Het bericht ‘Het raadsel rond de val van burgemeester Peter de Koning: ‘Dit is een stille coup’’ |
|
Rens Raemakers (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Het raadsel rond de val van burgemeester Peter de Koning: «Dit is een stille coup»»?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bericht. Het vertrek van burgemeester De Koning valt te betreuren. In algemene zin is een kwestie als deze schadelijk voor het openbaar bestuur in het algemeen en voor het aanzien van het burgemeestersambt in het bijzonder.
Ik heb dan ook aanleiding gezien de commissaris van de Koning om ambtsbericht te verzoeken. De commissaris heeft mij geïnformeerd over de aanleiding en achtergronden van het vertrek van de burgemeester.
Inmiddels heeft op 16 september 2019 ook een besloten raadsvergadering plaatsgevonden waarin de gemeenteraad van Gennep is bijgepraat over de situatie.
Wat vindt u van de geschetste gang van zaken in Gennep waarbij het onduidelijk blijkt te zijn voor de burgemeester zelf, voor een deel van de gemeenteraad en voor burgers van Gennep, waarom de burgemeester is «gedwongen» om op te stappen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de uitspraak van emeritus hoogleraar bestuurskunde Arno Korsten «Wat er in Gennep gebeurt, is hoogst ongebruikelijk én schadelijk voor het aanzien van het lokaal bestuur»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de procedure, inclusief de rol van het College en de vertrouwenscommissie, die in Gennep gevolgd is, in de geest van en conform de Gemeentewet is?
De bestuurlijke verhoudingen binnen het college van burgemeester en wethouders zijn verstoord, zoveel is duidelijk. De burgemeester heeft uiteindelijk ook zelf hierin aanleiding gezien om ontslag te verzoeken.
Van ontslag in de zin van artikel 61b van de Gemeentewet (verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad, gevolgd door een aanbeveling tot ontslag van de burgemeester) is geen sprake. Noch is er enige formele rol of bevoegdheid van de vertrouwenscommissie in deze aangelegenheid. Die is er immers slechts bij benoeming en herbenoeming van een burgemeester.
In de praktijk is in veel gemeenten, zo ook in Gennep, een semi-permanente vertrouwenscommissie, belast met het voeren van periodieke klankbordgesprekken met de burgemeester. De wet biedt die ruimte.
Kent u andere gevallen waarbij het voor inwoners en de gemeenteraad onduidelijk is waarom de burgemeester aftreedt? Vindt u dit onwenselijk? Kunt u dit toelichten?
De burgemeester opereert in een lokaal-politieke context; hoewel hij een onafhankelijke en onpartijdige positie inneemt, is hij voor zijn functioneren feitelijk afhankelijk van de raad, en afgeleid het college. Uiteindelijk moet een burgemeester ook zelf het gevoel hebben dat hij zijn functie met gezag kan vervullen. Dat was hier niet langer het geval, er was naar het oordeel van alle betrokkenen sprake van een onwerkbare situatie.
Met het oog op het vertrouwen van de burger in het openbaar bestuur moet waar mogelijk maximale duidelijkheid worden gegeven over het ontslag van een burgemeester, maar wel met inachtneming van die zaken waarbij op grond van artikel 61b van de Gemeentewet – de gangbare procedure – geheimhouding rust; dat de gemeenteraad in die gevallen over meer informatie beschikt dan het publiek, vloeit logischerwijze voort uit het stelsel.
Wat vindt u ervan dat vertrouwenscommissies en een deel van het college, naar het schijnt, burgemeesters kunnen dwingen af te treden, zonder daarvoor een concrete reden te noemen? Bent u het eens dat er bij het aftreden van een burgermeester meer transparantie gewenst is?
Zie antwoord vraag 5.
Onderschrijft u de conclusie van het artikel dat er bij het (gedwongen) aftreden van een burgemeester tekst en uitleg moet zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u de rol van de commissaris van de Koning in situaties als deze, als hoeder van de gemeentelijke integriteit?
De commissaris van de Koning ziet op grond van de Gemeentewet en de Ambtsinstructie commissaris van de Koning toe op een ordelijk verloop van de procedure met betrekking tot het ontslag van een burgemeester. Daarnaast kan de commissaris van de Koning (als rijksorgaan) adviseren en bemiddelen in geval van bestuurlijke problemen en indien de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is.
Een en ander laat echter onverlet dat een burgemeester zelf de overtuiging moet hebben dat hij nog in voldoende mate kan functioneren.
Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek. Wel zal ik naar aanleiding van de casus Gennep de thematiek met de commissarissen van de Koning bespreken.
Bent u bereid tot een nader onderzoek over het ontbreken van transparantie rondom het aftreden van burgemeesters? Met de nadruk op de vraag hoe vaak dit gebeurt en hoeveel openheid er is over de reden van aftreden?
Zie antwoord vraag 8.
Terrorismeverdachten die airsoft speelden als mogelijke voorbereiding op een aanslag |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen , Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van RTL Nieuws waaruit blijkt dat terrorismeverdachten in Nederland de schietsport airsoft speelden en dat de politie dit als een mogelijke training voor een aanslag beschouwt?1
Over individuele casuïstiek doe ik geen mededelingen. Uiteraard staat buiten kijf dat het kabinet het voorbereiden op aanslagen met een terroristisch oogmerk ongewenst acht, in welke vorm dan ook.
Deelt u de mening van terrorisme-onderzoeker Jelle van Buuren dat deelname van terrorismeverdachten aan airsoft ongewenst is omdat dit gezien kan worden als training voor het plegen van een aanslag, om de reden dat allerlei vaardigheden die horen bij het plegen van een aanslag (zoals de omgang met wapens en het oefenen en innemen van posities) geoefend kunnen worden?
Ja, dit is inderdaad zeer ongewenst. Iedere training ten behoeve van een voorbereiding op het plegen van een aanslag wijst het kabinet uiteraard af. In bovengenoemde casus wordt de schietsport airsoft op deze manier misbruikt. Zo zullen er ook andere manieren zijn om vaardigheden op te doen en middelen te vergaren. Dit onderstreept het belang om met de verschillende betrokken partijen continu alert te blijven op tekenen van radicalisering en waar nodig in te grijpen.
Wat vindt u van de wijze waarop deelnemers aan airsoft gecontroleerd worden? Vindt u de eisen van het lidmaatschap van de sportbond, een minimumleeftijd van 18 en een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voldoende? Waaruit bestaat de VOG-screening voor het spelen van airsoft precies?
Vanwege de sprekende gelijkenis van airsoftapparaten met vuurwapens is ten tijde van de totstandkoming van de regelgeving (in 2013) overwogen dat de beoefening van de airsoftsport slechts onder stringente voorwaarden zou worden toegestaan. Gegeven is echter ook dat airsoft apparaten lucht-, gas- of veerdrukwapens met een beperkte schotkracht zijn die, bij normaal gebruik, geen ernstig letsel kunnen toebrengen. Dit is de reden waarom gekozen is voor een regeling waarbij het bezit van airsoftapparaten onder voorwaarden is vrijgesteld. Een van die voorwaarden is dat de bezitter lid is van een door mij erkende vereniging. Ik acht de wijze waarop toezicht wordt uitgeoefend op deelnemers aan een airsoft evenement, in het licht van de beperkte risico’s die aan het beoefenen van de airsoftsport verbonden zijn, derhalve op dit moment afdoende. Dit geldt eveneens voor de regels waaraan bezitters van airsoft apparaten moeten voldoen, willen zij onder de vrijstellingsregeling van de Regeling wapens en munitie vallen, zoals het lidmaatschap van een door mij erkende vereniging en een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Bij de beoordeling van een VOG-aanvraag wordt gekeken naar relevante justitiële documentatie. Bij de VOG-screening voor het spelen van airsoft kan een VOG worden geweigerd wanneer er bijvoorbeeld geweldsdelicten en terroristische misdrijven staan geregistreerd. Hoewel er beperkte risico’s verbonden zijn aan het beoefenen van de airsoftsport kijkt Justis, vanwege het karakter van de sector, bij de beoordeling acht jaar terug in het Justitieel Documentatie Systeem in plaats van de gebruikelijk vier jaar.
Wat vindt u van de regeling dat introducés geen VOG hoeven te overleggen en dat zij maar liefst zes keer mee kunnen doen aan airsoft zonder dat controle op achtergrond of delictgeschiedenis plaatsvindt? Deelt u de mening dat dit een gat in het controlesysteem is, waar iets aan gedaan moet worden?
Ik ben bekend met de regels voor introducés. Het toezichtsmechanisme acht ik op dit moment afdoende. Ik deel de in de reportage van RTL aangehaalde uitlating van een woordvoerder van het Landelijk Parket dat het spelen van airsoft «niet direct als een belangrijke aanwijzing [geldt] voor een training voor een jihadistische aanslag».
Bent u bereid in overleg met de airsoftbond aan te dringen op strengere regels, zodat ook introducés gescreend worden of zij geen (op dit gebied relevante) strafbare feiten hebben gepleegd in het verleden of verdachten zijn in ernstige strafzaken? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer op korte termijn te laten weten wat hierin gewijzigd gaat worden?
Op grond van dit voorval zie ik op dit moment geen aanleiding om de regelgeving voor airsoft aan te passen. Wel ben ik voornemens om met de Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging te bespreken op welke wijze het misbruik van de airsoftsport, waardoor onwenselijke situaties zoals getoond in de reportage van RTL Nieuws hebben kunnen ontstaan, beter bestreden kan worden.
Het bericht ‘Bij provincie heeft integriteit geen prioriteit’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Bij provincie heeft integriteit geen prioriteit»?1
Ja.
Is het waar dat alleen de provincie Noord-Holland een wettelijk verplicht integriteitsjaarverslag heeft uitgebracht?
In artikel 125quater, onderdeel d, van de Ambtenarenwet is sinds 2006 de verplichting geregeld voor provincies om in overleg met provinciale staten vast te stellen op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid (alsmede over de naleving van de gedragscode voor goed ambtelijk handelen). De wet vereist niet dat dit in de vorm van een (schriftelijk) integriteitsjaarverslag gebeurt. De vorm waarin gedeputeerde staten van provincies jaarlijks verantwoording afleggen, spreken zij af met provinciale staten.
Van het Interprovinciaal Overleg (IPO) heb ik begrepen dat gedeputeerde staten in alle provincies hierover afspraken hebben gemaakt met provinciale staten en verantwoording afleggen aan hen en daarmee dus voldoen aan de genoemde wettelijke verplichting. De vorm waarin verantwoording wordt afgelegd, verschilt: schriftelijk of mondeling, in de vorm van een separaat integriteitsverslag of bijvoorbeeld als onderdeel van een jaarverslag van de commissaris van de Koning, een sociaal jaarverslag, een financieel jaarverslag of andere jaarstukken.
Na inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, die is voorzien per 1 januari 2020, zal de wettelijke verplichting iets anders komen te luiden. Op grond van artikel 4, vierde lid, van de Ambtenarenwet 2017 zijn overheidswerkgevers (waaronder provincies) dan verplicht om jaarlijks een verantwoording met betrekking tot de uitvoering van het gevoerde integriteitsbeleid openbaar te maken. Anders dan nu moet de verantwoording dan dus openbaar worden gemaakt, maar ook dan is niet vereist dat dit in de vorm van een afzonderlijk integriteitsjaarverslag gebeurt. Het kan ook een onderdeel zijn van een reeds bestaande financiële verantwoording, zoals het financieel jaarverslag. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft mij verzekerd dat provincies zich van deze aanstaande wetswijziging bewust zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat de overige elf provincies dit niet hebben gedaan? Wat is uw reactie op het feit dat de provincie Limburg, waarvan onlangs bleek dat er integriteitsproblemen zijn, ook geen integriteitsverslag heeft opgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de opgegeven reden dat geen integriteitsjaarverslag is opgesteld omdat er geen integriteitsschendingen zouden zijn vastgesteld? Bent u van mening dat dit geen legitieme reden is?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb toegelicht, is in artikel 125quater, onderdeel d, van de Ambtenarenwet de verplichting geregeld voor provincies om in overleg met provinciale staten vast te stellen op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid (alsmede over de naleving van de gedragscode voor goed ambtelijk handelen). Eenzelfde verplichting geldt voor het Rijk, gemeenten en waterschappen. Verantwoording over de naleving van deze wettelijke verplichting moet worden afgelegd aan het geëigende politieke orgaan; in het geval van provincies zijn dat provinciale staten. Ook indien er in een bepaald jaar geen integriteitsschendingen zijn vastgesteld, ligt het naar mijn mening in de rede dat op de gebruikelijke wijze verantwoording wordt afgelegd. Het gevoerde integriteitsbeleid omvat immers meer dan een overzicht van vastgestelde integriteitsschendingen. Maar het is aan provinciale staten van de betreffende provincie(s) om hierover afspraken te maken met het provinciebestuur en dat bestuur aan te spreken indien het de afspraken over de wijze van jaarlijks verantwoording afleggen niet nakomt.
Onderschrijft u de teleurstellende conclusie in het artikel dat bij provincies integriteitsbeleid geen prioriteit lijkt te hebben? Zo nee, waaruit blijkt dat dit wel het geval is?
Nee, deze conclusie onderschrijf ik niet. Uit navraag via het Interprovinciaal Overleg (IPO) blijkt dat provincies veel aandacht schenken aan integriteit. Dit blijkt onder andere uit de volgende activiteiten.
Sinds vele jaren organiseert het IPO, samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Unie van Waterschappen (UvW) en het Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) de dag en nacht van de integriteit (voor respectievelijk bestuurders en ambtenaren). In 2019 is de provincie Noord-Brabant daarbij gastheer van de nacht van de integriteit. Het IPO fungeert als kennismakelaar voor de afzonderlijke provincies.
Vele provincies hebben afgelopen jaren een integriteitscoördinator aangesteld en hebben gedragscodes integriteit vastgesteld. Integriteit is een vast onderdeel van introductieprogramma’s voor nieuwe medewerkers en van het algemene opleidingsaanbod voor alle medewerkers. Er zijn e-learning modules ontwikkeld over integriteit en er worden dilemmatrainingen georganiseerd. Er is veel energie gestoken in het werven en opleiden van vertrouwenspersonen en de capaciteit hiervan is uitgebreid. Provincies beschikken veelal over beleids- en actieplannen integriteit. Er is gerichte aandacht voor «kwetsbare functies». Nieuwe medewerkers leggen de eed of belofte af, externe medewerkers moeten verplicht een (vernieuwde) integriteitsverklaring ondertekenen. Er worden periodieke integriteitsonderzoeken uitgevoerd. Ook worden de nevenwerkzaamheden van medewerkers vanaf schaal 14 gepubliceerd.
Hoe ziet u uw eigen rol als het gaat om integriteitsbeleid bij provincies?
Primair is het integriteitsbeleid van provincies een verantwoordelijkheid van de provincies zelf. Provinciale staten zijn het geëigende democratisch gekozen orgaan om (de uitvoering van) het integriteitsbeleid van provincies te controleren en gedeputeerde staten ter verantwoording te roepen als zij daartoe aanleiding zien. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb toegelicht, geldt er geen wettelijke verplichting voor provincies om verantwoording af te leggen in de vorm van een integriteitsjaarverslag.
Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik een coördinerende rol. In dat kader wordt in opdracht van mijn ministerie eens in de drie jaar gemonitord (middels een enquête onder medewerkers) hoe onder andere het ethisch niveau van handelen zich in het openbaar bestuur ontwikkelt. Dit is voor het laatst gebeurd in 2016 (rapport Monitor integriteit en veiligheid openbaar bestuur van I&O research van november 2016, zie https://kennisopenbaarbestuur.nl/rapporten-publicaties/monitor-integriteit-en-veiligheid-openbaar-bestuur-2016/).
Recent heeft het CBS deze enquête als onderdeel van een grotere enquête naar het functioneren van overheidsorganisaties uitgevoerd (het WERK-onderzoek).
Daarmee kunnen we zien of er tekortkomingen zijn in een specifieke sector, ook in relatieve zin (in vergelijking met andere sectoren). De resultaten verwacht ik dit najaar te ontvangen.
Verder hebben we naast Vensters voor bedrijfsvoering (een benchmarkinstrument dat jaarlijks door zo’n 100 organisaties uit het openbaar bestuur wordt gebruikt) sinds kort ook het instrument «Vensters voor integriteit» beschikbaar gesteld, zie www.vensters.net. Met dat instrument ondersteunen we topmanagers en bestuurders van organisaties in het openbaar bestuur bij het snel in kaart brengen van risico’s in hun organisatie ten aanzien van integriteit en reiken we concrete handelingsperspectieven aan bij geconstateerde risico’s. Dit instrument is door mijn ministerie ontwikkeld in samenwerking met andere organisaties, zoals ICTU, VNG, IPO en UvW. Hiermee bied ik vanuit mijn coördinerende rol ondersteuning aan overheidsorganisaties, met behoud van hun eigen verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheid van de koepels zoals het IPO.
Vanuit mijn ondersteunende rol bied ik overheidsorganisaties ook informatie over het thema integriteit (zie https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kwaliteit-en-integriteit-overheidsinstanties).
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat alle provincies wél een integriteitsjaarverslag opstellen? Op welke termijn moeten ze dit gedaan hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inmiddels het gevraagde ambtsbericht van de Gouverneur van Limburg ontvangen over het schenden van integriteitsregels dat u tijdens mijn mondelinge vraag naar aanleiding van de berichtgeving in de NRC van 27 juni2 over dit onderwerp hebt toegezegd? Zo ja, wat is uw reactie hierop en kunt u de Kamer hierover informeren? Welke acties worden in Limburg ondernomen? Zo nee, wanneer verwacht u dit ambtsbericht?
Op 3 juli 2019 heb ik een ambtsbericht gevraagd aan de commissaris van de Koning in de provincie Limburg. Het ambtsbericht heb ik op 24 juli 2019 ontvangen. Ik zal uw Kamer over de inhoud van het ambtsbericht informeren in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Özütok (GroenLinks) en Kuiken (PvdA) over het bericht «Limburg absolute koploper in verstrekken betaalde klussen aan oud-politici» (ingezonden 3 juli 2019).
Het bericht ‘Politie wordt niet diverser door afhakers’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politie wordt niet diverser door afhakers»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat jonge agenten met een migratie-achtergrond vaak al binnen twee jaar afhaken bij de politie? Zo nee, hoe groot is dit aantal dan?
Er is geen wettelijke grondslag om personeelsgegevens te koppelen aan culturele achtergrond. Om toch zicht te krijgen op de culturele diversiteit van het politiepersoneel, heeft het CBS in opdracht van de korpschef onderzoek uitgevoerd naar de diversiteit van het korps op geanonimiseerd niveau. Uit de meting die de politie door het CBS heeft laten uitvoeren, blijkt dat het aandeel medewerkers met een migratieachtergrond in de bezetting (totale korps) zowel in 2017 als in 2018 13% was. Het aandeel medewerkers met een migratieachtergrond dat is uitgestroomd (totale korps) was zowel in 2017 als in 2018 12%. In 2017 en 2018 ligt het aandeel uitgestroomde medewerkers met een migratieachtergrond (12%) dus lager dan het aandeel in de bezetting (13%).
Uit de cijfers van het CBS is niet af te leiden wat het aandeel is in de totale uitstroom van jonge (aspirant)agenten met een migratieachtergrond in combinatie met het aantal dienstjaren. Ook is het uitstroomcijfer gebaseerd op de complete groep en niet alleen van (aspirant)agenten om mogelijke herleidbaarheid naar personen te voorkomen. De samengestelde conclusie «jonge agenten», «vaak» en «binnen twee jaar» is dan ook niet valide.
Ook is uit de meting van CBS niet te herleiden hoe het aantal ingestroomde medewerkers zich verhoudt tot de uitgestroomde, omdat het CBS alleen percentages in hele aantallen levert. Het vergt nadere analyse om te bevestigen of ontkrachten dat het aantal medewerkers met een migratieachtergrond is toe- of afgenomen. Bovendien vallen medewerkers van derde generatie migratieachtergrond en verder buiten de gehanteerde definitie.
Op dit moment ontbreekt de wettelijke basis voor het registreren van de migratieachtergrond van personen. Dientengevolge zal er ook geen overzicht kunnen worden gegenereerd van de redenen waarom medewerkers met een migratieachtergrond onvoorzien uitstromen. Gegeven het belang dat de politie hecht aan het vergroten en behouden van een diverser personeelsbestand, investeert ze extra in een sociaal veilig werkklimaat waarbij een ieder tot zijn recht kan komen. Ook wordt gewerkt aan een landelijke standaard voor het voeren en registreren van exitgesprekken.
De politie blijft investeren in nieuwe manieren om de diversiteit in de personeelssamenstelling verder te vergroten. De komende periode wordt hieraan op verschillende manieren gewerkt:
De politie zet extra in op het verbeteren van de reputatie van werkgever. In mei van dit jaar is er een wervingscampagne gestart: «Met alles wat je in je hebt, maak er politiewerk van». De campagne is zowel wervend als reputatieversterkend en benadrukt de complexheid van politiewerk. Tegelijkertijd laat de campagne zien dat je je als mens ontwikkelt bij de politie. Dit sluit aan bij de behoefte van de wervingsdoelgroep. In boodschap, vormgeving en communicatiekanalen is rekening gehouden met diversiteitsdoelgroepen.
Collega zoekt collega: Met een speciale referral-app kunnen wijkagenten en andere collega’s vanuit hun netwerk «meewerven» en direct een geïnteresseerde aanmelden.
Innovaties om de uitval tijdens de selectieprocedure te verminderen, zoals het borgen van het project Blauw Talent in het reguliere selectietraject tot het bieden van extra begeleidingsmogelijkheden voor schaarse en moeilijk te werven doelgroepen.
Lokale samenwerking met bijvoorbeeld (keten)partners op de regionale arbeidsmarkt versterken. Dit kan door bijvoorbeeld gezamenlijke open dagen te organiseren of door partners te vragen de vacatures van de politie te delen binnen hun netwerk.
Hoe komt het, dat jonge agenten met een migratie-achtergrond al na zo’n korte tijd de politie weer willen verlaten? Welke specifieke oorzaken ziet u die hier aan ten grondslag liggen en welke oplossingen ziet u teneinde deze snelle uitstroom tegen te gaan? Hoe gaat u deze trend keren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het aantal afhakers met een migratie-achtergrond ongeveer even groot is als het aantal nieuwkomers met een migratie-achtergrond, en de diversiteit bij de politie qua personeelsbestand dus niet is toegenomen? Zo nee, wat is volgens u dan de juiste verhouding tussen in- en uitstroom van mensen met een migratie-achtergrond?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat de diversiteit van agenten met een migratie-achtergrond terugloopt, terwijl vanuit de politie nadrukkelijk op diversiteit wordt ingezet? Deelt u de mening dat deze terugloop een slechte ontwikkeling is en zo ja, wat gaat u doen deze instroom weer te laten toenemen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre ziet u een relatie tussen gebrek aan mensen met een migratie-achtergrond in de top van de politieorganisatie en de snelle uitstroom van jonge agenten met een migratie-achtergrond?
De politie streeft naar een korps dat divers is opgebouwd om zo in verbinding te blijven met de burgers in de samenleving. Dat is noodzakelijk voor de legitimiteit van de politie, de informatiepositie van de politie en het vertrouwen van burgers in de politie. De korpsleiding heeft de afgelopen jaren met een talentprogramma juist geïnvesteerd in diversiteit in achtergrond en gender op leidinggevende posities. De korpschef heeft extra ontwikkelplekken toegevoegd aan de strategische top voor divers talent. Uit de literatuur blijkt dat zichtbare rolmodellen een belangrijke rol spelen in de instroom en de doorstroom. Dat er een correlatie is tussen minder zichtbaarheid van rolmodellen en uitstroom, is mij onbekend. Om te voorkomen dat politiemedewerkers onnodig uitstromen zijn leiderschapskwaliteiten van groot belang. Teamchefs en operationeel experts nemen deel aan leiderschapsdagen die in het teken staan van het creëren van een veilige, inclusieve werkcultuur. De diverse instrumenten en methodieken zijn beschikbaar gesteld op intranet en een groeiend aantal teamchefs weet de weg hiernaar te vinden. Ook vragen zij vaker om ondersteuning van onder meer coaches en veranderkundigen.
Vindt u dat de politieorganisatie voldoende toegankelijk is teneinde agenten met een diverse achtergrond aan te trekken? Zo ja, waarom?
In een veilige, inclusieve werkcultuur voelt iedereen zich begrepen en gerespecteerd en kunnen talenten optimaal ingezet worden. Daarom investeert de politie ook extra in een sociaal veilig werkklimaat. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het vormen van kleinere teams, of kleinere werkverbanden binnen teams, zodat er meer tijd en aandacht is voor het individu en voor elkaar. Daarnaast bestaan diverse instrumenten en bewustwordingsprocessen om politiemedewerkers weerbaarder te maken en om het goede gesprek te stimuleren. Zo is er een toolbox ontwikkeld met middelen om het goede gesprek te voeren en bewustwording te creëren op goed omgaan met elkaar d.m.v. trajecten als «over de streep», het waarde(n)volle gesprek en geweldloze communicatie. Ook is de theatervoorstelling Rauw ontwikkeld, bedoeld om het onderlinge gesprek te bevorderen, en zijn er dilemmatrainingen.
De rol van de leidinggevende bij het zorgen voor een veilige en inclusieve werkcultuur is niet te onderschatten. Om de leidinggevenden beter in positie te brengen, worden er tweedaagse cursussen gegeven waarin aandacht wordt besteed aan sociale veiligheid, omgangsvormen en het goede gesprek. In de ontwikkeltrajecten wordt ook aandacht besteed aan hoe om te gaan met culturele verschillen binnen het team.
Denkt u dat de cultuur binnen de politieorganisatie tolerant genoeg is om een veilige werkomgeving te zijn voor mensen met een diverse achtergrond? Zo ja, waarom? Welke verbeteringen ziet u?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de resultaten van de door de politie aangestelde diversiteitsrecruiters tot nu toe? Bent u van mening dat de aanstelling van diversiteitsrecruiters succesvol is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat kan er in uw ogen beter?
De inzet van extra diversiteitsrecruiters is een tijdelijke, bovenformatieve maatregel om extra te investeren in netwerkopbouw (intern en extern) en kennisontwikkeling in de werving van kandidaten met een migratieachtergrond. Dit is – naast de wervingscampagne, versnelling van de selectieprocedure en initiatieven voor kandidaatgerichte begeleiding – een van de maatregelen om de culturele diversiteit in de instroom te vergroten. Diversiteitsrecruiters hebben bijgedragen aan het persoonlijk contact met de doelgroep. De komende periode wordt gekeken of er algemene inzichten kunnen worden ontleend aan de bevindingen van de diversiteitsrecruiters als input voor het diversiteitsbeleid. De politie zal ook de komende periode extra blijven investeren in de instroom van aspiranten met een migratieachtergrond.
In hoeverre wordt er binnen de zoektocht naar een meer divers personeelsbestand, bijvoorbeeld door de diversiteitsrecruiters, nog specifiek ingezet op het recruiten van mensen met een niet-westerse migratie-achtergrond?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom gebruikt de politie twee definities voor het woord divers als het gaat om de instroom? Deelt u de mening dat dit de duidelijkheid over de behaalde resultaten niet ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
De politie hanteert bij de presentatie van cijfers één, meetbare definitie, namelijk dezelfde definitie die het CBS ook hanteert voor personen met een migratieachtergrond. Daartegen wordt de monitoring van het streefcijfer afgezet. De bedoeling van het streefcijfer is echter breder dan eerste en tweede generatie aspiranten met een migratieachtergrond zoals bedoeld in de CBS-definitie. Een bredere definitie dan de CBS-definitie biedt ruimte voor de transitie van het werven op persoonskenmerken naar het werven op competenties (kennis, vaardigheden en talent).
Welke kansen ziet u om van de politie een meer aantrekkelijkere werkgever te maken, met name ook onder jongeren met een migratie-achtergrond?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 5, 7 en 8.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het algemeen overleg Politie op 5 september 2019?
Ja.
Het bericht ‘Alziend oog voor politie’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Alziend oog voor politie»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het gegeven dat de politie een particuliere stichting inzet om alle denkbare bewakingsbeelden van bijvoorbeeld gemeenten, NS-stations en bodycams van agenten aan elkaar te koppelen? Hoe beoordeelt u deze aanpak? Welke risico’s ziet u door de inzet van deze werkwijze?
Ik was op de hoogte van het bestaan van de regionale toezichtruimte in Nijmegen. Uw kamer werd geïnformeerd over het bestaan van regionale toezichtruimtes in diverse brieven en rapporten.2
Uit informatie van de politie over de reguliere werkwijze van de regionale toezichtruimte in Nijmegen komt naar voren dat de camerabeelden op grond van artikel 151c van de Gemeentewet worden verkregen ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De verwerking van de camerabeelden (o.a. het uitkijken van de beelden) vindt plaats onder verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef en onder het regime van de Wet politiegegevens.3 De politie kijkt deze camerabeelden in de regionale toezichtruimte uit, hiervoor maakt zij soms gebruik van externe ingehuurde krachten, welke werkzaam zijn bij de stichting Regionaal Toezicht Ruimte (RTR-NL). Dit is weliswaar een privaatrechtelijke rechtspersoon, maar in de Raad van Toezicht zijn enkel overheden vertegenwoordigd, namelijk gemeenten en politie. Deze stichting fungeert als een verwerker in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet politiegegevens dat ten behoeve van de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke, politiegegevens verwerkt.
Het systeem zoals in gebruik tijdens de Nijmeegse Vierdaagse is volgens de politie geen geautomatiseerd ICT-systeem, maar een zorgvuldig samengesteld proces. De beelden zijn niet aan elkaar gekoppeld, maar de beeldschermen zijn naast elkaar geplaatst, zodat een beter beeld van de openbare ruimte ontstond.
Tijdens de Vierdaagse werden naast de beelden van de camera’s ten behoeve van de handhaving van de openbare orde, ook de beelden van de NS en Rijkswaterstaat in de regionale toezichtruimte uitgekeken. Ook werden bodycams van de politie uitgekeken. Hierbij moet worden vermeld dat bij dit systeem, dat tijdens de Vierdaagse werd gebruikt, enkel politiemedewerkers worden ingezet. In dat kader is dan ook geen sprake van inzet van externe observanten.
Bent u van mening dat het verantwoord is de beoordeling van dergelijke gevoelige materie in de handen te leggen van een particuliere stichting? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Conform artikel 151c van de Gemeentewet bepaalt de burgemeester, nadat hem deze bevoegdheid is verleend door de gemeenteraad, tot het inzetten van camera’s om toezicht te houden op een openbare plaats. Voor de uitvoering van dit besluit bedient de burgemeester zich van de onder zijn gezag staande politie. De politie heeft de operationele regie op het uitkijken van de beelden.
In de memorie van toelichting van artikel 151c van de Gemeentewet staat expliciet dat met het in handen geven van de operationele regie aan de politie geen dwingende eis is ontstaan dat de beelden uitsluitend door politiefunctionarissen mogen worden bekeken. Anderen dan politiefunctionarissen mogen de beelden bekijken, mits dit plaatsvindt onder regie van de politie. Vooropstaat dat de beslissing tot het inzetten van politiefunctionarissen naar aanleiding van de beelden slechts genomen kan worden door de politie zelf.4
Het is niet ongebruikelijk dat camerabeelden door camera-observanten zonder opsporingsbevoegdheid, onder operationele regie van de politie, worden uitgekeken. Al in de nulmeting cameratoezicht op openbare plaatsen uit 2006 staat dat in 11% van de onderzochte gemeentes de beelden worden uitgekeken door particuliere beveiligers. Vijf jaar later was dat zo bij 16% van de onderzochte gemeentes. Deze werkwijze wordt ook beschreven door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in haar «Beleidsregels Cameratoezicht».5
De beoordeling of de beelden voor de politie aanleiding zijn om op te treden en de aansturing van de politie bij dat ingrijpen worden uitgevoerd door een politiemedewerker van het Team Technisch Toezicht of door een medewerker van de meldkamer van de politie.
In algemene zin geldt dat het voorkomen van discriminatie en etnisch profileren bij de politie hoog in het vaandel staat. Dit is nodig voor het verwezenlijken van het vertrouwen in de rechtsstaat en zijn instituties zoals de politie. De aanpak van discriminatie door de politie heeft in de afgelopen jaren bijzondere aandacht gekregen via het project Proactieve politiecontroles. Dit alles geldt uiteraard ook voor het werk dat in de regionale toezichtruimte wordt verricht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door deze werkwijze binnenkomende beelden door burgers zonder opsporingsbevoegdheid worden beoordeeld en dat dit bovendien het risico op bijvoorbeeld etnisch profileren/discriminatie en privacyschending vergroot? Wat gaat u doen om dit te voorkomen? Bent u bereid de Nationale Politie hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is deze praktijk in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Bent u bereid advies bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in te winnen over deze werkwijze?
Op grond van artikel 151c, negende lid, van de Gemeentewet valt de verwerking van camerabeelden onder het regime van de Wet politiegegevens. Daaruit volgt dat de korpschef de verwerkingsverantwoordelijke is. Zie artikel 1, onderdeel f, onder 1°, van de Wet politiegegevens.
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, is de AP bekend met de inzet van extern ingehuurde cameraobservanten door de politie en wordt deze ook beschreven in de «Beleidsregels Cameratoezicht» van de AP.
Wat doet de particuliere stichting Regionaal Toezicht Ruimte (RTR) met de data die wordt gegenereerd op basis van het beeldmateriaal, ook nadat deze zijn aangeleverd bij de politie of de veiligheidsregio? Hoe waarborgt u een zorgvuldige omgang met deze data?
De regionale toezichtruimte in Nijmegen wordt bemand door medewerkers van de stichting RTR-NL. Zoals aangegeven fungeert deze stichting als een verwerker in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet politiegegevens die politiegegevens verwerkt onder verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef. De medewerkers hebben een geheimhoudingsverklaring getekend.
De camerabeelden ten behoeve van de handhaving van de openbare orde worden opgeslagen bij de politie en worden 7 dagen bewaard, waarna de beelden worden vernietigd. De beelden die zijn gemaakt tijdens de Vierdaagse zijn 28 dagen bewaard.
Kunt u aangeven hoe het digitale systeem dat door RTR is ontwikkeld, eruit ziet? Hoe worden de aan elkaar gekoppelde beelden beschermd? Welke apparatuur en software wordt voor deze aanpak gebruikt? Welke leveranciers leveren de apparatuur en de software? Is er een aanbestedingstraject? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer informeren over deze aanbesteding? Zo ja, heeft het Bureau ICT-toetsing (BIT) deze aanbesteding getoetst? Wat was daarvan de uitkomst?
Het systeem waarmee wordt gewerkt in de regionale toezichtruimte heb ik beschreven onder vraag 2. Het gaat om het uitkijken van beelden op beeldschermen die naast elkaar zijn opgesteld. Daarvoor is geen bijzondere apparatuur nodig. Er was dan ook geen aanleiding voor een aanbesteding of een BIT-toets.
Welk soort screening krijgen de personeelsleden van RTR? Wat houdt de korte cursus in om verdachte situaties vooraf te herkennen? Hoe beoordeelt u dit opleidingstraject? Is het bewuste beoordelingstraject geaccrediteerd en, zo ja, door welke instantie?
De particuliere beveiligers die werkzaam zijn in de regionale toezichtruimte in Nijmegen beschikken over een beveiligingsdiploma en zijn voorzien van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG).
Camera-observanten worden altijd van tevoren door politiemedewerkers van het Team Technisch Toezicht geïnstrueerd en begeleid. Tijdens deze instructie wordt aandacht besteed aan de werkwijze en worden elementen uit de opleiding ProActief Surveilleren (PAS) gedoceerd. Naast de instructie worden de observanten voor de start van de dienst gebriefd over actuele aandachtspunten.
Zoals aangegeven worden de beoordeling of de beelden voor de politie aanleiding geven om op te treden en de aansturing van de politie bij dat optreden, uitgevoerd door een politiemedewerker van het Team Technisch Toezicht of door een medewerker van de meldkamer van de politie.
Deelt u de mening dat het een uiterst complexe en serieuze taak is om verdachte situaties te leren herkennen, de politie hier jarenlang op traint en dat dit niet door een korte cursus aan burgers zonder ervaring kan worden afgedaan? Bent u van plan de Nationale Politie hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is het resultaat geweest van dit systeem, toen dit is ingezet bij de Nijmeegse Vierdaagse feesten in juli j.l.? Heeft er nadien ook een evaluatie plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? In hoeverre kan worden bevestigd dat er op een correcte wijze en in lijn met de AVG is omgegaan met de beelden?
Voor een uitleg over het proces dat werd ingericht tijdens de Nijmeegse Vierdaagse verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Tijdens de Vierdaagse-periode is een SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden) actief. In die periode vervulden politieambtenaren de rol van camera-observant in de crowdcontrol-ruimte.
Zij bekeken naast de beelden in het kader van artikel 151c Gemeentewet, ook de camerabeelden van de NS, Rijkswaterstaat en bodycams die speciaal voor het evenement in de crowdcontrol-ruimte ontsloten waren.
De beelden van de NS en Rijkswaterstaat werden live uitgekeken en de beelden zijn gedurende 28 dagen bewaard. Die beelden zijn niet gekoppeld aan de camerabeelden ten behoeve van de handhaving van de openbare orde.
Zoals ieder jaar zal er een evaluatie plaatsvinden, in opdracht van de gemeente Nijmegen, naar de Vierdaagse waarbij verschillende aspecten worden meegenomen, waaronder openbare orde en veiligheid. In de nog uit te voeren evaluatie over de Vierdaagse 2019 zal het privacyaspect worden meegenomen.
Op welke wijze is de Nationale Politie van plan dit systeem verder te implementeren in haar werkwijze? Deelt u de mening dat eerst moet worden gegarandeerd dat deze aanpak in lijn is met de AVG en dat de mensen die de beeldmaterialen beoordelen, adequaat moeten zijn opgeleid, voordat dergelijke systemen mogen worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het belangrijk is dat cameratoezicht geschiedt volgens het wettelijk kader. De politie besteedt veel aandacht aan het inrichten van werkprocessen in lijn met de Wet politiegegevens. Ook in de instructie aan medewerkers van de regionale toezichtruimte wordt hier aandacht aan besteed.
Voor het overige is hier, zoals ik al eerder aangaf, geen sprake van de ontwikkeling of inzet van een nieuw ICT-systeem door de politie.
Het bericht ‘Tientallen foute agenten geschorst’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Tientallen foute agenten geschorst»?1
Ja.
Deelt u de mening dat corruptie onder politiemedewerkers het vertrouwen in de politie ernstig ondermijnt, zowel binnen als buiten de organisatie?
Ik wil vooropstellen dat het rapport waaraan het artikel refereert geen betrekking heeft op corruptie bij de politie. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat vormen van corruptie bij de politie ondermijnend zijn voor het vertrouwen in de politie en dat hier tegen opgetreden moet worden.
Sinds wanneer beschikt u over het rapport «Wie praat, die gaat»?
Het rapport: «Wie praat, die gaat» is een actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland en heeft geen relatie met schorsingen bij de politie om integriteitszaken. In tegenstelling tot wat in het artikel wordt gesuggereerd, is dit rapport openbaar. U kunt het vinden op: https://veiligheidscoalitie.nl/apothekerskast/georganiseerde-ondermijnende-crim/. Middels een aanbiedingsbrief bied ik uw Kamer graag het rapport aan, gelijktijdig met deze beantwoording.
Kunt u dit rapport per omgaande naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarop baseren de onderzoekers de conclusie dat alleen al in de regio Midden-Nederland criminelen de beschikking hebben over negentien corrupte contacten binnen de overheid en dat dit waarschijnlijk het topje van de ijsberg is?
Het rapport waarop dit artikel gebaseerd is, betreft een actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland. Het rapport geeft, onder andere in de passage waarop het Algemeen Dagblad zich baseert, een weergave van de omvang van het probleem van ondermijnende drugscriminaliteit. De onderzoekers hebben niet geconcludeerd dat het hier gaat om corrupte contacten binnen de overheid. De passage in het rapport luidt: «Zo zijn in Midden-Nederland negentien criminele netwerken met corruptieve contacten in beeld, waarschijnlijk slechts een topje van de ijsberg».
Hoe ziet dit beeld er bij de andere regionale eenheden uit?
Een vergelijking met andere Eenheden is niet aan de orde omdat dit rapport specifiek is geschreven op criminele netwerken in Midden-Nederland. De aanpak van ondermijning is één van de geprioriteerde onderwerpen uit de Veiligheidsagenda voor de komende jaren. De politie, tezamen met andere veiligheidspartners, hebben de aanpak van ondermijning inmiddels geïntensiveerd.
Wat doet u om te achterhalen hoe diepgeworteld dit probleem is?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel politiemedewerkers zijn er per jaar in de periode 2010–2019 op non-actief gesteld, geschorst, ontslagen of op een andere manier bestraft vanwege integriteitsschendingen? Hoeveel van deze medewerkers zijn ook strafrechtelijk vervolgd?
Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) en HRM processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen. Uit de jaarverantwoording van voorgaande jaren van de politie kan ik onderstaande ongespecificeerde cijfers met u delen.
(Voorwaardelijk) ontslag
Totaal
2013
176
2014
176
2015
111
2016
126
2017
121
2018
119
Voor zowel (reguliere) strafrechtelijke onderzoeken als voor onderzoeken die Rijksrecherche uitvoert (zie vraag 10) naar politiemedewerkers, geldt dat in de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie niet wordt bijgehouden of een verdachte al dan niet een politiemedewerker betreft. Het is niet mogelijk om binnen de registratiesystemen van het OM te filteren op onderzoeken die zich richten op verdachte politiemedewerkers. Hierdoor is het niet mogelijk een antwoord te geven op de vraag hoeveel van de (politie)medewerkers die in de periode 2010–2019 op non-actief zijn gesteld, dan wel zijn geschorst, ontslagen of op een andere manier zijn bestraft vanwege integriteitsschendingen, ook strafrechtelijk zijn vervolgd.
Hoeveel meldingen van of oriënterende onderzoeken naar integriteitsschendingen bij de politie hebben in de periode 2015–2019 geleid tot aanknopingspunten voor een onderzoek door de Rijksrecherche?
Er is geen directe koppeling mogelijk tussen de politieregistratie en registratie door de Rijksrecherche (RR). De RR registreert integriteitschendingen van ambtenaren en bestuurders, waarbij minder specifiek gedifferentieerd wordt tussen integriteitsschendingen door politie en (overige) ambtenaren. Het is dus niet mogelijk om een koppeling te maken tussen het aantal meldingen van oriënterende onderzoeken naar integriteitsschendingen bij de politie, die aanknopingspunten voor een onderzoek door RR vormen (onder verwijzing naar de vraagstelling van vraag 9) en het aantal onderzoeken dat RR in die gevallen gestart is.
In hoeveel gevallen is de Rijksrecherche vervolgens een onderzoek gestart?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat een groot aantal meldingen niet wordt onderzocht vanwege capaciteitsproblemen bij de Rijksrecherche? Wat gaat u doen om te zorgen dat alle meldingen op korte termijn worden onderzocht?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar de antwoorden die ik uw Kamer eerder heb toegezonden2. De ontwikkelingen in de criminaliteit hebben geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. Er wordt door de Rijksrecherche met man en macht gewerkt om bij dit toegenomen werkaanbod een gelijke productie neer te zetten. Dit gebeurt door het zoeken naar oplossingen door bijvoorbeeld samen te werken met de politie, de FIOD en de KMAR of door zaken in onderling overleg over te dragen aan andere opsporingsdiensten.
Op welke wijze worden agenten getraind om weerbaar te zijn tegen benadering door criminelen?
De politie heeft diverse maatregelen genomen om de kennis en weerbaarheid van medewerkers te vergroten, de zogeheten morele weerbaarheid. Zo is integriteit onderdeel van het basis politieonderwijs en het voortgezette en vakspecialistische politieonderwijs, wordt geleerd van het delen van ervaringen, wordt geleerd om elkaar aan te spreken en wordt het goede gesprek gestimuleerd. Ter ondersteuning van deze ontwikkelingen is een toolbox ontwikkeld. Daarnaast gaan, naast de teamchefs, nu ook 4500 Operationeel Experts op leiderschapstraining. De politie heeft de theatervoorstelling «Rauw» ontwikkeld als een belangrijk element in de bewustwordingscampagne. Ook heeft iedere Eenheid een preventiemedewerker integriteit bij VIK onder gebracht. En binnenkort gaat de pilot A-typisch signaleren van start, deze heeft als doel om afwijkende zoekacties in politiesystemen te detecteren.
Herkent u het signaal van de vakbonden NPB en ACP dat er onvoldoende aandacht is voor preventie tegen corruptie, dat het vaak voor agenten niet veilig is om toenadering door criminelen te melden en dat een cultuuromslag nodig is? Wat gaat u doen om te zorgen dat deze cultuuromslag er komt?
Nee, dat signaal herken ik niet. De politie heeft veel preventieve en repressieve maatregelen op het terrein van integriteitsbeleid, informatiebeveiligingsbeleid en screeningsbeleid genomen met als doel integriteitsschendingen zoveel mogelijk te voorkomen. Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van cultuur- en gedragsveranderingen. Zij kunnen zorgen voor een veilig en inclusief werkklimaat, waarin medewerkers elkaar aanspreken en integriteitsrisico’s kunnen aankaarten. De beroepscode kan ingezet worden om de dialoog over de invulling van professioneel en integer gedrag te stimuleren. Ook hebben de leidinggevenden een voorbeeldfunctie. Verder worden de medewerkersonderzoeken onder politiemedewerkers door de politie benut om te zien wat er leeft en hoe er over de cultuur wordt gedacht. In de teams wordt vervolgens met de resultaten aan de slag gegaan. Daarnaast speelt de Politieacademie een belangrijke rol bij het realiseren van cultuurveranderingen. Onderwijs, kennis en onderzoek zijn immers belangrijke instrumenten om de nieuwe cultuur aan medewerkers uit te dragen.
Op welke manier wordt de interne registratie van integriteitsschendingen verbeterd, zoals aangekondigd in uw reactie op het rapport «het lekken van vertrouwelijke politie-informatie»?2
Inmiddels hanteren alle afdelingen VIK eenzelfde registratiesysteem. De korpschef heeft mij laten weten naar aanleiding van het rapport de onderzoekers te hebben gevraagd op welke punten de interne registratie nog verder verbeterd kan worden. Daarnaast heeft de korpschef opdracht gegeven voor een review op het proces van interne onderzoeken als geheel. Hierin wordt de registratie van de onderzoeken meegenomen.
Moslimfobie en intimidatie bij de politie |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Moslimfobie, intimidatie bij de politie – en de top kijkt weg»?1
Ja.
Bent u geschrokken van de inhoud en strekking van genoemd artikel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus. De korpschef deelt dit gevoel ten zeerste, mede vanuit de verantwoordelijkheid die de korpsleiding en politiechefs voelen om vanuit haar werkgeverschap te zorgen voor een veilig werkklimaat. Iedere politiemedewerker moet zich vrij en door de leidinggevende gesteund voelen om een melding te maken wanneer hij of zij grensoverschrijdend gedrag signaleert. Daarom bevordert de leiding van de politie een werkcultuur waarin het gesprek wordt aangegaan over gedragingen die als grensoverschrijdend worden ervaren.
Kunt u bevestigen dat, voornamelijk in het afgelopen half jaar, diverse «grove misstanden in de top van de politie», inclusief aanranding en intimidatie zijn gemeld bij de korpsleiding?
Van de korpsleiding heb ik begrepen dat er meldingen en signalen van deze vormen van normoverschrijdend gedrag bij hen zijn binnengekomen.
Verder betreft het individuele casuïstiek waarvoor vertrouwelijkheid geldt. De korpsleiding heeft mij verzekerd deze meldingen altijd serieus te nemen en zorg te dragen voor een passende aanpak.
Kunt u een overzicht geven van alle meldingen van discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag bij de politie, inclusief de manier waarop met deze meldingen is omgegaan?
Dat korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen. Het bevoegd gezag moet een signaal altijd oppakken en in reactie hierop de beslissing nemen of een onderzoek wordt ingesteld naar het vermoedelijke plichtsverzuim.
Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Wanneer bent u geïnformeerd over deze meldingen? Kunt u een overzicht geven van de misstanden waarover u in het afgelopen jaar op de hoogte bent gesteld en het moment waarop u hierover bent geïnformeerd?
De korpschef is verantwoordelijk voor het onderzoeken en aanpakken van meldingen over grensoverschrijdend gedrag. Ik voer regelmatig overleg met hem over de ontwikkelingen binnen de politieorganisatie, waarin onderwerpen als discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag ook aan bod komen. De korpschef bespreekt niet elke melding afzonderlijk met mij. De korpschef heeft mij verzekerd dat de politieorganisatie iedere melding van grensoverschrijdend gedrag serieus neemt en aanpakt.
Kunt u per melding toelichten wat u hiermee heeft gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u deze aantijgingen besproken met de korpschef van de politie? Zo ja, welke afspraken heeft u met de korpschef gemaakt over de behandeling van de politiemedewerkers die hiervan de oorzaak zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in politie-appgroepen letterlijk wordt gesproken over «kankermongolen, kankerlijers, pauper-allochtonen, kankervolk, kutvolk en kutafrikanen»?
Ik heb geen inzicht in politie-appgroepen. Mocht het gebeuren dat in politie-appgroepen dergelijke bewoordingen worden gebruikt, dan keur ik, en de korpschef met mij, dat ten zeerste af. Dergelijke aanstootgevende en kwetsende woorden zijn niet acceptabel. Discriminatie, door wie dan ook, is ontoelaatbaar. Een ieder die zich daar schuldig aan maakt moet daar op aangesproken worden.
Deelt u de mening dat discriminatie van burgers door de politie ontoelaatbaar is, en dat politiemensen daarop aangesproken dienen te worden?
Zie antwoord vraag 8.
Krijgen politiemensen een disciplinaire maatregel opgelegd indien zij zich over burgers uitlaten in grove, kwetsende, discriminerende, bedreigende en gewelddadige bewoordingen, zoals opgetekend in het NRC-artikel? Zo ja, hoe vaak per jaar wordt een dergelijke maatregel opgelegd? Welke disciplinaire maatregelen worden opgelegd? Zijn recent politiemedewerkers geschorst of ontslagen wegens discriminatie van burgers? Zijn de schorsingen in Limburg gerelateerd aan soortgelijke kwesties?
Ja. Wanneer uit een disciplinair of oriënterend onderzoek volgt dat een medewerker plichtsverzuim heeft gepleegd, dan wordt de strafmaat in een strafmaatoverleg besproken. De op te leggen maatregel is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de functie van de politiemedewerker, de aard van het plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden. Dit betreft telkens een individuele afweging. Disciplinaire maatregelen variëren van een schriftelijke berisping tot ontslag, conform het Barp (Besluit algemene rechtspositie politie).
Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Zoals u bekend is kan ik geen uitspraken doen over individuele casus(sen). Ik kan daarom niet ingaan op de buitenfunctiestelling van de politiemedewerkers van de regionale eenheid Limburg en ook niet ingaan op de vraag of deze buitenfunctiestellingen te maken hebben met discriminatie van burgers.
Bent u het eens met de stelling dat de top van de politie zich heeft teruggetrokken in een «ministerieel fort» dat vervreemd is van de werkvloer? Zo ja, hoe gaat u samen met de korpschef zorgen dat de top van de politie nauw contact houdt met de politiemedewerkers op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
In iedere grote organisatie is een goede verbinding tussen de werkvloer en de top van de organisatie een continu aandachtspunt, zo ook bij de politie, een organisatie met meer dan 60.000 medewerkers. De werkoverleggen, briefings en reguliere operationele contacten worden, naast werkbezoeken, ingezet om de verbinding met de werkvloer te onderhouden en in gesprek te gaan over wat speelt.
Maakt u zich zorgen over de stelling dat politiemedewerkers die zich beklagen over discriminatie en intimidatie op de werkvloer worden doorverwezen naar hun eigen directe chefs, met als gevolg dat zij geen gehoor krijgen?
Iedere politiemedewerker moet zich vrij en door de leidinggevende gesteund voelen om een melding te maken wanneer hij of zij normoverschrijdend gedrag signaleert. Daarom bevordert de leiding van de politie een werkcultuur waarin het gesprek wordt aangegaan over gedragingen die als normoverschrijdend worden ervaren. Het is niet ongebruikelijk dat dit gesprek met de directe leidinggevende wordt aangegaan. Mocht de medewerker het gevoel hebben niet gehoord te voelen of niet bij de leidinggevende terecht te kunnen, dan zijn er verschillende andere mogelijkheden om (signalen van) normoverschrijdend gedrag bespreekbaar te maken. Dit zijn bijvoorbeeld het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten, het Landelijk Meldpunt Misstanden en programma’s als de Kracht van het Verschil. Daarnaast beschikt de politie over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen; deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. Deze commissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise. Naar de leidinggevende wordt slechts terugverwezen als het gelet op de inhoud van de klacht gepast is om dit met de leidinggevende te bespreken.
Herkent u de stelling dat het hier vooral gaat om een groep «blanke, mannelijke, oudere heteromannen» «met de grootste mond» die het voor het zeggen hebben? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee. De politie werkt hard aan het verbeteren van een werkklimaat waarbij integriteit, een inclusieve werksfeer en elkaar aanspreken belangrijke pijlers zijn. Daarin is iedereen gelijkwaardig en is geen plaats voor één specifieke groep die de boventoon voert.
De aanpak ziet op het creëren van een veilig werkklimaat, het voeren van de dialoog en het geven van professionele ruimte. Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van een veilige en inclusief werkklimaat.
Is het waar dat de korpschef «bevriende blanke 55-plussers aan de top» blijft benoemen terwijl er veel divers leiderschapstalent voorradig is?
Het korps heeft de afgelopen jaren juist geïnvesteerd in diversiteit in achtergrond en gender op leidinggevende posities. Het uitgangspunt bij de selectie is een objectieve, geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. De politie maakt daarbij steeds meer gebruik van competentiegericht werven en selecteren. Gekeken wordt welke aanvullende competenties in een team nodig zijn, zoals culturele sensitiviteit, het spreken van een taal of beschikken over een netwerk binnen bepaalde groepen in de samenleving. Daar wordt dan concreet op geworven.
Kunt u helderheid verschaffen over de mate van diversiteit in de samenstelling van de top van de politie, met inbegrip van de leiderschapstop van de tien regionale eenheden, de Politieacademie en de basisteams?
Het korps heeft de afgelopen jaren met een talentprogramma geïnvesteerd in diversiteit in achtergrond en gender op leidinggevende posities. De korpschef heeft extra ontwikkelplekken toegevoegd aan de strategische top voor divers talent. Er is geen wettelijke basis grondslag voor het registreren van de migratieachtergrond van personen. Dientengevolge zal er ook geen overzicht kunnen worden gegenereerd van het percentage in de strategische top met een migratieachtergrond. Wel kan een beeld gegeven worden van de genderdiversiteit in de strategische top: het percentage vrouwen is gestegen van 33% in 2016 naar 42% in 2019.
Heeft u onderzoek gedaan naar de cultuur op de werkvloer bij de politie en/of bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren op reguliere basis? Bent u bereid dientengevolge maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de stelling dat de #Me Too beweging volledig voorbijgaat aan de politie en dat vrouwelijke politiemedewerkers zich geregeld extreem onveilig voelen in hun eigen organisatie? Welke concrete maatregelen neemt u om een inclusieve cultuur op de werkvloer te bewerkstelligen waar voor seksisme geen plaats is?
Deelt u de mening dat een inclusieve werkcultuur een noodzakelijke voorwaarde is om de politie kwalitatief en kwantitatief op peil te houden en aan te laten sluiten op de huidige maatschappij?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ontoelaatbare gedragingen zoals discriminatie, intimidatie en seksisme van politiemedewerkers worden voorkomen, zowel onder elkaar als naar de burgers?
Hoe beschouwt u in dit licht de constatering uit eerder onderzoek dat medewerkers met een niet-Nederlandse achternaam eerder ten onrechte van vertrouwelijk politie-informatie worden verdacht?2
Deelt u de mening dat een plan van aanpak urgent is? Zo ja, kunt u de Kamer onverwijld verwittigen over de maatregelen die u neemt?
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Het bericht dat er minder festivals georganiseerd moeten worden om drugsgebruik tegen te gaan |
|
Vera Bergkamp (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer nodig tegen drugscriminaliteit»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de uitspraak dat er minder festivals georganiseerd moeten worden om drugsgebruik tegen te gaan?
Ik pleit niet voor een afname van het aantal festivals als zodanig. In het artikel heb ik gezegd dat we met elkaar kritisch moeten zijn op de vraag of we de handhaving van het verbod op het bezit van harddrugs tijdens festivals aan kunnen. Daar sta ik nog steeds volledig achter. Veel festivals kennen een «zero tolerance» beleid ten aanzien van harddrugs. Dit kan vooralsnog niet verhinderen dat het gebruik van harddrugs op festivals hoog is. De mate waarin politiecapaciteit kan worden ingezet om strafrechtelijk op te treden tegen bezoekers die meer dan de gebruikershoeveelheid bij zich hebben verschilt per festival, maar is niet onbegrensd. Voorafgaand aan het organiseren van een festival zou daarom nadrukkelijker de vraag kunnen worden gesteld of het verbod op bezit van harddrugs en de handel daarin effectief zal kunnen worden gehandhaafd. Dit is echter een afweging die lokaal moet worden gemaakt. Afhankelijk van de beantwoording van die vraag zou het gevolg kunnen zijn dat het aantal festivals afneemt.
Deelt u de mening dat het organiseren van festivals een gemeentelijke aangelegenheid is waar het Rijk niets over te zeggen heeft?
Het is aan de lokale driehoek om afspraken te maken over de benodigde politie-inzet bij evenementen. Ook bepalen gemeenten zelf welke eisen zij stellen aan de organisatoren van festivals. Ik ga met al deze partijen het gesprek voeren over de wijze waarop tot een meer eenduidig en effectief beleid ten aanzien van de aanpak van drugs op festivals kan worden gekomen, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 9 juli jl. heb geschreven.2
Deelt u voorts de mening dat festivals positieve en gezellige uitingen van cultuur zijn, waar mensen naartoe komen om van hun favoriete muziek te genieten en te ontspannen met gelijkgestemden? Zo nee, waarom niet?
Dat kunnen festivals zijn, waarbij ik opmerk dat het gebruik van illegale drugs geen voorwaarde is om van een festival te kunnen genieten.
Kunt u ingaan op het inzicht van experts dat het organiseren van minder festivals kan leiden tot een grotere underground scene waar nog minder controle is op het gebruik van drugs en op de gezondheid van aanwezigen?
Als gezegd pleit ik niet voor een afname van het aantal festivals. Wel zou, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, voorafgaand aan het organiseren van een festival de vraag moeten worden gesteld of het verbod op bezit van harddrugs en de handel daarin effectief zal kunnen worden gehandhaafd op een festival.
Deelt u de mening dat het minder organiseren van festivals om drugsgebruik te voorkomen zijn doel voorbij schiet, net zoals wij mensen ook niet oproepen minder de weg op te gaan om inzet van de verkeerspolitie te beperken?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Canada en Nederland testen trans-Atlantische vluchten zonder paspoort’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Canada en Nederland testen trans-Atlantische vluchten zonder paspoort»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u uitleggen hoe en wanneer dit pilotproject tot stand is gekomen? Welke partijen waren daarbij betrokken? Wat was daarbij uw rol? Wanneer heeft de besluitvorming over dit pilotproject plaatsgevonden en wie waren daarbij betrokken?
In januari 2018 is Nederland benaderd door de Canadese overheid en het World Economic Forum (WEF) om deel te nemen aan een pilotproject om het Known Traveller Digital Identity (KTDI) concept in de praktijk te toetsen.
Het KTDI-concept ziet op het gehele reisproces; van vertrek uit het land van verblijf tot en met aankomst in het land van bestemming. De kern van het idee is dat het passagiersproces vergemakkelijkt wordt doordat een burger zich op basis van vrijwilligheid, op digitale wijze, op een manier die betrouwbaar en door de overheid gevalideerd is, met behulp van biometrische gegevens kan identificeren en de grens kan passeren.
De KTDI-pilot stelt de KMar in staat in toenemende mate risicogericht te opereren op de grens en de schaarse capaciteit zo effectief en efficiënt mogelijk in
te zetten doordat door de overheid gevalideerde informatie wordt gedeeld. Tevens levert dit de reiziger waardevolle tijdswinst op.
Voor de uitvoering van het project is een publiek-privaat consortium ingericht, bestaande uit het World Economic Forum, de Canadese autoriteiten, Air Canada, Toronto Pearson International Airport, Aéroports de Montréal, de Nederlandse autoriteiten, KLM Royal Dutch Airlines, Schiphol Nederland B.V, Accenture en Vision-box. Het projectmanagement aan Nederlandse zijde is belegd bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. In december 2018 heeft in aanwezigheid van alle betrokken partijen uit Canada en Nederland de eerste bijeenkomst van de internationale stuurgroep voor het WEF KTDI project plaatsgevonden in Ottawa, Canada. Op 26 juni 2019 hebben de betrokken partijen een intentieverklaring ondertekend waarin zij aangeven zich in te zetten voor de uitvoering van de pilot. Voor Nederland is deze verklaring, met mandaat SJenV, ondertekend door de Nederlandse ambassadeur in Canada.
Wat voor contact heeft u hierover gehad met het World Economic Forum en wie van het World Economic Forum waren daar exact bij betrokken?
Het WEF heeft voor dit project een initiërende rol gehad; zij heeft de betrokken partijen bijeengebracht. De inhoudelijke voorbereiding is de verantwoordelijkheid van de deelnemende publieke en private partijen. Het contact met het WEF verloopt via het team dat verantwoordelijk is voor het System Initiative on the Future of Mobility.
Hoe beoordeelt u dit pilotproject? In hoeverre zijn noodzaak en proportionaliteit aangetoond, ook al gaat het om een pilotproject?
Op dit moment is het aantal reizigers sterk afgenomen door de uitbraak van Covid-19. De vraag is hoe lang deze situatie duurt en wat de structurele gevolgen zullen zijn. Deze pilot is met name van belang voor het effectief en efficiënt verwerken van grote aantallen reizigers, maar biedt ons daarnaast tevens de mogelijkheid om kennis en ervaring op te doen om het passagiersproces van vertrek tot en met aankomst op de plaats van bestemming efficiënt in te richten. Deze innovatieve aanpak past bij eerdere initiatieven. Met de invoering van Self Service Passport Control e-gates (SSPC) heeft de Nederlandse overheid al een eerste stap gezet om reizigers efficiënt de grens te laten passeren. Inmiddels zijn er nieuwere technologische oplossingen beschikbaar (of worden die ontwikkeld) waarmee de effectiviteit en efficiëntie kan worden verbeterd.
Met de invoering van SSPC is het gebruik van biometrische gegevens bij de grenscontrole op de luchthaven ingevoerd waarbij gezichtsherkenning wordt uitgevoerd (gelaat van de aanbieder van een reisdocument wordt vergeleken met de gezichtsopname zoals opgeslagen in dat reisdocument). In verschillende landen, waaronder Nederland, wordt onderzocht of het «papieren» reisdocument op termijn kan worden vervangen door een digitale representatie daarvan en aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om dat mogelijk te maken. Ook de International Civil Aviation Organization (ICAO) en International Air Transport Association (IATA) onderzoeken deze ontwikkelingen.
Identiteitsvaststelling in den brede en toekomstige wensen en ontwikkelingen zoals de ontwikkeling van een digitale identiteit in het algemeen en het ontwikkelen van een digitaal reisdocument in het bijzonder behoren tot de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van BZK.
Het technisch en operationeel testen van, alsmede het verkennen van nut, noodzaak en voorwaarden voor het verdergaand experimenteren met het KTDI-concept past binnen het voornemen, zoals opgenomen in het regeerakkoord, dat in deze kabinetsperiode geïnvesteerd wordt in innovaties in grensmanagement.
Wat is de duur van dit pilotproject? Wat zal er met de resultaten gedaan worden? Kunt u toezeggen dat deze resultaten met de Tweede Kamer gedeeld worden zodra deze bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
De pilot start naar verwachting eind 2020 met een technische en operationele test door een besloten doelgroep bestaande uit medewerkers van de betrokken partijen. Als uit deze test blijkt dat de benodigde processen goed kunnen worden uitgevoerd, de technische ondersteuning van die processen stabiel blijkt te zijn en dat de maatregelen voortkomend uit de zogenoemde Gegevensbeschermingseffectbeoordeling zijn doorgevoerd (zie vraag 7), zal er gedurende zes maanden, mogelijk verlengd met nog eens zes maanden verdergaand worden geëxperimenteerd met het KTDI-concept.
Dit experiment houdt het volgende in:
er zal gebruik worden gemaakt van een door de Koninklijke Marechaussee (KMar) gevalideerde, digitale kopie van het paspoort, aansluitend op het Privium2-proces dat reeds vele jaren wordt uitgevoerd in het grensproces op Schiphol. Het huidige, fysieke paspoort blijft het enige document waarmee reizigers legaal de Schengenbuitengrens kunnen passeren. Daarom zullen participerende reizigers in de pilot hun paspoort ook altijd bij zich moeten dragen. De validatie van het paspoort heeft echter al eerder plaatsgevonden, namelijk bij de registratie en het genereren van een digitale kopie van het paspoort, zodat bij het passeren van de grens kan worden volstaan met deze digitale kopie (met dien verstande dat Canadese staatsburgers hun fysieke paspoort nog wel moeten laten stempelen). De digitale kopie van het paspoort wordt opgeslagen in een beveiligde database die beheerd wordt door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) van het Ministerie van BZK. Participerende reizigers kunnen, door middel van de voor KTDI ontwikkelde mobiele applicatie, de opgeslagen gegevens delen met de aan de pilot deelnemende organisaties, zoals de luchtvaartmaatschappijen of de grensautoriteiten. De opgeslagen gegevens worden na afloop van de pilot gewist.
Uiteindelijk doel is te bezien of de toepassing van het KTDI-concept bijdraagt aan een effectievere en efficiëntere uitvoering van processen van de deelnemende organisaties èn of het KTDI-concept zorgt voor een grotere tevredenheid van reizigers. De uitkomsten en evaluatie van de test worden gepubliceerd en deel ik met uw Kamer.
In hoeverre zijn reizigers die vliegen tussen Montreal of Toronto en Amsterdam verplicht mee te werken aan deze pilot? Zo ja, vindt u dit redelijk?
Deelname aan de pilot is altijd op basis van vrijwilligheid.
Conform de vereisten van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden de uitgenodigde reizigers uitgebreid geïnformeerd over onder andere het doel van de pilot, welke gegevens door welke deelnemende organisatie worden verwerkt en hoe de reiziger zijn rechten kan uitoefenen.
Deelt u de mening dat het gebruik van gezichtsherkenning grote risico’s kan hebben voor fundamentele rechten van mensen als het bijvoorbeeld gaat om de privacy? Welke precieze waarborgen zijn hiervoor ingesteld, zowel door de Nederlandse en Canadese autoriteiten, als door andere betrokkenen?
Ja. Biometrische gegevens, waaronder de gezichtsopname uit het reisdocument (paspoort), vormen een bijzondere categorie persoonsgegevens in de zin van de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). De AVG en de UAVG stellen strikte eisen aan het verwerken van biometrische gegevens, welke eisen bij de KTDI-pilot in acht zullen worden genomen. In de Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) worden (technische, organisatorische en juridische) maatregelen en waarborgen opgenomen die nodig zijn voor het zorgvuldig gebruik van biometrie. Op basis van de GEB worden aan de deelnemende overheidspartijen en commerciële organisaties maatregelen opgelegd die de privacy van passagiers moeten waarborgen en zal het proces technisch zo worden ingericht dat alle persoonsgegevens zorgvuldig en rechtmatig worden verwerkt.
Wat gebeurt er met de data die wordt gegenereerd op basis van deze pilot? Hoe waarborgt u een zorgvuldige omgang met deze data en dat deze niet worden ingezet voor andere doeleinden?
Voor zover het verwerking is van persoonsgegevens in Nederland, geldt de AVG. Indien en voor zover op enig moment persoonsgegevens door de passagier worden verstrekt aan Canadese partners, geldt de Canadese privacywetgeving. De verwerking van persoonsgegevens geschiedt op basis van vrijwilligheid. Het betreft hier persoonsgegevens die in het kader van de grenscontroles verstrekt moeten worden.
Geanonimiseerde c.q. statistische gegevens die tijdens de test worden gegenereerd, worden gebruikt als input voor de evaluatie.
De passagier bepaalt zelf of, en met welke deelnemende partijen, hij zijn gegevens via de KTDI mobiele applicatie deelt, wat vanuit het oogpunt van privacybescherming waardevol is. Daarnaast maakt KTDI het voor het eerst mogelijk om «gegevens op maat» uit te wisselen conform het principe van minimale gegevensverwerking. De passagier deelt alleen die set gegevens met een deelnemende organisatie, die deze organisatie echt nodig heeft voor de correcte uitvoering van haar taak/processen.
Maatregelen die voortkomen uit de GEB (zie onder vraag 7) garanderen dat persoonsgegevens niet voor andere doeleinden worden ingezet dan waarvoor zij zijn verzameld.
Kunt u aangeven welke apparatuur en software gebruikt wordt voor de pilot? Welke leveranciers leveren de apparatuur en software? Is er een aanbestedingstraject?
Voor de KTDI-pilot is een aanbestedingstraject niet nodig. Het WEF stelt de KTDI mobiele applicatie en de KTDI-blockchain, die beiden worden gerealiseerd door Accenture, ter beschikking aan de organisaties die deelnemen aan de pilot. RvIG stelt een beveiligde server in een overheidsdatacentrum ter beschikking, waarop de digitale kopie van het paspoort van participerende reizigers wordt opgeslagen. In opdracht van RvIG levert Identiteit & Diensten B.V., de producent van de Nederlandse reisdocumenten, een bijdrage aan de KTDI-pilot. Deelnemende organisaties zullen bestaande systemen moeten aanpassen ten behoeve van de gegevensuitwisseling met de KTDI mobiele applicatie en/of de KTDI-blockchain. De kosten hiervoor worden gedragen door de deelnemende organisaties. De aanpassingen zullen na de einddatum van de pilot ongedaan gemaakt worden.
deelt u de mening dat een project met gezichtsherkenning dat gepresenteerd wordt als verbetering van de reiservaring voor reizigers eenvoudig kan leiden tot «function creep», oftewel dat de technologie wordt ingezet voor andere doeleinden terwijl deze daar niet oorspronkelijk voor bedoeld is? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke garanties geeft u teneinde te waarborgen dat dit niet zomaar gaat gebeuren?
Ja. «Function creep» is om meerdere redenen onwenselijk en moet met technische, organisatorische en juridische maatregelen worden voorkomen. Deze maatregelen komen terug in de Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die op dit moment wordt uitgevoerd. Zij vormen mede de voorwaarden voor het houden van de pilot en zullen worden opgenomen in onder andere de verwerkersovereenkomsten met de betrokken pilotpartijen.
In hoeverre bent u van plan ook met andere landen dit soort pilotprojecten uit te rollen? Zo ja, met welke landen? Is Nederland reeds in contact met deze regeringen hierover?
Op dit moment bestaan hiervoor geen plannen.
Berichten op Twitter dat mensen een sms kregen van Forum voor Democratie zonder dat zij zich hebben ingeschreven bij de partij. |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten op Twitter dat mensen een sms kregen van Forum voor Democratie zonder dat zij zich hebben ingeschreven bij de partij?1
Ja.
Hoe kan het dat mensen die geen lid zijn (of zich anderszins hebben aangemeld) bij Forum voor Democratie toch een SMS hebben ontvangen van die partij?
Er zijn verschillende manieren waarop Forum voor Democratie (FvD) op rechtmatige wijze aan de telefoonnummers van deze mensen kan zijn gekomen, ook als zij geen lid zijn of zich anderszins hebben aangemeld bij FvD.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming is van toepassing indien het telefoonnummer een persoonsgegeven is. Een telefoonnummer is een persoonsgegeven wanneer degene die de gegevens verwerkt het telefoonnummer kan herleiden tot een specifiek natuurlijk persoon, oftewel wanneer de persoon «identificeerbaar» is, bijvoorbeeld omdat men ook over gegevens omtrent naam of adres beschikt. Of een telefoonnummer een persoonsgegeven is, is dus afhankelijk van welke gegevens FvD nog meer tot zijn beschikking heeft, omdat dat bepaalt of zij het telefoonnummer naar een identificeerbaar natuurlijk persoon kunnen herleiden.
In het geval dat het telefoonnummer als persoonsgegeven moet worden gezien is de AVG van toepassing en is de meest voor de hand liggende manier om deze persoonsgegevens rechtmatig te verwerken het vragen van toestemming. Het vragen van toestemming kan mede inhouden dat de organisatie die toestemming vraagt de desbetreffende persoonsgegevens mag doorgeven aan derden. Dit zou dus ook FvD kunnen zijn. Voor deze toestemming is wel vereist dat deze uitdrukkelijk en voldoende specifiek is.
Ook als er geen persoonsgegevens van betrokkene zijn verwerkt om de SMS te versturen geldt altijd nog het regime van de Telecommunicatiewet voor het gebruik van telefoonnummers. Voor het verzenden van ongevraagde elektronische communicatie als deze is in beginsel ook toestemming vereist. Deze toestemming kan onder bepaalde voorwaarden worden verondersteld, het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om te bepalen of hier aan is voldaan.
Zoals FvD kennelijk zelf heeft aangegeven kan er ook sprake zijn van een fout bij de verwerking van gegevens. Het is evident dat er dan geen sprake kan zijn van een rechtmatige gegevensverwerking op basis van toestemming, zowel niet in het regime van de AVG als dat van de Telecommunicatiewet.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens te verzoeken hier onderzoek naar te doen?
Betrokkenen kunnen een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als zij vermoeden dat hun persoonsgegevens zijn verwerkt op een manier die in strijd is met de privacywetgeving.
Navraag bij de AP leert dat er inderdaad klachten over deze situatie zijn ingediend. Daarmee is de situatie reeds in voldoende mate onder de aandacht van de AP gebracht. Het is vervolgens aan de AP zelf om te bepalen of er een vervolgonderzoek wordt ingesteld.
Overigens kunnen betrokkenen een klacht bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) indienen als zij menen dat de Telecommunicatiewet is overtreden. De ACM heeft in totaal zes klachten ontvangen over SMS berichten van politieke partijen. ACM heeft verder geen klachten meer binnengekregen over dit soort berichten na de verkiezingen voor de provinciale staten. De ACM heeft ook politieke partijen aangeschreven. In deze brief werden de politieke partijen gewezen op de regels omtrent het versturen van ongevraagde elektronische berichten, waaronder e-mail, whatsapp- en sms-berichten.
Is het mogelijk dat mensen die zonder toestemming een SMS van Forum voor Democratie hebben ontvangen ook onterecht als lid staan ingeschreven bij de partij? Bent u bereid hier onderzoek naar te (laten) doen?
Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik hebben geen signalen ontvangen dat mensen onterecht ingeschreven staan als lid van FvD. Mocht dit later alsnog blijken dan kunnen wij hier een onderzoek naar laten instellen.
Hoe kunnen mensen controleren of hun telefoonnummer bekend is bij Forum voor Democratie en de partij verzoeken hun gegevens te verwijderen?
Betrokkenen wiens persoonsgegevens worden verwerkt kunnen een inzageverzoek bij FvD doen. FvD is in beginsel verplicht om de betrokkene inzicht te geven in de persoonsgegevens die het van betrokkene verwerkt.2
Daarnaast kunnen betrokkenen een verzoek indienen om hun gegevens te verwijderen door middel van een zogenoemd vergetelheidsverzoek.3
Wat zijn de mogelijke sancties als blijkt dat een bedrijf of organisatie op grote schaal telefoonnummers in bezit heeft en gebruikt terwijl hier geen toestemming voor is ontvangen?
Artikel 83 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gaat over sancties die kunnen worden opgelegd ingevolge overtredingen van de AVG. Uit dit artikel volgt dat de toezichthouder grote vrijheid toekomt bij het al dan niet opleggen van een sanctie en het bepalen van de hoogte van een administratieve boete.
Leden 4 en 5 van artikel 83 AVG bepalen de maximale hoogte van administratieve boetes door de toezichthoudende autoriteit. Afhankelijk van de begane overtreding is dit maximaal 10 miljoen euro of 2% van de totale wereldwijde jaaromzet (lid 4), of maximaal 20 miljoen euro of tot 4% van de totale wereldwijde jaaromzet (lid 5).
De AP heeft op grond van artikel 58 nog een aantal (onderzoeks)bevoegdheden, zo ook tot het nemen van corrigerende maatregelen. De AP kan vervolgens op basis van artikel 16 UAVG een last onder bestuursdwang opleggen.
Wordt gecontroleerd of leden van een politieke partij daadwerkelijk toestemming hebben gegeven om lid te worden van een partij? Zo nee, hoe bekijkt u dit in het licht van de uitvoering van de Wet Financiering op de Politieke Partijen, gezien het feit dat de financiering van politieke partijen deels gebaseerd is op ledenaantallen?
Om voor subsidie op basis van de Wet Financiering op de Politieke Partijen (Wfpp) in aanmerking te komen moet een politieke partij over ten minste 1.000 leden beschikken die vergader- en stemrechten in de politieke partij hebben en elk jaar minimaal 12 euro contributie betalen. Het lidmaatschap moet blijken uit een wilsverklaring van betrokkenen. Indien er geen sprake is van een dergelijke wilsverklaring, worden deze leden niet gekwalificeerd als subsidiabel lid in de zin van de Wfpp. Deze eisen hebben echter uitsluitend betrekking op de subsidiabele leden; in de Wfpp worden geen regels gesteld over de overige leden van politieke partijen.
Politieke partijen moeten jaarlijks een subsidieverantwoording indienen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Bij deze subsidieverantwoording moet een goedkeurende accountantsverklaring worden overgelegd. Deze verklaring moet ook betrekking hebben op het aantal subsidiabele leden, inclusief de wilsverklaring. Indien hier aanleiding voor is, kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties in zijn rol als toezichthouder de Auditdienst Rijk vragen om het accountantsverslag te reviewen.
Lange rijen bij de Roemeense stembureaus in Nederland |
|
Monica den Boer (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat vele Roemenen in Nederland en in andere EU-lidstaten hun stem niet konden uitbrengen tijdens de verkiezingen voor het Europees parlement en het gehouden referendum?1
Ja.
Bent u van mening dat er in Nederland te weinig locaties en faciliteiten door de Roemeense autoriteiten beschikbaar gesteld zijn, zodat bijvoorbeeld in Diemen en Den Haag vele Roemenen hun stem niet konden uitbrengen? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Bij de Europese Parlementsverkiezingen in Nederland van mei jl. konden Roemeense burgers stemmen op stemlocaties in Den Haag, Diemen en Eindhoven, beschikbaar gesteld door de Roemeense autoriteiten. Naast de EP-verkiezingen konden de Roemeense burgers tevens stemmen voor een referendum over justitie en anti-corruptie. Hierdoor was per kiezer extra tijd nodig voor de formaliteiten. Met de grote Roemeense diaspora in Europa en de relatief hoge opkomst onder deze burgers heeft dit bij de stembusgang in meerdere Europese landen tot rijen voor de stembureaus en incidenten geleid, waaronder in Nederland.
Door het gebrek aan capaciteit en het trage stemproces stonden er ’s avonds ook bij de Roemeense stemlocaties in Nederland nog lange wachtrijen. Bij het sluiten van de stemlocatie in Den Haag hadden nog niet alle wachtenden kunnen stemmen en klommen sommige boze Roemeense burgers over de hekken van de Roemeense ambassade. In de situatie die hierdoor ontstond was de ME genoodzaakt om in te grijpen om de openbare orde en de veiligheid van de Roemeense ambassade en het ambassadepersoneel te waarborgen.
De Roemeense wetgeving regelt op welke wijze Roemenen in het buitenland mogen stemmen en het is aan de Roemeense overheid om daar uitvoering aan te geven. Het is voor Nederland van groot belang dat alle burgers de mogelijkheid hebben om hun stemrecht in de praktijk te brengen. Dat geldt ook voor de Roemeense burgers in Nederland.
Deelt u de mening dat op deze manier een aantal Roemenen een fundamenteel recht als het stemrecht ontzegd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat door deze handelwijze van de Roemeense autoriteiten druk kwam te staan op de openbare orde en veiligheid in de betrokken Nederlandse gemeenten? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze problematiek en hoe dit te voorkomen bij de Roemeense ambassadeur aan te kaarten en daarbij bovendien het fundamentele recht om te stemmen te benadrukken?
In de dagen en weken na deze incidenten zijn er meerdere gesprekken geweest met de Roemeense ambassadeur op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook de burgemeesters van Den Haag en Diemen hebben contact gehad met de Roemeense ambassadeur. Minister Blok heeft zelf ook zijn Roemeense EU-counterpart aangesproken over deze kwestie.
Tijdens deze gesprekken heeft Nederland zijn onvrede over de gang van zaken overgebracht en benadrukt dat deze voorvallen zich niet mogen herhalen. De Roemeense autoriteiten dienen in het vervolg te zorgen voor voldoende capaciteit, stemlocaties en personeel, zodat iedere burger die dat wil kan stemmen en er geen risico’s voor de openbare orde kunnen ontstaan. Nederland heeft daarbij aangeboden om de Roemeense autoriteiten waar mogelijk te assisteren.
De Roemeense ambassadeur heeft zich begripvol en coöperatief opgesteld en beterschap beloofd. De Roemeense autoriteiten hebben ook publiekelijk aangekondigd dat ze bezig zijn met een onderzoek en maatregelen om de stembusgang in het buitenland beter te laten verlopen, bijvoorbeeld door vervroegd stemmen mogelijk te maken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft de aankomende tijd met de Roemeense ambassade en autoriteiten in gesprek om te zorgen voor een goede opvolging, mede met het oog op de Roemeense presidentiële verkiezingen later dit jaar.
Gezien de inzet van de Roemeense regering om deze problemen bij volgende verkiezingen te voorkomen en de bereidheid hierover met Nederland in gesprek te zijn ziet het kabinet op dit moment geen noodzaak om de gang van zaken te agenderen in Europees verband.
Bent u tevens bereid, al dan niet gezamenlijk met andere Europese collega’s, deze gang van zaken tijdens de Raad Algemene Zaken aan te kaarten en uw Roemeense collega in dit Europese verband om uitleg verzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
De registratie van stemgerechtigde EU-burgers in Nederland |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «60,000 EU nationals register to vote in NL but how many did not know?»1 en het artikel «Just 12% of EU nationals in NL are registered to vote»?2
Ja
Bent u het eens dat actief kiesrecht één van de belangrijkste rechten is die verbonden is aan het EU-burgerschap? Bent u het aldus eens dat elke EU-burger via verkiezingen invloed zou moeten hebben op de samenstelling van het Europees parlement?
Ik ben van mening dat waar mogelijk kiezers moeten kunnen stemmen bij de verkiezingen voor het Europees parlement.
Wat is uw reactie op het feit dat voor de aankomende Europese Parlementsverkiezingen maar 12% van de stemgerechtigde niet-Nederlandse EU-burgers geregistreerd zijn om te kunnen stemmen?
Anders dan bij de verkiezingen voor de gemeenteraden en voor de waterschapsbesturen moet een niet-Nederlandse EU-burger zich bij de verkiezing voor het Europees parlement registreren, en wel bij de gemeente waar hij/zij staat ingeschreven. Dat is een gevolg van de Europese regelgeving die onderdanen van een EU-lidstaat de keuze geeft of zij bij de verkiezing van leden van het Europees parlement stemmen in de EU-lidstaat van verblijf of in de EU-lidstaat waarvan men de nationaliteit heeft. Dat 12% van de niet-Nederlandse EU-burgers zich in Nederland hebben geregistreerd wil dus niet zeggen dat de resterende 88% niet (kunnen) stemmen. Deze personen kunnen zich hebben geregistreerd in de lidstaat waarvan men de nationaliteit heeft om daar hun stem uit te brengen.
Welke verantwoordelijkheid draagt u bij het op de hoogte stellen van niet-Nederlandse EU-burgers over de noodzaak uiterlijk op de dag van kandidaatstelling, te weten 9 april 2019, een verzoek tot registratie in te dienen bij de gemeente, willen ze hun stemrecht bij de EP-verkiezingen 2019 kunnen uitoefenen? Welke maatregelen heeft u genomen ervoor te zorgen dat niet-Nederlandse EU-burgers over die noodzaak geïnformeerd zijn?
Ik ben verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving met betrekking tot de verkiezingen. Gemeenten hebben de wettelijke verplichting om aan iedere niet-Nederlandse EU-burger die zich van buiten Nederland in een gemeente vestigt, het formulier toe te sturen waarmee betrokkene kan verzoeken om registratie van zijn kiesgerechtigdheid voor de Europees Parlementsverkiezing.
Ook is er een wettelijke verplichting om ten minste zes weken voor de kandidaatstelling de mogelijkheid van registratie onder de aandacht te brengen.
Gelet daarop heb ik op 6 december 2018 alle gemeenten een nieuwsbrief gezonden waarin is gevraagd om niet-Nederlandse EU-burgers te informeren over de procedure om te kunnen stemmen bij de verkiezing van de leden van het Europees parlement. Bij die nieuwsbrief is aan de gemeenten ook het registratieformulier meegezonden en de tekst voor de aanschrijfbrief (vertaald in het Engels, het Duits en het Frans). De nieuwsbrief met bijlagen treft u bij deze antwoorden aan. Ik heb in nieuwsbrieven van 23 januari en 12 februari 2019 de gemeenten nogmaals op de inhoud van de nieuwsbrief van 6 december 2018 gewezen.
Wat is uw reactie op de berichten dat in onder andere de gemeenten Haarlem, Gouda, Heerlen, Roermond en Amersfoort niet-Nederlandse EU-burgers niet geïnformeerd zijn over de noodzaak uiterlijk 9 april 2019 een verzoek tot registratie in te dienen bij de gemeente? Ziet u een verband tussen dit nalaten van gemeenten en het lage percentage geregistreerde niet-Nederlandse EU-burgers?
Aan de gemeenten Haarlem, Gouda, Heerlen, Roermond en Amersfoort is gevraagd of het bericht juist is dat de gemeente niet-Nederlandse EU-burgers niet geïnformeerd zou hebben.
De gemeente Haarlem heeft voorafgaand aan de EP-verkiezing niet-Nederlandse EU-burgers geïnformeerd over de mogelijkheid tot registratie. Naast een informatieve brief is het registratieformulier en een antwoordenvelop aan betrokkenen gezonden. Verder heeft deze gemeente het registratieformulier met informatie daarbij op de website www.haarlem.nl/verkiezingen gezet.
Ook de gemeente Gouda heeft, in januari 2019, de niet-Nederlandse EU-burgers (die nog niet geregistreerd waren) aangeschreven. Begin maart 2019 is volgens de gemeente nog een aanschrijving verzonden aan niet-Nederlandse EU-burgers die zich na januari in de gemeente hebben ingeschreven. Daarna heeft deze gemeente personen die zich in de gemeente kwamen inschrijven, aan het loket gevraagd of men zich wilde registreren. Dat heeft de gemeente gedaan tot de dag van kandidaatstelling, in casu 9 april 2019.
Van de gemeente Heerlen is vernomen dat in tegenstelling tot eerdere verkiezingen de niet-Nederlandse EU-burgers kiezers niet persoonlijk door de gemeente zijn aangeschreven. Het beleid van de gemeente is er op gericht burgers steeds meer via internet te informeren. De informatie over de registratie is daarom nu alleen via het internet bekend gemaakt. Het registratieformulier was te downloaden.
De gemeente Roermond heeft de niet-Nederlandse EU-burgers niet persoonlijk aangeschreven. De belangrijkste redenen die de gemeente daarvoor noemt zijn de kosten van het aanschrijven en het feit dat de meeste niet-Nederlandse EU-burgers die zich in Roermond vestigen, afkomstig zijn uit Oostelijke EU-lidstaten en de Engelse, Duitse of Franse taal niet machtig zijn.
De gemeente heeft op 29 januari 2019 alle relevante informatie met betrekking tot de Europese Verkiezingen op de gemeentelijke website gepubliceerd, inclusief informatie met betrekking tot de registratie van niet-Nederlandse EU-burgers. Het registratieformulier was te downloaden van de website van de gemeente Roermond. Daarenboven is dezelfde informatie in het (wekelijkse) huis-aan-huisblad «Via Roermond» geplaatst en via Facebook en Twitter beschikbaar gesteld.
De gemeente Amersfoort heeft al zijn niet-Nederlandse EU-burgers, op 14 januari 2019, aangeschreven en in de brief gewezen op het formulier dat gebruikt kon worden voor registratie. Deze gemeente bericht verder dat bij elke vestiging van een EU-burger in Amersfoort aan betrokkene wordt gevraagd of hij/zij zich wil registreren.
Heeft u goed zicht op de manier waarop niet-Nederlandse EU-burgers door gemeenten geïnformeerd werden over de noodzaak voor 9 april een verzoek tot registratie in te dienen? Zo nee, waarom niet?
Het is staand kabinetsbeleid dat elke verkiezing wordt geëvalueerd. Ook ten behoeve van de evaluatie van de verkiezing van de leden van het Europees parlement laat ik een enquête houden onder de gemeenten. In deze enquête zijn ook vragen opgenomen over het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers. De gestelde vragen luiden als volgt:
Ik zal de Tweede Kamer informeren over de antwoorden die de gemeenten op deze vragen hebben gegeven en dan ook aangeven of ik reden zie voor nadere actie voor de volgende verkiezing van de leden van het Europees parlement in 2024.
Vindt u dat gemeenten zich voldoende hebben ingespannen niet-Nederlandse EU-burgers op de hoogte te stellen van de noodzaak voor 9 april een verzoek tot registratie in te dienen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u zich in de toekomst inspannen zodat niet-Nederlandse EU-burgers bij lokale en EP-verkiezingen beter op de hoogte zijn van de noodzaak uiterlijk op de dag van de kandidaatstelling een verzoek tot registratie bij de gemeente in te dienen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ''Helft vrouwelijke journalisten heeft met bedreigingen te maken' NRC checkt' |
|
Joost Sneller (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht ««Helft vrouwelijke journalisten heeft met bedreigingen te maken» NRC checkt»?1
Ja
Bent u bekend met de conclusie uit het onderzoek Een onveilig klimaat2 door Marjolein Odekerken en Laura Das, waarin wordt gesteld dat bijna de helft van het aantal vrouwelijke journalisten te maken heeft gehad met bedreigingen of geweld in het kader van hun werk? Hoe duidt u deze conclusie?
Ik ben bekend met de conclusies uit het aangehaalde onderzoek. Bedreigingen, intimidaties en (gewelds)incidenten zijn onacceptabel. Voor journalisten, ongeacht hun geslacht, achtergrond of arbeidsmarktpositie, geldt dat in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in de vertegenwoordiging van het vrije woord. Het is onaanvaardbaar dat journalisten die hun werk uitvoeren, belemmerd worden in de uitvoering hiervan door de acties van anderen.
Hoe duidt u voorts de conclusie dat met name freelancers en/of journalisten met een migratieachtergrond kwetsbaar zijn en te maken te krijgen met bedreigingen, intimidaties of geweld in het kader van hun werk? Deelt u de zorgen dat deze bedreigingen de persvrijheid van deze groepen specifiek belemmert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de aanbevelingen van Dr. Odekerken en Dr. Brenninkmeijer voortvloeiend uit het bovengenoemde onderzoek?3 Hoe duidt u deze aanbevelingen?
In reactie op de (beknopte) aanbevelingen zoals deze recent zijn gepubliceerd, kan ik u meegeven dat deze in lijn zijn met eerdere aanbevelingen die Dr. Odekerken en Prof. dr. Brenninkmeijer hebben gedaan naar aanleiding van hun onderzoek «Een dreigend klimaat».4 Deze aanbevelingen hebben geresulteerd in de oprichting van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten en het op 19 juli 2018 door de Stuurgroep gesloten «Akkoord Stuurgroep Agressie en geweld tegen journalisten»5, waarin diverse maatregelen zijn aangekondigd om de positie van journalisten tegen geweld en agressie te versterken.
Zo zijn er in het akkoord maatregelen opgenomen die bijdragen aan de bescherming van journalisten, zoals trainingen over juridische mogelijkheden en het opvangen van slachtoffers in de eigen organisatie door middel van bijvoorbeeld psychische hulp. Andere maatregelen zijn gericht op het stimuleren van het doen van aangifte, zoals normstelling, standaardisering, mede namens het slachtoffer aangifte doen als werkgever/opdrachtgever en het onderhouden van de contacten met politie en justitie namens het slachtoffer.
In het akkoord zijn ook afspraken opgenomen die journalisten een speciale positie geven als er sprake is van agressie of een geweldsdelict. Zo is bijvoorbeeld afgesproken dat politie en OM prioriteit zullen geven aan opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen journalisten.
Als er geen weerstand geboden kan worden door de journalist of de werkgever tegen een dreiging, kan het lokaal bevoegd gezag onder de werking van het Stelsel Bewaken en Beveiligen maatregelen nemen. Zij doet dit altijd op basis van dreiging en risico.
Deze en andere onderdelen van het akkoord worden verder uitgewerkt in het project «PersVeilig». Op 1 april jl. is de website van het project met een meldpunt voor bedreigde journalisten gelanceerd. Daarnaast is per 1 april jl. in de OM-aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen (2019A003) een paragraaf opgenomen over de mogelijkheid om hogere straffen te eisen bij agressie of geweld tegen journalisten.
Bovengenoemde maatregelen zijn gericht op de brede journalistieke doelgroep. In de brief van 12 juni 2018 die door de Minister van JenV mede namens mij is verstuurd aan uw Kamer, wordt aangegeven dat het aspect van bedreiging specifiek gericht op vrouwelijke journalisten en journalisten met een migratieachtergrond onder de aandacht van de Stuurgroep gebracht zou worden.6 Ik heb via de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) vernomen dat dit onderwerp binnen de Stuurgroep de aandacht heeft. In het Veiligheidsplan voor de Nederlandse media dat op verzoek van de Stuurgroep op dit moment wordt ontwikkeld en in het najaar zal worden gepubliceerd, wordt uitgebreid de kwetsbare positie van vrouwelijke journalisten en journalisten uit minderheidsgroepen behandeld. De kwetsbare positie van freelance journalisten wordt daarin ook belicht. Een concrete uitwerking van het specifieke beleid binnen het Veiligheidsplan en de te ontwikkelen trainingen, gericht op genoemde groepen, zal in het najaar als onderdeel van de totaalaanpak van de Stuurgroep gepresenteerd worden.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen er al bestaan om persveiligheid in het algemeen te waarborgen? Zijn daarvan maatregelen specifiek gericht op vrouwelijke journalisten, freelancers en/of journalisten met een migratieachtergrond? Op welke wijze komt deze problematiek aan bod binnen de Stuurgroep Geweld en Agressie tegen Journalisten?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er geen maatregelen bestaan of geen extra inzet wordt gepleegd om persveiligheid voor specifiek vrouwelijke journalisten, freelancers en/of journalisten met een migratieachtergrond te waarborgen, bent u bereid dit aspect specifiek toe te voegen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Top politieschool moet weg wegens gebrek aan chemie’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Top politieschool moet weg wegens gebrek aan chemie»?1
Ja.
Op welke wijze bent u in gesprek geweest met de korpsleiding van de politie en de top van de Politieacademie om deze problemen aan te kaarten en aan te pakken? Waarom heeft u besloten uiteindelijk op deze wijze te handelen?
Na het publiceren van het rapport van ABDTOPConsult «Samen werken aan goed politieonderwijs en -onderzoek'2 heeft de directeur van de Politieacademie zelf mijn departement geïnformeerd over problemen binnen het directieteam van de Politieacademie. In overleg met de directeur van de Politieacademie en de korpsleiding is besloten ABDTOPConsult te vragen een snelle analyse hiernaar uit te voeren en te adviseren over te nemen stappen. Naar aanleiding van deze analyse hebben mijn ministerie, de korpsleiding en de directie van de Politieacademie overleg gevoerd. Naar aanleiding van dat overleg heeft de directeur van de Politieacademie besloten zijn aanstellingstermijn niet te verlengen en te blijven tot er een opvolger is. Tot die tijd blijft hij in functie.
Het hoofd bedrijfsvoering van de Politieacademie, waarvoor de korpsleiding verantwoordelijkheid draagt voor benoeming en ontslag, heeft na overleg, met de korpsleiding haar taken neergelegd. Het hoofd bedrijfsvoering is inmiddels opgevolgd door een interim hoofd bedrijfsvoering.
Bij de selectie van het nieuwe hoofd Bedrijfsvoering en de nieuwe directeur van de PA zal de teamsamenstelling uitdrukkelijk worden meegewogen. De ondernemingsraad van de Politieacademie en de overige leden van het managementteam van de Politieacademie zullen bij het opstellen van het profiel en de selectie worden betrokken.
Kunt u nader toelichten wat wordt bedoeld met onvoldoende chemie tussen de betrokken bestuurders? Hoe gaat u zorgen dat tussen de nieuwe bestuurders wel voldoende chemie bestaat?
Zie antwoord vraag 2.
Is al duidelijk wie het werk gaat overnemen van de bestuurders die nu moeten vertrekken? Per wanneer starten de nieuwe bestuurders? Worden opnieuw twee bestuurders aangesteld of meerdere? Wat is uw overweging daarbij? Wordt een sollicitatieprocedure gestart? Zo ja, worden de posities ook extern opengesteld?
Er is een interim hoofd bedrijfsvoering benoemd met ruime ervaring binnen de politie, zowel in de operatiën als in de bedrijfsvoering. Hij is medio juni met zijn werkzaamheden gestart en zal deze functie tot eind 2019 vervullen.
De directeur van de Politieacademie zal zijn functie blijven vervullen tot zijn opvolger is aangetreden. In de komende periode wordt, samen met de ABD, de wervingsprocedure gestart voor de functie van directeur. Bij deze procedure worden ook externe kandidaten meegenomen. De verwachting is dat voor het einde van het jaar in opvolging van de directeur kan worden voorzien.
Er worden geen extra bestuursleden aangesteld. De wet gaat uit van een directeur en een plaatsvervanger. Vanuit de politie is daar een hoofd bedrijfsvoering aan toegevoegd. Ik zie geen noodzaak om hier verandering in aan te brengen.
Hoe wordt gezorgd dat de aspirant-agenten van de Politieacademie zo min mogelijk hinder ervaren van deze bestuurderswisseling?
Om de continuïteit van de besturing van de Politieacademie te borgen blijft de directeur in functie totdat in zijn opvolging is voorzien.
Welke veranderingen verwacht u op korte en middellange termijn naar aanleiding van deze bestuurderswisseling? Hoe gaat u specifiek zorgen (in samenwerking met de korpsleiding) dat «de onder druk staande belastbaarheid en veiligheid van collega’s», waar in een anonieme brief over wordt gesproken, wordt verbeterd?
Ik verwacht dat de verbetermaatregelen naar aanleiding van het rapport «Samen werken aan goed politieonderwijs en -onderzoek» en de veranderingen bij de top van de Politieacademie zullen leiden tot een meer integrale besturing en aansturing van de Politieacademie.
Docenten van de locatie Amsterdam van de Politieacademie hebben een brief gestuurd aan de korpsleiding. Naar aanleiding daarvan heeft de directeur van de Politieacademie gesprekken gevoerd met de docenten van al de zes opleidingslocaties. Uit deze gesprekken is naar voren gekomen dat de werkdruk bij de docenten vanwege de verhoogde instroom hoog is. Aan de verdeling van de docenten over de verschillende opleidingslocaties van de Politieacademie liggen ratio’s ten grondslag. De directie van de Politieacademie zal bekijken of de huidige ratio’s nog voldoen of dat zij bijgesteld moeten worden. Eveneens worden, in samenspraak met de docenten, de mogelijkheden bekeken om meer balans aan te brengen in het curriculum van de Allround Politiemedewerker.
Om de groei van de instroom van aspiranten op te vangen, hebben mijn ministerie, de korpsleiding en de Politieacademie afgesproken dat er extra docenten komen. De Politieacademie krijgt er 2 miljoen euro, oplopend naar structureel 16 miljoen euro in 2022, extra bij zodat zij extra docenten kan aannemen en de huisvesting eind 2019 uit kan breiden met een tijdelijke extra locatie in Leusden. Het is de bedoeling om in 2020 besluitvorming te laten plaatsvinden over een permanente zevende locatie.
In hoeverre is op dit moment sprake van een achterstand in het aantal agenten dat in de opleiding zit, gelet op de uitstroom van de komende jaren? Zo ja, hoe zorgt u dat deze achterstand zoveel mogelijk wordt ingelopen?
Er is mij op dit moment niet bekend dat er sprake zou zijn van een achterstand van het aantal agenten dat in de opleiding zit, gelet op de uitstroom van de komende jaren. De werving van hoger opgeleide specialisten zoals personeel met cyber en digitale expertise, is in de huidige krappe arbeidsmarkt een uitdaging.
Bent u van mening dat de opleidingen op de Politieacademie voldoende aantrekkelijk zijn om de komende zeven jaar 17.000 nieuwe agenten te werven? Ziet u nog ruimte voor verbeteringen? Zo ja, welke en hoe gaat u deze bewerkstelligen? Hoe voorkomt u daarbij een verlies aan kwaliteitsniveau van de aspirant-agenten, bijvoorbeeld betreffende het opleidingsniveau?
De instroom van aspiranten was in 2018 fors hoger dan in 2017. De interesse voor de opleidingen van de Politieacademie is en blijft hoog. Ik ga er van uit dat de opleidingen van de Politieacademie voldoende aantrekkelijk zijn en de komende jaren zullen blijven. Het is helder dat een verhoogde instroom van aspirant agenten niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de opleidingen. Bij de werving en selectie van de nieuwe agenten worden de eisen die aan de aspiranten gesteld gehandhaafd. Voor de verhoogde instroom van aspiranten is extra geld ter beschikking gesteld voor het uitbreiden van het aantal docenten en het uitbreiden van de opleidingslocaties. Daarnaast zal de Politieacademie de komende jaren nader invulling geven aan een flexibel onderwijsconcept. Aan het kwaliteitsniveau van de politiemensen worden geen concessies gedaan.
Wanneer kan de Politieacademie de eerste extra docenten verwachten? Hoeveel extra studenten kan de Politieacademie hierdoor ontvangen, per wanneer en op welke locaties?
Omdat de instroom al in 2018 verhoogd is zijn er eind 2017 25 extra docenten aangetrokken. Vanaf 2018 is gestart met de werving van nog eens 25 fte extra docenten en enkele ondersteuners die vanaf 2019 worden ingezet ten behoeve van de grotere instroom van studenten. In 2019 start de werving van 32 fte docenten en enkele ondersteuners voor 2020. Het gaat voor het grootste gedeelte om docenten met een politieachtergrond. Deze worden aangevuld met reguliere docenten voor de algemene vakken (Beroepstaalvaardigheid, Engels en/of Sociale Vaardigheden). Om de verhoogde instroom van aspiranten op te vangen komen er in de jaren 2018–2024 in totaal circa 150 docenten bij. Docenten en overige medewerkers zijn in principe op alle locaties van de Politieacademie inzetbaar. Eind 2019 zal de Politieacademie een tijdelijke locatie in Leusden betrekken.
Het bericht ‘Vrijwillige brandweer onder druk: 'Geluk als we met zes man uitrukken'’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Vrijwillige brandweer onder druk: «Geluk als we met zes man uitrukken»»?1
Ja.
Deelt u de mening van de brandweer Nederland dat het huidige bestel qua menskracht de grens heeft bereikt? Zo nee, waarom niet?
Nee; dat vind ik te sterk uitgedrukt. Van een «grote leegloop» bij de (vrijwillige) brandweer is geen sprake. Ook de cijfers van het CBS tonen dit niet aan2. Wel krijg ik uit veiligheidsregio’s signalen dat er met name overdag sprake is van een beperktere beschikbaarheid van vrijwilligers. De situatie verschilt van regio tot regio.
Op welke manier ondersteunt u brandweer Nederland en de lokale brandweerkorpsen in het aantrekken van extra vrijwilligers?
Het Veiligheidsberaad is vorig jaar het programma Vrijwilligheid gestart waarin mijn ministerie participeert. Via dat programma worden onder meer ervaringen tussen regio’s uitgewisseld over manieren vrijwilligers aan te trekken, wordt bezien hoe in andere sectoren met vrijwilligheid wordt omgegaan, en wordt ook naar de situatie in andere landen gekeken. Ik steun ook onderzoek naar alternatieven op het gebied van taak- en inzetdifferentiatie om te zien of deze kunnen bijdragen aan effectieve en betaalbare brandweerzorg.
Wat vindt u van de oplossing van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, die aspirant brandvrijwilligers voorrang geven op een huurwoning? Zou u deze oplossing ook willen uitbreiden naar andere gemeenten? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur van een veiligheidsregio is de werkgever van het personeel van de veiligheidsregio en daarmee ook van de brandweerlieden. Het staat gemeentes vrij brandweervrijwilligers extra faciliteiten te bieden. In het programma Vrijwilligheid worden tussen veiligheidsregio’s ideeën en initiatieven gedeeld met het oog op een toereikende beschikbaarheid van vrijwilligers bij de brandweer. Ik zal de oplossing van de gemeente Utrechtse Heuvelrug in het programma onder de aandacht brengen.
Welke andere oplossingen ziet u teneinde het aantal vrijwillige brandweermensen op peil te houden, en ook specifiek in regio’s waar veel sprake is van krimp en vergrijzing?
Binnen het programma Vrijwilligheid wordt onderzoek gedaan hoe een betere aansluiting kan worden gerealiseerd tussen behoefte aan en aanbod van vrijwilligers. Daarbij wordt ook onderscheid gemaakt tussen oplossingen voor de korte en de lange termijn. Mijn ministerie is bij dat programma betrokken.
Hoeveel acute problemen zijn er al ontstaan door een gebrek aan vrijwilligers? Wat voor aard waren deze problemen? Wat doet u teneinde deze acute problemen zoveel mogelijk te voorkomen? Welke rol ziet u hierbij voor u zelf als stelselverantwoordelijke?
Ik beschik niet over een overzicht van acute problemen als gevolg van een gebrek aan vrijwilligers. De Inspectie Justitie en Veiligheid en het Instituut Fysieke Veiligheid beschikken daar evenmin over. In het kader van het programma Vrijwilligheid onderzoeken veiligheidsregio’s en mijn ministerie de achter de verminderde beschikbaarheid liggende factoren en zoeken we naar oplossingen.
Hoe zorgt u ervoor dat de brandweer dezelfde kwaliteit aan veiligheid kan blijven bieden, gelet op de afname van het aantal vrijwilligers?
Mij hebben tot op heden geen signalen bereikt vanuit de veiligheidsregio’s dat er sprake is van een dusdanige afname van het aantal vrijwilligers bij de brandweer dat de veiligheid in geding is. Wel krijg ik van veiligheidsregio’s signalen dat er met name overdag sprake is van een beperktere beschikbaarheid van vrijwilligers. Daaraan wordt door het Veiligheidsberaad in het programma Vrijwilligheid aandacht besteed. Dit programma wordt door mij financieel ondersteund. Om dezelfde kwaliteit aan veiligheid te kunnen blijven bieden, is het wel noodzakelijk dat oplossingen worden gevonden voor de beschikbaarheid overdag van vrijwilligers.
Hoe wordt er voor gezorgd dat het gat, dat ontstaat door het aantal brandweermensen dat binnenkort met pensioen gaat, voldoende wordt opgevangen?
Het effect van brandweermensen die binnenkort met pensioen gaan, verschilt van veiligheidsregio tot veiligheidsregio. Het is primair aan het bestuur van een veiligheidsregio, de werkgever van de brandweermensen, tijdig zorg te dragen voor een toereikende personele capaciteit. Het betreft bij de brandweer zowel de beroeps als de vrijwilligers. Gezien de duur van de vereiste opleiding is tijdige werving een belangrijk aspect. Daarnaast is het van belang om onderzoek te doen naar alternatieven op het gebied van taak- en inzetdifferentiatie.
Hoe ziet u de toekomst van het personeel van de brandweer voor zich, mocht het op termijn niet meer lukken voldoende vrijwilligers te werven voor de brandweer?
Sinds jaar en dag zijn de vrijwilligers een dragende pijler van de brandweerzorg in Nederland. Ik hecht zeer aan de inzet van brandweervrijwilligers. Lukt het niet voldoende vrijwilligers aan te trekken dan kunnen alternatieve bedrijfsmodellen worden overwogen waaronder de inschakeling van meer beroeps. Dit al dan niet in combinatie met nieuwe vormen van taak- en inzetdifferentiatie. Ook in de nadere uitwerking van de discussie over de rechtspositie van de brandweervrijwilligers kan dat aan de orde komen.3
Met welke partners in welke landen is men in gesprek en tot welke eerste inzichten heeft dit geleid? Ligt de focus met name op de buurlanden, de Benelux en/of de Europese Unie? Is er ook nagedacht over poolen en sharen met vrijwillige brandweerkorpsen in België en Duitsland? Zo ja, waar heeft dit tot nu toe tot geleid?2
Een onderdeel van het programma Vrijwilligheid is een internationale oriëntatie. In dat verband hebben in april jl. experts uit 15 Europese landen informatie over brandweervrijwilligers uitgewisseld. Dit wordt vervolgd met een verdiepend onderzoek. Duidelijk is dat onder de vlag van brandweervrijwilliger grote verschillen zijn te onderkennen met betrekking tot opleidingseisen, oefeneisen en ook wat betreft inzet.
In de landsgrensregio’s zijn al diverse samenwerkingsvormen tot stand gebracht. Genoemd kunnen onder andere worden de veiligheidsregio’s Zeeland, Midden-West Brabant, Twente en Zuid Limburg.
Bent u van mening dat het voldoende aantrekkelijk is brandweervrijwilliger te zijn of worden? Welke verbeteringen ziet u hiervoor?
Ja. Wel zijn er regionale verschillen waar te nemen. Het aantal brandweervrijwilligers is daarbij niet het grootste probleem. Het gaat om de beschikbaarheid overdag waarbij een grotere afstand tussen woon- en werkplaats een belangrijke factor is. In het programma Vrijwilligheid wordt nader onderzoek gedaan om te bepalen op welke wijze hierop kan worden ingespeeld.
Hoe verhoudt zich volgens u de afname van het aantal vrijwilligers ten opzichte van de gewijzigde rechtspositie van brandweervrijwilligers?
De rechtspositie van de brandweervrijwilligers is recent niet gewijzigd. Ik zie dan ook geen relatie met een eventuele wijziging in het aantal brandweervrijwilligers.
In hoeverre hebben de brandweerkorpsen nu voldoende menskracht in huis teneinde uit te kunnen rukken bij bos- en bermbranden, zoals bijvoorbeeld nodig was tijdens de zomer van 2018?
Bij de bestrijding van natuurbranden kunnen de veiligheidsregio´s zo nodig een beroep doen op interregionale en landelijke bijstand. Die samenwerking zal ook dit jaar weer essentieel zijn als vergelijkbare omstandigheden zich voordoen. Het is de taak van de veiligheidsregio’s deze brandrisico’s in afstemming met aanpalende regio’s in beeld te brengen en daarop gebaseerde capaciteit beschikbaar te hebben.
Het bericht ‘Amper beleid bij forse groei buurtpreventie door burgers’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Amper beleid bij forse groei buurtpreventie door burgers»?1
Ja.
Klopt het dat ongeveer 700 patrouillerende teams en 3.500 buurtapps actief zijn in Nederland? Kunt u inzicht geven in de exacte aantallen van patrouillerende teams en buurtapps in Nederland?2
Volgens het rapport « De burger kijkt mee» zijn er 653 actieve lopende teams geregistreerd en 2.939 buurtapp-groepen.3 Andere bronnen noemen andere aantallen,4 die ik niet kan verifiëren. Ik heb geen aanvullende cijfers over aantallen buurtpreventiegroepen dan wel buurtapp-groepen, omdat dit niet wordt geregistreerd van overheidswege.
Hoe verklaart u de toename van de inzet van buurtpreventieapps en -teams? Wat vindt u van deze toename? Acht u dit verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit het in antwoord 2 genoemde onderzoek blijkt dat een deel van de gemeenten buurtpreventie binnen hun grenzen volop stimuleren. Het rapport focust zich met name op de vraag hoe gemeenten beleidsmatig omgaan met buurtpreventie. Ik heb kennis genomen van de toename zoals geconstateerd in dit onderzoek. Burgerparticipatie is een positieve ontwikkeling maar kent ook aandachtspunten zoals beschreven in het bovengenoemde rapport.
Wat vindt u ervan dat gemeenten buurtpreventieapps en -teams stimuleren, zonder dat daarvoor een (wettelijk) kader wordt gebruikt en zonder dat in de gaten wordt gehouden wat deze apps en teams precies doen? Welke mogelijkheden ziet u om dit te verbeteren?
Het eerder genoemde onderzoek, laat een divers beeld zien over verschillende gemeenten. Sommige gemeenten stimuleren buurtpreventieapps en buurtpreventieteams, terwijl andere hier minder actief op zijn. Hoe gemeenten hiermee omgaan behoort tot het domein van het lokale veiligheidsbeleid, en zal doorgaans sterk samenhangen met lokale behoeften en omstandigheden. In zijn algemeenheid worden burgerinitiatieven lokaal positief gewaardeerd en ik deel deze positieve waardering. De opkomst van deze buurtpreventieapps en buurtpreventieteams sluit ook aan bij de ambities van de gebiedsgebonden politieinzet.
Burgers zijn, binnen de grenzen van de wet, vrij om, al dan niet in collectief verband, vorm te geven aan bescherming van hun directe leefomgeving. Zo kunnen zij behulpzaam zijn bij het vroegtijdig signaleren van «verdachte gedragingen», die mogelijk duiden op een misdrijf en bij het aandragen van bewijs. Hierbij spelen de sterk toegenomen digitale mogelijkheden een belangrijke rol, zoals het maken van foto’s van verdachte situaties met een mobiele telefoon. Ook kunnen zij als getuige van een strafbaar feit optreden en bij ontdekking op heterdaad een verdachte aanhouden en overdragen aan het bevoegd gezag. Daarbij geldt uiteraard dat burgers zich dienen te houden aan de wettelijke grenzen en dient eigenrichting, uitlokking en mogelijke vooringenomenheid te worden voorkomen. Op 4 juli jl. zond de Minister van Justitie en veiligheid u het halfjaarbericht politie. In de bijlage voortgang Ontwikkelagenda opsporing is uitgebreid ingegaan op de verdere uitvoering van de motie Van Dam en Den Boer. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen burgerhandhaving en burgeropsporing.
Deelt u de mening dat ondanks dat het goed is dat burgers meer betrokken worden bij de veiligheid in hun buurt, hiervoor wel bepaalde regels en randvoorwaarden of een landelijke richtlijn ingesteld moeten worden, om te voorkomen dat burgers zelf gaan bepalen wat wel en niet toelaatbaar is? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor en wanneer gaat u dit oppakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het in dat licht met de uitvoering van de motie van de leden Van Dam en Den Boer over landelijk beleid voor burgerinitiatieven op het vlak van handhaving en opsporing?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel incidenten zijn bij u bekend die gerelateerd zijn aan het optreden van buurtpreventieapps en/of -teams? In hoeverre kunt u hier een trend signaleren?
Ik heb geen overzicht van het aantal incidenten dat gerelateerd is aan het optreden van buurtpreventieteams. In het rapport worden enkele voorbeelden van incidenten genoemd.
Hoe schat u het risico in dat door de inzet van buurtpreventieapps en -teams de kans op etnisch profileren door burgers toeneemt? Welke maatregelen ziet u om dit zoveel mogelijk te voorkomen en/of tegen te gaan?
Het onderzoek «De burger kijkt mee» doet geen harde uitspraken over de eventuele toename van de risico's op etnisch profileren door burgers. Wel is dit iets om alert op te zijn voor diegenen die op lokaal niveau samenwerken met deze teams. Ik zal dit punt dan ook meenemen in mijn gesprek met onder andere de VNG en de Nationale Politie.
Deelt u de mening van onderzoeker Vasco Lub van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid dat het goed zou zijn als gemeenten meer trainingen gaan geven over dit onderwerp, en daarbij niet alleen aandacht schenken aan praktische zaken maar ook aan thema’s zoals etnisch profileren? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?4
Ik zal deze punten in een bespreking met de VNG aan de orde stellen en hierbij ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties betrekken.
In hoeverre ziet u een duidelijke scheiding waar buurtpreventieapps en -teams wel en niet ingezet zouden mogen worden? Zo ja, acht u het – in samenspraak met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – nodig hierover met gemeenten in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is in beeld wat het effect is van buurtpreventieapps en -teams op de vermindering van criminaliteit? Heeft u hier cijfers van? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen?
Het onderzoek doet geen harde uitspraken over een verband tussen vermindering van criminaliteit en buurtpreventie. De causaliteit hierbij is überhaupt lastig vast te stellen. In eerder onderzoek is wel geconstateerd dat WhatsApp-projecten in Tilburg hebben bijgedragen aan een significante afname van het aantal woninginbraken.7 Dit betreft onderzoek naar een specifiek delict, en doet geen uitspraken over vermindering van criminaliteit in zijn algemeenheid.
Hoe verhouden volgens u buurtpreventieapps en -teams zich tot de politie en buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) als het gaat om zorgdragen voor veiligheid in buurten? Kunt u hierbij specifiek ingaan op het geweldsmonopolie van de politie en het risico op eigenrichting waar onderzoeker Lub voor waarschuwt?
In het domein Openbare Ruimte, waar buurtpreventie de meeste raakvlakken mee heeft, is het uitgangspunt dat de boa en politie complementair hun taak uitvoeren, waarbij de boa zich richt op de aantasting van de leefbaarheid door overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden. De boa treedt in principe op in situaties zonder een te verwachten gevaarzetting. Bij geweld of dreigend geweld doet hij of zij een beroep op de politie. Het lijdt daarmee geen twijfel dat het geweldsmonopolie jegens burgers exclusief bij de politie ligt, onder gezag van de burgemeester of de officier van justitie.
Buurtpreventieteams hebben primair een signalerende functie voor bedreigingen van de veiligheid, en slechts in uitzonderlijke gevallen van het betrappen op heterdaad kan de burger zelf optreden. De werkzaamheden van de politie en boa’s gaan hand-in-hand- met de signalerende functie van buurtpreventieteams en liggen in elkaars verlengde.
Eigenrichting door burgers kan niet worden getolereerd. In het gesprek met de VNG zal ik bovenstaande aan de orde stellen.
Integriteitskwesties bij de waterschappen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Bagger in de berm, dat is niet integer»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de afgelopen vier jaar 103 integriteitskwesties speelden bij de 21 waterschappen in Nederland?
Het is te betreuren dat er zich uiteenlopende integriteitskwesties voordoen. Het positieve is dat integriteitszaken wel worden gemeld en dat er actie kan worden genomen. Bestuurders en ook ambtenaren zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de integriteit van hun handelen binnen het openbaar bestuur.
Ook de waterschappen zijn zich bewust van het belang integriteitkwesties te voorkomen. Om de waterschappen hierbij te ondersteunen heeft het Arbeidsmarkt & Ontwikkelingsfonds Waterschappen in samenwerking met de sector waterschappen de Toolbox Integriteit ontwikkeld. Deze toolbox is vorig jaar nog geactualiseerd en opnieuw onder de aandacht gebracht van ambtenaren en bestuurders (zie ook https://hrm.aenowaterschappen.nl/nl/thema/Integriteit).
Bent u het ermee eens dat de integriteit van de waterschappen in Nederland versterkt moet worden?
Het streven is het integriteitsbeleid naar een hoger plan te tillen, omwille van de kwaliteit en legitimiteit van het openbaar bestuur. Niet voor niets is openheid en integriteit een van de beginselen uit de Nederlandse code voor goed openbaar bestuur. Ik wijs de waterschappen op de bestaande en nieuwe instrumenten om integriteit blijvend onder de aandacht te brengen en houden, van zowel ambtenaren als bestuurders.
Hoe verklaart u het feit dat de waterschappen de afgelopen jaren relatief meer integriteitskwesties kenden dan provincies en gemeenten?
Uit het aangehaalde NRC-artikel en de vergelijking tussen organisaties daarin blijkt dat het gemiddelde aantal integriteitsonderzoeken per waterschap per jaar lager is ten opzichte van provincies en gemeenten.2 Blijft gehandhaafd dat elke schending er natuurlijk een teveel is.
Kunt u het grote verschil in de aantallen integriteitsonderzoeken tussen de waterschappen (waar het waterschap Amstel, Gooi en Vecht 45 zaken onderzocht, zijn er ook waterschappen die geen enkele integriteitskwestie hebben onderzocht) verklaren?
Het aantal van 45 zaken dat is opgegeven voor het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft betrekking op Waternet. Waternet is een samenwerkingsverband dat namens waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Amsterdam zorgt voor de hele waterkringloop. Bij Waternet werken ca. 1.700 medewerkers.
Dat zou het verschil kunnen verklaren voor het relatief hoge aantal zaken over 4 jaren ten opzichte van de waterschappen met gemiddeld ca. 450 medewerkers per waterschap.
Bij hoeveel van de afgeronde en nog lopende integriteitszaken bij de waterschappen werd de integriteit van een bestuurder onderzocht? Wat voor soort integriteitsschendingen betreft het in deze zaken?
Uit de informatie die de 21 waterschappen hebben aangeleverd blijkt dat 3 waterschappen een aantal integriteitsonderzoeken hebben uitgevoerd naar mogelijke integriteitsschendingen door leden van het Algemeen en/of Dagelijks Bestuur. Tevens blijkt hieruit dat daar waar schendingen zijn geconstateerd, afspraken zijn gemaakt.
Ziet u een mogelijk verband tussen integriteitsschendingen bij de waterschappen en de zogenaamde «geborgde zetels»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik leid dat niet af uit de informatie in het artikel. Voor alle bestuursleden geldt de Handreiking Integriteit politieke ambtsdragers (zie het antwoord op vraag 8).
Heeft elk waterschap in Nederland een gedragscode integriteit voor het bestuur? Zo nee, bent u bereid de ontwikkeling hiervan te stimuleren?
Op grond van artikel 33 lid 3 van de Waterschapswet moet het algemeen bestuur voor zijn leden, de leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter een gedragscode vaststellen. In 2016 heeft de gewijzigde Handreiking Integriteit politieke ambtsdragers inclusief modelgedragscode (die onder andere i.s.m. de Unie van Waterschappen is opgesteld) gezorgd voor een «herijking» van de bestaande modelgedragscode bij waterschappen3. Bij de waterschappen zullen de onlangs nieuw gekozen algemene besturen de gedragscode (opnieuw) bespreken en vaststellen.
Kunt u de voortgang schetsen van de maatregelen die u heeft genomen in het kader van de versterking van de integriteit van het lokaal bestuur (zoals toegelicht in Kamerstuk 28 844, nr. 156) en de waterschappen in het bijzonder?
De afgelopen periode heeft de versterking van de integriteit in het lokaal bestuur hoog op de agenda gestaan en dat staat het nog steeds. De aandacht hiervoor is belangrijk bij zowel de kandidaatstelling, benoeming, als tijdens de bestuursperiode. Sinds de brief met daarin acties en maatregelen ter versterking van de integriteit in het lokaal bestuur naar uw Kamer is gestuurd, is er hard gewerkt aan de totstandkoming van een aantal bestuurlijke producten die behulpzaam kunnen zijn voor de praktijk. De waterschappen zijn vanaf het begin betrokken bij de uitwerking van het pakket van acties en maatregelen.
In 2017 is de Handreiking Integriteitstoetsing kandidaten voor decentrale politieke partijen opgesteld. Deze wordt momenteel geactualiseerd.
De Handleiding basisscan integriteit voor kandidaat-bestuurders is opgesteld in de aanloop naar de provinciale en waterschapsverkiezingen. Deze handleiding is door het Ministerie van BZK op 4 maart 2019 aan de provincies, waterschappen en de BES-eilanden Bonaire en Saba gestuurd.
De waterschappen zijn vertegenwoordigd in het Netwerk Weerbaar Bestuur, waar ook veiligheid en integriteit belangrijke aandachtsgebieden zijn.
Verder is er ook aandacht voor integriteit in het inkoop- en aanbestedingsbeleid en transparantie door een open databeleid door en van de waterschappen.
Daarnaast zijn de waterschappen betrokken bij de organisatie en nemen zij actief deel aan de Dag (voor ambtenaren) en Nacht (voor bestuurders) van de Integriteit (i.s.m. CAOP, IPO en VNG).
Welke maatregelen neemt u om de handleiding basisscan integriteit daadwerkelijk onder de aandacht te brengen bij de benoeming van de nieuwe gedeputeerden en de bestuurders van de waterschappen?
Op 4 maart 2019 is de Handleiding basisscan integriteit voor kandidaat-bestuurders door de Minister van BZK officieel overhandigd aan de voorzitter van de Unie van Waterschappen, de heer Van der Sande.
Daar is (publicitaire) aandacht aan gegeven en de handleiding is onder andere aangeboden aan de waterschappen om te gebruiken in aanloop naar de benoeming van de kandidaat-bestuurders. Naast deze handleiding zijn de beschikbare instrumenten rondom bestuurlijke integriteit in den brede uitgebreid onder de aandacht gebracht van de deels nieuwe lichting waterschapsbestuurders.
In 2019 zal de handleiding overigens worden geëvalueerd waarna (digitaal) een volgende versie zal verschijnen. Ook daarmee zal gebruik en doorontwikkeling verder worden gestimuleerd. Op basis van de evaluatie zal worden bezien of nadere aanvulling of wellicht inkadering van integriteitsanalyses nodig is. Verder kan die handleiding input bieden voor de Toolbox Integriteit van het Arbeidsmarkt & Ontwikkelingsfonds Waterschappen.
Leren van geweld |
|
Monica den Boer (D66), Chris van Dam (CDA), Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «49 doden bij aanslagen op moslims Nieuw-Zeeland»?1
Ja.
Geeft deze recente zeer trieste gebeurtenis aanleiding om het bestaande beleid ten aanzien van de beveiliging van moskeeën dan wel andere kwetsbare religieuze instellingen te herzien?
Ik begrijp dat aanslagen, met welk motief dan ook gepleegd, niet alleen breed in de samenleving, maar ook specifiek bij religieuze instellingen, zoals synagogen, moskeeën en kerken, gevoelens van onveiligheid en onrust met zich meebrengen.
Veiligheidspartners monitoren de dreiging richting religieuze instellingen nauwlettend. Er zijn op dit moment geen concrete aanwijzingen dat de dreiging naar aanleiding van de aanslagen in Nieuw-Zeeland richting religieuze instellingen is verhoogd. Indien nodig worden lokaal passende maatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Ook de dreiging tegen islamitische instellingen wordt nauwlettend gemonitord. Incidenten in het buitenland, zoals de aanslagen bij de moskeeën in Nieuw Zeeland, leiden niet automatisch tot een verhoging van de dreiging tegen moskeeën (of breder religieuze instellingen) in Nederland.
Daarnaast zijn meerdere gemeenten samen met de instellingen actief om de veiligheid en weerbaarheid van gebedshuizen en andere religieuze instellingen en hun bezoekers te vergroten. Het Rijk ondersteunt deze lokale aanpak waar nodig. Op landelijk niveau worden kennisproducten ontwikkeld om religieuze instellingen, waaronder islamitische instellingen, en lokale overheden te ondersteunen. Een voorbeeld daarvan is de handreiking «Veilige Moskee». Recent is in aanvulling hierop het handboek «Veiligheid Religieuze Instellingen» ontwikkeld. In dit handboek staan concrete aanbevelingen die religieuze instellingen zelf kunnen doorvoeren en draagt bij aan het verhogen van de weerbaarheid van de instelling.
Ook staan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en politie in nauw contact met vertegenwoordigers van de religieuze gemeenschappen, waaronder moskeebestuurders, Joodse organisaties en kerkgenootschappen, om de veiligheidssituatie te bespreken en ervaringen te delen. Als sluitstuk kunnen er onder de verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag aanvullende beveiligingsmaatregelen genomen worden, als dreiging en risico daartoe aanleiding geven.
Op dit moment zie ik daarom geen aanleiding om het bestaande beleid te herzien. We blijven samen met de veiligheidspartners, de gemeenten en religieuze gemeenschappen en instellingen werken aan een samenleving waar ieder zijn godsdienst in vrijheid en veiligheid kan uitoefenen.
Ik verwijs u verder graag naar mijn brief met kenmerk 2542935 over «de veiligheid van religieuze instelleningen in Nederland» die ik op 21 maart 2019 aan uw Kamer heb toegezonden.
Bent u bereid om samen met de burgemeesters in reactie op deze vreselijke aanslag een actieve houding aan te nemen ten aanzien van moskeeën, moskeebesturen en andere relevante religieuze instellingen, juist om gevoelens van onveiligheid te verminderen of voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de dreiging richting moskeeën of andere religieuze instellingen de afgelopen weken is toegenomen dan wel afgenomen? Kunt u uitleggen waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Een oppositieleider die vastzit in een Tadzjiekse gevangenis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over een oppositieleider die vastzit in een Tadzjiekse gevangenis?1
Ja.
Kunt u (nogmaals) bevestigen dat de heer Gadojev is opgepakt door de Russische autoriteiten en nu in een Tadzjiekse gevangenis zit?
Betrokkene heeft Tadzjikistan verlaten en is teruggekeerd naar Nederland. Aan betrokkene is consulaire bijstand verleend, waar hij als houder van een Nederlands vluchtelingenpaspoort voor in aanmerking komt. Omdat Nederland geen vertegenwoordiging heeft in Tadzjikistan, is deze bijstand op Nederlands verzoek verleend door de Duitse ambassade in Doesjanbe.
Heeft Nederland naar aanleiding van dit incident contact gezocht met de Russische en/of de Tadzjiekse autoriteiten? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen kan Nederland ondernemen om te achterhalen waarom de heer Gadojev is opgepakt en om hem te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland om de heer Gadojev te helpen en te beschermen gelet op zijn vluchtelingenstatus in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken of en hoe bijstand verleend kan worden aan de heer Gadojev? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Tadzjiekse regering de heer Gadojev in zijn hoedanigheid als oppositieleider op de lijst van gezochte misdadigers van Interpol heeft gezet?
De constitutie van Interpol stelt duidelijk dat interventies van politieke, militaire, religieuze of racistische aard strikt verboden zijn. De Nederlandse regering onderschrijft deze bepalingen vanzelfsprekend volledig en stelt zich op het standpunt dat de regels waar alle deelnemende landen aan Interpol zich aan hebben verbonden, strikt moeten worden nageleefd. Ik kan echter niet speculeren over de toedracht in individuele casussen die op de Interpol-lijst staan. Het Interpol-secretariaat (IPSG) heeft de mogelijkheid om bij verzoeken tot signalering niet tot publicatie over te gaan, of gepubliceerde signaleringen in te trekken, als wordt vermoed dat deze om politieke redenen via de Interpol-kanalen worden verspreid. In de afgelopen jaren zijn aanvullende maatregelen genomen om de toets op naleving van de regels voor gegevensverwerking te versterken. Een volledige garantie kan echter niet worden gegeven. Daarom moeten zowel het IPSG als de Interpollanden daar alert op blijven. De Nederlandse politie neemt actief deel aan de bestuursorganen (Executive Committee en het Interpol European Committee) van Interpol. Tevens neemt het korps deel aan de in 2018 door de algemene jaarvergadering geactiveerde werkgroep voor de revisie van de Interpolregels voor gegevensverwerking. In al deze gremia wordt het vraagstuk t.a.v. het integer gebruik van Interpolsystemen, producten en diensten aan de orde gesteld. Ik verwijs voor de maatregelen om misbruik tegen te gaan verder naar de antwoorden van 4 maart 2019 van de Minister van Justitie en Veiligheid op de Kamervragen van het lid Den Boer2. Mensenrechten zijn een prioriteit voor de Nederlandse regering. Zowel in bilaterale gesprekken, als bijeenkomsten in multilateraal verband, komen mensenrechten regelmatig aan de orde.
Deelt u de mening dat Interpol niet bedoeld is om politieke tegenstanders uit de weg te ruimen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre kunt u landen, zoals Tadzjikistan, erop aanspreken dat zij oppositieleiders of andere critici van de autoriteiten op deze lijst plaatsten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer namen bekend die op de gezochte misdadigerslijst van Interpol staan die daar enkel staan omdat ze oppositieleider zijn of op een andere manier kritisch zijn op de autoriteiten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid dit met uw Europese collega’s te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Gouden paspoorten en visa |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Brussel: «gouden» paspoort speelt criminelen in de kaart»?1 Kent u tevens het rapport van de Europese Commissie waarin wordt gewaarschuwd voor toenemende criminaliteit nu EU-lidstaten steeds vaker paspoorten verkopen aan vermogende «investeerders»?
Ja.
Erkent u dat deze zogenaamde «gouden paspoorten» en «gouden visa» een probleem kunnen vormen voor de hele Europese Unie (EU), dan wel de Schengenzone, omdat dit het makkelijker maakt voor criminelen en terroristen zich in de gehele EU te vestigen?
Het kan een probleem zijn wanneer bij de afgifte van «gouden paspoorten» en «gouden visa» door lidstaten onvoldoende wordt getoetst op openbare orde en nationale veiligheid.
Erkent u dat ook in Nederland, het verkrijgen van een verblijfsvergunning in ruil voor investeringen, mogelijk is net als in 19 andere EU-Lidstaten, zoals de Europese Commissie beweert? Zo ja, vindt u dit wenselijk gelet op de risico’s op toenemende criminaliteit? Zo nee, wat is dan de oorzaak van de bewering van de Europese Commissie?
Nederland kent sinds 2013 een toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders; de aanvraag om een verblijfsvergunning wordt echter strikt getoetst, onder meer door voorlegging aan de Financial Intelligence Unit in zowel Nederland als in het land van herkomst van de investeerder. Dit verkleint het risico op witwassen en belastingontwijking aanzienlijk
Klopt het dat aan personen die een verblijfsvergunning bemachtigen in ruil voor investeringen geen of nauwelijks eisen worden gesteld met betrekking tot de inburgering in Nederland? Vindt u dit eerlijk en in verhouding met de eisen die worden gesteld aan migranten en vluchtelingen die op een andere manier legaal verblijf in Nederland krijgen toegekend?
Net als bij andere categorieën derdelanders die worden toegelaten vanwege hun toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie en/of samenleving, zoals arbeidsmigranten, kennismigranten en zelfstandigen geldt er voor buitenlandse investeerders geen inburgeringsplicht voor buitenlandse investeerders. Bovengenoemde migranten komen op grond van andere redenen naar Nederland dan andere migranten en vluchtelingen en het is dan ook niet oneerlijk om andere eisen te stellen.
Deelt u de mening dat het verkrijgen van een EU-paspoort of verblijfsvergunning door een flinke investering te doen in een EU-lidstaat, niet thuishoort in de EU? Zo ja, wat voor stappen gaat u ondernemen teneinde dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Ik wil in dit antwoord onderscheid maken tussen het verkrijgen van de nationaliteit en van een verblijfsvergunning.
Op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen bepaalt elke Staat ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze nationale wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan. In Nederland wordt het verkrijgen van een nationaliteit niet gezien als een goed dat gekocht kan worden.
Wat betreft het verstrekken van een verblijfsvergunning is het kabinet van mening dat die kan worden verstrekt aan vreemdelingen die een toegevoegde waarde hebben voor de Nederlandse samenleving. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld economische, culturele of sportieve waarde. Een investering kan een voldoende toegevoegde economische waarde vertegenwoordigen, die het afgeven van een verblijfsvergunning rechtvaardigt.
Overweegt het kabinet, of een van de bewindspersonen, het uitgeven van een verblijfsvergunning af te schaffen waarmee personen in ruil voor een investering zich tijdelijk kunnen vestigen in Nederland of een andere EU-lidstaat? Zo ja, wanneer verwacht u de Kamer hierover in kennis te stellen? Zo nee, bent u bereid dit gezamenlijk, eventueel met een aantal bewindspersonen aan te pakken?
De evaluatie van de Wet modern migratiebeleid wordt naar verwachting in het tweede kwartaal van 2019 afgerond. Op basis van deze evaluatie kan te zijner tijd worden beoordeeld of het wenselijk is dat toelatingsregelingen worden aangepast. De toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders is een van die regelingen.
Bent u tevens bereid met uw Europese collega’s in gesprek te gaan om gezamenlijk af te spreken te stoppen met het verstrekken van «gouden visa» en «gouden paspoorten»?
De Europese Commissie heeft aangegeven dit onderwerp nauwgezet te monitoren op mogelijke risico’s en op verenigbaarheid met het EU-recht. Hiervoor zal onder meer een expertgroep worden opgezet. In dat kader zal Nederland deelnemen aan de discussie op EU-niveau over dit onderwerp.
Kunt u de Kamer de beantwoording van deze schriftelijke vragen doen toekomen voorafgaand aan het algemeen overleg eID/paspoorten op 31 januari 2019?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.