Het bericht ‘Verbod embryo’s kweken niet houdbaar’ |
|
Ockje Tellegen (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verbod embryo’s kweken niet houdbaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de oproep van deze Europese artsenverenigingen om met wetgeving te komen om het kweken van menselijke embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden onder voorwaarden toe te staan?
Artsen worden in hun werk geconfronteerd met paren die kampen met onvruchtbaarheid of erfelijke aandoeningen en toch een kinderwens hebben. Onderzoek met embryo’s kan een route zijn om tot behandelopties te komen voor deze mensen. Vanuit dat perspectief heb ik begrip voor hun oproep.
Zoals u weet, hebben de vier regeringspartijen hier verschillende visies op. In het regeerakkoord is daarom afgesproken dat verruiming van de huidige restrictieve regelgeving voor onderzoek met embryo’s een fundamentele kwestie is, die om een zorgvuldige brede ethische en maatschappelijke discussie vraagt. Het kabinet zal deze discussie stimuleren en tegelijkertijd inzetten op innovatief stamcelonderzoek.
Wat zijn de implicaties voor patiënten als het verbod op het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek gehandhaafd blijft?
Mijn ambtsvoorganger heeft beschreven tot welke behandelmogelijkheden onderzoek met speciaal daarvoor tot stand gebrachte embryo’s zou kunnen leiden.2 Daar is sindsdien bijgekomen dat erfelijke aandoeningen mogelijk in het embryo al gerepareerd zouden kunnen worden.3 Dit onderzoek met speciaal daarvoor tot stand gebrachte embryo’s bevindt zich nog grotendeels in een vrij fundamentele fase. Daarmee is veelal onduidelijk of de beloften van het onderzoek waargemaakt kunnen worden. Ik kan dan ook niet speculeren over implicaties voor patiënten als dit onderzoek niet kan plaatsvinden. Door in te zetten op alternatieve onderzoekslijnen, waarvoor geen embryo’s tot stand hoeven worden gebracht, kunnen andere routes geëxploreerd worden. Er zijn meerdere wegen die tot resultaten kunnen leiden en het kabinet kiest ervoor om in te zetten op innovatief stamcelonderzoek.
Hoe reflecteert u op de stelling in het artikel dat in het regeerakkoord de suggestie gewekt wordt dat mensen die pleiten voor verruiming niet voor zorgvuldigheid zijn?
Ik herken niet dat het regeerakkoord de suggestie wekt dat mensen die pleiten voor verruiming niet zorgvuldig zouden zijn. Het kabinet vindt een eventuele verruiming van de wet echter pas aan de orde, nadat over deze fundamentele kwestie een brede ethische en maatschappelijke discussie heeft plaatsgevonden.
Op welke wijze kunnen Nederlandse onderzoekers en artsen gebruik maken van de resultaten van onderzoek met gekweekte embryo’s in andere landen, zoals België, Zweden en Engeland? Kunt u aangeven in hoeverre er op dit terrein al wordt samengewerkt door Nederlandse onderzoekers en artsen?
De wetenschap is een internationale aangelegenheid. Onderzoek wordt gepubliceerd in internationale tijdschriften, waartoe Nederlandse onderzoekers toegang hebben. Ik stel me voor dat er inderdaad samengewerkt wordt tussen Nederlandse onderzoekers en wetenschappers in andere landen waar wel embryo’s voor onderzoek gekweekt mogen worden. Ik beschik echter niet over concrete gegevens.
Welke alternatieve initiatieven worden genomen om Nederlandse artsen kennis te laten opdoen over de mogelijkheden om ernstige erfelijke aandoeningen te voorkomen, zodat zij dit kunnen toepassen in hun dagelijkse praktijk?
Het onderzoek waaraan in het artikel gerefereerd wordt, is nog fundamenteel van aard. Zoals te lezen, temperden Nederlandse klinisch genetici de verwachtingen toen een doorbraak uit de Verenigde Staten tot veel media-aandacht leidde. Het repareren van een erfelijke hartaandoening bij een pril embryo in een laboratoriumsetting staat nog ver af van de klinische praktijk. Artsen kunnen zich op de hoogte stellen van dit soort ontwikkelingen via wetenschappelijke vakbladen. Er is voor artsen nog geen noodzaak dit soort kennis tot zich te nemen voor hun huidige dagelijkse praktijk.
Het bericht ‘Steeds meer mensen willen euthanasie, kliniek kan de vraag niet aan’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer mensen willen euthanasie, kliniek kan de vraag niet aan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen erop moeten kunnen rekenen dat zij tijdig geholpen kunnen worden als hun eigen huisarts principiële bezwaren heeft dan wel wanneer er sprake is van een complex verzoek?
Het is van belang dat artsen en patiënten met elkaar in gesprek gaan over het levenseinde, de wensen die de patiënt heeft en de mogelijkheden die de arts kan en wil bieden. Tijdigheid is hierbij een belangrijke factor. Zeker als de arts om principiële of andere redenen niet in kan gaan op een euthanasieverzoek is het raadzaam dit in een vroeg stadium aan de patiënt te laten weten en door te verwijzen naar een collega die het over kan nemen.
Welke oorzaken zijn er aan te wijzen voor de bestaande wachtlijsten? Kunt u dit per regio specificeren?
De oorzaken voor de huidige wachtlijsten zijn, zoals ook in het artikel staat, onduidelijk. De Levenseindekliniek geeft aan dat vooral in Zuid-Holland een tekort aan artsen is en dat dit te maken zou kunnen hebben met gewetensbezwaren.
Ziet u een toename in het aantal artsen dat principiële bezwaren heeft bij het uitvoeren van euthanasie?
Het rapport van de derde evaluatie van de euthanasiewet laat zien dat het percentage artsen met principiële bezwaren tegen euthanasie de afgelopen jaren is afgenomen. In 2005 betrof dit 3% van de artsen, in 2010 5% en in 2015 betrof het 2%.2
Kunt u inzicht geven in het aantal complexe euthanasieverzoeken die artsen niet kunnen of willen behandelen? Op welke wijze ontwikkelt het aantal complexe verzoeken zich de laatste jaren?
Er zijn geen landelijke cijfers over complexe euthanasieverzoeken die artsen niet in behandeling konden of wilden nemen. Wel zijn cijfers beschikbaar van euthanasieverzoeken ontvangen door de Levenseindekliniek. Patiënten die zich bij de Levenseindekliniek melden, komen daar terecht als de eigen arts van de patiënt het euthanasieverzoek niet (verder) in behandeling kan of wil nemen.
In 2017 werd bij de Levenseindekliniek door 679 psychiatrisch patiënten een euthanasieverzoek gedaan, in 2016 ging dit om 503 verzoeken. Voor dementie betrof dit 209 aanvragen in 2017 en 149 in het jaar ervoor. Voor een stapeling van ouderdomsklachten ging het in 2017 om 360 verzoeken, en in 2016 om 244. Deze cijfers laten dus voor alle drie de patiëntgroepen een stijging zien in het aantal verzoeken dat werd ingediend bij de Levenseindekliniek.
Het percentage gehonoreerde verzoeken steeg ook licht voor deze drie groepen. Voor psychiatrie was dit 9,6% in 2017 en 9,1% in 2016. Voor dementie 35,9% in 2017 en 32,2% in 2016. Voor de stapeling van ouderdomsklachten ten slotte werd in 2017 51,7% van de verzoeken gehonoreerd en in 2016 was dit 48,4%.
Uit de jaarverslagen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie blijkt dat het percentage van meldingen van euthanasie ten opzichte van het totaal aantal meldingen voor deze drie groepen de afgelopen jaren niet gestegen is. In 2013 vormden dementie, psychiatrie en stapeling van ouderdomsklachten 8,9% van het totaal aantal meldingen, in 2014 was dit 7,1%, in 2015 ging het om 6,3% en in 2016 om 7,3%. De cijfers over 2017 zijn nog niet gepubliceerd.
Wat is uw reactie op de groei van het aantal verzoeken bij de Levenseindekliniek en het streven van de Levenseindekliniek het vangnet te zijn voor de echt complexe euthanasieverzoeken?
Indien een arts, vanwege gewetensbezwaren of om andere redenen, niet in kan gaan op het euthanasieverzoek van een patiënt, kan de arts ervoor kiezen door te verwijzen naar een collega-arts of naar de Levenseindekliniek. Het is goed dat de Levenseindekliniek er voor deze mensen is.
De Levenseindekliniek wil zich naar eigen zeggen als expertisecentrum primair richten op complexe euthanasieverzoeken en stelt zich op het standpunt dat minder complexe verzoeken zo veel mogelijk door de behandelend arts in behandeling moeten worden genomen. Daarbij ondersteunt de Levenseindekliniek artsen om op eigen kracht een euthanasieverzoek in behandeling te kunnen nemen, door middel van initiatieven zoals begeleiding door consulenten euthanasie en een uitgebreid nascholingsprogramma.
De Levenseindekliniek voert momenteel een wervingscampagne gericht op een significante uitbreiding van het aantal aan haar verbonden artsen en verpleegkundigen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze tekorten worden teruggedrongen, zodat mensen die een euthanasieverzoek hebben niet maanden hoeven te wachten totdat hun aanvraag in behandeling wordt genomen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke alternatieven ziet u, op korte termijn, om deze mensen toch van dienst te kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier gaat u stimuleren dat artsen dit werk beter uit kunnen voeren naast hun huisartsenpraktijk?
In het regeerakkoord staat het voornemen van dit kabinet om de kennis over de euthanasiewet te vergroten. In het kader van de kabinetsreactie op de evaluatie van de euthanasiewet zal ik hierover met verschillende partijen in gesprek gaan. Wel wil ik benadrukken dat het altijd de eigen keuze blijft van artsen om wel of niet in te gaan op een euthanasieverzoek van een patiënt en dat er van druk op artsen geen sprake mag zijn.
Het bericht 'Politie begint tóch met stopformulieren' |
|
Chris van Dam (CDA), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Politie begint tóch met stopformulieren»?1
Ja
Is het waar dat de politie Den Haag nu ook meedoet aan de landelijke pilot, waarbij politieagenten moeten registreren waarom ze iemand staande houden?
De politie Den Haag neemt deel aan een landelijke pilot met de app Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS). In het kader van meer informatie gestuurd politiewerk, waarover u eerder bent geïnformeerd, is aan deze app de mogelijkheid toegevoegd om staandehoudingen en de afhandeling ervan te registreren.2 Dit is een andere werkwijze dan het gebruik van zgn. stopformulieren.
Het doel van de pilot is om de proactieve controle – controles van personen en/ of voertuigen zonder dat sprake is van een strafrechtelijke verdenking – verder te professionaliseren. Dit gebeurt enerzijds door toepassing van een handelingskader voor proactief controleren en anderzijds door het verbeteren van de informatiepositie van de agent rond de uitvoering van dergelijke controles.
In het kader van de pilot worden alle bevragingen en/of fysieke controles van personen en voertuigen (met eventuele relevante bevindingen) in het politiesysteem geregistreerd. Op deze wijze ontstaat inzicht in de controlehistorie van een persoon of voertuig. Zo wordt de agent op straat ondersteund bij zijn afweging om al dan niet proactief te controleren.
De politie is momenteel bezig met de voorbereiding van de pilots, die in overeenstemming zijn met de landelijke wet- en regelgeving. Het streven is om de pilots uit te voeren in de periode december 2017 t/m mei 2018. Voor de pilot zijn in het land 9 teams benaderd, met een verschillende context (landelijk gebied, stedelijk, grensoverschrijdende teams) uit de eenheden Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Midden-Nederland, Oost-Brabant, Oost-Nederland en de Landelijke Eenheid.
Kunt u aangeven hoe deze registratie in de praktijk precies in zijn werk gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u tevens aangeven tot wanneer deze pilot loopt en welke andere politie-eenheden hieraan meedoen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u nog steeds de tot nog toe gevolgde beleidslijn dat er bij de Nederlandse politie geen stopformulieren ingevoerd zullen worden? Zo nee, kunt u de wijziging van de beleidslijn beargumenteren?
Ja, dat onderschrijf ik nog steeds.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de effectiviteit van deze pilot en kan hierbij ook aangegeven worden in welke mate deze pilot leidt tot extra administratieve lasten voor de individuele politieambtenaar?
Ik zal uw Kamer voor het najaar van 2018 informeren over de uitkomsten van de pilots. Over de wijze waarop de politie etnisch profileren tegen gaat zal ik u informeren in de brief die de vaste commissie van Justitie en Veiligheid heeft gevraagd tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 15 november jl.
Het bericht ‘Omstreden alFitrah legt 1,7 miljoen euro op tafel en koopt pand alsnog’ |
|
Ockje Tellegen (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden alFitrah legt 1,7 miljoen euro op tafel en koopt pand alsnog»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat niet duidelijk is hoe deze organisatie aan de 1,7 miljoen euro is gekomen om dit pand te kopen?
Het gebrek aan transparantie rondom de recente verkoop van het betreffende gebouw beschouw ik als onwenselijk.
Is bij u wel bekend hoe de organisatie aan deze 1,7 miljoen euro is gekomen? Zo ja, kunt u dit dan delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hierbij naar de antwoorden op de vragen van de Utrechtse gemeenteraad die door het college van B&W van de gemeente Utrecht op 6 oktober 2017 zijn beantwoord (Schriftelijke Raadsvragen 2017, nummer 117). Uit deze antwoorden blijkt dat de benodigde financiële middelen voor de aankoop van het betreffende gebouw verstrekt zijn aan alFitrah door een Nederlandse vennootschap, Hawking Europe B.V. Deze vennootschap is inmiddels eigenaar van het gebouw.
Aangezien alFitrah eerder financiële steun ontving uit onder meer Koeweit, kunt u aangeven wat u in de tussentijd heeft gedaan om meer inzicht te krijgen in de financiën van alFitrah?2
De gemeente Utrecht is sinds het voorjaar van 2014 op de hoogte van donaties aan alFitrah vanuit Koeweit. De gemeente past de driesporenaanpak toe op alFitrah en heeft in het kader van deze aanpak onder andere gesproken over transparantie over de werkwijze en financiële middelen van de betreffende organisatie. In deze aanpak wordt samengewerkt tussen de gemeente Utrecht, politie, veiligheidsdiensten, Ministerie van SZW en Belastingdienst.
De gemeente Utrecht bekijkt, samen met de genoemde partners, de nieuwe ontwikkelingen in deze zaak nauwgezet. Zoals ik heb toegezegd tijdens het Plenaire Debat inzake de financiering van moskeeën op 5 oktober 2017 wordt er gekeken of eventuele bevindingen van de gemeente Utrecht met uw Kamer kunnen worden gedeeld. Tevens, zoals inmiddels bekend wordt verondersteld, loopt er op dit moment een strafrechtelijk onderzoek naar alFitrah.
Daarnaast heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van de recente ontwikkelingen navraag gedaan over alFitrah, in het kader van de actieve diplomatieke dialoog met Koeweit over transparantie van financieringsstromen. De Koeweiti overheid zegt niet op de hoogte te zijn van recente financiële ondersteuning van alFitrah vanuit Koeweit.
Kunt u uitsluiten dat het geld wat alFitrah nu heeft ontvangen vanuit dezelfde of aanverwante omstreden organisaties komt?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat omstreden instellingen als alFitrah gedwongen kunnen worden financiële transparantie te betrachten?
Zoals in de Kamerbrief over ongewenste (buitenlandse) financiering van 5 december 2016 (Kamerstuk 29 614, nr. 56) staat omschreven, onderzoekt het kabinet de mogelijkheid het wetsvoorstel publicatieplicht stichtingen opnieuw in procedure te nemen. Voor het einde van 2017 wordt uw Kamer door de Minister van Veiligheid en Justitie hierover nader geïnformeerd.
Daarnaast ben ik met diverse islamitische organisaties in gesprek over een convenant waarin afspraken komen over transparantie.
Welke mogelijkheden ziet u om alsnog te voorkomen dat alFitrah zijn activiteiten kan ontplooien? Vindt u dat gemeenten hierbij voldoende mogelijkheden hebben? In hoeverre staat u ook in contact met het gemeentebestuur van Utrecht?
Voor het tegengaan van ongewenst gedrag staat gemeenten allereerst de driesporenaanpak ter beschikking. Om deze aanpak te verfijnen vindt hierover ambtelijk en bestuurlijk overleg plaats. Het is belangrijk dat de informatiepositie van gemeenten, die een sleutelpositie innemen in het tegengaan van problematisch gedrag, versterkt wordt. Een sterke informatiepositie zorgt dat gemeenten tijdig problematisch gedrag kunnen signaleren en betrokkenen daarmee kunnen confronteren.
De inzet van de gemeente Utrecht is gericht op het tegengaan van ongewenst gedrag, daaronder valt het aanhoudend gebrek aan transparantie. Hiervoor past de gemeente de eerder genoemde driesporenaanpak toe. In dit verband onderzoekt de gemeente onder andere de mogelijkheden voor een vervolgonderzoek naar de maatschappelijke participatie van (oud)leerlingen van alFitrah. Op deze manier wil de gemeente zicht krijgen op het maatschappelijk effect dat uitgaat van alFitrah. Eerder is onderzoek gedaan naar het pedagogische klimaat bij alFitrah. Het kabinet steunt de gemeente Utrecht in deze koers en onderhoudt contacten met de burgemeester van Utrecht over deze aanpak.
Paspoortcontroles door luchtvaartmaatschappijen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Ockje Tellegen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Geen ID nodig voor vliegen binnen EU»1 en «Zeker tien luchtvaartmaatschappijen checken de identiteit van hun passagiers niet»?2
Ja.
Kloppen de berichten dat als er geen bagage wordt ingecheckt bij vluchten binnen het Schengengebied, een passagier nooit een identiteitsbewijs hoeft te laten zien? Was u ervan op de hoogte dat er geen identiteitscontroles (meer) plaatsvinden op Nederlands luchthavens? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, waarom niet?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen grenscontroles door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en identiteitscontroles door luchtvaartmaatschappijen.
Bij een grenscontrole wordt de identiteit van de passagier vastgesteld en wordt een controle gedaan in de relevante databases, zoals het Schengen Informatie Systeem (SIS).
Het Schengenacquis regelt het vrije verkeer van personen tussen de 26 Schengenlidstaten. In het Schengenacquis is onder meer afgesproken dat grenscontroles alleen plaatsvinden aan de buitengrenzen van het Schengengebied. Dit is een van de fundamentele principes van het Schengenacquis.
Luchtvaartmaatschappijen kunnen passagiers wel verzoeken zich te legitimeren ten behoeve van een conformiteitscheck, bijvoorbeeld bij het inchecken van bagage. Bij een conformiteitscheck wordt bij vertrek enkel gecontroleerd of de naam op het identiteitsbewijs van de passagier overeenkomt met de naam op het vervoersdocument. Luchtvaartmaatschappijen zijn hiertoe echter niet verplicht en het is dus mogelijk dat de identiteit van reizigers niet wordt gecontroleerd op intra-Schengen vluchten. Bij een conformiteitscheck worden passagiers niet gecontroleerd in databases zoals het SIS.
Kunt u aangeven hoeveel luchtvaartmaatschappijen, actief op de Nederlandse luchthavens, de identiteit van hun passagiers niet checken? Kunt u daarbij aangeven om hoeveel passagiers het jaarlijks gaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn luchtvaartmaatschappijen in Nederland niet verplicht een conformiteitscheck uit te voeren. Cijfers over hoeveel luchtvaartmaatschappijen de identiteit van hun passagiers controleren worden niet bijgehouden.
Wat vindt u van het feit dat er wel gecontroleerd wordt op bagage, maar dat de passagier die reist binnen het Schengengebied niet wordt gecontroleerd op het identiteitsbewijs? Deelt u het ongemakkelijke gevoel dat men zo nooit zeker weet wie er precies aan boord is? Deelt u tevens de zorgen dat hiermee de mogelijkheden om terroristen en andere personen die zich schuldig maken aan ernstige criminaliteit op te sporen en aan te pakken, niet benut kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 zijn grenscontroles en de conformiteitscheck niet hetzelfde.
Gezien het huidige dreigingsbeeld ben ik het met u eens dat het wenselijk is ook zicht te krijgen op reizigers binnen het Schengengebied zonder dat dit ingaat tegen de fundamentele principes van het Schengenacquis. De nationale Passenger Name Records (PNR) wetgeving ter implementatie van de EU PNR richtlijn, die binnenkort naar uw Kamer zal worden gezonden, biedt hiervoor mogelijkheden. Ook acht ik het wenselijk om in geval van een calamiteit snel zekerheid te hebben over de identiteit van eventuele slachtoffers.
Voor de implementatie van de richtlijn, wordt een passagiersinformatie-eenheid (Pi-NL) opgericht die exclusief bevoegd is om de passagiersgegevens te verzamelen en analyseren ten behoeve van de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit. Ook voor intra-Schengen vluchten zullen passagiersgegevens vooraf worden geanalyseerd. Daarmee hebben de lidstaten een instrument om zicht te krijgen op de reisbewegingen van gekende en ongekende personen van wie op basis van de binnen wettelijke kaders uitgevoerde analyse, een dreiging uit gaat.
De PNR richtlijn biedt niet de mogelijkheid om te controleren of personen die een vervoersbewijs hebben gekocht ook daadwerkelijk gebruik maken van het vervoersbewijs en of passagiers in het vliegtuig reizen met een ticket op eigen naam. Dat is alleen na te gaan met een conformiteitscheck. Wanneer de nationale implementatie van de PNR richtlijn is voltooid kan Pi-NL passagiersgegevens verzamelen en analyseren, waaronder gegevens die verzameld worden bij een conformiteitscheck. Zodra de PNR richtlijn is geïmplementeerd is de conformiteitscheck van toegevoegde waarde voor het opsporen van terroristen of zware criminelen. Met de implementatie van de PNR richtlijn en een verplichte conformiteitscheck kan Pi-NL passagiersgegevens ontvangen van luchtvaartmaatschappijen van personen die daadwerkelijk aan boord van het vliegtuig zijn.
Voor extra-Schengenvluchten vindt er al een conformiteitscheck plaats door middel van grenscontroles, uitgevoerd door de KMar. In navolging van Frankrijk wordt door verschillende EU lidstaten, waaronder Nederland, de mogelijkheid onderzocht conformiteitschecks door luchtvaartmaatschappijen verplicht te stellen voor intra-Schengen vluchten die vanuit de lidstaat vertrekken. In deze verkenning wordt de impact van een conformiteitscheck van ca. 14 miljoen passagiers, die vanuit Nederland binnen het Schengengebied reizen, op het operationele proces van de luchtvaartsector meegenomen.
Wat zijn de (Europese) afspraken over identiteitsbewijscontroles bij vluchten binnen het Schengengebied? Welke partijen zijn precies waarvoor verantwoordelijk? Kunt u hierbij ingaan op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen lidstaten, luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en veiligheids- en handhavingsdiensten?
Identiteitscontroles ten behoeve van de Schengen buitengrenscontroles worden op de luchthavens uitgevoerd door de KMar. Bij deze grenscontrole wordt de identiteit vastgesteld en moet een check worden gedaan in de relevante databases zoals het Schengen Informatie Systeem (SIS). Sinds 7 april 2017 geldt dat deze checks niet alleen op derdelanders, maar ook op alle EU burgers moet worden uitgevoerd. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als er sprake is van een acute terroristische dreiging, kunnen Schengenlidstaten op basis van de Schengen Grens Code voor een bepaalde periode grenscontroles uitvoeren aan de binnengrenzen. De Europese Commissie heeft op 27 september jl. voorstellen gedaan om deze regels aan te passen en de maximale toegestane termijn te verlengen. De regering zal haar standpunt op deze voorstellen verwoorden in een BNC fiche aan uw Kamer.
Luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen rol bij de uitvoering van grenscontroles op Nederlandse luchthavens. Het staat luchtvaartmaatschappijen wel vrij om te controleren of de naam op het identiteitsbewijs van de passagier overeenkomt met de naam op het vervoersdocument. De EU lidstaten kunnen op basis van huidige Europese regelgeving luchtvaartmaatschappijen verplichten conformiteitschecks uit te voeren voor vluchten die vertrekken vanaf hun grondgebied naar andere lidstaten. In Frankrijk is de verplichting voor het uitvoeren van conformiteitchecks door luchtvaartmaatschappijen al enige tijd van kracht. Frankrijk beschikt tevens sinds enige jaren over nationale wetgeving voor het verzamelen van PNR-gegevens. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 4 is een conformiteitscheck van toegevoegde waarde indien PNR wetgeving van kracht is. Frankrijk werkt momenteel aan de aanpassing van die wetgeving ten behoeve van de implementatie van de EU PNR richtlijn.
In welke gevallen kunnen er wel identiteitsbewijscontroles binnen het Schengengebied worden ingevoerd? Kunnen lidstaten binnen het Schengengebied hier een eigen afweging in maken? Zo ja, op welke gronden en zo nee, kunt u dan ingaan op de Franse situatie?
Zie antwoord vraag 5.
Welke regels, rollen en verantwoordelijkheden hebben luchtvaartmaatschappijen en luchthavens bij identiteitscontroles binnen het Schengengebied? Wat kunnen zij precies controleren?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken zijn er met vliegtuigmaatschappijen en Nederlandse luchthavens gemaakt over de noodzaak om identiteitsbewijscontroles uit te voeren op vluchten binnen het Schengengebied? Welke eigen afwegingen kunnen zij hierin maken om al dan niet over te gaan tot identiteitsbewijscontroles? Wat is de taakverdeling tussen de Marechaussee en luchtvaartmaatschappijen bij de identiteitscontrole van luchtvaartpassagiers?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat indien luchtvaartmaatschappijen het identiteitsbewijs controleren om te zien of die overeenkomt met de naam op de boardingpass, zij een boete kunnen krijgen? Zo nee, wat zijn dan de regels? Zo ja, hoeveel boetes zijn er in 2016 en 2017 uitgedeeld?
In Nederland staat het luchtvaartmaatschappijen vrij het identiteitsbewijs van een passagier te controleren om te checken of deze overeenkomt met de naam op het vervoersbewijs. Indien zij dit doen kunnen zij hiervoor geen boete krijgen.
Welke mogelijkheden zijn er om vliegtuigmaatschappijen ertoe te bewegen dat zij de identiteit van hun passagiers altijd moeten controleren, zoals in Frankrijk gebeurt? Welke consequenties brengt dat met zich mee en welke meerwaarde kan dat opleveren? Welke rol speelt het huidige dreigingsniveau hierin?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken gelden er precies voor vluchten buiten het Schengengebied inzake identiteitscontroles? Welke partijen zijn precies waarvoor verantwoordelijk? Kunt u hierbij ingaan op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen lidstaten, luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en veiligheids- en handhavingsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u het spanningsveld tussen het nemen van maatregelen om de identiteit te controleren om de veiligheid te borgen en het recht tot vrij reizen binnen het Schengenverdrag? Wat zijn de mogelijkheden om door middel van identiteitscontroles op luchthavens zicht te houden op bewegingen van personen die in beeld zijn van de veiligheidsdiensten? Wat zijn hiervan de consequenties voor de overheid, luchthaven en luchtvaartmaatschappijen? En welke andere mogelijkheden zijn er als identiteitscontroles niet tot de opties behoren?
Het vrij verkeer van personen en de mogelijkheid om vrij te reizen binnen het Schengengebied is een groot goed en van groot economisch belang voor Nederland. Systematische grenscontroles aan alle binnengrenzen zouden grote consequenties hebben voor de mobiliteit en de Nederlandse economie. Ik ben met u eens dat er in deze tijd, waarin de veiligheid onder druk staat, sprake is van een spanningsveld. Daarom ben ik er voorstander van om op andere manieren, die minder hinderlijk zijn voor de reiziger, toch zicht te hebben op wie ons land binnenkomt of verlaat. De wetgeving die nu wordt geïmplementeerd biedt de mogelijkheid daartoe. Wanneer de PNR richtlijn is geïmplementeerd hebben relevante overheidsdiensten meer mogelijkheden om de reisbewegingen van verdachte personen te detecteren. Conformiteitschecks kunnen dan helpen bij het vaststellen of een verdacht persoon daadwerkelijk gebruikt maakt van het gekochte vervoersbewijs en of passagiers in het vliegtuig reizen met een ticket op eigen naam.
Welke rol speelt de implementatie van de Europese richtlijn inzake het gebruik van passagiersgegevens (Europees PNR) om de geconstateerde problemen op te lossen? Wanneer is de implementatie voorzien? Welke afspraken zijn hier binnen Europa over gemaakt? Op welke wijze wordt de richtlijn in Nederland geïmplementeerd en in hoeverre zijn luchtvaartmaatschappijen hierbij betrokken?
De implementatie van de PNR richtlijn biedt de mogelijkheid reisbewegingen van verdachte personen of personen met risicoprofielen te detecteren. De richtlijn moet 25 mei 2018 geïmplementeerd zijn. De luchtvaartmaatschappijen zijn reeds enige tijd betrokken bij de voorbereiding van de implementatie. Op deze manier wordt getracht de impact op de luchtvaartmaatschappijen te minimaliseren. Daartoe wordt nauw samengewerkt en houden alle lidstaten zich aan de overeengekomen afspraken voor de transmissie van de gegevens aan de passagiersinformatie-eenheden van de lidstaten.
Het bericht dat de helft van de gemeenten nauwelijks iets doet tegen radicalisering |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Helft gemeenten doet nauwelijks iets tegen radicalisering»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat niet alleen de Inspectie Veiligheid en Justitie maar ook de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zelf constateert dat kleine en middelgrote gemeenten geen antiradicaliseringsbeleid voeren?
Het Inspectierapport geeft aan dat grote gemeenten meer activiteiten uitvoeren om radicalisering tegen te gaan dan kleine gemeenten en ook vaker specifiek beleid hiervoor hebben. Middelgrote gemeenten zitten hier tussenin. Niet elke gemeente hoeft een apart en grootschalig beleid te voeren te aanzien van radicalisering. Wel vind ik het, evenals de VNG, van belang dat op regionaal niveau de problematiek in kaart is gebracht, kennis en kunde op orde is en samenwerkingsverbanden en structuren bestaan waarbij bijvoorbeeld signalen kunnen binnenkomen en worden opgevolgd. Deze structuren bestaan en worden de komende jaren verder ontwikkeld.
Sinds 2016 stel ik middelen beschikbaar via de versterkingsgelden ter ondersteuning van de lokale aanpak. Gemeenten die te maken hebben met de problematiek kunnen gebruik maken van deze gelden om hun aanpak van jihadistische radicalisering te versterken. Daarbij worden gemeenten die versterkingsgelden ontvangen gestimuleerd om ook kleine en middelgrote gemeenten in hun regio in de uitvoering van hun plannen te betrekken. Meerdere gemeenten hebben expliciet aangegeven de toegekende gelden breed in hun regio te zullen inzetten. Verder kunnen gemeenten die geen actief beleid voeren op het thema radicalisering gebruik maken van regionale expertise en kennis die beschikbaar is bij (grotere) gemeenten, veiligheidshuizen en politie-eenheden.
Daarnaast is er op nationaal niveau een trainings- en ondersteuningsaanbod waar alle gemeenten gebruik van kunnen maken. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van trainingen van het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR). De afgelopen drie jaar werden meer dan 7.000 mensen getraind in zowel grote maar ook in kleine en middelgrote gemeenten. Daarnaast heeft ook de Expertise-Unit Sociale Stabiliteit (ESS) een ondersteuningsaanbod waar gemeenten gebruik van kunnen maken. De ESS voorziet in trainingen, kennis en praktische ondersteuning aan gemeenten, ook op het gebied van radicalisering en extremisme. De ESS organiseert bijvoorbeeld leerkringen voor gemeenten over de preventieve aanpak van radicalisering en kunnen ondersteuning op maat bieden aan gemeenten.
Deelt u de mening van de gemeenten dat antiradicaliseringsbeleid onnodig is omdat het niet speelt in deze gemeenten? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van vroegtijdige signalering en aanpak van radicalisering? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het landelijke anti-terreurbeleid lokaal overal wordt ingebed en niet alleen in de tot nu toe 11 aangewezen «Jihad-gemeenten»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij de uitvoering van de motie-Tellegen betreffende de effectiviteit van deradicaliseringsprogramma’s dit aspect mee te nemen en aan te geven hoe u ook kleine en middelgrote gemeenten gaat betrekken bij terrorismebestrijding?2
De vraag over het betrekken van kleine en middelgrote gemeenten is hierboven reeds beantwoord. In de reactie op de motie zal alleen ingegaan worden op de besteding van de door de rijksoverheid beschikbaar gestelde gelden. Daar waar deze gelden ook zijn ingezet richting kleinere (regionale) gemeenten, zal deze informatie uiteraard betrokken worden bij de uitwerking van de motie.
Het bericht 'In je blootje op Dumpert' |
|
Sven Koopmans (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «In je blootje op Dumpert»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de in het artikel beschreven schendingen van horizontale privacy (de bescherming van privacy van burgers onderling) hard aangepakt dienen te worden?
Het zonder toestemming delen van seksueel getinte beelden op internet, zoals bij de in het artikel beschreven situatie, kan voor slachtoffers verstrekkende gevolgen hebben. Ik acht het dan ook van belang dat burgers zich bewust zijn van de risico’s van het delen van seksueel getinte beelden en hoe ze zich kunnen verweren als beelden worden verspreid. Zo geeft de hulplijn Help Wanted slachtoffers van online misbruik advies en tips over welke stappen in hun specifieke situatie het beste gezet kunnen worden, zoals bijvoorbeeld hoe zij belastende beelden van het internet kunnen laten verwijderen.
Voor een overzicht van de wettelijke mogelijkheden binnen het Nederlands recht om op te kunnen treden tegen het ongewenst verspreiden of delen van seksueel getinte beelden op het internet verwijs ik u naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op schriftelijke vragen van 24 november 2014 gesteld door het lid Rebel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 933).
Vermelding verdient voorts dat met het wetsvoorstel computercriminaliteit III nieuwe strafbaarstellingen worden geïntroduceerd op grond waarvan het strafbaar wordt om niet openbare gegevens van personen, zoals seksueel getint beeldmateriaal, wederrechtelijk te kopiëren of gegevens die door misdrijf zijn verkregen voorhanden te hebben of bekend te maken. Dit wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer. Daarnaast wordt op dit moment in het kader van de modernisering van de zedentitel de mogelijkheid onderzocht of seksuele afpersing strafbaar gesteld kan worden als zedendelict.
Kunt u, aangezien een deel van de inbreuken op horizontale privacy online seksuele afpersing betreft, inzage geven in de omvang van dat probleem? Hoeveel meldingen, vervolgingen en veroordelingen van online seksuele afpersing zijn u bekend? Bestaat er een redelijk vermoeden dat dergelijke schendingen door slachtoffers niet gemeld worden, omdat zij zich machteloos voelen of omdat zij denken dat politie en justitie hen niet zullen of kunnen helpen?
Zoals eerder gemeld in de beantwoording van de vragen van het lid Kuiken (PvdA) over het bericht dat kinderen van zeven jaar slachtoffer zijn van sekschantage (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2410) wordt sekschantage (ook wel sextortion genoemd) in de politiesystemen niet als apart fenomeen geregistreerd. Meldingen van (seksuele) afpersing van een volwassene met een financieel of seksueel motief kunnen worden geregistreerd onder smaad, laster of afpersing. Ik kan dus geen inzage geven in de omvang van sekschantage.
Vooralsnog heb ik geen reden om aan te nemen dat slachtoffers dit soort schendingen niet melden.
Zijn websites als Dumpert voldoende toegankelijk, efficiënt en effectief bij het inwilligen van verzoeken van personen om bepaald materiaal te verwijderen?
In het antwoord op vraag 2 en de eerdere antwoorden op Kamervragen waarnaar ik in dat antwoord verwijs, is een overzicht gegeven van de huidige wettelijke mogelijkheden die er zijn om tegen dergelijke voorvallen op te kunnen treden.
Websites als Dumpert hebben veelal een meldknop waarmee onwenselijke inhoud gemeld kan worden. Ook kunnen gedupeerden zelf verwijderingsverzoeken doen. Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (www.autoriteitpersoonsgegevens.nl) worden daartoe mogelijkheden aangereikt en staan voorbeeldbrieven die door burgers daarvoor kunnen worden gebruikt. Op verzoek van een gedupeerde kan de Autoriteit Persoonsgegevens ook bemiddelen bij een (afgewezen) verwijderingsverzoek.
Verder hebben overheid, bedrijfsleven en belangenverenigingen in 2008 samen de gedragscode «Notice and Take Down» (NTD) opgesteld en gelanceerd. De gedragscode, op vrijwillige basis, beschrijft hoe particulieren en bedrijven in de online sector omgaan met meldingen en klachten over onrechtmatige inhoud op internet, zoals kinderporno, plagiaat, discriminatie en aanbod van illegale goederen. Met de gedragscode wordt bevorderd dat binnen de geldende wettelijke kaders partijen zorgvuldig omgaan met verzoeken van derden om degelijke informatie te verwijderen. Internet Service Provider’s (ISP’s) en webhosters zijn bijvoorbeeld aansprakelijk voor de informatie die ze hun klanten aanbieden, wanneer zij deze informatie na een terechte klacht niet weghalen. Daarnaast biedt de gedragscode meer duidelijkheid bij het bepalen of een klacht terecht is en welke stappen bij afhandeling gevolgd dienen te worden.
De ervaring leert dat als een Officier van Justitie op basis van de NTD een verzoek doet om op te treden in geval er sprake is van onmiskenbaar onrechtmatige inhoud, er heel weinig bedrijven zijn die hier geen gevolg aan geven.
Door de werkgroep NTD van het Electronic Commerce Platform Nederland (ECP) wordt een informatiewebsite ontwikkeld voor alle gebruikers van de gedragscode.
Welke wetten en regels staan er bij online providers als Facebook aan in de weg om de naam- adres- en woongegevens van een dader van het verspreiden van inbreuken op de horizontale privacy vrij te geven?
Facebook Ierland is formeel verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens van alle Europese Facebook-gebruikers. Krachtens de Europese richtlijn bescherming persoonsgegevens (95/46/EG) die ook op Ierland van toepassing is, is het delen van persoonsgegevens van gebruikers uitsluitend toegestaan indien daarvoor een van de in de richtlijn opgesomde wettelijke grondslagen aanwezig is. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de betrokkene toestemming geeft voor het doorgeven van zijn gegevens of wanneer er een formeel verzoek van de politie of een daartoe strekkende uitspraak van een rechter ligt. Ingeval het gaat om private partijen in Nederland en er geen sprake is van een opsporingsonderzoek door de politie, zal er door de gedupeerde partij een civiele rechtszaak tegen de provider (de verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens) gevoerd moeten worden.
Zou het nuttig zijn om samen met de betrokken partijen standaard procedures te ontwikkelen om deze schendingen sneller en effectiever aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Het aanhouden van een veroordeelde terrorist op de vliegbasis Volkel |
|
Albert van den Bosch (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veroordeelde terrorist aangehouden op vliegbasis Volkel»?1
De schriftelijke vragen van leden Van den Bosch en Tellegen (beiden VVD), vraagnummer 2017Z06621, zijn beantwoord middels brief «Reactie op verzoek van het lid De Graaf, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 18 mei 2017, over het bericht «Veroordeelde jihadist aangehouden op vliegbasis Volkel»» (Kamerstuk 34 550-X, nr. 91).
Kunt u bevestigen dat de aangehouden persoon in september 2015 is aangehouden bij de Turks-Syrische grens en zich in het strijdgebied in Syrië wilde aansluiten bij een terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u eveneens bevestigen dat deze persoon voor een bouwbedrijf graafwerk verrichte op de vliegbasis Volkel en inviel voor iemand die ziek was?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat iemand die veroordeeld is voor terrorisme toegang heeft gekregen tot deze militaire vliegbasis? Deelt u de mening dat dit ontoelaatbaar is en een groot gevaar voor de nationale veiligheid oplevert?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken welke toegangseisen zijn gesteld om op de vliegbasis te kunnen komen? Hoe kan het dat deze toegangseisen niet toereikend zijn geweest om deze veroordeelde terrorist toegang tot de basis te ontzeggen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat naar personen die werkzaamheden verrichten op militaire terreinen zoals de vliegbasis Volkel altijd een achtergrondcheck (screening) gedaan moet worden? Is dat gedaan bij deze persoon? Zo ja, hoe kan het dat hij daarna toch toegang heeft gekregen tot de basis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zal in de toekomst worden voorkomen dat mensen te werk worden gesteld op een plaats die van groot belang kan zijn voor de nationale veiligheid, zonder dat eerst een achtergrondcheck wordt uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de toegangseisen/procedures voor militaire bases naar aanleiding van deze gebeurtenis aangescherpt moeten worden om herhaling in de toekomst te voorkomen? Is dat reeds gebeurd of gaat het nog gebeuren? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe het kan dat iemand foto’s maakt op militair terrein – hetgeen verboden is – maar het OM hem toch na twee dagen vrij laat omdat «uit het onderzoek van de marechaussee geen aanwijzingen zijn gekomen dat hij geen strafbare feiten heeft gepleegd of wilde plegen»? Het maken van dergelijke foto’s en opnamen is toch per definitie verboden? Waarom is deze persoon niet langer vastgehouden, helemaal gezien zijn antecedenten?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze persoon tijdens detentie en voor zijn vrijlating onderzocht op welke ontwikkeling zijn terroristische gedachtegoed heeft doorgemaakt? Zo ja, wat kwam daaruit? Zo nee, waarom niet? Zou dat niet een standaardprocedure moeten zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze persoon vervroegd in vrijheid is gesteld? Zo ja, welke voorwaarden waren hieraan verbonden? Was het niet betreden van plekken die van groot belang (kunnen) zijn voor onze nationale veiligheid een van deze voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘honderden zeeschepen van de radar’ |
|
Ockje Tellegen (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «honderden zeeschepen van de radar»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat per maand honderden verdachte zeeschepen de Nederlandse wateren binnenvaren zonder dat duidelijk is waar zij daarvoor exact geweest zijn omdat de schepen in de periode daarvoor hun gps-signaal hebben uitgezet?
De Noordzee wordt 24/7 gemonitord door de Nederlandse Kustwacht. Bij het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK) van de Kustwacht werken informatieambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, de Douane, de politie, de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit en de Koninklijke Marine samen. Op basis van informatie van de diverse diensten wordt een zo compleet mogelijk beeld opgebouwd van de Noordzee en vindt risicoprofilering plaats. Indien nodig dan wordt op basis van de informatie opgetreden (Informatie Gestuurd Optreden). Voor de beeldopbouw gebruikt de Kustwacht diverse sensoren zoals: Automatic Identification System (AIS) en Radar.
De Kustwacht beschikt niet over de onderzoeksgegevens waarop Windward haar conclusies heeft gebaseerd en kan derhalve een dergelijke uitspraak niet bevestigen.
Kunt u bevestigen dat van ieder schip dat Nederlandse havens of wateren binnenvaart bij de autoriteiten bekend is welk schip er binnenkomt en waar dat schip geweest is?
Voor de registratieplichtige schepen gelden internationale eisen waardoor men verplicht is voor binnenkomst van een haven o.a. de plaats van herkomst te rapporteren. Daarnaast zijn deze schepen verplicht om bepaalde apparatuur te voeren zoals AIS. Tevens hebben de registratieplichtige schepen een scheepsidentificatienummer (IMO-nummer). Dit unieke nummer is scheepsgebonden en wordt bij de bouw van een zeeschip uitgegeven door Lloyd’s Register. De maritieme communicatieapparatuur aan boord van een schip wordt geprogrammeerd met een uniek Maritieme Mobile Service Identiteit-nummer (MMSI) waardoor identificatie mogelijk is.
De scheepvaart kan globaal worden opgedeeld in vijf segmenten:
1- Vracht;
2- Ferry;
3- Cruise;
4- Visserij;
5- Pleziervaart.
De eerste 4 segmenten zijn verplicht (wettelijke uitzonderingen daar gelaten) een AIS transponder te voeren. Deze transponder zendt een signaal uit waarbij het schip naast locatiegegevens gelijk een aantal parameters meestuurt waardoor het schip kan worden geïdentificeerd. Als een schip zijn transponder uitzet kan de Kustwacht het schip, mits binnen bereik, alleen op radar zien. Buiten radarbereik wordt het schip niet gezien. Het segment pleziervaart is niet verplicht een transponder te voeren waardoor identificatie niet altijd mogelijk is. Van geïdentificeerde schepen kan worden achterhaald waar zij zijn geweest. De Kustwacht en haar partners kunnen hiervoor diverse (inter)nationale systemen raadplegen.
Kunnen handelingen als het wijzigen van het identificatienummer of het tijdelijk uitzetten van het gps-signaal inderdaad een indicatie zijn voor illegale activiteit? Zo ja, wat wordt hiermee gedaan? Hoe wordt nagegaan of er wellicht sprake is geweest van betrokkenheid bij smokkel van drugs, wapens of mensen?
Het gedurende de reis aan of uit hebben gehad van het GPS/AIS kunnen signaal zijn voor illegale activiteiten, echter de oorzaak kan ook gelegen zijn in de technische sfeer zoals meteorologische omstandigheden of technische oorzaken in de systemen.
Elk schip dat in Nederland aankomt, zeker als Nederland als Europese buitengrens wordt aangedaan, biedt de Nederlandse autoriteiten de mogelijkheid om passagiers/bemanning en goederen te controleren. Ook kan aan boord een inspectie plaatsvinden. Schepen die van buiten het Schengengebied komen en een Nederlandse haven willen aandoen, moeten tevens conform de Schengengrenscode vooraf de gegevens van hun bemanningsleden en eventuele passagiers aan de Nederlandse autoriteiten doorgeven. Op basis hiervan vinden vervolgens controles plaats in datasystemen door de Koninklijke Marechaussee, en waar nodig fysieke controles. Daarnaast voert de Douane controles uit t.a.v. schepen waar het gaat om goederen. Voor goederen die de Nederlandse havens binnenkomen moet door het bedrijfsleven vooraf een aangifte gedaan worden bij de Douane en moet de aankomst van de goederen en het schip gemeld worden. De Douane werkt risicogericht en analyseert de gegevens van deze aangiften en maakt daarbij gebruik van informatie uit open en gesloten bronnen. De Douane selecteert te controleren schepen en scheepsladingen op basis van een risicoanalyse. Een signaal van een verandering van een koers of een onjuiste of onvolledige opgave van de aangedane havens of een signaal van het uitzetten van de AIS-installatie wordt door de Douane beschouwd als een risico-indicator.
De wettelijke mogelijkheden worden niet beperkt of vergroot al naar gelang een schip wel of niet gedurende zijn reis het GPS/AIS-signaal aan heeft gehad. Indien veiligheidsautoriteiten aanwijzingen hebben dat een schip daadwerkelijk een veiligheidsrisico vormt, of bij verdenking van verdachte activiteiten, dan vindt verder onderzoek plaats waarna wordt overgegaan op informatie gestuurd optreden. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek wordt opgetreden door de Kustwacht waar het de Noordzee betreft of vanaf de wal door de verschillende bevoegde instanties.
Bent u bekend met het door het bedrijf in kwestie aangehaalde voorbeeld van een schip dat in de buurt van Libanon de gps uit had staan en even later werd gesignaleerd in de buurt van Groningen? Deelt u de bezorgdheid over dergelijke verdachte bewegingen, temeer in het licht van de diverse ontdekkingen van illegale wapens op schepen in de Middellandse Zee?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gebeurt er met schepen met een ondeugdelijke registratie? Worden schepen die zonder reden hun gps-signaal uitgezet hebben, onderworpen aan extra controles?
Een AIS transponder zendt automatisch zijn positie en geprogrammeerde identiteitsgegevens uit, zoals het MMSI-nummer, het scheepsidentificatienummer, de scheepsnaam en radioroepnaam. Indien blijkt dat een schip zijn AIS niet of verkeerd voert dan treedt de Kustwacht, in samenwerking met de participerende diensten, op.
Klopt het dat gps-gegevens niet gecontroleerd worden bij aankomst in Nederlandse wateren? Zo ja, waarom niet?
De Kustwacht controleert aan de hand van risicoprofilering schepen o.a. op een juist gebruik van AIS. De Kustwacht ziet toe of schepen binnen de territoriale wateren hun AIS systeem aan hebben en treedt op als dat niet het geval is. De Noordzee wordt permanent gemonitord door de Nederlandse Kustwacht en maakt daarbij gebruik van het AIS alsmede van de radarinstallatie. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de Noordzee één van de drukst bevaren zeeën is ter wereld en dat niet elk schip kan worden gecontroleerd. Graag verwijs ik u hierbij tevens naar de beantwoording van de vragen van de leden Jetten, Groothuizen en Bouali (allen D66) aan de ministers van Infrastructuur en Milieu, van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken over het bericht dat verdachte schepen niet worden gecontroleerd (ingezonden 11 mei met kenmerk 2017Z06153).
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) deze praktijken als een probleem ziet? Zo ja, welk risico ziet de NCTV en waarom maakt dat risico geen onderdeel uit van haar driemaandelijkse dreigingsbeeld?
Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) is een globale analyse (trends en ontwikkelingen) van de aard en omvang van de terroristische dreiging tegen Nederland en Nederlandse belangen. Het gaat daarbij dus niet om risico’s. Het DTN is het algemene ankerpunt voor het Nederlandse contraterrorisme beleid. Er zijn tal van risico’s die bestaan doch niet worden opgenomen in een DTN, maar waar de overheid wel op acteert. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven of u ondeugdelijke registratie van schepen als een probleem ziet? Zo ja, hoe groot is dit probleem, is er wel of geen grip op en wat zijn de risico's?
De Kustwacht ervaart geen problemen ten aanzien van de registratie van de registratie plichtige schepen.
Het bericht “Reddingsvloot strandt” |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichten uit het artikel «Reddingsvloot strandt»?1
Zoals ook door de Kamer is verzocht dring ik er bij het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s op aan dat er een oplossing wordt gevonden voor de financiering na 2016 van de Nationale Reddingsvloot. Ik heb hiertoe op 28 april jl. een brief gestuurd aan het Veiligheidsberaad. Ik heb het Veiligheidsberaad uitgenodigd om hierover voor eind mei in overleg te treden.
Bent u het eens met de stelling dat de ramp- en crisisactiviteiten van de Reddingsbrigade Nederland van essentieel belang zijn voor de nationale veiligheid in het geval van calamiteiten op het water en dus moet blijven bestaan?
Ik heb grote waardering voor het werk en de inzet van de vele vrijwilligers van de Reddingsbrigade Nederland bij de waterhulpverlening. Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crises en rampen op en rond het water. De Reddingsbrigade Nederland kan hier aan bijdragen. Naast deze organisatie zijn ook andere publieke en private organisaties actief op dit gebied.
Hoe komt het dat er op dit moment nog geen duidelijkheid is over de financiering na 2016 van deze taken van de Reddingsbrigade Nederland? Klopt het dat veiligheidsregio’s voor de Reddingsbrigade Nederland bedoeld geld hebben gebruikt voor andere doeleinden, waardoor er nu financieringsproblemen zijn?
Vanaf begin 2014 hebben mijn ambtsvoorganger en ik bij het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s aandacht gevraagd voor het aflopen van een tijdelijke overeenkomst (2011–2015) tussen mijn ministerie, het Nationaal Rampenfonds en de Reddingsbrigade Nederland. Tot op heden heeft dit niet geleid tot afspraken tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland, ondanks een éénmalige bijdrage van mij voor 2016 aan de Reddingsbrigade Nederland om dit jaar tot afspraken te komen tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland.
Bent u het eens met de stelling dat veiligheid niet in het geding mag komen door bestuurlijk gesteggel? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er ook na 2016 financiering komt voor onder andere het onderhoud van de boten en het materiaal, waardoor de ramp- en crisisactiviteiten voortgezet kunnen worden?
De financiële middelen waarover de regio’s beschikken zijn afkomstig uit bijdragen van gemeenten en van het Rijk. Deze bijdragen dienen te worden besteed aan de taken van de veiligheidsregio’s die in de Wet veiligheidsregio’s zijn opgenomen. De nadere toedeling van deze bijdragen over deze taken wordt aan de regio’s overgelaten.
Kloppen de berichten dat de Reddingsbrigade Nederland op dit moment al meer capaciteit nodig heeft om in het geval van een overstroming voldoende adequaat te kunnen handelen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Het uitblijven van afspraken tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland kan en mag er niet de oorzaak van zijn dat de waterhulpverleningstaak in het geding komt. Ik ga met het Veiligheidsberaad in overleg om er op aan te dringen dat er een einde komt aan de bestuurlijke impasse en dat er een oplossing gevonden wordt, mede naar aanleiding van de aangenomen motie 30 821, nr. 31, ingediend door de leden Tellegen (VVD) en Kooiman (SP).
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Reddingsbrigade Nederland nu en in de toekomst in staat blijft de ramp- en crisisactiviteiten voort te zetten? Bent u hierover in overleg met de Minister van Infrastructuur en Milieu?
De hulpverlening in geval van overstromingen is een taak van de veiligheidsregio’s. De regio’s hebben de verantwoordelijkheid om hier voldoende op te zijn voorbereid, teneinde adequaat te kunnen handelen.
Het bericht "Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht |
|
Ockje Tellegen (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de vader van een van de aangerande meisjes dat «het bestuur nergens op reageert»?
Alle bestuurslagen delen dat aanranding in alle gevallen onacceptabel is en bestreden dient te worden, dit heb ik onderstreept in mijn brief van 29 februari 20162. Het tegengaan van normoverschrijdend gedrag, waaronder zedenmisdrijven, is op meerdere bestuurlijke tafels onderwerp van overleg. De gevolgen voor slachtoffers kunnen indringend, ingrijpend en langdurig zijn. Zedenmisdrijven hebben niet alleen impact op het slachtoffer, maar ook op de omgeving en de samenleving als geheel. Wat ik tevens in mijn brief van 29 februari jl. heb aangegeven is dat tegen zedenmisdrijven krachtig wordt opgetreden. Op het plegen van zedenmisdrijven staan forse gevangenisstraffen. Daarnaast is het belangrijk om bewustwording in de samenleving te bevorderen over het feit dat vrouwen onevenredig vaak slachtoffer zijn van zedenmisdrijven.
Deelt u de mening dat aanranding altijd ernstig is en dat slachtoffers die hier aangifte van doen, recht hebben op volledige aandacht tijdens de aangifte en op voldoende nazorg tijdens de afhandeling van de aangifte? Zo ja, hoe ziet die aandacht en nazorg er in de praktijk uit? Zo nee, waarom niet?
Ja. Niet alle slachtoffers zetten de stap om aangifte te doen. Wanneer zij dat wel doen, is het belangrijk dat we hen op adequate wijze opvangen en begeleiden. Slachtoffers van zedendelicten zijn vaak extra kwetsbaar voor secundair of herhaald slachtofferschap. Daar moet dan ook tijdens het strafproces rekening mee worden gehouden. Dat gebeurt ook, bijvoorbeeld tijdens het informatief gesprek. Het informatief gesprek is een gesprek tussen een melder van een zedenmisdrijf en de politie, waarin de melder informatie over het delict verschaft en de politie de melder informeert over de opsporingsmogelijkheden, teneinde beide partijen in staat te stellen een beslissing over het vervolg te nemen. In het informatief gesprek wordt nu meer uitgegaan van de behoeften van slachtoffers, in plaats van het doorlopen van een standaard vragenlijst. Om de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer te beschermen kan het slachtoffer worden aangeboden om bij diens aangifte domicilie te kiezen op het politiebureau, zodat de adresgegevens niet bekend worden bij de verdachte. Door Slachtofferhulp Nederland (SHN) wordt daarnaast juridische en psychosociale hulp aangeboden. Is sprake van een vergrote kwetsbaarheid dan krijgt het slachtoffer hulp van een professionele casemanager die het slachtoffer op meerdere gebieden ondersteunt. Een slachtoffer van een zedendelict heeft daarnaast recht op gratis rechtsbijstand van een slachtofferadvocaat. Slachtoffers van zedendelicten worden door SHN standaard gewezen op dit recht. Naar verwachting zal volgend jaar ook een landelijk dekkend netwerk van Centra voor seksueel geweld (CSG) actief zijn. Slachtoffers kunnen bij deze centra kort na een aanranding of verkrachting terecht voor (forensisch-) medische en psychologische hulpverlening.
In hoeverre is het gebruikelijk dat vrouwen die aangifte doen van aanranding c.q. verkrachting standaard gespecialiseerde slachtofferhulp wordt aangeboden? Deelt u de mening dat dit altijd zou moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van zedendelicten krijgen standaard slachtofferhulp aangeboden, slachtoffers kunnen zelf bepalen of zij behoefte hebben aan deze hulp. Slachtofferhulp Nederland ondersteunt deze slachtoffers, maar verwijst hen ook door naar tweedelijns-slachtofferzorg zoals de GGD als de problematiek daarom vraagt. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is vanaf volgend jaar een landelijk dekkend netwerk van CSG actief waarbij slachtoffers terecht kunnen voor gespecialiseerde en gecoördineerde hulpverlening na acuut seksueel geweld.
Krijgt iedereen die aangifte doet bij de politie een kopie van zijn of haar aangifte mee? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar is er een wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden ter implementatie van richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten3. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat de aangever een kopie ontvangt. Echter, indien het belang van het onderzoek dit vergt, ontvangt de aangever alleen een schriftelijke bevestiging van zijn of haar aangifte. Dit kan onder meer bij zedenzaken het geval zijn. De bewijsvoering van dit type delicten is vaak moeilijk, omdat er geen getuigen zijn. Omdat de bewezenverklaring, en daarmee een succesvolle vervolging van de dader, staat of valt met de toetsbaarheid van de verklaringen van zowel de verdachte als de aangever, vindt de rechter(-commissaris) het in die zaken belangrijk dat betrokkenen zo veel mogelijk uit hun herinnering putten. Om die reden kan het zo zijn dat aangiften en eerder afgelegde verklaringen pas in een later stadium van het onderzoek worden verstrekt.
In hoeverre is er, zeker sinds de gebeurtenissen in Keulen, aandacht bij rechtshandhavers voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen?
In alle gevallen van (meldingen van) aanrandingen wordt door politie en OM opgetreden en geregistreerd. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar afkomst van daders en/of doelgroepen. Ik zie geen aanleiding deze werkwijze als gevolg van de gebeurtenissen in Keulen aan te passen. Er is al aandacht voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen en deze blijft onverminderd van toepassing.
Deelt u de mening dat aanranding onacceptabel is, bij slachtoffers (meestal vrouwen) tot langdurige en grote psychische schade kan leiden en dat iedereen in Nederland, maar vooral rechtshandhavers en verantwoordelijke bestuurders, dit krachtig moeten uitdragen? Zo ja, bent u bereid dit punt op niet mis te verstane wijze onder de aandacht te brengen van rechtshandhavers en bestuurders? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel: 'Duitse agent gewond na steekincident op station Landgraaf' |
|
Ockje Tellegen (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Duitse agent gewond na steekincident op station Landgraaf»?1
Ja.
Worden de toegezegde 22 extra agenten nu al ingezet? Zo ja, op welke stations en op welke momenten? Zo nee, wanneer is deze inzet volgens planning voltooid?
In maart 2015 zijn afspraken gemaakt over de samenwerking tussen NS en politie in het kader van het maatregelenpakket voor de aanpak van agressie op het spoor. Mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) kan ik aangeven dat de gemaakte afspraken conform afspraak volop in uitvoering zijn. Er vindt structureel overleg plaats tussen NS en politie. De politie heeft 20 gebiedsagenten aangewezen en deze zijn in goed overleg met NS aan het werk. De gebiedsagenten worden door de politie ingezet op en rond 22 grote stations waarvan bekend is dat daar meer dan gemiddeld sprake is van agressie, zwartrijden of gevoelens van onveiligheid.
Het gaat om de volgende stations:
Amsterdam CS
Almere
Alkmaar
Schiphol
Rotterdam CS
Den Haag CS + HS
Breda
Dordrecht
Leiden
Roosendaal
Utrecht CS
Eindhoven CS
Maastricht
Den Bosch
Arnhem
Enschede
Nijmegen
Zwolle – Deventer
Amersfoort
Tilburg
De gebiedsagenten werken op basis van een integrale aanpak aan de (veiligheids-)problemen op het spoor en het station door zichtbaar aanwezig te zijn en samen te werken met de vervoerders en de betreffende Regionale Eenheid.
Op welke trajecten vindt nu dubbele bemensing plaats? Op welke momenten? Uit wie bestaat deze dubbele bemensing (conducteurs, buitengewone opsporingsambtenaren, politieagenten etc.)? Is deze inzet qua capaciteit conform het maatregelenpakket van maart 2015? Zo nee, wanneer wordt die inzet zoals beoogd voltooid? Acht u deze inzet, zoals in maart 2015 overeengekomen, momenteel nog altijd voldoende? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens deze inzet te veranderen (vergroten)?
NS heeft samen met de vakbonden en de Ondernemingsraad afspraken gemaakt over de invulling van extra ondersteuning op de trein. In juni 2015 is NS gestart met extra ondersteuning door Veiligheid en Servicemedewerkers of hoofdconducteurs op nachtnettreinen op zondag tot en met woensdag (de andere dagen waren al dubbel bemenst) en op specifieke treinen op zondagochtend (vanwege terugkerend uitgaanspubliek). Sinds september 2015 zijn deze treinen volledig dubbel bemenst.
Op 11 februari j.l. heeft NS met de bonden een akkoord bereikt waarmee het mogelijk wordt om alle treinen op donderdag-, vrijdag- en zaterdagavond na 22.00 uur te voorzien van twee conducteurs. NS is momenteel bezig met het werven en opleiden van nieuw personeel en geeft aan dat deze dubbele bezetting structureel zal plaatsvinden vanaf het tweede kwartaal in 2017. In de tussenliggende periode realiseert NS waar mogelijk dubbele bemensing vanuit de bestaande capaciteit, of zal anders zorgen voor extra toegangscontrole en beveiligers. Hiermee is de uitvoering door NS van deze maatregel conform afspraak. Op dit moment acht ik deze inzet voldoende.
Kunt u bevestigen dat deze inzet zich richt op nationale NS-diensten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit incident plaatsvond op de Euregiobahn van Deutsche Bahn?
Ja.
Is bekend hoeveel incidenten van agressie of geweld tegen conducteurs op grensoverschrijdende jaarlijks gemeld worden? In hoeverre komt dit overeen met het daadwerkelijke aantal incidenten dat jaarlijks plaatsvindt?
De vervoerders houden een incidentregistratie bij. NS rapporteert het aantal incidenten halfjaarlijks aan IenM in haar reguliere rapportage. De regionale vervoerders rapporteren de incidenten aan de individuele OV-autoriteiten als opdrachtgevers voor regionale concessies.
NS en de regionale spoorvervoerders geven aan dat zij het aantal incidenten op grensoverschrijdende spoorverbindingen niet apart registreren. Aangezien het aantal grensoverschrijdende lijnen een klein percentage is van het totale aantal lijnen, is het beeld van NS en de regionale spoorvervoerders dat het aantal incidenten op grensoverschrijdende lijnen klein is.
Is daarnaast bekend hoeveel incidenten van agressie of geweld tegen personeel in het regionale openbaar vervoer gemeld worden? In hoeverre komt dit overeen met het daadwerkelijke aantal incidenten dat jaarlijks plaatsvindt?
Ik wil voorop stellen dat het van het grootste belang is dat het personeel in het openbaar vervoer altijd melding maakt van elk incident. Hierover zijn alle partijen het eens.
Het aantal meldingen van personeel in het stad- en streekvervoer van fysieke agressie over het jaar 2014 betreft 2.593 incidenten. Dit cijfer is door de regionale vervoerders gemeld op basis van de individuele incidentregistraties. Het is hierbij op dit moment niet mogelijk om een uitsplitsing te maken voor bus, tram, metro en regionaal spoor. Onder fysieke agressie wordt verstaan: mishandeling, bedreiging met wapen, bedreiging zonder wapen, diefstal/beroving, optreden bij drugsoverlast, vandalisme/brandstichting/graffiti, en overige overtredingen zoals trekken en duwen.
Het Kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur (CROW) voert tweejaarlijks een onderzoek uit naar de ontwikkeling van de sociale veiligheid van het personeel in het stad- en streekvervoer. Deze Personeelsmonitor biedt opdrachtgevende decentrale overheden en regionale openbaarvervoerbedrijven inzicht in de ontwikkeling van de sociale veiligheid van het personeel in het stads- en streekvervoer. Uit de Personeelsmonitor 2014 volgt dat spugen door 61% van de medewerkers altijd wordt gemeld. De meldingsbereidheid is hoog voor ingrijpende incidenten als mishandeling (93% meldt dit altijd) en diefstal (92%) en daarnaast voor het melden van vernielingen (80%). Bedreiging wordt door 65% van de medewerkers altijd gemeld. Lastig vallen en pesten wordt door respectievelijk 33% en 29% altijd gemeld door het personeel in het stads- en streekvervoer.
Deelt u de mening dat alle betrokkenen – Rijk, regionale overheden, Duitse en Belgische overheden, NS, regionale vervoerders en politie – hun verantwoordelijkheid in dezen moeten nemen? Zo ja, hoe borgt u dit?
Ja. De aanpak van agressie in het OV is een gezamenlijke opgave voor alle betrokken partijen. Elke partij draagt bij vanuit zijn rol en verantwoordelijkheid. Ik werk aan een integrale aanpak van de problematiek van agressie in het OV, samen met de departementen van VenJ en BZK en de OV- partijen. IenM heeft samen met VenJ en BZK, partijen uit de hele OV-keten bijeen gebracht met als gemeenschappelijk doel het samen aanpakken en verbeteren van sociale veiligheid.
Hoe is de beveiliging op grensoverschrijdende treindiensten vormgegeven? Werken de Nederlandse politie en NS samen met de betreffenden instanties in Duitsland en België? Vindt er ook op bestuurlijk en politiek niveau overleg plaats met onze buren? Zo ja, wat wordt daar afgesproken? Zo nee, bent u bereid zo snel mogelijk in overleg te treden met uw collega’s in onze buurlanden om ook geweld en agressie op grensoverschrijdende treindiensten aan te pakken?
NS zet haar Veiligheid en Service personeel in op alle treinen, waaronder grensoverschrijdende treinen en staat in contact met vervoerders uit Belgie en Duitsland waar nodig. Mede namens de Minister van VenJ kan ik melden dat de Nederlandse politie nauw samenwerkt met de collega’s in België en Duitsland. Er vindt afstemming plaats over gezamenlijke acties en er wordt informatie uitgewisseld. Via Railpol (netwerk van Europese spoorwegpolitiediensten) is er contact en overleg met andere Europese landen. De Minister van VenJ en ik hebben met regelmaat overleg met onze collega bewindslieden uit buurlanden over diverse onderwerpen.
Hoe is de beveiliging in het regionale openbaar vervoer vormgegeven? Vindt er op bestuurlijk en politiek niveau overleg plaats met regionale vervoerders (trein, tram, metro, bus)? Zo ja, wat wordt daar afgesproken? Zo nee, hoe kunt u dit overleg stimuleren?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen om agressie in het OV tegen te gaan. Ik werk aan een integrale aanpak van de problematiek van agressie in het OV, samen met de departementen van VenJ en BZK en de OV- partijen. IenM heeft samen met VenJ en BZK, partijen uit de hele OV-keten bijeen gebracht met als gemeenschappelijk doel het samen aanpakken en verbeteren van sociale veiligheid. In diverse overleggen op bestuurlijk en ambtelijk niveau tussen het Ministerie van IenM en vervoerders worden knelpunten, oplossingen en maatregelen besproken om de sociale veiligheidsproblematiek aan te pakken.
Ik zie het als de rol van mijn ministerie om mogelijke knelpunten bespreekbaar te maken en waar mogelijk helpen op te lossen.
Bent u bereid de beantwoording van het bovenstaande mee te nemen bij de evaluatie van het pakket veiligheidsmaatregelen waarvan de uitkomst wordt verwacht in maart?
De evaluatie richt zich op het maatregelenpakket van maart 2015 dat is overeengekomen met NS, ProRail, de vakbonden, de Ondernemingsraad van NS en de Ministeries van IenM, BZK en VenJ.
Ik vind het van belang gezamenlijk op te trekken met alle betrokken OV-partijen. Daarom ga ik, zoals aangekondigd in mijn brief d.d. 11 februari 20162, op korte termijn, samen met mijn collega van VenJ, met de vervoerders, decentrale overheden en vakbonden in overleg om te komen tot een veiligheidsaanpak waarin concrete, ambitieuze, maar ook realistische doelstellingen worden afgesproken. Uiteraard zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
De bewapening van politie en marechaussee |
|
Ockje Tellegen (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over het bericht «We zijn een schietschijf voor terroristen»?
Ja.
Hoe beoordeelt u de zwaardere bewapening van de politie en het opleiden van 150 extra specialistische politieschutters vanwege de huidige terreurdreiging in relatie tot die antwoorden?1
Inzet van mensen en middelen is continu onderwerp van (her)overweging binnen de uitvoerende diensten waaronder de Politie, in afstemming met mij en het bevoegd gezag. De versnelde opleiding van specialistische schutters past in de huidige terrorisme dreiging. Per situatie wordt beoordeeld in welke uitrusting, waaronder de bewapening, de bewaking en beveiliging wordt uitgevoerd. De Politie is binnen haar taakgebied in het gehele geweldsspectrum inzetbaar. De zwaardere bewapening wordt alleen gedragen indien daartoe aanleiding is.
Vanwege de specifieke situatie van het EU-voorzitterschap in Amsterdam, door de internationale uitstraling van het evenement en de aanwezigheid van een groot aantal Europese Ministers is ervoor gekozen om incidenteel de specialistische schutters van de Politie in te zetten.
Deelt u de mening dat niet alleen politieagenten maar ook marechaussees zo volledig mogelijk moeten worden uitgerust, enerzijds om hun taak zo effectief mogelijk te kunnen uitvoeren en anderzijds om hun eigen veiligheid te kunnen waarborgen? Bent u eveneens van mening dat zwaardere bewapening een effectievere reactie op potentiële aanslagen, zoals die in Parijs van vorig jaar, mogelijk maakt? Bent u ten slotte ook van mening dat opschaling van de bewapening bij dergelijke aanslagen – die niet voorkomen hebben kunnen worden – per definitie te laat is en de meest effectieve reactie dus in de weg staat? Graag een toelichting.
De uitrusting en de bewapening van de Politie en de Koninklijke Marechaussee dienen passend te zijn met het oog op de taak die zij uitvoeren en hun eigen veiligheid. In de antwoorden op uw vragen over het bericht «We zijn een schietschijf voor terroristen» (TK, vergaderjaar 2015–2016, aanhangsel 1296) heb ik daarbij aangegeven dat de uitrusting en de bewapening wordt aangepast indien hier aanleiding voor is.
Ter voorkoming van een terroristische aanslag en om te zorgen voor een adequate respons in geval van een aanslag wordt er momenteel een palet aan zowel zichtbare als onzichtbare maatregelen getroffen. Bewakings- en beveiligingsmaatregelen zijn een onderdeel van de integrale aanpak van terrorisme. Per situatie wordt beoordeeld welke daarvoor ter beschikking staande mensen en middelen worden ingezet. Bewapening is hier een onderdeel van.
Waarom worden politieagenten die publiek toegankelijke plaatsen bewaken in de huidige situatie zwaarder uitgerust dan marechaussees die soortgelijke locaties onder verhoogde dreiging bewaken? Acht u dit onderscheid gerechtvaardigd? Deelt u de mening dat bij een gelijk dreigingsniveau de bewapening van de Nationale Politie en de Koninklijke Marechaussee met elkaar in overeenstemming moet zijn? Graag een toelichting.
Het beveiligingsconcept dat wordt uitgevoerd door de Koninklijke Marechaussee en de Politie rond de verschillende locaties wordt bepaald op grond van specifieke informatie over dreiging en risico. Deze informatie kan verschillen per situatie en locatie. De uitrusting, waaronder de bewapening, maakt onderdeel uit van het beveiligingsconcept. De situatie, dreiging en risico zijn bepalend voor de wijze waarop Politie en/of Koninklijke Marechaussee worden ingezet. Zowel de Politie als de Koninklijke Marechaussee beschikken daarbij over voor de situatie passende bewapening en uitrusting.
Bent u van mening dat marechaussees op hetzelfde niveau moeten worden uitgerust als politieagenten bij de uitvoering van soortgelijke taken? Zo ja, bent u voornemens marechaussees die specifieke objecten beveiligen net zoals de politie zichtbaar uit te rusten met zwaardere dienstwapens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze maatregel per direct door te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat marechaussees die momenteel worden ingezet bij de bewaking van specifieke objecten reeds getraind zijn in het gebruik van zwaardere wapens? Klopt het dus ook dat voor het uitrusten van marechaussees met zwaardere bewapening geen aanvullende opleidingen/maatregelen nodig zijn en dat deze maatregel dus relatief eenvoudig kan worden doorgevoerd? Is het noodzakelijk de Nationale Politie voor het hogere geweldsspectrum wel apart te trainen en uit te rusten? Is dit niet de taak van de Koninklijke Marechaussee?
Het is de verwachting dat de huidige dreiging een langdurig karakter heeft. Dit vraagt flexibele inzetmogelijkheden van de Politie en de Koninklijke Marechaussee die beiden binnen haar taakgebied binnen het gehele geweldsspectrum inzetbaar zijn. Vanwege dit langdurige karakter is tussen de (regio)burgemeesters, NCTV, de korpsleiding van de Politie en de Commandant van de Koninklijke Marechaussee afgesproken dat de Koninklijke Marechaussee de bewaking en beveiliging van bepaalde objecten waar eventueel snelle opschaling nodig is, uitvoert. In het kader van de versterking veiligheidsketen (TK, vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr.302), wordt voor bewaken en beveiligen gefaseerd extra personeel aangenomen. Eind 2016 is de geplande formatie-uitbreiding afgerond.
Beschikt de krijgsmacht momenteel over voldoende marechaussees om de kerntaken van de Koninklijke Marechaussee probleemloos uit te kunnen voeren? Zo nee, kunt u de tekorten specificeren? Tot welke gevolgen leiden die tekorten momenteel? Verwacht u al die tekorten op te kunnen vangen met extra instroom van opgeleide marechaussees? Zo ja, per wanneer? Zo nee, op welke wijze wordt dan getracht alle tekorten weg te werken?
Op basis van de huidige situatie en de opdrachtstelling vanuit het gezag, is de Koninklijke Marechaussee in staat haar kerntaken uit te voeren. Wel is er sprake van krapte. Tussen de gezagen wordt in het licht van actuele ontwikkelingen regelmatig de prioritering van de inzet van Koninklijke Marechaussee besproken. Ten aanzien van de geplande formatie-uitbreiding voor bewaken en beveiligen, in het kader van de versterking veiligheidsketen (TK, vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr.302), wordt gefaseerd extra personeel aangenomen. Mocht blijken dat de uitvoering van de kerntaken van de Kmar in het geding komt, dan zullen de wenselijkheid en de mogelijkheid van nieuwe aanvullende maatregelen vanzelfsprekend opnieuw worden beoordeeld.
Er zijn mogelijkheden om vanuit de derde hoofdtaak van Defensie bijstand te verlenen bijvoorbeeld vanwege capaciteitsredenen of indien de nationale veiligheid er om vraagt. Zo wordt op dit moment de Koninklijke Marechaussee bij Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) ondersteund door personeel van het Commando Landstrijdkrachten en Luchtstrijdkrachten.
Is een nadere prioriteitsstelling mogelijk? Kunnen andere onderdelen van Defensie, behorend tot de land- en zeestrijdkrachten, meer worden ingezet voor assistentie van de Koninklijke Marechaussee?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich de motie Teeven/Knops (Kamerstuk 34 300 X nr. 62) over het door de krijgsmacht laten leveren van een bijdrage aan het bewaken van de Europese en Nederlandse grenzen, alsmede de bestrijding van mensensmokkel? Welke stappen zijn naar aanleiding van deze motie reeds gezet en welke stappen bent u nog voornemens te zetten? Graag een toelichting.
Ja. Over de uitvoering van deze motie bent u op 23 februari per brief geïnformeerd.
Welke mogelijkheden ziet u nog meer voor de inzet van andere krijgsmachtonderdelen ter ondersteuning van de Koninklijke Marechaussee, bijvoorbeeld bij het Mobiel Toezicht Veiligheid, zodat de Koninklijke Marechaussee voldoende capaciteit beschikbaar heeft en houdt om haar kerntaken volledig uit te kunnen voeren? Kunt u concrete voorbeelden noemen van mogelijkheden op dit terrein?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg politie voorzien op 10 februari a.s?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk aan u verzonden.
Het bericht ‘Weer politiebezoek aan burger om anti-AZC uitlatingen op twitter’ aan de minister van Veiligheid en Justitie |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Weer politiebezoek aan burger om anti-AZC uitlatingen op twitter»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de politie twitteraars thuis bezoekt naar aanleiding van kritische tweets over de komst van een asielzoekerscentrum (AZC), zo ook een inwoner van Sliedrecht?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de vragen van de leden Van Klaveren en Bontes aangaande dit onderwerp (2016Z00972), is het de taak van de politie om signalen en/of informatie over mogelijke openbare orde verstoringen, te verifiëren c.q. te duiden. Het actief contact opnemen door de wijkagent met betrokkene(n) naar aanleiding van dergelijke signalen op social media is daartoe een van de mogelijkheden en behoort tot het normale politiewerk. Dit doet zij onder verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag.
Kunt u aangeven welke dreiging of welk risico voor de openbare orde de politie precies in deze tweets zag?
De politie monitort de social media met het oog op de openbare orde en veiligheid. De recente gebeurtenissen bij raadsvergaderingen in onder meer Heesch en Geldermalsen zijn aanleiding voor de politie om hier onder gezag van de burgemeester extra alert op te zijn. In casu is door de wijkagent met het oog op de betreffende raadsvergadering nagegaan of de openbare orde mogelijk in het geding was. Daarvan bleek geen sprake.
Hoe oordeelt u over deze huisbezoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vorig jaar oktober was er in Enschede sprake van soortgelijke huisbezoeken; kunt u aangeven of dit nu standaard beleid is van de politie?
Het betreft geen standaard werkwijze, maar kan een overweging zijn van de politie naar aanleiding van signalen en/of informatie op social media. Ik verwijs u tevens naar mijn beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren (ingezonden 6 oktober 2015) en de schriftelijke vragen van de leden Helder, Fritsma en Wilders (ingezonden 7 oktober 2015).
Deelt u de mening dat protest langs democratische weg een groot goed is in onze samenleving en dat dit recht niet onder druk mag komen te staan? Zou er niet een verkeerd signaal uit kunnen gaan van het brengen van een huisbezoek aan mensen die oproepen tot vreedzaam protest?
Dat de vrijheid van meningsuiting en het recht tot protest als uiting daarvan een groot goed is in onze Westerse democratie, onderschrijf ik ten zeerste. Zoals ook aangegeven in mijn antwoorden op vragen van de leden Van Klaveren en Bontes is het juist om deze reden dat de politie zorgvuldig optreedt in het beoordelen van signalen over mogelijke openbare orde verstoringen op onder meer social media.
Deelt u de mening dat de mensen die protest voeren middels bedreigingen of geweld hard aangepakt moeten worden, juist ook om te voorkomen dat andere mensen zich niet meer uitspreken omdat zij niet met hen geassocieerd willen worden?
Dat het wenselijk is dat wordt opgetreden tegen mensen die bedreigingen of geweld uiten en daarmee strafbare feiten plegen, kan ik enkel bevestigen. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of en op welke wijze tot vervolging wordt overgegaan.
Bent u bereid in overleg met de politie te treden of er aanleiding is om een einde te maken aan dergelijke huisbezoeken?
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen, is er geen reden om de werkwijze van de politie op dit punt te veranderen. Voorts vinden dergelijke bezoeken zoals gezegd plaats onder verantwoordelijkheid van het gezag. Ik verwijs u tevens naar mijn beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren (ingezonden 6 oktober 2015) en de schriftelijke vragen van de leden Helder, Fritsma en Wilders (ingezonden 7 oktober 2015)2.
De berichtgeving dat de politie in Zweden kennis over de achtergrond van daders van aanrandingen niet naar buiten heeft gebracht |
|
Mona Keijzer (CDA), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u garanderen dat situaties zoals in Keulen, waarover in het onderstaande nieuwsbericht gesproken wordt, zich in Nederland niet hebben voorgedaan?1 Indien nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Er zijn op dit moment geen signalen dat dergelijke situaties zich in Nederland hebben voorgedaan. Bij de politie vindt voortdurende monitoring van incidenten plaats en is daarover continu overleg binnen de politie en met het lokaal gezag, zodat relevante informatie snel wordt gedeeld. Ik heb geen aanleiding om aan deze werkwijze te twijfelen en/of daar onderzoek naar te (laten) doen. Wanneer zich dergelijke incidenten als in Keulen voordoen, word ik daarover door het bevoegd gezag geïnformeerd.
Heeft er naar aanleiding van de gebeurtenissen in Keulen binnen de Nationale Politie overleg plaats gevonden over de vraag of dit soort gebeurtenissen ook in Nederland hebben plaatsgevonden? Indien ja, wat is de uitkomst van dit overleg en bent u hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het algemene beleid van de Nationale Politie als het gaat om het openbaar maken van gebeurtenissen/meldingen die mogelijk tot maatschappelijke onrust kunnen leiden?
Het openbaar maken van incidenten en meldingen valt onder de verantwoordelijkheid van het lokaal gezag en/of het Openbaar Ministerie. Bij gebeurtenissen of meldingen die mogelijk tot maatschappelijke onrust kunnen leiden, is de afweging dan ook aan de burgemeester en/of het Openbaar Ministerie of en zo ja, welke informatie hierover openbaar wordt gemaakt. Overigens wordt uw Kamer, conform de toezegging van de Staatssecretaris, vanaf heden halfjaarlijks geïnformeerd over het aantal incidenten en meldingen op en rondom COA-locaties.
Kunt u garanderen dat de verschillende eenheden van de Nationale Politie transparant en open communiceren over de afkomst van daders van in groepsverband gepleegde zedenmisdrijven en diefstal of berovingen? Indien dit niet het geval is, kunt u aangeven wat de reden daarvoor is? Indien u dat niet kunt garanderen, wilt u daar dan onderzoek naar doen?
De politie registreert bij aanhoudingen van verdachten op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Hierover wordt de burgemeester of het Openbaar Ministerie als lokaal bevoegd gezag geïnformeerd. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht 'We zijn een schietschijf voor terroristen', marechaussee bij Tweede Kamer klaagt over klein pistool’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van dit bericht waarin de marechaussee aangeeft onvoldoende bewapend te zijn tegen een aanval van terroristen?1
Ja.
Hoe is de bewapening van de marechaussee op dit moment georganiseerd? Hoe oordeelt u over deze huidige bewapening van de marechaussee die onder andere belast is met de beveiliging van de Tweede Kamer, maar ook met het bewaken en beveiligen van andere kwetsbare plekken in Nederland?
Het beveiligingsconcept dat wordt uitgevoerd rondom de verschillende locaties wordt bepaald op grond van specifieke informatie over dreiging en risico. Deze informatie kan verschillen per situatie en locatie. De uitrusting, waaronder de bewapening, maakt onderdeel uit van het beveiligingsconcept. Het beveiligingsconcept wordt regelmatig geëvalueerd in relatie tot de dreiging en het risico en in relatie tot de veiligheid van mensen die ervoor zorgen dat bepaalde kwetsbare objecten worden bewaakt en beveiligd. Dit is ook gebeurd naar aanleiding van de recente aanslagen in Parijs. De uitrusting, waaronder de bewapening, wordt indien nodig aangescherpt in samenspraak tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), de lokale gezagen en de Koninklijke Marechaussee zelf. Hiermee is gewaarborgd dat het beveiligingsconcept en de bewapening actueel zijn. Over de precieze uitrusting, inclusief de bewapening, kan ik geen mededelingen doen, omdat dit inzicht geeft in de werkwijze van de Koninklijke Marechaussee. De veiligheid van de objecten die de Koninklijke Marechaussee bewaakt en dat van het personeel is hiermee niet gediend.
Is deze bewapening naar uw oordeel voldoende om in het geval van een terroristische aanslag adequaat te kunnen handelen en weerstand te kunnen bieden om deze aanslag te stoppen? Is de bewapening naar uw oordeel evenredig aan het te verwachten niveau van geweld door terroristen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe schaalt de marechaussee op dit moment op als zich een noodsituatie voordoet en gebeurt dit op alle kwetsbare plekken in Nederland op dezelfde wijze?
Voor elk beveiligingsconcept geldt dat er onmiddellijk opgeschaald kan worden. De aard en omvang van de dreiging en het risico bepaalt hoe invulling wordt gegeven aan de opschaling. In het kader van bewaken en beveiligen kan de Koninklijke Marechaussee opschalen tot het hoge geweldsspectrum met daarbij passende uitrusting, waaronder zwaardere bewapening. Specialistische interventie eenheden zijn landelijk inzetbaar ten behoeve van interventie in het hoogste geweldsspectrum. Over de precieze wijze van opschaling kan ik geen mededelingen doen (zie antwoord hierboven).
Wat is er voor nodig om de bewapening van de marechaussee te laten voldoen aan de wensen van de marechaussee zelf en bent u hiertoe bereid en de Tweede Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB” |
|
Ockje Tellegen (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB»?1 Klopt dit bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van het bericht. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft naar aanleiding van eigen onderzoek geconcludeerd dat financiële instellingen het risico van integriteitschendingen, waaronder ook witwassen en terrorismefinanciering vallen, onvoldoende aanpakken. Met DNB vind ik dit zorgwekkend.
Hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door de maatregelen en regelgeving in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Op grond van de Wwft moeten onder meer financiële instellingen optreden als «poortwachters» van het financieel systeem. Zij moeten voorkomen dat hun diensten worden misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Concreet zijn zij verplicht de achtergrond van hun (potentiële) cliënten te onderzoeken. Verder moeten zij transacties monitoren en bij een vermoeden van witwassen of financieren van terrorisme een melding doen bij de Financial Intelligence Unit – Nederland (de FIU). Die transacties kunnen na analyse door de FIU ter beschikking komen voor opsporing en vervolging. Zo kan de Wwft bijdragen aan het afschrikken van terrorismefinanciering: de pakkans wordt vergroot doordat onder meer financiële instellingen alert moeten zijn en eventuele aanwijzingen moeten melden.
Die meldingsplicht levert ook concrete resultaten op. Naar aanleiding van door de FIU ontvangen meldingen is informatie verstrekt aan onder meer de Dienst Landelijke Recherche en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Verder hebben analyses door de FIU bijgedragen aan het identificeren van jihadisten die vervolgens op de nationale terrorismelijst zijn geplaatst waardoor hun tegoeden zijn bevroren.2 Een schatting hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door deze wetgeving en inspanningen is niet goed te geven.
Op basis van onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) is gebleken dat met name bij banken, trustkantoren en betaalinstellingen deze controles niet altijd toereikend zijn, zo blijkt uit «Toezicht vooruitblik 2016»; wat zijn daarbij de grootste problemen c.q. knelpunten als het gaat om terrorismefinancieringen? Hoe scoren de verschillende sectoren op dit punt? Wat gaat DNB in 2016 meer doen controle op terrorismefinanciering?
DNB heeft laten weten van oordeel te zijn dat, in het kader van de beheersing van risico’s omtrent terrorismefinanciering, de monitoring en analyse van transacties verbeterd kan worden. Ook is het oordeel van DNB dat de kennis- en informatiepositie van veel instellingen over methoden van terrorismefinanciering verbeterd moet worden. Vooral bij banken en betaalinstellingen (zoals «payment service providers») die te maken hebben met grootschalige geldstromen, dient de analysecapaciteit vergroot te worden, zo laat DNB mij weten. In vergelijking met resultaten van een identificerend onderzoek3 naar terrorismefinanciering dat DNB in 2015 heeft uitgevoerd, ziet DNB overigens wel dat deze sectoren verbeteringen doorvoeren.
Tevens wordt naar aanleiding van dit identificerend onderzoek samengewerkt in een terrorismefinanciering-project van het Financieel Expertise Centrum (FEC). Dit project van het FEC zal resulteren in voorlichting voor financiële instellingen om zo de kennis van deze instellingen te verbeteren. Omdat het gevoelige informatie betreft, zal deze informatie waarschijnlijk niet publiek ter beschikking worden gesteld.
Uit de «Toezicht Vooruitblik 2016» blijkt ook dat DNB verder zal onderzoeken hoe instellingen de analyse van terrorismefinancieringsrisico’s hebben omgezet in concreet beleid en procedures. Ook zal DNB naar de opzet en werking van de transactiemonitoring kijken, waarbij ook zal worden beoordeeld hoe de detectie en analyse van transacties die mogelijk gerelateerd zijn aan terrorismefinanciering functioneert. Daarbij zal worden bekeken hoe instellingen de informatie die zij via het FEC kregen, hebben vertaald in concrete maatregelen.
Klopt het dat DNB vooral kijkt naar processen en procedures? In hoeverre zegt dit iets over het daadwerkelijk kunnen voorkomen van terrorismefinanciering?
De opzet van het toezicht op naleving van de Wwft is dat DNB, en overigens ook de andere Wwft-toezichthouders, kijken naar de werking van beleid, procedures en maatregelen van financiële en andere instellingen (Wwft-instellingen) omtrent het voorkomen van terrorismefinanciering. Door het bevorderen dat Wwft-instellingen hun procedures en maatregelen continu verbeteren, wordt terrorismefinanciering via deze instellingen zo veel als mogelijk beheerst en worden vermoedens van terrorismefinanciering gemeld bij de FIU.
Uit de evaluatie van Nederland door de Financial Action Taskforce (FATF) in 2011 blijkt dat de bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme in Nederland ten opzichte van andere landen (ook andere Europese landen) die lid zijn van de FATF op een hoog niveau ligt.4 Inmiddels is de FATF een nieuwe ronde van evaluaties gestart, waarin de nadruk ligt op effectiviteit van wetgeving en beleid. Er is van uit te gaan dat uit die evaluaties zal blijken dat er verschillen zijn in effectiviteit tussen Europese landen. Tegelijk zullen alle bij de FATF aangesloten landen kunnen leren van de uitkomsten van die evaluaties, zodat de effectiviteit in elk van die landen verbeterd kan worden. Daarbij kan ook een rol spelen dat ingevolge de FATF standaarden elk land een nationale risicoanalyse dient uit te voeren; die verplichting is ook opgenomen in de Europese vierde anti-witwasrichtlijn.
Het eerder genoemde FEC is een voorbeeld van een Nederlandse best practice. Het FEC is een samenwerkingsverband van de Autoriteit Financiële Markten, DNB, de FIU, de Belastingdienst, de FIOD, het OM en de nationale politie.
Hoe effectief is de wet- en regelgeving in het kader van de Wwft? In hoeverre zijn er verschillen in effectiviteit tussen de Europese landen als het gaat om het voorkomen van terrorismefinanciering? Wat zijn daarbij de «best practices»?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het mogelijk om met de Wwft terrorismefinanciering adequaat bij de wortel aan te pakken? In hoeverre is de Nederlandse aanpak de meest optimale manier? Hoe doen andere landen dit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende maatregelen en regelgeving zouden eventueel nodig zijn om terrorismefinanciering (nog) beter te kunnen bestrijden?
Uit de bevindingen van het toezicht door ondermeer DNB blijkt dat er ruimte is voor verbetering van de uitvoering van bestaande maatregelen en regelgeving. Daardoor kan het voorkomen van financieren van terrorisme verder worden aangeschept. Het is belangrijk dat die stap gezet wordt door de betrokken Wwft-instellingen. De informatievoorziening vanuit het FEC en vanuit de FIU draagt hieraan bij.
De recente aanslagen, ondermeer in Parijs en Egypte, hebben geleid tot intensief internationaal overleg over mogelijke aanvullende maatregelen tegen het financieren van terrorisme. Nederland is als financieel centrum nauw betrokken bij dit overleg in met name de EU, de FATF en de Counter-ISIL Finance Group. Dit overleg is nog gaande, maar mij lijkt denkbaar dat bijvoorbeeld de bestaande Europese regulering van grensoverschrijdende geldtransporten wordt aangescherpt.5
Tijdens de JBZ-Raad van 20 november jl. is terrorismefinanciering als een van de prioriteiten benoemd. Op dit moment wordt gewerkt aan voorstellen om te komen tot een versterking van de bevoegdheden van (en samenwerking tussen) FIU’s van verschillende landen, zodat zij snelle toegang hebben tot noodzakelijke gegevens. Daarnaast worden verbeteringen in regulering omtrent non-bancaire betaaldiensten en een effectievere werkwijze van bevriezing van tegoeden door de gehele EU voorgestaan.
Welke plannen zijn er op Europees en/of internationaal niveau om terrorismefinanciering nog beter te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat een hooggeplaatst lid van ISIS onderweg zou zijn naar Nederland of Duitsland |
|
Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Ockje Tellegen (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Peter Oskam (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een hooggeplaatst ISIS-lid1 onderweg zou zijn naar Nederland of Duitsland, zoals ook vandaag is aangegeven door Abu Mohammed van de organisatie «Raqqa is being slaughtered silently» tijdens een bijeenkomst in de Tweede Kamer en het bericht uit de Volkskrant van 4 november?2
Ja.
Kunt u met zekerheid stellen dat dit bericht «lijkt te slaan op een ouder en breder circulerend en terugkerend bericht» zoals de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid vandaag stelt in de Volkskrant? Op welke wijze is dit bericht door de inlichtingendiensten, al dan niet in samenspraak met de Duitse inlichtingendiensten, inhoudelijk onderzocht?
De woorden «lijkt te slaan» van de NCTV zijn juist. Dit bericht vertoont inderdaad sterke overeenkomsten met eerdere berichten in de media over een operative (handlanger/ uitvoerder) van ISIS die onderweg zou zijn naar Europa. Vanzelfsprekend is er doorlopend grote oplettendheid bij de diensten en hun partners om eventuele pogingen tot inreizen te onderkennen. Het kabinet kan in het openbaar geen mededelingen doen over de aard van onderzoek door de diensten.
Bent u bereid deze vragen vandaag (zo nodig vertrouwelijk), maar in ieder geval vóór het plenair debat van 5 november a.s. over de uitkomsten van de Europese top van 15 en 16 oktober jl., over de JBZ-raad op 9 november 2015 en over de inzet voor de migratietop van 11 en 12 november 2015 te beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Aangifte doen na aanranding zo makkelijk nog niet’ en ‘Onbegrip over verplichte bedenktijd bij aangifte aanranding’ |
|
Tamara van Ark (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Aangifte doen na aanranding zo makkelijk nog niet» en «Onbegrip over verplichte bedenktijd bij aangifte aanranding»? Kunt u aangeven in hoeverre de hier omschreven gevallen op zichzelf staan?1 2
Ik heb kennisgenomen van de bedoelde berichten. De politie voert altijd een informatief gesprek met slachtoffers van zedendelicten, waarna hen bedenktijd aangeboden wordt. De meerwaarde van de bedenktijd is dat het slachtoffer rustig kan nadenken en een weloverwogen besluit kan nemen over het al dan niet doen van aangifte. Het gaat niet om een procedurele verplichting alvorens aangifte gedaan kan worden. Ik betreur het als die indruk bestond en heb begrepen dat dit nogmaals onder de aandacht gebracht is binnen de politie. De politie kan de bedenktijd van veertien dagen flexibel hanteren, afhankelijk van de behoefte van het slachtoffer. Uit onderzoek blijkt immers dat slachtoffers van zedenmisdrijven in veel gevallen al langere tijd hebben gewacht voordat zij de stap naar de politie zetten. Met het slachtoffer worden daarom afspraken gemaakt over de duur van de bedenktijd en de manier waarop contact plaatsvindt tussen de politie en het slachtoffer na afloop van de bedenktijd. Indien het slachtoffer aan het eind van het informatief gesprek weet dat hij of zij aangifte wil doen, kan direct een afspraak voor het doen van aangifte worden gemaakt. Bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld het in geding zijn van de veiligheid van personen of de kans op het wegraken van sporen, kunnen ertoe leiden dat besloten wordt om de aangifte direct aansluitend aan het informatieve gesprek op te nemen. Momenteel wordt het uitgangspunt van maatwerk in het informatieve gesprek aangescherpt. Iedere melder heeft zijn of haar eigen verhaal, achtergrond, kennis en behoefte, die invloed heeft op de informatie-uitwisseling tijdens het gesprek en op de benodigde bedenktijd. Iemand die goed over het doen van aangifte heeft nagedacht, moet gewoon aangifte kunnen doen.
Klopt het dat een slachtoffer van een zedenmisdrijf na het eerste gesprek met de politie in de standaard procedure bedenktijd krijgt om te beslissen of hij/zij daadwerkelijk over wil gaan tot het doen van aangifte ook als het slachtoffer aangeeft zeker aangifte te willen doen? Kunt u aangeven wat het exacte doel of de meerwaarde van deze bedenktijd is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke overwegingen worden aan het slachtoffer meegegeven tijdens die bedenktijd? Deelt u de mening dat het geven van deze bedenktijd het slachtoffer ook het gevoel kan geven dat de politie hem/haar wil afraden om aangifte te doen?
In het informatieve gesprek vertelt het slachtoffer wat er is gebeurd en wat zijn of haar verwachtingen zijn van het politieonderzoek. De politie informeert het slachtoffer in het gesprek over de juridische procedure, verjaring, de kans op vervolging, de openbaarheid van de zitting, medisch onderzoek, consequenties van een eventuele valse aangifte en de mogelijkheid van ambtshalve vervolging. Verder wordt het slachtoffer geïnformeerd over het feit dat er – mogelijk confronterende – kritische vragen moeten worden gesteld in het belang van het onderzoek, over het opnemen op geluidsband, over de rol van vertrouwenspersonen en over de mogelijkheden van hulpverlening. Ten slotte wordt het slachtoffer bedenktijd aangeboden en krijgt hij of zij een brochure mee, waarin onder meer de procedure van aangifte en vervolgonderzoek is beschreven.
Ik begrijp dat bij slachtoffers het gevoel kan ontstaan dat het doen van aangifte afgeraden wordt naar aanleiding van de informatie die zij in het informatieve gesprek krijgen en doordat hen bedenktijd wordt aangeboden. Dat is uiteraard onwenselijk. Daar staat tegenover dat slachtoffers goed voorgelicht moeten worden en dat zij de keuze moeten hebben om af te zien van het doen van aangifte, ongeacht de reden die zij hiervoor hebben, en ik vind het een goede zaak dat hiertoe bedenktijd aangeboden wordt. Zoals gemeld in antwoord op de vragen 1 en 2, kan er direct een afspraak gemaakt worden om de aangifte op te nemen wanneer slachtoffers geen gebruik wensen te maken van de bedenktijd. De wens van het slachtoffer is en blijft leidend. Het is echter ook de verantwoordelijkheid van de politie om ervoor zorg te dragen dat het slachtoffer de consequenties van het doen van aangifte kan overzien.
Wordt het slachtoffer na het doen van aangifte beschermd tegen de vermeende dader? Zo ja, bent u van mening dat deze bescherming voldoende is?
De politie maakt bij alle slachtoffers van zedendelicten expliciet de afweging of er beschermingsmaatregelen nodig zijn. Waar nodig wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het stelsel bewaken en beveiligen hiervoor biedt. Voor slachtoffers van mensenhandel die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben bestaat de verblijfsregeling mensenhandel, waardoor zij rechtmatig in Nederland kunnen verblijven. Deze regeling heeft onder meer als doel het bieden van bescherming aan mogelijke slachtoffers die medewerking verlenen aan het strafproces. In het kader van de invoering van de Europese Richtlijn Minimumnormen Slachtofferzorg wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van het instrument Individuele Beoordeling. Aan de hand van dit instrument kan de politie scherper bepalen wat de beschermingsbehoeftes van een slachtoffer zijn en welke beschermingsmaatregelen daarbij passen.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een slachtoffer van een zedenmisdrijf de mogelijkheid te geven aangifte te doen zonder dat zijn/haar identiteit en (adres)gegevens direct kenbaar worden gemaakt aan de verdachte totdat er voldoende bewijs is om tot vervolging over te gaan, maar de identiteit van het slachtoffer wel bekend is bij de politie, zodat deze wel het onderzoek kan starten?
In zedenzaken waarin verdachte en slachtoffer bekenden van elkaar zijn, is het praktisch niet mogelijk om de identiteit van het slachtoffer onbekend te houden voor de verdachte. Het gaat immers over een voorval met een voor de verdachte bekende persoon. Wanneer het gaat om zedenzaken waarin verdachte en slachtoffer elkaar niet kennen, zijn er wel mogelijkheden om anoniem aangifte te doen. Voor een beschrijving van deze mogelijkheden en voorwaarden voor het inroepen van (gedeeltelijke) anonimiteit, verwijs ik naar antwoorden op eerder schriftelijke vragen van het lid Kooiman (SP)3. In het informatieve gesprek wordt het slachtoffer over de bedoelde mogelijkheden geïnformeerd.
Bent u bereid te onderzoeken onder welke voorwaarden deze vorm van «eenzijdig anonieme» aangifte mogelijk is? Zo ja, wat is er voor nodig om in dit aangiftesysteem de rechten van het slachtoffer en van de dader, zoals het recht op een eerlijk proces, te waarborgen en wat is er voor nodig om valse aangiftes te voorkomen? In hoeverre verschilt dit voorstel van de huidige praktijk?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, als het huidige aangiftesysteem ervoor zorgt dat mensen geen aangifte doen van een zedenmisdrijf, dit systeem aangepast moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten ‘Politieleiding te vaag over gebruik geweld’ en ‘Bond: schietende agent moet standaard verdachte zijn |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er onduidelijkheid bestaat bij de politieagenten over wanneer zij volgens de ambtsinstructie geweld mogen gebruiken en welke gevolgen dit voor hen kan hebben? Zo ja, wat kan daaraan gedaan worden en bent u voornemens hier verandering in aan te brengen?1 2
In artikel 7, eerste lid, van de Politiewet 2012 is bepaald dat een ambtenaar van politie bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. De uitoefening van deze bevoegdheden dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. Voor het gebruik van bepaalde geweldsmiddelen, zoals voor het vuurwapen, zijn regels vastgesteld in de Ambtsinstructie3. In de opleiding en bij de training van politieambtenaren wordt veel aandacht besteed aan de vraag wanneer gebruik mag worden gemaakt van geweld en welke vorm van geweld in een bepaalde situatie gerechtvaardigd is. Politieambtenaren die geweld hebben gebruikt moeten dit altijd melden zodat dit kan worden beoordeeld aan de hand van de criteria uit de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie. Indien het geweldsgebruik (ernstig) letsel of de dood tot gevolg heeft dan kan dit er toe leiden dat de politieambtenaar hier over verantwoording over moet afleggen aan de rechter. In de opleiding voor politieambtenaren wordt hier ook de nodig aandacht aan besteed.
In 2013 is het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar in gang gezet4. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. Een onderdeel van dit traject is dat, mede op basis van recente jurisprudentie, wordt bezien of de huidige Ambtsinstructies nog voldoende actueel zijn. Ook wordt gekeken naar het kader dat de politie zelf gebruikt om de geweldsaanwending te beoordelen. Een ander belangrijk punt van aandacht is de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt. Er zijn meer beroepsgroepen waar mensen in de uitoefening van hun functie in juridische zin moord of doodslag kunnen plegen, zoals artsen en militairen. Centrale vraag is daarbij steeds of uitvoering van de opgedragen taken heeft plaatsgevonden in lijn met de voor die beroepsgroep geldende gedragsregels. Uitgangspunt bij de Stelselherziening is dat in die situatie het handelen van de betrokken persoon zo veel mogelijk buiten het reguliere strafrecht wordt beoordeeld. Op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hieromtrent.
Vindt u het juist dat politieagenten die bij de uitoefening van hun beroep geweld gebruiken volgens het reguliere strafrecht berecht worden?
Zie antwoord vraag 1.
Beschrijft de ambtsinstructie de uiterste grenzen van artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 2012? Zo ja, klopt het dat een agent die geweld gebruikt buiten de grenzen van de ambtsinstructie niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is en zich dus niet kan beroepen op de uitvoering van een wettelijke taak? Zo nee, is het mogelijk dat een agent die zich niet houdt aan de ambtsinstructie, maar geweld gebruikt, zich nog steeds kan beroepen op de rechtvaardigingsgrond «uitvoering van een wettelijke taak»?
Voor de geweldsmiddelen waarover in de Ambtsinstructie regels zijn gesteld omtrent het gebruik ervan, gelden die regels als uiterste grens. Dit is in de Ambtsinstructie tot uitdrukking gebracht door het gebruik van de zinsnede «slechts geoorloofd». De Ambtsinstructie kent daarnaast nog andere regels die in acht dienen te worden genomen, zoals het geven van een waarschuwing alvorens pepperspray te gebruiken.
Niet iedere overschrijding van de Ambtsinstructie hoeft te leiden tot de conclusie dat er geen sprake (meer) is van de rechtmatige uitoefening van de bediening of van uitvoering van een wettelijke taak. De beoordeling van de vraag naar de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond is in hoge mate afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, met dien verstande dat de voorschriften van de Ambtsinstructie uiteraard leidend zullen zijn voor de waardering van het gedrag. Over hoe ernstig verschillende overschrijdingen van de Ambtsinstructie moeten worden genomen, kunnen geen algemene uitspraken worden gedaan. Het is aan de rechter om te beoordelen of het aangewende geweld redelijk of begrijpelijk is. Ik heb geen overzicht van casussen waarin deze situatie aan de orde was.
Welke situaties zijn u bekend waarin het aanwenden of gebruiken van geweld redelijk of begrijpelijk is, maar dat geweld wel buiten de grenzen van de ambtsinstructie valt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat agenten soms in een flits moeten besluiten om geweld te gebruiken? Zo ja, zijn de formuleringen in de ambtsinstructie voldoende op dat soort situaties afgestemd?
Deze onderwerpen en voorstellen zullen aan de orde komen in het kader van de in mijn antwoord op vragen 1 en 2 genoemde stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar, waarover ik uw Kamer op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – nader zal informeren.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om binnen de politie – net als dit bijvoorbeeld het geval is binnen de zorg – te werken met intern tuchtrecht? Denkt u over een daarbij horend stelsel van disciplinaire straffen voor agenten die nu voor zulke fouten strafrechtelijk vervolgd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het opnemen van een aparte strafuitsluitingsgrond of strafbaarstelling voor politieagenten die geweld hebben gebruikt tijdens de uitoefening van hun taak?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het voorstel om politieagenten die hun dienstwapen gebruikt hebben standaard als verdachte te kwalificeren om zo de rechtsbescherming van de agent te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een aparte rechtbank of aparte kamer in een rechtbank in te richten die gespecialiseerd is in politiezaken?
Zie antwoord vraag 5.