiervan op de staat van instandhouding zowel op lokaal, als op nationaal, als op grensoverschrijdend niveau te bepalen.2Het vaststellen van de staat van instandhouding van wolven in Nederland zal de komende tijd worden vormgegeven, zowel in nationaal als in internationaal verband. Onderdeel hiervan is het bepalen een ecologische drempelwaarde voor wolven in Nederland, de zogenaamde referentiepopulatie, waarboven sprake is van een gunstige staat van instandhouding.
Hoe ziet u het risico dat wolven door de vele mensen die door hun leefgebied trekken minder mensenschuw worden, waardoor er steeds zal moeten wordsen «ingegrepen»?
Ik beschouw dit als een serieus risico. Het is onvermijdelijk dat in een dichtbevolkt land confrontaties met wolven voorkomen, waardoor de natuurlijke schuwheid afneemt. Negatieve conditionering van wolven door de mens is een maatregel om te zorgen dat wolven mensen blijven mijden en hun natuurlijke schuwheid behouden.
Bent u ervan op de hoogte dat de provincies constateren dat er een handelingsperspectief ontbreekt wanneer er geen acuut ingrijpen (meer) mogelijk is vanuit de verantwoordelijkheid van de burgemeester voor de openbare orde en veiligheid, maar er wel een acute situatie is rond een probleemwolf volgens de definitie van het «IPO wolvenplan»? Welke oplossingen ziet u voor dit dilemma waar niet alleen Utrecht, maar ook andere provincies mee te maken hebben?2
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Ik vind het belangrijk dat provincies, in lijn met hetgeen beschreven staat in het Interprovinciaal wolvenplan, voorbereidingen treffen en reeds de benodigde vergunningen in algemene zin te hebben klaarliggen. Dan behoeft slechts de situatieafhankelijke invulling nog plaats te vinden en kan sneller worden ingegrepen. Ik weet dat de provincie Utrecht ook een dergelijk document aan het ontwikkelen is. Ik wil graag met de provincies onderzoeken of er ook nog andere mogelijkheden voor versnelling zijn voor gevallen dat een heel snelle vergunningverlening noodzakelijk is.
Wat is uw reactie op de vraag vanuit de provincie Utrecht om uw steun en instemming, om te voorkomen dat er slachtoffers kunnen vallen? Hoe helpt u bij het vinden van een oplossing voor het hierboven omschreven probleem van het ontbreken aan een geschikt instrumentarium voor een dergelijke acute situatie?
Ik steun de provincie Utrecht bij het nemen van de noodzakelijke maatregelen om te voorkomen dat er slachtoffers kunnen vallen. De provincie behoeft niet mijn instemming voor haar aanpak, aangezien de bevoegdheid voor vergunningverlening exclusief bij de provincies ligt.
Ik werk samen met provincies en ondersteun hen op de wijze zoals ik in de voorgaande vragen heb beschreven.
Aan welke criteria moet exact worden voldaan om een afschotvergunning te kunnen verlenen?
De wolf is onder de Habitatrichtlijn en nationale wetgeving strikt beschermd. Uit deze bescherming volgt dat een wolf in beginsel niet kan worden verstoord, verjaagd of gedood, maar dat in bepaalde situaties hiervoor een uitzondering kan worden gemaakt. Er moet dan aangetoond kunnen worden dat er sprake is van een in de wet vastgelegd belang (bijvoorbeeld bescherming van de openbare veiligheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee), er dient te worden onderbouwd dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, en het doden mag geen afbreuk doen aan het streven om wolven in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Wat is uw inschatting van de kansrijkheid van de afschotvergunning die de provincie Utrecht aan wil vragen? Op welke termijn kan deze vergunning op zijn vroegst worden verleend?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn gedeputeerde staten van de Provincie Utrecht bevoegd gezag voor het al dan niet verlenen van vergunningen, en kan ik dus ook niet de kansrijkheid van de vergunning beoordelen. Voor het doden van een wolf gelden de voorwaarden die zijn beschreven in het antwoord op vraag 11.
De provincie Utrecht laat weten vanwege het strikte wettelijke beschermingsregime geen termijn te kunnen noemen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is de modelvergunning voor afschot klaar, zodat een besluit tot vergunning voor afschot door de provincie Utrecht kan worden genomen als daar noodzaak toe is en het individu bekend is uit DNA-analyse. De termijn waarop een vergunning op zijn vroegst kan worden verleend, is niet wettelijk bepaald. De provincie gaat zelf over haar besluitvorming en kan dus ook sneller handelen dan de maximale wettelijke termijnen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vanuit de wet staat tegen een vergunning bezwaar en beroep open. Zo is een bezwaarperiode van zes weken van toepassing en de inwerkingtreding van de vergunning kan op basis van een verzoek om voorlopige voorziening door de rechter worden geschorst (bijvoorbeeld een verbod op het doden van de wolf, totdat de rechter uitspraak heeft gedaan). In principe staat deze bezwaartermijn het uitvoeren aan de verleende vergunning niet in de weg, dit is pas het geval wanneer er wordt verzocht om een voorlopige voorziening.
Kunt u tevens verduidelijken hoe het vergunningstraject met betrekking tot het negatief conditioneren in elkaar steekt?
Vergunningstrajecten voor het negatief conditioneren zijn gelijk aan die voor afschot, zoals beschreven in het antwoord op vraag 12.
Op welke termijn verwacht u dat de vergunning voor het negatief conditioneren van de wolf op de Utrechtse Heuvelrug kan worden verleend?
Recente incidenten alsmede de verspreiding, het gedrag en de toekomst van de wolf in Nederland |
|
Boomsma |
|
Rummenie |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat op 16 juli 2024 een meisje tijdens de buitenschoolse opvang bij Leusden is gebeten door een wolf en dat korte tijd later een peuter bij de Pyramide van Austerlitz (mogelijk) door een wolf omver is geduwd? Betreft het dezelfde wolf?1, 2
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de incidenten in Leusden en Austerlitz. Provincie Utrecht heeft voor deze incidenten onderzocht welke wolf het betrof. Het incident bij Leusden is naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door een dier van een aldaar levende wolvenpaar. Het DNA-onderzoek heeft dit overigens niet nader kunnen bevestigen. Het incident in Austerlitz betrof een solitaire wolf die al meerdere malen richting honden ongewenst gedrag heeft vertoond.
Welke incidenten, zoals het benaderen of zelfs achtervolgen van fietsers en kinderen door wolven, zijn hieraan voorafgegaan en kan u de uitkomsten van het nader verrichte onderzoek delen?
In de provincie Utrecht is sprake van een ouderpaar wolven met 5 welpen die betrokken zijn bij incidenten in de omgeving van Leusden. Tevens is er in Utrecht sprake van een alleenstaande wolf die betrokken is bij incidenten in de omgeving van Austerlitz. Met betrekking tot het onderzoek verwijs ik naar voorgaand antwoord op vraag 1.
Vanaf wanneer had op grond van de interprovinciale escalatieladder de situatie in dit gebied aangemerkt kunnen worden als een «probleemsituatie»?
De eerste probleemsituatie in de zin van de escalatieladder, met de solitaire wolf vond medio 2023 plaats. Voor het ouderpaar met de welpen was de eerste probleemsituatie in de zin van de escalatieladder, op 6 juli 2024.
Is op basis van de interprovinciale escalatieladder bij het bijtincident sprake van een probleemsituatie of wordt de bijtende wolf ook aangemerkt als «probleemwolf»?
In Utrecht is op grond van de nu beschikbare informatie naar het oordeel van de provincie geen sprake van een probleemwolf in de zin van de provinciale escalatieladder.
Deelt u de mening dat er onmiddellijk tot handelen moet worden overgegaan om die wolf te beletten zulk gedrag te herhalen, als een wolf eenmaal een mens heeft gebeten? Zo ja, welke termijn acht u haalbaar voor het nemen van verdere maatregelen, en welke acht u acceptabel?
Ik vind het zeer wenselijk dat provincies zo snel mogelijk handelen om incidenten tegen te gaan en herhaling te voorkomen. Het is ook in het belang van de provincies als bevoegd gezag om hier een zo kort mogelijke termijn voor te hanteren. De provincie Utrecht is hier bevoegd gezag, oordelen over haalbaarheid en acceptabel zijn, laat ik aan de provincie. Ik realiseer me goed dat dit voor de provincies, en overigens ook voor de betrokken gemeenten, nieuwe en lastige situaties zijn waarbij zij hun best doen om met tempo de goede beslissingen te nemen die recht doen aan de veiligheid van mensen en hun huisdieren en aan hun gevoelens van onveiligheid en binnen de grenzen van de geldende regelgeving zijn. Ik blijf in gesprek met de provincies om in de toekomst samen krachtiger te kunnen optreden.
Kan de burgemeester op grond van de Gemeentewet besluiten om een wolf die een mens heeft gebeten snel te laten afschieten, en zo ja, onder welke voorwaarden?
Wanneer de openbare veiligheid acuut in het geding is, heeft een burgemeester de mogelijkheid om op grond van de Gemeentewet (artikel 175) een noodbevel afgeven en daarmee ruimte verschaffen voor maatregelen tegen een wolf, zoals afschot. Het is uiteindelijk aan de burgemeester om dat per situatie te beoordelen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft eerder dit jaar het Handelingsperspectief voor burgemeesters gepubliceerd, waarin verantwoordelijkheden, bevoegdheden, afwegingskader en stappenplan staan bij situaties waar vanwege de aanwezigheid van een wolf actie van de lokale overheid gevraagd wordt.3
Wordt nu een afschotvergunning voorbereid voor de wolf van het bijtincident?
De provincie Utrecht heeft het besluit genomen tot vergunning voor negatief conditioneren van de solitaire wolf bij Austerlitz. Voor het ouderpaar bij Leusden is het nu niet mogelijk voor de provincie om een vergunning te geven voor negatief conditioneren wegens het ontbreken van een koppeling van de incidenten aan een individuele wolf. Om dezelfde reden kan het verzoek om een afschotvergunning ingediend door Den Treek/Het Schoutenhuis, ook niet in behandeling worden genomen. Wel is de modelvergunning voor afschot klaar, zodat een besluit tot vergunning voor afschot door de provincie Utrecht kan worden genomen als daar noodzaak toe is en het individu bekend is uit DNA-analyse.
Vindt u dat de provincies nu voldoende juridische middelen hebben om te op te treden bij probleemsituaties- en/of wolven, waar dat nodig is?
In het Interprovinciaal wolvenplan dat momenteel wordt geactualiseerd, worden interventierichtlijnen gegeven om op te kunnen treden bij probleemsituaties. Belangrijkste middel voor provincies is de vergunning. Daarmee kan de provincie optreden in de vorm van bijvoorbeeld negatief conditioneren en afschot (beide typen vergunningen worden voorbereid door de provincie Utrecht, zie mijn antwoord op vraag 7). Het is van belang om, in lijn met hetgeen beschreven staat in het Interprovinciaal wolvenplan, voorbereidingen te treffen en voorafgaand aan mogelijke incidenten reeds de benodigde vergunningen in algemene zin voorbereid te hebben («klaarliggen»). Dan behoeft slechts de situatieafhankelijke invulling nog plaats te vinden en kan sneller worden ingegrepen. Met de provincies wil ik onderzoeken of er aanvullend andere maatregelen nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven.
Hoe verhoudt de interprovinciale escalatieladder, zoals die is opgesteld, zich tot vergelijkbare escalatieladders in andere, vergelijkbare Europese Unie (EU)-landen, ten aanzien van de criteria die noodzakelijk worden verondersteld voor ontheffingen om tot verjagen of negatief conditioneren over te gaan?
Voor alle Europese lidstaten is de Habitatrichtlijn het uitgangspunt voor hun wolvenbeleid. Ook voor gebruik van de interprovinciale escalatieladder is dit het uitgangspunt. Onderzoek van de Zoogdiervereniging uit 2020 toonde aan dat lidstaten op verschillende manieren omgaan met optreden bij probleemsituaties met wolven.4 Hierbij wordt overigens niet uitgegaan van specifieke escalatieladders.
Ik zal dit onderwerp bespreken met mijn Europese ambtsgenoten. Ik wil laten verkennen of er andere, effectieve maatregelen mogelijk zijn zodat incidenten met vee, met kinderen en met huisdieren beter dan nu voorkomen kunnen worden en dat er ingegrepen kan worden bij probleemsituaties. Dat zal ik aan de orde stellen in deze gesprekken en ik zal mijn ambtgenoten ook bevragen op hun ervaringen en de maatregelen die zij inzetten in geval van aanvallen op mensen en huisdieren. Daarnaast zet ik mij in Europees verband in voor het verlagen van de beschermde status van de wolf.
Hoe beoordeelt u het afsluiten van natuurgebieden voor recreanten en ziet u dit als een verstandige en/of duurzame oplossing?3
Ik vind het een onwenselijke situatie dat gebieden gesloten worden voor recreatie vanwege de aanwezigheid van wolven. Dat de provincie hiertoe heeft moeten besluiten vind ik heel vervelend. De gemeente en provincie bevinden zich echter in een uiterst complexe situatie waar zij niet alleen moeten kijken wat zij met betrekking tot de betrokken wolven kunnen doen, maar ook verantwoordelijkheden hebben als het gaat om de veiligheid van mensen. Ik vind het verstandig dat bezoekers door de provincie worden gewezen op de aanwezigheid van wolven op de Utrechtse Heuvelrug om verdere incidenten te voorkomen. Ik steun de gemeente en provincie volledig in hun rol als bevoegd gezag en in de maatregelen die zij nemen voor de veiligheid van mensen en hun huisdieren.
Klopt het dat op een nabijgelegen manege met kinderen niet meer buiten wordt gereden vanwege het risico op confrontaties met wolven?
De provincie Utrecht heeft mij laten weten dat ze daar geen melding van heeft gekregen. De wolvenconsulent van de provincie Utrecht heeft de nabij Austerlitz gelegen maneges bezocht en is daarbij geen manege tegengekomen waar met kinderen niet meer buiten wordt gereden.
Hoe groot acht u de kans dat het vaker gaat voorkomen dat gebieden in Nederland worden afgesloten en welke mogelijkheden ziet u om dat te voorkomen?
Voorspellingen doen of er vaker gebieden in Nederland moeten worden afgesloten door incidenten met de wolf, past mij als Staatssecretaris niet. Wel heb ik de zorg dat aantallen incidenten met wolven kunnen gaan toenemen en wil ik er samen met de provincies alles aan doen om incidenten zo goed mogelijk te voorkomen. Het gaat wat mij betreft dan om het zo optimaal en voortvarend mogelijk gebruiken van de huidige mogelijkheden en bevoegdheden. Daarnaast wil ik met de provincies verkennen of er aanvullende mogelijkheden nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven.
Bent u het eens met de stelling dat wolven zoveel mogelijk moet worden aangeleerd en ingeprent dat zij in ieder geval mensen (en bij voorkeur ook vee) zoveel mogelijk moeten vermijden en uit de weg gaan, om de kansen op een succesvol en duurzaam samenleven met de wolf in Nederland te vergroten? Graag een toelichting.
Ik ben het eens met deze stelling. Uit de Factfinding studie is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) komt naar voren dat wolven van nature schuw zijn en via ouderdieren aanleren afstand te houden tot mensen. Zij zullen de confrontatie met mensen blijven mijden zo lang ze mensen zien als een potentiële bedreiging. Het risico zit in gewenning en daardoor het afleggen van schuwheid naar mensen toe.6 Het is onvermijdelijk dat in een dichtbevolkt land confrontaties met wolven voorkomen, waardoor de natuurlijke schuwheid kan afnemen. Negatieve conditionering door de mens is dan een van de mogelijke oplossingen om succesvol en duurzaam samen te kunnen leven met wolven.
In lijn met het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden zie ik ook een oplossing in ruimtelijke inrichting waar er zowel gebieden zijn waar gehouden dieren veilig kunnen leven als gebieden waar de wolf met rust gelaten kan worden en waar voldoende aanbod van natuurlijk voedsel (wilde prooidieren) is. Een goede bescherming van dieren door o.a. wolfwerende maatregelen maakt dat wolven veel minder makkelijk aan voedsel kunnen komen en zich daardoor in die gebieden minder thuis zullen gaan voelen. Wanneer wolven minder vaak in die gebieden komen, zullen er mogelijk ook minder confrontaties zijn tussen wolven en mensen.
Daarnaast wil ik me samen met de provincies inzetten om meer mogelijkheden te creëren om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven.
Welke manieren, technieken of methodes zijn er om te bereiken dat wolven die zich hier willen vestigen, wordt aangeleerd en ingeprent om mensen te vermijden en zoveel mogelijk uit de buurt te blijven?
Er bestaat geen uitputtende lijst met conditioneringsmethoden. De rechtbank Midden-Nederland heeft vastgesteld dat technieken of methodes kunnen worden ingezet die door deskundigen voldoende zijn onderbouwd.7 Eén van de mogelijkheden die vaker ter sprake is gekomen en die bijvoorbeeld ook door de provincie Utrecht wordt betrokken bij de vergunningaanvraag voor negatief conditioneren, is het gebruik van een paintball geweer.
Hoe vaak is dergelijke «aversieve conditionering» al toegepast in Nederland?
In Nederland is hiermee nog geen ervaring opgedaan.
Worden methodes daartoe tevens toegepast in andere landen, en zo ja, hoe vaak en met welk succes?
Vindt u het een goed idee om wolven in voorkomende gevallen een zender om te doen om zo dan een aantal keer te laten schrikken, en zo ja, wordt dat nu toegepast, of kan dat worden toegepast?
Ik vind elke methode die door deskundigen voldoende is onderbouwd de moeite waard om in te zetten om incidenten tegen te gaan. In Nederland is nog geen ervaring opgedaan met het gebruik van dit type zenders bij wolven.
Hoelang duurt het om het onderzoek te verrichten en de gegevens op te stellen benodigd voor de ontheffing of vrijstelling van het verbod op doden of verjagen van wolven?
Per geval verschilt de termijn die nodig is voor een gedegen analyse en advies door deskundigen. Op basis van het advies moet een goed onderbouwde aanvraag worden opgesteld om te voldoen aan wettelijke vereisten en om een eventuele rechterlijke toetsing te kunnen doorstaan. Op een vergunning voor dergelijke maatregelen is bezwaar en beroep mogelijk. Bovendien kan de werking van een besluit worden geschorst door de rechter. Een termijn voor de uiteindelijke inwerkingtreding van een dergelijke vergunning is daarom niet te geven.
Wanneer is, in de richtlijnen opgesteld in het interprovinciaal Wolvenplan, sprake van verjagen van eigen terrein, waarvoor geen toestemmingsbesluit vereist is, en bij welke terreinen is dat toegestaan?4
De interventierichtlijnen bij het Interprovinciaal wolvenplan spreken van verjagen als een maatregel die het dier (de wolf) doet vluchten.9 Deze maatregel brengt het dier niet in gevaar en/of verwondt het dier niet wezenlijk. Voor alle gevallen geldt dat de in te zetten middelen in de betreffende situatie proportioneel dienen te zijn en voldoen aan de wettelijke kaders.
Er worden in de interventierichtlijnen drie vormen van verjagen onderscheiden:
Deze drie vormen van verjagen zijn voor alle terreinen in Nederland toegestaan. Bij de laatste twee genoemde vormen van verjagen gelden ook de vereisten dat moet worden aangetoond dat er geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn, dat er sprake is van een in de wet vastgelegd maatschappelijk belang (zoals het beschermen van de volksgezondheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee), en moet kunnen worden aangetoond dat het verjagen geen negatief effect heeft op het streven om wolven in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan, en welke documentatie is noodzakelijk, om over te gaan tot negatief conditioneren conform de richtlijnen van dat interprovinciaal wolvenplan?
Voor het negatief conditioneren van een wolf gelden voorwaarden uit de Habitatrichtlijn. Er mogen geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn, er is sprake van een in de wet vastgelegd maatschappelijk belang (zoals het beschermen van de volksgezondheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee), en er moet kunnen worden aangetoond dat het negatief conditioneren geen negatief effect heeft op het streven om wolven in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om over te kunnen gaan op een vorm van «preventieve» aversieve conditionering, met name bij wolven die zich niet in een wildrijk natuurgebied bevinden, juist om probleemsituaties en escalaties te voorkomen? Zo ja, welke wettelijke aanpassingen zijn mogelijk om daartoe te besluiten en bent u bereid daarvoor een voorstel op te stellen?
Ik vind elke maatregel die getroffen kan worden om incidenten te voorkomen en tegen te gaan wenselijk. De provincie is het bevoegd gezag voor het besluiten over de toepassing van elke vorm van «preventieve» aversieve conditionering. Ik wil met de provincies verkennen of er aanvullende mogelijkheden nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld voor preventieve negatieve conditionering. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20, vormt de Habitatrichtlijn daarbij steeds het wettelijk kader.
Hoe vaak zijn wolven de afgelopen jaren als «probleemwolven» aangemerkt in bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk, Spanje- en na welke incidenten en/of op grond van welke criteria?
Er zijn geen cijfers te genereren van het aantal probleemwolven omdat hier geen Europese definitie voor is. In het antwoord op vraag 9 is aangegeven dat lidstaten op verschillende manieren omgaan met optreden bij probleemsituaties met wolven.
In het kader van mijn samenwerking met Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk en Denemarken bij het Noordwest-Europees wolvenplan, wordt geïnventariseerd hoe deze landen omgaan met de definiëring van en omgang met probleemwolven.
Heeft u voorafgaand bepaalde ontheffingen en vergunningen in algemene zin voorbereid, zodat slechts de situatieafhankelijke invulling nog plaats hoeft te vinden? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?5
Ik heb geen ontheffingen of vergunningen voorbereid, omdat het Rijk daar geen bevoegdheden toe heeft. De provincie is bevoegd gezag en gaat over vergunningverlening ten aanzien van de wolf.
Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 8 over de wenselijkheid om, in lijn met hetgeen beschreven staat in het Interprovinciaal wolvenplan, voorbereidingen te treffen en voorafgaand aan mogelijke incidenten reeds de benodigde vergunningen in algemene zin voorbereid te hebben («klaarliggen»).
Wat is de stand van zaken van het traject om met de Duitse, Deense, Belgische, Luxemburgse en Franse overheid te komen tot een gezamenlijk internationaal wolvenplan?
In het kader van het door mijn ministerie geïnitieerd en gecoördineerd initiatief tot een Noordwest-Europees Wolvenplan hebben overleggen plaatsgevonden met buurlanden met wie wij onze wolvenpopulatie delen: Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk en Denemarken. Met het plan wordt beoogd om gezamenlijk de staat van instandhouding van de gedeelde wolvenpopulatie te beoordelen en te bevorderen. Meerdere thema’s vormen onderdeel van de samenwerking, waaronder gezamenlijke monitoring van het aantal wolven, uitwisseling van kennis en beleid over preventieve maatregelen en omgang met «probleemwolven» en het onderzoeken van een mogelijkheid om op termijn gezamenlijk te rapporteren aan de Europese Commissie in het kader van de Habitatrichtlijn. De komende tijd ligt de focus op de afbakening van deze thema's en het maken van afspraken hoe de samenwerking daarop te organiseren. Het streven is om eind dit jaar een plan van aanpak voor de verdere samenwerking gereed te hebben.
Klopt het dat gangbare ecologische inschattingen voor wolvenpopulaties uitgaan van een gunstige staat van instandhouding bij een populatie van 2500 tot 5000 individuen en/of hoe groot moet naar schatting de wolvenpopulatie in specifiek Nederland zijn, om te kunnen spreken van een gunstige staat van instandhouding?
De staat van instandhouding van wolven in Nederland is nog niet vastgesteld. Er is daarom niet te zeggen bij welke omvang van de nationale wolvenpopulatie sprake is van een gunstige staat van instandhouding. Het vaststellen van de staat van instandhouding van wolven in Nederland zal de komende tijd worden vormgegeven, zowel in nationaal als in internationaal verband. Onderdeel hiervan is het bepalen van een ecologische drempelwaarde voor wolven in Nederland, de zogenaamde referentiepopulatie, waarboven sprake is van een gunstige staat van instandhouding.
Heeft u al voorbereidingen getroffen om de beschermingsstatus van «strikt beschermd» naar «beschermd» door te voeren in nationale regelgeving, als dat op grond van aanpassing van het verdrag van Bern mogelijk wordt?
Dit is op dit moment nog niet aan de orde. Als de beschermde status onder het Verdrag van Bern wordt verlaagd van «strikt beschermd» naar «beschermd», dient vervolgens nog de beschermde status onder de Habitatrichtlijn overeenkomstig te worden gewijzigd. Pas na wijziging van de Habitatrichtlijn kan de nationale regelgeving worden aangepast. Zodra de EU-rechtelijke mogelijkheid er is zal ik zorgdragen voor snelle aanpassing van de nationale regelgeving.
Acht u het wenselijk dat in Nederland, net als in Zweden en Finland, «nulstandsgebieden» voor de wolf worden aangewezen, waar wolven ook preventief uit zouden kunnen worden verjaagd?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van vragen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 657) komt de term «nulstandgebieden» uit de tijd dat het Rijk in de Nota Jacht en Wildbeheer uit 1991 (Kamerstuk 22 980, nr. 2) een beleid kende t.a.v. wilde zwijnen. Er is geen landelijke definitie van «nulstandgebieden» en gezien de strikt beschermde status van wolven en het vooralsnog ontbreken van inzicht in de staat van instandhouding, ishet nu niet mogelijk om hier landelijk invulling aan te geven. Ik wil hier wel naar toe gaan werken en daarbij nadrukkelijk meenemen dat Nederland een klein, verstedelijkt en dichtbevolkt land is. Ook in Zweden en Finland vindt het verjagen van wolven overigens plaats binnen de kaders van de Habitatrichtlijn.
Klopt het dat in Frankrijk gebieden zijn aangewezen, waar de uitvoering van maatregelen ter bescherming van kuddes tegen predatie door wolven niet vereist is, alvorens wordt overgegaan tot verjagen of beheren van de wolf?
Frankrijk heeft eerder dit jaar een nieuw beleidsplan vastgesteld voor het omgaan met wolven.11 Hierin is onder meer opgenomen dat het in de buurt van kuddes runderen en paarden, die niet voldoende kunnen worden beschermd, eerder wordt toegestaan om wolven af te schieten. Daar gaan we in Nederland ook aan werken. Hierbij is het niet vereist dat er preventieve maatregelen zijn getroffen. De Franse overheid geeft aan dat de wolvenpopulatie een gunstige staat van instandhouding kent.
De ingebrekestelling vanwege de niet-naleving van verplichtingen uit de Vogelrichtlijn |
|
Boomsma |
|
Rummenie |
|
Welke verplichtingen komt Nederland volgens de Europese Commissie (EC) niet of onvoldoende na gezien het feit dat u de Kamer op 25 juli jongstleden heeft geïnformeerd dat de EC een procedure is gestart om Nederland in gebreke te stellen over het niet naleven van de Vogelrichtlijn?
Zoals aangegeven in de brief van 25 juli jl. aan uw Kamer is de inbreukprocedure vertrouwelijk. Ik kan u daarom niet informeren over de inhoud van de ingebrekestelling. De Europese Commissie (EC) heeft op haar website een persbericht gepubliceerd over de ingebrekestelling.1 In dat persbericht heeft de EC kort toegelicht waarom zij een inbreukprocedure is gestart: «In Nederland neemt de stand van veel akker- en weidevogels al tientallen jaren gestaag af, voornamelijk als gevolg van habitatverlies en andere bedreigingen, zoals verstoring tijdens het broedseizoen. Met name vrijwillige regelingen, waaronder subsidies, zijn niet in staat gebleken om de voortdurende achteruitgang van de grutto (een iconische weidevogel) aan te pakken. De autoriteiten moeten doeltreffendere maatregelen nemen, waaronder bijvoorbeeld de indeling en het beheer van gebieden waar deze vogel in grotere aantallen broedt. Dergelijke maatregelen zullen waarschijnlijk ook ten goede komen aan andere akker- en weidevogelsoorten, zoals de kievit en de scholekster, waarvan de populaties ook teruglopen.»
Op welke rapporten, studies of gegevens baseert de EC zich?
Zie het antwoord op vraag 1. In het persbericht worden de bronnen niet genoemd; ze vallen dus onder de vertrouwelijkheid van de inbreukprocedure.
Welke classificatie heeft deze Kamerbrief?
De Kamerbrief (Kamerstuk 33 576, nr. 388) van 25 juli 2024 is openbaar. De inbreukprocedure is vertrouwelijk en de stukken die in dat kader worden gewisseld zijn niet openbaar.
Bent u bereid om aan de EC te vragen of deze brief openbaar kan worden gemaakt, zodat er in openbaarheid in en met de Kamer en andere betrokkenen over gesproken kan worden en kan worden gezocht naar een oplossing?
Ik begrijp de behoefte om de exacte argumentatie van de EC te kennen ten behoeve van een openbaar debat. Mede daarom is deze vraag ambtelijk reeds aan de EC gesteld. Het antwoord was daarop dat de EC het uitgangspunt hanteert dat alle documenten in een lopend inbreukdossier strikte vertrouwelijkheid behoeven. Ik verwacht niet dat de Eurocommissaris van deze lijn zal afwijken als ik hem daarop persoonlijk zou aanspreken.
Kunt u de meest recente informatie geven over de ontwikkeling van de populatie van de grutto en de stand van zaken van beleidsmaatregelen ter bescherming?
Op de website van Sovon Vogelonderzoek Nederland2 is de meest recente informatie te vinden over de aantalsontwikkeling van de grutto. Sinds de inwerkingtreding van de Vogelrichtlijn is er sprake van een afname van het aantal broedparen.
Maatregelen die genomen zijn, zijn financieren en stimuleren van agrarisch natuurbeheer via subsidiëring, planologische bescherming van open (agrarische) landschappen en bescherming via het aanwijzen van speciale beschermingszones (Vogelrichtlijngebieden) voor de grutto als niet-broedvogel (foerageergebied of slaapplaats). Via het Aanvalsplan Grutto3 wordt ingezet op herstel van weidevogels waaronder de grutto door middel van het ontwikkelen van kansgebieden van voldoende schaal, het verhogen van het waterpeil, aanpassing van het agrarisch beheer en een actief predatorenbeheer.
Vanuit het Hoofdlijnenakkoord is er het voornemen om extra middelen beschikbaar te stellen voor versterking van het agrarisch natuurbeheer.
Wat is de status van de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto?1
Om het aantal broedparen en de overlevingskansen van jonge grutto’s en andere weidevogels te vergroten, beoogt het Aanvalsplan Grutto optimale inrichting en beheer van de meest kansrijke gebieden. Deze zogenoemde kansgebieden worden door de zeven weidevogelprovincies, veelal in afstemming met agrarische collectieven en terreinbeherende organisaties, geselecteerd. In 2022 zijn de eerste 14 kansgebieden geselecteerd, gevolgd door nog eens 13 kansgebieden in 2023, wat het totaal op 27 kansgebieden brengt. Stap voor stap zal dit uitgebreid worden naar circa 35 kansgebieden in 2027.
Een belangrijke pijler van het Aanvalsplan Grutto is het betrekken van marktpartijen, zodat boeren beter gefaciliteerd worden om te kiezen voor een weidevogelvriendelijke bedrijfsvoering. Daarnaast biedt het Hoofdlijnenakkoord kansen om langjarige contracten voor het agrarisch natuurbeheer mogelijk te maken.
Kunt u aangeven in hoeverre, naast de beschikbaarheid van habitat en voedsel, predatie door roofdieren herstel van de populatie weidevogels verhindert?
Een literatuurstudie gericht op boerenlandvogels en predatie5 concludeert: «De rol van predatie in de populatieontwikkeling van boerenlandvogels is substantieel, maar niet eenduidig». In het Aanvalsplan Grutto staat hierover vermeld: «Bij een voldoende schaal en inrichting blijken in dat geval de grotere en meer diverse weidevogelpopulaties onder aanvoering van de kievit in staat tot een redelijke mate van zelfverdediging. Het gaat om (a) minimale bebouwing/ruigte/bebossing om dekking en hoge «uitkijkposten» van predatoren te beperken, (b) inrichtingsmaatregelen zoals hoge waterpeilen en bijvoorbeeld het uitrasteren van weilanden die predatoren de toegang belemmeren, (c) beperking van de herkenbaarheid van nesten bijvoorbeeld door te kleine plukjes gras rond nesten na het maaien, en (d) be- c.q. verjaging. De range voor dat beheer is evenwel groot: buizerd, ooievaar, zwarte kraai, bunzing, hermelijn, vos, (steen)marter, verwilderde kat.»
Het incident afgelopen zaterdag waarbij een hond aangevallen is door een wolf |
|
Caroline van der Plas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de vermoedelijke aanval van een wolf waarbij waarschijnlijk een hond omgekomen is?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit incident. Ik leef mee met de eigenaresse van de hond.
Als de aangevallen hond niet gevonden wordt, wat is dan de aangewezen manier om erachter te komen of het om een aanval door een wolf ging en om welke wolf het ging?
Het zoeken naar de hond is gestaakt. De provincie Utrecht gaat ervan uit dat het incident is veroorzaakt door een wolf die onderdeel uitmaakt van een wolvenpaar met welpen en heeft zich hierbij gebaseerd op de rapportage van de Teamchef Politie Eenheid Midden Nederland, op een mondeling ooggetuigenverslag van de eigenaresse en op de schriftelijke duiding, inclusief advies, van de Zoogdiervereniging.
Welke actie wordt vanuit de provincie ondernomen zodra duidelijk is welke wolf de hond aangevallen heeft?
De provincie Utrecht heeft de gemeente Leusden geadviseerd over gebiedsafsluiting. De bevoegdheid om terreinen af te sluiten ligt bij de gemeente. Op donderdag 18 juli heeft de gemeente Leusden dit, op basis van een noodbevel, gedaan.
Tevens heeft de provincie Utrecht het besluit genomen tot vergunning voor negatief conditioneren van de solitaire wolf bij Austerlitz. Voor het ouderpaar bij Leusden is het nu niet mogelijk voor de provincie om een vergunning te geven voor negatief conditioneren wegens het ontbreken van een koppeling van de incidenten aan een individuele wolf. Om dezelfde reden kan het verzoek om een afschotvergunning, ingediend door Den Treek/Het Schoutenhuis, ook niet in behandeling worden genomen. Wel is de modelvergunning voor afschot klaar, zodat een besluit tot vergunning voor afschot door de provincie Utrecht kan worden genomen als daar noodzaak toe is en het individu bekend is uit DNA-analyse.
Mocht er nog eens sprake zijn van een incident met bijvoorbeeld het wolven ouderpaar en DNA-analyse mogelijk is tot op niveau van het individu, dan is ook in dat geval snel een besluit tot vergunning negatief conditioneren te nemen, omdat er dan een voorbeeld klaarligt in de vorm van het besluit vergunning voor de genoemde solitaire wolf.
Wordt een wolf die een hond in aanwezigheid van de eigenaar doodbijt gezien als een «probleemwolf»?
In de Interventierichtlijnen behorend bij het Interprovinciaal Wolvenplan, wordt door provincies aangegeven wanneer er sprake is van een probleemwolf.2 Hieraan vooraf gaat de vaststelling of er sprake is van een probleemsituatie. Interventierichtlijnen bieden handvatten voor onvoorziene situaties. Op dat moment moet een bevoegd gezag op basis van eigen afwegingen besluiten nemen. De richtlijnen bieden daar ruimte voor. In sommige gevallen zal het nodig zijn hiervoor een expert (bijvoorbeeld een deskundigenteam) te raadplegen. Ook daarvoor bieden de richtlijnen handreikingen. Verschillende incidenten in de provincie Utrecht maken duidelijk dat niet iedere situatie exact terug te vinden is in de interventierichtlijn en dat er ook incidenten zijn die om interpretatie vragen. De provincie heeft met betrekking tot de solitaire wolf vastgesteld dat sprake is geweest van een probleemsituatie als bedoeld in de Interventierichtlijnen, maar heeft niet geconcludeerd dat sprake is van een probleemwolf.
Was er in het gebied waar deze hond door een wolf gevangen is al een wolf bekend die mogelijk afwijkend en/of problematisch gedrag naar mensen of gehouden dieren vertoonde?
Er was op de Utrechtse Heuvelrug een solitaire wolf bekend die al meerdere malen richting honden ongewenst gedrag heeft vertoond. Dit betreft niet het wolvenpaar dat in de omgeving van Leusden bekend is. Deze solitaire wolf is betrokken bij de incidenten bij Austerlitz, blijkt uit DNA-onderzoek.
Waarom is, indien er een «probleemwolf» in het gebied bekend was voor dit incident, tegen die wolf niet eerder opgetreden?
In Utrecht heeft men aangegeven te maken te hebben met probleemsituaties, maar is de betreffende wolf niet geduid als probleemwolf.
Zoals in de beantwoording van vraag 4 is aangegeven en hebben provincies in het Interprovinciaal Wolvenplan een eigen omschrijving van een probleemwolf opgenomen. Door provincies wordt als uitgangspunt gehanteerd dat sprake is van een probleemwolf indien een dier meermaals goed beschermd vee heeft aangevallen. Ook kan er sprake zijn van een probleemwolf indien een wolf agressief reageert op mensen of wanneer een wolf, actief en bewust, meermaals mensen binnen 30 meter benadert en het afleren hiervan niet werkt of praktisch niet uitvoerbaar is. Richtlijnen ter verdere uitwerking van het omgaan met probleemwolven zullen worden opgenomen in het geactualiseerde Interprovinciaal Wolvenplan, dat naar verwachting van de provincies eind 2024 gereed zal zijn. Daarnaast is op initiatief van mijn ministerie een overleg opgestart met buurlanden die te maken hebben met dezelfde wolvenpopulatie. Eén van de onderwerpen waarover in dit verband gesproken zal worden, is de definitie van en omgang met een probleemwolf.
Hoe kan u, als in Nederland meer wolven problematisch gedrag vertonen waar niet tegen opgetreden kan worden, ervoor zorgen dat het makkelijker wordt om dat optreden dan wel mogelijk te maken?
Het verstoren, verjagen en zo nodig doden van wolven die problematisch gedrag vertonen, is onder de Omgevingswet al mogelijk.3 Optreden tegen wolven via een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan worden toegestaan wanneer er sprake is van een in de wet vastgelegd belang (zoals de bescherming van de volksgezondheid of openbare veiligheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee), wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat het optreden geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Binnen deze juridische mogelijkheden zijn in Nederland de provincies bevoegd het beleid rond de wolf uit te voeren en indien nodig een omgevingsvergunning af te geven voor optreden bij wolven die probleemgedrag vertonen. Ik wil me samen met provincies inzetten voor meer mogelijkheden om sneller op te treden bij wolven met problematisch gedrag.
Momenteel ligt het voorstel van de Europese Commissie voor om de beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern te verlagen van «strikt beschermd» naar «beschermd». Ik ben voornemens namens Nederland voor het voorstel te stemmen en zal actief andere lidstaten te benaderen om hetzelfde te doen. Het verlagen van de beschermde status kan Nederland op termijn de mogelijkheid bieden om zelf te bepalen in hoeverre wolven beschermd worden in ons land en daarmee meer mogelijkheden creëren om op te treden.
Zien wolvenexperts het nut in van het gebruiken van paintballgeweren om wolven schuwer te maken, en hoe kan u zorgen dat het voor provincies makkelijker wordt om daarvoor bij een voorzieningenrechter toestemming voor te krijgen?
Door middel van het gebruik van een paintballgeweer kunnen wolven worden verjaagd en afgeschrikt en vindt negatieve conditionering plaats – de wolf leert om uit de buurt van mensen te blijven. Het nut van het gebruik van paintballgeweren in bepaalde situaties is in een zaak bij de rechtbank Midden-Nederland vastgesteld.4Volgens de rechtbank is met de voorgelegde rapporten van de deskundigen voldoende onderbouwd dat afschrikken met een paintballgeweer in de situatie die daar voorlag de beste optie is en dat er geen effectieve en proportionele alternatieven zijn. De deskundige verwijst onder andere naar positieve ervaringen bij wolven in Yellowstone National Park en naar een Duits onderzoek.
Het onderbouwen van het gebruik van paintballgeweren in specifieke situaties is een provinciale bevoegdheid. Ik wil provincies hierin steunen, bijvoorbeeld met kennis en expertise. De onderbouwing kan door de rechter worden getoetst aan de wettelijke vereisten. Ik kan en wil me niet mengen in oordeelsvorming door de rechterlijke macht.
Is onder de huidige regels in Europa helder welke maatregelen toegestaan zijn bij welke soorten probleemgedrag bij wolven?
Het is mij duidelijk welke maatregelen nu zijn toegestaan bij probleemgedrag. Zie het antwoord op vraag 7. Ik laat echter ook uitzoeken hoe andere maatregelen genomen kunnen worden zodat incidenten met vee, met kinderen en met huisdieren beter dan nu voorkomen kunnen worden. Daarom werk ik aan een definitie van probleemwolven op basis waarvan kan worden ingegrepen.
Als niet helder is welke maatregelen toegestaan zijn, wat gaat u dan doen om dat duidelijk te krijgen en wanneer wordt die duidelijkheid dan verwacht?
Zie het antwoord op vraag 7 en 9.
Hoe schatten wolvenexperts met wie uw ministerie contact heeft het risico voor mensen (en met name kleine kinderen) in als er wolven rondlopen die honden in bijzijn van mensen doodbijten?
Ik begrijp dat er angst is voor aanvallen van wolven op mensen en huisdieren. Uit de Factfinding studie die is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) komt naar voren dat het aantal incidenten in onze westerse leefomgeving gering is en het risico om als mens gebeten te worden door een wolf klein. Honden kunnen door een wolf gezien worden als een mogelijke partner, maar ook als concurrent. Dit kan ertoe leiden dat een wolf een hond benadert om de natuur in te lokken. Volgens de Factfinding studie is het aantal bevestigde gevallen van een aanval van een wolf op een hond tot nu toe beperkt.5 Dit neemt uiteraard niet weg dat wanneer een incident zich voordoet, zoals het incident waar deze Kamervragen over zijn gesteld, dit verschrikkelijk is voor de hond en diens eigenaar. Wolvenexperts van de Zoogdiervereniging die door de provincie Utrecht zijn geraadpleegd, geven aan dat gebleken is dat een ouderpaar dat welpen beschermt een risico kan vormen voor kinderen gedurende de kwetsbare levensfase van de welpen.
Hoewel deze cijfers dus spreken van een klein aantal incidenten met mensen en een klein aantal aanvallen van wolven op honden, ben ik van mening dat ieder incident en iedere aanval er een teveel is en vind ik de risico’s die een dergelijk wolven ouderpaar met zich brengt niet aanvaardbaar. Daarom wil ik mij samen met de provincies inzetten voor het beter voorkomen van dergelijke situaties.
Worden adviezen voor wandelen met kinderen en huisdieren in gebieden waar wolven leven aangescherpt?
Advisering over hoe te handelen in gebieden waar wolven leven wordt gedaan door provincies. Bij12 voert dit uit voor de provincies.6 Het IPO geeft mij aan op het moment geen aanleiding te zien om deze adviezen aan te scherpen. De provincie Utrecht heeft in gebieden waar de incidenten plaats hebben gevonden maatregelen getroffen, zoals advisering via folders, website en andere persuitingen. In het kader van de ontwikkeling van het Landelijk Informatiepunt Wolf (LIW) zet ik mij samen met provincies en stakeholders in om te komen tot gezamenlijke adviezen die daar waar nodig aangescherpt kunnen worden.
Zijn er naar aanleiding van deze aanval consequenties voor beheer van wolven?
Zoals in de beantwoording van vraag 7 is aangegeven, is het doden van wolven al mogelijk onder de voorwaarden zoals beschreven in de Omgevingswet. Hierin is geen verandering gekomen naar aanleiding van de recente incidenten. Ik wil me samen met provincies inzetten voor meer mogelijkheden om sneller op te treden bij wolven met problematisch gedrag.
Zijn mensen en huisdieren nog veilig in gebieden waar wolven leven?
Het voorkomen van incidenten zal nooit volledig uit te sluiten zijn. Ik streef samen met de provincies om maximale veiligheid voor mens en huisdier te bewerkstelligen. Zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Als mensen en huisdieren volgens de Minister nog veilig zijn in gebieden waar wolven leven, hoe dan?
Ik maak me zorgen over de veiligheid van mensen en huisdieren door de aanwezigheid van wolven. Er is nu nog sprake van incidenten, maar ik vrees dat bij een toenemend aantal wolven die incidenten toenemen als we niet snel en daadkrachtig handelen. Hoewel het voorkomen van incidenten helaas nooit volledig is uit te sluiten, wil ik er alles aan doen om de veiligheid te garanderen.
Voor het verbeteren van de informatie over de wolf onderzoek ik samen met provincies en stakeholders de mogelijkheden van het LIW. Met de provincies wil ik daarnaast onderzoeken of er aanvullend andere maatregelen nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven. Ook ben ik van mening dat een goede definitie van een «probleemwolf» nodig is om effectief op te kunnen treden in geval van aanvallen. Ik wil met de provincies onderzoeken of er mogelijkheden voor versnelling zijn voor gevallen dat een heel snelle vergunningverlening noodzakelijk is. En ik wil de staat van instandhouding van de wolf in Nederland laten vaststellen. Daarnaast zet ik mij in Europees verband in voor verlaging van de beschermingsstatus van de wolf. Een lagere beschermingsstatus biedt op termijn waarschijnlijk meer mogelijkheden om in te grijpen bij incidenten met wolven.
Zijn er draaiboeken voor het geval een mens of kind wordt aangevallen?
De interventierichtlijnen behorend bij het Interprovinciaal Wolvenplan (zie het antwoord op vraag 4) geven een kader op basis waarvan gehandeld kan worden. De richtlijnen geven voor verschillende situaties, waaronder situaties met mens of kind, duiding aan juridische en beleidsmatige kaders en vormen een hulpmiddel
voor bestuurders, beheerders en uitvoerders bij het bepalen van een gepaste handelwijze.
De Vereniging van Nederlandse Gemeentes heeft hiernaast een handelingsperspectief opgesteld met daarin een stappenplan bij situaties waar vanwege de aanwezigheid van een wolf actie van de lokale overheid gevraagd wordt.7 Bij acuut gevaar kan de burgemeester besluiten om in het kader van de openbare veiligheid directe maatregelen te nemen, zoals het laten vangen van de wolf of afschot.
Als er draaiboeken zijn voor het geval een mens of kind wordt aangevallen door wolven, kunt u die met de Kamer delen?
De Interventierichtlijnen zijn openbaar toegankelijk en te vinden via: https://www.bij12.nl/onderwerp/wolf/bescherming-en-wet-en-regelgeving/.
Het Handelingsperspectief voor burgemeesters is openbaar toegankelijk en te vinden via:
Gaat u in gesprek met uw Europese ambtsgenoten over aanvallen op mensen en huisdieren?
Ik zal dit onderwerp bespreken met mijn Europese ambtsgenoten. Als gezegd wil ik laten verkennen of er andere, effectieve maatregelen mogelijk zijn zodat incidenten met vee, met kinderen en met huisdieren beter dan nu voorkomen kunnen worden. Dat zal ik aan de orde stelen in deze gesprekken en ik zal mijn ambtgenoten ook bevragen op hun ervaringen en de maatregelen die zij inzetten in geval van aanvallen op mensen en huisdieren.
Hoe is de afhandeling in het geval van zo'n traumatische wolvenaanval op een huisdier geregeld, wordt dan zoals bij landbouwhuisdieren slechts een financiële vergoeding gegeven, of is er een menselijke maat?
De aanvallen van wolven zijn vreselijk en helaas voor huisdierhouders is er geen afhandeling voor wolvenaanvallen. Bij een wolvenaanval met schade aan bedrijfsmatig gehouden dieren en hobbymatig gehouden hoefdieren wordt wel door provincies een tegemoetkoming verleend.
Is ook bij boeren die vee verliezen aan wolven een meer menselijke maat mogelijk bij de vergoeding van de schade en hoe gaat die menselijke maat toegepast worden?
Ik vind het belangrijk dat het menselijk aspect wordt meegenomen bij het afhandelen van schade door wolven. Het toekennen van vergoeding van schade is echter een provinciale bevoegdheid. Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen is aangegeven (Kamerstuk 2021D49842), is de wijze waarop de veehouders door provincies worden gecompenseerd vastgelegd in het Interprovinciale Wolvenplan.8 Uitwerking hiervan is vastgelegd in de «Richtlijn taxatie bij wolvenschade aan landbouwhuisdieren».9 BIJ12 voert namens de provincies de afhandeling van de schade en de tegemoetkomingen uit.
De tegemoetkomingsregeling van de provincies is gebaseerd op redelijkheid en billijkheid. De basis wordt daarbij gevormd door een tegemoetkoming voor de directe kosten.
Het vogelgriepvirus dat overspringt van koeien op mensen |
|
Laura Bromet (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Rummenie , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vogelgriep uit koeien bindt aan receptor in de menselijke luchtwegen»?1
Ja.
Hoe reageert u op het nieuwe onderzoek van wetenschapsblad Nature waaruit blijkt dat het vogelgriepvirus zich nu kan binden aan receptoren in de luchtweg van mensen?
Het artikel in Nature toont aan dat de variant van het vogelgriepvirus, dat nu in de Verenigde Staten (VS) voor uitbraken zorgt, in een laboratoriumtest in staat bleek te binden aan receptoren die ook in de luchtwegen van mensen aanwezig zijn. In het frettenmodel dat in dit onderzoek gebruikt is, lijkt er geen sprake te zijn van zeer efficiënte overdracht van het virus van zoogdier-op-zoogdier. Desalniettemin kan dit mogelijk wijzen op een volgende stap in de verandering van het virus naar een virus dat uiteindelijk wel efficiënt van zoogdier-op-zoogdier en van mens-op-mens overdraagbaar wordt. Het is van belang dat de ontwikkelingen van het vogelgriepvirus wereldwijd goed in de gaten worden gehouden. En dat dit soort onderzoek gepubliceerd wordt zodat de wetenschap dit wereldwijd kan blijven volgen. Ook in Nederland wordt bij uitbraken van vogelgriep het virus onderzocht op eventuele genetische wijzigingen.
Naast receptorbinding hebben echter ook diverse andere factoren en viruseigenschappen invloed op de mogelijkheid mensen te infecteren en overdracht tussen mensen te laten plaatsvinden. Veel van deze eigenschappen zijn niet compleet bekend. De variant van het virus dat rondgaat in de VS is overigens een andere variant van het H5N1 vogelgriepvirus dat in Europa onder andere bij pluimvee is gevonden.
Hoe zorgelijk is deze nieuwe mutatie van het vogelgriepvirus, dat nu rondgaat bij melkkoeien in de VS en makkelijker aanslaat op de mens? Klopt het dat een volgende pandemie door deze mutatie een stap dichterbij is?
In de VS zijn inmiddels meer dan tien mensen met deze nieuwe H5N1-variant besmet geraakt via direct contact met koeien, en bij het ruimen van pluimvee. De Amerikaanse autoriteiten onderzoeken momenteel ook een humane besmetting waarvan de bron nog onbekend is. Dit zijn meer besmettingen dan we in de periode 2021–2024 in Europa hebben gezien met de andere, nog steeds in Europa circulerende H5N1-variant. De besmette mensen hadden milde verschijnselen en herstelden snel. Mensen die direct contact hadden met de besmette mensen zijn zelf niet ziek geworden. Er zijn momenteel geen aanwijzingen dat het virus van mens-op-mens overdraagbaar is.
Het is niet bekend of het binden aan receptoren in luchtwegen van de mens, zoals aangetoond in het in Nature gepubliceerde onderzoek, de oorzaak is van de besmettingen bij mensen in de VS. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn er ook andere factoren en eigenschappen van een virus van invloed op hoe makkelijk een virus de mens kan infecteren. De conclusie dat met het aantonen van het kunnen binden van het virus aan de receptoren in luchtwegen van de mens een pandemie een stap dichterbij is, is daarom niet één op één te trekken.
Deelt u de zorgen van de indiener dat de grote dichtheid van vee in Nederland ons bijzonder kwetsbaar maakt voor de verdere mutatie en verspreiding van het vogelgriepvirus? Kunt u uw antwoord wetenschappelijk onderbouwen en afzonderlijk ingaan op de risico’s van een grote dichtheid van koeien, kippen en varkens?
Ik begrijp de vragen en zorgen over mogelijke mutaties en verspreiding van het vogelgriepvirus in relatie tot bedrijfs- en dierdichtheid. Echter, ondanks de vele introducties van het vogelgriepvirus op pluimveebedrijven in de afgelopen jaren, is er vrijwel geen verspreiding tussen bedrijven geweest en zijn er geen mensen besmet geraakt. Verdenkingen van besmetting met vogelgriep worden snel gemeld door de pluimveehouders waardoor snel de nodige maatregelen genomen kunnen worden om verspreiding te voorkomen.
In 2023 is er op verzoek van mijn ambtsvoorganger onderzoek gedaan naar het risico op de verspreiding van ziekteverwekkers tussen bedrijven (tussenbedrijfstransmissie). Met de Kamerbrief van 29 maart 2023 (Kamerstuk 29 683, nr. 273) is het rapport «Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijbedrijven» aan de Kamer gestuurd. In het rapport heeft een expertgroep, onder leiding van de voorzitter van het Netherlands Centre for One Health, een aantal vragen over tussenbedrijfstransmissie beantwoord. De experts geven aan dat het algemene beeld is dat een hoge bedrijfsdichtheid de kans op tussenbedrijfstransmissie vergroot. In dit rapport wordt met modellering wetenschappelijk onderbouwd dat een hogere bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven de kans op tussenbedrijfstransmissie van het vogelgriepvirus vergroot. Naast de bedrijfsdichtheid hebben volgens de onderzoekers ook het bioveiligheidsniveau en de emissie van deeltjes van bedrijven invloed op de kans op tussenbedrijfstransmissie.
Het is aannemelijk dat bij een langdurige circulatie van het vogelgriepvirus, er een verhoogd risico is op een mutatie. Dit valt echter niet te kwantificeren. De afgelopen jaren is er bij de uitbraken in Nederland geen sprake geweest van langdurige circulatie van het vogelgriepvirus tussen bedrijven.
Ook varkens en runderen kunnen besmet raken met het vogelgriepvirus. Over de (mogelijke) verspreiding van het vogelgriepvirus tussen deze andere dieren en deze andere typen veehouderijen, is nog zeer weinig bekend. In Nederland zijn geen besmettingen van vogelgriepvirussen bij varkensbedrijven en rundveebedrijven bekend.
In hoeverre draagt een hoge dichtheid van vee bij aan het risico dat het vogelgriepvirus zodanig muteert dat het mensen kan infecteren en onderling verspreid kan worden?
Het is niet te kwantificeren in welke mate een hoge bedrijfs- en dierdichtheid bijdraagt aan het risico op mutatie van het virus. Ook zijn er meer factoren van invloed, zoals de mate van interactie tussen mens en dier en de hoeveelheid virus dat aanwezig is. In vergelijking met andere plaatsen op de wereld is er in de Nederlandse veehouderij minder direct contact tussen (potentieel besmette) dieren en mensen. Daarnaast wordt er bij een uitbraak van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) bij een pluimveebedrijf snel geruimd (meestal binnen 24 uur) om de grote hoeveelheid virus zo snel mogelijk te verwijderen.
Ten algemene kan gesteld worden dat een hoge bedrijfs- en dierdichtheid een verhoogd risico geeft op tussenbedrijfstransmissie. Bij (langdurige) circulatie van het virus, zijn er altijd mutaties en is er dus ook een verhoogde kans dat er een mutatie ontstaat waardoor het virus makkelijker mensen kan infecteren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is er in Nederland geen sprake geweest van langdurige circulatie van het virus onder pluimveebedrijven.
Kunt u uiteenzetten hoe een kleinere veestapel in Nederland zou bijdragen aan het verkleinen van de kans dat het vogelgriepvirus hier verder muteert en verspreidt?
Het vogelgriepvirus komt endemisch voor bij wilde vogels over de hele wereld. Er is altijd een kans dat er ergens een mutatie optreedt, hetzij bij wilde vogels, hetzij bij gehouden pluimvee of andere dieren.
Ten algemene geldt dat bij een lagere bedrijfs- en dierdichtheid, een hoog bioveiligheidsniveau en een lage emissie van deeltjes, er ook een lagere kans is op tussenbedrijfstransmissie. De kans dat er door (langdurige) circulatie van het virus tussen bedrijven een mutatie van het virus optreedt, is daarmee ook lager. De invloed van een lagere bedrijfs- en dierdichtheid is niet te kwantificeren. De bijdrage aan verminderen van dat risico door verkleining van de veestapel in Nederland zal relatief zeer beperkt zijn, aangezien vogelgriep wereldwijd voorkomt en dieren besmet.
Is de verdere mutatie en verspreiding van het vogelgriepvirus volgens u onvermijdelijk? Welke maatregelen neemt u nu om dit tegen te gaan? Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen die bewezen effectief zijn?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, komt het vogelgriepvirus endemisch voor bij wilde vogels over de hele wereld. Een verdere verspreiding van het virus is daarmee onvermijdelijk. En ook is het zo dat het vogelgriepvirus tijdens verspreiding altijd muteert. Mijn invloed op dat proces is beperkt, maar ik kan wel maatregelen nemen om in Nederland de kans op besmetting, verspreiding en het ontstaan van zoönotische varianten zo veel mogelijk te beperken. Om die reden is het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) gemaakt met uiteenlopende maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid, en de gezondheid van wilde en gehouden dieren. Deze inspanning past bij de huidige vogelgriepsituatie en de specifieke Nederlandse risico’s waarbij veel mensen en dieren samenleven. Ik houd ook rekening met mogelijke scenario’s waarbij andere varianten van het vogelgriepvirus in Nederland zouden circuleren, onder vogels, onder zoogdieren of onder mensen. Voor nadere informatie over deze maatregelen verwijs ik u naar het genoemde Intensiveringsplan en de voortgangsrapportage daarover (Kamerstuk 28 807, nr. 296).
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep bij melkvee verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen?
Er zijn geen aanwijzingen dat het vogelgriepvirus bij melkkoeien in Nederland voorkomt. Zoals in de Kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300) aangegeven hebben we in Nederland een goed monitoringsysteem waarmee we signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig opsporen en opvolgen, de zogenaamde basismonitoring uitgevoerd door Royal GD (GD). Daarnaast worden bij iedere uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers aanwezig zijn, de herkauwers gescreend op vogelgriep. Ook is het verplicht om een positieve laboratoriumuitslag van HPAI bij zoogdieren, waaronder melkvee, te melden bij de NVWA en voert de GD in opdracht van LVVN een retrospectief bloedonderzoek uit bij runderen. Hiermee kunnen infecties van vogelgriep uit het verleden worden opgespoord. De resultaten verwacht ik kort na de zomer.
Een eventuele verspreiding via wilde vogels is niet te voorkomen. In Nederland hebben we een monitoring voor zowel dode als levende wilde vogels, waarin wordt bijgehouden of, en zo ja welk type HPAI er rondgaat onder wilde vogels. Momenteel worden er niet tot nauwelijks (wilde) vogels met vogelgriep gevonden in Nederland. Aanvullende maatregelen acht ik daarom op dit moment niet nodig. Als de situatie verandert en er maatregelen zijn waarmee melkveehouders hun dieren kunnen beschermen, dan volgt hier communicatie over. Wel wordt melkveehouders geadviseerd om contact op te nemen met hun dierenarts als hun koeien een combinatie van de volgende ziekteverschijnselen vertonen: plotselinge daling in de melkproductie, dikke verkleurde melk, koorts en verlies van eetlust.
Daarnaast wordt er gewerkt aan een draaiboek voor vogelgriep bij melkkoeien. Hierin worden maatregelen beschreven die kunnen worden toegepast, naast de maatregelen die staan beschreven in het algemeen beleidsdraaiboek bestrijdingsplichtige dierziekten2, op het moment dat er melkkoeien in Nederland worden gevonden met vogelgriep. Ik verwacht het draaiboek voor het eind 2024 af te ronden en op de website van de rijksoverheid te publiceren.
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep tussen kippen en watervogels in waterrijke gebieden verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen?
Om dit risico te verminderen zijn door mijn ambtsvoorganger in het Intensiveringsplan preventie vogelgriep zogeheten «structuurmaatregelen» voor de pluimveehouderij opgenomen. Daarin is het streven naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden opgenomen, en een verkenning naar een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden.
Dit zijn ingrijpende maatregelen, waarvoor nieuwe juridische bevoegdheden nodig zijn. Ook is een gedegen onderbouwing nodig waaruit blijkt dat deze maatregelen proportioneel, geschikt en noodzakelijk zijn. Hiertoe wordt momenteel een impactanalyse uitgevoerd, deze is door mijn ambtsvoorganger uitgezet. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) onderzoeken de financieel-economische impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Andere experts zullen een analyse uitvoeren naar de impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Ik hecht aan een zorgvuldige en gedegen impactanalyse. Ik verwacht de resultaten van deze analyses in het tweede kwartaal van 2025. Mede op basis van de uitkomsten van bovenstaande onderzoeken en de impact van de eerder geformuleerde maatregelen, zal ik mij beraden en besluiten over de eventuele invoering van deze maatregelen.
Daarnaast is in het Intensiveringsplan opgenomen dat ik het bioveiligheidsplan in regelgeving zal uitwerken en verplicht zal stellen voor alle commerciële pluimveebedrijven. Een goede bioveiligheid is van belang om zo veel mogelijk te voorkomen dat een bedrijf met vogelgriep besmet raakt. Het streven is dat de regeling in het najaar van 2024 wordt gepubliceerd, zodat deze 1 januari 2025 van kracht kan worden.
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep bij varkens verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen? Kunt u specifiek ingaan op de nabijheid van pluimveebedrijven als risicofactor?
Varkens staan in de wetenschappelijke literatuur bekend als een dier waar potentieel vermenging van influenzavirussen van verschillende diersoorten (waaronder de mens) kan plaatsvinden. In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep zijn daarom diverse maatregelen opgenomen die betrekking hebben op varkenshouderijen (Kamerstuk 28 807, nr. 291). In 2023 is een meldplicht voor HPAI bij zoogdieren ingevoerd. Daarnaast is HPAI bij varkens aangewezen als besmettelijke dierziekte, waardoor er een bestrijdingsbevoegdheid is gecreëerd, en de overheid bestrijdingsmaatregelen kan treffen in geval van een besmetting. Deze maatregelen zijn beschreven in het beleidsdraaiboek HPAI bij gehouden varkens (Kamerstuk 28 807, nr. 296).
Daarnaast is de Kamer eerder geïnformeerd over het versterken van de surveillance op influenzavirussen op varkensbedrijven. Het beleid aangaande vogelgriep bij varkens is gericht op die bedrijven, waar de kans op introductie van het vogelgriepvirus volgens deskundigen het grootst is: gemengde bedrijven (varkens en pluimvee), varkensbedrijven met buitenloop of varkensbedrijven in waterrijke gebieden. Voor nadere details over de verschillende surveillancewerkzaamheden verwijs ik u naar de Kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Het HPAI-virus is in Nederland nog geen enkele keer aangetoond bij gehouden varkens.
Kunt u vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.