Het artikel 'Knip open voor Europese chips' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Knip open voor Europese chips»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat wordt beschreven dat een forse bijdrage van overheden noodzakelijk is?
Ja.
Zijn er reeds gesprekken gevoerd met het kabinet over een eventuele bijdrage door de Nederlandse staat?
Het kabinet staat in nauw contact met het bedrijfsleven, maar doet geen uitspraken over gesprekken met individuele bedrijven. Bij acquisitie van buitenlandse bedrijven en investeringen speelt de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) een belangrijke rol. In acquisitietrajecten wordt onder andere gesproken over de bedrijfspropositie, de aansluiting daarvan op het Nederlandse vestigings- en investeringsbeleid (inclusief zaken als klimaatbeleid en ruimtelijke ordening) en de mogelijke rol van de Nederlandse staat.
Welke kansen liggen er voor Nederlandse fabrikanten en kennisinstellingen in de halfgeleidersector?
Nederland heeft een sterke positie in het internationale halfgeleiderecosysteem. Belangrijke sterktes van Nederland zijn de vervaardiging van geavanceerde productiemachines en de ontwikkeling en productie van radiofrequentie en radar-gerelateerde chips (voor onder andere toepassing in de automotive industrie). Daarnaast heeft Nederland een sterke positie in kwantumtechnologie en geïntegreerde fotonica. Gegeven deze uitgangspositie van de Nederlandse halfgeleiderindustrie kan zij in belangrijke mate bijdragen aan de Europese ambities en profiteren van de verwachte wereldwijde groei en ontwikkeling.
Harde prognoses zijn hiervoor nog niet af te geven. Zo is de haalbaarheid van de Europese ambitie om, in de context van een sterke wereldwijde groei, te groeien naar een marktaandeel van 20% in 2030 nog onderwerp van gesprek met de EC.
Zijn er Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen die kunnen dan wel gaan aanhaken bij de waardeketens die gecreëerd worden door de grote investeringen van Intel, de Europese Unie en derde lidstaten? Zo ja, op welke wijze zijn deze bedrijven in staat om mee te schalen naar de grote vraag aan chips en de daarmee gepaarde gaande investeringen? Wat zijn de belangrijkste knelpunten voor de bedrijven om tijdig en voldoende te kunnen opschalen?
Wanneer zich kansen voordoen is het in de eerste plaats aan Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zelf om zich te positioneren en (commerciële) activiteiten vorm te geven. Het kabinet ziet hiervoor goede mogelijkheden. Door de internationale verwevenheid van deze industrie zullen de investeringen van Intel in Europa ook positieve effecten hebben voor de Nederlandse bedrijven en daarmee de Nederlandse economie. Te denken valt aan afzetmogelijkheden voor fabrikanten van productieapparatuur zoals ASML, BESI en ASMI. Nederlandse bedrijven kunnen daarbij voortbouwen op hun goede reputatie en marktpositie en onder andere gebruikmaken van het innovatie-instrumentarium van dit kabinet. Het kabinet is bekend met de uitdagingen van de halfgeleidersector om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen. Belangrijke uitdagingen zijn het aantrekken van voldoende (technisch geschoold) personeel, de beschikbaarheid van fysieke ruimte om uit te kunnen breiden en de uitdagingen die de momenteel verstoorde waardeketens en logistieke infrastructuur met zich mee brengen voor levertijden, beschikbaarheid van onderdelen en grondstoffen. Ook over deze onderwerpen is het kabinet in gesprek met het bedrijfsleven.
Welke rol en welk kabinetsbeleid is er om proactief onderdeel te zijn van de Europese Chips Act? Met andere woorden: hoe heeft het kabinet de Europese Chips Act vertaald naar Nederlands beleid en een Nederlands actieprogramma?
De Europese Commissie heeft de Chips Act aangekondigd als een raamwerk om de Europese ambities voor de halfgeleiderindustrie te realiseren. Deze EU-ambities en acties zijn in lijn met de Nederlandse inzet voor de halfgeleiderindustrie.
Het kabinet heeft vertrouwen dat de Chips Act goede randvoorwaarden schept om de Nederlandse halfgeleiderwaardeketen te laten aansluiten. Een deel van de Chips Act concentreert zich namelijk op het vergroten van de Europese innovatiecapaciteit. Dit wordt gerealiseerd via verschillende instrumenten, onder andere door het strategisch heroriënteren en uitbreiden van het huidige Key Digital Technologies en Joint Undertaking. Onderdeel van de heroriëntatie is het verder opbouwen en uitbouwen van proefopstellingen voor halfgeleiderproductie waar wij met onze sterke positie in apparatuur voor productie goed voor gepositioneerd zijn. Een ander onderdeel is het opbouwen en uitbouwen van een kennisnetwerk via «competence centers». De precieze invulling en uitvoering hiervan wordt momenteel in Europa met de Commissie besproken, maar Nederland is voornemens hier actief een rol in te spelen en waar mogelijk één of meerdere «competence centers» te faciliteren.
Enkele bestaande initiatieven, niet direct gelieerd aan de EU Chips Act, zijn de deelname aan de IPCEI Micro-elektronica II2 en Nationaal Groeifonds-initiatieven zoals NextGenHighTech en PhotonDelta3.
Is het mogelijk om Nederland met zijn halfgeleiderwaardeketen stevig te laten aansluiten bij de Chips Act? Zo ja, wat is hierbij uw motivatie? Zo nee, welke mogelijkheden overweegt u om wel voldoende aansluiting te vinden?
Zie antwoord vraag 6.
Nederland heeft een sterk, onderscheidend en concurrerend fotonica-ecosysteem. Hoe past de Nederlandse fotonicasector in het kabinetsbeleid en in de Chips Act?
Geïntegreerde fotonica is in de EU Chips Act aangemerkt als een belangrijke technologie voor de toekomst van de Europese halfgeleiderindustrie. Het kabinet beschouwt geïntegreerde fotonica al langer als een belangrijke sleuteltechnologie en ondersteunt deze sector sinds 2018 met het convenant PhotonDelta. Daarnaast zijn in de tweede ronde van het Nationaal Groeifonds (voorwaardelijk) middelen beschikbaar gesteld op basis waarvan de productie van fotonische chips kan worden opgeschaald en een vergaande integratie met de silicon-based halfgeleiderindustrie kan plaatsvinden. Ook heeft Nederland het geïntegreerde fotonica project van SMART Photonics als één van de zes Nederlandse projecten doorgeleid naar de EU in het kader van de IPCEI Micro Elektronica II4.
Wordt de fotonicasector ook gezien als «sensitieve technologie» dat van groot publiek en nationaal (veiligheids)belang is voor ons toekomstig verdienvermogen?
Het kabinet hanteert het begrip sensitieve technologie wanneer het een technologie betreft waarvan de toepassing impact kan hebben op onze nationale veiligheid, zoals technologieën met militaire en dual-use toepassing. Wanneer een technologie belangrijk is voor ons toekomstig verdienvermogen spreken we van sleuteltechnologie. Fotonica wordt daarmee beschouwd als zowel een sensitieve technologie als sleuteltechnologie.
Kunt u een prognose geven van het groeipotentieel van de Nederlandse halfgeleidersectorwaardeketen bij het behalen van de ambities van de Europese Chips Act, namelijk 20 procent in 2030? Kunt u dit ook aangeven voor de wereldwijde groei van de halfgeleidersector richting 1.000 miljard in 2030?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de plannen die beschreven staan in het artikel onderdeel van een initatief in het kader van een Important Project of Common European Interest (IPCEI)?
Als onderdeel van het proces van goedkeuring om onder IPCEI-voorwaarden staatssteun te mogen verlenen heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zes Nederlandse projecten bij de Europese Commissie aangemeld voor pre-notificatie. Dit is een lopend proces waarover in verband met de (bedrijfs)vertrouwelijkheid op dit moment geen inhoudelijke mededelingen kunnen worden gedaan t.a.v. de subsidieverdeling als de status van de projecten.
Hoe gaat de reservering van 230 miljoen euro door het kabinet aan IPCEI Micro-elektronica 2 besteed worden?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe groot en op welke manier zullen de Nederlandse bedrijven baat hebben bij de toekomstige investeringen vanuit Intel en de overheden?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een rol weggelegd voor de Nederlandse technische universiteiten?
Ja. De technische universiteiten zijn een belangrijke schakel in de Europese halfgeleiderwaardeketens en goed betrokken bij de R&D-programma’s op dit terrein. Een voorbeeld is de omvangrijke deelname van Nederlandse universiteiten in het huidige Key Digital Technologies Joint Undertaking. Naar verwachting zal de opvolger van dit programma (Chips JU) wederom goede mogelijkheden bieden voor de Nederlandse universiteiten.
Bent u al in gesprek met Taiwan Semiconductor Manufacturing Company (TSMC) over een Europese megafabriek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de vragen uiterlijk voor het rondetafelgesprek Europese Chips Act op 11 mei 2022 beantwoorden?
Helaas is dit niet mogelijk gebleken in verband met het meireces 2022.
Het bericht dat bewoners van de nieuwbouw rond de Roermondse Roertunnel hinder ondervinden van laagfrequent geluid |
|
Harry van der Molen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boenkboenk-geluid door Roertunnel wel degelijk echt: «Het mag hier in Roermond geen tweede Groningen worden»?1
Ja.
Klopt het dat uit recent, uitgebreid onderzoek van adviesbureau Movares is gebleken dat omwonenden van de Roertunnel hinder ondervinden van laagfrequent geluid afkomstig van de Roertunnel? Zo ja, wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek?
In het rapport van adviesbureau Movares is berekend dat indicatief 129 woonadressen mogelijk hinder kunnen ondervinden van laagfrequent geluid uit de A73 Roertunnel. De uitkomsten van het Movares-onderzoek zijn de basis voor verdere onderzoeken. Het onderzoek van Movares geeft een indicatie van de oorzaak en omvang van de hinder door trillingen en laagfrequent geluid en van mogelijke maatregelen hiertegen.
Bent u het eens met de stelling dat het Rijk de verantwoordelijkheid heeft om de laagfrequentgeluidproblematiek van de Roertunnel op te lossen en deze regierol actief op moet pakken?
Bij de ontwikkeling van de problematiek zijn meerdere partijen betrokken geweest. De A73 Roertunnel is in 2008 in gebruik genomen. In 2014 is een eerste individuele trillingsklacht verholpen door een asfaltreparatie in de tunnel. Pas na gereedkomen van nieuwbouwwoningen aan de zuidzijde van de tunnel ontvingen Rijkswaterstaat en gemeente Roermond vanaf 2018 meerdere klachten van bewoners. Rijkswaterstaat onderzoekt daarom samen met de gemeente Roermond – in het belang van de leefkwaliteit van bewoners – de oorzaak van deze hinder, om te bezien welke mogelijke oplossingen getroffen kunnen worden.
Welke mogelijke opties zijn er om de laagfrequentgeluidproblematiek rond de Roertunnel op te lossen? Kunt u in uw beantwoording onder andere ingaan op de oplossingsrichtingen die worden geschetst in het Movares-rapport?
Movares benoemt in de rapportage mogelijk effectieve maatregelen die kunnen worden toegepast aan de tunnel, in de bodem, aan de woningen en voor het verkeer. Het treffen van maatregelen is zeer bewerkelijk en de verkende maatregelen zijn veelal ingrijpend, complex om te realiseren, kostbaar en kennen een onzekere effectiviteit. Movares beschrijft dat het meest effectief lijken:
Voor alle maatregelen is nader onderzoek nodig naar bijvoorbeeld lokale inpassing, constructieve risico’s, mate van verminderen van de hinder, de kosten die in verhouding moeten staan tot het te verwachten effect, maatschappelijke acceptatie en beleidsmatige haal- en houdbaarheid.
Bent u op de hoogte van het groot onderhoud in 2023 aan de Roertunnel? Bent u ook van mening dat de trillinghinder uiterlijk gelijktijdig met dit groot onderhoud opgepakt en opgelost moet worden? Wat gaat u eraan doen om dit mogelijk en haalbaar te maken?
Eerst dient bepaald te worden of eventuele maatregelen getroffen worden voor het aandeel van het Rijk. Hiervoor is nader onderzoek nodig (zie ook antwoord 4). Aangezien Rijkswaterstaat de opdracht voor groot onderhoud al heeft gegund aan een combinatie van Croonwolter&dros en Ballast-Nedam2 ligt het niet voor de hand dat eventuele maatregelen gecombineerd worden.
Hoe verloopt de communicatie met de gemeente en provincie omtrent de trillinghinder van de Roertunnel?
Rijkswaterstaat en gemeente Roermond trekken sinds 2019 – in het belang van de leefkwaliteit van bewoners – gezamenlijk op in onderzoeken naar de oorzaak van, en mogelijke maatregelen tegen, de hinder door trillingen en laagfrequent geluid uit de Roertunnel. De samenwerking verloopt goed. Bewoners worden regulier geïnformeerd via gezamenlijke nieuwsbrieven en er is participatie d.m.v. een klankbordgroep. Tevens zijn er in de afgelopen jaren enkele bewonersavonden georganiseerd. Met de provincie Limburg heeft hierover tot op heden geen overleg plaatsgevonden, omdat de provincie geen partij is in deze. Nu potentiële oplossingen in beeld komen verandert deze rol mogelijk.
Klopt het dat de oorzaak van het laagfrequente geluid bij de Roertunnel zit in de betondelen en de wijze waarop deze middels een mes-en-groefverbinding aan elkaar zijn vastgeklikt?
Het onderzoek van Movares toont aan dat de oorzaak van trillingen en laagfrequent geluid ligt in passages van zwaar vrachtverkeer over opeenvolgende tunnelelementen, voornamelijk in combinatie met een lage buitentemperatuur. De tunnelelementen zijn middels een zogeheten mes-in-groef-verbinding met elkaar verbonden. Door thermische krimp bij een lage buitentemperatuur ontstaat er meer bewegingsvrijheid in de aansluiting van de tunnelelementen, die door het gewicht van zwaar vrachtverkeer tegen elkaar en/of de ondergrond klappen. Dit veroorzaakt trillingen, die via de bodem naar de huizen worden doorgeleid en bij de woningen trillingen en of laagfrequent geluid veroorzaken. Er zijn geen constructieve gebreken aan de tunnel geïdentificeerd en de A73 Roertunnel is veilig voor gebruik. Verder concludeert Movares dat de kans op schade aan gebouwen als gevolg van verkeer door de Roertunnel verwaarloosbaar is.
Wordt er bij de aanleg van landtunnels vaker gebruikgemaakt van deze constructiewijze? Zo ja, speelt de problematiek naar uw weten ook bij andere landtunnels waarbij deze constructiemethode is gebruikt?
Nee, de A73 Roertunnel is de enige wegverkeertunnel van het Rijk met de mes-in-groef-verbinding ter plaatse van de tunnelovergangen.
Kunnen er gezondheidsklachten voortkomen uit een langdurige blootstelling aan laagfrequent geluid? Zo ja, welke?
Hinder door laagfrequent geluid is relatief nieuwe materie, waarvoor aanvullend onderzoek nodig is. In 2021 heeft het RIVM het rapport «Onderzoeksprogramma Laagfrequent geluid3» uitgebracht. Dit rapport beschrijft dat geluid in het algemeen, waar laagfrequent geluid een onderdeel van is, erkend is als een risico voor de volksgezondheid. De hinderbeleving van laagfrequent geluid verschilt van persoon tot persoon. Volgens internationaal onderzoek kan blootstelling aan laagfrequent geluid samenhangen met (ernstige) hinder en mogelijk met slaapverstoring.
Kunt u aangeven of het klopt dat er op dit moment geen wettelijke normen zijn voor laagfrequent geluid? Zo ja, is het mogelijk om geluidsnormen wettelijk vast te leggen?
Ja, dit klopt. Er bestaan wel richtlijnen waaraan getoetst wordt om hinderlijkheid van trillingen en laagfrequent geluid te objectiveren. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat er geen wettelijk voorgeschreven richtlijn bestaat met een normkader voor de toetsing van laagfrequent geluid. Daarmee is er geen specifiek (wettelijk en beleidsmatig) kader voor het al dan niet treffen van maatregelen die de hinder tegengaan. Dit vergt daarom een goed onderbouwde afweging in deze situatie, waarvoor nog nader onderzoek nodig is. De verwachting is niet dat voor een specifieke situatie als deze, dit op korte termijn tot een (wettelijk) kader voor laagfrequent geluid bij wegtunnels zal leiden.
Het bericht 'Project Panda: hoe ‘kroonjuweel’ High Tech Campus toch in buitenlandse handen kwam'' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Project Panda: hoe «kroonjuweel» High Tech Campus toch in buitenlandse handen kwam»?1
Ja.
Herkent u zich in de berichtgeving? Is deze een correcte weergave van feiten en gebeurtenissen? Indien niet, welke onderdelen van het bericht zijn volgens u niet juist en waarom?
Het artikel is een lezing van het Financieele Dagblad van de gebeurtenissen op basis van meerdere bronnen. Ik kan enkel uitspraken doen over de betrokkenheid van mijn ministerie. De berichtgeving bevat hierover geen feitelijke onjuistheden.
Deelt u de mening dat het kabinet, in het bijzonder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, naïef en passief heeft gehandeld door de High Tech Campus Eindhoven over te laten gaan in buitenlandse handen, zonder ook maar een serieuze poging te willen doen deze verkoop te voorkomen en daarmee een van onze meest innovatieve kroonjuwelen in Nederlandse handen te houden en te beschermen tegen bijvoorbeeld ongewenste invloed en bedrijfsspionage?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief «De verkoop van de High Tech Campus Eindhoven»2 van 15 oktober 2021 is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat via verschillende kanalen geïnformeerd toen de verkoop zich in een verkennende fase bevond. EZK is destijds nagegaan of de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementpartijen tot mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid zou kunnen leiden. Hiervan was geen sprake, waardoor de overheid ook geen noodzaak zag om in te grijpen bij een marktconforme vastgoedtransactie tussen twee commerciële partijen.
Hoe kijkt u terug op de verkoop van de High Tech Campus Eindhoven? Zou u, met de kennis van nu, vandaag de dag hetzelfde hebben gehandeld als afgelopen jaar?
Ja.
Kunt u nog eens nauwkeurig aangeven welke opties u hebt onderzocht om te voorkomen dat de High Tech Campus Eindhoven aan een buitenlandse partij zou worden verkocht? Wilt u per optie aangeven welke afweging u hebt gemaakt om deze uiteindelijk niet in te zetten?
Mijn ministerie heeft geen opties onderzocht met het doel te voorkomen dat de High Tech Campus Eindhoven aan een buitenlandse partij zou worden verkocht. Daartoe zou – in uiterste geval – alleen aanleiding zijn geweest als risico’s voor de nationale veiligheid zouden optreden bij de wijziging in zeggenschap.
Wilt u expliciet toelichten waarom het kabinet een staatsdeelneming voor de High Tech Campus Eindhoven niet de moeite waard vond? Welke afweging is hier gemaakt?
De beschikbaarheid, bereikbaarheid en betaalbaarheid van bedrijfslocaties draagt bij aan een gezond vestigingsklimaat in Nederland. Het is daarbij gangbaar voor bedrijven om een kantoor- of bedrijfspand te huren van een commerciële vastgoedpartij. Dit zijn reguliere transacties die op de markt tot stand komen en waar in het geval die transacties legaal en marktconform tot stand komen geen enkele reden is voor betrokkenheid vanuit de rijksoverheid.
Nederland telt inmiddels talloze zogenaamde campussen waar kennisintensieve bedrijven of bedrijven met aanverwante activiteiten bij elkaar in de buurt gevestigd zijn. Het kan voor een medeoverheid gewenst zijn om deel te nemen in de ontwikkeling van een campus, als onderdeel van gebiedsontwikkeling of het stimuleren van bedrijfsactiviteiten op provinciaal of gemeentelijk niveau. Ik zie dat bij uitstek als een beslissing en beleidsvrijheid die medeoverheden hebben.
Ik zie echter geen reden voor de rijksoverheid om hier in deel te nemen. Integendeel, het zou kunnen leiden tot marktverstoring en een ongelijk speelveld als de rijksoverheid selectief in een campus zou investeren of een bestaande succesvolle campus als belangrijker dan andere kleinere of nieuwere campussen zou bestempelen.
Campussen concurreren uiteindelijk onderling met elkaar en dat is in het belang van een gezond vestigings- en ondernemingsklimaat voor Nederland als geheel. Bedrijven zijn daarbij vrij om zich te vestigen op de campus naar keuze. Het kabinet wil deze dynamiek graag behouden in het belang van een gezond vestigings- en ondernemingsklimaat in heel Nederland.
Een staatsdeelneming in de High Tech Campus ligt dan ook niet voor de hand. Er zijn geen signalen dat de publieke belangen bij de HTCE niet geborgd worden onder de nieuwe eigenaar. Het kabinet hecht meer waarde aan het investeren in en faciliteren van hoogwaardige technologieontwikkeling in Nederland. Voor het behoud en versterking van de innovatiekracht van de High Tech Campus en Nederland in het algemeen zijn andere instrumenten effectiever en efficiënter dan een investering van minimaal 1 miljard euro aan publiek geld in vastgoed.
Waarom heeft u geen concurrerend, Nederlands tegenbod mogelijk willen maken teneinde een «Hollandse oplossing» voor de High Tech Campus Eindhoven te bewerkstelligen? Klopt het dat hiervoor wel degelijk interesse bestond? Met welke partijen en personen hebt u hierover contact gehad en op welk moment? Waarom heeft u uiteindelijk besloten niet in te springen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6, zijn er geen signalen dat de publieke belangen bij de High Tech Campus Eindhoven niet geborgd worden onder de nieuwe eigenaar. Om die reden heeft de rijksoverheid zich niet actief gemengd in een alternatief consortium. Het is niet aan de rijksoverheid om uitspraken te doen over mogelijke interesse van andere partijen.
Deelt u de mening dat uw argument «het gaat slechts om stenen» ofwel vastgoed het allerslechtste argument is om het passieve handelen van uw ministerie inzake de verkoop van de High Tech Campus Eindhoven te rechtvaardigen, onder andere omdat zich tussen die stenen hoogwaardige kennis en sensitieve technologie bevinden die kwetsbaar zijn voor diefstal en spionage? Denkt u ook dat landen als Duitsland en Frankrijk, laat staan de Verenigde Staten, een dergelijke verkoop nooit zouden hebben toegestaan?
Nee, deze mening deel ik niet, omdat er geen sprake was van passief handelen van het ministerie. Juist de geschetste potentiële risico’s gaven aanleiding om scherp naar deze overname te kijken om te bezien of deze op zichzelf een risico vormt voor de nationale veiligheid. Hoogwaardige technologie zit bij huurders van de campus en niet bij het vastgoedeigendom en -beheer. Het is vrij gangbaar dat bedrijven – ook bedrijven die werken met of op het vlak van hoogwaardige technologie – een bedrijfspand of – locatie huren. Dat gebeurt overal in Nederland en de High Tech Campus is in dat opzicht niet anders.
Spionage, kennisdiefstal en ongewenste kennisoverdracht hebben onverminderd de aandacht van het kabinet, ook bij technologiecampussen. Hiervoor beschikt het kabinet over meer doelmatige en efficiënte middelen dan het doorkruisen van buitenlandse overnames van het vastgoed. Dit betreft onder meer de bescherming van bedrijfsgeheimen en intellectueel eigendom en het aanwijzen van vertrouwensposities in de zin van de Wet veiligheidsonderzoeken. Ook de (digitale) informatiebeveiliging is een belangrijk speerpunt; het Digital Trust Center bij EZK speelt hierbij een ondersteunende rol.
Ik wil niet speculeren over of Duitsland, Frankrijk of de Verenigde Staten een dergelijke verkoop niet zouden hebben toegestaan. Dit is immers niet aan de orde.
Hoe voorkomt u dat we technologische toppers die belangrijk zijn voor ons toekomstig verdienvermogen, zomaar in de uitverkoop zetten?
Ten eerste wil ik benadrukken dat hoogwaardige technologiebedrijven geen onderdeel vormden van de verkoop van het vastgoed en het vastgoedbeheer van de High Tech Campus Eindhoven. Er is hier dus geen sprake van «uitverkoop van technologische toppers». Zoals ook benoemd in het antwoord op vraag 6, is het heel gangbaar dat bedrijven, met inbegrip van technologiebedrijven, een kantoor- of bedrijfspand huren van een commerciële vastgoedpartij. Het Nederlandse beleid is erop gericht een goed vestigings- en ondernemingsklimaat te stimuleren, waarbij technologiebedrijven zich kunnen focussen op hetgeen waar hun toegevoegde waarde zit; het ontwikkelen en produceren van hoogwaardige technologische toepassingen. Daarnaast is het een open investerings- en vestigingsklimaat van groot belang voor de Nederlandse economie, óók voor ons toekomstige verdienvermogen. Nederland is en blijft open voor buitenlandse investeerders, juist ook omdat buitenlandse investeringen en economische groei cruciaal zijn voor onze innovatie- en ontwikkelingskracht.
Wanneer wijzigingen in zeggenschap in bedrijven die sensitieve technologie ontwikkelen leiden tot potentiële risico’s voor de nationale veiligheid, heeft het kabinet het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames voorbereid. Dit wetsvoorstel ligt er behandeling in uw Kamer.
Heeft u een inventarisatie gemaakt van publiek/private belanghebbenden welke potentiële Technologie Campussen in Nederland mogelijk op de nominatie staan om verkocht te worden (in het kader van ongewenste verkopen)?
Nee. De rijksoverheid houdt geen inventarisaties bij van commerciële partijen die in de verkoop zijn, ook niet wanneer het technologie campussen betreft.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met pensioenfondsen en andere (co)financiers/fondsen om in toekomstige soortgelijke gevallen proactief te kunnen handelen als het in nationaal, publiek en/of strategisch belang is?
Ik ben altijd bereid om informeel gesprekken aan te gaan met financiers, zowel in Nederland gevestigd als daarbuiten om te investeren in Nederland. Nederland is immers afhankelijk van voldoende investeringen om het toekomstige verdienvermogen veilig te stellen. De vooronderstelling dat dit alleen kan met financiers gevestigd in Nederland deel ik overigens niet, net zo min dat dergelijke gesprekken zullen waarborgen dat deze financiers in bepaalde transacties zullen stappen. Of financiers bepaalde investeringen verrichten hangt af van hun eigen investeringsbeleid en financiersmogelijkheden.
Bent u bereid om, naast de huidige staatsdeelnemingen, ook als overheid te verkennen om deel te nemen aan «infrastructuren»/«ecosystemen», die essentieel zijn voor de nieuwe toekomstige economie?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer zal de motie-Amhaouch/Inge van Dijk over het beschermen van campussen tegen ongewenste overnames en invloed2 zijn uitgevoerd? Deelt u de mening dat het beschermen van regionale innovatie-ecosystemen, zoals Brainport Eindhoven, die kraamkamer zijn van bedrijvigheid, kennisontwikkeling en innovatie en daarmee van cruciaal belang zijn voor zowel het huidige als toekomstige verdienvermogen van Nederland, onderdeel moet zijn van een strategisch, regionaal, offensief industriebeleid waar het CDA al geruime tijd voor pleit?
Met betrekking tot de vraag over industriebeleid verwijs ik graag naar de industriebrief die mijn ministerie in voorbereiding heeft. Deze wordt naar verwachting voor de zomer aan uw Kamer gezonden. In het kader van de motie-Amhaouch en Inge van Dijk verken ik de wenselijkheid en mogelijkheid van toepassing van het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames op vastgoedtransacties met betrekking tot hightech-campussen, zoals de High Tech Campus Eindhoven. Uit deze verkenning blijkt dat het niet proportioneel is om deze te onderwerpen aan investeringstoetsing, aangezien er geen direct risico voor de nationale veiligheid verbonden is aan deze en soortgelijke vastgoedtransacties. Het is daarom een te ingrijpend instrument met vergaande gevolgen voor de autonomie en rechtszekerheid van bedrijven, dat eveneens niet het gewenste effect heeft; namelijk het beschermen van de hoogwaardige technologie die huurders ontwikkelen. Hiervoor is ander instrumentarium meer geschikt en proportioneel, waaronder het aanwijzen van vertrouwensposities in de zin van de Wet veiligheidsonderzoeken en maatregelen ten behoeve van de (digitale) informatiebeveiliging. Een overzicht van dit bredere instrumentarium zal ik voor de zomer aan uw Kamer doen toekomen.
Bent u in dat kader bereid om zo spoedig mogelijk met wetgeving te komen die campussen als de High Tech Campus Eindhoven die bescherming kan bieden, temeer daar de nieuwe Wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames deze bescherming blijkbaar niet geeft?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht 'Chinese douanescanners Schiphol en Rotterdamse haven onder vuur: 'Dit is onbegrijpelijk'' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese douanescanners Schiphol en Rotterdamse haven onder vuur: «Dit is onbegrijpelijk»»? Wat is hierop uw reactie?1
Ja, wij zijn bekend met dit bericht. Wij verwijzen u naar de antwoorden van 19 april 2021 van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatsecretaris van Financiën op de Kamervragen die hierover op 3 februari 2021, 4 februari 2021 en 15 februari 2021 zijn gesteld door, respectievelijk, de leden Yesilgöz-Zegerius en Lodders (VVD), Kuiken (PvdA) en Buitenweg (GroenLinks).2
Wat vindt u van de situatie dat 26 van de 27 EU-lidstaten apparaten hebben geïnstalleerd van het Chinese bedrijf Nuctech, waarmee zij data kunnen verzamelen en die onderdeel zijn van de grensbewaking van vrijwel de gehele EU? Bent u het ermee eens dat dit zorgwekkend is?
Elke lidstaat maakt hierin zijn eigen afweging. Voor Nederland geldt dat het staande inkoopbeleid is dat er per casus wordt bezien of er risico’s zijn voor de nationale veiligheid en zo ja, of en hoe deze beheersbaar kunnen worden gemaakt. De mogelijke veiligheidsrisico’s in verband met het gebruik van buitenlandse toeleveranciers in de scan- en detectieprocessen van de Douane zijn op dit moment onderwerp van onderzoek. In het antwoord op vraag 8 en 9 wordt daar nader op ingegaan. Inzichten uit andere landen worden waar relevant meegenomen in dit onderzoek.
Aan welke nationale en Europese eisen voor producten en diensten op het gebied van veiligheid en/of informatiedeling moeten deze systemen voldoen en voldoet de Nuctech-apparatuur hieraan? Welke instantie doet de certificering en de controle?
Apparatuur wordt door Douane aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van nationale aanbestedingswetgeving. In dat verband wordt getoetst of op een inschrijver wettelijke uitsluitingsgronden van toepassing zijn. Onderdeel daarvan is dat de leverancier bij het Ministerie van JenV een Gedragsverklaring aanbesteden (GVA) aanvraagt waaruit blijkt dat er geen bezwaren bestaan tegen het gunnen van overheidsopdrachten aan de inschrijvende partij. De leverancier verstrekt die GVA vervolgens aan Douane. Daarnaast maakt Douane sinds 2021 bij aanbestedingen gebruik van het instrumentarium om – voorafgaand aan de aanbesteding – risico’s voor nationale veiligheid bij inkoop en aanbesteding te adresseren. Dit is toegepast in twee actuele aanbestedingstrajecten en heeft niet geleid tot het oordeel dat er sprake is van aan aanbesteding verbonden risico’s voor de nationale veiligheid. Dit instrumentarium wordt toegelicht in het antwoord op de vragen 8 en 9.
Ook kunnen er afhankelijk van het soort apparatuur andere voorschriften gelden waaraan moet worden voldaan. Zo moet voor alle scanapparatuur die Douane aanschaft een vergunning in het kader van de Kernenergiewet worden aangevraagd bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. In de situatie waarin de apparatuur moet worden beschermd door een gebouw, dient een bouwvergunning te worden aangevraagd. Bij de aanschaf van voertuigen dient een keuring door de RDW te worden afgegeven. Als er niet aan de eisen (kan) wordt voldaan, of als vergunningen niet worden verleend, wordt niet overgegaan tot gunning van de opdracht. Deze procedure geldt in relatie tot alle leveranciers, dus ook voor Nuctech.
Kunt u bevestigen dat Nuctech banden heeft met de Chinese overheid?
Zoals aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van Buitenweg (GroenLinks)3 kan in algemene zin worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven, en dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen civiele en militaire sectoren in China. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»4. Specifiek zien we dat het Chinese staatsbedrijf China National Nuclear Corporation (CNNC) een aandeel heeft van 21% in de voornaamste aandeelhouder van Nuctech (Tongfang Co. Ltd., met een aandeel van 76%). Het CNCC heeft daarmee dus indirect ca. 16% aan aandelen in Nuctech.
Kunt u bevestigen dat Nuctech zich bij aanbestedingen bedient van lage biedingen, goedkope onderhoudscontracten en gunstige (staats)leningen?
Nee, dat kunnen wij niet bevestigen. Aanbestedingen van Douane worden binnen de kaders van nationale aanbestedingswetgeving gegund op basis van een combinatie van prijs en kwaliteit, waarbij sinds 2021 het instrumentarium om risico’s voor nationale veiligheid bij inkoop en aanbesteding te adresseren wordt toegepast (zie ook de toelichting in het antwoord op vraag 8 en 9). In aanbestedingstrajecten is Nuctech in de meeste gevallen de aanbieder die de beste kwaliteit levert voor de meest aantrekkelijke prijs. Douane heeft geen inzicht in de basis voor een prijsinschrijving. U wordt hiervoor ook verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Momenteel vinden onderhandelingen plaats over het Europese voorstel voor de Verordening buitenlandse subsidies.5 Dit voorstel biedt mogelijkheden om in te grijpen indien er sprake is van overheidssteun uit derde landen die de concurrentie op de interne markt verstoort. Het voorziet onder meer in een meldplicht voor subsidies bij inschrijving op een aanbesteding, indien de geraamde waarde van de aanbesteding boven de nog vast te stellen meldingsdrempel uitkomt. Vervolgens kan deze subsidie vooraf door de Commissie onderzocht worden. Met deze verordening wordt het daarmee in de toekomst mogelijk om een verstorende subsidie bij inschrijving op een aanbesteding te signaleren en aan te pakken.
Zijn de aanbiedingen van Nuctech bij aanbestedingen in Nederland getoetst op abnormaal lage aanbieding ex artikel 2.116 van de Aanbestedingswet? Indien ja, wat was de uitkomst daarbij? Indien nee, waarom was daar geen aanleiding toe? In hoeverre zijn hier strategische afwegingen gemaakt?
Bij inkomende aanbiedingen op aanbestedingen wordt bekeken of er aanleiding bestaat voor het oordeel dat het prijsdeel niet in verhouding staat tot de te verrichten werken, diensten of leveringen. Daarbij wordt vooral gekeken naar de verhouding tussen de uitvraag en de prijsinschrijving daarop. Wanneer bij een eerste beoordeling het vermoeden ontstaat dat voor de ingeschreven prijs het materiaal niet of nauwelijks geleverd kan worden of dat de prijsopbouw onduidelijk is, geldt de verplichting tot het doen van nader prijsonderzoek conform de procedure voor het afhandelen van abnormaal lage inschrijvingen, zoals bedoeld in artikel 2.116 van de Aanbestedingswet 2012. De prijsaanbiedingen van Nuctech hebben tot op heden geen aanleiding gegeven voor het oordeel dat die abnormaal laag zou zijn als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012.
Bent u bekend met het feit dat Nuctech in het verleden al eens door de Europese Commissie is bestraft voor dumping?2
Ja, het kabinet is bekend met de antidumpingmaatregelen die in de periode 2010 tot 2015 van toepassing waren.
Onderkent u het risico dat, ondanks het feit dat Nuctech aangeeft dat de scanners die in Nederland worden gebruikt «negen van de tien keer» zelfstandig werkend opereren en geen onderdeel vormen van een netwerk, apparatuur – zeker naar de toekomst toe – kan worden aangepast, zeker met alle ontwikkelingen rondom artificiële intelligentie (AI) en het «Internet of Things»?
Het kabinet kan hier geen garanties over geven. Douane besteedt structureel, onafhankelijk welke leverancier scanapparatuur levert, aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens. Zo zijn de centrale netwerken voor scan en detectie gescheiden van het netwerk in gebruik bij Douane. Er wordt geen informatie over de controle of de bevindingen aan de scanbeelden toegevoegd. Een scan genereert geen andere informatie dan enkel een scanbeeld van de inhoud van een te scannen object.
Zoals eerder is aangegeven in de bovenbedoelde beantwoording van Kamervragen over Nuctech, bestaat er overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Volgens dit beleid dient bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning van dit beleid is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Dit instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen. Bij de aanbesteding van de huidige Nuctech scanners is het instrumentarium niet toegepast omdat het op dat moment nog niet geïmplementeerd was. Sinds 2021 past Douane dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen echter wel toe.
Tevens heeft Douane een externe audit laten uitvoeren op de informatiebeveiliging rond scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. Het onderzoek is in september 2021 afgerond en in november 2021 – vertrouwelijk – aan uw Kamer aangeboden.7 Het onderzoek verschaft inzicht in het niveau van de informatiebeveiliging van de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting. De aanbevelingen uit het onderzoek worden door de Douane opgepakt.
Daarnaast wordt op dit moment door een externe partij in samenspraak met andere relevante overheidspartijen aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen. Dit vervolgonderzoek richt zich op de vraag welke onderdelen van de scan- en detectieinfrastructuur kwetsbaar zijn vanwege risico’s voor de nationale veiligheid. Daarbij wordt gekeken naar mogelijke dreigingen vanuit statelijke actoren. De toenmalig Staatssecretaris van Financiën heeft de onderzoekende partij verzocht om bij het lopende onderzoek naar genoemde risico’s de vraag te betrekken welke risico’s de Douane bij de scan- en detectieprocessen loopt bij mogelijk misbruik van scan- en detectiesystemen door niet-statelijke (criminele) actoren.
Welke garanties kunt u (laten) afgeven dat de Chinese overheid geen enkele toegang heeft tot de Nederlandse scanners of tot de data van die scanners?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat Canada heeft afgezien van de aankoop van scanners van Nuctech voor haar ambassades, na het laten uitvoeren van een veiligheidsscan, en dat ook de Verenigde Staten risico’s zien in samenwerking met Nuctech en bondgenoten oproept geen zaken met Nuctech te doen4? Waarom hebt u het voorbeeld c.q. de oproep van deze twee bondgenoten niet gevolgd?3 4
Daar zijn wij van op de hoogte. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, maakt Nederland een zelfstandige afweging. Afhankelijk van de uitkomsten van het hierboven genoemde vervolgonderzoek en de uitkomst van de toepassing van het nationale veiligheidsinstrumentarium bij nieuwe aanbestedingen kan worden besloten tot aanvullende maatregelen.
Wat is uw reactie op cybersecurity expert Ronald Prins, die aangeeft dat de Chinese overheid geen toegang tot de apparatuur via «achterdeurtjes» nodig heeft en «ze zich helemaal wezenloos hacken»?
Digitale spionage is een belangrijke dreiging voor de nationale veiligheid, zoals onder andere beschreven in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)10. Uit onderzoeken blijkt dat staten als China, Rusland en Iran offensieve cyberprogramma’s hebben, gericht tegen Nederland. Daarbij beschrijft onder andere het Cybersecurity Beeld Nederland (CSBN)11 dat is geconstateerd dat een van de gebruikte technieken van statelijke actoren het misbruiken van producten van toeleveranciers is, waaronder het inbouwen van «achterdeurtjes» in software, als springplank naar doelwitten binnen de vitale infrastructuur. De AIVD heeft eerder gewezen op de risico’s verbonden aan onvoldoende beveiligingsmaatregelen met betrekking tot toeleveranciers12. Het is daarom van belang dat organisaties zich bewust zijn van deze risico’s en daar waar nodig maatregelen tegen nemen.
Veel spionageactiviteiten zijn momenteel al strafbaar volgens de Nederlandse wet. Maar ontwikkelingen, zoals de komst van nieuwe en steeds assertievere spelers op het wereldtoneel en de opkomst van digitale spionage, zijn aanleiding geweest om opnieuw te kijken naar de bestaande instrumenten om op te treden tegen spionage. Dit leidde ertoe dat op 28 februari jl. – als aanvulling op het bestaande instrumentarium – het wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage in consultatie is gegaan die een nieuwe bepaling aan het Wetboek van Strafrecht toevoegt. Op grond van die bepaling wordt het verrichten van handelingen ten behoeve van een buitenlandse mogendheid strafbaar indien daardoor zwaarwegende Nederlandse belangen worden geschaad. Omdat spionageactiviteiten steeds vaker digitaal plaatsvinden, wordt met het wetsvoorstel eveneens de strafmaat van een aantal computerdelicten verhoogd wanneer deze zijn gepleegd ten behoeve van een buitenlandse mogendheid.
Deel u onze mening dat we niet naïef moeten zijn in de mogelijkheden die we hiermee bieden voor onder andere dataverzameling door de Chinese overheid en voor bijvoorbeeld spionage?
Het is van groot belang dat we spionage- en beïnvloedingsactiviteiten van statelijke actoren tegengaan. Deze activiteiten kunnen onze nationale veiligheidsbelangen aantasten en daarmee impact hebben op het functioneren van de Nederlandse maatschappij. Daar moeten we inderdaad niet naïef in zijn. Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werken wij samen met partijen binnen en buiten de overheid aan de aanpak van statelijke dreigingen. Onderdeel van deze aanpak is dat zowel op nationaal als op EU-niveau maatregelen worden genomen om de weerbaarheid van de vitale infrastructuur te versterken. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de kabinetsreactie hierop wordt ingegaan op deze dreiging en de maatregelen die we hiertegen nemen13.
Wat zijn de juridische mogelijkheden om de deal met Nuctech te stoppen en/of terug te draaien? Kan Nederland dit zelf of moet dit via de Europese Commissie?
De apparatuur van Nuctech is reeds geleverd en wordt door Douane ingezet. Het opzeggen van de overeenkomst met Nuctech kan de overheid in principe eenzijdig doen. Het contract stelt daar nadere specifieke voorwaarden aan. Het eenzijdig opzeggen van de overeenkomst zonder een (in het contract genoemde) gegronde reden zal waarschijnlijk leiden tot onder meer een financiële claim van de opdrachtnemer wegens gederfde inkomsten of gedane investeringen.
Vindt u ook wij dat veiligheidsapparatuur in belangrijke, vitale sectoren zoveel mogelijk zou moeten worden gemaakt door Europese bedrijven? Indien ja, welke acties kan/gaat Nederland ondernemen? Bent u bekend met het feit dat er ook Nederlandse bedrijven zijn, onder andere startups (bijvoorbeeld Dynaxion), die een scansysteem ontwikkelen dat veel nauwkeuriger zou zijn dan de huidige x-ray systemen en daarmee ook nog steviger kan bijdragen aan het tegengaan van drugs gerelateerde ondermijning? Hoe geeft u invulling aan het principe dat investeringen met belastinggeld bij voorkeur ten goede komen aan (kennisontwikkeling, innovatie en werkgelegenheid bij) bedrijven in Nederland of Europa?
Een open economie en vrijhandel dragen sterk bij aan het Nederlandse verdienvermogen. Nederland heeft veel baat bij de kansen en mogelijkheden die open markten bieden. Toegang tot internationale markten zorgt er bovendien voor dat Nederland gebruik kan maken van hoogwaardige materialen, technologie en kennis die in het buitenland – waaronder in China – wordt ontwikkeld. Ook voor de vitale infrastructuur is het wenselijk dat gebruik wordt gemaakt van kwalitatief hoogwaardige producten en diensten. Nederland blijft dan ook op verantwoorde wijze gebruik maken van de voordelen van de internationale markt voor veiligheidsapparatuur, door per situatie de risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en dat te laten meewegen in de selectie van de betreffende aanbieder.
Desondanks kunnen er redenen zijn om bepaalde producten en technologieën in Nederland of in Europa te willen kunnen ontwikkelen en beschikbaar te maken. Dit kan van belang zijn om de weerbaarheid van Nederland en de EU te vergroten, of om de EU het vereiste handelingsvermogen te geven om de eigen veiligheidsbelangen te vrijwaren. Dit kan via verschillende maatregelen: van handelsverdragen met gelijkgezinde landen, tot het direct stimuleren van de eigen industrie. Hierbij verwijzen wij ook graag naar de brief aan uw Kamer over onderzoek naar strategische afhankelijkheden en kwetsbaarheden in Nederland, waar dieper ingegaan wordt op de beleidsopties om onze weerbaarheid te versterken.14
Dynaxion is bekend bij de Douane. Douane heeft in de aanbestedingsprocedure iedere geschikte partij in de gelegenheid gesteld mee te dingen naar de opdracht. Die werd gegund op basis van de procedure als beschreven in het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze wilt u bij dit soort aanbestedingen een gelijk speelveld borgen en hoezeer zijn instrumenten als het Europese «International Procurement Instrument» (IPI) daarvoor voldoende?
Het is van groot belang dat op de Europese interne markt eerlijke concurrentie kan plaatsvinden tussen bedrijven in het kader van aanbestedingen door overheidsdiensten. De Europese aanbestedingsrichtlijnen bieden thans al mogelijkheden om deze problematiek te adresseren. Deze richtlijnen zijn in Nederland geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012. Op basis van artikel 2.116 van deze wet – hieraan wordt in vraag 6 al gerefereerd – moeten aanbestedende diensten bij een inschrijving die abnormaal laag lijkt, nader onderzoek doen door de betreffende onderneming te vragen om uitleg over hoe de prijs tot stand is gekomen. Wanneer een inschrijver het lage niveau van de voorgestelde prijs niet goed kan onderbouwen met bewijsmateriaal, kan de aanbestedende dienst deze inschrijving ter zijde leggen. Abnormaal lage inschrijvingen als gevolg van niet-naleving van verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal- en arbeidsrecht moeten door de aanbestedende dienst ter zijde worden gelegd. Dit geldt voor alle inschrijvingen, ongeacht het land van herkomst van de inschrijver. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld voor ondernemers. Een andere manier om voor een gelijker speelveld te zorgen, is door het stellen van kwalitatieve gunningscriteria, zoals milieucriteria. Bovendien zijn Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten niet verplicht inschrijvingen toe te laten uit landen die niet aangesloten zijn bij de Government Procurement Agreement (zogenaamde «non-GPA landen»).
Naast deze bestaande mogelijkheden, zijn er twee Europese wetsvoorstellen in ontwikkeling die zich richten op een gelijk speelveld, zodat zowel binnen de Europese interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder vergelijkbare voorwaarden met elkaar kunnen concurreren. Het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI) heeft als doel om wederkerigheid op de markt voor overheidsopdrachten af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen. Momenteel vinden hierover triloogonderhandelingen plaats tussen de Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie. De inzet van het Franse voorzitterschap is om onderhandelingen gedurende zijn EU-voorzitterschap af te ronden. Het voorstel voor de Verordening buitenlandse subsidies heeft tot doel om concurrentieverstoringen op de interne markt als gevolg van buitenlandse subsidies beter aan te pakken (zie ook het BNC-fiche, Kamerstuk 22 112, nr. 3133). Momenteel vinden de onderhandelingen plaats in de betreffende Raadswerkgroep. Het Franse voorzitterschap streeft ernaar om in juni in de Raad tot een gemeenschappelijk standpunt te komen, waarna de triloogonderhandelingen kunnen beginnen. Deze voorstellen vormen belangrijke instrumenten voor het creëren een mondiaal gelijker speelveld voor Europese bedrijven.
Het bericht 'Rutte gaat in gesprek met bedrijfsleven over toenemende 'ellende'' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rutte gaat in gesprek met bedrijfsleven over toenemende «ellende»»?1
Ja.
Bent u al met het bedrijfsleven in gesprek gegaan? Zo nee, wanneer gaat dit gebeuren? Kan de Kamer van de uitkomsten van het gesprek een terugkoppeling ontvangen?
Als kabinet vinden we het belangrijk om met het bedrijfsleven in gesprek te blijven. Zowel over de steunpakketten als over de contactbeperkende maatregelen, maar ook over de andere uitdagingen waar bedrijven voor komen te staan als gevolg van covid. De Minister-President heeft in de persconferentie van 14 januari 2021 opgemerkt dat de verantwoordelijke bewindspersonen, de Ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Financiën en de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst), namens het kabinet in gesprek zijn met het bedrijfsleven. Zo heeft de Minister van EZK diverse gesprekken gevoerd met de verschillende sectoren, zoals de horeca en de detailhandel. De Ministers van SZW en EZK hebben bovendien nauw en frequent contact met de sociale partners. De gesprekken zullen ook de komende tijd worden voortgezet.
Hoe gaat het u invulling geven aan de opgave «Bedrijven komen uit een zware periode door de coronacrisis en het einde lijkt helaas nog niet in zicht. Daar waar financieel gezonde ondernemingen door corona niet vooruitkomen door schulden, spant het kabinet zich in om tot oplossingen te komen uit het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»» (Coalitieakkoord 2021 – 2025, pag.2? Deelt u de mening dat een grondige verkenning van de «staat van de schulden» als gevolg van de coronacrisis noodzakelijk is? Bent u bereid om deze verkenning uit te (laten) voeren en daarbij een aantal scenario’s te ontwikkelen die voor getroffen ondernemers een oplossing kunnen bieden? Wilt u in deze verkenning specifiek aandacht schenken aan belasting-, huur-, bank- en overige schulden?
Hoe het kabinet van plan is om te gaan met de desbetreffende passage uit het Coalitieakkoord zal nader uiteengezet worden in de middellangetermijnvisie op het steun- en herstelpakket waar het kabinet momenteel aan werkt. Dit kwartaal zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Meer zicht krijgen op de huidige financiële positie van het bedrijfsleven is een uitdaging. De voornaamste oorzaak hiervoor is het gebrek aan gedetailleerde actuele data van de balansposities van bedrijven. Dit geldt met name voor rechtsvormen zoals vof’s (vennootschap onder firma) en eenmanszaken (gebruikelijke rechtsvorm voor zelfstandigen), waarvoor het niet verplicht is om een jaarrekening op te stellen. Wat het tevens complex maakt is dat ondernemers schulden op veel verschillende plekken hebben uitstaan; bij elkaar (bijvoorbeeld als leveranciers), bij financiers, bij de overheid en mogelijk nog anderen.
De vooruitzichten voor de Nederlandse economie zijn gunstig en de verwachting is daarom dat het overgrote deel van de ondernemers op eigen kracht uit de crisis komt. Het is niet raadzaam om in alle gevallen faillissementen te voorkomen, omdat dit een gezonde dynamiek in de economie hindert. In sommige gevallen is een faillissement de beste oplossing voor de ondernemer zodat deze stopt met het opbouwen van schulden en zich kan richten op nieuw of ander werk. Ook kan het doortrekken van steun zorgen voor oneerlijke concurrentie voor levensvatbare bedrijven. Dit neemt niet weg dat sommige in de kern gezonde ondernemingen in betalingsproblemen kunnen komen, ondanks bijvoorbeeld de ruime aflossingsregeling voor belastingschulden.
Het is daarom belangrijk om de ontwikkelingen ten aanzien van de schulden te blijven monitoren. Het kabinet onderzoekt in dat kader momenteel in samenwerking met DNB de coronaschuldenproblematiek en zal dit perspectief ook betrekken in de middellangetermijnvisie op het steun- en herstelpakket. Naar aanleiding van de motie-Mulder3 treedt het kabinet in overleg met het bedrijfsleven over de opgebouwde belastingschulden vanwege het uitstel van betaling van belastingen.
Er is een breed instrumentarium beschikbaar om die groep ondernemers te ondersteunen. Zo zijn er regelingen voor het saneren van schulden opdat de ondernemer na succesvolle schuldsanering met een schone lei verder kan of goed kan stoppen. Voor zzp-ers is dat bijvoorbeeld een minnelijke schuldhulpregeling, die desnoods door de rechter via een dwangakkoord kan worden afgedwongen als een schuldeiser niet wil meewerken, maar ook het wettelijk schuldsaneringstraject. Voor alle bedrijven is er sinds 1 januari 2021 de Wet homologatie onderhands akkoord die ondernemers helpt om een akkoord met schuldeisers tot stand te brengen, om vervolgens te stoppen of door te gaan met de onderneming. Om ondernemers in staat stellen door te starten vanuit een WHOA-procedure, is er sinds 1 juni 2021 het TOA-krediet (maximaal € 100.000,– gecombineerd met 12 maanden coaching). Om deelname aan een saneringsakkoord aantrekkelijker te maken voor private schuldeisers, stelt de Belastingdienst (en Douane) zich tijdelijk soepeler op bij minnelijke saneringsakkoorden. Van 1 augustus 2022 tot en met 30 september 2023 neemt de Belastingdienst genoegen met hetzelfde uitkeringspercentage als aan concurrente schuldeisers toekomt.
Hoe gaat u om met de motie-Romke de Jong/Aartsen over een stoppersregeling voor ondernemers die hun bedrijf willen beëindigen (Kamerstuk 35 420, nr. 287)? Hoe kijkt u naar de positie van ondernemers die bijna de gepensioneerde leeftijd bereiken en in de coronaperiode aantoonbaar (belasting)schulden hebben opgebouwd?
De motie Romke de Jong/Aartsen over een stoppersregeling voor ondernemers die nu hun bedrijf willen beëindigen sluit aan bij de koers van het kabinet dat wie wil stoppen, daarbij ook ondersteund moet worden. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 is daarvoor breed instrumentarium beschikbaar voor zowel bedrijven als zzp-ers, waaronder natuurlijk ondernemers die bijna de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, via een minnelijke schuldhulpregeling, eventueel met dwangakkoord, de wettelijke schuldsanering en de Wet homologatie onderhands akkoord.
Naast hetgeen juridisch mogelijk is, wordt ondernemers ook andere vormen van steun geboden, bijvoorbeeld via de programma’s «Zwaar weer» en «Emotie en perspectief» van de Kamer van Koophandel en door coaching door het Ondernemersklankbord en Collectief Schuldregelen.
Bij brief van 14 juni 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 314) heeft het vorige kabinet bovendien aangekondigd dat er een tijdelijke wet turboliquidaties komt die tot doel heeft de turboliquidatie een toegankelijker instrument te maken voor ondernemers die hun bedrijf willen beëindigen. Dit voorstel is in consultatie geweest en zal na advies van de Raad van State aan uw Kamer worden aangeboden voor behandeling. Voor een versneld schuldsaneringstraject voor zzp-ers onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) wordt komende tijd met het veld bezien of het mogelijk is een pilot te starten. Daarnaast ligt bij uw Kamer het wetsvoorstel inzake de verbetering doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de Wsnp (35 915). Deze wetswijziging houdt in dat de «goede-trouw-toets» bij een verzoek tot toelating Wsnp wordt teruggebracht van vijf naar drie jaar. Bovendien wordt geregeld dat de rechter in schrijnende gevallen kan afwijken van de dwingende afwijzingsgrond wanneer in de tien jaar voorafgaand aan het verzoek, de Wsnp al van toepassing is geweest.
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad naar aanleiding van prejudiciële vragen over huurkorting in coronatijd (ECLI:NL:HR:2021:1974)? Welke mogelijkheden ziet u om ook voor ondernemers met een eigen pand (gefinancierd door de bank) die omzetverlies lijden als gevolg van de lockdowns een korting te bewerkstelligen? Hoe staat u tegenover het tijdelijk opschorten van de aflossingen van deze financieringen, zoals ook tijdens de eerste lockdown is gedaan, om ondernemers lucht te geven? Bent u bereid om met banken in gesprek te gaan over de hoge afsluitkosten en extra kosten voor «Bijzonder Beheer» waarmee ondernemers geconfronteerd worden, wanneer zij bij een bank om herfinanciering vragen? Wat vindt u van het idee om «herfinancieringsvouchers» beschikbaar te stellen, waarmee ondernemers deze afsluit-/oversluitkosten kunnen betalen en op individuele basis met hun bank in gesprek kunnen voor herfinanciering?
Het kabinet is bekend met de uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad volgt op eerdere rechterlijke uitspraken in kwesties rond huurkortingen in verband met het wegvallen van omzet van huurders door de contactbeperkende maatregelen van de overheid. Deze eerdere rechterlijke uitspraken volgden in het algemeen de lijn van het Steunakkoord huren retail van 3 juni 2020, waarin handvatten zijn opgenomen voor retailers en verhuurders om tot afspraken over de huur van winkelruimte te komen. Hoewel vrijwillig, heeft het Steunakkoord gediend als basis voor het overgrote deel van de afspraken tussen huurders en verhuurders over de verdeling van de pijn van de crisis. Het Steunakkoord is tot stand gekomen op initiatief van de brancheorganisaties in vastgoed en retail. Ook de banken en het Ministerie van EZK waren actief betrokken bij het tot stand komen van het Steunakkoord.
Het is aan de banken zelf om te bepalen hoe zij hun financiële dienstverlening aan ondernemers inrichten en de kosten die zij daaraan koppelen.4 Het kabinet verwacht van banken dat zij hun klanten individueel op de juiste manier begeleiden en dat zij in de kern gezonde bedrijven waar nodig hun financiële dienstverlening blijven aanbieden.
Banken hebben eerder aangegeven bij het aflopen van het generieke moratorium geen meerwaarde meer te zien in een generieke opschorting van aflossingen of verstrekking van kortingen. Dit generieke uitstel was erop gericht om de initiële schok van de coronacrisis zo goed als mogelijk op te kunnen vangen. Een dergelijke algemene maatregel houdt onvoldoende rekening met de bijzondere en individuele omstandigheden waarin bedrijven kunnen verkeren.
Banken hebben sinds geruime tijd weer goed inzicht in de situatie van hun klanten en kunnen daardoor op zoek naar passende oplossingen. Banken kijken in de herstelfase samen met de klant naar passende en verstandige oplossingen, toegespitst op de specifieke behoefte, bijvoorbeeld via (individueel) aangepaste of verlengde aflossingsschema’s. Het kabinet verwacht van de banken dat zij daarmee ook echt een onderdeel van de oplossing na de crisis zijn, maar tegelijkertijd dat zij ook een goede risicobeoordeling maken of een bedrijf in de toekomst voldoende kredietwaardig is. Voor sommige bedrijven kan gelden dat op zoek moet worden gegaan naar passende oplossingen met behulp van begeleiding van hun bank. Het ligt voor de hand dat een intensievere begeleiding extra kosten met zich mee brengt.
Het Ministerie van EZK overlegt op reguliere basis met de banken over wat nodig is om in de kern gezonde ondernemers overeind te houden, zowel op het gebied van de liquiditeit als de eigenvermogenspositie. Met de banken en met MKB-NL is afgesproken dat in deze gesprekken signalen over mogelijke knelpunten in de bedrijfsfinanciering worden meegenomen. In het kader van deze dialoog zal dan ook binnenkort gesproken worden met de banken over signalen omtrent hoge afsluitkosten en extra kosten voor «Bijzonder Beheer».
Gezien dit bovenstaande ziet het kabinet vooralsnog geen aanleiding om herfinancieringsvouchers te overwegen.
Hoeveel dossiers schrijnende gevallen van ondernemers die tussen wal en schip van regelingen vallen, bijvoorbeeld omdat ze starter of overgenomen zijn en hun KvK-gegevens niet corresponderen met de werkelijke bedrijfssituatie, liggen er op dit moment nog bij Team TVL van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Wat gaat u doen om ook deze groep ondernemers te helpen de eindstreep van de coronacrisis te halen? Wanneer kan de Kamer concrete voorstellen naar aanleiding van de motie-Aukje de Vries c.s. over kijken hoe binnen de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) meer schrijnende gevallen kunnen worden geholpen (Kamerstuk 25 295, nr. 1674) tegemoet zien?
Het kabinet beseft dat het huidige steunpakket niet op iedere individuele situatie aansluit, en dat voelt ongemakkelijk. De kern van deze kwestie blijft dat geautomatiseerde afhandeling nodig is om de TVL in zijn volle omvang, met snelheid uit te voeren. Dat geldt ook voor de NOW. De afhandeling leunt daarom voor een belangrijk deel op generieke registerinformatie zoals die uit het Handelsregister, die helaas niet overal voldoende aansluit op de individuele situatie van ondernemers. Het niet-gebruiken van generieke registerinformatie zou een volledig handmatig proces vereisen, wat veel te lang duurt en dat terwijl de ondernemer snel geld nodig heeft. Er is een breed gevoelde noodzaak om zoveel mogelijk getroffen ondernemers te steunen, waarbij oog is voor de menselijke maat. Maar om ondernemers ook snel van steun te kunnen voorzien, waarbij misbruik zoveel mogelijk voorkomen moet worden, is het ook noodzakelijk om een doelmatige regeling met duidelijke afgebakende voorwaarden op te stellen. Hierin een balans vinden is een precair proces, met weinig manoeuvreerruimte. Hoe meer ondernemers die tussen wal en schip vallen we willen helpen, hoe meer uitzonderingsgronden op de subsidieaanvraag nodig zijn, hoe langer alle ondernemers op geld moet wachten en hoe meer risico’s en complexiteit dat meebrengt in de uitvoering.
Binnen de TVL bestaat een maatwerkteam dat ondernemers in bijzondere omstandigheden snel en adequaat helpt. Zo ondersteunt dit team ondernemers in het aanvraagproces, door te helpen bij het herstellen van fouten in de aanvraag en, waar mogelijk, bezwaren ruimhartig toekent. Niet elke ondernemer is hier helaas mee geholpen. Voor deze groep is er een speciale commissie ingesteld die als uiterst vangnet dient voor ondernemers die door uitzonderlijke omstandigheden, buiten hun toedoen, niet aan de subsidievoorwaarden kunnen voldoen. Het gaat hierbij om situaties als ernstige ziekte, overlijden of brand. Hierover is uw Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 233). Van de 548 cases binnen het maatwerktraject zijn er inmiddels 506 afgerond. Het merendeel is via de bestaande uitvoeringsprocessen opgelost. Er zijn 37 zaken voorgelegd aan de commissie bijzondere gevallen. 15 van de 37 zaken zijn door de commissie bijzondere gevallen gehonoreerd, bij 20 zaken zijn alternatieve oplossingen aangedragen en in twee zaken is RVO in afwachting van het advies.
Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de motie van het lid Aukje de Vries (Kamerstuk 25 295, nr. 1674), een onderzoek ingesteld naar hoe ondernemers beter geholpen kunnen worden die als gevolg van verbouwing, overname, ziekte of de startdatum van hun onderneming niet, of in mindere mate, in aanmerking komen voor TVL en NOW. Dit onderzoek en de uitwerking van de opties die hieruit naar voren komen, is in volle gang. Hierin is ook, in lijn met de motie Nijboer (kamerstuk 35 420, nr. 432), problematiek m.b.t. zwangerschapsverlof van ondernemers in de referentieperiode meegenomen. Voor laatstgenoemde groep heeft het kabinet op 31 januari aan uw Kamer meegedeeld dat er binnen de TVL Q4, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, een gerichte hardheidsclausule wordt geïmplementeerd. Het kabinet koppelt de uitkomsten van het onderzoek voor wat betreft de andere genoemde groepen snel aan uw Kamer terug. Het is een tijdrovend proces om verschillende opties te onderzoeken en te toetsen op uitvoeringstechnische haalbaarheid en juridische houdbaarheid. Maar het kabinet spant zich er – zoals uit voorgaande mag blijken – voor in om daar waar nodig ondernemers door deze moeilijke periode te helpen.
Hoe vaak is beroep bij een bestuursrechter ingesteld tegen een TVL-beslissing? Zijn er algemene lijnen, conclusies en/of lessen te trekken uit de uitspraken die de rechter heeft gedaan? In hoeveel van alle TVL-beroeps- en/of rechtzaken is de indiener van het beroep (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld? Bent u bereid om naar aanleiding van de geleerde lessen en juridische uitspraken het handelingskader voor RVO met betrekkint tot de behandeling van TVL-aanvragen en bijbehorende bezwaar- en beroepsprocedures aan te passen?
In totaal zijn er 17.000 bezwaren aangetekend tegen een TVL-besluit op een totaal van 590.000 TVL-besluiten. Inmiddels heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in totaal 590 beroepszaken ontvangen, waarvan 187 procedures zijn afgerond. In 40 zaken heeft het CBb het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing op bezwaar wordt bevestigd. Verder waren 42 beroepszaken niet ontvankelijk bij het CBb. Het CBb heeft de ondernemer in zeven gevallen gelijk gegeven. In de overige zaken is het beroep door de ondernemer ingetrokken. Waar nodig wordt de uitvoering van de regeling aangepast naar aanleiding van deze zaken. Een belangrijke algemene les die het kabinet getrokken heeft naar aanleiding van deze beroepszaken is dat sectorale afbakening in de TVL zeer lastig uitvoerbaar is. Hieronder volgt een korte opsomming van de belangrijkste uitspraken aan de hand waarvan de behandeling van TVL-aanvragen is aangepast.
Het belangrijkste onderwerp tot nu toe in de beroepszaken is het bepalen van de hoofdactiviteit van de ondernemer met gebruikmaking van SBI-codes uit het handelsregister. De hoofdactiviteit van de onderneming is van invloed op het subsidiebedrag. Een aantal zaken had betrekking op ondernemers die geen volledige, correcte of actuele inschrijving in het handelsregister hadden gedaan. In december 2020 zijn drie tussenuitspraken gedaan over het bepalen van de hoofdactiviteit (ECLI:NL:CBB:2020:996, 997 en 998). RVO heeft sinds deze tussenuitspraken bij overige lopende zaken deze nieuwe werkwijze toegepast. Zo hebben deze zaken in belangrijke mate bijgedragen aan de intrekking van 97 beroepszaken door de ondernemer, nadat RVO de beroepszaken in het licht van de tussenuitspraken heeft getoetst. Mede naar aanleiding van deze tussenuitspraken is vanaf Q1 2021 een gerichte hardheidsclausule opgenomen in de regeling. Hiermee is de mogelijkheid voor RVO opgenomen om alsnog subsidie te verstrekken op basis van een bepaalde hoofdactiviteit als de ondernemer kan aantonen dat op de peildatum daadwerkelijk een bepaalde hoofdactiviteit werd uitgevoerd en de inschrijving in het handelsregister dus onjuist blijkt te zijn.
Op 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845) heeft het CBb nadere invulling gegeven aan het begrip «start van de activiteiten» in de regeling. Daarbij moet volgens het CBb rekening worden gehouden met de afgifte van vergunningen en andere evidente juridische belemmeringen voor het kunnen en mogen starten van de activiteiten. In reactie hierop past het RVO deze beoordeling toe bij vergelijkbare zaken.
Bent u bekend met de problematiek van (horeca)ketens, die als gevolg van het subsidieplafond in de TVL en het criterium van «groepsverbondenheid» niet voor steun in aanmerking komen? Hoe groot is de groep ondernemingen die hierdoor buiten de boot valt? Welke mogelijkheden biedt de Tijdelijke kaderregeling staatssteun van de Europese Commissie om voor deze groep alsnog een voorziening te treffen, bijvoorbeeld via steun voor niet-gedekte vaste kosten waarvoor een aanzienlijk hoger subsidieplafond geldt? Kunt u hier uitgebreid en gemotiveerd op ingaan? Ziet u aanleiding om in EU-verband de toepasselijkheid van de Tijdelijke kaderregeling staatssteun tegen het licht te houden en te laten evalueren met het oog op toekomstige crises? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is hiermee bekend. De Tijdelijke Kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (hierna: de Tijdelijke Kaderregeling) kent diverse vormen van steun. Om ondernemers snel van liquide steun te voorzien heeft Nederland voor wat betreft TVL voor steun op basis van paragraaf 3.1 van het Europese tijdelijk staatssteunkader gekozen. Hiermee is Nederland gebonden aan de staatssteunplafonds uit deze paragraaf. Op 18 november 2021 zijn de staatssteunplafonds verhoogd van € 1,8 mln. naar € 2,3 mln. en € 290.000,– respectievelijk € 345.000,– voor landbouwondernemingen of ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector. Deze bedragen zijn doorgevoerd in de TVL, waardoor ondernemers maximale ruimte hebben gekregen om gebruik te maken van de TVL.
Al eerder is een aparte regeling voor het grootbedrijf onder paragraaf 3.12 van het Europees steunkader verkend, die voor ongedekte vaste lasten een hoger maximum van 12 miljoen per groep verbonden ondernemingen kent. Een dergelijke regeling kan grote bedrijven ondersteunen die met substantiële omzetderving te maken hebben. Een regeling onder 3.12 is echter complex en vergt veel van de uitvoering. Zo moeten de daadwerkelijk gemaakte vaste kosten worden aangetoond. Controle daarop kan in de uitvoering enkele jaren in beslag nemen tot de subsidie kan worden vastgesteld. Ook vermindert deze regeling de prikkels bij eigenaren, verhuurders en schuldeisers om verlies te nemen. Daarbij zijn grotere bedrijven doorgaans beter in staat zelf financiering te regelen, kennen ze schaalvoordelen en hebben over het algemeen een sterkere onderhandelingspositie in de keten om doorlopende vaste lasten te beperken. Daarnaast kan het grootbedrijf ook gebruikmaken van de NOW. Om deze redenen heeft het kabinet eerder al besloten dat er geen regeling onder artikel 3.12 wordt opgesteld en kunnen ondernemers gebruikmaken van de mogelijkheden onder artikel 3.1.
In algemene zin lijkt het zinvol om de Tijdelijke Kaderregeling te evalueren, maar dat zou geen gevolgen hebben voor de specifieke situatie binnen de TVL. Er is door Nederland reeds gevraagd om een beoordeling van de gevolgen van de toepassing van het de Tijdelijke Kaderregeling op het speelveld van de interne markt.
Ontvangt u ook signalen van ondernemers die aanlopen tegen het feit dat lockdowns veelal zijn verspreid over twee kwartalen, waardoor zij met de huidige drempels omzetverlies niet vergoed krijgen? Waarom is het niet mogelijk te rekenen aan de hand van de sluitingsperiode: vier weken dicht = vier weken compensatie?
Het kabinet is bekend met deze signalen. Het is begrijpelijk dat dit tot frustraties leidt bij ondernemers die hierdoor geen ondersteuning ontvangen. Het kabinet is bekend met deze signalen. Het is begrijpelijk dat dit tot frustraties leidt bij ondernemers die hierdoor geen ondersteuning ontvangen. De steunmaatregelen zijn generiek van aard. Dit houdt in dat in algemene zin geldt dat bij een kortere periode toevallige omzetschommelingen een grotere rol spelen, waardoor meer niet-corona gerelateerde omzetverliezen gecompenseerd zouden worden van bijvoorbeeld bedrijven die niet door de maatregelen worden getroffen. Ondernemers met substantiële omzetverliezen komen ook bij een langere meetperiode voor de omzet in aanmerking voor de regeling. Een kortere periode kan voordeliger uitpakken voor een specifieke groep ondernemers die nu net onder de omzetdrempel zitten, doordat zij een goede omzet hebben gedraaid in de maanden met minder coronamaatregelen. Daar staat tegenover dat een kortere periode groepen ondernemers zal benadelen die, ook vanwege de maatregelen, grote omzetverliezen buiten de periode hadden.
Het is voor de TVL onuitvoerbaar om af te wijken van de kwartaalsystematiek. De TVL wordt berekend én gecontroleerd op basis van de omzetgegevens uit de btw-aangifte en die wordt per kwartaal gedaan. Om ondernemers snel van liquiditeit te voorzien is de TVL vanwege de omvang een grotendeels geautomatiseerde subsidieregeling. De handmatige controle die nodig zou zijn om de kwartalen om te rekenen naar maanden is, zeker op korte termijn, daarom onuitvoerbaar. Om ondernemers beter tegemoet te komen in Q4 2021 is de omzetverliesdrempel in de TVL verlaagd naar 20 procent. Deze drempel is bij uitzondering verlaagd vanwege de abrupte lockdown. Ondernemers hadden door de korte tijd tussen de aankondiging en de invoering van de lockdown weinig kans om hun bedrijfsvoering tijdig aan te passen. De omzetverliesdrempel in de NOW was al 20 procent. Ten slotte is het risicovol om een regeling open te stellen voor de duur van een maand. Reguliere, niet corona-gerelateerde omzetverliezen komen op deze manier ook sneller in aanmerking voor steun, waardoor het risico op oneigenlijk gebruik groot is. Bovendien vergroot dit ook de kans op misbruik, door bijvoorbeeld omzetmanipulatie.
Daarnaast geldt voor de NOW dat één regeling per maand een te grote druk op UWV zou leggen. Bij de NOW-5 is daarom gekozen voor de tweemaandsperiode november-december, zonder de maand oktober waarin veel minder contactbeperkende maatregelen golden. De toen geldende contactbeperkingen werden voorzien tot en met december. Om administratieve lasten met betrekking tot de vaststellingscontroles bij werkgevers te beperken is er bovendien voor gekozen de NOW niet te verlengen voorbij de jaargrens. Voor de NOW-6 is vanaf januari 2022 vervolgens weer voor een driemaandsperiode gekozen, om ondernemers in het licht van de aangekondigde contactbeperkende maatregelen zoveel mogelijk rust en zekerheid te bieden. Deze omzetperiodes kunnen niet meer worden aangepast. Een wijziging van de omzetperiode gedurende de NOW is juridisch alleen mogelijk als alle werkgevers alsnog een redelijke kans krijgen om een NOW-aanvraag te doen, om een reeds ingediende aanvraag te wijzigen, of als alsnog een keuze wordt geboden tussen verschillende omzetperiodes. Uitvoeringstechnisch is het echter onhaalbaar om al gedane aanvragen voor de NOW-5 handmatig aan te passen, of om binnen de NOW-6 meerdere en verschillende omzetperiodes te hanteren.
Wat is de status van de Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen (ATE)? Wanneer gaat deze regeling open?
De ATE ligt nu ter goedkeuring bij de Europese Commissie in Brussel. Als deze goedkeuring binnen is, zal de regeling gepubliceerd worden en opengesteld worden.
Op 23 november 2021 is reeds de prenotificatie gestart, waarna op 17 januari jl. de notificatie is aangevangen. Gedurende deze (pre)notificatie periode heeft de Commissie meerdere malen verduidelijkende vragen gesteld. Om ervoor te zorgen dat ondernemers in de tussentijd op de hoogte gehouden worden is het proces met de status van de openstelling van de regeling op de website van RVO weergegeven. Ondernemers konden zich ook al melden bij RVO in afwachting van de openstelling.
Ziet u ook het probleem dat de detailhandel als gevolg van de lockdowns nauwelijks of geen reserves meer heeft, er geen investeringsruimte is om te innoveren en digitaliseren en het daardoor niet mogelijk is te concurreren met bijvoorbeeld webwinkels? Welke mogelijkheden ziet u om de detailhandel daarin te ondersteunen?
De detailhandel wordt op verschillende manieren ondersteund bij innovatie en digitalisering. De partners achter de Retailagenda, waaronder het Ministerie van EZK, stimuleren innovatieve ontwikkelingen door samen te werken aan het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen en innovatieve oplossingen ter ondersteuning van ondernemers in de detailhandel. In dit verband is het ook goed om het programma Versnelling digitalisering mkb van EZK te noemen, dat ook open staat voor ondernemers in de detailhandel. In het kader van dit programma worden workshops georganiseerd, waarbij studenten uit mbo, hbo en wo praktische adviezen rondom digitalisering bieden aan mkb’ers.
De gevolgen van de beperkende maatregelen voor de reserves van ondernemers zullen verschillen per branche en per individuele ondernemer. De branches mode, schoenen en sport zullen harder zijn geraakt dan bijvoorbeeld de foodsector. Daarnaast zijn ook de individuele omstandigheden van de ondernemer van grote invloed, bijvoorbeeld de vraag of de betreffende ondernemer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor ondersteunende maatregelen.
Ook voor de coronacrisis zette digitalisering sommige sectoren, waaronder de detailhandel, onder druk. Om in de toekomst levensvatbaar te zijn en te blijven, is het belangrijk dat ondernemers regelmatig hun verdienmodel tegen het licht houden en nadenken over hun bedrijfsstrategie op de langere termijn.
Wat is thans het beroep op de tijdelijk versoepelde regeling Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz)? Kunt u dit laten uitvragen bij gemeentes? Acht u het beschikbare budget toereikend?
Sinds 1 oktober 2021 kunnen zelfstandigen een beroep doen op het tijdelijk versoepelde Bbz. Om een eerste indruk te kunnen krijgen van het beroep op deze regeling is de snelle monitoring onder gemeenten (gestratificeerde schatting) die ook gebruikt werd voor de Tozo doorgezet. De schatting voor het vierde kwartaal van 2021 zal meegenomen worden in de Monitoringsbrief die aan het einde van dit kwartaal naar de Kamer gestuurd wordt. Belangrijk om hierbij de benadrukken is dat het gaat om het geschatte aantal aanvragen. Over het daadwerkelijke aantal verstrekte uitkeringen zijn nog geen gegevens beschikbaar. Deze volgen op een later moment. Er zijn ook nog geen gegevens beschikbaar over de Bbz-uitgaven in 2021. Er zijn geen signalen bekend dat het toegekende budget over 2021 ontoereikend is geweest.
Is u bekend of er gemeenten zijn waar middelen beschikbaar gesteld voor de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) nog niet (volledig) zijn uitgegeven? Indien u dit niet weet, kunt u dit nagaan via bijvoorbeeld de VNG? Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat deze middelen niet op de plank blijven, maar alsnog worden ingezet om door de coronacrisis getroffen ondernemers te ondersteunen?
De middelen voor de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) zijn via het gemeentefonds beschikbaar gesteld. Gemeenten hebben ruimte om zelf afwegingen hierin te nemen en leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Gemeenten hoeven over de besteding van de middelen dus geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. Er is dan ook geen overzicht van de bestedingen. Ook de VNG beschikt niet over dergelijke informatie.
De TONK is per 1 oktober 2021 beëindigd. Gemeenten blijven inwoners die financieel in de knel komen ondersteunen. Dat kan zijn via algemene bijstand of Bbz en zo nodig ook via bijzondere bijstand, noodfondsen of maatwerkloketten.
Eventueel resterende TONK middelen kunnen hiervoor worden ingezet. Eerste signalen die we van enkele gemeenten hebben ontvangen is dat resterende TONK-middelen ook worden ingezet in financiële ondersteuning van inwoners.
Bovendien zijn er geen signalen dat de middelen op dit gebied ontoereikend zijn om de benodigde ondersteuning te bieden. Dit is ook in lijn met de beantwoording op vraag 12 met betrekking tot het Bbz.
Het bericht 'Familiebedrijf Balk Shipyard in Chinese handen' |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Familiebedrijf Balk Shipyard in Chinese handen»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat een oer-Hollands familiebedrijf, dat sinds 1798 bestaat, wordt overgenomen door een Chinese investeringsmaatschappij?
Directeur Balk geeft in het bericht aan dat hij groeimogelijkheden ziet voor zijn familiebedrijf. Hij wil zijn activiteiten in Nederland uitbreiden maar heeft zelf niet de middelen voor de noodzakelijke investeringen. Ik waardeer het positief dat de overname door een nieuwe investeerder maakt dat deze werf kan groeien en dat betrokken partijen vertrouwen hebben in de groeimogelijkheden binnen deze voor Nederland belangrijke sector. Voor het zomerreces zal ik uw Kamer informeren over hoe ik deze en andere industriële bedrijven wil faciliteren in de doorontwikkeling met strategisch industriebeleid.
In hoeverre past een dergelijke overname in het (maak)industrie- en familiebedrijvenbeleid dat het kabinet voert of voor ogen heeft en bij slimme, strategische industriepolitiek?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of behalve de Zhongying International Holding Group nog andere partijen, binnen Nederland of binnen Europa, geïnteresseerd of kandidaat waren om Balk Shipyard te helpen doorgroeien? Indien u dit niet weet, wilt u dit nagaan?
De directie van Balk Shipyard heeft mij laten weten dat in de zoektocht naar nieuwe investeerders meerdere opties serieus zijn onderzocht.
Welke financieringsinstrumenten zijn er voor bedrijven in de maritieme maakindustrie, zoals Balk Shipyard, om te kunnen groeien?
Voor bedrijven in de maritieme maakindustrie zijn als generieke financieringsregelingen de Borgstelling MKB-Kredieten (BMKB) en de Garantiefaciliteit Ondernemingsfinanciering (GO) beschikbaar. Dit zijn kredieten waarbij de staat garant staat voor een deel van het bedrag. De BMKB biedt een overheidsborgstelling tot en met EUR 1,35 miljoen, deze wordt door financiers ingezet bij financieringen tot ca. EUR 5 miljoen. De GO faciliteit biedt een 50% staatsgarantie op leningen tussen de EUR 1,5 – 150 miljoen.
Verder wordt met het Dutch Future Fund (DFF) geïnvesteerd in andere risicokapitaalfondsen zodat via die investeringsfondsen de beschikbare hoeveelheid kapitaal voor Nederlandse innovatieve groeibedrijven wordt vergroot. Ten slotte kunnen ondernemers met duurzame investeringsprojecten ook bij Invest-NL terecht.
Welke informatie heeft u over de Zhongying International Holding Group? Waar is dit bedrijf gevestigd, welke personen en/of partijen zitten hierachter? In welke sectoren en landen heeft de Zhongying International Holding Group nog meer geïnvesteerd? Heeft deze investeringsmaatschappij nog meer investeringen of overnames gedaan in Nederland? Indien ja, welke?
Het kabinet verzamelt geen informatie over vestigingslocaties, bedrijfs- en/of eigendomsstructuren van bedrijven zolang dit niet is vereist voor wet- en regelgeving. Ik heb daarom geen informatie over in welke sectoren en landen de Zhongying International Holding Group investeert en of de investeringsmaatschappij meer investeringen of overnames in Nederland heeft gedaan.
Is of wordt deze overname getoetst, bijvoorbeeld in het kader van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, die met terugwerkende kracht zal gelden vanaf peildatum 8 september 2020?
Het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) ziet toe op twee categorieën ondernemingen: vitale aanbieders en bedrijven op het gebied van sensitieve technologie. Balk Shipyard is geen aanbieder van een vitaal proces in de zin van het wetsvoorstel. Ook lijkt het er gezien de aard van de onderneming op dat zij geen eigenaar zijn van, dan wel controle hebben over of directe toegang tot sensitieve technologie. Mocht er wel sprake zijn van sensitieve technologie met risico’s voor de nationale veiligheid, dan kan de overname met terugwerkende kracht worden getoetst bij inwerkingtreding van de wet.
Hoezeer verwacht u dat deze overname op korte of (middel)lange termijn gevolgen zal hebben voor de (internationale) positie van de Nederlandse maritieme sector, waarover u in de kabinetsbrief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland»2 schrijft dat Nederland leidend is in clusters als agrofood, de maritieme sector en de machinebouw en dat het verleden als zeevarende natie zich nog altijd vertaalt in een vooraanstaande positie in de maritieme sector?
In de loop van de tijd zijn meerdere toonaangevende Nederlandse jachtenbouwers overgenomen door buitenlandse investeerders. Deze investeringen hebben veelal de verdere groei van de betreffende bedrijven mogelijk gemaakt, hun concurrentiepositie versterkt en daarmee bijgedragen aan de sterke internationale positie van de Nederlandse maritieme maakindustrie. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat dit in het geval van Balk Shipyard anders zou zijn. Dat neemt niet weg dat we wel goed oog moeten hebben voor de bredere internationale uitdagingen waar de Nederlandse (maritieme) maakindustrie mee te maken heeft op het gebied van onder andere kennisbescherming, een gelijk speelveld, verduurzaming en digitalisering. Het kabinet onderhoudt hierover goede contacten met de sector onder meer op basis van het Maritiem Masterplan.
Welke afspraken zijn er met Zhongying International Holding Group gemaakt over bijvoorbeeld vestiging in Nederland, op Urk, investeringen in de regio en behoud van werkgelegenheid?
De overname van Balk Shipyard betekent niet dat bedrijfsactiviteiten naar het buitenland worden verplaatst. Het is juist de intentie van de overname om de Nederlandse activiteiten van de werf uit te breiden. Het is aan de betrokken partijen zelf om eventueel nadere uitspraken te doen over de afspraken die gemaakt zijn bij de overname.
Hoe groot is het risico dat Balk Shipyard, als gevolg van de groeiambities, alsnog uit Urk zal vertrekken? Wat is in dat kader de stand van zaken met betrekking tot de aanleg van een buitendijkse haven die hiervoor nodig zou zijn?
Balk Shipyard heeft mij laten weten de voorgenomen groei in Urk te willen realiseren. De buitendijkse haven geeft ondernemers zoals Balk Shipyard de gewenste ruimte om te groeien en te innoveren. Afgelopen zomer is het hernieuwde inpassingsplan van de Provincie Flevoland vastgesteld en dit plan ligt nu bij de Raad van State. De zitting is op 17 februari 2022. De aanbesteding kan beginnen zodra het inpassingsplan onherroepelijk wordt. Er is overeenstemming over het gebruiken van de benodigde gronden buitendijks van het Rijk en het waterschap. Ook is er overeenstemming met de ondernemers, waaronder Balk Shipyard, die zich op de haven willen vestigen.
Bent u bereid zich er maximaal voor in te spannen dat Balk Shipyard op Urk blijft en daarmee bedrijvigheid, kennis, innovatie en werkgelegenheid voor Nederland behouden blijven? Indien ja, op welke manieren?
Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat Balk Shipyard zijn activiteiten in Nederland vanwege de overname zou beëindigen.
Kunt u aangeven hoe het kabinet denkt een maritiem cluster als het Maritiem Cluster Urk de voorwaarden te kunnen bieden door te groeien, ondersteund door onder andere de Regio Deal Noordelijk Flevoland, zonder speelbal te worden van internationale, geopolitieke ontwikkelingen?
De Nederlandse maritieme sector, inclusief het cluster Urk, heeft internationaal een sterke positie dankzij een groot aantal ondernemende, innovatieve bedrijven en toonaangevende kennisinstellingen. Het kabinet ondersteunt deze sector, onderdeel van de Topsector Water en Maritiem, heel nadrukkelijk. Zo is onlangs nog via de R&D-regeling mobiliteitssectoren EUR 52,9 mln. toegekend voor de ontwikkeling van emissieloze technologie voor schepen waarmee in de toekomst internationaal het verschil gemaakt kan worden. Meer lokaal dragen Rijk en regio met de Regio Deal Noordelijk Flevoland EUR 30 mln. bij om de brede welvaart in de regio te verbeteren. Het gaat hier nadrukkelijk om het versterken van de duurzame economische kansen van Noordelijk Flevoland, met een investering van EUR 14,5 mln. in het Maritiem Cluster Urk, waaronder de fysieke ingrepen aan de buitendijkse servicehaven en binnendijks bedrijventerrein, innovatie en talentontwikkeling. In de Regio Deal wordt tevens inhoudelijk en financieel bijgedragen aan de verbreding van de economie in het gebied door te investeren in smart mobility. Om internationaal te concurreren is echter ook een gelijk speelveld nodig. Het kabinet volgt daarom actief de potentiële bedreigingen hiervan en spant zich in om deze waar mogelijk te bestrijden.
Het bericht 'Boris Johnson wil VDL Nedcar aftroeven: Britse premier zet zich persoonlijk in voor komst Rivian naar Engeland' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boris Johnson wil VDL Nedcar aftroeven: Britse premier zet zich persoonlijk in voor komst Rivian naar Engeland»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel een strijd gaande is om de vestiging van een autofabriek van Rivian in Europa? Wat is u hierover bekend?
Het kabinet is bekend met de zoektocht van Rivian naar een Europese productielocatie voor haar elektrische voertuigen. We zouden uiteraard graag zien dat Rivian naar Nederland komt en het kabinet zet zich daar actief voor in. Rivian zal een dergelijk besluit weldoordacht nemen en verschillende opties in meerdere landen tegen elkaar afwegen, waarbij ongetwijfeld ook andere overheden zich hard willen maken voor de komst van Rivian. In de media wordt gespeculeerd welke landen in beeld zijn bij Rivian, maar het bedrijf zelf doet hier geen mededelingen over. Buiten de speculaties zijn wij dan ook niet op de hoogte van potentiële andere vestigingslocaties en hoe concurrerend die zijn.
Welke andere potentiële vestigingslocaties concurreren volgens uw informatie met VDL Nedcar om de komst van de Europese Rivianfabriek?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de besluitvorming over de locatie van de fabriek? In welke fase bevindt deze zich?
Omwille van de bedrijfsvertrouwelijkheid en omdat voortijdige mededelingen het proces kunnen schaden is het kabinet over het algemeen terughoudend met het geven van informatie over ontwikkelingen rond actuele bedrijfscasussen. Op de vraag in welke fase de besluitvorming zich bevindt kunnen we derhalve niet ingaan.
Kunt u zich de schriftelijke vragen van het CDA nog herinneren over het bericht «Is er nog leven voor VDL Nedcar na 2023 nu BMW afhaakt» van 19 oktober 20202 en de oproep aan het kabinet om het vinden van een nieuwe opdrachtgever voor VDL Nedcar «chefsache» te maken?3
Ja.
Heeft het kabinet gehoor gegeven aan deze oproep? Is de Minister-President betrokken bij het vinden en binnenhalen van een nieuwe opdrachtgever voor VDL Nedcar? Indien ja, op welke manier(en)? Indien niet, is de Minister-President alsnog bereid zich er persoonlijk en met urgentie voor in te zetten dat Rivian naar Born komt, wetende dat andere regeringsleiders, zoals de Britse premier Johnson, zich ook in eigen persoon met deze kwestie bemoeien?
Sinds bekend is dat de productie bij VDL Nedcar voor BMW over enkele jaren beëindigd wordt, verleent het kabinet haar volle medewerking aan de zoektocht van VDL Groep naar nieuwe klanten en opdrachten, onder meer via de inzet van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). Het gezamenlijke doel is om de werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born en de regio langjarig zeker te stellen. Het kabinet onderhoudt intensief contact met VDL Nedcar en betrokken andere partijen over de ontwikkelingen en ondersteunt waar mogelijk, in afstemming en samenwerking met de provincie Limburg. Met deze actieve ondersteuning geven we ook invulling aan de motie van het lid Graus c.s. (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16) en aan de motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 438, nr. 9) waar het gaat om kansen creëren voor behoud van werkgelegenheid en het stimuleren van regionale investeringen rondom de maakindustrie.
Binnen het Rijk is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) het eerste aanspreekpunt voor VDL Nedcar en waar relevant zijn andere departementen aangehaakt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister-President zijn actief in dit proces betrokken, onder meer in de contacten met potentiële klanten. Over de aard en inhoud van die contacten kunnen we nu geen nadere mededelingen doen, omwille van de vertrouwelijkheid en om het acquisitietraject niet te schaden.
Klopt het dat premier Johnson aan Rivian een stimuleringspakket met onder andere subsidies, belastingvoordelen, opleidingsfaciliteiten en infrastructuur heeft toegezegd? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit na te gaan?
De signalen zijn ons bekend, maar wat premier Johnson mogelijk wil bieden om Rivian naar het VK te halen speelt tussen de Britse regering en Rivian. Beide partijen zullen hier niet over uitweiden naar derden.
Acht u het Nederlandse vestigingsklimaat op dit moment van voldoende hoog niveau dat Nederland een serieuze kanshebber voor de Rivianfabriek is? Wat zijn succes- en eventuele faalfactoren? Hoe wordt daarop geanticipeerd?
Bij een investeringsbesluit van een individueel bedrijf spelen verschillende factoren een rol, mede afhankelijk van de activiteiten waar het om gaat. We kunnen (vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid) nu niet ingaan op welke factoren voor Rivian van belang zijn en wat dus mogelijke succes- en faalfactoren zijn.
In algemene zin staat het Nederlands vestigingsklimaat er nog steeds goed voor. Nederland biedt een prettige leefomgeving, een goed opgeleide beroepsbevolking, kennis en innovatie van wereldklasse, excellente verbindingen binnen Nederland en naar het buitenland en sterke clusters waarin kleine en grote bedrijven, kennisinstellingen en overheden met elkaar samenwerken. Dat heeft eraan bijgedragen dat verschillende bedrijven ook de afgelopen jaren weer voor Nederland hebben gekozen voor een productiefaciliteit. Enkele voorbeelden zijn Fujifilm in Tilburg, Innocent in Rotterdam en Plastic Energy & Sabic in Geleen.
Het kabinet is zich er echter van bewust dat ons vestigingsklimaat voortdurende aandacht behoeft. Zeker in een steeds uitdagendere internationale omgeving en de grote transities waar de industrie voor staat. Een stabiel en betrouwbaar overheidsbeleid is daarbij een belangrijke factor om te zorgen dat bedrijven kiezen voor een investering in Nederland. Ook zet het kabinet onder meer in op grootschalige investeringen in onderwijs, kennis en innovatie en in vergroening van de industrie. Het kabinet werkt momenteel haar industrievisie nader uit, onder andere over de invulling van de groene industriepolitiek zoals omschreven in het Coalitieakkoord. Deze industriebrief zal naar verwachting in het tweede kwartaal van dit jaar verschijnen.
Staan leden van het kabinet persoonlijk met Rivian, of met andere potentiële opdrachtgevers voor VDL Nedcar, in contact?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer had het kabinet voor de laatste keer contact met VDL Nedcar en de provincie Limburg over de huidige situatie? Is bij het kabinet bekend waarmee VDL Nedcar en de provincie Limburg op dit moment geholpen zouden zijn? Wordt hiernaar gehandeld?
Over de huidige situatie is sprake van doorlopend en hoogfrequent contact met VDL Nedcar en de provincie Limburg, voornamelijk ambtelijk en waar opportuun of nodig op politiek niveau. Kansen, uitdagingen en actuele ontwikkelingen zijn het kabinet derhalve goed bekend en in afstemming met genoemde partijen wordt hier binnen de mogelijkheden die er zijn naar gehandeld.
Hoe belangrijk is de komst van een partij als Rivian voor (het ecosysteem rondom) de automotive sector in de grensregio met Duitsland en België en voor Zuidoost-Nederland?
VDL Nedcar telt momenteel ruim 4.000 medewerkers, waarvan het overgrote deel afkomstig is uit Limburg. Daarbij leidt de aanwezigheid van de fabriek tot een significant aantal indirecte banen in de regio, onder meer bij toeleverende industrie, de diensten- en transportsector en de lokale en regionale detailhandel. VDL Nedcar is daarmee een van de grootste werkgevers in Zuid-Limburg en een belangrijke factor in de Limburgse economie. Indien de komst van een partij als Rivian betekent dat werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born behouden kan blijven dan achten we dat van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt en daarmee de leefbaarheid van het gebied.
Het bericht dat European Sleeper de dienstregeling van de nieuwe nachttrein tussen Brussel, Rotterdam, Amsterdam, Berlijn en Praag heeft bekendgemaakt. |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «European Sleeper heeft de dienstregeling van de nieuwe nachttrein tussen Brussel, Rotterdam, Amsterdam, Berlijn en Praag bekendgemaakt»?1
Ja.
Klopt het dat de European Sleeper buiten de Randstad op geen enkel ander treinstation zal stoppen binnen Nederland? Deelt u de mening dat het een gemiste kans is dat deze trein niet stopt in Overijssel, bijvoorbeeld op station Hengelo, zodat ook mensen in Oost-Nederland gemakkelijk gebruik kunnen maken van deze trein?
Aangezien European Sleeper de nachttrein in open toegang aanbiedt en niet onder contract staat bij welke partij ook, staat het European Sleeper vrij om te bepalen welke steden haar treinen aandoet binnen de (on)mogelijkheden die het spoor en de afstemming met wensen van het andere spoorverkeer daarvoor bieden.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wat is de betrokkenheid van de overheid en NS bij de totstandkoming en instandhouding van de European Sleeper? Gaat er subsidie naar dit bedrijf ter ondersteuning van deze internationale treindienst? Zo ja, welke voorwaarden zijn verbonden aan deze subsidiegelden?
De Nederlandse overheid en de NS zijn niet betrokken bij de totstandkoming en instandhouding van European Sleeper. Het Ministerie van IenW heeft wel contact met European Sleeper en waar mogelijk geholpen in haar contacten de treindienst tot stand te brengen. Er gaat geen subsidie naar dit bedrijf.
Doen de huidige internationale (nacht)treinen die in Nederland rijden alleen steden in de Randstad aan of zijn er ook nachttreinen die stoppen op regionale treinstations? En bent u het ermee eens dat internationale (nacht)treinen ook regionale internationale stations moeten aandoen, zodat ook mensen uit de regio gebruik kunnen maken van internationale (nacht)treindiensten?
De huidige internationale (nacht)treinen die in Nederland rijden, doen niet alleen steden in de Randstad aan. Naast Roosendaal, stoppen er ook (snelle) internationale (nacht)treinen op Arnhem en Breda. De IC Berlijn stopt daarnaast in Hilversum, Amersfoort, Apeldoorn, Deventer, Almelo en Hengelo. Kortere grensoverschrijdende verbindingen (zoals Maastricht-Luik of Eindhoven-Düsseldorf) doen verschillende halteplaatsen aan in de verschillende grensregio’s.
Het ontwikkelen van de dienstregeling is in beginsel de verantwoordelijkheid van de vervoerder zelf, inclusief de keuze voor een bepaald stoppatroon. Daarbij dient de vervoerder een afweging te maken tussen onder andere snelheid en het aantal gewenste en welke halteplaatsen, het bijbehorende aantal in- en uitstappers en de kosten en opbrengsten die daaraan vast zitten. Daarbij spelen in binnen- en buitenland ook de (on)mogelijkheden van de spoorinfrastructuur en de wensen van het andere spoorverkeer een rol. Vervoerders die onder een concessie rijden moeten hierbij uiteraard eventuele eisen uit de concessie in acht nemen.
Het is begrijpelijk dat steden graag willen dat een internationale trein ook bij hen stopt, maar dat zal helaas niet altijd de uitkomst zijn na bovenstaande afweging. Voor langere afstanden zullen vaak relatief weinig halteplaatsen tussen eind- en beginpunt worden gepland om zo tot een aantrekkelijke reistijd te komen en zal voor reizigers, net als bij vliegtuig, boot of internationale bus ook regelmatig sprake zijn van voor- en natransport. Goede internationale, nationale en regionale verbindingen kunnen elkaar daarin ook aanvullen en versterken.
De hoofdrailnetconcessie voorziet in de mogelijkheid voor bepaalde partijen – waaronder decentrale overheden – om bij NS een verzoek in te dienen voor het rijden van additionele treindiensten. Hierbij is bijvoorbeeld te denken aan het uitbreiden van het nachtnet. Voor deze additionele treindiensten kan de vervoerder kosten in rekening brengen (bij bijvoorbeeld decentrale overheden). Met vervoerders in open toegang, zoals European Sleeper, kunnen vanuit decentrale overheden wellicht ook dergelijke afspraken worden gemaakt. Van European Sleeper heb ik begrepen dat zij altijd bereid zijn om met betrokkenen in gesprek te gaan.
Heeft u zicht op de ontwikkeling van nieuwe internationale (nacht)treindiensten in Nederland? Zo ja, kunt u met de Kamer delen welke internationale (nacht)treinen op dit moment in Nederland rijden en welke er de komende vier jaar op de planning staan om erbij te komen?
Met de marktverkenning internationale verbindingen in open toegang2 is inzicht verkregen in mogelijke toekomstige ontwikkelingen voor alle internationale treinverbindingen in de periode vanaf 2025. Daarbij is duidelijk geworden dat diverse partijen geïnteresseerd zijn in het aanbieden van nachttreinvervoer in open toegang. Vervoerders in open toegang dienen 18 maanden voor aanvang van de dienstregeling te melden bij de ACM dat zij het voornemen hebben voor het starten van een nieuwe internationale passagiersdienst, waarna deze melding door de ACM wordt gepubliceerd op de website. Het staat vervoerders daarnaast uiteraard vrij om zelf hun plannen te delen. Vanuit het Ministerie van IenW worden ontwikkelingen proactief gevolgd om, voor zover mogelijk, overzicht te houden op (mogelijke) ontwikkelingen.
Ten opzichte van het laatste overzicht van (toekomstige) internationale verbindingen bij de brief van juli 20193 over dit onderwerp, zijn daar tot nu toe de nachttreinen naar Wenen en Zürich (van NS in samenwerking met ÖBB) en de diensten van GreenCityTrip bijgekomen4. Verwacht worden nog de nachttrein van European Sleeper in samenwerking met Regiojet naar Praag en een uitbreiding van de bestemmingen van GreenCityTrip. In het wintersportseizoen biedt Railexperts in samenwerking met de Treinreiswinkel onder de naam Alpen Express al jaren nachttreinen aan tussen Nederland en Oostenrijk. Deze treindienst was niet opgenomen in het laatste overzicht omdat de trein slechts enkele maanden per jaar rijdt.
Hoeveel subsidie gaat er vanuit het Rijk naar bedrijven die internationale treindiensten aanbieden? Welke voorwaarden zijn er aan deze subsidiegelden verbonden?
Het Rijk onderhoudt alleen een directe concessierelatie met NS. De meeste internationale treinen maakten reeds deel uit van deze HRN-concessie, waarvoor NS het Rijk betaalt om die te mogen rijden. Sinds begin 2021 is de proef met de nachttrein Wenen onder deze concessie gebracht5. Voor het uitvoeren van deze dienst tot eind 2024 wordt een subsidie verstrekt aan NS ter hoogte van het netto financieel effect met een maximum van € 6,7 mln. Voor deze gesubsidieerde proef is destijds gekozen6 om op korte termijn de groeiende vraag naar internationaal treinvervoer te faciliteren en Nederland aan te sluiten op het netwerk van Europese nachttreinen. Ook andere partijen zijn destijds uitgenodigd om, met of zonder subsidie, concrete plannen aan te bieden voor het herintroduceren van de nachttrein in Nederland. Op deze mogelijkheid is door marktpartijen niet ingegaan. In combinatie met het uitgevoerde marktonderzoek werd een soortgelijk aanbod op dezelfde termijn door andere partijen niet verwacht. Nadien zijn er de nieuwe, in het antwoord op vraag 5 genoemde, initiatieven voor nachttreinverbindingen vanuit de markt gekomen, waarvoor deze partijen geen subsidie ontvangen.
Deelt u de mening dat regionale treinstations, in navolging van regionale (spreiding) burgerluchthavens, een belangrijke rol kunnen spelen in het welslagen van het internationale treinnetwerk van en naar Nederland? Zo ja, kan dit ook expliciet onderdeel gaan uitmaken van de strategie omtrent internationaal treinverkeer in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht sterk aan goede internationale verbindingen, zeker ook per spoor. In het coalitieakkoord is aangegeven dat het kabinet hier volop mee aan de slag gaat. De wijze waarop dat verder vorm wordt gegeven, wordt in de komende periode bepaald, mede op basis van de eerder genoemde uitkomsten van de marktverkenning naar internationale verbindingen in open toegang. Zie verder mijn beantwoording van vraag 4.
Kunt u erop toezien dat bij de uitrol van het internationale (nacht)treinennetwerk in Nederland internationale treinen ook zullen stoppen op regionale treinstations in Noord-, Oost- en Zuid-Nederland?
Zie mijn beantwoording van vraag 7.
Welke invloed heeft het toenemende aantal internationale (nacht)treinen op de binnenlandse spoordiensten? In hoeverre wordt er rekening gehouden met de binnenlandse spoordiensten bij het toelaten van nieuwe internationale (nacht)treinen? Hoeveel ruimte is er nog voor het toelaten van nieuwe internationale (nacht)treinen zonder dat dit van invloed is op de reguliere nationale treindiensten?
Op 24 december 2021 heeft mijn voorganger u de uitkomsten gestuurd van de marktverkenning internationale verbindingen in open toegang7. De resultaten van dit onderzoek laten onder andere zien dat de (beperkte) capaciteit op ons (Europese) spoornet voor alle wensen die er zowel nationaal als internationaal zijn, een van de toetredingsdrempels vormt voor (de groei van) het internationale treinverkeer. In principe worden nieuwe internationale treindiensten toegelaten op het Nederlandse spoor als zij voldoen aan de daarvoor gestelde Europese en Nederlandse eisen. Vervolgens kan deze partij capaciteit aanvragen bij ProRail, waarna ProRail conform de daarvoor geldende regels de beschikbare capaciteit verdeeld tussen de aanvragen van de verschillende partijen (nationaal, regionaal, goederen, internationaal). De verdeling van de capaciteit voor 2022 heeft laten zien dat nagenoeg alle aangevraagde treinpaden aan vervoerders kunnen worden gegeven, zij het niet altijd zoals zij dit het liefste gewild hadden.
De antwoorden op schriftelijke vragen over fors hogere elektriciteits- en gasprijzen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u in uw antwoorden niet veel te optimistisch over de vulgraad van de gasopslagen in Nederland? Hoe komt het dat u veel hogere percentages voor de vulgraad van de gasopslagen presenteert dan in de online publieke data (AGSI) is te vinden?1 2
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Klopt het dat de hoogcalorische gasopslagen op dit moment (27 december) een vulgraad van 21% hebben in plaats van de door u gepresenteerde 45%?
De gepresenteerde 45% was de vulgraad aan het begin van de tweede week van december van de Nederlandse opslagen voor hoogcalorisch gas gecombineerd met de vulgraad net over de grens met Duitsland gelegen opslagen voor hoogcalorisch gas in Duitsland die vanuit Nederland direct toegankelijk zijn. Aan het begin van de tweede week van december was de vulgraad van uitsluitend de Nederlandse opslagen voor hoogcalorisch gas 35%.
Klopt het dat de laagcalorische gasopslagen op dit moment (27 december) een vulgraad van 54% hebben in plaats van de door u gepresenteerde 60%?
De gepresenteerde 60% was de stand van zaken aan het begin van de tweede week van december.
Kan het verschil voor de laagcalorische gasopslagen geheel of gedeeltelijk verklaard worden door de gasopslagen net over de grens bij Enschede, die op het Nederlandse gastransportnet zijn aangesloten?
Zoals aangegeven in het antwoord (voetnoot 6) op de eerdere Kamervragen zijn bij de gepresenteerde cijfers de over de Duitse grens gelegen laagcalorische gasbergingen, die exclusief op Nederlandse net zijn aangesloten, meegenomen.
Als deze cijfers kloppen, staat u dan nog steeds op het standpunt dat de gasopslagen voldoende gevuld om leveringszekerheid te borgen voor de beschermde gebruikers?
Alle Nederlandse beschermde afnemers gebruiken laagcalorisch gas. Om de leveringszekerheid van deze afnemers te borgen heeft het kabinet met Shell, ExxonMobil en NAM in het zogenaamde Norg Akkoord afspraken gemaakt over de inzet van de gasopslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk in de komende jaren. Niet alleen is vastgesteld dat de laagcalorische opslagen bij het begin van de koudeseizoen voldoende gevuld moeten zijn, maar ook dat er tot en met het einde van de koudeseizoen voldoende gas in de opslagen moet blijven.
Klopt uw stellingname dat volgens de Europese netbeheerders ENTSO-G de Europese gasopslagen in principe voldoende gevuld moeten zijn om ook een koude winter door te komen, aangezien ENTSO-G slechts berekend heeft of er voldoende gastransportinfrastructuur is om de gewenste volumes te transporteren, maar geen uitspraken doet of er wel voldoende gas is?
ENTSOG heeft aangegeven dat een vulgraad van 77% aan het begin van het koude seizoen in principe voldoende is om een koude winter door te komen. ENTSOG gaat er daarbij vanuit dat er geen verstoring optreedt in de gaslevering.
Bent u bekend met de disclaimer die ENTSO-G in haar rapporten maakt op dit punt3 , namelijk dat «The Security of Supply results should be interpreted as an assessment of the ability of the gas infrastructure to allow for an efficient cooperation of the EU Member States to cope with an unusual cold winter season under different scenarios. The EU-wide simulation is not a forecast of the expected gas supply situation»?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Pas wanneer er een ernstig fysiek tekort aan gas ontstaat dat niet meer door de markt op grond van prijssignalen en vrijwillige afschakeling kan worden opgevangen, wordt het Bescherm- en Herstelplan Gas ingeroepen, maar is dat niet te laat? Is het niet verstandig om eerder al verbruikers op te roepen waar mogelijk vrijwillig minder gas te verbruiken? Bijvoorbeeld kantoorpanden die nu niet of maar zeer beperkt in gebruik zijn en toch verwarmd worden?
Het Bescherm- en Herstelplan kent de volgende drie niveaus van crisis
Bij elk van deze niveaus van crisis horen andere maatregelen. Een oproep om minder gas te verbruiken is de eerste maatregel die wordt afgeroepen als er sprake is van een noodsituatie. Als er sprake is van één van de andere niveaus van crisis dan is de markt in staat om eventuele tekorten op te vangen. Dat kan uiteraard ook door vrijwillig af te zien van het gebruik van gas.
Overigens heeft op dit moment nog geen enkele lidstaat een niveau van crisis afgekondigd.
Het beschermen van kleine ondernemers bij zakelijke kredietverlening. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met de verkenning naar non-bancaire mkb-financiering van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?1
Ja.
Herkent u het beeld van de AFM dat kleine ondernemers, zoals zzp’ers, eenmanszaken of micro-ondernemingen, kwetsbaar zijn, door hun beperkte kennis over of ervaring met financieringsvraagstukken, de afhankelijkheid van intermediairs, en het feit dat zij vaak persoonlijk garant staan voor zakelijke leningen? Bent u het met de AFM eens dat deze ondernemers zich hierin nauwelijks onderscheiden van consumenten?
Van ondernemers mag verwacht worden dat zij overwegen welke wijze van financiering en welk financieringsbedrag gepast is voor hun situatie. Ik herken tegelijkertijd ook het beeld dat kleine ondernemers, net als consumenten, vaak niet over specifieke financiële expertise beschikken.2
Net als bij consumenten kunnen de gevolgen voor een ondernemer, wanneer deze niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, groot zijn. Dit is het geval wanneer sprake is van een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid zoals eenmanszaken of van hoofdelijke aansprakelijkheid van een persoon, zoals een borgstelling. In die gevallen is de financiële kwetsbaarheid groter dan bij ondernemers met een onderneming met rechtspersoonlijkheid.
Klopt het dat, anders dan bij consumentenkrediet, de AFM geen mandaat heeft om toezicht te houden op zakelijke kredietverlening? Hoezeer vindt u dit een (on)wenselijke situatie? Is het juist dat De Nederlandsche Bank (DNB) geen prudentieel toezicht houdt op non-bancaire aanbieders van zakelijke financiering en bijv. niet toetst op geschiktheid en betrouwbaarheid? Wat betekent dit voor de positie van kleine ondernemers? In hoeverre zijn zij hierdoor kwetsbaar?
Zakelijke kredietverlening is niet in financiële wetgeving gereguleerd. Wel zijn op de overeenkomst tussen twee zakelijke partijen de algemene regels van toepassing, die volgen uit het Burgerlijk Wetboek en de rechtspraak. Het aanbieden van consumentenkrediet is wel gereguleerd, zowel in Europese regelgeving zoals de Richtlijn Consumentenkrediet als nationale regelgeving. Voor verstrekkers van consumentenkrediet geldt dat zij een vergunning dienen te hebben en moeten voldoen aan de bij of krachtens de wet gestelde specifieke regels. Zij staan ook onder toezicht. Het voorgaande geldt niet voor verstrekkers van krediet aan niet-consumenten.
Het doel van de voor kredietverstrekking aan consumenten gestelde regels is dat consumenten bij het aangaan van een kredietovereenkomst met kennis van zaken kunnen beslissen.3 Kredietaanbieders moeten aan bepaalde informatieverplichtingen voldoen en ook moeten zij een kredietwaardigheidstoets uitvoeren en zijn de kosten die zij mogen rekenen gemaximeerd. De AFM houdt toezicht op de naleving van de regels door deze kredietaanbieders en kan indien nodig een sanctie opleggen.
Ik onderzoek op dit moment of het noodzakelijk en wenselijk is dat ook ondernemers bij wet worden beschermd. Allereerst is daarbij belangrijk om de vraag te beantwoorden of een eventueel wettelijk ingrijpen ook daadwerkelijk de geconstateerde zorgen adresseert.4 Regulering moet bijvoorbeeld bijdragen aan een gedegen inschatting van de ondernemer, waarbij hij de gevolgen van de financiering kan overzien, of dient eventuele excessen in de kosten tegen te gaan. Een wettelijk ingrijpen moet vervolgens zorgvuldig worden gewogen. Sommige ondernemers kunnen immers gebaat zijn bij bescherming, maar anderen kunnen daar hinder van ondervinden en mogelijk beperkt worden in hun toegang tot krediet. Ook moet worden afgewogen of een wettelijke maatregel effectief is wanneer alleen Nederlandse kredietverstrekkers aan de eisen moeten voldoen.
Ik verwacht dit onderzoek medio 2022 te kunnen afronden en ik zal daarna uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de observatie van de AFM dat zelfregulering, ter versterking van de positie van mkb’ers op de non-bancaire financieringsmarkt, op dit moment nog niet effectief is en onvoldoende functioneert, vanwege het ontbreken van duidelijke en ambitieuze gedragsnormen, van controle en naleving daarop, van afdwingbaarheid en van een hoge aansluitingsgraad? Verwacht u dat het niveau van zelfregulering van de sector op korte termijn zal verbeteren? Welke signalen hebt u daartoe?
In 2016 is door mijn ministerie een internetconsultatie gedaan naar de wenselijkheid van bescherming van zzp-ers en mkb-ers in de Wft.5 Uit de consultatie kwam het beeld van stakeholders naar voren dat kleinzakelijke klanten, net als consumenten, specifieke financiële kennis ontberen en ondanks hun eigen verantwoordelijkheid niet altijd de volledige consequenties van hun handelen overzien. Respondenten vonden dat eventuele maatregelen ter bescherming van de kleinzakelijke klant niet per se in wetgeving hoeven te worden neergelegd, maar dat deze wel dwingend of afdwingbaar moeten zijn.
Naast wetgeving kan ook zelfregulering een effectief instrument zijn om verandering teweeg te brengen in een specifieke markt of sector. Zelfregulering kan sneller tot stand komen en is daarmee ook flexibeler dan wetgeving. De markt is tot zelfregulering gekomen op het gebied van zakelijke kredietverlening. De NVB heeft in 2018 de Gedragscode Kleinzakelijke Financiers opgesteld voor kleinzakelijke klanten met een krediet. Op grond van deze gedragscode moeten banken voldoen aan de verplichtingen die daaruit volgen en kunnen kleinzakelijke klanten die onder de code vallen terecht bij het Kifid in het geval van een klacht over de dienstverlening.
Stichting MKB Financiering heeft in 2019 een gedragscode opgesteld, waarbij momenteel 16 financiers zijn aangesloten. In de gedragscode zijn afspraken gemaakt over transparantie ten aanzien van kosten en ook moeten de financiers zich houden aan het maximale jaarlijks kostenpercentage (JKP) van 20%. Ondernemers die onder de gedragscode vallen, kunnen daarnaast een klacht indienen bij het Kifid over de bij de gedragscode aangesloten financier. Stichting MKB Financiering werkt op dit moment aan een aanscherping van deze gedragscode.
Ik vind dat professionalisering van zelfregulering, alsmede een hoge aansluitgraad cruciaal zijn voor een goede werking van zelfregulering. Ik verwacht daarom van de sector dat zij de eerder in gang gezette zelfregulering verder ontwikkelt om tot een effectieve bescherming te komen van kwetsbare ondernemers. Medio 2022 zal ik bezien of de stappen die daartoe zijn gezet, voldoende vertrouwen geven in een goed functioneren van zelfregulering. Zo niet, dan overweeg ik wetgeving.
Bent u het met de AFM eens dat, het bovenstaande overziend, kleine ondernemers (nog) geen toereikende bescherming genieten bij het sluiten van een non-bancaire financiering? Waarom wel/niet?
Ik zal uw Kamer nader informeren over de stappen die zijn gezet op het gebied van zelfregulering na het eerdergenoemde weegmoment van medio 2022. In de tussentijd onderzoek ik of het reguleren van bepaalde aspecten van kredietverlening effectief kan bijdragen aan de bescherming van kwetsbare ondernemers. Daarbij betrek ik ook de bevindingen uit de AFM-verkenning.
Deelt u de mening dat kredietverlening aan kleine ondernemers, die zich gedragen als consumenten door hun beperkte omvang, onder toezicht van de AFM gesteld zou moeten worden? Bent u bereid om, in lijn met de conclusies van de AFM, hiernaar aanvullend onderzoek te laten doen evenals naar andere, nieuwe beschermingsmogelijkheden, zoals een maximale kredietvergoeding of een uniforme kostenmaatstaf? Waarom wel, of waarom niet?
Zoals hierboven genoemd, zal ik onderzoeken of de zorgen die ik heb door wetgeving kunnen worden geadresseerd. De vraag of een uitbreiding van het mandaat van de AFM wenselijk is, zal ik daarin meenemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Ondernemen en bedrijfsfinanciering op 10 februari 2022?
Het commissiedebat Ondernemen en bedrijfsfinanciering is verplaatst naar 6 april 2022. Hiermee voldoe ik aan uw verzoek tot beantwoording vóór het debat.
Het vernietigen van interne correspondentie door de Europese commissie |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel: «Brussel vernietigt op grote schaal interne correspondentie»?1
Ja.
Klopt de aantijging die gedaan wordt in het artikel, namelijk dat de Europese Commissie op grote schaal correspondentie verwijdert waardoor onder meer notulen van besloten vergaderingen en interne documenten verdwijnen?
Het is niet aan het kabinet om te treden in de vraag of de Europese Commissie in strijd heeft gehandeld met eigen EU-regels. Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht (onderdeel EU Hof van Justitie). Daarnaast heeft ook het Europees Parlement (EP) een rol. Het EP controleert de Europese Commissie en EP-leden kunnen de Europese Commissie hierover vragen stellen, zoals bijvoorbeeld de gestelde vragen door de Europarlementariër in ’t Veld (Renew).2
Klopt het dat de Europese Commissie hiermee in strijd handelt met de eigen EU-regels, zoals bijvoorbeeld opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie uit 2001? Kunt u de passages tonen waarmee in strijd wordt gehandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er nog andere regels waarmee in strijd gehandeld wordt die van toepassing zijn op de archiveringsmethodiek van de Europese Commissie of de manier waarop correspondentie intern en extern bewaard dient te worden?
De Eurowob-verordening is de algemene wetgeving waarin alle regels vastgelegd zijn wat betreft toegang tot documenten van de drie EU-instellingen. In Commissiebesluit (2020) 4482 heeft de Europese Commissie vervolgens specifieker uitgewerkt wat de interne regels zijn omtrent het beheren en archiveren van documenten en hoe deze rekening houden met de uitgangspunten van de Eurowob-verordening. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 3, is het niet aan het kabinet om te treden in de vraag of de Europese Commissie hiermee in strijd heeft gehandeld.
De Europese Commissie stelt in een reactie dat zij met haar archiveringsbeleid aansluit op internationale kwaliteitsstandaarden, deelt u dat de Europese Commissie aan internationale kwaliteitsstandaarden voldoet? Kunt u deze standaarden definiëren?
Binnen de Europese Commissie is het Directoraat-Generaal Informatica (DIGIT) verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de technologische infrastructuur om documenten te archiveren en beheren.3 Het Secretariaat-Generaal is ervoor verantwoordelijk om te zorgen dat de implementatieregels worden toegepast,4 en elke Directeur-Generaal is ervoor verantwoordelijk dat binnen ieder Directoraat-Generaal de benodigde organisatie, administratieve en fysieke structuur en de juiste capaciteit aanwezig zijn om het archiveringsbeleid van de Europese Commissie uit te voeren.5 Elk Directoraat-Generaal heeft een document management officer aangesteld om ervoor te zorgen dat de implementatieregels correct en uniform worden toegepast binnen de Directoraten-Generaal.6 Ook worden trainingen aangeboden om personeel te ondersteunen bij het archiveren.7 De Europese Commissie heeft hiervoor ook interne richtlijnen opgesteld waaraan medewerkers zich dienen te houden.8
De Europese Commissie zorgt ervoor dat de interne werkwijze conform het eigen archiveringsbeleid is en doet zo nodig onderzoek. Dergelijk onderzoek kan ook weer een aanleiding zijn voor de Europese Commissie om kritisch te kijken naar de eigen werkprocessen en de ondersteunende ICT-systemen.
Geldt dergelijke mate van slechte archivering ook voor andere Europese instituties (namelijk de Raad voor de Europese Unie, het Europees Parlement, de Europese Centrale Bank en het Hof van Justitie)?
Iedere EU-instelling draagt zelfstandig zorg voor de interne werkwijze als het gaat om het archiveren van documenten.
Kunt u aangeven welke afdeling bij de Europese Commissie verantwoordelijk is voor archiveren? En welke Eurocommissaris hiervoor verantwoordelijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om en gaat u deze verantwoordelijke Eurocommissaris om opheldering vragen?
Zoals aangeven in de antwoorden op vragen 2 en 3 kan een verzoeker, als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld, zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht. Daarnaast heeft ook het EP een rol, omdat het EP de Europese Commissie controleert en EP-leden de Europese Commissie vragen kunnen stellen.
Overigens dringt het kabinet meer in algemene zin aan op transparantie en het afleggen van rekenschap vanuit de EU-instellingen, waaronder de Europese Commissie. Goede informatievoorziening draagt hieraan bij. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de Nederlandse inzet om het transparantiebeleid van de EU te moderniseren. Zo initieerde Nederland gezamenlijk met 9 andere lidstaten het non-paper «Increasing transparency and accountability of the EU»,9 en initieerde onder andere Nederland met Duitsland en Denemarken de transparency pledgewaarin betrokkenen vanuit het EP, de Raad en de Commissie toezegden om zich in te zetten voor meer transparantie in de EU.10
Kunt u aangeven of en op welke Wob-verzoeken sinds 2001 de Europese Commissie geen antwoord heeft kunnen geven vanwege het niet archiveren van correspondentie?
De Europese Commissie legt jaarlijks verantwoording af in een rapport over de toepassing van de Eurowob-verordening.11 Uw Kamer ontving een appreciatie van het kabinet over dat rapport van de Europese Commissie.12 In de annex van het rapport uit 2020 van de Europese Commissie staan gedetailleerde statistieken over het aantal verzoeken dat de Europese Commissie heeft ontvangen en de antwoorden van de Europese Commissie op die verzoeken (waaronder het aantal keren dat de Europese Commissie als antwoord heeft gegeven dat er geen documenten waren).13
Kunt u aangeven of navraag doen over correspondentie welke door de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging is gedaan bij de Europese Commissie waarop niet geleverd kon worden? Klopt het dat e-mails en andere documenten alleen gearchiveerd worden als ambtenaren in Brussel een apart vinkje zetten voor registratie? Geldt dat ook voor Nederlandse vertegenwoordigers bij de Permanente Vertegenwoordiging en voor Nederlandse inhoudelijke specialisten welke werken in de werkgroepen van de Europese Commissie?
Het kabinet heeft geen zicht op verdere details van het informatiesysteem dat de Europese Commissie intern gebruikt voor de archivering van correspondentie. Nederlandse vertegenwoordigers bij de Permanente Vertegenwoordiging werken met eigen informatiesystemen.
Klopt het dat deze werkwijze ertoe leidt dat publieke controle op gevoelige en omstreden belastingafspraken tussen EU-landen onmogelijk wordt zoals in het artikel wordt gesteld? En welke gevolgen heeft dit voor die belastingafspraken?
Specifiek met betrekking tot de transparantie van de groep Gedragscode, die ziet op de evaluatie van belastingmaatregelen die mogelijk onder de Gedragscode vallen, pleit het kabinet waar mogelijk voor verbetering van transparantie van deze groep. Hierover heeft het kabinet uw kamer ook recentelijk geïnformeerd via de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 6 en 7 december 2021.14 Zo pleit het kabinet in de groep Gedragscode voor verdergaande transparantie en bepleit daarbij dat er meer documenten, zoals zogenaamde steering en follow-up notes, en verslagen op hoofdlijnen, moeten worden vrijgegeven. Nederland zal de komende periode zich onverkort blijven inzetten voor de verdere uitwerking van de te nemen maatregelen om de transparantie van de groep Gedragscode te verbeteren.
Lidstaten mailen regelmatig met Brussel om hun omstreden belastingregimes te verdedigen, is dergelijke correspondentie nog wel op te vragen bij de betreffende lidstaten? Kunt u aangeven of een Europees Wob-verzoek ook betrekking heeft op deze communicatie welke wordt opgeslagen in de archieven van lidstaten? En is deze communicatie dus via de weg van lidstaten te achterhalen?
Onder de Eurowob-verordening kan alleen een verzoek tot toegang tot documenten ingediend worden voor documenten in het bezit van een van de drie instellingen. Voor zowel een Wob- als een Eurowob-verzoek geldt dat alle documenten getoetst worden. Vrijgave van documenten kan geweigerd worden op basis van een aantal bij wet geregelde uitzonderingsgronden.
De door de lidstaten zelf gearchiveerde correspondentie tussen lidstaten en EU-instellingen, valt niet onder het toepassingsgebied van de Eurowob-verordening.15
Wanneer lidstaten zelf correspondentie met EU-instellingen hebben gearchiveerd, kan toegang tot die documenten opgevraagd worden via een daartoe bestemde nationale procedure. Iedere lidstaat is zelf verantwoordelijk voor de inrichting van deze nationale procedures. In Nederland bestaat de mogelijkheid om een verzoek in te dienen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Heeft de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging of dienstdoende ministerie de Nederlandse communicatie met de Europese Commissie over belastingregimes opgeslagen?
Communicatie van de Permanente Vertegenwoordiging en dienstdoende ministeries met de Europese Commissie wordt opgeslagen conform de regels die daarvoor zijn vastgelegd in de Archiefwet, het Archiefbesluit en in de Archiefregeling.16 Documenten van de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging en de dienstdoende ministeries vallen onder de Wob.
Kunt u duiden wat deze gang van zaken betekent voor de democratische legitimiteit van de Europese Unie? Ziet u dit praktische deficit als een appèl op u als nestor regeringsleider om dit te agenderen binnen het Europese ambtelijk apparaat?
Het kabinet onderschrijft de werking van de Eurowob-verordening als instrument tot toegang tot documenten. Binnen de Raad spant Nederland zich in om de EU- besluitvormingsprocedures inzichtelijker en toegankelijker te maken. Bijvoorbeeld door in te blijven zetten op de herziening van de limité-richtsnoeren van de Raad, zodat de limité-markering van Raadsdocumenten eerder wordt opgeheven.
De juiste toepassing van de Eurowob-verordening maakt het mogelijk dat volksvertegenwoordigers en media hun controlerende taak naar behoren kunnen uitvoeren. Zo was het onderzoek van NRC gebaseerd op zo’n 2500 documenten die publiek toegankelijk waren of die zijn verkregen op basis van een verzoek tot toegang onder de Eurowob-verordening.
Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht. Daarnaast heeft ook het EP een rol, omdat het EP de Europese Commissie controleert en EP-leden de Europese Commissie vragen over kunnen stellen. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn er bijvoorbeeld door de Europarlementariër in ’t Veld (Renew) vragen gesteld aan de Europese Commissie.17
In algemene zin geldt dat transparantie over het besluitvormingsproces van de instellingen bijdraagt aan het vertrouwen van de burgers in deze instellingen.
Kunt u duiden wat dit bericht doet met het vertrouwen dat mensen hebben in de Europese instellingen en het Europese besluitvormingsproces?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven wat dit doet met de controlerende taak van volksvertegenwoordigers en media over het besluitvormingsproces binnen de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven welke opvolging deze constatering wat u betreft heeft?
Nederland dringt bij alle EU-instellingen, met inbegrip van de Raad, aan op transparantie van de EU-instellingen en het afleggen van rekenschap. Goede informatievoorziening draagt hieraan bij. Met betrekking tot de transparantie van de groep Gedragscode pleit het kabinet waar mogelijk voor de verbetering van transparantie van deze groep. Hierover heeft het kabinet uw kamer ook recentelijk geïnformeerd via de Geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 6 en 7 december 2021.18 Zo pleit het kabinet in de groep Gedragscode voor verdergaande transparantie en bepleit daarbij dat er meer documenten, zoals zogenaamde steering en follow-up notes, en verslagen op hoofdlijnen, moeten worden vrijgegeven. Nederland zal de komende periode zich onverkort blijven inzetten voor de verdere uitwerking van de te nemen maatregelen om de transparantie van de groep Gedragscode te verbeteren.
Kunt een officiële brief sturen namens de Nederlandse regering naar de Europese Commissie waarin u aangeeft dat de archivering van de Europese Commissie op orde moet zijn en dat een Europees Wob-verzoek moet leiden tot openheid van zaken, met het verzoek de huidige methodiek aan te passen? Kunt u de Kamer over dergelijke brief die u gaat sturen informeren?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u dit tevens aankaarten in de Raad via de Minister in de daarvoor verantwoordelijke Raadsvergadering met het verzoek van de lidstaten dat de Europese Commissie zijn archiveringssysteem op orde brengt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over EU-informatievoorziening op 9 december?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Kabinet maakt reuzendraai: stopt toch met financieren fossiele brandstofprojecten in het buitenland' |
|
Silvio Erkens (VVD), Jan Klink (VVD), Henri Bontenbal (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), de Th. Bruijn |
|
Wat is de geschatte impact van het tekenen van de COP26-verklaring voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene-energietransitie? Waarom is er gekozen voor eind 2022? Wie hebben nog meer getekend? Hebben de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) ook getekend?1
Nederland heeft een relatief groot aandeel aan fossiele energie gerelateerde projecten in de portefeuille van de exportkredietverzekering (ekv). Het is duidelijk dat in de mondiale transitie van fossiele naar duurzame energie, in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs, deze fossiele activiteiten zullen worden afgebouwd en kansen verschuiven naar duurzame energie. Het ondertekenen van de verklaring betekent een versnelling van deze verschuiving. Het kabinet zal in 2022 werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de ekv. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren.
De COP26-verklaring ziet o.a. toe op het richten van het buitenlandinstrumentarium op schone energie en de rol die de private sector daarin kan spelen, alsmede het beëindigen van nieuwe directe overheidssteun voor de internationale unabated (in het Nederlands «ongemitigeerd») fossiele energie sector voor het einde van 2022, met uitzondering van beperkte en duidelijk gedefinieerde omstandigheden die consistent zijn met 1,5°C opwarming en de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. De opstellers van de verklaring hebben voor een ambitieuze datum gekozen, waarbij er ruim één jaar tijd is voor de implementatie van het nieuwe beleid.
Op dit moment hebben 39 landen en instellingen de verklaring ondertekend.2 Het is mogelijk dat meer landen en organisaties op een later moment alsnog de verklaring zullen ondertekenen. Vanuit het perspectief van een gelijk speelveld wordt hier een goede stap gezet, omdat een aantal concurrerende landen met grote exportkredietportefeuilles getekend heeft, zoals het Verenigd Koninkrijk, Canada, Duitsland, Frankrijk, België, Italië, en de Verenigde Staten. Tegelijkertijd ontbreken belangrijke Aziatische (Japan, Zuid-Korea) en BRIC-landen3 die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de internationale publieke financiering van fossiele projecten. Nederland zet zich in dat zoveel mogelijk landen mee tekenen.
De Wereldbankgroep en het IMF hebben vooralsnog niet getekend, wel hebben andere financiële instellingen zoals de Europese Investeringsbank (EIB), en de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) getekend.
Hoeveel bedrijven worden hierdoor geraakt en wat betekent dit voor de directe en indirecte werkgelegenheid? Hoe groot is de economische waarde van de geraakte activiteiten voor deze bedrijven? Wat betekent dit besluit voor de reeds lopende exportkredietverzekeringen gerelateerd aan fossiel?
Op basis van de door Atradius Dutch State Business (ADSB) ontwikkelde methodiek fossiel, waarover uw Kamer is geïnformeerd via de Monitor Exportkredietverzekeringen 2020, is inzichtelijk gemaakt welke transacties gerelateerd zijn aan de fossiele waardeketen.4 Uitgangspunt van de analyse is de totale verzekeringsportefeuille (fossiel en niet-fossiele transacties, t/m 31-12-2020) van de ekv met een omvang van 18,8 miljard euro aan netto reëel obligo. Dit betreft lopende polissen en dekkingstoezeggingen op het moment van meten.
Op basis van het obligo (totaal aan uitstaande verplichtingen) per 31-12-2020 is 26% van de portefeuille geclassificeerd als fossiel, met een ekv gedekte-exportwaarde van EUR 4,8 mld. Het CBS berekende in 2021 dat de ekv in de periode 2018–2020 heeft bijgedragen aan 5.900 arbeidsjaren door het verzekeren van fossiele transacties.5 In die periode hebben fossiele transacties via de publieke ekv dus gemiddeld bijgedragen aan 1.967 banen per jaar. Reeds afgegeven polissen en dekkingstoezeggingen gerelateerd aan fossiele projecten worden niet beïnvloed door ondertekening van de COP-26 verklaring.
Wat gaat het kabinet doen om deze bedrijven te ondersteunen in de overgang van fossiele projecten naar nieuwe (duurzame) projecten? Hoe gaat het kabinet waarborgen dat deze bedrijven blijven concurreren op een gelijk speelveld?
Het bedrijfsleven toont zich al langere tijd welwillend om mee te denken over een geleidelijke afbouw van ekv-steun aan fossiele projecten en heeft daarbij gewezen op de rol die aanvullend overheidsbeleid zou kunnen spelen om verlies aan banen en export te mitigeren. De eventuele mogelijkheden en modaliteiten zullen het komend jaar nader onderzocht en uitgewerkt worden in samenwerking met het bedrijfsleven in de betrokken sectoren. Op exportmarkten blijft het belangrijk om het bedrijfsleven in de energietransitie te ondersteunen met economische diplomatie (handelsmissies kabinet, dienstverlening door ambassades en een optimaal instrumentarium van de RVO). Het groene verzekeringsaanbod van ADSB kan een belangrijke rol vervullen bij de stimulering van groene export. Daarnaast biedt Invest International, met een kernkapitaal van EUR 833 mln en een doelstelling om met investeringen bij te dragen aan oplossingen voor wereldwijde maatschappelijke vraagstukken, ook mogelijkheden bij het financieren van duurzame projecten van Nederlandse bedrijven in het buitenland.
Het is van groot belang voor een gelijk speelveld dat zoveel mogelijk andere landen de COP26-verklaring ondertekenen, vooral in Azië waar grote concurrenten van de Nederlandse sectoren zich bevinden. Het kabinet is ervan overtuigd dat de richting onvermijdelijk is, maar het tempo tussen landen nog teveel verschilt. Door een actieve Nederlandse inzet in internationale fora, samen met de COP26-ondertekenaars en de coalitie Export Finance for Future (E3F), zullen we ons inzetten zoveel mogelijk landen te overtuigen van de noodzaak om het tempo van de energietransitie te versnellen en hun publieke exportsteun in lijn te brengen met de klimaatdoelen. In het belang van het gelijk speelveld zet het kabinet zich verder in voor een gelijke interpretatie van de COP26 verklaring. Nu alle landen van E3F-coalitie de verklaring hebben getekend, is het de inzet van het kabinet om E3F mede te benutten als forum voor de implementatie van deze verklaring voor zover het de ekv-gerelateerde aspecten ervan betreft.
Welke kansen ziet het kabinet voor bedrijven die de overstap van fossiele projecten naar duurzame projecten versneld moeten maken? Hoe ziet zij de kans dat de buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven groeien of in ieder geval gelijk blijven met deze stap?
De transitie naar een klimaatneutrale economie is uitdagend, maar biedt ook veel kansen voor nieuw duurzaam verdienvermogen en werkgelegenheid. Nederland heeft de ambitie en de kans om de (Europese) vestigingsplaats te zijn voor duurzame industrie. Belangrijke randvoorwaarden hiervoor zijn aanwezig: van een hoogopgeleide technische beroepsbevolking tot een gunstige geografische ligging voor verhandeling en transport van industriële grondstoffen en goederen. Dit heeft ook zijn weerslag op internationale verdienkansen, bijvoorbeeld in de aanleg van offshore windparken in het buitenland. In nauw overleg met het bedrijfsleven moet in kaart worden gebracht wat de kansrijke groene groeimarkten zijn en hoe de overheid Nederlandse bedrijven kan ondersteunen om deze exportkansen te verzilveren.
Welke subsidie- en financieringsinstrumenten zijn er beschikbaar om de versnelde transitie naar duurzame energie en innovatieve technologieën te ondersteunen? Zijn de bestaande instrumenten passend of worden deze aangepast? Hoeveel middelen verwacht het kabinet hiervoor nodig te hebben?
Groene export komt mede tot stand door een succesvolle groene transitie in Nederland, waar een goed klimaat heerst voor de ontwikkeling van groene technieken. Om de ontwikkeling van export te stimuleren is een aantal aanpassingen van het ekv-instrumentarium doorgevoerd. Investeringen in vergroening door bijvoorbeeld nieuwe technologieën zijn vaak een stuk risicovoller. Door verruiming van het acceptatiebeleid van risicovolle transacties en dekking van «indirecte» groene transacties wordt het eenvoudiger gemaakt voor exporteurs om een lening te krijgen voor groene investeringen, en daarmee wordt het vergroeningsproces versneld. Ook zal de nieuwe staatsdeelneming Invest International zich sterk richten op stimulering van groene exporttransacties door Nederlandse bedrijven.
Het kabinet blijft werken aan mogelijkheden om bedrijven verder te ondersteunen bij groene exporttransacties. Hierbij zijn ook internationale kaders voor exportkredietverzekeringen relevant, beschreven in het OESO-Arrangement. Zo zijn groene projecten vaak nog duurder, en hebben daarom in de financiering baat bij langere looptijden. Binnen de EU en de OESO spant Nederland zich in voor aanpassingen in het Arrangement om projecten met langere looptijden in verzekering te kunnen nemen.
Deelt het kabinet de mening dat een nationale financieringsstrategie voor internationale klimaatmitigatieprojecten en -adaptatieprojecten moet worden opgezet? Wat is het kabinet van plan om op dit vlak te doen?
Het staande klimaatfinancieringsbeleid van het kabinet is beschreven in de beleidsnota «Investeren in perspectief»6 en diverse aanvullende kamerbrieven, waaronder «financieren in perspectief, kansen pakken, resultaten boeken».7 De kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de planning van klimaatfinanciering middels de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
Het kabinet is altijd bereid om met een positieve grondhouding naar voorstellen te kijken die het huidige beleid kunnen versterken.
Hoe ziet het kabinet de vergroening van de exportkredietverzekering voor zich? Hoe kan dit voor bedrijven makkelijker en goedkoper worden gemaakt?
Het kabinet heeft reeds verschillende maatregelen genomen om de ekv te vergroenen. Allereerst, zijn er meetmethodieken ontwikkeld waardoor er beter inzicht is in het aandeel groen en fossiel in de ekv-portefeuille. Daarnaast zijn er ruimere dekkingsmogelijkheden voor groene transacties en is een pilot gestart voor de acceptatie van risicovollere groene transacties (Kamerstuk 26 485, nr. 338, 16 november 2020). Ook is ingezet op het verzekeren van fondsen met een specifieke focus op klimaatgerelateerde projecten zoals Climate Investor One.
Wanneer zullen de gesprekken met betrokken stakeholders, waarmee het kabinet heeft aangegeven in overleg te gaan, plaatsvinden en hoe wordt de Kamer hierin betrokken en over geïnformeerd?
In 2022 zal het kabinet werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energiesector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren. Het komende jaar zal dus benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen. De gesprekken hierover zijn, gezien de ambitieuze deadline van eind 2022, reeds gestart en zullen zo snel mogelijk worden verdiept en voortgezet. De Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.
Kan het kabinet deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
Ontwikkelingen omtrent de Brexit met specifiek het Noord-Ierland protocol |
|
Roelien Kamminga (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zijn Europese concessies voldoende voor de Britten?»1
Ja.
Klopt het dat er nog geen overeenstemming is tussen de Europese Commissie en het Verenigd Koninkrijk over de implementatie van het Noord-Ierland protocol?
De Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn het Protocol Ierland/Noord-Ierland (hierna: Protocol), als onderdeel van het Terugtrekkingsakkoord, overeengekomen als wederzijds acceptabele oplossing, die de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden respecteert, de integriteit van de interne markt van de EU beschermt en een harde grens op het Ierse eiland voorkomt. De EU en het VK zijn beide gebonden aan de internationaalrechtelijke verplichtingen uit het Terugtrekkingsakkoord. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, komt het VK de afspraken in het Protocol niet in zijn totaliteit na2. De Europese Commissie en het VK zijn sinds de inwerkingtreding van het Terugtrekkingsakkoord continu in gesprek met als doel om gemaakte afspraken in het Protocol nader uit te werken binnen de afgesproken kaders. Sinds het aflopen van de overgangsperiode per 1 januari 2021 spreken het VK en de Europese Commissie over volledige implementatie van de afspraken in het Protocol, om praktische oplossingen te vinden voor problemen zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden. Op het moment van schrijven lopen deze gesprekken. Volledige implementatie van het Protocol blijft voor Nederland, net als voor de Europese Commissie, het einddoel.
Kunt u aangeven wat het precieze voorstel vanuit de Europese Commissie is waar in dit artikel naar wordt gerefereerd?
De Europese Commissie heeft op 13 oktober jl. een viertal non-papers gepubliceerd met oplossingsrichtingen op de terreinen douane, sanitaire en fytosanitaire goederen (SPS), medicijnen en betrokkenheid van Noord-Ierse belanghebbenden bij de governance van het Protocol. Deze voorstellen moeten worden gezien als reactie op de problemen met de implementatie van het Protocol, zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden tijdens gesprekken op verschillende niveaus. De non-papers bieden oplossingsrichtingen, nader uit te werken in gesprekken tussen de Europese Commissie en het VK, waarbij onder strikte voorwaarden, zoals functionerende grenscontroleposten en toegang van EU functionarissen tot de relevante databases, minder controles en formaliteiten nodig zijn bij de implementatie van het Protocol. Ten eerste stelt de Europese Commissie voor om certificeringsprocedures te kunnen versimpelen en fysieke checks te kunnen verminderen voor een afgebakende groep sanitaire en fytosanitaire (SPS) goederen bij export vanuit Groot-Brittannië (GB) naar eindgebruikers in Noord-Ierland (NI). Ten tweede gaat het om een nader uit te werken uitbreiding van het concept goods not at risk3, waardoor bedrijven voor bepaalde goederen aan minder douaneformaliteiten zouden hoeven te voldoen bij export vanuit GB naar eindgebruikers in NI. Ten derde zou de Europese Commissie met een wetsvoorstel kunnen komen dat het mogelijk moet maken dat wettelijke controles op medicijnen mogen worden uitgevoerd in GB in plaats van in NI/EU, aangevuld met een dialoog tussen experts om dubbele productielijnen voor medicijnen bestemd voor de NI-markt te voorkomen. Dit moet de beschikbaarheid van medicijnen in NI waarborgen. Ten vierde zouden Noord-Ierse belanghebbenden zoals het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven en het Noord-Ierse parlement een grotere rol kunnen krijgen in de governance van het Protocol.
Deze non-papers identificeren enkel mogelijke oplossingsrichtingenen behoeven daarmee nadere uitwerking. De komende periode zal de Europese Commissie de gesprekken met het VK op alle niveaus voortzetten om te proberen tot gezamenlijke oplossingen te komen. Dit doet de Europese Commissie in nauwe samenspraak met de Raad.
Klopt het dat de Europese Commissie onder meer aanbiedt dat het aantal controles en benodigde papierwerk voor transporten van Groot-Brittannië naar Noord-Ierland sterk te reduceren? En kunt u aangeven of hiermee geen toename van fraude en import van ongewenst producten zal toenemen?
Het nader uitwerken van de oplossingsrichtingen, zoals hierboven beschreven m.b.t. sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS) en douane, zou moeten leiden tot een vermindering van fysieke controles en versimpeling van benodigde formaliteiten voor een afgebakende groep goederen die vanuit Groot-Brittannië naar eindgebruikers in Noord-Ierland (NI) wordt getransporteerd. Tegelijkertijd moet de integriteit van de interne markt van de EU beschermd worden en daarvoor moet het VK aan bepaalde voorwaarden voldoen. De Europese Commissie bespreekt met het VK, als integraal onderdeel van het uitwerken van de oplossingsrichtingen, drie categorieën mitigerende maatregelen om de integriteit van de interne markt van de EU te waarborgen en zo een toename van fraude en import van ongewenste goederen te voorkomen. Allereerst worden enkel oplossingsrichtingen voorgesteld voor een afgebakende groep goederen die een zogenaamde eindgebruiker kent in NI, en vanuit NI niet verder wordt verplaatst naar de interne markt van de EU buiten NI, bijvoorbeeld goederen bestemd voor verkoop in supermarkten in NI. De Europese Commissie en het VK zullen nog nader uitwerken hoe gegarandeerd kan worden dat deze goederen niet op de interne markt buiten NI terecht kunnen komen, maar gedacht wordt aan specifieke labelling, het autoriseren van bepaalde bedrijven die voor de oplossingsrichtingen in aanmerking komen en specifieke procedures zodat deze goederenstroom eenvoudig geïdentificeerd kan worden. Ten tweede zullen de Europese Commissie en het VK nog nader werken aan een reactiemechanisme dat geactiveerd kan worden indien er problemen met een bepaald goed worden geconstateerd. Ten derde stelt de Europese Commissie voorwaarden aan het nader uitwerken en implementeren van voornoemde oplossingsrichtingen, zoals functionerende grenscontroleposten, toegang van EU-functionarissen tot de relevante databases om handelsstromen te kunnen monitoren en het naleven van EU-regelgeving m.b.t. technische vereisten voor productie van bepaalde goederen. De oplossingsrichtingen zijn bedoeld om de huidige implementatie van het Protocol te verbeteren, waarbij volledige implementatie het einddoel blijft.
Welke risico’s ziet u voor integriteit van de interne markt door verminderde checks zoals binnenkomst van producten die niet aan de Europese standaarden voldoen, of van smokkelen?
Zie antwoord vraag 4.
Waar zit volgens u het belangrijkste knelpunt in de onderhandelingen en hoe weegt u dat?
De komende periode zal de Europese Commissie intensief de gesprekken met het VK op alle niveaus voortzetten om te proberen tot gezamenlijke oplossingen te komen op basis van voornoemde oplossingsrichtingen. Het VK heeft in aanloop naar en tijdens deze gesprekken meermaals verwezen naar diens toekomstvisie op het Protocol, zoals gepresenteerd in het zogenaamde Command Paper van 21 juli jl.4 Hierin stelt het VK een groot aantal aanpassingen van het Protocol voor met als doel 1) minder controles op goederen tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland (NI), 2) mogelijkheid tot uiteenlopende standaarden voor goederen op de NI-markt, 3) een beperktere rol voor EU-instellingen bij de implementatie van het Protocol, met name voor het Europees Hof van Justitie. De voorstellen van het VK vergen aanpassing van de juridische kaders van het Protocol. De oplossingsrichtingen zoals geïdentificeerd door de Europese Commissie gaan uit van het maximaal benutten van de mogelijkheden die het Protocol biedt. De Europese Commissie sluit heronderhandeling van het Protocol uit. De inzet van de Europese Commissie is gericht op het met praktische oplossingen verhelpen van de problemen zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden. Het kabinet steunt deze aanpak. Voornoemde maakt duidelijk dat, om tot een oplossing te komen, alle partijen zich maximaal zullen moeten inspannen.
Wat zijn de potentiele effecten voor de relatie met het Verenigd Koninkrijk en Nederlandse bedrijven en instellingen die handel drijven met het Verenigd Koninkrijk?
Gelet op de brede belangen die Nederland in de relatie met het VK heeft, zowel vanuit EU als bilateraal en zowel beleidsmatig als economisch, steunt het kabinet de aanpak van de Europese Commissie om tot gemeenschappelijke oplossingen met het VK te komen. Een duurzame oplossing en wederzijds vertrouwen kan bijdragen aan intensivering van handel tussen Nederland en het VK. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de geïdentificeerde oplossingsrichtingen m.b.t. sanitaire en fytosanitaire goederen (SPS) en douane enkel van toepassing zijn op een afgebakende groep goederen die vanuit Groot-Brittannië naar Noord-Ierland (NI) wordt getransporteerd en een zogenaamde eindgebruiker in NI kent. In hoeverre deze oplossingsrichtingen van toepassing zijn en effect hebben op het Nederlandse bedrijfsleven valt nader te bezien. Gezien de inkadering van de oplossingsrichtingen is het niet de verwachting dat deze significante effecten voor de handel met het VK voor het Nederlands bedrijfsleven met zich mee dragen.
Hoe ziet u de weg voorwaarts om uit deze ogenschijnlijke patstelling te komen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe weegt u de uitspraak van de Britse Brexit-Minister David Frost dat het Noord-Ierland protocol niet werkt?
De uitspraak van Minister Frost is in lijn met de toekomstvisie van het VK op het Protocol, zoals uiteengezet in het Command Paper van 21 juli jl.5 Het VK stelt hierin dat het Protocol moet worden aangepast om het functioneren ervan te verbeteren. Ik ben bekend met het standpunt van het VK. Het kabinet neemt de praktische problemen die Noord-Ierse belanghebbenden ervaren serieus en steunt de aanpak van de Europese Commissie om tot gemeenschappelijke oplossingen met het VK te komen. Vicevoorzitter van de Europese Commissie Šefčovič onderstreepte bij de publicatie van voornoemde voorstellen dat zijn bezoek aan Noord-Ierland en Ierland op 9 en 10 september jl. de noodzaak heeft laten zien om met alle betrokken partijen te zoeken naar dergelijke oplossingen, binnen de kaders van het Protocol.
Kunt u aangeven wat het eventueel inroepen van artikel 16 van het protocol door het Verenigd Koninkrijk precies voor consequenties zou hebben?
Artikel 16 van het Protocol biedt de EU en het VK de mogelijkheid om, wanneer de toepassing van het Protocol leidt tot ernstige economische, maatschappelijke of milieuproblemen of leidt tot verlegging van handelsverkeer, unilateraal passende vrijwaringsmaatregelen te nemen. Dergelijke vrijwaringsmaatregelen moeten qua reikwijdte en duur beperkt zijn tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de situatie te verhelpen, en de werking van het Protocol zo min mogelijk verstoren. Mocht het VK onverhoopt vrijwaringsmaatregelen nemen die het evenwicht tussen de rechten en plichten uit hoofde van het Protocol verstoort, dan kan de Unie evenredige evenwichtsherstellende maatregelen nemen zolang die strikt noodzakelijk zijn.
Indien het VK op basis van artikel 16 vrijwaringsmaatregelen wil gaan instellen, dient het de EU, zoals opgenomen in annex 7 van het Terugtrekkingsakkoord6, hiervan onverwijld kennis te geven via het Gemengd Comité en daarbij alle daarvoor relevante informatie te overleggen. Vervolgens dient met het oog op het vinden van een oplossing overleg plaats te vinden tussen de EU en het VK in het Gemengd Comité. In principe kunnen de voorgenomen vrijwaringmaatregelen pas worden ingevoerd nadat een maand is verstreken sinds de kennisgeving ervan, tenzij het overleg tussen de EU en het VK eerder is afgesloten of wanneer uitzonderlijke omstandigheden onmiddellijke maatregelen vereisen die slechts beperkt mogen zijn tot het oplossen van het geconstateerde probleem.
De precieze consequenties van dergelijke vrijwaringsmaatregelen zijn momenteel niet in te schatten, aangezien onbekend is hoe het VK hier invulling aan zou geven in het onverhoopte geval dat het VK zich op dit artikel beroept. De Europese Commissie stelt dat momenteel niet aan de voorwaarden voor het inroepen van artikel 16 kan zijn voldaan, zoals het VK beweert, aangezien de gevolgen toe te schrijven moeten zijn aan de toepassingvan het Protocol. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld7, komt het VK de afspraken in het Protocol niet in zijn totaliteit na.
Het Protocol is door de EU en het VK overeengekomen als oplossing om zowel de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden als de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en een harde grens op het Ierse eiland te voorkomen. Het inroepen van artikel 16 zal per definitie de balans tussen deze doelen verstoren. Voor het kabinet staat voorop dat dit voorkomen moet worden.
Kunt u nader ingaan op hoe de risico’s uit bovenstaande vraag Nederland kunnen raken?
De precieze consequenties wanneer het VK zich onverhoopt zou beroepen op artikel 16 zijn momenteel niet in te schatten, aangezien onbekend is hoe het VK hier invulling aan zou geven. Hiermee zijn dus ook de risico’s voor Nederland niet op voorhand duidelijk. Gelet op de doelen van het Protocol, namelijk het voorkomen van een grens op het Ierse eiland, het beschermen van de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden en het garanderen van de integriteit van de interne markt van de EU, is het voor alle partijen van groot belang om deze precaire balans niet te verstoren en de risico’s tot een minimum te beperken. De Europese Commissie houdt de Raad goed op de hoogte van de ontwikkelingen zodat de EU zich adequaat kan voorbereiden op elk mogelijk scenario.
Kunt u aangeven hoe het staat met de inbreukprocedure welke de Europese Unie vorig jaar is gestart?
Bij de beantwoording van deze vraag wordt onderscheid gemaakt tussen twee inbreukprocedures, namelijk de inbreukprocedure van vorig jaar (2020) en de inbreukprocedure van dit jaar (2021), allebei in reactie op de gebrekkige implementatie van het Protocol door het VK.
In september 2020 publiceerde de Britse regering een wetsvoorstel, de Internal Market Bill, dat de Britse regering de mogelijkheid zou geven om op permanente basis af te wijken van de afspraken uit het Protocol. Dit zou in strijd zijn met het Protocol en het Terugtrekkingsakkoord. De Europese Commissie is in reactie hierop op 1 oktober 2020 een inbreukprocedure gestart. Op 8 december 2020 bereikten de Europese Commissie en het VK een akkoord over deze kwestie en heeft het VK de omstreden passages uit de Internal Market Bill geschrapt. Het was daarom voor de Europese Commissie niet noodzakelijk om de gestarte inbreukprocedure voort te zetten.
In maart 2021 is de Europese Commissie een nieuwe inbreukprocedure tegen het VK gestart, ditmaal in reactie op de aankondiging van het VK om de toepassing van het Protocol voor wat betreft het vrij verkeer van goederen en het reizen met gezelschapsdieren eenzijdig uit te stellen. Door dit besluit is volgens de Europese Commissie sprake van niet-nakoming van de bepalingen van het Protocol en van de verplichting om overeenkomstig het Terugtrekkingsakkoord te goeder trouw te handelen. Middels een aanmaningsbrief (letter of formal notice) heeft de Europese Commissie het VK opgeroepen spoedig maatregelen te treffen om de afspraken uit het Protocol na te leven. Op 14 mei jl. heeft het VK gereageerd op deze brief. Zoals reeds aan uw Kamer gemeld8 hebben sindsdien intensieve gesprekken plaatsgevonden op zowel politiek als ambtelijk niveau, met als doel om tot nadere afspraken te komen over de implementatie. De Europese Commissie heeft tot nu toe geen verdere stappen gezet in deze inbreukprocedure (reasoned opinion), al behoudt zij zich het recht voor om dit in de toekomst alsnog te doen indien een gezamenlijke oplossing uitblijft.
Kunt u garanderen, zoals de Europese Commissie overigens ook al heeft gedaan, dat het Hof van Justitie van de Europese Unie altijd blijft gelden als toezichthouder op de regels van de interne markt ook wanneer het protocol wordt aangepast? En wanneer daar toch aan getornd zou worden, hoe wordt dat dan besloten aan de zijde van de Europese Unie?
Het Europees Hof van Justitie is en blijft bevoegd uitspraak te doen over de interpretatie van EU-regelgeving, waaronder EU-regelgeving met betrekking tot de interne markt van de EU. Indien een gezamenlijke uitkomst van voornoemde gesprekken zou uitblijven, zal de Europese Commissie in nauwe samenspraak met de Raad volgende stappen bezien.
Het bericht 'Van Oord bestelt megaschip voor bouw windmolens' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Van Oord bestelt megaschip voor bouw windmolens»?1
Ja.
Wat zijn de beweegredenen geweest om dit schip niet in Nederland en de Europese Unie, maar in China te laten bouwen? Spelen (loon- en productie)kostenmotieven hier een rol? Indien niet, welke motieven wel?
Van Oord heeft voor deze opdracht werven in zowel Europa (incl. Nederland) als Azië uitgenodigd en op basis van de respons daarop een besluit genomen. Het is niet aan mij om in te gaan op de specifieke beweegredenen en motieven bij investeringsbeslissingen van een individueel bedrijf als Van Oord.
In welke andere landen dan China is men in staat een dergelijk duurzaam megaschip te bouwen? Kan dit ook in Nederland en de Europese Unie? Indien ja, op welke locaties? In welke mate gebeurt dit in de praktijk, dat schepen als deze bij Nederlandse/Europese scheepswerven worden besteld?
De bouw van complexe, innovatieve schepen zoals het schip van Van Oord kan in principe in meerdere landen plaatsvinden en zeker ook bij werven in Nederland en in andere Europese landen. Ieder hoogwaardig schip is veelal uniek waardoor het per opdracht verschilt welke werf de betreffende opdracht kan of wil uitvoeren. In de praktijk moeten Nederlandse werven het juist hebben van de bouw van complexere schepen zoals baggerschepen, werkschepen en luxe jachten, zoals ook blijkt uit een recente OECD studie.2
Draagt de Nederlandse overheid bij aan de financiering van dit duurzame megaschip, bijvoorbeeld met leningen, garanties of subsidies? Indien ja, op welke manier en voor welk bedrag?
Nee.
Draagt de Europese Unie bij aan de financiering van dit duurzame megaschip, bijvoorbeeld met leningen, garanties of subsidies? Indien ja, op welke manier en voor welk bedrag?
Nee.
In welke mate zijn het Nederlands bedrijfsleven en/of kennisinstellingen betrokken bij de bouw van dit schip in China? Indien ja, wat is hun bijdrage en/of toegevoegde waarde?
Naast het nieuwbouwteam van Van Oord zelf, worden verschillende Nederlandse en internationale leveranciers ingeschakeld bij de bouw van dit schip. Om commerciële redenen kunnen deze nog niet in detail worden gepubliceerd door Van Oord. Van Oord heeft al wel bekend gemaakt dat Nederlandse bedrijven een belangrijke bijdrage leveren aan het ontwerp van het schip en verantwoordelijk zijn voor de kraan die op het schip komt.
Volgen er nog meer bestellingen van deze megaschepen, die in China gemaakt gaan worden?
Van Oord heeft aangegeven een optie te hebben genomen op een tweede schip.
Kunt u aangeven in welke mate Nederlandse investeringen, financieringen en garanties, publiek en/of privaat, die de klimaattransitie mogelijk moeten maken, terechtkomen in 1) Nederland, 2) Europa en 3) buiten Europa?
De Nederlandse investeringen die bijdragen aan de klimaattransitie zijn zeer omvangrijk en divers en betreffen vrijwel iedere sector. De gevraagde uitsplitsing of een benadering hiervan is nu niet te geven maar zou uitgebreid en kostbaar extern onderzoek vergen. Het project van Van Oord illustreert hoe internationaal en complex de toeleveringsketens voor kapitaalgoederen en technologieprojecten zijn.
Wat vindt u ervan dat investeringen in de Nederlandse c.q. Europese klimaattransitie terechtkomen in het buitenland, in landen buiten de Europese Unie? Acht u dit wenselijk en bevorderlijk voor het draagvlak?
Nederland kent een open economie, ook ten aanzien van investeringen in de klimaattransitie. Nederlandse bedrijven concurreren daarbij op de wereldmarkt met buitenlandse bedrijven. Ik vind dat wenselijk, omdat door deze concurrentie klimaatoplossingen worden ontwikkeld die innovatief zijn en waar een markt voor is, en dit het draagvlak voor de transitie ten goede komt. Zo is Van Oord wereldwijd actief maar dragen de investeringen in innovatieve schepen ook bij aan de kosteneffectieve aanleg van windparken in Noordzee.
Welk gericht beleid hanteert het kabinet om de toegevoegde waarde die wordt gecreëerd door publieke en/of private investeringen, financieringen, subsidies, garanties et cetera ten behoeve van de klimaattransitie voor een substantieel deel in Nederland te laten landen?
Dit doet Nederland met zijn industriebeleid.3 Naast een breed pakket aan generieke innovatiestimuleringsmaatregelen voor alle ondernemers, wordt met het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid4 publiek-privaat ingezet op de ontwikkeling van sleuteltechnologieën die kunnen bijdragen aan maatschappelijke opgaven zoals de klimaattransitie. Deze publiek-private inbedding maakt dat de investeringsbereidheid in Nederland wordt vergroot, de kennis binnen regionale ecosystemen wordt geborgd, en daarmee toegevoegde waarde voor Nederland wordt gecreëerd. De intensieve samenwerking tussen de partijen die betrokken zijn bij het Maritiem Masterplan i.r.t. de subsidieregeling R&D Mobiliteitssectoren en het Groeifonds zijn hiervan mooie voorbeelden.
Ziet u hierin een stijgende trend en een bedreiging voor onze strategische autonomie? Indien ja, hoezeer zou deze trend met strategisch industriebeleid kunnen worden gekeerd?
Ik zie de casus Van Oord niet als exemplarisch voor een trend of bedreiging met betrekking tot investeringen in de energietransitie. Dat Nederlandse bedrijven orders plaatsen in het buitenland is onderdeel van gezond economisch verkeer, net als dat dit ook veelvuldig andersom gebeurd. Zolang wij er voor zorgen dat onze kennis en kunde van wereldklasse is, dat deze kennis ook in Nederland wordt gevaloriseerd en we hier toegang houden tot deze technologie, is de autonomie van Nederland gewaarborgd. In de casus Van Oord zie ik geen aanleiding voor een bedreiging.
Hoe is de Subsidieregeling Research en Development Mobiliteitssectoren, waarvoor in 2021 € 150 miljoen beschikbaar was, gebruikt? Kunt u een lijst van alle projecten delen waaraan budget is toegekend?
Op 29 november jl. is er een brief naar de Kamer gestuurd met daarin de uitkomsten van de steunmaatregel R&D mobiliteitssectoren.5 Acht samenwerkingsverbanden van ondernemers en onderzoekers krijgen in totaal 150 miljoen euro steun van het kabinet om te werken aan innovaties die ons vervoer schoner en slimmer maken. De ideeën komen uit de hele mobiliteitssector: de auto-industrie, luchtvaart en maritieme sector. Specifiek voor de maritieme sector betreffen het drie projecten met een totale omvang van 76,8 miljoen euro waarvan 52,9 miljoen subsidie. Deze projecten hebben alle drie een sterke focus op de verduurzaming van de maritieme sector.
Welke van deze projecten zagen op verduurzaming, bijvoorbeeld van de maritieme sector?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe zou kunnen worden bevorderd dat investeringen in de klimaattransitie, zoals de bouw van duurzame (mega)schepen, in Nederland en de Europese Unie landen? Wat zijn hiervoor de juiste randvoorwaarden? In hoeverre voldoen Nederland en de Europese Unie hieraan?
Het bedrijfslevenbeleid van het kabinet grijpt aan bij vele aspecten die essentieel zijn voor de mogelijkheden voor de industrie om innovatie, omzet, groei en maatschappelijke welvaart te creëren. Zo zet mijn ministerie zich met het generieke stimuleringspakket voor innovatie in voor de bevordering van investeringen in R&D, technologische toepassingen en innovatie bij hoogproductieve en innovatieve sectoren zoals maritiem en automotive.
Waar mogelijk wordt aangesloten bij de knelpunten en ambities van de industrie zoals het Masterplan van de maritieme sector7. Met de subsidieregeling Research en Development Mobiliteitssectoren wordt direct aangesloten op de R&D-agenda uit dit plan. Op internationaal vlak wordt samen met de maritieme sector onderzocht op welke manier de complexe knelpunten in de verstoring van het level playing field door bijvoorbeeld oneigenlijke prijsconcurrentie kunnen worden aangepakt.
Met de Visie op de toekomst van de industrie in Nederland8 heeft het kabinet aangegeven wat nodig is om de industrie op een duurzame manier verder te laten groeien. Het kabinet onderkent de noodzaak van een offensieve industriestrategie op nationaal en Europees niveau. Momenteel wordt gewerkt aan de invulling van strategische industrieagenda in voorbereiding op besluitvorming door een volgend kabinet. De verduurzaming en digitalisering van de industrie maakt hier een belangrijk onderdeel vanuit.
Welke factoren staan reshoring van de in het artikel genoemde activiteiten momenteel in de weg? Hoe zouden die kunnen worden weggenomen in zowel Nederlands als Europees verband?
Het is afhankelijk van de specifieke bedrijfssituatie of reshoring van activiteiten voor een bedrijf wenselijk dan wel rendabel is. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, is het niet aan mij om op de specifieke beweegredenen en motieven bij deze investeringsbeslissing van Van Oord in te gaan.
In algemene zin kan ik wel aangeven dat de kansen voor reshoring voor Nederland niet moeten worden overschat. Hierover heb ik uw Kamer in mijn brief «Kansen en uitdagingen van Reshoring»6 van 1 juli jl. geïnformeerd. Steeds meer landen hebben een productiecapaciteit op een zelfde technologische niveau als Nederland en qua kostenniveau scoort Nederland relatief hoog. Hierdoor is een keuze voor reshoring naar Nederland vaak niet rendabel. Dat neemt niet weg dat voor specifieke bedrijfssituaties reshoring wel degelijk bedrijfseconomisch aantrekkelijk kan zijn, bijvoorbeeld voor sterk gedigitaliseerde productieprocessen (Smart Industry) of waar het voor bedrijven nodig is om leveringszekerheid te borgen of dicht bij de klant te produceren. In bovengenoemde brief heb ik tot slot aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om verder invulling te geven aan de mogelijke rol van reshoring in haar industriebeleid.
Welke financiering en stimuleringsmogelijkheden in relatie tot de verduurzamingsambities uit de Europese Green deal zijn er voor de Nederlandse maakindustrie, waaronder de maritieme sector?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe kunnen sectoren als de (strategische) maritieme en automotive sector worden ondersteund bij de verduurzamings- en digitaliseringsopgave, bijvoorbeeld als onderdeel van de actieagenda ter uitwerking van de Visie op de toekomst van de industrie in Nederland (Kamerstuk 29 826, nr. 124)? Welke budgetten zullen daarvoor beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 14.
Welke stappen zijn nog meer denkbaar in het stimuleren van de ontwikkeling van duurzame mobiliteit en techniek en een slimme, digitale maakindustrie, die kan concurreren met de rest van de wereld? Wat is daarbij de rol van product- en proces-/productieinnovatie?
Hier verwijs ik naar de bovengenoemde industriebrief, die een nieuw kabinet uw Kamer naar verwachting zal sturen. Eventuele nieuwe beleidsopties op het gebied van verduurzaming en digitalisering van de industrie, valorisatie van kennis en kunde en strategische autonomie kunnen hierin worden meegenomen.
Het bericht 'High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat»?1
Ja.
Wat zijn de beweegreden van de Singaporese staat om de High Tech Campus Eindhoven te willen kopen?
GIC is een beleggingsfonds dat in eigendom is van de Singaporese Staat. GIC belegt de deviezenreserves van de Singaporese Staat en hanteert een beleggingsbeleid gericht op langetermijninvesteringen met een stabiel rendement.2 De beweegredenen van GIC om te investeren in het vastgoed en het vastgoedmanagement van de High Tech Campus Eindhoven, zijn aan GIC om toe te lichten. Het is aannemelijk dat dit aansluit bij het openbare beleggingsbeleid en dat dit een commercieel gedreven fonds betreft. Het is niet aan de Nederlandse overheid om in te gaan op welke commerciële motieven ten grondslag liggen aan de investering. Wel heeft de Nederlandse overheid zich een beeld gevormd van eventuele risico’s voor de nationale veiligheid verbonden aan een dergelijke transactie. Deze zijn afwezig, gelet op de aard en inhoud van de transactie en de betrokken partijen.
Wat vindt u ervan dat de High Tech Campus Eindhoven in handen komt van een staatsbedrijf, een beleggingsfonds, uit Singapore? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling of had u liever een andere uitkomst gezien?
Ik hecht er waarde aan een duidelijk onderscheid te maken tussen de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementdiensten enerzijds en anderzijds het ecosysteem op en rondom de High Tech Campus waar veel hoogwaardig technologisch en innovatieve bedrijven gevestigd zijn. Het gaat hier om een vastgoedtransactie tussen twee marktpartijen, waarbij de koper een Amerikaanse asset manager is die onder andere fondsen van GIC beheert. Beide partijen zijn al langer in Nederland actief op het gebied van investeringen in commercieel vastgoed, waaronder zorgvastgoed en hotels.
Nederland is en blijft open voor buitenlandse investeringen, om ook op langere termijn onze economie en innovatiepositie te versterken. Open markten en vrij verkeer van kapitaal blijven hierbij van groot belang.
In hoeverre past deze overname in het strategisch industriebeleid van Nederland in Europa, zoals omschreven op pag. 17 en 18 van de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor het jaar 2022, of staat deze verkoop daar in uw ogen juist haaks op?
Het Nederlandse industriebeleid richt zich op het realiseren van de groeistrategie voor Nederland, door het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken. Dat vergt onderwijs, onderzoek, innovatie, inzet op sleuteltechnologieën met bedrijvigheid daar weer omheen. Het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen, overheid – zoals rond de High Tech Campus – is daarbij van groot belang. Hier ontstaan bij gevestigde bedrijven en innovatieve start-ups en scale-ups de technologische oplossingen die we nodig hebben om groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle verbonden publieke en private partijen zullen wij ons hiervoor blijven inzetten, zodat deze regio zijn internationale koploperspositie behoudt. De verandering van het eigendom van het vastgoed van de campus verandert daar niets aan.
Is de verkoop, via de Amerikaanse investeringsmaatschappij Oaktree, aan het Singaporese staatsbeleggingsfonds correct, transparant en volgens de geldende regels verlopen? Kan stap voor stap worden weergegeven hoe dit proces eruit heeft gezien?
De verkoop van het vastgoed en de beheersmaatschappij van dit vastgoed op de High Tech Campus Eindhoven door Ramphastos Investments aan het consortium van Oaktree en GIC (met GIC als grootste investeerder) is op grond van de mij beschikbare informatie correct en volgens de geldende juridische verplichtingen verlopen.
Er is sprake van een onderhandse verkoop door Ramphastos Investments, die met zich meebracht dat gedurende de onderhandelingen er sprake is geweest van een vertrouwelijk proces. Dit is juridisch toegestaan en gebruikelijk bij dergelijke transacties. Gedurende dit onderhandelingsproces is voor zover bekend ook contact geweest met enkele gebruikers van de High Tech Campus Eindhoven om hen te informeren over en nader te betrekken bij de voorgenomen transactie.
Zodra de onderhandelingen waren afgerond en tot een positief resultaat leidde tussen beide partijen, heeft GIC de rechtspersoon waarmee de investering werd verricht – Euro Petra Private Limited – overeenkomstig artikel 34 van de Mededingingswet op 3 september 2021 de voorgenomen concentratie tussen Euro Petra Private Limited en High Tech Campus Eindhoven gemeld bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Op 20 september 2021 heeft de ACM het besluit genomen dat een vergunning krachtens artikel 37 Mededingingswet niet nodig was en de concentratie doorgang kon vinden3.
De verkoop is zo vormgegeven dat de bestaande rechtspersonen HTCE Development B.V. en HTCE Site Management B.V., die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en het beheer van het vastgoed op de High Tech Campus Eindhoven, in huidige vorm blijven voortbestaan. Vergunningen afgegeven aan deze rechtspersonen blijven daarmee in beginsel onverkort gelden, omdat de vergunninghouder ongewijzigd blijft. De formele overdracht heeft op 1 oktober 2021 plaatsgevonden.
Tot slot is voorafgaand aan de afronding van de transactie door HTCE en door de advocaten van het consortium van Oaktree en GIC contact met mijn ministerie opgenomen om te toetsen of de voorgenomen investering gemeld diende te worden op grond van een wettelijke investeringstoets dan wel rekening gehouden diende te worden met het wetsvoorstel veiligheidstoets investeringen fusies en overnames. Op grond van alle relevante feiten en informatie is geconcludeerd dat er geen wettelijke verplichting tot melding en voorafgaande goedkeuring bestaat voor deze transactie. Ook werd geconcludeerd dat het wetsvoorstel ook niet van toepassing zou zijn, omdat er geen sprake is van een vitaal proces of onderneming die rechtstreeks betrokken is bij de exploitatie en ontwikkeling van sensitieve technologie.
Is voor deze overname toestemming vereist en gekregen van de Europese Commissie?
Nee, er is geen sprake van een concentratie die bij de Europese Commissie ter goedkeuring voorgelegd moest worden. Er is wel een melding gedaan bij de Autoriteit Consument & Markt.4
Wat is de rol van de overheid (Rijk, provincie en gemeente) geweest bij deze overname? Wanneer wist u dat de High Tech Campus Eindhoven in de verkoop ging en dat de Singaporese staat de campus wilde kopen? Hoe was u hierbij betrokken?
In de regel zijn investeringen en overnames een private en doorgaans commercieel-vertrouwelijke aangelegenheid, waarbij de overheid voornamelijk een rol heeft wanneer mogelijk zwaarwegende publieke belangen, zoals de nationale veiligheid, in het geding komen. De rijksoverheid is in april geïnformeerd door zowel de voormalig eigenaar, de huidige eigenaar en een gebruiker van de HTCE over de voorgenomen verkoop toen deze zich in een vroeg, en commercieel-vertrouwelijk, stadium bevond. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat staat voortdurend in contact met het bedrijfsleven over dit soort ontwikkelingen; in het bijzonder wanneer het bedrijven betreft die van groot belang zijn voor onze economie en innovatiepositie, zoals het geval is bij de HTCE.
Heeft u, met mogelijke private en publieke partijen, geprobeerd de High Tech Campus Eindhoven in Nederlandse en/of Europese handen te houden? Welke inspanningen zijn hierop gepleegd? Wat waren hiervan de resultaten?
In de contacten met relevante partijen zoals HTCE Site Management Beheer B.V. en gebruikers van de campus is de mogelijkheid van alternatieven voor deze transactie over tafel gegaan. Op basis van het door de verkoper gevolgde tijdpad en de belangstelling van potentiële investeerders, bleek een alternatief bod niet haalbaar.
Vindt u dat cruciaal vastgoed, zoals de High Tech Campus Eindhoven, eigenlijk niet beter in een bestendige, langjarige publiek-private samenwerking zou moeten worden gehouden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen rol voor de rijksoverheid op het gebied van bedrijfshuisvesting. De rijksoverheid bevordert innovatie in ecosystemen zonder zelf eigenaar te zijn van het onroerend goed. Ik wil ook niet in transacties van onroerend goed tussen marktpartijen treden, tenzij deze – vanwege risico’s voor de nationale veiligheid – vallen binnen wettelijk voorgeschreven investeringstoetsen.
Is het mogelijk de verkoop terug te draaien? Zo ja, ben u dit alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
De verkoop is definitief en kan niet worden teruggedraaid. De Autoriteit Consument & Markt heeft bij besluit van 20 september 2021 de concentratie toegestaan, omdat er geen negatieve effecten voor de mededinging te verwachten zijn.5 Naast het concentratietoezicht krachtens de Mededingingswet is er geen wettelijke grondslag beschikbaar om deze transactie vooraf te toetsen en eventueel terug te draaien. Deze verkoop van vastgoed terugdraaien acht ik ook inhoudelijk niet wenselijk, omdat dit niet past bij het investeringsklimaat en -behoefte van Nederland en ook geen risico’s verbonden aan deze transactie voor de nationale veiligheid zijn geconstateerd.
Had u anders geacteerd als niet een Singaporees, maar een Chinees staatsbedrijf c.q. beleggingsfonds de High Tech Campus Eindhoven wilde kopen? Welke instrumenten heeft u thans om dit te blokkeren of geen doorgang te laten vinden?
Bij deze vastgoedtransactie zijn geen risico’s voor de nationale veiligheid geconstateerd, daar alle betrokken partijen geen aanbieders van vitaal proces zijn, dan wel eigenaar zijn van of directe toegang hebben tot sensitieve technologie. Naast bestaande en aanstaande investeringstoetsen beschikt het kabinet over breder instrumentarium om publieke belangen te borgen bij overnames en investeringen, waarbij de identiteit van de verwerver in afwegingen kan worden meegenomen. Voorbeeld hiervan is de wettelijke bedenktijd door het bestuur van een vennootschap. Over dit instrumentarium is uw Kamer op 2 juli 2020 nader geïnformeerd met de brief Overzicht wet- en regelgeving ter borging van de economie, innovatie en werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen.
Deelt u de opvatting dat de High Tech Campus Eindhoven van vitaal belang is voor zowel de stad Eindhoven, de Brainport Regio als Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om innovatie, de ontwikkeling van kennis en technologie, en werkgelegenheid?
Binnen de groeistrategie voor Nederland is het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen en overheden in ecosystemen van groot belang. Op en rond de High Tech Campus ontstaan in een krachtig en groeiend ecosysteem de technologische oplossingen die we nodig hebben om de landelijke groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle daaraan verbonden publieke en private partijen blijven wij werken aan de internationale koploperspositie en groei van deze regio.
Deelt u de mening dat in het geval van de High Tech Campus Eindhoven er sprake is van een innovatie-ecosysteem met een dusdanig groot publiek belang voor stad, regio en land dat bij overnames of andere veranderingen in eigendom of zeggenschap regie door de overheid noodzakelijk is?
Ik deel de mening dat bij de High Tech Campus Eindhoven sprake is van een innovatie-ecosysteem met een groot publiek belang voor stad, regio en land, waarbij het Rijk, de regio en de gemeente altijd een vinger aan de pols moeten houden bij significante ontwikkelingen. Dit vertaalt zich in o.a. de groeistrategie voor Nederland en in het gegeven dat de doorontwikkeling van dit ecosysteem door zowel het Rijk, als de provincie en de gemeente gestimuleerd werd en wordt. De rol van de rijksoverheid richt zich hierbij op het creëren van de juiste randvoorwaarden voor innovatie binnen ecosystemen, wat losstaat van de eigendom of zeggenschap van het onroerend goed waarop dit ecosysteem gevestigd is.
Deelt u de mening dat Nederland zich minder naïef moet opstellen als het om dergelijke overnames gaat en beter op zijn kroonjuwelen, zoals de High Tech Campus Eindhoven, moet passen, willen we Nederlandse investeringen in de aanwezige onderzoeks- en innovatie-infrastructuur, start- en scale-upvoorzieningen, participatie in fieldlabs en incubators e.d. in deze kristallisatiepunten van innovatie-ecosystemen duurzaam en voor de lange termijn borgen? Ziet u het gevaar dat dit ten koste gaat van onze internationale concurrentiepositie, toekomstig verdienvermogen en de welvaart en het welzijn van volgende generaties?
Het kabinet zet zich in voor het creëren van de juiste randvoorwaarden om Nederlandse en buitenlandse investeringen in de aanwezige onderzoeks- en innovatie-infrastructuur duurzaam en op de lange termijn te borgen door een breed palet aan innovatie-instrumenten. Dit richt zich op het aanjagen van innovatie, onderzoek, onderwijs en de bedrijvigheid daaromheen. Dit is van belang voor onze internationale concurrentiepositie, toekomstig verdienvermogen en de welvaart en het welzijn van volgende generaties. Het kabinet is van mening dat zeggenschap over de vastgoedactiva en de vastgoedmanagementdiensten hierin gezien moet worden als een marktconforme vastgoedinvestering, waarbij maximalisatie van de opbrengsten kansen biedt voor de verdere ontplooiing van dit hoogwaardige kennis-ecosysteem. Philips heeft als – voormalige eigenaar van het vastgoed op de HTCE – in 2012 al aangegeven door de verkoop van het vastgoed zich beter te kunnen richten op zijn kerntaken nu de grond in handen is van een vastgoedontwikkelaar.
Hoe kan de Nederlandse (Rijks)overheid na de verkoop grip blijven houden op wat er op de High Tech Campus Eindhoven gebeurt?
De Nederlandse overheid houdt een vinger aan de pols bij de exploitatie en bedrijfsvoering van de High Tech Campus Eindhoven via de beheerder van het vastgoed. Dit ziet zowel op vlak van ICT, beveiliging van de campus en de betrouwbaarheid van medewerkers en dienstverleners die worden ingeschakeld ten behoeve van de campus. Daarvoor zijn de benodigde contacten gelegd en wordt informatie gedeeld. Ook heeft de Nederlandse overheid contacten met de gebruikers van de campus.
Welke mogelijkheden biedt het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, die momenteel in de Kamer behandeld wordt, om meer grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven? Hadden, als deze wet reeds in werking zou zijn getreden, het proces en de uitkomst er anders uit gezien?
Het wetsvoorstel veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, dat momenteel in de Kamer behandeld wordt, is van toepassing op investeringen in vitale aanbieders en ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie en op het verwerven van een deel van de vermogensbestanddelen van ondernemingen, indien deze essentieel zijn voor het kunnen functioneren als vitale aanbieder of als onderneming op het gebied van sensitieve technologie. Op grond van de inhoud van de transactie die enkel betrekking heeft op het vastgoed (grond, gebouwen) en de beheerder van dit vastgoed, zou het wetsvoorstel zoals thans vormgegeven niet van toepassing zijn. Er is geen sprake van een vitale aanbieder, noch is er sprake van een onderneming die zelf actief is op het gebied van sensitieve technologie. Als het wetsvoorstel reeds in werking zou zijn getreden, zou het proces en de uitkomst er niet anders uit gezien.
Welke mogelijkheden biedt het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames specifiek voor decentrale overheden, zoals gemeenten en provincies, om grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven? Indien die mogelijkheden er niet zijn, zouden die alsnog gecreëerd kunnen worden?
Het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames biedt geen mogelijkheden voor decentrale overheden, zoals gemeenten en provincies, om grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven. Het wetsvoorstel is niet van toepassing op dergelijke vastgoedtransacties. Bovendien is het wetsvoorstel gericht op het borgen van de nationale veiligheid en niet op het waarborgen van andere belangen. Het borgen van de nationale veiligheid is een aangelegenheid die onder verantwoordelijkheid valt van de rijksoverheid. Ik zie geen reden om gemeenten of provincies een rol te geven bij het toetsen van investeringen, fusies en overnames op de risico’s voor de nationale veiligheid. Uiteraard kunnen gemeenten en provincies signalen en zorgen die zij zien met betrekking tot de nationale veiligheid bij investeringen, fusies en overnames onder aandacht te brengen van de rijksoverheid.
Wanneer slimme regio’s, gebieden of campussen als de High Tech Campus Eindhoven en de Brainport Industries Campus te koop zijn voor buitenlandse partijen, wat zal dan het volgende doelwit van groot publiek en/of strategisch belang zijn?
Dergelijke vastgoedlocaties en beheerders van vastgoed zijn interessant voor langetermijnbeleggers. Een goed voorbeeld hiervan was Kadans, waar Oaktree de investering heeft verkocht aan de verzekeraar Axa.6 Het is dus inderdaad niet uit te sluiten dat ook in de toekomst dergelijke transacties plaatsvinden.
De berichten ‘Bedrijfsleven start eigen alarmsysteem tegen hackers: ‘overheid te traag’ & ‘Informatie over op handen zijnde hacks wordt grotendeels weggeooid’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bedrijfsleven start eigen alarmsysteem tegen hackers: «overheid te traag» & «Informatie over op handen zijnde hacks wordt grotendeels weggeooid»»?1, 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de ontwikkelingen vanuit het bedrijfsleven waar men «niet meer wil wachten op de overheid» en zelf aan de slag gaat om een alarmsysteem dat waarschuwt voor aanstaande of bezig zijnde hacks?
Het is een positieve ontwikkeling dat private initiatieven op het gebied van cybersecurity, zoals het «alarmsysteem», zich ontwikkelen. Het initiatief past binnen de ambitie die het kabinet heeft om te komen tot een Landelijk Dekkend Stelsel (LDS) van cybersecurity samenwerkingsverbanden zoals omschreven staat in de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA).3 Om in Nederland op nationaal niveau voldoende slagkracht te kunnen organiseren tegen de toenemende digitale dreiging is publiek-private samenwerking noodzakelijk. De overheid stimuleert de totstandkoming van samenwerkingsverbanden zodat tussen hen informatie over digitale dreigingen en incidenten, die relevant is voor de verschillende doelgroepen, efficiënter en effectiever wordt gedeeld. Alle organisaties blijven zelf primair verantwoordelijk voor hun digitale veiligheid en het is van belang dat zij die verantwoordelijkheid ook nemen ongeacht of zij wel of niet een vitale aanbieder zijn of deel uitmaken van (rijks)overheid.
Begrijpt u dat beide berichten waarover vragen worden gesteld een zekere samenhang lijken te hebben?
Ja.
Kunt u aangeven of het Digital Trust Center (DTC) duurzaam is geborgd voor de toekomst? Heeft het Digital Trust Center haar waarde al bewezen? Zo nee, waarom (nog) niet?
Ja, het DTC is duurzaam geborgd. Het DTC is najaar 2019 geëvalueerd door onderzoeksbureau Kwink. De evaluatie is 18 februari 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.4 Deze evaluatie gaf een positief beeld van de resultaten en het doelbereik van DTC. Op basis van deze evaluatie is besloten het DTC een vast onderdeel te laten worden van het Ministerie van EZK en hiervoor structureel budget beschikbaar te stellen. Per brief van 16 december 2020 bent u over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen geïnformeerd.5 De aanbevelingen van het onderzoeksbureau zijn overgenomen. Dit heeft onder meer geleid tot uitbreiding van de diensten van het DTC, zoals het daadwerkelijk notificeren van individuele bedrijven indien de overheid informatie heeft over concrete kwetsbaarheden. Deze zomer is hiermee gestart, waarbij waar aangewezen zo veel mogelijk wordt samengewerkt met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC).
Tevens heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat een wetsvoorstel in voorbereiding, dat de juridische basis van het DTC nader regelt. Hiermee ontstaan er nog meer mogelijkheden voor het DTC om informatie over digitale dreigingen en incidenten aan het Nederlandse niet-vitale bedrijfsleven te doen toekomen, ook als dit persoonsgegevens zoals IP-adressen bevat.
Deelt u de signalen vanuit de praktijk dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) de urgentie en het tempo volledig onderschat en daarmee in bepaalde gevallen niet van meerwaarde lijkt te zijn? Hoe gaat u dat verbeteren?
Het tempo in het digitale domein ligt hoog: digitale ontwikkelingen en dreigingen volgen elkaar in rap tempo op. De ernst en urgentie van de toename van digitale aanvallen wordt dan ook onderschreven in het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN).6 Wij delen daarom niet het perspectief dat het NCSC de urgentie en het tempo onderschat. Het is echter een constante uitdaging om deze digitale aanvallen het hoofd te bieden. Daar is de inzet vanuit onze ministeries ook volop op gericht.
Op welke vlakken zorgt de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor knelpunten? Welke grondslagen zijn er nodig, bijvoorbeeld in de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (WBNI), om gegevens als IP-adressen te kunnen delen?
De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) regelt de taken en bevoegdheden die het NCSC namens de Minister van Justitie en Veiligheid op het terrein van cybersecurity uitvoert. Primair heeft het NCSC tot taak om vitale aanbieders en aanbieders die onderdeel zijn van de rijksoverheid te informeren en adviseren over digitale dreigingen en incidenten, en daartoe analyses en technisch onderzoek te verrichten. Het NCSC kan bij die analyses en dat technisch onderzoek ook informatie over digitale dreigingen of incidenten verkrijgen die andere aanbieders aangaat. Het NCSC kan die informatie, waaronder ook persoonsgegevens met inachtneming van de AVG, verstrekken aan krachtens de Wbni aangewezen schakelorganisaties, die andere aanbieders in hun doelgroep hebben. Gebleken is echter dat verstrekking van die informatie aan deze schakelorganisaties vanwege een leemte in de Wbni niet altijd mogelijk is en dat relevante dreigings- en incidentinformatie daardoor niet altijd voor die andere aanbieders beschikbaar komt. Om die reden is er deze zomer een voorstel tot wijziging van de Wbni in consultatie gebracht, dat ertoe strekt het NCSC de bevoegdheid te bieden om in ruimere zin dreigings- of incidentinformatie met of ten behoeve van andere aanbieders te delen. Daartoe regelt dit wetsvoorstel dat schakelorganisaties, die krachtens de Wbni zijn aangewezen als OKTT (organisatie die objectief kenbaar tot taak heeft om organisaties of het publiek te informeren over dreigingen en incidenten), in ruimere zin dreigings- en incidentinformatie, waaronder ook persoonsgegevens, verstrekt kunnen krijgen, zodat zij op basis daarvan andere aanbieders in hun doelgroep beter kunnen informeren en adviseren. Daarnaast regelt het wetsvoorstel dat in bepaalde gevallen het NCSC individuele andere aanbieders voor hen relevante dreigingsinformatie, met inbegrip van persoonsgegevens, kan verstrekken. Hiervan is sprake als er geen schakelorganisatie (zoals een OKTT of computercrisisteam) is die de aanbieder van de informatie kan voorzien én de informatie gaat over een dreiging of incident met (potentiële) aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de dienstverlening van de aanbieder. Naast dit wetsvoorstel is er, zoals hierboven aangegeven, een wetsvoorstel in voorbereiding dat de juridische basis van het DTC nader regelt.
Welke stappen worden er gezet om het NCSC meer mogelijkheden te geven wanneer het gaat om niet-vitale onderdelen in de samenleving? Wordt er ook gekeken om de WBNI een ruimer bereik te geven?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is vermeld is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni opgesteld en in consultatie gebracht, dat ertoe strekt het NCSC de bevoegdheid te bieden om in ruimere zin dreigings- en incidentinformatie aan of ten behoeve van aanbieders, die geen vitale aanbieder zijn en evenmin deel uitmaken van de rijksoverheid, te verstrekken.
Daarnaast is het Digital Trust Center (DTC) in juni gestart met het proactief informeren van individuele niet-vitale bedrijven over digitale dreigingen, zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over dit onderwerp op 2 juni jl.7 Het DTC doet dit in eerste instantie nog op beperkte schaal in geval van ernstige dreigingen bij het niet-vitale bedrijfsleven.
In november 2021 start het DTC met het notificeren van bedrijven die deel uitmaken van een pilot. Deze pilot maakt het mogelijk voor DTC concrete dreigingsinformatie waar de overheid over beschikt te matchen met bedrijven die hun technische gegevens hebben doorgegeven aan het DTC. Er zijn 62 bedrijven uit negen sectoren geselecteerd, van groot tot klein, die deel kunnen gaan uitmaken van deze pilot. De pilot zal duidelijk maken of en hoe deze nieuwe dienst van het DTC verder kan worden opgeschaald en ook kan worden geautomatiseerd.
Het demissionaire kabinet zet daarnaast stappen om het cybersecuritystelsel door te ontwikkelen en te versterken, op korte termijn onder meer door middel van het genoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni. Op de lange termijn adviseren wij een volgend kabinet om een nieuwe integrale cyberstrategie te formuleren en het cybersecuritystelsel door te ontwikkelen, daarbij rekening houdend met de aankomende herziening van de netwerk- en informatiebeveiliging richtlijn (NIB-richtlijn). Onze digitale weerbaarheid zal immers de nodige aandacht en investeringen blijven vragen.
Acht u het een meerwaarde dat er ook een private partij komt waar tevens meldingen van hacks en/of kwetsbaarheden kunnen worden gedaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waar er bij het NCSC behoefte aan is en in hoeverre u kunt zorgen dat het NCSC deze bevoegdheden, middelen en/of grondslagen ook krijgt? Welke obstakels liggen er in de weg?
In onder meer bovengenoemd CSBN valt te lezen dat de digitale dreiging alleen maar toeneemt, net als onze afhankelijkheid van digitale systemen. Om ervoor te zorgen dat de bij de overheid, meer in het bijzonder het NCSC, voorhanden zijnde informatie inzake digitale dreigingen en incidenten zo veel als mogelijk ter beschikking komt van organisaties waarvoor die informatie relevant is, is er zoals hierboven vermeld een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni in procedure gebracht. Daarnaast is het van belang dat met het oog op een zo optimaal mogelijk functionerend cybersecuritystelsel voortdurend door alle partijen in dat stelsel, waaronder het NCSC, nagedacht wordt over nodige doorontwikkelingen van dat stelsel. De Cyber Security Raad (CSR) schat in dat voor de benodigde verdere ontwikkeling van het gehele stelsel een totaal aan investeringen nodig is van ca. 833 miljoen euro, bestaande uit investeringen in de overheid, waaronder ook het NCSC en het DTC, en investeringen door private organisaties via bijvoorbeeld een fonds voor vitale aanbieders. Het is aan een volgend kabinet om invulling te geven aan de inzet van de rijksoverheid in dit verband.
Bent u bekend met signalen dat er vanwege veel te stringente wettelijke beperkingen het NCSC genoodzaakt is om buiten de wet om te werken? Acht u dat acceptabel?
Wij zijn bekend met deze signalen en deze situatie is onwenselijk. Informatie over digitale dreigingen en incidenten kan vanuit het NCSC vanwege een leemte in de wet momenteel niet altijd worden verstrekt aan of ten behoeve van aanbieders, die geen vitale aanbieder zijn of deel uitmaken van de rijksoverheid. Daarom is, zoals hierboven ook vermeld, een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni opgesteld en in consultatie gebracht dat ertoe strekt dat het NCSC in ruimere zin de bevoegdheid heeft om genoemde informatie aan die andere aanbieders of hun schakelorganisaties te verstrekken. Daarnaast wordt voortdurend gewerkt aan de doorontwikkeling van het LDS. Daarvan deel uitmakende schakelorganisaties kunnen ook krachtens de Wbni als bijvoorbeeld OKTT worden aangewezen, en zo in bredere zin dreigings- en incidentinformatie verstrekt krijgen vanuit het NCSC ten behoeve van hun doelgroepen.
Kunt u aangeven waarom het NCSC niet de mogelijkheden heeft om het internet te scannen om te kijken welke partijen er gevaar lopen voor bepaalde software of kwetsbaarheden? Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat dit wel gaat gebeuren?
Het NCSC voert zoals vermeld technisch onderzoek uit ten behoeve van het informeren en adviseren van organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid en vitale aanbieders over voor hen relevante dreigingen en incidenten. In het kader van deze taakuitoefening scant het NCSC ook op kwetsbaarheden voor zover dit mogelijk is zonder daarbij de netwerk- en informatiesystemen van organisaties binnen te dringen. Voor zover scannen naar kwetsbaarheden het zonder toestemming binnendringen van een netwerk- of informatiesystemen inhoudt, beschikt het NCSC niet over de daartoe benodigde wettelijke bevoegdheid.
Kunt u een overzicht geven van alle initiatieven die er thans lopen om de cyberveiligheid bij (mkb-)bedrijven te vergroten? Wat is het bereik hiervan?
Eind 2020 heeft het DTC in samenwerking met leden van het CIO Platform Nederland de «Cybersecurity Wegwijzer» gelanceerd. Er zijn voor bedrijven veel cybersecurityinitiatieven in Nederland die zich ten doel stellen om een hoog niveau van cyberweerbaarheid in de keten, branche of regio te bereiken. De «Cybersecurity Wegwijzer» maakt het landschap aan dergelijke cybersecurity initiatieven in Nederland inzichtelijk.8 Deze wegwijzer is met name relevant voor intermediaire organisaties. Tot nu zijn er 2.000 unieke bezoekers geweest. Daarnaast is er sprake van een sterke toename van het aantal bezoeken van de website van het DTC, naar verwachting zullen er dit eind van het jaar meer dan 200.000 bezoeken zijn. De website biedt bezoekers relevante informatie en tools om hun eigen weerbaarheid te verhogen. Ook het aantal op het DTC aangesloten samenwerkingsverbanden op het gebied van cybersecurity neemt sterk toe. Op dit moment zijn er 37 samenwerkingsverbanden van niet-vitale bedrijven, regionaal en/of sectoraal, aangesloten bij het DTC, en het aantal neemt verder toe. Hiermee wordt het mogelijk nog meer bedrijven, vaak mkb, vanuit het DTC bij te staan om de cyberweerbaarheid te vergroten van de deelnemers van deze samenwerkingsverbanden. Ook zorgt de interactie in dit nieuwe netwerk ervoor dat de leercurve van ieder samenwerkingsverband sneller doorlopen wordt. Naast de hiervoor genoemde initiatieven wordt door het DTC waar aangewezen zo veel als mogelijk samengewerkt met het NCSC, alsook met de Kamers van Koophandel, VNO-NCW/MKB-Nederland en een aantal gemeenten om zo nog meer bedrijven cyberbewust en -bekwaam te maken. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer begin 2022 een overzicht geven van de door het DTC bereikte resultaten en de concrete plannen voor 2022 en verder.
Een concreet voorbeeld van de initiatieven die lopen om de cyberveiligheid bij (mkb-)bedrijven te vergroten is de Citydeal «Lokale weerbaarheid Cybercrime», die op 28 oktober 2020 is ondertekend. In de City Deal «Lokale weerbaarheid Cybercrime» gaan gemeenten, ministeries (JenV, BZK en EZK/DTC), veiligheidsorganisaties en kennisinstellingen samen aan de slag om de cyberweerbaarheid te verhogen van burgers en bedrijven. De City Deal ondersteunt regionale samenwerkingsverbanden Veiligheid, gemeenten en Platforms Veilig Ondernemen en activeert hen om burgers en mkb-ondernemers bewust te maken van hun kwetsbaarheid en hun weerbaarheid tegen cybercrime te vergroten.
Een van de pijlers binnen de Citydeal is het versterken van de cyberweerbaarheid in het mkb. Het afgelopen jaar zijn binnen deze pijler projecten uitgevoerd gericht op het versterken van de cyberweerbaarheid van agrariërs, het inzetten van studenten om bedrijven te helpen, digitale ambassadeurs en een website met handelingskader. In de tweede fase van de Citydeal ligt de focus op het landelijk verspreiden van de resultaten uit de eerste fase en op nieuwe innovatieve projecten.
Daarnaast subsidieert JenV het project Samen Digitaal Veilig van MKB-Nederland. Met dit project wil MKB-Nederland, via een groot aantal branche- en ondernemersverenigingen, ondernemers helpen digitaal veiliger te worden.
De basis is een brancheaanpak, waarin met de branches wordt ingezet op een vorm van zelfregulering met een groeicurve. Door dat centraal te organiseren, worden bedrijven efficiënt en laagdrempelig stap voor stap veiliger.
Bent u bereid om een evaluatie te laten uitvoeren over het functioneren van de instanties als het NCSC en het DTC in relatie tot relevante stakeholders.
Tijdens ISIDOOR2021, Nederlands grootste nationale cyber-crisisoefening, werd er geoefend met het Nationaal Crisisplan Digitaal. Het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement heeft het evaluatierapport van ISIDOOR2021 afgerond en deze is met uw Kamer gedeeld.9 Het is belangrijk om lering te trekken uit deze lessen, ook met betrekking tot het NCSC, het DTC en daarmee in relatie staande andere partijen in het LDS.
Naast de evaluatie van ISIDOOR2021 is een evaluatie van de werking van het gehele LDS, waaronder deelname daaraan door het NCSC en het DTC, naar mijn mening ook waardevol. Het stelsel is echter sterk aan verandering onderhevig waardoor het eerst zinvol is om een evaluatie in gang te zetten als onder meer informatiedeling tussen het NCSC en het DTC verder op gang is gekomen en bovengenoemde pilot voor het vanuit het DTC notificeren van bedrijven gestart is en de resultaten van de eerdere pilot van het DTC hiervan opgetekend kunnen worden. Ook is het van belang om te kunnen bepalen of en in welke zin de herziening van de NIB-richtlijn, over het ontwerp waarvan de EU-onderhandelingen nog gaande zijn, en in vervolg daarop de implementatie daarvan gevolgen zal hebben voor de informatie-uitwisseling tussen organisaties die deel uitmaken van het LDS.
Het bericht 'Landbouwgif in Maas gedumpt' |
|
Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Landbouwgif in Maas gedumpt»?1
Ja.
Klopt het dat er eind vorig jaar in België 74 dagen lang moedwillig een flinke hoeveelheid van de onkruidverdelger glyfosaat in de Maas is gedumpt, omgerekend bijna honderd vaten van vijftien liter?
Uit monitoringgegevens is gebleken dat eind vorig jaar in de Maas glyfosaat is aangetroffen in gehalten die het «drinkwatercriterium» van 0,1 microgram/liter overschreden. De norm voor de ecologische waterkwaliteit voor glyfosaat (77 microgram/l) is niet overschreden. Uit een analyse van monitoringsgegevens van drinkwaterbedrijven en Rijkswaterstaat bleek achteraf dat het zeer waarschijnlijk om een lozing gaat die gedurende langere tijd heeft plaatsgevonden (zie antwoord op vraag 3). De kwaliteit van drinkwaterproductie en het toezicht daarop borgt dat het drinkwatercriterium in het uiteindelijk geleverde drinkwater nooit overschreden wordt. Berekeningen van RIWA-Maas, waarbij gekeken is naar gemeten concentraties glyfosaat en het afvoerdebiet van de Maas, laten zien dat het gaat om een grote lozing waarvan de omvang niet met zekerheid is vast te stellen. Glyfosaat is in de Maas aangetroffen buiten het seizoen waarin dit onkruidbestrijdingsmiddel normaal wordt toegepast. Hierdoor is een illegale lozing niet uit te sluiten. Uit overleg met de autoriteiten in Wallonië blijkt dat de veroorzaker van de lozing momenteel niet in beeld is.
Wat is er de oorzaak van dat de lozing ruim twee maanden onopgemerkt is gebleven?
In Eijsden ligt in de Maas een meetstation van Rijkswaterstaat dat online, dat wil zeggen dagelijks, de meest voorkomende stoffen meet. Afspraken hierover zijn na consultatie bij belanghebbenden (waaronder drinkwaterbedrijven) vastgelegd in de serviceniveauovereenkomst, waarbinnen Rijkswaterstaat als Agentschap van het ministerie Infrastructuur en Waterstaat haar werkzaamheden uitvoert. Glyfosaat zit niet in dit online analyse pakket.
Naast de online metingen voert Rijkswaterstaat éénmaal per maand een handmatige bemonstering uit op diverse monitoringspunten in de Maas. Hierbij wordt een groter pakket aan stoffen geanalyseerd, waaronder glyfosaat. Betrouwbaar vaststellen van de concentratie glyfosaat in oppervlaktewater vereist een specifieke, afzonderlijke en kostbare analyse, waarvan de resultaten ca. 4 weken na monstername beschikbaar komen. Deze 4 weken zijn nodig voor monstername, transport naar het laboratorium van Rijkswaterstaat te Lelystad, opwerking (behandeling van het rivierwatermonster om analyse mogelijk te maken), opslag, analyse door vanwege de specifieke methode gespecialiseerde analisten en rapportage. In een overzicht ziet dit er als volgt uit:
4 weken ná de eerste maandelijkse monstername:
8 weken ná de eerste maandelijkse monstername:
Maandelijkse monstername
Analyseresultaten beschikbaar: eerste overschrijding drinkwater-criterium vastgesteld
Daarop volgende maandelijkse monstername
Analyseresultaten beschikbaar: tweede overschrijding drinkwater-criterium vastgesteld
Op basis van de resultaten van deze handmatige bemonstering is achteraf geconstateerd dat de lozing waarschijnlijk gedurende langere tijd is opgetreden aangezien in twee opeenvolgende monsters een overschrijding van het drinkwatercriterium is vastgesteld.
Wat is de reden dat er bij het meetpunt in Eijsden niet 24 uur per dag op glyfosaat wordt gecontroleerd?
Er zijn zeer veel stoffen in omloop. Ook in oppervlaktewater kunnen heel veel stoffen voorkomen. Het is niet mogelijk en ook niet doelmatig alle stoffen te analyseren. Derhalve worden de online metingen gefocust op de meest voorkomende stoffen. Glyfosaat zit niet in het pakket van de online metingen. Voor de online-analyses van glyfosaat in oppervlaktewater, die tot op het niveau van het drinkwatercriterium betrouwbaar zijn, is speciale apparatuur nodig en dat maakt de continue monitoring van deze stof in de praktijk erg kostbaar.
Hoe moet de opmerking in het jaarverslag van RIWA-Maas worden begrepen, dat RIWA in dit geval graag getipt was?
RIWA Maas stelt in haar jaarverslag: «RIWA-Maas was echter graag op de hoogte gesteld van dit incident, om de drinkwaterbedrijven te kunnen informeren». Dit is begrijpelijk. Echter, door de vorm van monitoring kon pas achteraf worden vastgesteld dat er langdurig een lozing had plaatsgevonden. In overleg met o.a. de drinkwaterbedrijven wordt nu besproken hoe het nemen van watermonsters door verschillende organisaties beter gecoördineerd en aansluitend in de tijd op elkaar kunnen worden ingepland. Dit om de periode tussen de monsternames die beheerders en gebruikers van Maaswater uitvoeren te verkorten, daarmee de kwaliteitscontrole van het Maaswater te verbeteren en aldus verkregen analysegegevens gezamenlijk tijdig te delen en beter te benutten.
Op welke wijze worden de veroorzakers van de vervuiling nu en in de toekomst aangepakt?
In de Nederland wordt het toezicht op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen primair uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, maar ook door de Waterschappen. De industrie (gewasbeschermingsmiddelenbranche) onderhoudt de STORL-regeling die de verantwoorde verwijdering faciliteert van lege verpakkingen en restanten van middelen die niet meer gebruikt kunnen worden (https://www.storl.nl/). In geval van normoverschrijdingen werken waterbeheerders en toezichthouders (NVWA en waterschappen) samen om met gerichte bronopsporing en vaststelling op heterdaad de oorzaak van een overschrijding vast te stellen.
Welke stappen zet u, ook in internationaal verband, om drinkwaterbedrijven te steunen om incidenten als deze te voorkomen?
Binnen de Internationale Maascommissie zijn naar aanleiding van een incident met prosulfocarb in 2019, afspraken gemaakt over een meetnet dat direct kan worden ingezet voor snelle bronopsporing bij een calamiteit. Het idee achter dit protocol bronopsporing is per direct metingen te verrichten op strategische meetpunten in de Maas, waarmee snel en efficiënt gezocht kan worden waar een lozing precies vandaan komt. Voor het gehele stroomgebied van de Maas is een «Waarschuwings- en Alarmeringssysteem» actief dat door het secretariaat van de Internationale Maascommissie beheerd wordt.
Rijkswaterstaat heeft met de Waalse waterkwaliteitsbeheerder SPW (Service Public de Wallonie) werkafspraken gemaakt hoe deze bronopsporing snel kan worden opgestart bij een calamiteit. Daarnaast hanteert Rijkswaterstaat een interne werkafspraak over hoe bij een calamiteit het ad-hoc meetnet in Nederland snel kan worden bemonsterd.
Naar aanleiding van dit incident is ook onmiddellijk contact met de autoriteiten in Wallonië opgenomen. Er is tussen de Waalse waterkwaliteitsbeheerder en Rijkswaterstaat voortdurend onderling contact over de inspanningen die de Waalse Autoriteiten verrichten om (illegale) lozingen te kunnen identificeren. Beide instanties zijn in goede onderlinge samenwerking alert om bij nieuwe verhoogde gehalten direct in actie te komen om lozingen te kunnen identificeren.
De voortgang afhandeling waterschade in Limburg en Brabant |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe moet artikel 8 uit de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, over teeltplanschade bij agrarische bedrijven, worden geïnterpreteerd voor een gemengd bedrijf? Moet de totale productie met ten minste 20% geraakt zijn, of alleen het grondgebonden deel, of het deel van de getroffen teelt binnen het bouwplan?
Voor de bepaling van de teeltplanschade wordt per bedrijf per productierichting gekeken naar het productieverlies. In de praktijk betekent dit dat per gewas het productieverlies wordt bepaald.
Hoe wordt de procedure om aanspraak te maken op de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, zoals neergelegd in artikel 17 van de regeling, gecommuniceerd naar de verschillende groepen gedupeerden waarop de regeling zich richt? Wat wordt gedaan om te zorgen dat zoveel mogelijk gedupeerden worden bereikt? Welke middelen, kanalen en netwerken worden aangewend om te voorkomen dat mensen buiten de boot vallen?
Uiteraard onderschrijf ik het belang dat de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 de groep gedupeerden bereikt. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van verschillende middelen, kanalen en netwerken die ik hier graag kort toelicht.
Allereerst zijn er op de websites van de rijksoverheid en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) speciale pagina’s ingericht met informatie over de regeling en antwoorden op veelgestelde vragen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 september jl.1, kan via de website van RVO tevens de schade gemeld worden. Ten tweede worden gedupeerden ook geïnformeerd via de websites en digitale communicatiemiddelen van de provincie Limburg en de verschillende getroffen gemeenten. Ten derde zijn er diverse bijeenkomsten geweest met verschillende belangenorganisaties, waaronder lokale ondernemersverenigingen, die vervolgens hun leden hebben geïnformeerd over de regeling. Tot slot kunnen gedupeerden terecht op de website van de Kamer van Koophandel (KvK) voor meer informatie.
Voor de gedupeerden is het belangrijk dat zij via de verschillende communicatiekanalen steeds dezelfde informatie krijgen. Om die reden hebben RVO, de gemeenten en de provincie onder regie van het Ministerie van JenV onderling de informatie en communicatie afgestemd. Ik zal mij dan ook blijven inspannen voor een effectieve en eenduidige communicatie naar gedupeerden toe.
Waar kunnen gedupeerden terecht met vragen? Bestaat hiervoor bijv. een speciaal telefoonnummer bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Zo ja, kunt u dit breed onder de aandacht brengen?
Ik span mij ervoor in dat gedupeerden weten waar zij terecht kunnen met vragen aangaande de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). Hiertoe is een aparte website over de Wts gecreëerd: www.rvo.nl/wtsjuli2021. Op deze website kan men zowel praktische informatie als veelgestelde vragen terugvinden. Direct in contact treden met een medewerker kan via livechat en een speciaal Wts-telefoonnummer: 088 042 40 70. Dit is breed gecommuniceerd via RVO en lokale overheden. Met de betrokken decentrale overheden is afgesproken allemaal naar rvo.nl te verwijzen zodat er één loket is die het overzichtelijk maakt voor gedupeerden waar zij terecht kunnen. Naast de informatievoorziening gerelateerd aan de Wts, biedt de website ondernemersplein.nl een breder overzicht van de verschillende steunregelingen die ondernemers tot hun beschikking hebben. Ondernemers met vragen kunnen ook terecht bij het KVK Adviesteam. Tot slot heeft de Belastingdienst een tijdelijk steunpunt geopend voor ondernemers die getroffen zijn door de watersnood in Limburg. Het steunpunt is elke werkdag bereikbaar voor vragen over en hulp bij belastingzaken. Op deze verschillende manieren wordt zorggedragen voor een effectieve communicatie naar gedupeerden toe die vragen hebben. Vanzelfsprekend zal ik zorg blijven dragen voor de kwaliteit en effectiviteit van deze communicatie en blijf ik in overleg met RVO en lokale overheden om eventuele knelpunten weg te nemen/aanvullende communicatie in gang te zetten,
Wat wordt gedaan om doorlooptijden zo kort mogelijk te houden? Zijn hierover afspraken gemaakt met bijv. taxateurs?
Alles is in het werk gezet om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Reeds voor de inwerkingtreding van de regeling heeft RVO hiertoe afspraken gemaakt met de schade-experts van Stichting Nederlands Instituut van Register-Experts (NIVRE) die ter plekke bij de gedupeerden de schade inventariseren opdat direct met taxaties begonnen kon worden bij de inwerking treding. Hierbij is ook aandacht gegeven aan de spreiding van de uit te voeren schade-expertises. In clusters worden verspreid over het getroffen gebied de schade-expertises uitgevoerd. RVO spant zich in om de retour ontvangen Wts-aanvragen binnen 4 tot 6 weken uit te betalen. Dit geldt voor de aanvragen waarbij geen beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule, aangezien er in dergelijke gevallen meer tijd nodig is voor het maken van een zorgvuldige afweging. Gevallen waarin beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule worden binnen de wettelijke termijn van 13 weken afgedaan. Inmiddels zijn de eerste betalingen gedaan.
Welke afweging heeft u gemaakt om in de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 niet te voorzien in omzetcompensatie, waarover u in de Kamerbrief Stand van zaken vergoeding schade ramp Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant d.d. 13 augustus 2021 (Kamerstuk 32 698, nr. 59) schreef «het gesprek hierover te willen voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers»? Welke gesprekken hebt u gevoerd, met welke partijen, en wat was hiervan de uitkomst?
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (art. 4, lid 2) waar de Regeling op is gebaseerd voorziet niet in een grondslag voor de compensatie van omzetderving. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat dit een bewust en principiële keuze van de wetgever is geweest: omzetderving werd geacht tot het normale ondernemersrisico te behoren.2 Het kabinet heeft dus in het kader van de Regeling geen afweging kunnen maken.
Het kabinet voert intensief overleg met de provincie Limburg en ondernemers- en brancheorganisaties LWV, MKB Limburg, KHN, HISWA/RECRON over de uitvoering van de Wts en over een eventuele afzonderlijke compensatie voor omzetverlies. Hierbij ligt de nadruk momenteel op het door de betrokken partijen in beeld brengen van de aard en omvang van het omzetverlies in de getroffen regio’s. Provincie Limburg heeft via de ondernemers- en brancheorganisaties een inventarisatie uitgezet. De resultaten hiervan worden thans verwerkt. Samen met gegevens over het gebruik van de TVL en uitkeringen door verzekeraars van verzekerde bedrijfsschade biedt deze inventarisatie belangrijke informatie om een eventuele compensatie van omzetverlies vorm te geven. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde Kamerbrief van 10 september jl. wordt dit afgewogen tegen de criteria proportionaliteit, precedentwerking en uitvoerbaarheid.
Wanneer beslist het kabinet over de tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving in het vierde kwartaal van 2021? Deelt u onze mening dat het van belang is dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid komt én gecommuniceerd wordt, zodat gedupeerden weten waar zij aan toe zijn?
Het kabinet streeft ernaar zo snel mogelijk een beslissing te kunnen nemen over een tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving. Het is van belang hierover zo snel mogelijk, maar wel pas na een zorgvuldige verkenning, duidelijkheid te verschaffen. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien de genoemde aandachtspunten (zie vraag 5). Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Wanneer is de verkenning naar een tegemoetkoming voor schadegevallen in de uiterwaarden langs de Maas afgerond? Worden daarin ook de gebieden in Brabant ten noorden van Boxmeer meegenomen? Kunt u nog eens toelichten in hoeverre gedupeerden buiten het schadegebied op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) maar binnen het overstromingsgebied van een andere Nederlandse rivier dan de Maas in aanmerking zullen komen voor schadevergoeding? Vindt u net als wij dat hierover zo snel mogelijk uitsluitsel moet worden gegeven, zodat er duidelijkheid komt voor gedupeerden, zoals ondernemers die forse investeringsbeslissingen moeten nemen?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 september jl. verkent het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheden voor tegemoetkoming in uiterwaarden langs de Maas. Dit betreft uiterwaarden langs de Maas ten noorden van Boxmeer. Deze verkenning gaat om een mogelijke tegemoetkoming van schade die niet is gebaseerd op de Wts. Schade in de uiterwaarden is namelijk uitgezonderd in de Wts. Een uiterwaard is het gebied in het winterbed tussen de winterdijk (primaire kering) en de (zomer-)bedding van de rivier. Kortom, deze liggen buitendijks van de primaire kering. De Wts is van toepassing wanneer de primaire kering doorbreekt of overstroomt en slaat daarmee op het binnendijks gebied (Wts, artikel 1, lid b onder 3).
Bij deze verkenning worden de aspecten consistentie van beleid, proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking betrokken. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien deze aspecten. Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Is het voor gedupeerde agrarisch ondernemers binnen het Wts-schadegebied mogelijk alvast hun gronden te bewerken zonder het recht op schadevergoeding te verliezen, wetende dat kleigrond in de praktijk maar in een beperkt tijdsvenster bewerkt kan worden en vóór de winter een hoofdgrondbewerking moet hebben gehad? Zo ja, hoe weten ondernemers zich hiervan verzekerd? Zo nee, kan dit wel wanneer een erkende taxateur het door waterschade vernietigde gewas getaxeerd heeft? Heeft dit financiële consequenties voor de betreffende ondernemer?
Agrarische ondernemingen kunnen inderdaad alvast hun grond bewerken, zonder verlies van het recht op een tegemoetkoming in de schade op grond van de Wts. Voor de teeltplanschade wordt gekeken naar het productieverlies van de gehele agrarische onderneming.
Acht u het verstandig om, met het oog op een eventuele aanvraag voor het EU-Solidariteitsfonds, de totale schade aan landbouwgewassen zo snel mogelijk in beeld te hebben en hiervoor landbouwers die buiten het Wts-gebied maar binnen het overstromingsgebied van de Maas vallen hun schade alvast te laten opgeven bij bijv. een meldpunt, zodat een juister en completer beeld ontstaat van de totale schade? Waarom wel/niet?
Bij een eventuele aanvraag voor het EU-solidariteitsfonds volstaat in eerste instantie een voorlopig overzicht van de schade. Er is de mogelijkheid om de schadebedragen in een later stadium, als er meer zicht is op de totale schade, te actualiseren. Er is hiervoor dan ook geen noodzaak om de schade aan landbouwgewassen op korte termijn in beeld te hebben.
In hoeverre is overwogen om de Wts ook van toepassing te verklaren op de gevolgen van de hevige neerslag op dinsdagavond 29 juni 2021, die in gemeentes als Meerssen, Kerkrade en Landgraaf tot ernstige wateroverlast en forse schade heeft geleid? Bent u met deze gemeenten in gesprek?
De regenval op 29 juni 2021 voldoet niet aan de voorwaarden die gesteld worden in de Wts, waarbij sprake moet zijn van een ramp zoals vastgelegd in Artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s. Dit was eind juni niet het geval. De wateroverlast op 29 juni was ernstig, maar qua schaal en impact niet vergelijkbaar met de overstromingen en wateroverlast van medio juli. Graag verwijs ik hier ook terug naar mijn antwoordbrief van 13 augustus op de Kamervragen over de wateroverlast in Limburg van het lid Ploumen (PvdA).3 De Ministers van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Infrastructuur en Waterstaat hebben hierover gecommuniceerd met de betreffende gemeenten.
Welke maatregelen zijn denkbaar om ondernemers in de toekomst financieel weerbaarder te maken voor de gevolgen van klimaatverandering, zoals de overstromingen deze zomer, bijv. door uitbreiding van de brede weersverzekering? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Frequentere extreme weersomstandigheden alsook een onregelmatiger waterafvoerpatroon waar overstromingen een uiting van zijn, zijn nog maar twee voorbeelden van rampen die negatieve gevolgen hebben voor ondernemers. Meer en heftigere bosbranden en, in de land- en tuinbouw, verzilting, en ziekten en plagen in gewassen en in de veehouderij, zijn relevante aspecten waar sectoren hun bedrijfsvoering op zullen moeten aanpassen. Die verantwoordelijkheid om te zorgen voor financiële weerbaarheid van een onderneming in algemene zin, door bijvoorbeeld het opbouwen van financiële buffers ligt in eerste instantie bij ondernemers zelf. Dit geldt ook voor het risicomanagement van ondernemers. Dat begint met zoveel als mogelijk maatregelen nemen om preventief schade te voorkomen of in elk geval beperkt te houden.
Als sluitstuk van het risicomanagement kan voor de resterende risico’s die de bedrijfscontinuïteit in gevaar brengen gekeken worden of met financiële producten zoals sparen of verzekeren die risico’s ondervangen kunnen worden. Deze visie ligt ook ten grondslag aan het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit samen met stakeholderpartijen heeft opgesteld en dat uw Kamer op 30 januari 2020 ontvangen heeft.4 Voor zover risico’s redelijkerwijs niet verzekerbaar zijn is de Wts een laatste aanvullende publieke voorziening waar benadeelden terecht kunnen. Op dit moment ziet het kabinet dan ook geen noodzaak om naar dit vraagstuk verder onderzoek te doen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Herintroductie van de werktijdverkorting |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Vanaf welke datum zal de geherintroduceerde werktijdverkorting (WTV), aangekondigd in de Kamerbrief over het steun- en herstelpakket vanaf het vierde kwartaal van 20211, zijn opengesteld? Is dat per 1 oktober 2021, aansluitend op het aflopen van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)?
Ja.
Wat was het gebruik van de WTV in de pre-coronatijd? Hoeveel bedrijven vroegen dit jaarlijks aan en voor gemiddeld hoeveel werknemers?
In de periode 2010–2019 zijn jaarlijks gemiddeld zo’n 150 aanvragen ingediend. Ik beschik op de korte termijn voor het beantwoorden van deze vragen niet over specifieke informatie aangaande de aantallen werknemers in kwestie. Wel bekend is dat de ondernemingen waarvoor wtv aangevraagd wordt in het algemeen werkzaam zijn in het midden- en kleinbedrijf (met maximaal 50 werknemers).
Waar kunnen bedrijven terecht als zij een aanvraag voor WTV willen doen? Is daar, net als bij de NOW, een webpagina voor?
Aanvragen voor wtv kunnen met ingang van 1 oktober 2021 digitaal worden ingediend via het portaal van de directie UAW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: https://www.uitvoeringarbeidsvoorwaardenwetgeving.nl
Wat zijn de voorwaarden om voor WTV in aanmerking te komen? Zijn die hetzelfde als in de pre-coronatijd? Kunt u hiervan een volledig, gedetailleerd overzicht geven?
Ja. Mijn voornemen is de tijdelijke beëindiging van de Beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2004 (Stcrt. 2004, 199) ongedaan te maken, waardoor deze beleidsregels weer zullen gaan gelden. De voorwaarden om voor wtv in aanmerking te komen worden hierdoor gelijk aan de situatie voor corona. In de toelichting op de beleidsregel waarmee de wtv wordt heropend, wordt beschreven waarom geen ontheffing zal worden verleend voor corona-gerelateerde situaties. Gelet op de structurele aard van de fase waarin de pandemie zich bevindt, worden gevolgen van corona-gerelateerde maatregelen inmiddels geacht onderdeel te zijn van het normale ondernemingsrisico.
Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele onderdelen van de beleidsregels uit 2004 nader te verduidelijken, om te voorkomen dat ondernemers aanvragen doen die vervolgens moeten worden afgewezen, zoals in de afgelopen jaren diverse malen is voorgekomen. De beleidsregel waarmee dit wordt gerealiseerd zal gepubliceerd worden voor 1 oktober. U treft deze beleidsregel aan als bijlage 12.
Kunt u duidelijk maken in hoeverre een beroep op WTV mogelijk is, wanneer er sprake is van een productiestop als gevolg van tekorten aan chips of andere grondstoffen, die noodzakelijk zijn voor de fabricage van een eindproduct? Betreft dit een «niet tot het ondernemingsrisico behorende buitengewone omstandigheid» of valt dit onder de «corona-gerelateerde omstandigheden» waarvoor de regeling niet bedoeld is?
De ontheffing van het verbod op werktijdverkorting is bedoeld voor situaties waarbij er sprake is van een buitengewone omstandigheid die niet tot het normale ondernemingsrisico kan worden gerekend (calamiteit), die tot gevolg heeft dat er een kortdurende periode van werkvermindering is. Tekorten aan chips of andere grondstoffen zijn doorgaans niet het gevolg van een buitengewone omstandigheid, maar van veranderende marktomstandigheden. Die marktomstandigheden ontstaan in de regel door een samenloop van een aantal ontwikkelingen, zoals een hoge(re) vraag of concurrerende bedrijven die een voorraad aanleggen. Het behoort tot het normale ondernemingsrisico daar op te anticiperen. Dat laat onverlet dat een buitengewone omstandigheid in specifieke situaties kan leiden tot een grondstoftekort, en een bedrijf in dat geval een verzoek in kan dienen voor ontheffing van het verbod op werktijdverkorting. De aanvragende partij zal dan moeten aantonen dat er sprake is van een directe relatie tussen de buitengewone omstandigheid en de negatieve gevolgen van het tekort voor de aanvrager. De toelichting van de beleidsregels uit 2004 wijst hier ook op. Daarin wordt beschreven dat als een bepaalde omstandigheid pas op langere termijn tot werkvermindering leidt en/of slechts indirect gevolgen heeft, dan geen werktijdverkorting wordt verleend. Als voorbeeld worden de terroristische aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten genoemd. Deze hebben naast directe gevolgen, indirect en op wat langere termijn negatieve gevolgen gehad voor de economische ontwikkeling als zodanig, waarmee het bedrijfsleven in meer algemene zin werd geconfronteerd. Bedrijven die te maken hadden met de indirecte gevolgen kunnen geen aanspraak maken op ontheffing van het verbod op werktijdverkorting.
Voor de volledigheid wordt ook hier opgemerkt dat de gevolgen van corona-gerelateerde maatregelen gegeven de structurele aard van de fase waarin de pandemie zich bevindt, inmiddels onderdeel zijn van het normale ondernemingsrisico. Corona-gerelateerde aanvragen komen daarmee niet in aanmerking voor ontheffing van het verbod op werktijdverkorting. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Welke redelijke aanpassingen/aanvullende voorwaarden/criteria zouden aan de WTV kunnen worden verbonden om sectoren die nog steeds hard getroffen worden door de coronamaatregelen te ondersteunen?
De wtv is geen geschikt instrument voor de ondersteuning van door coronamaatregelen getroffen sectoren. Wtv maakt het werkgevers mogelijk werknemers na een calamiteit bij zich te houden, ook als er voor een kortdurende periode (veel) minder werk voor hen is. Als de wtv ingericht zou worden om sectorgerichte coronasteun te verlenen, dan belemmert deze – in navolging van de NOW – dat mensen de overstap maken naar plekken waar zij hard nodig zijn. Het ligt hierom in de rede de steun aan sectoren die te maken hebben met overheidsmaatregelen met het oog op de bestrijding van corona, op een andere wijze dan via een aan de arbeidsduur gerelateerd instrument als de wtv vorm te geven. Overigens is hierbij ook relevant in beeld te houden dat de uitvoering van de wtv niet is toegerust op grote aantallen aanvragen – dat bleek ook in het begin van de coronacrisis. Zo wordt de werkloosheidsuitkering, waarop recht ontstaat bij werktijdverkorting, op dit moment handmatig verwerkt. Het is ook hierom van belang toe te werken naar een structureel andere invulling van de wtv, een eerste stap daarnaartoe is de brief in uitwerking van de motie Palland.
Deelt u de mening dat de wereldwijde chiptekorten en de productiestops, die bijvoorbeeld de automotive industrie noodgedwongen heeft moeten afkondigen, de noodzaak een deeltijd-Werkloosheidswet (WW)-regeling beschikbaar te hebben, onderstrepen, om economische schokken te kunnen opvangen en geen personeel te hoeven ontslaan?
De uitvoering van de motie Palland m.b.t. de uitwerking van verschillende varianten van een deeltijd-ww ligt op schema. Voor de begrotingsbehandeling van SZW 2022 zal de Kamer een brief ontvangen met daarin uitgewerkt een aantal varianten voor een structurele calamiteiten/crisisregeling. Daarin zal ook aandacht besteed worden aan de afbakening van een dergelijke regeling.
Ligt de uitvoering van de aangenomen motie-Palland, over een tussenstap naar een deeltijd-WW-regeling2, op schema om vóór de begrotingsbehandeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) 2022 te zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het eerstvolgende debat over het coronasteunpakket, waartoe de Tweede Kamer tijdens de Regeling van werkzaamheden op 7 september 2021 heeft besloten?
Ja
Het bericht 'Ierse privacywaakhond onderzoekt hoe TikTok gegevens van kinderen verwerkt' |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ierse privacywaakhond onderzoekt hoe TikTok gegevens van kinderen verwerkt»?1
Ja.
Is u bekend of (inter)nationaal al meer onderzoek is gedaan naar het verzamelen, verwerken en gebruiken van gegevens van kinderen door TikTok, naast eerdergenoemd onderzoek door de Ierse Data Protection Commission (DPC) en het onderzoek door de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2020?2
De AP heeft mij laten weten dat er in 2020 een onderzoek is gestart naar TikTok. De AP heeft op 9 april 2021 aan TikTok een boete opgelegd van € 750.000 wegens het schenden van de privacy van jonge kinderen. De informatie die de Nederlandse gebruikers – veelal jonge kinderen – van TikTok kregen bij het installeren en gebruiken van de app was in het Engels en daardoor niet voor eenieder goed te begrijpen. Door de privacyverklaring niet in het Nederlands aan te bieden legde TikTok onvoldoende uit hoe de app persoonsgegevens verzamelde, verwerkte en verder gebruikte. TikTok heeft tegen deze boete bezwaar aangetekend. Het onderzoek uit 2020 zag daarnaast op de vraag of de TikTok-app privacyvriendelijk is ontworpen en ingericht en in hoeverre toestemming van ouders vereist is wanneer TikTok persoonsgegevens van kinderen verzamelt, opslaat en verder gebruikt.
De AP was echter niet meer bevoegd om ten aanzien van dat deel van het onderzoek een besluit te nemen, omdat TikTok haar hoofdkantoor gedurende het onderzoek heeft verplaatst naar Dublin. Daarom heeft de AP haar onderzoeksuitkomsten overgedragen aan de Ierse Data Protection Commission (DPC) en de DPC formeel verzocht het onderzoek voort te zetten en een besluit te nemen. De AP heeft daarbij gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om collega AVG-toezichthouders te vragen om wederzijdse bijstand te bieden conform artikel 61 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het onderzoek naar TikTok dat recentelijk is aangekondigd door de DPC betreft een opvolging van dit verzoek om het door de AP opgestarte onderzoek af te ronden. Over de inhoud daarvan kan de AP geen mededelingen doen. De AP blijft nauw betrokken bij dit onderzoek als toezichthouder die om wederzijdse bijstand heeft verzocht en daarnaast als zogenoemde betrokken toezichthouder, zoals is beschreven in artikel 60 van de AVG.
Naast deze formele betrokkenheid is er ook nauw informeel contact tussen de AP en de DPC over deze zaak, juist vanwege de initiërende rol van de AP met betrekking tot dit onderzoek naar TikTok.
Wat betreft de activiteiten van andere Europese en/of niet-Europese organisaties en/of instellingen, wordt de AP door haar collega toezichthouders op de hoogte gehouden van onderzoeken die lopen op het gebied van gegevensbescherming. De AP kan echter geen uitspraken doen over mogelijk lopende onderzoeken bij andere toezichthouders anders dan wat eerder via de media naar buiten is gebracht.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft desgevraagd laten weten dat zij geen betrokkenheid heeft bij het onderzoek dat door de DPC wordt gedaan. Wel is de ACM betrokken bij het Europese Consumer Protection Cooperation Network dat momenteel in dialoog is met TikTok. Dit ziet niet op de privacy en gegevensbescherming, maar op de naleving van het consumentenrecht, zoals dat er redelijke (algemene) voorwaarden moeten worden gehanteerd. Gezien de verschillende taak van de ACM ten opzichte van toezichthoudende autoriteiten als de AP en DPC, wordt het in vraag 4 genoemde contact thans niet overwogen.
Waarvoor gebruiken bedrijven als TikTok deze gegevens, afgezien van reclame? Welke inzichten bestaan hierover? Is hier recent nog onderzoek naar gedaan door Europese en/of niet-Europese organisaties en/of instellingen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de AP en/of de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op enige manier betrokken bij het onderzoek dat thans door de DPC wordt gedaan? Staan zij, mogelijk in Europees verband, met de DPC in contact? Indien niet, is dit te overwegen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Van Dijk over cyberveiligheid bij het gebruik van apps en mobiele toestellen, die de regering onder andere verzoekt te onderzoeken hoe kinderen beter zouden kunnen worden beschermd tegen de risico’s en kwetsbaarheden van (het gebruik van) mobiele toestellen en apps, zoals TikTok?3
Aangaande de uitvoering van de genoemde motie, is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een aanbestedingstraject gestart voor het uitvoeren van een onderzoek. Dat onderzoek, dat met mijn departement zal worden afgestemd, richt zich overeenkomstig de motie op cyberveiligheid van mobiele toestellen en apps waarbij expliciet aandacht wordt besteed aan hoe kinderen beter zouden kunnen worden beschermd. De verwachting is dat uw Kamer medio 2022 geïnformeerd wordt over de resultaten van dit onderzoek. Met betrekking tot andere acties en initiatieven die naast de genoemde motie lopen, verwijs ik naar de acties die voortvloeien uit de Roadmap Digitale Veilige hard- en software4. Binnen een afzienbare termijn ontvangt uw Kamer daarover een voortgangsrapportage.
Welke andere acties en initiatieven, naast die waar eerdergenoemde motie om verzoekt, lopen er om de cyberveiligheid van Nederlandse app- en telefoongebruikers, in het bijzonder kinderen, te vergroten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om ook (de uitkomsten van) het tweede onderzoek dat de DPC heeft ingesteld te volgen, namelijk het onderzoek naar het mogelijkerwijs delen van data van EU-gebruikers met China door TikTok? Beschikt u zelf, op basis van uw eigen informatiepositie, over aanwijzingen dat dit aan de hand is?
Ik beschik niet over dergelijke aanwijzingen. Ik ben absoluut voornemens de uitkomsten van dit tweede onderzoek te volgen. De doorgifte van gegevens van (minderjarige) Europese burgers is ingevolge hoofdstuk V van de AVG alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Hoofdregel daarbij is dat er alleen gegevens aan een derde land mogen worden doorgegeven als er een «passend niveau van gegevensbescherming» in dat land bestaat, of er waarborgen kunnen worden geboden die alsnog een passend niveau van bescherming garanderen. Ik zal met belangstelling kennisnemen van de conclusies van de toezichthouders omtrent de internationale doorgiften door TikTok.