Het bericht dat de nieuwe terreurdreiging van rechts komt |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «De nieuwe terreurdreiging komt van rechts»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het risico dat in andere Europese landen voorkomt, namelijk dat er binnen het leger rechts-extremistische groeperingen actief zijn die een bedreiging voor de veiligheid kunnen vormen, ook in ons land voorkomt? Zo ja, zijn er maatregelen genomen om deze dreiging te voorkomen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Wordt er in Europees verband samengewerkt om deze dreiging te voorkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in het jaarverslag van de MIVD over het jaar 2016 (Kamerstuk 29 924, nr. 148), ontvangt de MIVD jaarlijks vele meldingen van mogelijke bedreigingen voor de veiligheid van de krijgsmacht, onder andere gerelateerd aan mogelijk extremisme. De MIVD doet onderzoek naar de dreiging die uitgaat van personen of groepen binnen de defensieorganisatie, die extremistisch gedachtegoed aanhangen of steun verlenen aan extremistische organisaties. De MIVD verricht onderzoek naar de aard en omvang van de mogelijke dreiging, indien nodig en mogelijk in samenwerking met andere (Europese) diensten. Over de uitkomsten van dergelijk onderzoek doe ik slechts uitspraken via de daartoe geëigende kanalen.
Heeft het nieuws over opgepakte rechts-extremistische militairen in Duitsland die verdacht worden van het beramen van een aanslag aanleiding gegeven om aanvullende maatregelen te treffen in Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het rapport van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), waarin wordt vermeld dat rechts-extremisme relatief weinig aandacht krijgt en gebagatelliseerd wordt?2
Ja, ik ken het rapport uit 2015 dat geschreven is door onderzoekers van de Universiteit Leiden in opdracht van de NCTV. Dat de onderzoekers stellen dat in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland door de jaren heen rechts-extremisme relatief weinig aandacht krijgt en «soms wat [lijkt] te worden gebagatelliseerd» (Barometer van de dreiging: Tien jaar Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 2005–2015, p. 29) betekent geenszins dat deze dreiging zelf in de praktijk wordt onderschat. Al jaren rapporteren de NCTV en de AIVD in hun stukken (zoals het DTN, jaarverslagen en in specifieke publicaties) over de dreiging van rechts-extremisme en terrorisme in binnen- en buitenland. Daarnaast wil ik u wijzen op de speciale aandacht die (de aanpak van) rechts-extremisme krijgt in de Nationale Contraterrorisme-strategie 2016–2020, die in juli 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 754, nr. 391).
Bovenstaande betekent echter niet dat er over rechts-extremisme net zoveel wordt geschreven als over jihadisme. Het jihadisme is de laatste jaren immers de meest bepalende factor in het dreigingsbeeld voor Nederland.
Zijn er maatregelen genomen om deze bagatellisering van rechts-extremisme tegen te gaan? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om hard op te treden tegen de mensen die oorzaak zijn van rechts-extremistische dreigingen? Zo ja, hoeveel capaciteit wordt hiervoor ingezet en hoeveel middelen worden hieraan besteed? Zo nee, waarom niet?
Extremistische dreigingen, ongeacht de aard of onderliggende ideologie, worden aangepakt. Deze inzet is generiek van aard en richt zich op alle vormen van extremisme. Het is daarom niet mogelijk om een overzicht te geven van ingezette capaciteit of financiële middelen op extremisme met een specifieke ideologische achtergrond. Dit geldt ook ten aanzien van inzet van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS).
In hoeverre deelt u de mening dat extreme uitspraken in de Kamer ervoor zorgen dat rechts-extremisme verder groeit? Zo ja, wat moet er gebeuren om dit verder te voorkomen? Zo nee, wat is dan de oorzaak van het opkomen van rechts-extremisme?
In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 45 gaat de regering in op de meest recente ontwikkelingen op het gebied van rechts-extremisme. Ik verwijs u naar deze brief (Kamerstuk 29 754, nr. 423).
Hoeveel capaciteit en middelen worden er ingezet om rechts-extremistische dreigingen tegen te houden ten opzichte van de inzet van capaciteit en middelen om andere vormen van dreigingen tegen te houden? Kunt hier een zo volledig en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van geven?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoeveel procent van het totale budget dat de Nederlandse regering uitgeeft aan de bestrijding van terreur en radicalisering, wordt besteed aan het bestrijden van rechts-extremistische dreigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel medewerkers en middelen worden bij de Expertise-unit Sociale Stabiliteit ingezet om extreemrechtse radicalisering te voorkomen ten opzichte van andere vormen van radicalisering?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat legionella doden blijft maken door de lakse bouwwereld. |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Door lakse bouwwereld blijft legionella doden maken»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het kennisinstituut ISSO dat de bouw de gevaren van legionella blijft onderschatten en dat er daardoor elk jaar onnodig tientallen doden vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de rol van uw ministerie geweest bij de aanpak van het probleem?
Ik ben het met ISSO eens dat een goed ontwerp en correcte aanleg van de drinkwaterinstallatie belangrijk is om groei van legionella in drinkwater te voorkomen. Ik vind het ook goed dat dit door ISSO onder de aandacht wordt gebracht. Door mijn ambtsvoorganger en de ambtsvoorganger van de Minister van IenW is al eerder geconstateerd dat dit onderwerp aandacht behoeft. In de brief aan uw Kamer van 2 maart 2016 (Kamerstuk 34 297, nr. 3) stelt de Minister van Infrastructuur en Milieu dat «legionellapreventie bij het ontwerpen en bouwen van een gebouw nog te weinig aandacht krijgt, en de installateurs (die pas laat in het proces worden ingeschakeld) zich dan voor voldongen feiten geplaatst zien.» In de brief aan uw Kamer van 7 november 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 379) meldt de Minister van IenM dat mijn ambtsvoorganger een subsidie heeft verleend voor het opstellen van een CUR-Aanbeveling specifiek gericht op het legionellaveilig ontwerpen van gebouwen. Naast de praktijkrichtlijnen van ISSO, die vooral van belang zijn voor de waterleidinginstallateurs, kan dit instrument er voor zorgen dat ook in de ontwerpfase rekening wordt gehouden met het voorkomen van legionella. Deze CUR-Aanbeveling 120 Legionellaveilige gebouwen is in juni 2017 uitgebracht.
Voor wat betreft het aantal slachtoffers dat genoemd is in de vraag het volgende: Aangetoond is dat een deel van de patiënten besmet wordt via een drinkwaterinstallatie, maar er zijn ook andere besmettingsbronnen van legionella, zoals whirlpools en natte koeltorens. Dat betekent dat niet alle sterfte aan legionella kan worden toegeschreven aan drinkwaterinstallaties. Er is dus onvoldoende onderbouwing voor de stelling in het genoemde krantenartikel dat er jaarlijks enkele tientallen onnodige doden vallen door onderschatting van de gevaren bij de aanleg van drinkwaterinstallaties. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de zogenaamde praktijkrichtlijnen voor het aanbrengen van koude en warme zones nauwelijks toegepast worden? Wie houdt daar toezicht op of zou dat moeten doen? Deelt u de gedachte dat als een gebouw eenmaal bouwkundig is ingedeeld, het afwijken van de richtlijnen soms onvermijdelijk is? Zo ja, wat is dan het nut van het opstellen van regels?
De stelling dat praktijkrichtlijnen nauwelijks worden toegepast is een constatering van ISSO op basis van een online enquête die circa 250 personen hebben ingevuld. Ik beschik niet over concrete informatie die deze stelling bevestigt.
De in de vraag bedoelde praktijkrichtlijnen zijn ISSO-richtlijnen die een praktische invulling geven aan de eisen uit de norm NEN 1006 die in het Bouwbesluit 2012 van toepassing is voor drinkwaterinstallaties. Het toezicht op de naleving van het Bouwbesluit 2012 is een taak van de gemeente. Ik deel de gedachte dat als bij het ontwerp van een gebouw onvoldoende rekening is gehouden met de regels, dit bij de uitvoering er toe kan leiden dat ook uiteindelijk niet aan de regels uit het Bouwbesluit kan worden voldaan. Dit betekent praktisch dat voor de naleving van het Bouwbesluit zowel het ontwerp als de uitvoering moeten voldoen. De in mijn antwoord op vraag 2 genoemde CUR-Aanbeveling beoogt dat een ontwerp zo wordt gemaakt dat de uitvoering op de bouwplaats daadwerkelijk kan voldoen aan de regels.
Deelt u de conclusie dat legionella 20 tot 30 dodelijke slachtoffers per jaar veroorzaakt en een veelvoud aan zieken? Hoe verklaart u dat kennelijk bewustwording, aandacht en controle te kort schieten? Welke stappen worden of zijn ondernomen om bewustwording, aandacht en controle beter te organiseren?
Een deel van de patiënten loopt Legionellose op in het buitenland, een deel in Nederland. Hieronder wordt nader ingegaan op de patiënten die in Nederland met de Legionellabacterie zijn besmet. In de jaren 2005–2016 varieerde het aantal overlijdens tussen de 8 en 20 personen. In 2017 zijn tot en met september 20 overlijdens gemeld bij het RIVM. Het aantal ziektegevallen door de Legionellabacterie ligt inderdaad hoger. Het aantal in Nederland opgelopen infecties varieerde in de periode 2005–2016 tussen 135 en 324, waarbij er de laatste jaren sprake is van een stijgende trend. Het werkelijke aantal zieken door een Legionella-infectie is waarschijnlijk hoger. Door beperkingen in de diagnostiek kan de infectie bij een deel van de patiënten niet worden vastgesteld. Zoals ook uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt was tot nu toe vooral bij het ontwerp van gebouwen onvoldoende aandacht voor de problematiek. De recent uitgebrachte CUR-Aanbeveling 120 zal naar verwachting er voor zorgen dat bij het ontwerp van gebouwgebonden waterleidinginstallaties beter rekening gehouden wordt met het voorkomen van legionella. Ook kan deze CUR-aanbeveling door gemeenten gebruikt worden bij de beoordeling van bouwplannen en het toezicht op de uitvoering.
Drempels bij het gebruik van de blijverslening |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de signalen over de ervaren drempel bij de invoering van de blijverslening, zoals die verstrekt wordt door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat in de huidige opzet van de regeling vooral mensen in aanmerking komen die zonder deze lening de middelen ook hadden gehad voor woningaanpassingen, en niet mensen met uitsluitend AOW of een klein pensioen maar eventueel wel met overwaarde op de woning?
De blijverslening is een lening van de SVn waarmee de gemeenten hun inwoners kunnen ondersteunen om hun woningen levensloopbestendig te maken en burgers langer zelfstandig kunnen blijven wonen. De blijverslening is gebaseerd op een gemeentelijke regeling waarin wordt aangegeven voor wie, voor welke maatregelen en onder welke voorwaarden de blijverslening beschikbaar is. Het SVn verzorgt de aanvraagprocedure, de financiële toets en verstrekt de lening.
De lening kan hypothecair of consumptief worden afgesloten. Voor beide leningen geldt dat de hoogte van het te lenen bedrag afhangt van de te nemen maatregelen voor woningaanpassing en of betrokkene voldoet aan de toetsingscriteria van de gemeente of provincie.
Omdat er sprake is van een hypothecair of consumptief krediet moet worden beoordeeld of het aangevraagde krediet verantwoord is. Na toewijzing door de gemeente toetst SVn of de lening past binnen de inkomensnormen (loan-to-income) zoals deze zijn opgenomen in de Gedragscode consumptief krediet (voor consumptief krediet) of de Tijdelijke regeling hypothecair krediet (voor hypothecair krediet). Het is van belang dat betrokkene na het betalen van rente en aflossing van de lening voldoende overhoudt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Of een nieuwe lening past binnen de inkomensnormen hangt af van de hoogte van het inkomen, maar ook van de overige financiële verplichtingen. Als de gewenste hoogte van de blijverslening niet past bij de inkomenssituatie kan de lening niet verstrekt worden omdat dit tot overkreditering zou leiden. Op basis van toetsing op de inkomensnormen kan het voorkomen dat iemand met een laag inkomen en geen andere leningen wel in aanmerking komt voor een blijverslening, terwijl iemand met een hoog inkomen en hoge hypotheeklasten niet in aanmerking komt voor de blijverslening.
Mensen met een beperking kunnen daarnaast in aanmerking komen voor de Wmo2015. Gemeenten hebben de taak om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en in dat verband een goede toegankelijkheid te bevorderen van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te leveren aan hun inwoners zodat zij zelfstandig kunnen participeren in de maatschappij.
Hoeveel gemeenten maken op dit moment concreet gebruik van de regeling via SVn? Hoe beoordeelt u dit ten opzichte van initiële berichten dat circa 100 gemeenten overwogen om deze regeling in te voeren?2
SVn voert gesprekken met een groot aantal gemeenten over het doel van de blijverslening, hoe de blijverslening opgezet kan worden en de benodigde stappen voor invoering. SVn merkt hieruit grote mate van interesse onder gemeenten. De afgelopen maanden heeft een aanzienlijk aantal gemeenteraden de verordening tot invoering van de blijverslening aangenomen. Op dit moment bieden 59 gemeenten de blijverslening aan. Van deze 59 bieden 44 gemeenten de blijverslening als hypothecair en als consumptief krediet aan. De overige 15 gemeenten hebben er uitsluitend voor gekozen om de blijverslening in de vorm van een hypothecair krediet aan te bieden.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van de blijverslening nog steeds een positieve ontwikkeling die mensen kan stimuleren en ondersteunen een woning aan te passen en zo langer in een eigen woning kunnen blijven wonen? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met SVn om te bezien hoe de regeling binnen afzienbare tijd aangepast kan worden, zodat mensen met een beperkte AOW en klein pensioen – maar die wel de overwaarde op de woning hebben om een dergelijke lening voor investering in de levensloopbestendigheid verantwoord te kunnen doen – die ook kunnen gebruiken? Zo nee waarom niet?
Ik deel de mening dat de mogelijkheid van de blijverslening een positieve ontwikkeling is die mensen kan stimuleren en ondersteunen een woning aan te passen en zo langer in een eigen woning te kunnen blijven wonen. Er is regelmatig overleg met SVn over de leningen die zij aanbieden. Uit deze gesprekken heb ik vernomen dat SVn bezig is met de ontwikkeling van een blijverslening in andere vorm die tegemoet kan komen aan de ervaren problematiek van mensen met een beperkte AOW of een klein pensioen. Dit product zal naar verwachting medio 2018 aangeboden worden aan gemeenten.
Ook in het platform maatwerk3 waar met de sector gesproken wordt over knelpunten bij hypotheekverstrekking is aandacht geweest voor hypotheekverstrekking aan ouderen. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de Autoriteit Financiële Markten heeft verduidelijkt hoe kredietverstrekkers verantwoord aflossingsvrije kredieten aan senioren kunnen verstrekken. Dergelijke kredieten kunnen ook aangewend worden voor woningaanpassing. Daarnaast heb ik vernomen dat er marktpartijen zijn die tegemoet komen aan deze vraag door verzilverproducten aan te bieden waarmee personen hun overwaarde kunnen benutten zonder dat dit tot hoge maandlasten leidt.
Een speech van de minister-president van Aruba |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het filmpje «Haatzaaing tegen Nederland door de AVP op Aruba», gepubliceerd op YouTube op 11 september 2017?1
Ja.
In hoeverre is het mogelijk dat de door de Minister-President van Aruba, de heer Eman, beloofde paspoorten binnen drie jaar afgegeven kunnen worden?
De vraag naar het hebben van aanspraak op een Nederlands paspoort is opgevat als een vraag naar het daaraan voorafgaand verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Een nationaliteit en een paspoort zijn twee verschillende dingen. Een nationaliteit is de juridische band tussen een persoon en een soevereine staat (onderdaanschap) en op basis van die nationaliteit kan men in aanmerking komen voor een paspoort. De Rijkswet op het Nederlanderschap, die ook in Aruba geldt en het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit regelt, stelt diverse cumulatieve voorwaarden voor nationaliteitsverkrijging. In zijn algemeenheid geldt (onder meer) een periode van vijf jaar ononderbroken legaal verblijf en hoofdverblijf in Aruba voordat een naturalisatieverzoek kan worden ingediend, terwijl voor staatloze vreemdelingen (onder meer) een periode van ononderbroken legaal verblijf en hoofdverblijf in Aruba van drie jaar geldt. Voor een (echt)partner van een Nederlander geldt (onder meer) de voorwaarde dat het huwelijk ten minste drie jaar geleden is gesloten.
Het staat de Arubaanse overheid niet vrij af te wijken van de eisen die voorvloeien uit de Rijkswet op het Nederlanderschap, respectievelijk de Paspoortwet die vereisen dat voor het verstrekken van een paspoort betrokkene over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Deze eisen staan eraan in de weg dat een paspoort van het Koninkrijk der Nederlanden als cadeautje kan worden verstrekt.
Wanneer komt men in aanspraak voor een paspoort van het Koninkrijk der Nederlanden? Welke eisen worden daar aan gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is het wenselijk dat een paspoort van het Koninkrijk der Nederland mogelijk uitgedeeld wordt als cadeautje voor herverkiezing?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 20 september 2017 te 17:00uur?
Ja.
Het bericht dat steeds meer woningen worden opgekocht door particuliere beleggers om duur te verhuren ('buy to let') |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
In hoeverre wordt de woningmarkt ontregeld nu meer dan een op de tien verkochte woningen in handen valt van een particuliere belegger met als doel deze woningen met winst te verhuren?1
Circa 9 tot 10% van de woningen wordt gekocht om niet zelf in te wonen. Naast particuliere beleggers die de woning kopen om te verhuren, zijn dit ook mensen die bijvoorbeeld een vakantiewoning kopen of een woning kopen voor hun studerende kinderen. Dit zullen relatief vaak mensen zijn met twee woningen, terwijl particuliere beleggers vaker drie woningen of meer zullen bezitten. Het aandeel eigenaren met twee woningen is redelijk constant over tijd en beslaat circa 3–4% van de totale aankopen. Het aandeel eigenaren met drie of meer woningen neemt toe over tijd: van circa 3–4% in 2006 naar 6% in 2016 van het totaal aantal aankopen.
Deze woningen worden aangekocht door beleggers om ze vervolgens weer te verhuren. Een woning is dan weliswaar niet meer beschikbaar voor mensen die een woning willen kopen, maar komt wel beschikbaar als huurwoning. In de vrije huursector, met name het middensegment, zijn extra woningen nodig om te voorzien in de vraag. Een «buy to let» constructie (kopen om te verhuren) helpt om meer woningen in dit segment te brengen. Bij het verhuren van de woning is ook huurbescherming uit het Burgerlijk Wetboek van kracht: de verhuurder kan niet zomaar de huur opzeggen. Afspraken over de huurprijs en mogelijke prijsstijgingen zijn privaatrechtelijk te maken tussen huurder en verhuurder in het huurcontract.
Verwacht u ook dat deze «buy to let» (kopen om te verhuren)-constructies een prijsopdrijvend effect hebben op de woningmarkt, omdat jonge gezinnen en starters door beleggers worden overboden bij de aankoop van een huis, om vervolgens voor veel hogere maandlasten datzelfde huis te moeten huren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de toename van particulieren die een woning kopen om te verhuren, neemt de huurvoorraad toe ten koste van de koopwoningvoorraad. Dat leidt tot meer concurrentie in de koopsector en kan zo ook leiden tot hogere prijzen in de koopsector. Omdat particuliere beleggers zich vooral richten op relatief kleine en goedkope woningen, heeft dit met name effect voor starters. Het Kadaster heeft gekeken of er sprake is van verdringing van potentiële koopstarters door particuliere beleggers.2 Uit deze analyse komt dat alleen in Amsterdam deze situatie zich lijkt voor te doen. Voor de huurmarkt leidt «buy to let» tot een verruiming van het aanbod.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat woningen worden aangekocht als beleggingsobject, omdat deze daarmee aan de betaalbaarheid worden onttrokken? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze vorm van beleggen te ontmoedigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De woningen worden aangekocht door beleggers om ze vervolgens weer te verhuren. Buy to let zorgt zo voor meer aanbod van huurwoningen. De woning kan in de vrije huursector of in de sociale huursector worden aangeboden. Het is niet bekend voor welke prijs deze woningen vervolgens worden verhuurd. Wat betreft de betaalbaarheid voor lage inkomens, bieden de sociale sector en de huurtoeslag een waarborg dat deze mensen goed en betaalbaar kunnen wonen.
Bent u ermee bekend hoeveel voormalige sociale huurwoningen in de afgelopen tien jaar werden en worden verkocht aan kleine of (grote) institutionele particuliere vastgoedbeleggers die deze woningen niet zelf gaan bewonen? Zo ja, om hoeveel woningen gaat het per regio en wat voor soort beleggers kopen deze op? Zo nee, op welke manier kunt u effectief maatregelen nemen om mogelijk ongewenste effecten voor de betaalbaarheid tegen te gaan?
Onderstaande tabel laat zien hoeveel woningen van corporaties zijn verkocht de afgelopen jaren. Deze cijfers zijn afkomstig uit dVi2010–2015 (de Verantwoordingsinformatie van corporaties). De verkoop van woningen is uitgesplitst naar verkoop aan natuurlijke personen, binnen de corporatiesector en aan beleggers en overige partijen. Het aandeel van Vestia en WIF in de verkopen aan beleggers en overige partijen is groot.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verkoop natuurlijke persoon
15.100
14.300
14.000
14.700
17.000
15.300
Aan zittende huurders
3.500
2.600
2.800
2.900
3.900
3.400
Bij mutatie
11.600
11.700
11.200
11.800
13.100
11.900
Verkoop aan andere partij
4.200
5.100
3.300
9.800
9.600
14.400
Binnen corporatiesector
3.800
1.300
2.400
7.800
3.700
7.100
Aan beleggers en overige partijen
400
3.800
900
2.000
5.900
7.300
In de rapportage evaluatie verkoopregels corporatiewoningen is gekeken naar de verkoop van woningen per provincie.3 Het gaat hier om het totaal aan verkochte corporatiewoningen. In de provincie Noord-Holland is het grootste aandeel corporatiewoningen verkocht, gevolgd door Gelderland en Flevoland. In Zeeland en Groningen zijn er in de afgelopen jaren relatief weinig woningen verkocht.
Wat betreft de mogelijk ongewenste effecten van verkoop van corporatiewoningen, geldt dat zittende huurders in woningen die door een woningcorporatie worden verkocht aan een belegger hun huurcontract behouden. De bescherming die dat contract biedt blijft dus gelden, hetgeen betekent dat huurders met een gereguleerd huurcontract de bescherming behouden van de wettelijk maximaal jaarlijks toegestane huurstijging en van de maximale huurprijs op grond van het woningwaarderingsstelsel.
Deelt u de mening dat de verhuurderheffing, die woningcorporaties en particuliere sociale verhuurders mede financieren door de verkoop van hun huizenbezit, deze vorm van beleggen aanmoedigt?
Bij invoering van de verhuurderheffing is aan de orde geweest dat de verhuurderheffing mede gefinancierd kan worden door verkoop van woningen. De financiële kengetallen van corporaties vanaf 2013 zijn echter gunstiger geworden, waardoor er voor corporaties minder noodzaak is om bezit te verkopen. De mening dat de verhuurderheffing deze vorm van beleggen aanmoedigt deel ik dan ook niet.
Sluit u uit dat «buy to let» in steden met veel vraag naar betaalbare woningen – naast mogelijke prijsopdrijving – kan leiden tot extra (dure) verkamering aan studenten, illegale hotels en andere vormen van huisjesmelkerij?
De verantwoordelijkheid om te handhaven op vormen van huisjesmelkerij ligt bij gemeenten. Gemeenten beschikken over diverse instrumenten die hiervoor kunnen worden ingezet, zoals het bestemmingsplan en de Huisvestingswet. Ook hebben gemeenten de mogelijkheid om het aantal verkamerde panden te maximeren per gebied. Dat kan verkoop voor verkamering afremmen.
Ben u bereid onderzoek te doen naar de groei van «buy to let», de oorzaken daarvan, de mogelijke negatieve effecten van het gebruik van woningen als beleggingsobject en mogelijke maatregelen om ongewenste effecten tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment wordt al op verschillende manieren onderzoek gedaan naar «buy to let» en breder naar beleggers op de woningmarkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld via het Kadaster en het CBS (Haalbaarheidsstudie onderscheid particuliere verhuurders van woningen). Ook komen er periodiek vastgoedcijfers over investeringen van beleggers in de Nederlandse woningmarkt beschikbaar via ondermeer MSCI, gegevens van IVBN-leden en Capital Value.
Het bericht dat orkaan Irma is de zwaarste orkaan is die de Bovenwindse Eilanden ooit heeft getroffen |
|
Selçuk Öztürk (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Irma zwaarste orkaan ooit op Bovenwindse Eilanden»?1
Ja.
Kunt u een (getalsmatige) analyse geven van de (menselijke en materiële) schade die is geleden op de eilanden Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius als gevolg van de orkaan?
De schade op Sint-Maarten als gevolg van Orkaan Irma is enorm. Naast de materiële schade zijn er op Sint Maarten, voor zover bekend, vier doden gevallen en in de hele regio, inclusief Saba en Sint-Eustatius, zijn tientallen mensen gewond geraakt. Het is nog niet mogelijk om een getalsmatige analyse te geven van de materiële schade die is geleden op de eilanden Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius. Momenteel zijn er teams, zowel nationaal als internationaal, ter plaatse om een assessment te maken van de materiële schade. Duidelijk is dat nagenoeg de gehele bevolking in meer of mindere mate schade aan private eigendommen heeft.
Op welke wijze biedt de Nederlandse regering ondersteuning aan de getroffen gebieden? Kunt u aangeven of de geboden ondersteuning, zowel vanuit uw optiek als vanuit de optiek van de eilandbewoners, voldoet?
Zie voor de beantwoording van deze vraag mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 18 september 2017 (Kamerstuk 34 773, nr. 2).
Op welke wijze gaat de Nederlandse overheid de wederopbouw van de gebouwen en de infrastructuur op de eilanden ondersteunen en hoeveel middelen maakt de regering hiervoor vrij?
Het is nu nog te vroeg om aan te geven op welke wijze de Nederlandse overheid de wederopbouw van de gebouwen en de infrastructuur op de eilanden gaat ondersteunen en hoeveel middelen de regering hiervoor vrijmaakt. Vooralsnog ligt de focus vooral op noodhulp en het weer op gang krijgen van de vitale infrastructuur. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren wanneer hier meer duidelijkheid over is.
Waren de lokale overheden en de Nederlandse overheid goed genoeg voorbereid op de orkaan?
In Sint Maarten en door de overige landen binnen het Koninkrijk zijn voorbereidingen getroffen om de eilanden bij te staan, schade te beperken en mogelijke gevolgen het hoofd te bieden. Al vóór de passage van de orkaan was militaire bijstand vanuit de eilanden aangevraagd en door Nederland toegezegd. Vanuit Curaçao en Aruba waren reeds voor de orkaan bijna 100 Nederlandse militairen naar Sint Maarten, 13 naar Sint Eustatius en 13 naar Saba gestuurd en zijn voorbereidingen getroffen om zo snel mogelijk na de passage van Irma extra militairen die kant op te kunnen sturen. Twee schepen van de Marine zijn vanaf Curaçao en Aruba vertrokken om na het passeren van Irma meteen extra militairen en hulpgoederen af te leveren. Er worden ieder jaar op de Caribische eilanden van het Koninkrijk zogenoemde «hurricane excercises» uitgevoerd, onder leiding van het Ministerie van Defensie. Echter, een orkaan van deze omvang heeft zich niet eerder of zelden in deze mate voor gedaan.
Bent u bereid om deze vragen, gezien de ernst van het natuurgeweld, met grote urgentie te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Buitenlandse studenten slapen noodgedwongen in azc's, op campings of in hotels’ |
|
Linda Voortman (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse studenten slapen noodgedwongen in azc's, op campings of in hotels»?1
Ja.
Wat is volgens u de oorzaak van dit probleem?
Hier ligt een drieledige ontwikkeling aan ten grondslag. Ten eerste geldt dat het aantal internationale studenten in de periode 2007–2016 is gestegen van circa 38.000 naar circa 74.000 (peilmoment 1 oktober). Internationale studenten hebben per direct behoefte aan huisvesting en zijn ook weinig flexibel wat betreft de periode waarin zij huren. Ook hebben zij niet de mogelijkheid om van hun ouderlijk huis op en neer te reizen om in hun studiestad een woning te zoeken. Derhalve doen zij ook een naar hun aantal evenredig beroep op de beschikbare voorraad van woningen voor studenten.
Ten tweede is het aantal Nederlandse studenten in het hoger onderwijs in dezelfde periode met een kleine 82.000 toegenomen (van ongeveer 558.000 naar ongeveer 639.000).
Ten derde is ondanks uitbreiding van het aanbod, zoals ook gerapporteerd in de voortgangsrapportages over het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijke actieplan 2011–2016, de vraag harder gegroeid. In veel studiesteden is sprake van krapte op de woningmarkt en is er onvoldoende snel beschikbare huisvesting om alle groepen woningzoekenden (waaronder de internationale studenten) per direct te kunnen huisvesten.
Hoe worden internationale studenten voorgelicht over het krijgen van een woning in Nederland?
Internationale studenten worden op verschillende manieren voorgelicht over het krijgen van een woning in Nederland,. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de ontvangende Nederlandse kennisinstelling en via de website van Nuffic: www.studyinholland.nl
Wordt bij campagnes zoals het actieplan «Make it in the Netherlands» rekening gehouden met de huisvesting van internationale studenten?2
In het actieplan «Make it in the Netherlands» (2013–2016) is afgesproken praktische zaken en administratieve procedures zo gemakkelijk mogelijk te maken voor internationale studenten, om eventuele belemmeringen weg te nemen om naar Nederland te komen. Specifiek over huisvesting is in het plan alleen gewezen op het belang van gemende huisvesting van Nederlandse en internationale studenten om daarmee het onderlinge contact en de integratie van internationale studenten te bevorderen.
Wie is in uw ogen de eerst verantwoordelijke voor het zorgen voor voldoende en adequate studentenhuisvesting voor internationale studenten?
Wanneer kennisinstellingen internationale studenten aantrekken dan zijn wij van mening dat de kennisinstelling minimaal de verantwoordelijkheid heeft te zorgen dat de internationale student voldoende geïnformeerd is over hoe hij of zij een kamer in Nederland kan krijgen. Tevens zou een kennisinstelling ten minste moeten signaleren wanneer er groepen van internationale studenten niet op korte termijn binnen de studiestad worden gehuisvest.
De kennisinstellingen zetten zich ook in voor een goede en snelle huisvesting van internationale studenten. Wij verwachten daarbij dat kennisinstellingen afspraken maken met studentenhuisvesters en gemeenten om de huidige en toekomstige instroom van internationale studenten te kunnen accommoderen en dat kennisinstellingen met gemeenten om tafel gaan om te kijken in hoeverre de ambities ten aanzien van buitenlandse studenten opgenomen kunnen worden (of passen in) de gemeentelijke woonvisie en prestatieafspraken.
Uiteraard heeft de student ook zelf de verantwoordelijkheid om tijdig op zoek te gaan naar passende woonruimte.
Op welke manieren stimuleren universiteiten, in samenwerking met de gemeenten, de bouw van studentenwoningen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een beleidsagenda die inspeelt op de huisvestingsproblematiek die ontstaan bij de internationalisering en verengelsing van het onderwijs, die tot een verdubbeling van het aantal internationale studenten sinds 2009 heeft geleid?3
Nee. Zoals in antwoord 4 aangegeven is in het actieplan «Make it in the Netherlands» wel in beperkte mate aandacht geschonken aan huisvesting.
Hoe stimuleert het ministerie voor Wonen en Rijksdienst de bouw van studentenhuisvesting zowel voor binnenlandse – als buitenlandse studenten?
Het is in eerste instantie aan gemeenten om met betrokken partijen te bezien voor welke bouwopgave de gemeente staat. Met de gemeentelijke woonvisie en prestatieafspraken heeft de gemeente een instrument in handen om bijvoorbeeld de bouw van studentenhuisvesting voor zowel de Nederlandse als de internationale student te stimuleren.
Het Ministerie van BZK neemt als partner zitting in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting. In dit platform worden met betrokken actoren problemen aangekaart en wordt naar oplossingen gezocht. De partners in het platform hebben oog voor de problematiek van internationale studentenhuisvesting.
Het Ministerie van BZK stimuleert de bouw van zelfstandige studentenwoningen bijvoorbeeld doordat verhuurders gebruik kunnen maken de heffingsvermindering voor nieuwbouw van zelfstandige woningen met een huurprijs tot de eerste aftoppingsgrens. Dit geeft al invulling aan de gevraagde verlichting van de verhuurderheffing in de regio’s waar de schaarste aan woningen het hoogst is. In de verhuurderheffing zijn onzelfstandige studentenwoonruimten reeds vrijgesteld van heffing.
Overigens blijkt uit de meest recente Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties (IBW) dat er nog ruimte is voor corporaties die zich met studentenhuisvesting bezighouden om te investeren in nieuwbouw (voor studenten).
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat de huisvestingsproblemen op korte termijn worden opgelost?
Wij zijn reeds in gesprek met verschillende kennisinstellingen, Kences, de VH en de VSNU om meer inzicht te krijgen in de specifieke opgave die er ligt voor de huisvesting van internationale studenten en hoe alle partijen hier gezamenlijk iets aan kunnen doen. Daarbij zetten wij in op het bevorderen van de afstemming tussen kennisinstellingen, gemeenten en studentenhuisvesters, met als doel dat alle partijen van elkaars ambities op de hoogte zijn en dat partijen deze ambities kunnen vertalen naar wat er in de praktijk nodig is ten aanzien van huisvesting.
Daarnaast geeft de jaarlijkse landelijke monitor studentenhuisvesting onder meer inzicht in de ontwikkeling van de vraag naar huisvesting voor studenten per stad. Overigens zijn er geen garanties te geven dat dergelijke problemen zich volgend jaar niet meer voordoen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat volgend jaar dezelfde problemen ontstaan aan het begin van het academisch jaar?
Zie het antwoord op vraag 9.
Het bericht dat Fox-IT zeggenschap van de staat afhoudt |
|
Maarten Hijink , Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de afspraken die gemaakt worden of zijn met Fox-IT?1 2
Na de overname van Fox IT door het Britse NCC Group heeft de MIVD aan Fox IT aanvullende voorwaarden gesteld in het kader van de ABDO. Alle partijen hebben baat bij een zorgvuldige uitwerking van deze voorwaarden. De gesprekken hierover tussen Defensie en Fox IT verlopen constructief en bevinden zich in een afrondende fase.
Klopt het dat Fox-IT nog niet aan alle afspraken heeft voldaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat onze staatsgeheimen veilig zijn, omdat u eerder stelde dat deze door de nog te maken en de al gemaakte afspraken gewaarborgd zouden moeten worden?
Zoals gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1349) in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66), worden eventuele risico’s voor de beveiliging van staatsgeheimen zo veel mogelijk ondervangen door geldende wettelijke voorschriften op het gebied van de bescherming van staatsgeheimen, alsmede door de specifieke contractuele beveiligingseisen die aan een privaat bedrijf worden opgelegd respectievelijk gesteld en die zijn gericht op het voorkomen van ongewenste toegang tot gevoelige informatie. De Staat houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen.
Vindt u het feit dat de onderhandelingen zo stroef verlopen niet een teken dat de afhankelijkheid van dit ene bedrijf veel te groot is? Zo ja, bent u bereid onze staatsgeheimen elders te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1349) in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66), kan de Nederlandse Staat opdrachten verstrekken aan bedrijven voor de ontwikkeling van beveiligingsproducten. De Nederlandse Staat stelt hoge eisen aan dergelijke producten. De hiervoor benodigde kennis en techniek zijn in sommige gevallen slechts aanwezig bij enkele gespecialiseerde bedrijven. Er zijn in Nederland maar in beperkte mate alternatieve leveranciers beschikbaar voor de dienstverlening op het terrein van beveiligingsproducten. De Nederlandse overheid beschikt over de expertise om toe te zien op de ontwikkeling, veiligheid en kwaliteit van deze producten.
Waarom wil Fox-IT en hun Britse eigenaar onze eisen niet vastleggen in de statuten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn als de overheid zelf de kennis en kunde in huis haalt om de staatsveiligheid te waarborgen? Hoe wenselijk vindt u het dat we daarvoor op dit moment afhankelijk zijn van private bedrijven die ieder moment van eigenaar kunnen wisselen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het bedrijf Fox-IT de zeggenschap van de staat afhoudt |
|
Isabelle Diks (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Fox-IT houdt zeggenschap staat af»?1
Ja
Klopt het dat de onderhandelingen met Fox-IT over de zeggenschap nog steeds niet zijn afgerond? Zo ja, waardoor komt dit?
Na de overname van Fox IT door het Britse NCC Group heeft de MIVD aan Fox IT aanvullende voorwaarden gesteld in het kader van de ABDO. Alle partijen hebben baat bij een zorgvuldige uitwerking van deze voorwaarden, waaronder de voorwaarden over zeggenschap en eigendom. De gesprekken hierover tussen Defensie en Fox IT verlopen constructief en bevinden zich in een afrondende fase. Van een plan B is daarom geen sprake.
Klopt het dat Fox-IT en de Britse eigenaar NCC Group bezwaar hebben tegen het in de statuten opnemen van de vereisten dat de verkoop van het bedrijfsonderdeel en/of de benoeming van nieuwe bestuurders alleen na instemming van het Ministerie van Defensie zou mogen geschieden? Zo ja, waarom hebben Fox-IT en de NCC Group hier bezwaar tegen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de overheid de eis, om bij eventuele verkoop van het bedrijfsonderdeel van Fox-IT waar de staatsgeheimen worden bewaard, als eerste de aandelen te mogen kopen heeft laten varen? Zo ja, waarom worden deze eisen nu niet meer gesteld? Wat zijn de mogelijke consequenties voor de veiligheid van Nederlandse staatsgeheimen wanneer niet aan deze eis voldaan wordt?
Ja, dat klopt. Het afzien van het eerste recht van koop heeft geen consequenties voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie. Er bleken doeltreffender middelen te zijn om eventueel maatregelen te nemen bij een ongewenste overname. Zo heeft het kabinet besloten tot de voorbereiding van wetgeving ter bescherming van nationale veiligheidsbelangen bij buitenlandse overnames van bedrijven die zich bezighouden met de (cryptografische) bescherming van staatsgeheime informatie, zoals Fox-IT (Kamerstuk 30 821, nr. 38). Dit traject bevindt zich in de verkennende fase.
Hoe wordt gewaarborgd dat de randvoorwaarden die van te voren zijn opgesteld om de staatsgeheimen op een veilige manier bij Fox-IT onder te brengen worden nagekomen?
In het geval van Fox-IT is het bedrijfsonderdeel waarbinnen beveiligingsproducten voor staatsgeheime informatie worden ontwikkeld, een in Nederland ingeschreven B.V. Voor zowel personen, materieel, informatie als de fysieke locatie is onverkort Nederlandse wetgeving en contractuele eisen op het gebied van bescherming van staatsgeheimen van kracht. De Staat houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen.
Bedrijven die in opdracht van Defensie omgaan met bijzondere informatie, moeten voldoen aan de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO). Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO. In de nieuwe ABDO 2017 zijn de beveiligingseisen aangepast aan de huidige dreigingen. Hierbij krijgt het hoofdstuk Cyber prominent aandacht.
Welke mogelijke consequenties zijn er wanneer u met Fox-IT niet uit de onderhandelingen komt? Ligt er een plan B klaar voor dit geval? Zo ja, wat is dit plan B? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meer van dit soort situaties waarbij de Nederlandse overheid problemen ondervindt met buitenlandse overnames van bedrijven die als vitaal voor de Nederlandse infrastructuur zijn aangemerkt? Zo ja, welke situaties betreft dit?
Hoe wordt voorkomen dat er in de toekomst opnieuw problemen ontstaan in de samenwerking met bedrijven in sectoren die als vitaal voor de Nederlandse infrastructuur zijn aangemerkt? Kunt u daarbij ingaan op de conclusies van onderzoekers van de Radboud Universiteit in Nijmegen in het rapport «Vitale Vennootschappen in Veilige Handen»?
Hoe zijn de belangen van de samenleving in dit proces gewaarborgd door een onafhankelijke toetsing? Ziet u hier een rol weggelegd voor de commissie Toezicht Inlichtingen en Veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het op straat belanden van gevoelige gegevens van 1800 kwetsbare leerlingen |
|
Bente Becker (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gevoelige gegevens 1.800 kwetsbare kinderen op straat»?1
Ja.
Klopt het dat maar liefst 21 gemeenten in het openbare aanbestedingsproces voor het leerlingvervoer de leerlinggegevens niet hebben geanonimiseerd, waardoor het mogelijk werd om via internet de huisadressen, geboortedata, schoollocaties en roostertijden van kwetsbare kinderen in te zien?
Ja, ik ben bekend met deze problematiek.
Deelt u de mening dat ouders erop moeten kunnen rekenen dat de (lokale) overheid prudent met de gegevens van kinderen omgaat en zich daarbij houdt aan de Wet bescherming persoonsgegevens? Hoe verklaart u dat gemeenten daar in dit geval te weinig oog voor hebben gehad?
Daar ben ik het uiteraard mee eens. Gemeenten dienen altijd wanneer er persoonsgegevens in het geding zijn te handelen conform de Wet bescherming persoonsgegevens. Waarom de betreffende gemeenten daar in dit geval te weinig oog voor hebben gehad is mij niet bekend. De gemeenten zijn daarover verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad.
Kunt u aangeven of er andere openbare gemeentelijke aanbestedingen zijn waar een risico bestaat op het openbaar geraken van privacygevoelige informatie van inwoners? Zo ja, welke?
De gemeenten kunnen allerlei taken die betrekking hebben op individuele burgers uitbesteden bij openbare aanbesteding. Bijvoorbeeld wijkteams en maatschappelijke ondersteuning. Dit wordt niet bijgehouden op rijksniveau.
Bent u bereid gemeenten naar aanleiding van deze gebeurtenis nog eens actief te wijzen op de eisen uit de Wet bescherming persoonsgegevens en daarbij gemeenten van elkaar te laten leren?
In het kader van het interdepartementale en interbestuurlijke Programma sociaal domein vormt Uitwisseling Persoonsgegevens en Privacy één van de thema’s waar specifiek aandacht aan zal worden besteed. Daarnaast wordt er op dit moment gewerkt aan een handreiking voor aanbesteding in het sociaal domein, daarin zal ook aandacht zijn voor privacy.
Zal het wetsvoorstel pseudonimiseren van leerlinggegevens ook een rol spelen in het gebruik van leerlinggegevens door gemeenten en kunnen daarmee situaties zoals deze, in elk geval voor wat betreft leerlinggegevens, worden voorkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?2
Het wetsvoorstel pseudonimiseren van leerlinggegevens is niet gericht op het gebruik van leerlinggegevens door gemeenten. Dit ligt voor situaties als deze ook niet voor de hand: voor dergelijke aanbestedingen volstaat een eenmalige uitwisseling van gegevens, waarbij het kunnen identificeren van leerlingen niet noodzakelijk is.
Het wetsvoorstel pseudonimiseren heeft tot doel een veiliger, betrouwbaarder en meer efficiënte digitale uitwisseling van leerlinggegevens door onderwijsinstellingen met andere partijen mogelijk te maken. Daarbij richt het voorstel zich in eerste instantie op het pseudonimiseren van leerlinggegevens voor de toegang tot en het gebruik van digitale leermiddelen en het digitaal afnemen van toetsen en examens.
Het wetsvoorstel voorziet wel in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur andere gevallen aan te wijzen, waarvoor per geval een ander pseudoniem wordt gegenereerd. Dit zal alleen plaatsvinden nadat uit nader onderzoek en een privacy impact assessment nut en noodzaak van het introduceren van een ander pseudoniem evident is. Dat zal slechts in gevallen zijn waarbij een kwalitatief hoogwaardige, unieke en persistente identiteit van leerlingen nodig is om het doel van de gegevensverwerking te bereiken.
Heeft u kennisgnomen van de stelling in de berichtgeving dat Tenderned niet verantwoordelijk is voor de verspreiding van de leerlinggegevens, maar dat de gemeenten zelf die deze gegevens aanleverden? Erkent u dat Tenderned weliswaar niet verantwoordelijk is, maar als publieke organisatie wel degelijk een rol kan spelen om aanbestedende partijen te wijzen op de Wet bescherming persoonsgegevens? Bent u bereid dit bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland onder de aandacht te brengen?
Ja. Het afgelopen jaar werden door aanbestedende diensten ruim 99.000 documenten geüpload op TenderNed (als onderdeel van PIANOo gehuisvest binnen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Bij registratie op TenderNed worden zij erop gewezen dat de inhoud van die documenten hun verantwoordelijkheid blijft. Daarnaast wordt een extra melding in TenderNed toegevoegd, om aanbestedende diensten voorafgaand aan het openbaar maken van documenten nogmaals te wijzen op hun verantwoordelijkheid als het gaat om privacygevoelige informatie. Dit blijft primair een verantwoordelijkheid van de aanbestedende diensten zelf. Ik deel wel uw mening dat PIANOo, als expertisecentrum aanbesteden, een informerende rol kan spelen richting aanbestedende diensten. Deze rol pakt PIANOo ook. PIANOo heeft in reactie op de verspreiding van leerlingengegevens meer informatie geplaatst over hoe als aanbestedende dienst om te gaan met gevoelige informatie in een aanbesteding.3
Erkent u dat door toenemende digitalisering van leerlinggegevens het risico in de toekomst groter wordt dat gevoelige informatie toegankelijk wordt voor derden en dit ook bewustwording bij scholen vraagt? Zo ja, welke acties onderneemt u hiertoe?
Ik ben het hiermee eens. Dagelijks vertrouwen miljoenen ouders hun kinderen toe aan de school en zij moeten erop kunnen rekenen dat leerlingen én hun gegevens veilig zijn. De toenemende digitalisering vraagt om bewustwording en het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens. Waar vroeger de kast met leerlinggegevens op slot werd gedraaid en de sleutel op een veilige plek bewaard, moet hetzelfde gebeuren met digitale gegevens. Dit kan alleen op de scholen zelf gebeuren.
Om het bewustzijn op scholen te vergroten en ervoor te zorgen dat zij zorgvuldig omgaan met leerlinggegevens, heb ik afspraken gemaakt met de PO-Raad, VO-raad en Kennisnet over de uitvoering van verschillende activiteiten. Zo wordt in oktober wederom de jaarlijkse Maand van de Informatiebeveiliging en Privacy georganiseerd. Dan staat dit thema hoog op de agenda in workshops en campagnes.
De sectororganisaties en Kennisnet bieden scholen een toegankelijke aanpak voor het op orde brengen van de informatiebeveiliging en privacy.4 Daarin zijn hulpmiddelen opgenomen, zoals een voorbeeldprotocol datalekken, een model privacyreglement, een voorbeeld sociale mediaprotocol, voorbeeldteksten om ouders te informeren over privacy op school, een online «Quickscan privacy» en een voorbeeldbrief voor toestemming van ouders voor gebruik van foto's en video's beschikbaar voor scholen.
Ook hebben de sectororganisaties met aanbieders van digitale onderwijsmiddelen een privacyconvenant afgesloten.5 Deze afspraken zijn uitgewerkt in een modelbewerkersovereenkomst die scholen kunnen gebruiken om goede afspraken te maken met aanbieders van digitale onderwijsmiddelen op het gebied van privacy. Steeds meer scholen maken hier gebruik van.
Tot slot starten de PO-Raad en VO-raad dit najaar met een onderzoek (monitor) naar de stand van zaken met betrekking tot informatiebeveiliging en privacy op scholen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw toezegging om met de sectoren primair en voortgezet onderwijs standaarden te ontwikkelen voor de digitale veiligheid van leerlinggegevens? Zijn deze standaarden er in het najaar, op het moment dat u hebt toegezegd de Kamer over de voortgang te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor het onderwijs is een standaard ontwikkeld, het zogeheten «certificeringsschema informatiebeveiliging en privacy». Leveranciers kunnen deze standaard gebruiken om de beveiliging van leerlinggegevens op een passend niveau te krijgen en dit aantoonbaar te maken aan scholen. De standaard voorziet in een set van maatregelen die verzekeren dat gegevens van leerlingen goed beveiligd zijn.6 Er zijn steeds meer leveranciers die deze standaard gebruiken, mede omdat het een invulling is van de eisen die de Europese Algemene verordening gegevensbescherming stelt. Het gebruik van de standaard wordt verder gestimuleerd in samenhang met de invoering van het wetsvoorstel pseudonimiseren. Ik ben hier nader op ingegaan in de beantwoording van de schriftelijke inbreng van uw Kamer, die ik u begin deze week heb doen toekomen.
Het onderzoek ‘De schaduwzijden van Graniet’ |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport (augustus 2017) «De schaduwzijden van Graniet» over moderne slavernij (schuldslavernij), kinderarbeid en gevaarlijke werkomstandigheden in Zuid-Indiase granietgroeves?1
Ja.
Is het waar dat de winning van natuursteen al jaren geleden is aangemerkt als een activiteit met verhoogd risico op onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden? Klopt het dat u al in 2015 in gesprek was met brancheorganisaties om te kijken welke ondersteuning de overheid kon bieden aan sectoren om te komen tot afspraken over het voorkomen van slavernij en kinderarbeid binnen hun productieketens (in het bijzonder natuursteen) en het verbeteren van arbeidsomstandigheden? Wat is van dit alles terecht gekomen? Mag de conclusie getrokken worden dat «werken aan eerlijk werk» nog in de kinderschoenen staat, dat er (in de Indiase granietgroeves) nog vrij weinig vooruitgang is geboekt? Zo ja, hoe verklaart u dit?2
Het klopt dat arbeidsrisico’s in de natuursteensector in 2014 zijn geïdentificeerd. Naar aanleiding daarvan zijn door het kabinet gesprekken gestart met de natuursteensector hoe een bijdrage kan worden geleverd aan het voorkomen van de meest ernstige vormen van uitbuiting en de verbetering van arbeidsomstandigheden. Inmiddels richten de betrokken partijen zich op het sluiten van een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) natuursteen convenant. De genoemde problemen in de natuursteenketen zijn van dien aard dat een individueel bedrijf vaak te weinig invloed heeft om daadwerkelijk verschil te maken en voortgang te boeken op het gebied van eerlijk werk op het niveau van de groeves. Omdat de aanpak van problemen in de natuursteenketen met een multistakeholder-benadering naar verwachting meer succes heeft, werken de partijen nu aan een convenant. De in het rapport genoemde bedrijven zijn allen betrokken bij de convenantsbesprekingen.
Bent u bereid de geconstateerde schuldslavernij, kinderarbeid en slechte werkomstandigheden opnieuw aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s, en gezamenlijke actie entameren om deze algemeen erkende misstanden verder tegen te gaan?
Het kabinet zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten, hetzij bilateraal, hetzij in Europese Unie (EU) en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten, de handhaving van wet- en regelgeving voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling. In de eerstvolgende mensenrechtendialoog tussen de EU en India worden diverse onderwerpen besproken waaronder «mensenrechten en het bedrijfsleven». Nederland zal ervoor pleiten ook de slechte arbeidsomstandigheden in verschillende sectoren op de agenda te zetten.
Er ligt immers een verantwoordelijkheid bij de overheid van India voor een goed functionerende arbeidsinspectie en bevordering van sociale dialoog. Het rapport biedt bruikbare informatie voor bedrijven en de Indiase overheid. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het niet expliciet vermelden in het rapport van de onderzochte productielocaties een complicerende factor is voor de inkopende bedrijven en de Indiase overheid om in deze specifieke gevallen de aanbevelingen op te volgen. De International Labour Organisation (ILO) kan op grond van de fundamentele arbeidsnormen een actieve opstelling van de arbeidsinspectie en sociale partners in deze sector bevorderen. De ILO voert hierover een permanente dialoog met landen, waaronder India. Nederland zal het rapport over de natuursteengroeves dan ook onder de aandacht van het ILO kantoor in India brengen.
Nederland dringt er bij de EU op aan om een meer proactieve rol te nemen bij het bevorderen van due diligence. Binnen de EU roept Nederland op tot het ontwikkelen van een Europees MVO actieplan en dit ook in te zetten bij de implementatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Vooruitlopend op het tot stand komen van een breder EU actieplan spant het kabinet zich met het lopende traject gericht op een natuursteenconvenant in voor een gezamenlijke aanpak van de problemen in samenwerking met de Vlaamse overheid, de Vlaamse natuursteensector en Vlaamse maatschappelijke organisaties.
Hoe hebben de rijksoverheid en het importerende bedrijfsleven in de afgelopen jaren hun verantwoordelijkheid genomen om maatschappelijk verantwoord ondernemen, in het bijzonder ten aanzien van bedoelde natuursteengroeves, te verbeteren en echt waar te maken? In hoeverre is en wordt geborgd dat richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) inderdaad helpen voorkomen dat bedrijfsactiviteiten een negatief effect hebben op mens en milieu, zoals het in stand houden van oneerlijke werkgelegenheid en uitbuiting?
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling voor bedrijven om due diligence uit te voeren in hun ketens volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Aangezien het evident is dat misstanden voorkomen moeten worden in deze sector dienen bedrijven, waaronder ook tussenhandelaren, hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek in hun keten tegen te gaan. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen en deze moeten aanpakken. Het kabinet speelt daarbij een aanjagende en faciliterende rol, zoals bij het tot stand komen van het IMVO natuursteen convenant, waaraan nu wordt gewerkt.
Wat gaat u concreet doen ten aanzien van de Nederlandse bedrijven, genoemd in het rapport, die graniet importeren uit de granietgroeves met zeer slechte werkomstandigheden?
Op basis van de OESO-richtlijnen hebben de genoemde bedrijven allen een individuele verantwoordelijkheid om (mogelijke) misstanden inzichtelijk te krijgen en vervolgens aan te pakken. Hierop zullen we de bedrijven blijven aanspreken.
We realiseren ons dat de bedrijven niet alle misstanden alleen kunnen aanpakken en daarom werken we samen aan een natuursteenconvenant om meer slagkracht te realiseren in het oplossen van problemen zoals beschreven in het rapport. In een IMVO-convenant werken de bedrijven samen met de overheid, NGO’s en vakbonden aan het oplossen van problemen, zoals kinderarbeid en gebonden arbeid.
Hoe gaat u, afgezien van uw inzet voor «werken aan eerlijk werk»3, duurzaam inkoopbeleid door het bedrijfsleven in algemene zin daadwerkelijk verder helpen en verbeteren?
Het kabinet zet in op het stimuleren van bedrijven om de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen na te leven. Deze richtlijnen vragen van bedrijven een gedegen due diligence op mogelijke misstanden in de ketens. Het inkoopbeleid van bedrijven is een belangrijk onderdeel van de due diligence.Naast het IMVO-convenantenbeleid en het eigen inkoopbeleid van de overheid stimuleren wij bedrijven ook met onze instrumenten (b.v. handelsmissies, subsidies, etc.), die IMVO-criteria hanteren. Daarnaast geven zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als MVO Nederland, The Shift, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Nationaal Contactpunt (NCP) voorlichting over de implementatie van OESO-richtlijnen.
Bent u bereid bedrijven te verplichten volledig transparant te zijn over hun keten (beleid) op het gebied van hun zorgplicht voor het bevorderen van mensenrechten?
Het kabinet meent dat een vrijwillige, maar niet vrijblijvende, aanpak zoals in de convenanten wordt nagestreefd het beste werkt, omdat bedrijven dan zelf verantwoordelijkheid nemen om mensenrechten te respecteren. Volgens de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles (UNGPs) dienen bedrijven wel transparant te zijn over de wijze waarop ze negatieve gevolgen voor mensenrechten identificeren en aanpakken.
Daarnaast bestaat er een aantal rapportageverplichtingen. De EU Richtlijn 2014/95 over de bekendmaking van niet-financiële informatie verplicht organisaties van openbaar belang (beursgenoteerde organisaties en financiële instellingen) met 500 of meer werknemers te rapporteren over onder andere mensenrechten. Het «Besluit bekendmaking niet-financiële informatie», dat vanaf 24 maart 2017 in werking is getreden, waarborgt de uitvoering van deze richtlijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rijksoverheid en andere overheden, die graniet/natuursteen uit India (of elders) gebruiken voor onder meer gebouwen, monumenten en bestrating, schending van mensen- en arbeidsrechten als beschreven in het rapport voorkomen en bestrijden? Hoe gaat u andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen hier op aanspreken?
Voor Rijksinkopen geldt sinds 1 april dat de Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) van toepassing zijn voor aanbestedingen boven de Europese aanbestedingsdrempel en binnen de risicosectoren die door KPMG zijn vastgesteld in de MVO Sector Risico Analyse. De kern van de ISV is dat bedrijven die opereren in risicosectoren due diligence moeten uitvoeren conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Er wordt gewerkt aan een pilotproject dat gericht is op verduurzaming van het inkoopproces van overheden. Het doel is het zodanig inrichten van het inkoopproces van overheden dat natuursteenbedrijven die aangesloten zullen zijn bij het convenant of op andere wijze aantoonbaar laten zien dat zij misstanden bij leveranciers actief (helpen) bestrijden, voorkeur krijgen boven leveranciers die dat niet doen. De voorbereidingen voor deze pilot zijn vanaf dit voorjaar getroffen. Het project wordt naar verwachting vanaf het vierde kwartaal van dit jaar geïmplementeerd.
Met de decentrale overheden is ook een stap gezet. Als onderdeel van het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen dat op 11 september 2015 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is op 8 december 2016 het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) 2016–2020 gelanceerd. Inmiddels hebben ruim 100 decentrale overheden (gemeenten, provincies, waterschappen) het Manifest MVI ondertekend. De ondertekende partijen dienen een actieplan te maken, waarin ze aangeven wat hun ambities zijn voor MVI. Onderdeel van dat actieplan is om aan te geven hoe decentrale overheden in hun inkoop voldoen aan de ISV. De deelnemende overheden kunnen hiermee worden aangesproken op hun inkooppraktijk.
Nationale veiligheidseisen bij aanbestedingen van cruciale communicatiediensten van de overheid |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Vodafone, CM en Ziggo winnen bij IWR2017»?1
Ja.
Wat is de reden dat u op 10 juli 2017 een uitstel van beantwoording stuurt op de vragen over nationale veiligheidseisen bij aanbestedingen van cruciale communicatiediensten van de overheid, terwijl volgens het bovenstaande bericht blijkt dat de opdracht dan al gegund is?2
De reden van uitstel was de overdracht van de beantwoording van de Minister van Economische Zaken aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De beantwoording staat los van de opdracht gunning.
Kunt u aangeven of de privacy bij CM Telecom volledig is geborgd in relatie tot de aanbesteding? Zo ja, op welke wijze? Op welke wijze is bij de aanbesteding het privacybeleid van CM Telecom meegenomen, waarin bijvoorbeeld staat dat persoonlijke gegevens aan derden kunnen worden verstrekt en persoonlijke gegevens kunnen worden overgebracht naar een land of gebied buiten de Europese Economische Ruimte, indien dat land of gebied een passend niveau van bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkenen heeft in verband met de verwerking van persoonsgegevens?3
Het privacy beleid en de algemene voorwaarden van CM Telecom zijn in het contract IWR2017 SMS Gateway niet van toepassing. In het contract zijn de algemene voorwaarden van het Rijk (ARBIT2016) van toepassing verklaard en is bepaald dat dient te worden voldaan aan Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).4 Hiermee is de privacy bij CM Telecom volledig geborgd.
Kunt u nader toelichten waarom de rijksbrede aanbesteding voor mobiele communicatiediensten IWR2017 volgens u geen cruciale communicatiediensten zijn? Waarom is deze aanbesteding volgens u niet gerelateerd aan essentiële veiligheidsbelangen dan wel gevoelige informatie? Hoe kijkt u hier specifiek tegenaan met betrekking tot persoonsgegevens en de verkeersgegevens?
IWR2017 Mobiele Communicatiediensten betreft een aanbesteding van telefoniediensten («simkaarten») voor gebruik op het publieke telefonienetwerk.
Deze telefoniediensten zijn niet bestemd voor gerubriceerde communicatie. Mobiele communicatiediensten moeten voldoen aan de Telecommunicatiewet (Tw) en de Wet bescherming persoonsgegeven (Wbp). Deze wetgeving biedt bescherming ten aanzien van persoonsgegevens en verkeersgegevens. Zie ook de beantwoording van de vragen van de leden Hijink en Van Raak (beiden SP) over de aanbesteding van mobiele telefonie 5
Kunt u aangegeven wat u bij deze aanbesteding met betrekking tot verkeersgegevens heeft geëist, mede in het kader van het voornemen om dergelijk digitaal verkeer onder het briefgeheim van de Grondwet te laten vallen?
Bij de aanbesteding treedt de overheid – gelet op het feit dat zij een contract sluit met een private partij – op als een contractsluitende partij in een horizontale verhouding. Als het gaat om bescherming van de inhoud van communicatie is hier niet de normering vanuit de Grondwet aan de orde, maar worden verkeersgegevens beschermd door de eerdergenoemde Wbp en door artikel 18.13 van de Telecommunicatiewet (Tw). Dit artikel bepaalt dat bij het opstellen van maatregelen en regels de bescherming van de persoonlijke levenssfeer alsmede de bescherming van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim en het geheim van daarmee vergelijkbare technieken in acht moeten worden genomen.
Wat houdt het maatregelenpakket in, waarvan de Minister van Veiligheid en Justitie in de zijn brief aan de Kamer over de voortgang van de uitvoering van het kabinetsbeleid inzake economische veiligheid heeft de aangeven dat het is ontwikkeld met het oog op de selectiefase en contractuele voorwaarden?4 Hoe is het maatregelenpakket toegepast bij de selectiefase en hoe wordt het maatregelenpakket toegepast in het contract? Hoe gaat op basis van het maatregelenpakket de komende jaren de monitoring en handhaving van de afspraken eruit zien?
Het maatregelenpakket waar de Minister van Veiligheid en Justitie in genoemde brief aan de Tweede Kamer naar verwijst ziet onder meer op de ontwikkeling van praktische instrumenten die gebruikt kunnen worden om mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid bij inkoopopdrachten en aanbestedingen te signaleren en het toepassen van instrumenten gericht op het beheersen van deze risico’s. Deze instrumenten betreffen:
Over de ontwikkeling van deze instrumenten wordt momenteel overleg gevoerd met de Centrale Directeuren Inkoop van de departementen, de Commissie Bedrijfsjuridisch Advies (beheerder algemene rijksvoorwaarden) en stakeholders.
In de aanbesteding IWR2017 Mobiele Communicatiediensten kon met deze instrumenten nog geen rekening worden gehouden.
Wat vindt u van de strengere regels in Zwitserland op het gebied van aanbestedingen van telecommunicatiediensten door de Zwitserse overheid? Wat zijn de ervaringen in Zwitserland op dit gebied? Hoe kijkt u aan tegen deze strengere regels in relatie tot de Nederlandse aanbesteding rijksbrede aanbesteding voor mobiele communicatiediensten IWR2017, nu in het rapport «Vitale vennootschappen in veilige handen» wordt gemeld dat naar aanleiding van de inschrijving van UPC Cablecom op de aanbesteding van telecommunicatiediensten, waar de Zwitserse overheid gebruik van zou gaan maken, de Federale Raad van Zwitserland in 2014 heeft besloten dat buitenlandse bedrijven niet langer met de Zwitserse regering of daaraan gerelateerde entiteiten mochten samenwerken wanneer het werk betrekking heeft op de kritieke infrastructuur van Zwitserland?
Over de strengere regels in Zwitserland op het gebied van aanbestedingen van communicatiediensten door de Zwitserse overheid wijs ik er op dat de positie van Zwitserland niet vergelijkbaar is met die van Nederland. Zwitserland is geen lid van de EU en het is geen EER land. Als gevolg daarvan is Zwitserland niet gebonden aan EU-wetgeving ten aanzien van aanbestedingen en privacy. De Nederlandse aanbesteding IWR2017 Mobiele Communicatiediensten moet voldoen aan de Europese regelgeving. Deze regelgeving kent beperkingen, waardoor het in beginsel niet mogelijk is buitenlandse ondernemingen uit te sluiten van de mededinging, zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van den Berg-Jansen (CDA) over nationale veiligheidseisen bij aanbestedingen van cruciale communicatiediensten van de overheid van 14 juni 2017 7 IWR2017 MCD is een aanbesteding voor mobiele telefoniediensten op het publieke telefonienetwerk waarbij geen sprake is van essentiële veiligheidsbelangen of gerubriceerde communicatie.
Welke maatregelen heeft u genomen om ervoor te zorgen dat de Rijksdiensten gaan voldoen aan de Richtlijn houdende maatregelen om een hoog gemeenschappelijk niveau van netwerk- en informatiebeveiliging in de Unie te waarborgen in relatie tot deze aanbesteding?
De door u genoemde EU-Richtlijn wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie omgezet in nationale wetgeving. De Rijksdienst en de telecomsector vallen in beginsel niet onder de richtlijn. Bij de aanbesteding IWR2017 Mobiele Communicatiediensten is geen sprake van essentiële veiligheidsbelangen of gerubriceerde communicatie. Om die reden zijn er geen maatregelen genomen met betrekking tot genoemde Richtlijn.
Het bericht 'Camelia Romer boos op SONA en de pers' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Camelia Romer boos op Sona en de pers»?1
Ja.
Kent u de zorgen geuit door het lid Bosman tijdens de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties 2015?
Ja.
In hoeverre komen de destijds geuite zorgen overeen met de huidige situatie? In hoeverre staat u nog achter uw beantwoording van die vragen tijdens de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties 2015?
Zoals indertijd aangegeven volgt het Cft gedurende het hele project de uitvoering kritisch. Het Cft heeft met Curaçao afgesproken dat de business case regelmatig zal worden geactualiseerd.
Kunt u uw reflectie geven op de opmerking van de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN), Suzy Camelia-Römer, dat de businesscase Hospital Nobo Otrobanda (HNO) niet deugt? In hoeverre bent u het eens met die opmerking?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de business case ligt bij het land Curaçao/SONA. Er heeft eind 2016 een algehele evaluatie van het project plaatsgevonden. Volgens het Cft is de business case vooralsnog sluitend, maar een update zal dit moeten bevestigen.
In hoeverre bent u het eens met de opmerking:"Sona «handelt duidelijk niet in het belang» van het land door Ballast Nedam een onnodig hoog bedrag van 13 miljoen dollar te hebben willen toezeggen»?
Het betreft hier een geschil tussen de regering van Curaçao en Sona.
In hoeverre is het wenselijk dat de huidige directeur van de Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (Sona) tevens de directeur van Berenschot is? Is hier sprake van een toezichthouder die zichzelf geld toekent?
De overeenkomst tussen Sona en Berenschot is beëindigd, waardoor niet langer een relatie bestaat tussen beide organisaties. Daarnaast worden de functies van directeur bij Sona en directeur van Berenschot niet door dezelfde persoon bekleed.
In hoeverre is het nieuwe dynamische exploitatiemodel een noodgreep naar het rendabel exploiteren van het ziekenhuis?
Het nieuwe dynamische exploitatiemodel maakt het volgens Sona mogelijk om diverse scenario’s in de ontwikkeling van de organisatie en de kernactiviteiten van HNO door te rekenen naar kosten en budget. De exploitatie van het nieuwe ziekenhuis valt onder verantwoordelijkheid van Sona en het land Curaçao.
Welke financiële risico's loopt Nederland door het Sona-project?
Indien de kosten voor de bouw van het ziekenhuis boven het geraamde budget komt of blijkt dat na ingebruikname van het ziekenhuis de jaarlijkse kosten hoger uitvallen dan eerder in de businesscase voorspeld, zal het land Curaçao daarvoor dekking moeten vinden binnen de eigen begroting. Curaçao is gehouden aan de aflossing- en rentebetalingen aan Nederland (ongeacht wanneer en hoe het nieuwe ziekenhuis in gebruik wordt genomen).
Het bericht dat verhuurmakelaars een manier hebben gevonden om huurders extra op kosten te jagen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verboden kosten verhuur in nieuw jasje gestoken»?1
Ja.
Klopt het dat er verhuurmakelaars zijn die op de door de rechter verboden bemiddelingskosten een ander etiket plakken, namelijk contractkosten of administratiekosten, en deze vervolgens alsnog aan huurders doorberekenen? Zo ja, op welke schaal komt dit voor?
Het is mij bekend dat het voorkomt dat bemiddelaars verschillende benamingen gebruiken voor bemiddelingskosten om deze op een verkapte wijze van de consument-huurder te kunnen verlangen. Zoals in de beantwoording van de vragen van het lid Bashir (SP) over bemiddelingsbureaus die nog steeds ten onrechte bemiddelingskosten in rekening brengen bij huurders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 923) en in de Kamerbrief over terugvordering bemiddelingskosten (Kamerstuk 27 926, nr. 251) aangegeven, is de wet duidelijk dat aan de consument-huurder van woonruimte geen bemiddelingskosten, onder welke benaming dan ook, in rekening mag worden gebracht in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt.
Ook in deze gevallen zal de huurder immers de door hem betaalde bemiddelingskosten binnen vijf jaar na dato kunnen terugvorderen, zo nodig met de hulp van een deurwaarder. Verwacht mag worden dat dergelijke praktijken snel zullen eindigen.
Op de website2 van de ACM is informatie te vinden over welke kosten de verhuurder wel en niet in rekening mag brengen en hoe de consument-huurder kan weten of een huurbemiddelaar een opdracht van de verhuurder heeft gekregen. Bij structurele overtredingen kan de ACM verschillende instrumenten inzetten om bemiddelaars die ten onrechte bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengen aan te pakken en te zorgen dat zij deze praktijken stoppen. De ACM heeft dit in het recente verleden ook gedaan. Voorts informeert de ACM in het kader van haar publieke toezichttaak via haar informatieloket ConsuWijzer3 consumenten over hun rechten bij het aangaan van een bemiddelingsovereenkomst. De ACM attendeert de consumenten erop dat voor bemiddelingskosten andere benamingen gebruikt kunnen worden zoals courtage, administratiekosten, contractkosten of dossierkosten.
Op de website4 van de NVM is informatie te vinden over het terugvorderen van ten onrecht betaalde verkapte bemiddelingskosten, inclusief een voorbeeld voor een terugvorderingsbrief en een voorbeelddagvaarding.
Ook de Woonbond is bekend met dit signaal. Op de website5 wordt de consument-huurder geattendeerd dat bemiddelaars andere begrippen voor bemiddelingskosten kunnen gebruiken, zoals «kosten huurder», «handling fee» of «abonnementskosten». Woonbond adviseert de consument-huurder om de onterecht betaalde bemiddelingskosten terug te vorderen. Bovendien is op de website van de Woonbond een online check bemiddelingskosten te vinden aan de hand waarvan de consument-huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten.
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen bemiddelaars die onterecht verkapte bemiddelingskosten in rekening brengen.
Voor welk bedrag worden huurders (gemiddeld) benadeeld? Bent u van mening dat hier sprake is van ordinaire geldklopperij uit de zakken van de huurders? Zo nee, waarom niet?
De hoogte van het bedrag waarvoor huurders zijn benadeeld varieert, maar bedraagt al snel een paar honderd euro. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 mogen bemiddelaars geen bemiddelingskosten in rekening brengen aan een consument-huurder van woonruimte als de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder handelt en kunnen huurders onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten terugvorderen.
Bent u van mening dat deze handelwijze van verhuurmakelaars in strijd is met de regels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit een halt toeroepen?
Ja, zie antwoord op vraag 2 en vraag 3. De wet is duidelijk. Het is verboden. De regelgeving behoeft dus geen aanpassing. Wel is het van belang dat huurders geïnformeerd worden over hun rechten. Dat gebeurt nu al via rijksoverheid.nl, via koepels als NVM en Woonbond, maar ook via de ACM. De ACM treedt ook, naar aanleiding van meldingen door huurders, op in geval van stelselmatige overtreding van dit verbod door verhuurbemiddelaars.
Een keuringsplicht voor rookwering en balkons |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat een verhuurder vrij is gesproken van schuld voor de dood van een 24-jarige student bij een brand in Leeuwarden, waarbij de rookwering niet voldeed aan de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit?1
Ja.
Wat waren destijds uw overwegingen om de eisen ten aanzien van brandveiligheid in het Bouwbesluit te verlichten, waardoor er geen wettelijke keuringsplicht is maar slechts een meldingsplicht voor verhuurders aan gemeenten? Staat u hier nog steeds achter?
Er heeft nooit een wettelijke keuringsplicht gegolden voor gebouweigenaren. Wel regelt het Bouwbesluit 2012 een gebruiksmeldingsplicht.
Hoeveel gemeenten hebben een gebrek aan capaciteit of te weinig geld om te kunnen handhaven, waardoor de brandveiligheid van huurders van onzelfstandige woonruimten in gevaar kan komen? Op welke manier houdt u toezicht op gemeenten of er wel, en zo ja voldoende, wordt gehandhaafd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over informatie hierover. Gemeenten kunnen het toezicht en de handhaving op de brandveiligheid van gebouwen zelf bepalen en prioriteren. Burgemeester en wethouders moeten dit beleidsmatig en programmatisch vastleggen en bekend maken aan de gemeenteraad. Ik houd geen toezicht hierop, het interbestuurlijk toezicht op gemeenten ligt bij de provincie.
Bent u van mening dat een meldingsplicht of het vrijwillig kiezen voor een keurmerk niet afdoende is en dat een keuringsplicht voor brandveiligheid moet worden ingevoerd met goede handhaving? Bent u bereid hiervoor voorstellen te doen aan de Kamer?
Gebouweigenaren zijn verantwoordelijk voor het voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit, die rechtstreeks gelden. Een gemeente kan naar aanleiding van een gebruiksmelding het brandveilig gebruik van een gebouw beoordelen en eventueel nadere voorwaarden opleggen. Ook kan zij nagaan of een gebouw voldoet aan de brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit en handhavend optreden als dit niet het geval is.
Ik ben van mening dat de rechtstreeks werkende Bouwbesluitvoorschriften, de gebruiksmeldingplicht en de gemeentelijke handhavingsmogelijkheden toereikende instrumenten zijn om de brandveiligheid te waarborgen. Ik zal daarom geen voorstellen doen aan de Kamer voor een keuringsplicht.
Bent u van mening dat een periodieke keuring van woningen onveiligheid voor bewoners en omwonenden kan voorkomen, niet alleen in het geval van brandveiligheid, koolmonoxidevergiftiging, maar ook in geval van onveilige balkons en galerijvloeren? Bent u bereid een dergelijke algemene periodieke keuring (APK) voor woningen in te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In het Bouwbesluit staan rechtstreeks werkende veiligheidsvoorschriften waaraan woningen moeten voldoen. Dat een woning aan deze voorschriften voldoet is de verantwoordelijkheid van de eigenaar. Het is aan de woningeigenaar overgelaten om zich er van te vergewissen dat voldaan wordt aan deze voorschriften en eventueel een (periodieke) keuring uit te laten voeren. Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor woningen omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor woningeigenaren en omdat zo’n keuring ook woningen treft waarbij mogelijk helemaal geen veiligheidsprobleem is. Als er een evident veiligheidsprobleem is bij een eenduidige categorie woningen (qua bouwjaar, woningtype, bouwwijze) dan is er sinds 2015 wel de mogelijkheid om per ministeriële regeling een onderzoeksplicht in te voeren (Kamerstuk 33 798, nr. 6) waarmee het veiligheidsprobleem heel gericht kan worden aangepakt. Dit instrument is ingezet voor galerijflats (uitkragende galerijvloeren) naar aanleiding van het instorten van een galerij in 2011. De brand in Leeuwarden is onvoldoende specifiek en kenmerkend om hiervoor deze onderzoeksplicht in te zetten. Voor de problematiek van koolmonoxide heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid geen aanbeveling gedaan voor een periodieke keuring maar voor een erkenningsregeling voor monteurs. Ik ben op dit moment doende deze (wettelijke) erkenningsregeling vorm te geven.
Zijn alle galerijflats in Nederland geïnspecteerd op onveilige balkon- en galerijvloeren voor 1 juli 2017? Zo nee, waarom niet? Op welke manieren hebben gemeenten hierop toegezien?3
Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Naar aanleiding van uw vraag heb ik de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland (VBWTN) om informatie gevraagd. De VBTWN heeft daarop een enquête gehouden onder haar leden. Het globale beeld hieruit is dat in 60% van de gemeenten galerijflats aanwezig zijn waarop de onderzoeksplicht betrekking heeft. Bij circa 80% van deze gemeenten is sprake van volledige of grotendeels volledige naleving van de onderzoeksplicht voor galerijflats van corporaties en van circa 70% van galerijflats in particulier eigendom. Nagenoeg alle gemeenten geven aan actief bezig te zijn om volledige naleving te realiseren van de onderzoeksplicht.
Daarnaast heb ik informatie gevraagd aan Aedes. Aedes heeft voorjaar 2017 in een enquête informatie gevraagd aan haar leden. Hieruit bleek dat 69% van de corporaties de veiligheid al had onderzocht en dat 14% op dat moment daarmee nog bezig was. Gezien de antwoorden uit deze enquête, alsmede de aandacht die Aedes aan de constructieve veiligheid van vloeren van galerijflats heeft besteed, verwacht Aedes dat al haar leden aan de wettelijke verplichting hebben voldaan.
Hoeveel gebouwen zijn er in ons land met uitkragende galerijvloeren? Hoeveel daarvan zijn woningen? Kunt u toelichten waarom u eerder uitging van honderden, maar ingenieurs spreken van duizenden?4
In het infoblad galerijvloeren bij flatgebouwen (oktober 2014, rijksoverheid) staat dat het vermoedelijk gaat om enkele honderden flatgebouwen. Het NRC-artikel gaat niet alleen over galerijflats, maar ook over portiekflats. Dit is waarschijnlijk de reden dat er sprake is van grotere aantallen. De onderzoeksplicht geldt alleen voor galerijflats en niet voor portiekflats. De onderzoeksplicht voor galerijflats is ingevoerd naar aanleiding van het bezwijken van een galerijvloer in Leeuwarden in 2011. Bij galerijflats is sprake van een zeer urgent veiligheidsrisico dat de inzet van onderzoeksplicht rechtvaardigt. De problemen bij galerijflats hebben vooral betrekking op de galerijvloeren van deze flats. Op galerijvloeren wordt in de winter vaak dooizout gestrooid. Het chloride dat in dit dooizout zit kan de betonwapening in de galerij aantasten en dit kan vervolgens leiden tot spontane breuk van de galerijvloer zonder waarschuwing vooraf, zoals zichtbare doorbuiging of scheurvorming. Op balkons wordt minder dooizout gebruikt. Het gebrek bij balkons van portiekwoningen is veelal een te diepe ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Bij dit gebrek, dat meestal al vanaf de bouw (jaren vijftig en zestig) aanwezig is, ligt het spontaan bezwijken van de balkons zonder waarschuwing vooraf minder in de rede. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1497).
Op welke manieren zorgt u ervoor dat de veiligheid van balkon- en galerijvloeren in ons land zo snel mogelijk gegarandeerd kan worden?
Met landelijke bouwregelgeving zorg ik er voor dat er veiligheidsvoorschriften gelden voor balkon- en galerijvloeren en dat de verantwoordelijkheden voor de naleving en handhaving zijn belegd. Het is vervolgens aan gebouweigenaren om er voor te zorgen dat de betreffende vloeren voldoen aan de voorschriften en aan gemeenten om hierop toe te zien. Indien er zich problemen voordoen kunnen deze op gemeentelijk niveau worden opgelost.
De gebrekkige beschikbaarheid van uitzendingen van NPO in het buitenland en op de BES-eilanden |
|
Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «NPO kijken in buitenland moet beter»?1
Ja.
Klopt het dat niet alle programma’s die zijn uitgezonden door de NPO kunnen worden teruggekeken in het buitenland?
Ja.
Op basis van welke criteria wordt bepaald of een programma wel of niet kan worden teruggekeken in het buitenland?
Welke programma’s wel of niet te zien zijn in het buitenland, hangt af van de doelmatigheid en de beschikbaarheid van uitzendrechten voor buitenlandse verspreiding. Sommige uitzendrechten zijn voor wereldwijde verspreiding simpelweg te duur, zoals die van grote buitenlandse series. Het verkrijgen van deze uitzendrechten zou ten koste gaan van de «binnenlandse» programmering en is derhalve niet doelmatig. Andere uitzendrechten, zoals van grote sportevenementen (Olympische Spelen en WK Voetbal), kunnen überhaupt niet worden aangekocht voor Nederlandstaligen in het buitenland. Deze uitzendrechten worden vaak per geografische zone verkocht en niet per staatkundige eenheid. Deze geografische zones vallen veelal samen met de diverse continenten. Dit heeft tot gevolg dat de uitzendrechten voor Nederland worden aangeboden als onderdeel van het Europese verkoopproces en de uitzendrechten voor Caribisch Nederland voor de NPO of NOS simpelweg niet beschikbaar zijn. Naast de uitzendrechten, mag in een enkel geval een productie die is gebaseerd op een aangekocht format ook niet in het buitenland worden getoond. Overigens is het overgrote deel van alle uitzendingen van de publieke omroep beschikbaar in het buitenland.
Daarbij zijn de aanbodkanalen van de NPO, waaronder NPO Start (voorheen Uitzending Gemist), in de eerste plaats gericht op Nederland. BVN is het aangewezen aanbodkanaal voor Nederlandstaligen buiten de landsgrenzen en is buiten Nederland te bekijken via een satellietontvanger, de website https://www.bvn.tv, of in de BVN-app.2
Zijn alle uitzendingen van de taakomroepen NOS en NTR wel gewoon beschikbaar in het buitenland? Zo nee, waarom niet?2
Het overgrote deel van de uitzendingen van de taakomroepen NOS en NTR is beschikbaar in het buitenland, zoals de eigen producties van journaals en sportjournaals. Indien de NOS echter, zoals bij vraag 3 beschreven is, de uitzendrechten voor bijvoorbeeld een sporttoernooi alleen voor Nederland verwerft, kunnen de programma’s ook alleen binnen de landsgrenzen beschikbaar gemaakt worden.
Zijn alle uitzendingen die zijn geproduceerd met belastinggeld wel gewoon beschikbaar in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden onder 3 en 4.
Klopt het dat de livestreams van NPO.nl niet bekeken kunnen worden in het buitenland? Wat is de reden dat programma’s die wél teruggekeken kunnen worden niet gewoon live bekeken kunnen worden in het buitenland?
Omdat er niet voor alle uitgezonden programma’s uitzendrechten voor het buitenland ter beschikking komen, worden de livestreams van NPO.nl in het buitenland geblokkeerd. De NPO acht het niet wenselijk dat er op een van de aanbodkanalen een afwisseling is van programma’s die wel en van programma’s die niet doorgegeven kunnen worden vanwege de uitzendrechten voor het buitenland. De livestreams van NPO Politiek en NPO Nieuws zijn in het buitenland wel te bekijken.
Daarnaast is de doorgifte van de livestreams van NPO.nl ook lastig vanwege zogenaamde time-shifting. Time-shifting betekent dat de Nederlandse zenders op de eilanden met een vertraging van het tijdverschil tussen Nederland en de eilanden beschikbaar zijn. Het Nederlandse achtuur-journaal dat om 20.00 uur in Nederland wordt uitgezonden is dan op de eilanden om 20.00 uur lokale tijd te zien. Synchrone uitzending op de eilanden zou er toe leiden dat programmering die volgens de Nederlandse wetgeving en het Nederlandse Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) pas na bepaalde tijdstippen uitgezonden mogen worden, eerder te zien is. Tevens kan time-shifting mogelijk leiden tot nieuwe openbaarmaking van een programma waarvoor extra rechtenvergoedingen nodig zijn.
Wanneer verwacht u dat alle programma’s die zijn uitgezonden op de NPO gewoon gratis terug kunnen worden gekeken, zowel in Nederland als in het buitenland? Kunt u een overzicht geven waaruit blijkt welke concrete acties nog mogelijk zijn om dit probleem aan te pakken?
Zie antwoorden onder 3 en 4.
Klopt het dat bewoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba programma’s die zijn uitgezonden door de NPO ook niet kunnen terugkijken op websites van de NPO, ondanks het feit dat de inwoners van die openbare lichamen gewoon deel uit maken van Nederland en haar belastinggebied? Zo ja, hoe beoordeelt u die situatie?
Het blokkeren van toegang tot websites van de NPO op basis van de geografische locatie van de gebruiker wordt, voor zover uitzendrechten dat toestaan en het technisch mogelijk is, niet meer toegepast voor de BES-eilanden.
Deelt u de mening dat de bewoners van de BES-eilanden in ieder geval online dezelfde toegang zouden moeten hebben tot websites die met belastinggeld geproduceerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover dat juridisch (bijvoorbeeld qua auteursrechten) en technisch (bijvoorbeeld geografische afscherming van bepaalde IP-adressen) mogelijk is.
In reactie op de motie Hachchi c.s. heeft u in 2014 aangegeven zich ervoor in te spannen dat de bewoners van de BES-eilanden voor alle Nederlandse websites dezelfde toegang krijgen als bewoners van het Europese deel van Nederland. Kunt u concreet aangeven wat u de afgelopen jaren heeft gedaan om dit te bewerkstelligen en in hoeverre dit gelukt is? Kunt u concreet aangeven in hoeverre u erin bent geslaagd auteursrechten voor Caribisch en Europees Nederland gelijk te trekken?3
Op 12 oktober 2016 heb ik naar aanleiding van Kamervragen van het voormalig Tweede Kamerlid Van Laar (PvdA) een actualisatie gegeven van de voornemens om de eilanden van Caribisch Nederland beter toegankelijk te maken voor Nederlandse televisie en internet.5 In vervolg op de motie van het voormalig Kamerlid Hachchi (D66) is op verzoek van de Minister van BZK door de NPO de geografische afscherming zo ingesteld dat de eilanden van Caribisch Nederland toegang hebben tot de mediadiensten van de NPO.6 Ook zijn er voor de lineaire kanalen distributie-afspraken gemaakt met de meeste pakketaanbieders op de eilanden.7
Het passief kiesrecht |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de opvatting dat politieke ambtsdragers die veroordeeld zijn voor fraude of corruptie niet thuis horen in het parlement, de provinciale staten of de gemeenteraad?1
Ja, deze opvatting deel ik. Goed bestuur is integer bestuur. Integriteit is één van de zeven leidende beginselen die zijn opgenomen in de Nederlandse Code voor Goed Openbaar Bestuur. De integriteit van bestuurders en volksvertegenwoordigers is hier een integraal onderdeel van. Gezien de zorgen die onder meer bij de Tweede Kamer bestaan over de ondermijning van het lokaal bestuur is het belang hiervan de afgelopen periode alleen maar groter geworden. Neemt niet weg dat de integriteitstoetsing van (kandidaat-) politieke ambtsdragers primair de verantwoordelijkheid van de politieke partijen zelf blijft. Ik heb daarom de Tweede Kamer toegezegd om in overleg te treden met vertegenwoordigers van de politieke partijen om over de rekrutering van politieke ambtsdragers en de risico’s van ondermijning te spreken2. Uit dit overleg kwam naar voren dat een handreiking integriteitstoetsing voor de wervings- en selectiecommissies van politieke partijen van toegevoegde waarde kan zijn. Om deze reden heb ik begin dit jaar de Handreiking integriteitstoetsing kandidaten voor decentrale politieke partijen laten opstellen en verspreiden3.
Hoe verklaart u dat politieke ambtsdragers bij een veroordeling voor fraude of corruptie hoogst zelden het passief kiesrecht wordt ontnomen?
Politieke ambtsdragers die voor passieve ambtelijke omkoping («ambtelijke corruptie») zijn veroordeeld kunnen niet uit het kiesrecht worden ontzet.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot herziening van de corruptiewetgeving (Kamerstukken 26 469) is in de Tweede Kamer gediscussieerd over of ontzetting van het kiesrecht als bijkomende straf moet kunnen worden opgelegd aan politieke ambtsdragers die zich schuldig hebben gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping – zoals in het oorspronkelijke wetsvoorstel werd voorgesteld – of dat in plaats daarvan de hoedanigheid van politiek ambtsdrager moet worden aangemerkt als strafverzwarende omstandigheid. Deze discussie leidde tot aanvaarding van een amendement waarmee het voorstel om ontzetting als bijkomende straf mogelijk te maken kwam te vervallen en de hoedanigheid van politiek ambtsdrager als strafverzwarende omstandigheid werd toegevoegd aan de artikelen 362, derde lid, en 363, derde lid, WvSr (Kamerstuk 26 469, nr. 13).
Overigens kan hier nog worden gewezen op de bijkomende straf van ontzetting van het recht om (bepaalde) ambten te bekleden (artikel 29 WvSr). Deze bijkomende straf kan ook worden opgelegd aan politieke ambtsdragers, zoals wethouders, bij veroordeling voor een ambtsmisdrijf, een misdrijf waardoor de schuldige een bijzondere ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
Ik zie tegen deze achtergrond geen aanleiding voorstellen te doen tot wijziging van de wetgeving.
Staat de huidige wet het ontnemen van het passief kiesrecht in de weg? Zo ja, bent u bereid de huidige regels aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de kamernood onder studenten in veel steden hoog is |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat de Stichting Studenten Huisvesting (SSH) «alle kamers in Utrecht, Rotterdam, Zwolle, Maastricht, Groningen en Tilburg heeft vergeven» en studentenhuisvester DUWO (actief in Wageningen, Deventer, Amsterdam, Haarlem, Leiden, Den Haag en Delft) stelt een «tekort te hebben van honderden kamers»?1
Wij hebben kennis genomen van deze berichten. Deze berichten stemmen niet vrolijk. Het is belangrijk dat internationale studenten die naar Nederland komen binnen afzienbare tijd over een woonruimte beschikken.
De Landelijke Monitor Studentenhuisvesting 2017 schetst een breder beeld waaruit naar voren komt dat de uitwonende studentenpopulatie de komende acht jaar een beperkte groei laat zien of, indien het effect van de invoering van het studievoorschot op uitwonende studenten doorzet, een afname. Ondanks de grote aantallen studentenkamers die zijn toegevoegd de afgelopen jaren, zijn er met name in de Randstad nog tekorten.
Daarom wordt regionaal ook specifiek aandacht gevraagd voor deze krapte, zoals in Amsterdam middels de oproep van de Coalitie Kennisstad (een coalitie bestaande uit de hoger onderwijsinstellingen en de studentenhuisvesters in Amsterdam). In de meeste studentensteden in de Randstad worden nog diverse studentencomplexen opgeleverd de komende tijd.
Het is voorts goed om op te merken dat er geen centrale registratie bestaat van alle in gebruik zijnde studentenkamers in Nederland. Het is goed voorstelbaar dat particuliere aanbieders hun kamers voor andere doelgroepen herbestemmen indien de krapte in de markt in bepaalde regio’s afneemt, terwijl studentenhuisvesters hier minder van merken.
Wij zijn reeds in gesprek met verschillende kennisinstellingen, Kences, de VH en de VSNU om meer inzicht te krijgen in de specifieke opgave die er ligt voor de huisvesting van (internationale) studenten en hoe alle partijen hier gezamenlijk iets aan kunnen doen. Daarbij zetten wij ook in op het bevorderen van de afstemming tussen kennisinstellingen, gemeenten en studentenhuisvesters, zodat iedereen weet welke opgave er ligt en daarop kan acteren.
Deelt u de mening dat een belangrijke oorzaak voor de schaarste aan studentenwoningen de explosieve groei van het aantal buitenlandse studenten is op vooral universiteiten?2 Klopt het dat de groei van de instroom (veel) sneller gaat dan het aantal voorradige studentenkamers?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u over de afgelopen 10 jaar aangeven wat de groei is van het aantal buitenlandse studenten op de Nederlandse kennisinstellingen en hoe deze zich verhoudt tot (de groei van) het aantal beschikbare studentenwoningen? Welke conclusies trekt u uit deze cijfers?
Het aantal internationale studenten in het hoger onderwijs is in de periode 2007–2016 gestegen van circa 38.000 naar circa 74.000 (peilmoment 1 oktober). Nederlandse studenten die hun vooropleiding in het buitenland hebben gedaan zijn hierbij niet meegerekend omdat zij qua huisvesting meer vergelijkbaar zijn met Nederlandse studenten. Het aandeel van internationale studenten is daarmee procentueel toegenomen van 6,3% naar 10,4%, maar in absolute aantallen nog altijd een stuk kleiner dan de toename van het aantal Nederlandse studenten. In dezelfde periode is het aantal Nederlandse studenten in het hoger onderwijs namelijk met een kleine 82.000 toegenomen, van circa 558.000 naar circa 639.000.
Wat betreft huisvesting is het grote verschil tussen beide groepen dat voor internationale studenten de woonruimte beschikbaar moet zijn op de dag van aankomst in Nederland en dat nagenoeg iedere internationale student uitwonend is. Ook hebben internationale studenten over het algemeen een voorkeur voor gemeubileerde huisvesting.
Zoals eerder opgemerkt is het moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad onder te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting. Wel hebben wij gegevens die uit het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 voortkomen.
In het actieplan studentenhuisvesting 2003 -2010 is de ambitie opgenomen van de in Kences deelnemende corporaties om voor 2010 12.000 eenheden studentenhuisvesting aan de bestaande voorraad toe te voegen. De uitvoering hiervan is voortvarend ter hand genomen. Uiteindelijk zijn er door de Kencesleden 16.800 eenheden studentenhuisvesting gerealiseerd en zaten er destijds nog 2.000 extra eenheden in het vat.
Ten aanzien van de doelstelling uit het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 van het realiseren van studenteneenheden door studentenhuisvesters (verenigd in Kences) heeft de Minister van BZK u in de voortgangsrapportage van september 2015 (Kamerstuk 33 104, nr.3 gemeld dat de realisatie van extra eenheden naar verwachting uitkomt op 17.708. Dit is exclusief de 9.142 in voorbereiding zijnde eenheden. Daarnaast bouwden ook private partijen en andere woningbouwcorporaties studentenwoningen. Uit cijfers van 2015 blijkt dat naar verwachting het totaal aantal opgeleverde (10.663) en in aanbouw zijnde (1.921) eenheden van de niet-Kencesleden uitkomt op 12.584.
Uit deze cijfers komt het beeld naar voren dat er de afgelopen jaren veel eenheden voor studenten zijn toegevoegd. Tegelijkertijd zijn er met name in de Randstad nog tekorten en neemt het aantal studenten toe. Daar staat tegenover dat ook het aantal Nederlandse studenten dat (tijdelijk) in het buitenland studeert is toegenomen: in 2013–2014 gingen 10.551 studenten uit het Nederlands hoger onderwijs met een Erasmus+-beurs naar het buitenland. De kamers van deze studenten komen ook vaak (tijdelijk) beschikbaar).
Erkent u dat Nederlandse universiteiten om financiële redenen buitenlandse studenten (moeten) werven, maar vervolgens onvoldoende in staat zijn deze studenten huisvesting te bieden?
Nee. Nederlandse universiteiten hoeven niet om financiële redenen internationale studenten werven. Instellingen worden zowel voor Nederlandse als voor andere studenten uit de Europese Economische Ruimte (EER) bekostigd. Van de internationale studenten in het Nederlandse hoge onderwijs komt 75% uit de EER, dit percentage is zo goed als stabiel sinds 2006. EER-studenten betalen wettelijk collegegeld en instellingen ontvangen voor deze studenten bekostiging. Dit is gelijk aan Nederlandse studenten. Niet-EER studenten tellen niet mee voor bekostiging. Deze groep studenten betaalt het instellingscollegegeld en instellingen kunnen zelf de hoogte daarvan bepalen. Het is mij niet bekend in hoeverre individuele instellingen financieel voordeel of nadeel hebben van het werven van niet-EER studenten.
Deelt u de mening dat er een grens is aan de groei van het aantal buitenlandse studenten en dat deze grens (zo goed als) bereikt is?
Zoals de Minister van OCW in haar visiebrief internationalisering (Kamerstuk 22 452, nr. 42) en de daaropvolgende voortgangsbrief (Kamerstuk 22 452, nr. 48) heeft aangegeven, is internationalisering in haar ogen cruciaal voor het verwerven van kennis, vaardigheden en beroepscompetenties. Internationalisering is ook zeer waardevol voor de persoonlijke ontwikkeling en identiteitsvorming van studenten.
Internationale studenten zijn daarnaast belangrijk voor Nederland, omdat zij onze kenniseconomie versterken. Eind vorig jaar bleek uit onderzoek van Nuffic dat internationale studenten de Nederlandse schatkist ongeveer € 1,5 miljard per jaar opleveren. Daarmee wordt niet alleen ons Nederlandse onderwijs versterkt, maar komt internationalisering ook ten goede aan de samenleving als geheel.
Wel willen wij benadrukken dat instellingen die internationaal actief zijn bovenal hun zaken «thuis» op orde moeten hebben, met opleidingen van goede kwaliteit en randvoorwaarden rondom huisvesting.
Internationalisering moet altijd een duidelijke meerwaarde hebben voor het Nederlandse onderwijs. Hoewel wij niet vinden dat de grens aan de groei van het aantal internationale studenten bereikt is, vinden wij dat je wel kritisch mag kijken naar het aantal internationale studenten binnen een opleiding. Ze juicht het dan ook toe dat steeds meer instellingen nadenken over een goede balans tussen internationale en Nederlandse studenten.
Acht u het waarschijnlijk dat er nog steeds dakloze buitenlandse studenten in Nederland zijn, als gevolg van de schaarste bij de studentenkamers, zoals International Students Network vorig jaar al beweerde?3 Kunt u aangeven op welke cijfers uw verwachting is gebaseerd? Kunt u uitsluiten dat er dakloze (buitenlandse) studenten zijn als gevolg van de schaarste aan studentenwoningen? Zo nee, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk, gevaarlijk en zelfs onverantwoord is, zeker in het geval van buitenlandse studenten die geen familie of sociaal netwerk in Nederland hebben? Reikt de zorgplicht van de kennisinstelling voor de buitenlandse student ook tot het vinden van volwaardige huisvesting? Zo nee, waarom niet?
Aangezien er geen centrale registratie van dakloze internationale studenten is, kunnen wij geen uitspraken doen over het al dan niet voorkomen van dakloze internationale studenten.
Wel zijn er incidenten bekend van dakloze internationale studenten. Deze signalen ontvangen wij onder meer van de landelijke Studentenvakbond (LSVb). Naar het zich laat aanzien komen die incidenten vooral voor in piekperiodes, zoals bij de start van het collegejaar. Wij delen uw mening dat dit niet wenselijk is.
Wanneer kennisinstellingen internationale studenten aantrekken, moeten zij zorg dragen voor de randvoorwaarden die maken dat de student ook kan doen waarvoor hij naar Nederland is gekomen, nl. het volgen van onderwijs. Een minimale invulling van die verantwoordelijkheid is ervoor zorgen dat de buitenlandse student voldoende geïnformeerd is over hoe hij of zij een kamer in Nederland kan krijgen.
In het geval dat er groepen van internationale studenten niet op korte termijn binnen de studiestad kunnen worden gehuisvest, is het wenselijk dat kennisinstellingen dit tenminste signaleren. Veel kennisinstellingen zetten zich ook in voor een goede en snelle huisvesting van internationale studenten. Om de huidige en toekomstige instroom van (internationale) studenten te kunnen blijven accommoderen, is het van belang dat kennisinstellingen, gemeenten en studentenhuisvesters samen optrekken, zodat zij van elkaars ambities op de hoogte zijn en deze ambities kunnen vertalen naar wat er in de praktijk nodig is ten aanzien van huisvesting. Uiteraard heeft de student ook zelf de verantwoordelijkheid om tijdig op zoek te gaan naar passende woonruimte.
In hoeverre vissen lokale en regionale studenten achter het net bij het vinden van een kamer als gevolg van de explosieve groei van het aantal buitenlandse studenten? Op welke cijfers en informatie is uw antwoord gebaseerd?
Er zijn geen specifieke cijfers beschikbaar over eventuele verdringing van Nederlandse studenten die op zoek zijn naar een kamer door buitenlandse studenten. Wel is mij bekend dat universiteiten en hogescholen soms afspraken met studentenhuisvesters maken over gegarandeerde huisvesting voor internationale studenten – deze garanties zijn soms zelfs in onderlinge afspraken of verdragen met buitenlandse onderwijsinstellingen vastgelegd – en deze kamers zijn dan niet beschikbaar voor Nederlandse studenten. Ook hebben enkele sociale studentenhuisvesters een plafond aangebracht in het aantal eenheden voor internationale studenten om zo ook de positie van lokale en regionale studenten te borgen. Al met al is verdringing niet uit te sluiten. De ambities, plannen en afspraken van de verschillende partijen bepalen de aantrekkelijkheid voor de verschillende doelgroepen.
Bent u van mening dat als er onvoldoende studentenwoningen zijn om de explosieve groei van het aantal buitenlandse studenten op te vangen, dit leidt tot onwenselijke gevolgen zoals onder andere een mogelijke groei van het aantal dakloze (buitenlandse) studenten, prijsopdrijving van (studenten)woningen, een groei van het aantal onwettige contracten voor studenten, een toename van huisjesmelkerij en oplichting?
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen neemt u op de korte en de lange termijn om het gebrek aan studentenwoningen per direct en structureel op te lossen? Bent u bereid maatregelen te nemen die voorkomen dat op korte termijn studenten dakloos zijn? Bent u bereid de financiering van universiteiten en hogescholen zodanig aan te passen, dat zij voor hun financiën minder afhankelijk zijn van de studentenaantallen (bijvoorbeeld door het verhogen van de vaste voet)? Bent u bereid om de verhuurdersheffing voor woningcorporaties te verlichten voor die regio's waar de schaarste aan (studenten)woningen het hoogste is, zodat corporaties meer financiële ruimte hebben om woningen te bouwen? Bent u bereid op korte termijn met de universiteiten (en hogescholen) in overleg te treden met als inzet studentenhuisvesting? Bent u bereid ervoor te zorgen dat de groei van het aantal buitenlandse studenten in de pas gaat lopen met de beschikbare om met de universiteiten (en hogescholen) in overleg te treden om de buitenlandse studenten beter te spreiden over Nederland?
Het huidige bekostigingsmodel is een verdeelmodel dat bestaat uit een vast en een variabel deel. Het variabele deel bestaat uit bekostiging op basis van inschrijvingen, diploma’s en promoties en het vaste deel wordt gevormd door de vaste voet. Een goede balans tussen variabel en vast is belangrijk om zowel flexibiliteit als stabiliteit in de rijksbijdrage te kunnen borgen. De huidige bekostiging is destijds door de VSNU, VH, LSVB en de ISO geadviseerd aan OCW. Het variabele deel van de rijksbijdrage leidt tot flexibiliteit bij veranderingen in studentenaantallen (een toename in studenten leidt tot een hogere rijksbijdrage) en het vaste deel biedt instellingen de stabiliteit om lange termijn beslissingen te kunnen nemen
Het verhogen van de vaste voet biedt niet zomaar een oplossing. Een hogere vaste voet maakt de rijksbijdrage van instellingen minder afhankelijk van studentenaantallen, maar dat betekent ook dat instellingen stijgende studentenaantallen minder snel vertaald zien in een hogere rijksbijdrage. In mei 2017 heeft de Minister van OCW een Kamerbrief verzonden met een analyse van de huidige bekostigingssystematiek van het hoger onderwijs. Hierin wordt ook een aantal knelpunten en dilemma’s van het huidige bekostigingsmodel geschetst, en wordt een aantal denkrichtingen voor aanpassingen van het model voorgesteld. Een besluit over een eventuele aanpassing van de bekostigingssystematiek laten wij over aan een volgend kabinet.
In de verhuurderheffing zijn onzelfstandige studentenwoonruimten reeds vrijgesteld van heffing. Een (verdere) verlichting is daar dus niet aan de orde. Ook voor zelfstandige studentenwoningen kan gebruik worden gemaakt van de heffingsvermindering voor nieuwbouw van zelfstandige woningen met een huurprijs tot de eerste aftoppingsgrens. Dit geeft al invulling aan de gevraagde verlichting van de verhuurderheffing in de regio’s waar de schaarste aan woningen het hoogst is. Overigens blijkt uit de meest recente Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties (IBW) dat er nog ruimte is voor corporaties die zich met studentenhuisvesting bezighouden om te investeren in nieuwbouw (voor studenten).
Wilt u en kunt deze vragen beantwoorden voor de opening van het academische jaar?
Dat is niet gelukt omdat voor de beantwoording nadere afstemming benodigd was met de betrokken partijen uit het onderwijs- en huisvestingsveld. Dit overleg heeft medio september plaatsgevonden.
Het bericht dat er een sterke groei is van het aantal gezinnen dat bij de noodopvang belandde |
|
Nine Kooiman , Sandra Beckerman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat in de Randstad in 2016 een sterke groei te zien was van het aantal gezinnen dat bij de noodopvang belandde? In hoeverre dient dit probleem zich ook aan buiten de Randstad?1
Zoals gemeld in mijn brief van 3 juli jl.2 wil ik ook beter zicht krijgen op de aantallen en bekijk ik met betrokken partijen of structurele monitoring m.b.t. de maatschappelijke opvang en beschermd wonen via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein plaats kan vinden. Omdat op zijn vroegst in de zomer van 2018 een eerste uitvraag bij gemeenten en/of zorginstellingen zal worden gedaan, heb ik de Federatie Opvang gevraagd eind 2017 een rapportage «Cijfers maatschappelijke opvang» op te leveren. Op mijn verzoek bekijkt de Federatie Opvang of ook het aantal gezinnen in de opvang een plek in die rapportage kan krijgen. Daarnaast zal de Federatie Opvang op mijn verzoek kwalitatief onderzoek uitvoeren om een verklaring te kunnen geven voor eventuele wijzigingen (stijgingen of dalingen) in het gebruik van de maatschappelijke opvang.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van deze groei? Kunt u toelichten in hoeverre de decentralisatie van de zorg en bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg mede oorzaak zijn van de problemen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre deelt u de stellingname van de Federatie Opvang (de landelijke brancheorganisatie van instellingen voor maatschappelijke en vrouwenopvang) dat het onderzoek van het Trimbos-instituut uit 2015 naar dakloosheid onder gezinnen in opdracht van u «een fikse onderschatting» van het probleem is, omdat «veel gemeenten hun cijfers niet op orde hebben»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In het Trimbos-rapport «Gezinnen in de maatschappelijke opvang» dat ik op 22 december 2015 naar uw Kamer heb gestuurd, worden kanttekeningen bij de cijfers geplaatst. De aantallen zijn een grove indicatie van de orde van grootte op basis van tellingen en schattingen van gemeenten en opvanginstellingen. Het is mogelijk dat er meer dakloze gezinnen zijn dan bij gemeenten bekend is. Ook opvanginstellingen hebben geen volledig zicht op deze aantallen. Kenmerk van deze groep is immers dat zij zich niet altijd melden bij (overheids)instanties, bijvoorbeeld omdat zij (tijdelijk) bij familie en/of vrienden kunnen overnachten.
In hoeverre klopt het dat gemeenten door ruimtegebrek in de opvang voor dakloze gezinnen op zoek gaan naar woonruimte in andere regio’s? Zo ja, hoe vaak komt dit voor? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat kinderen en ouders uit hun sociale omgeving worden gehaald?
Het komt voor dat gemeenten door ruimtegebrek in de opvang op zoek gaan naar woonruimte in andere regio’s. Het is mij niet bekend of en zo ja, hoe vaak dit gebeurt bij dakloze gezinnen. De reden hiervoor is dat dit gegeven niet centraal wordt geregistreerd. Van belang is dat gemeenten zorgen voor onderdak voor gezinnen, hetzij in de eigen gemeente, hetzij in een andere gemeente. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om te zorgen voor een passend alternatief. Het gaat in alle gevallen om maatwerk. Het hangt van de persoonlijke omstandigheden af of het wenselijk is dat kinderen en ouders zoveel mogelijk in hun eigen sociale omgeving worden ondersteund en begeleid. Dat heeft uiteraard wel de voorkeur.
Wat is uw reactie op de bewering in het artikel dat de overheid mede schuldig is aan het probleem, omdat als je «eenmaal schulden hebt bij het Centraal Justitieel Incassobureau of de Belastingdienst, je nooit een woning krijgt»?
Er is geen landelijke wet- en regelgeving die een belemmerende factor speelt bij het verkrijgen van een huurwoning indien iemand schulden heeft. Het beleid van het Kabinet is erop gericht om personen die meerdere schulden hebben in staat te stellen om aan hun verplichtingen (zoals een huurcontract) te kunnen voldoen. Het uitgangspunt is dat iemand – ook wanneer hij of zij meerdere schulden heeft – in ieder geval over een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet4 moet kunnen blijven beschikken. In dat kader zijn in de afgelopen Kabinetsperiode reeds verschillende stappen gezet om de beslagvrije voet beter te borgen. Denk aan het beslagregister voor gerechtsdeurwaarders en de wet tot vereenvoudiging van de beslagvrije voet.
Bent u bereid de drempel voor schuldsanering te verlagen en dit schuldensysteem zodanig aan te passen, dat gezinnen weer kans maken op een woning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de analyse dat er 1) meer complexe gezinnen binnenkomen met psychiatrische en verslavingsproblematiek, er 2) een wachtlijst is voor de maatschappelijke opvang en gezinnen niet anders kunnen dan wachten in de noodopvang en 3) sommige «zelfredzame gezinnen» geen toegang krijgen tot maatschappelijke opvang, maar dat het hen ook niet lukt om op eigen kracht een woning te regelen, bijvoorbeeld omdat deze te duur zijn? Zo ja, bent u bereid om concrete voorstellen te doen om deze oorzaken aan te pakken? Zo nee, op grond van welke informatie komt u tot deze conclusie?
Deze informatie wordt niet op landelijk niveau geregistreerd en is primair een lokale aangelegenheid. Het is aan gemeenten zelf om dit in kaart te brengen en waar gewenst, verbeteringen door te voeren. Zoals ik in mijn brief van 3 juli jl. heb aangegeven werken gemeenten – naar aanleiding van het advies van de commissie Toekomst beschermd wonen – aan een plan over hoe zij de ondersteuning aan de cliënten van beschermd wonen en de opvang vorm gaan geven. Een integrale aanpak op alle probleemgebieden van de cliënt is daarbij het uitgangspunt. Gemeenten geven hierin aan hoe zij invulling geven aan een aantal inhoudelijke uitgangspunten zoals benoemd in het advies van de commissie Toekomst beschermd wonen. Het gaat bijvoorbeeld om het garanderen van langdurige begeleiding met flexibele intensiteit, maar ook om preventie, het bestrijden van wachtlijsten en het bevorderen van de uitstroom naar passende woonruimte. Woningcorporaties, gemeenten en huurdersorganisaties kunnen daarnaast prestatieafspraken maken over de omvang van de woningvoorraad en de betaalbaarheid daarvan. Partijen kunnen regionaal ook in breder verband (met betrokkenheid van aanbieders van maatschappelijke opvang) tot bestuurlijke afspraken komen om mensen uit te laten stromen naar een eigen woonruimte, zoals binnen het actieprogramma «Weer Thuis!» van Federatie Opvang, Aedes, VNG en Leger des Heils aan de orde is.
Wat is uw beoordeling van het beleid van het Amsterdamse college, dat als uitgangspunten hanteert «geen kinderen op straat, liefst geen kinderen in de opvang en veiligheid en stabiliteit voor alle betrokken kinderen»? Bent u bereid dit ook als landelijke uitgangspunten voor beleid te omarmen en daar concreet naar te handelen? Deelt u de mening dat voor een structurele oplossing van de problemen (meer) landelijke regie en aansturing nodig is, in nauwe samenspraak en samenwerking met de gemeentes?3
Ik onderschrijf het beleid van het college in Amsterdam dat als uitgangspunten hanteert «geen kinderen op straat, liefst geen kinderen in de opvang en veiligheid en stabiliteit voor alle betrokken kinderen». Gezien het belang van deze uitgangspunten heb ik tijdens het bestuurlijk overleg jeugd op 9 februari jl. de afspraak gemaakt de aanpak van deze groep te intensiveren. De burgemeester van Leiden, dhr. Lenferink, heeft zich bereid getoond om aanjager te worden van dit traject. Zoals gemeld in mijn brief van 3 juli jl. is burgemeester Lenferink hierover reeds in gesprek met gemeenten. Aan de hand van de uitkomsten van die gesprekken zullen vervolgacties worden bepaald.
Kunt en wilt u nog voor het einde van het zomerreces deze vragen beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De ontruiming van Fort Oranje |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Op welke manier wordt u op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen bij Fort Oranje? Welke verantwoordelijkheid heeft u in deze?1
Er is ambtelijk contact over de ontwikkelingen op Fort Oranje. Daarbij geldt weliswaar dat de gemeente verantwoordelijk is voor de wijze waarop zij haar (handhavings)taken uitvoert, maar ik vind het van belang dat bestuurders zich voldoende gesteund weten. Zij kunnen bij dergelijke complexe domeinoverstijgende problematiek aldus op ondersteuning rekenen vanuit mijn ministerie.
Welke verantwoordelijkheid voor de mensen op de camping voelt u? Wilt u bij de beantwoording een uitsplitsing maken naar seizoenarbeiders, recreanten en mensen die er uit nood zijn gehuisvest omdat in de gemeenten van herkomst een tekort is aan woningen en een gebrek aan (goede) zorg?
Er is een onderscheid te maken tussen huishoudens die zich op vrijwillige basis op een vakantiepark vestigen en huishoudens die hier uit nood terechtkomen. In alle gevallen geldt dat ik geen rechtstreekse verantwoordelijkheid draag voor de personen op de camping. Zo zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor mensen die daarvoor in aanmerking komen. Tevens zijn zij verantwoordelijk voor hun eigen woonbeleid. Daar waar het echter ernstige maatschappelijke problematiek betreft acht ik het, zoals ook in het antwoord op vraag 1 is gesteld, wel mijn verantwoordelijkheid om bestuurders in het oplossen van deze problematiek te ondersteunen. Voor wat betreft huisvesting heb ik daarnaast een stelselverantwoordelijkheid. Met de Woningwet 2015 heb ik gemeenten voorzien van meer sturingsmogelijkheden op de woningmarkt. In een woonvisie kunnen gemeenten aangeven hoe zij de ontwikkeling van de woningvoorraad in kwantitatieve en kwalitatieve zin voor zich zien, waarover zij vervolgens prestatieafspraken kunnen maken met woningcorporaties, huurdersorganisaties en andere relevante partijen. Hierbij kunnen zij ook inzoomen op verschillende groepen op de woningmarkt zoals starters, doorstromers, maar ook seizoensarbeiders, mensen met een (urgente) woonbehoefte of een zorg- of ondersteuningsbehoefte. Het volkshuisvestelijk beleid in Nederland is er op geënt dat ook huishoudens in een lastige sociale of financiële positie passende huisvesting kunnen vinden. Daarnaast is in 2012 de Nationale Verklaring huisvesting arbeidsmigranten ondertekend om de huisvesting voor deze groep zowel kwalitatief als kwantitatief te verbeteren.
Naar aanleiding van deze verklaring is er nog steeds regelmatig contact tussen de relevante partijen. Ook aan de hieruit voortvloeiende regionale convenanten wordt op lokaal niveau uitvoering gegeven.
Hoe ziet het ontruimingsplan er exact uit en in welk tempo vindt de ontruiming plaats? Waar verblijven de mensen die de camping hebben moeten verlaten? Zijn alle ontvangende gemeenten daarvan op de hoogte gesteld? Zo nee, hoe voorkomt u een zogenaamd «waterbedeffect»?
Gemeente Zundert heeft mij desgevraagd het volgende meegedeeld.
Bewoners worden waar mogelijk teruggeleid naar de gemeente van herkomst.
Mede om te voorkomen dat er een waterbedeffect ontstaat bij de ontruiming van de camping is gekozen voor zowel regionale als landelijke spreiding van herhuisvesting. In nauwe samenwerking met de Veiligheidsregio Midden en West-Brabant zijn alle gemeenten uit de regio benaderd met het verzoek om medewerking te verlenen aan de opvang en herhuisvesting van voormalige bewoners uit hun gemeente. Dit betreft alle bewoners welke op 9 juni zijn ingeschreven in de Basis Registratie Personen (BRP) van gemeente Zundert alsmede de bewoners met een specifieke zorgindicatie. Daarnaast zijn alle overige gemeenten buiten de regio, die volgens de BRP-registratie huisvesting hebben geboden aan de bewoners voordat zij naar Fort Oranje kwamen, aangeschreven met dezelfde vraag. De benodigde contacten zijn gelegd en in een aantal situaties is er inmiddels al sprake van een overdracht van bewoners.
De camping Fort Oranje wordt gefaseerd ontruimd. Recreanten zijn gevraagd de camping uiterlijk op 15 september 2017 te verlaten. Ten behoeve van de ontruiming heeft de gemeente Zundert in samenwerking met regionale zorginstanties een analyse gemaakt van de personen die permanent op de camping verbleven; dit zijn de bewoners die staan ingeschreven in de BRP van gemeente Zundert en/of een zorgindicatie hebben. Op basis hiervan zijn drie groepen onderscheiden, te weten personen die staan ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Zundert, personen met een inschrijving in de BRP van een andere gemeente in Nederland en personen die nergens staan ingeschreven. Het uitgangspunt is dat een ieder verantwoordelijk is voor zijn eigen huisvesting. De gemeente Zundert ondersteunt personen met een zorgindicatie bij herhuisvesting, evenals gezinnen met kinderen die regionaal gebonden zijn en waarvoor niet direct huisvesting beschikbaar is. Ook denkt de gemeente Zundert mee bij huisvesting van personen die in de BRP van Zundert staan ingeschreven. Zo worden er individuele gesprekken gevoerd met iedereen die hulp nodig heeft bij vertrek en herhuisvesting. Op basis van maatwerk wordt vervolgens beoordeeld welke facilitaire en of logistieke ondersteuning geboden kan worden in praktische en financiële zin gedurende de overgangsfase naar andere huisvesting.
Wat zijn geschatte kosten van deze operatie? Welk deel van de kosten is voor de rekening van de rijksoverheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorlopige raming van de kosten voor het gehele project bedraagt naar inschatting ruim € 15 miljoen. Tussen het Rijk en de VNG is afgesproken dat het bedrag van € 5,3 miljoen gefinancierd wordt door middel van een inhouding van de loon- en prijsbijstelling 2018 voor de integratie-uitkering Sociaal domein, deel Wmo 2015.
Waarom stelde u eerder dat de gemeenten geen aanvullende wetgeving nodig hebben om op te kunnen treden op de campings, op een zelfde manier waarop dat nu gebeurt op Fort Oranje? Heeft u over uw stellingname contact gehad met de betrokken burgemeesters? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, waarom bent u niet ingaan op de oproep van de burgemeesters van Zundert en Breda? Bent u alsnog bereid met deze burgemeesters in contact te treden? Op welke (korte) termijn gaat u dat doen?
Er is de afgelopen jaren veel instrumentarium toegevoegd aan de gereedschapskist van gemeenten. Zowel het college, als de burgemeester zelf beschikken over instrumentarium. In 2015 is de mogelijkheid tot sluiten en overname van beheer bij overtredingen op het gebied van overlast en gebrekkige staat van bouwwerken verbeterd. Dat instrumentarium is bij de sluiting van Fort Oranje door de gemeente Zundert benut, evenals de mogelijkheden die de Gemeentewet biedt. Naar aanleiding van de oproep van de burgemeesters is er contact tussen mijn ambtenaren en de gemeente Zundert voor het verduidelijken van de precieze behoefte.
Kunt u aangeven of Zundert met camping Fort Oranje de eerste is in een rij van gemeenten die permanente bewoning op een camping op deze manier gaan «oplossen»? Zo ja, om hoeveel campings gaat het landelijk en op welke manier houdt u de controle? Zo nee, welke voorstellen doet u om de gezinnen, de kinderen en andere mensen op die campings – die nu zorg en scholing ontberen – te bereiken?
Vooralsnog is er geen landelijk overzicht van het aantal campings waar sprake is van eenzelfde probleemcumulatie als op camping Fort Oranje. Er zijn wel regio’s die de problematiek in beeld hebben, maar zoals ik in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer heb gesteld (Kamervragen met kenmerk 2017Z08333) acht ik een landelijk overzicht wenselijk opdat scherper in beeld kan komen waar en in welke mate deze problematiek zich voordoet en beter bezien kan worden welke ondersteuning nodig is om deze problematiek aan te pakken en te voorkomen. Hierbij geldt opnieuw dat eigenaren en gemeenten primair aan zet zijn in de aanpak van bewoning van (probleem)campings en voor zicht op de personen die hier verblijven. Daarbij werkt de gemeente samen met partners als de GGD, de politie, de Belastingdienst, het RIEC en de Inspectie SZW. Dat neemt echter niet weg dat ik het lokaal bestuur graag ondersteun daar waar zich knelpunten voordoen.