Het artikel ‘Directeur Thialf uit in brief aan Tweede Kamer ’zeer grote zorgen’ over voortbestaan’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de plannen van Thialf om te innoveren op het gebied van duurzaamheid, bijvoorbeeld door middel van een energieregelsysteem, om op de energierekening te besparen? Hoe apprecieert u dit?1
Ja, ik ben bekend met de plannen. Verduurzaming van de sport is van groot belang en ik houd mij daar nadrukkelijk mee bezig. Zeker bij een energie-intensieve locatie als Thialf is verduurzaming één van de belangrijkste opties om de exploitatie op lange termijn duurzaam te versterken. Ik ben mij daarnaast bewust van de stijgende energiekosten en het aflopende energiecontract. Ik ben al langere tijd in gesprek met Thialf en de aandeelhouders over mogelijke oplossingen op korte, maar ook zeker op de lange termijn. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd voorafgaand aan het WGO sport van 28 november jl.2
Bent u het eens dat verduurzaming van sportaccommodaties op dit moment extra belangrijk is, gezien sportclubs veel last hebben van de hoge energieprijzen?
Verduurzaming van de sport is erg belangrijk en dit is ook een onderdeel van onze bredere duurzaamheidsdoelstellingen. Nu de energiekosten zijn gestegen, is verduurzamen financieel extra interessant voor gemeenten, exploitanten of sportverenigingen met een eigen accommodatie. Vanuit de klimaatdoelstellingen en om sport financieel een betere positie te geven, ondersteunen wij het belang van de verduurzaming van de sport.
Deelt u de mening dat verduurzaming van sportaccommodaties daarom aangemoedigd moeten worden? Kunt u toelichten welk beleid er op dit moment is om dit aan te moedigen?
Ik vind het belangrijk dat de sport over de hele linie werkt aan verduurzaming en moedig dit zeker aan. In samenwerking met gemeenten, de sportsector en het bedrijfsleven stimuleren we dit op verschillende manieren. Zo is de Routekaart Verduurzaming Sport gepubliceerd. Als onderdeel van deze routekaart lopen verschillende trajecten om de sport te ondersteunen bij de verduurzamingsopgave. Zo kunnen sportverenigingen, exploitanten, sportbedrijven en gemeenten gratis begeleiding aanvragen bij het opstellen en implementeren van een verduurzamingsplan voor de eigen accommodatie(s), waarin ook aandacht is voor de financiering en business case. Hiervoor zijn meerdere professionele partijen in te schakelen zoals via SportNLGroen en het provinciale ontzorgingsprogramma. Amateursportorganisaties kunnen via de BOSA-regeling 30% subsidie krijgen voor investeringen in verduurzaming. Voor overige organisaties, zoals gemeenten en sportondernemers, zijn andere subsidieregelingen ingericht, zoals de Energie Investeringsaftrek (EIA), Milieu Investeringsaftrek (MIA), Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) en de Subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA).
Kunt u schetsen voor welke (subsidie)regelingen sportaccommodaties in aanmerking komen die willen verduurzamen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke plannen heeft u om verduurzaming van sportaccommodaties in de toekomst sterker aan te moedigen? Wat kunt u verder nog doen om het beleid voor verduurzaming van sportaccommodaties te versterken?
De huidige BOSA-regeling loopt nog tot en met eind december 2023. Op dit moment evalueer ik de regeling samen met de sportsector. De signalen op basis van de eerste evaluatiegesprekken zijn positief en ik heb de intentie de BOSA-regeling per 1 januari 2024 voort te zetten. Na de evaluatiegesprekken wordt gekeken naar de nieuwe regeling. Hierbij zal ook de afweging gemaakt worden of extra inzet nodig is op bepaalde aspecten, zoals verduurzaming. Daarnaast ben ik in overleg met NOC*NSF, POS en de Stichting Waarborgfonds Sport om gezamenlijk de financieringsstructuur van verduurzaming in de sport in kaart te brengen en te komen tot concrete voorstellen voor verbetering.
Op welke manier kunnen sportaccommodaties van elkaar leren als het gaat om verduurzamingsmaatregelen? Kan onderzocht worden hoe verduurzamingskansen die bijvoorbeeld Thialf heeft, toegepast kunnen worden op bijvoorbeeld zwembaden?
Via de Routekaart Verduurzaming Sport ondersteun ik de actiegroep verduurzaming ijsbanen, waarin de kunstijsbanen van Nederland gezamenlijk spreken over verduurzamingsmaatregelen en -kansen. Via deze weg kunnen ijsbanen leren van elkaars ervaringen en innovaties op het gebied van verduurzaming. Recent is door deze actiegroep in Thialf de werkconferentie Verduurzaming IJsbanen georganiseerd, waar verschillende stakeholders zoals exploitanten, gemeenten, bonden en de rijksoverheid samen kwamen om kennis uit te wisselen. Ik ben in gesprek met de sport en gemeenten om te kijken hoe deze structuur ook kan worden toegepast op de zwembaden.
Daarnaast is er het Kennis- en Innovatieplatform Maatschappelijk Vastgoed waar alle sectoren maatschappelijk vastgoed kennis en informatie kunnen delen en ophalen. Vanuit de sport is het Kenniscentrum Sport en Bewegen bij dit platform aangesloten.
Het artikel ‘Bewoners Zeist boos over uitbreidingsplannen KNVB: "Heel bos moet er voor wijken"' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bewoners Zeist boos over uitbreidingsplannen KNVB: «Heel bos moet er voor wijken»»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de ambities van de KNVB om de KNVB Campus uit te breiden en daarbij het voornemen heeft om het natuurgebied waar zij gebruik van willen maken te compenseren met meer kwaliteit en meer oppervlakte? Wat is de visie van Staatsbosbeheer op deze plannen?
Ja, ik ben bekend met deze ambities en bovengenoemd voornemen van de KNVB.
De visie van Staatsbosbeheer is als volgt. Als buurman van de KNVB en eigenaar van alle Natuurnetwerk Nederland (NNN) gronden rondom de campus, heeft Staatsbosbeheer zich vanaf het begin kritisch maar meedenkend opgesteld. Staatsbosbeheer heeft haar eigendommen in Austerlitz in bezit voor de instandhouding en verbetering van de daarop aanwezige natuurwaarden. Dit geldt ook voor de gronden waar de KNVB graag op zou willen uitbreiden. Zolang deze grond een natuurbestemming heeft, is er voor Staatsbosbeheer geen aanleiding om deze grond te verkopen aan de KNVB. Pas na het publiekrechtelijke traject voor een bestemmingswijziging, inclusief goedkeuring van de natuurcompensatie door provincie, is Staatsbosbeheer bereid om gronden te verkopen. Tot die tijd blijft Staatsbosbeheer het gebied als natuur beheren en kunnen er geen activiteiten met betrekking tot bovenstaande ontwikkeling plaatsvinden.
Erkent u het belang van de KNVB Campus voor talentontwikkeling en de internationale concurrentiepositie van Nederland in de voetbalwereld? Bent u het ermee eens dat het hierbij van belang is dat de Campus over alle faciliteiten beschikt die hieraan bijdragen, zoals ruimte voor training en medische ondersteuning?
Ja, ik erken dat het belangrijk kan zijn voor de ontwikkeling van het Nederlandse voetbal om een centrale plek te hebben waar verschillende faciliteiten bij elkaar komen en vertegenwoordigende elftalen kunnen trainen. Het is echter aan de KNVB zelf om een afweging te maken over wat er precies nodig is voor talentontwikkeling en de internationale concurrentiepositie van Nederland in de voetbalwereld. Volgens de KNVB draagt het uitbreiden van het aantal voetbalvelden van vier naar zeven bij aan deze ontwikkelingen. Deze uitbreiding betreft een particulier initiatief van de KNVB met eigen financiële verantwoordelijkheid. Inmiddels is de KNVB een werkgroep gestart die uitzoekt of het mogelijk is de velden buiten de gemeente Zeist uit te breiden.
Beschikken andere voetbalbonden ook over een soortgelijke voetbalcampus met een gelijksoortig aanbod van faciliteiten en voetbalvelden? Zo ja, welke zijn dit?
Uit navraag bij de KNVB blijkt dat de KNVB, net als veel andere voetbalbonden binnen Europa een trainingscentrum met moderne faciliteiten heeft. De KNVB geeft aan dat recent onder meer Portugal, België en Duitsland nieuwe trainingsfaciliteiten hebben geopend waarbij België momenteel over zeven voetbalvelden beschikt en Frankrijk over acht voetbalvelden. De KNVB wil drie extra velden realiseren waardoor het totaal aantal velden uitkomt op zeven.
Vindt u de ontwikkeling van de KNVB Campus een positieve bijdrage aan de Nederlandse topsportinfrastructuur en amateursport? Wilt u dit antwoord toelichten?
Voor de Nederlandse topsport is kwalitatief hoogwaardige en toekomstbestendige topsportinfrastructuur van belang. De KNVB geeft aan dat de ontwikkeling van de campus van wezenlijk belang is om deze toekomstbestendigheid en kwaliteit te kunnen waarborgen. De KNVB heeft tevens aangegeven in de toekomst de campus ook meer te gaan benutten voor de breedtesport en amateursport in Nederland. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 3 is het aan de KNVB om zelf een afweging te maken over wat precies nodig is voor de ontwikkeling van de Nederlandse topsportinfrastructuur en amateursport in Nederland. Volgens de KNVB draagt het uitbreiden van het aantal voetbalvelden van vier naar zeven bij aan deze ontwikkelingen. De KNVB geeft aan dat deze uitbreiding nodig is vanwege het toenemende aantal vertegenwoordigende elftallen.
Bent u het ermee eens dat natuurinclusief bouwen past bij de uitdaging waar Nederland nu voor staat, waarbij meer hoogwaardige natuurgebieden gecreëerd moeten worden met betrekking tot de stikstofproblematiek en dat dit soort plannen meer ondersteuning behoeven? Hoe verhouden de voorgenomen plannen van de KNVB zich hier tot?
De KNVB is voornemens een groter en meer hoogwaardig natuurgebied te creëren ter compensatie van het natuurgebied dat ten koste gaat van de uitbreiding. Deze voorgenomen plannen van de KNVB kunnen volgens het Ministerie van LenV onder de noemer «natuurinclusief bouwen» worden geschaard. Het is echter aan de provincie Utrecht om uiteindelijk te bepalen of de voorgenomen plannen van de KNVB geen negatief effect hebben op de stikstofproblematiek in de provincie en of het plan van de KNVB wel of geen steun behoeft voor de uitvoering.
De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam tussen de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) |
|
Ulysse Ellian (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam inzake het geschil tussen de AP en de KNLTB van 22 september 2022?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State inzake het geschil tussen de AP en VoetbalTV van 22 juli 2022?2 Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Met de uitspraak ben ik bekend. De Raad van State heeft geoordeeld dat de AP ten onrechte niet de andere belangen die VoetbalTV heeft aangevoerd bij haar beoordeling heeft betrokken. VoetbalTV stelde namelijk dat het niet uitsluitend een commercieel belang had bij het maken van beelden van voetbalwedstrijden. De vraag of een louter commercieel belang op zichzelf kan dienen als grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens, is nog niet beantwoord. Over ditzelfde vraagstuk heeft de rechtbank Amsterdam in de zaak tussen de AP en de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) op 22 september een tussenuitspraak3 gedaan, waarin zij heeft besloten prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) te stellen. Een van de vragen is of een zuiver commercieel belang kan gelden als gerechtvaardigd belang. De rechtsontwikkeling op dit punt is dus nog gaande. Het past mij om de uitkomsten daarvan af te wachten.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht VoetbalTV daagt privacywaakhond AP voor de rechter om uitblijven besluit van 10 september 2020?3
Ik ben bekend met deze antwoorden.
Bent u bekend met het artikel van NRC van 3 juli 2022 «Brussel vindt Nederlandse privacywaakhond te strikt»?4 Wat is uw reactie op dit artikel?
Dit artikel is mij bekend. In het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB) zijn de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten verenigd en worden richtsnoeren opgesteld om de uitleg van de AVG te harmoniseren en om handhaving gelijker in te richten. Laatstelijk in 2014 is door de voorganger van de EDPB, de «Artikel 29-werkgroep», een advies uitgebracht over de uitleg van het begrip «gerechtvaardigd belang».6 Over de uitleg van dit begrip heeft de Rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan het HvJEU. Deze procedure duurt gemiddeld twee jaar. De beantwoording door het HvJEU zal vervolgens van toepassing zijn in alle Europese lidstaten. De Rechtbank stelt deze vraag om meer duidelijkheid te krijgen, omdat uiteindelijk de interpretatie van Unierechtelijke begrippen aan het HvJEU is. Ik vind het een goede zaak wanneer daardoor rechtseenheid ontstaat over de uitleg van deze norm.
Is de brief van de Europese Commissie in het artikel van NRC gedeeld met het kabinet? Zo ja, wat was destijds de reactie van het kabinet op deze brief, zo nee, waarom niet en vindt u niet dat dit soort zienswijzen onder de aandacht zouden moeten worden gebracht van de Minister voor Rechtsbescherming?
De brief is destijds niet gedeeld met het kabinet. Uiteraard volg ik de ontwikkelingen in het gegevensbeschermingsrecht met belangstelling. Dat laat onverlet dat de Europese Commissie in beslotenheid met een toezichthouder als de AP moet kunnen corresponderen zonder daarbij de regering van de desbetreffende lidstaat te betrekken.
Is de brief van de Europese Commissie door de AP ingebracht in de juridische procedures tegen VoetbalTV en de KNLTB? Zo nee, wat vindt u daarvan?
De stukken die worden gewisseld binnen de beslotenheid van een (in dit geval nog lopende) gerechtelijke procedure zijn tussen de partijen en de rechter. Tijdens een gerechtelijke procedure geldt altijd een vorm van beslotenheid over de stukken die tussen de verschillende partijen en de rechter worden gedeeld. Dat is ook in deze zaak het geval.
Als de brief van de Europese Commissie niet in betreffende juridische procedures is gedeeld, bent u in dat geval bereid te laten onderzoeken of de AP in deze procedures onrechtmatig heeft gehandeld?
Voor een dergelijk onderzoek zie ik geen aanleiding. Het is niet aan het kabinet om zich te mengen in gerechtelijke procedures waarin het zelf geen partij is.
Is het achterhouden van relevante informatie zoals de zienswijze van de Europese Commissie in een juridisch geschil wat u betreft wenselijk in onze democratische rechtsstaat?
De beoordeling welke stukken voor de beslechting van een geschil noodzakelijk zijn, is aan de rechter, niet aan het kabinet.
Deelt u het oordeel van de Europese Commissie uit maart 2020 dat de lijn van de AP veel te strikt is? Acht u de motivering van de Europese Commissie om de AP hierop te wijzen steekhoudend?5 Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. De rechtsvraag of een zuiver commercieel belang een gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 6, eerste lid onder f, van de AVG kan zijn (en het verwerken van persoonsgegevens met het oog daarop rechtmatig kan zijn), is in het kader van prejudiciële vragen voorgelegd aan het HvJEU. Ik vind het passend om het oordeel van het HvJEU af te wachten.
Kunt u er bij de AP op aandringen dat zienswijzen van de Europese Commissie over de interpretatie van de AVG voortaan op de website van de AP worden gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Daartoe ben ik niet voornemens. De Europese Commissie gaat, als opsteller en verzender ervan, in de eerste plaats zelf over de publicatie van haar documenten.
Is er sinds de uitspraak van de Raad van State van juli 2022 contact geweest met de AP en is de AP gewezen op de consequenties die de uitspraak met zich meebrengt voor het handhavingsbeleid van de AP? Zo ja, wat is uit dit contact gekomen?
Er is geen contact geweest tussen mijn departement en de AP in de hier bedoelde zin naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State.
Is sinds de inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) ooit de Landsadvocaat om advies gevraagd over de interpretatie van het begrip «gerechtvaardigd belang»? Zo ja, wat was de strekking van dit advies?
Het kantoor van de Landsadvocaat, Pels Rijcken, is niet om advies gevraagd. De AP had Pels Rijcken wel gevraagd om haar bij te staan in de procedure over de aan de KNLTB opgelegde boete. Pels Rijcken heeft echter laten weten dat het haar niet vrijstond om als advocaat voor de AP op te treden vanwege conflicterende belangen.
Deelt u nog steeds de mening dat het onwenselijk is dat de AVG in Nederland strikter wordt toegepast dan in andere EU-lidstaten? Zo ja, waarom houdt de AP tot op heden nog altijd vast aan een striktere interpretatie van het begrip «gerechtvaardigd belang» dan andere EU-lidstaten?
Door de AVG gelden in Europese lidstaten in beginsel gelijke normen wat betreft gegevensbescherming en privacy. Op een aantal punten biedt de AVG ruimte aan landen om nadere regels vast te stellen, of dienen lidstaten in lidstaatrechtelijk recht zaken te regelen, zoals bijvoorbeeld uitzonderingen op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. In de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming (UAVG), maar ook in sectorwetgeving wordt uitvoering gegeven aan deze ruimte. Unierechtelijke begrippen dienen echter unierechtelijk te worden uitgelegd. In de European Data Protection Board (EDPB) zijn de Europese privacytoezichthouders verenigd en worden guidelines gemaakt om de uitleg van de AVG te harmoniseren en om handhaving gelijker in te richten. Laatstelijk in 2014 is door de voorganger van de EDPB, de «Article 29 Working Party», een advies uitgebracht over de uitleg van het begrip «gerechtvaardigd belang»8. Over de uitleg van dit begrip heeft de Rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze procedure duurt gemiddeld twee jaar. De beantwoording door het Hof zal vervolgens van toepassing zijn in alle Europese lidstaten.
Welke stappen zijn er sinds 2020 gezet om de AP het belang van rechtseenheid onder de aandacht te brengen en wat heeft de AP sindsdien gedaan om rechtseenheid te bevorderen?
De AP is lid van de EDPB en heeft in samenwerking met de andere Europese privacytoezichthouders in 2022 al meer dan tien guidelines vastgesteld ter bevordering van de rechtseenheid binnen Europa.
Bent u bereid in het kader van het terugdringen van onnodige juridische procedures in gesprek te gaan met de AP om het boetebesluit jegens de KNLTB te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de onafhankelijke positie van de AP en het feit dat er op dit moment een juridische procedure loopt over dit boetebesluit, ben ik niet voornemens met de AP hierover in gesprek te gaan. De AP treedt op grond van artikel 52 van de AVG onafhankelijk op bij de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden die haar overeenkomstig deze verordening zijn toegewezen. Dat geldt ook voor juridische procedures.
Het artikel 'Amateurclubs rekenen op taaie winter door hoge gasprijzen: ‘Sommige leden douchen júíst hier’' |
|
Silvio Erkens (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Amateurclubs rekenen op taaie winter door hoge gasprijzen: «Sommige leden douchen júíst hier»»?1
Ja.
Bent u bekend met het effect dat de stijgende energieprijzen zullen hebben op sportaccommodaties en dan met name zwembaden en ijsbanen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de stijgende energieprijzen een grote impact hebben op sportaccommodaties, en met name op zwembaden en ijsbanen vanwege de grote energievraag van deze gebouwen.
Heeft u Minister zicht op hoeveel sportaccommodaties afhankelijk zijn van gas? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Het CBS verzamelt cijfers over het energieverbruik van verschillende gebouwen, waaronder sportaccommodaties. Alle circa 10.500 sportaccommodaties die in 2019 bij het CBS bekend waren, hadden op dat moment een gasaansluiting. Het gemiddelde gasverbruik per accommodatie of accommodatietype verschilt wel sterk, en daarmee ook de mate van afhankelijkheid van gas. IJsbanen verbruiken bijvoorbeeld vooral elektriciteit, terwijl veel zwembaden juist in grotere mate afhankelijk zijn van gas.
Heeft u zicht op hoeveel sportaccommodaties ernstig in de problemen dreigen te komen vanwege de stijgende energieprijzen? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen. Daarnaast ben ik bekend met de inventarisatie van NOC*NSF waaruit volgt dat voor 200 zwembaden sluiting dreigt. Die cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar geven wel een inzicht in de omvang van de problematiek.
Bent u op de hoogte van het feit dat ijsbanen en openbare zwembaden over 2022 en 2023 opgeteld te maken krijgen met een lastenstijging van 378 miljoen euro?
Zoals aangegeven in antwoord 3 ben ik bekend met de impact van de stijgende energietarieven voor de grote accommodaties als ijsbanen en openbare zwembaden. Daarom heb ik exploitanten van sportaccommodaties gevraagd om een berekening te maken van de omvang van de lastenstijging, waaruit het door u genoemde getal volgt. Samen met deze exploitanten breng ik momenteel in kaart welk deel van deze lastenstijging resteert na toepassing van de door het kabinet aangekondigde maatregelen.
Hoe worden sportaccommodaties ondersteund om te verduurzamen zodat zij de energiekosten kunnen beperken?
Verduurzaming van de sport is op lange termijn de belangrijkste oplossing om de kosten te drukken en de afhankelijkheid externe factoren als de energieprijs te minimaliseren. Om die reden heb ik extra ingezet op informatie over besparingen en op ondersteuning bij verduurzaming. Zo krijgen sportclubs en exploitanten besparingstips die ook op korte termijn impact kunnen maken via de website www.duurzamesportsector.nl. Aanvullend heb ik begin dit jaar financiering beschikbaar gesteld voor ontzorgingstrajecten om verduurzaming toegankelijk te maken voor sportclubs en accommodaties. Via het online platform www.sportnlgroen.nl kunnen gemeenten, sportclubs en -bedrijven, en exploitanten gratis professionele begeleiding inschakelen bij het verduurzamen van de accommodatie.
Staat u in contact met gemeenten over hoe sportaccommodaties zo goed mogelijk kunnen worden ondersteund?
Om de veranderende situatie zo goed mogelijk in de gaten te houden blijf ik in gesprek met sportclubs en -aanbieders maar ook zeker gemeenten. Hierbij ligt de focus op hoe de sportsector zelf kostenstijgingen kan opvangen en hoe mijn ondersteuning en aanvullende maatregelen vanuit het kabinet hieraan kunnen bijdragen.
Het artikel ‘KVLO: “Tekort sportaccommodaties brengt bewegingsonderwijs PO in gedrang”. |
|
Michiel van Nispen , Rudmer Heerema (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «KVLO: «Tekort sportaccommodaties brengt bewegingsonderwijs PO in gedrang»»?1
Ja, dat ben ik.
Bent u bekend met het feit dat in een derde van de gemeenten onvoldoende sportaccommodaties aanwezig zijn om te kunnen voldoen aan de twee verplichte lesuren bewegingsonderwijs? En bent u bekend met het feit dat veel sportaccommodaties niet voldoen aan de netto-vloeroppervlakte zoals opgenomen in de Modelverordening Huisvesting Onderwijs?
Ja, ik ben bekend met het feit dat nog niet in alle gemeenten voldoende sportaccommodaties aanwezig zijn om te kunnen voldoen aan de urennorm. Uit het onderzoek van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) blijkt inderdaad ook dat niet alle gemeentelijke sportaccommodaties voldoen aan de netto-oppervlakte die de Modelverordening Huisvesting Onderwijs voorschrijft. Evenwel gebruiken veel scholen ook buitenlocaties voor bewegingsonderwijs. Scholen die twee lesuren bewegingsonderwijs in een te kleine sportaccommodatie aanbieden, voldoen op dit moment nog niet aan de urennorm. Ik vertrouw erop dat scholen en gemeenten zich inzetten om de urennorm na te leven, hier wordt echter geen centraal toezicht op gehouden. Het is primair aan de scholen zelf om de urennorm te halen en aan gemeenten om voor voldoende sportaccommodaties te zorgen in samenspraak met scholen.
Klopt het dat de gemeenten waar de sportfaciliteiten niet op tijd op orde lijken te zijn, de middelen uit het gemeentefonds voor andere zaken hebben aangewend dan voor de wettelijke taak om te voldoen aan gymzaalcapaciteit voor tenminste twee uur bewegingsonderwijs in het primair onderwijs?
Hiervan zijn mij geen voorbeelden bekend, en navraag bij de VSG leert dat ook daar dit beeld niet bestaat. Gemeenten ontvangen geen geoormerkt budget voor huisvesting bewegingsonderwijs. Gemeenten ontvangen middelen uit het gemeentefonds op basis van objectieve maatstaven en deze middelen zijn vrij besteedbaar. Het is aan het gemeenteraad om te bepalen hoe die middelen worden besteed.
Hoe waardeert u de uitspraak van de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO) dat veel kinderen door het tekort aan gymzaalcapaciteit straks ongewenst grote afstanden moeten afleggen voor bewegingsonderwijs?
Ik vind het niet gewenst wanneer kinderen door een tekort aan gymzaalcapaciteit grote afstanden moeten afleggen voor bewegingsonderwijs. Maar ik zie ook voorbeelden waarbij spreiding van lesuren bewegingsonderwijs een oplossing biedt. Dit vraagt flexibiliteit van scholen in het lesrooster, wat soms lastig is gezien de vele opgaven waar scholen mee worstelen. Ik vind dat scholen en gemeenten elkaar onderling moeten opzoeken om te kijken hoe zij elkaar kunnen helpen, om te voorkomen dat onnodig veel tijd opgaat aan reizen naar sportaccommodaties.
Met de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs konden scholen een procesbegeleider aannemen die helpt bij het vinden van oplossingen voor dit soort knelpunten. De KVLO geeft op de website Impuls Bewegingsonderwijs tips over wat procesbegeleiders, scholen en gemeenten kunnen doen bij een grote afstand tot een gymaccommodatie en heeft een ondersteuningsteam ingesteld die scholen met raad en daad bijstaat.1
Wat is de status van de motie van de leden Heerema en Van Nispen2, waarin uw voorganger werd verzocht om gemeenten te wijzen op de extra benodigde gymzaalcapaciteit en te inventariseren hoe groot het tekort aan gymzalen is?
De inventarisatie van de beschikbaarheid van sportaccommodaties heeft plaatsgevonden. Op 15 juli jl. is de factsheet «Huisvesting Bewegingsonderwijs in het Primair Onderwijs» aan de Kamer gezonden.3 Daarnaast hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en VSG gemeenten geïnformeerd over de urennorm. Uit dit rapport blijkt dat 95 procent van de ondervraagde gemeenteambtenaren op de hoogte zijn van de urennorm. Ook is in de meeste gemeenten goed zicht op de ruimtelijke consequenties van de wetswijziging. Met bovenstaande acties heb ik invulling gegeven aan de motie van de leden Heerema en Van Nispen. In het najaar informeer ik uw Kamer over de vervolgacties naar aanleiding van het rapport.
Wat is de actie vanuit gemeenten geweest om op tijd te voldoen aan de benodigde gymzaalcapaciteit? Is er door gemeenten en/of scholen pro actief contact opgenomen met het ministerie?
Gemeenten zijn volgens de VSG in overleg met schoolbesturen volop bezig met het inroosteren en organiseren van eventuele aanvullende gymzaalcapaciteit. In het rapport «Huisvesting Bewegingsonderwijs in het Primair Onderwijs» geven gemeenten aan de volgende maatregelen te overwegen om scholen in staat te stellen te voldoen aan de wettelijke verplichting:4
Inzetten van andere typen (sport)accommodaties, zoals sportvelden, schoolpleinen, openbare schoolpleinen en grasvelden (39 procent)
Inzetten van leerlingenvervoer (32 procent)
Extra gymnastieklokalen realiseren (28 procent)
Het huidige gebruik van andere typen (sport)accommodaties verbreden (26 procent)
Huidige regelingen van leerlingenvervoer verbreden (9 procent)
Er zijn enkele vragen ter verduidelijking van de urennorm binnengekomen bij het ministerie.
Hoeveel gymzaalcapaciteit en in hoeveel gemeenten moeten in Nederland worden aangepast of bijgebouwd om te voldoen aan de wettelijke eis van twee uur bewegingsonderwijs?
Dat is mij op dit moment niet bekend. Gymzaalcapaciteit is een lokale aangelegenheid. Gezien het feit dat vrijwel alle gemeenten op de hoogte zijn van de eisen uit de wet, ga ik er vanuit dat zij ook aldus zullen handelen en inzicht krijgen in de knelpunten om aan de urennorm bewegingsonderwijs te voldoen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat gemeenten ondanks twee jaar voorbereidingstijd te weinig actie hebben ondernomen om voldoende gymzalen te faciliteren voor twee uur bewegingsonderwijs?
Ik ga er vanuit dat scholen en gemeenten zich inzetten om aan de urennorm bewegingsonderwijs te voldoen.
Ik zie dat vrijwel alle gemeenten op de hoogte zijn van de toekomstige wijzigingen in de wet. Uit het rapport van de VSG blijkt dat gemeenten die knelpunten ervaren deze zoveel mogelijk proberen op de lossen door inzet van andere (sport)accommodaties. Mijn beeld is dan ook dat gemeenten hier veelal actie op ondernemen. Op plekken waar dit nog niet gebeurt, en waar wel sprake is van een mogelijk tekort aan geschikte accommodaties, wil ik de urgentie verder aanwakkeren. Samen met de PO-Raad, ALO Nederland, VSG en KVLO stel ik een communicatieplan op om scholen en gemeenten nog steviger te wijzen op de urennorm. Daarmee maak ik tevens duidelijk waar ondersteuning en praktische handvatten te vinden zijn: onder meer bij het ondersteuningsteam van de KVLO. In het najaar informeer ik uw Kamer verder over de maatregelen rondom de urennorm voor bewegingsonderwijs.
Bent u bereid om te interveniëren zodat gemeenten voldoende voorbereid zijn om voldoende bewegingsonderwijs te geven vanaf schooljaar 2023–2024?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle leerlingen in het primair onderwijs vanaf schooljaar 2023–2024 twee uur bewegingsonderwijs kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Formule E-coureurs hopen op race in Eindhoven' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Formule E-coureurs hopen op race in Eindhoven»?1
Ja.
Op welke manier heeft het kabinet contact onderhouden met de CEO van de Formule-E, Jamie Reigle, na het ondertekenen van de ondersteuningsbrief?
Het kabinet heeft geen contact gehad met de CEO van de Formule-E. Het is gebruikelijk dat dit contact verloopt via de nationale organisator, in dit geval de Stichting Formula-Eindhoven (hierna Stichting FE).
Kunt u aangeven of het Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog steeds betrokken is bij het overleg, aangezien het kabinet heeft aangegeven graag betrokken te blijven bij overleggen met de initiatiefnemers van de Formule E? Zo ja, wat is de rol van het ministerie in deze fase?
Het Ministerie van VWS spreekt regelmatig met de Nederlandse initiatiefnemers over de voortgang. Daaruit blijkt dat een aantal zaken nog niet zijn geconcretiseerd, waaronder de betrokkenheid van andere relevante partijen zoals de gemeente en de provincie. De rol van VWS is er vooral op gericht steun voor dit evenement te zoeken bij andere departementen.
Mijn voorganger heeft contact opgenomen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, over het tekenen van een ondersteuningsbrief. In deze brief geven de betreffende bewindslieden aan dat de Nederlandse overheid zich in zal zetten om de lokale stichting, deelnemers en Formula E Operations Limited te ondersteunen.
Na het verzenden van de ondersteuningsbrief is contact onderhouden tussen de verschillende departementen en Stichting FE over de manieren waarop ondersteuning kan worden geboden. Ook heeft het Ministerie van VWS hen in contact gebracht met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zodat zij betrokken kunnen worden bij mogelijke maatschappelijke programma’s en marge van het evenement, gericht op technisch onderwijs.
Het is nu zaak dat er een concreet plan komt, met daarin duidelijkheid over de planning, een gedegen financiële onderbouwing en betrokkenheid van andere partijen, zodat de mogelijke betrokkenheid van de rijksoverheid concreet kan worden ingevuld.
Is bekend aan welke eisen Nederland moet voldoen om een plek op de racekalender te krijgen?
Dit is bekend bij de Stichting FE. Er is een aantal standaardvoorwaarden zoals beschikken over een track en voldoende budget. De grootste eis voor Nederland is volgens de Stichting FE dat zij worden ondersteund door een host-city.
Kunt u aangeven wat er vanuit de overheid nodig is om de Formule-E race in Nederland te kunnen laten plaatsvinden? En zijn er ook andere Nederlandse steden geïnteresseerd in het organiseren van de Formule-E?
Nee, tot nu toe heeft de organisatie nog geen concreet verzoek gedaan. Ook is mij niet bekend of ook andere Nederlandse steden geïnteresseerd zijn in het organiseren van de Formule-E.
Is er interdepartementaal overleg tussen de Ministeries van Infrastructuur & Waterstaat en Economische Zaken & Klimaat over de Formule-E? Zo ja, op welke wijze is dit ingericht om de organisatie van Formule E in Nederland tot een succes te maken? Zo nee, kunt u dit overleg starten om te voorkomen dat er extra overleg nodig is op het moment dat de organisatie van de Formule E groen licht geeft?
Zie antwoord vraag 3.
Welke andere topsportevenementen zou het kabinet in de komende drie jaren naar Nederland willen halen? Op welke wijze wordt dat vanuit betrokken ministeries georganiseerd? Heeft uw ministerie hierin de leiding en een coördinerende rol?
Het initiatief om internationale topsportevenementen naar Nederland te halen ligt bij de sportsector. Het kabinet is hierin ondersteunend. Ik heb samen met de VSG en NOC*NSF het Coördinatie en Informatiepunt Topsportevenementen (CIT) opgericht om de ambities van de sport, gemeenten en provincies beter op elkaar te stemmen. Vanuit de rijksoverheid heb ik daarin een coördinerende rol en betrek daar ook andere departementen bij. Daarnaast bekijk ik per evenement hoe ik het initiatief kan ondersteunen, bijvoorbeeld door samenwerking te faciliteren en de juiste partijen bij elkaar te brengen, door een ondersteuningsbrief, door het invullen van de randvoorwaarden en eventueel door financiële ondersteuning die past binnen mijn subsidieregeling voor topsportevenementen.
Kunt u de Kamer een stand van zakenbrief over topsportevenementen sturen?
Ja. Zoals mijn voorganger heeft toegezegd stuur ik ieder halfjaar een update over internationale topsportevenementen aan uw Kamer. De laatste update vindt u in de bijlage van de meest recente brief over mijn sportbeleid.2
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Sportbeleid d.d. 29 juni 2022 beantwoorden?
Ja.
De antwoorden op Kamervragen over ondermaatse motoriek basisschoolleerlingen |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat zijn de verschillen in vaardigheden na afronding van de post-initiële-hbo-opleiding bewegingsonderwijs enerzijds en het volgen van een volledige opleiding aan de ALO anderzijds?1.
Beide opleidingen voorzien in een startbekwaamheid om bekwaam bewegingsonderwijs te geven in het primair onderwijs. Afgestudeerden van de post-initiële-hbo-opleiding bewegingsonderwijs die werken als vakspecialist met een minimale omvang van 0,2 fte hebben meer kennis van pedagogie, psychologie en andere vakgebieden. Hierdoor zijn er meer mogelijkheden tot afstemming en samenhang. Afgestudeerden van de ALO hebben meer kennis over bewegingswetenschappelijke kwesties, diverse theorieën over motorisch leren, motorische ontwikkeling, motorische remedial teaching en talentontwikkeling.
Het uitgangspunt van de post-initiële-hbo-opleiding is vanaf de start (2003) dat zij over dezelfde vaardigheden en competenties beschikken voor het lesgeven in bewegingsonderwijs in het primair onderwijs als afgestudeerden van de ALO. In 2008 is de omvang van de opleiding teruggebracht van 800 naar 600 uur, hierdoor zijn onder andere stage-uren, theorie over motorische ontwikkeling en kennis van motorische remedial teaching verminderd of verdwenen. In 2018 is het opleidingskader herzien en is er meer aandacht voor buitenactiviteiten rond de school, veiligheid en ongevallen.
Beschikt u over onderzoeksresultaten die aantonen dat een docent met een post-initiële-hbo-opleiding even effectieve gymlessen geeft als een docent die een opleiding aan de ALO heeft gevolgd? Zo niet, kunt u hier onderzoek naar doen?
Het Mulier Instituut deed onderzoek naar het verschil tussen vakleerkrachten en groepsleerkrachten met een bevoegdheid bewegingsonderwijs. Hierin kwam naar voren dat ouders en kinderen tevreden zijn over de aandacht die de groeps- en vakleerkracht bewegingsonderwijs heeft voor het geluk en de gezondheid van de kinderen. Het lijkt hiervoor niet uit te maken of een vakleerkracht of een groepsleerkracht met bevoegdheid het bewegingsonderwijs verzorgt.
Onder regie van de Inspectie van het Onderwijs wordt in schooljaar 2023/2024 een peilingsonderzoek uitgevoerd naar de beweegcompetenties van leerlingen einde basisonderwijs. Onderdeel van dit onderzoek vormt het in kaart brengen van de samenhang van deze beweegcompetenties met achtergrondkenmerken van leerlingen, leerkrachten en scholen (inclusief het bewegingsonderwijs op de scholen). Net als bij Peil. Bewegingsonderwijs 2016/2017 is gedaan, zal ook nu gekeken worden naar de samenhang tussen de beweegcompetenties en het type leerkracht (vakleerkracht, vakspecialist of (on)bevoegde groepsleerkracht) dat de lessen bewegingsonderwijs verzorgt.
Wat doet u beleidsmatig met alle rapporten die wijzen op de meerwaarde van leskrijgen van een ALO-opgeleide vakdocent bewegingsonderwijs? Heeft hier reeds een inventarisatie plaatsgevonden welke meerwaarde de ALO-opgeleide vakdocent heeft? Indien deze inventarisatie nog niet heeft plaatsgevonden, bent u bereid deze op korte termijn te doen en de resultaten met de Kamer te delen?
Ik heb werkdrukmiddelen en middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs beschikbaar gesteld aan scholen waarmee onder andere vakleerkrachten (bewegingsonderwijs) aangesteld kunnen worden. Daarnaast stimuleer ik de inzet van vakleerkrachten bewegingsonderwijs door middel van de Brede Regeling Combinatiefunctie. Deze middelen hebben invloed gehad op de stijging in de inzet van vakleerkrachten.
Het Mulier Instituut heeft geïnventariseerd welke meerwaarde de ALO-opgeleide vakdocent heeft. Deze inventarisatie wordt als bijlage bij deze beantwoording meegestuurd.2
Welke beleidsmatige voorstellen zijn de afgelopen jaren gedaan met betrekking tot de ALO-opgeleide vakdocent bewegingsonderwijs gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Is de invoering van twee uur verplicht bewegingsonderwijs voldoende om het percentage kinderen met ondermaatse motoriek van 24% substantieel verder te laten dalen? Zo ja, waar is dit op gebaseerd? Zo nee, wat gaat u doen om dit percentage wel verder te laten dalen en is hier voor de ALO-opgeleide vakdocent een prominente rol weggelegd?
Goed bewegingsonderwijs door een bevoegde en bekwame leerkracht is van belang. Ik vind dat scholen naast de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen, in de gaten moeten houden hoe het is gesteld met de motorische vaardigheden. Twee uur bewegingsonderwijs per week is echter niet voldoende om kinderen met ernstige achterstanden in de motorische vaardigheden op een voldoende niveau te brengen. Dit kan alleen als er ondersteuning door middel van fysiotherapie, motorische remedial teaching en/of extra beweegmoment plaatsvindt.
Voor leerlingen met ernstige motorische achterstanden of belemmeringen kan de school bekijken of meer ondersteuning nodig en mogelijk is, eventueel met hulp van het samenwerkingsverband passend onderwijs. De intern begeleider of ondersteuningscoördinator kan leraren, ouders en leerlingen begeleiden bij het organiseren van de goede hulp.
Scholen die extra motorische achterstanden bij hun leerlingen constateren na de periode van thuisonderwijs, ten gevolgen van corona, moeten zich ervoor inzetten deze in te halen. Dat kan met gebruikmaking van de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs.
Deelt u de mening dat het aannemen en opleiden van meer ALO-docenten helpt bij het oplossen van het lerarentekort?
Meer vakleerkrachten zijn in mijn ogen niet direct een oplossing voor het lerarentekort. In de praktijk is er door een vakleerkracht juist een dubbele bezetting (groepsleerkracht én vakleerkracht) die bekostigd moet worden.
De inzet van meer vakleerkrachten (zoals voor bewegingsonderwijs) kan wel bijdragen aan het verminderen van de werkdruk van leerkrachten. Door de inzet van vakleerkrachten kan tijd vrijgespeeld worden voor het onderwijzend personeel voor taken buiten het lesgeven.
Wat gaat u doen om scholen ertoe te bewegen meer ALO-docenten aan te nemen?
Mijn prioriteit is om te zorgen dat de verplichte twee lesuren bewegingsonderwijs gegeven worden door een bevoegde leerkracht. De keuze voor een ALO-docent of een groepsleerkracht, ligt bij de school, en ik vind dat scholen hier gedegen afwegingen in moeten maken en strategisch personeelsbeleid bij moeten voeren. Zoals eerder genoemd kunnen de werkdrukmiddelen en de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs ingezet worden voor het aannemen van vakleerkrachten (zoals voor bewegingsonderwijs), bovenop de bekostiging die scholen natuurlijk al ontvangen.
Dit schooljaar informeer ik het onderwijsveld over de urennorm bewegingsonderwijs. Dit doe ik samen met de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO), Vereniging Sport en Gemeenten (VSG), PO-Raad en ALO Nederland. Daarbij zal ik benadrukken welke meerwaarde een vakleerkracht bewegingsonderwijs kan hebben.
Het artikel ‘Het Woud gymt alleen nog buiten, óók als het regent’. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het Woud gymt alleen nog buiten, óók als het regent»1?
Ja, dat ben ik.
Deelt u de mening dat incidenteel buiten sporten een goede toevoeging kan zijn op de gymles, maar geen vervanging is voor gymles in een daarvoor ingericht gymlokaal?
Het is wettelijk gezien toegestaan om buiten bewegingsonderwijs te geven, wanneer de kerndoelen van bewegingsonderwijs aangeboden kunnen worden.2, 3 In de wet staat op dit moment niet vastgelegd dat bewegingsonderwijs binnen moet worden gegeven, die keuze ligt bij scholen zelf. De kerndoelen bewegingsonderwijs zijn algemeen en er is ruimte voor eigen invulling.
Kan een school voldoen aan de kerndoelen als er alleen maar buiten bewegingsonderwijs wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat er scholen zijn die niet beschikken over toereikende voorzieningen om te voldoen aan de twee lesuren bewegingsonderwijs? Heeft u zicht op hoeveel scholen in Nederland hiermee te maken hebben? Heeft u contact met gemeenten waar de faciliteiten (nog) niet op orde zijn?
Het is bekend dat niet alle basisscholen in het schooljaar 2020–2021 zijn toegekomen aan voldoende bewegingsonderwijs. Dit vind ik niet goed: voldoende bewegingsonderwijs is namelijk belangrijk voor kinderen. In het schooljaar 2020–2021 werd gemiddeld 91 minuten (groep 3–8) en 119 minuten (groep 1–2) bewegingsonderwijs gegeven op basisscholen.4 53 procent van de basisscholen gaf in het schooljaar 2020–2021 minder dan tweemaal 45 minuten bewegingsonderwijs per week.5 Het is mogelijk dat de periode van (gedeeltelijke) schoolsluiting en maatregelen vanwege COVID-19 hieraan hebben bijdragen. Bij 58 procent van de scholen waarbij het niet lukte om tweemaal 45 minuten bewegingsonderwijs te geven, zien schoolleiders te weinig gymaccommodaties als belemmering.6 De Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) heeft contact met gemeenten over sportfaciliteiten. Gemeenten zijn immers de verantwoordelijke partij voor voldoende sportaccommodaties. Op dit moment inventariseert de VSG de tekorten aan gymaccommodaties. Het rapport deel ik voor de zomer met uw Kamer.
Hoe verklaart u dat, ondanks de financiële ondersteuning die gemeenten ontvangen om ervoor te zorgen dat scholen aan de twee lesuren bewegingsonderwijs kunnen voldoen, er toch scholen zijn met ontoereikende faciliteiten?
De behoefte van scholen voor extra gymaccommodatie is niet altijd duidelijk bij gemeenten. De meeste gemeenten bouwen volgens de VSG gymaccommodaties op basis van behoefte, om daarmee leegstand te voorkomen. Volgens de VSG vragen scholen echter niet in alle gevallen om extra gymaccommodaties. Bijvoorbeeld wanneer zij geen tweemaal 45 minuten bewegingsonderwijs geven vanwege een tekort aan bevoegde leerkrachten of een te vol lesrooster.
Scholen die knelpunten als een tekort aan bevoegde leerkrachten of een te vol lesrooster ervaren kunnen een aanvraag indienen voor de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Scholen kunnen met deze subsidie een procesbegeleider aanstellen om hen te helpen bij het oplossen van deze knelpunten.
Kunt u een lijst van gemeenten die nog onvoldoende gymzalen beschikbaar kunnen stellen voor het kunnen voldoen aan de twee uur bewegingsonderwijs aan de Kamer toesturen?
Een lijst hiervan delen is niet mogelijk, omdat OCW niet zelf het onderzoek heeft uitgevoerd, maar een onderzoeksbureau. Het betreffende onderzoeksbureau heeft aan deelnemers van het onderzoek toegezegd deze gegevens anoniem te verwerken. Evenwel begrijp ik de behoefte aan zicht op de situatie op lokaal niveau, en ik wil mij er dan ook voor inspannen dat hier meer informatie over beschikbaar komt, onder meer als onderdeel van het IBO onderwijshuisvesting. Daarnaast jaag ik, samen met onder meer de PO-Raad, de VSG en de KVLO, het gesprek aan tussen scholen en gemeenten om tot praktische oplossingen te komen voor acute tekorten aan geschikte gymlocaties.
Is de verwachting dat alle scholen, wanneer de verplichting tot twee lesuren bewegingsonderwijs in 2023 in werking treedt, beschikken over toereikende faciliteiten hiervoor? Zo nee, wat hebben de gemeenten die hier drie jaar de tijd voor hebben gekregen dan verzuimd en waarom hebben ze onvoldoende actie ondernomen?
Het is nog niet duidelijk of alle scholen bij het in werking treden van de wettelijke verplichting beschikken over toereikende faciliteiten. De VNG verwacht dat gemeenten die, wanneer de verplichting tot twee lesuren bewegingsonderwijs in 2023 in werking treedt, niet beschikken over toereikende faciliteiten in gesprek gaan of zijn met het lokale onderwijs voor een passende oplossing. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle scholen in staat zijn om te voldoen aan de twee lesuren bewegingsonderwijs?
Met de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs komt het kabinet scholen tegemoet die nog niet voldoen aan twee lesuren bewegingsonderwijs. Met deze subsidie worden scholen met een procesbegeleider geholpen om knelpunten in kaart te brengen en een plak van aanpak uit te voeren. Daarnaast inventariseert de VSG op dit moment de tekorten van gymaccommodaties. Ik verwacht hiermee meer inzicht te krijgen in de tekorten die er (nog) zijn en welke oplossingen er mogelijk zijn. Ik ben hierover met alle betrokken partijen in gesprek.
Het artikel ‘MQ Scan: 24% van basisschoolleerlingen heeft ondermaatse motoriek; ’Zorgwekkende piek onder negenjarigen’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «MQ Scan: 24% van basisschoolleerlingen heeft ondermaatse motoriek; «Zorgwekkende piek onder negenjarigen»»?1
Ja, dat ben ik.
Bent u bekend met het feit dat een kwart van de basisschoolleerlingen in Nederland over onvoldoende bewegingsvaardigheden beschikt en een onderontwikkelde motoriek heeft?
Ja, dat ben ik.
Erkent u het belang van voldoende beschikbaarheid van sport- en speelplaatsen in de directe omgeving van kinderen voor de ontwikkeling van de motoriek en bewegingsvaardigheden?
Ja, dat erken ik.
Wat gaat u doen om op de korte termijn en op de lange termijn de motoriek van bassischoolleerlingen op niveau te krijgen?
Het primair onderwijs heeft met het aanbod van bewegingsonderwijs een belangrijke rol bij de ontwikkeling van motorische vaardigheden. Vanaf juli 2023 is het voor scholen wettelijk verplicht om een daartoe bevoegde leerkracht ten minste twee uur bewegingsonderwijs te laten geven. Om deze aankomende verplichting goed te kunnen implementeren in de scholen, is er de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Hiervan staat op dit moment de tweede aanvraagperiode tot en met 15 mei open.
Daarnaast zijn er in algemene zin veel initiatieven voor bewegen door de dag heen en bewegend leren. Scholen die voldoen aan de aankomende urennorm kunnen de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs ook inzetten voor het realiseren van een dynamische schooldag. Daarnaast wordt er samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een Platform Bewegend Leren ontworpen. Ook bij de invulling van de Rijke Schooldag heeft sport en bewegen een belangrijke plek.
Tot slot is er met het Nationaal Programma Onderwijs aan scholen de mogelijkheid geboden om met interventies sport en bewegen te werken aan coronagerelateerde vertragingen in de ontwikkeling van leerlingen, op cognitief dan wel motorisch (en sociaal-emotioneel) gebied.
Hoeveel gemeenten hebben voldoende gymzaalcapaciteit wanneer de wettelijke verplichting voor twee uur bewegingsonderwijs in het primair onderwijs in 2023 van kracht wordt? Indien u dit overzicht niet heeft, kunt u deze inventarisatie zo snel mogelijk laten uitvoeren?
De Vereniging Sport en Gemeenten inventariseert het tekort aan gymzaalcapaciteit en verwacht voor de zomer de eerste resultaten. Zodra deze beschikbaar zijn, zal ik dit met uw Kamer delen.
Deelt u de mening en bent u het eens met de talloze wetenschappelijke publicaties dat vakleerkrachten bewegingsonderwijs van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) een positieve bijdrage leveren aan de motoriek van basisschoolleerlingen en het verkrijgen van plezier in sport?
Ja, ik ben het ermee eens dat ALO-gediplomeerde vakleerkrachten een positieve bijdrage leveren aan de motoriek van basisschoolleerlingen en hun plezier in sport. Een groepsleerkracht met de aanvullende bevoegdheid, waar diegene een post-initiële-hbo-opleiding voor heeft gevolgd, is echter ook bekwaam om hieraan bij te dragen.
Welke gezondheidsrisico’s zijn er als dit percentage van 24% de komende jaren oploopt tot 30%, 40% of 50%? Het percentage van 24% is al veel te hoog, maar vanaf welk percentage gaat u over tot het verplichten van vakleerkrachten van de ALO voor het geven van bewegingsonderwijs in het primair onderwijs?
Uit onderzoek van De Haagse Hogeschool en VU Amsterdam naar motorische peilingen2, waar in het artikel3 naar verwezen wordt, is gelukkig te zien dat het percentage basisschoolleerlingen dat ondergemiddelde motorische vaardigheden heeft in de periode tussen 2018 en 2021 afneemt.
Er is op dit moment onvoldoende kwalitatief goed longitudinaal of interventie-onderzoek beschikbaar om scenario’s te kunnen schetsen van de gezondheidsrisico’s bij een oplopend percentage kinderen met een ondergemiddelde score op de MQ-scan.4 5 Op basis hiervan kunnen we geen wetenschappelijk onderbouwde conclusies trekken over de relatie tussen de ontwikkeling van motorische vaardigheden op jonge leeftijd en de gezondheidsrisico’s. Wel blijkt uit onderzoek dat er een positieve associatie is tussen goed ontwikkelde fundamentele motorische vaardigheden en fysieke activiteit bij kinderen en adolescenten, cardiorespiratoire gezondheid en gezond gewicht.6
De relatie tussen het aanleren van motorische vaardigheden door een vakleerkracht en het verschil in gezondheidsrisico’s bij kinderen is niet één op één te leggen. De keuze om een ALO-gediplomeerde vakleerkracht of een groepsleerkracht met bevoegdheid de lessen bewegingsonderwijs te laten verzorgen, ligt bij de scholen. Ik zie, gelet op de huidige onderwijsarbeidsmarkt, geen aanleiding om de wet op dit punt te wijzigen. De krapte op de huidige onderwijsmarkt is in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen toegelicht.7
Het bericht ‘Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat sinds het per november vorig jaar ingevoerde verbod op de verkoop van nicotinezakjes met meer dan 0,035mg nicotine, snus nog steeds volop verkrijgbaar is?
Er zijn (Europese) landen waar deze producten niet verboden zijn en waar deze producten legaal gekocht kunnen worden. Deze bedrijven mogen nicotinezakjes niet verhandelen naar Nederland of zich richten op Nederlandse consumenten. Desondanks komt het voor dat personen deze producten via websites of sociale media uit het buitenland bestellen. De NVWA voert risicogericht toezicht uit op deze buitenlandse bedrijven en verzoeken bedrijven de verhandeling van nicotinezakjes naar Nederland te staken.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn geweest van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)-controle bij vier grote importeurs?
De NVWA geeft aan dat bij alle vier de importeurs de nicotinezakjes in bewaring zijn genomen. Dat wil zeggen dat de nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje, niet meer verplaatst mochten worden totdat er een passende oplossing gevonden werd voor de producten. Twee importeurs hebben de nicotinezakjes naar een ander Europees land gestuurd, waar verhandeling van deze producten nog toegestaan was. De andere twee importeurs hebben de nicotinezakjes laten vernietigen. Alle vier de importeurs hebben hun afnemers, zoals winkeliers, op de hoogte gesteld van het verbod op nicotinezakjes en hebben hen gevraagd de voorraad niet meer te verkopen.
Zijn er cijfers bekend van het aantal keer dat de NVWA sinds het verbod in heeft moeten grijpen bij online verkooppunten?
De NVWA heeft zich in eerste instantie gericht op de importeurs van nicotinezakjes die de producten in Nederland in de handel brengen. Op deze manier wordt de toevoer van nicotinezakjes naar online winkels die deze producten in Nederland verkopen, tegengegaan. Onlangs heeft de NVWA een potentiële vijfde importeur geïnspecteerd. Dit bleek een bedrijf in een andere lidstaat te zijn waar de verhandeling van nicotinezakjes, met meer dan 0,035 mg per zakjes, wel is toegestaan. Dit bedrijf verkocht nicotinezakjes in Nederland via verschillende Nederlandse websites. De NVWA heeft dit bedrijf gewezen op het verbod op nicotinezakjes in Nederland en heeft hem verzocht de verhandeling naar Nederland te staken. De ondernemer heeft aan dat verzoek voldaan en de websites daarop aangepast. Recent is de NVWA begonnen met het toezicht op webwinkels.
Welke instrumenten heeft de NVWA op dit moment in handen om aanbod van snus op bijvoorbeeld social media-kanalen aan te pakken?
Het verhandelen van nicotinezakjes, met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje, is voor zover deze is gericht op consumenten in Nederland ook via social media niet toegestaan. De NVWA doet bij sociale media-kanalen melding van onrechtmatige uitingen, waar het aanbod van nicotinezakjes een voorbeeld van is. Hiermee worden de sociale media-kanalen (mede)verantwoordelijk voor deze uitingen. De sociale media-kanalen kunnen de content dan verwijderen, waarmee zij niet meer verantwoordelijk voor deze content zijn. Dit proces van melden en verwijderen van onrechtmatige content wordt door de NVWA «notice and take down» genoemd.
Hoe kunnen social media-kanalen op dit moment hun verantwoordelijkheid nemen indien bij wet verboden producten op hun kanalen worden aangeboden? Welke instrumenten zijn hierbij voorhanden?
Het is in eerste instantie aan de sociale mediaplatformen om te bepalen hoe zij hun verantwoordelijkheid voor de verkoop van illegale producten en waren kunnen en willen invullen. Een sociaal mediaplatform dat weet dat er via zijn platform nicotinezakjes worden verkocht kan bijvoorbeeld de content verwijderen of voorlichting geven aan gebruikers over het illegale karakter van de verkoop van nicotinezakjes, en wijzen op de gezondheidseffecten die de consumptie daarvan kan hebben.
Bent u het eens dat het zeer zorgelijk is dat er zo makkelijk en openlijk via sociale media verboden middelen aangeboden en gekocht kunnen worden?
Het is inderdaad zorgelijk dat nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine, een illegaal product, online aangeboden worden.
Welke mogelijkheden ziet u op korte termijn om de verkoop van snus op sociale mediaplatformen tegen te gaan, ook met het oog op de verwachte Europese wetgeving en in het bijzonder de Digital Services Act?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Op dit moment wordt er door het Europees Parlement, de Raad, en de Europese Commissie onderhandeld over de Digital Services Act (DSA). Onder voorbehoud van de uitkomsten daarvan zal de DSA een aantal instrumenten creëren die relevant kunnen zijn voor het bestrijden van de verkoop van nicotinezakjes via sociale mediaplatformen.
Zo komt er waarschijnlijk een verplichting voor deze bedrijven om een mechanisme in te richten waarmee zij door gebruikers en anderen gewezen kunnen worden op illegale inhoud op hun platform, zoals de illegale verkoop van nicotinezakjes. Wanneer deze bedrijven een dergelijke melding ontvangen moeten zij daar tijdig actie op ondernemen. Bijvoorbeeld door het illegale aanbod te verwijderen. Laten zij na om actie te ondernemen dan kunnen ze aansprakelijk worden gesteld voor het illegale aanbod.
Onder de DSA worden sociale mediaplatformen ook verplicht om gebruikers die veelvuldig illegale inhoud plaatsen, zoals aanbiedingen voor nicotinezakjes, tijdelijk de toegang tot het platform te ontzeggen door diens account te schorsen. Zij moeten zo’n beslissing richting de betreffende gebruiker ook motiveren. In dat kader kunnen zij wijzen op het feit dat de verkoop van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine verboden is en tevens de voorlichting verrichten die in het antwoord op vraag 6 is beschreven.
Bent u daarnaast bereid met de NVWA in gesprek te gaan om te onderzoeken hoe illegale verkoop van snus harder aangepakt kan worden?
Ik ben met de NVWA in gesprek over hoe de handhaving geïntensiveerd kan worden. Het is goed om daarbij op te merken dat de NVWA constateert dat na de aankondiging van het verbod op nicotinezakjes door de NVWA in november 2021 in verschillende verkoopkanalen minder aanbod van nicotinezakjes is gevonden. Ook hebben producenten de zakjes niet groots in Nederland gelanceerd. Dit is op zichzelf een mooi resultaat.
Daar wil ik aan toevoegen dat een aanpak met strenge handhaving door de NVWA niet de enige oplossing is voor dit maatschappelijke probleem. Ik wil de verkopers van deze producten aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en hen oproepen te stoppen met de verkoop van deze producten.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat Nederlanders bewust zijn van de gevaren van het gebruik van producten, zoals snus (met tabak) en nicotinezakjes (zonder tabak). Er is informatie beschikbaar omtrent de gezondheidseffecten van snus en nicotinezakjes via informatiekanalen zoals de website Rokeninfo.nl en het de Facebook en Instagrampagina’s van Opvoeding en Uitgaan2. Ook wil ik zicht houden op het gebruik van nicotinezakjes en snus bij de Nederlandse bevolking. Het Trimbos instituut zal hier via de Leefstijlmonitor uit 2022 onderzoek naar doen.
Bent u bekend met de hierboven genoemde uitzonderingsregeling?
Ja.
Hebben Oekraïense voetballers een tewerkstellingsvergunning nodig om bij een Nederlandse betaald voetbalorganisatie (BVO) aan de slag te kunnen?
Per 1 april 2022, met terugwerkende kracht vanaf 4 maart 2022, geldt een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor vluchtelingen uit Oekraïne die onder de richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Om in aanmerking te komen voor de richtlijn tijdelijke bescherming dient de ontheemde een asielaanvraag in te dienen. In de brief aan de Tweede Kamer van 30 maart 2022 over de aanpak opvang ontheemden uit Oekraïne1 heeft het kabinet toegelicht welke doelgroep onder de richtlijn valt en welke procedure geldt om in aanmerking te komen voor bescherming op grond van de richtlijn. Om te kunnen werken hebben ontheemden uit Oekraïne een document nodig waaruit hun verblijfsstatus als tijdelijke beschermde blijkt. Het kost echter enige tijd om documenten voor alle vluchtelingen beschikbaar te stellen waar hun verblijfsrecht uit blijkt. Gelet hierop geldt een overgangsperiode van 4 maart tot en met 31 mei 2022. Gedurende deze overgangsperiode geldt de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor alle Oekraïense onderdanen die hun nationaliteit aan de hand van documenten kunnen aantonen. Daarnaast wordt, zoals reeds is aangegeven in de bovengenoemde brief, gestreefd om deze overgangsperiode per medio april 2022 uit te breiden voor, en toe te passen op staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij op 23 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming genoten of in het bezit waren van een geldige verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven.
Indien een vreemdeling niet onder bovengenoemde vrijstelling valt dan zal de werkgever, in dit geval de BVO, een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid moeten aanvragen.
Indien er een tewerkstellingsvergunning nodig is, geldt voor Oekraïense voetballers het salariscriterium zoals deze is vastgesteld voor voetballers buiten de Europese Unie (EU) die een tewerkstellingsvergunning nodig hebben?
Voor vreemdelingen die onder de bovengenoemde vrijstelling vallen is geen tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning nodig. Indien een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid wordt aangevraagd voor een vreemdeling die niet onder bovengenoemde vrijstelling valt, dan gelden de normale regels voor het verkrijgen van een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning in de sportsector.2 Gelet hierop zal een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning in het hoogste segment van het voetbal enkel worden verleend indien wordt voldaan aan het salaris- en kwaliteitscriterium.
Indien er geen tewerkstellingsvergunning nodig is, is er voor Oekraïense voetballers, die bij een Nederlandse BVO aan de slag willen, een meldplicht?
Per 1 april 2022, en met terugwerkende kracht tot en met 4 maart 2022, geldt de vrijstelling op de tewerkstellingsvergunningsplicht voor vreemdelingen die onder de richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Deze vrijstelling, die ook geldt voor profvoetballers mits zij aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoen, is opgenomen in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022.3 Voor werkgevers, waaronder een Nederlandse BVO, geldt een meldplicht als zij mensen in dienst willen nemen die onder deze vrijstelling vallen. Zij moeten ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden bij UWV melden dat zij een vreemdeling op grond van de vrijstelling tewerkstellen. Deze meldplicht is opgenomen in de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.4 Tot en met 15 april 2022 geldt een overgangsperiode waarin werkgevers de mogelijkheid krijgen om een melding te doen, ook wanneer de werkzaamheden al zijn aangevangen op of na 4 maart 2022. Na deze datum geldt de meldplicht, waaronder de voorwaarde van een melding ten minste twee werkdagen voorafgaande aan de aanvang van de werkzaamheden, onverkort. Het niet naleven van deze meldplicht is beboetbaar op grond van de Wet arbeid vreemdelingen.
Indien er geen tewerkstellingsvergunning nodig is, is er een eventuele algemene maatregel van bestuur (AMvB) hiervoor ingericht en zo ja, per wanneer is deze AMvB van kracht?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Kabinet wil minder fastfoodwinkels in de stad’ |
|
Hawre Rahimi (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet wil minder fastfoodwinkels in de stad»?1
Ja.
Welke maatregelen kunnen gemeenten nemen om een gezonde leefomgeving te ondersteunen? In hoeverre maken gemeenten daar gebruik van?
Gemeenten maken zich al jaren zorgen over het toenemende overgewicht en de impact daarvan op de gezondheid van onze inwoners. Omdat overgewicht zoveel voorkomt en ook nog altijd toeneemt, is overgewicht niet langer een individueel probleem, maar een volksgezondheidsrisico. Daarom worden door vrijwel alle gemeenten ambities geformuleerd en/of beleid ontwikkeld voor verbetering van de vergroening van de leefomgeving, zoals het aanleggen van sportvoorzieningen en het creëren van een groene en prettige openbare ruimte. Gezond voedselaanbod is een essentieel onderdeel van een gezonde leefomgeving. Uit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam2 blijkt dat gemeenten op dit moment beperkte mogelijkheden hebben om de voedselomgeving positief te beïnvloeden. Ik laat de mogelijkheden verkennen om gemeenten op dit vlak daarom meer juridische handvatten te bieden.
Kunt u aangeven wat de reikwijdte van de voorgenomen wettelijke maatregelen zal zijn om fastfoodwinkels te weren?
Om de dagelijkse voedselomgeving gezonder te maken, verken ik de wettelijke mogelijkheden om een gezonde voedselomgeving te bevorderen. Hiermee zouden we gemeenten instrumenten kunnen geven om de toename van aanbieders van ongezond voedsel tegen te gaan. Eveneens zouden we mogelijk regels kunnen stellen met betrekking tot ongezonde drank-, snoep- en snackautomaten in bijvoorbeeld de schoolomgeving of het beperken van marketing van ongezonde producten gericht op kinderen. Daarnaast werken het Ministerie van VWS en LNV samen aan het Programma Gezonde Groene Leefomgeving. Het doel van dit programma is te bereiken dat in de toekomst alle professionals uit het fysieke en sociale domein gezondheid en natuur als vanzelfsprekend meewegen bij het beheer en de ontwikkeling van de openbare ruimte. Hierbij zal ook aandacht zijn voor het gebruik en de beleving de inwoners.
Hoe verhoudt een voorgenomen wettelijke rem op fastfoodwinkels zich tot nationale en Europese wetgeving rondom vrijheid van ondernemerschap?
Het weren van fastfoodwinkels moet getoetst worden aan hogere regelgeving. Met name de Europese Dienstenrichtlijn is van belang als het gaat om vrij verkeer en vrije vestiging van diensten. Beperking hiervan kan niet zomaar en moet gerechtvaardigd kunnen worden. Daarvoor moet o.a. de noodzaak en evenredigheid van een beperking goed onderbouwd worden (zie rapport City Deal 21 januari 2021).
Is bekend welk effect de afspraken rondom preventie in het Regeerakkoord hebben op het creëren van een gezonde leefomgeving? Zo nee, bent u voornemens deze effecten eerst in kaart te brengen alvorens nadere wettelijke maatregelen te overwegen?
Het is bekend dat gewoonte, gemak en prijs in belangrijke mate bepalend zijn voor de voedselkeuze en dat de consument sterk wordt beïnvloed door de voedselomgeving (de hoeveelheid aan aanbod van eten en drinken en de verleiding daartoe in de fysieke omgeving en online). Ook is bekend dat er een sterke relatie is tussen de voedselomgeving en de mate van vóórkomen van overgewicht. Van prijsmaatregelen is bekend dat deze bij een voldoende groot prijsverschil effect hebben op aankoopgedrag.
De huidige voedselomgeving is absoluut geen weerspiegeling van de Schijf van Vijf en verleidt sterk tot ongezonde (en niet duurzame) keuzes. De afspraken in het coalitieakkoord zijn gericht op het stimuleren van de gezonde en ontmoedigen van de ongezonde keuze, door onder andere maatregelen die de voedselomgeving gezonder maken en prijsmaatregelen. Bij de keuze voor te nemen maatregelen betrek ik adviezen van experts uit bijvoorbeeld het RIVM-rapport Inventarisatie aanvullende maatregelen Nationaal Preventieakkoord. Mogelijke vervolgstappen richting de ambities voor 2040 (2021) en het rapport The Healthy Food Environment Policy Index (Food-EPI): Een beoordeling van rijksoverheidsbeleid met betrekking tot de voedselomgeving in Nederland en beleidsaanbevelingen voor het creëren van een gezonde voedselomgeving (Universiteit Utrecht 2021).
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de voorgenomen afspraken met de industrie over gezondere voedingsmiddelen?
De industrie werkt in het kader van het Nationaal Preventieakkoord aan een verbeterd productaanbod. De nieuwe Nationale Aanpak Productverbetering die onlangs is gepubliceerd geeft daar een nieuwe impuls aan. De nieuwe aanpak moet ertoe leiden dat er in 2030 over de gehele breedte van productgroepen verbetering is gerealiseerd in de samenstelling. Bedrijven krijgen de mogelijkheid om productverbetering in meerdere stappen door te voeren. Hierdoor kan de consument wennen aan verandering van smaak en kunnen bedrijven hun receptuur en productieproces geleidelijk aanpassen. De overheid gaat monitoren hoe de voortgang verloopt.
Het artikel ‘De Atletiekunie is succesvol, maar zit in nijpende geldnood.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «De Atletiekunie is succesvol, maar zit in nijpende geldnood»?1
Ja.
Klopt het dat juist de Atletiekunie met goed beleid en structurele ontwikkeling een bijzonder talentvolle groep topatleten en talenten heeft opgeleid die bezig is alle trainingsinspanningen te verzilveren met internationaal aansprekende resultaten en eremetaal?
Het klopt dat de Nederlandse atletiek de afgelopen jaren veel internationale successen heeft gekend. Net als bij de prestaties van veel andere topsporters, ligt daar een meerjarig investeringsprogramma van de sportbond onder. Met financiële steun van onder meer NOC*NSF zetten kansrijke topsportbonden structurele opleidings- en topsportprogramma’s op, die erop gericht zijn om de talentvolle sporters en de topsporters zo optimaal mogelijk te ondersteunen in het bereiken van hun doelen.
Klopt het dat de Atletiekunie een flinke bijdrage levert aan de top tien ambitie van Nederland?
Ja.
Waarom is de financiële ondersteuning die de Atletiekunie vanuit NOC*NSF ontvangt de afgelopen jaren gedaald ondanks de successen die zij behalen? Hoe verhouden prestaties die geleverd worden zich tot de financieringssystematiek?
De verdeling van de beschikbare financiële middelen over kansrijke topsportprogramma’s is de verantwoordelijkheid van de NOC*NSF. De systematiek die daarbij wordt gehanteerd, is in gezamenlijkheid bepaald door de sportbonden en NOC*NSF.
Betere prestaties leiden niet automatisch tot een hogere toekenning. Er is sprake van een gesloten budget, dus wanneer de toekenning aan het ene programma wordt verhoogd, zou dat ten koste gaan van een ander programma. Over de hele linie presteren (talentvolle) topsporters uit de centrale programma’s goed en komen meer sporters en sporten in aanmerking voor topsportfinanciering. Dit betekent dat het beschikbare topsportbudget van NOC*NSF over meer programma’s verdeeld moet worden en de kosten per programma over het algemeen hoger zijn geworden. Dit maakt dat de investeringsplannen van de bonden niet voor 100% toegekend worden door NOC*NSF.
NOC*NSF geeft aan dat de totale toekenning ter ondersteuning van de centrale opleidings- en topsportprogramma’s van de Atletiekunie in de afgelopen jaren niet is gedaald. Hier speelt mee dat naast de directe toekenning aan de Atletiekunie zelf, de TeamNL centra jaarlijks een bijdrage ontvangen van NOC*NSF voor expertinzet en accommodatiekosten om de centrale opleidings- en topsportprogramma’s te faciliteren. De wijze van verdeling van de bijdrage aan de TeamNL centra heeft NOC*NSF recent gewijzigd. In sommige gevallen zou dit tot een verschuiving hebben geleid tussen de begroting van een bond, een TeamNL centrum of NOC*NSF waardoor de indruk gewekt kan worden van een teruggang in middelen.
Erkent u dat het van belang is dat topsporters voldoende ondersteuning krijgen van specialisten, zoals bijvoorbeeld voedingsdeskundigen, sportpsychologen en fysiotherapeuten?
Ja. Deze expertinzet wordt daarom ook al jarenlang gefinancierd vanuit het totale topsportbudget van NOC*NSF.
Heeft u zicht op andere sportbonden waarbij soortgelijke financiële tekorten spelen? Zo ja, welke sportbonden zijn dit en hoe groot zijn deze tekorten?
Bij een nagenoeg gelijkblijvend topsportbudget van NOC*NSF, meer sporters en sporten die presteren, kostenstijgingen en sponsorinkomsten die onder druk staan, zijn zowel bonden, TeamNL centra als NOC*NSF genoodzaakt om keuzes te maken. Zorgen over de toekomstbestendigheid van de financiering van de opleidings- en topsportprogramma’s zijn door enkele partijen informeel kenbaar gemaakt bij NOC*NSF.
Deze uitdaging wordt al langer herkend. Daarom ben ik vanuit Deelakkoord 6 «Topsport inspireert» met de sportsector en gemeenten in gesprek over een gezamenlijke strategie om de topsport toekomstbestendig en betaalbaar te houden.
Welke acties worden er binnen deze sportbonden, eventueel met hulp van NOC*NSF, ondernomen om deze tekorten op te lossen?
Sportbonden en NOC*NSF maken op basis van de beschikbare middelen continu een nauwkeurige afweging in welke kosten en inzet absoluut noodzakelijk zijn en zullen op basis hiervan prioriteiten stellen. Bijvoorbeeld als het gaat om het aantal geselecteerde sporters, expertinzet en trainingsstages. Dit is bij iedere bond maatwerk en de keuzes die hierin gemaakt worden, lopen dan ook uiteen.
De voorkeur voor de vakleerkracht bewegingsonderwijs |
|
Michiel van Nispen , Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «De leerkracht bewegingsonderwijs, tevredenheid van schoolleiders, ouders en kinderen»?1
Ja, dat heb ik.
Wat is uw reactie op de conclusies van dit onderzoek, namelijk dat schoolleiders de kwaliteit van het bewegingsonderwijs hoger beoordelen als het door een ALO2-gediplomeerde vakleerkracht wordt gegeven en door de stijgende inzet van ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs er beduidend meer aandacht is gekomen voor hulp voor kinderen met een motorische achterstand?
Ik vind de waardering voor de ALO-gediplomeerde vakleerkrachten terecht en ben blij met de toenemende aandacht voor kinderen met een motorische achterstand.
Deelt u de mening dat meer inzet van ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs kan bijdragen aan kwalitatief goede gymlessen, het implementeren van meer bewegen op school en het terugdringen van motorische achterstanden?
De wet bepaalt dat de lessen bewegingsonderwijs enkel gegeven mogen worden door leerkrachten die daartoe bevoegd zijn: dat kan een ALO-gediplomeerde vakleerkracht zijn, of een groepsleerkracht met een aanvullende bevoegdheid bewegingsonderwijs. Ik deel de mening dat ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bijdragen aan kwalitatief goede gymlessen, het implementeren van meer bewegen op school en het terugdringen van motorische achterstanden. Een groepsleerkracht met de aanvullende bevoegdheid, waar diegene zelf met het volgen van een post-HBO opleiding voor heeft gekozen, is echter ook bekwaam om bij te dragen aan kwalitatief goede gymlessen en het implementeren van meer bewegen op school.
De kwaliteit van bewegingsonderwijs gegeven door een vakleerkracht wordt door schoolleiders als beter beoordeeld.3 Ook de motorische vaardigheid van leerlingen lijkt verder te verbeteren door bewegingsonderwijs gegeven door een vakleerkracht in vergelijking met een groepsleerkracht met aanvullende bevoegdheid.4
Hoeveel procent van de gymlessen op basisscholen wordt nu al verzorgd door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs? Wat is het voorziene groeipad daarin voor de komende jaren?
Het is niet mogelijk om een exact percentage te geven van de gymlessen op basisscholen die verzorgd worden door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs. Dit heeft te maken met de zeer gevarieerde manier waarop scholen dit vak invullen. Wel is bekend dat 44 procent van de basisscholen de gymlessen aan groep 3 tot en met groep 8 alleen door een vakleerkracht laat geven5, tegenover 13 procent voor groep 1–2. Door onder andere de beschikbaarheid van werkdrukmiddelen is dit percentage voor groep 3 tot en met groep 8 tussen 2017 en 2021 toegenomen met 17 procentpunt, van 27 naar 44 procent.
Het is op dit moment niet goed in te schatten welke toename in de aankomende jaren verwacht kan worden. De stijging in de inzet van vakleerkrachten tussen 2017 en 2021 (17 procentpunt) is significant groter dan de toename tussen 2013 en 2017 (2 procentpunt). Deze snelle stijging in de afgelopen vier jaar is voornamelijk toe te schrijven aan de komst van de werkdrukmiddelen. De inzet van de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs kunnen mogelijk ook invloed gehad hebben op deze stijging.
Deelt u de mening dat, gelet ook op de uitkomsten van dit onderzoek, het streven er op moet zijn gericht alle lessen bewegingsonderwijs te laten geven door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten? Zo nee, waarom niet?
Het huidige beeld van de arbeidsmarkt in het onderwijs geeft een tekort aan zowel groepsleerkrachten en vakleerkrachten bewegingsonderwijs weer. Met de inmiddels afgelopen subsidieregeling post-initiële leergang bewegingsonderwijs werden van 2018 tot en met 2021 groepsleerkrachten daarom gestimuleerd om hun aanvullende bevoegdheid te halen. Deze investeringen van de groepsleerkrachten, scholen en het Rijk zouden door het intrekken van hun bevoegdheid teniet worden gedaan. Bovendien is het voor vooral kleinere scholen ook prettig als zij gymlessen kunnen laten verzorgen door groepsleerkrachten met een aanvullende bevoegdheid (zie ook het antwoord op vraag 6). Ik wil daarom, naast de ALO-gediplomeerde vakleerkrachten, de mogelijkheid van de inzet van een groepsleerkracht met aanvullende bevoegdheid laten bestaan.
Welke organisatorische of financiële belemmeringen staan er aan in de weg dat alle gymlessen door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten gegeven worden? Wat kunt u doen om deze, in overleg met het onderwijs, zo goed en zo veel mogelijk weg te nemen?
Uit het rapport Lesuren bewegingsonderwijs in Nederland van het Mulier Instituut (2021) blijkt dat in 2021 gemiddeld 84 minuten bewegingsonderwijs per week werd aangeboden. Indien deze lessen alleen gegeven zouden mogen worden door vakleerkrachten die zijn afgestudeerd aan de ALO, zijn nog eens circa 4.000 additionele fte’s nodig. Jaarlijks studeren er circa 750 studenten aan de ALO af, die een bevoegdheid voor zowel het vo en po hebben. Ervan uitgaande dat de vakleerkrachten een volledige betrekking krijgen, en dat alle afgestudeerden in het primair onderwijs willen gaan werken, zou dat betekenen dat er 3250 extra vakdocenten moeten worden opgeleid. Het is onwaarschijnlijk dat op korte termijn een dergelijk groot aantal extra studenten zich aanmeldt en opleidingsplaatsen voor kunnen worden gecreëerd.
Ook zijn er niet voldoende middelen om enkel vakleerkrachten aan te stellen. Van de basisscholen die een vakleerkracht bewegingsonderwijs in dienst hebben, financiert 41 procent hiervan dit volledig of gedeeltelijk vanuit de werkdrukmiddelen.6 De werkdrukmiddelen zijn structureel en scholen kunnen deze blijven inzetten voor vakleerkrachten. Scholen mogen de werkdrukmiddelen echter ook aan andere doeleinden dan enkel vakleerkrachten (voor bewegingsonderwijs of andere vakken) besteden, en veel scholen doen dat dan ook.
Daarnaast komt een vakleerkracht vaak bovenop de formatie van een school: een schoolleider zorgt er eerst voor dat alle groepen een bevoegde groepsleerkracht hebben, voordat een vakleerkracht aangenomen zal worden. Het aannemen van een vakleerkracht zorgt bij kleine scholen voor minder flexibiliteit. Sommige scholen kiezen liever enkel voor een vakleerkracht voor een ander vak of willen helemaal geen vakleerkracht aanstellen. Wanneer bewegingsonderwijs enkel door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten gegeven zou mogen worden, zal het voor scholen nog lastiger worden om aan de norm van twee uur bewegingsonderwijs per week te kunnen voldoen.
Vanaf welk jaar is het volgens u realistisch en mogelijk om al het bewegingsonderwijs door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten te laten verzorgen? Bent u bereid voor de beantwoording van deze vraag te overleggen met de KVLO3 en de ALO’s?
Zoals bij vraag 5 en 6 uiteengezet, is het wat mij betreft niet realistisch en wenselijk om op korte of langere termijn louter vakleerkrachten in te zetten. Mijn prioriteit is om te zorgen dat de verplichte twee lesuren bewegingsonderwijs gegeven worden door een bevoegde leerkracht. Dit doe ik met de middelen die daarvoor tot mijn beschikking staan en samen met de partners, waaronder de KVLO en de ALO’s. De praktijk laat zien dat samenwerking op lokaal niveau of andere verdeling van middelen binnen de school vaak oplossingen kunnen bieden. Met de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs ondersteun ik scholen om te komen tot duurzame oplossingen voor de knelpunten die scholen ervaren bij het aanbieden van bewegingsonderwijs. De beantwoording van deze vraag is in overleg met de KVLO en de ALO’s opgesteld.
Bent u bereid met een wetswijziging te komen om ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs in het primair onderwijs verplicht te stellen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, vanaf welk moment zou dat volgens u kunnen?
De keuze om een ALO-gediplomeerde vakleerkracht of een groepsleerkracht met bevoegdheid de lessen bewegingsonderwijs te verzorgen, ligt bij de scholen. Scholen kiezen in sommige gevallen bewust voor een groepsleerkracht met een aanvullende bevoegdheid bewegingsonderwijs, bijvoorbeeld omdat zij binnen de school flexibeler ingezet kunnen worden dan een vakleerkracht. Deze groepsleerkrachten zijn bevoegd en bekwaam om bewegingsonderwijs te geven. Ik zie, gelet op de huidige onderwijsarbeidsmarkt, geen aanleiding om de wet op dit punt te wijzigen.
Opmerkingen van buurtsportcoach mevrouw N. Haarman tijdens het rondetafelgesprek ‘bewegingsarmoede’ op 21 februari jl. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat de buurtsportcoachregeling nog steeds voor 40 procent door de landelijke overheid gefinancierd wordt met 60 procent cofinanciering door gemeenten?
Ja, het klopt dat binnen de huidige regeling dit de afspraak is.
Is het bij deze regeling niet de bedoeling dat buurtsportcoaches op het snijvlak sportvereniging, gemeente en school opereren? Klopt het dat gemeenten de keuze maken aan welke specifieke doelgroepen meer aandacht besteed wordt?
Lokaal maken gemeenten afwegingen voor wie en wat zij de functionarissen die gefinancierd worden uit de Brede regeling Combinatiefuncties in willen zetten. De buurtsportcoach opereert op het snijvlak van sport, onderwijs, cultuur, zorg, welzijn en andere domeinen waarbij het gaat om mensen in beweging en aan het sporten te krijgen.
De doelstellingen van deze regeling zijn:
Is het de bedoeling van deze regeling dat buurtsportcoaches verhuurd worden aan het onderwijs als vakdocent lichamelijke opvoeding? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Zo nee, wilt u uitgebreid op de volgende vraag ingaan?
Zoals blijkt in de beantwoording van vraag 2 is één van de doelstellingen van de regeling dat sport-, beweeg- en cultuuronderwijs op en rond de scholen wordt versterkt. Het is mogelijk dat gemeenten keuzes maken om samen met scholen de regeling in te zetten voor een vakleerkracht. Uit onderzoek van het Mulier instituut blijkt dat 57% van de gemeenten de buurtsportcoach inzet op het onderwijs. Hiervan wordt 36% ingezet als vakleerkracht. Dit gaat om in totaal 672 fte. Met het onderwijs of andere partners wordt afgesproken welke taken de buurtsportcoaches verrichten.
Hoe taxeert u de casus dat de gemeente Tubbergen de buurtsportcoach verhuurt aan het basisonderwijs en hierdoor (een deel van) de 60 procent cofinanciering terugverdient, de buurtsportcoach betaald wordt volgens de CAO sport, terwijl werkzaamheden als docent lichamelijke opvoeding worden uitgevoerd die volgens de onderwijs-cao hoger worden ingeschaald? Is dit nu de bedoeling van de buurtsportcoachregeling? Is dit niet gewoon een verkapte constructie om goedkope docenten voor de klas te krijgen? Ontloopt de gemeente Tubbergen hiermee in feite haar verantwoordelijkheid tot 60 procent cofinanciering, omdat de gemeente deze cofinanciering doorbelast?
Ik begrijp uw constatering dat de gemeente Tubbergen een deel van de cofinanciering terugverdient niet. Het staat gemeenten vrij om de cofinanciering op een manier in te richten dat past bij het sport- en beweegbeleid van de gemeente. Zij kunnen dit delen met andere lokale partijen, of zelfs de verantwoordelijkheid volledig bij de subsidie ontvanger leggen. Om de inzet aan te laten sluiten bij het gemeentelijk beleid is een verbinding tussen beleid en uitvoering van belang. Inhoudelijk vind ik het onwenselijk als een dergelijke constructie leidt tot enkel de inzet van een buurtsportcoach in het onderwijs. Dit wil ik graag met Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) en een aantal gemeenten bespreken.
Onder welke cao een buurtsportcoach valt hangt af van de wijze waarop het werkgeverschap is ingevuld. Een buurtsportcoach die ingezet wordt als vakleerkracht en daarnaast buitenschoolse activiteiten organiseert kan bij de gemeente in dienst zijn of bij een stichting en werken volgens de cao Welzijn of Sport.
De Werkgevers in de Sport (WOS) heeft in opdracht van Vereniging Sport en Gemeenten en gefinancierd door VWS een opdracht uitgevoerd om een benchmark te verrichten onder een aantal cao’s. Deze benchmark geeft inzicht in de verschillen en overeenkomsten in arbeidsvoorwaarden tussen de cao’s waarin de meeste buurtsportcoaches werkzaam zijn.1 Bij het realiseren van de doelstellingen van de Regeling vind ik het belangrijk dat de situatie op de werkvloer gelijkwaardig is. Dat wil zeggen: de inzet van buurtsportcoach ten opzichte van de vakleerkracht die dezelfde werkzaamheden uitvoeren. Ik neem dit punt mee in het proces rond de herziening van de regeling.
Bent u het eens dat docenten lichamelijke opvoeding volgens de onderwijs-cao betaald moeten worden? Bent u het ook eens dat een buurtsportcoach op het snijvlak van sportvereniging, gemeente en school moet opereren en niet exclusief aan een school verhuurd moet worden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord vraag 2 en 3. Daarnaast wil ik aangeven dat het mijn voorkeur heeft dat een buurtsportcoach werkzaam is op twee domeinen, waarbij één domein altijd sport en bewegen is. Ik zal dit in de herziening ook meenemen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak deze constructie zoals in Tubbergen voorkomt en kunt u uitrekenen hoeveel middelen van de sportbegroting hiermee gemoeid zijn? Bent u bereid deze constructie te verbieden, zodat een docent lichamelijke opvoeding ook als docent betaald wordt en niet via de CAO sport?
Hoe vaak een vakleerkracht deels wordt gefinancierd vanuit de Brede regeling Combinatiefuncties is bekend(zie ook antwoord vraag 3): uit onderzoek van het Mulier instituut blijkt dat 57% van de gemeenten de buurtsportcoach inzet op het onderwijs. Hiervan wordt 36% ingezet als vakleerkracht.
Ik ben bereid om nader te onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat een vakleerkracht Lichamelijke opvoeding (gefinancierd uit de Brede regeling Combinatiefuncties) betaald wordt volgens de cao Sport in plaats van de cao Onderwijs en wat dit betekent voor de functionaris. Deze input neem ik mee in het proces rond de herziening van de BRC.
Bent u bereid deze gemeente en eventueel andere gemeenten die deze constructie ook hanteren aan te spreken, zodat ze hun verantwoordelijkheid die bij de cofinanciering hoort oppakken om de buurtsportcoach in te zetten zoals deze ingezet zou moeten worden?
Vanuit het Ministerie van VWS is contact geweest met de gemeente Tubbergen. De constructie zoals deze gehanteerd wordt, vind ik niet wenselijk (zie antwoord vragen 4 en 5). Zoals eerder aangegeven ga ik het gesprek aan met een aantal gemeenten waaronder Tubbergen om te bespreken of waarom zij deze constructie hanteren en of zij een constructie kunnen hanteren die beter bij de bestuurlijke afspraken van de regeling past. Ook zal ik dit specifiek meenemen in het proces rond de herziening van de Brede Regeling Combinatiefuncties. Uw Kamer zal over de herziening uiterlijk in het najaar en mogelijk eerder worden geïnformeerd.
De verplichte MY2022 app bij de Olympische Spelen |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u verzekeren dat de verzamelde data van gebruikers van de MY2022 app niet worden gebruikt voor sociale en politieke surveillance? Zo niet, waarom niet?
De risico’s van het gebruik van deze app passen in een breder beeld. De AIVD geeft in het jaarverslag 2020 aan dat China op grote schaal persoonsgegevens vergaart, zoals reis-, visa-, paspoort-, vlucht-, telefoon- en medische informatie.
Daarnaast waarschuwen de diensten er in algemene zin voor dat in China de wettelijke verplichting bestaat dat Chinese bedrijven medewerking verlenen aan de Chinese Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Tegen deze achtergrond is in aanloop naar de Olympische Spelen door de AIVD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en de NCTV een briefing verzorgd voor NOC*NSF. Daar is het dreigingsbeeld aan de orde gekomen en is besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om veiligheids- en privacyrisico’s te beperken.
Bent u zich ervan bewust dat de webadressen van de MY2022 app niet SSL-gecertificeerd zijn, waardoor de data van gebruikers mogelijk bereikbaar zijn voor hackers of andere malafide gebruikers?
CitizenLab1, een gerenommeerde onderzoeksinstelling, heeft de app doorgelicht en stelt dat de communicatie SSL-versleuteld is, maar dat er niet op authenticiteit wordt gecontroleerd. Dat betekent dat een eventuele aanvaller zich eenvoudig kan voordoen als het betreffende domein en dus inzicht krijgt in de communicatie tussen app-gebruiker en server. Een deel van de communicatie wordt überhaupt niet versleuteld.
Kunt u garanderen dat de gebruikersinformatie over de MY22 app niet wordt gedeeld met derde partijen? Zo nee, kunt u aangeven met wie de data gedeeld wordt?
CitizenLab heeft een lijst gepubliceerd met Chinese bedrijven waarmee data wordt gedeeld. Dit zijn onder andere een aantal Chinese telecombedrijven, sociale media platformen, een navigatieservice en iFlytek.
Kunt u verzekeren dat de veiligheid van Nederlandse gebruikers is gegarandeerd, indien zij zich uitlaten over de informatie die binnen de app als «politiek gevoelig» bestempeld is?
De app beschikt over een chatfunctie om contact te maken met andere My2022-gebruikers. De app bevat daarbij een lijst van politiek gevoelige termen in een bestand genaamd «illegalwords.txt». De onderzoekers van CitizenLab kunnen niet bevestigen of de lijst actief gebruikt wordt om te censureren. Hoe dan ook is de indruk dat sporters slechts weinig gebruik maken van deze chatfunctie.
Kunt u erop aandringen bij het Internationaal Olympisch Comité (IOC) en Chinese autoriteiten dat de app voor de start van de Olympische Spelen voldoet aan de veiligheid- en privacy standaarden zoals omschreven in de AVG? Indien dit niet mogelijk blijkt, kunt u er dan op aandringen bij het IOC en de Chinese autoriteiten dat de app niet verplicht wordt gesteld en er alternatieven worden geboden om de noodzakelijke informatie aan te leveren? Zo nee, waarom niet?
De MY2022 app wordt gebruikt binnen China en is daarmee niet gehouden aan de veiligheid- en privacystandaarden zoals omschreven in de AVG. In het zogenaamde Playbook, waarin de regels zijn beschreven die bij de Olympische Spelen in Beijing gelden voor onder meer de atleten, officials en journalisten, staat vermeld dat Nederlandse Olympiërs niet verplicht zijn deze app te gebruiken. Wat in elk geval wel verplicht is, is het gebruik van de Health Monitoring System (HMS)-functionaliteit. Dit systeem is onderdeel van de MY2022-app, maar is ook te gebruiken zonder de app te installeren via https://hms.beijing2022.cn. Er is technisch gezien dan ook een mogelijkheid om via de online omgeving aan deze verplichting te voldoen zonder gebruik van de app.
Wat is uw oordeel over het feit dat onze topsporters en hun begeleiding door de keuze voor Beijing als organisator van de Olympische Spelen een extreem hoog risico lopen om persoonlijke informatie zoals trainingsschema’s, informatie over fysiek gestel en mentale aspecten kwijt te raken aan de gastheer? Op welke wijze gaat u dit op internationaal niveau aankaarten bij het IOC?
De informatie die gedeeld moet worden, betreft de gezondheidsstatus (temperatuur en een aantal vragen over algehele gezondheid, bijvoorbeeld hoesten, hoofdpijn etc.), vaccinatiestatus, de PCR-test van twee dagen voor vertrek en het reisschema. Dit betreft dus niet persoonlijke informatie als trainingsschema’s, informatie over fysiek gestel of mentale aspecten.
Het IOC en NOC*NSF zijn op de hoogte van de zorgen rond de app en hebben hierin ook een eigenstandige rol te spelen.
Kunt u bij het IOC erop aandringen om de beperkte veiligheid- en privacy problemen van de MY2022 app te communiceren aan de gebruikers hiervan?
Het IOC heeft vooraf aan alle gebruikers van de app via de eigen mediakanalen duidelijk gemaakt waar en hoe de app wordt gebruikt. Na het ontstaan van zorgen over de My2022 app heeft het IOC een onafhankelijke externe beoordeling van de applicatie uit laten voeren door twee organisaties op het gebied van cyberbeveiliging. Deze rapporten concludeerden dat de oorspronkelijke kwetsbaarheid is opgelost.
Het NOC*NSF heeft daarnaast alle Nederlandse deelnemers bewust gemaakt van de digitale risico’s die met het reizen naar Beijing 2022 gepaard gaan en hoe de risico’s beperkt kunnen worden.
Kunt u aangeven welke maatregelen Nederland gaat nemen om te zorgen dat dit soort onveilige verplichte apps in de toekomst niet meer gebruikt worden bij (sport-)evenementen in China en elders?
Het gaat hierbij eerst en vooral om een verantwoordelijkheid van de betreffende organisatie in de contacten met het land waar het evenement wordt gehouden.
De Nederlandse overheid heeft daarbij een rol in het informeren van de Nederlanders die hiervoor afreizen. Zo is in aanloop naar de Olympische Spelen door de AIVD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de NCTV een briefing verzorgd voor NOC*NSF. Daar is het dreigingsbeeld aan de orde gekomen en is besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om veiligheids- en privacyrisico’s tegen te gaan. Dergelijke briefings zullen herhaald worden in aanloop naar (sport-)evenementen waar relevant en nuttig.
Bent u het ermee eens dat de veiligheid, en dus ook de privacy, van onze topsporters, waaronder ook de data van hun eventuele familie, vrienden en andere contacten, gegarandeerd moeten worden, zodat de topsporters zich kunnen concentreren op hun sportprestaties? Zo ja, hoe gaat u dit garanderen? Welke andere risico’s lopen de topsporters op dit gebied?
Schending van de privacy van Nederlandse sporters is uiteraard onwenselijk. Onze zorgen over deze app zijn dan ook voorafgaand aan de Spelen overgebracht aan de Chinese ambassadeur in Den Haag. Dat neemt niet weg dat sporters tijdens hun verblijf rekening hebben te houden met Chinese wet- en regelgeving. De sporters en staf zijn over deze aspecten geïnformeerd in de aanloop naar de Spelen om hier op verstandige wijze mee om te kunnen gaan.
Zoals genoemd, hebben het IOC en NOC*NSF hierin echter ook een eigenstandige rol te spelen, zowel in de voorbereiding als in de keuze voor in welke landen de Olympische Spelen worden gehouden.
Het artikel 'Opinie: ‘Straks is er voor iedereen een huis in Amsterdam, maar geen sportveld meer te bekennen'' |
|
Peter de Groot (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Kuipers , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel « Opinie: «Straks is er voor iedereen een huis in Amsterdam, maar geen sportveld meer te bekennen»»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel in het Parool van 26 januari 2022.
Is er een correlatie tussen de afstand tot de sportvoorziening en de bereidheid om te sporten?
Ja, afhankelijk van de eigen motivatie om te sporten kan de afstand tot en variëteit aan sportaccommodaties een rol spelen om tot sportdeelname te komen. Hoe sterker de motivatie om te sporten, hoe groter de afstand waartoe men bereid is deze te overbruggen om te gaan sporten. Dit wordt gevisualiseerd middels een afstandsvervalcurve voor sportaccommodaties (zie Sportaccommodaties in beeld (2013) – Hoekman et al., 2013).2
Het Mulier Instituut heeft onderzoek gedaan naar de bereidheid om te sporten. Daarvoor spelen sociale omgevingsfactoren een grotere rol dan de aanwezigheid van sportvoorzieningen.3 Algemeen genomen kan gesteld worden dat de afstand tot een sportvoorziening in de huidige situatie voor weinig mensen in Nederland een belemmering zal zijn om aan sport deel te nemen. Het Jaarrapport duurzame sportinfrastructuur 2020 – Mulier Instituut (Hoekman et al. 2020) laat zien dat negen op de tien Nederlanders binnen een straal van 3 kilometer kunnen voetballen, tennissen, fitnessen en/of een zaalsport beoefenen. Twee derde van de Nederlanders kan binnen diezelfde straal een overdekt zwembad vinden. De volwassen bevolking is dan ook grotendeels van mening dat er voldoende sportaccommodaties in de buurt aanwezig zijn (85%) en dat er voldoende keuze uit verschillende sporten is in de buurt (82%). Om deze cijfers te behouden is een voortzetting van gepaste aandacht voor sportaccommodaties ook de komende jaren van belang.
Is u bekend hoeveel sportieve (openbare) ruimten in de verstedelijkingsgemeenten onder druk staan omdat deze gemeenten de wens hebben om woningbouw of andere functies te realiseren op de betreffende plekken?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. In algemene zin geldt wel dat er een grote druk op de ruimte is met name in sterk verstedelijkte gebieden. Een deel van de ruimte voor sport en bewegen kan worden gevonden in multifunctioneel ruimtegebruik, zoals sportvoorzieningen in de groenstructuur of bovenop daken van gebouwen. Ook zijn er kansen om sportaccommodaties breder en beter te benutten bijv. door multisportaccommodaties, het combineren met kinderopvang of de inzet voor de duurzame energievoorziening (bijvoorbeeld door velden te gebruiken voor het opvangen van zonne-energie en/of warmteopslag).
Welk ruimtelijk beleid hanteren gemeenten in algemene zin om te bepalen of en hoeveel sportieve ruimte per inwoner noodzakelijk is en op welke afstand deze aanwezig dient te zijn voor hun inwoners?
Van enkele gemeenten, zoals Amsterdam, is mij bekend dat zij werken aan of met een eigen sportnorm. Er zijn geen gestandaardiseerde normen voor sport, bijvoorbeeld op basis van het aantal beschikbare vierkante meter per inwoner of de afstand tot sportaccommodaties.
Kunt u verklaren waarom sportvoorzieningen onderaan de prioriteitenlijst staan bij veel gemeenten wanneer er planologische keuzes moeten worden gemaakt? Hoe verhoudt zich dit onder andere tot de wettelijke verankering van tenminste twee uur bewegingsonderwijs vanaf 2023 waarbij juist méér fysieke ruimte voor sport en beweging nodig is?
Ik heb geen aanwijzingen dat sport bij gemeenten onderaan de prioriteitenlijst staat. Het ter beschikking stellen van ruimte voor sport is één van de verschillende aspecten waar gemeenten naar kijken. De ruimtedruk is groot in het stedelijk gebied, zeker in dicht bebouwde gebieden zoals de binnensteden. Slimme oplossingen en multifunctioneel ruimtegebruik zijn nodig, maar ook daarmee zal niet altijd aan alle belangen en wensen tegemoet kunnen worden gekomen en zullen er keuzes moeten worden gemaakt. Die keuzes kunnen alle belangen raken, ook die van sport en bewegen.
Deelt u de mening dat er volwaardige steden gebouwd moeten worden, waarbij er naast huizen ook ruimte dient te zijn voor sport en recreatie, groen en bedrijvigheid?
Ja, het kabinet zet in op een duurzame ontwikkeling van steden met een gezonde, groene leefomgeving waarin ook ruimte is voor bewegen, sport en recreatie.
Deelt u de mening dat voldoende sportvoorzieningen in de wijk van belang zijn voor het stimuleren van bewegen, de sociale cohesie, de motorische ontwikkeling van kinderen en het terugdringen van overgewicht?
Het is inderdaad belangrijk dat er in wijken voldoende voorzieningen zijn om de genoemde doelen te bereiken. Daarbij zijn niet alleen sportvoorzieningen belangrijk, maar ook beweegvoorzieningen zoals speelplekken en in zijn algemeenheid een beweegvriendelijke inrichting van de openbare ruimte die gezond beweeggedrag stimuleert en faciliteert.
Bent u ook van mening dat provincies, naast dat zij sturen op ruimte voor wonen en bedrijvigheid, ook moeten sturen op ruimte voor sport en recreatie in een gemeente? Welke rol ziet u voor uzelf als Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om deze ambitie te realiseren? Bent u bereid om een sportparagraaf verplicht te stellen bij het maken van ruimtelijke ordeningsplannen in stedelijke gebieden?
Een gezond en vitaal leven is van groot belang en ook de inrichting en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving kan daar aan bijdragen. Zoals aangegeven in de NOVI streven we naar een duurzame inrichting die de kwaliteit van leven vergroot voor alle inwoners. Met een gezonde beweegvriendelijke omgeving waar niet alleen op sport wordt ingezet, maar ook op het stimuleren en faciliteren van bewegen in het algemeen, als onderdeel van de bredere gezondheidsbevordering. Een specifieke verplichting m.b.t. het opnemen van een sportparagraaf lijkt niet wenselijk gezien de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten in deze, en is m.i. ook niet nodig. Gezondheid is opgenomen als doel in de Omgevingswet en toekomstige plannen onder deze wet zullen daarmee aandacht moeten besteden aan de gezondheidsaspecten van de ruimtelijke voornemens. Vanuit VWS worden gemeenten met het Preventieakkoord en Sportakkoord gestimuleerd om in te zetten op een beweegvriendelijke omgeving. Het voornemen is om onder de vlag van het Preventieakkoord een beweegtafel in te richten waarbij het stimuleren van een beweegvriendelijke omgeving een van de onderdelen is. De Minister voor Langdurige zorg en Sport en ik zullen een overzicht opstellen van goede voorbeelden van multifunctionele sportvoorzieningen die andere gemeenten kunnen inspireren bij het inpassen van sportvoorzieningen in gebieden met een grote ruimtedruk.
Het volgens het kabinet benodigde onderzoek om de sportsector toe te voegen aan de groep van essentiële sectoren op basis van de motie Van de Berg c.s. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Rudmer Heerema (VVD), Jeanet van der Laan (D66), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 21 december 2021 heeft het kabinet aan de motie Van den Berg c.s.1 oordeel Kamer gegeven en deze motie is met ruime meerderheid van stemmen aangenomen; klopt het dat u zelf van mening was dat er nog onderzoek gedaan moest worden om deze motie tot uitvoer te brengen? Wat is de stand van zaken van dit onderzoek? Is het al klaar? Zo ja, wanneer kan de Kamer het besluit verwachten om de sportsector toe te voegen aan de groep van essentiële sectoren? Zo nee, waarom heeft u dit nog niet klaar?
Uit de wet blijkt dat essentiële detailhandel en dienstverlening hoofdzakelijk gericht zijn op het verstrekken van producten ten behoeve van de eerste levensbehoeften. Het is nodig dat deze sectoren vrij toegankelijk blijven om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften van mens en dier. Het kabinet stelt vast voor welke sectoren bepaalde maatregelen van toepassing zijn. Hierbij wordt bezien wat nodig is gelet op de epidemiologische situatie en wordt dit afgezet tegen de sociaalmaatschappelijke en economische effecten van eventuele maatregelen. De kwalificatie «essentieel» en «niet-essentieel» betekent niet dat winkels en dienstverlening die niet essentieel of niet uitgezonderd zijn, maatschappelijk niet van belang zijn. De kwalificatie is uitsluitend bedoeld om onderscheid te maken tussen enerzijds producten en diensten die zijn gericht op de eerste levensbehoeften, die voor eenieder vrijelijk toegankelijk dienen te zijn, en andere producten en diensten anderzijds. Het kabinet erkent evenwel dat sport en bewegen een cruciale functie heeft voor de gezondheid van de mensen. Daarom heeft het kabinet uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft, ook al valt het niet onder de definitie van essentiële detailhandel en/of dienstverlening.
Bent u het met de indieners van deze motie eens dat fitte, gezonde en weerbare Nederlanders significant ondervertegenwoordigd zijn in ziekenhuis- en ic-opnames en dat daarmee het voldoende kunnen sporten en bewegen deel van de oplossing is om uit deze coronacrisis te komen?
Ja, een gezonde leefstijl, waar sport en bewegen een belangrijk onderdeel van is, verkleint de kans op een ernstig ziekteverloop met COVID-19. Een gezonde en fitte samenleving zorgt voor een lagere ziektelast door COVID-19 en ook een lagere druk op de zorg.
Bent u bekend met reeds gedane onderzoeken als het gaat om het effect van de coronacrisis op fitheid, gezondheid, mentale en fysieke weerbaarheid en sportdeelname?2 Zo ja, heeft u deze wetenschappelijke onderzoeken ook meegewogen? Zo nee, kunt u deze (kleine greep uit) reeds gedane onderzoeken zo snel mogelijk betrekken bij de uitvoering van de motie Van den Berg c.s.?
Ja, deze en overige onderzoeken (waaronder de monitor Sport en Corona III3 en IV4 van het Mulier Instituut) worden betrokken bij de besluitvorming. Het kabinet neemt de besluiten mede op basis van de adviezen van het OMT en ook zij nemen wetenschappelijke onderzoeken mee in hun advies.
Wat heeft u nu nog aan extra onderzoek nodig, naast alle onderzoeken die er nationaal en internationaal gedaan zijn, om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de met ruime meerderheid aangenomen motie Van den Berg c.s., zodat Nederlanders weer kunnen gaan sporten en bewegen om fit, gezond en weerbaar te worden tijdens deze coronacrisis en daarmee onderdeel kunnen zijn van de oplossing?
Vrijdag 14 januari jl. heeft het kabinet vanwege het grote belang van sport en bewegen besloten een groot deel van de sportbeoefening weer toe te laten. Daardoor is zowel binnen- als buitensport weer mogelijk voor alle leeftijden en zit er geen sluitingstijd aan sportlocaties. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar. In een volgend besluitvormingsmoment wordt gekeken of amateurwedstrijden tussen clubs weer mogelijk zijn.
De toekomst van de sportsector |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
Wat is de stand van zaken van de inventarisatie van wat nodig is om de sportsector te helpen te overleven, aangezien u tijdens het Wetgevingsoverleg Onderdeel Sport en Bewegen van de begroting VWS 2021 en aanverwante zaken (d.d. 2 december jl.) aangaf nogmaals het gesprek met de sportsector hierover aan te gaan? Wanneer kan de Kamer een actie van u verwachten?1
Het Ministerie van VWS is met NOC*NSF en sportbonden in gesprek over de financiële positie van de bonden. Dit gesprek loopt al vanaf het aannemen van de motie Aartsen c.s. In het WGO van 2 december 2021 heeft Staatssecretaris Blokhuis aangegeven nogmaals het vergrootglas te leggen op de situatie van de sportbonden. Daarom werkt NOC*NSF aan een meer gedetailleerde inventarisatie van de coronagerelateerde schade bij bonden. Hierover vindt periodiek ambtelijk overleg plaats tussen VWS, NOC*NSF en financiële medewerkers van een aantal (grote en kleine) sportbonden. Deze inventarisatie is nog niet afgerond.
Verder wordt in deze setting, net als met gemeenten, exploitanten van sportaccommodaties en organisatoren van topsportevenementen en -competities, periodiek overlegd over de opzet en inzet van de steunmaatregelen die het kabinet heeft toegezegd om de financiële schade van de huidige lockdown te compenseren. De uitkomsten uit deze gesprekken worden zoveel mogelijk meegenomen in de uitwerking van de steunmaatregelen die zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd.
Klopt het dat 42 procent van de 5- tot 11-jarige jongeren en 53 procent van de 12- tot 18-jarige jongeren minder is gaan sporten of met sporten is gestopt? Wat is de strategie om de sportsector te helpen om deze kinderen terug te krijgen naar de sportvereniging en wat is hiervoor nodig?
Diverse onderzoeken (NOC*NSF, Mulier Instituut, CBS, RIVM) volgen periodiek het sport- en beweeggedrag van de Nederlandse bevolking. Daarbij wordt ook de link gelegd met de maatregelen die in de betreffende periode gelden. De verschillende onderzoeken beschrijven eenzelfde trend waarbij de sportdeelname meebeweegt met de strikte maatregelen. Daarbij weet een gedeelte van de bevolking – vaak hoger opgeleid – in tijden van grote beperkingen wel een beweegalternatief te vinden, maar lager opgeleiden niet.
Voor de jongste jeugd (5 t/m 12 jaar) geldt dat het ledenaandeel sinds 2016 voorzichtig daalde van 52 naar 49 procent in 2019 (bron: NOC*NSF). Deze daling heeft zich in het eerste coronajaar 2020 verder doorgezet naar 47 procent. De sportdeelname in deze groep is in 2020 echter gedaald van een stabiele 80 procent in de jaren ervoor naar 65 procent. Vergelijkbare trends zijn te zien bij de categorie 12–18 jaar. Het lijkt er dus op dat het aantal beweegmomenten onder de jeugd wel degelijk is verminderd, maar zij verlaten niet zozeer massaal de verenigingen.
Is Nederland het enige land in Europa waar sport op deze wijze beperkt wordt? Zo nee, voor welke andere landen geldt dit ook? Wat is het coronaregime met betrekking tot sport in andere landen in Europa? Klopt het dat in andere landen het kunnen blijven beoefenen van sport, wetenschappelijk onderbouwd, juist wel mogelijk wordt gemaakt? Zo ja, hoe wordt deze wetenschappelijke informatie in Nederland meegewogen?
Ieder land maakt zijn eigen afwegingen over welke maatregelen passend zijn. Door verschillen in demografie, epidemiologische situatie, mate van vaccinatie, organisatie van de sport en verschillen in sportbeoefening zijn internationale vergelijkingen beperkt zinvol. In EU-verband worden vergelijkingen van maatregelen gedaan in een speciale werkgroep, maar maatregelen veranderen zo snel dat actuele vergelijkingen moeilijk te maken zijn. Op basis van adviezen van het OMT neemt het kabinet maatregelen. Het OMT weegt wetenschappelijk onderzoek mee in hun advisering.
Kunt u een overzicht geven wat er met betrekking tot sport mogelijk is in andere landen, uitgesplitst in top- en amateursport, jeugd en volwassenen, en binnen- en buitensport?
Nee. Maatregelen volgen elkaar snel op en zoals in het antwoord op vraag drie is aangegeven, is een dergelijke vergelijking ook beperkt zinvol.
Heeft u een beeld van de gezondheidsschade als gevolg van een lagere sportdeelname in de afgelopen anderhalf jaar? En heeft u een beeld van de langetermijneffecten van een lagere sportdeelname voor de gezondheidszorg?
Op dit moment is het RIVM bezig een studie af te ronden naar de impact van sportdeelname op de zorgkosten. Daarin zullen verschillende scenario’s van sportdeelname bij de bevolking doorgerekend worden. Ik verwacht dit onderzoek binnenkort naar de Kamer te kunnen sturen. Eerder concludeerden onderzoekers van de HAN2 al dat door het veranderde beweeggedrag onder 25-plussers 46.000 gezonde levensjaren verloren zijn gegaan.
Met hoeveel procent zijn de sportbestedingen in Nederland gedaald, aangezien in Engeland de bestedingen aan sport en sportbenodigdheden met 32 procent zijn gedaald en dit wordt gezien als voorbode voor een langetermijndaling van sportdeelname? Wat is de strategie om te voorkomen dat dit in Nederland tot een langetermijndaling van sportdeelname leidt?
De vraag met hoeveel procent de sportbestedingen zijn gedaald is nog niet eenduidig te beantwoorden. Het CBS heeft nog geen gedetailleerde cijfers over de consumentenbestedingen in 2020 of 2021 waaruit de bestedingen aan sport kunnen worden gedestilleerd. Wel zijn op sectorniveau cijfers beschikbaar over de «kern» van de sector sport en recreatie. Deze cijfers laten zien dat de toegevoegde waarde van deze sector in 2020 sterk is gedaald ten opzichte van 2019, net als het exploitatieoverschot («winst»). Deze cijfers gaan echter niet alleen over de sportsector, maar dus ook over recreatie, waar coronamaatregelen (omdat minder sprake is van abonnementen) een directer effect hebben op de omzet. Uit onderzoeken van banken, zoals bijvoorbeeld het onderzoek van de Rabobank3, weten we dat de consumentenbestedingen aan sport in oktober 2021 juist weer ongeveer waren hersteld tot normale niveaus na een sterke daling in 2020. Dit gaat wel om cijfers van vóór de lockdown eind vorig jaar, dus het ligt in de lijn der verwachting dat hierdoor de consumentenbestedingen aan sport weer zijn gedaald. De cijfers laten wel herstel zien nadat coronamaatregelen voor dalingen hebben gezorgd.
Kortom, de cijfers zijn daarom geen indicatie dat er een structurele afname van sportdeelname is. Onderzoekers zien wel dat in tijden van beperkingen bepaalde groepen (in het bijzonder hoger opgeleiden) eenvoudig sport- en beweegalternatieven vinden. De lager opgeleiden worden bij iedere beperking veel directer teruggeworpen in hun dagelijkse sport- en beweeggedrag. Daarom houd ik vinger aan de pols en zal ik uw Kamer blijven informeren over verschuivingen in sport- en beweegdeelname op basis van de gegevens van het RIVM en het Mulier instituut.
Bovenstaande is geen reden om achterover te leunen. Ik denk aan de verschillen in sport- en beweegdeelname tussen groepen in de samenleving en aan het feit ongeveer de helft van de Nederlanders de beweegrichtlijnen niet haalt. Ik zal met voorstellen komen om meer mensen aan het sporten en bewegen te krijgen. Het doel voor 2040 is dat 75% van de Nederlanders aan de beweegrichtlijnen voldoet. Een vitale sportsector is daarbij essentieel.
Op welke wijze zijn bij het nemen van maatregelen noodkreten uit de sportsector, van bijvoorbeeld het NOC*NSF, de KNVB, de KNLTB, de POS en NLActief, betrokken bij de besluitvorming over de positie van sport? Hoe vaak en met wie heeft het kabinet gesproken met vertegenwoordigers uit deze sector? Kunt u een overzicht geven met welke vertegenwoordiger(s) van de sportsector u, uw voorganger of andere leden van het kabinet vanaf 1 maart 2020 hebben gesproken?
Sinds januari 2021 vindt elke week ambtelijk overleg plaats met vertegenwoordigers van NOC*NSF, Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS), KNVB en VSG. Daarnaast is het Ministerie van VWS sinds januari 2021 ambtelijk aangesloten bij wekelijks overleg met grote en kleine sportbonden, NOC*NSF en POS. Sinds december 2021 bestaat er ook een werkgroep met een brede vertegenwoordiging van de sport die werkt aan de middellange en lange termijnstrategie voor sport en COVID-19. Daarnaast is er periodiek ambtelijk overleg met vertegenwoordigers van NOC*NSF en financiële medewerkers van enkele (grote en kleine) sportbonden over de inzet van de steunmaatregelen en de financiële positie van de bonden zelf. Ook zelf heb ik inmiddels gesprekken gevoerd met de bestuurders van NOC*NSF, de KNVB en NLActief en hierbij is ook aandacht besteed over de positie van sport bij de besluitvorming.
Wat doet het kabinet met signalen van diverse wetenschappers, zoals bijvoorbeeld hoogleraar Neuropsychologie Scherder, die waarschuwen dat de coronacrisis een bewegings- en gezondheidscrisis tot gevolg gaat hebben? Op welke wijze wordt gewerkt aan een strategie om te voorkomen dat Nederlanders minder fit, gezond en weerbaar zijn geworden? Wanneer kan de Kamer deze strategie verwachten?
Het kabinet weegt zoveel mogelijk informatie mee in de brede afweging van maatregelen, zo ook het belang van sport en bewegen. In de advisering van het OMT worden ook wetenschappelijke inzichten meegenomen. Op dit moment werkt het kabinet hard aan een brede maatschappelijke aanpak op de middellange en lange termijn. Hier worden ook de belangen van en de gevolgen voor de sport in meegenomen. Dit zal naar verwachting begin februari naar uw Kamer worden gestuurd. Verder maakt de strategie voor de (middel)lange termijn voor sport uiteraard ook onderdeel uit van de ontwikkeling van het sportbeleid en de brede preventieaanpak van het kabinet. Dit werk ik op dit moment uit en ik zal uw Kamer in het voorjaar hierover informeren.
De beslissing in de bezwaarprocedure met betrekking tot het subsidieverzoek voor de organisatie van de World Gymnaestrada 2023. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
Deelt u de mening dat grote internationale sportevenementen zowel een positieve economische- als een maatschappelijke impact voor Nederland kunnen betekenen?1
Ja, in de zin dat grote internationale sportevenementen een podium kunnen bieden voor diverse partijen om economische of maatschappelijke waarde te creëren.
Welke onderdelen van het subsidiekader evenementen belemmeren de verstrekking van subsidie voor de World Gymnaestrada 2023?
De subsidieaanvraag is ingediend binnen het Beleidskader sportevenementen 2019–2020 dat tot 31 december 2020 van toepassing was. Daarin was, onder punt 9, opgenomen dat een subsidieaanvrager de subsidiebehoefte moet aantonen om voor de rijksbijdrage in aanmerking te komen. Hierbij gold dat de rijksbijdrage de sluitpost op de begroting moest zijn. Het ging hierbij om de totale begroting van het evenement dus zowel hoofdevenement als side events. Het Ministerie van VWS heeft geconstateerd dat het totale financiële plaatje van de World Gymnaestrada 2023, inclusief het programma van side events, nog onvoldoende uitgekristalliseerd is. Daarmee kan de subsidiebehoefte door de aanvrager niet voldoende worden aangetoond. Zo blijkt uit de subsidieaanvraag dat nog onduidelijk is hoeveel deelnemers aan het evenement zullen deelnemen. Het aantal deelnemers kan nog sterk variëren en dit heeft grote effecten op de kosten en baten uit de begroting voor bijvoorbeeld de catering, overnachtingen en infrastructuur en logistiek. De Nederlandse Sportraad geeft ook aan dat het haalbaarheidsonderzoek dat de basis vormt voor de aanvraag, matig van kwaliteit is.
Daarnaast voldoet de aanvraag niet voldoende aan de voorwaarde uit het Beleidskader dat het organiseren van een programma van side events verplicht is om de maatschappelijke waarde van een sportevenement te vergroten. De activiteiten die in de subsidieaanvraag zijn opgenomen als side events richten zich op de gymsport en de deelnemers uit diezelfde sport aan het hoofdevenement. De activiteiten zijn vooral bedoeld om deelnemers voor het evenement voor te bereiden. Ik begrijp dat dat belangrijk is, echter in het genoemde beleidskader zijn side events juist bedoeld om activiteiten te organiseren voor andere doelgroepen om maatschappelijke impact te genereren. De Nederlandse Sportraad onderschrijft dit in haar advies.
Heeft u cijfers over de meerwaarde en de maatschappelijke impact van side-events die nu nog vereist zijn tijdens de organisatie van grote sportevenementen om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie? Kortom, wat leveren side-events nu daadwerkelijk op?
In de Kamerbrief «Topsportevenementen met meer maatschappelijke waarde» (Kamerstuk 30 234, nr. 257) heeft mijn ambtsvoorganger geconstateerd dat de organisatie van side events gefragmenteerd plaatsvindt en maar beperkt leidt tot substantiële maatschappelijk impact. Daarom is de verplichting om side events te organiseren bij topsportevenementen niet meer opgenomen in het huidige Subsidieregeling topsportevenementen 2021–2023.
Klopt het dat side-events voor de Gymnaestrada 2023 een onmisbaar onderdeel van de eventstrategie vormen? In hoeverre is met deze weinig voorkomende situatie rekening gehouden in het beleidskader sportevemenenten?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. De activiteiten die in de subsidieaanvraag zijn opgenomen als side events, zijn van belang als voorbereiding van de deelnemers aan het hoofdevenement. Zowel binnen het toenmalige beleidskader Sportevenementen 2019–2020 als in het huidige subsidiekader Topsportevenementen 2021–2023 kunnen deze kosten niet worden gesubsidieerd.
Heeft u samen met de Koninklijke Nederlandse Gymnastiekunie (KNGU) en de organisatie gekeken hoe via de side-events zoveel mogelijk sporters duurzaam in beweging komen in combinatie met het hoofdevent? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit niet gelukt?
Nee. Het Ministerie van VWS heeft de aanvraag beoordeeld op basis van de ingediende plannen en de voorwaarden van het toen geldende beleidskader. Er is voorafgaand aan en tijdens dit beoordelingsproces geen contact geweest over dit specifieke vraagstuk.
Deelt u de mening dat een internationaal evenement zoals de World Gymnaestrada helpt om Nederland verder internationaal op de kaart te zetten, dat het een regionale economische impuls betekent en dat een bredere groep mensen zich zal gaan interesseren voor de gymsport?
Ja, internationale sportevenementen kunnen een bijdrage leveren aan deze maatschappelijke waarden. Maar dit is geen vanzelfsprekendheid. De mate waarin deze doelen worden gerealiseerd is afhankelijk van diverse factoren (zoals de zichtbaarheid, aantal deelnemers, inbedding in de lokale sportverenigingen) en varieert per evenement.
Bent u bereid met de KNGU en de organisatoren in overleg te gaan om te kijken hoe dit evenement wel zoveel mogelijk impact kan hebben, waarbij de overheid vooral kijkt naar de mogelijkheden om faciliterend mee te denken?
Ja, ik vind dit een mooi evenement en ben bereid om mee te denken hoe we dit vanuit de rijksoverheid kunnen ondersteunen, binnen de daarvoor beschikbare mogelijkheden. Dat doe ik bij alle sportevenementen.
Klopt het dat de Nederlandse Sportraad een positief advies over dit evenement heeft afgegeven en waarom is in de besluitvorming afgeweken van dit positieve advies?
De Nederlandse Sportraad is om advies gevraagd of dit sportevenement als een aansprekend internationaal evenement is aan te merken. Zij zijn tot een positief advies gekomen, maar plaatsen nog wel kanttekeningen bij de ingediende plannen. Daarnaast is niet enkel het advies van de Nederlandse Sportraad bepalend om tot een subsidieverlening te komen. De aanvraag moet aan alle voorwaarden uit het Beleidskader voldoen, zoals het aantonen van de subsidiebehoefte en het organiseren van side events om de maatschappelijke waarde van een sportevenement verder te vergroten. Dat is hier niet het geval.