De berichten ‘Bestuurders UMCG declareren voor ton aan autoritten en 15.000 euro voor trip VS’ en ‘Ziekenhuisbestuurders houden zich niet aan declaratie-afspraken’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Heeft u het bericht «Bestuurders UMCG declareren voor ton aan autoritten en 15.000 euro voor trip VS» en «Ziekenhuisbestuurders houden zich niet aan declaratie-afspraken» gezien en wat is uw reactie hierop?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het bedrag van 15.099 aan publiek geld voor een vijfdaagse studiereis naar de VS maatschappelijk niet te verantwoorden is? Net als het bedrag van 6.100 euro voor 1 vliegticket naar de VS?
Het is niet aan mij om te oordelen over het individuele declaratiegedrag van bestuurders van zorginstellingen. De (hoogte van de) onkosten gemaakt door raden van bestuur van zorginstellingen is een aangelegenheid tussen raad van toezicht en raad van bestuur.
In het algemeen vind ik dat bestuurders van zorginstellingen bij de aanwending van publieke middelen de maatschappelijke belangen voorop moeten stellen. Dat houdt in dat zij transparant zijn over de gemaakte declaraties én dat zij het gesprek voeren over in hoeverre de hoogte van de declaraties passen bij de maatschappelijke positie van die zorginstelling.
Vindt u net als de Raad van Bestuur van het UMCG dat deze gigantische bedragen aan declaraties «goed te verklaren» zijn? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Als u stelt dat u het «volstrekt onacceptabel» vindt en dat er verantwoording moet worden afgelegd over de besteding van publiek geld, vindt u alleen het gebrek aan verantwoording onacceptabel of ook de hoge declaratiebedragen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere voorbeelden van publiek geld – zoals winsten, uitgaven aan reclames of torenhoge beloningen van bestuurders als gevolg van dit perverse zorgsysteem – waar op dit moment geen of nauwelijks verantwoording over wordt afgelegd die u ook onacceptabel vindt? Zo ja, kunt u de Kamer een lijst toesturen?
Ik ben van mening dat over de besteding van publiek geld verantwoording moet worden afgelegd. Dit gebeurt onder andere middels de verplichte openbare jaarverantwoording voor zorginstellingen. Eventuele winsten van zorginstellingen zijn hierin opgenomen. Deze jaarverantwoordingen zijn voor iedereen inzichtelijk op www.jaarverantwoordingzorg.nl. Ook over de beloningen van zorgbestuurders wordt openbaar verantwoording afgelegd.
Als u in de media aangeeft dat er een gesprek komt met ziekenhuizen, heeft dit aangekondigde gesprek al plaatsgevonden? Zo ja, wat is de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, wanneer staat dit gesprek gepland? Bent u bereid om de uitkomst van dit gesprek naar de Kamer te sturen?
Dit gesprek staat gepland op 25 april 2024 met afgevaardigden van de Nederlandse Vereniging van Bestuurders in de Zorg (NVZD), de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in Zorg en Welzijn (NVTZ), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de vereniging Brancheorganisaties Zorg (BoZ).
Wat is volgens u de oorzaak dat 90% van de ziekenhuizen zich niet aan de afspraken houdt?
Dat zal onderwerp van gesprek zijn voor het geplande overleg met branche- en beroepsverenigingen.
Klopt het dat het kabinet nog steeds vasthoudt aan «zelfregulering» terwijl dit de afgelopen tijd bewezen niet heeft gewerkt? Zo ja, waarom houdt u hier nog steeds aan vast? Denkt u daadwerkelijk dat een «gesprek» verandering gaat brengen in de manier waarop ziekenhuizen zich aan deze afspraken houden?
Bestuurders en toezichthouders hebben in de Governancecode Zorg zelf afgesproken om het beleid rondom onkostenvergoedingen en de gemaakte declaraties openbaar te maken. Dat zij zich niet aan deze afspraken houden vind ik, net als u, teleurstellend. Dat betekent echter niet dat ik vraagtekens zet bij het geheel aan zelfregulering. De Governancecode Zorg omslaat namelijk een veel breder palet aan bepalingen, waarvan ook in een recente evaluatie is aangetoond dat deze bijdragen aan de professionalisering van bestuurders en toezichthouders in de zorg3.
Tegen die achtergrond is het logisch om eerst met partijen in gesprek te gaan over de naleving van deze specifieke bepaling alvorens andere maatregelen te nemen. Ik vind wetgeving daarbij het ultimum remedium en hecht er veel meer waarde aan dat transparantie uit het veld zelf komt.
Ik ben blij dat de NVZD, NVTZ en NVZ hun leden hebben opgeroepen de bepaling in de Governancecode Zorg op de kortst mogelijke termijn alsnog na te komen. De NVTZ en NVZD zijn ook bezig met het opstellen van een handreiking voor
bestuurders en toezichthouders. Ik vertrouw er op dat deze acties, in combinatie met het geplande gesprek en de maatschappelijke ophef en politieke aandacht voor dit onderwerp, zullen leiden tot meer bewustwording en een betere naleving van de bepaling rondom declaraties. De NVZ heeft aan mij aangegeven dat zij op dit moment al signalen ontvangen van bestuurders die hun declaraties alsnog openbaar gaan maken.
Bent u bereid om een wettelijke plicht voor ziekenhuizen te overwegen? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke mogelijkheden heeft u om de declaraties van ziekenhuizen te maximeren? Indien u deze niet heeft, bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheden hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de mogelijkheid om declaraties van ziekenhuizen te maximeren, omdat zulke afspraken onder zelfregulering vallen. Het is aan raden van toezicht en raden van bestuur om afspraken te maken over de maximale hoogte van vergoedingen en daarbij het maatschappelijk belang in acht te nemen.
Deelt u de mening dat declaraties van tienduizenden euro’s van bestuurders een schoffering zijn richting medewerkers van ziekenhuizen die maanden voor dit soort bedragen moeten werken? Zo nee, waarom niet?
Het is uitlegbaar dat de uitgaven van bestuurders van UMC’s en topklinische ziekenhuizen hoger zijn, gezien het internationale werkveld waarin zij opereren. Ik vind het belangrijk dat raden van toezicht en raden van bestuur het gesprek aangaan over wat maatschappelijk gezien aanvaardbare bedragen zijn, passend bij de maatschappelijke positie van de betreffende instelling.
Hoe verhoudt zich het steeds verder uitkleden van ziekenhuizen door deze bestuurders onder druk van zorgverzekeraars en banken zich tot deze belachelijk bedragen aan publiek geld dat niet naar geld in de zorg gaat?
Ik herken dit geschetste beeld niet. Het komt voor dat ziekenhuizen vanwege oplopende personeelstekorten of financiële tekorten genoodzaakt zijn tot heroverwegingen van de organisatie.
Bent u het met universitair docent bestuurskunde Eduard Schmidt eens die stelt «Als een bestuurder door de Raad van Toezicht niet gevraagd wordt opengehouden van zaken te geven, dan zal je dat als toezichthouder waarschijnlijk ook niet doen»? Zo nee, waarom niet?
Bestuurders en toezichthouders hebben in hun eigen rollen een verbeterslag te maken rondom dit thema en zullen hun respectievelijke verantwoordelijkheden moeten uitvoeren conform de bepalingen in de Governancecode Zorg.
Vindt u het acceptabel dat leden van de Raad van Bestuur van verschillende ziekenhuizen de declaraties van bestuurders van andere ziekenhuizen mogen controleren als lid van de Raad van Toezicht? Zo ja, waarom? Bent u bereid hier een wettelijk verbod op in te stellen?
Het uitgangspunt in de Governancecode Zorg is dat de raad van toezicht het onkostenbeleid opstelt en ook verantwoordelijk is voor de naleving en openbaarmaking daarvan.
Kunt u een volledig overzicht geven van alle declaraties per ziekenhuis vanaf 2017?
Ik beschik niet over deze gegevens.
Deelt u de mening dat dit de uitwassen zijn van het gebrek aan publieke controle op ziekenhuizen door het huidige zorgsysteem?
Ik ben het niet met u eens dat er een gebrek aan (publieke) controle is op ziekenhuizen. De raad van toezicht adviseert en controleert de raad van bestuur. Daarnaast houdt de IGJ toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg en de NZa op onder andere goed bestuur en professionele bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
Erkent u dat door het democratiseren van onze ziekenhuizen door zeggenschap te geven aan personeel, patiënten en de gemeenschap dit soort wanpraktijken kunnen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw visie hierop uitgebreid toelichten?
Uiteraard vind ik het belangrijk dat personeel, patiënten en de gemeenschap zeggenschap ervaren en betrokken zijn bij beslissingen over hun werk en de zorg die zij ontvangen. Dit is overigens ook een belangrijk uitgangspunt van de Governancecode Zorg.
Het bericht ‘Adrz verrast vriend en vijand met sluiting poliklinieken in Zierikzee; college stuurt brief op poten’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de voorgenomen sluiting van de poliklinieken van het Admiraal de Ruyter-ziekenhuis (Adrz) in Zierikzee? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja. Ik snap de zorgen in de regio. Ik vind het belangrijk dat alle Nederlanders kunnen rekenen op dezelfde goede kwaliteit van zorg. Daarbij moet het niet uitmaken waar je woont of verblijft.
Als Minister ben ik verantwoordelijk voor een werkend zorgstelsel nu en in de toekomst, waarbij iedere partij vanuit haar eigen rol bijdraagt aan kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg voor iedere Nederlander. Vanuit dit doel zijn rollen en verantwoordelijkheden belegd, die verankerd zijn in wet- en regelgeving. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de NZa houdt onder andere toezicht op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Zij zijn op hun beurt verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg voor patiënten/verzekerden. De zorgaanbieder beslist binnen de wettelijke en kwaliteitskaders zelf welke zorg zij aanbiedt. In dit geval is het sluiten van de poliklinieken volgens het Admiraal de Ruyter ziekenhuis (Adrz) juist nodig om de zorg ook op de lange termijn te kunnen borgen.
Om de zorg toekomstbestendig te maken is het nodig om in elke regio goed te bezien wat nodig is en de zorg daar passend te organiseren. Daarbij is het uitgangspunt «dichtbij waar het kan, verder weg als het moet». Het is belangrijk dat de relevante partijen in de regio daarbij inzetten op een integrale aanpak van zorg en ondersteuning in de regio, die meer uitgaat van preventie, een aanpak in de wijk en betere ketensamenwerking zodat we kwetsbare situaties zoveel als mogelijk kunnen voorkomen. Met het IZA (Integraal Zorgakkoord) hebben veel zorgpartijen met de zorgverzekeraars, VNG en het Rijk afgesproken dit proces op te pakken. De regiobeelden en -plannen voortkomend uit het IZA bieden hiertoe de basis. Ook in Zeeland werken de partijen in de Zeeuwse Zorg Coalitie in gezamenlijkheid aan het borgen van de toegankelijkheid van de zorg. Om deze plannen te ondersteunen zijn er vanuit het IZA ook transformatiegelden beschikbaar gesteld.
Kunt u aangeven welke zorg er precies verdwijnt en welke zorg behouden kan worden?
Het Adrz heeft mij laten weten dat op dit moment patiënten voor een aantal vakgroepen terecht kunnen voor een polikliniekbezoek:
De medisch specialisten zijn niet dagelijks aanwezig, vaak gaat het om een specifieke dag in de week. Daarnaast is het (maximaal) drie dagen in de week mogelijk om röntgenfoto’s te laten maken en is het mogelijk om bloed te laten afnemen. De vakgroep oogheelkunde voert naast polikliniek bezoeken ook (Avastin) injecties en ooglidcorrecties uit.
Het ziekenhuis is op verzoek van de gemeente nogmaals met de partners in de regio in gesprek om te bezien of er een vorm van medisch specialistische zorg behouden kan blijven op Schouwen-Duiveland, ondanks dat dit op locatie Zierikzee niet mogelijk is.
Kunt u aangeven wanneer de poliklinieken definitief dichtgaan?
Het Adrz heeft aangegeven dat het de huur voor de locatie Zierikzee heeft opgezegd. Het komende half jaar wordt gebruikt om de zorg geleidelijk te verplaatsen naar de locaties Goes en Vlissingen.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de sluiting van de poliklinieken voor Schouwen-Duiveland en wilt u daarbij ingaan op de gevolgen voor de beschikbaarheid en bereikbaarheid van medisch-specialistische zorg?
Zoals in vraag 2 nader toegelicht kunnen patiënten voor een aantal vakgroepen op één of meer dagen terecht voor een polikliniekbezoek in Zierikzee. Het Adrz beoogt met de verplaatsing van zorg ook dat het (schaarse) personeel in de zorg in Zeeland onder betere omstandigheden kan werken en de kwaliteit van zorg voor patiënten in regio Zeeland wordt geborgd. Daar voegt Adrz aan toe dat de verplaatsing er voor zorgt dat het beter mogelijk wordt om een polikliniekbezoek, onderzoek en behandeling te combineren in één bezoek op locatie Goes en Vlissingen in plaats van dat men eerst naar de polikliniek moet in Zierikzee en vervolgens alsnog naar Goes of Vlissingen. Ook is digitale zorg beschikbaar waardoor consulten vanuit huis plaats kunnen vinden.
Wilt u daarbij ook in gaan op de sociale gevolgen en de aantrekkingskracht van Schouwen-Duiveland?
Het Adrz is verantwoordelijk voor het leveren van zorg van goede kwaliteit. Ik vind het daarbij heel belangrijk dat het Adrz het gesprek voert met de gemeente en partijen in de regio over onder andere de sociale gevolgen van een dergelijk besluit. Ik zie in dit geval dat het ziekenhuis dit ook doet en met de gemeente en bijvoorbeeld de huisartsen in gesprek blijft om toekomstgerichte medisch specialistische zorg op Schouwen-Duiveland mogelijk te maken.
Vindt u dat bereikbaarheid van zorg op Schouwen-Duiveland onder druk staat? Zo ja, wat wilt en kunt u hier tegen doen?
Ik vind dat passende zorg beschikbaar moet zijn voor iedereen die dit nodig heeft. Daarbij staat een integrale benadering van zorg en ondersteuning centraal. Die wordt vormgegeven in de regiobeelden en -plannen. Zo ook in Zeeland. Daarbij is het uitgangspunt «dichtbij waar het kan, verder weg als het moet». Van zorgverzekeraars verwacht ik daarbij specifiek dat zij mee- en vooruitdenken, zodat zij nu en in de toekomst aan hun zorgplicht kunnen voldoen. Het is aan het ziekenhuisbestuur om afgewogen keuzes te maken over de zorg die zij kan bieden, in goed overleg met betrokken partijen in de regio.
Kunt u aangeven wat de extra reistijd (in kilometers en minuten) naar het ziekenhuis wordt voor inwoners van Schouwen-Duiveland door de sluiting? Wat vindt u hiervan en hoeveel extra reistijd acht u acceptabel?
Het Adrz geeft aan dat de verplaatsing van de poliklinische zorg er voor zorgt dat het beter mogelijk wordt om een polikliniekbezoek, onderzoek en behandeling te combineren in één bezoek op locatie Goes en Vlissingen in plaats van dat men eerst naar de polikliniek moet in Zierikzee en vervolgens alsnog naar Goes of Vlissingen.
Is de gemeente Schouwen-Duiveland op voorhand betrokken bij de op handen zijnde sluiting van de poliklinieken?
Het Adrz geeft aan dat zij de afgelopen 7 jaar regulier het gesprek over de zorg op Schouwen-Duiveland met de gemeente voert. Ook over deze verplaatsing is het ziekenhuis in een vroeg stadium met de gemeente in gesprek gegaan. Op verzoek van de gemeente is het Adrz nogmaals met de partners in de regio in gesprek om te bezien of er een vorm van medisch specialistische zorg behouden kan worden.
In hoeverre deelt u de mening van het college van de gemeente Schouwen-Duiveland dat door het ziekenhuis teveel bedrijfsmatig naar de zorg wordt gekeken en te weinig naar de gevolgen voor de inwoners in de regio?
Het Adrz heeft mij laten weten dat zij de afgelopen jaren inspanningen gepleegd hebben om de zorg op Schouwen-Duiveland te kunnen continueren. Zo zijn er door het Adrz verzoeken gedaan bij de gemeente voor nieuwbouw en locatiestudies en bij ketenpartners om gebruik te kunnen maken van ruimtes bij verpleeghuizen en huisartsen. Ook het komende half jaar wil het ziekenhuis benutten om in overleg met de gemeente en partners in de regio te bezien of er een vorm van medisch specialistische zorg op Schouwen-Duivenland behouden kan blijven. Het Adrz heeft mij verzekerd dat het bereid is om hieraan een bijdrage te leveren.
Hoe beoordeelt u de sluiting van dit ziekenhuis in het licht van de conclusies van de kabinetsreactie op het rapport «Elke regio telt», waarin het kabinet erkent dat extra investeringen nodig zijn om onwenselijke verschillen tussen regio’s weg te nemen, juist als het gaat om de beschikbaarheid van zorg?
Ik hecht waarde aan toegankelijke en kwalitatief goede medisch specialistische zorg, zoals ook in een recente brief van de Minister van VWS1 in reactie op de petitie namens gemeenten met een regionaal ziekenhuis is aangegeven. Daarbij mag het niet uitmaken waar je woont. Met partijen in het Integraal Zorgakkoord heb ik afspraken gemaakt over de manier waarop partijen zich inzetten om de zorg toekomstbestendig te organiseren. De in het kader van de afspraken uit het IZA ontwikkelde regiobeelden en regioplannen kunnen daar goed bij helpen, want daar moeten passende oplossingen voor verschillende vraagstukken in samenhang gevonden worden. Het is aan de zorgaanbieder van medisch specialistische zorg, het ziekenhuis, om met betrokkenheid van ander partijen in de zorgketen een besluit te nemen over de toekomstbestendige inrichting van de medische specialistische zorg in de regio.
Welke stappen kunt en wilt u zetten om samen met betrokken partijen alles op alles te zetten om de poliklinieken of delen van de zorg voor Schouwen-Duiveland te behouden?
Met partijen in het Integraal Zorgakkoord heb ik afspraken gemaakt over de manier waarop partijen zich inzetten om de zorg toekomstbestendig te organiseren. Dat betreft onder meer afspraken over het opstellen van regiobeelden en -plannen en ROAZ-beelden en -plannen. Het is aan de zorgaanbieder om, met betrokkenheid van andere partijen in de zorgketen een besluit te nemen over de toekomstbestendige inrichting van de medische specialistische zorg in de regio. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en zijn verantwoordelijk voor het bewaken van het minimale niveau van basisvoorzieningen in een regio. De IGJ en NZa zien hierop toe. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, zet ik in op een integrale benadering om zorg en ondersteuning in de regio van goede kwaliteit en toegankelijk te houden.
Het bericht ‘Commerciële huisartsenketens groeien hard, maar controle schiet tekort’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van en wat is uw reactie op het bericht «Commerciële huisartsenketens groeien hard, maar controle schiet tekort»?1 2
Ja, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg moeten bij het leveren van zorg voorop staan. Zorgaanbieders moeten altijd voldoen aan de eisen van beide aspecten, zoals die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving, ook de bedrijfsketens in de huisartsenzorg. Uit het verkennend onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) komt een aantal knelpunten naar voren met betrekking tot het reguliere toezicht op deze ketens en doen de toezichthouders een aantal aanbevelingen om hun toezicht op deze ketens mogelijk te verbeteren.
Welke bevoegdheden hebben de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op dit moment om te kunnen ingrijpen bij commerciële huisartsenketens wanneer ze onvoldoende kwaliteit en toegankelijkheid bieden?
De NZa heeft op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) taken en bevoegdheden om de toegankelijkheid van zorg te borgen. Zo ziet de NZa bij zorgaanbieders onder meer toe op de naleving van administratieverplichtingen, goed bestuur en een professionele bedrijfsvoering van organisaties, als ook op de rechtmatigheid van de declaraties. Ook houdt de NZa toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars. Wanneer de NZa na onderzoek vaststelt dat een zorgaanbieder fouten heeft gemaakt, dan kan de NZa een aanwijzing opleggen met de opdracht om deze fouten te herstellen. Ook heeft de NZa de bevoegdheid om bijvoorbeeld een dwangsom of boete op te leggen.
De IGJ ziet toe op de kwaliteit van zorg. Wanneer de toezichthouder constateert dat dit ondermaats is, kan zij een aanwijzing of bevel geven aan de zorgaanbieder of een boete of last onder dwangsom opleggen. Welk instrument kan worden ingezet, is afhankelijk van welke bepaling is overtreden.
Begrijpt u waarom de NZa en IGJ om meer bevoegdheden voor controle en inspectie vragen? Zo ja, kunt u dit uiteen zetten? Zo niet, waarom niet?
Binnenkort zal ik mijn reactie op het rapport van de NZa en IGJ over «de opkomst van bedrijfsketens in de huisartsenzorg» naar uw Kamer sturen en daarmee ingaan op deze twee vragen.
Deelt u de mening dat deze bevoegdheden voor controle en inspectie nodig zijn omdat er bedrijven en private equitypartijen actief zijn die winst in plaats van goede zorg voorop stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u net als de IGJ en NZa dat de begrippen zoals «continuïteit» en «persoonsgerichte zorg» onvoldoende gedefinieerd zijn op dit moment? Zo ja, bent u bereid hier iets aan te doen en wat dan?
Voor goede kwaliteit en toegankelijkheid van huisartsenzorg, vind ik het belangrijk dat er goede invulling wordt gegeven aan de kernwaarden «continuïteit» en «persoonsgerichtheid». Dit is ook eerder benadrukt in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg3. De IGJ en NZa bevestigen in hun rapport dat deze kernwaarden bij sommige ketens in de huisartsenzorg onder druk komen te staan. Het is daarom belangrijk dat de IGJ toelichting geeft over de aanbeveling aan de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), Ineen en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Dit zodat zij aan de slag kunnen met de nadere invulling van de voorgestelde aanbeveling met betrekking tot de kernwaarden. Hierbij verkennen deze partijen samen of de beschrijving van de kernwaarden voldoende handvatten biedt aan zorgverzekeraars bij de inkoop van zorg, en aan toezichthouders bij het toezicht op de huisartsenzorg. Ik zal dit proces op de voet volgen en waar nodig zal ik de beroepsgroep vragen de kernwaarden verder te concretiseren, bijvoorbeeld in de vorm van een veldnorm.
Hoeveel huisartsenketens zijn er op dit moment actief in Nederland? Hoeveel waren dit er tien jaar geleden? Kunt u een volledige lijst meesturen naar de Tweede Kamer?
Volgens onderzoek van Nivel zijn er op zijn minst 34 mogelijk commerciële ketens van huisartsenpraktijken in Nederland. Deze ketens zijn eigenaar van in totaal 116 huisartsenpraktijken.4 Ik beschik niet over een volledige lijst of cijfers van huisartsenketens die nu actief zijn en tien jaar geleden actief waren.
Deelt u de mening dat huisartsenzorg gevrijwaard zou moeten zijn van bedrijven en private equitypartijen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u bereid hiertoe te zetten?
Eerder heeft de vorige Minister van VWS uw Kamer gemeld6 dat nog te weinig zicht bestaat op de feitelijke omvang en de daadwerkelijke effecten op kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van private equity in de zorg. Mede in het verlengde van een aantal door de Kamer aangenomen moties loopt daarom een onderzoek naar het functioneren van private equity-partijen binnen de gezondheidszorg7. Verwachting is dat dit onderzoek rond het einde van het eerste kwartaal opgeleverd wordt en daarna met de Kamer gedeeld zal worden. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek zal worden bezien of er maatregelen nodig zijn en zo ja welke. Eventuele maatregelen kunnen leiden tot beperking van de in Europese regelgeving verankerde vrijheid van ondernemen en het eigendomsrecht, en dat vergt een zeer goede onderbouwing van de noodzakelijkheid en de proportionaliteit van eventuele maatregelen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Dijk van 25 januari over het regelen dat eigenaarschap van private equitypartijen in de zorg niet meer mogelijk is?3
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat veel huisartsen met een eigen praktijk op dit moment geconfronteerd worden met extreem veel bureaucratie opgelegd door de zorgverzekeraars? Zo ja, op welke manier bent u van plan hier iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik erken de noodzaak om de administratieve lasten voor de huisartsen aan te pakken. In de intensiveringsbrief die eind vorig jaar naar de Kamer is gestuurd8 is ook aangekondigd dat de eerstelijnszorg, waar de huisartsenzorg deel van uitmaakt, in 2024 focussector van het programma [Ont]Regel de Zorg is. Er is een Regiegroep Aanpak Regeldruk onder voorzitterschap van de speciaal gezanten regeldruk opgericht die als opdracht heeft gekregen om een krachtige impuls te geven aan het ontregelen. Deze Regiegroep is in maart voor het eerst bij elkaar gekomen. Uw Kamer zal in de volgende voortgangsrapportage worden geïnformeerd over de concrete acties die worden afgesproken. Daarnaast blijven alle bestaande acties uit het programma [Ont]Regel de Zorg doorlopen.
Op welke manieren gaat u beginnende huisartsen ondersteunen zodat zij gemakkelijker een praktijk kunnen overnemen in plaats van dat we afhankelijk worden van commerciële huisartsenketens?
Zoals benoemd in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg9 zijn in het afgelopen jaar al verschillende acties ondernomen om het werken met een vaste patiëntenpopulatie, onder andere door het praktijkhouderschap, aantrekkelijker te maken.
Allereerst versterken de Minister van VWS en ik samen met de veldpartijen, de eerstelijnszorg door middel van de visie eerstelijnszorg 2030. Met deze visie zet het kabinet duidelijk in op langetermijnbeleid voor de eerstelijnszorg, waaronder huisartsenzorg. Daarnaast maak ik het praktijkhouderschap ook aantrekkelijker door uitvoering te geven aan de IZA-afspraken zoals Meer Tijd voor de Patiënt, het anders inrichten van avond, nacht-, en weekenddiensten van huisartsen en de handreiking huisvestingsproblematiek voor huisartsen en gezondheidscentra. Om het werken met een vaste patiëntenpopulatie verder te stimuleren, onder andere in de werkvorm van praktijkhouderschap, zijn in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg vier aangrijpingspunten benoemd. Deze worden ambtelijk, en met het veld, verder uitgewerkt. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Heeft u contact gehad met de IGJ en de NZa voordat zij dit rapport publiceerden? Zo ja, wat heeft u de IGJ en de NZa laten weten voor de publicatie? Kunt u de onderliggende stukken hiervan naar de Tweede Kamer sturen?
De toezichthouders zijn de afgelopen maanden bezig geweest met dit onderzoek. Eind vorig jaar zijn beleidsmedewerkers van VWS op twee momenten mondeling bijgepraat over de stand van zaken van het onderzoek op dat moment. Half februari heb ik, na vaststelling van de inhoud van het rapport door de toezichthouders, de definitieve versie van het onderzoek ontvangen. Eind februari heeft er een directeurenoverleg plaatsgevonden over het rapport en zijn er ter voorbereiding daarvan feitelijke inhoudelijke vragen gesteld aan de toezichthouders. Deze vragen treft u in de bijlage aan (bijlage 1), net als de schriftelijke reactie van de toezichthouders hierop (bijlage 2). Los van proces mails over wanneer wat te verwachten, zijn er verder geen stukken uitgewisseld met de toezichthouders met betrekking tot dit rapport.
De gevolgen van een mogelijke sluiting van de afdeling verloskunde in Zoetermeer |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met het GGD-rapport «Sluiting van acute geboortezorg in het HagaZiekenhuis Zoetermeer»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies dat professionals inschatten dat sluiting zorgt voor langere reistijden, hogere kosten en meer kans op complicaties, en dat onderzoek uitwijst dat er een toename van het sterfterisico is als de reistijd voor een zwangere vrouw bij een bevalling langer is dan twintig minuten?
Ik vind het belangrijk dat bij het sluiten van afdelingen acute zorg alle gevolgen zorgvuldig en zo goed mogelijk in kaart worden gebracht, waaronder aspecten zoals veranderingen in de reistijd. Daarom is er ook de AMvB acute zorg, waarin een zorgaanbieder verplicht wordt om een zorgvuldige procedure te doorlopen voordat een definitief besluit kan worden genomen over een sluiting van acuut zorgaanbod.2 Naast reistijd en de mogelijke gevolgen daarvan voor de kwaliteit van zorg, spelen ook nog tal van andere aspecten een rol bij keuzes over de inrichting van de zorg. Denk aan schaarste aan zorgprofessionals en de organiseerbaarheid van de zorg. Als het niet lukt met de beschikbare zorgprofessional alle roosters 24 uur per dag rond te krijgen en aan de minimale kwaliteitseisen te voldoen, kan dat ook leiden tot kwalitatief minder goede zorg en gezondheidsrisico’s voor patiënten. Het is aan de zorgaanbieder om, in samenwerking met de zorgverzekeraar en na het doorlopen van de procedure in de AMvB acute zorg, alle belangen en mogelijke consequenties zorgvuldig af te wegen en een besluit te nemen.
Herkent u het beeld dat verloskundigen een hogere werkdruk, meer overleg en afstemming verwachten als de geboortezorg Zoetermeer sluit en zij moeten uitwijken naar andere ziekenhuizen? Hoe wordt het belang van werkdruk en werkplezier van het zorgpersoneel meegewogen in de komende beslissing van het HagaZiekenhuis Zoetermeer?
Allereerst, goede en toegankelijke zorg kan niet zonder een goed werkklimaat voor zorgprofessionals. In algemene zin kan het inderdaad zo zijn dat een (mogelijke) sluiting van een afdeling verloskunde op een ziekenhuislocatie en de noodzaak om als gevolg daarvan uit te wijken naar een andere ziekenhuislocatie in de regio, gevolgen heeft voor de werkdruk van verloskundigen bij verschillende verloskundigenpraktijken in de betreffende regio. Dit soort zaken dient in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) te worden besproken.
Er is nog geen besluit genomen over de toekomst van geboortezorg in Zoetermeer. Het HagaZiekenhuis neemt in april 2024 een voorgenomen besluit over hoe de geboortezorg in de Zoetermeerse regio ook in de toekomst goed, veilig, bereikbaar en betaalbaar kan worden georganiseerd. In drie onderzoeken worden verschillende aspecten belicht die meegenomen worden om tot een zorgvuldig besluit te komen. Het ROAZ Netwerk Acute Zorg West (NAZW) heeft een impactanalyse gemaakt over de effecten op de capaciteit en bedrijfsvoering voor de geboortezorg in de regio bij acute sluiting van geboortezorg in HagaZiekenhuis Zoetermeer. De GGD heeft in opdracht van de gemeente Zoetermeer de effecten onderzocht van sluiting van de afdeling op zwangeren en hun baby’s. Onderzoeksbureau SiRM kijkt in opdracht van het HagaZiekenhuis hoe de geboortezorg toekomstbestendig kan worden ingericht.
Het HagaZiekenhuis heeft mij laten weten dat de verloskundigen uit de regio en de medewerkers van HagaZiekenhuis Zoetermeer meegenomen zijn bij zowel het onderzoek van de GGD Haaglanden als bij de onderzoeken door NAZW en SiRM. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Had volgens u met het vaststellen van het Hoofdlijnenakkoord over de ontvlechting van de Reinier HagaGroep de algemene maatregel van bestuur en regeling Acute Zorg in werking moeten treden, zodat omliggende gemeenten in de regio die de gevolgen van de sluiting zullen ervaren in een eerder stadium waren betrokken? Zo nee, wanneer dan wel?
Er is nog geen besluit genomen over de toekomst van geboortezorg in Zoetermeer. Zowel het scenario «verplaatsen» als het scenario «doorgaan in Zoetermeer» staan nog open. Indien het HagaZiekenhuis bij de besluitvorming in april het voornemen uitspreekt om de geboortezorg in Zoetermeer te verplaatsen, zal het ziekenhuis de procedure uit de AMvB acute zorg doorlopen. Dan worden de omliggende gemeenten, de bewoners en de zorgpartners volgens de geldende procedures betrokken. Pas na het afronden van deze procedures volgt definitieve besluitvorming. Dat het HagaZiekenhuis de voorlopige besluitvorming zorgvuldig voorbereidt, met betrokkenheid van de gemeente en op basis van onder andere de drie eerdergenoemde onderzoeken, vind ik waardevol. Dit sluit aan bij de bedoeling van de procedure in de AMvB acute zorg.
Bij de totstandkoming van het Hoofdlijnenakkoord over de ontvlechting van de Reinier Haga Groep is destijds rekening gehouden met een nadere invulling van de acute geboortezorg. Destijds is er regulier contact met zowel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geweest. Die IGJ heeft daarbij ook toegezien op handhaving van de AMvB acute zorg. In de contacten met de NZa hebben steeds de continuïteit van de zorg en de vraag of zorgverzekeraars zowel op korte als op de lange termijn aan hun zorgplicht konden voldoen centraal gestaan. De NZa en IGJ zijn in die fase wekelijks geïnformeerd over de stappen die werden gezet bij de ontvlechting. Ik verwijs verder naar de beantwoording op de eerdere vragen van het lid Hijink (SP) waarin uitgebreid is ingegaan op de eventuele wijzigingen van het aanbod acute zorg bij het (voormalige) LangeLand Ziekenhuis.3
Op welke manier wordt het publieke belang van goede geboortezorg in de regio Zoetermeer meegewogen in de komende beslissing van het HagaZiekenhuis Zoetermeer?
In antwoord 3 heb ik toegelicht dat het HagaZiekenhuis drie onderzoeken meeneemt bij de besluitvorming over de geboortezorg in Zoetermeer, namelijk onderzoeken van de GGD in opdracht van de gemeente, van het Netwerk Acute Zorg West en van SiRM. Het HagaZiekenhuis is daarnaast verplicht de procedure uit de AMvB acute zorg te volgen, waarbij inwoners en gemeenten moeten worden betrokken bij de besluitvorming. Ook de zorgverzekeraar heeft vanuit de zorgplicht een verantwoordelijkheid om mee te denken vanuit publieke belangen.
Welke verantwoordelijkheid heeft u voor de kwaliteit en toegankelijkheid van geboortezorg en op welke manier vult u deze verantwoordelijkheid in het geval van de regio Zoetermeer?
Als Minister ben ik verantwoordelijk voor een werkend zorgstelsel nu en in de toekomst, waarbij iedere partij vanuit zijn eigen rol bijdraagt aan kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg voor iedere Nederlander. Vanuit dit doel zijn rollen en verantwoordelijkheden belegd, die verankerd zijn in wet- en regelgeving. Daarnaast heb ik met partijen in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt over de manier waarop alle partijen zich inzetten om de zorg toekomstbestendig te organiseren. Dat betreft onder meer afspraken over het opstellen van regiobeelden en -plannen en ROAZ-beelden en -plannen.
In dit geval is het aan de zorgaanbieder om, met betrokkenheid van onder andere de gemeente en partijen in de acute zorgketen, een besluit te nemen over de toekomstbestendige inrichting van de geboortezorg in de regio en het ziekenhuis. Ik laat mij informeren over het proces en de wijze van besluitvorming in Zoeterneer. Ook is er vanuit mijn ministerie een gesprek geweest met de wethouder van Zoetermeer en met het HagaZiekenhuis en zorgverzekeraars. De IGJ is verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van de procedure uit de AMvB acute zorg.
Wat is volgens u de reden dat in Nederland en specifiek in de Randstad de afgelopen jaren meerdere verloskundeafdelingen zijn gesloten, zoals in Woerden, Nieuwegein en Schiedam?
Er is vaak niet één specifieke reden voor sluiting van een afdeling acute verloskunde te noemen. De reden is per locatie verschillend. Mijn beeld is dat krapte op de arbeidsmarkt vaak wel een belangrijke factor is. Ziekenhuizen zien daardoor noodzaak om alle mensen, middelen en faciliteiten samen te voegen in een team en de zorg op één locatie aan te bieden. Zo willen zij grotere capaciteit en meer stabiliteit met minder weigeringen creëren. Deze samenvoeging van zorg komt vaker voor bij ziekenhuisorganisaties met afdelingen acute verloskunde op meerdere locaties.
Ook nieuwbouw kan een aanleiding zijn om na te denken over de toekomst van afdelingen in een ziekenhuis. Voor alle gevallen geldt dat er maximale inspanning moet worden verricht om de kwaliteit en continuïteit van zorg voor de zwangere vrouwen en de pasgeboren baby’s te waarborgen.
Wat is volgens u de invloed van deze sluitingen op vrouwen in kwetsbare omstandigheden en hoe verhoudt zich dit tot de ambities van het programma Kansrijke Start?
De ambitie van dit kabinet is dat in elke gemeente structureel een lokale Kansrijke Start-aanpak komt (inclusief de inzet van interventies), zodat (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie tijdig de juiste zorg en ondersteuning ontvangen, aansluitend op hun hulpbehoefte. Hiervoor maken betrokken partijen en professionals uit het medisch en sociaal domein binnen een lokale en/of regionale coalitie Kansrijke Start afspraken over hoe zij samenwerken tijdens de eerste 1.000 dagen, zodat (aanstaande) ouders tijdig de juiste zorg en ondersteuning krijgen. In het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) is opgenomen dat elke gemeente vanaf 2024 een ketenaanpak Kansrijke Start heeft. Ook in Zoetermeer is afgelopen jaren hard gewerkt aan het versterken van de verbinding tussen het medisch en sociaal domein. Om (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie goed te blijven ondersteunen is het van belang dat de samenwerking binnen de ketenaanpak Kansrijke Start komende periode doorgezet en verder versterkt wordt
Kunt u een overzicht aanleveren waarin per ROAZ-regio in Nederland de verloskundige capaciteit en de gemiddelde bezetting over 2022 wordt weergegeven en waarin per regio is aangegeven hoe vaak men buiten de eigen regio patiënten heeft geplaatst?
Het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) geeft aan dat het op dit moment nog niet mogelijk is om deze informatie op te leveren uit het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ). Dit komt doordat nog niet alle ziekenhuizen de kliniek- en geboortezorgmodule van het LPZ in 2022 hadden geïmplementeerd. In het LPZ wordt de capaciteit bijgehouden en het LPZ registreert ook weigeringen waarbij inzichtelijk wordt hoe vaak men buiten de eigen regio patiënten heeft geplaatst. Het LNAZ gaat onderzoeken of deze informatie in de toekomst wel kan worden gedeeld, omdat de implementatie van deze modules van het LPZ bij de ziekenhuizen gestaag vordert.
Wat vraagt het van ambulancezorg, omliggende ziekenhuizen en verloskundigen aan extra capaciteit als de afdeling geboortezorg verdwijnt uit Zoetermeer?
Het NAZW geeft aan dat zij een impactanalyse heeft laten opstellen voor het geval zich er een acute sluiting voordoet van de verloskunde-afdeling in Zoetermeer. De omliggende ziekenhuizen hebben aangegeven een acute sluiting te kunnen opvangen, en ook de ambulancedienst geeft aan dit op te kunnen vangen.
De verwachting van partijen is dat een langdurige sluiting wel consequenties zal hebben. Krapte in personele capaciteit en een al wat overbelaste geboortezorg in de regio maken dat de spanning op het systeem toeneemt. Dit zal ook inzet van zorgverzekeraars vragen om aan de zorgplicht te kunnen voldoen.
Bij zowel een acute sluiting als een langdurige sluiting zullen er volgens het NAZW gevolgen zijn voor de verloskundigenpraktijken die mogelijk met onderbezetting te maken krijgen, omdat verloskundigen vaker in een ander ziekenhuis een bevalling zullen moeten begeleiden en daardoor minder beschikbaar zijn in Zoetermeer. Daarnaast is een toename van de reistijd naar een ander ziekenhuis altijd een risico dat er mogelijk toe zal leiden dat zwangeren eerder naar het ziekenhuis worden verwezen. Het gaat om circa 1.100 bevallingen per jaar die door andere ziekenhuizen zouden moeten worden opgevangen. Hierbij geeft het NAZW ook aan dat de sociale impact van een dergelijke sluiting niet moet worden onderschat. Zoetermeer is een groeiende gemeente met een aanzienlijke groep inwoners met een lagere sociaaleconomische status. Er is een groter risico dat deze inwoners lastiger de juiste zorg vinden.
Op het moment dat het HagaZiekenhuis meer duidelijkheid geeft over de toekomstvisie van geboortezorg op locatie Zoetermeer, zal het NAZW daarop anticiperen. Het NAZW zegt alert te blijven op de ontwikkelingen en zal de nodige stappen ondernemen zodra er meer duidelijkheid is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat medio april het HagaZiekenhuis een besluit neemt over de toekomst van de geboortezorg in Zoetermeer?
Ja.
Het bericht ‘Meer meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg’ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer meldingen van grensoverschrijdend gedrag in de zorg»?1
Ja, ik heb van dat bericht kennisgenomen. Het moge duidelijk zijn dat seksueel grensoverschrijdend gedrag te allen tijde ontoelaatbaar is.
Hoeveel van de meldingen in de gehandicaptenzorg zijn gedaan bij cliënten die zorg krijgen vanuit een persoonsgeboden budget (PGB) en hoeveel meldingen zijn gedaan bij cliënten die zorg in natura krijgen?
In 2023 is in de gehandicaptenzorg 100 keer een melding gedaan van (een vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners. De IGJ heeft deze meldingen geanalyseerd en hierover gepubliceerd op 5 maart jl. De IGJ heeft mij desgevraagd laten weten dat uit de meldingen niet de informatie te halen is of er sprake is van zorg vanuit een persoonsgebonden budget of zorg in natura. Dit betekent dat de door u gevraagde splitsing in de meldingen niet te geven is.
Hoeveel cliënten in de gehandicaptenzorg krijgen zorg vanuit een PGB en hoeveel cliënten krijgen zorg in natura?
In 2022 hadden 39.055 cliënten met een zorgprofiel uit de gehandicaptenzorg een persoonsgebonden budget (pgb) en 102.880 cliënten een vorm van naturazorg. In beide aantallen zijn ook de 12.315 cliënten begrepen die zowel een pgb als naturazorg hebben2.
Deelt u de angst dat zeker in de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg (ggz) het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag slechts het topje van de ijsberg is, omdat er onvoldoende zicht is op veel zorginstellingen en bij diverse vormen van gehandicaptenzorg (zoals PGB-wooninitiatieven) vrijwel geen toezichthoudend orgaan langskomt? Zo nee, waarom niet?
Of er bij het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag slechts sprake is van «het topje van de ijsberg» is niet te achterhalen. De IGJ ziet dat aandacht besteden aan dit onderwerp effect heeft. Zij ziet dat zorgaanbieders, die werken aan bewustwording en preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag, beter in staat zijn om het te herkennen en te signaleren. Zorgaanbieders en zorgverleners kunnen daardoor dit gedrag eerder ontdekken. Medewerkers van die zorgaanbieders reageren sneller als grenzen vervagen en bij vermoedens van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, waardoor zij in sommige gevallen kunnen ingrijpen vóór dat grenzen zijn overschreden.
Hoe worden slachtoffers geholpen met ondersteuning, maar ook met bijvoorbeeld het doen van aangifte? Deelt u de mening dat deze doelgroep vraagt om gespecialiseerde ondersteuning bij zowel mentale als praktische hulp? Is dit in alle gevallen op orde?
Als er een vertrouwenspersoon bij de zorgaanbieder is, dan kan daarmee contact worden opgenomen door de cliënt of zijn verwanten. Ook kan contact opgenomen worden met de klachtenfunctionaris, die elke zorgaanbieder, ook diegene die zelfstandig werkt, heeft. Zij kunnen de cliënt adviseren en ondersteunen. Voor het melden bij de IGJ kan contact worden opgenomen met het Landelijke Meldpunt Zorg. Dat kan door eenieder: de cliënt zelf, zijn verwanten, collega’s van de zorgverlener en de zorgaanbieder kunnen aangifte doen. Het is altijd een afweging van de cliënt of diens wettelijke vertegenwoordigers om melding of aangifte van seksueel misbruik te doen bij de politie. Gelet op de kwetsbaarheid van cliënten in de gehandicaptenzorg hebben zij daarbij in de regel ondersteuning nodig. Dat kan geboden worden door de functionarissen, zoals hiervoor genoemd, of de zorgaanbieder zelf. De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) heeft ter ondersteuning van zorgaanbieders een handreiking gepubliceerd die hen stapsgewijs leidt door het proces van een signaal van seksueel misbruik tot het doen van een melding of aangifte3. Of deze ondersteuning in alle gevallen ook voldoende en adequaat geboden wordt, weet ik niet, omdat dit niet geregistreerd wordt.
Op hoeveel cliënten heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nu geen zicht omdat zij zorg krijgen uit een PGB?
De IGJ houdt toezicht op alle door zorgaanbieders en zorgverleners geleverde zorg, ongeacht de wijze van bekostiging en levering. Alle geleverde zorg moet voldoen aan de eisen voor kwaliteit en veiligheid. Hoeveel cliënten vanuit een pgb zorg krijgen door een zorgaanbieder, waarop de IGJ geen zicht heeft, is niet aan te geven. Het pgb is een bedrag waarmee iemand zelf zorg of ondersteuning inkoopt. Iemand die een pgb krijgt, bepaalt zelf welke zorgverleners zorg of ondersteuning geven, waar en wanneer. Onder andere met de IGJ bekijk ik, aan de hand van de uitkomsten van de casus Aurora Borealis, of er mogelijkheden zijn om het pgb minder kwetsbaar te maken voor deze cliënten. Zo wil ik dat de IGJ
beter zicht krijgt op waar kleinschalige wooninitiatieven zich bevinden. Daarvoor onderzoek ik nu de mogelijkheden van een transparantieregister. Voor het zomerreces kom ik daarop terug in de Kamerbief over het pgb.
Hoeveel extra inspecteurs zijn er vrijgespeeld bij de IGJ om toezicht te houden op alle intramurale gehandicaptenzorg en PGB-wooninitiatieven, zoals de motie-Westerveld van de Minister vraagt? Kunt u dit toelichten?2
Met de Toekomstagenda is fors (26%) extra capaciteit (6 extra inspecteurs), specifiek voor de gehandicaptenzorg, toegevoegd aan de IGJ. Gelet op de capaciteit aan inspecteurs, het grote veld waarop zij toezicht moet houden, de daaruit voortvloeiende veelheid van meldingen, thema’s en trajecten, moet de IGJ keuzen maken en prioriteren. Dat doet zij risicogestuurd en onafhankelijk. Bij de doorontwikkeling van dit risicogestuurde toezicht wil de IGJ onderzoeken hoe nog beter gebruik kan worden gemaakt van signalen die anderen betrokken partijen, zoals zorgkantoren, rondom de zorg hebben. Ik verwijs hierbij tevens naar de Voortgangsrapportage Toekomstagenda: «zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking», die ik de Kamer 20 maart jl. toegestuurd heb en waarin tevens op de uitvoering van de motie-Westerveld wordt ingegaan.
Heeft u al geïnventariseerd of er voldoende gespecialiseerde vertrouwenspersonen in de gehandicaptenzorg zijn? Zo ja, hoeveel gespecialiseerde vertrouwenspersonen zijn er en hoeveel zijn er extra nodig? Zo nee, wanneer start u dan met de uitvoering van motie-Westerveld?3
Evenals voor het antwoord op de voorgaande vraag verwijs ik hier naar de Voortgangsrapportage Toekomstagenda: «zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking», zoals ik die op 20 maart jl. naar de Kamer heb verzonden. Daarin wordt ingegaan op de uitvoering van ook deze motie-Westerveld.
Gaan er al gespecialiseerde vertrouwenspersonen langs bij zorginstellingen en zorgboerderijen zoals deze motie (Kamerstuk 34 843, nr. 82) vraagt? Zo nee, wanneer verwacht u dat de eerste bezoeken worden afgelegd?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u een tijdspad schetsen voor de uitvoering van de eerder genoemde moties die vragen om meer inspecteurs in de gehandicaptenzorg, meer vertrouwenspersonen en toezicht op PGB-wooninitiatieven?
In de voortgangsrapportage over de Toekomstagenda gehandicaptenzorg, die de Tweede Kamer onlangs heeft ontvangen, ga ik nader in op de uitvoering van beide moties. Ik volsta daarom ook in dit antwoord met een verwijzing naar die voortgangsrapportage.
Deelt u de mening dat het nu tijd is om de gehele gehandicaptenzorg door te lichten en alle zorginstellingen, PGB en natura gefinancierd, te laten bezoeken door een inspecteur en een gespecialiseerd vertrouwenspersoon om onderzoek te doen naar (seksueel) grensoverschrijdend gedrag? Zo nee, hoe verwacht u dan wel goed zicht te krijgen op de omvang van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag in de gehandicaptensector? Zo ja, kunt u een tijdlijn schetsen van de bezoeken en wanneer verwacht u dat alle instellingen zijn bezocht?
Zie de antwoorden op de vragen 7 en 8.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het plenaire debat over de implementatie van het VN-verdrag handicap?
Ja.
Het bericht ‘Langere reistijden naar ziekenhuis buiten Zoetermeer betekent hogere kans op sterfte van babys’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Heeft u het bericht «Langere reistijden naar ziekenhuis buiten Zoetermeer betekent hogere kans op sterfte van babys» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek dat is uitgevoerd door GGD Haaglanden. Ik heb van het HagaZiekenhuis begrepen dat zij de uitkomsten van het rapport zal meenemen bij de uiteindelijke besluitvorming. In april 2024 neemt het HagaZiekenhuis een voorgenomen besluit over hoe de geboortezorg in de Zoetermeerse regio ook in de toekomst goed, veilig, bereikbaar én betaalbaar kan worden georganiseerd.
In totaal worden/zijn drie onderzoeken uitgevoerd waarin verschillende aspecten worden belicht die meegenomen worden om tot een zorgvuldig besluit te komen. Het Netwerk Acute Zorg West (NAZW) heeft een impactanalyse gemaakt over de effecten op de capaciteit en bedrijfsvoering voor de geboortezorg in de regio bij acute sluiting van geboortezorg in HagaZiekenhuis Zoetermeer. De GGD heeft in opdracht van de gemeente Zoetermeer de effecten op zwangeren en hun baby’s onderzocht bij sluiting. Onderzoeksbureau SiRM kijkt in opdracht van het HagaZiekenhuis hoe de geboortezorg toekomstbestendig kan worden ingericht. SiRM levert dit onderzoek begin april met een advies aan de raad van bestuur op.
Vanuit het HagaZiekenhuis heeft men laten weten dat het GGD-rapport met aandacht gelezen wordt en dat de uitkomsten meegewogen zullen worden in de besluitvorming in april. Ook spreekt het HagaZiekenhuis met andere ziekenhuizen in de regio, zorgpartners en zorgverzekeraars over dit onderwerp. Mocht het ziekenhuis het voorgenomen besluit nemen om de afdeling acute verloskunde te sluiten, dan zullen alle stappen uit de procedure van de AMvB acute zorg worden gevolgd, onder andere betrokkenheid van gemeenten en inwoners.2
Erkent u de uitkomsten van dit onderzoek van de GGD? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de GGD geeft inzicht in de gevolgen die geïnterviewden verwachten voor de gezondheid en welzijn van zwangeren en baby’s bij sluiting van de afdeling geboortezorg. Uiteraard begrijp ik dat zwangere vrouwen, net bevallen moeders en professionals zorgen hebben en risico’s zien. Het HagaZiekenhuis zal de uitkomsten van het GGD-rapport meenemen bij de uiteindelijke besluitvorming, net als de andere twee onderzoeken die andere aspecten belichten die relevant zijn voor de besluitvorming. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Op welke manier gaat u voorkomen dat de verloskunde afdeling in het LangeLand Ziekenhuis gaat sluiten? Indien u dit niet gaat doen, waarom niet?
Binnen de huidige wet- en regelgeving is het aan de zorgaanbieder – en niet aan de Minister voor Medische Zorg – om, samen met de zorgverzekeraar, besluiten te nemen over wijzigingen in het zorgaanbod. Ze zijn daarbij gebonden aan de geldende normen en verplicht om de procedure uit de AMvB acute zorg te volgen, inclusief betrokkenheid van belanghebbenden, zoals gemeenten.3 I
Vindt u dat de gemeente invloed zou moeten hebben op het besluit van het LangeLand Ziekenhuis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, ik vind dat de gemeente invloed moet hebben op het besluit van het ziekenhuis. Daarom is ook in de AMvB acute zorg opgenomen dat het ziekenhuis verplicht is om de gemeente te betrekken bij besluitvorming over beëindiging van acuut zorgaanbod. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe.
Wat vindt u ervan dat «kostenbesparing» als argument wordt genoemd om de geboortezorg te sluiten, terwijl de kans op sterfte groter wordt? Bent u bereid dit argument weg te nemen door de financiering van ziekenhuizen te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Er is nog geen besluit genomen over de toekomst van geboortezorg in Zoetermeer. Over het algemeen is te zeggen dat verschillende aspecten bepalen of zorg goed, betaalbaar en toegankelijk kan worden georganiseerd. Dat is veel breder dan de kosten. Voorbeelden hiervan zijn de kwaliteit van zorg, de arbeidsmarkt, de benodigde faciliteiten, het zorgaanbod in de omgeving en het profiel van het ziekenhuis. Daarbij dient te worden opgemerkt dat wijzigingen in de bekostiging niet per se de oplossing zijn voor eventuele financiële problemen van ziekenhuizen. Het is aan een nieuw kabinet om een keuze te maken over het eventueel op een andere wijze bekostigen van de acute ziekenhuiszorg.
Kunt u een volledig overzicht geven van op welke andere plekken in het land wordt overwogen om ziekenhuizen of delen van ziekenhuizen te sluiten?
Ik heb geen volledig overzicht van ziekenhuizen die overwegen om ziekenhuislocaties of delen van ziekenhuislocaties te sluiten. Er bestaat een verplichting voor ziekenhuizen om de IGJ te informeren, voorafgaand aan het beëindigen van het aanbieden van acute zorg op een locatie. Er zijn echter ook ziekenhuizen die wel openbaar gemaakt hebben dat zij overwegen om bepaald acuut zorgaanbod mogelijk te beëindigen, maar die nog in een vroege fase van het proces zitten en de IGJ nog niet hebben geïnformeerd. Voor niet-acuut zorgaanbod bestaat geen verplichting tot informeren van de IGJ.
Bent u bereid om een stop op het sluiten van (delen van) ziekenhuizen in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. In ons stelsel is het aan de raad van bestuur van een ziekenhuis, in samenwerking met de zorgverzekeraars, om keuzes te maken over een toekomstbestendige inrichting van hun ziekenhuis. Als Minister ga ik hier niet over. Als een SEH of afdeling acute verloskunde niet gevoelig is voor de huidige 45-minutennorm, kan een ziekenhuis ervoor kiezen deze afdeling te sluiten of af te schalen. Belanghebbenden moeten zorgvuldig worden betrokken bij de besluitvorming, zoals geregeld in de AMvB acute zorg. De vervanging van de 45-minutennorm is door uw Kamer controversieel verklaard. Het is aan een volgend kabinet om een besluit te nemen over nieuwe normen voor kwaliteit en toegankelijkheid van acute ziekenhuiszorg. Ik heb geen instrumenten om te voorkomen dat ziekenhuisafdelingen in de tussentijd sluiten.
Deelt u de mening dat als u weigert in te grijpen bij de mogelijke sluiting van de verloskunde, u medeverantwoordelijk bent voor de gevolgen die dit heeft voor de geboorte van baby’s in Zoetermeer en omgeving?
Als Minister voel ik mij verantwoordelijk voor een werkend zorgstelsel, waarbij iedere partij vanuit zijn eigen rol bijdraagt aan kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg voor iedere Nederlander. In dit geval is het aan de zorgaanbieders om, in overleg met de zorgverzekeraars en met betrokkenheid van onder andere de gemeente en andere partijen in de acute zorgketen, een besluit te nemen over de toekomstbestendig inrichting van de geboortezorg in de regio. Een eventuele sluiting van de afdeling acute verloskunde in Zoetermeer kan alleen aan de orde zijn als de toegankelijkheid van kwalitatief goede verloskundige (ziekenhuis)zorg in de regio op een andere manier geregeld is.
Het bericht 'Adrz verrast vriend en vijand met sluiting poliklinieken in Zierikzee; college stuurt brief op poten' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie rondom de sluiting van de poliklinieken in Zierikzee? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Ik snap de zorgen in de regio. Ik vind het belangrijk dat alle Nederlanders kunnen rekenen op dezelfde goede kwaliteit van zorg. Daarbij moet het niet uitmaken waar je woont of verblijft.
Als Minister ben ik verantwoordelijk voor een werkend zorgstelsel nu en in de toekomst, waarbij iedere partij vanuit zijn eigen rol bijdraagt aan kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg voor iedere Nederlander. Vanuit dit doel zijn rollen en verantwoordelijkheden belegd, die verankerd zijn in wet- en regelgeving. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de NZa houdt onder andere toezicht op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Zij zijn op hun beurt verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg voor patiënten/verzekerden. De zorgaanbieder beslist binnen de wettelijke en kwaliteitskaders zelf welke zorg zij aanbiedt.
Om de zorg toekomstbestendig te maken is het nodig om de zorg in bijna alle regio’s anders te organiseren. Bij aanpassingen in het zorglandschap is het uitgangspunt «dichtbij waar het kan, verder weg als het moet». Door goede samenwerking is er gelukkig veel mogelijk. Het is belangrijk dat we inzetten op een integrale aanpak van zorg en ondersteuning in de regio, die meer uitgaat van preventie, een aanpak in de wijk en betere ketensamenwerking zodat we kwetsbare situaties zoveel als mogelijk kunnen voorkomen. Met het IZA (Integraal Zorgakkoord) hebben veel zorgpartijen met de zorgverzekeraars, VNG en het Rijk afgesproken dit proces op te pakken. De regiobeelden en -plannen voortkomend uit het IZA kunnen daar bij helpen.
In dit geval is het sluiten van de poliklinieken volgens het ziekenhuis juist nodig om de zorg ook op de lange termijn te kunnen borgen. In Zeeland werken de partijen in gezamenlijkheid al goed aan het borgen van de toegankelijkheid van de zorg met de Zeeuwse Zorg Coalitie. Om deze plannen te ondersteunen zijn er vanuit het Ministerie van VWS ook financiële middelen beschikbaar gesteld (transformatiegelden).
Hoe beoordeelt u de zorgvuldigheid waarmee het Adrz deze beslissing heeft genomen, gezien de eenzijdige besluitvorming op basis van bedrijfsmatige afwegingen, het feit dat gemeente, partners en inwoners onaangenaam verrast werden, er geen afgewogen oordeel met meerdere scenario’s ligt en dat er zo weinig begrip is getoond voor de gevolgen voor de regio?
Het Admiraal de Ruyter ziekenhuis (Adrz) heeft mij laten weten dat zij geen andere mogelijkheid zag dan het verplaatsen van de zorg naar twee locaties. Het ziekenhuis heeft de afgelopen zeven jaren met partners, zoals verpleeghuizen en huisartsen, en gemeente gesproken over de zorg in Zierikzee waarvoor verschillende scenario’s zijn verkend. Op het moment dat het Adrz nog bezig was met het interne proces voor besluitvorming was ook de gemeente hier al van op de hoogte gesteld. Dit laat in mijn ogen juist zien dat het Adrz hier een zorgvuldig proces doorloopt. Ik begrijp van het Adrz dat mede vanwege schaarste aan personeel het niet meer lukt om goede kwaliteit zorg te leveren op drie locaties. Dit betekent dat bij sluiting van de poliklinieken de mogelijkheid voor een (fysiek) consult in Zierikzee wegvalt. Tegelijkertijd betekent deze verplaatsing dat het beter mogelijk wordt om een polikliniekbezoek, onderzoek en behandeling te combineren in één bezoek op de locaties Goes en Vlissingen. Daarnaast blijft het Adrz in gesprek met de gemeente en huisartsen in de regio.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de zorg voor de regio en in dit geval Zeeland behouden blijft? Bent u bereid om in gesprek te gaan met het Adrz, zorgverzekeraar CZ, gemeente, provincie en andere betrokken partijen om tot een oplossing te komen voor de korte en langere termijn?
Het Adrz heeft mij laten weten dat het op verzoek van de gemeente nogmaals het gesprek is aangegaan met de partners in de regio om te bezien of er een vorm van medisch specialistische zorg op Schouwen-Duiveland behouden kan blijven, ondanks dat dit op locatie Zierikzee niet mogelijk is. Het ziekenhuis heeft laten weten zich in te zetten om de zorg in de regio Zeeland overeind te houden. Ik zie geen reden om zelf met partijen in gesprek te gaan.
Wat is uw visie op behoud van zorg in de regio, gezien de verdergaande concentratie van de zorg (in geval van Zeeland in Goes) en de mogelijke gevolgen hiervan voor de ouderen (op Schouwen-Duiveland), met name in termen van toegankelijkheid en risico op zorgmijding? Welke verantwoordelijkheid hebben zorgverzekeraar en Adrz hierin? Welke rol ziet u hierin voor uzelf, mede in het licht van de ambities vastgelegd in het Integraal Zorgakkoord?
Het uitgangspunt blijft voor mij dat ik het belangrijk vind dat iedereen kan rekenen op goede zorg en dat het niet moet uitmaken waar je woont of verblijft. Om de zorg toekomstbestendig te maken is het nodig om de zorg in bijna alle regio’s anders te organiseren. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, is het uitgangspunt «dichtbij waar het kan, verder weg als het moet». Er zullen soms moeilijke keuzes gemaakt moeten worden, maar ik zie op veel plekken in het land dat er door nieuwe vormen van samenwerking ook weer nieuwe mogelijkheden ontstaan. De in het kader van de afspraken uit het IZA ontwikkelde regiobeelden en regioplannen kunnen hier goed bij helpen, want daar moeten passende oplossingen voor verschillende vraagstukken in samenhang gevonden worden.
Specifiek in dit geval wil ik nog aangeven dat het Adrz mij heeft geïnformeerd dat deze verplaatsing er ook voor zorgt dat het beter mogelijk wordt om een polikliniekbezoek, onderzoek en behandeling te combineren in één bezoek op de locaties Goes en Vlissingen.
Hoe beoordeelt u de rol van zorgverzekeraar CZ hierin? Is u bekend of er bij de zorgverzekeraar een afgewogen oordeel heeft plaatsgevonden in het licht van de wettelijk vastgelegde zorgplicht?2
Als zorgverzekeraar werkt CZ nauw samen met de overige deelnemers van de Zeeuwse Zorg Coalitie om de toegankelijkheid van zorg in heel Zeeland te borgen voor nu en voor de toekomst. Zie ook de goedkeuring op de transformatieaanvraag: Miljoeneninvestering in toekomstbestendige Zeeuwse zorg – CZ.3 Zorgverzekeraar CZ laat weten het begrijpelijk te vinden dat het Adrz nu al nadenkt over de wijze waarop eenvoudige en planbare zorg die nu in de polikliniek in Zierikzee wordt geleverd, in de toekomst het best vorm gegeven kan worden. Dat past bij de doelstelling voor behoud van tijdige zorg en behoud van zorg in de regio.
Ik heb geen signalen ontvangen dat de zorgplicht met het sluiten van de poliklinieken in Zierikzee in het geding komt. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht.
Heeft u in beeld wat een sluiting van de poliklinieken in Zierikzee zou betekenen voor het zorgsysteem als geheel in dit gebied?
Het Adrz heeft mij geïnformeerd dat er al jaren gesproken wordt over de zorg op Schouwen-Duiveland. De afgelopen zeven jaar zijn verschillende opties verkend. Zo zijn er door het Adrz verzoeken gedaan bij de gemeente voor nieuwbouw en locatiestudies en bij ketenpartners om gebruik te kunnen maken van ruimtes bij verpleeghuizen en huisartsen. Daarbij is er al veel zorg naar Goes en Vlissingen overgegaan. Op dit moment zijn medisch specialisten voor een polikliniekbezoek niet dagelijks aanwezig in Zierikzee en is het ook beperkt mogelijk om daar voor diagnostiek, zoals röntgenfoto’s, langs te komen. Daarbij moeten patiënten dus nu al vaak voor een vervolgafspraak of ingreep naar één van de andere locaties van het Adrz.
Wat vindt u van de opmerking van het gemeentebestuur dat deze sluiting gevolgen kan hebben voor de aantrekkingskracht van het eiland als woongebied voor ouderen? Bent u het eens met hun zorgen omtrent een mogelijk vertrek van inwoners naar beter bereikbare zorglocaties, zeker wanneer dit ouderen betreft die al hun leven lang op Schouwen-Duiveland wonen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, kunnen patiënten alleen voor een aantal vakgroepen terecht voor een polikliniekbezoek in Zierikzee. Voor sommige patiënten zal dit betekenen dat zij inderdaad voor een polikliniekbezoek naar Goes of Vlissingen zullen moeten reizen. Daartegenover staat dat op de andere locaties direct nader onderzoek of behandeling plaats kan vinden waardoor afspraken efficiënter ingepland kunnen worden. Ik begrijp de zorgen van de regio, maar het is uiteindelijk een afweging van het ziekenhuis samen met relevante partijen. Het Adrz is verantwoordelijk voor het leveren van zorg van goede kwaliteit. Ik vind het daarbij heel belangrijk dat het Adrz het gesprek voert met de gemeente en partijen onder andere over de gevolgen van een dergelijk besluit. Ik zie in dit geval dat het ziekenhuis dit ook doet en met de gemeente en bijvoorbeeld de huisartsen in gesprek blijft om een toekomstgerichte medisch specialistische zorg op Schouwen-Duiveland mogelijk te maken.
Hoe gaat u in samenwerking met de provincie en desbetreffende gemeente ervoor zorgen dat – mocht dit besluit doorgaan – inwoners gerustgesteld worden en een ongewenst, toenemend risico op zorgmijding wordt voorkomen? Op welke wijze kunt u het zorgsysteem op Schouwen-Duiveland versterken en welke rol en verantwoordelijkheid ziet u hierin voor zorgverzekeraar CZ?
Het is aan het ziekenhuisbestuur om met de relevante partijen afgewogen keuzes te maken waarbij de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg zijn geborgd. Van zorgverzekeraars mag ook verwacht worden dat zij mee- en vooruitdenken over hoe zij ook in de toekomst aan hun zorgplicht kunnen (blijven) voldoen. In het IZA zijn dan ook afspraken gemaakt om de zorg toekomstbestendig te maken. De in het kader van de afspraken uit het IZA ontwikkelde regiobeelden en regioplannen kunnen daar goed bij helpen, want daar moeten passende oplossingen voor verschillende vraagstukken in samenhang gevonden worden.
Zorgverzekeraar CZ heeft zorgplicht, dat betekent dat zij ervoor moet zorgen dat haar verzekerden tijdig en bereikbaar de zorg moeten krijgen die zij nodig hebben. De NZa houdt hier toezicht op.
Heeft uw ministerie signalen ontvangen van andere zorginstellingen over vergelijkbare problemen en mogelijke sluitingen? Zo ja, welke acties onderneemt u om deze problemen aan te pakken?
Er zijn mij op dit moment geen andere signalen bekend, anders dan waarover al mediaberichten verschenen zijn. Zorgverzekeraars doen, conform de vroegsignaleringafspraken, een Early Warning Melding (EWS) als er sprake is van een risico voor het goed invulling geven van de zorgplicht als gevolg van bijvoorbeeld financiële en/of organisatorische knelpunten bij een zorgaanbieder. De NZa houdt hier toezicht op en toetst de inspanningen van de zorgverzekeraar als het gaat om het naleven van de zorgplicht. Via de NZa word ik op de hoogte gehouden van eventuele EWS meldingen.
In hoeverre is er overleg geweest tussen het Adrz en de gemeente en zorgpartners op Schouwen-Duiveland om tot alternatieve oplossingen te komen? Zijn er andere opties besproken, zoals samenwerking met het verpleeghuis?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe beoordeelt u het belang dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hecht aan het behoud van basisvoorzieningen in een regio, zoals blijkt uit het feit dat de enige school voor voortgezet onderwijs in de desbetreffende regio aanvullende middelen ontvangt in het kader van «laatste school in de regio»? En als u dit positief beoordeelt, waarom ziet u dan niet het belang in van het behoud van zorgvoorzieningen in een regio?
Ik hecht waarde aan toegankelijke en kwalitatief goede medisch specialistische zorg zoals ook in een recente brief van de Minister van VWS4 in reactie op de petitie namens gemeenten met een regionaal ziekenhuis aangegeven. Daarbij mag het niet uitmaken waar je woont. Maar we moeten ook realistisch zijn; in bijna alle regio’s in Nederland is het nodig om de zorg anders te organiseren omdat we met de huidige inrichting niet meer de goede kwaliteit kunnen borgen. Dit heb ik ook toegelicht in mijn antwoord op vraag 1.
Wie is verantwoordelijk voor het bewaken van het minimale niveau van basisvoorzieningen in een regio? Zijn dergelijke zorgvraagstukken niet te ver verwijderd van democratische besluitvorming en daarmee ook van de inwoners?
Het is aan de zorgaanbieder zelf om keuzes te maken over hoe de organisatie en bedrijfsvoering ingericht wordt – binnen de geldende normen. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en zijn verantwoordelijk voor het bewaken van het minimale niveau van basisvoorzieningen in een regio. De IGJ en NZa zien hierop toe. Daarbij is er, zoals ik mijn beantwoording heb aangegeven, meer nodig om de zorg nu en in de toekomst van goede kwaliteit en toegankelijk te houden. De afspraken in het IZA zijn hiervoor bedoeld.
Voor de volledigheid wijs ik hierbij ook naar (voorgenomen) sluitingen van acuut zorgaanbod waarvoor de zorgvuldige besluitvormingsprocedure zoals geregeld in het Uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (ook wel amvb acute zorg) moet worden gevolgd. Hierin is geregeld hoe onder andere gemeenten en inwoners moeten worden betrokken bij besluitvorming over het eventueel verdwijnen of inperken van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie. Om te bevorderen dat besluiten worden genomen na betrokkenheid van diverse stakeholders en met medeweging van de voorstellen, heeft mijn ambtsvoorganger aangekondigd te komen met een handreiking voor het gesprek in de regio.
Het gebruik van de term ‘ras’ in de gezondheidszorg |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Patiënten lopen risico doordat gezondheidszorg «ras» nog laat meewegen»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel omschreven probleem dat mensen vanwege hun afkomst andere zorg of diagnoses zouden kunnen krijgen dan mensen met een andere etniciteit? Heeft u in beeld hoe vaak mensen hierdoor een verkeerde of verlate diagnose krijgen?
Ja. Ik heb geen beeld van hoe vaak mensen vanwege hun etniciteit later of onjuist gediagnosticeerd worden. Ik ben van oordeel dat het gebruik van etniciteit alleen mag op basis van solide wetenschappelijk bewijs, wanneer het een voor de te ontvangen zorg relevant kenmerk is (zie ook antwoord bij vraag 7).
Deelt u de zorg dat het gebruik van «ras» als factor bij het stellen van diagnoses ertoe kan leiden dat mensen vanwege hun etniciteit later of onjuist gediagnosticeerd worden? Deelt u de mening dat het gebruik van «ras» in deze context daarom moet stoppen?
Ja.
Bent u bereid om in kaart te brengen welke medische instanties naast de Huisartsenopleiding Nederland, het Amsterdam UMC, het Erasmus MC en het Longfonds nog gebruik maken van de term «ras»? Zo ja, op welke termijn kunt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Een brede check op alle medische instanties is niet haalbaar. Naar aanleiding van het krantenartikel heb ik navraag gedaan bij de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Genootschap van Huisartsen (NHG). De FMS geeft aan dat etniciteit in aanbevelingen in richtlijnen wordt opgenomen mits dat wetenschappelijk onderbouwd is. Het gaat daarbij niet expliciet om etniciteit op zich, maar eerder om de manier waarop deze factoren samenhangen met genetische predisposities en levensstijlkeuzes binnen een specifieke subpopulaties, wat van invloed kan zijn op de gezondheidsuitkomsten (zie ook antwoord bij vraag 7). Ook het NHG geeft aan dat in sommige richtlijnen onderscheid wordt gemaakt naar etniciteit, als er voldoende bewijs is dat dit nodig is om goede zorg te leveren. In richtlijnen kunnen hiermee verwijzingen naar etniciteit voorkomen, zowel in de beschrijving van de literatuuranalyse, als in de overwegingen en aanbevelingen. Het is essentieel dat hiervoor terminologie wordt gebruikt die eenduidig en specifiek is, maar niet kwetsend of stigmatiserend. Binnen het NHG is een werkgroep actief die zich bezighoudt met het signaleren van (mogelijk) stigmatiserend taalgebruik in NHG-richtlijnen.
Deelt u de opvatting dat etniciteit onder geen enkele omstandigheid een reden kan zijn voor minder goede zorg?
Ik deel deze opvatting: discriminatie en racisme hebben nergens een plek. Dat geldt dus ook voor de zorg.
Deelt u de opvatting dat etniciteit alleen mee zou moeten wegen wanneer dit medisch relevant is? Bent u het eens met de opvatting dat wetenschappelijke bevindingen hierbij leidend moeten zijn?
Daar ben ik het mee eens.
Herkent u het beeld dat huidige medische richtlijnen inconsistent zijn in het opnemen en benoemen van verschillen in gezondheid en ziektelast tussen bevolkingsgroepen? Deelt u de opvatting dat heldere richtlijnen nodig zijn over wanneer fysiologische kenmerken van bevolkingsgroepen relevant zijn, zowel in geneeskundige opleidingen als in de dagelijkse praktijk, zodat iedereen kan rekenen op gelijkwaardige zorg?2
Ik zou niet willen spreken van inconsistentie. Ik deel de opvatting dat bij het opstellen van medische richtlijnen het erg belangrijk is dat gecheckt wordt dat de populatie in het wetenschappelijk onderzoek dat wordt gebruikt voor het onderbouwen van de aanbeveling in de richtlijn, goed vergelijkbaar is met de patiëntenpopulatie waarvoor die aanbeveling wordt gegeven. Dit kan betekenen dat aandacht wordt besteed aan etniciteit. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat de genetische samenstelling van een populatie – die kan samenvallen met bepaalde etnische groepen – invloed kan hebben op de effectiviteit van bepaalde interventies of risico’s op bepaalde bijwerkingen. Ook kunnen er binnen bepaalde subpopulaties levensstijlfactoren voorkomen die een hoger risico kunnen vormen voor gezondheidsproblemen. Aanbevelingen over etnische achtergrond moeten én mogen alleen worden gedaan op basis van solide wetenschappelijk bewijs. Dit benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige weging van het beschikbare onderzoek over de doelpopulatie bij het ontwikkelen van richtlijnen.
In welke zorgsectoren is het risico op discriminatie aanwezig? Welke maatregelen gaat u nemen om discriminatie in de zorg tegen te gaan?
Discriminatie is helaas nog steeds aanwezig in onze maatschappij. En dus bestaat het risico daarop in elke sector van de zorg. Specificeren naar losse zorgsectoren lijkt mij daarbij niet nuttig of noodzakelijk. Zoals ik eerder schreef is er voor discriminatie en racisme nergens plek binnen zorg en welzijn. Daarnaast is het belangrijk dat iedereen gelijke kansen ervaart en dat deze worden bevorderd waar mogelijk en nodig. Om deze kernboodschap uit te dragen en bekrachtigen loopt er binnen VWS een programma tegen discriminatie en ter bevordering van gelijke kansen in zorg, welzijn en sport. Dit programma richt zich onder andere op diversiteitsensitief werken in de zorg, de negatieve doorwerking van het slavernijverleden in zorg en welzijn tegen gaan en het brede onderzoek over discriminatie in zorg, welzijn en sport.
Perinatale zorg |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Mirjam Bikker (CU) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de artikelen «Op de ic voor baby’s beslissen ouders over leven en dood» en «Waarom de grens voor hulp aan extreem vroeggeborenen «te strikt» is en snel aangepast moet worden»?1 2
Ja.
Welke medische richtlijnen zijn er met betrekking tot het in leven houden en de intensieve zorg van extreem vroeggeboren baby’s? Wat houden deze in?
De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) geeft aan dat dit de richtlijn Extreme vroeggeboorte uit 2010 is. Hierin staat uitgelegd dat alle zwangeren die extreem vroeg dreigen te bevallen vroegtijdig overgeplaatst dienen te worden naar een perinatologisch centrum met een NICU. In een counselingsgesprek met een perinatoloog en een neonatoloog wordt besproken dat indien de zwangere bevalt tussen 24+0 en 26+0 weken, ouders de keuze krijgen tussen actieve opvang en op comfort gerichte zorg. Deze richtlijn is herzien van 2018 tot en met 2023. Alle betrokken organisaties3 hebben deze herziene richtlijn in februari 2024 geautoriseerd en die is nu net gepubliceerd.
Daarnaast geeft NVK aan dat er protocollen4 zijn over hoe de counseling met ouders het beste plaats kan vinden en protocollen voor de medisch inhoudelijke behandeling van deze te vroeg geboren kinderen. Ook zijn er protocollen voor ondersteuning en eventuele nazorg aan de ouders die dit proces doormaken.
Waar het gaat om besluitvorming om de pasgeborene te blijven behandelen is het standpunt «Beslissingen omtrent het levenseinde bij pasgeborenen met ernstige afwijkingen» van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) van belang, en de daarop gebaseerde NVK-leidraad Zorgvuldigheidseisen rond actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen met een ernstige aandoening.
Betekent dit dat baby’s jonger dan 24 weken geen intensieve zorg ontvangen en dat bijvoorbeeld het geboortegewicht geen rol speelt?
In de vorige en herziene richtlijn is de ondergrens voor het bieden van actieve opvang een geschatte zwangerschapsduur van 24+0 weken. Het geboortegewicht maakt hierbij niet uit. NVK geeft aan dat dit niet betekent dat baby’s jonger dan 24 weken nooit intensieve zorg ontvangen en dat er niet naar het geboortegewicht wordt gekeken. De praktijk kan complexer zijn dan in de richtlijn is weergegeven. De richtlijn is het uitganspunt voor het medisch handelen van de specialist, waarbij de aanbevelingen in de richtlijn richtinggevende adviezen vormen voor de praktijk. De context van de individuele patiënt en in dit geval ook de baby zijn leidend. Afwijken van een richtlijn kan in overleg met de zwangere, als dat de meest optimale zorg is, passend bij de individuele context.
Wat gebeurt er als de ouders in zo’n situatie wel intensieve zorg zouden willen?
De NVK geeft aan dat de vraag om baby’s onder de 24 weken op te vangen in de praktijk met enige regelmaat voor komt. In individuele gevallen kunnen zorgverleners afwijken van de richtlijnaanbeveling om vanaf een geschatte zwangerschapsduur van 24+0 weken actieve opvang aan te bieden. Dit is altijd in overleg met de zwangere/ouder(s) en moet goed beargumenteerd en gedocumenteerd worden in het patiëntendossier.
De NVK laat mij weten dat kennis op het terrein van opvang van extreem vroeggeborenen snel toeneemt. De beroepsgroepen volgen deze ontwikkelingen nauwlettend en bespreken doorlopend nieuwe wetenschappelijke literatuur om te bezien of aanpassingen nodig zijn in beleid en in de richtlijn.
Hoe past dit bij de schets die wordt gegeven in het artikel «Op de ic voor baby’s beslissen ouders over leven en dood»?
Het is een gegeven dat er bij extreme vroeggeboorte beslissingen genomen worden over leven en dood. Het is daarbij van belang dat deze besluitvorming zo goed mogelijk tot stand komt, waarbij de medische beoordeling ten aanzien van de mogelijke uitkomsten en het toekomstperspectief van de baby en de voorkeuren van de ouders samen worden meegenomen.
De NVK geeft aan dat het medisch team de medische risico’s en de mogelijke gevolgen kent. De ouders zijn het beste in staat om aan te geven wat voor hen de belangrijkste waarden zijn die moeten worden meegenomen bij het uiteindelijke besluit. De besluitvorming is geïndividualiseerd, dat wil zeggen maatwerk voor dit kind bij deze ouders.
Ik vind dat op deze wijze een goede afweging wordt gemaakt tussen de medische kennis van de arts en de waarden van de ouders.
Klopt het dat er baby’s zijn van 23 weken oud die een grotere overlevingskans hebben dan baby’s van 24 weken vanwege andere ontwikkelingsfactoren zoals geboortegewicht? Zo ja, hoe lang is dit bekend en welke gevolgen heeft zo’n inzicht voor de geldende richtlijn voor behandeling?
De NVK laat weten dat het klopt dat er naast de geschatte zwangerschapsduur individuele factoren zijn die invloed hebben op de overlevingskans en uitkomsten voor het kind. De richtlijnwerkgroep heeft bij de herziening van de richtlijn alle internationale literatuur (tot 2020) hierover meegenomen en gewogen en een figuur ontworpen om de diverse risicofactoren (geslacht, geboortegewicht, eenling vs. meerling, het hebben gekregen van antenatale corticosteroïden, etc.) mee te kunnen wegen in de besluitvorming. In een conceptversie was het voornemen op basis hiervan de ondergrens voor actieve opvang aan te passen.
Het bestuur van de NVK en ook van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) hebben echter in overleg met de richtlijnwerkgroep besloten de ondergrens op 24+0 weken te houden voor het aanbieden van actieve opvang omdat de noodzakelijke randvoorwaarden voor het bieden van deze zorg in de praktijk aanwezig zijn en dat voor onder de 24+0 weken niet het geval is. Zoals hiervoor in de antwoorden op vragen 3 en 4 is aangeven, kunnen zorgverleners echter in individuele gevallen afwijken van de richtlijnaanbeveling.
Bent u bekend met de strikte richtlijn die Nederland hanteert voor het niet behandelen van prematuren geboren voor 24 weken zwangerschap? Klopt het dat Nederland met deze strikte grens een uitzonderingspositie heeft ten opzichte van andere landen? Zo ja, hoe beoordeelt u dat gegeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De Nederlandse richtlijn hanteert een ondergrens van een geschatte zwangerschapsduur van 24+0 weken voor de actieve opvang van prematuren, maar heeft geen uitzonderingspositie hierin. Frankrijk, Zwitserland en België hanteren ook de ondergrens van 24 weken. Er is in Europa variatie wat betreft de ondergrens. Zo is er consensus over actieve opvang vanaf 24 weken, maar er is geen Europese consensus over het eerder opvangen. Er zijn ook landen die geen richtlijn hebben.
Klopt het dat in andere landen een zorgstandaard wordt gehanteerd waarbij een integraal medisch beeld van de baby geldt? Welke andere factoren spelen in omliggende landen, zoals België, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, mee in de daar geldende richtlijnen?
Juist in Nederland geldt een integraal (medisch) beeld voor de extreem vroeggeborene. Niet alleen het overleven (mortaliteit) staat centraal, maar vooral ook de mogelijke gevolgen van overleven (morbiditeit), ofwel de kwaliteit van leven voor het kind op de lange termijn (gezondheid en zelfredzaamheid in de maatschappij) en de impact op het gezin.
De NVK geeft aan dat onderstaande factoren in omliggende landen kunnen meespelen bij het perinataal beleid dat zij daar voeren:
Deze keuzes kunnen doorwerking hebben op de hoogte van zorgkosten in een land en de inrichting van zorgcapaciteit en daarmee beschikbaarheid van zorg ten opzichte van andere groepen.
Bent u bekend met ouders die vanwege andere, ruimere, behandelrichtlijnen naar omliggende landen gaan? Is dit voor ouders mogelijk?
Bij de NVK zijn die voorbeelden niet bekend.
Wat is de vooruitgang in de perinatale zorg geweest sinds 2010 als het gaat om de overlevingskansen van extreem vroeggeboren baby’s?
Onderzoek van een aantal (buitenlandse) centra laat zien dat de overlevingskansen voor deze groep kinderen steeds beter worden. Implementatie van de Nederlandse richtlijn heeft een positief effect gehad op de overlevingskansen in Nederland.
Wanneer komt de nieuwe richtlijn «perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte»?
De herziene richtlijn Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte is 21 maart jl. gepubliceerd op de Richtlijnendatabase van de Federatie Medisch Specialisten.
Wat vindt u een redelijke termijn waarop medische richtlijnen vernieuwd worden, zeker op terreinen waar de wetenschap zich zo snel ontwikkelt?
Medisch specialistische richtlijnen zijn het domein van de medisch specialisten en hun wetenschappelijke verenigingen. Zij zijn verantwoordelijk voor het bepalen van de termijnen waarop de richtlijnen herzien moeten worden op basis van nieuwe wetenschappelijke literatuur, en de ervaringen/expertise van de specialisten en patiëntenorganisaties.
Nu de richtlijn Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte (2024) gepubliceerd is, wil de NVK het volgende herzieningstraject opstarten, vanwege de beschikbaarheid van nieuwe wetenschappelijke literatuur en gezien de ervaren complexiteit en doorlooptijd van het richtlijntraject. Een dergelijk traject kan op zijn vroegst per 2025 starten en streven is dan per 2028 een nieuwe herziene richtlijn te publiceren.
Welke gevolgen hebben nieuwe inzichten op levensvatbaarheid van vroeggeboren baby’s voor de huidige wet- en regelgeving?
In de herziene richtlijn blijft de ondergrens voor actieve opvang op een geschatte zwangerschapsduur van 24+0 weken. De richtlijn heeft daarmee geen gevolgen voor andere wet- en regelgeving (zoals de abortuswetgeving) voor zover daarin wordt aangesloten bij de levensvatbaarheidsgrens van een foetus.
Het item bij Kassa over het tekort aan medische hulpmiddelen in de thuiszorg |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Heeft u de uitzending van Kassa gezien zo ja, wat vond u van dit item?1
Ja, ik heb de uitzending van Kassa gezien. De signalen zoals geschetst in de uitzending van Kassa, evenals de daarin besproken V&VN enquête, zijn mij bekend.
Ik vind het zorgelijk te horen dat zorgprofessionals en patiënten problemen ervaren met het bestellen en de levering van medische hulpmiddelen. Uit de enquête blijkt dat 69 procent van de zorgprofessionals hier maandelijks last van heeft, om verschillende redenen. Ik vind het dan ook van belang dat hierop actie wordt ondernomen en sluit mij aan bij de aanzet die mijn voorganger hier reeds toe heeft gedaan, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4.
Hoewel de uitkomst van de enquête van V&VN een duidelijk signaal afgeeft, vind ik het een goede zaak dat V&VN heeft laten weten vervolgonderzoek in te stellen, aangezien dit kan bijdragen aan verdere duiding.
Wat vindt u ervan dat uit een peiling van de V&VN blijkt dat ruim tweederde van de verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten problemen ervaart bij het bestellen van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat hulpmiddelenleveranciers middels dit verstrekkingsysteem wijkverpleegkundigen «opzadelen» met meer administratieve lasten?
De extramurale hulpmiddelenzorg valt onder de Zorgverzekeringswet. Dit betekent dat het in eerste instantie aan zorgverzekeraars is hier invulling aan te geven. De afgelopen jaren hebben veel zorgverzekeraars ervoor gekozen de extramurale hulpmiddelenzorg te contracteren via medisch speciaalzaken. Uit de signalen van onder meer de uitzending van Kassa komt naar voren dat in deze huidige organisatie relatief meer administratieve lasten worden ervaren door wijkverpleegkundigen ten opzichte van de vorige situatie, waarin hulpmiddelen vaak via de apotheek werden verstrekt. Uiteraard vind ik het onwenselijk dat hierbij een hoge lastendruk wordt ervaren. Hoewel ik als Minister in principe niet ga over hoe zorgverzekeraars invulling geven aan de extramurale hulpmiddelenzorg, vind ik het goed dat er door zorgverzekeraars en het veld inmiddels stappen worden gezet naar een passende organisatie hiervan. Zie hiervoor ook mijn antwoord op de onder meer de vragen 4 en 5.
Overigens zou ik graag toevoegen dat uit de enquête van V&VN blijkt dat 77 procent van de respondenten aangeeft niet op de hoogte te zijn van de mogelijkheid een melding te kunnen doen over knelpunten bij hulpmiddelen.
Ook blijkt uit de enquête dat een groot deel van de respondenten ervaren knelpunten niet meldt.
Ik zou daarom zorgprofessionals willen oproepen om ervaren knelpunten in de hulpmiddelenzorg te melden bij de zorgverzekeraars en toezichthouders aangezien dergelijke signalen noodzakelijk zijn om het beleid waar nodig aan te passen.
Kunt u vertellen hoe u uitvoering geeft aan de aangenomen motie-Van den Berg c.s.?2
Mijn voorganger heeft uw Kamer eerder geïnformeerd over de uitvoering van de motie-Van den Berg3. Hij gaf aan dat de NZa eind december 2023 een brief heeft gepubliceerd over de organisatie van de (spoed)hulpmiddelenzorg4. In deze brief agendeerde de NZa de problemen waar ook de motie-Van den Berg aan refereerde. De NZa riep in deze brief zorgverzekeraars, zorgverleners, leveranciers en andere veldpartijen op de spoedhulpmiddelenzorg passend te organiseren, per uiterlijk 1 juli. Recent heeft de Kwaliteitsraad Hulpmiddelen en Zorg aangegeven dit proces te begeleiden, dat bedoeld is om de door de NZa geconstateerde knelpunten aan te pakken. De Kwaliteitsraad Hulpmiddelen en Zorg is de officiële opvolger van het Bestuurlijk Overleg Hulpmiddelen. De leden van de Kwaliteitsraad zijn hulpmiddelengebruikers, zorgprofessionals, zorgaanbieders/leveranciers, fabrikanten en zorgverzekeraars.
Ik laat mij nauwgezet informeren over de vorderingen die de partijen maken aan deze tafel.
Kunt u aangeven of en zo ja, welke verbeteringen er zijn te constateren sinds de motie-Van den Berg c.s. door de Kamer op 4 april 2023 is aangenomen?
Ja. Sindsdien hebben alle zorgverzekeraars laten weten de zogenaamde «Palliakit» te vergoeden. De Palliakit is een box met hulpmiddelen die preventief kan worden ingezet bij terminale palliatieve patiënten om snel te kunnen handelen als er een plotselinge verslechtering of een acuut probleem optreedt. Ook zijn er door veel verzekeraars specifieke afspraken gemaakt over de levering van blaaskatheters in spoedsituaties. Zorgverzekeraars doen op dit moment hun best om deze informatie zoveel mogelijk bij verzekerden en zorgprofessionals onder de aandacht te brengen. Ik vind dit een goed voorbeeld van hoe spoedzorg passend georganiseerd kan worden. Ik reken erop dat veldpartijen met elkaar afspraken maken hoe ook andere vormen van hulpmiddelenzorg waar (acute) beschikbaarheidsproblemen optreden passend georganiseerd kunnen worden. Regionale voorraden van bepaalde producten horen wat mij betreft bij de mogelijke oplossingen waar het veld naar kan kijken.
Delen alle organisaties de randvoorwaarden die door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in kaart zijn gebracht waar passende extramurale hulpmiddelenzorg in spoedsituaties aan moet voldoen, waaronder de voorwaarde dat een hulpmiddel in geval van spoed 24 uur per dag en 7 dagen per week in de buurt van de patiënt voorradig moet zijn?
De acht randvoorwaarden die de NZa in haar brief heeft opgeschreven zijn geformuleerd op basis van de gesprekken die de NZa heeft gevoerd met partijen binnen de hulpmiddelenzorg (wijkverpleegkundigen, huisartsen, apothekers, hulpmiddelenleveranciers en zorgverzekeraars). Of alle betrokken organisaties in de hulpmiddelenzorg de in kaart gebrachte randvoorwaarden (volledig) onderschrijven, kan ik u niet zeggen. Wel kan ik u melden dat de partijen hun betrokkenheid hebben uitgesproken bij het doel van goede en tijdige toegankelijkheid van de hulpmiddelenzorg, ook in spoedsituaties. Hoe de door de NZa geconstateerde knelpunten precies op te lossen, is op dit moment onderwerp van gesprek aan de overlegtafel van de Kwaliteitsraad Hulpmiddelen en Zorg.
Hoe ver zijn organisaties met de door de NZa opgelegde deadlines met betrekking tot het passend organiseren van DISW-hulpmiddelenzorg in spoedsituaties?
Omdat de vragen 7 tot en met 9 inhoudelijk aan elkaar raken, beantwoord ik deze graag samen.
Ik heb met de NZa contact gehad over de voortgang op deze acties. Zij heeft mij laten weten op dit moment nog gesprekken te voeren in de regio om de stand van zaken te inventariseren. Verder geeft de NZa aan dat het vooralsnog niet lijkt dat partijen al hebben voldaan aan de oproep om per 1 maart 2024 een ambitie en een visie te hebben bepaald. Echter, zij gaf aan dat de deadline blijft staan om per 1 juli de spoedstroom passend te hebben georganiseerd. Zoals hierboven aangegeven zijn partijen hierover op dit moment met elkaar in gesprek onder begeleiding van de Kwaliteitsraad Hulpmiddelen en Zorg.
Ik heb met de NZa besproken wat zij kan doen mochten partijen per 1 juli 2024 de spoedstroom voor DISW-hulpmiddelen niet passend georganiseerd hebben. Uiteindelijk is het aan zorgverzekeraars om zorg, en dus ook de hulpmiddelenzorg in spoedsituaties, passend te organiseren vanuit hun zorgplicht.
De NZa kan in haar rol als toezichthouder via divers toezichtinstrumentarium toezien op de zorgverzekeraars. Voor uitoefening van deze rol door de NZa is het voor hen van belang officiële signalen over knelpunten te ontvangen, vandaar ook mijn oproep problemen te melden bij zorgverzekeraars en toezichthouders.
Tot slot, ik acht het van groot belang dat de hulpmiddelenzorg passend georganiseerd is, voor zowel patiënten als zorgverleners. Ik vertrouw erop dat partijen hier, in reactie op de brief van de NZa, in gezamenlijkheid uitkomen. Mochten partijen er niet in slagen een voor patiënten en zorgverleners bevredigende oplossing te vinden, dan ben ik bereid wettelijke maatregelen te verkennen.
Hebben alle partijen per 1 maart 2024 een passend georganiseerde spoedstroom voor DISW-hulpmiddelen, inclusief handvatten hoe deze te implementeren in een regio?
Zie antwoord vraag 7.
Als partijen geen ambitie en visie hebben, wat zijn hiervan dan de consequenties voor deze organisaties?
Zie antwoord vraag 7.
Welke rol speelt de zorgverzekeraar vanuit hun zorgplicht, aangezien die moet regelen dat de verstrekking van extramurale hulpmiddelen passend georganiseerd is?
Uw vraag geeft eigenlijk al het antwoord. Het klopt dat de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht verantwoordelijk is voor een passende verstrekking van extramurale hulpmiddelen. Extramurale hulpmiddelen maken immers onderdeel uit van de Zorgverzekeringswet.
Vindt u dat er bij de verstrekking van hulpmiddelen (zeker bij spoed) een voorname rol van de apotheker moet zijn? Waarom wel of waarom niet?
Ik deel de lijn die mijn voorganger eerder heeft gedeeld in reactie op de Motie van den Berg c.s.5 Het belangrijkste is dat patiënten zo snel als nodig de hulpmiddelen moeten kunnen gebruiken. Er zijn verschillende modellen, waarvan verstrekking via de apotheek er een is. Zoals ook blijkt uit de voorgaande antwoorden zijn de zorgverzekeraars in eerste instantie aan zet om vanuit hun zorgplicht te borgen dat ook de verstrekking van extramurale hulpmiddelen passend georganiseerd is. Het lijkt mij een goede zaak als zij ook apotheken betrekken bij hun overwegingen.
De KNMG-gedragscode |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Constaterende dat op pagina 42 van de KNMG-gedragscode staat «Klimaatverandering en milieuvervuiling tasten de leefomgeving en gezondheid van mensen steeds meer aan», handelt een arts, die publiekelijk te kennen geeft dat hij of zij van mening is dat klimaat(verandering) de gezondheid niet «steeds meer aan[tast]» en dus geen bedreiging vormt voor de gezondheid van mensen, in strijd met de KNMG-gedragscode, ja of nee?»
Ik begrijp dat u als antwoord een ja of nee verwacht. Zoals op 13 februari jl.1 en op 28 februari jl.2 gemeld kan ik op deze vraag niet met ja of nee antwoorden.
Het bericht 'Thom kwam met z’n rolstoel wel de Domtoren op, maar station Maarssen is ‘onmogelijke horde’' |
|
Cor Pierik (BBB), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Klopt het dat er na maanden nog steeds geen informatie beschikbaar is gesteld over toegankelijkheidsvoorzieningen in stationsgebouwen, zoals eerder toegezegd in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Plas (BBB) over het artikel «Rolstoelgebruiker Annemarie in de kou laten staan door NS»?1
Naar aanleiding van uw eerdere schriftelijke vragen d.d. 25 augustus 2023 is meegedeeld dat algemene informatie zal worden toegevoegd op de website van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat over toegankelijkheidsvoorzieningen in stationsgebouwen, waaronder liften en hellingbanen. Deze actie is nog niet afgerond, maar zal de komende tijd worden uitgevoerd. Bedoeling is om op de site van de rijksoverheid te verwijzen naar de online-informatie die elders reeds wordt aangeboden op de website van ProRail.2 Voor meer informatie daarover zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om te onderzoeken of er een specifiek instrument voor toegankelijkheid op stations kan worden gecreëerd, bijvoorbeeld in de vorm van een meetinstrument dat meet of een station toegankelijk is en of er bijvoorbeeld een alternatief beschikbaar is in geval van uitval van een lift?
Via het Nationale Data Openbaar Vervoer (NDOV) komt binnenkort informatie over de toegankelijkheid van stations, waaronder de werking van liften, beschikbaar zodat (online) reisplanners en appbouwers dit op termijn kunnen opnemen in hun systemen. Het ontsluiten van deze data past binnen de ambitie van het Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV 2022–2032 (verder te noemen Bestuursakkoord).
ProRail heeft in februari 2024 real time beschikbaarheidsinformatie over liften in een testomgeving vrijgegeven via het samenwerkingsverband van decentrale ov-autoriteiten DOVA en daarmee is een eerste mijlpaal richting real-time beschikbaarheidsinformatie van liften voor reizigers behaald. Nadat ProRail de definitieve real time beschikbaarheidsinformatie over liften aan DOVA heeft geleverd, heeft NS ongeveer acht maanden nodig om deze informatie om te zetten in reisinformatie (eerste versie). Op dit moment is nog niet duidelijk wanneer ProRail de definitieve real time beschikbaarheidsinformatie over liften kan leveren aan DOVA.
De reisinformatie die NS op basis van deze data kan ontwikkelen over de liften waarvan ProRail de eigenaar is, is nu nog beperkt tot informatie of de lift het doet of niet. Als de dataset van ProRail wordt verbreed met prognoses voor herstel en/of alternatieven bij een defecte lift kan deze reisinformatie worden verrijkt tot voor reizigers meer betekenisvolle reisinformatie. Zodra ProRail start met de levering van bredere datasets onderzoekt NS op welke wijze en op welke termijn de rudimentaire reisinformatie over defecte liften kan worden uitgebreid zodat er meer betekenisvolle reisinformatie kan worden geleverd. Op dit moment is nog niet duidelijk of en zo ja wanneer ProRail in staat is om deze informatie toe te voegen aan de dataset.
Totdat deze actuele data beschikbaar komen, is er online informatie beschikbaar over liften die voor langere duur (een week of langer) stil staan. Die informatie wordt wekelijks geüpdatet in de reisplanner van NS. Uitgebreide informatie over die procedure is te vinden op de website van ProRail.3 Dat is echter geen real-time informatie. Het kan dus nog steeds zijn dat reizigers voor een niet functionerende lift komen te staan die na de laatste update defect is geraakt.
Kan dit instrument mogelijk worden opgenomen als onderdeel van de Europese regelgeving betreffende toegankelijkheid?
De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Het uiteindelijke doel is om het openbaar vervoer voor iedereen toegankelijk te maken in 2040, conform het VN-Verdrag Handicap. Dit is reeds vastgelegd in het Toekomstbeeld OV 2040. Voor de spoorsector wordt hieraan sinds 2006 gewerkt via het Implementatieplan Toegankelijkheid, waarmee in totaal ongeveer € 550 miljoen geïnvesteerd wordt in betere toegankelijkheid van stations waaronder de aanleg van liften en hellingbanen.
Inmiddels is ruim 90% van alle treinstations in Nederland toegankelijk voor mensen met een beperking. Ten aanzien van het rijdend treinmaterieel geldt dat per eind 2021 al het NS-sprintermaterieel toegankelijk is. Voor regionale treinen geldt dat deze ook beschikken over een toegankelijke instap.
In mijn antwoorden op schriftelijke vragen van het Kamerlid Van der Graaf (ChristenUnie) d.d. 3 november 20234 over defecte toegankelijkheidsvoorzieningen op station Breda heb ik erop gewezen dat binnen het programma toegankelijkheid ook wordt gekeken naar herstel van verzakte perrons. Dit is onderdeel van de reguliere beheertaak van ProRail. ProRail geeft aan dat zij elk station in principe driejaarlijks meten op toegankelijkheidskenmerken. De zelfstandige instap voor mensen met een beperking is overigens niet alleen afhankelijk van de hoogte en afstand van het perron, maar ook van het type materieel waarmee de vervoerder rijdt.
Nadat deze voorzieningen zijn aangelegd moeten die worden onderhouden en dat vereist een extra inspanning, onder andere vanwege de gevoeligheid voor storingen als gevolg van bijvoorbeeld vandalisme en wateroverlast. ProRail geeft daar prioriteit aan zoals in deze antwoorden wordt beschreven (onder andere extra inzet op reparaties en het plaatsen van sensoren). En als in enkele gevallen een lift het tijdelijk niet doet wordt altijd voor vervangend vervoer gezorgd.
Deze inspanningen staan niet op zichzelf, maar moeten worden gezien in de bredere context van internationale verdragen, Europese en nationale wet- en regelgeving en (interdepartementale) beleidsprogramma’s om reizen met het openbaar vervoer voor mensen met een beperking te verbeteren. Zo zijn sinds respectievelijk 2011 en 2012 het Besluit en de Regeling toegankelijkheid van het openbaar vervoer van kracht en heeft Nederland in 2016 het VN-Verdrag Handicap geratificeerd.
Voorts geeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onder meer met het Bestuursakkoord verder invulling aan de ambitie om vanuit het VN-verdrag Handicap de toegankelijkheid van het openbaar vervoer te vergroten. Met het programma «Iedereen onderweg» wordt daarnaast toegewerkt naar een Nederland waarin iedereen die in staat is om naar bijvoorbeeld de supermarkt of het stadhuis te gaan ook met het openbaar vervoer kan reizen, dus met trein, tram, bus of metro.
Waarom worden de verplichtingen van ProRail en de rijksoverheid, op grond van artikel 2a van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte om zorg te dragen voor algemene toegankelijkheid, op dit moment niet nageleefd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat gestrande reizigers naar de rechter kunnen stappen als ProRail en de rijksoverheid hun algemene verplichting niet uitvoeren?
Voor wat betreft de algemene verplichting in geval van een liftstoring, waaraan wordt voldaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
In geval een algemene verplichting niet wordt nageleefd geldt het volgende. Ook reizigers met een beperking kunnen nationale rechtsmiddelen aanwenden. Zij kunnen een klacht indienen bij het College voor de Rechten van de Mens of een juridisch geschil aan de rechter voorleggen. Om de rechtsbescherming verder te borgen heeft het kabinet in het voorjaar van 2023 het principebesluit5 genomen om de facultatieve protocollen bij het VN-Verdrag Handicap en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind te ratificeren. Wanneer ratificatie heeft plaatsgevonden kunnen personen met een beperking na uitputting van de nationale rechtsmiddelen, indien zij dat nodig achten, een klacht indienen bij het Comité voor de Rechten van Personen met een Handicap als zij menen slachtoffer te zijn van een schending van het Verdrag door de Nederlandse Staat.
Wat is de reden dat ProRail al zes maanden problemen heeft met het bestellen van onderdelen voor het herstel van de lift en roltrap op station Maarssen? Hoe kan het dat deze problemen niet eerder zijn opgelost, gezien de algemene verplichting tot toegankelijkheid?
De lift is sinds 1 maart jongstleden weer in bedrijf. Dit neemt niet weg dat de lift veel te lang buiten dienst is geweest en reizigers hierdoor overlast hebben ervaren. Aan herstel van de roltrap wordt nog gewerkt. Een roltrap is geen standaard toegankelijkheidsvoorziening is, maar een voorziening die comfort biedt aan de reiziger en normaliter alleen te vinden is op grotere stations. Ondanks dat vindt ProRail het vervelend als een roltrap defect is. Desalniettemin verwacht ik dat als deze voorzieningen er zijn, deze ook naar behoren werken en zo kort als mogelijk in storing zijn.
ProRail is de afgelopen tijd druk bezig geweest om de problemen op te lossen. Wateroverlast is de oorzaak van de defecte lift en roltrap op dit station, waardoor de apparatuur van beide installaties in de ruimte waarin deze staat opgesteld medio november 2023 defect is geraakt.
In eerste instantie dacht ProRail dat alleen de machinekamer was ondergelopen. Daarom werd die met een reguliere pomp leeggepompt. Binnen een dag was deze ruimte weer volgelopen. Het water bleek uit de kruipruimte te komen. Daarop is een grotere pomp geplaatst waarna diverse tankwagens met water zijn afgevoerd. Ook na plaatsing van de grote pomp bleef het water binnenstromen. Het water bleek via een leegstaand casco door de kruipruimte in de machinekamer te komen. Omdat de ruimte zo vochtig was moest de ruimte enkele weken droog geblazen worden voordat de schade van defecten onderdelen geïnventariseerd kon worden. De machinekamer is nu droog en de schade aan de apparatuur is geïnventariseerd. Het definitief oplossen en het voorkomen dat er «weer» water in de machinekamer komt is complex en zal langere tijd in beslag nemen.
ProRail zoekt nu naar een definitieve oplossing om ervoor te zorgen dat er geen water de machinekamer binnenkomt.
Deelt u de mening dat ProRail en de rijksoverheid op dit moment hun algemene verplichting niet uitvoeren? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze verplichting wel wordt nageleefd? . Wat is de verwachte datum waarop de lift en roltrap op station Maarssen weer operationeel zijn? Bent u ervan op de hoogte dat de verwachting is dat de reparaties nog niet voltooid zullen zijn eind deze maand?
ProRail voldoet aan de algemene verplichting en bij een eventuele storing biedt hij een alternatief. Als eerste biedt ProRail een alternatief voor liftafhankelijke reizigers wanneer een lift niet werkt. Naast een storing kan het ook zijn dat er onderhoud aan een lift wordt uitgevoerd waardoor de lift niet beschikbaar is.
Er zijn al diverse maatregelen ingevoerd. Indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail geldt dat er afspraken zijn gemaakt tussen NS en ProRail. Indien de toegankelijkheidsvoorziening zich bevindt op een treinstation, draagt ProRail er zorg voor dat een gestrande reiziger met een beperking een vervangende oplossing krijgt aangeboden. ProRail heeft in het kader van deze verantwoordelijkheid uitvoeringsafspraken met NS gemaakt.
De liften van ProRail zijn voorzien van een blauwe sticker op de deur of op het kozijn. Hierop staat het telefoonnummer van de melddesk van NS. Indien de reiziger voor een niet werkende lift staat kan de reiziger naar dit nummer bellen om de storing aan te melden (indien dit nog niet is gedaan) en kan de melddesk de reiziger doorverbinden naar de klantenservice van NS die de reiziger van een alternatief reisadvies voorziet.
Als de storing van de lift reeds bekend is en de monteur de storing niet meteen op kan lossen dient de monteur een gele storingssticker (of in geval van gepland onderhoud een gele onderhoudssticker) op de liftdeur te plakken. Deze sticker is groter dan de blauwe sticker en hierop staat het telefoonnummer van de klantenservice van NS. De klantenservice kan de reiziger helpen met een alternatief reisadvies.
Naast de verbetertrajecten die ProRail met zijn onderhoudspartijen in gang heeft gezet om storingen binnen het systeem te verminderen richt ProRail zich op het terugdringen van storingen met een externe oorzaak. ProRail heeft een project gestart specifiek voor wateroverlast die hinder veroorzaakt aan liften en roltrappen op stations. Vanwege de complexe aard zullen definitieve oplossingen relatief veel tijd in beslag nemen. Voorts worden er op dit moment op de meest vandalisme gevoelige stations camera’s geïnstalleerd die gericht worden op liften. Verder heeft ProRail een aantal kleinere acties in gang gezet, zoals een pilot met sterkere drukknoppen die minder snel vernield kunnen worden en het plaatsen van blauwe liftstickers op een dusdanige manier dat deze moeilijk kunnen worden verwijderd.
Zijn er naast station Maarssen nog andere stations met hetzelfde probleem van ontoegankelijkheid? En zo ja, kunt u ons een overzicht geven van hoe groot het probleem van ontoegankelijke stations op dit moment is?
Zoals in het antwoord op vraag is meegedeeld is de lift sinds 1 maart jongstleden weer in gebruik. De roltrap is inmiddels 23 jaar oud. ProRail wijst erop dat onderdelen schaars zijn. De onderdelen worden medio maart geleverd. Verwacht hersteldatum van de roltrap is 22 maart 2024.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de problemen met water op station Maarssen worden opgelost en de lift en roltrap snel weer gebruikt kunnen worden?
Helaas is dit het geval. Op 10 maart 2023 waren 8 liften en roltrappen langer dan gebruikelijk stil. Daarvan zijn 7 liften en 2 roltrappen defect als gevolg van wateroverlast.
De totale stilstand (langer dan een week) van alle ProRail liften en roltrappen is bij liften rond 3% en bij roltrappen rond 1%.
Gemiddeld is een lift in 2023 in totaal 9 keer in storing geweest. Van de gemiddeld 9 storingen in 2023 betreft meer dan de helft (5 van de 9 gevallen) een storing met externe oorzaak, zoals wateroverlast, aanrijding, vandalisme etc. Bij 4 van de 9 gevallen gaat het om een interne storing (technisch falen).
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Spoor op 7 maart 2024?
Zie het antwoord op vraag 6.
De npo-radio1-uitzending van Argos van zaterdag 3 februari jl. en het bericht ‘Negens en tienen voor artsen die dat niet verdienen’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met de radio-uitzending van Argos met de titel «Het raadsel van de Nederlandse zorgkwaliteit»1 en het artikel in het FD «Negens en tienen voor artsen die dat niet verdienen»?2
Ja.
Bent u geschrokken van de in de uitzending genoemde enorme verschillen tussen zorgverleners en de complicaties na prostaatoperaties? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er zorginstellingen zijn waar het complicatierisico 85% is, terwijl dat elders 15% is (en in bijvoorbeeld Duitsland zelfs minder dan 5%), zonder dat patiënten daarvan op de hoogte kunnen zijn?
Ik vind het belangrijk dat patiënten inzicht hebben in uitkomsten van zorg. Dit helpt patiënten in het kiezen van de best passende behandeling en zorgaanbieder. Het is daarom schokkend dat verschillen in uitkomsten na prostaatoperaties zo groot zijn en dat patiënten dat niet weten. Ondanks jaren van inspanning van partijen laten deze bronnen een beeld zien dat wij op het gebied van transparantie voor de patiënt nog te weinig zijn opgeschoten. Dat vind ik moeilijk uit te leggen.
Onderschrijft u de noodzaak van de beschikbaarheid en transparantie van gegevens die zorgvragers helpen om inzicht te krijgen in de kwaliteit van zorgverleners ten behoeve van het kiezen van een passende zorgverlener en het vormen van realistische verwachtingen? Zo ja, onderschrijft u de waarde van gedeelde patiëntenervaringen, zoals die worden verzameld op Zorgkaart.nl?
Ik onderschrijf de noodzaak van de beschikbaarheid en transparantie van informatie over kwaliteit en patiëntervaringen. Patiënten moeten keuzes kunnen maken op basis van persoonlijke voorkeuren. Naast klinische en patiëntgerapporteerde informatie gaat het ook om bijvoorbeeld bejegening. Het totaalplaatje is belangrijk om patiënten in de positie te stellen om onderbouwde keuzes te kunnen maken (zie ook vraag3.
Deelt u de mening dat naast patiëntervaringen ook andere kwaliteitsgegevens transparant beschikbaar zouden moeten zijn, zoals de effectiviteit en duur van behandelingen, het percentage complicaties, de overlevingscijfers, data over kwaliteit-van-leven-na-behandeling, etc.? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het komt dat ondanks de jarenlange vraag om dergelijke kwaliteitsgegevens, het voor zorgvragers nog steeds niet mogelijk is om deze te kunnen inzien?
Ik onderschrijf dat naast patiëntervaringen ook andere kwaliteitsgegevens transparant beschikbaar moeten zijn voor patiënten. In het IZA zijn hier afspraken over gemaakt.
Het proces om tripartiet (patiënten, zorgverleners en zorgverzekeraars) tot afspraken te komen over hoe en wanneer kwaliteit van zorg gemeten moet worden, kost tijd. Daarnaast kan het ontbreken van een duiding van gegevens leiden tot verkeerde interpretaties en komt er handwerk te pas bij het aanleveren van de data door missende automatische koppelingen. Dit zorgt voor terughoudendheid tot transparantie bij zorgaanbieders en zorgverleners.
Wie is de eigenaar van data over de effectiviteit en duur van behandelingen, het percentage complicaties, etc.? Wat is mogelijk en wat is nodig om deze gegevens gekoppeld aan zorgorganisaties en behandelaars centraal te ontsluiten?
Er is niet één juridische eigenaar van de data over de effectiviteit en duur van behandelingen, complicaties, etc. te noemen. Een belangrijke stap om gegevens gekoppeld aan zorgorganisaties en behandelaars centraal te ontsluiten, is een wettelijke grondslag om deze gegevens te mogen verwerken. Het Wetsvoorstel kwaliteitsregistraties zorg, dat dit wettelijk regelt, is aangemeld voor behandeling in de Tweede Kamer.
Welke stappen zijn, of worden op dit moment genomen om de informatiepositie van patiënten te verbeteren en bent u bereid om de regie te nemen in overleg tussen de patiëntenfederatie, de zorgverzekeraars, de wetenschappelijke verenigingen en de brancheverenigingen om concrete afspraken te maken over het verzamelen van kwaliteitsgegevens en deze transparant beschikbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Er worden verschillende stappen gezet om de informatiepositie van patiënten te verbeteren. In het programma Uitkomstgerichte zorg, dat onder de vlag van het IZA wordt uitgevoerd, wordt gewerkt aan uitkomstinformatie voor de patiënt en er is ingestemd met een Uitvoeringsplan kwaliteitstransparantie GGZ. Ook is de nationale Visie op het gezondheidsinformatiestelsel, waarin we inzetten op het vergroten van de databeschikbaarheid, naar de Tweede Kamer gestuurd.
Daarnaast is het Wetsvoorstel kwaliteitsregistraties nodig om stappen te zetten in het beschikbaar en transparant maken van kwaliteitsgegevens (zie ook het antwoord op vraag4. Deze ligt klaar voor behandeling in de Tweede Kamer.
Tot slot onderzoek ik samen met het Zorginstituut of haar kwaliteitstaken gemoderniseerd kunnen worden, om bij te dragen aan het transparant maken van kwaliteitsgegevens.
Bent u bereid om voor de zomer te komen met een concreet stappenplan centrale ontsluiting van kwaliteitscijfers en nog dit kalenderjaar de eerste stappen te zetten? Zo nee, wanneer dan wel?
Er wordt veel gedaan om transparantie te bevorderen, bijvoorbeeld in het programma Uitkomstgerichte zorg. Dit heeft vooral impact op de (midden-)lange termijn. Ik onderzoek komende periode met IZA partijen wat mogelijk is om patiënten op korte termijn van meer informatie over kwaliteit van zorg te voorzien en spoor hen aan hier het optimale in te doen. Ik zal uw Kamer hier rond de zomer over informeren.
Het bericht Maartje Kraamzorg trekt de stekker eruit, kraamzorg in Twente moet hulp zoeken voor 160 gezinnen |
|
Sarah Dobbe |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een zorgorganisatie die kraamzorg levert nu wegvalt, terwijl er nu al sprake is van nijpende tekorten? In hoeverre vindt u het wenselijk dat dergelijke zorgorganisaties verdwijnen gezien dit de toegankelijkheid van zorg mogelijk verder onder druk zet?1
Graag wil ik benadrukken dat de kraamzorg een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de integrale geboortezorg die een goede start aan ouder(s) en kind kan bieden. De continuïteit en kwaliteit van deze zorg is belangrijk. Hiervoor zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars in eerste instantie verantwoordelijk. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien hierop toe. In de kraamzorg spelen al langere tijd capaciteitsproblemen, met name in de zomer, veroorzaakt door een tekort aan kraamverzorgenden, vakantie, een piek in de bevallingen en ziekteverzuim. Tot op heden hebben kraamvrouwen nog steeds kraamzorg ontvangen, al is het niet altijd het aantal geïndiceerde uren, maar in ieder geval wel in het indicatieprotocol vastgelegde minimum van 24 uur.
Ik heb navraag gedaan bij de NZa en IGJ. Zij geven aan dat zij niet eerder signalen hebben ontvangen over het wegvallen van Maartje Kraamzorg of de Sint Maarten Zorggroep waar Maartje Kraamzorg onderdeel van uitmaakt. Wel is bij de NZa bekend dat de kraamzorg in die regio onder druk is komen te staan. In het kader van de vroegsignalering zijn afspraken gemaakt met betrokken partijen over het handelen bij dreigende discontinuïteit van zorgaanbieders2. In dit specifieke geval zijn zorgverzekeraars echter helaas niet op de hoogte gebracht van het stoppen van Maartje Kraamzorg, ook Bo geboortezorg was niet op de hoogte. Hierdoor hebben partijen niet de mogelijkheid gehad om tijdig op zoek te gaan naar een passende oplossing en, indien nodig, te escaleren naar de NZa en VWS. De preferente zorgverzekeraar is in gesprek met de overige aanbieders in Twente om de cliënten alsnog te plaatsen. Ik ga er daarom vanuit dat hiermee de toegankelijkheid geborgd is.
Heeft u eerder al signalen gekregen dat deze zorgorganisatie zou wegvallen? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Zoals in antwoord 1 aangegeven heb ik navraag gedaan bij de NZa en IGJ. Beide hebben geen signalen ontvangen over het wegvallen van Maartje Kraamzorg.
Wat is uw reactie op het feit dat «de lage tarieven die zorgverzekeraars betalen» als één van de belangrijkste redenen wordt genoemd dat deze organisatie het niet langer redt? In hoeverre (h)erkent u het beeld dat er te lage tarieven geboden worden door zorgverzekeraars voor kraamzorg?
In de kraamzorg is sprake van capaciteits- en financiële vraagstukken. Om die reden hebben Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo geboortezorg in juni 2023 een convenant afgesloten om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Onder andere zijn afspraken gemaakt over hogere tarieven gedurende de looptijd van het convenant. Ook heeft de NZa extra tariefruimte gecreëerd in de regelgeving, zodat zorgverzekeraars en zorgaanbieders daar waar nodig aanvullende afspraken kunnen maken. Bo geboortezorg en ZN hebben toen ook een onderzoek laten uitvoeren naar de financiële situatie van de sector. Daaruit is een gedifferentieerd beeld naar voren gekomen; er zijn zowel organisaties waar het relatief goed gaat, als organisaties in financieel zwaar weer. Dit benadrukt het belang van een goed gesprek, in alle openheid, tussen iedere zorgaanbieder en zorgverzekeraar over de financiële situatie van de zorgaanbieder. Zij zijn gezamenlijk aan zet en kunnen per geval bepalen wat nodig is. ZN en Bo geboortezorg werken aan een vervolg op het convenant, waar ook afspraken over de tarieven onderdeel van uitmaken. De NZa start binnenkort met het kostenonderzoek dat zij regulier doet om periodiek de maximumtarieven bij te stellen. De uitkomsten hiervan zijn relevant voor de tarieven vanaf 1 januari 2026.
Is bekend of er nog andere kraamzorgorganisaties zijn die dreigen weg te vallen? Zo ja, welke?
Ik heb navraag gedaan bij de toezichthouders. Zowel de NZa als de IGJ hebben geen signalen ontvangen dat andere kraamzorgorganisaties dreigen om te vallen.
Waar kunnen de genoemde 160 kraamgezinnen op dit moment terecht met hun zorgvraag? Welke maatregelen gaat u nemen als blijkt dat er onvoldoende zorgaanbod is om deze 160 kraamgezinnen van kraamzorg te voorzien?
Maartje Kraamzorg stopt per 1 mei. De preferente zorgverzekeraar heeft aangegeven verrast te zijn door het stoppen van Maartje Kraamzorg en is hierover met de organisatie in gesprek. Gezamenlijk wordt gekeken of cliënten bij andere aanbieders geplaatst kunnen worden. Dit sluit aan op de beoogde landelijke afspraken tussen ZN en Bo geboortezorg.
In eerdere beantwoording van Kamervragen heeft u aangegeven dat er onderzoek wordt gedaan naar de loonontwikkeling van de kraamzorg, is dit onderzoek inmiddels afgerond en zou u de resultaten van dit onderzoek met de Kamer kunnen delen?2
Als onderdeel van het convenant voor 2023 hebben Bo geboortezorg en ZN ook opdracht gegeven voor onderzoek naar de financiële situatie en de loonontwikkeling in de kraamzorg. Dit onderzoek is afgerond. Ik heb Bo geboortezorg en ZN gevraagd dit onderzoek beschikbaar te maken op hun website, zodat dit onderzoek breed toegankelijk is.
In hoeverre (h)erkent u het beeld dat de huidige arbeidsomstandigheden, zoals slechte beloning voor de wachtdienst en de hoge werkdruk, leiden tot het huidige personeelstekort in de kraamzorg?
Bo geboortezorg geeft aan dat zij van hun achterban horen dat de lage beloning, werkdruk en werk-privébalans van invloed zijn op de uitstroom in de kraamzorg. Uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat de drie voornaamste redenen om te vertrekken bij een werkgever ontwikkelmogelijkheden, werkinhoud en de privésituatie zijn. Ook werkdruk komt terug in de top 5 van vertrekredenen. Arbeidsvoorwaarden spelen een beperktere rol en staan slechts op de negende plaats als reden om weg te gaan.
Voor het behoud van medewerkers is inzet op goed, aantrekkelijk en modern werkgeverschap essentieel. Hier ligt een belangrijke rol voor werkgevers. Zij zijn immers primair verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid. Met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) stimuleert en ondersteunt de Minister van VWS hen hierin. De focus ligt daarbij op professionele autonomie en zeggenschap, begeleiding van nieuwe medewerkers, aandacht voor een goede balans tussen werk en privé, een gezonde en veilige werkomgeving en het aantrekkelijker maken van werken in loondienst.
Deelt u de mening dat het garanderen van kraamzorg een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van het actieprogramma Kansrijke Start?
Voor het garanderen van Kraamzorg zijn wettelijke kaders van toepassing, namelijk de kwaliteits- en continuïteitswaarborgen van de Zorgverzekeringswet.
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk om respectievelijk goede zorg te leveren en aan de zorgplicht te voldoen. De NZa en de IGJ zien hierop toe. Ik juich het dan ook toe dat zorgaanbieders en verzekeraars met elkaar in gesprek zijn over verlenging van een convenant dat hen beide helpt in het nakomen van hun verantwoordelijkheden.
Welke maatregelen bent u bereid om te nemen om kraamzorg nu en in de toekomst te garanderen?
Ik vind het van belang dat de continuïteit en kwaliteit van zorg zoveel als mogelijk geborgd is. Zoals hiervoor al gezegd zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars in eerste instantie verantwoordelijk en zien de NZa en de IGJ hierop toe.
Ik heb respect voor de wijze waarop het kraamverzorgenden, zorgaanbieders en zorgverzekeraars tot op heden is gelukt elke kraamvrouw die dat wenst kraamzorg te bieden in lijn met het afgesloten convenant. Ook zijn in dit convenant afspraken gemaakt over een toekomstbestendige sector. Het is aan ZN en Bo geboortezorg om tot opvolging van dit convenant te komen. De NZa is hier ook bij betrokken. Eenieder pakt hierin zijn rol en verantwoordelijkheid, ik heb daarmee de verwachting dat de gesprekken tussen de beide partijen tot een goed resultaat zullen leiden.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Euthanasie bij psychisch lijden |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Je patiënt eindeloos laten lijden, dat is ook een keuze» en kunt u een reactie geven hierover?1
Ja, ik ben bekend met het artikel en ook met de problematiek die daarin wordt geschetst. Ik betreur het ten zeerste als (jonge) mensen zo wanhopig zijn dat zij zich suïcideren omdat zij geen andere uitweg meer zien.
Psychiaters erkennen het lijden van de mensen met dergelijke problematiek en het is de vraag of het een keuze is van hen om patiënten eindeloos te laten lijden. Er kunnen ook inhoudelijke redenen zijn dat niet aan het verzoek wordt voldaan. Bij psychiaters wordt ook terughoudendheid gezien om een euthanasieverzoek van een patiënt te beoordelen of om eventueel euthanasie te verlenen. Ik vind het heel belangrijk dat hier verandering in komt, zodat mensen met psychisch lijden met een persisterende doodswens en een euthanasieverzoek passende en tijdige zorg krijgen en dat de wachtlijst bij Expertisecentrum Euthanasie (EE) wordt teruggebracht.
Gezien de bestaande terughoudendheid van psychiaters is het voor EE echter niet eenvoudig om voldoende psychiaters te vinden die voor EE willen werken. Ook is er een tekort aan psychiaters die een second opinion willen verrichten of als SCEN (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland)-arts willen fungeren, ondanks alle goede initiatieven die inmiddels in gang zijn gezet, waaronder de oprichting van het landelijk expertisenetwerk ThaNet2 met subsidie van het Ministerie van VWS. ThaNet is opgericht om kennis en expertise te verspreiden onder psychiaters en andere zorgprofessionals binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz) zodat persisterende doodswensen nog beter besproken worden binnen de ggz, euthanasieverzoeken worden beoordeeld en meer psychiaters bereid worden gevonden om second opinions te verrichten in het kader van een euthanasietraject of om als SCEN-arts te fungeren.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de wachttijd voor mensen met een psychische aandoening en een euthanasieverzoek tot maar liefst drie jaar kan oplopen voordat hun verzoek in behandeling wordt genomen?
Ik vind het onacceptabel als mensen met psychisch lijden en een aanhoudende doodswens/euthanasiewens geen tijdige en passende zorg krijgen en vind het dan ook heel belangrijk (zoals ik ook bij de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven) dat de huidige wachttijd bij EE voor mensen met een psychische aandoening wordt teruggebracht.
Zoals EE in haar reactie op het artikel in de Volkskrant aangeeft, worden euthanasieverzoeken op basis van psychisch lijden inmiddels niet alleen door psychiaters van EE opgepakt, maar ook door artsen en verpleegkundigen met
psychiatrische expertise waardoor de wachttijd voor patiënten met psychisch lijden varieert van enkele maanden tot, in enkele (complexe) gevallen, helaas drie jaar.
Kunt u aangeven welke knelpunten u ziet waardoor er onvoldoende tijdige (euthanasie)hulp kan worden verleend aan mensen die in psychische nood verkeren?
Er is onvoldoende passende zorg voor mensen met een psychische aandoening en een persisterende doodswens of verzoek tot euthanasie. Het is van belang dat een persisterende doodswens bij mensen die in behandeling zijn binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz) besproken wordt. Het wordt door psychiaters om verschillende redenen als complex ervaren om een euthanasieverzoek van eigen patiënten te onderzoeken. Er is sprake van terughoudendheid en handelingsverlegenheid bij psychiaters om doodswensen/euthanasieverzoeken te onderzoeken, te beoordelen of eventueel om euthanasie te verlenen. In het veld wordt overigens gesignaleerd dat er een afname is van deze terughoudendheid en handelingsverlegenheid. Er is brede interesse voor het onderwerp, ThaNet wordt geregeld gevraagd voor scholing en onderwijs, er zijn binnen diverse ggz-instellingen initiatieven om de zogenaamde euthanasiezorg intern beter te regelen, er zijn meer psychiaters bereid om second opinions te verrichten en in verschillende regio’s wordt gezien dat de second opinions in toenemende mate worden aangevraagd door psychiaters die werkzaam zijn in de ggz (en dus niet bij EE).
Patiënten melden zich zelf bij EE aan, maar ook psychiaters (en andere artsen) verwijzen door naar EE waar mensen vervolgens op de wachtlijst komen terwijl de praktijk uitwijst dat EE slechts 10 tot 15% van het totale aantal hulpvragen op basis van psychisch lijden uitvoert. Ruim 20% van de patiënten trekt zich terug na aanmelding of gedurende het traject. Ongeveer 30% wordt afgewezen in verband met het niet voldoen aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen. De overige patiënten vallen af wegens andere redenen (behandelaar neemt het verzoek terug, patiënt geeft geen toestemming om medische informatie op te vragen, overlijden etc). Door persisterende doodswensen binnen de ggz te bespreken en verzoeken tot euthanasie binnen de ggz te beoordelen is de verwachting dat minder patiënten zich aanmelden bij EE en het knelpunt van de lange wachtlijsten zal afnemen.
Tevens wordt verwacht dat de terughoudendheid en handelingsverlegenheid bij psychiaters om euthanasie zelf te verrichten verder af zal nemen in het licht van de hierboven genoemde ontwikkelingen. Het knelpunt dat er weinig psychiaters zijn die een second opinion verrichten in het euthanasietraject lijkt overigens af te nemen nu meer psychiaters bereid zijn om second opinions te verrichten.
Kunt u aangeven op welke wijze deze knelpunten met een passend tempo (moeten) worden verholpen, waarbij de urgentie van het onmenselijke wachten wordt erkend?
Het landelijk expertisenetwerk ThaNet zet zich in voor het bevorderen van de beschikbaarheid van passende zorg aan mensen met psychisch lijden door de deskundigheid van psychiaters en andere artsen/ggz-behandelaren te vergroten en daarmee het doorverwijzen naar EE terug te dringen. Daarnaast dragen consulenten van EE eraan bij dat steeds meer psychiaters zelf een euthanasieverzoek in behandeling nemen en gehoor geven aan de euthanasiewens van hun patiënt. Verder wordt vanuit EE ingezet op samenwerking en uitwisseling van kennis en ervaring tussen EE en het ggz-veld door de inzet van een relatiebeheerder van EE. Initiatieven als stichting Kea en de stichting In liefde laten gaan dragen ook bij aan het vergroten van kennis over en begrip voor euthanasie bij psychisch lijden. Er is inmiddels een beweging zichtbaar binnen de ggz, maar dergelijke processen – waarbij er sprake is van een noodzakelijke «cultuuromslag» – vergen tijd en zijn helaas niet op korte termijn te realiseren.
Verder wil ik erop wijzen dat het van groot belang is om te voorkomen dat mensen een euthanasiewens ontwikkelen omdat zij in psychische nood verkeren. In dit kader wordt ingezet op het versterken van de toegankelijkheid en kwaliteit van de ggz. Dit gebeurt enerzijds vanuit de landelijke stuurgroep toegankelijkheid en wachttijden en anderzijds vanuit de afspraken die we in het Integraal Zorgakkoord (IZA) hebben gemaakt over het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz.
Ook vroegtijdige, laagdrempelige hulp aan mensen met een chronische, persisterende en/of suïcidale doodswens, kan ertoe bijdragen dat er voor deze mensen perspectieven ontstaan op een betekenisvol leven met een psychische aandoening. Het gesprek over de dood kan in sommige gevallen juist ook bijdragen aan het verminderen van suïcidale gedachten en aan de preventie van zelfdoding. Deze gesprekken kunnen daarmee vroegtijdig soelaas bieden en bijdragen aan het verminderen van het aantal euthanasieverzoeken en het tijdig verwijzen naar de juiste zorg. Onlangs is het rapport over de verkenning naar vroegtijdige hulp aan mensen met een vaak ambivalente, chronische, persisterende en/of suïcidale doodswens aan uw Kamer verstuurd.3 Hierbij heeft de voormalig Minister van VWS aangegeven in gesprek te gaan met relevante (veld-)partijen over de wijze waarop en door wie het beste opvolging kan worden gegeven aan de mogelijkheden tot verbetering van het bestaande hulpaanbod en de twee als kansrijk geschetste scenario’s voor de uitbreiding van het bestaande hulpaanbod, te weten centra waar herstelgericht gewerkt wordt op basis van ervaringsdeskundigheid en Geestelijke Verzorging Thuis. Voor het Ministerie van VWS is vooral een stimulerende en faciliterende rol weggelegd. Het is primair aan de relevante veldpartijen om in gezamenlijkheid te zorgen voor laagdrempelige zorg, hulp, begeleiding en ondersteuning voor mensen met psychisch lijden en een aanhoudende doodswens.
Daarnaast ga ik met relevante veldpartijen – waaronder ThaNet, EE, de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), stichting Kea, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), de Nederlandse ggz, de stichting In liefde laten gaan, 113 Zelfmoordpreventie, MIND en Zorgverzekeraars Nederland – in gesprek om gezamenlijk in kaart te brengen hoe de beweging die zichtbaar is in het ggz-veld verder kan worden gebracht en versneld.
Deelt u de analyse dat er veel meer kennis en expertise over euthanasieverzoeken bij eigen behandelaren (waaronder psychiaters en huisartsen) aanwezig moet zijn om patiënten met een psychische aandoening beter te kunnen helpen?
Die analyse deel ik zeker. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 4 heb aangegeven, beoogt ThaNet de kennis en expertise over euthanasieverzoeken bij eigen behandelaren (psychiaters en andere artsen) te vergroten. Ook andere partijen, waaronder EE, de NVvP en stichting Kea dragen hieraan bij.
Kunt u toelichten hoe het ervoor staat met het landelijk netwerk Persisterende doodswens en euthanasieverzoek op psychische grondslag? Worden de beoogde doelstellingen bereikt en is dit voldoende om de problematiek te verhelpen?
Het landelijke expertisenetwerk ThaNet heeft verschillende netwerkbijeenkomsten gehouden en een (jaarlijks) symposium georganiseerd. Ook is er inmiddels een website waar veel kennis en expertise wordt gedeeld, brengt ThaNet een nieuwsbrief uit en vindt er voorlichting en scholing plaats. ThaNet werkt samen met relevante veldpartijen (zie in dit kader het antwoord op vraag 4). De activiteiten van al deze organisaties tezamen moeten bijdragen aan de beoogde cultuuromslag. Zoals bij de beantwoording van vraag 4 is aangeven, ga ik daarnaast met relevante veldpartijen in gesprek om te kijken hoe we de beweging in het ggz-veld kunnen versnellen.
Kunt u aangeven op welke wijze het Expertisecentrum Euthanasie acuut wordt bijgestaan om de wachtlijsten voor mensen met een psychische aandoening en een euthanasieverzoek te verminderen?
Het aantrekken van extra psychiaters, het bieden van een goede werkomgeving en waar mogelijk het aanpassen van de eigen werkwijze is de verantwoordelijkheid van EE. Verder beoogt ThaNet, samen met andere partijen, de kennis en expertise bij psychiaters en andere artsen te vergroten en daarmee doorverwijzing naar EE tegen te gaan (zie ook de beantwoording van vraag 5).
Naar aanleiding van de motie Paulusma4 bezie ik momenteel hoe de consultatiefunctie door EE eventueel structureel kan worden georganiseerd. In de kabinetsreactie op de vierde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) zal ik uw Kamer hierover informeren.
Het bericht ‘Verzorgingshuis laat stervende patiënt (87) niet meer eten, verpleger kan het niet verkroppen en gaat in de fout’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verzorgingshuis laat stervende patiënt (87) niet meer eten, verpleger kan het niet verkroppen en gaat in de fout»?1
Ja.
Wanneer worden de onderzoeken van het Openbaar Ministerie en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd naar deze casus afgerond? Kunt u de Kamer informeren zodra over de uitkomsten van de onderzoeken meer bekend is?
Zoals het Openbaar Ministerie (OM) op 5 maart 2024 op zijn website kenbaar heeft gemaakt,2 zijn de stukken uit het medisch dossier in juli 2023, op vordering van de officier van justitie, door de rechter-commissaris in beslag genomen. Tegen deze inbeslagname heeft de behandelend arts bezwaar gemaakt vanwege zijn medisch beroepsgeheim. De rechter-commissaris was met het OM van oordeel dat er in dit geval zwaarwegende redenen zijn om het beroepsgeheim te doorbreken. Ook de rechtbank kwam op 14 februari 2024 tot dit oordeel en verklaarde de bezwaren van de arts ongegrond. De arts heeft tegen de beslissing van de rechtbank cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. In afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad ligt het onderzoek van het OM stil. Het is daarom nog niet te zeggen wanneer dit onderzoek zal zijn afgerond.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft laten weten dat zij het onderzoek na de zomer verwacht af te ronden. Over lopend onderzoek doet de IGJ geen verdere mededelingen. Te zijner tijd zal een zakelijke weergave van het rapport onder toezichtdocumenten worden gepubliceerd op de website van de IGJ.
Kunt u in algemene zin bevestigen dat versterving een vrijwillige keuze moet zijn en dat dit nooit opgedrongen mag worden door naasten, zoals familieleden?
Aan het woord versterving kunnen verschillende betekenissen worden gegeven. Wij gaan ervan uit dat u «bewust stoppen met eten en drinken» (BSTED) bedoelt. De grondslag voor het recht op het stoppen met eten en drinken is gelegen in het grondwettelijke als ook verdragsrechtelijke zelfbeschikkingsrecht van de patiënt. Het is de patiënt zelf die een keuze maakt of hij bewust wenst te stoppen met eten en drinken. Deze keuze dient altijd vrijwillig te zijn.
Kunt u aangeven hoe die vrijwilligheid door zorgverleners wordt getoetst?
In zijn algemeenheid geldt dat iedere patiënt wilsbekwaam wordt geacht, totdat het tegendeel is komen vast te staan. De patiënt hoeft dan ook niet te bewijzen dat hij wilsbekwaam is. Als een zorgverlener twijfelt over de wilsbekwaamheid, kan die getoetst worden aan de hand van professionele richtlijnen en/of door een collega te consulteren. Zorgverleners zullen altijd in gesprek gaan met de betrokkene om de achtergrond van de wens te onderzoeken.
Kunt u eveneens aangeven hoe de wilsbekwaamheid van de patiënt in kwestie wordt getoetst?
Over de betreffende kwestie kan ik geen uitspraken doen. In zijn algemeenheid geldt dat een patiënt wilsbekwaam wordt geacht tot het tegendeel is komen vast te staan. Als zorgverleners twijfelen over de wilsbekwaamheid van patiënten kunnen zij dat toetsen aan de hand van professionele richtlijnen en/of door het consulteren van een collega.
Kunt u uiteenzetten hoe het niet meer toedienen van eten en drinken zich wat u betreft verhoudt tot het verbod op hulp bij zelfdoding (artikel 294 Wetboek van Strafrecht)?
Zorgverleners die zorg bieden aan patiënten die zelf bewust stoppen met eten en drinken respecteren de autonome beslissing van de patiënt en houden de patiënt comfortabel. De zorg en ondersteuning voor een patiënt die gekozen heeft voor bewust stoppen met eten en drinken, zijn gericht op het adequaat en proportioneel verlichten van het lijden van de patiënt, niet op het veroorzaken of versnellen van het levenseinde. Dergelijke zorgverlening aan mensen die wilsbekwaam hebben besloten te stoppen met eten en drinken is gelijk te stellen aan de zorg waarmee mensen worden omringd die een medische behandeling weigeren en daaraan komen te overlijden. Deze begeleiding is daarmee een vorm van palliatieve zorg, die aan alle patiënten die lijden geboden moet worden.
Wanneer een patiënt echter afhankelijk is van de zorg van een ander voor toediening van vocht en voeding, maar daarvan verstoken blijft waardoor deze patiënt komt te overlijden, kan sprake zijn van strafbaar handelen. In een dergelijk geval is de verdenking niet zozeer hulp bij zelfdoding (artikel 294 Wetboek van Strafrecht), maar kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verlating van hulpbehoevenden (artikel 255 Wetboek van Strafrecht) of dood door schuld (artikel 307 Wetboek van Strafrecht). Als die verdenking bestaat, dan zal het OM de zaak onderzoeken.
Het oordeel of van strafbaar handelen sprake is, is uiteindelijk aan de rechter. Die zal daarbij kijken naar alle omstandigheden van het geval. Wanneer sprake is van een medische setting zal onder meer van belang zijn of de patiënt zelf behandeling of verzorging heeft geweigerd, of die patiënt toen wilsbekwaam was en hoe met die wens is omgegaan. Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven staat het patiënten in beginsel vrij om te stoppen met eten en drinken, ook als zij daarmee hun eigen levenseinde bespoedigen.
Hoe vaak komt het voor dat mensen bewust willen stoppen met eten en drinken om hun sterven te bespoedigen (versterven)? Is er een ontwikkeling zichtbaar in het aantal mensen dat overlijdt door versterving? Neemt dat aantal toe?
In de herziene KNMG-handreiking «Zorg voor mensen die stoppen met eten en drinken om het levenseinde te bespoedigen» wordt verwezen naar twee onderzoeken uit 2007 en 2015. In deze onderzoeken komt naar voren dat het in 0,5–1,7% van alle sterfgevallen in Nederland mensen betreft die bewust stopten met eten en drinken. Het is niet bekend of er op dit moment een ontwikkeling is in het aantal mensen dat hierdoor overlijdt en of dit aantal toeneemt.
Klopt het dat er bij versterving vaak sprake is van een afgewezen of niet uitgevoerd euthanasieverzoek? Zo ja, wat vindt u daarvan?
In voorgenoemde KNMG-handreiking is opgenomen dat er in 19 tot 45% van de gevallen waarin mensen bewust stoppen met eten en drinken sprake is van een afgewezen of niet uitgevoerd euthanasieverzoek. Als een wilsbekwame patiënt bewust besluit om te stoppen met eten en drinken, moet de zorgverlener het besluit van de patiënt en daarmee de autonomie van de patiënt respecteren, ongeacht of daarbij sprake is van een eerder afgewezen of niet uitgevoerd euthanasieverzoek.
Kunt u aangeven welke rechten en plichten zorgverleners hebben als een patiënt bewust wil stoppen met eten en drinken? Erkent u dat er sprake is van strijdende plichten?
De zorgverlener dient te handelen als een «goed hulpverlener» in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid en in het belang en met toestemming van de patiënt. In bepaalde gevallen kan de keuze van de patiënt conflicteren met de levensovertuiging of persoonlijke waarden en normen van de zorgverlener. In dit licht zijn kernregel 11 van de KNMG-gedragscode voor artsen (2022) en artikel 2.5 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden van belang. De kernregel 11 behelst dat «als je als arts geen gevolg kunt geven aan de hulpvraag van de patiënt vanwege je geweten, dan stel je haar of hem hiervan op de hoogte en breng je haar of hem in contact met een collega. Een beroep op je geweten mag niet leiden tot ernstig nadeel bij de patiënt».
Is u bekend hoe vaak er sprake is van gewetensbezwaren bij zorgverleners in relatie tot versterving?
De KNMG heeft ons laten weten dat hier geen cijfers over bekend zijn.
Kunt u bevestigen dat zorgverleners die gewetensbezwaren hebben tegen versterving van een patiënt, nooit verplicht kunnen worden om hieraan mee te werken? Kunt u bevestigen dat het hebben van gewetensbezwaren nooit mag leiden tot sancties tegen de zorgverlener?
In antwoord op deze vragen verwijs ik u graag naar kernregel 11 van de eerdergenoemde KNMG-gedragscode voor artsen en artikel 2.5 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden. De beoordeling of gewetensbezwaren leiden tot sancties, is aan de bevoegde instanties en wordt beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarom is het niet aan ons om hierover een algemene uitspraak te doen.
Het bericht dat zorgprofessionals massaal kampen met haperende toevoer van hulpmiddelen |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgprofessionals massaal kampen met haperende toevoer van hulpmiddelen?1
Ik vind het zeer vervelend als zorgprofessionals te lang moeten wachten op medische hulpmiddelen die zij nodig hebben voor hun werk. Zeker waar het de kwaliteit en continuïteit van zorg raakt, maak ik mij daar zorgen over. Patiënten en zorgprofessionals kunnen niet zonder deze hulpmiddelen en moeten ook niet constant bezig zijn met problemen rondom de levering. Daarom neem ik de resultaten van de enquête van V&VN serieus.
De levering van medische hulpmiddelen verloopt momenteel bij veel zorgverzekeraars via medisch speciaalzaken die landelijk opereren. Het afgelopen jaar heb ik meerdere signalen ontvangen dat het contact tussen zorgverlener en medisch speciaalzaak niet altijd goed verloopt. De NZa heeft eind vorig jaar acties in kaart gebracht waar zorgaanbieders en zorgverzekeraars aan moeten voldoen om met name de spoedzorg beter te organiseren. Graag verwijs ik u in dit kader naar de eerder door mijn voorganger verstuurde brief over de beschikbaarheid van medische producten van 18 december 20232.
Hoewel de uitkomst van de enquête van V&VN een duidelijk signaal afgeeft, vind ik het een goede zaak dat V&VN heeft laten weten vervolgonderzoek in te stellen, aangezien dit kan bijdragen aan verdere duiding.
Begrijpt u dat zorgverleners vooral gewoon zorg willen leveren en niet iedere maand of zelfs iedere week bezig willen zijn met leveringsproblemen van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke oorzaken ziet u voor de problemen rondom de levering van hulpmiddelen?
Uit de resultaten van de V&VN-enquête maak ik op dat er vooral problemen worden ervaren rondom tijdige levering en beschikbaarheid van hulpmiddelen. Maar ook problemen met de zorgverzekeraar over de vergoeding van het hulpmiddel worden genoemd. De oorzaken van de beschikbaarheidsproblematiek van medische hulpmiddelen zijn echter divers. Deze kunnen variëren van producten die (tijdelijk) niet leverbaar zijn door verstoringen in de (internationale) toeleveringsketens, problemen met de certificering van producten onder de nieuwe medical device regulation (MDR), bedrijfseconomische afwegingen van leveranciers, en het contracteerbeleid van zorgverzekeraars.
Voor de acties die in gang zijn gezet om de beschikbaarheid van medische producten beter te borgen, verwijs ik u graag naar de brieven van mijn voorganger over dit onderwerp3.
Waarom worden hulpmiddelen zo ingekocht dat een verkeerde levering gelijk tot problemen leidt? Zou het niet logischer zijn om te werken met harde voorraden hulpmiddelen bij zorginstellingen?
Het is duidelijk dat partijen met elkaar de zorg zo moeten organiseren dat hulpmiddelen die met spoed nodig zijn, geleverd kunnen worden aan patiënt/gebruiker en zorgprofessional. Hierbij is het belangrijk te beseffen dat de extramurale hulpmiddelenmarkt een grote verscheidenheid aan hulpmiddelen omvat. Het opleggen van een voorraadverplichting voor een groot deel van deze producten is daarom niet doelmatig: het vergt veel opslagcapaciteit van zorginstellingen om aan het aanbod voor patiënten en professionals te voldoen, terwijl bij een groot deel van deze hulpmiddelen zich geen problemen voordoen. Wel geloof ik in het belang van het (regionaal) beschikbaar hebben van voorraden van bepaalde producten, waar in het geval van spoedzorg vaak acuut behoefte aan is.
Zo wordt sinds begin van dit jaar de Palliakit breed geïmplementeerd en door alle zorgverzekeraars vergoed. De Palliakit is een box met hulpmiddelen die preventief kan worden ingezet bij terminale palliatieve patiënten om snel te kunnen handelen als er een plotselinge verslechtering of een acuut probleem optreedt. Dat is een goed voorbeeld van hoe spoedzorg passend georganiseerd kan worden. Ik reken erop dat veldpartijen met elkaar afspraken maken hoe ook andere vormen van hulpmiddelenzorg waar (acute) beschikbaarheidsproblemen optreden passend georganiseerd kunnen worden. Regionale voorraden van bepaalde producten horen wat mij betreft bij de mogelijke oplossingen waar het veld naar kan kijken.
Bent u bereid om leveranciers van hulpmiddelen op deze problemen aan te spreken en samen met hen, zorginstellingen en de zorgprofessionals zelf op zoek te gaan naar oplossingen?
Ja, en dit is het afgelopen jaar ook gedaan. Zoals mijn voorganger u in voorgenoemde brief van 18 december jl. liet weten, heeft de NZa eind vorig jaar in een brief partijen opgeroepen om voor 1 juli 2024 te komen tot een passende organisatie van hulpmiddelenzorg in spoedsituaties. Dit naar aanleiding van ronde tafelbijeenkomsten die de NZa met de veldpartijen heeft georganiseerd. In een reactie op motie Van den Berg c.s. heeft mijn voorganger deze acties onderschreven. Ik deel dit gezien het belang van een passende organisatie van de hulpmiddelenzorg, ook in spoedsituaties. Ook het Ministerie van VWS maant de partijen tot actie.
De druk op de spoedeisende hulpafdelingen in Friesland |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Deelt u onze zorgen over het nieuws dat de spoedeisende hulpafdelingen in Friesland gemiddeld een paar keer per week te maken hebben met een patiëntenstop? Zo nee, waarom niet?1
Ik begrijp uw zorgen, maar ik deel ze niet. Een SEH-stop is een logistiek instrument en hulpmiddel om de zorgvraag op SEH’s op piekmomenten te reguleren, zodat patiënten die op de SEH komen tijdig de juiste zorg kunnen ontvangen. Het instrument is van belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling, tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen. Het kunnen inzetten van dit instrument draagt daarmee bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. In de ROAZ-regio’s worden er afspraken gemaakt rondom de SEH-stops. Een (over)volle SEH wordt tijdelijk voorkomen, de patiënt kan op een andere SEH eerder geholpen worden en het ambulanceteam is eerder inzetbaar voor een volgende oproep. In levensbedreigende situaties kunnen patiënten ook tijdens een SEH-stop altijd terecht bij de meest geschikte nabije SEH.
Het Acute Zorgnetwerk Noord Nederland (AZNN), waaronder ook de Friese ziekenhuizen vallen, heeft mij laten weten dat in de regio Noord-Nederland continu zicht is op de beschikbaarheid van capaciteit en de drukte in de acute zorgketen via het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ). Het LPZ is een middel om de meldkamer Ambulancezorg (en steeds meer huisartsen) «realtime» inzicht te geven in de beschikbaarheid van de SEH’s. Er vindt structureel afstemming plaats tussen de ziekenhuizen, ambulancediensten en Meldkamer in Noord-Nederland over de signalen in het LPZ. Ook zijn er regionale werkafspraken en oplossingsrichtingen om SEH-stops te voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal patiëntenstops per Fries ziekenhuizen in de afgelopen vier maanden?
Op de website2 van het Landelijke Netwerk Acute Zorg (LNAZ) wordt ieder kwartaal een overzicht van het aantal SEH-stops gepubliceerd, geaggregeerd op ROAZ-regio niveau. Het LNAZ verstrekt geen overzicht op het niveau van provincies of individuele ziekenhuizen. Vanaf 1 maart 2024 zijn de cijfers van het vierde kwartaal van 2023 beschikbaar. De Friese ziekenhuizen vallen onder de regio Noord.
Ik wil benadrukken dat de cijfers op zichzelf weinig zeggen over de situatie in een regio. Ook een vergelijking tussen ROAZ-regio’s is niet opportuun. Verschillen in het aantal en de totale duur van deze SEH-stops komen mede doordat de ROAZ-regio's er niet hetzelfde uitzien (bijvoorbeeld qua aantal ziekenhuizen of afstand). Nog meer van invloed zijn de verschillende regionale afspraken over hoe SEH-stops als instrument worden ingezet. Daarnaast laten de wintermaanden bijna altijd een ander beeld zien dan de rest van het jaar. Volgens het AZNN is het aantal stops in de wintermaanden niet representatief voor het algemene beeld vanwege het RS-virus, Covid-19, een regionale Noro-uitbraak en influenza.
Wat doet dit voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van zorg in Friesland?
Het AZNN geeft aan dat er momenteel geen zorgelijke signalen zijn m.b.t. toegankelijkheid van de acute zorg in Friesland door SEH-stops. Het onderwerp heeft de onverdeelde aandacht van het ROAZ.
Wanneer vindt u patiëntenstops zorgwekkend? Wanneer zijn er te veel patiëntenstops in een bepaalde regio?
Zoals eerder aangegeven is een SEH-stop een logistiek instrument en hulpmiddel om de zorgvraag op SEH’s in de regio op piekmomenten te reguleren. Ik zie daarom een groot of toenemend aantal SEH-stops niet direct als een probleem in de toegankelijkheid van de SEH-zorg.
Een toenemend aantal SEH-stops geeft wel aan dat er mogelijk vaker een (korte) disbalans is tussen vraag en aanbod op een SEH, bijvoorbeeld als gevolg van piekdrukte. Het is daarom goed dat de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) in het kader van het Integraal Zorgakkoord het voortouw hebben genomen om te onderzoeken welke maatregelen ten grondslag liggen aan de piekbelasting van de SEH en welke maatregelen genomen kunnen worden om de piekbelasting te verminderen.
Wat kunt u doen om een belangrijke oorzaak van de patiëntenstops, namelijk de doorstroom van patiënten van acute zorg naar huis of andere zorg, te verbeteren?
Voor het signaleren en zonodig oplossen van doorstroomproblematiek van patiënten vanuit de acute zorg naar huis of naar andere zorg, hebben alle ROAZ-regio’s een ROAZ-beeld opgesteld. Aan de hand van het ROAZ-beeld hebben de ROAZ-regio’s een ROAZ-plan gemaakt waarin zij de prioritaire opgaven hebben opgetekend waar zij mee aan de slag zijn om de toegankelijkheid van de acute zorg te borgen.3
Specifiek in Noord-Nederland wordt ingezet op het zoveel mogelijk voorkomen van SEH-stops, zo meldt het AZNN. Er zijn volgens AZNN diverse acties ingezet en er is een werkgroep met SEH-managers, medisch managers Ambulancezorg en Meldkamer die actief werkt aan oplossingen. Daarnaast wordt in de gehele keten gekeken naar oplossingen. Onder meer door het inrichten van zorgcoördinatie, waarbij met multidisciplinaire triage en coördinatie van zorg met zicht op beschikbare capaciteit instroom in de acute keten (en veelal SEH) moet voorkomen.
Deelt u de mening van een groot deel van het zorgveld in Friesland dat samenvoeging van ziekenhuizen in Sneek en Heerenveen het doorstroomprobleem kan verergeren, omdat er juist een fijnmazig zorgnetwerk op lokaal niveau nodig is om doorstroomproblemen op te lossen, en zo’n netwerk onder druk komt te staan als de zorg verder weg wordt georganiseerd? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan met betrekking tot het samenvoegen van de ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het is in alle regio’s een uitdaging om met de druk op de zorg en de huidige en toekomstige schaarste aan zorgpersoneel om te gaan. Het is daarom een goede ontwikkeling dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars, samen met andere belanghebbenden in de regio, plannen maken om de acute zorg toekomstbestendig in te richten. De uitwerking hiervan zal – gegeven de lokale en regionale situatie – per regio verschillen en veelal maatwerk zijn.
Het AZNN geeft aan dat de vier Friese ziekenhuizen en de zorgverzekeraars De Friesland, VGZ en Zilveren Kruis een voorkeursscenario hebben gepresenteerd in Friesland met als doel om de ziekenhuiszorg ook op langere termijn toegankelijk en bereikbaar te houden. De komende periode wordt dit voorkeursscenario samen met andere zorgaanbieders, gemeenten, ambulancevervoer en openbaarvervoerbedrijven geoptimaliseerd. Het zorgnetwerk op lokaal niveau maar bijvoorbeeld ook burgerparticipatie maken hier onderdeel van uit.
Hoe wordt het belang van zo’n fijnmazig zorgnetwerk voor goede doorstroom en dus voor toegankelijke zorg meegenomen in de bereikbaarheidsanalyse die de RIVM zal moeten doen voor de samenvoeging van de ziekenhuizen in Sneek en Heerenveen?
De opdracht van het RIVM is om een bereikbaarheidsanalyse te doen om te kunnen beoordelen in hoeverre een ziekenhuis gevoelig is voor de 45-minuten norm. Een analyse van het zorgnetwerk en doorstroom in de keten is daar geen onderdeel van. Dat is wel de opdracht van het ROAZ en de bijbehorende ketenpartners.
De topsalarissen van zorgbestuurders |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Pia Dijkstra (D66) |
|
Deelt u de mening dat het salaris van de bestuursvoorzitter van het UMC Maastricht, dat ver boven de (Wet normering topinkomens (WNT)-norm ligt, niet passend is bij de besteding van publiek geld? Zo nee, waarom niet?1
Nee, de wetgever heeft een bewuste keuze gemaakt dat individuele uitzonderingen op het WNT bezoldigingsmaximum toegestaan moeten kunnen worden. Dit betreft een bestuurder voor wie, met instemming van de ministerraad, een dergelijke uitzondering is gemaakt.
Is de kloof tussen de zorgmedewerker aan het bed en het salaris van de bestuursvoorzitter in uw ogen te rechtvaardigen? Zo ja, waarom?
Het kabinet heeft veel waardering voor het werk van zorgmedewerkers. Het kabinet waardeert eveneens de inspanningen van bestuurders en toezichthouders. Het is een gegeven dat de zwaarte van de functie en de benodigde kennis, opleiding en werk- en bestuurderservaring van bestuurders en toezichthouders meebrengen dat zij een hoger salaris ontvangen. Dit is daarmee te rechtvaardigen. De verhoudingen tussen de hoogste en de laagste salarissen in specifieke sectoren is weliswaar aan de sociale partners en de verantwoordingsorganen van die sectoren zelf en niet aan het kabinet om te bepalen. Met de WNT is echter een uitzondering op deze regel gemaakt en uitdrukkelijk geregeld dat de inkomens van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector niet mogen uitstijgen boven een bepaald maximum.
Hoe passen de hoge declaraties van deze raad van bestuur binnen de Governancecode Zorg?
In de Governancecode Zorg 2022 is afgesproken dat de raad van toezicht verantwoordelijk is voor het opstellen van beleid rondom vergoedingen van onkosten die gemaakt worden door de raad van bestuur. De raad van toezicht dient ook toe te zien op de naleving en openbaarmaking van dit beleid. Daarnaast is afgesproken dat er jaarlijks openbaar gepubliceerd wordt welke bedragen zijn uitgegeven (gespecificeerd naar zeven categorieën). Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt over de hoogte van de declaraties. Wel geldt in het algemeen dat de Governancecode Zorg stelt dat bestuurders en toezichthouders de maatschappelijke doelstellingen van de organisatie in acht moeten nemen.
Is bekend hoe vaak externe adviseurs of interim-bestuurders de WNT-norm overschrijden? Vindt u het met de huidige personeelstekorten in de zorg uit te leggen dat de maximum bezoldiging van interim-bestuurders tot veertig procent hoger kan liggen dan de maximumbedragen in de WNT?
WNT-plichtige instellingen dienen een WNT-verantwoording met betrekking tot de leidinggevende en toezichthoudende topfunctionarissen te publiceren. Ook interim-bestuurders worden opgenomen in deze WNT-verantwoording en worden dus ook gecontroleerd.
Na inwerkingtreding van de WNT is gebleken dat normstelling nodig was voor interim-bestuurders, gelet op zeer hoge vergoedingen. Hierbij diende echter recht te worden gedaan aan de bijzonderheden van interim-vervulling. Die bijzonderheden kunnen te maken hebben met de duur, de inhoud of de aard van de opdracht en de hogere, of bijzondere kosten die in dat verband gemaakt worden die bij een dienstbetrekking niet of minder aan de orde zijn. Tevens diende recht te worden gedaan aan de bijzondere rechtspositie van de interim-bestuurder, bijvoorbeeld in relatie tot de rechtspersoon bij wie hij of zij in dienst is, of gelet op de status van zzp’er.
Het specifieke maximum dat hiervoor vastgesteld is, geldt voor interim-topfunctionarissen bij een functievervulling van niet langer dan twaalf kalendermaanden. Bij een langere functievervulling moet worden aangenomen, dat de inhoud en aard van de opdracht zich onvoldoende onderscheidt van die van reguliere topfunctionarissen in dienstbetrekking, en zullen deze interim-bestuurders dan ook onder het voor de instelling toepasselijke maximum van de WNT (blijven) vallen.
Externe adviseurs die niet tevens als topfunctionaris voor de WNT kwalificeren, vallen buiten de normering van de WNT. Van hen hoeft de bezoldiging alleen openbaar te worden gemaakt en dan ook alleen op functie, niet op naam, voor zover die bezoldiging boven het algemene bezoldigingsmaximum van artikel 2.3 WNT uitgaat. Voor hen geldt het maximum niet en er is dan ook geen sprake van een overschrijding van de WNT die ongedaan gemaakt zou moeten worden.
Wordt ergens bijgehouden wat de totale bedragen per zorgsector zijn aan salarissen van bestuurders en toezichthouders?
Nee, hierover zijn geen gegevens beschikbaar.
Klopt ons vermoeden dat er sinds de decentralisatie van de jeugdzorg steeds grotere bedragen gaan naar managers, bestuurders en toezichthouders in verhouding tot hulpverleners?
Hierover is geen informatie beschikbaar. Ook was hierover voor de decentralisatie geen informatie beschikbaar.
Welke mogelijkheid hebben gemeenten om eisen te stellen aan de maximumsalarissen voor bestuurders en toezichthouders bij zorgaanbieders met wie er een contract is?
Ook de bezoldiging van topfunctionarissen bij zorgaanbieders die een contract met de gemeente hebben mag het bezoldigingsmaximum van artikel 2.3, eerste lid, van de WNT niet overstijgen. Volgens jurisprudentie is het overigens niet toegestaan om via subsidie- of financieringsvoorwaarden eisen te stellen aan de (maximum) bezoldiging van bestuurders van gesubsidieerde of bekostigde instellingen en dus ook niet om (eigen) WNT-beleid te voeren vanuit de gemeenten.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak een uitzonderingsverzoek voor de WNT-norm is gehonoreerd in het zorgdomein sinds de norm is ingegaan? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken per zorgsector en kunt u aangeven welke reden u had voor het honoreren van de uitzonderingsverzoeken?
Elk jaar in december ontvangt de Tweede Kamer in een rapportage een overzicht per sector van de aantallen ingediende en (niet-)gehonoreerde uitzonderingsverzoeken. De laatste rapportage is op 14 december 2023 aan uw Kamer aangeboden (TK 2022/2023, 30 111, nr. 130). In deze rapportage staat dat in het zorgdomein op peildatum 15 oktober 2023 sinds de inwerkingtreding van de WNT in totaal 7 keer een individueel uitzonderingsverzoek op grond van artikel 2.4 WNT is gehonoreerd.
Bij het besluitvormingsproces voor het honoreren van een uitzonderingsverzoek over bezoldiging boven het algemene WNT-maximum zijn naast de vakminister(s) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook de ministerraad betrokken. Elk gehonoreerd besluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant. In het besluit wordt gemotiveerd waarom de vakminister(s) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in dat specifieke geval een uitzondering gerechtvaardigd vinden.
Is een gehonoreerd uitzonderingsverzoek voor de WNT-norm verbonden aan een functie of een persoon?
Ja, het gehonoreerde besluit op een verzoek ex artikel 2.4 WNT wordt genomen om een specifieke topfunctionaris voor een specifieke functie een hogere bezoldiging te mogen geven. Indien de topfunctionaris een andere functie gaat vervullen of voor de functie een andere persoon wordt gezocht, dient opnieuw aan het WNT bezoldigingsmaximum gehouden te worden (of een uitzonderingsverzoek gedaan te worden). Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek speelt een complex aan factoren een rol. Beoordeeld wordt of de arbeidsmarktsituatie op het moment van beoordeling van dien aard is dat er geen kandidaat gevonden kan worden voor het vervullen van de functie tegen het in de WNT vastgestelde bezoldigingsmaximum. Hetzelfde geldt voor individuele uitzonderingsverzoeken op grond van artikel 2.7, vierde lid, WNT bij zorginstellingen op wie een lagere bezoldigingsklasse op grond van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp van toepassing is.
Hoe beoordeelt u het idee om de mogelijkheden tot uitzondering van de WNT-norm uit de wet te halen?
Deze bepaling is weloverwogen opgenomen in de WNT. Hiermee wordt namelijk de benodigde ruimte geboden om in zeer uitzonderlijke gevallen een uitzondering op het WNT-maximum te maken. Hier wordt, zoals passend is, zeer spaarzaam mee omgegaan. Uit de laatste jaarrapportage (TK 2022/2023, 30 111, nr. 130) blijkt dat op peildatum 15 oktober 2023 op een populatie van 35.000 topfunctionarissen sinds de inwerkingtreding van de WNT in totaal 22 keer een individueel uitzonderingsverzoek op grond van artikel 2.4 WNT is gehonoreerd.
Het online verstrekken van abortuspillen |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aangekondigde wetsvoorstel dat het voorschrijven van medicijnen via internet mogelijk zal maken, ter vervanging van de tijdelijke beleidsregel Voorschrijven via internet? Wanneer gaat u het wetsvoorstel indienen?1
De Geneesmiddelenwet wordt op meerdere punten gewijzigd, ook op andere punten dan voorschrijven via internet. Het wetsvoorstel tot wijziging is in voorbereiding. Er wordt op dit moment geïnventariseerd welke punten mee kunnen in een wijziging van de Geneesmiddelenwet. Een traject tot wijziging van de wet duurt meestal 1,5 jaar. Tot de Geneesmiddelenwet is gewijzigd zal de tijdelijke beleidsregel van kracht zijn.
Klopt het dat deze tijdelijke beleidsregel sinds april 2023 ook het op afstand verstrekken van abortuspillen mogelijk maakt?
De beleidsregel maakt het mogelijk om na een digitaal consult medicatie voor te schrijven, maar voor het voorschrijven van de abortuspil gelden ook de voorwaarden uit de Wet afbreking zwangerschap (Wafz). Zoals toegelicht in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Toegang tot veilig en legale abortuszorg voor iedereen»2 is in de Wafz niet expliciet rekening gehouden met abortuszorg op afstand. Het is in eerste instantie aan abortuszorgverleners om te beoordelen of en hoe – in een concreet geval – binnen de zorgvuldigheidseisen van de Wafz en andere geldende wetgeving verantwoorde abortuszorg op afstand kan worden verleend. Het is aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om daarop toe te zien.
Kunt u aangeven of abortusklinieken in Nederland sindsdien gebruik hebben gemaakt van deze beleidsregel Voorschrijven via internet?
Naar aanleiding van deze vraag heb ik een uitvraag gedaan bij bestuurders van abortusklinieken. Hierop heeft één kliniek laten weten gebruik te maken van de «Beleidsregel voorschrijven via internet». Desgevraagd heeft deze kliniek toegelicht dat ze soms de mogelijkheid biedt van een digitaal consult als vrouwen de kliniek niet kunnen of willen bezoeken. In die gevallen wordt de vrouw gevraagd een zwangerschapsecho in te sturen. Na het digitale consult en de beoordeling van de termijn op basis van de echo, kan de kliniek een recept voor abortusmedicatie voorschrijven en kan de vrouw de medicatie ophalen bij de apotheek. De kliniek gaf hierbij aan dat het vaak gaat om vrouwen die (vermoedelijk) niet verzekerd zijn overeenkomstig de Wet langdurige zorg (Wlz) en daarom zelf de kosten moeten dragen voor een zwangerschapsafbreking. De kliniek stelt dat zij bij deze werkwijze voldoet aan de zorgvuldigheidseisen van de Wafz.
Bovenstaande is ook besproken met de IGJ en de IGJ heeft mij laten weten dat ze deze informatie meeneemt in haar toezicht op deze kliniek.
Hoe wenselijk vindt u het dat deze gedoogconstructie al bijna een jaar voortduurt? Deelt u de mening dat een eventuele wijziging van wet- en regelgeving ten aanzien van het op afstand verstrekken van (abortus)pillen zo spoedig mogelijk via een ordentelijk wetgevingsproces aan de Staten Generaal moet worden voorgelegd?
Een wetsvoorstel tot wijziging van de Geneesmiddelenwet is in voorbereiding, omdat ik ernaar streef om onnodige beleidsregels naast bestaande wet- en regelgeving te voorkomen en om te voldoen aan de door de Eerste Kamer aangenomen motie-Kox c.s.3 De gedoogconstructie vind ik echter niet onwenselijk omdat goede zorg op verschillende manieren wordt gewaarborgd. In de rest van het antwoord op deze vraag licht ik dit toe.
Voor alle zorgverlening, dus ook voor het online voorschrijven, geldt dat moet worden voldaan aan de eisen van goede zorg uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), aan de eisen van goede beroepsuitoefening die voortvloeien uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en aan de eisen uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo). De eisen van goede zorg en goede beroepsuitoefening worden nader ingevuld aan de hand van de professionele standaard (vakinhoudelijke regels, protocollen, richtlijnen, gedragsregels, algemene zorgvuldigheidsvereisten en de normen uit wet- en regelgeving en rechtspraak). Dat betekent dat ook zonder artikel 67 van de Geneesmiddelenwet en zonder de beleidsregel (gedoogconstructie) een voorschrijver een fysiek consult of onderzoek moet doen als dat nodig is om te bepalen of een geneesmiddel moet worden voorgeschreven. De voorschrijver moet ook beschikken over de geactualiseerde medicatiehistorie van de patiënt. Die eisen gelden namelijk ook als een patiënt de voorschrijver in persoon bezoekt. De IGJ beschikt dus naast artikel 67 van de Geneesmiddelenwet (en de beleidsregel) over instrumenten om te handhaven. Daarnaast kan ook het strafrecht worden ingezet. Artikel 96 van de Wet BIG stelt bijvoorbeeld iedereen strafbaar die bij het verrichten van individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaakt.
Artikel 67 van de Geneesmiddelenwet en de beleidsregel met de gedoogconstructie hebben betrekking op het online voorschrijven van geneesmiddelen. In aanvulling op de hierboven genoemde (algemeen geldende) wet- en regelgeving zijn er voor abortuszorg specifieke zorgvuldigheidseisen opgenomen in de Wafz en het Besluit afbreking zwangerschap (Bafz).
Kunt u toelichten op welke wijze de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht houdt op het (online) verstrekken van abortuspillen door abortusklinieken?
De IGJ houdt toezicht op abortuszorg, zowel binnen abortusklinieken als in de toekomst ook bij de huisarts, onder andere op basis van signalen die bij de IGJ binnenkomen en door middel van (on)geplande inspectiebezoeken. De inspectie kijkt per signaal welke actie passend is. De IGJ zal zoals gebruikelijk toezicht houden op het (online) verkopen en/of het verstrekken van Uitsluitend Recept (UR) geneesmiddelen. Bovenstaande houdt in dat de inspectie handhavend kan optreden jegens zorgaanbieders en anderen die zich niet aan de volgende voorwaarden houden.
Voor abortusmedicatie gelden specifiek de voorwaarden op grond van de Wafz. Zo mogen abortusbehandelingen op dit moment op grond van de Wafz alleen worden uitgevoerd door artsen in abortusklinieken of ziekenhuizen met een vergunning. Wanneer abortusmedicatie wordt verstrekt zonder dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, is dit strafbaar op grond van artikel 296 van het Wetboek van Strafrecht.
In algemene zin gelden ook andere voorwaarden voor het online verkopen van medicatie. Zo moet een aanbieder die online medicijnen verstrekt zich hebben aangemeld bij de overheid en moet deze een EU-logo op de website hebben. Ten slotte kan het maken van publieksreclame voor UR geneesmiddelen en het online aanbieden hiervan zonder recept en het in voorraad hebben of verkopen van geneesmiddelen zonder dat men hier een vergunning voor heeft een overtreding zijn van de Geneesmiddelenwet die direct bestuurlijk beboetbaar is.
Kunt u eveneens toelichten op welke wijze de IGJ toezicht houdt op personen en organisaties die géén vergunning hebben voor het (online) verstrekken van abortuspillen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak komt het voor dat handhavend is opgetreden door de IGJ of het Openbaar Ministerie tegen personen, zorgaanbieders of andere organisaties die zich niet hielden aan de voorwaarden van artikel 296 van het Wetboek van Strafrecht inzake het (online) verkopen en/of verstrekken van abortuspillen? Kunt u hiervan een overzicht geven van de afgelopen tien jaar?
De IGJ heeft hier in de afgelopen tien jaar niet handhavend tegen opgetreden. De IGJ ontvangt heel af en toe (ongeveer een keer per jaar) een melding over abortuspillen die via internet worden aangeboden, maar deze meldingen gaven geen aanknopingspunten om verder onderzoek te doen.
Het Openbaar Ministerie (OM) meldt dat er in de afgelopen tien jaar twee zaken zijn geweest waarbij sprake was van verdenking van overtreding van artikel 296 van het Wetboek van Strafrecht. Allebei deze zaken dateren uit 2019 en hebben geleid tot een dagvaarding. In de twee zaken gaat het om een verdenking voor overtreding van artikel 296 door middel van (onder meer) medicatie, ook wel omschreven als de «abortuspil». In één van de twee gevallen ging het om medicatie die via internet was besteld. Die laatste zaak is nog niet onherroepelijk afgedaan.
Bent u bekend met in Nederland geregistreerde websites of in Nederland actieve organisaties die via internet abortuspillen aanbieden en/of verstrekken aan vrouwen in het buitenland? Zo ja, hoe verhouden deze activiteiten zich tot de Nederlandse wetgeving?
De meldingen die de IGJ heel af en toe ontvangt over abortuspillen die via internet worden aangeboden, hebben tot dusver geen aanknopingspunten gegeven voor nader onderzoek. Ik ben dus niet bekend met organisaties of websites die vanuit Nederland via internet abortuspillen aanbieden en/of verstrekken aan vrouwen in het buitenland.
Kunt u specifiek ingaan op hoe activiteiten van in Nederland actieve organisaties zoals Women on Web en Abortion Network Amsterdam zich verhouden tot de Nederlandse wetgeving?
Women on Web is niet in Nederland, maar in Canada gevestigd en verstuurt abortusmedicatie na online consulten. Het versturen is toegestaan onder Canadese wetgeving. De Nederlandse wetgeving staat het ontvangen van abortusmedicatie van organisaties zoals Women on Web niet in de weg. Abortion Network Amsterdam houdt zich voornamelijk bezig met het adviseren van buitenlandse vrouwen die naar een Nederlandse abortuskliniek willen reizen voor abortuszorg. Het bieden van dergelijke hulp is toegestaan onder de Nederlandse wetgeving.
Hoe verhoudt het zich tot de Nederlandse wetgeving wanneer een vrouw online abortuspillen bestelt bij een in het buitenland geregistreerde organisatie of website en deze pillen in Nederland laat bezorgen? Welke mogelijkheden heeft u in zo’n situatie om de wet te handhaven?
Voor vrouwen in Nederland is abortuszorg goed toegankelijk, en van goede kwaliteit. Desondanks is het in theorie mogelijk dat vrouwen in Nederland abortusmedicatie per post uit het buitenland toegestuurd krijgen. Het hangt af van de concrete omstandigheden (bijvoorbeeld de wetgeving van het land waar de organisatie is gevestigd) of handhavend kan worden opgetreden tegen de betreffende organisatie. De vrouw is vanwege het ondergaan van een abortus zelf nooit strafbaar.