De uitzending van Radar over Sint-janskruid |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar over de verkoop van Sint-janskruidproducten d.d. 22 januari 2018?1
Ik zie dat het gebruik van kruidenpreparaten de laatste jaren sterk is toegenomen. Gebruikers lijken er vaak vanuit te gaan dat het gebruik van kruidenpreparaten weinig of geen risico’s met zich meebrengt omdat het gaat om natuurlijke producten. Maar ook natuurlijke producten kunnen stoffen bevatten die schadelijke effecten op de gezondheid hebben. Ook kan het gelijktijdige gebruik van kruidenpreparaten en geneesmiddelen tot een ongewenste wisselwerking leiden. Hiervan kan bij het gebruik van Sint-janskruid sprake zijn. Door Sint- janskruid kan de therapeutische werking van de geneesmiddelen verstoord worden en kunnen er schadelijke gezondheidseffecten optreden. Zoals Radar in de uitzending van 22 januari 2018 laat zien, zijn producten met Sint-janskruid niet alleen als kruidenpreparaat, maar soms ook als kruidengeneesmiddel verkrijgbaar. Ik vind het belangrijk dat consumenten die een product met Sint-janskruid willen gebruiken, voor aankoop zo goed mogelijk geïnformeerd worden over een mogelijke wisselwerking met bepaalde geneesmiddelen. Ongeacht de vraag of ze dit product als kruidengeneesmiddel of als kruidenpreparaat kopen. Ik wil daarom een waarschuwingstekst op alle producten met Sint-janskruid wettelijk verplicht stellen. Ik wil dit op grond van de Warenwet voor het eind van dit jaar realiseren. Daarnaast is het belangrijk dat consumenten eventuele bijwerkingen en wisselwerkingen bij het bijwerkingencentrum Lareb melden.
Klopt het dat de de wisselwerking van Sint-janskruid met geneesmiddelen, zoals de anticonceptiepil en kankermedicatie, niet nieuw voor u (of uw ministerie) is? Kunt u toelichten waarom niet eerder actie is ondernomen om de gebruikers van Sint-janskruid beter te beschermen?
De wisselwerking van Sint-janskruid met bepaalde geneesmiddelen is al langer bekend. Gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met producten met Sint-janskruid mogelijk is, worden hiervoor via de bijsluiter van het geneesmiddel gewaarschuwd. Vanaf 2001 is er een bindende afspraak tussen de overheid en de brancheorganisaties van voedingssupplementen dat er een waarschuwingstekst op producten met Sint-janskruid gezet zal worden. Om ervoor te zorgen dat alle fabrikanten de waarschuwingstekst op het etiket zetten en er gehandhaafd/ingegrepen kan worden als ze dit niet doen, wordt de verplichting tot het plaatsen van een waarschuwingstekst opgenomen in wetgeving. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van de NVWA in 2015 een rapport over de interacties tussen kruiden (waaronder Sint-janskruid) en geneesmiddelen gepubliceerd. Informatie hierover is op de website van de NVWA en het RIVM geplaatst.
Wat vindt u er van dat in de uitzending van Radar blijkt dat Sint-janskruid bij drie op de vijf drogisterijen vrij verkrijgbaar is, zonder dat de kopers ook maar iets van een waarschuwing te horen krijgen over wisselwerking met bepaalde geneesmiddelen?
Conform de gemaakte afspraken tussen de overheid en de brancheorganisaties van voedingssupplementen moet er op de buitenkant van het product of in de bijsluiter van het product met Sint-janskruid een waarschuwing voor interacties met geneesmiddelen staan. Het verstrekken van mondelinge informatie over de wisselwerking met geneesmiddelen is hier aanvullend op en is geen onderdeel van de afspraken. Wel voert het Centraal Bureau Drogisterijbedrijven op dit moment een proef uit waarbij consumenten gewaarschuwd worden voor de risico’s van het gebruik van Sint-janskruid in combinatie met geneesmiddelen. Deze proef wordt medio dit jaar geëvalueerd en wordt daarna mogelijk landelijk uitgerold. Ik zie de uitkomst van deze proef met belangstelling tegemoet.
Bent u ook van mening dat bij de verkoop van Sint-janskruid actief gevraagd zou moet worden of er andere geneesmiddelen gebruikt worden? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u het eens met de uitlating van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat het in het belang van de consument is dat kruidenpreparaten worden geregistreerd als geneesmiddel? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk dat de consument goed geïnformeerd wordt over mogelijke wisselwerkingen tussen geneesmiddelen en producten met Sint-janskruid. Ongeacht of deze producten met Sint-janskruid als kruidengeneesmiddel of als kruidenpreparaat gekocht worden. Daarom wil ik een waarschuwingstekst op alle producten met Sint-janskruid verplicht stellen.
Bent u het eens met de uitlating van het CBG dat het een slechte ontwikkeling is dat er nog maar één Sint-janskruid als geneesmiddel voor de Nederlandse markt beschikbaar is? Kunt u dit toelichten?
Ik zou het een goede ontwikkeling vinden als fabrikanten van producten met Sint- janskruid een aanvraag zouden doen om het product als kruidengeneesmiddel geregistreerd te krijgen. Bij door het CBG beoordeelde en geregistreerde kruidengeneesmiddelen wordt in de productinformatie en op de verpakking de volledige informatie over de samenstelling en de mogelijke interacties met andere geneesmiddelen vermeld.
Kunt u beargumenteren waarom u vindt dat het verbieden van Sint-janskruidproducten via de drogist te ver gaat, terwijl de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en CBG van mening zijn dat het goed zou zijn als uitsluitend de apotheek Sint-janskruid producten zou verkopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 8.
Zou het niet veiliger zijn als de verkoop van Sint-janskruidproducten altijd beperkt wordt tot apothekers, waar standaard gevraagd wordt of er ook andere geneesmiddelen gebruikt worden?
Ik vind het beperken van de verkoop van producten met Sint-janskruid tot de apotheek te ver gaan. Het gevaar van wisselwerking met geneesmiddelen geldt namelijk niet voor alle kopers van kruidenpreparaten met Sint-janskruid. Niet iedereen gebruikt immers geneesmiddelen waar Sint-janskruid een wisselwerking mee heeft. Daarnaast worden gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met Sint-janskruid mogelijk is, via de bijsluiter van het desbetreffende geneesmiddel hiervoor gewaarschuwd.
Waaruit blijkt dat een waarschuwing op een verpakking voldoende zou zijn om mensen te beschermen tegen wisselwerking met geneesmiddelen?
Door het verplicht stellen van een waarschuwingstekst op producten met Sint- janskruid, worden consumenten geïnformeerd over de mogelijke wisselwerking met geneesmiddelen. Via de andere kant, de geneesmiddelen-kant, worden de gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met Sint-janskruid mogelijk is, hiervoor ook geïnformeerd. Zo wordt er via beide kanten gewaarschuwd voor een mogelijke wisselwerking.
Welke acties onderneemt u om mensen voor te lichten over de wisselwerking van andere kruidenpreparaten met geneesmiddelen? Kunt u dit toelichten?
In 2015 heeft het RIVM in opdracht van de NVWA een rapport over de interacties tussen kruiden (waaronder Sint-janskruid) en geneesmiddelen gepubliceerd. Informatie hierover is op de website van de NVWA en het RIVM geplaatst. Verdere informatie over het gebruik van kruidenpreparaten en voedingssupplementen is op de website van het Voedingscentrum te vinden.
Bent u bereid te onderzoeken wat de beste manier is om de gebruiker beter te beschermen tegen de risico’s van het gebruik van kruidenpreparaten en of de huidige wetgeving nog volstaat?
In 2018 ga ik de waarschuwingszin voor mogelijke interacties met geneesmiddelen op producten met Sint-janskruid wettelijk vastleggen. Op basis van meldingen van bijwerkingencentrum Lareb en de NVWA zal ik monitoren of deze aanpak naar behoren werkt.
Nieuwe bezuinigingen die bestuurders van Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) doorvoeren |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat het ZGT de buitenpoliklinieken in Nijverdal en Goor wil sluiten?1 2
ZGT heeft mij laten weten dat sprake is van een voorgenomen besluit om de buitenpoli’s in Goor en Nijverdal per 1 maart aanstaande te sluiten. Daarbij heeft volgens ZGT onder meer een rol gespeeld dat het gebruik van deze buitenpoliklinieken de afgelopen jaren aanzienlijk is afgenomen, onder meer omdat de ziekenhuislocaties in Hengelo en Almelo goed bereikbaar zijn. De kosten voor het openhouden van de poliklinieken staan daardoor niet langer in verhouding tot het aantal bezoeken, aldus ZGT. Dit voornemen maakt onderdeel uit van het bredere pakket aan maatregelen dat ZGT treft omdat het een aanzienlijke besparing moet realiseren om ervoor te zorgen dat ZGT financieel gezond en toekomstbestendig wordt.
Ik begrijp dat mensen het vervelend vinden als zij langer moeten reizen voor hun zorg. Het is echter niet aan mij om te oordelen over de vraag of ZGT alles overwegende de juiste beslissing neemt als het deze buitenpoli’s sluit. Het al dan niet sluiten van deze locaties is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van het ziekenhuis.
Vindt u het wenselijk dat mensen niet meer dichtbij huis naar een specialist kunnen en daardoor veel langer moeten reizen om benodigde zorg te kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel denken de bestuurders van het ZGT te besparen met de sluiting van poliklinieken in Nijverdal en Goor?
Dit is bedrijfsgevoelige informatie waar ik niet over beschik.
Vindt u het wenselijk dat de bestuurders van het ZGT enkel kijken naar het kostenplaatje en niet wat goed is voor de mensen?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd over de sluiting van deze poliklinieken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sluiting van de locaties is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Aangezien het uitsluitend poliklinische zorg betreft ziet de inspectie geen risico’s voor patiëntveiligheid ten gevolge van de sluiting. De inspectie heeft de raad van bestuur wel gewezen op het belang van zorgvuldige communicatie met patiënten en andere zorgaanbieders in de regio over wijzigingen met betrekking tot de locatieprofielen van het ziekenhuis.
Wat vindt u ervan dat de bestuurders van het ZGT de parkeertarieven verhogen, maar niet echt een belangrijke reden hadden dit door te voeren?3 4 5
Het is niet aan mij om te oordelen over de hoogte van de parkeertarieven die ZGT op zijn terreinen hanteert, dit is een private kwestie.
Vindt u het wenselijk dat des te zieker je bent, des te meer buitenproportionele parkeerkosten je ook nog eens moet betalen bij ziekenhuisbezoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Is er al meer duidelijkheid of en hoe het ZGT de spoedeisende hulppost in de locatie in Hengelo gaat open houden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?6
Op 24 januari jl. heeft ZGT bekend gemaakt per 1 april aanstaande de afdeling voor Spoedeisende Hulp (SEH) te sluiten. Voor meer informatie hierover verwijs ik u graag naar de brief hierover die ik nog naar de Kamer zal sturen.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars een belangrijke taak hebben om te zorgen dat de tekorten van deze ziekenhuizen verminderd worden, gezien deze ziekenhuizen de tekorten immers ook opgelopen hebben door te lage tariefsbetalingen door de zorgverzekeraars? Zo ja, bent u bereid de zorgverzekeraars daartoe te bewegen? Zo nee, waarom niet?
De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht voor zijn verzekerden. Dat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de zorg tijdig en binnen redelijke afstand voor zijn verzekerden beschikbaar is. De Nederlandse Zorgautoriteit houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars. Daarnaast is het de rol van de zorgverzekeraar om te bevorderen dat er doelmatige zorg wordt geleverd en verzekerden goed geïnformeerd worden.
De contractering is een zaak tussen individuele partijen waarbij zij afspraken kunnen maken over prijs, aantallen patiënten en eventuele omzetplafonds. Het is niet aan mij om mij hierin te mengen. Indien de uitvoering van het contract leidt tot knelpunten bij de aanbieder, dan is het aan de zorgaanbieder om hierover tijdig in overleg te treden met de zorgverzekeraar. Tegenwoordig kunnen partijen ook gebruik maken van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering»
om via geschilbeslechting (waaronder ook de mogelijkheid van mediation) een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken.
Is u bekend welke bezuinigingsmaatregelen de bestuurders van het ZGT nog meer gaan doorvoeren om hun gemaakte financiële tekorten op te plussen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Op 24 januari jl. is meer bekend geworden over de voorgenomen besluitvorming van ZGT met betrekking tot de locatieprofielen van de ziekenhuislocaties in Hengelo en Almelo. Voor meer informatie daarover verwijs ik u graag naar het bericht dat ZGT op 24 januari jl. op zijn website heeft geplaatst (https://www.zgt.nl/nieuws/algemeen/algemeen/zgt-scherpt-zorgaanbod-locatie-almelo-en-hengelo-aan/) en de brief hierover die ik nog naar de Kamer zal sturen.
Het bericht dat farmaceut Pfizer stopt met onderzoek naar medicatie voor Parkinson en Alzheimer |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat farmaceut Pfizer stopt met onderzoek naar medicatie voor Parkinson en Alzheimer?1
Ja, ik heb begrepen dat Pfizer haar huidige neurowetenschappelijk onderzoekscentrum van Pfizer zal sluiten. Dit centrum werkte aan meerdere studies op het gebied van Parkinson en Alzheimer.
Ik heb van Pfizer begrepen dat neurowetenschappelijk onderzoek voor dit bedrijf belangrijk blijft. Pfizer heeft aangegeven een investeringsfonds op te richten voor het ondersteunen van nieuw neurowetenschappelijk onderzoek. Dit fonds kan gebruikt worden voor andere (kleinere) geneesmiddelbedrijven voor de ontwikkeling van nieuwe, kansrijke geneesmiddelen.
Wat vindt u ervan dat farmaceut Pfizer stopt met het onderzoek, terwijl wereldwijd het aantal patiënten toeneemt?2
Pfizer beslist over de eigen onderzoeksportfolio. Daar ga ik niet over.
In algemene zin kan ik wel aangeven dat het doen van onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe innovatieve geneesmiddelen een tijdrovende zaak is waar grote financiële belangen aan hangen. Bedrijven evalueren daarom of hun investering in onderzoek wel de goede kant opgaat.
Tijdens het geneesmiddelontwikkelproces vinden dergelijke evaluaties regelmatig plaats. Een resultaat kan dan zijn dat een bedrijf stopt met de onderzoekslijn of op een andere manier doorgaat met het werken aan een bepaalde aandoening en zo ruimte vrijmaakt om te investeren in zaken die naar verwachting meer resultaat opleveren.
Is u bekend wat de beweegredenen zijn van farmaceut Pfizer om te stoppen met het betreffende onderzoek?
De beweegredenen zijn door Pfizer weergegeven op hun website3. Ik beschik niet over andere informatie.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de beslissing van Pfizer om te stoppen met onderzoek voor de ontwikkeling van medicatie voor Parkinson en Alzheimer? Kunt u dit toelichten?
Het gevolg is dat Pfizer nu zelf geen onderzoek en ontwikkeling van geneesmiddelen doet op deze indicatie gebieden. Er zijn meerdere onderzoeksgroepen en bedrijven actief op dit thema. Vaak zijn nieuwe kleinere bedrijven succesvol om doorbraken te vinden. Als een klein bedrijf succesvol is in de eerste fase van het klinische onderzoek dan leert de ervaring dat het alsnog door Pfizer of een ander bedrijf worden opgekocht, waarna dit bedrijf de dure late fase van het klinisch onderzoek voor zijn rekening neemt. Het recente advies van de Raad van Volksgezondheid en Samenleving over de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen beschrijft deze gang van zaken. Ik heb dit advies op 16 november 2017 aan de Kamer gestuurd, tezamen met mijn reactie op het advies4. Andere bedrijven en onderzoeksgroepen blijven wel actief op onderzoek en ontwikkeling van geneesmiddelen op deze indicatie indicatie gebieden.
Kunt u een overzicht geven van farmaceuten die op dit moment nog wel bezig zijn met onderzoek naar Alzheimer en Parkinson medicatie?
Er zijn meerdere bedrijven zijn die onderzoekslijnen op het gebied van Alzheimer en Parkinson medicatie hebben. Voor een overzicht van studies die wereldwijd gedaan worden verwijs ik u naar https://clinicaltrials.gov/.
Wat vindt u ervan dat we in Nederland voor onze medicijnontwikkeling afhankelijk zijn van de prioriteiten van de farmaceutische industrie?
De industrie heeft ons vele goede geneesmiddelen opgeleverd en ik verwacht dat ook in de toekomst nog vele goede geneesmiddelen ontwikkeld worden en voor Nederlandse patiënten beschikbaar komen.
Het is een internationale competitieve industrie. Als er één bedrijf niet in slaagt om een goed geneesmiddel te ontwikkelen, kan een ander daar soms wel in slagen. Dat Pfizer nu stopt met eigen onderzoekslijnen op het gebied van Alzheimer en Parkinson, betekent niet dat al het onderzoek naar de behandeling van deze complexe ziektes stil ligt.
Het is ook niet alleen de farmaceutische industrie die bijdraagt aan geneesmiddelen ontwikkeling. Bij geneesmiddelenontwikkeling is er sprake van een complexe publiek-private agendering, samenwerking en financiering. Het is dus niet zo dat we als Nederland alleen maar afhankelijk zijn van de prioriteiten van de industrie.
Erkent u dat Pfizer aantoont dat farmaceuten slechts investeren in medicijnen, waarmee zoveel mogelijk winst gegenereerd kan worden? Wat vindt u hiervan?
Door de hoge prevalentie en de hoge ziektelast zijn Alzheimer en Parkinson ziektes waarvoor farmaceuten in principe winstgevend kunnen produceren. Maar dan is wel een goed en werkzaam middel nodig. De beslissing van Pfizer toont in ieder geval aan dat het erg moeilijk is om een dergelijk goed geneesmiddel te ontwikkelen en dat lang niet iedere onderzoekslijn tot succes leidt.
Deelt u de mening dat de prioriteiten voor medicijnontwikkeling niet langer moeten worden gesteld door de industrie, maar moeten worden vastgesteld op basis van maatschappelijke toegevoegde waarde, via een onafhankelijk nationaal fonds voor geneneesmiddelenonderzoek? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik hierboven heb aangegeven deel ik uw mening niet dat de prioriteiten voor medicijnontwikkeling uitsluitend door de industrie worden vastgesteld. Wel ben ik met u van mening dat de maatschappelijke toegevoegde waarde van nieuwe geneesmiddelen belangrijk is.
Een onafhankelijk nationaal fonds geneesmiddelenonderzoek oprichten om zelf geneesmiddelen te laten ontwikkelen en naar de markt te laten brengen zal ik niet gaan doen. Nederland draagt bij aan onderzoek dat ten goede komt aan de ontwikkeling van geneesmiddelen. Hier zal ik op blijven inzetten, ook in Europees verband. In mijn reactie op de initiatiefnota «big pharma niet gezond», die ik heb toegezegd om voor 1 april 2018 naar uw kamer te sturen, zal ik op dit onderwerp terugkomen.
Het ontwikkelen van een nieuw innovatief geneesmiddel is complex, kostbaar (al snel meerdere honderden miljoenen euro’s) en risicovol.
Zoals ik ook in mijn reactie op het al eerder genoemde advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving heb geschreven zal ik met zowel publiek als private partijen, die alternatieve manieren van geneesmiddelenontwikkeling verkennen, de dialoog blijven zoeken om samen met hen belangrijke geneesmiddelen sneller bij de patiënt te laten komen tegen een maatschappelijk aanvaardbare prijs.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een onafhankelijk nationaal fonds geneesmiddelenonderzoek komt en op welke termijn ziet u dit gerealiseerd? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat onderzoek naar Parkinson en Alzheimer medicatie stagneert? Kunt u dit toelichten?
Zoals hierboven toegelicht verwacht ik niet dat het wereldwijde onderzoek naar medicatie voor Parkinson en Alzheimer zal stagneren. Er zijn andere farmaceuten die investeren in onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen voor deze aandoeningen. En voor beide aandoeningen vindt ook binnen Nederland wetenschappelijk onderzoek plaats, die een bijdrage kunnen hebben in de kennis om uiteindelijk een succesvolle behandeling te krijgen voor deze complexe ziektes.
Doorstroming en drukte bij maatschappelijke opvang |
|
Nine Kooiman , Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de noodkreet van Stichting Het Kopland dat er te weinig plaatsen zijn in de vrouwenopvang en dat er onvoldoende doorstroming is?1 Deelt u de opvatting dat deze situatie «onmenselijk» is?2
De vrouwenopvang maakt een belangrijk onderdeel uit van de aanpak van huiselijk geweld. In situaties van huiselijk geweld, waarin de veiligheid ernstig in het geding is en vrouwen met hun kinderen in gevaar zijn, biedt de opvang een veilige omgeving waarin slachtoffers bescherming vinden, tot rust kunnen komen en kunnen werken aan hun weerbaarheid en herstel, samen met hun kinderen. Het is daarom belangrijk dat wanneer de veiligheid van mensen in gevaar is door huiselijk geweld, zij terecht kunnen in de opvang. Het is daarnaast in het belang van vrouwen en hun kinderen dat de periode in de opvang niet langer duurt dan nodig en dat wanneer de situatie weer voldoende veilig is zij kunnen doorstromen naar een woning. Daarvoor is onder meer nodig dat voldoende woningen beschikbaar zijn voor deze doelgroep. De Nationale ombudsman heeft in zijn rapport «Vrouwen in de knel» (juli 2017) naast huisvesting meerdere knelpunten gesignaleerd die ertoe leiden dat de uitstroom in de vrouwenopvang langer kan duren. In het antwoord op vraag 4,5 en 6 zet ik uiteen op welke wijze opvolging zal worden gegeven aan het rapport van de ombudsman.
Overigens merk ik op dat de vragen van leden Beckerman en Kooiman betrekking hebben op zowel de vrouwenopvang (vraag 1, 2, 4 t/m 6) als ook de maatschappelijke opvang (vraag 3 en 7).
Wat is de verklaring voor het feit, dat er in Groningen minder plaatsen in de vrouwenopvang of Blijf-van-mijn-lijf-huizen beschikbaar zijn op basis van de afspraak dat er elders in het land plaatsen bij zouden komen, nu deze afspraak niet of onvoldoende is nageleefd?
In 2014 heeft de voormalige Staatssecretaris van VWS in overleg met de centrumgemeenten vrouwenopvang een nieuw, objectief verdeelmodel ontwikkeld voor de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang. Een nieuw verdeelmodel leidt tot herverdeeleffecten, Groningen is erop achteruitgegaan. Om te voorkomen dat de herverdeel effecten zouden leiden tot ongewenste schommelingen in de capaciteit van de vrouwenopvang zijn de volgende afspraken gemaakt. Het verdeelmodel is in drie stappen beheerst ingevoerd en in 2014 heeft mijn ambtsvoorganger afspraken gemaakt over een kwaliteitsimpuls voor het stelsel. Hiervoor is structureel € 10 miljoen/jaar extra beschikbaar gekomen. De centrumgemeenten staan ervoor in dat zij voor ernstig bedreigde vrouwen – die vanwege hun veiligheid in een andere regio moeten worden opgevangen – voldoende capaciteit beschikbaar zullen stellen. Er is echter geen afspraak gemaakt over het beschikbaar komen van extra capaciteit in gemeenten die erop vooruitgaan bij het nieuwe verdeelmodel. Zo’n afspraak zou voorbijgaan aan de beleidsvrijheid van gemeenten en het feit dat gemeenten ambulante hulpverlening kunnen bieden of aan de pleger van huiselijk geweld een tijdelijk huisverbod kunnen opleggen.
Hebt u al zicht op de oorzaken van de groei van het aantal gezinnen dat in de noodopvang belandt? Is de eerder door u aangekondigde rapportage «Cijfers maatschappelijke opvang» al beschikbaar voor de Tweede Kamer? 3
Op 22 december 2017 heeft de Staatssecretaris van VWS de rapportage «Cijfers maatschappelijke opvang 2016» naar uw Kamer gestuurd. Het was voor de Federatie Opvang niet mogelijk inzichtelijk te maken hoeveel gezinnen in voorgaande jaren in de maatschappelijke opvang verbleven. Hierdoor is niet duidelijk of sprake is van een landelijke toe- of afname van het aantal gezinnen in de opvang in de afgelopen jaren. Ook is niet duidelijk wat mogelijke oorzaken voor een eventuele stijging of daling zijn. Zoals aangegeven in de brief van 22 december jl. zal de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein naar verwachting op termijn meer inzicht in de aantallen geven.
Tot welke resultaten heeft het «regie oppakken» door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geleid en waarom is het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) hier niet bij betrokken? Was deze betrokkenheid niet logisch geweest aangezien verscheidene knelpunten op het terrein van BZK liggen?4
In de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties (GIA) van oktober 2017 is een reactie gegeven op de uitkomsten van het rapport «Vrouwen in de knel» van de Nationale ombudsman5. In mijn brief van 13 december 2017 heb ik aan uw Kamer laten weten dat ik een werkgroep zal inrichten die in elk geval aan de slag gaat met de oplossingsrichtingen voor knelpunten die voortkomen uit landelijke regelgeving of uit de werkwijze van landelijke organisaties.6 Momenteel wordt gewerkt aan het opzetten van deze werkgroep. De aanpak van de knelpunten in de vrouwenopvang vraagt om een integrale aanpak. Om die reden worden in de genoemde werkgroep meerdere ministeries betrokken, zoals Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ook Financiën, vanwege de rol van de Belastingdienst.
Uit het rapport van de ombudsman blijkt dat er daarnaast knelpunten zijn die zich voordoen op lokaal niveau bij individuele gemeenten of tussen gemeenten onderling. Naast de genoemde werkgroep is het daarom noodzakelijk dat gemeenten aan de slag gaan met het oplossen van deze knelpunten. Ik bespreek met de gemeenten hoe zij dit willen vormgeven en hoe ik gemeenten hierbij kan ondersteunen en faciliteren. De vraag of deze oplossingen moet landen in landelijke afspraken tussen gemeenten of dat gemeenten dit op een andere manier willen vormgeven is aan hen. Tenslotte heb ik begrepen dat een aantal vrouwenopvanginstellingen en gemeenten gezamenlijk experimenten wil opzetten waarbij de behoefte van cliënten centraal staat. Ik ben in afwachting van de concrete plannen en zal op basis daarvan bezien hoe ik dergelijke experimenten kan ondersteunen. Daarna bezie ik of en zo ja hoe de bovengenoemde trajecten een plek moeten krijgen in het in te richten actieprogramma aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling.
Ten aanzien van huisvesting na opvang in een blijf-van-mijn-lijfhuis kunnen gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties in woonvisies en prestatieafspraken afspraken maken over betaalbare en beschikbare huisvesting voor onder meer deze doelgroep. Gemeenten kunnen in een huisvestingsverordening urgente categorieën woningzoekenden aanmerken, waardoor zij met voorrang worden gehuisvest. Indien een gemeente in de huisvestingsverordening urgentiecategorieën opneemt, bepaalt de huisvestingswet dat de groep mensen uit een blijf-van-mijn-lijfhuis hier in ieder geval verplicht toe behoort (artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet). Daarnaast mogen personen uit blijf-van-mijn-lijfhuizen niet in een gemeente worden geweigerd vanwege eisen van economische of maatschappelijke binding, ook niet indien ze zich in een andere gemeente willen vestigen dan waar het opvanghuis of de voormalige woning ligt (artikel 16 van de Huisvestingswet).
Wat heeft u er concreet aan gedaan om de problemen, waar zowel de Federatie Opvang als de Nationale ombudsman op hebben gewezen, zoals de doorstroming in Blijf-van-mijn-lijf-huizen, te verbeteren en het gebrek aan geschikte en betaalbare huisvesting op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat gemeenten tot landelijke afspraken moeten komen, zodat slachtoffers van huiselijk geweld snel opgevangen kunnen worden, al dan niet in een andere gemeente, en dat ook qua huisvesting maatwerk mogelijk moet zijn? Zo ja, bent u bereid hierop toe te zien en de regie te nemen? Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de 10.000 sociale huurwoningen, met een huurprijs tot € 450 per maand, die acuut nodig zijn voor mensen uit de maatschappelijke opvang, snel worden gerealiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Het is primair aan gemeenten samen met woningcorporaties en huurders(organisaties) afspraken te maken over voldoende betaalbare en beschikbare woningen (met passende begeleiding) voor urgente doelgroepen, zoals mensen uit de maatschappelijke opvang en blijf-van-mijn-lijfhuizen. Dit behoort tevens tot de volkshuisvestelijke prioriteiten voor de woningcorporaties8.
Als vervolg op het advies van de commissie Dannenberg zijn en worden door gemeenten met betrokken partijen regionale plannen van aanpak opgesteld waarin zij beschrijven hoe zij zorgen voor goede zorg en ondersteuning van de doelgroep uit beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Wonen maakt hier onderdeel van uit.
De Staatssecretaris van VWS heeft in zijn brief van 22 december jl. aangegeven te werken aan een breed gedragen «meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang» waarin partijen de gezamenlijke opgaven op het gebied van beschermd wonen en maatschappelijke opvang voor de komende periode verwoorden. De opgaven die in de meerjarenagenda worden geformuleerd ten aanzien van wonen worden meegenomen in de samen met medeoverheden, marktpartijen en vertegenwoordigers van bewoners te vormen Nationale woonagenda.
Om gemeenten en corporaties verder te ondersteunen bij het realiseren van voldoende woningen voor mensen met een ondersteuningsbehoefte heeft Platform31 in opdracht van het Rijk het kennis- en experimentenprogramma «Langer Thuis» opgezet. Voor de succesvolle uitstroom van mensen uit de maatschappelijke opvang is meer nodig dan voldoende geschikte woningen. Gezien de problematiek die veel mensen uit deze doelgroep hebben, is het belangrijk dat gemeenten, corporaties en zorgaanbieders afspraken maken over bijvoorbeeld passende zorg of begeleiding en hulp bij het oplossen van schulden. Omdat de samenwerking juist regionaal en van onderop tot stand moet komen, is de samenwerking tussen de koepels Federatie Opvang, de VNG, Aedes en het Leger des Heils in actieprogramma «Weer Thuis!» waardevol. We zijn met de initiatiefnemers van het actieprogramma in gesprek over hoe het Rijk hen hierbij kan ondersteunen om het bereik te verbreden naar meer regio’s. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan de moties van lid Ronnes9 en leden Dik-Faber/Voortman10.
Het bericht dat Achmea met een fusie van dochtermaatschappijen orde op zake probeert te stellen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Was u – of één van de toezichthouders op de zorgverzekeraars – bekend met de financiële problemen bij zorgverzekeraar FBTO die ook moederbedrijf Achmea in het nauw brengen?1
Ja, DNB was op de hoogte van de financiële situatie bij FBTO. Verzekeraars zijn bij wet ook verplicht om (dreigende) solvabiliteitstekorten per direct te melden bij DNB. Door sterke groei in het aantal verzekerden bij FBTO Zorg en de onverwacht hoge toename van zorgkosten ontstond er financiële krapte bij FBTO. FBTO Zorg (onderdeel van De Friesland Zorgverzekeraar binnen de Achmea Groep) heeft vervolgens een herstelplan opgesteld en dit voorgelegd aan DNB. Dit herstelplan is door DNB goedgekeurd en wordt nu uitgevoerd.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat geld van premiebetalers van andere zorgverzekeraars gebruikt wordt om de financiële problemen van FBTO op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen een (zorg)verzekeringsgroep is kapitaal overdraagbaar. Dit geldt ook voor FBTO, De Friesland en Zilveren Kruis, zij kunnen dus kapitaal overdragen aan elkaar indien men dit nodig acht. Dit maakt de (zorg)verzekeraars binnen een groep financieel meer solide. Is de mogelijkheid van kapitaaloverdracht er niet, dan zouden de afzonderlijke zorgverzekeraars binnen een (zorg)verzekeringsgroep afzonderlijk ieder meer eigen vermogen moeten aanhouden om aan de kapitaalseisen te voldoen. Ook zou herstel bij tegenvallers dan alleen mogelijk zijn door de premie (aanmerkelijk) te verhogen. Dit is niet in het voordeel van verzekerden. DNB houdt toezicht op de financiële positie van zorgverzekeraars maar ook op het goede bestuur, zowel op het niveau van individuele zorgverzekeraars als op het niveau van een zorgverzekeringsgroep.
Vindt u het eerlijk als uiteindelijk de premiebetaler zal opdraaien voor het onverantwoorde gedrag van FBTO Zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onderschrijding van de kapitaaleis door FBTO Zorg was, zo is mij gemeld door Achmea, te wijten aan een combinatie van financiële en niet-financiële factoren. FBTO Zorg heeft een sterke groei gehad van het aantal verzekerden en daardoor in combinatie met opgelopen zorgkosten in een situatie van onderdekking gekomen. Het aantal verzekerden en de kenmerken van deze verzekerden zijn in grote mate bepalend voor de verwachte schadelast en de hoogte van solvabiliteitvereisten van een zorgverzekeraar. FBTO Zorg heeft na het doorbreken van de kapitaaleis een herstelplan opgesteld om de financiële positie te versterken en dit herstelplan is goedgekeurd door DNB. Het eigen vermogen (de reserves) die zorgverzekeraars aan dienen te houden zijn bedoeld voor dit soort situaties, zodat niet de premiebetaler ineens de dupe is van een minder jaar bij een zorgverzekeraar. Doordat verzekerden jaarlijks over kunnen stappen van zorgverzekeraar is een scherpe premie belangrijk en dat kan alleen als de zorgverzekeraar de zaken goed op orde heeft.
Acht u het wenselijk dat moederbedrijf Achmea door middel van een fusie van dochterbedrijven Zilveren Kruis en De Friesland orde op zaken probeert te stellen bij het noodlijdende FBTO Zorg?
Het samengaan van deze zorgverzekeringsonderdelen die beide al onderdeel zijn van Achmea, is een oplossing voor het versterken van de financiële positie en de aansturing/governance van FBTO Zorg en in lijn met het herstelplan van FBTO Zorg dat bij DNB is ingediend.
Er vinden vaker fusies plaats tussen verzekeraars. Vorig jaar nog is Azivo opgegaan in Menzis en dit jaar geldt dat voor Cares in VGZ. Ik zie daar geen probleem in, doorgaans gaat het om een eigen bedrijfseconomische afweging. De ondernemingsraad van De Friesland heeft een zaak aangespannen tegen Achmea vanwege de fusie. De uitspraak in deze zaak is op het moment van schrijven nog niet bekend. Ik wacht het oordeel van de Ondernemingskamer af.
Kunt u uitleggen hoe de fusie van de twee dochterbedrijven een derde zorgverzekeringslabel veilig stelt? Erkent u dat dit voor verzekerden van alle drie de verschillende zorgverzekeraars zeer ondoorzichtig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De fusie betrof de fusie van twee zorgtakken die elk een eigen divisiestructuur kenden. Het fuseren van divisies inclusief moederbedrijf en dochters, betreft een complexe aangelegenheid. Belangrijkste is dat de organisatiestructuur van Zilveren Kruis na de fusie met divisie De Friesland Zorg eenduidig is en adequate sturing mogelijk maakt op alle basiszorgverzekeraars.
Verzekerden blijven ook na de fusie verzekerd bij de verzekeraar waar ze een polis hebben afgesloten. Voor hen verandert er feitelijk niets. De Nederlandse zorgverzekeraars hebben vaak een lange ontstaansgeschiedenis en bestaan van origine uit vele verschillende juridische entiteiten. Door de fusie is het financieel veiligstellen van een dochterbedrijf eenvoudiger en wordt de aansturing van de diverse juridische entiteiten vereenvoudigd. Door betere onderlinge samenwerking en waar mogelijk samenvoeging, neemt de risicospreiding toe, welke in het belang van verzekerden is. De keuze onder welke naam en label een zorgverzekeraar actief is, is aan de zorgverzekeraars zelf. Overigens ben ik van mening, zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van VWS2 heb aangegeven, dat aantallen polissen en labels overzichtelijk moeten blijven voor de consument.
Wat vindt u ervan dat de ondernemingsraad van De Friesland noch de vakbonden van te voren zijn geïnformeerd over de ophanden zijnde fusie met Zilveren Kruis?2
Ik heb van Achmea begrepen dat zij overleg hebben gepleegd met zowel de vakbonden als de ondernemingsraden en de centrale ondernemingsraad. De centrale ondernemingsraad van Achmea en de ondernemingsraad van Zilveren Kruis hebben positief geadviseerd over de samenvoeging van De Friesland en Zilveren Kruis. De ondernemingsraad van De Friesland heeft echter een zaak aangespannen tegen Achmea vanwege de fusie. De uitspraak in deze zaak is op het moment van schrijven nog niet bekend. Ik wacht het oordeel van de Ondernemingskamer af.
Erkent u dat de claim dat verschillende zorgverzekerings-nv’s onder één moederbedrijf onafhankelijk zouden zijn door het beleid van Vereniging Achmea – dat de fusie afdwingt – schijn is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verschillende NV’s binnen Achmea kennen allen een eigen statutaire directie. De statutaire directeuren zijn hoofdelijk verantwoordelijk voor de kapitalisering en bedrijfsvoering van de desbetreffende NV. DNB ziet erop toe dat alle NV’s voldoende financieel gezond en solvabel zijn, en voldoen aan de eisen omtrent beheerste en integere bedrijfsvoering.
Vindt u het wenselijk dat een moederbedrijf meerdere zorgverzekeringsentiteiten onder zich heeft en doet alsof zij onafhankelijk zijn, terwijl bekend is dat deze verschillende entiteiten wel gezamenlijk tellen voor bijvoorbeeld solvabiliteitseisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het goed dat we meerdere zorgverzekeraars in Nederland hebben. Dan is er iets te kiezen. Het principe dat er meerdere entiteiten deel uitmaken van een groep, komt veel voor in ons Nederlandse zorgstelsel. Verzekeraars bundelen hiermee activiteiten als zorginkoop en schadeafhandeling. Ook is het risico van een groep verzekeraars lager en daarmee de kapitaalsvereisten. Wel vind ik het belangrijk dat zorgverzekeraars hierover transparant zijn.
Erkent u dat door het geschuif met vermogens binnen de groep zorgverzekeraars die onder één moederbedrijf vallen er onverantwoord met gemeenschapsgeld kan worden omgegaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik vind dat niet onverantwoord. Zorgverzekeringspremies blijven binnen de zorg en binnen de zorgverzekeringsgroep. Financiële meevallers vloeien terug in de reserves of naar de verzekerden in de vorm van gedempte premiegroei. Wat mij betreft wordt hiermee op verantwoorde wijze om gegaan met gemeenschapsgeld.
Wat betekent het schuiven met vermogens, zoals gebeurt bij Achmea, Zilveren Kruis, De Friesland en FBTO, voor het toezicht van De Nederlandsche Bank en de Nederlandse Zorgautoriteit? Hebben zij voldoende zicht of er oirbaar met de premiegelden wordt omgesprongen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De financiële situatie van verzekeraars zoals Zilveren Kruis, De Friesland en FBTO valt onder toezicht van DNB. Bij wet is verplicht dat verzekeraars solvabiliteitstekorten per direct melden bij DNB. Daarnaast zijn verzekeraars verplicht periodiek financiële rapportages met accountsverklaringen aan DNB aan te leveren. Verzekeraars informeren DNB bovendien proactief over aanstaande kapitaaltransacties binnen de groep en stellen DNB op de hoogte van hun kapitaalbeleid. Op deze manier heeft DNB de financiële problemen bij FBTO tijdig geconstateerd en FBTO gevraagd een herstelplan in te dienen. Ik ben daarmee van mening dat DNB adequaat toezicht kan houden.
Wat gebeurt er met de – met premiegeld – opgebouwde reserves van een zorgverzekeraar, wanneer deze met zijn activiteiten stopt of failliet gaat? Ziet de premiebetaler nog iets terug van de reserve? Kunt u uw antwoord toelichtend?
De reserves van zorgverzekeraars zijn juist onderworpen aan strenge eisen onder Solvency II wetgeving om te voorkomen dat verzekeraars failliet gaan. DNB houdt toezicht met als doel de rechten van polishouders te beschermen en zodoende faillissementen te voorkomen. In de praktijk zal bij beëindiging of dreigend faillissement eerder sprake zijn van een fusie en zal de verzekerde er weinig van merken. Mocht een faillissement toch het geval zijn, dan is het wettelijk zo geregeld dat verzekerden daar niet de dupe van worden en te allen tijde zorg geleverd krijgen. In geval van faillissement wordt de verzekeringsovereenkomst tussen de verzekeraar en verzekeringnemer van rechtswege ontbonden. De rechtspersoon wordt afgewikkeld volgens het toepasselijke wettelijk kader, waarbij eerst de vorderingen van de schuldeisers (in volgorde van hun voorrangspositie) worden vergoed. Vorderingen van verzekeringnemers jegens de failliete zorgverzekeraar worden op grond van de Zorgverzekeringswet door het Zorginstituut Nederland vergoed. Dit geldt overigens alleen voor verzekeringsnemers met een restitutiepolis. Zij kunnen een vordering jegens de failliete zorgverzekeraar hebben indien zij een rekening van een zorgaanbieder zelf hebben betaald. Verzekerden met een naturapolis betalen nooit een rekening zelf en hebben op die grond nooit een vordering op de failliete zorgverzekeraar.
Inherent aan een noodregeling of faillissementprocedure is dat veelal niet aan alle verplichtingen kan worden voldaan, dus de reserve moet worden ingezet om (een deel) van de vorderingen van de schuldeisers te vergoeden. Wanneer een zorgverzekeraar zelf besluit haar activiteiten stop te zetten is statutair bepaald wat er met de nog aanwezige reserves gebeurt, nadat is voldaan aan alle lopende verplichtingen.
Deelt u de mening dat voor de meeste mensen niet duidelijk is dat FBTO Zorg onder Achmea valt, zodat het onwaarschijnlijk is dat het getoonde wanbestuur ertoe bijdraagt dat mensen ervoor zullen kiezen om van zorgverzekeraar over te stappen wegens slecht bestuur?
Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars transparant zijn over het feit dat er meerdere entiteiten onder een zorgverzekeringsgroep vallen. FBTO zorg en Achmea zijn in hun communicatie met klanten en in de voorwaarden voldoende duidelijk over het feit dat FBTO zorg deel uitmaakt van Achmea.
Hoe duidt u de uitspraak van Achmea dat het niet van plan is winst uit te keren3 in het licht van de herhaalde oproep van Achmea om winstuitkering voor zorgverzekeraars toe te staan?4
Ik heb van Achmea begrepen dat winstuitkering uit de zorgverzekeringsgroep niet aan de orde is. Achmea heeft nooit winst uitgekeerd uit de zorgverzekeringsgroep en is dat ook niet van plan. Dit is ook zo in de statuten van zowel Zilveren Kruis als De Friesland vastgelegd.
Het bericht dat psychische hulp aan kwetsbare jongeren ernstig in gevaar is |
|
Nine Kooiman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat medewerkers in de jeugd-ggz aangeven dat jongeren met grote psychische problemen te laat of soms helemaal niet geholpen worden omdat het budget van de betrokken gemeente op is?1
Een kwetsbaar kind dat acuut zorg nodig heeft, moet altijd zo snel mogelijk worden geholpen. Eventuele bestuurlijke of financiële vraagstukken mogen nooit een reden zijn om een kind niet tijdig te behandelen. Ik heb met gemeenten en jeugdhulpaanbieders de afspraak gemaakt wachttijden op regionaal niveau inzichtelijk te maken en afspraken hierover in de inkoopcontracten van 2018 te verwerken. Als er een onevenwichtigheid is tussen vraag en aanbod, dienen de partijen zich tot het uiterste inspannen om tijdige passende hulp aan te bieden binnen professioneel aanvaardbare tijden. Van alle gemeenten en aanbieders verwacht ik dat zij die verantwoordelijkheid nemen. En dat zij regionale expertteams inzetten met overwicht en doorzettingsmacht, om die jeugdigen, die onmiddellijke hulp behoeven, met spoed naar het best beschikbare aanbod te geleiden.
Met de decentralisatie is een goede beweging in gang gezet, maar we zijn er nog niet. Een dergelijke grote verandering heeft nu eenmaal tijd nodig. Ordening, uniformering en samenwerkingsbereidheid is nodig. Om rust te creëren en daarmee ruimte voor vernieuwing. Maar ook om de continuïteit van specialistische hulp te borgen.
Is het waar dat in veel situaties behandelingen met grote vertraging wordt gestart omdat toestemming van de lokale ambtenaar ontbreekt? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat gemeenten en aanbieders verantwoordelijk zijn om tijdig passende hulp aan jeugdigen aan te bieden. Als een mogelijk vertraging van de behandeling zich toch voordoet, kan een beroep gedaan worden op de bestaande klachtenregelingen en in het uiterste geval op de gemeenteraad om omissies in de toekenning en/of beschikking kenbaar te maken. Overigens zijn er gemeenten die beschikkingsarm werken en deze alleen afgeven als een cliënt aangeeft bezwaar te willen maken tegen het voorgestelde aanbod.
Wat vindt u ervan dat zo’n 60 procent van de kinderpsychiaters, -psychologen en andere professionals in de jeugd-ggz aan het eind van het jaar soms geen nieuwe intakes meer kunnen doen vanwege budgetplafonds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Budgetplafonds gelden in de inkooprelatie tussen gemeenten en aanbieders. Jeugdigen mogen hier niet de dupe van worden. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat bijna driekwart van professionals die werken in de jeugd-ggz aangeven dat groeiende wachtlijsten ten grondslag liggen aan de gebrekkige organisatie bij hun gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, dienen gemeenten en aanbieders, waar een onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod zich voordoet, zich tot het uiterste in te spannen om tijdige en passende hulp aan te bieden binnen professioneel aanvaardbare tijden. Het komt inderdaad voor dat bij een aanbieder wachtlijsten ontstaan. Dat hoeft geen probleem te zijn als in de regio voldoende vergelijkbaar aanbod beschikbaar is.
Voor wachttijden worden veel verschillende redenen aangedragen in het artikel van het AD, zoals de budgetplafonds, de gebrekkige gemeentelijke organisatie of wijkteams die kinderen te lang vasthouden. Wachtlijsten kunnen juist ook worden veroorzaakt doordat instellingen onnodig kinderen op de wachtlijst laten staan in plaats van doorverwijzen naar collega-instellingen. En soms willen ouders wachten totdat een hulpverlener vrijkomt waarin zij vertrouwen hebben.
In het NJI-onderzoek over wachtlijsten in historisch en internationaal perspectief, dat de Kamer bij brief van 2 juni 2017 heeft ontvangen, wordt aangegeven dat wachtlijsten een moeilijk grijpbaar fenomeen zijn. Mijn voorganger heeft aanbieders en gemeenten gevraagd wachtlijsten op regionaal te publiceren en afspraken te maken over hoe ermee om te gaan. Tevens verwacht ik veel van de regionale expertteams.
Ten slotte kunnen aanbieders en gemeenten zelf ook onderzoek doen naar werkelijkheden achter veronderstellingen. Een goed voorbeeld hiervoor is de gemeente Roerdalen. Deze gemeente heeft kwalitatief onderzoek verricht naar factoren die leiden tot het gebruik maken van specialistische jeugdhulp.www.roerdalen.nl/portal/nieuws_42665/item/onderzoek-jeugdhulp-Roerdalen_107479.html
Wat vindt u ervan dat 87 procent van de professionals in de jeugd-ggz aangeven dat de werkdruk oploopt, zij meer uren kwijt zijn aan administratie, dat tweederde ervaart dat zij minder tijd hebben om een goede diagnose te stellen en te bepalen welke hulp een jongere nodig heeft? Wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het zorgwekkend dat hulpverleners aangeven dat de administratieve lasten zijn gestegen en dat dit ten koste gaat van de tijd die zij aan zorg kunnen besteden. De aanpak van de administratieve lasten heeft ook de komende kabinetsperiode prioriteit. Het Regeerakkoord bekrachtigt de ingeslagen weg. Er loopt een aantal trajecten uitgevoerd door de VNG, de branches voor aanbieders en mijn ministerie. Een van de belangrijkste maatregelen is het programma Informatievoorziening Sociaal Domein, waarin onder meer uitvoeringsvarianten en standaarden voor berichtenverkeer zijn uitgewerkt. Ik vind het belangrijk dat we het gebruik van die uitvoeringsvarianten blijven stimuleren. Voor het verplicht gebruik van standaarden voor het berichtenverkeer heb ik op 21 december 2017 een wetsvoorstel regionale samenwerking en vermindering uitvoeringslasten naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarnaast wil ik graag spreken met de sector over aanvullende voorstellen om de lasten nog verder terug te dringen.
Voorts heb ik het initiatief genomen samen met mijn ambtsgenoot van J&V om door middel van een verkennend arbeidsmarktonderzoek inzicht te krijgen in de knelpunten (waaronder werkdruk) op de arbeidsmarkt voor jeugdhulpprofessionals en welke oplossingen er mogelijk zijn.
Wat vindt u ervan dat arbeidsvoorwaarden versoberd zijn en dat er minder budget is voor bijscholing? Hoe gaat u dit oplossen?
Het moet aantrekkelijk zijn voor jeugdhulpprofessionals om in de jeugdhulp te werken. Goede arbeidsvoorwaarden en voldoende budget voor bijscholing kunnen hieraan bijdragen. Ze zijn onderdeel van «goed werkgeverschap», dat wil zeggen dat werkgevers een aantrekkelijke werkomgeving bieden aan (huidige en toekomstige) werknemers. Hiervoor zijn werkgevers en werknemers gezamenlijk verantwoordelijk aan de cao-tafel.
De vraag in hoeverre factoren die te maken hebben met arbeidsvoorwaarden en beschikbaarheid van budget voor bijscholing in de huidige situatie van invloed zijn op de in- en uitstroom van jeugdhulpprofessionals, wordt betrokken bij het in mijn antwoord op vraag 5 genoemde arbeidsmarkt verkennend onderzoek in het jeugdhulpdomein.
Overigens wijs ik u er op dat ik werkgevers via het SectorplanPlus Zorg en Welzijn reeds in staat stel om (via regionale sectorplannen) opleidingsprojecten voor nieuwe werknemers te financieren. In dat kader stel ik voor de gehele sector tot 2022 € 325 mln. beschikbaar. Jeugdhulp maakt hier onderdeel van uit. Deze middelen maken deel uit van de verdere ontwikkeling van de zorg- en welzijnsbrede aanpak voor de arbeidsmarkt. Dit voorjaar ontvangt u hierover meer informatie.
Wat vindt u ervan dat slechts 13 procent van de professionals in de jeugd-ggz nog vertrouwen in heeft dat de huidige problemen opgelost worden? Hoe gaat u dit vertrouwen terug winnen?
Het beeld dat naar voren gebracht is in het betreffende AD artikel naar aanleiding van het onderzoek van Investico, dient mijns inziens te worden genuanceerd. Ik deel echter de naar voren gebrachte zorgen. Het is een niet een geheel nieuw beeld (groot deel zaken speelde ook al voor de invoering van de Jeugdwet). Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven, is met de decentralisatie een goede beweging in gang gezet. Maar we zijn er nog niet. Daarom lopen er de nodige acties o.a. op het terrein van wachttijden, terugdringen administratieve lasten, ordening en uniformeren van het zorglandschap, kwaliteit wijkteams en een arbeidsmarktverkennend onderzoek.
Daarnaast verwacht ik ook dat de jeugd ggz sector zelf haar verantwoordelijkheid neemt in het oplossen van problemen. Bijvoorbeeld dat er heldere informatie moet komen over wachttijden, dat jeugdhulpaanbieders kinderen doorverwijzen als het budgetplafond is bereikt en dat er meer integrale hulp voor geestelijke en gedragsproblematiek tot stand komt. Verder dat kennis en kunde (van de specialistische hulp) in alle segmenten van jeugdhulpverlening beschikbaar komt, dat ouders en kinderen door de behandelaar bij de hand worden genomen bij het vinden van de juiste zorg en ondersteuning en dat de hulp aansluit bij wat kinderen en ouders echt nodig hebben. Hierover ga ik met de sector in gesprek.
Het bericht dat afhaalpunten voor pakketjes worden misbruikt door de tabaksbranche |
|
Nine Kooiman |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat tabaksspeciaalzaken vaak ook dienen als pakketpunt voor het ophalen of terugbrengen van online bestelde pakketjes?1
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die hun pakketje ophalen bij een tabaksspeciaalzaak niet geconfronteerd worden met zichtbare en grote hoeveelheden tabaksproducten? Kunt u dit toelichten?
In het ter internetconsultatie voorgelegde ontwerpbesluit houdende wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit is bepaald dat vanaf 2022 een uitstalverbod zal gelden in alle verkooppunten met uitzondering van speciaalzaken die slechts tabaksproducten, aanverwante producten en daarbij behorende accessoires in de handel brengen. Dit betekent dat bij alle winkels en speciaalzaken die dienen als afhaalpunt voor het ophalen van pakketten, mensen niet meer geconfronteerd worden met zichtbare tabaksproducten.
Acht u het consistent dat het uitstalverbod van sigaretten, bedoeld om sigaretten in supermarkten en tankstations aan het zicht te onttrekken, niet geldt voor zaken waar pakketjes worden opgehaald? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo neen, wat gaat u er aan doen om deze inconsistentie te verhelpen?
Ik acht het ontwerpbesluit consistent omdat daarin voor alle winkels die dienen als afhaalpunt voor het ophalen van pakketten het uitstalverbod geldt.
Herkent u de signalen dat de tabaksbranche lobbyt via de NSO, de branchevereniging voor tabaksdetailhandel en de VVP, Vereniging van Postretailers? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Op grond van artikel 5, derde lid, van het WHO-kaderverdrag inzake tabaksontmoediging mag de tabaksindustrie geen invloed hebben op het tabaksontmoedigingsbeleid. Contact met de tabaksindustrie vindt alleen plaats als het gaat over uitvoeringstechnische kwesties, voor zover het op generlei wijze invloed heeft op de beleidsplannen op het gebied van tabaksontmoediging. Dit geldt ook voor de tabakslobby. Ik ben op de hoogte dat de tabakindustrie via andere organisaties lobbyt. Ik acht het niet noodzakelijk dit nader te onderzoeken.
Wat bent u voornemens te doen om het lobbyverbod met de tabaksindustrie actief te handhaven?
Artikel 5, derde lid, van het WHO-kaderverdrag inzake tabaksontmoediging bindt de staat en zijn organen. Door middel van een brief zijn alle ministeries, provincies en gemeenten op de hoogte gesteld van de verplichting die uit deze bepaling voortvloeit. Daarbij zijn zij ook gewezen op de lobbypraktijken van de tabaksindustrie. Het is aan alle organen zelf om het lobbyverbod met de tabaksindustrie actief te handhaven.
Het bericht dat de kindergeneeskunde afdeling en verloskunde afdeling van het Scheper ziekhuis tijdelijk sluiten |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de kinderafdeling en de verloskunde afdeling van het Scheper ziekenhuis tijdelijk dicht gaan omdat er een tekort is aan kinderartsen?1
Van Treant, waar het Scheper Ziekenhuis onderdeel van is, heb ik begrepen dat de kinderafdeling en de afdeling acute verloskunde in ieder geval tot 18 december open kunnen blijven. Dit is het resultaat van een zoektocht naar kinderartsen van het ziekenhuis en de grootste zorgverzekeraar uit de regio, die het ondanks dat de zorgplicht niet in gevaar is, onwenselijk vindt als de afdelingen kindergeneeskunde en acute verloskunde in Emmen zouden moeten sluiten. Artsen van het UMC Groningen houden de afdelingen deze week, samen met de kinderartsen van de Treant locaties Stadskanaal en Hoogeveen, 24/7 open. In deze week hoopt Treant nieuwe kinderartsen aan te trekken of een nieuwe afspraak met het UMC Groningen te maken. Als dat onverhoopt niet lukt, zullen de afdelingen tijdelijk moeten sluiten vanaf 19 december. Het ziekenhuis wil deze periode echter zo kort mogelijk houden, aldus Treant. Daarnaast willen de zorgverzekeraars en ziekenhuizen op korte termijn tot afspraken komen om de acute verloskunde in deze regio op structurele wijze te borgen.
Ik vind het uiteraard niet prettig dat het ziekenhuis mogelijk wegens een personeelstekort besluit deze twee afdelingen tijdelijk te sluiten. Ik heb hier zelf echter geen rol in. De organisatie van de zorg in de regio is primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar is op grond van zijn zorgplicht verplicht om ervoor te zorgen dat er voor zijn verzekerden voldoende en tijdige zorg beschikbaar is. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet daar op toe. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (hierna: de Inspectie) ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Treant heeft mij laten weten dat er een speciaal team is geformeerd dat zich voorbereidt op een eventuele tijdelijke sluiting. Dat team neemt maatregelen die nodig zijn om deze zorg te leveren bij de Treant locaties in Hoogeveen en Stadskanaal. Zo wordt extra capaciteit gerealiseerd door inzet van personeel. Daarnaast doet Treant een beroep op andere ziekenhuizen in de regio.
De NZa heeft mij laten weten dat er door het sluiten van de afdeling acute verloskunde geen strijd ontstaat met de zogenaamde «45 minuten-norm», aangezien Emmen geen «gevoelig ziekenhuis» is (zie ook Kamerstuk 29 247, nr. 246). De NZa heeft contact met de grootste zorgverzekeraar in de regio. De zorgverzekeraar heeft de NZa laten weten dat er geen «witte vlekken» ontstaan en dat de bereikbaarheid van de acute zorg door het mogelijk sluiten van de acute verloskunde in Emmen niet in gevaar komt. Dit is ook zo geconcludeerd in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) in die regio, het Acute Zorg Netwerk Noord-Nederland, aldus de NZa. De zorgverzekeraar heeft intensief contact met alle ketenpartijen zodat de zorg zo goed mogelijk kan worden gecontinueerd. De NZa heeft geen signalen dat de zorgplicht van de verzekeraar (noch voor de acute verloskunde, noch voor de kindergeneeskunde) in gevaar zou komen door het sluiten van de betreffende afdelingen, maar houdt uiteraard vinger aan de pols.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (hierna: Inspectie) volgt de ontwikkelingen in Emmen uiteraard ook; zie in dit kader mijn antwoord op vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat zwangere vrouwen voor hun bevalling moeten uitwijken naar ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal? Kunt u aangeven of de geldende aanrijtijden door deze maatregel nog wel geborgd zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 1. In aanvulling daarop kan ik over de aanrijtijden van de ambulances het volgende zeggen.
De zorgverzekeraar en het ROAZ in Noord-Nederland onderhouden nauw contact. Indien er veranderingen plaatsvinden in het aanbod van de acute zorg, zoals nu mogelijk het geval is, dan treedt hierop een protocol in werking. Hierdoor zijn vrijdag alle betrokken organisaties in deze regio bijeengekomen en hebben zij de verwachte gevolgen besproken.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is in dit overleg in de eerste plaats geconstateerd dat er geen «witte vlekken» zijn waar de bereikbaarheid van de acute zorg door het mogelijk sluiten van de acute verloskunde in Emmen in gevaar komt. Emmen is immers geen «gevoelig ziekenhuis» voor de zogenaamde «45 minuten-norm».
Wel is het zo dat er extra reistijd optreedt voor de ambulances, en dit heeft invloed op de beschikbare ambulancecapaciteit. De zorgverzekeraar heeft aangegeven dat daarom meer ambulances ingezet gaan worden in de regio Emmen.
Momenteel wordt geanalyseerd welk effect de voorgenomen sluiting precies heeft op de rijtijden van de ambulances en deze definitieve analyses worden op 12 december besproken in het volgende overleg van het ROAZ. Dan zal definitief de impact van de mogelijke sluiting duidelijk worden.
Kunnen de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal de extra druk aan, gezien zij onvoldoende capaciteit hebben om bij te springen in het Scheper ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over de berichten dat personeel van de afdelingen verloskunde en kindergeneeskunde in het Scheper ziekenhuis woest zijn, omdat bestuurders niet geluisterd hebben naar suggesties voor oplossingen die vanaf de werkvloer door gynaecologen, verpleegkundigen en verloskundigen zijn aangedragen?
Bestuurders moeten openstaan voor signalen van de werkvloer. Dat vind ik een basisvoorwaarde voor goed bestuur in de zorg. Ik snap goed dat het voor medewerkers frustrerend is wanneer zij het gevoel hebben niet gehoord te worden. Het is aan het bestuur van Treant om in dialoog met interne en externe betrokkenen te komen tot een goede oplossing voor de ontstane situatie.
Treant heeft mij laten weten dat het de emoties van medewerkers begrijpt. Voorafgaand aan de tijdelijke sluiting is er regelmatig met de direct betrokkenen gesproken en zijn er verschillende bijeenkomsten met medewerkers georganiseerd, aldus Treant.
Bent u bereid uit te zoeken waarom de bestuurders van het ziekenhuis niet willen luisteren naar oplossingen van het personeel om de tekorten aan artsen op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u de gedachte onder personeel van de kindergeneeskunde afdeling en de verloskunde afdeling dat zij vrezen voor een ontmanteling van het fusieziekenhuis, omdat het ziekenhuis verlies draait? Kunt u hun zorgen wegnemen?
Ik heb begrip voor de emoties van de medewerkers. Van Treant heb ik begrepen dat het ziekenhuis er conform zijn beleidsplan naar zal blijven streven om op alle locaties, dus ook in Emmen, 24/7 acute verloskunde te kunnen blijven leveren.
Hoe heeft de Raad van Toezicht van het Scheper ziekenhuis geoordeeld over de tijdelijke sluiting van deze afdelingen en de suggesties van oplossingen die aangedragen zijn van personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Treant heeft mij laten weten dat de Raad van Toezicht vertrouwen heeft in de wijze waarop dit probleem wordt aangepakt en achter de aanpak van de Raad van Bestuur staat.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd betrokken geweest bij de beslissing van de bestuurders om de kindergeneeskunde en de verloskunde te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De raad van bestuur van Treant heeft de Inspectie geïnformeerd over het besluit en de achtergrond daarvan. Het is de raad van bestuur die verantwoordelijk is voor het leveren van goede en veilige zorg. De inspectie ziet hierop toe. De raad van bestuur van Treant heeft vastgesteld dat de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel, een van de voorwaarden voor goede en veilige zorg, niet gegarandeerd kon worden en heeft gemeend dat een (tijdelijke) sluiting van de genoemde afdelingen de meest passende maatregel is. De Inspectie blijft de ontwikkelingen volgen.
Welke maatregelen gaat u (laten) treffen om te zorgen dat er zo snel mogelijk kinderartsen ingezet worden in het Scheper ziekenhuis, zodat de afdelingen kindergeneeskunde en verloskunde weer open kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wilt u deze vragen met spoed behandelen en de antwoorden de Kamer doen toekomen voor de begrotingsbehandeling van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De lange wachtlijsten en de tekorten in de jeugdzorg |
|
Nine Kooiman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Kassa waarin pijnlijk duidelijk werd dat de wachtlijsten voor kinderen en gezinnen in de jeugdzorg maar blijven aanhouden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat kinderen die acute zorg nodig hebben, deze zorg niet op tijd krijgen? Welke spoedmaatregelen gaat u treffen?
Acute situaties zijn veelal complex en behoeven maatwerk. Daarom dring ik er bij gemeenten en aanbieders op aan om regionale expertteams in te zetten met overwicht en doorzettingsmacht, om die jeugdigen die onmiddellijke hulp behoeven, met spoed naar het best beschikbare aanbod te geleiden.
Wat is uw reactie op het feit dat hulpverleners aangeven dat de bureaucratie 25% tot 35% is gestegen sinds de invoering van de Jeugdwet in 2015? Welke aanvullende maatregelen gaat u te treffen om deze alsmaar stijgende bureaucratie aan te pakken?2
Ik vind het zorgwekkend dat hulpverleners aangeven dat de bureaucratie is gestegen en dat dit ten koste gaat van de tijd die ze aan zorg kunnen besteden. Met de invoering van de Jeugdwet zijn de administratieve lasten in de toegang en voor de cliënt met het verdwijnen van de indicatiestelling sterk gedaald. Tegelijkertijd betekent de decentralisatie dat een zorgaanbieder met meer financiers afspraken moet maken en leidt dit tot stijgende administratieve lasten. In de brief van 30 maart 2017, waarnaar de vragensteller verwijst, is een agenda gepresenteerd die momenteel wordt uitgevoerd door mijn ministerie, de VNG en de branches voor aanbieders. Eén van de belangrijkste maatregelen uit deze agenda is het Programma Informatievoorziening Sociaal Domein. In dit project van gemeenten en aanbieders zijn uitvoeringsvarianten en standaarden voor berichtenverkeer uitgewerkt. Uit een monitor blijkt dat er in de afgelopen periode een toename is van het gebruik van deze standaarden hetgeen een aanzienlijke vermindering van administratieve lasten oplevert zeker als gemeenten kiezen voor een taakgerichte bekostiging. Ik vind het dus belangrijk dat we het gebruik van deze standaarden blijven stimuleren. Ik sta daarnaast open voor aanvullende voorstellen van gemeenten, aanbieders, professionals, toezichthouders en cliënten om de registratielast tegen te gaan en maak hierover graag nadere afspraken. Ik zal dat proces actief stimuleren.
Bent u bereid om te onderzoeken wat de oorzaken en de gevolgen zijn van deze verder gestegen bureaucratie zijn en hoe groot deze toename is? Zo nee, waarom niet?
Mijn prioriteit is het invoeren van de uitvoeringsvarianten en standaarden. Daarnaast is er al veel bekend (ik verwijs daarbij o.a. naar het onderzoek van Q-consult zoals opgenomen in brief van 30 maart en naar recente rapporten uit de sector zelf). Alle partijen hebben hierin verantwoordelijkheid, zeker nu uit eerdere onderzoeken in de curatieve zorg en in het traject administratieve lasten Jeugdwet/Wnmo2015 laten zien dat veel lasten niet te herleiden zijn naar rijksbeleid, maar naar (beleids)regels van gemeenten en aanbieders/professionals zelf.
Hoe staat het met het wetsvoorstel terugdringen uitvoeringslasten, zoals aan de Kamer toegezegd? Wanneer wordt deze in consultatie gebracht? Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot het probleem van de lange wachtlijsten in de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Op 30 juni 2017 heeft het Kabinet ingestemd met het wetsvoorstel vermindering uitvoeringslasten en regionale samenwerking en is het voor advies toegezonden aan de Raad van State. In dit wetsvoorstel wordt, in de Jeugdwet en Wmo 2015, een delegatiegrondslag opgenomen voor een ministeriele regeling voor nadere regels die kunnen gaan over de wijze van bekostiging, de wijze van gegevensuitwisseling en de wijze van verantwoording. Ik verwacht dit wetsvoorstel nog dit jaar aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Dit wetsvoorstel heeft geen directie relatie met het probleem van de lange wachtlijsten in de jeugdzorg. Het beoogde doel van het wetsvoorstel en de regeling is dat alle gemeenten en aanbieders gebruik maken van dezelfde standaardwerkwijzen, waardoor de vermijdbare administratieve lastendruk afneemt en er meer tijd resteert voor de client (in jeugdzorg).
Hoe kijkt u aan tegen het starten van de petitie door individuele en verenigde psychologen, psychotherapeuten, (kinder) psychiaters, ouders, hoogleraar Vermeiren en Youp van het Hek om de bureaucratie en de toegenomen ongelijkheid in rechten tussen kinderen door de lokale verschillen in kwaliteit van jeugdhulp aan te pakken? Bent u bereid om de eisen van deze petitie over te nemen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Ik heb grote waardering voor de inzet van individuele en verenigde psychologen, psychotherapeuten, (kinder)psychiaters en andere betrokkenen op het terrein van de Jeugd GGZ. En ik ben het eens met de ondertekenaars van de petitie dat de kwaliteit van de zorg overal moet voldoen aan dezelfde professionele standaarden en aan de wettelijke kwaliteitseisen. En ook is het van belang dat elk kind de ondersteuning krijgt die het nodig heeft.
Met de invoering van de nieuwe Jeugdwet hebben we de keuze gemaakt om de jeugd-ggz uit de Zorgverzekeringswet te halen, en samen met andere vormen van jeugdhulp onder de verantwoordelijkheid van de gemeente te brengen. De achterliggende gedachte is dat het bijeenbrengen van alle vormen van jeugdhulp in het gemeentelijk domein ervoor gaat zorgen dat kinderen en gezinnen, die vaak te maken hebben met meerdere problemen (waaronder psychische), eerder dan voorheen de juiste hulp krijgen. En dat de hulp die wordt ingezet effectiever is. Daar sta ik ten volle achter.
Een ingrijpende verandering als een stelselwijziging heeft echter tijd nodig. Daarom is in het Regeerakkoord opgenomen dat er geen ingrijpende stelselwijzigingen gaan plaatsvinden, maar dat we vooral knelpunten gaan aanpakken. Zoals hierboven weergegeven onder het antwoord op vraag 4, deel ik de zorgen over de bureaucratie. Ik ben echter niet van mening dat er sprake is van toegenomen ongelijkheid in rechten van kinderen. Doordat gemeenten nu de integrale verantwoordelijkheid hebben voor de jeugdhulp, kunnen zij maatwerk leveren in individuele gevallen. Uiteraard moeten zij daar bij een scherp oog hebben voor de kwaliteit. Dat betekent ook dat overal in Nederland de jeugdhulp moet voldoen aan dezelfde wettelijke kwaliteitseisen en dat overal de professionele standaarden moeten worden gerespecteerd.
Wat is uw reactie op de noodoproep van gemeenten die aangeven dat ongeveer een kwart van alle 388 gemeenten kampt met grote tekorten op de jeugdzorg?5
Hierover vindt veelvuldig overleg plaats met gemeenten. Deze gesprekken heb ik onlangs geïntensiveerd. Van belang is dat eindelijk glashelder wordt wat de omvang van de financiële tekorten op Jeugd zijn, welke oorzaken hierachter liggen, en wat de gevolgen zijn. Pas wanneer helder is wat de precieze oorzaak van het probleem is, kan het goede gesprek worden gevoerd over een passende oplossing. Een verdeelprobleem kent namelijk een andere oplossing dan wanneer er sprake is van een volume-, uitvoerings- of een beleidsprobleem.
Binnenkort komt er ook weer zicht op de realisatiecijfers van gemeenten over het jaar 2016.
Bent u bereid om het € 300 miljoen tekort op de jeugdzorg aan te vullen? Bent u zich ervan bewust dat als de regering de dividendbelasting niet afschaft er voldoende geld beschikbaar is om deze kinderen en gezinnen wel te helpen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om alle vragen afzonderlijk te beantwoorden, aangezien vragensteller ook moeite gedaan heeft om al deze vragen zorgvuldig en apart te formuleren?
Voor de samenhang in de beantwoording heb ik de vragen 7 en 8 samen beantwoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de GGZ op 29 november 2017?
Het is – vanwege de noodzakelijke afstemming met derden – helaas niet gelukt om deze vragen te beantwoorden voor het AO GGZ van 29 november.
De beschikbaarheid van bacteriofagen als alternatief voor antibiotica |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar d.d. 30 oktober 2017 over het gebruik van bacteriofagen als alternatief voor antibiotica?1
Ja.
Snapt u de onrust die is ontstaan over het feit dat een behandeling met bacteriofagen in Nederland niet mogelijk is, terwijl dit in Georgië behoort tot de reguliere behandeling? Kunt u dit toelichten?
Patiënten willen de beste behandeling krijgen voor hun klachten of aandoening. Zeker als het gaat om (multi-)resistente bacteriën, waarbij antibiotica niet meer werken. De Radar uitzending liet zien dat fagenbehandeling een praktisch bruikbare werkwijze is. In de antwoorden hieronder licht ik toe dat nog weinig klinisch bewijs hiervoor beschikbaar is. Ook geef ik aan dat een behandeling met bacteriofagen of producten die daarop gebaseerd zijn onder voorwaarden mogelijk en ook praktisch gebruikt is in Nederland.
Vindt u het ook onwenselijk dat commerciële partijen voor veel geld reisjes naar Georgië aanbieden om mensen die ten einde raad zijn, te kunnen laten behandelen met bacteriofagen?
Veel geld verdienen aan patiënten die op zoek zijn naar een behandeling in het buitenland is vanuit een ethisch oogpunt moeilijk verdedigbaar. Het gaat echter om commerciële diensten die niet wettelijk verboden zijn. Het is niet aan mij om te oordelen over de wenselijkheid hiervan.
Hoe kijkt u aan tegen de inzet van bacteriofagen als een mogelijke oplossing voor de toenemende antibiotica resistentie? Kunt u dit toelichten?
Ik vind de inzet van bacteriofagen een interessante ontwikkeling die kan bijdragen aan de wereldwijde strijd tegen antibiotica resistentie. Door een gebrek aan gedegen klinisch onderzoek zijn echter ook veel vragen over de werking en toepasbaarheid van fagen, en ze werken niet voor alle type bacteriën en infecties. Meer onderzoek is dan ook nodig voordat fagen op grotere schaal toegepast kunnen worden in de zorg.
Is er in Nederland reeds onderzoek gedaan naar het gebruik van bacteriofagen?
Er is in Nederland zeker onderzoek gedaan naar bacteriofagen, en thans is dit onderzoek nog gaande. Voor onderzoek bij mensen moet volgens de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) aan eisen worden voldaan en dit wordt getoetst door de Medisch Ethische Toetsingscommissies (METC’s).
Bij meerdere universiteiten en academische centra in Nederland is kennis over fagen beschikbaar. Hieronder wordt een aantal voorbeelden genoemd van zowel klinisch onderzoek met patiënten als onderzoek naar de toepassing van fagen in andere domeinen zoals de levensmiddelentechnologie.
Het UMC Utrecht is gestart met een biobank met bacteriofagen waarmee onderzoek gedaan wordt, en onderzoekt de mogelijkheden om begin 2018 patiëntgebonden wetenschappelijk onderzoek te starten.
Het Nederlandse biotech bedrijf Micreos voert in samenwerking met Erasmus MC een klinische studie uit met een op fagentechnologie gebaseerd product tegen huidinfecties bij mensen.
Micreos ontwikkelt ook bacteriofagen tegen bacteriën die voedselbederf veroorzaken.
In het inmiddels afgelopen ALTANT programma2 (ALTernatieven voor ANTibiotica) is onderzoek gedaan naar het gebruik van bacteriofagen om infecties bij varkens tegen te gaan.
Het RIVM voert momenteel een grondige literatuurstudie uit naar wat nu al bekend is over de werking van bacteriofagen en de (on)mogelijkheden. Ook zal een team van RIVM experts begin 2018 een bezoek brengen aan het Eliava instituut in Georgië. Zo wil ik meer inzicht krijgen in de werkwijze in Georgië, de resultaten daarvan, en de mogelijke baten voor patiënten in Nederland.
Bent u bereid om het gebruik van bacteriofagen in een gecontroleerde onderzoeksomgeving mogelijk te maken in een academisch ziekenhuis? Zo ja, wat is er nodig om dit te faciliteren? Zo nee, kunt u dit toelichten en aangeven welke andere mogelijkheden er zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten hoeveel budget beschikbaar is voor onderzoek naar bacteriofagen, in het kader van onderzoek naar antibioticaresistentie?
Voor onderzoek naar antibioticaresistentie loopt een aantal nationale en internationale programma’s, ik noem hieronder de meest relevante programma’s voor Nederlandse onderzoekers:
ZonMw programma Antibiotica Resistentie, met een budget van 16 miljoen euro in de periode 2016–2023. Een van de onderzoeksthema’s in dit programma is «Mechanismen en doelen voor nieuwe antibiotica en alternatieven voor antibiotica».
VWS heeft samen met de topsector Chemie in mei 2017 een nieuw onderzoeksprogramma opengesteld dat zich specifiek richt op toegepast onderzoek naar antibiotica en alternatieven voor antibiotica, waar onderzoekers en bedrijven subsidie kunnen aanvragen. Hierin heeft VWS 4,8 miljoen euro geïnvesteerd.
Joint Programming Initiative Antimicrobial Resistance (JPIAMR) is een internationale samenwerking van onderzoeksfinanciers. Binnen het JPIAMR worden subsidierondes opengesteld met diverse onderwerpen die van belang zijn voor een «One Health» aanpak van antibiotica resistentie. Afhankelijk van het onderwerp van een subsidie-oproep kunnen ook onderzoeksvoorstellen met bacteriofagen worden ingediend. In de meest recente subsidieronde was bijvoorbeeld 11,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor preventie, controle, en interventies voor infecties.
EU onderzoeksprogramma’s zoals de Horizon 2020. Uit het 7e Europese Kaderprogramma, de voorganger van Horizon 2020, is het project Phagoburn gefinancierd. Dit project onderzoekt de werking van faagtherapie bij patiënten met geïnfecteerde brandwonden. Hiervoor is 3,8 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Naast het project Phagoburn zijn in bovenstaande onderzoeksprogramma’s geen aanvragen voor onderzoek met bacteriofagen toegekend. Het beschikbare budget in onderzoeksprogramma’s is bedoeld voor alle aanvragers die voldoen aan de opgestelde criteria. Een onafhankelijke beoordelingscommissie met (internationale) experts beoordeelt de onderzoeksprojecten op kwaliteit en inhoud.
Het voornemen van Zilveren Kruis om geneesmiddelen voor een jaar te verstrekken in plaats van maximaal drie maanden |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat Zilveren Kruis afwijkt van de prescriptieregeling en apothekers oplegt om medicijnen met een lagere prijs dan 500 euro per maand voor een heel jaar voor te schrijven en af te leveren in plaats van maximaal drie maanden?1
Zilveren Kruis wijkt met haar inkoopbeleid niet af van de prescriptieregeling. De prescriptieregeling is een regeling van negen branchepartijen in de zorg en bevat vier afspraken over de aflevertermijn van geneesmiddelen. In de bijlage3 zijn deze afspraken opgenomen. In de prescriptieregeling zoals deze door partijen is ondertekend zijn geen afspraken gemaakt over goedkope geneesmiddelen voor chronisch gebruik.
Zilveren Kruis heeft in haar inkoopbeleid extramurale farmacie 2018 aangegeven dat ze, in navolging op de wensen van hun klanten, flexibele afgiftetermijnen mogelijk wil maken. In de contractbesprekingen tussen apothekers en zorgverzekeraars worden hierover gezamenlijk afspraken gemaakt. De flexibele aflevertermijnen hebben alleen betrekking op de aflevertermijn van goedkope geneesmiddelen voor chronisch gebruik. Volgens informatie die ik heb ingewonnen bij Zilveren Kruis gaat het over een (beperkt) deel van de geneesmiddelen die ter hand gesteld worden door de apotheek. Bij voorbaat uitgesloten van langere aflevertermijnen zijn bijvoorbeeld de weekleveringen, de eerste uitgiften, de dure medicatie, de niet chronische medicatie en de medicatie in de palliatieve fase.
Acht u het wenselijk dat Zilveren Kruis eenzijdig afwijkt van het landelijke prescriptieakkoord?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat zal volgens u het effect zijn van de keuze van Zilveren Kruis om over te gaan tot een voorschrijf- en uitgiftetermijn van een jaar op de verspilling en beschikbaarheid van geneesmiddelen?
Doelmatig inkopen is een verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar en vormt de basis van het nieuwe inkoopbeleid van Zilveren Kruis. Zilveren Kruis gaat niet zelf over voorschrijf- of uitgiftetermijnen, dit wordt namelijk door de voorschrijver bepaald in overleg met de patiënt. Zilveren Kruis maakt alleen de verlenging van de termijnen mogelijk zodat niet bij iedere patiënt vastgehouden hoeft te worden aan een termijn van drie maanden. De jaarlevering moet worden gezien als een uiterste periode. Een gepaste aflevertermijn kan bijvoorbeeld ook vier of zes maanden zijn.
De voorschrijver kan met dit nieuwe beleid per patiënt een gepaste aflevertermijn bepalen, hierbij rekening houdend met enerzijds belangen en wensen van de patiënt zelf en anderzijds risico’s op het gebied van o.a. medicatieveiligheid en verspilling. In het AO Geneesmiddelenbeleid van 22 november jl. heb ik aangegeven dat ik vind dat er een goede balans moet zijn tussen deze wensen en de risico’s. Het aantal geneesmiddel-gerelateerde ziekenhuisopnamen blijft stijgen en daarom moet medicatieveiligheid in de afweging meegenomen worden. Het verlengen van de voorschrijf- en aflevertermijn zal dus niet voor iedere patiënt met chronische medicatie geschikt zijn. De voorschrijver zal met de patiënt in de spreekkamer samen besluiten wat een gepaste termijn is.
Deze werkwijze wordt ondersteund door Patiëntenfederatie Nederland, die aan mij heeft laten weten te streven naar persoonsgerichte zorg en maatwerk per patiënt, en geen vast «regime» van driemaandelijkse uitgifte voor alle patiënten te willen.
Nadat de termijn is bepaald, is het aan de apotheker om deze op te volgen. De apotheker mag het recept niet eenzijdig aanpassen. Indien de apotheker echter op farmacotherapeutische gronden de aflevertermijn onverantwoord vindt, dan kan hij/zij hierover in overleg treden met de voorschrijver. Het belang van de patiënt staat voorop. Het is dan aan de voorschrijver om de termijn al dan niet aan te passen.
Het nieuwe beleid zal weinig effect hebben op de beschikbaarheid van geneesmiddelen. Voor preferente geneesmiddelen zijn door Zilveren Kruis leveringsgaranties afgesproken met de fabrikant.
Begrijpt u het ongenoegen van artsen en apothekers ten aanzien van het hanteren van een voorschrijf- en uitgiftetermijn van een jaar? Kunt u dit toelichten?
Ik kan me voorstellen dat het mogelijk maken van gepaste aflevertermijnen een verandering teweeg brengt in de werkwijze van voorschrijvers en apothekers. Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat zij wil dat geneesmiddelen voor een gepaste termijn worden voorgeschreven en terhandgesteld, idealiter van doktersconsult tot doktersconsult. Dat betekent dat de apotheker niet meer standaard driemaandelijks herhaalmedicatie verstrekt. Dat gaat mogelijk gepaard met verlies van inkomsten voor de apotheker. Zilveren Kruis heeft overigens aangegeven met de apotheker mee te willen denken in de omslag van betaling van distributie naar betaling voor zorg. Dat is een meerjarig proces.
Ik ga ervan uit dat dit soort overwegingen een onderdeel zijn van de contractbesprekingen tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Welke acties gaat u ondernemen om Zilveren Kruis te houden aan het landelijke prescriptieakkoord? Kunt u dit toelichten?
De huidige prescriptieregeling gaat over inzet van nieuwe medicatie, dure medicatie en medicatie in de palliatieve fase. De regeling gaat niet over inzet van goedkope chronische medicatie. Ik vertrouw erop dat de verwarring hierover eenvoudig kan worden weggenomen door partijen zelf, indien nodig bijvoorbeeld door het maken van landelijk nieuwe prescriptieafspraken op dit punt.
Heeft u een beeld van hoeveel mensen medicijn ontrouw zijn en hun medicijnen dus niet innemen?
De therapietrouwmonitor van het NIVEL geeft een overzicht van de therapietrouw bij verschillende aandoeningen. Per aandoening en per regio verschilt de therapietrouw. Volgens de monitor is bijvoorbeeld ruim negen op de tien diabetespatiënten therapietrouw. Van patiënten die ADHD-geneesmiddelen of onderhoudsmedicatie voor astma/COPD gebruiken is zes op de tien therapietrouw.
Bent u het ermee eens dat wanneer medicijnen voor een jaar meegegeven worden, er minder zicht is op daadwerkelijk inname van medicijnen en de medicijn trouwheid kan afnemen?
Zowel de voorschrijver als het apotheekteam vervullen een belangrijke rol bij het goed gebruiken van medicatie door de patiënt. Er zal door de voorschrijver, samen met de patiënt, een juiste afweging gemaakt worden bij het al dan niet toepassen van langere aflevertermijnen. Dit zal van patiënt tot patiënt verschillen. Therapietrouw is een van de factoren waarmee rekening moet worden gehouden.
Het verlengen van de voorschrijf- en aflevertermijn betekent niet dat apothekers en voorschrijvers geen zorg meer mogen verlenen. Het contactmoment met de patiënt hoeft niet één op één gekoppeld te zijn aan het aflevermoment. Omdat de bekostiging van het apotheekteam gebaseerd is op de terhandstellingen, is dit onderwerp van de contracteergesprekken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars.
Vindt u ook dat apothekers een belangrijke rol hebben in het signaleren van mensen die niet medicijn trouw zijn en deze rol minder goed kunnen vervullen als zij voor een jaar gaan voorschrijven?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat zorgverzekeraars hun afspraken met huisartsen niet nakomen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat zorgverzekeraars hun afspraken met huisartsen uit het zorgakkoord voor 2018 niet nakomen?1
Ja.
Vindt u het ook zo zorgelijk dat zorgverzekeraars hun hand op de knip houden en weigeren de afspraken uit het zorgakkoord na te komen om te investeren in kwetsbare groepen?
In het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2018 hebben de partijen afgesproken om te investeren in de huisartsenzorg en in de organisatiekracht van de eerste lijn. Doel is om de toenemende vraag aan zorg beter op te kunnen vangen en de samenwerking te bevorderen. De investeringen moeten ervoor zorgen dat er meer tijd komt voor de patiënt, in het bijzonder rondom de zorg voor ouderen en in achterstandswijken. Daarnaast moeten de investeringen terecht komen bij het praktijkmanagement, de avond/nacht/weekend-zorg en in de organisatie en infrastructuur. Afgesproken is dat zorgverzekeraars zich samen met huisartsen in 2018 zullen inzetten om hier lokaal en regionaal afspraken over te maken.
Uit recente berichtgeving blijkt dat huisartsen vinden dat zorgverzekeraars meer moeten investeren in de zorg aan kwetsbare, thuiswonende ouderen en voor patiënten in achterstandswijken. De vraag aan zorg voor deze patiënten neemt toe, maar huisartsen vinden dat zij dat niet terug zien in de financiering die zij krijgen vanuit zorgverzekeraars.
Op dit moment is de contractering van huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg voor 2018 nog in volle gang. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en huisartsen om daarbij invulling te geven aan de afspraken uit het bestuurlijk akkoord.
De voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft de zorgverzekeraars nadrukkelijk opgeroepen om in gesprek te gaan met huisartsen of samenwerkingsverbanden die serieuze plannen of ambities hebben op de afspraken uit het bestuurlijk akkoord 2018 en samen met hen uitvoering te geven aan deze plannen. Begin november is in een bestuurlijk overleg nogmaals afgesproken dat de gemaakte afspraken in het bestuurlijk akkoord niet vrijblijvend zijn. Ik ga er van uit dat de partijen goed met elkaar in gesprek blijven en dat ze er uit komen.
Is het vaker voorgekomen dat zorgverzekeraars afspraken uit zorgakkoorden niet zijn nagekomen? Zo ja, wanneer is dit het geval geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat kwetsbare ouderen en patiënten in achterstandsituatie de dupe worden van zorgverzekeraars die weigeren te investeren in meer en betere zorg voor deze groepen, zoals is overeengekomen in het zorgakkoord voor 2018?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de extra groeiruimte die in het zorgakkoord beschikbaar is gesteld om te investeren in de zorg voor kwetsbare groepen, ook daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden, nu blijkt dat zorgverzekeraars hier vanaf zien?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de interpretatie van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) dat de 200 miljoen bedoeld is om de stijgende kosten voor huisartsenzorg te dekken als maximale groeiruimte en niet een extra investering voor kwetsbare groepen?3
In het bestuurlijk akkoord is afgesproken dat partijen investeren in meer tijd voor de patiënt – in het bijzonder voor kwetsbare ouderen, achterstandsproblematiek, avond/nacht/weekend-zorg, samenwerking met het sociale domein en de organisatie van samenwerking en infrastructuur in de eerste lijn. In datzelfde akkoord is een groeipercentage van het huisartsenkader van 2,5% overeengekomen onder andere om de ervaren knelpunten door partijen aan te pakken. Mij is bekend dat de (vertegenwoordigers van) huisartsen en zorgverzekeraars een ander beeld hebben van de mate waarin er daadwerkelijk wordt geïnvesteerd in het oplossen van knelpunten. Het is aan de huisartsen(organisaties) en de zorgverzekeraars in de regio om te bezien hoe de benoemde knelpunten uitwerking krijgen. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van kwalitatief goede en doelmatige afspraken zodat aan de zorgplicht wordt voldaan. Zoals aangegeven is dit ook onderwerp van gesprek van het bestuurlijk overleg dat met de partijen wordt gevoerd.
Heeft u al met de zorgverzekeraars gesproken om ervoor te zorgen dat ze hun afspraken uit het zorgakkoord alsnog nakomen? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd? Zo nee, waarom heeft u nog niet met de zorgverzekeraars gesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de verantwoordelijkheid voor het nakomen van de afspraken uit het zorgakkoord ligt bij de brancheorganisaties, aangezien zij het akkoord namens hun leden hebben gesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat zorgverzekeraars vooral bezig zijn om minder uit te geven dan hun concurrent en hierbij hun eigen belang boven het maatschappelijke belang stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke waarborgen gaat u in het leven roepen om te zorgen dat afspraken uit toekomstige zorgakkoorden worden nagekomen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het risico op onderschrijding van het huisartsenbudget op dit moment groot is doordat de belangrijkste prioriteit van zorgverzekeraars is om hun uitgaven zo veel mogelijk te drukken om zo hun concurrentiepositie te optimaliseren? Acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om onderschrijding van het huisartsenbudget te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
De financiële problemen van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT), waar bestuurders enorme bezuinigingen doorvoeren in het ziekenhuis vanwege financiële problemen? 1 2 3 4
Ja.
Hoe oordeelt u over de handelwijze van de bestuurders van het ZGT die voor een tekort van 9.7 miljoen hebben gezorgd, waardoor nu bezuinigingen worden doorgevoerd in het ziekenhuis en 150 banen worden geschrapt?5 Kunt u een reactie geven op de bestuurders van ZGT die aangeven dat het ziekenhuis in Hengelo in financiële problemen terecht is gekomen door onder andere de toegenomen stroom van patiënten, de behandeling van ouderen met complexe aandoeningen, meer onderzoek, meer ingrepen, dure geneesmiddelen en een langere ligduur van patiënten? Wat is uw reactie op de uitspraak van bestuurders van het ZGT die aangeven dat zorginkoop een vak is, maar dat de balans houden tussen kosten en inkomsten er dit jaar niet is?
Het is altijd bijzonder vervelend om te horen dat een ziekenhuis in financieel zwaar weer verkeerd, zeker wanneer dit mogelijk tot gedwongen ontslagen leidt. Ik sluit hierbij dus aan op antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer6. Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor een financieel gezonde bedrijfsvoering. Ik stel vast dat ZGT de afgelopen periode transparant is geweest over de financiële problemen binnen het ziekenhuis en de achterliggende oorzaken. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur van ZGT om in goed overleg met alle betrokken stakeholders de noodzakelijke verbetermaatregelen te nemen. Dat betekent ook dat er goede afspraken gemaakt moeten worden met de betrokken zorgverzekeraars over een passende vergoeding voor de geleverde zorg. Desgevraagd heeft ZGT mij laten weten dit in de toekomst zakelijker aan te pakken dan voorheen.
Ervan uitgaande dat voormalig bestuurder van het ZGT, de heer M. Schmidt, eind vorig jaar bij zijn vertrek aangaf dat hij een gezond financieel ziekenhuis achterliet, hoe is het mogelijk dat er binnen een jaar een verlies van 9.7 miljoen is ontstaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?6 7
ZGT heeft mij desgevraagd laten weten dat het ziekenhuis over 2017 voor het eerst sinds jaren een negatief resultaat verwacht. Als belangrijkste oorzaak voor het verlies noemt het ZGT een onverwacht hoge toestroom van patiënten met een complexe zorgvraag. Voor een uitgebreidere toelichting op de financiële situatie bij ZGT verwijs ik u naar eerdere antwoorden van mijn ambtsvoorganger op vragen van uw Kamer9. Zoals aangegeven is ZGT de afgelopen periode transparant geweest over de financiële problemen van het ziekenhuis en de achterliggende oorzaken.
Wat was de rol van de toezichthouders die het hebben laten gebeuren dat de bestuurders financieel wanbeleid hebben gevoerd, waardoor het ziekenhuis Hengelo nu in grote financiële problemen is gekomen? Hebben de toezichthouders hun taken goed uitgeoefend? Wat is uw oordeel hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan vanuit mijn positie niet oordelen over de handelwijze van de interne toezichthouder van ZGT. Het is natuurlijk wel buitengewoon vervelend dat het ziekenhuis nu in deze situatie verkeert en dat dit niet is voorkomen. Desgevraagd heeft ZGT heeft mij laten weten dat de financiële situatie de hoogste aandacht heeft van de raad van toezicht. Naast de reguliere en extra vergaderingen wordt de auditcommissie financiën van de raad van toezicht voortdurend op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. In mijn antwoord op vraag 5 hieronder ga ik in op de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.).
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de financiën van dit ziekenhuis onderzocht in haar toezicht op ZGT Hengelo? Zo ja, waarom hebben zij niet ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger u eerder heeft laten weten10 houdt de IGJ i.o. toezicht op de kwaliteit van zorg en de patiëntveiligheid. De informatie over de financiële positie van een ziekenhuis wordt door de IGJ i.o. betrokken bij haar risicogestuurde toezicht. Met andere woorden, de IGJ i.o. onderzoekt de financiële bedrijfsvoering van zorgaanbieders niet, maar houdt wel in de gaten hoe het ziekenhuis er financieel voorstaat. Wanneer de financiële situatie daar aanleiding toe geeft, treedt de IGJ i.o. tijdig met de raad van bestuur in gesprek over mogelijke risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van zorg.
Wat is uw oordeel over het handelen van de bestuurders die afgestevend zijn op een miljoenenverlies, waardoor er nu bezuinigd moet worden? Is het niet wenselijk dat er ander beleid wordt ingezet om bezuinigingen en ontslagen te voorkomen en het ziekenhuis weer financieel op orde te krijgen? Hoe kan dit volgens u worden georganiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 2.
De aangekondigde ontslagen bij Ziekenhuis Groep Twente |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook zo verontwaardigd over de berichtgeving van de bestuurders van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) die aangekondigd hebben 150 banen te willen schrappen en medewerkers te willen ontslaan?1
In antwoord op uw eerdere Kamervragen heeft mijn ambtsvoorganger u op 23 augustus (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528) laten weten dat het nooit prettig is om te horen dat een ziekenhuis financieel gezien in zwaar weer zit, zeker niet wanneer dit mogelijk tot gedwongen ontslagen leidt. Ik sluit mij hier bij aan.
ZGT heeft mij laten weten dat het herstelplan een intern plan is dat alleen met de banken en zorgverzekeraars wordt gedeeld. De benodigde kostenreductie kan helaas niet zonder reductie van arbeidsplaatsen – 150 FTE in de periode 2017 t/m 2019 – plaatsvinden. Een substantieel deel hiervan zal plaatsvinden bij stafafdelingen en de «handen aan het bed» worden zoveel mogelijk ontzien. ZGT verwacht een groot gedeelte van deze reductie op te kunnen vangen met natuurlijk verloop; gedwongen ontslagen worden echter niet uitgesloten, aldus ZGT.
De vakbonden zijn in een eerder stadium geïnformeerd over de mogelijke personeelsreductie. Er zijn besprekingen gestart over een nieuw sociaal plan ter vervanging van het huidige plan. In overleg met de vakbonden wil ZGT komen tot een zo gunstig mogelijk sociaal plan voor zijn medewerkers. Belangrijke onderdelen in het sociaal plan zijn zowel de interne-, als externe mobiliteitsbevorderende maatregelen. In overleg is het huidige sociaal plan verlengd tot 31 januari 2018 of zoveel eerder er een nieuw sociaal plan is. Op 2 november jongstleden is een eerste onderhandelingsresultaat bereikt met de vakbonden over een nieuw sociaal plan, aldus ZGT.
Wat zijn de precieze redenen voor dit massaontslag? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn de vakbonden niet betrokken geweest bij de besluitvorming om 150 banen te schrappen bij het ZGT? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg geoordeeld of deze ontslagen consequenties hebben voor de veiligheid en kwaliteit van zorg? Zo ja, wat waren hun bevindingen? Zo nee, waarom was de inspectie hierbij niet betrokken?
Een reorganisatie vormt een risico voor de kwaliteit van zorg. Het is aan de raad van bestuur om maatregelen te treffen, om te zorgen dat de kwaliteit en veiligheid zijn geborgd. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ i.o.) ziet hierop toe, maar toetst niet vooraf een reorganisatieplan. Bij ZGT ziet de IGJ i.o. intensief toe op de actuele ontwikkelingen en spreekt met de raad van bestuur over mogelijke risico’s voor kwaliteit en veiligheid van zorg die samenhangen met de reorganisatie. Indien de IGJ i.o. op enig moment oordeelt dat de kwaliteit en/of veiligheid van zorg in het geding zijn, zal zij ingrijpen.
Klopt het dat de banken nog geen uitsluitsel hebben gegeven over de waarde van de voorliggende plannen van het ZGT? Kunt u aangeven wat de rol van de banken in deze situatie precies is,?3
ZGT heeft mij laten weten dat het momenteel constructief in gesprek is met de banken. Conform de standaardprocedure in dit soort situaties laten de banken de haalbaarheid van het herstelplan toetsen. De toetsing vindt in de komende weken plaats. Daarnaast volgen de banken het proces dat ZGT volgt om vanaf 2020 weer een «toekomstgericht en financieel gezond ziekenhuis» te zijn nauwgezet, aldus ZGT.
Zijn er andere bezuinigingen die de bestuurders van het ZGT willen doorvoeren binnen het ziekenhuis? Zo ja, welke bezuinigingen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3 heb laten weten heeft ZGT aangegeven dat het herstelplan een intern plan is dat alleen met de banken en zorgverzekeraars wordt gedeeld. Mij is alleen bekend dat het herstelplan zich richt op maatregelen die tot gerichte kostenreductie leiden (waaronder in ieder geval de reductie van arbeidsplaatsen), nieuwe afspraken met de zorgverzekeraars en volumereductie in het kader van doelmatige en zinnige zorg. Zoals ik u op 6 november jl. (antwoord op vraag 1) heb laten weten wordt er een apart traject doorlopen met betrekking tot het zorgaanbod op beide locaties van het ziekenhuis, hierover heeft het ziekenhuis nog geen beslissing genomen.
Blijft de spoedeisende hulppost van het ZGT in Hengelo behouden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?4
Zie mijn antwoord op vraag 6 en mijn antwoord (bij de vragen 4 en 5) van 6 november jongstleden.
Zijn de dreigende patiëntenstops van de baan bij het ZGT? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?5
Zie mijn antwoord (bij vraag 1) van 6 november jongstleden.
Wilt u het zogenaamde herstelplan van het ZGT zo snel mogelijk de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze ontslagen ongedaan worden gemaakt, zodat medewerkers hun baan kunnen behouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals u weet is het niet aan mij om mij hierin te mengen. Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor een gezonde financiële bedrijfsvoering. Het is echter goed om te merken dat ZGT en de vakbonden samenwerken aan een nieuw sociaal plan.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat ZGT Hengelo een volwaardig ziekenhuis wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord (bij de vragen 4 en 5) van 6 november jongstleden.
De noodzakelijke toestemming voor het vergoed krijgen van langdurige psychoanalytische psychotherapie |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is u bekend dat een verzekerde van OHRA schriftelijk toestemming moet vragen voor het vergoed krijgen van als werkzaam aangetoonde langdurige psychoanalytische psychotherapie, terwijl deze therapie door Zorginstituut Nederland (ZiNL) als een te verzekeren prestatie is aangemerkt?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat er bij zorgverzekeraar OHRA extra toestemming gevraagd moet worden voor bepaalde langdurige psychoanalytische psychotherapie? Kunt u dit toelichten?
Zorgverzekeraars zijn medeverantwoordelijk voor de juistheid van declaraties ten laste van de Zvw. Zij hebben bovendien een verantwoordelijkheid bij het bevorderen van gepast gebruik van zorg. Toestemmingsvereisten dragen op deze wijze bij aan de rechtmatigheid en doelmatigheid van de zorgverlening. Ik acht een toestemmingsvereiste dan ook niet onwenselijk. Daarnaast wil ik erop wijzen dat het ook niet in het belang van de zorgverzekeraar is om dit middel onnodig vaak toe te passen, omdat het een tijdrovend en kostbaar proces is.
Op basis van welke regels mag OHRA in dit geval extra toestemming vragen, aangezien zorgverzekeraars verplicht zijn langdurige psychoanalytische psychotherapie te vergoeden?3
Van zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij in het kader van de zorgverzekeringswet (Zvw) de zorg vergoeden die tot de verzekerde Zvw-prestaties behoort. De zorgverzekeraar kan in zijn polis dus alleen voorwaarden stellen indien deze van procedurele en administratieve aard zijn, zoals het vragen van een verwijsbrief, een voorschrift, een melding van aanvang zorg en het vragen van toestemming.4 Of een zorgverzekeraar de eis van een toestemmingsvereiste hanteert, valt dus binnen diens bevoegdheid. In die gevallen stelt de zorgaanbieder de medische indicatie vast en stelt vervolgens de medisch adviseur van de zorgverzekeraar de verzekeringsindicatie vast door te beoordelen of er – gelet op de zorginhoudelijke afwegingen en de vigerende Zvw aanspraken – in de individuele situatie sprake is van een rechtmatige aanspraak.
Wie beoordeelt bij OHRA of iemand in aanmerking komt voor vergoeding van langdurige psychoanalytische psychotherapie? Waar is dit oordeel op gebaseerd?
Om voor vergoeding in aanmerking te komen moet een verzekerde aangewezen zijn op langdurige psychoanalytische psychotherapie. Dit is een zeer intensieve behandeling die langer duurt dan een jaar en één tot twee zittingen per week omvat.5 OHRA heeft mij laten weten dat de voorafgaande toetsing door, of onder verantwoordelijkheid van, een medisch adviseur (een BIG-geregistreerde arts) gebeurt.
Wat vindt u ervan dat ORHA stelt dat de akkoordverklaring het bewijs is dat iemand recht heeft op vergoeding? Is dat recht niet reeds door Zorginstituut Nederland vastgesteld?
Het Zorginstituut heeft een standpunt afgegeven over langdurige psychoanalytische psychotherapie, waarbij is aangegeven dat deze behandeling voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk en daarmee verzekerde zorg is. Dit laat onverlet dat elke zorgverzekeraar moet nagaan of de verzekerde daadwerkelijk is aangewezen op de gevraagde zorg. Hiertoe wordt door sommige verzekeraars het vereiste van schriftelijke toestemming ingezet. De verzekeraar mag deze extra voorwaarde in zijn polisvoorwaarden stellen, voordat wordt overgegaan tot vergoeding. De akkoordverklaring geldt dan als bewijs voor de verzekerde dat hij deze schriftelijke toestemming van OHRA heeft gekregen.
Erkent u dat er een fundamenteel wantrouwen richting de zorgverlener en de patiënt ten grondslag ligt aan dit soort aanvullende toestemmingsvereisten? Acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of meer zorgverzekeraars dit soort aanvullende toestemming vragen voor zorg uit het basispakket? Zo ja, welke zorgverzekeraars zijn dit?
Een inventarisatie onder zorgverzekeraars wijst uit dat vrijwel alle zorgverzekeraars werken met toestemmingsvereisten voor bepaalde zorgvormen (bijvoorbeeld bepaalde medisch specialistische zorg, GGZ, hulpmiddelen). Ook zijn er zorgverzekeraars die met toestemmingsvereisten werken voor niet-gecontracteerde zorg. Doel is de recht- en doelmatigheid van de geleverde zorg te borgen.
Wat is volgens u het effect van dit soort onnodige extra toestemmingsvereisten van zorgverzekeraars voor de administratieve regeldruk in de zorg? Kunt u dit toelichten?
Onnodige administratie vind ik ongewenst. Voor zorgverleners en patiënten blijft het vaak niet beperkt tot het invullen van één formulier voor bijvoorbeeld het aanvragen van toestemming bij de zorgverzekeraar. Juist de stapeling van alle formulieren die zij moeten invullen, leidt tot een enorme toename in de regeldruk die zij ervaren. Als het nodig is te toetsen of er sprake is van gepast gebruik van zorg, is het wel van belang om de administratie die dat met zich meebrengt zo regelarm en eenvoudig mogelijk in te richten, zowel voor de patiënt als voor de zorgverlener. In het betreffende geval hoeft de verzekerde niet noodzakelijk zelf de benodigde gegevens bij de zorgverzekeraar in te dienen, maar kan de zorgverlener dit ook namens de verzekerde doen. In geval de verzekerde zelf toestemming voor deze behandeling bij de zorgverzekeraar wil aanvragen, wordt dit gefaciliteerd met een standaardformulier.
Bent u bekend met de circulaire Therapieën GGZ van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) d.d. 16 juni 2017, waarin de door Zorginstituut Nederland geaccordeerde langdurige psychoanalytische psychotherapie niet meer vermeld staat?
De circulaire is me bekend. Daarin worden alleen therapieën besproken die in de GGZ worden toegepast en (nog) niet zijn geduid door het Zorginstituut. Voor langdurige psychoanalytische psychotherapie geldt dat het Zorginstituut een standpunt heeft afgegeven waarin wordt aangegeven dat de behandeling voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. Dat langdurige psychoanalytische psychotherapie niet (meer) in de circulaire is opgenomen, is dan ook logisch.
Wat is de status van deze circulaire van ZN en wat betekent dit voor patiënten die voor deze therapie geïndiceerd zijn en daar recht op hebben conform de Zorgverzekeringswet?4
Zie antwoord vraag 9.
Welk gevolg heeft deze circulaire van ZN voor de vergoeding van verzekerde zorg voor patiënten, aangezien diverse verzekeraars deze lijst met hun verzekerden hebben gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze vindt afstemming plaats tussen Zorginstituut Nederland en ZN over te vergoeden psychotherapieën? Wie voert de primaire regie in de bepaling welke psychotherapeutische behandeling voor verzekerden vergoed wordt?
Zoals blijkt uit de circulaire hebben medisch adviseurs van ZN en het Zorginstituut contact over de te vergoeden psychotherapieën door middel van het zorgadviestraject GGZ. In dit overleg worden therapieën die in de GGZ worden toegepast, maar niet door het Zorginstituut zijn geduid, besproken. Alle medisch adviseurs van alle zorgverzekeraars zijn bij dit proces betrokken. Alleen in het geval dat algehele consensus bestaat met betrekking tot de vraag of de therapie voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, wordt dit advies in de circulaire van ZN opgenomen. Een zorgverzekeraar kan het advies uit de circulaire voor de desbetreffende behandeling overnemen, maar is daartoe niet verplicht. In het geval er onduidelijkheid bestaat of een bepaalde therapie voldoet aan de «stand van wetenschap en praktijk» zal het Zorginstituut gevraagd worden om over desbetreffende therapie een standpunt af te geven. Dit moeten zorgverzekeraars overnemen.
Klopt het dat zorgverzekeraars in toenemende mate schriftelijke toestemming eisen voor langdurende psychotherapieën van meer dan 25 sessies? Hoe verhoudt zich dat tot het recht op zorg conform de Zorgverzekeringswet?
Nee, andere concerns blijken geen toestemmingsvereisten voor langdurende pyschotherapie te hanteren. Wel zetten zij deze vereisten in voor andere zorgsoorten. Bij OHRA (en de andere CZ-labels) wordt al minstens vijf jaar met toestemmingsvereisten voor langdurende psychotherapie gewerkt. Deze praktijk is niet in strijd met het recht op zorg conform de Zorgverzekeringswet.
Het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Bent u ook zo enorm geschrokken van het bericht dat zorgverzekeraars oogartsen dwingen om uitsluitend goedkope injecties te gebruiken, die bij een deel van de patiënten niet werken en tot gevolg hebben dat zij maatschappelijk blind zullen worden?2
In het verleden heeft het Zorginstituut ranibizumab en bevacizumab (medicijnen die in het door u aangehaalde rapport ondermeer genoemd worden) meerdere keren beoordeeld3 , 4. De conclusie van het Zorginstituut was toen dat er geen therapeutische meerwaarde van het ene medicijn ten opzichte van het andere medicijn was. Ook was er toen geen wetenschappelijke bewijs dat als de patiënt faalt op het ene medicijn, de patiënt wel baat heeft bij het andere medicijn.
Het Zorginstituut heeft in het advies in 2012 aangegeven dat zij met de beroepsgroep hierover afspraken zal maken om inzicht te krijgen in de therapeutische waarde van ranibizumab als tweedelijnsbehandeling.Het Zorginstituut heeft hiervoor het initiatief bij de fabrikanten gelegd.
Navraag bij het Zorginstituut heeft aan het licht gebracht dat geen enkele fabrikant van alternatieven voor bevacizumab aan het Zorginstituut studies ter beschikking heeft gesteld die onderbouwen dat producten als aflibercept en ranibuzimab wel werken bij patiënten die niet reageren op bevacizumab.
Als er nieuwe goed onderbouwde wetenschappelijke studies zijn die een nieuw licht op de beoordelingen van het Zorginstituut kunnen werpen, dan lijkt mij de meest geëigende weg dat de fabrikanten van de betrokken medicijnen een dossier bij het Zorginstituut indienen. Dan kan het Zorginstituut op basis van dit dossier een oordeel vellen.
Hoe kan het dat zorgverzekeraars bij onderhandelingen met ziekenhuizen en zorginstellingen eigenstandig kunnen afdwingen slechts 10% van de oogbehandelingen met dure injecties te vergoeden, terwijl de dure ooginjecties in het basispakket zitten en oogartsen volgens richtlijnen verplicht zijn deze voor te schrijven?3
De drie dure injecties zitten in het pakket. Onderzoek heeft aangetoond dat deze middelen min of meer gelijkwaardig zijn, zoals ondermeer ook in het eerder genoemde rapport van het Zorginstituut beschreven staat. Er is echter een fors prijsverschil tussen de middelen. Ik vind het daarom heel goed dat zorgverzekeraars gebruik maken van deze kennis, en dus afspraken maken met ziekenhuizen over de inzet van het meest doelmatige middel.
Als een patiënt met een goedkoop middel uitkomt in de behandeling, is het ondoelmatig als de patiënt met een even goed, maar duurder middel wordt behandeld.
Dat patiënten niet allemaal reageren op het goedkoopste middel, is bekend. Dat is precies de reden waarom er door zorgverzekeraars voor gekozen is om niet alleen het goedkoopste middel in te kopen, maar juist nog ruimte over te laten voor de inzet van het duurdere middel als daar in de behandeling behoefte aan is. Dit is niet hard wetenschappelijk onderbouwd, maar de praktijk leert dat het goed is voor patiënten en behandelaren om deze ruimte te hebben.
Erkent u dat zorgverzekeraars hier hun zorgplicht ontduiken? Wat gaat u hieraan doen?
Op basis van de informatie die ik nu heb, kan ik niet stellen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht ontduiken. De vraag is nu aan de orde of er wetenschappelijk bewijs is die aangeeft dat een patiënt die geen baat heeft bij behandeling met bevacizumab, wel baat heeft bij behandeling met de andere medicijnen.
Zoals ik hierboven aangegeven heb, zouden de fabrikant(en) dit in de vorm van een dossier bij het Zorginstituut moeten aanleveren. Pas als deze vraag beantwoord is, komt men aan de vraag toe over de zorgplicht.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de alarmerende signalen dat zorgverzekeraars tijdens de onderhandelingen met instellingen percentages afdwingen over het aantal dure ooginjecties dat mag worden gebruikt?
Zie het antwoord op vraag vier.
Bent u zich bewust van de maatschappelijke kosten van slechtziend- en blindheid door de dreigende onderhandeling van duizenden patiënten? Acht u dit wenselijk?
Zowel voor de individuele patiënt als voor de maatschappij is slechtziend- en blindheid onwenselijk.
De vraag is echter, gezien ook de rapporten die het Zorginstituut eerder over deze middelen heeft uitgebracht, of het therapeutisch zinvol is om een patiënt te behandelen met aflibercept en ranibuzimab als de patiënt niet reageert op bevacizumab.
Wat gaat u doen om te garanderen dat zorgverzekeraars niet langer het verantwoorde gebruik van de meer kostbare ooginjecties kunnen beperken?
Als de fabrikanten in de vorm van een dossier nieuwe bewijslast overleggen, waardoor het Zorginstituut tot een ander oordeel komt dan een aantal jaren geleden, dan zullen zorgverzekeraars rekening houden met dit oordeel.
Het conflict tussen verloskundigen en zorgverzekeraars inzake tarieven |
|
Nine Kooiman , Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Klopt het dat verloskundige praktijken die deelnemen aan het experiment integrale bekostiging wel van verzekeraars het maximum NZa-tarief ontvangen? Constateert u daarbij ook dat wanneer verzekeraars alleen het maximumtarief aan verloskundigen uitbetalen wanneer ze deelnemen aan een integrale geboortezorgorganisatie met integrale bekostiging, verloskundigen op die manier gestimuleerd worden om over te stappen op integrale bekostiging? Zo ja, deelt u de mening dat verzekeraars op deze wijze ingaan tegen de motie-Leijten c.s., waarin gesteld wordt dat een overgang op integrale bekostiging in alle gevallen alleen op basis van vrijwilligheid en lokale instemming plaats mag vinden en niet door zorgverzekeraars op enigerlei wijze mag worden afgedwongen? 1 2
Per 1 januari 2017 is het voor regio’s mogelijk om gebruik te maken van de beleidsregel integrale geboortezorg. Deze bekostigingssystematiek bestaat naast de monodisciplinaire beleidsregels. Het dus een vrijwillige keuze van de partijen in de regio’s of ze gebruik willen maken van de integrale bekostiging. Partijen in de regio kunnen daardoor kiezen voor één van de twee bekostigingssystemen. Voor de beleidsregel integrale geboortezorg moeten contracten worden gesloten, voor de monodiciplinaire beleidsregels is dat niet verplicht. De wijze waarop integrale bekostiging in de contracten is vormgegeven betekent overigens geen verandering van het recht van zwangere vrouwen om zelf een zorgaanbieder te kiezen.
Verloskundigen geven aan dat zorgverzekeraars bereid te zijn om de geboortezorg die binnen de integrale contracten wordt overeengekomen ruimer te vergoeden dan binnen monodisciplinaire contracten. Ik heb hier geen inzicht in. Zorgverzekeraars geven aan dat binnen de afspraken over integrale geboortezorg er integrale tarieven worden afgesproken. Het is niet zo dat als een verloskundige deelneemt aan een integrale geboortezorgorganisatie zij het maximum monodisciplinaire tarief zou kunnen krijgen; dat tarief geldt alleen voor monodisciplinaire zorg.
Het is aan zorgverzekeraars om te bepalen welke vergoeding zij willen betalen voor welke zorg. Zorgverzekeraars hebben de maatschappelijke verantwoordelijkheid om de zorgkosten beheersbaar te houden. Als verzekeraars verwachten dat zij binnen de integrale contracten betere afspraken kunnen maken over bijvoorbeeld de kwaliteit van zorg dan binnen monodisciplinaire contracten, dan is het denkbaar dat zij bereid zijn hiervoor ook meer te betalen.
Op die manier kunnen zij integrale contracten stimuleren. Het stimuleren van integrale bekostiging is iets anders dan het dwingen richting integrale bekostiging. Verzekeraars zijn immers ook binnen de monodisciplinaire beleidsregels bereid om contracten aan te gaan.
De NZa heeft de contractafspraken integrale bekostiging geboortezorg 2017 in kaart gebracht en zal dit de komende tijd ook blijven monitoren.
Kunt u toelichten hoe verzekeraars zorgdragen voor een gelijk speelveld voor verloskundige praktijken? Kunt u toelichten hoe er geen financiële prikkels door verzekeraars worden aangebracht, zodat een eventuele overstap naar integrale bekostiging volledig op vrijwillige basis en lokale instemming plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 1.
Verloskundigen die massaal hun contract opzeggen bij de zorgverzekeraars |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat verloskundigen massaal hun contract opzeggen bij zorgverzekeraars, omdat zorgverzekeraars weigeren het vastgestelde tarief uit te betalen aan verloskundigen?1
Ik vind het zeer onwenselijk als discussies rondom de contractering tot onzekerheid bij patiënten leiden. Voorop moet staan dat de patiënten de zorg krijgen die ze nodig hebben. Ik verwacht dat zorgverzekeraars en aanbieders hun verantwoordelijkheid nemen om in het belang van de patiënt te handelen.
De totstandkoming van afspraken over de kwaliteit en prijs van de zorg is een proces dat plaatsvindt tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder. De zorgverzekeraar heeft in dit proces de plicht om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten die tijdig en op redelijke afstand toegankelijk is. Het tarief van de NZa is een maximum tarief; zorgverzekeraars kunnen daar onder contracteren.
Kunt u aangeven waarom zorgverzekeraars precies bezwaar aantekenen tegen de door de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) afgegeven tariefverhoging voor verloskundige zorg voor 2018?2
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij verbaasd zijn dat de NZa heeft besloten tot een tariefstijging van 13% voor verloskundige zorg. De NZa heeft volgens de zorgverzekeraars geen afdoende onderbouwing gegeven op de opzet en uitvoering van het kostenonderzoek en waarom in 2018 de tarieven zo hard moeten stijgen. Temeer omdat het onderzoek van de NZa laat zien dat het aantal geboortes in Nederland structureel afneemt en het aantal verloskundigen structureel toeneemt. Om deze redenen hebben de leden van ZN bezwaar ingediend bij de NZa.
Klopt het dat de procedure van bezwaar door de zorgverzekeraars bij de NZa zo lang duurt dat er pas een uitspraak van de NZa is na de contracteerperiode van verloskundigen? Zo ja, is het dan niet begrijpelijk dat verloskundigen weigeren te tekenen? Wat gaat u doen om hen te helpen?
Voor de behandeling van een bezwaarschrift kent de NZa een vaste procedure met vastgestelde termijnen, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. De NZa zal de betrokken partijen uitnodigen voor een hoorzitting en vervolgens tot een uitspraak komen. Deze uitspraak wordt medio december verwacht.
Op basis van de huidige vastgestelde maximum tarieven zullen zorgverzekeraars en verloskundigen onderling afspraken moeten maken over de contractering. Partijen kunnen ook na medio december een contract afsluiten; in dat geval moet daarover wel helder gecommuniceerd worden naar (potentiële) verzekerden.
Wat vind u van de situatie dat er geen mogelijkheid is voor verloskundigen om te onderhandelen, daar zij moeten teken bij het kruisje? Vindt u dit acceptabel? Hoe gaat u deze impasse doorbreken?
De NZa stelt regels voor het zorginkoopproces; deze regels schrijven voor dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders gedurende het proces van contractering voldoende beschikbaar moeten zijn voor vragen en opmerkingen over de contractering. De NZa houdt daar toezicht op. Daarnaast kunnen partijen gebruik maken van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering» die op 1 april 2016 is opgericht en ondertussen beschikbaar voor alle sectoren in de zorg. Daar kunnen partijen terecht voor bemiddeling of geschilbeslechting, zowel in de fase waarin de contractonderhandelingen plaatsvinden als wanneer het lopende contract wordt uitgevoerd.
Wat betekent het bezwaar van zorgverzekeraars tegen de tariefstijging voor verloskundige praktijken die een meerjarencontract hebben getekend? Ontvangen zij daardoor ook geen tariefstijging? Vindt u dit eerlijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders maken in hun contracten onderling afspraken over de gevolgen van tussentijdse wijzigingen – zoals bijvoorbeeld tariefstijging – voor de contracten.
Deelt u de mening dat indien niet genoeg contracten worden afgesloten, zorgverzekeraars te maken krijgen met regio’s waar zij een tekort aan zorg hebben ingekocht. Dit is in strijd met hun zorgplicht. Wat is uw oordeel hierover?
Het kan niet zo zijn dat zorgverzekeraars onvoldoende zorg inkopen; zorgverzekeraars hebben de plicht om voldoende zorg in te kopen. Verzekerden met een naturapolis kunnen daardoor altijd terecht bij een gecontracteerde aanbieder. Bijbetaling is daarvoor niet aan de orde. Voor ongecontracteerde aanbieders dienen verzekeraars transparant te zijn over de vergoedingen. Verzekerden met een restitutiepolis krijgen de kosten vergoed.
Verplaatsing van zorg uit de eerste naar de tweede lijn past niet in het streven van zorgverzekeraars om te bevorderen dat er doelmatige zorg wordt geleverd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat basiszorg behouden blijft in plaats dat zwangeren moeten bij betalen bij de verloskundige?
Zie antwoord vraag 6.
Is het mogelijk dat zorgverzekeraars die geen contracten aangaan met verloskundige praktijken, deze zorg gaan inkopen bij ziekenhuizen, waardoor de geboortezorg verschuift naar de tweede lijn? Hoe kijkt u hier tegenaan?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het gegeven dat zwangere vrouwen flink kunnen bijbetalen voor basiszorg indien zij zorg ontvangen van niet gecontracteerde verloskundige praktijken, zij de rekening moeten pinnen in de praktijk en maar moeten afwachten of de zorgverzekeraar het vergoed? Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt de post verhoogde tarieven van de NZa, zoals opgenomen in de begroting, zich tot het bezwaar van de zorgverzekeraars? Kunt u garanderen dat de verhoging van het tarief van verloskundigen in de begroting gehandhaafd blijft voor de verloskundigen en niet wordt bestemd voor andere doeleinden binnen of buiten de geboortezorg (zoals de door zorgverzekeraars zo gewenste integrale bekostiging)?3
Ik geef in het kader ruimte voor het contracteren binnen de nieuwe maximum tarieven voor de eerstelijns verloskunde per 2018. Dat wil niet zeggen dat het kader ook uitgeput moet worden.
Welke maatregelen zult u op korte termijn treffen om ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars tarieven vergoeden, conform de tariefstijging die de Nza heeft aangegeven, om grote problemen in de verloskundige zorg te voorkomen? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kan niet zo zijn dat mensen met een naturapolis niet binnen een redelijke termijn de zorg krijgen die zij nodig hebben. Zorgverzekeraars dienen ervoor te zorgen dat er voldoende zorg gecontracteerd is. De NZa ziet daarop toe en zal ook ingrijpen als niet geval is.
Wat is de rol van de NZa in deze? Hoe gaat u ervoor zorgen dat verloskundigen, voordat de nieuwe contracteerperiode voorbij is, een uitspraak kunnen verwachten van de NZA?
Zie antwoord vraag 11.
Jongeren met psychische problemen soms wel 40 weken moeten wachten op hulp |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Bent u ook zo geschrokken van de alarmerende berichtgeving dat jongeren die psychische problemen hebben soms wel 40 weken moeten wachten voordat ze eindelijk zorg en ondersteuning krijgen?1
Het onderzoek van Mediquest laat als totaalbeeld zien dat van bijna de helft van de jeugd GGZ aanbieders in de regio Utrecht de wachttijden niet vindbaar zijn. Als deze wachttijden al gepubliceerd worden, blijkt dat de gemiddelde aanmeldwachttijd¹ twee keer zo lang is dan er in de tijd van de Zorgverzekeringswet als aanvaardbaar werd beschouwd (4 weken). Dit kan oplopen tot 40 weken. Maar er zijn ook aanbieders die er in slagen om binnen 1,5 week kinderen in zorg te nemen. Verder toont de analyse aan dat de gemiddelde behandelwachttijd² ruim onder de landelijke treeknorm ligt. Mediquest wil met dit onderzoek gemeenten stimuleren om aanbieders te dwingen openbaarheid te geven van de wachttijden.
Een dergelijk goed en transparant inzicht van de wachttijden in de regio acht ik voor de jeugdigen, ouders, verwijzers en gemeenten van wezenlijk belang bij het maken van een passende keuze voor een aanbieder. Met gemeenten en jeugdhulpaanbieders zijn bestuurlijke afspraken gemaakt om wachttijden op regionaal niveau inzichtelijk te maken en afspraken hierover in de inkoopcontracten van 2018 te verwerken.
Hoelang bent u al op de hoogte van deze problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van het interpellatiedebat op 3 oktober in de gemeente Zeist, heeft de wethouder jeugd toegezegd dat er uiterlijk begin november meer duidelijkheid komt over de wachttijden in de regio en of er op dit moment kinderen onverantwoord moeten wachten. De aanbieders in de regio hebben overigens niet aangegeven dat dit het geval is.
Waarom laten de aanmeldwachttijden zo’n grote spreiding zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mediquest heeft niet onderzocht wat de oorzaak van de spreiding is. Wat wel te zien is, is dat aanmeldwachttijden toegespitst op een bepaalde diagnosegroep (als eet- en angststoornissen) hoger zijn dan wachttijden die niet op diagnose groep worden gepubliceerd. Hoe dan ook, gemeenten en aanbieders zijn gehouden zich tot het uiterste in te spannen om tijdig passende jeugdhulp te bieden binnen professioneel aanvaardbare termijnen. En met voorrang jeugdhulp te bieden als er sprake is van acute problematiek.
Vindt u het acceptabel dat deze wachttijden ernstige gevolgen hebben, zoals zwaardere en/of complexere zorg met hogere maatschappelijke kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten en (jeugd GGZ) aanbieders dienen zich tot het uiterste in te spannen om tijdige en passende hulp aan te bieden binnen professioneel aanvaardbare termijnen en met voorrang jeugdhulp te bieden als er sprake is van acute problematiek.
Hoe is het mogelijk dat slechts 50% van de instellingen haar cijfers openbaar gemaakt heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat percentage ook te laag. Er zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met gemeenten en jeugdhulpaanbieders om wachttijden op regionaal niveau inzichtelijk te maken en afspraken hierover in de inkoopcontracten van 2018 te verwerken. In een recent bestuurlijk overleg met de gemeenten en branches van september jl., is het belang van transparantie in de wachttijden en de hierover eerder gemaakte afspraken nog een keer benadrukt.
Uit het onderzoek van Mediquest blijkt dat op dit moment nog niet alle cijfers openbaar zijn, in elk geval in de regio Utrecht. Dit betreffen zowel wachttijden voor vrijgevestigden als instellingen. Vooral vrijgevestigden publiceren geen wachttijden. De regio is wel bezig om dit beter in kaart te brengen. Zuid-Oost Utrecht is met enkele andere Utrechtse jeugdregio’s bezig om op bovenregionale schaal aan wachttijdmonitoring te gaan doen en deze informatie digitaal toegankelijk te maken.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Raemakers/Kooiman over instellingen die gegevens over wachtlijsten en wachttijden gaan publiceren?2 Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid deze cijfers naar de Kamer te sturen?
Het onderzoek van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) naar wachttijden, dat uw Kamer bij brief van 2 juni 2017 heeft ontvangen, laat zien dat wachttijden in de jeugdhulp een veelkoppig en hardnekkig vraagstuk is. Niettemin zijn gemeenten en aanbieders gehouden zich tot het uiterste in te spannen om tijdig passende jeugdhulp te bieden binnen professioneel aanvaardbare termijnen. Gemeenten maken dit jaar afspraken over transparante wachttijden en -bemiddeling op het regionale niveau. Deze moeten vanaf 1 januari 2018 impact hebben.
Bent u bereid een breder onderzoek te verrichten naar deze problemen over andere regio’s dan de regio Utrecht waar de bevindingen uit het onderzoek betrekking op hebben? Zo nee, waarom niet?
In het bestuurlijk overleg met gemeenten en branches van september jl. is afgesproken dat eind 2017 in kaart wordt gebracht in welke regio’s goede afspraken zijn gemaakt (en welke regio’s nog achterlopen) over hoe de zorgvraag zich ontwikkelt en hoe hierop wordt ingespeeld met capaciteit. Ook loopt hierin mee de stand van zaken rondom de inrichting van regionale expertteams per jeugdregio.
Deze teams van deskundigen kunnen in complexe situaties, waarin de reguliere hulpverlening er niet uitkomt of dreigt te komen een bindend advies uitbrengen voor het vinden van passende hulp voor jongeren met complexe psychische problemen.
Gezien de bovenstaande afspraken en de door het NJI geschetste problematiek voor het bijhouden van betrouwbare wachttijden, acht ik het door u genoemde bredere onderzoek niet nodig.
Welke spoedmaatregelen zet u in om te zorgen dat deze jongeren zo snel mogelijk geholpen worden? Kunt u de Kamer hierover spoedig informeren?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Suïcidepreventie op 2 november 2017?
Gegeven de kabinetswissel is het helaas niet gelukt de antwoorden voor 2 november te versturen.
Het bericht dat de zorg aan kwetsbare gezinnen onder druk staat |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (PvdA), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Kent u het bericht dat 300 kinderen/gezinnen van de William Schrikker Groep (WSG) en 120 kinderen/gezinnen van het Leger des Heils de dupe zijn van een tarievenslag bij gemeenten?1
Ja, het bericht uit de NRC is ons bekend.
Deelt u de mening dat gemeenten geen zorg behoren in te kopen onder de kostprijs? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er een reële prijs wordt betaald voor zorg aan kinderen en gezinnen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn in het decentrale stelsel verantwoordelijk voor het vormgeven van en het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen en voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. De gemeenten zullen daartoe zorg inkopen die het beste past bij de beleidsvisie van de gemeenten. Met de decentralisatie is ook beoogd om – binnen de wettelijke kaders – tot vernieuwing van de geboden zorg en maatwerk te komen. Bij de inkoop van jeugdhulp, de maatregelen voor jeugdbescherming en de jeugdreclassering verplicht artikel 2.11, lid 3 van de Jeugdwet gemeenten zich te baseren op een goede prijs-kwaliteitverhouding en mogen zij niet enkel op grond van de laagste prijs een aanbieder selecteren. Gemeenten moeten daarbij rekening houden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden. Ook moeten zij zich er, conform de Jeugdwet, rekenschap van geven dat de instelling hulp moet bieden die voldoet aan geldende kwaliteitseisen. Een kostendekkend tarief is daarbij een belangrijke randvoorwaarde. Een niet kostendekkend tarief levert bovendien risico’s op voor de continuïteit van zorg en de zorgplicht van gemeenten. Het is aan de colleges en instellingen om daar met elkaar afspraken over te maken zodat instellingen in staat zijn op duurzame wijze hulp van goede kwaliteit te leveren. Het is de rol en de verantwoordelijkheid van de gemeenteraden om hun colleges zo nodig ter verantwoording te roepen en in de gemeentelijke verordening regels te stellen om een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit te waarborgen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de inzet van deskundige professionals en toepasselijke arbeidsvoorwaarden (zie ook artikel 2.12 van de Jeugdwet).
Staat u nog steeds achter uw eigen uitspraak dat gemeenten voor de jeugdzorg ook een reëel basistarief moeten hanteren, net zoals dit in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ook staat aangegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat de WSG de enige organisatie is die jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringstaken uitvoert aan kinderen en/of gezinnen met een beperking? Deelt u de mening dat deze specifieke kennis niet zomaar door een andere organisatie kan worden overgenomen?
De WSG is gespecialiseerd in het werken met kinderen en/of gezinnen met een beperking. Dat betekent echter niet dat andere gecertificeerde instellingen (GI’s) niet ook begeleiding aan deze kinderen kunnen geven. Daarbij is het van belang dat de betreffende GI’s deskundigheid hebben of opbouwen om kinderen en/of gezinnen met een beperking te begeleiden. De gemeenten moeten conform de wet bij de inkoop redelijkerwijs rekening houden met behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders en met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
Hoe gaat u de continuïteit van zorg garanderen voor deze 420 (300 + 120) gezinnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de colleges van B en W om in het kader van hun zorgplicht te zorgen voor een toereikend aanbod aan voorzieningen die voldoet aan de geldende kwaliteitseisen. Het is in het jeugdstelsel de rol en verantwoordelijkheid van gemeenteraden om hun colleges zo nodig ter verantwoording te roepen als de continuïteit van de begeleiding in het geding is.
Zoals onze ambtsvoorgangers in de brief van 12 oktober 20172 aan uw Kamer hebben aangegeven is in de regio Zuid-Holland Zuid sprake van een lopende aanbestedingsprocedure waar het Rijk geen partij in is. Terughoudendheid vanuit het Rijk is dan ook op zijn plaats. Ik kan u berichten dat partijen in de regio Zuid-Holland Zuid alsnog tot afspraken zijn gekomen met betrekking tot het voorzetten van de contracten in 2018 en 2019.
Klopt het dat dit probleem niet alleen speelt in de regio Zuid-Holland, maar ook in de regio Twente, aangezien de tarieven daar een stuk onder de landelijke tarieven voor jeugdbescherming en jeugdreclassering liggen omdat een aantal jaren de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) niet is toegepast? Gaat u die regio ook aanspreken op hun verantwoordelijkheid om niet onder de kostprijs deze zorg in te kopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er hebben ons geen signalen bereikt dat instellingen zich terugtrekken uit de aanbesteding in de regio Twente. Zie verder de antwoorden op vraag 2, 3, 4 en 5.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre de (voorheen) Bureaus Jeugdzorg en Leger des Heils organisaties ook te kampen hebben met het betalen onder het basistarief? Zo nee, waarom niet?
In een gedecentraliseerd stelsel is het aan gemeenten om, op basis van hun beleidsvisie, zorg te dragen voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen en om met instellingen tot overeenstemming te komen over de kostprijs die passend is voor de werkwijze en methodiek van de GI. Het is dan ook aan gemeenten en instellingen zelf om zo nodig onderzoek te doen naar de kostprijs. In dit kader hebben de VNG en Jeugdzorg Nederland – in het verlengde van het onderzoek naar de continuïteit van jeugdbescherming en jeugdreclassering (zie brief van 12 oktober) – met elkaar afgesproken onderzoek uit te laten voeren om tot reële kostprijzen te komen die gemeenten aan hun bekostiging ten grondslag kunnen leggen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt dit. De oplevering van dit onderzoek is gepland in april 2018.
Bent u bereid in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een gezamenlijk kostprijsonderzoek te faciliteren om te komen tot basistarieven voor de gecertificeerde instellingen, omdat de jeugdbescherming en jeugdreclassering gezien worden als verlengde overheidstaak/gedwongen kader? Zo ja, wanneer gaat u dit instellen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke jeugdzorgregio’s voor 2018 de tarieven niet verhogen voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering met de in de meicirculaire 2017 genoemde OVA?
Het is niet bekend hoeveel jeugdzorgregio’s de tarieven voor 2018 al dan niet verhogen met de loon- en prijsbijstelling 2017.
In hoeverre zijn jeugdzorgregio’s en gemeenten verplicht om hun prijzen te indexeren naar aanleiding van de OVA? Bent u bereid dit verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat in de tarieven die gemeenten met aanbieders afspreken rekening wordt gehouden met een stijging van de loonkosten. Hierover is in het bestuurlijk overleg met de VNG van 9 februari 2017 ook gesproken. Er bestond hierover geen verschil van mening.
Wel is geconstateerd dat gemeenten hier verschillend mee omgaan. Er zijn gemeenten die de loon- en prijsbijstelling al voorafgaand aan een jaar in hun tarieven opnemen. Andere gemeenten kennen dit lopende het jaar toe, wanneer hierover definitieve cijfers beschikbaar komen.
Geconstateerd is dat het belangrijk is dat gemeenten en aanbieders hier met elkaar heldere afspraken over maken, opdat hier op een later moment geen onduidelijkheid over ontstaat. De VNG heeft dit onder de aandacht van haar leden gebracht.
Bent u zich er ook van bewust dat als instellingen hun tarieven niet geïndexeerd krijgen, terwijl de loonkosten wel stijgen, dit indirect kan betekenen dat medewerkers het veel drukker krijgen of zelfs ontslagen worden omdat deze loonkosten niet meer betaald kunnen worden? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de zorg geen markt hoort te zijn en dat het verplichte prijzencircus van verplicht aanbesteden direct geschrapt dient te worden? Zo ja, per wanneer gaat u dit schrappen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 12 oktober 2017 aan uw Kamer is in reactie op de motie-Van Engelshoven op basis van onderzoek van de Rebelgroup beschreven dat voor de uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering gemeenten de mogelijkheid hebben om gecertificeerde instellingen op basis van subsidie te bekostigen.5 De meeste regio’s kozen er bij de start van de Jeugdwet voor contractering via aanbesteding, zodat ze rechtens afdwingbare afspraken konden maken. De onderzoekers van de Rebelgroup geven aan dat de uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering met voldoende wettelijke waarborgen omgeven is, waardoor subsidie een passend instrument kan zijn om de relatie tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen vorm te geven. De Jeugdwet schrijft niet voor op welke wijze gemeenten voorzieningen moeten financieren. Subsidie is dan ook mogelijk binnen de huidige wettelijke kaders. Bij een subsidierelatie is geen sprake van concurrentie op prijs, maar is sprake van een vergoeding van de kosten van de uitvoering van de te financieren dienstverlening.
Gemeenten groeien steeds meer in hun rol als opdrachtgever en veel gemeenten ontdekken steeds beter welk financieringsinstrument het beste past bij hun beleidsopvattingen. Uit de praktijk blijkt dat aanbestedingstrajecten nog niet overal naar tevredenheid verlopen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over onduidelijkheid over tarieven of over de toelaatbaarheid van communicatie tussen gemeenten en aanbieders. Om gemeenten daarbij te ondersteunen is de Handreiking aanbesteden Wmo 2015 en Jeugdwet samengesteld.6 In deze handreiking is beschreven welke mogelijkheden gemeenten hebben om de inkoop op de door hen gewenste wijze in te richten. Knelpunten die gemeenten niet zelf kunnen oplossen, vragen de aandacht van het Rijk.
Wat gaat u doen met de aangenomen motie-Van Engelshoven c.s. die oproept tot geen verplichte aanbestedingen bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering?3
Zie antwoord vraag 12.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en in de jeugdzorg geen behandelstops meer plaatsvinden zodat de plicht om goede zorg te leveren aan kinderen en gezinnen kan blijven bestaan?
Gemeenten hebben vanuit de Jeugdwet de jeugdhulpplicht. Ook wanneer een gemeente financiële krapte ervaart, blijft deze jeugdhulpplicht van kracht. Behandelstops worden afgekondigd door jeugdhulpaanbieders en het is aan hen om de gemeenten hiervan in kennis te stellen zodat de gemeenten passende acties kunnen nemen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat de gemeente ervoor zorgt dat de jeugdige bij een andere jeugdhulpaanbieder wel snel terecht kan voor passende jeugdhulp. Hierover zijn eind 2016 bestuurlijke afspraken gemaakt met de branches van aanbieders en de VNG, die worden verwerkt in de contractafspraken voor 2018 en verder.
Deelt u de mening dat de enorme bezuiniging op de jeugdzorg maakt dat gemeenten nu niet meer uitkomen met de inkoop van jeugdzorg? Wat gaat u hieraan doen?4
Er is al langere tijd discussie over de budgetten van de gemeenten die via de integratie-uitkering sociaal domein beschikbaar zijn gesteld. Deze discussies gaan de ene keer over tekorten die gemeenten, op onderdelen, ervaren of verwachten, en de andere keer gaan deze over overschotten bij gemeenten. Wij zijn van mening dat we in totaliteit naar het budget van de integratie-uitkering sociaal domein moeten kijken. Dat past ook het beste bij de gedachte achter de decentralisaties, waarin gemeenten de vrijheid hebben om te doen wat nodig is.
Binnenkort publiceert het CBS de gemeentelijke rekeningcijfers 2016. Dit zal tot hernieuwd inzicht leiden in welke mate gemeenten uitkomen binnen de integratie-uitkering sociaal domein.
Kunt u per regio uitsplitsen hoeveel ze tekort komen op hun budget voor jeugdhulp in 2017?
Nee, hier is (nog) geen informatie over.
Eind 2018 komen de rekeningcijfers van gemeenten over het jaar 2017 beschikbaar. Dan zou een analyse gemaakt kunnen worden van de resultaten op de gecombineerde posten Jeugd en Wmo.
Kunt u per regio uitsplitsen hoeveel procentueel wordt bezuinigd het komende jaar?
Nee, dat is niet bekend.
Overigens daalt het macrobudget jeugdhulp in 2018 niet ten opzichte van het macrobudget jeugdhulp 2017. De oplopende taakstelling op het jeugdhulpbudget is in 2017 afgerond.
52 van de 388 gemeenten hebben in 2018 nog te maken met een daling van het budget vanwege hun negatieve herverdeeleffect als gevolg van de invoering van het objectieve verdeelmodel. De overige 336 gemeenten zijn al volledig ingegroeid in het objectief verdeelmodel of hebben te maken met een positief herverdeeleffect.