Het bericht ‘Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet’? |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben, niet thuishoren in de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, zich actief inzetten om in Nederland technologische en andere wetenschappelijke kennis te verwerven.2 Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen via inlichtingenprogramma’s of via andere weg, is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat alsmede aan de producten die deze bedrijven leveren.
Het DBB schrijft voor dat bij gerubriceerde opdrachten de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)3 moeten worden gehanteerd teneinde ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen te voorkomen. Voor ongerubriceerde opdrachten is het gebruik van de ABDO niet standaard verplicht, maar indien een risicoanalyse daartoe aanleiding geeft, kan Defensie ook bij zulke opdrachten de ABDO hanteren.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) beoordeelt en toetst vooraf en periodiek of opdrachtnemers van Defensie en hun onderaannemers zich aan de ABDO of andere specifieke internationale regelingen (kunnen) houden.
Ook kunnen bedrijven worden geweerd uit opdrachten op basis van specifieke eisen binnen die opdracht. In voorkomend geval beslist de behoeftesteller over het weren van specifieke bedrijven. Het effect waarnaar hier wordt gevraagd, de uitsluiting van bepaalde landen, wordt daarmee behaald door ongewenste bedrijven en producten te weren.
Worden landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben op dit moment geweerd uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mechanismes bestaan er om deze toeleveringsketens te monitoren en bedrijven aan te zetten tot due diligence?
Nederlandse wet -en regelgeving sluit niet bij voorbaat landen uit ten aanzien van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht. De toepassing van de geldende regelgeving heeft echter als de facto effect dat bedrijven uit bepaalde landen slechts in zeer beperkte mate, of geen, onderdeel uit kunnen maken van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht omdat zij niet kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bij hoeveel bedrijven of specifieke casussen is er besloten om onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Specifieke casussen kan ik vanwege het gevoelige en vertrouwelijke karakter van deze informatie niet langs deze weg met uw Kamer delen. Ik kan wel meegeven dat de beoordeling c.q. toetsing in het kader van de ABDO zorgvuldig wordt uitgevoerd en in de praktijk leidt tot weigeringen waar nodig. Tevens blijkt in de praktijk dat bedrijven vaak al geen aanbieding doen als ze weten dat ze niet door de ABDO toets heen zullen komen. Het aantal geweigerde ABDO-autorisaties door BIV staat vermeld in de openbare jaarverslagen van de MIVD. Het ging de afgelopen jaren om de volgende aantallen: 46 geweigerde autorisaties in 2019, 41 in 2020 en 57 in 2021.4
Klopt het dat de Verenigde Staten regelgeving hebben, zoals onder meer vervat in de Defense Federal Acquisition Regulation Supplement, om Chinese onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen?
Ja, de Verenigde Staten hebben regelgeving die specifiek de aankoop verbieden van speciale metalen die buiten de VS zijn geproduceerd voor toepassingen c.q. gebruik in Amerikaanse wapen(systemen), dus ook uit China. Een afzonderlijke wet uit 2006 verbiedt ook de aankoop van onderdelen en/of componenten die dergelijke speciale metalen bevatten. Sinds augustus van dit jaar wordt ook het speciale metaal «tantalium« afkomstig uit een aantal specifieke landen, waaronder China, geweerd uit de Amerikaanse productie- en toeleveringsketen van wapensystemen. Daarmee worden niet alle Chinese onderdelen geweerd, maar alleen de voor de VS relevante onderdelen.
Hoe verhouden de Nederlandse regels zich op dit terrein tot de Amerikaanse regels?
Zoals gemeld in de antwoorden op vraag 3 en vraag 4, richt de Nederlandse regelgeving zich op bedrijven en producten. Defensie kan ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen voorkomen door toepassing van de ABDO en door aanvullende eisen te stellen aan bedrijven en het te leveren product in een behoeftestelling.
Daarnaast is de wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) dit voorjaar door uw Kamer en de Eerste Kamer behandeld en aangenomen.5 Deze wet moet voorkomen dat ongewenste investeerders via investeringen, fusies en overnames invloed krijgen op ondernemingen in Nederland die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie zoals opgenomen in de dual-use en militaire goederenlijst van de EU. De wet biedt de mogelijkheid om bij vermoeden van een risico voor de nationale veiligheid investeringen tot 8 september 2020 met terugwerkende kracht te toetsen.
Verder wordt momenteel door de Ministeries van EZK en Defensie gewerkt aan een sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie, waarover uw Kamer midden 2021 is geïnformeerd.6 Deze investeringstoets is specifiek gericht op de beheersing van risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, overnames en andere verwervingsactiviteiten gericht op ondernemingen uit de Nederlandse Defensie Technologische en industriële Basis (NL DTIB) die essentieel zijn voor de uitvoering van de hoofdtaken van de Nederlandse krijgsmacht.
Voor de specifieke regelgeving van de Verenigde Staten op dit gebied wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 5.
Bestaan er binnen de instrumenten voor defensiesubsidies binnen de Europese Unie, zoals het Europees Defensiefonds, regels om China of andere landen met een offensief inlichtingenprogramma tegen de Nederlandse en Europese belangen te weren uit productie- en toeleveringsketens?
Ja. Deze regels staan beschreven in art. 9 van de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF). De ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers dienen te zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land.7 China is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Ook mogen partijen die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land niet onder zeggenschap staan van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land. Bij wijze van uitzondering kunnen deze partijen deelnemen indien het land waarin deze is gevestigd garanties afgeeft dat betrokkenheid van deze entiteit de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. De Commissie informeert de lidstaten over deze betrokkenheid.
Dergelijke regels zijn ook voorzien in de conceptverordening inzake versterking Europese defensie-industrie door gemeenschappelijke aanbestedingen, waarmee € 500 mln. beschikbaar wordt gesteld uit EU-budget om gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel te stimuleren.8
Het bericht 'Hoge gasprijzen dwingen vier van de tien glastuinders definitief of tijdelijk te stoppen' |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Grinwis (CU), Peter Valstar (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoge gasprijzen dwingen bijna helft van glastuinders definitief of tijdelijk te stoppen»?1
Ja.
Herkent u het genoemde aantal en daarmee het beeld dat de glastuinbouw in ernstige problemen verkeert? Zo nee, bent u bereid op korte termijn in kaart te brengen hoeveel glastuinbouwbedrijven in acute nood verkeren?
Het beeld dat uit de berichtgeving bevestigt de informatie die bij het kabinet bekend is, dit heeft onze zorg. Wij hebben in maart inderdaad een inventarisatie van de sector ontvangen, waaruit blijkt dat binnen een half jaar 40% van de tuinbouwondernemers mogelijk in financiële problemen komt door de hoge gasprijzen.
Klopt het dat de tuinbouwsector zorgt voor circa 30.000 directe banen en circa 300.000 indirecte banen in bijvoorbeeld de logistiek, veredeling en kassenbouw?2
Het CBS artikel waar naar verwezen wordt, geeft aan dat de hoeveelheid arbeid die in 2019 is ingezet in de landbouw te vergelijken is met de inzet van ruim 156 duizend voltijdbanen (vte). Daaronder zijn bijna 30 duizend vte van mensen die werken op basis van losse contracten voor bepaalde tijd, voor specifiek werk of voor gelegenheidswerk. Van deze 30 duizend vte werken er circa 26 duizend in de tuinbouw. Deze cijfers komen uit de landbouwtelling van het CBS.
Specifiek voor de tuinbouwsector geeft het CBS in haar rapportage Tuinbouwcijfers aan dat er in de gehele Tuinbouw en Uitgangsmaterialen keten zo’n 124.000 vte werkzaam waren in 2018.3
Voorziet u eveneens dat het op grote schaal failliet gaan van glastuinbouwbedrijven ook directe gevolgen heeft voor andere sectoren?
Ja, binnen het tuinbouwcluster wordt nauw samengewerkt tussen tuinders, toeleveranciers en handel en techniek. Als tuinders op grote schaal failliet gaan, heeft dat effect op het hele tuinbouwcluster in Nederland.
Klopt het dat overschakelen naar duurzame alternatieven als aardwarmte voor glastuinbouwbedrijven vele jaren in beslag neemt wegens onderzoek, vergunningsaanvragen en de uiteindelijke realisatie?
De planvorming tot en met uitvoering van projecten voor aardwarmte en infrastructuur kosten tijd om zorgvuldig te doorlopen en is vaak niet binnen een jaar geregeld. Andere alternatieven, zoals bijvoorbeeld zonnewarmte zijn mogelijk op kortere termijn dan aardwarmte te realiseren. Dat betekent niet dat er nu pas begonnen wordt met de transitie en dat er geen handelingsopties zijn. Een aantal projecten is al in een vergevorderd stadium en ondernemers zijn bezig met energiebesparing en teeltaanpassingen, waarbij minder gas voor verwarming en elektriciteit voor verlichting worden gebruikt. Momenteel zien wij bijvoorbeeld veel aanvragen voor de subsidieregeling Energie efficiëntie glastuinbouw (EG). De huidige situatie maakt nogmaals de urgentie en noodzaak duidelijk van het versnellen van de klimaat- en energietransitie. Eind april informeren wij uw Kamer over de uitwerking van het coalitieakkoord en de klimaat- en energietransitie in de glastuinbouw.
Deelt u de observatie dat het gros van de gasgestookte glastuinbouwbedrijven daarom niet in de gelegenheid is om binnen afzienbare tijd over te schakelen op duurzame alternatieven?
Zie ook het antwoord op vraag 5. Er moet nu versneld worden doorgepakt op de energie- en klimaattransitie, ook om minder afhankelijk te worden van gas. Duurzame alternatieven als aardwarmte en restwarmte vergen aanzienlijke investeringen in bronnen en soms ook infrastructuur. Dat kan niet van het ene op het andere moment. Dat betekent echter niet dat er niet nu al stappen gezet kunnen en moeten worden. Wij zien dat tuinders dat ook al doen, onder andere door de grote interesse in subsidies voor hernieuwbare opwekking, CO2-reductie en energiebesparende maatregelen.
Hoeveel glastuinbouwbedrijven zullen er bij onveranderde omstandigheden en energiekosten naar schatting failliet gaan of leegstaan de komende winter? Welke gevolgen heeft dat voor de werkgelegenheid?
Dit is niet aan te geven. De gasprijzen fluctueren en de situatie op de gasmarkt is zeer onzeker. De signalen vanuit de sector zijn ook divers, waarbij tuinders creatief zijn in oplossingen waardoor in de winterperiode minder intensief is geteeld. Uiteraard delen wij de zorgen en urgentie, de huidige hoge energieprijzen zorgen voor problemen en wij zijn hierover met de sector en banken in gesprek. Tegelijk kunnen wij niet uitsluiten dat er bedrijven failliet zullen gaan. Wij roepen de sector daarbij op om ook het goede pad in te slaan door te investeren in duurzaamheid en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen. Dit is nodig vanuit de klimaatdoelen, maar ook om als Nederland minder afhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen en om de sector bestendiger te maken tegen hoge en volatiele energieprijzen. Daar zal de hele maatschappij een bijdrage aan moeten leveren. Tegelijk is het nodig voor een sector met bedrijfseconomisch perspectief.
Op welke wijze gaat u de betreffende glastuinbouwbedrijven helpen zodat zij, bij aanhoudende hoge energieprijzen, de komende winter en jaren zullen overleven?
Eind april informeren wij u over onze inzet voor de glastuinbouw. Daarbij gaan wij met name in op de uitwerking van het coalitieakkoord, het belang van energiebesparing en een versnelling in de energie- en klimaattransitie. Wij blijven met de sector en banken in gesprek wat nodig is om de klimaat- en energietransitie te versnellen en ook wat daar op korte termijn voor nodig is. Daarbij bespreken we tevens het handelingsperspectief voor de individuele ondernemer op de korte termijn. De huidige situatie maakt nog urgenter dat de sector snel minder afhankelijk wordt van fossiele brandstoffen en snel moet omschakelen naar meer energiebesparing en het gebruik van andere energiebronnen. Daarvoor moet de sector ook echt stappen zetten. Wij kijken wat wij voor bedrijven kunnen betekenen, maar gaan de hoge gasprijzen niet compenseren. De hoge energieprijzen baren ons allemaal zorgen en dat geldt voor heel Nederland. Het versterkt de noodzaak om snel door te pakken op energiebesparing en de klimaattransitie.
Daarbij wil ik ook wijzen op het plan van de Europese Commissie om snel minder afhankelijk te worden van Russisch gas en tegelijk de energietransitie te versnellen (REPowerEU).
Kunt u deze vragen, gezien de acute problematiek in de glastuinbouw, met spoed beantwoorden?
Ja.
Het advies ‘keuzes voor de krijgsmacht’ van de Adviesraad Internationale Vraagstukken |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het AIV-advies «keuzes voor de krijgsmacht»?1
Ja. Het kabinet dankt de AIV voor het advies, dat op een relevant moment komt.
Deelt u de analyse van de AIV dat, in het licht van de Russische invasie in Oekraïne en de verslechterende veiligheidssituatie, de Navo moet worden versterkt om de vrijheid en veiligheid van Europese burgers te beschermen?
Ja. Veiligheid en stabiliteit zijn basisvoorwaarden voor de vrede en welvaart waarin wij leven. De oorlog aan de oostflank van het NAVO-verdragsgebied laat zien dat bescherming van onze vrijheid noodzakelijk is.
De NAVO is de hoeksteen van onze collectieve veiligheid en zal de afschrikking en verdediging aan de oostflank verder versterken. Tegelijkertijd moeten Europese landen zelfredzamer worden en de eigen belangen beter kunnen beschermen en verdedigen; de huidige veiligheidssituatie is daarvoor het bewijs. Binnen de NAVO en EU moeten daarvoor in gezamenlijkheid de Europese capaciteiten worden versterkt om beter in onze veiligheid te kunnen voorzien.
Verschillende landen kondigden sinds de Russische invasie in Oekraïne aan versneld stappen te zetten om hun defensiebudget te verhogen. Onder meer de regeringen van Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden en Polen hebben dit bekend gemaakt. Het kabinet onderzoekt conform de motie Sjoerdsma (36 045, nr. 4) wat op korte termijn nodig en mogelijk is om de al voorziene toename van het defensiebudget eerder te laten plaatsvinden, of er meer kan worden geïnvesteerd in de defensiesamenwerking met de NAVO en Europese partners en of er manieren zijn om nog in deze kabinetsperiode structureel extra te investeren in Defensie. Uw Kamer is op 20 mei geïnformeerd over de uitkomst van de voorjaarsbesluitvorming. Het kabinet investeert structureel 5 miljard euro extra in Defensie.
Deelt u de analyse van de AIV dat de Europese bijdrage aan deze collectieve verdediging moet worden vergroot en dat Nederland de defensie-uitgaven moet verhogen naar twee procent van het bruto binnenlands product om hierin een gepast aandeel te leveren?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de veiligheidsdreiging urgent is en er geen goede redenen zijn om aan te nemen dat deze dreiging binnen afzienbare tijd weer substantieel zal dalen?
Ja. De veiligheidssituatie in en rondom Europa verslechtert. De ongekende agressie van Rusland tegen Oekraïne laat zien dat de dreigingen op het Europese continent en aan de oostgrens van het NAVO-verdragsgebied reëel en dichtbij zijn. Rusland vormt echter niet de enige dreiging. Er is wereldwijd in toenemende mate sprake van (geopolitieke) spanningen. In combinatie met de snelle verspreiding van wapens kan dit zorgen voor ontvlambare situaties. We moeten ons voorbereiden op een onzekere toekomst waarin uitdagingen en dreigingen divers en permanent van aard zijn. We hebben te maken met grootschalige cyberaanvallen, dreigingen tegen onze vitale infrastructuur en beïnvloeding door buitenlandse mogendheden. De weerslag van klimaatverandering kan zich vertalen in oplopende spanningen tussen bevolkingsgroepen, conflicten en migratiestromen.
Deelt u de analyse van de AIV dat de krijgsmacht nadrukkelijk ingericht moet worden op bondgenootschappelijke verdediging en dat het hiervoor noodzakelijk is zo snel mogelijk de inzetbaarheid te verbeteren en de door de Navo vastgestelde capaciteitstekorten weg te werken?
Defensie voert haar grondwettelijke taak uit langs de lijnen van de drie hoofdtaken:
Defensie moet in alle drie de hoofdtaken, die steeds nauwer met elkaar verbonden zijn, kunnen optreden. In de huidige situatie is Defensie vooral ingericht voor optreden in de tweede hoofdtaak. Het dreigingsbeeld en de Russische invasie van Oekraïne laten zien dat inzet in de eerste hoofdtaak net zo noodzakelijk is. Voor het optreden in de eerste hoofdtaak moet Defensie dus een been bijtrekken, net zoals voor optreden in de derde hoofdtaak. In de Defensienota worden de keuzes voor de inrichting, samenstelling en toerusting van de krijgsmacht die in alle drie de hoofdtaken moet kunnen optreden, toegelicht.
Deelt u de analyse van de AIV dat er een grote financiële inspanning nodig zal zijn om Nederland in staat te stellen naar verhouding bij te dragen aan initiatieven van de Navo en de EU, zoals de Nato Response Force en de EU Rapid Deployment Capacity?
Er zijn inderdaad grote financiële inspanningen nodig evenals het maken van keuzes voor de toekomst. Defensie moet de komende periode de gereedheid en inzetbaarheid verhogen, ook om te kunnen voldoen aan de reactietijden voor de Snel Inzetbare Capaciteiten van de NAVO en de EU. Hiervoor is het bijvoorbeeld nodig om de gevechtsondersteuning te versterken en het voorradenniveau te verhogen. Defensie plaatst versneld orders voor het ophogen van het voorraadniveau en anticipeert daarmee op de wereldwijd toegenomen vraag naar munitie en toegenomen krapte op de markt. Hiervoor heeft Defensie op 29 april jl. een incidentele suppletoire begroting ingediend (Kamerstuk 36 091 en 36 092)
Deelt u de mening dat er voor verdere specialisatie bij het wegwerken van tekorten in Europese capaciteiten forse investeringen nodig zijn van de landen die kopgroepen vormen?
Specialisatie is een verdergaande vorm van samenwerking met als doel meer gebruik te maken van de afzonderlijke sterke punten van partners en bondgenoten. Het is een gradueel traject, maar gezamenlijk hebben we meer impact en gezamenlijk leveren we een hogere effectiviteit van optreden. Specialisatie kan helpen om tekorten weg te werken en gezamenlijk meer effecten te bereiken.
De EU-leiders kwamen op 11 maart in Versailles overeen de Europese defensiecapaciteiten te versterken en onderstreepten daarbij het belang van samenwerking. Het kabinet ziet nut in meer gezamenlijke aanschaf van defensiecapaciteiten. Het Europees Defensieagentschap kan hierin een faciliterende en coördinerende rol spelen. Dit is ook onderdeel van het Strategisch Kompas waarmee de EU richting aan het Europese veiligheids- en defensiebeleid, o.a. door het stellen van duidelijke doelen en heldere prioriteiten voor capaciteitsontwikkeling.
Deelt u de analyse van de AIV dat het voor een stabiele defensieplanning wenselijk is als de planning en uitgaven voor een langere periode wettelijk worden vastgelegd, zoals dat ook in Scandinavische landen en de Klimaatwet het geval is?
Defensie is gebaat bij langjarig commitment en een structurele verhoging van het defensiebudget om de benodigde veranderingen te realiseren en versterkingen goed te richten en in te richten. Zoals is aangegeven in de Voorjaarsnota investeert het kabinet structureel 5 miljard euro extra in Defensie.
Deelt u de mening dat, gezien de dreigingssituatie, de bondgenootschappelijke verplichtingen en het toekomstbeeld uit de Defensievisie 2035, de uitgaven in een dergelijke wet niet lager zouden moeten zijn dan twee procent van het bruto binnenlands product?
De Russische agressie in Oekraïne laat duidelijk zien dat onze veiligheid en vrijheid niet vanzelfsprekend zijn en dat dit een groot goed is dat moet worden beschermd. Met de extra investeringen uit het coalitieakkoord en de Voorjaarsnota voldoet Nederland in 2024 en 2025 aan de 2% bbp-norm voor de NAVO.
Bent u bereid het advies van de AIV integraal op te volgen en de Kamer uiterlijk deze maand daarover te informeren?
Het advies van de AIV komt op een relevant moment en bevat goede aanknopingspunten. Het kabinet werkt op dit moment aan de Defensienota waarin de plannen worden uitgewerkt. De Defensienota wordt voor de zomer aan uw Kamer aangeboden. Daarna zal het kabinet ook komen met een reactie op het briefadvies van de AIV.
Het bericht ‘waanzinnige regels dreigen garnalenvisser Eddy Sinke de nek om te draaien’ |
|
Thom van Campen (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «waanzinnige regels dreigen garnalenvisser Eddy Sinke de nek om te draaien»?1
Ja.
Herkent u de toenemende zorgen van de garnalenkotters door de bureaucratische ellende (stikstofregels, onbegrijpelijke urenregeling en de vaarvolgsystemen)? Zo ja, wat vindt u hiervan en op welke manier gaat u zich inzetten om garnalenvissers door deze zeer schrijnende situatie te helpen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het feit dat garnalenvissers aan een aantal regels moeten voldoen. Daarom voer ik op ambtelijk niveau zeer regelmatig overleg met vertegenwoordigers van de garnalensector onder meer om te bespreken op welke wijze en met welke inhoud het aanstaand vergunningstraject op grond van de Wet natuurbescherming ingevuld zal moeten worden.
Kunt u toelichten omwille van welke regelgeving garnalenkotters per 1 januari 2023 een nieuwe vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig hebben?
De vigerende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming verloopt op 1 januari 2023. Omdat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden door de garnalenvisserij niet zijn uit te sluiten, is een nieuwe vergunning nodig. Stikstof is een belangrijk aspect binnen de toetsing op grond van de Wet natuurbescherming.
Op welke manieren (collectief en/of individueel) kunnen garnalenvissers momenteel een nieuwe Wnb-vergunning aanvragen en waarom is deze keuze gemaakt?
Het is aan de garnalenvissers zelf en/of hun vertegenwoordigers om hierin een gewogen keuze te maken; beide is mogelijk (of een combinatie daarvan). Wanneer het ministerie een ontvankelijke en goed onderbouwde vergunningaanvraag met een passende beoordeling ontvangt, kan een collectieve of individuele natuurvergunning worden verleend. De stikstofvereisten zijn mogelijk van invloed op de keuze die de sector hierin kan maken.
Herkent u het beeld dat het voor garnalenvissers onduidelijk is op welke manier de vergunningsaanvraag gaat worden getoetst? Deelt u daarbij de mening dat het niet reëel en rechtvaardig is dat er van garnalenvissers wordt gevraagd om onder stoom en kokend water een vergunningsaanvraag te doen, terwijl het tegelijkertijd de overheid is die in gebreke blijft?
Dat beeld deel ik niet. Met de vertegenwoordigers van de vissers wordt al meer dan een half jaar in voorbereidende zin zeer regelmatig overleg gevoerd vanuit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Daarbij is LNV duidelijk geweest over de geldende kaders. In dit stadium ligt het verdere initiatief bij de vertegenwoordigers van de sector en hun adviseurs om tot een vergunbare aanvraag of set van aanvragen te komen. Over de conceptversie(s) daarvan wordt opvolgend intensief met LNV overlegd. Dit is een reguliere (algemene) werkwijze en ook als zodanig gehanteerd bij de voorgaande vergunningstrajecten in relatie tot de garnalenvisserij in diverse Natura 2000-gebieden.
Kunt u toelichten op welke manier een garnalenvisser inzichtelijk kan maken hoeveel stikstof de kotter uitstoot, gezien het feit dat een kotter afwisselend vaart, vist, stilligt en lost?
Bij de invoer ten behoeve van de berekening met AERIUS Calculator kan gebruik worden gemaakt van standaard emissiegegevens voor de verschillende categorieën vissersschepen. Op basis van de hoeveelheid aangevraagde visuren per afgebakend visgebied kan met die invoer, de emissie worden berekend. Dit betreft dan een gemiddelde emissie; in AERIUS Calculator kunnen ook specifiekere emissies van vaartuigen ingevoerd worden voor de onderscheiden typen van gebruik van een motor, zoals varen (meestal aangeduid als «stomen»), vissen en stilliggen/ lossen. Deze specifieke emissies per type van gebruik zullen wel deugdelijk onderbouwd moeten worden middels technische analyses, hetgeen ook eerder voor andere vormen van visserij is gedaan. De adviseurs van de garnalensector hebben hier reeds de nodige ervaring mee.
Welke referentiedata en welke habitatten volgens de Vogel- en Habitatrichtlijnen worden gehanteerd bij het afwegen of stikstofkotters voldoen aan de geldende Wnb-eisen?
Een overzicht van de verschillende referentiedata per Natura 2000-gebied staan onder andere weergegeven op de website van BIJ12. Middels AERIUS Calculator kan daarnaast geanalyseerd worden welke specifieke Natura 2000-habitattypen beïnvloed worden door de garnalenvisserij. Deze informatie is ook in detail bekend bij de adviseurs van de garnalensector.
Is er jurisprudentie over het aanvechten en/of afwijzen van toegewezen Wnb-vergunningen voor garnalenkotters? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
Er loopt momenteel een hoger beroep, ingesteld door enkele natuurorganisaties tegen de vigerende Wnb-vergunning daar waar het gaat om garnalenvisserij binnen het Natura 2000-gebied Westerschelde. Het daaraan voorafgaande beroep is door de rechtbank eerder ongegrond verklaard. Ook is er door enkele natuurorganisaties beroep aangetekend tegen de nu nog geldende Wnb-vergunning van diverse Belgische garnalenvissers die actief zijn in enkele Nederlandse Natura 2000-gebieden. Tot slot is door de Nederlandse garnalensector zelf hoger beroep aangetekend in relatie tot de vergunde hoeveelheden visuren per Natura 2000-gebied. In beroep werd de garnalensector eerder in het ongelijk gesteld.
In welke mate vindt u het reëel (in het licht van regeldruk en bijkomende financiële kosten) om een individuele garnalenvisser te vragen de uitstoot op deze manier bij te houden? Kunt u dit toelichten?
In de context van de Wnb-beoordeling en eventuele vergunningverlening op die basis wordt van een visser gevraagd om zijn uitstoot te berekenen en de effecten daarvan op de relevante beschermde natuurwaarden in beeld te brengen. Er wordt niet gevraagd zijn uitstoot bij te houden, wel zal middels een registratie van de gerealiseerde draai-uren van de motor toezicht gehouden worden. De in AERIUS Calculator ingevoerde draai-uren, die ook onderdeel vormen van de vergunningaanvraag, dienen immers in de praktijk niet overschreden te worden. Met een overschrijding van die vergunde ruimte kunnen immers significant negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet uitgesloten worden. Binnen het lopende verbetertraject van de black box is bovenstaande (het registreren en monitoren van de «draai-uren» van de motor) dan ook een belangrijk aandachtspunt.
Op welke termijn kunt u duidelijkheid geven aan de sector over de benodigde stikstofreductieopgave dat gebaseerd is op wetenschappelijk onomstotelijke rekenmodellen?
De stikstofreductieopgave is een algemenere verplichting voor Nederland (als EU-lidstaat) op grond van artikel 6, lid 1 en 2, van de Habitatrichtlijn.
Op meer sectorspecifiek niveau moet de garnalensector zelf in de context van haar vergunningaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming met AERIUS Calculator als objectief en wettelijk voorgeschreven rekenmodel haar activiteiten analyseren. De sector is momenteel zelf al bezig deze berekeningen te maken en kan zich daarmee tijdig een beeld vormen van hoe haar activiteiten zich gaan verhouden tot het moeten voldoen aan het vereiste dat voorkomen moet worden dat significant negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden kunnen optreden.
Hoe gaat u de garnalenvissers ondersteunen in de stikstofreductieopgave?
Ik werk momenteel aan een subsidieregeling voor de garnalenvissers die technische maatregelen gaan nemen om de stikstofuitstoot te verminderen. Verder wordt op ambtelijk niveau in een werkgroep de sector ondersteund in de nemen stappen ten behoeve van de vergunningaanvraag.
Wat gaat u met provincies doen om de zorgen van deze garnalenvissers weg te nemen en ervoor te zorgen dat garnalenvissers zo spoedig mogelijk de garantie krijgen dat zij ook in 2023 kunnen blijven vissen?
De provincies zijn hierbij geen partij. De Minister voor Natuur en Stikstof is bevoegd gezag om te beslissen op de aanvraag om een Wnb-vergunning. De provincies en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, die de betrokken Natura-2000 beheren, dragen zorg voor de staat van instandhouding van de gebieden. Ze treffen maatregelen om de stikstofbelasting in de gebieden terug te dringen, in aanvulling op het structureel maatregelenpakket dat is vastgesteld om de doelstellingen uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering te halen. Wel heeft de sector op mijn aanraden contact opgenomen met de provincies om na te gaan of deze stikstofruimte hebben waar de sector gebruik van kan maken. Dit lijkt niet het geval.
Wat is de verantwoordelijkheid van provincies als bevoegd gezag hieromtrent en op welke wijze committeren zich zij aan bovenstaande ambitie?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u toezeggen dat alle 250 garnalenvissers in 2023 gegarandeerd kunnen blijven vissen? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren? Zo nee, waarom niet?
Dit kan ik niet toezeggen, omdat de vissers zelf verantwoordelijk zijn voor een deugdelijke vergunningaanvraag. Het staat de vissers vrij om zodanig visgebieden buiten de Natura 2000-gebieden te kiezen dat geen vergunningplicht aan de orde is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook in de toekomst wet- en regelgeving zo min mogelijk een belemmering zal vormen in de vergunningverlening voor de garnalenvissers?
De wet- en regelgeving is nu ook al niet bedoeld om een belemmering te vormen voor de vissers, maar om de natuur te beschermen.
Welke concrete plannen heeft u om het toezicht op de visvangst en de handhaving van het visquotum werkbaar te maken voor de garnalenvissers en visserijsector in het algemeen?
Momenteel wordt gewerkt aan het fraudebestendig maken en technische optimalisatie van de black box-systemen voor de garnalenvissers die straks zelf het verschil kunnen monitoren tussen wel of niet vissen en vaaractiviteiten; daarmee is dit systeem straks optimaal ondersteunend in het toezicht op de aan te vragen Wnb-vergunning(en). Deze geoptimaliseerde black box is ook in de toekomst relevant voor een adequaat toezicht op en handhaving van andere visserijsectoren.
In welke mate bent u met provincies bereid om te zorgen dat er een stappenplan komt voor vissers om op termijn aan de geldende stikstofnormen te kunnen voldoen in plaats van een onhaalbare deadline te stellen op 1 januari 2023?
De datum van 1 januari 2023 is al geruime tijd bekend bij de sector en ik ga er dan ook van uit dat de sector per die datum voldoet aan de geldende stikstofnormen, dan wel haar activiteiten staakt tot zij wel kan voldoen aan de geldende normen. Ik ben dan ook niet bereid een uitzondering te maken voor de vissers als het gaat om de datum van de nieuwe natuurvergunning.
Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van de garnalenvisie, waar uw ambtsvoorganger aan refereerde tijdens het Commissiedebat Visserij op 30 juni 2021?
Deze visie ontwikkel ik samen met de sector en andere belanghebbenden. Momenteel is Wageningen Economic Research/Wageningen University & Research (WEcR/WUR) om advies gevraagd over een aantal scenario’s voor de visie. Door ondercapaciteit bij WEcR duurt dit advies langer dan verwacht, zodra dit advies binnen is wordt de visie afgemaakt.
Het bericht 'Riesen-Zoff um Asyl-Plan von Innenministerin Faeser' |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Riesen-Zoff um Asyl-Plan von Innenministerin Faeser»?1
Ja.
Wat vindt u van het onzalige plan van de Duitse regering om meer asielzoekers naar Duitsland en daarmee naar Europa te halen?
Het gaat om een denkrichting van de Duitse Minister van Binnenlandse Zaken om voortgang te boeken in de onderhandelingen over de herziening van het Europese asiel- en migratiestelsel. Aangezien er geen concreet plan voorligt, past mij terughoudendheid in mijn reactie op de berichtgeving in de Duitse media.
Klopt het, dat opvang in de regio en een fundamentele herziening van het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem (GEAS) onverminderd overeind staan als kabinetsbeleid?
Ja, opvang in de regio staat onverminderd overeind als kabinetsbeleid. Voor wat betreft het GEAS is in het regeerakkoord opgenomen dat het kabinet inzet op een effectief en menswaardig Europees asielbeleid. In deze kabinetsperiode werkt het kabinet aan een fundamentele herziening van het GEAS zoals voorgesteld door de Europese Commissie en neergelegd in de kabinetsappreciatie.2
Kunt u bevestigen dat het conform het kabinetsbeleid uitgesloten is dat het kabinet zich zal aansluiten bij een dergelijke «coalitie van ontvankelijke lidstaten» dat tot doel heeft meer asielzoekers op te vangen? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit met de huidige asiel- en opvangproblematiek?
Het aansluiten bij een «coalitie van ontvankelijke lidstaten» dat tot doel heeft meer asielzoekers op te vangen, is niet aan de orde.
Het huidige Franse EU-voorzitterschap werkt er hard aan om stap voor stap voortgang te boeken op onderdelen van het door de Europese Commissie op 23 september 2020 voorgestelde asiel- en migratiepact. Het kabinet steunt die aanpak en heeft dat onder andere tijdens de afgelopen informele JBZ-raad van 3 en 4 februari in Lille uitdragen. Hierbij geldt uiteraard dat het belangrijk is om in de nieuwe regels een evenwicht te vinden tussen enerzijds saamhorigheid jegens de landen die de zwaarste lasten dragen en anderzijds aan ieders verantwoordelijkheid voor een goede implementatie en toepassing van de regels – aan de grens, maar ook bijvoorbeeld de Dublinafspraken.
De Gedragscode Natuurbeheer 2016-2021. |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de Gedragscode Natuurbeheer 2016–2021?1
Ja.
Klopt het dat de gedragscode dit jaar afloopt en derhalve vernieuwd dient te worden? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
Ja. De huidige gedragscode natuurbeheer loopt af op 19 december 2021.
De Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE) heeft op 15 november 2021 haar nieuwe gedragscode voor beoordeling ingediend. De periode tot 19 december 2021 is te kort voor een tijdige, adequate beoordeling van de nieuw ingediende gedragscode. Bovendien dient mijn ontwerpbesluit voor een periode van zes weken opengesteld te worden voor het indienen van zienswijzen.
Welke gevolgen heeft het verlopen van de gedragscode voor de instandhouding van natuur?
Dit betekent dat terreinbeherende organisaties als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en andere bij de VBNE aangesloten eigenaren van bos- en natuurgebieden vanaf 19 december 2021 een ontheffing moeten aanvragen bij het bevoegd gezag (de provincie) voor werkzaamheden natuurbeheer, die leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.
Wat doet u eraan om bij het uitblijven van een nieuwe gedragscode extra administratieve lasten voor terreinbeherende organisaties en provincies te voorkomen?
De VBNE voert op dit moment overleg met het IPO en LNV over de wijze waarop de ontheffingverlening in de periode tot goedkeuring van de nieuwe gedragscode snel en adequaat kan verlopen.
Welke tussentijdse maatregelen kunnen er genomen worden zodat terreinbeherende organisaties en provincies geen hinder ondervinden in noodzakelijke en geplande werkzaamheden?
Zie het antwoord op vraag 4. Werkzaamheden, die niet leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming, kunnen doorgang vinden.
De technische correcties van de CO2 -doelen voor de glastuinbouwsector. |
|
Pieter Grinwis (CU), Peter Valstar (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Herinnert u zich de afspraken over het CO2-sectorsysteem die in 2013 werden gesloten met de glastuinbouwsector en die in 2018 zijn gewijzigd?
Ja.
Klopt het dat, indien er sprake is van een overschrijding van het emissieplafond door externe factoren, een technische correctie plaats zal vinden?
In het convenant is in artikel 111 afgesproken onder welke omstandigheden correctie van de emissieplafonds overeengekomen kan worden. Deze omstandigheden zijn een vergaande verandering van de inzet van warmtekrachtkoppeling (WKK) en/of een toe- of afname van oppervlakte areaal.
Klopt het dat er over het jaar 2018 wel een emissieplafond is vastgesteld, maar dat deze nog niet is afgerekend? Zo ja, waarom niet?
Ja. Het CO2-emissieplafond 2018 is vastgesteld op 4,8 megaton. In afwachting van een besluit over een mogelijke correctie, was de afrekening van de heffing uitgesteld. In de Kamerbrief van april 2022 over het samenhangende pakket is nu besloten om een correctie toe te passen op het plafond van 2018, in lijn met de criteria uit het convenant.
Klopt het dat de jaren 2018, 2019 en 2020 voldoen aan de in het convenant vastgestelde criteria van een technische correctie?
Voor de jaren 2019 en 2020 is er overeenstemming tussen de convenantspartners dat de CO2-emissiedoelen voor de glastuinbouwsector, in lijn met de criteria voor een technische correctie, naar boven bijgesteld worden. In de Kamerbrief over het samenhangende pakket van april is besloten over 2018. De in deze Kamerbrief genoemde indicatieve aanvullende klimaatopgave voor de sector en de huidige complexe situatie betekenen dat er nog forse investeringen nodig zijn door de sectorpartijen zelf. Het kabinet heeft daarom besloten om, in lijn met de bepalingen uit het convenant, een correctie toe te passen op het plafond 20182. Door middel van publicatie in de Staatscourant zal dit worden geëffectueerd. Voor 2019 en 2020 worden de plafonds ook gepubliceerd, waarna de heffing geïnd kan worden.
Klopt het dat er over de jaren 2019 en 2020 nog geen technische correctie heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom heeft deze correctie nog niet plaatsgevonden en welke gevolgen heeft dat voor het reeds vastgestelde jaar 2018?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat voor (financiële) gevolgen heeft het niet corrigeren van de CO2-emissieruimte van 2018, 2019 en 2020 voor de sector?
De emissieruimtes worden gecorrigeerd in lijn met de bepalingen uit het convenant. De plafonds voor 2018, 2019 en 2020 zijn daarmee bekend. De hoogte van de heffing zal afhangen van de definitieve CO2-emissiecijfers die door RVO worden vastgesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er door het trage verloop correcties op correcties plaatsvinden en dat dit een onwenselijke situatie is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen, mede met het oog op het nog te sluiten convenant 2021–2030 waar u in de Klimaatnota 2021 naar verwees?1
Ja, ik vind dat de prijs voor broeikasgasuitstoot, langjarig en vooraf duidelijk moet zijn, zodat de tuinder deze kan betrekken in de investeringsbeslissing. Met de sector is afgesproken dat een individueel systeem wordt ingericht waarbij de individuele tuinder gestimuleerd wordt om energiezuinig te produceren én de beweging naar een klimaatneutrale productie wordt geborgd. Hierover wordt met de sector gesproken binnen de context van een nieuw convenant.
Bent u bereid deze problematiek zo spoedig mogelijk op te lossen?
Ja.
De berichten ‘Dode en gewonde schapen in Vlijmen, waarschijnlijk door wolf’ en ‘Duitsland pleit voor intensievere jacht op wolf’ |
|
Thom van Campen (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Dode en gewonde schapen in Vlijmen, waarschijnlijk door wolf?»1
Ja.
Wat vindt u van de stelling dat provincies meer hulp moeten bieden aan veehouders die slachtoffer zijn geworden van een wolf?
Preventie is het beste middel om wolven te weren. De provincies bieden waar mogelijk hulp aan veehouders aan. Onder meer door de activiteiten vanuit de provinciale wolvencommissies: subsidieregelingen voor het inzetten van preventieve middelen, het geven van informatie en voorlichtingsactiviteiten, het ter beschikking stellen zgn. noodrasters (tijdelijke uitleen van wolfwerende rasters), de inzet van wolvenconsulenten en preventieteams.
Het kan helaas nooit worden uitgesloten dat een wolf onbeschermd vee aanvalt. BIJ12 verleent in dat geval, namens de provincies, tegemoetkoming in schade. Op verzoek van BIJ12 hebben de Gezondheidsdienst voor Dieren en de Wageningen University & Research (WUR) advies uitgebracht over waardebepaling en taxatie. Op basis hiervan heeft BIJ12 de «richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade» vastgesteld. De richtlijn bestaat uit elf uitgangspunten voor de uitvoering van de taxatie, waardebepaling van schapen en het verlenen van tegemoetkomingen. BIJ12 zet de richtlijn in voor het verlenen van een tegemoetkoming in wolvenschade in de schapenhouderij. Deze procedure vind ik zorgvuldig en gedegen.
Ik ben van mening dat deze hulp bij de preventie en de financiële tegemoetkoming bij schade voldoende zijn.
Indien u het eens bent, hoe zou die hulp er wat u betreft dan uit moeten zien? Indien u het hier niet mee eens bent, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 2 heb geantwoord, is de bestaande procedure afdoende.
Heeft u begrip voor de zorgen die leven bij boeren over het gevaar van de wolf voor hun vee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u hierbij weggelegd voor de rijksoverheid en/of provincies om deze zorgen weg te nemen?
Ik begrijp de zorgen die bij boeren leven. We moeten vooral leren samenleven met de wolf en tegelijk manieren ontwikkelen om gehouden dieren te beschermen. Het komende jaar zal daarom worden ingezet op meer voorlichting en communicatie over de wolf in Nederland en over preventiemethoden.
Hoeveel meldingen van aanvallen door wolven zijn er de afgelopen jaren gedaan? Komen de beelden die circuleren van aangevallen vee overeen met de gemelde en aangetoonde toename in aanvallen van de wolf?
Het aantal meldingen van een vermoedelijke aanval en het aantal daadwerkelijk vastgestelde aanvallen door een wolf bedroegen in de afgelopen jaren:
2021 (tot 6 dec)
123
59 vastgesteld (41 nog niet bekend)
2020
139
95 vastgesteld
2019
44
25 vastgesteld
2018
60
44 vastgesteld
2017
11
9 vastgesteld
2016
3
0 vastgesteld
2015
4
4 vastgesteld
De toename in deze aantallen is in lijn met het toegenomen aantal wolven dat zich in Nederland heeft gevestigd.
Op welke wijze zijn veehouders de afgelopen wijze gecompenseerd voor schade en wat is hier de (financiële) omvang van?
De wijze waarop de veehouders worden gecompenseerd, is vastgelegd in het Interprovinciale Wolvenplan. Uitwerking hiervan is vastgelegd in de «richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade».
De interprovinciale uitvoeringsorganisatie BIJ12 voert namens de provincies de afhandeling van de schade en de tegemoetkomingen uit. De omvang van de uitgekeerde tegemoetkoming per jaar (schadeveroorzakende diersoort wolf en goudjakhals) bedragen:
2021 (tot 6 dec)
€ 11.354,73
2020
€ 74.320,69
2019
€ 28.590,16
2018
€ 32.683,00
2017
€ 10.777,00
2015
€ 1.515,00
Wat is de reden geweest om de tegemoetkomingsregeling schade door wolf te verlengen tot 1 januari 2023 en waarom zijn veehouders nog niet verplicht om preventieve, wolfwerende maatregelen te nemen?2
Uit het Interprovinciale Wolvenplan volgt dat tot 1 januari 2022 een tegemoetkoming in de schade wordt verstrekt voor wolvenschade. Deze regeling is met één jaar verlengd omdat in 2022 een geactualiseerd nieuw wolvenplan zal verschijnen. Eventuele heroverweging van de tegemoetkomingsregeling is pas dan aan de orde als het (nieuwe) beleid hiertoe is vastgesteld.
Bescherming van vee tegen predatie door wolven is een verantwoordelijkheid van dierhouders zelf. Op grond van artikel 1.6 lid 3 van het Besluit houders van dieren moet een houder zijn dieren, indien nodig, beschermen tegen roofdieren.
Is hierover contact geweest met individuele veehouders en de agrarische sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beamen zij dat die periode voor veehouders voldoende is voor het nemen van toereikende maatregelen? Hoe kijkt u hier zelf naar?
De ontwikkelingen in het wolvenbeleid zijn onderwerp van gesprek in het Landelijk Overleg Wolf en de respectievelijke provinciale wolvencommissies. Hierin neemt de agrarische sector, naast andere maatschappelijke organisaties, deel.
Wat bent u voornemens met de tegemoetkomingsregeling na 1 januari 2023? Op welke wijze wordt dan bepaald of een veehouder voldoende preventieve maatregelen heeft genomen?
De bevoegdheid om schade uit te keren is neergelegd bij de provincies. De uitkomst van een eventuele heroverweging van de tegemoetkomingsregeling is nog niet bekend. Dit is onderdeel van de vaststelling van het nieuwe wolvenbeleid waarover in 2022 een geactualiseerd interprovinciaal wolvenplan zal verschijnen.
In hoeverre laat de situatie in Nederland zich vergelijken met andere EU-lidstaten met een wolvenpopulatie? In welke lidstaten worden er ook beheersmaatregelen genomen? Waarom oordeelt de Europese Commissie in die gevallen dat beheersmaatregelen gerechtvaardigd zijn? Zijn preventieve maatregelen in die lidstaten niet voldoende gebleken?
Vanwege grote verschillen in aantallen wolven, beleid op landelijk of regionaal niveau, aard en omvang van de natuur, veedichtheid, historische ervaring met grote roofdieren en maatschappelijk draagvlak is de situatie in de verschillende lidstaten moeilijk met elkaar te vergelijken.
In een aantal Europese lidstaten zoals Duitsland, Frankrijk, Zweden, Finland, Slowakije en Griekenland worden beheersmaatregelen genomen.
Uitzonderingen op de bescherming van de wolf kunnen alleen worden toegestaan met inachtneming van de betreffende regels onder het Verdrag van Bern en de Habitatrichtlijn, waarbij in elk voorkomend geval op basis van maatwerk aan drie cumulatieve criteria voldaan moet worden: (1) er moet sprake zijn van een in het Verdrag van Bern c.q. Habitatrichtlijn genoemd doel (bijvoorbeeld onderzoek, openbare veiligheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee); (2) bevredigende alternatieven voor het beoogde ingrijpen ontbreken; en (3) het ingrijpen staat niet in de weg aan het bereiken van een goede staat van instandhouding. Vooral deze laatste twee eisen maken afschot van een gezonde wolf al snel problematisch. Het is regelmatig voorgekomen dat lidstaten in dit verband op de vingers getikt zijn door de Europese Commissie voor afschot van wolven of andere grote roofdieren dat niet in overeenstemming was met de internationale regels.
Veebeschermingsmaatregelen werken in principe goed, maar de effectiviteit en inzetbaarheid ervan zijn zeer situatiegebonden. Factoren zoals het terreinprofiel, grootte van de te beschermen kudde, veesoort en type begrazing spelen een rol bij de effectiviteit van maatregelen. Er is echter veel te winnen bij betere preventie, vooral wanneer de veehouder deskundige ondersteuning krijgt bij de keuze en de uitvoering van de maatregelen.
Bent u bekend met het bericht: «Duitsland pleit voor intensievere jacht op wolf»?3
Ja.
Hoeveel wolven zijn er de afgelopen jaren in Duitsland afgeschoten? Hoe beluistert u dit pleidooi en is dit volgens u ook, zo niet in de toekomst, van toepassing op de Nederlandse situatie?
Vanaf 2008 zijn 8 wolven geschoten in Duitsland. Ontheffingen kunnen worden verstrekt voor het afschieten van wolven die ongewenst gedrag vertonen richting mensen, voor wolven die ondragelijk lijden of niet zelfstandig kunnen overleven in het wild of voor wolven die herhaaldelijk goed beschermd vee aanvallen.
Deels zal dit ook voor Nederland in de toekomst van toepassing kunnen zijn, bijvoorbeeld in het geval van gehabitueerde of anderszins voor mensen gevaarlijke wolven. Er is momenteel geen onderzoek dat een causaal verband aantoont tussen legaal afschot van wolven en vermindering van predatie op vee. De mogelijkheid die in het buitenland via derogaties geboden wordt voor legaal afschot zijn vaak ook bedoeld om het draagvlak voor wolven te vergroten in conflictsituaties. Aangezien wolven territoriaal zijn hangt het optreden van schade aan vee samen met de aanwezigheid van wolven en niet zozeer met de aantallen die aanwezig zijn in een territorium of gebied. Afschot van één of enkele dieren heeft daarom slechts een zeer beperkt of geen effect.
Welke overige maatregelen denkt u te kunnen nemen om aanvallen van de wolf op vee te verminderen en op welke rol ziet u daarbij weggelegd voor de verschillende overheden?
De beste manier om aanvallen van een wolf op vee te voorkomen is om preventieve maatregelen te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan het ’s nachts op stal zetten van vee, het afzetten van een gebied met fladderlinten of met stroomrasters van voldoende hoogte. Meer informatie hierover is voor veehouders te vinden op de website van BIJ12. Een betere begeleiding en voorlichting van veehouders om de gewenste preventieve maatregelen ook deugdelijk te plaatsen is hierbij van belang. Dit is een primaire taak voor de provincies. De provincie kan veehouders ook helpen met het tijdelijk uitlenen van wolfwerende noodrasters op het moment dat een wolf daadwerkelijk aanwezig is.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Weigermigranten buiten corona uit: ’Dit blijft een grote frustratie’' en 'GGD’s mogen binnenkort vaccinatiebewijzen afgeven aan mensen zonder BSN-nummer' |
|
Aukje de Vries (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Weigermigranten buiten corona uit: «Dit blijft een grote frustratie»»1 en «GGD’s mogen binnenkort vaccinatiebewijzen afgeven aan mensen zonder BSN-nummer»2?
Ja.
Worden alle asielzoekers bij binnenkomst in Ter Apel getest? Zo nee, wat gebeurt er met diegenen die niet getest worden en hoe vaak komt dit voor?
Ja, iedere asielzoeker die zich aanmeldt wordt bij binnenkomst in Ter Apel getest. Personen die positief testen, worden in isolatie geplaatst. Het komt zelden voor dat een asielzoeker aangeeft niet te willen worden getest. Het niet ondergaan van een sneltest heeft geen gevolgen, omdat men daartoe niet gedwongen kan worden.
Overigens wil ik er in dit verband graag op wijzen dat het COA en andere ketenpartners meerdere voorzorgsmaatregelen (blijven) nemen om de risico’s op verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk te beperken. Naast bovengenoemde test worden alle asielzoekers die zich in Nederland melden door Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) bevraagd op eventuele klachten en wordt door het COA op de locaties voorlichting gegeven. Bij vermoedens van besmetting worden bewoners gevraagd zich te laten testen en worden zij, samen met hun huisgenoten, in quarantaine geplaatst tot de testuitslag bekend is. Vanaf 6 november jl. is het dragen van een mondkapje weer verplicht in de publieke ruimtes binnen, zoals de receptie, wachtkamers en gangen. Dit geldt voor bewoners, medewerkers en bezoekers. COA volgt hierin de landelijke richtlijnen.
Hoeveel procent van de in asielzoekerscentra (AZC’s) verblijvende asielzoekers zijn momenteel gevaccineerd?
Op dit moment heeft circa de helft van de bewoners op asielzoekerscentra een of meer vaccinaties gehad. Dit is echter een momentopname, aangezien door de voortdurende asielinstroom en uitstroom de vaccinatiegraad wisselt.
Daarbij wordt opgemerkt dat de vaccinatiegraad gebaseerd is op hetgeen in het medisch dossier is geregistreerd. Bewoners waarvan de vaccinaties niet bekend zijn, bijvoorbeeld omdat zij voor aankomst in Nederland gevaccineerd zijn, staan niet in het medisch dossier. Deze bewoners tellen daardoor niet mee in de vaccinatiegraad.
Op welke wijze wordt er nu geregistreerd of ongedocumenteerden gevaccineerd zijn?
Het is de eigen keuze van mensen om zich te laten registreren. Er is geen aparte registratie voor de doelgroep ongedocumenteerden. Zij staan niet apart geregistreerd bij het RIVM of de GGD.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen 1,5 jaar brandhaarden van coronabesmetting geweest in AZC’s? Om hoeveel besmettingen ging het?
De besmettingen op de COA-locaties volgen de nationale trend en geven geen aanleiding om aan te nemen dat er op de COA-locaties meer besmettingen plaatsvinden. Op locaties komt het voor dat er meerdere bewoners besmet zijn met corona. De besmette bewoners zijn (door onderzoek van de GGD) terug te herleiden naar één ander besmet persoon. Zo’n groep besmette personen met dezelfde «oorsprong» wordt een cluster genoemd. Sinds de pandemie zijn er op meerdere locaties besmettingen en grotere clusters van besmettingen geweest. De GGD heeft tussen 1 januari 2021 en 1 december 2021 in totaal 2.476 besmettingen geregistreerd.
Klopt het dat GGD’s binnenkort aan ongedocumenteerden een coronatoegangbewijs mogen verstrekken wanneer zij volledig gevaccineerd zijn of hersteld zijn van een besmetting? Zo ja, waarom en wat zijn de mogelijke implicaties?
Ja, dat klopt. Iedereen die in Nederland is gevaccineerd, zou via de vaccinatiezetter een Coronatoegangsbewijs (CTB) en Digitaal Covid Certificaat (DCC) moeten kunnen ontvangen. Indien een ongedocumenteerde bij een GGD is gevaccineerd, is de GGD verantwoordelijk voor het aanleveren van de vaccinatiedata om een bewijs uit te kunnen geven. Doorgaans hebben ongedocumenteerden geen BSN, waardoor de vaccinatiezetter een papieren bewijs uit zal moeten draaien, welke in te laden is in de CoronaCheck app. Hierdoor kunnen ook ongedocumenteerden, mits ze aan de andere voorwaarden voor toegang voldoen, ook toegang krijgen tot evenementen en voorzieningen waar de CoronaCheck wordt gevraagd.
Zijn er voorzieningen in het asielzoekerscentrum waarbij een coronatoegangsbewijs wordt gebruikt en gecontroleerd? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om dit wel in te zetten om besmetting tegen te gaan?
Nee, er zijn geen voorzieningen op de AZC’s die alleen met een coronatoegangsbewijs toegankelijk zijn. Deze voorzieningen zijn bedoeld als algemene leefruimten voor de bewoners binnen de opvang en vrij toegankelijk.
Alleen voor de binnensportvoorziening op locatie zou een coronatoegangsbewijs gevraagd moeten worden. Op dit moment is deze voorziening voor volwassenen op alle locaties van COA echter gesloten.
Hoeveel asielzoekers konden niet worden uitgezet omdat zij een coronatest weigerden?
Uit gegevens van de DT&V blijkt dat dit jaar (tot 1 december) 1.200 vluchten geannuleerd moesten worden in verband met het weigeren van een COVID-test. Ook zijn als gevolg van testweigering circa 440 Uiterste Overdracht Data (UOD’s) in Dublinzaken verlopen, waardoor overdracht aan een andere Europese lidstaat niet meer mogelijk is. Daarnaast moesten vanaf medio maart circa 310 bewaringen worden opgeheven omdat (mede) niet werd meegewerkt aan de afname van een COVID-test.
Naar welke landen zouden deze groep uitgeprocedeerde asielzoekers hoofdzakelijk worden uitgezet? Onder welke voorwaarden met betrekking tot Corona accepteren deze landen al dan niet terugkeer van hun onderdanen?
Vrijwel alle bestemmingslanden werken met inreisvereisten om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Het meest voorkomende vereiste is een recente negatieve coronatest, maar sommige landen accepteren eveneens een vaccinatie- of herstelbewijs. Van de bij de DT&V geregistreerde 1.200 vluchten die als gevolg van testweigering geannuleerd moesten worden, is bekend naar welke bestemming vertrek voorzien was. Hoofdzakelijk zag dit op Dublinoverdrachten binnen de Europese Unie.
Is het mogelijk uitgeprocedeerde asielzoekers voor terugkeer in quarantaine te plaatsen om een gezondheidsverklaring te kunnen afgeven en hen zo toch te laten terugkeren? Zo ja, hoe vaak is dit toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u anders om ervoor te zorgen dat uitgeprocedeerde asielzoekers een coronatest niet kunnen misbruiken?
Op dit moment is quarantaine geen effectief alternatief om de terugkeer te realiseren. Het gaat er immers om of de bestemmingslanden de inreis na een periode van quarantaine accepteren als niet (ook) een coronatest wordt overlegd. Voor verreweg de meeste landen geldt dat dit momenteel niet als structureel alternatief wordt geaccepteerd. Voor deze kwestie is tijdens de begrotingsbehandeling door uw Kamer nadrukkelijk aandacht gevraagd. Uw Kamer heeft hiertoe de motie van het lid Valstar aangenomen. In die motie wordt de regering verzocht snel te verkennen of en zo ja op welke wijze uitgeprocedeerde vreemdelingen alsnog effectief uitgezet kunnen worden en hierbij ook wettelijke mogelijkheden/ grondslag onvrijwillige coronatest af te nemen te onderzoeken. Ik verwacht dat uw Kamer in januari/februari 2022 over de uitkomsten van de verkenning zal worden geïnformeerd.
Gebruik makend van de ruimte die de «Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19» biedt is het wel (al) gelukt om met België bilaterale maatwerkafspraken te maken over de wederzijdse overdrachten van Dublinzaken, die op 20 december 2021 zijn ingegaan. Deze afspraken komen erop neer dat indien de vreemdeling weigert zich te laten testen of weigert zijn herstel- of vaccinatiebewijs te tonen, Nederland de door België over te brengen vreemdeling overneemt indien deze direct daaraan voorafgaand in België gedurende minimaal 10 dagen in quarantaine heeft gezeten, tenzij België is aangewezen als gebied met een zorgwekkende virusvariant. Wederkerig neemt België de door Nederland over te brengen vreemdeling over indien deze direct daaraan voorafgaand in Nederland gedurende 8 dagen in de zogenoemde inkomstenprocedure in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, tenzij Nederland is aangewezen als gebied met een zorgwekkende virusvariant. Verkend wordt of ook andere landen bereid zijn dergelijke afspraken als alternatief te accepteren. In het geval dat het bestemmingsland genoegen zou nemen met deze vorm en de terugkeer vanuit vreemdelingenbewaring gerealiseerd kan worden, zou terugkeer eventueel geëffectueerd kunnen worden. Zoals gezegd is dit voor de meeste landen tot op heden echter geen alternatief gebleken. Daar komt bij dat Nederland zelf geen formele quarantaineperiode voorafgaande aan de overdracht kan aanbieden. In Nederland kan aan de vreemdeling een quarantaine niet verplicht worden opgelegd direct voorafgaand aan de Dublinoverdracht.
In hoeverre is het mogelijk om een uitgeprocedeerde asielzoeker te verplichten om een coronatest af te nemen en de uitzetting niet meer te kunnen frustreren door een weigering, want we vragen van Nederlanders in een aantal gevallen ook gewoon een vaccinatie of test in relatie tot het coronatoegangsbewijs?
Op basis van de huidige wetgeving is het op dit moment niet mogelijk om verplicht een coronatest af te nemen. Zoals ook geantwoord op vraag 10 wordt ter uitvoering van motie-Valstar ook de mogelijkheid van een wettelijke grondslag om een onvrijwillige PCR-test af te nemen onderzocht.
Aan het niet meewerken aan een voor uitreis noodzakelijke coronatest kunnen overigens wel consequenties worden verbonden. Een vreemdeling kan namelijk in vreemdelingenbewaring worden gesteld, of langer in detentie worden gehouden, als hij niet de medewerking aan zijn terugkeer verleent die redelijkerwijs van hem mag worden verwacht waaronder ook een coronatest. De wettelijke maximumtermijn van de bewaring is 18 maanden, al zal uiteraard wel steeds een belangenafweging worden aangelegd over de voortduring van de maatregel. Dit is echter geen definitieve oplossing, omdat de vreemdeling kan blijven weigeren. Voor bewaringen met het oog op een Dublinoverdracht is deze mogelijkheid hoe dan ook niet effectief omdat de bewaringtermijn voor zover hier relevant, is beperkt tot maximaal zes weken. Weigeren van een coronatest leidt dan dus veel sneller tot opheffing van de maatregel van bewaring, en dwingt na langere tijd ook tot het in behandeling nemen door Nederland van de asielaanvraag.
Het bericht 'Meer incidenten met asielzoekers in trein Emmen-Zwolle, personeel ziek thuis' |
|
Fahid Minhas (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer incidenten met asielzoekers in trein Emmen-Zwolle, personeel ziek thuis»1?
Ja.
Klopt het dat het aantal incidenten op de desbetreffende treinlijn het afgelopen kwartaal met 8% is toegenomen naar 107 incidenten en het aantal A-incidenten zelfs met 62%? Zo ja, bent u het eens dat dit vraagt om extra maatregelen?
Vervoerder Arriva bevestigt de genoemde cijfers. Het aantal incidenten op de Vechtdallijn is in het afgelopen kwartaal inderdaad toegenomen en ik betreur dat zeer. Ov-personeel moet zich veilig voelen op het werk en agressie of geweld tegen ov-personeel is onacceptabel en dient (waar mogelijk strafrechtelijk) te worden aangepakt. In het geval van de Vechtdallijn heeft de vervoerder verschillende maatregelen getroffen om de veiligheid van de reizigers en personeel te waarborgen. Arriva zet toezichthoudende medewerkers in als duo’s en deze medewerkers zijn voorzien van bodycams. Ook is er extra toezichthoudend personeel ingezet voor de toegangscontroles op de perrons in Zwolle en Emmen. Daarnaast zijn er camera’s geplaatst op station Zwolle. Onlangs is aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid toestemming gevraagd om een deel van de toezichthoudende medewerkers beperkte geweldsbevoegdheid te geven. Dit verzoek is inmiddels door het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegekend en wordt nu verder uitgewerkt.
Voor de aanpak van de groep overlastgevende en criminele asielzoekers is een specifiek palet aan maatregelen beschikbaar gesteld door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Hierbij valt te denken aan overplaatsing door het COA naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (htl), waar een gebiedsbeperking wordt opgelegd. Afhankelijk van de aard en ernst van de overlast kunnen asielzoekers die overlast veroorzaken in het openbaar vervoer met htl-plaatsing te maken krijgen, omdat dit in naar behoren te motiveren gevallen door het COA kan worden meegewogen in het besluit om iemand in de htl te plaatsen. Hierover heb ik uw Kamer bij brief op 8 november 2021 geïnformeerd.2
Middels de landelijke Top-X lijst wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks in kaart gebracht wie de meest hardnekkige overlastgevende en criminele asielzoekers zijn. Zij kunnen rekenen op een individuele aanpak en staan onder verscherpt toezicht van betrokken partijen.
De komende tijd wordt met betrokken partijen besproken welke maatregelen er extra nodig zijn om overlast op de Vechtdallijn aan te pakken.
Bent u het ook eens dat daarmee gemiddeld minimaal 1 incident per dag plaatsvindt en dat dat te hoog is?
Zeker. Elk incident is er een teveel en heeft impact op alle betrokkenen en collega’s. De ingezette maatregelen in het ov hebben effect, maar zullen helaas nooit alle incidenten kunnen voorkomen.
Hoeveel incidenten hebben zich daar bovenop voorgedaan op de Q-Buzz lijnen 72 en 73 en de pendeldienst tussen Emmen en Ter Apel?
Qbuzz laat weten dat het gaat om gemiddeld 5 meldingen per week. Dit is gelijk aan het aantal incidenten in de voorgaande maanden. In 2017 en 2018 lag het aantal incidenten per week veel hoger met als dieptepunt eind 2018. Toen vonden er gemiddeld meer dan 50 incidenten per week plaats. Vanaf 2019 is door de vele maatregelen het aantal incidenten op de buslijnen tussen Emmen en Ter Apel fors afgenomen. Deze maatregelen betreffen de continue inzet van de ov-stewards op buslijn 73 en de inzet van een pendelbus.
Kunt u aangeven hoeveel van de incidenten uit vraag 2 en 3 worden veroorzaakt door veiligelanders? Zo nee, wanneer gaat u dit registreren om de aard van de problemen in beeld te krijgen en gericht maatregelen te kunnen nemen?
De politie en vervoerders registreren niet op verblijfsstatus van personen die betrokken zijn bij incidenten. Er valt dan ook niet te zeggen of de personen die betrokken zijn geweest bij de incidenten op de Vechtdallijn asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn.
Hoeveel van deze incidenten leiden uiteindelijk tot aanhoudingen of het opleggen van reisverboden?
Het is aan de vervoerder om te zorgen voor de veiligheid van haar reizigers en personeel. Ze hebben daarvoor verschillende maatregelen tot hun beschikking, waaronder het reisverbod. Op de Vechtdallijn heeft vervoerder Arriva ervoor gekozen om het reisverbod niet in te zetten. De reden hiervoor is dat op de trein met één steward wordt gewerkt. Deze steward zou de overtreder van een reisverbod bij het aantreffen de trein moeten uitzetten en samen wachten op de politie. Dit wordt door Arriva als onwenselijk beschouwd vanuit het oogpunt van de veiligheid van de steward. Bij het zwartrijden wordt door Arriva een uitstel van betaling (boete) uitgeschreven. In het geval de boete niet wordt betaald, wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Bij ongeregeldheden in de trein kan de steward een melding doen bij de verkeersleiding, zodat de politie bij de volgende stop ter plaatse kan komen. Om de veiligheid van haar reizigers en personeel te borgen zet Arriva ook extra maatregelen in, zoals toezichthoudend personeel op de stations die zijn voorzien van bodycams, extra toegangscontroles op de perrons Zwolle en Emmen en de inzet van camera’s.
Welk effect heeft de overlast door asielzoekers in het openbaar vervoer (OV) rondom Ter Apel op andere reizigers? Ziet u een afname in gebruik door andere reizigers sinds de overlast is toegenomen?
Het aantal reizigers is in lijn met de landelijke trend en is na de zomer verder toegenomen. De impact van het coronavirus en de diverse maatregelen die zijn genomen als gevolg daarvan maken dat er geen consistent beeld is met betrekking tot de reizigersaantallen op de verschillende lijnen. Vervoerders geven aan dat het daarom niet mogelijk is om onderbouwde analyses te maken waarbij er een relatie wordt gelegd tussen genoemde incidenten en de reizigersaantallen.
Klopt het dat een machinist tegen zijn hoofd is geschopt en dat twee personeelsleden ziek thuis zitten omdat zij zich niet veilig genoeg meer voelen om naar werk te gaan? Wat vindt u ervan dat machinisten, buschauffeurs en stewards zich niet veilig voelen bij het uitoefenen van hun werk?
OV-personeel moet zich veilig voelen op het werk. Agressie of geweld, door wie dan ook, tegen ov-personeel is dan ook volstrekt onacceptabel. Het is triest om te horen dat medewerkers zich niet veilig voelen om hun werk uit te oefenen. Arriva geeft aan dat bij (gewelds)incidenten altijd aangifte wordt gedaan, mits de medewerker dat zelf ook wil. In het geval van de machinist is dan ook aangifte gedaan.
Heeft u de dader(s) van dit geweld in beeld en gaat het hier om veiligelanders? Zo ja, is het openbaar ministerie (OM) vervolging gestart en zijn deze veiligelanders inmiddels in de Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) geplaatst?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 is op basis van incidentregistraties niet te achterhalen of de daders van het geweld asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn. Zoals u bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Zoals aangehaald in de beantwoording van vraag 2 kunnen overlastgevers in het openbaar vervoer wanneer zij asielzoeker zijn in het algemeen – afhankelijk van de aard en ernst van de overlast – met htl-plaatsing te maken krijgen.
Wat doet u momenteel om geweld in het openbaar vervoer in deze specifieke regio tegen te gaan en ervoor te zorgen dat het personeel en reizigers zich weer veilig voelen? Welke maatregelen uit de toolbox zijn hiervoor ingezet en hoe vaak, wie draagt hiervan de financiële lasten?
Vervoerders zetten verschillende maatregelen in uit de Toolbox, zoals extra inzet van toezichthoudend personeel voorzien van bodycams, extra toegangscontrole op perrons en cameratoezicht op stations en in de voertuigen. Het is aan de vervoerders om een eigen afweging te maken omtrent de inzet van maatregelen. De gelden ten aanzien van sociale veiligheid in het openbaar vervoer zijn onderdeel van de verleende concessies. Voor het streekvervoer geldt dat de provincie de concessieverlener is die middelen ter beschikking stelt voor onder andere sociale veiligheid.
Voor de aanpak van overlastgevende asielzoekers is vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2021 in de vorm van een specifieke uitkering (SPUK) een budget van 1 miljoen euro beschikbaar gesteld waarmee gemeenten lokaal maatregelen kunnen inzetten tegen overlastgevende asielzoekers. Gemeenten konden tot 1 oktober een aanvraag indienen om onder meer maatregelen te treffen tegen overlast veroorzaakt door asielzoekers in het openbaar vervoer. Gemeenten gebruiken de regeling onder meer voor (gedeeltelijke) financiering van de pendelbus tussen station Emmen en azc Ter Apel en de inzet van BOA’s op stations.
In Ter Apel is het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2019 gestart met de financiering van de pendelbus ter ontlasting van buslijn 73. In overleg met de betrokken partijen is besloten om de pendelbus ook in 2022 voort te zetten. Hiervoor heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid een bijdrage van € 250.000,– beschikbaar gesteld. Voor de periode van 2021–2022 heeft de gemeente Westerwolde, waar Ter Apel onder valt, een bedrag van 150.000 euro uit de SPUK-regeling ontvangen. Dit moet bijdragen aan financiering van de pendelbus.
Als gevolg van de hoge instroom is een toename aan reizigers ontstaan die via het traject Emmen-Zwolle naar het aanmeldcentrum in Ter Apel reizen. Het Ministerie van JenV heeft bij wijze van ondersteuning eenmalig 50.000 euro beschikbaar gesteld om lokaal maatregelen in te zetten om de veiligheid n.a.v. de toegenomen drukte op dit traject te borgen.
Daarnaast ontvangen alle gemeenten met een AZC een bedrag per aantal COA-bewoners vanuit het zogenaamde faciliteitenbesluit, wat zij ook vrij kunnen inzetten waaronder voor het openbaar vervoer.
Herinnert u zich uw antwoord op vragen van de leden Wiersma en Minhas2, dat na deze zomer gestart wordt met het opleggen van reisverboden?
Ja. De pilot regionaal reisverbod is bedoeld om inzicht te bieden in de juridische en organisatorische mogelijkheden van het opleggen en handhaven van een regionaal reisverbod door meerdere vervoerders bij geweldsmisdrijven. In het geval van de Vechtdallijn is er geen sprake van samenloop en zou de vervoerder er zelf voor kunnen kiezen een reisverbod in te zetten. Arriva heeft hier vooralsnog niet voor gekozen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoeveel reisverboden zijn sinds de start met de pilot opgelegd aan asielzoekers omdat zij zich (herhaaldelijk) hebben misdragen in het OV?
Arriva heeft nog geen reisverboden opgelegd. Zie ook de beantwoording van vraag 6 en 11.
Klopt het dat het aantal boa’s en toezichthouders op de Q-Buzz lijnen 72 en 73 is afgeschaald? Zo ja, waarom?
Tot februari 2020 had lijn 73 inderdaad toezichthouders die meereden op de bus. Na diverse overleggen met de verschillende partijen, is besloten om het toezicht te concentreren op het station Emmen, omdat er vooral bij de instap op zowel lijn 73 als op de pendelbus incidenten plaatsvinden. Het betreft bijna altijd incidenten naar aanleiding van betalingsproblemen. In de bussen doen zich geen incidenten voor tijdens de rit zelf. Aan de kant van Ter Apel begeleidt het beveiligingsbedrijf Trigion bij de instap op de pendelbus en de gemeente Westerwolde bemenst de halte van lijn 73 (een km vanaf het AZC) met eigen BOA’s.
Bent u bereid de stewards, machinisten en buschauffeurs, bij wijze van proef, uit te rusten met bodycams? Zo nee, bent u bereid boa’s in te zetten op de trein en perrons tussen Emmen-Zwolle?
Vervoerders hebben verschillende middelen tot hun beschikking om de veiligheid te waarborgen, zoals het inzetten van bodycams of inzetten van extra toezichthoudend personeel. Het is aan de vervoerder om te besluiten welke maatregelen ze hiervoor inzetten. Bij Arriva wordt sinds 2000 met bodycams gewerkt. Ook het toezichthoudend personeel bij Qbuzz is voorzien van bodycams. Op station Emmen en Zwolle is cameratoezicht, elke bus van lijn 72 en 73 is voorzien van camera’s en op dit moment worden ook op de pendelbus camera’s geplaatst.
Op welke wijze worden gemeenten, en met name waar grote opvang- c.q. aanmeldlocatie(s) zijn, gecompenseerd of geholpen met capaciteit voor handhaving? Bent u het eens dat hieraan bijdragen door het Rijk helpt om draagvlak te behouden voor de noodzakelijke asielopvang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel extra capaciteit is nodig en bent u in staat dit ook te bieden aan gemeenten die te maken hebben met overlast?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 10 ontvangen gemeenten met een AZC een bedrag per aantal COA-bewoners (faciliteitenbesluit). Daarnaast heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2021 een specifieke uitkering (SPUK-regeling) beschikbaar gesteld waarmee gemeenten lokaal en naar eigen inzicht maatregelen kunnen inzetten in de aanpak van overlast. Naast andere voordelen die een AZC met zich meebrengen, zoals werkgelegenheid, maken deze regelingen het voor gemeenten aantrekkelijker om een AZC te openen en het draagvlak te behouden voor het behoud van bestaande AZC’s. Handhaving en toezicht is primair een verantwoordelijkheid van de lokale gezagsdriehoek. Met het faciliteitenbesluit en de SPUK-regeling kunnen gemeenten desgewenst extra handhaving en toezicht inzetten. Op dit moment zie ik geen reden om extra middelen aan te bieden.
Klopt het dat de pendeldienst tussen Emmen en Ter Apel ook in 2022 blijft rijden en dat dit voor rekening komt van het Rijk?
Tijdens overleg tussen J&V, Qbuzz, gemeente Westerwolde en de provincies is de wens uitgesproken dat de pendelbus in 2022 zal blijven rijden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd € 250.000,– hieraan bij te dragen.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Justitie & Veiligheid, en één voor één, beantwoorden?
Met het oog op de zorgvuldigheid en de noodzaak tot afstemming met alle betrokken partijen, is het helaas niet gelukt om de vragen voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden.
Het bericht 'Gerberakweker Simon stopt acuut vanwege torenhoge gasprijs: ‘Het is niet meer te betalen’' |
|
Peter Valstar (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gerberakweker Simon stopt acuut vanwege torenhoge gasprijs: «Het is niet meer te betalen»»?1
Ja.
Is het u bekend dat verschillende glastuinbouwers wachten met de start van een nieuwe teelt, van bijvoorbeeld tomaten, door de hoge gasprijzen?
Ja.
In welke mate heeft u in beeld wat de gevolgen zijn van de stijgende energieprijzen voor de glastuinbouwsector?
Vanuit verschillende energie-intensieve sectoren, waaronder de glastuinbouw, zijn signalen binnengekomen over de gevolgen van de stijgende energieprijzen. Diverse bedrijven binnen deze sectoren hebben door de hoge energieprijzen te kampen met een forse stijging van de kostprijzen van hun producten. Deze ontwikkeling volg ik dan ook nauwlettend. Op basis van deze signalen zijn forse problemen vooralsnog beperkt tot een relatief klein aantal bedrijven.
De hoge gasprijzen raken niet alleen Nederlandse bedrijven, maar spelen ook in het buitenland. Omdat de hoge gasprijzen een mondiaal fenomeen zijn, verslechtert de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven niet. De meeste bedrijven kunnen deze kosten doorberekenen of uit bedrijfsoverwegingen bijvoorbeeld besluiten de productie aan te passen. Daarnaast hebben ondernemers de mogelijkheid om zich met behulp van lange termijncontracten in te dekken tegen schommelingen van de energieprijzen.
Het beeld binnen de glastuinbouw is divers. Er zijn tuinders die zich hebben ingedekt tegen fluctuaties door een langetermijncontract af te sluiten met de energieleverancier. Afhankelijk van de keuze van tuinders voor het afsluiten van een korte of lange termijncontract en afhankelijk van wanneer de gesloten contracten aflopen, worden tuinders geconfronteerd met hogere prijzen. Er zijn tuinders die hebben besloten om een nieuwe teelt uit te stellen en enkelen die besluiten om hun bedrijf te beëindigen. Aan de andere kant zijn er ook tuinders die elektriciteit leveren en voor dat deel een hogere prijs ontvangen. Koplopers in de transitie naar een klimaatneutrale glastuinbouw geven aan in mindere mate last te hebben van de hoge prijzen.
Greenports Nederland heeft een sectoroverleg gestart om een goed beeld van de situatie te krijgen. Bij dat overleg ben ik aangesloten en over de uitkomsten gaan wij in overleg.
Veel van de oorzaken voor de huidige krapte op de gasmarkt en daarmee de hogere energieprijzen zijn naar verwachting tijdelijk van aard. De verwachting in de markt op dit moment is daarom dat de prijzen in de loop van volgend jaar weer zullen dalen.
De ramingen van de energieprijzen zijn echter met veel onzekerheid omgeven, het is daarom niet met zekerheid in te schatten of en in welke mate ze zullen dalen.
Wat gaat u concreet doen om te voorkomen dat glastuinbouwers vanwege de hoge energieprijzen acuut moeten stoppen?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, leeft er wel een sectorbrede zorg, maar is op basis van de huidige signalen niet het beeld dat er nu een acute, sectorbrede noodsituatie speelt door de hoge energieprijzen. Veel bedrijven hebben het risico van stijgende gasprijzen afgedekt met een lange-termijncontract. Voor de meeste bedrijven die door de oplopende energieprijzen worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen geldt dat zij allereerst met hun afnemers, bank of financier tot een oplossing moeten zien te komen. Daarnaast geldt dat bedrijven en instellingen bij betalingsproblemen contact op kunnen nemen met hun energieleveranciers om een betalingsregeling te treffen.
Recent is per brief (Kamerstuk 35 927, nr. 29) aan uw Kamer toegelicht welke aanpassingen het kabinet wil maken aan het oorspronkelijke pakket maatregelen in de energiebelasting (Kamerstuk 29 023, nr. 272) om invulling te geven aan de aangenomen motie van de leden Grinwis en Stoffer (Kamerstuk 35 925, nr. 133), zodat het mkb met een hoger energieverbruik ook wordt tegemoetgekomen. Het kabinet stelt voor om 125 mln. euro ter beschikking te stellen om incidenteel (alleen in 2022) het tarief in de energiebelasting van de 2e en 3e schijf elektriciteit te verlagen met respectievelijk 0,859 cent en 0,201 cent (excl. btw en indexatie).
Deze aanpassing leidt tot enige lastenverlichting bij glastuinbouwbedrijven met een hoger energieverbruik. Een uitgebreidere toelichting op het voorstel van het kabinet vindt u in de memorie van toelichting van de nota van wijziging (Kamerstuk 35 927, nr. 30).
Welke maatregelen zijn er mogelijk om glastuinbouwers financieel te kunnen compenseren?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders ontlast. De tuinbouwsector heeft de consequenties van de hoge gasprijzen geïnventariseerd en die bevestigen het beeld dat er met name een sectorbrede urgentie ontstaat, zodra de hoge prijzen langer aanhouden, wat op dit moment niet de verwachting is. Wij blijven met de sector in gesprek en het kabinet monitort de situatie continue.
Welke maatregelen heeft u overwogen om glastuinbouwers financieel te kunnen compenseren? Waarom heeft u deze maatregelen nog niet genomen, ondanks herhaaldelijke aansporingen daartoe vanuit de Kamer?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders enigszins ontlast. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment niet aan de orde, aangezien het niet de verwachting is dat de huidige hoge prijzen langdurig aanhouden. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen op de voet en blijven hierover met de sector in gesprek.
Op welke termijn worden er concrete maatregelen genomen om de glastuinbouwers te ondersteunen?
De belastingmaatregelen die in het antwoord op vraag 4 worden toegelicht, treden vanaf 1 januari 2022 in werking. Het kabinet heeft op dit moment geen aanvullende maatregelen voor ogen, maar monitort de situatie continue en blijft met de sector in gesprek.
Het kabinet kan niet garanderen dat geen enkele tuinder besluit het bedrijf te beëindigen of de teelt uit te stellen. Zoals aangegeven zijn er tuinders die zich hebben ingedekt door een lange-termijn contract af te sluiten. Bedrijven die dit niet hebben gedaan, hebben een afweging gemaakt tussen het voordeel van lagere prijzen op de korte termijn en het risico op stijgende prijzen op de wat langere termijn.
Welke maatregel ligt het meest voor de hand om glastuinbouwers financieel te kunnen helpen?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders enigszins ontlast. Voor de meeste bedrijven die door de oplopende energieprijzen worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen geldt dat zij allereerst met hun afnemers, bank of financier tot een oplossing moeten zien te komen. Daarnaast geldt dat bedrijven en instellingen bij betalingsproblemen contact op kunnen nemen met hun energieleveranciers om een betalingsregeling te treffen. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment niet aan de orde, aangezien het niet de verwachting is dat de huidige hoge prijzen langdurig aanhouden. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen op de voet en blijven hierover met de sector in gesprek.
Wat doen andere Europese landen om hen te ondersteunen?
Op dit moment inventariseert de Europese Commissie welke maatregelen de lidstaten op nationaal niveau hebben doorgevoerd.
Bent u gezien de acute problemen bij de glastuinbouwers bereid deze vragen met grote spoed en één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Asielzoekerscentra bomvol: 'We zitten tegen crisisnoodopvang aan'' en 'Afghanen de druppel' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekerscentra bomvol: «We zitten tegen crisisnoodopvang aan»» van RTL Nieuws en «Afghanen de druppel» van de Telegraaf?1, 2
Ja.
Klopt het dat de reguliere opvang van 30.000 plekken op dit moment bezet is? Zo nee, hoe zit het wel?
Op 1 november jl. was de totale bezetting bij het COA, inclusief de Afghaanse evacués op Defensielocaties, ruim 34.000. Daarmee zijn alle reguliere opvangplekken bezet en wordt nu verschillende vormen van noodopvang ingezet.
Wat is de oorzaak van de hoge bezetting van opvangplekken in het COA? In hoeverre is de gebrekkige uitzetting hier debet aan? In hoeverre is de gebrekkige uitstroom hier debet aan? In hoeverre is een stijgende instroom hier debet aan?
De opvangcapaciteit van het COA staat om verschillende redenen onder grote druk. Allereerst zorgen recente geopolitieke ontwikkelingen voor een toenemende asielinstroom. Naast de situatie in Afghanistan bestaan er ook zorgen dat de situatie in Libanon, Belarus en Turkije tot een toenemende asielinstroom zullen leiden. Bovendien arriveren steeds meer nareizigers in het kader van gezinshereniging naar ons land. Zij konden eerder niet reizen vanwege de internationale reisbeperkingen in verband met COVID-19. Ten slotte levert de inzet van gemeenten om bijna 12.000 vergunninghouders die momenteel in de opvang verblijven te huisvesten helaas onvoldoende resultaat op. Daarvan verblijft ruim de helft langer dan de afgesproken termijn in de opvang.
Overigens is goed om te benoemen dat vreemdelingen recht op opvang behouden tot het einde van de wettelijke vertrektermijn van 28 dagen na de negatieve beslissing op de asielaanvraag, of na de uitspraak van de rechter in eerste aanleg als beroep is ingediend. Na het einde van die termijn gaat COA in beginsel over tot ontruiming (behoudens uitzonderlijke omstandigheden zoals een acute medische noodsituatie of vorst, of omdat mogelijk op korte termijn weer recht op opvang ontstaat op last van de rechter), of wordt vreemdelingenbewaring voorbereid als dat aan de orde is. Uitgeprocedeerde asielzoekers zijn dus beperkt debet aan de hoge bezetting van opvangplekken in het COA.
Hoe verhoudt de stijgende asielinstroom in Nederland zich tot andere EU-lidstaten? Hoe groot is het aantal geëvacueerde Afghanen op dit geheel, zowel in Nederland als in de EU?
Sinds het versoepelen van de Covid-19 maatregelen neemt de totale Europese instroom van asielaanvragen sinds mei van dit jaar weer toe en gaat deze instroom geleidelijk terug naar het oude niveau. De Nederlandse asielinstroom laat een vergelijkbare trend zien, al ligt de stijging van de instroom over de afgelopen weken hoger dan in vergelijking met veel andere Europese lidstaten. Belangrijke uitzondering in deze trend is Oostenrijk, dat gekenmerkt wordt door een beduidend hogere stijging over de afgelopen weken.
In de Nederland bevinden zich nu ruim 2.100 Afghaanse evacués. Het is niet bekend hoeveel Afghaanse evacués zich in alle EU-lidstaten bevinden.
Op welk moment voorzag u dat de opvangcapaciteit een knelpunt zou worden? Welke maatregelen heeft u sindsdien getroffen om de uitstroom van statushouders en afgewezen asielzoekers te bevorderen en instroom te beperken?
Het COA heeft de afgelopen jaren doorlopend geprobeerd om het aantal beschikbare opvangplekken aan te laten sluiten bij de capaciteitsprognose. Met dat doel zijn de leden van de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (LRT) in november 2019 al gevraagd om extra opvanglocaties en het verlengen van aflopende locaties. Dit laatste is goed gelukt, het eerste niet.
Met het toenemen van de asielinstroom, het grotere aantal nareizigers dat naar Nederland kwam en het achterblijven van de uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, nam de bezetting in de COA-opvang vanaf mei 2021 geleidelijk toe. In de zomer werd duidelijk dat op korte termijn extra capaciteit nodig was. Zeker in combinatie met de komst van de Afghaanse evacués. Hierop heb ik, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 24 augustus jl. een brief gestuurd aan de commissarissen van de Koning, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders om aandacht te vragen voor de nijpende situatie bij het COA en om op te roepen om extra opvangplekken te realiseren of om huisvesting van vergunninghouders in gemeenten te versnellen.
Hierop zijn de gesprekken met de medeoverheden de afgelopen maanden geïntensiveerd en hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ikzelf provincies en gemeenten met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders.
Wat betekent de stijgende asielinstroom voor de behandeling van de aanvragen door de IND? Worden hierdoor opnieuw achterstanden opgebouwd? Op welke manier worden de lessen die geleerd zijn door de taskforce, of de taskforce zelf, gebruikt om te voorkomen dat opnieuw achterstanden worden opgelopen?
De IND heeft in de afgelopen anderhalf jaar enorme inspanningen geleverd om de opgelopen asielachterstanden terug te dringen. De oude voorraad die per 1 april 2020 aan de Taskforce was toebedeeld is nagenoeg weggewerkt, behoudens een klein aantal zaken waarbij sprake is van langdurige beslisbelemmering. Het streven is er op gericht dat de IND eind 2021 in 90% van de aanvragen beslist binnen de wettelijke termijn. Door de hogere dan verwachte asielinstroom in combinatie met de crisis in Afghanistan blijft de druk binnen de IND onverminderd hoog. Voor het eerste kwartaal 2022 is het de verwachting dat de IND ca. 6.400 aanvragen moet beslissen en afronden om niet buiten de wettelijke termijn te lopen. Dit is een majeure opgave waarbij het noodzakelijk is dat aanvullende maatregelen genomen worden. De ervaring die is opgedaan en de lessen die geleerd zijn bij de Taskforce onder andere op het gebied van schriftelijk horen en telehoren zullen hier zeker in meegenomen worden. Daarnaast zal een deel van de capaciteit van de Taskforce in vaste dienst worden genomen bij de IND om kennis en kunde niet te verliezen en ook in 2022 het werkaanbod het hoofd te bieden. De risico’s met betrekking tot de gevolgen van nieuwe corona-maatregelen, krapte op de arbeidsmarkt en mogelijk hogere instroom worden nauwlettend in de gaten gehouden
Hoe kan het dat bij de voorjaarsnota is aangegeven dat op basis van de laatste asielraming een lagere asielinstroom werd verwacht? Op welke manier wordt deze asielraming vastgesteld en op welke manier is daarbij rekening gehouden met de te voorziene afbouw van reisbeperkingen in verband met corona?
In asielraming van begin 2021 werd rekening gehouden met een dalende asielinstroom in combinatie met een uitstroom conform de taakstelling huisvesting vergunninghouders. Het actuele beeld laat echter een hogere instroom en een lagere uitstroom zien, dan waarmee werd gerekend tijdens het opstellen van de begroting.
De asielraming wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid opgesteld met betrokken partners uit de migratieketen. Deze raming wordt twee maal per jaar bijgesteld in september en februari. Bij het opstellen van deze raming is ook rekening gehouden met de COVID-beperkende maatregelen en de afbouw daarvan. Aangezien hier geen ervaringscijfers van zijn, is dit echter zeer lastig om te ramen.
Klopt het dat als gevolg van deze lagere raming 198,6 miljoen euro is teruggestort naar Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)? Zo ja, tot welke financiële knelpunten leidt dit nu de asielopvang uitpuilt? Zo nee, om welk bedrag gaat het wel?
Ja het klopt dat met de lagere raming er ook een lagere toerekening aan ODA bij BHOS is ter hoogte van € 198,6 mln. Dit heeft enerzijds te maken met de lager verwachte bezetting bij het COA als gevolg van een lagere instroom, met de verwachting dat de taakstelling huisvesting van vergunninghouders door gemeenten wordt behaald en anderzijds met het feit dat te veel asielzoekers langer dan een jaar verblijven in de opvang. Vooralsnog leidt dit niet tot financiële problematiek met betrekking tot de opvang.
Welk bedrag moet nu van BHOS gestort worden richting J&V om asielopvang goed te kunnen organiseren? Welk bedrag moet J&V eventueel zelf bijpassen en op welke manier gaat u dit dekken?
Met betrekking tot de toerekening aan ODA (beheerd door BHOS) zijn afspraken gemaakt door het kabinet passend binnen de regels van de OESO op dit terrein. Bij de komende begrotingsmomenten zal het kabinet op basis van de actuele raming bezien of de toerekening aan ODA moet worden verhoogd en of er daarnaast aanvullende (financiële) middelen noodzakelijk zijn.
Op welke wijze bent u bezig om de asielopvang te vergroten? In hoeverre gaat dit om tijdelijke (nood)opvang en in hoeverre gaat dit om asiellocaties die meerjarig worden geopend? Hoe verhoudt de wijze van opvang zich tot de meerjarige productie prognose?
Zoals reeds bij vraag 5 beantwoord zijn de gesprekken die ikzelf, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, met provincies en gemeenten over geïntensiveerd. We hebben met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders. Naar aanleiding van deze oproep heeft het COA sinds eind augustus jl. ruim 6.500 extra opvangplekken in gebruik genomen. Daarvan is 80% tijdelijk beschikbaar voor een periodes die uiteenlopen van vier weken tot zes maanden.
De meerjaren productie prognose geeft onder andere een verwachting aan van de in- en uitstroom van de COA-opvang. De wijze waarop deze opvang wordt georganiseerd of vorm krijgt, is geen onderdeel van deze prognose.
Welke middelen heeft en gebruikt u om gemeenten die bereid zijn mee te werken aan (nood)opvang te ondersteunen om de gevolgen voor de omgeving in zo goed mogelijke banen te leiden?
Gemeenten die bereid zijn opvang te realiseren, of dat nou reguliere of tijdelijke (nood)opvanglocaties zijn, ben ik zeer erkentelijk. Gemeenten gaan vrijwillig akkoord met het openen van een opvanglocatie binnen de gemeentegrens, maar staan er uiteraard niet alleen voor. Vanuit het Rijk ontvangen zij een financiële uitkering op basis van het Faciliteitenbesluit. Daarnaast, en misschien wel belangrijker nog, ondersteunt het COA zowel voorafgaand aan de realisatie van een locatie als tijdens vestiging van de locatie gemeenten bij de communicatie richting omwonenden.
In welke mate kunt u een prognose schetsen van de (verwachte) uitstroom van statushouders uit AZC’s in de komende maanden en in welke mate is zo’n prognose betrouwbaar voor het berekenen van de opvangcapaciteit op korte termijn?
Op dit moment is ongeveer een derde van de bewoners van de COA-opvang vergunninghouder. In totaal zijn dat bijna 12.000 vergunninghouders, waarvan meer dan de helft langer dan veertien weken wacht op huisvesting in een gemeente. Door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid, het COA en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) worden verschillende maatregelen genomen om de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing vergunninghouders in te lopen.
Daarnaast zijn door het COA en het RVB locaties in eigendom geïnventariseerd die met spoed gereed kunnen worden gemaakt voor tijdelijke bewoning door vergunninghouders. Het gaat concreet om de inzet van zogeheten tussenvoorzieningen, waarbij het Rijk verantwoordelijkheid zal nemen voor de grond en de bebouwing met tijdelijke units. Het realiseren van dergelijke tussenvoorzieningen duurt echter enige tijd. Het is daarom niet goed in te schatten hoeveel vergunninghouders de komende periode uitstromen uit de opvangcapaciteit.
Twee keer per jaar wordt op basis van de (verwachte) asielinstroom, het (verwachte) inwilligingspercentage van de asielaanvragen en het (verwachte) aantal personen dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt een taakstelling vergunninghouders vastgesteld. Voor de tweede helft van 2021 is deze taakstelling 11.000 plaatsingen en voor de eerste helft van 2022 is de taakstelling 10.000 plaatsingen.
Op welke manier wordt nu ingezet op een hogere uitstroom van statushouders, bijvoorbeeld door het plaatsen van flexwoningen?
Afgesproken is dat asielzoekers die een verblijfsvergunning krijgen (zogeheten vergunninghouders), binnen 14 weken na vergunningverlening worden gehuisvest door gemeenten. Door een tekort aan geschikte en betaalbare woningen stagneert de doorstroom. Om gemeenten te faciliteren in hun huisvestingstaak heeft de rijksoverheid, samen met de provinciale tafels, verschillende initiatieven opgezet. Zo ondersteun ik gemeenten met het huisvesten van grote gezinnen vergunninghouders. Daarnaast is een hotel en accommodatieregeling gestart, om vergunninghouders voor wie er nog geen huisvesting is georganiseerd, tijdelijk onderdak te bieden in de gemeente. Daar kunnen zij ook starten met integratie en participatie. Verder heeft het Ministerie van BZK 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gemeenten om meer passende huisvesting voor aandachtsgroepen te realiseren. Daarvan is 18 miljoen euro gereserveerd voor de huisvesting van statushouders in tussenvoorzieningen of andere vormen van (tijdelijke) huisvesting waarmee extra wooneenheden aan de bestaande voorraad worden toegevoegd.
Met deze instrumenten moet de doorstroom van vergunninghouders teruggebracht worden naar de streeftermijn van 14 weken.
Wat is de stand van zaken van de drie landelijk pilots voor Rotterdam, Haarlemmermeer en Castricum voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
Over de stand van zaken bij de pilot in Castricum heb ik recent Kamervragen van de VVD beantwoord (kenmerk 2021Z15037). Wat betreft de pilot in Haarlemmermeer waren ten tijde van de tussenevaluatie (december 2020) twee locaties geselecteerd. De gemeente was op dat moment in gesprek met corporaties en vastgoedorganisaties over de exploitatie. Op dit moment wordt de eindevaluatie van de serie pilots opgemaakt, waaruit zal blijken wat de belangrijkste knelpunten waren bij het realiseren van de flexwoningen.
In de regio Rotterdam–Rijnmond heeft de Veiligheidsregio het initiatief genomen om de regiogemeenten per aanbiedingsbrief van 28 oktober jl. uit te nodigen om gebruik te maken van de pilotregeling «tussenvoorzieningen voor statushouders». Dit initiatief bevindt zich hiermee in de opstartfase.
Wat is de stand van zaken van de tien landelijke pilots voor gemeenten die dit jaar zouden starten voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
De nieuwe pilots waar u in uw vraag naar verwijst, werkt de Minister van BZK op dit moment uit in samenwerking met gemeenten en provincies in de vorm van tussenvoorzieningen. Het kabinet heeft 15 miljoen EUR beschikbaar gesteld om de meest kansrijke en snel te realiseren projecten financieel te ondersteunen.
Wat is de stand van zaken om Rijksvastgoedgronden te gebruiken voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
Vanuit het Rijksvastgoedbedrijf wordt intensief meegezocht naar locaties voor opvang van asielzoekers en (tijdelijke) huisvesting van statushouders, onder andere in de vorm van flexwoningen. Aan de Provinciale Regietafels heeft het Rijksvastgoedbedrijf aangegeven welke mogelijkheden zij zien voor het gebruik van hun percelen dan wel Rijksvastgoed ten behoeve van asielopvang of huisvesting van statushouders (in de vorm van tussenvoorzieningen) in de betreffende provincie. Ik waardeer de inzet van het RVB om deze mogelijkheden verder vorm te geven en daarnaast ook gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van eigen locaties.
Bevinden zich op dit moment uitgeprocedeerde asielzoekers in AZC’s? Zo ja, om hoeveel personen gaat het? Bevinden zij zich in een terugkeertraject? En begint terugkeer ook te vlotten nu de reisbeperkingen als gevolg van corona beperkter zijn? Zo nee, welke beperkingen worden nog ervaren?
Vreemdelingen die een asielaanvraag indienen, hebben volgens Europese en nationale wet- en regelgeving recht op opvang. Dat recht houden zij in beginsel tot het einde van de wettelijke vertrektermijn van 28 dagen na de negatieve beslissing op de asielaanvraag, of na de uitspraak van de rechter in eerste aanleg als beroep is ingediend. Ook is er een groep veilige landers die een 0-dagen vertrektermijn krijgen en dus geen recht hebben op opvang na een negatieve beslissing op de asielaanvraag. Na het einde van vertrektermijn gaat COA in beginsel over tot ontruiming (behoudens uitzonderlijke omstandigheden zoals een acute medische noodsituatie, vorst, omdat mogelijk op korte termijn weer recht op opvang ontstaat op last van de rechter of het vertrek binnen zeer afzienbare tijd gerealiseerd kan worden), of wordt vreemdelingenbewaring voorbereid als dat aan de orde is. Op 1 oktober 2021 zaten 240 personen in de COA-opvang die, hoewel dat juridisch mogelijk is, op dat moment nog niet ontruimd of in bewaring waren gesteld.
Daarnaast biedt het COA onderdak aan op zogeheten terugkeerlocaties. Concreet gaat het om de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel en een vijftal gezinslocaties (GLO) verspreid over het land. In de VBL biedt het COA onderdak aan verwijderbare personen die medewerking verlenen aan vertrek, maar niet binnen de vertrektermijn van 28 dagen Nederland kunnen verlaten of waarvan de DT&V het vertrek binnen in beginsel 12 weken kan realiseren. Op 1 november 2021 zaten ca. 110 personen in de VBL. In de GLO’s verblijven gezinnen met minderjarige kinderen zonder rechtmatig verblijf waar, omwille van humanitaire redenen, onderdak wordt geboden. Op 1 november 2021 zaten ca. 850 personen in de GLO’s.
Voor de terugkeer van vreemdelingen, zowel naar derde landen als bij een Dublinoverdracht naar een andere lidstaat, gelden – evenals voor andere reizigers – in vrijwel alle gevallen vereisten op het gebied van test en/ of vaccinatie ten aanzien van COVID-19. Medewerking aan een COVID-test kan niet worden afgedwongen. In de praktijk gebeurt het veelvuldig dat vreemdelingen niet willen meewerken aan een COVID-test. Voor meer informatie over dit onderwerp verwijs ik naar de brief die ik op 8 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.3
Tot slot, kunt u aangeven hoe het staat met uitvoering van de motie Becker (35 570 VI, nr. 30) die verzocht om met gelijkgezinde omringende landen te werken aan een sterker Schengen en tevens in kaart te brengen wat nodig en wenselijk is om als Nederland in crisistijd grip te houden op de eigen grens?
Het kabinet werkt met gelijkgezinde landen aan een sterker Schengen, om het Schengengebied toekomst- en crisisbestendiger te maken. De inzet van alle gesprekspartners is er op gericht om Schengen in de huidige vorm te versterken om de bestaande ruimte van vrij verkeer te behouden. Daarvoor moet worden gekeken naar gebleken tekortkomingen van Schengen die ertoe leiden dat verschillende lidstaten het al geruime tijd noodzakelijk achten interne grenscontroles toe te passen. Het kabinet constateert tekortkomingen in de vorm van secundaire migratiestromen en niet goed functionerende asielprocedures en onvoldoende inzet van alternatieven voor interne grenscontroles. Prioriteiten voor het kabinet zijn daarom het versterken van de buitengrenzen, het verbeteren van analyse en risico-gestuurde monitoring aan de binnengrenzen, het versterken van de governance van het Schengengebied en het versterken van waarborgen in tijden van crisis. Ten aanzien van dit laatste punt wordt ook gekeken naar het verankeren van handelingsperspectief in de Schengengrenscode wanneer sprake is van grootschalige secundaire migratiestromen binnen het Schengengebied. Dit is nader toegelicht in het BNC-fiche dat uw Kamer heeft ontvangen naar aanleiding van de publicatie van de Schengenstrategie.4
De hiervoor genoemde standpunten worden ook richting de Commissie gezamenlijk met gelijkgezinde lidstaten uitgedragen, in aanloop naar de publicatie van het voorstel tot wijziging van de Schengengrenscode, dat de komende maanden verwacht wordt.
Zou u bovenstaande vragen één voor één kunnen beantwoorden?
Ja.
Het bericht “FBI raids ZPMC delivery vessel” |
|
Peter Valstar (VVD), Zohair El Yassini (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «FBI raids ZPMC delivery vessel»?1
Ja.
Bent u bekend met de verdenkingen van spionage door het Chinese staatsbedrijf Shanghai Zhenhua Heavy Industries Company Limited (ZPMC)? Hoe beoordeelt u deze? Heeft u hierover contact gehad met de Amerikaanse autoriteiten? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, bent u bereid alsnog navraag te doen?
Over het kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. In algemene zin kan wel worden gesteld – zoals ook naar voren komt uit de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD – dat Nederland over een hoogwaardige (defensie-)industrie beschikt waarbinnen zich het soort kennis bevindt waar China naar op zoek is.
Veel prioritaire technologieën, van belang voor zowel de economische als de nationale veiligheid, worden mede binnen de Nederlandse (defensie-)industrie ontwikkeld.
In het algemeen geldt dat er met regelmaat overleg wordt gevoerd met gelijkgezinde landen, inclusief de Amerikaanse autoriteiten, over veiligheidskwesties. Over de inhoud van deze overleggen wordt wegens vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan.
Zijn er aanwijzingen dat ZPMC ook in Nederland inlichtingen verzamelt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u diplomatiek contact gehad met China over de verdenking van spionage door het Chinese staatsbedrijf ZPMC? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Nederland spreekt met China in diplomatieke contacten met regelmaat over Nederlandse zorgen met betrekking tot veiligheidskwesties, maar doet wegens de vertrouwelijkheid hiervan geen uitspraken over individuele gevallen.
Hoeveel medewerkers van ZPMC hebben in Nederland sinds 2015 een verblijfsvergunning voor werk ontvangen, waarbij ZPMC optrad als erkend referent?
Sinds 2015 hebben minder dan 5 vreemdelingen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ontvangen voor het verrichten van arbeid bij ZPMC Netherlands BV, het bedrijf dat bij de IND bekend is als erkend referent.2
Zijn er sinds 2015 verblijfsvergunningen bij ZPMC-medewerkers ingetrokken? Zo ja, hoeveel en om welke reden?
Nee.
Waarin verschillen de vergunningprocedures en veiligheidchecks voor individuen die hun verblijfsvergunning via de route van een erkend referent ontvangen van individuen die hun verblijfsvergunning voor werk via een andere procedure ontvangen?
Een erkend referent heeft toegang tot de versnelde procedure voor vergunningverlening, waarbij deze – in tegenstelling tot de niet-erkende referent – in beginsel controleert of een vreemdeling aan de toelatingsvoorwaarden voldoet. De IND handelt de aanvragen van een erkend referent af op basis van de eigen verklaring van de referent, met uitzondering van het paspoortvereiste en de toets op openbare orde en nationale veiligheid. Dat laat onverlet dat de IND alsnog alle bewijsstukken kan opvragen als dit nodig wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag of ter controle nadat de aanvraag is afgehandeld. Een erkend referent heeft daarentegen een zorgplicht, informatieplicht en administratieplicht. Zo moet een erkend referent zorgdragen voor een zorgvuldige werving en selectie van de vreemdeling. Het is belangrijk dat een referent bij de werving en selectie ook aandacht heeft voor statelijke dreigingen tegen Nederlandse nationale veiligheidsbelangen. Hier heeft de IND dan ook aandacht voor gevraagd in de Nieuwsbrief Zakelijk, gericht aan alle erkend referenten arbeid, van 1 oktober 2021. Zoals nader toegelicht in de brief aan uw Kamer d.d. 24 september jl. verricht de IND bij alle vreemdelingen eenzelfde toets op openbare orde en nationale veiligheid.3
Welke rol spelen informatie of analyses van de inlichtingendiensten, vervat in ambtsberichten of anderszins, bij het al dan niet toekennen van de status van erkend referent aan een buitenlands bedrijf of instelling?
In het algemeen geldt dat bij ontvangst van een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten over een referent die een aanvraag om erkenning heeft ingediend of al erkend is, de IND de inhoud daarvan zal meewegen in de besluitvorming.
De IND dient dan te toetsen of de informatie in het ambtsbericht voldoende concreet, feitelijk en inzichtelijk is om op basis van het ambtsbericht de status van erkend referent te kunnen weigeren.
Met welke andere departementen of overheidsorganisaties overlegt de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) voordat een organisatie de status van erkend referent ontvangt? Worden de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijdiong en Veilighied (NCTV) en de inlichtingendiensten hierbij betrokken?
De IND doet bij iedere aanvraag om erkenning navraag bij de Belastingdienst en de Inspectie SZW of er boetes aan de organisatie zijn opgelegd en of er een verplichting is opgelegd tot het doen van een eerstedagsmelding. Daarnaast worden alle rechtspersonen en natuurlijke personen die als bestuurder bij de organisatie zijn betrokken bij de Justitiële Informatiedienst bevraagd op justitiële antecedenten. Indien sprake is van een of meer strafrechtelijke antecedenten vraagt de IND om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Daarnaast vraagt de IND in voorkomende gevallen advies aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) of de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie voldoende is gewaarborgd. De NCTV en de inlichtingendiensten worden niet standaard betrokken alvorens tot erkenning wordt overgegaan. Dit gebeurt enkel op basis van signalen.
Welke rol spelen buitenlandse onderzoeken of veroordelingen wegens spionage bij het verstrekken van de status van erkend referent?
In algemene zin geldt dat informatie van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderdeel kán zijn van de onderbouwing van een ambtsbericht van de AIVD of MIVD (zie ook het antwoord op vraag 8). Hierbij gelden de kaders van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Strafrechtelijke veroordelingen kunnen blijken uit (Europese) signaleringen of door een verklaring van de persoon zelf.
Hebben andere landen een vergelijkbare procedure als de Nederlandse verstrekking van de status van erkend referent? Zo ja, hoe gaan landen als Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Australië om met Chinese staatsbedrijven?
In Duitsland en Frankrijk kent men geen vergelijkbare systematiek (met erkend referenten) zoals Nederland deze kent. In deze landen wordt de aanvraag voor een kennismigrantenvergunning doorgaans ingediend door de kennismigrant zelf. Daarentegen bestaat er, evenals in Nederland, in Duitsland en Frankrijk de mogelijkheid tot een versnelde procedure voor vergunningverlening; in Duitsland dient de werkgever een voorafgaande goedkeuring aan te vragen en in Frankrijk kan de versnelde procedure plaatsvinden indien de werkgever bekend staat om het ontvangen van «high potentials». In de Verenigde Staten is eveneens geen sprake van een vergelijkbaar stelsel. Het VK stelt voor een aantal toelatingsprocedures voor arbeids-/kennismigranten ook een erkend referentschap (licensed sponsor) verplicht. De procedure om licensed sponsor te worden is vergelijkbaar met die in Nederland (o.a. test op betrouwbaarheid). Het is niet bekend of daarbij specifieke aandacht aan Chinese staatsbedrijven wordt gegeven en of het erkend referentschap van deze bedrijven is ingetrokken.
Over het Australische model is op dit moment geen informatie bekend.
Is er uit de bovengenoemde vijf landen sprake van landen die een procedure vergelijkbaar met de status van erkend referent hebben, en die deze status in de afgelopen drie jaar hebben ingetrokken bij Chinese staatsbedrijven?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich de met algemene stemmen aangenomen motie Wiersma (nr. 35 680, nr. 17), waarin wordt verzocht misbruik van werkvergunningen en referentschap door statelijke actoren tegen te gaan? Welke acties heeft u sindsdien ondernomen om de motie uit te voeren?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer naar aanleiding van deze motie d.d. 24 september jl., kijkt het Kabinet op basis van het inmiddels beschikbare vertrouwelijke dreigingsbeeld van verblijfsregelingen en het erkend referentschap kritisch naar de invulling en het gebruik van deze regelingen en zet het Kabinet in op verbetering.4 Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de IND en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten als het gaat om expertise, informatiepositie, middelen en (juridische) bevoegdheden bij het onderkennen en vaststellen van een gevaar voor de nationale veiligheid. Over de voortgang wordt uw Kamer op een later tijdstip nader geïnformeerd.
Welke veiligheidscontroles worden uitgevoerd op vergunningontvangers van door de IND erkende referenten uit de drie landen, China, Rusland en Iran, die in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren van februari 2021 worden genoemd als dreigingen tegen de economische veiligheid van Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Vinden er additionele veiligheidscontroles plaats, voordat een organisatie uit China, Rusland of Iran aanspraak kan maken op de status van erkend referent?
Nee, op dit moment is dat niet het geval.
Hoe rijmt u de mogelijkheid voor een Chinees staatsbedrijf om erkend referent te zijn met de analyse uit het Dreigingsbeeld dat China mede door het gebruik van spionage de grootste dreiging voor de economische veiligheid van Nederland vormt?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid de toekenning van de status als erkend referent opnieuw tegen het licht te houden voor staatsbedrijven uit China, Rusland en Iran?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Frankrijk ziet Taliban-banden bij gevluchte Afghanen’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Peter Valstar (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk ziet Taliban-banden bij gevluchte Afghanen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het risico dat er onder geëvacueerde Afghanen mensen zitten die banden onderhouden met de Taliban? Hoe gaat u met dat risico om?
In algemene zin wil ik eerst benoemen dat in de «kleine vreemdelingenketen» (IND, COA en DT&V), hoewel het geen opsporingsdiensten betreft, wel continu wordt geïnvesteerd in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers. Het OM, politie, KMar, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties, zoals de IND, zijn alert op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid kunnen vormen en belast met het duiden van informatie en acteren indien nodig. Dat geldt voor alle vreemdelingen die bescherming vragen in Nederland, dus ook voor de vreemdelingen uit Afghanistan.
Dat betekent concreet dat personen door de IND gescreend zullen worden, gebruik makend van sociale media. Daarnaast voeren Politie en KMar de identificatie en registratie uit in het asielproces. In dit proces worden onder meer vingerafdrukken afgenomen, die zullen worden gecontroleerd in alle systemen, waaronder het Schengen Informatie Systeem (SIS). Ook wordt een verhoor afgenomen gericht op de identificatie van de persoon. In dit proces wordt tevens informatie verzameld m.b.t. nationale veiligheid en signalen van mensensmokkel en -handel.
Deze informatie vormt de basis voor de start van het asielproces. Daarbij zal steeds, op individuele basis, worden gekeken of bijvoorbeeld het handelen in de oorlogssituatie of de eventuele betrokkenheid bij kwestieuze organisaties reden is om af te wijzen op basis van 1F vluchtelingen verdrag, dan wel het treffen van andere maatregelen of zelfs het strafrechtelijk vervolgen.
Hoe beoordeelt u het risico dat er onder geëvacueerde Afghanen mensen zitten die banden onderhouden met Al Qaeda of Islamitische Staat? Hoe gaat u met dat risico om?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe voert u veiligheidsonderzoek uit naar mensen voorafgaand aan de evacuatie?
Ten aanzien van het personeel verbonden aan de ambassade heeft een sociale media screening plaats gevonden, net als voor de 111 tolken en hun gezinsleden die voor 15 augustus naar Nederland kwamen. Sowieso geldt voor tolken dat in de tijd dat zij werden gecontracteerd wel een beperkte check uitgevoerd werd naar de achtergrond van de betreffende tolk. Voor de andere personen die niet rechtstreeks voor (een) Nederlandse functionaris(sen) als onderdeel van een internationale militaire of politiemissie werkten is een dergelijke screening in de meeste gevallen niet vooraf door Nederland uitgevoerd. Ditzelfde geldt voor de andere Afghanen die conform motie-Belhaj geëvacueerd zijn. Het was gezien de omstandigheden rondom en op het vliegveld van Kaboel en de tijdsdruk waaronder de evacuatie plaatsvond, praktisch niet mogelijk een dergelijke controle uit te voeren.
Kunnen mensen die niet door dit veiligheidsonderzoek zijn gekomen alsnog via evacuatie in Nederland terechtkomen?
Dit is niet aan de orde want er zijn geen mensen in Afghanistan achtergebleven omdat ze niet door de screening zijn gekomen.
Hoe voert u veiligheidsonderzoek uit naar mensen als zij na evacuatie in Nederland in een opvanglocatie zitten?
De zaken van de geëvacueerde vreemdelingen worden inhoudelijk niet anders behandeld dan andere zaken, zoals ook weergegeven in antwoord op vraag 2. Ook in de verzoeken om bescherming van de geëvacueerde vreemdelingen, is er een screening en zal een controle in de systemen plaatsvinden. Door de massalere aankomst in een korte tijd wordt het proces wel in een andere volgorde doorlopen, maar de oplettendheid van de ketenpartners is dezelfde. Waar de keten beschikking heeft over aanvullende informatie omdat de vreemdeling met de Nederlandse overheid heeft samengewerkt wordt de informatie natuurlijk betrokken. Ik wijs ook op de brief van 12 juni 20182 aan uw Kamer, waarin is ingegaan op de maatregelen in de keten om alert te zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken. Deze uitgangspunten gelden zoals gezegd onverkort voor aanvragen van Afghaanse vreemdelingen.
Welke mogelijkheden zijn er om bij dergelijk veiligheidsonderzoek samen te werken met andere evacuerende landen en met hun veiligheidsdiensten?
Tussen de belangrijkste partners in Europa bestaat een gedeelde wens om samen op te trekken. Er worden in het openbaar geen uitspraken gedaan over de precieze invulling van de samenwerking tussen inlichtingen- of veiligheidsdiensten.
Welke mogelijkheden zijn er om geëvacueerde Afghanen die banden met de Taliban hadden een asielstatus te weigeren, te vervolgen, of te monitoren?
Het bestraffen van plegers van internationale- en oorlogsmisdrijven die zich in Nederland bevinden heeft een continu hoge prioriteit in zowel de strafrecht- als de asielketen. Nederland mag geen vluchthaven zijn voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze ernstige misdrijven. Daarom wordt aan personen waarvan het ernstige vermoeden bestaat dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan dergelijke misdrijven, een asielvergunning onthouden op grond van het 1F-beleid. De 1F-status refereert aan artikel 1F uit het Vluchtelingenverdrag, waar Nederland partij bij is. Dat artikel bepaalt dat personen uitgesloten worden van bescherming op basis van dit Verdrag als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
Dat geldt uiteraard ook voor Afghaanse vreemdelingen die asielaanvragen indienen. Deze aanvragen worden beoordeeld op basis van de meest recente gegevens over Afghanistan waarover de IND beschikt. Zoals ook aan de orde kwam in het debat over de motie Ephraim zal indien een vreemdeling in strijd met één van deze beginselen heeft gehandeld, de asielaanvraag worden afgewezen.3
Er is intensieve samenwerking tussen de asiel- en de strafrechtketen om, waar mogelijk, personen met een 1F-status strafrechtelijk te vervolgen. Hierover wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd met de Rapportagebrief Internationale Misdrijven. Na de afwijzing van de aanvraag bestaat, naast eventuele andere toezichtsmogelijkheden, in de vreemdelingenwet de mogelijkheid om toezichtsmaatregelen op te leggen, zoals een meldplicht of een gebiedsbeperking. Deze maatregelen zullen altijd op individuele basis worden opgelegd en ingevuld.
Is de Taliban aan te merken als een terroristische organisatie, in het kader van artikel 140a wetboek van strafrecht of in het kader van internationale sanctielijsten?
De Taliban als organisatie is niet geplaatst op de terrorisme-sanctielijst van de Verenigde Naties noch op die van de Europese Unie. Wel zijn individuele Talibanleden op de sanctielijst van de VN geplaatst.
Of vervolging mogelijk onder artikel 140a van het wetboek van strafrecht mogelijk is, betreft steeds een individuele afweging die op basis van alle omstandigheden door het OM gemaakt zal worden, waardoor het niet zonder meer is te zeggen of artikel 140a van het wetboek van het strafrecht kan worden tegengeworpen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Over het bericht 'Dijk gaat schuiven, weilanden in Reeuwijk onder water' |
|
Peter Valstar (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Dijkdoorbraak zet weilanden in Reeuwijk onder water, rivierkreeft zou niet de boosdoener zijn»?1
Ja.
Volgens lokale boeren is de dijkverzakking te wijten aan de Amerikaanse rivierkreeft. Bent u het met hen eens? Zo nee, waarom niet?
Het is volgens de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap van Rijnland, op dit moment niet duidelijk wat de oorzaak is van deze dijkverzakking. Het onderzoek naar de oorzaak is gestart. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat dit in belangrijke mate te wijten is aan graafactiviteiten van rivierkreeften, maar meer definitieve conclusies hierover zullen moeten komen uit het onderzoek. Dit beeld wordt ook bevestigd in een samenvattend onderzoeksrapport van de STOWA2.
Wat vindt u ervan dat desbetreffende boeren verschillende malen bij het waterschap hebben aangegeven dat de kreeften de dijken ondergraven, maar het waterschap niet thuis geeft?
Waterbeheerders doen al geruime tijd onderzoek naar de verspreiding van uitheemse rivierkreeften, mogelijke effecten en handelingsperspectief. Zo is er al in 2013 onderzoek gedaan naar graafactiviteiten door rode Amerikaanse rivierkreeften. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4 en 5. Bij het onderzoek dat het Hoogheemraadschap van Rijnland nu is gestart, zie het antwoord op vraag 2, worden de grondeigenaren/agrariërs betrokken. Zo kan de kennis die zij hebben worden meegenomen in de analyse.
Welke acties worden door de waterschappen ondernomen om verdere expansie van deze invasieve soort tegen te gaan?
Waterbeheerders hebben over de afgelopen 10 jaar verschillende onderzoeken gedaan naar voorkomen en impact van de uitheemse rivierkreeft en hebben de verspreiding van de diverse soorten in beeld gebracht3. In 2019 is geconcludeerd4: «Eliminatie van uitheemse rivierkreeften in de open Nederlandse watersystemen is in de praktijk niet realiseerbaar. Visserij (bijv. via beroepsvisserij of muskusrattenbestrijding) is één van de meest genoemde vormen van beheersing... Het succes van de methode valt of staat bij de intensiteit en continuïteit, maar lijkt in Nederland op landschapsschaal op zichzelf niet afdoende als middel om rivierkreeften naar een wenselijk niveau te verlagen... Een verkeerde opzet van de bevissing kan de groei en omvang van een kreeftenpopulatie zelfs (tijdelijk) stimuleren doordat selectief grote (dominante) kreeften worden weggevangen...». Een geschikte aanpak van de uitheemse rivierkreeften is dus nog niet voor handen. Wel lopen er verschillende onderzoeken naar de impact van rivierkreeften en hun mogelijke bestrijding/beheersing, met als doel om tot een werkbaar handelingsperspectief te komen.
Bij het tegengaan van verdere expansie van invasieve rivierkreeften zijn verschillende partijen betrokken en in het veld lopen verschillende pilots en projecten. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft in het vroege voorjaar van 2021 een bestuurlijk overleg gestart om samen met alle betrokken partijen tot een strategie rondom uitheemse rivierkreeften te komen. Dit gezamenlijke programma brengt in beeld welk onderzoek nog nodig is, welke beheersmaatregelen mogelijk zijn, hoe dit dan in te vullen en hoe indien nodig de regelgeving hierop in te richten. Zo is inmiddels gezamenlijk onderzoek gestart naar de ontwikkeling van een selectief vangmiddel in het geval dit onderdeel wordt van het handelingsperspectief. De Ministeries van LNV en Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de waterschappen werken in het programma samen met provincies, gemeenten en de visserij-, landbouw en natuursector.
Welke preventieve maatregelen worden genomen om deze en andere invasieve soorten in dijklichamen in een vroegtijdig stadium te lokaliseren en te bestrijden?
In het algemeen is de belangrijkste preventieve maatregel het voorkómen dat (nieuwe) invasieve uitheemse soorten onze wateren bereiken of zich verder verspreiden. De waterschappen inspecteren in het voorjaar jaarlijks de toestand van de dijklichamen, waarna het eventueel benodigde herstel plaatsvindt. Het bestrijden van de invasieve uitheemse muskus- en beverratten is een wettelijke taak van de waterschappen met als doel om de dieren terug te dringen tot aan de landsgrens. De hoogheemraadschappen van Rijnland en Delfland hebben al in 2013 onderzoek laten doen naar graafactiviteiten door rode Amerikaanse rivierkreeft in gebieden met hoge dichtheden uitheemse rivierkreeften.5 Voor de monitoring op de aanwezigheid van rivierkreeften en diverse lopende activiteiten, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het artikel «Vissers geschokt: ruim 12.000 rivierkreeften gevangen in vijver»?2
Ja.
Bent u net als de vissers geschrokken van het enorme aantal aangetroffen rivierkreeften in het kleine gebied?
Op grond van de monitoring van rivierkreeften is bekend dat deze lokaal grote dichtheden kunnen bereiken.
Staat u nog steeds achter uw antwoord op schriftelijke vragen van de leden Weverling en Dijkstra dat «het aan de regionale partijen [is] om te bepalen over verder onderzoek zinvol is»?3
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het Ministerie van LNV een bestuurlijk overleg gestart om gezamenlijk met alle betrokken partijen tot een strategie rondom uitheemse rivierkreeften te komen. Hierin komen onderzoek en mogelijke beheersmaatregelen aan de orde, alsmede de vraag hoe dit dan in te vullen en hoe de regelgeving hierop in te richten als dat nodig blijkt. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het inmiddels gerechtvaardigd is om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van de Amerikaanse rivierkreeft, de gevolgen voor de veiligheid achter de dijken en bestrijding van deze invasieve soort? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie hiervoor het antwoord op de vragen 4 en 5.
Bent u het ermee eens dat de aanwezigheid van de Amerikaanse rivierkreeft niet langer door alleen beroepsvissers dient te worden bestreden maar dat dit ook mogelijk moet worden voor vrijwilligers en derden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is het niet duidelijk of bevissen van uitheemse rivierkreeften leidt tot duurzaam minder kreeften en vooral tot minder schade aan oevers en ecosystemen. Daar wordt momenteel aanvullend onderzoek naar gedaan. Er zijn strikte voorwaarden aan het vangen en vervoeren van kreeften om te voorkomen dat de soorten zich sneller en verder verspreiden. Tevens zijn er strikte voorwaarden met betrekking tot het gebruik van vangtuigen om stroperij en ecologische schade door bijvangst van vissen en amfibieën te voorkomen. In dit licht lijkt het niet verstandig om uitheemse rivierkreeften door «vrijwilligers en derden» te laten bevissen.
Kunt u de vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘hartenkreet van boeren: ‘Alsjeblieft, pak het jacobskruiskruid aan!’ |
|
Peter Valstar (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hartenkreet van boeren: «Alsjeblieft, pak het jacobskruiskruid aan!»?1
Ja.
Klopt het dat consumptie van het giftige, in hooi voorkomende, jacobskruiskruid voor veedieren en paarden dodelijk kan zijn?
Ja, Jacobskruiskruid produceert zogenaamde pyrrolizidine alkaloïden (PA’s), net als een groot aantal andere inheemse plantensoorten. PA’s zijn niet direct giftig, maar worden omgezet in giftige pyrrolen in de lever. PA’s zitten in de hele plant, met de hoogste concentratie in de bloemen. In het veld wordt Jacobskruiskruid niet gegeten door grazende dieren vanwege de bittere smaak. In gekuild gras en hooi verliest het de bittere smaak waardoor dieren het toch kunnen binnenkrijgen. Pyrrolen tasten de lever aan, zowel door het eten van veel planten in korte tijd (acute vergiftiging) als door het eten van kleinere hoeveelheden gedurende een langere periode (chronische vergiftiging). Een hoeveelheid vanaf 3% (koeien) tot 7% (paarden) van het lichaamsgewicht aan jacobskruiskruid leidt tot leverfalen en kan zelfs tot de dood leiden. Schapen en geiten zijn 10 tot 15 keer minder vatbaar voor de giftigheid van Jacobskruiskruid omdat bacteriën het gif in de maag afbreken.
Herkent u de uitspraak van een woordvoerder van uw ministerie uit 2004 over het jacobskruiskruid: «Over anderhalf tot twee jaar zijn alle problemen opgelost door de sterke toename van de sint-jacobsvlinder. Deze vlinder eet de bladeren van jacobskruiskruid, zodat er minder planten overblijven. Op die manier ontstaat een natuurlijk evenwicht»?2
Ik ben niet op de hoogte van deze uitspraak uit 2004. Het klopt niet dat een toename van de vlinder ervoor kan zorgen dat er minder planten overblijven. Sinds 2004 is geen sprake van een grote verandering.
Bent u het ermee eens dat de problemen met het jacobskruiskruid alleen maar groter zijn geworden in plaats van opgelost?
Er is weinig bekend over het daadwerkelijk aantal dieren dat ziek is geworden of is overleden als gevolg van vergiftiging door het jacobskruiskruid. Volgens de Rijksuniversiteit Utrecht komt vergiftiging van paarden door jacobskruiskruid weinig voor en zijn er slechts weinig bevestigde gevallen. Waarschijnlijk gaat het om enkele tientallen paarden per jaar die ziek worden of dood gaan door het eten van jacobskruiskruid. Bij Royal GD (de Gezondheidsdienst voor Dieren) zijn de laatste drie jaar geen gevallen bekend van ziekte of sterfte bij rundvee door jacobskruiskruid.
Klopt het dat er sprake is van een explosieve groei van het jacobskruiskruid? Zo nee, waarom niet en/of bent u bereid dit te onderzoeken?
Het jacobskruiskruid is een algemene soort die in heel Nederland voorkomt. Het Basisrapport voor Rode Lijst vaatplanten 2012 dat in 2015 is gepubliceerd3, laat zien dat de verspreiding van de soort is toegenomen sinds 1950. Meetgegevens van FLORON laten zien dat er de afgelopen tien jaar geen sprake meer is van een toename4. Wetenschappers vermoeden dat de massale bloei en toename van dit jaar te maken heeft met de droge zomers van de afgelopen jaren. Hierdoor zijn meer open plekken ontstaan in bermen, waar een pionierssoort als jacobskruiskruid gebruik van maakt5. Ook kan het zijn dat de soort, door veranderd maaibeheer ten gunste van de biodiversiteit, vaker bloeiend wordt waargenomen. De toename van de soort wordt volgens wetenschappers verklaard door een combinatie van verschillende factoren. Hoewel jacobskruiskruid vroeger wel is ingezaaid in bermmengsels, heeft de soort zich voornamelijk op eigen kracht verspreid,.
Herkent u de signalen dat willekeur in provincies en gemeenten heerst met betrekking tot de aanpak van het jacobskruiskruid?3 4
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 aangeef is het jacobskruiskruid wijdverspreid in Nederland. De plant verspreidt zich vooral via (schrale) wegbermen, waardoor er een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij de weg(berm)beheerders. Dit zijn Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten. Verschillen in aanpak zijn daardoor onvermijdelijk. Dit hoeft geen probleem te vormen omdat lokaal maatwerk juist wenselijk is. Niet op alle plekken vormt de verspreiding van het jacobskruiskruid immers een risico en niet overal is daarom bestrijding van het jacobskruiskruid gewenst, ook gezien de waarde van de soort voor de biodiversiteit. Provincies, verantwoordelijk voor het natuurbeleid, propageren dan ook maatwerk ten aanzien van het jacobskruiskruid, zowel vanuit hun verantwoordelijkheid voor de bermen van de eigen provinciale wegen als meer ten algemene richting andere weg(berm)beheerders.
Bent u het ermee eens dat het probleem van het jacobskruiskruid inmiddels gemeenten, provincies en waterschappen overstijgt?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in overleg met de sector, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), beleid op te stellen voor de aanpak van het jacobskruiskruid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangeef gaat het waarschijnlijk om een klein aantal dieren per jaar. Dat betreur ik, maar dit vormt geen aanleiding om hier beleid voor op te stellen.
Ik ben van mening dat dit lokaal kan worden opgelost in goed overleg met de beheerders van aangrenzende terreinen. Het is vooral van belang dat hooiland vrij wordt gehouden van de plant. Exemplaren in een weide waar paarden of rundvee grazen kunnen geen kwaad zolang er voldoende ander voedsel beschikbaar is. Het creëren van een bufferstrook van 50 meter, waar de plant niet voorkomt of in ieder geval niet tot bloeien komt, is al genoeg om ervoor te zorgen dat de plant zich niet naar een nabijgelegen weiland zal verspreiden. Er is voldoende informatie te vinden om de plant op adequate wijze te beheersen en de verspreiding te beperken.
Welke landen hebben een verdelgingsplicht voor het jacobskruiskruid?
Ik heb geen overzicht van landen met een verdelgingsplicht voor het jacobskruiskruid. Wel is mij bekend dat de soort in Australië, Nieuw Zeeland en Noord Amerika, waar de soort door mensen is geïntroduceerd, wordt bestreden als exoot.
In het Verenigd Koninkrijk is in 2011 een gedragscode afgesproken om verdere verspreiding van het jacobskruiskruid te voorkomen, deze gedragscode is niet bedoeld om de soort uit te roeien.
Bent u bereid te onderzoeken of een verdelgingsplicht en/of algeheel verbod op het jacobskruiskruid ook hier mogelijk is? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Jacobskruiskruid is een inheemse soort die van nature in Nederland thuishoort en zeer waardevol is voor de Nederlandse biodiversiteit. Zoals ik heb aangegeven bij vraag 4 gaat het waarschijnlijk om een klein aantal dieren per jaar. Een verdelgingsplicht is niet gewenst. Er zijn meer dan 150 Nederlandse soorten insecten bekend die de plant gebruiken als voedselplant, waaronder meerdere Rode Lijst-soorten. Naast de functie als voedselleverancier is jacobskruiskruid ook voor meer dan 30 soorten de plant die wordt gebruikt voor de voortplanting (waardplant).
De mishandeling en dumpen van huisdieren |
|
Peter Valstar (VVD), Ulysse Ellian (VVD), Daan de Neef (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ook dieren moeten het ontgelden bij toename huiselijk geweld in coronatijd»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat dierenmishandeling en dierenverwaarlozing zijn toegenomen sinds de coronacrisis? Zo ja/nee, waarom?
Het aantal meldingen van dierenmishandeling en dierenverwaarlozing is in 2020 ten opzichte van 2019 inderdaad gestegen. Mogelijk speelt de verhoogde fysieke nabijheid tussen mens en dier in de huislijke omgeving, het verplicht thuisblijven als een van de coronamaatregelen, hierin een rol. Dit is echter niet met zekerheid vast te stellen.
Bent u tevreden over het beleid om dierenmishandeling tegen te gaan?
Dierenartsen spelen een belangrijke rol bij het herkennen van dierenmishandeling en dierverwaarlozing. Om dierenmishandeling te herkennen wordt er tijdens de opleiding van dierenartsen, sinds enige tijd, meer aandacht besteedt aan het opmerken van dierenmishandeling.
Het Landelijk Expertisecentrum Dierenmishandeling (LED) van de Faculteit Diergeneeskunde heeft een geavanceerde en beveiligde website waar dierenartsen bij een vermoeden van dierenmishandeling, anoniem, gegevens kunnen uploaden. Binnen het LED werken zowel gespecialiseerde dierenartsen als forensisch-medische experts. Zij kunnen als het nodig is dagelijks de informatie die eerstelijns dierenartsen aanleveren, duiden om dierenmishandeling te onderscheiden van (zeldzame) aandoeningen en ongelukken.
Wet- en regelgeving voorzien in voldoende mate in interventiemogelijkheden. Het is dan ook belangrijk dat burgers signalen van dierenmishandeling blijven melden via het landelijke meldpunt 144.
Op welke manier zou dierenmishandeling en -verwaarlozing volgens u meer aangepakt kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u het verband tussen huiselijk geweld en dierenmishandeling?2
Uit onderzoek blijkt er inderdaad een verband tussen huiselijk geweld en dierenmishandeling te bestaan. Een aanzienlijk deel van slachtoffers van huiselijk geweld geeft aan dat ook huisdieren het slachtoffer zijn van het geweld van degene die hen mishandelt. Hiervoor is ook aandacht geweest in eerdere campagnes tegen huiselijk geweld, zoals bijvoorbeeld tijdens de voorlichtingscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» in 2015.
Is er sprake van een landelijke toename van huisdieren in de dierenasiels in de periode maart 2020 tot en met juni 2021 ten opzichte van de jaren ervoor?3
Nee, er is geen landelijke toename van huisdieren in de dierenasiels. Het Shelter Medicine Programma van de Faculteit Diergeneeskunde heeft vanwege berichten in de media over toename van gedumpte huisdieren als gevolg van de coronacrisis onlangs een inventarisatie uitgevoerd onder 26 dierenopvangcentra. Van de 26 asielen hebben 19 centra gereageerd. Daarvan geven 15 asielen duidelijk aan dat er géén toename van opgenomen dieren gezien wordt. Enkele asielen noemen zelfs een daling in het aantal opgevangen dieren in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar. De dieren die in deze periode wél voor opname aangeboden worden, zijn niet de Corona-puppy’s, maar vooral zwerfdieren (zoals zwangere moederpoezen en kittens). Drie dierenopvangcentra hebben wel meer afstandsdieren opgenomen. Twee daarvan melden meer konijnen op te nemen. De derde heeft geen specifieke diersoort benoemd. Bij één bedrijf is het aantal aanmeldingen voor afstand doen van een huisdier toegenomen, maar die dieren zijn (nog) niet binnengekomen. De centra die een toename in dieren-aanmeldingen melden, zijn over heel Nederland verspreid.
Bovenstaande bevindingen zijn in lijn met de bevindingen van zowel de Dierenbescherming als de Nederlandse Federatie Dierenopvang Organisaties(NFDO).
De Dierenbescherming laat weten dat in de 21 dierenopvangcentra van de Dierenbescherming er geen sprake is van een toename van zwerf- en afstandsdieren t.o.v. 2019 en 2020 in het algemeen, ook niet specifiek bij honden. De NFDO geeft aan dat momenteel dieren zelfs gemakkelijker geplaatst worden dan voor de crisis. Mogelijk dat dit te maken heeft met het noodgedwongen thuis zitten of het niet doorgaan van vakanties.
Heeft u al contact met dierenopvangorganisaties, zoals asielen, over de post-coronatijd waarbinnen er wellicht geen ruimte meer is voor huisdieren, zodra het thuiswerken voorbij is? En bent u bereid deze organisaties te helpen bij de nu reeds ingezette «dump» van dieren?
Er is nu nog geen sprake van een reeds ingezette dump van dieren.
De door het Shelter Medicine Programma uitgevoerde inventarisatie laat zien dat de beheerders van 13 opvangcentra binnenkort wel problemen verwachten in de opname van dieren, voorafgaande aan de zomervakantie (als er voor de hond geen pensionplaats meer beschikbaar is) of juist ná de zomervakantie en als het thuiswerken beperkt gaat worden. De zorgen over de nabije toekomst die beheerders van dierenopvangcentra maken, zijn met name ingegeven door de media berichten. Drie asielen zien vooral verzoeken voor dag- en pensionopvang stijgen.
Ter voorbereiding op de dingen die (misschien) komen gaan hebben sommige opvangcentra in de inventarisatie aangegeven een publiekscampagne te zijn begonnen om te voorkomen dat dieren afgestaan worden. Daarnaast bereidt men zich voor op jonge honden met verlatingsangst en/of sociale problemen. Afstandstarieven zijn soms verlaagd om de drempel voor het afstaan van een huisdier aan een asiel te verkleinen. Het is één opvangcentrum overigens opgevallen dat veel eigenaren best bereid zijn om bij het inleveren van hun huisdier de medische kosten te vergoeden.
De Dierenbescherming en de NFDO geven in lijn met de uitgevoerde inventarisatie door het Shelter Medicine Programma aan zich wel zorgen te maken voor de toekomst wanneer mensen weer minder tijd hebben om voor hun huisdier te zorgen.
Beide organisaties proberen middels goede voorlichting ondoordachte aanschaf van een huisdier te voorkomen.
De Dierenbescherming geeft verder het belang aan van het aan- en onderhouden van het klantcontact, juist ook na plaatsing.
Is er actief beleid c.q. voorlichting aan de voorkant, zodra mensen overwegen een huisdier te nemen? Zo nee, bent u bereid dit vorm te geven?
Op de site van de Dierenbescherming, het LICG en de Hondenbescherming is voldoende informatie te vinden waar een koper op moet letten alvorens over te gaan tot het aanschaffen van een hond. De koper dient zich te realiseren dat een hond een levend wezen is met gevoel. Ook dient de koper zich te realiseren dat een hond een gemiddelde levensverwachting heeft van 14 jaar en geen wegwerpartikel dat zomaar kan worden afgedankt. Op grond van artikel 3.17, eerste lid, Besluit houders van dieren is iedere verkoper verplicht schriftelijke informatie te verstrekken over het verkochte of afgeleverde gezelschapsdier. Ook dierenwinkels vallen onder deze informatieplicht.
Wanneer verwacht u het in oktober 2018 aangekondigde houdverbod voor dierenmishandelaars naar de Tweede Kamer te kunnen sturen? Hoe lang heeft de Raad van State naar verwachting nog nodig?
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft inmiddels advies over dit wetsvoorstel uitgebracht. Het wetsvoorstel is op 15 juli jl. bij uw Kamer ingediend (kst-35892-1).
Het ontwerpweigeringsbesluit omtrent het aardwarmtewinningproject Californië Leipzig Gielen Geothermie |
|
Silvio Erkens (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het ontwerpweigeringsbesluit omtrent het aardwarmtewinningproject Californië Leipzig Gielen Geothermie?1
Ja.
Hoe groot is het gebruik van aardwarmte in de Nederlandse glastuinbouw? Hoe verschilt dat per regio? Hoe verschilt hierbij het bevingsrisico per regio?
Op dit moment zijn er ongeveer 20 aardwarmtesystemen in gebruik in Nederland, waarvan één systeem actief is in de gebouwde omgeving en waarvan de andere systemen warmte leveren aan de glastuinbouw. Meer dan de helft van de aardwarmtesystemen in Nederland liggen in de provincie Zuid-Holland. Daarnaast zijn er op dit moment aardwarmtesystemen actief in Noord-Holland (4), Flevoland (1), Overijssel (1) en Noord-Brabant (1). In 2019 is in de glastuinbouw 5,6 PJ aardwarmte geproduceerd.
Aardbevingsrisico’s voor aardwarmte zijn in Nederland niet regionaal vastgesteld. Voor elke afzonderlijk project moet de initiatiefnemer aangeven hoe groot het seismisch risico is en wat het effect daarvan kan zijn. De risico’s en effecten zijn afhankelijk van een groot aantal processen en lokale factoren zoals onder andere de geologie en operationele omstandigheden.
Hoeveel aardwarmte verwacht u in 2030 in de Nederlandse glastuinbouw? Hoeveel voor andere toepassingen (bijvoorbeeld in de gebouwde omgeving)?
Het aantal initiatieven voor de winning van aardwarmte neemt toe. Deze initiatieven worden door private partijen gestart en een exacte inschatting over toekomstige projecten is daarom lastig te maken. De wens is de realisatie van 35 extra projecten in de tuinbouwsector in de periode tot en met 2030 ten opzichte van het huidige aantal projecten.
In het Klimaatakkoord, onderdeel Gebouwde Omgeving, is een ambitie van 40 PJ duurzame warmte in collectieve warmtesystemen omschreven. Aardwarmte heeft de potentie om een van de grotere duurzame warmtebronnen te zijn voor levering aan warmtenetten in de gebouwde omgeving.
Hoeveel aardwarmteprojecten hebben de afgelopen vijf jaar een vergunning aangevraagd en verkregen? Hoeveel aanvragers hebben geen vergunning gekregen en op welke gronden zijn deze geweigerd? Hoeveel aardwarmteprojecten zijn er inmiddels actief in Nederland en hoeveel hectare tuinbouw maakt daar gebruik van?
Er zijn meerdere vergunningen nodig om in Nederland mijnbouwactiviteiten te kunnen ontplooien. Op grond van de Mijnbouwwet zijn een opsporingsvergunning, een winningsvergunning en een instemmingsbesluit op een winningsplan nodig. De Minister van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor de afgifte van deze vergunningen.
De opsporings- en winningsvergunningen noemen we marktordeningsvergunningen en deze zijn indicatief voor het aantal initiatieven. Een opsporingsvergunning geeft het recht aan de aanvrager om in een specifiek gebied onderzoek te doen naar de winning van aardwarmte. Een winningsvergunning kent aan de aanvrager het recht toe om een of meerdere gevonden doubletten te exploiteren. In de afgelopen vijf jaar zijn 56 opsporingsvergunningen en 22 winningsvergunningen afgegeven.
Eén aanvraag voor een opsporingsvergunning is afgewezen op grond van ontoereikende financiële capaciteiten van de aanvrager.
In het winningsplan wordt aangegeven hoe de winning van aardwarmte veilig kan worden uitgevoerd. De Minister van Economische Zaken en Klimaat geeft een instemmingsbesluit af op het ingediende winningsplan. Op dit moment zijn er 28 winningsplannen in behandeling.
Er is eenmaal instemming geweigerd op een winningsplan. Dit betreft het winningsplan van CLG waarvan het ontwerpweigeringsbesluit nu ter inzage ligt. De instemming is geweigerd omdat uit de ingediende adviezen op het winningsplan blijkt dat er met betrekking tot de veiligheid veel onzekerheden zijn bij de winning van aardwarmte in dit specifieke gebied.
Wat betreft de huidige aardwarmtesystemen die in gebruik zijn, kan ik aangeven dat op dit moment ongeveer 20 aardwarmtesystemen in Nederland in gebruik zijn. Deze kunnen bestaan uit meerdere doubletten. Binnen de glastuinbouw benut ruim 10% van het areaal deze duurzame vorm van warmteproductie.
Bent u van mening dat er, gegeven de omvang en ambitie van de energietransitie, ook gekeken moet worden naar de mogelijkheden voor aardwarmte in gesteente? Deelt u hierbij ons uitgangspunt dat het ook voor Oost-Brabant en Limburg van belang is om voldoende toegang te hebben tot betaalbare duurzame warmtebronnen?
Het gebruik van aardwarmte levert een belangrijke bijdrage aan de energietransitie doordat het de vraag naar aardgas zal verlagen. Ook in Oost-Brabant en Limburg, net zoals in de rest van Nederland, is het van belang om in de toekomst voldoende toegang te hebben tot betaalbare duurzame warmtebronnen als vervanging van het gebruik van aardgas.
Oost-Brabant en Limburg liggen boven een seismisch actieve breukzone: «de Roerdalslenk». Dit gegeven wordt meegenomen in de beoordeling van de risico’s.
Voor aardwarmteprojecten in de Roerdalslenk is dit een feit dat kan leiden tot de conclusie dat de risico’s niet aanvaardbaar zijn.
Het is daarom belangrijk dat alle partijen de mogelijkheden voor andere type aardwarmtesystemen, zoals bijvoorbeeld ondiepe aardwarmte, restwarmte of aquathermie als alternatief voor Oost-Brabant en Limburg verkennen.
Waarom is het wel mogelijk dat men in Duitsland, vlak over de grens van het project Californië Leipzig Gielen Geothermie, aardwarmtewinning toestaat?
Vermoedelijk wordt een aardwarmte initiatief bedoeld nabij de stad Straelen. De stad Straelen heeft als één van de winnaars van een staatswedstrijd in Duitsland recent een onderzoeksbudget gewonnen waarmee zij de haalbaarheidsstudie voor aardwarmtewinning kan uitvoeren (zie ook: https://www.straelen.de/rathaus-politik/veroeffentlichungen/presse-und-oeffentlichkeitsarbeit/pressemitteilungen/april-2021/stadt-straelen-nimmt-an-machbarkeitsstudie-zur-integration-von-tiefengeothermie-in-die-energieversorgung-teil/).
Het uitvoeren van deze haalbaarheidsstudie betekent niet dat daarmee ook zeker is dat het Duitse bevoegd gezag toestemming geeft tot het daadwerkelijk uitvoeren van boringen of het winnen van aardwarmte. Daarbij merk ik op dat, afgezien van mogelijk andere wettelijke kaders, bij iedere winning een locatie specifieke beoordeling van de risico’s gemaakt wordt. Dat betekent dat ieder project en de daarbij behorende risico’s uniek zijn.
Kunt u duidelijkheid geven over hoe u invulling geeft aan uw toezegging van 5 november 2020 dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SoDM) in gesprek moest gaan met haar Duitse evenknie over geothermie in gesteentelagen? Zo ja, welke lessen zijn er geleerd? Zo nee, waarom heeft u dit niet gedaan?
Op 5 november 2020 is in antwoord op vragen van het lid Harbers (VVD) aangegeven dat de suggestie overgebracht zou worden aan SodM om ook kennis van over de grens maximaal te benutten bij de advisering op het winningsplan van CLG.
SodM heeft aangegeven dat het op de hoogte is van verschillende internationale aardwarmteprojecten en ontwikkelingen en de daarbij opgedane ervaringen en lopende onderzoekinitiatieven.
Bent u voornemens ook nog op andere manieren te bekijken hoe er op een veilige manier aardwarmte gewonnen kan worden in regio’s met een gesteentelaag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Binnen enkele maanden rond ik de toegezegde brief over het risicobeleid van aardwarmte af. Hierin zal eveneens ingegaan worden op het kabinetsstandpunt om geen enkel gebied op voorhand uit te sluiten van aardwarmte, mede gelet op het belang van aardwarmte voor de energietransitie, omdat daarmee bijvoorbeeld ook de mogelijkheden van ondiepe aardwarmte die een ander risicoprofiel hebben worden uitgesloten. De brief zal onder meer ingaan op aanvullende vormen van voorzorg die nodig kunnen zijn in bepaalde regio’s of bij bepaalde technieken.
De aangenomen resoluties 74 en 76 bij stemmingen in het Europees Parlement over de EU Biodiversiteitstrategie. |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de aangenomen resoluties 74 en 76 bij de stemmingen in het Europees Parlement over de EU Biodiversiteitstrategie, waarin wordt gepleit voor beperkende maatregelen voor kotters en trawlers?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Voorstel uitfaseren bodemvisserij met krappe meerderheid aangenomen door Europees Parlement»?2
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat – na de desastreuze uitspraak van het Europees Hof over pulsvisserij, de invoering van de aanlandplicht en krimp van visgebieden op de Noordzee door de komst van windmolens – dit opnieuw een hard gelag voor de visserijsector en een deuk in het vertrouwen van de vissers is?
Hoewel de berichtgeving in de media over de resoluties van het Europees parlement sprak van een volledige uitfasering van bodemberoerende visserij, vraagt het Europees parlement met de aangenomen paragraaf 74 de Europese Commissie om waar nodig het gebruik van bodemberoerende visserij te beperken en kwetsbare ecosystemen te beschermen. In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over de beschermde gebieden en instandhoudingsmaatregelen, zoals beperkingen voor bodemberoerende visserij.
Wat is uw standpunt ten aanzien van bodemvisserij?
De kottervisserij heeft een lange traditie in Nederland en is belangrijk voor de voedselvoorziening en de werkgelegenheid in Nederlandse visserijgemeenschappen. De vloot zal zich in aard en omvang moeten aanpassen aan de ontwikkelingen die volgen uit de Europese Green Deal en kleiner en duurzamer moeten worden om te kunnen blijven voortbestaan. Met de uitvoering van de kottervisie wil ik de vissers hierbij ondersteunen.
Klopt het dat 80% van de Nederlandse kottervloot afhankelijk is van bodemvisserij?
Ik kan bevestigen dat tenminste 80% van de Nederlandse kottervloot afhankelijk is van demersale soorten (ook wel vissen die dichtbij de bodem leven, zoals tong, schol en kabeljauw) en daarmee afhankelijk is van «bodemvisserij».
Hoeveel procent van de Franse vissersvloot is afhankelijk van bodemvisserij?
Exacte cijfers over de samenstelling van de Franse vloot zijn niet bekend. Uit het vlootverslag van Frankrijk over 20193 blijkt dat bodemvisserij in de Noordzee niet tot de grootste Franse vlootsegmenten behoort.
Bent u het eens met de stelling dat verdere beperkingen van bodemvisserij de doodsteek zullen zijn voor de Nederlandse kottervisserij?
Voor mij zijn de afspraken in het Noordzee Akkoord leidend. In het Noordzee Akkoord zijn middelen beschikbaar gesteld om de kottervisserij te ondersteunen in de noodzakelijke transitie. In de kottervisie geef ik aan hoe ik met de middelen van het Noordzeeakkoord werk aan een toekomstperspectief voor een innovatieve duurzamer kottervisserij.
Welke vissoorten en schelp- en schaaldieren worden op deze manier gevangen?
De toegepaste vistechniek verschilt per soort en per gebied waar gevist wordt. De meest gebruikte bodemberoerende vistechnieken onderscheiden zich in vier categorieën: de boomkor, de bordenvisserij (trawls), de zegenvisserij en de korren.
De boomkor wordt in de kustzone en rond de Waddenzee onder andere gebruikt om op garnalen te vissen. Daarnaast worden platvissen zoals tong en schol zowel met de boomkor als met borden bevist. De visserij op tong vindt voornamelijk plaats in de zuidelijke Noordzee met de boomkor.
De boomkor en bordenvisserij specifiek gericht op schol vindt met name plaats in het centrale en noordelijke deel van de Noordzee. Daarnaast wordt met bordenvisserij op Noorse kreeft, of wel langoustines gevist.
Met de zegenvisserij wordt veelal op on-gequoteerde soorten zoals poon, mul en inktvis gevist. Deze visserij vindt op verschillende specifieke plekken in de Noordzee plaats, met name in de zuidelijke Noordzee en het Kanaal.
De meeste schelpdieren (mosselen, oesters, spisula) worden met een kor of dreg bevist in de Waddenzee en Zeeuwse delta.
Bent u het eens met de stelling dat deze soorten daarom in de toekomst onbetaalbaar worden voor gewone Nederlanders of zelfs helemaal niet meer verkrijgbaar zullen zijn in de viswinkels?
De relatie tussen de aangenomen resolutie om mariene ecosystemen te beschermen en het mogelijk duurder worden van de doelsoorten kan ik niet onderbouwen. De kostprijs van vis hangt van meer factoren af dan het nemen van instandhoudingsmaatregelen in beschermde gebieden, zoals de prijs van olie en de vraag van de markt.
Klopt het dat trawlers grote scholen vis vangen, dat bijvangst zeer gering is en dit een effectieve en duurzame vorm van vissen is?
Pelagische trawlers vangen soorten die in scholen voorkomen zoals makreel, blauwe wijting, horsmakreel en haring. Deze vorm van visserij kent inderdaad relatief weinig bijvangst.
Wat vindt u ervan dat er – conform de aangenomen resolutie 76 – een definitie komt voor «super trawlers», om deze in de toekomst te kunnen limiteren?
Het Europees Visserijbeleid is gericht op bestandsbeheer gebaseerd op het MSY-principe. Zolang lidstaten zich aan het quotum houden dat hen is toebedeeld en vissen in die gebieden die daarvoor zijn aangemerkt, zou de grootte van de vaartuigen niet uit moeten maken.
Kunt u zich verplaatsen in de ondernemers in de visserijsector en de vraag beantwoorden waarom zij – met het huidige sentiment in het Europees Parlement – nog zouden investeren in verduurzaming of innovatie, of überhaupt investeren in nieuwe kotters of trawlers?
Ik zie ook dat er veel op de vissers afkomt en dat velen onzeker zijn over de toekomst. Met de uitvoering van de kottervisie zet ik in op een transitie naar een duurzame en innovatieve visserij. Daarmee wil ik vissers die willen innoveren en verduurzamen ondersteunen en geef ik tegelijkertijd de mogelijkheid van sanering voor de vissers die geen toekomst zien.
Ziet u tegelijkertijd kansen om pulsvisserij als duurzame en innovatieve methode van bodemvisserij onder de aandacht te brengen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 15 april over de uitspraak van het Europese Hof over het pulsverbod (Kamerstuk 32 201, nr. 115) zal ik pulsvisserij onder de aandacht brengen bij de evaluatie van de Verordening Technische Maatregelen (waar het pulsverbod onderdeel van is).
Wat gaat u eraan doen om in georganiseerd Europees verband op te komen voor de visserijsector en dit tij te keren?
Voor mij zijn de afspraken in het Noordzee Akkoord leidend, ook voor mijn inzet in Europese discussies over het visserijbeleid. Eveneens benadruk ik in gremia zoals de Raad namens Nederland het belang van wetenschappelijke onderbouwing bij beleidsbeslissingen.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn van 3 weken beantwoorden zodat deze antwoorden betrokken kunnen worden bij het Commissiedebat Visserij van 30 juni 2021?
Ja.
Het bericht ‘Nederland raakt met landbouw-innovaties achter op China’. |
|
Thom van Campen (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland raakt met landbouw-innovaties achter op China»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland, de op een na grootste voedselexporteur ter wereld, verder achteropraakt op de Verenigde Staten en met de aanvraag van patenten op China? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat er in Europa minder octrooien in relatie tot CRISPR-Cas zijn aangevraagd dan in de VS en China. Om deze constatering te kunnen staven is een zoekopdracht uitgevoerd in Espacenet, de door het Europese Octrooibureau beheerde octrooidatabase, waarin alle wereldwijd gepubliceerde octrooidocumenten zijn verzameld. Espacenet wordt gezien als een van de meest complete octrooidatabases. Het uitsplitsen naar de verschillende landen (regio) is gedaan op basis van de landcode van het publicatie nummer: US, CN en EP. Dit betekent dus dat de aantallen octrooidocumenten zijn geteld die zijn ingediend voor de desbetreffende jurisdictie. Opgemerkt zij dat dit niet hetzelfde is als het land van herkomst van de octrooi aanvrager. Een bedrijf/uitvinder kan zelf bepalen in welke landen hij/zij octrooi wil aanvragen. Zo kan voor eenzelfde uitvinding van bijvoorbeeld een Amerikaans bedrijf in zowel de Verenigde Staten, China als Europa octrooi worden aangevraagd (resulterend in een octrooipublicatie met een US, CN en EP nummer).
De aantallen octrooipublicaties geven dus in beperkt betrouwbare mate weer in hoeverre de aanvragers de betreffende landen van belang vinden om voor hun uitvinding bescherming te zoeken.
Uit deze snelle scan van octrooipublicatie aantallen blijkt inderdaad, zoals in het artikel van het Financieele Dagblad staat vermeld, dat de laatste jaren in China veel meer octrooidocumenten zijn gepubliceerd met betrekking tot CRISPR-Cas dan in de Verenigde Staten en Europa bij elkaar. In China is de afgelopen 5 jaren het aantal CRISPR-Cas publicaties opgelopen van zo’n 200 in 2016 tot een ruime 850 in 2020. In de Verenigde Staten daarentegen was het aantal CRISPR-Cas publicaties in 2016 niet eens zo veel minder dan in China, namelijk zo’n 150, maar de groei in de afgelopen jaren is minder groot, tot een ruime 500 in 2020. In Europa is het aantal CRISPR-Cas octrooipublicaties vanaf het begin van deze techniek achtergebleven, ter vergelijking: 47 in 2016 tot 140 in het afgelopen jaar. Wanneer enkel naar plantgerichte CRISPR-Cas octrooipublicaties wordt gekeken is eenzelfde trend zichtbaar, maar dan met veel kleinere aantallen.
In onderstaande tabel zijn de aantallen van de afgelopen 10 jaar samengevat.
octrooipublicaties
CRISPR-Cas octrooipublicaties
Plant gerichte CRISPR-Cas octrooipublicaties
Jaar
2011
125.769
770.055
344.886
3
1
6
0
0
0
2012
133.363
1.078.839
355.067
2
1
1
0
1
0
2013
135.037
1.361.720
372.957
2
5
4
0
1
1
2014
138.411
1.472.635
405.215
5
23
38
1
4
10
2015
138.593
1.807.183
410.155
24
86
65
6
20
18
2016
145.814
1.952.686
412.170
47
202
147
6
48
24
2017
148.001
2.233.736
407.983
72
340
204
1
88
29
2018
154.952
3.041.321
409.402
92
511
318
8
121
39
2019
162.357
3.103.663
433.581
109
766
465
11
185
68
2020
169.757
3.882.410
452.441
140
859
538
18
243
74
Bij deze getallen passen nog de volgende kanttekeningen:
Gezocht is op octrooipublicaties in de voor de vraag relevante classificaties. Onder gepubliceerde octrooidocumenten worden verstaan alle octrooiaanvragen die 18 maanden na indiening worden gepubliceerd, zoals bepaald in alle internationale octrooiverdragen. Dit zegt dus niets over hoeveel octrooien daadwerkelijk zijn verleend op dit onderwerp, en of die nog geldig zijn of ooit geldig zijn geweest.
Hoewel dus in absolute getallen de hoeveelheid Chinese publicaties veel groter is dan die in de Verenigde Staten en Europa zegt dit niets over de vraag of de beschreven uitvindingen in al deze octrooipublicaties de toets van octrooieerbaarheid hebben doorstaan.
Verder moet ook bedacht worden dat het aantal octrooipublicaties in alle gebieden van de technologie in China de afgelopen jaren enorm is toegenomen, terwijl er in de Verenigde Staten en Europa maar een kleine (gestage) groei in totaal aantal octrooipublicaties is. Zo is in China het aantal octrooipublicaties de afgelopen 10 jaar vervijfvoudigd (van 770 duizend in 2011 tot 3,9 miljoen in 2020), terwijl de toename in de Verenigde Staten (345 duizend in 2011 tot 452 duizend in 2020) en Europa (125 duizend in 2011 tot 170 duizend in 2020) allebei veel kleiner is.
Deelt u de mening dat dat te wijten is aan verouderde Europese wet- en regelgeving en de stroperigheid binnen Europa om dit aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Nieuwe plantenveredelingstechnieken vallen onder de regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), die Europees is bepaald. Nederland pleit er al jaren voor dat het belangrijk is dat de EU-regelgeving doeltreffend is en aansluit bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is nodig om innovaties en duurzame toepassingen mogelijk te maken en tegelijkertijd op efficiënte wijze de veiligheid voor mens en milieu te waarborgen. Bedrijven en onderzoeksinstellingen ervaren de huidige toelatings- en vergunningsprocedures voor het op de Europese markt brengen van een product als belastend vanwege de benodigde tijd en kosten, en de onzekerheid die zij ervaren over de uitkomsten. Het kabinet heeft dan ook met belangstelling uitgekeken naar de recent verschenen studie van de Europese Commissie over de status van nieuwe genomische technieken. Hierin staat te lezen dat voor sommige technieken de huidige regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo-regelgeving) niet «fit for purpose» is2 (zie ook het antwoord op vraag 5) en dus niet doeltreffend is.
Kunt u in een grafiek of tabel aangeven wat de ontwikkelingen zijn van het aanvragen van CRISPR-Cas-patenten van Europa, China en de Verenigde Staten over de afgelopen tien jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar nieuwe biotechnologische technieken, waaronder CRISPR-Cas, dat u noemt in antwoord op eerdere schriftelijke vragen en dat mede op initiatief van Nederland door de Europese Commissie momenteel in opdracht van de Europese Raad wordt uitgevoerd? Klopt het dat dit onderzoek uiterlijk 30 april 2021 gereed moet zijn? Zo ja, wat is het vervolgtraject en hoe snel kan dit leiden tot versoepelingen voor het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken?2
Het onderzoek van de Europese Commissie naar de status van nieuwe genomische technieken is 29 april jl. gepubliceerd). De studie erkent dat de huidige ggo-regelgeving ten aanzien van sommige van deze technieken en producten niet meer lijkt te voldoen en moet worden aangepast aan wetenschappelijke en technologische vooruitgang. Daarmee is de noodzaak voor gewijzigde regelgeving duidelijk gemaakt. De studie is geagendeerd voor de Landbouw- en Visserijraad van 26 en 27 mei.4 De Europese Commissie is voornemens om in het derde kwartaal van 2021 een zogeheten aanvangseffectbeoordeling – een vorm van een routekaart met tijdslijn – te presenteren. Daarna zal zij aan de slag gaan met een effectbeoordeling. Het is belangrijk voor het Europese draagvlak dat de effectbeoordeling zorgvuldig en juridisch degelijk wordt uitgevoerd. Dit kost uiteraard tijd. Het kabinet zal de urgentie blijven benadrukken van toekomstbestendige en doeltreffende wet- en regelgeving.
Welke actie(s) heeft u ondernomen op de aangenomen motie van het lid Weverling (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 57), waarin u wordt verzocht om met een aantal gelijkgestemde landen op te trekken voor herziening en versoepeling van de Europese regelgeving met betrekking tot biotechnologie en veredeling?
De Nederlandse inzet in de Raad heeft er mede toe geleid dat de Europese Commissie het recent gepubliceerde onderzoek heeft uitgevoerd. Lidstaten hebben, tijdens de Landbouw en Visserij Raad van 26 en 27 mei jl., een constructieve gedachtewisseling en bespreking over de studie gevoerd. Ook zijn op verschillende niveaus en gremia de contacten versterkt en aangehaald om de kansen van biotechnologie en veredeling te agenderen. Dit is onder andere terug te zien in de aangenomen Raadsconclusies betreffende de «van Boer tot Bord Strategie»5. Verder blijft het kabinet zich in verschillende relevante gremia inzetten om het onderwerp verder te brengen op Europees niveau.
Wat is er na de uitspraak van het Europees Hof van juli 2018 door Europa ondernomen om CRISPR-Cas voor planten uit te zonderen? Of kan gesteld worden dat er, buiten het instellen van een onderzoek, al bijna drie jaar niets gebeurd is?
Er zijn belangrijke stappen gezet. Mede op aandringen van Nederland, heeft de Raad van de Europese Unie op 8 november 2019 de Europese Commissie verzocht een onderzoek uit te voeren en indien gepast, met een voorstel te komen6. De afgelopen anderhalf jaar heeft de Europese Commissie, o.a. in samenwerking met het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), dit onderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn ook de lidstaten en EU-stakeholders uitgebreid geconsulteerd. Met de publicatie van deze studie op 29 april jl. start een nieuwe fase in het Europese traject. De Europese Commissie wil bij de follow-up van deze studie kijken naar mogelijke beleidsinstrumenten om de wetgeving veerkrachtiger en toekomstbestendiger te maken. Dit sluit aan bij de Nederlandse inzet op dit terrein.
Hoe kijkt u naar Noorwegen, dat al goed op weg is met deregulering van CRISPR-Cas voor planten? Worden ervaringen uit landen als Noorwegen ook gebruikt als drukmiddel richting Europa?
Als onderdeel van wetenschappelijk onderzoek hebben Noorse wetenschappers door het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken in wilde aardbeien genen kunnen uitschakelen die deze aardbeien vatbaar maken voor grijze schimmel. Het onderzoek loopt nog, maar dit soort ontwikkelingen geven een goed beeld van de potentie van biotechnologie om bij te dragen aan de verduurzaming van de land- en tuinbouw. Door nieuwe veredelingstechnieken in te zetten om weerbare gewassen te ontwikkelen binnen soortgrenzen kan onder andere de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen gereduceerd worden.
Nederland hecht aan doeltreffende, efficiënte en toekomstbestendige regelgeving. Uit voorbeelden van andere landen kan lering getrokken worden en waar mogelijk worden inspirerende voorbeelden dan ook meegenomen bij de besprekingen van het onderzoek van de Europese Commissie.
Bent u bekend met het feit dat het de Noren door het toepassen van CRISPR-Cas op aardbeien gelukt is om de genen uit te schakelen die vatbaar zijn voor grauwe schimmel? Klopt het dat in Nederland aardbeien met dergelijke schimmels bestreden dienen te worden met een combinatie van chemische en natuurlijke bestrijders? Welke techniek zou volgens u de voorkeur moeten genieten?3
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is het tot op heden nog niet gelukt om ook binnen Europa een uitzondering te bedingen voor CRISPR-Cas voor planten?
De Europese ggo-wetgeving en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie maakt geen uitzondering voor specifieke toepassingen van nieuwe plantenveredelingstechnieken. Het kabinet zal de urgentie van dit onderwerp blijven benadrukken en blijven pleiten voor toekomstbestendige Europese regelgeving die voldoende ruimte biedt voor innovatie en tegelijkertijd de veiligheid voor mens en milieu borgt.
Deelt u de mening van wetenschappers dat Europa met de beperkingen op het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken haar eigen Van boer tot bord-strategie ondermijnt?4
Het onderzoek van de Europese Commissie concludeert dat nieuwe veredelingstechnieken kunnen bijdragen aan het behalen van de doelen van de Sustainable Development Goals en de «van Boer tot Bord strategie». Het kabinet onderschrijft deze conclusie.
Deelt u de mening dat versoepeling van de regels rondom genetische modificatie van planten onderdeel moet zijn van de Van boer tot bord-strategie? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De «van Boer tot Bord strategie» geeft aan dat nieuwe innovatieve technieken belangrijk kunnen zijn voor de verduurzaming van de land- en tuinbouw. Omdat de strategie de EU-kaders rond het voedselsysteem weergeeft voor de komende jaren, is het de verwachting dat het traject rond nieuwe veredelingstechnieken ook binnen dat kader zal vallen. Het kabinet is voorstander van een integrale aanpak van de Green Deal en «van Boer tot Bord strategie» en zal die uitrol daarvan nauwlettend volgen.
Kunt u nader ingaan op de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen waarin u aangeeft dat «Nederland naar een aanpassing van de Europese regelgeving toe wil werken, zodat nieuwe planveredelingstechnieken in de land- en tuinbouw effectief kunnen worden toegepast»? Hoe geeft u hier concreet invulling aan en welke meetbare doelstellingen heeft u hieraan verbonden?5
In het Regeerakkoord is het volgende afgesproken: «Nederland zal zich in Europa inzetten voor de toepassing en toelating van nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR/Cas9, mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden». De kabinetsinzet is gericht op het verder brengen van het Europese beleidsvormende traject. Hiertoe vinden constructieve gesprekken plaats met de Europese Commissie, lidstaten en stakeholders over de noodzaak van toekomstbestendige en doeltreffende wetgeving. De eerste meetbare stappen zijn zichtbaar met verschillende acties op Europees niveau, namelijk het Raadsbesluit, de recente studie van de Europese Commissie en de aangekondigde effectenbeoordeling. Kijkend naar de gepolitiseerde en polariserende aard van het thema zijn dit belangrijke ijkpunten voor de kabinetsinzet volgens het Regeerakkoord, ook in demissionaire status.
Bent u het ermee eens dat, doordat genetische modificatie van planten in andere landen al is toegelaten, reeds is vastgesteld dat het geen veiligheidsrisico’s met zich meebrengt voor het milieu en derhalve ook in Nederland en Europa veilig toegepast zou moeten kunnen worden?
De veiligheidsstandaarden voor de beoordeling en toelating van ggo’s in Nederland en Europa zijn hoog. In derde landen toegelaten toepassingen voldoen niet (automatisch) aan deze Europees afgesproken standaarden. Daarnaast is het milieu, waar de genetisch gemodificeerde plant terecht komt bij teelt, een essentieel onderdeel van de milieurisicobeoordeling en de hieruit voortvloeiende conclusies ten aanzien van potentiële milieurisico’s. Hierbij worden onder andere verspreidingsroutes, regionale klimaatomstandigheden en de regionale biodiversiteit in ogenschouw genomen. Dit maakt dat een aparte beoordeling nodig blijft.
Deelt u de mening dat het ontzettend frustrerend is dat landen als Noorwegen, de Verenigde Staten en China ongestoord kunnen innoveren en experimenteren met (nieuwe vormen van) veredeling en Europa al drie jaar aan het studeren is, dat prachtige Nederlandse biotechnologiebedrijven daarmee op achterstand komen te staan ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten en dat dit een onwenselijke situatie is waar snel verandering in moet worden gebracht?
Bedrijven ervaren de huidige Europese ggo-regelgeving als problematisch door lange en kostbare toelatingsprocedures. Dit kan op de lange termijn een concurrentienadeel betekenen, zeker nu de ontwikkelingen in de biotechnologie zo snel gaan. Nederland pleit ook daarom voor meer ruimte voor innovatieve technieken zoals CRISPR-Cas, mits geen soortengrenzen worden overschreden en veiligheid voor mens, dier en milieu gewaarborgd blijft. Een belangrijke stap hierin is de publicatie van de studie van de Europese Commissie en de bijgaande aankondiging van een consultatietraject ter oriëntatie op beleidsinstrumenten.