Het onderzoek waaruit blijkt dat ijzerhoudend grondwater fosfaat in landbouwgebieden minder schadelijk maakt |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het proefschrift van dr. Van der Grift, waaruit blijkt dat ijzerhoudend grondwater in landbouwgebieden ervoor zorgt dat meer dan de helft van het fosfaat gebonden wordt en geen bijdrage levert aan eutrofiëring?1
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van het proefschrift van de heer dr. Van der Grift.
Is de veronderstelling juist dat fosfaatbemesting in stroomgebieden met ijzerhoudende kwel veel minder invloed heeft dan gedacht op het halen van de waterkwaliteitsdoelen, vanwege de onderschatting van het aandeel ijzer-gebonden fosfaat?
De waterkwaliteitsdoelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn gebaseerd op waarnemingen van biologische variabelen, zoals algen en waterplanten. Doelen voor nutriënten worden afgeleid door een relatie te leggen tussen waarnemingen van biologische variabelen en waarnemingen van nutriënten. Hierbij zijn ook situaties meegenomen waarbij er sprake was van ijzerhoudende kwel, waardoor er bij normstelling geen sprake is van een onderschatting van het aandeel ijzergebonden fosfaat. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Is voor bepaalde gebieden of waterlichamen bijstelling van de Kaderrichtlijn Water (KRW)-normen voor de fosfaatconcentratie in het oppervlaktewater nodig nu de biobeschikbaarheid van fosfaat door ijzerhoudende kwel veel minder groot is dan gedacht?
Waterbeheerders kunnen op grond van nieuwe wetenschappelijke inzichten waterkwaliteitsdoelen voor de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 bijstellen.
Is de veronderstelling juist dat in het STONE-model nog geen rekening gehouden wordt met het grote aandeel ijzer-gebonden fosfaat in gebieden met ijzerhoudende kwel en dat het model derhalve voor die gebieden een vertekend beeld geeft? Wat betekent dat voor de berekeningen in het kader van het mestbeleid?
Het STONE-model berekent de uitspoeling van fosfaat uit landbouwgronden naar oppervlaktewater. Dit is vervolgens input voor modellen, zoals de KRW-verkenner, die het effect van die uitspoeling in het oppervlaktewater berekenen waarbij vastlegging van fosfaat wordt meegenomen. Met het oog op de vaststelling van de 3e generatie stroomgebiedbeheerplannen en het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn in december 2021, worden nieuwe inzichten ten aanzien van de vastlegging van fosfaat door ijzerrijke kwel meegenomen in de actualisatie van deze waterkwaliteitsmodellen.
De evaluatie van de Meststoffenwet 2016 leert dat het effect van fosfaatgebruiksnormen op de verbetering van oppervlaktewaterkwaliteit beperkt is door o.a. de grote voorraden fosfaat in de bodem en dat dit daarom een kwestie van lange adem is. Dit algemene beeld verandert niet met het onderzoek van dr. Van der Grift.
Deelt u de mening dat de regionale verschillen in fosfaatbinding door ijzerhoudende kwel pleiten voor een gebiedsgerichte benadering in het mestbeleid?
Het mestbeleid richt zich, conform de Meststoffenwet en de EU Nitraatrichtlijn, allereerst op goede landbouwpraktijk door het bereiken van evenwichtsbemesting met inachtneming van de fosfaatstatus van de bodem, inclusief specifieke normen voor fosfaatfixerende bodems. De gevolgen van uitspoeling van niet effectief voor landbouwproductie benut fosfaat naar oppervlaktewater kunnen met ijzerrijke kwel echter wel anders zijn dan zonder. Dit is een aandachtspunt voor de regionale analyses die momenteel in het kader van de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater worden uitgevoerd.
Neemt u het feit dat sloten in gebieden met ijzerhoudende kwel veel meer fosfaat binden dan gedacht mee bij de uitwerking van het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat, zoals aangegeven is bij de beantwoording van vraag 5, het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn zich allereerst richt op het realiseren van goede landbouwpraktijk, waarbij met bemesting gegeven fosfaat (een nutriënt is waarvan de beschikbaarheid als grondstof op wereldschaal steeds schaarser wordt) en de fosfaatvoorraad in de bodem zo optimaal mogelijk benut worden voor gewasproductie.
Stelt u de Europese Commissie op de hoogte van de resultaten van het genoemde onderzoek, inclusief de gevolgtrekking dat fosfaatbemesting minder invloed heeft op de waterkwaliteit dan gedacht?
Nieuwe wetenschappelijke inzichten worden, uitgaande van goede landbouwpraktijk en gestelde milieukundige doelen, meegenomen in gesprekken met de Europese Commissie over de invulling van het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn met betrekking tot fosfaat in oppervlaktewater.
Is de veronderstelling juist dat voor boerensloten en landbouwspecifiek oppervlaktewater in het kader van de Nitraatrichtlijn (bijlage I) alleen toetsing van de waterkwaliteit aan de 50 mg nitraat/L norm verplicht is en niet aan eventuele afgeleide KRW-normen? Hoe wordt dit richting de Europese Commissie gepresenteerd?
Bij de toetsing van boerensloten en landbouwspecifieke oppervlaktewateren, die niet als KRW-waterlichaam zijn aangemeld, kan niet alleen worden volstaan met een toetsing aan de norm van 50 milligram nitraat/l. Bezien wordt of het water uit een boerensloot van invloed is op een benedenstrooms gelegen KRW-waterlichaam en of er maatregelen beschikbaar en haalbaar zijn om die invloed te beperken, zodat doelen in het benedenstrooms gelegen KRW-waterlichaam kunnen worden behaald.
Richting de Europese Commissie rapporteert Nederland voor de Kaderrichtlijn Water alleen over de KRW-waterlichamen en de verschillende bronnen die daar direct of indirect op van invloed zijn. Omdat de Nitraatrichtlijn zich ook richt op het tegengaan van eutrofiëring door verontreiniging uit agrarische bronnen, vereist de Europese Commissie dat lidstaten hierover rapporteren. In de daarvoor opgestelde rapporten (Kamerstuk 33 037, nr. 179 (2016) en het addendum hierop (2017), Kamerstuk 33 037, nr. 217) hanteert Nederland in lijn met de Kaderrichtlijn Water Chlorofyl-a in microgram/l als indicator voor eutrofiëring. In genoemde rapporten is dit weergegeven voor a) KRW-waterlichamen in rijkswateren, b) KRW-waterlichamen in regionale wateren en c) landbouwspecifieke wateren (waar de invloed van niet-landbouwbronnen, ingelaten water, kwel, etc. zo gering mogelijk is).
Is de veronderstelling juist dat ook voor de Kaderrichtlijn Water toetsing van de waterkwaliteit van boerensloten en landbouwspecifiek oppervlaktewater aan afgeleide KRW-normen niet verplicht is? Waarom wordt deze toetsing wel gedaan en meegenomen in rapportages?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn voorzien op 29 juni a.s.?
U ontvangt de antwoorden bij deze.
Klopt het dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven de beoordelingssystematiek van de Positieflijst voor zoogdieren 2015 als ondeugdelijk heeft verklaard?1
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik naar mijn brief van 22 juni 2017 (Kamerstuk 31 389, nr. 153).
Klopt het dat het verbod op het houden van muntjaks en mazama’s, dat door het College is vernietigd, nog steeds als geldend gepubliceerd staat? Zo ja, waarom?
De uitspraak van het College herroept het oorspronkelijk besluit om de muntjaks en de mazama’s niet aan te wijzen. Hierdoor vallen met onmiddellijke ingang beide diersoorten automatisch weer onder het overgangsbeleid en mogen deze gehouden worden totdat zij zijn beoordeeld. De aanpassing van de regelgeving is in gang gezet.
Klopt het dat tijdens de procedure beschreven bij vraag 1 een nieuwe beoordeling is uitgevoerd over circa 300 zoogdiersoorten, waaronder een deel van de soorten die al voor de eerste lijst beoordeeld waren? Zo ja, waarom heeft deze tweede beoordeling plaatsgevonden en waarom is er niet gewacht op de uitspraak van het College?
Dat is juist. Bij de invoering van de positieflijst in februari 2015 was de inventarisatie van alle in Nederland aantoonbaar gehouden zoogdiersoorten nog niet afgerond. Derhalve was het nog niet mogelijk om alle zoogdiersoorten te beoordelen ten behoeve van plaatsing op de positieflijst. In oktober 2016 is in tabel 4 van bijlage 2 van de Regeling houders van dieren de volledige inventarisatie vastgesteld van de diersoorten die aantoonbaar in Nederland werden gehouden op 1 februari 2015. Van de in tabel 4 opgenomen diersoorten waren per 1 februari 2015 100 diersoorten beoordeeld. In verband met de nadien aangescherpte systematiek zijn alle, dus inclusief de al beoordeelde diersoorten, in Nederland gehouden diersoorten beoordeeld in de loop van 2016. Er was op dat moment geen aanleiding om te verwachten dat een van de procedures bij het CBb zou leiden tot een vonnis dat van invloed zou kunnen zijn op die beoordeling. Derhalve was er geen reden om te wachten op een uitspraak van het College.
Klopt het dat de beoordelingssystematiek van de Positieflijst voor zoogdieren 2017 gelijk is aan de systematiek die gebruikt is voor de Positieflijst 2015 waar het de technische beoordeling door de Positieflijst Expert Commissie, de steekproefsgewijze controle van de Positieflijst Advies Commissie en de onderbouwing bestaande uit citaten betreft? Op basis van welke argumenten vindt u dat de Positieflijst 2017 deugdelijk zou zijn nu juist op deze drie punten het College de beoordelingssystematiek ondeugdelijk heeft verklaard en er blijkens de toelichting op het voorgenomen Besluit houders van dieren en het eindadvies van de Positieflijst Advies Commissie hierin niets is gewijzigd?
Ik verwijs hiervoor naar de brieven die ik uw Kamer op 22 april 2016 (Kamerstuk 28 286 nr. 859) en 22 juni 2017 (Kamerstuk 31 389, nr. 153 heb toegestuurd.
Wanneer bent u voornemens een reactie te geven op het verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken om aan te geven hoe u omgaat met de uitspraak van het College van Beroep op de Positieflijst zoogdieren 2015? Wat zijn gevolgen voor de Positieflijst 2017 zowel inhoudelijk als qua ingangsdatum?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het, gezien de onrust die ontstaan is bij de dierhouders, verantwoord om deze lijst per 1 juli 2017 in te laten gaan? Zo ja kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier zijn de stakeholders (de bij de beoordeling betrokken partijen) betrokken bij het vervolg na de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven? Welke afspraken zijn hier gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Positieflijst voor zoogdieren 2015 en het voorgenomen besluit Positieflijst voor zoogdieren 2017 in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u naar aanleiding van berichtgeving van 6 juni jl. aangeven of deze lijst voldoet aan de in het door het College geciteerde Pfizer-arrest?3
Zie antwoord vraag 1.
Omstreden varkenshouder met beroepsverbod in Duitsland die in Nederland gewoon uit mag breiden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een van de grootste varkenshouders van Europa, die in Duitsland een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen van het hooggerechtshof vanwege dierenmishandeling en ernstige verwaarlozing, zijn megastal in Mariënheem gewoon kan uitbreiden?1
Ja.
De betreffende varkenshouder heeft een flink aantal megastallen in Nederland en Oost-Europa; wanneer zijn de Nederlandse stallen gecontroleerd door bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Wat waren de bevindingen op het gebied van dierenwelzijn, overlast en milieu? Is hiervan een overzicht?2
In mijn antwoord op de vragen van het lid Thieme (PvdD) op 26 maart 2015 over het Duitse beroepsverbod aan een Nederlandse varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1742) heb ik een overzicht gegeven van de inspecties die de NVWA in de jaren 2007–2014 heeft uitgevoerd, alsmede tot welke interventies die hebben geleid.
Ook in recente jaren (2015–2017) heeft de NVWA een aantal inspecties uitgevoerd op de locaties van deze varkenshouder.
Naar aanleiding van een inspectie in februari 2015 is het bedrijf een proces-verbaal aangezegd op het gebied van gebruik van levende dierlijke producten (varkenssperma van een niet-erkend winstation uit Duitsland). In februari 2016 is op een van de locaties van deze varkenshouder een inspectie uitgevoerd naar aanleiding van twee signalen. Tijdens deze inspectie werden echter geen afwijkingen aangetroffen. In juni 2016 heeft het bedrijf een schriftelijke waarschuwing ontvangen voor het vervoeren van een hoogdrachtige zeug vanuit een van zijn locaties naar een slachthuis. In februari 2017 is een inspectie op een locatie uitgevoerd naar aanleiding van een signaal over tijdelijk te krappe huisvesting van biggen. Hiervoor is een boeterapport opgemaakt.
In Duitsland heeft deze varkenshouder een beroepsverbod gekregen; is u ook bekend wat de situatie is op de andere bedrijven in Oost-Europa? Zo nee, bent u bereid om hier navraag naar te doen?3
Duitsland heeft na het instellen van het beroepsverbod in 2015 Nederland, Roemenië en Hongarije geïnformeerd over de Duitse maatregelen tegen deze veehouder. Over de situatie op de Nederlandse bedrijven is uw Kamer geïnformeerd. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2. Uit publieke bronnen blijkt dat de situatie van de andere bedrijven in Oost-Europa niet bekend is. Het is aan de autoriteiten in deze lidstaten om te controleren of bedrijven voldoen aan de nationale regelgeving.
De agrarische sector in Nederland loopt voorop als het gaat om dierenwelzijn, dus voor het aanzien van de sector is het niet goed als ondernemers met een beroepsverbod vanwege dierenmishandeling en verwaarlozing gewoon hun gang kunnen blijven gaan; zijn er in Nederland meer voorbeelden bekend van ondernemers die in een ander land een beroepsverbod hebben gekregen en die hier eenzelfde soort bedrijf voort kunnen zetten? Zo ja, welke voorbeelden zijn dit?
Er zijn bij mij geen andere ondernemers bekend die in het buitenland een beroepsverbod hebben gekregen en die in Nederland eenzelfde soort bedrijf hebben.
De gemeente Mariënheem ziet geen enkele reden om de vergunning voor 11.400 varkens te weigeren ook al is de varkenshouder omstreden en maken onder andere de omwonenden bezwaar; deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een ondernemer die in het ene land vanwege ernstige misstanden een beroepsverbod heeft gekregen in een ander land zonder problemen door kan gaan? Welke mogelijkheden zijn er in Nederland om een ondernemer die ernstig in de fout is gegaan het recht te ontzeggen om zijn bedrijf voort te zetten?
Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan op zichzelf geen grond zijn voor het weigeren van een omgevingsvergunning die door deze ondernemer is aangevraagd. Evenmin kan het gestelde onbehoorlijke gedrag van de ondernemer jegens dieren in de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning worden betrokken, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning, zoals voorzien in de toepasselijke wet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het is aan de gemeente om, binnen de kaders van het toepasselijke recht, de voorgeschreven omgevingsvergunning al dan niet af te geven. De procedure van aanvraag en afgifte van een omgevingsvergunning is omkleed met de waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht biedt, onder meer wat betreft de bekendmaking van het besluit en de mogelijkheid van bezwaar en beroep.
Een houder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Indien er sprake is van overtredingen zal de overheid optreden door middel van bestuursrechtelijke handhaving, gericht op herstel, of strafrechtelijke handhaving. Het is in Nederland aan de strafrechter om over te gaan tot een houdverbod, beroepsverbod of stillegging van een onderneming.
Het mesttransport naar Duitsland |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de belemmeringen die Duitsland (Nedersaksen) stelt aan het transport van mest uit Nederland? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Er bestaat al geruime tijd verschil van inzicht tussen Nederland en Nedersaksen over welke EU-regelgeving van toepassing is op grensoverschrijdend transport van gehygiëniseerde dierlijke mest. Specifiek gaat het over de vraag of gehygiëniseerde dierlijke mest valt onder der regels van de Verordening dierlijke bijproducten, of van de Afvalstoffenverordening. Naar aanleiding hiervan heb ik de Europese Commissie gevraagd om duidelijkheid te geven over de toepassing van deze regelgeving. Dit is onder meer toegelicht in Kamerstuk 21 501-32, nr. 925 van 6 juni 2016.
Recentelijk heb ik het standpunt van de Europese Commissie ontvangen, waarin zij de zienswijze van Nederland bevestigt. Dit standpunt heb ik gedeeld met de bevoegde autoriteit van Nedersaksen, met de oproep om de betreffende EU-regelgeving voortaan toe te passen conform de uitleg van de Europese Commissie en Nederland. Uit het antwoord van het Ministerie van Voedsel, Landbouw en Consumentenbescherming van Nedersaksen komt naar voren dat men geen beleidswijziging voorziet.
Mag Duitsland (Nedersaksen) deze aanvullende regels stellen? Zo ja, op basis van welke afspraken mag dit? Zo nee, wat heeft u inmiddels gedaan om deze aanvullende regelgeving van tafel te krijgen? Heeft u de Europese Commissie hiervan verwittigd en zo nee, waarom niet? Welke actie heeft u van de Europese Commissie gevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ook in het buitenland controles uitvoert? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal controles, de beschikbare capaciteit voor deze controles en de aard van de controles die in het buitenland plaatsvinden (ook controles die uitgevoerd worden buiten het mestdossier)?
De NVWA kan niet in het buitenland controles uitvoeren. Uiteraard is er wel intensief contact tussen de inspectiediensten in Nederland en Duitsland. Via de gegevensuitwisseling over mesttransporten op basis van het in 2015 overeengekomen Memorandum of Understanding is het mogelijk de controle-autoriteiten van de deelstaten inzicht te verschaffen in het Digitaal Dossier.
Bent u bekend met het uitgangspunt van het nieuwe Duitse mestbeleid, «eigen mest eerst», een beleid dat vanaf 2 juni is gaan gelden?
Op 2 juni jl. is de herziene «Düngeverordnung» in werking getreden. Enige tijd daarvoor is, op 16 mei jl., de herziene «Düngegesetz» in werking getreden. Deze regelgeving maakt deel uit van een pakket aan mestwetgeving waarmee Duitsland invulling geeft aan de Nitraatrichtlijn. Het gaat hier dus niet om een beleid volgens het principe «eigen mest eerst». Duitsland wil met deze wetgeving de bodem- en waterkwaliteit naar het door de Nitraatrichtlijn vereiste niveau brengen. Dat betekent onder andere dat er scherpere eisen worden gesteld aan het gebruik van stikstofhoudende meststoffen in landbouw. Dit kan ertoe leiden dat de Nederlandse mestexport meer concurrentie krijgt van Duitse mest. De vraag in Duitsland naar meststoffen van goede kwaliteit blijft echter bestaan.
Het effect van de nieuwe regelgeving zal nog moeten blijken, aangezien er momenteel nog gewerkt wordt aan enkele technische aspecten en de deelstaten de mestwetgeving vervolgens moeten gaan implementeren
Wat vindt u van dit nieuwe mestbeleid, waarbij de import van Nederlandse mest wordt teruggedrongen, en past dit beleid in de Europese afspraken? Zo nee, welke acties gaat u wanneer ondernemen?
De stappen die door Duitsland zijn gezet, liggen in lijn met de uitwerking die de Nitraatrichtlijn van lidstaten vraagt. Er ligt voor Duitsland nog een grote opgave. Ik zie de huidige ontwikkeling als een positieve, omdat het bijdraagt aan een gelijk speelveld binnen de Europese Unie en helpt de emissies vanuit agrarische bronnen naar grond- en oppervlaktewater te reduceren.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het uitblijven van de vermaatschappelijking van faunabeheereenheden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw belofte dat met de Wet natuurbescherming de democratisering en transparantie van jacht, beheer en schadebestrijding zou toenemen, vooral doordat er een maatschappelijke afspiegeling zou komen in het bestuur van faunabeheereenheden?1
In het wetgevingsoverleg van 15 juni 2015, waar vragensteller naar verwijst, is door mijn ambtsvoorganger het vertrouwen uitgesproken dat in de besturen van de faunabeheereenheden democratie en transparantie zouden toenemen door het plaatsnemen van maatschappelijke organisaties. In artikel 3.12, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is namelijk bepaald dat in het bestuur van een faunabeheereenheid in ieder geval – naast jachthouders – maatschappelijke organisaties zijn vertegenwoordigd die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren. Provincies kunnen nadere regels stellen over de in hun provincie werkzame faunabeheereenheid, waaronder de vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties in het bestuur.
Wat is er terechtgekomen van de garantie die u bood op de deelname van «maatschappelijke organisaties die tot doel hebben om de natuur en dieren te beschermen» in het bestuur van faunabeheereenheden?2
Ik heb vastgesteld dat in alle provincies – op één na – sinds 1 januari 2017 verordeningen van kracht zijn geworden met bepalingen ten aanzien van de besturen van de faunabeheereenheden die voldoen aan de vereisten van de Wet natuurbescherming. Omdat de verordening ter zake van de provincie Noord-Holland zou kunnen leiden tot misverstanden in relatie met het wettelijk voorschrift, heeft deze provincie aangegeven haar verordening op het punt van het bestuur van de faunabeheereenheid te zullen gaan aanpassen.
Actuele informatie over de feitelijke samenstelling van de besturen is te vinden via de websites van de faunabeheerheden in de onderscheiden provincies.
Is het waar dat er in meerdere faunabeheereenheden (bijvoorbeeld in Noord-Brabant en Noord-Holland) uitsluitend boeren, jagers en natuurorganisaties vertegenwoordigd zijn, maar dat maatschappelijke organisaties die het dier beschermen, ontbreken? Kunt u een overzicht geven van de verschillende faunabeheereenheden en hun samenstelling?3 4
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het begrip «maatschappelijke organisaties» in het licht van de samenstelling van de faunabeheereenheden in (minstens) een aantal provincies verkeerd lijkt te worden uitgelegd?5 6
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kunt u het door u gegarandeerde maatschappelijke doel van het faunabeleid7 8 nog waarborgen, nu een maatschappelijke samenstelling in faunabeheereenheden ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de meeste provincies de faunabeheerplannen voor de komende vier jaar recent zijn opgesteld of binnenkort worden opgesteld door de faunabeheereenheden? Bent u bereid om op korte termijn provincies aan te spreken op de samenstelling van faunabeheereenheden en er zorg voor te dragen dat faunabeheerplannen worden ingetrokken indien deze onvoldoende democratisch tot stand zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat in de provincies door de faunabeheereenheden wordt gewerkt aan het opstellen van nieuwe faunabeheerplannen. Uit antwoorden op de vragen 2 t/m 5 moge duidelijk worden dat ik geen aanleiding zie om de provincies aan te spreken op de samenstelling van de besturen van de faunabeheereenheden.
Voedselverspilling voor energiewinning |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het feit dat de hoeveelheid verspild voedsel dat in de vergister belandt sinds 2010 meer dan verdubbeld is, van ten minste 72 miljoen kilo in 2010 naar minimaal 150 miljoen kilo in 2015?1
Op 23 mei 2017 is het rapport «Monitor voedselverspilling – Update 2009–2015» (hierna: Monitor voedselverspilling) naar uw Kamer verzonden. Uit dit rapport kunt u opmaken dat de hoeveelheid voedsel die wordt ingezet voor opwekking van hernieuwbare energie in een vergister inderdaad sinds 2009 bijna verdubbeld is, terwijl de totale hoeveelheid voedselresten ongeveer gelijk is gebleven. Uit het rapport kunt u ook opmaken dat de hoeveelheid voedsel die gecomposteerd of gestort/geloosd wordt, een lagere verwaarding volgens de ladder van Moerman, met ongeveer eenzelfde hoeveelheid is afgenomen.2
Hoeveel oppervlakte landbouwgrond wordt niet gebruikt om eten op te verbouwen, maar voor grondstoffen voor de productie van energie, de zogenaamde energiegewassen? Welke subsidies worden hiervoor verstrekt en in welke mate?
In Nederland is 1,85 miljoen hectare in gebruik als cultuurgrond. In Agrimatie wordt ongeveer 50.000 ha voor andere, niet voedsel- of voerdoeleinden gerapporteerd, waaronder circa 26.000 hectare bloembollen, 1.700 hectare pot- en perkplanten, 18.000 hectare boomkwekerij, 1.900 hectare snijbloemen en circa 1.800 hectare energiegewassen. Navraag bij WUR leert dat in de CBS-Landbouwtelling in 2016 243 hectare energiemais is gerapporteerd naast een aantal gewassen die als energiegewas gebruikt kunnen worden, te weten 1.696 hectare kool- en raapzaad, 639 hectare zonnebloemen en 244 hectare Miscanthus. Of deze gewassen ook daadwerkelijk als energiegewas zijn gebruikt, wordt niet geregistreerd in de Landbouwtelling.
In tegenstelling tot Duitsland, waar meer dan de helft van de voor vergisting bestemde substraten uit biomassa bestaat, is in Nederland energieteelt (bijvoorbeeld koolzaad voor biodiesel, granen voor ethanol of mais voor biogas) nooit heel prevalent geweest. Voor alle landbouwgrond kunnen agrariërs onder voorwaarden GLB-inkomenssteun verkrijgen. Daarbij kan geen onderscheid gemaakt worden tussen gewassen.3 4
Kunt u reageren op de stelling van het onderzoeksinstituut ACRRES dat de vergisting van mest alleen niet rendabel is en dat daarbij net zoveel energie vrijkomt als nodig is om de vergister op temperatuur te houden? In dit licht, staat u nog steeds achter de stimulering van duurzame energieproductie door monomestvergisting? Zo ja, waarom?2
De vergisting van mest alleen, de zogeheten monomestvergisting, is net als de meeste andere vormen van hernieuwbare energieopwekking nog niet rendabel zonder stimuleringsbeleid, waaronder de SDE+. Op 4 oktober 2016 is uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om een aparte stimuleringsregeling open te stellen voor het vergisten van mest op boerderijschaal, met als doel versnelde kostenreductie door schaalvergroting en innovatie. De stelling dat monomestvergisting minder energie oplevert dan nodig is om de vergister op temperatuur te houden, herken ik niet. Overigens draagt mestvergisting tevens bij aan de vermindering van de methaanuitstoot van mestopslagen en daarmee aan de klimaatdoelstellingen die het Rijk met de agrosectoren heeft afgesproken.6
Welk onderzoek heeft ten grondslag gelegen aan het innovatieprogramma voor monomestvergisting?3
Aan het innovatieprogramma monomestvergisting heeft geen specifiek onderzoeksprogramma ten grondslag gelegen. Wel was een innovatieprogramma een van de aanbevelingen uit de Routekaart hernieuwbaar gas.8
Bent u bereid om, naast de door u genoemde criteria, de Ladder van Moerman dwingend op te nemen in het innovatieprogramma voor monomestvergisting? Zo nee, waarom niet?4 5
Het kenmerk van monomestvergisting is dat uitsluitend mest wordt vergist.
De Ladder van Moerman is daarmee ook niet van toepassing op het innovatieprogramma voor monomestvergisting.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een onderzoeker van de Wageningen Universiteit dat het door de SDE+ -subsidies te gemakkelijk is om voedsel linea recta naar de vergister te brengen in plaats van het te bestemmen voor voedselgebruik en dat hierdoor sprake is van een perverse prikkel? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Doelstelling van het Nederlandse beleid is om in 2020 14% van alle energie in Nederland afkomstig te laten zijn uit/van hernieuwbare energiebronnen. Ook de productie van biogas afkomstig uit biovergisters past bij het kosteneffectief en tijdig realiseren van deze doelstelling. Net als voor andere vormen van hernieuwbare energie, zoals zonne- en windenergie, is het nog nodig om door middel van de SDE+ voor een onrendabele top subsidie te verstrekken. De hoogte van de subsidie wordt jaarlijks vastgesteld (op basis van een openbaar advies van ECN), waarbij wordt meegenomen of er sprake is van een «marktverstorend» effect als gevolg van de subsidie. Verder concurreren de verschillende technologieën met elkaar op basis van kostprijs. Het stimuleringsbeleid is daarom technologieneutraal.
In de tweede uitzending van de Monitor wordt de suggestie gewekt dat de subsidie van biovergisting de doelstelling van het terugdringen van voedselverspilling in de weg staat. Ik heb geen signalen dat er door de subsidie op biovergisting (meer) goed voedsel in de vergistingsinstallatie verdwijnt, dat niet ook een meer hoogwaardige bestemming, zoals diervoeder, had kunnen hebben.
Klopt het dat niet landelijk wordt bijgehouden hoeveel van energiegewassen gebruikt wordt om duurzame energie op te wekken? Wordt dit wel op een andere wijze bijgehouden? Zo ja, op welke wijze?
De inzet van energiegewassen wordt niet structureel bijgehouden. In het verleden heeft het CBS hierover gerapporteerd.12
Klopt het dat bij de teelt van maïs niet verplicht gemeld hoeft te worden of de maïs geteeld is voor gebruik als veevoeder of voor gebruik in een vergister?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord bij vraag 2 en vraag 7.
Op welke wijze wordt gecontroleerd en/of bijgehouden welke stoffen worden gebruikt bij co-vergisting? Op welke wijze wordt in kaart gebracht of de SDE+-subsidie terecht wordt geclaimd?
Bij covergisting van met en reststromen ontstaat naast biogas ook digestaat dat onder bepaalde voorwaarden aangewend mag worden als meststof. Eén van die voorwaarden is dat naast de (dierlijke) mest alleen die stoffen in de biovergistingsinstallatie worden gebruikt die als covergistingsmateriaal zijn toegelaten. Welke stoffen dat zijn staat vermeld bijlage Aa, onderdeel IV, categorie A t/m F van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Bedrijven die covergisten moeten bij inspectie een administratie van de gebruikte co-materialen kunnen overleggen.
De inzet van de NVWA op het terrein van covergisting is sinds de jaren 2013 en 2014 verhoogd. Dit geeft de mogelijkheid om mestcovergisters te controleren, op een bedrijf intensief onderzoek te doen en waar nodig verbaliserend op te treden. Verder werk ik aan betere afstemming in de handhaving van het beleid. De NVWA heeft sinds eind 2014 ook de rol van toezichthouder op de subsidies voor duurzame energie aan biovergisters. Geconstateerde overtredingen kunnen zo sneller leiden tot intrekking of korting op de verleende subsidie. Hierdoor wordt tevens een efficiëntieslag gemaakt in het handhavingsbeleid. Verder heeft de NVWA afspraken gemaakt met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de regionale uitvoeringsdiensten over de handhaving van mestcovergisting-installaties.
Overtreders krijgen niet alleen een boete voor overtreden van de Meststoffenwet, maar ook wordt subsidie op het gebied van duurzame energie ingehouden. Daarnaast dienen deze mestcovergisters hun digestaat als afval te verwerken. Op deze wijze zijn er in het afgelopen jaar een aantal eigenaren van mestcovergisters die verkeerde co-materialen gebruikten, gestraft. Deze boetesystematiek is al ingevoerd en leidt tot betere naleving.
Hoeveel kilo aan dierlijke producten wordt jaarlijks verspild door consumenten, producenten en supermarkten, uitgesplitst over vlees en zuivel? Om hoeveel dieren gaat dit?7
De huidige methodiek voor het in kaart brengen van de mate van voedselverspilling, te weten analyses van openbare gegevens over afval en veevoer, biedt geen inzicht in aantal kilogram verspilde dierlijke producten voor producenten en supermarkten. De Monitor voedselverspilling geeft inzicht in de hoeveelheid voedsel die in de gehele Nederlandse voedselketen – van primaire producent tot en met consument – verspild wordt. Op basis van de afval- en veevoederdata kan een inschatting van de totale omvang van de voedselverspilling gemaakt worden, uitgesplitst naar de bestemmingscategorieën in de ladder van Moerman.
Wat betreft de consument kan die uitsplitsing wel gemaakt worden vanwege specifiek onderzoek daarnaar. Uit recente onderzoeken naar voedselverspilling bij huishoudens, u eveneens bij eerdergenoemde brief van 23 mei 2017 toegezonden, blijkt dat consumenten in 2016 ongeveer 10,8 kilogram dierlijke producten per persoon per jaar verspild hebben. In de tabel hieronder is een en ander nader uitgesplitst. Een omrekening naar aantallen dieren is hierbij niet te geven, aangezien een uitsplitsing naar diersoort niet is gemaakt in de meting.
Waaruit zal het onderzoek, zoals aangekondigd in het programma De Monitor, uit bestaan? Op welke wijze wordt lopende het onderzoek misbruik of over-subsidiering aangepakt of tenminste beperkt? Op welke wijze worden supermarkten en consumenten thans geïnformeerd over de omvang van voedselverspilling en mogelijke alternatieven om dit terug te dringen?8
In het programma De Monitor heb ik gezegd dat ik bereid ben na te gaan of er door de subsidie op biovergisting goed voedsel voor vergisting gebruikt wordt. Dit zal worden opgepakt in het kader van de transitieagenda biomassa en voedsel, die in het kader van het Rijksbrede programma Circulaire Economie wordt opgesteld.
De naleving van de eisen in de meststoffenwet door de NVWA zal worden gecontinueerd en zo nodig versterkt.
In samenwerking met de Alliantie Verduurzaming Voedsel is de afgelopen jaren het bedrijfsleven geïnformeerd over de mate van voedselverspilling. Tevens heeft mijn ministerie samen met de Alliantie Verduurzaming Voedsel bedrijven aangemoedigd en gefaciliteerd om de mate van voedselverspilling terug te dringen. Zo was 2014 uitgeroepen tot «Het jaar tegen de voedselverspilling». De toenmalige Staatssecretaris van EZ heeft op een bijeenkomst op 19 januari 2015 de resultaten van dit jaar, evenals nieuwe ambities van het bedrijfsleven in ontvangst genomen.
De Website «nowastenetwork.nl»15 geeft bedrijven informatie over mogelijkheden voor het terugdringen van voedselverspilling. Tevens bevat deze website een helpdesk voor bedrijven. Zoals in de hier bovenvermelde brief van 23 mei is aangegeven, zal de onlangs opgerichte Taskforce Circular Economy in Food bedrijven eveneens aanmoedigen en inspireren om de voedselverspilling in Nederland terug te dringen.
Wat betreft de consumenten heeft het Voedingscentrum de afgelopen jaren intensief campagne gevoerd en voorlichting gegeven over de mate van voedselverspilling, evenals praktische tips en tools ontwikkeld die consumenten in staat moeten stellen om de voedselverspilling in huishoudens terug te dringen. Denk aan de campagne «Hoezo 50 kilo?», het eetmaatje, de bewaarwijzer en de koelkaststicker. In succesvolle samenwerkingenwerking met supermarkten zijn deze tools onder een groot aantal consumenten verspreid. Ook SIRE heeft in 2015 een bewustwordingscampagne onder de naam «Kliekipedia» gevoerd met een mediawaarde van 3 miljoen euro.16 17
Misleiding bij autoverhuur aan toeristen in het buitenland |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Toerist genept met autohuur»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse autohuurders in het buitenland vaak misleid worden met allerlei extra kosten, zoals aanvullende verzekeringen, brandstof en zogenaamde schade?
Ik vind dat consumenten in geen geval misleid mogen worden ten aanzien van bijkomende kosten bij de aanschaf van producten of diensten.
Op welke manier zou de transparantie kunnen worden vergroot, zodat transparant wordt wat huren van een auto in het buitenland in totaal kost? Is het hierbij mogelijk dat autoverhuurders standaard moeten aangeven wat in de prijs is inbegrepen en welke schades niet zijn gedekt, zodat de autohuurder prijzen kan vergelijken en gelijk een goede afweging kan maken voordat hij gaat boeken?
Op basis van de bestaande consumentenregels moeten aanbieders, die in Europa producten of diensten aanbieden aan consumenten, altijd duidelijk de prijzen vermelden bij het aanbod. Wanneer er nog variabele, onvermijdbare kosten bij de prijs komen, dan moeten aanbieders dat duidelijk, direct naast de prijs, vermelden. Ook moeten aanbieders duidelijke informatie geven over belangrijke kenmerken van het aanbod, zoals de voorwaarden, de verzekeringen en de borg. Voor consumenten is het onder meer belangrijk om te weten welke schades wel en welke niet worden gedekt voor de betreffende prijs en wat de hoogte van het eigen risico is. De autoverhuurder moet de consument hierover dan ook duidelijk informeren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt in Nederland toezicht op de naleving van deze regels. Op grond van de richtlijn verzekeringsdistributie2 moeten vanaf 23 februari 2018 autoverhuurbedrijven die zijn gevestigd in de Europese Unie een standaardinformatiedocument aan de consument verstrekken, waarin onder meer een samenvatting van de verzekeringsdekking en de uitgesloten risico’s dienen te zijn opgenomen.
Op welke manier wordt er toezicht gehouden op de voorwaarden en oneerlijke of onduidelijke kosten? Is het huidige toezicht volgens u voldoende?
De ACM heeft de mogelijkheid om in Nederland onderzoek te doen naar bedrijven die oneerlijke of onduidelijke kosten of voorwaarden hanteren. In het geval van autoverhuur in het buitenland heeft de ACM geparticipeerd in een zogeheten «Joint Action» binnen het samenwerkingsverband van consumentenautoriteiten (de zogenaamde Consumer Protection Cooperation (CPC)). Deze samenwerking was er op gericht om ervoor te zorgen dat consumenten overal in de EU een auto kunnen huren en daarbij eerlijk worden behandeld. Begin dit jaar heeft de Europese Commissie in een persbericht3 hierover aangegeven dat consumenten dankzij de maatregelen van de Europese Commissie en de nationale consumentenorganisaties kunnen profiteren van betere voorwaarden bij autoverhuurbedrijven, waaronder over de prijs en alle onvermijdelijke kosten, de belangrijkste verhuurdiensten en de aanvullende verzekering. De ACM heeft mij desgevraagd laten weten dat het algemene beeld is dat de transparantie van aanbiedingen van bedrijven betrokken bij het Europese traject is verbeterd. Niettemin zijn er af en toe signalen waaruit blijkt dat er bedrijven zijn die de regels niet goed naleven, zowel voor wat betreft de transparantie voor en tijdens het boeken, als ter plekke, wanneer de auto wordt opgehaald bij de lokale verhuurder. Omdat deze signalen veelal buitenlandse aanbieders raken, stuurt de ACM in geval van collectieve overtredingen, zoals misleidende informatie of misleidende omissies, een handhavingsverzoek aan de lidstaat waar het bedrijf is gevestigd. Deze lidstaat is verplicht hieraan gevolg te geven. Aan consumenten zelf geeft de ACM via de website van ConsuWijzer tips voor het huren van een auto, bijvoorbeeld over hoe zij problemen kunnen voorkomen door een eventuele discussie met de lokale verhuurder goed voorbereid aan te gaan. Ook worden consumenten gewaarschuwd zelf goed op te letten voor en tijdens het boekingsproces, met name als het gaat om mogelijk te lage aanbiedingsprijzen waar nog verplichte kosten bijkomen. Op dit moment zie ik geen noodzaak tot het nemen van andere maatregelen aangezien de in Europees verband getroffen maatregelen hebben gezorgd voor transparantere aanbiedingen en voorwaarden bij de autoverhuurbedrijven. Daarnaast heeft de Europese Commissie aangegeven dat zowel zij als de nationale consumentenautoriteiten nauwlettend zullen blijven toezien op de markt voor autoverhuur.
Kunt u de stand van zaken geven over effecten van de maatregelen die de Europese Commissie en consumentenorganisaties vorig jaar namen om de misstanden in de autohuur binnen de Europese Unie terug te dringen? Zijn er volgens u meer maatregelen nodig om misstanden tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het stoppen van Deense hulp aan jaarlijkse dolfijnslachtingen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het verzoek van Sea Shepherd aan de Europese Commissie om een inbreukprocedure tegen Denemarken te starten vanwege het steunen van en het meewerken aan de jaarlijkse dolfijnslachtingen op de Faeröer Eilanden?1
Ja.
Deelt u de mening dat Denemarken haar verplichtingen zoals omschreven in de Europese Habitatrichtlijn (artikel 12) niet nakomt door haar steun aan de dolfijnslachtingen, bijvoorbeeld via het verlenen van bescherming door de Koninklijke Deense Marine en door de Deense politie? Zo nee, waarom niet?2
Als autonoom onderdeel van het Koninkrijk Denemarken zijn de Faeröer Eilanden zelf verantwoordelijk voor het beheer van hun natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van de jacht op walvisachtigen. De Faeröer Eilanden vallen niet onder de reikwijdte van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. De doelstelling van de Habitatrichtlijn betreft uitsluitend de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop de verdragen van toepassing zijn. Een en ander betekent dat artikel 12 van de Habitatrichtlijn niet op de Faeröer Eilanden van toepassing is en dat er geen inbreukprocedure tegen Denemarken wegens het doden van dolfijnen op die eilanden kan worden ingesteld. Het uitspreken van steun aan een verzoek tot het starten van een inbreukprocedure is derhalve niet mogelijk.
Dit laat onverlet dat ik het doden van dolfijnen, zoals dat jaar op jaar plaatsvindt bij de Faeröer Eilanden, niet acceptabel vind. Het kabinet zal Denemarken hierop blijven aanspreken.
Deelt u de mening dat de inbreukprocedure van Sea Shepherd door het Nederlandse kabinet gesteund moet worden, overeenkomstig de motie Ouwehand, die het kabinet verzoekt zich sterk te maken voor beëindiging van deze dolfijnslachtingen? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alsnog aan het eerder gedane verzoek van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie tot het steunen van de inbreukprocedure tegemoet te komen? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 2.
Het nieuwbouw proefdiercentrum van het Erasmus MC |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de bouw van een groot nieuw proefdiercentrum (6.000 vierkante meter) door het Erasmus MC in Rotterdam, dat nu al ruim 30.000 dierproeven per jaar uitvoert?
Ja.
Is het waar dat u een renteloos krediet van 4,2 miljoen euro aan het Erasmus MC heeft toegewezen voor het nieuwe proefdiercentrum?1 2
Met de nieuwe regeling Toekomstfondskrediet (TOF) voor onderzoeksfaciliteiten wordt de bouw van hoogwaardige faciliteiten voor onderzoek gestimuleerd die van groot belang zijn voor het ontwikkelen van innovatieve producten en diensten in Nederland. Uw Kamer is op 9 juni 2016 geïnformeerd over alle projecten die zijn gehonoreerd in het kader van de regeling Toekomstfondskrediet inclusief de investeringsbedragen en leningen (Kamerstuk 31 288, nr. 543).
Deelt u de mening dat de bouw van dit nieuwe proefdiercentrum niet rijmt met de ambitie van het kabinet om Nederland in 2025 wereldwijd koploper te laten zijn met innovatief onderzoek zonder proefdieren?3 Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie is dat Nederland in 2025 internationaal voortrekker is op het gebied van proefdiervrije innovaties. De nieuwe onderzoeksfaciliteit van het Erasmus MC zal innovatief onderzoek met oog op medische vooruitgang stimuleren. Daarbij zullen ook veel methoden zonder proefdieren worden ontwikkeld en toegepast. Verder zal de nieuwe faciliteit meer mogelijkheden bieden voor ontwikkeling en implementatie van methoden die bijdragen aan vermindering en verfijning en vervanging van dierproeven. De bouw van deze onderzoeksfaciliteit betreft het samenvoegen van de bestaande faciliteiten op één plek. Deze nieuwe faciliteit zal volgens de laatste inzichten worden gebouwd wat betreft milieu en veiligheidsaspecten en dierenwelzijn. Het gaat daarbij niet om een uitbreiding van het aantal dierproeven maar om verbetering van de omstandigheden voor het onderzoek.
Deelt u de mening dat, gezien de hierboven genoemde ambitie van het kabinet, het niet langer gepast is om overheidsmiddelen in te zetten om proefdiergebruik stimuleren? Deelt u de mening dat overheidsmiddelen in plaats daarvan volledig dienen te worden besteed aan de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven? Zo nee, waarom niet?
Overheidsmiddelen worden ingezet om hoogwaardig innovatief onderzoek te stimuleren, bij voorkeur zonder dierproeven. Echter, om medische innovatie te realiseren kunnen dierproeven helaas nog niet volledig worden vervangen. Voor deze nog steeds nodige dierproeven zijn goede en moderne voorzieningen onmisbaar ook om een hoge standaard van dierenwelzijn te kunnen waarborgen.
Bent u bereid om in de toekomst subsidie-aanvragen om proefdiercentra uit te breiden en/of nieuwe proefdiercentra te bouwen, te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Alle subsidieaanvragen voor verbetering van de onderzoeksinfrastructuur in Nederland worden zorgvuldig getoetst op economische en maatschappelijke waarde en op de wetenschappelijke kwaliteit. Daarbij worden ook waarden zoals duurzaamheid en de 3Vs in beschouwing genomen. Goede voorstellen zullen ook in de toekomst worden gehonoreerd indien blijkt dat deze kunnen bijdragen aan de 3Vs.
Boeren in Limburg die drones gaan gebruiken in de strijd tegen criminelen die in hun maisvelden stiekem hennepplantages onderbrengen |
|
Dion Graus (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Boer vecht tegen wiet»?1
Ja.
Klopt het dat boeren in Limburg drones gaan gebruiken in de strijd tegen criminelen die in hun maisvelden stiekem hennepplantages onderbrengen, omdat er sinds 2016 geen geld meer is voor de «hennepvluchten» die de politie per helikopter uitvoerde?
De politie heeft tot 2016, in samenwerking met de Limburgse Land- en Tuinbouwbond (LLTB) en het Openbaar Ministerie, controles met helikopters uitgevoerd om hennepteelt op landbouwgronden te detecteren. Omdat het aantal wietplantages dat op deze wijze werd opgespoord zeer gering was, is besloten te stoppen met deze controlevluchten. Indien er concrete aanwijzingen zijn voor wietteelt, kan de politie nog steeds besluiten om bijvoorbeeld helikopters in te zetten om luchtbeelden te maken.
Hoe valt dit uit te leggen in het kader van de aanpak van de georganiseerde (drugs)criminaliteit in deze regio?
Het is belangrijk dat de opsporingscapaciteit zo effectief mogelijk wordt ingezet. Waar sprake is van georganiseerde criminaliteit, treedt de politie handhavend op. Burgers en bedrijfsleven hebben daarnaast ook een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de bescherming van hun eigendommen tegen crimineel misbruik.
Hoe verwacht u dat de boeren weerbaarder worden tegen dit soort criminelen, boeren worden soms namelijk onder druk gezet om wiet te planten of toe te staan dat criminelen dit doen, als de politie ze niet meer ondersteunt
De politie staat voor de veiligheid van burgers en bestrijdt actief georganiseerde criminaliteit. In de strijd tegen (georganiseerde) drugscriminaliteit trekt de politie samen op met publieke en private partners. Bij gevallen van bedreiging of andere criminele activiteiten wordt burgers geadviseerd om altijd aangifte te doen, zodat de politie hierop kan reageren.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 6 en 8.
Deelt u de mening dat dit een klap is in het gezicht van de boeren omdat de teelt zorgt voor inkomstenderving, overlast en boeren gevaar lopen als ze onder druk gezet worden door criminelen of als ze wiettelers betrappen en we hen juist moeten beschermen tegen dit soort georganiseerde misdaad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de hennepvluchten niet meer worden uitgevoerd omdat er weinig hennep meer gevonden werd, prioriteit is gegeven aan controles op de grond, er geen capaciteit is voor deze vluchten en er ook geen gelden voor zijn vrijgemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vreest u niet dat de criminelen hier slim gebruik van maken en (opnieuw) gaan telen? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelingen worden door de politie in de gaten gehouden. Als er concrete aanwijzingen zijn voor hennepteelt, kan de politie besluiten om helikopters in te zetten om luchtbeelden te maken.
Bent u bereid te regelen dat er per direct weer van dit soort vluchten worden uitgevoerd en de boeren niet opdraaien voor de taak van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De toepassing van de MIA/Vamil-regeling op potstallen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting dat potstallen leiden tot een betere kwaliteit mest welke ook daadwerkelijk leidt tot verbetering van de grond?
De mest uit potstallen is rijk aan organische bestanddelen en kan daarmee bijdragen aan het verhogen van het organische stofgehalte en de structuur van de bodem.
Is het waar dat het voor de mogelijkheid om gebruik te maken van de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) noodzakelijk is dat de te bouwen stal voorkomt in de bijlage bij de Regeling Ammoniak en veehouderij of dat er certificatie plaatsvindt volgens de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV)? Indien dat niet zo is, welke andere mogelijkheden zijn er?
De milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) zijn investeringsregelingen die het investeren in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen extra aantrekkelijk maken. Bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor MIA en/of VAMIL staan vermeld op de Milieulijst. De Milieulijst wordt jaarlijks geactualiseerd. Op basis van de Milieulijst 2017 bestaat de mogelijkheid tot gebruik van MIA en/of VAMIL voor investeringen in stallen in de volgende gevallen:
Is het waar dat in de bijlage bij de Regeling Ammoniak en veehouderij de potstal niet als huisvestingssysteem is opgenomen? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe verklaart u signalen dat dit wel zo is?
Ja. Het potstalsysteem staat niet als huisvestingsysteem in bijlage 1 van de Rav. Het valt in de categorie overige huisvestingssystemen (A 1.100). Sinds de invoering van het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) in 2015 mag dit stalsysteem niet meer worden gebouwd, omdat de ammoniakemissie te hoog is en daarmee niet voldoet aan de maximale emissiewaarde.
Wel is er een alternatief voor de potstal ontwikkeld, de zogenaamde vrijloopstal. De vrijloopstal is een stal waarbij gebruik wordt gemaakt van een strooiselbodem en waarin een melkkoe meer dan 10 vierkante meter per dier aan leefruimte heeft. De vrijloopstal kan wel worden toegepast, omdat in het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) in artikel 2 lid 2 onder a is bepaald dat het Beh niet van toepassing is op vrijloopstallen. De signalen dat de vrijloopstal wel in de bijlage van de Rav staat, hebben hier waarschijnlijk mee te maken. Een vrijloopstal die ook een proefstalstatus heeft, kan in aanmerking komen voor MIA en/of VAMIL. Zie ook het antwoord op vraag 2.
In hoeverre houdt de MDV rekening met biologisch-dynamische bedrijfsvoering waarbij bijvoorbeeld schoolklassen elke dag door te stal lopen, vogels in en uit vliegen en de koeien ook vrije uitloop hebben?
Het is mogelijk een stal met een biologisch-dynamische bedrijfsvoering te certificeren in het kader van de MDV. Hierbij dient voldaan te worden aan de voorwaarden voor de duurzaamheidsthema’s die in de deelmaatlatten van de MDV zijn vastgelegd.
Welk ander subsidie-instrumentarium is er volgens u beschikbaar waarmee de bouw van poststallen bevorderd wordt?
Er is geen ander rijkssubsidie-instrumentarium waarmee investeringen in potstallen worden ondersteund.
Zijn er, behalve potstallen nog andere staltypes (in ontwikkeling) waarbij de dunne en dikke fractie wordt gescheiden? Indien dat het geval is, wordt de toepassing van deze types (financieel) gesteund?
In potstallen en in de vrijloopstallen wordt dikke en dunne mest niet gescheiden.
In de MDV voor de melkveehouderij, vleeskalverhouderij en vleesvarkenshouderij zijn stalsystemen opgenomen waarbij de dunne en dikke mest wordt gescheiden. Deze systemen komen in aanmerking voor de MIA en/of VAMIL als aan de voorwaarden wordt voldaan. Voor innovatieve emissiearme stalsystemen met mestscheiding kan een beroep worden gedaan op de proefstalstatus in het kader van de Rav en is ondersteuning via de MIA en VAMIL mogelijk.
De schade aan het koraal voor de kust van Curaçao |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over schade aan het koraal voor de kust van Curaçao?1
Ja.
Wat is de laatste stand van het onderzoek naar de beschadiging van het koraal? Kunt u in uw beantwoording in ieder geval ingaan op de vraag of er is afgeweken van de verleende vergunning en of het de schepen was toegestaan om zich boven het beschadigde koraal te bevinden?
Curaçao Ports Authority laat de schade onderzoeken door milieu consultancybedrijf Ecovision en daarnaast doet milieuonderzoeksinstituut Carmabi een eigen onderzoek. Deze onderzoeken lopen nog en de resultaten worden binnen enkele weken verwacht. Voorlopige berichtgeving in de pers wijst erop dat niet elke ontwikkelaar even stringent lijkt om te gaan met bepalingen in een vergunning. In het onderhavige geval werden bijvoorbeeld de stenen voor de «breakwaters» niet eerst gewassen voordat ze werden neergelegd en daarnaast mogen ankers niet zomaar ergens in het water neergelaten worden.
Op welke wijze worden in Curaçao verleende vergunningen gehandhaafd?
Het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning verleent de bouwvergunning en Curaçao Ports Authority (CPA) is opdrachtgever. Beide kunnen in dit geval handhaven.
Is Curaçao van plan om de veroorzaker van de schade aan het koraal op te dragen de beschadigingen aan het koraal te compenseren? Zo ja, op welke manier zal dat gebeuren?
De onderzoeken naar de schade aan het koraal lopen nog en het is aan de Curaçaose overheid om te besluiten de veroorzaker van de schade aan het koraal in voorkomend geval op te dragen de beschadiging aan het koraal te compenseren en op welke wijze.
Heeft Curaçao gevraagd om assistentie vanuit Nederland om onderzoek te doen naar de schade aan het koraal en de aansprakelijkheid van de veroorzaker van de schade? Zo ja, op welke manier gaat u Curaçao hierin ondersteunen? Zo nee, bent u bereid deze assistentie aan te bieden?
Bij mijn ministerie is er geen assistentievraag vanuit de Curaçaose overheid binnen gekomen om onderzoek te doen naar de schade aan het koraal en de aansprakelijkheid van de veroorzaker van de schade. Mocht een dergelijke vraag aan de orde komen dan ben ik bereid om te bezien wat een gepaste mate van assistentie is.
Hoe verhoudt de verleende vergunning en de daarin gestelde voorwaarden zich tot internationale natuurbeschermingsverdragen?
Zie antwoord op vraag 8.
Klopt het dat het Verdrag van Cartagena binnen het Koninkrijk der Nederlanden alleen voor het Europese deel van Nederland in werking getreden is? Zo ja, waarom, en zou het in de voorliggende situatie een verschil hebben gemaakt?
Het Specially Protected Areas and Wildlife (SPAW) protocol van het Verdrag van Cartagena is reeds voor alle landen van het Koninkrijk in werking getreden.
Bestaat er ook in andere delen van het Koninkrijk een risico op beschadiging van koraal door bouwwerkzaamheden aan of bij water? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen ter voorkoming van beschadigingen van koraal ten gevolgen van vergunde werkzaamheden?
Vergunningverlening en bouwwerkzaamheden op Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn landsaangelegenheden. Dat geldt ook voor het handhaven van voorwaarden in vergunningen ter naleving van internationale natuurbeschermingsverdragen. Ten aanzien van het onderhavige geval op Curaçao zijn deze voorwaarden opgenomen in de vergunning. Natuurbescherming en de daarmee gepaarde handhaving is echter geen verantwoordelijkheid van het Koninkrijk en evenmin van de Minister van BZK. In (Caribisch) Nederland ligt de verantwoordelijkheid voor natuurbescherming, zowel boven als onder water, bij de openbare lichamen en de Staatssecretaris van EZ. Voor de volledigheid verwijs ik in dit verband ook naar mijn antwoorden ter zake aan de Tweede Kamer (uitgezonden 21 december 2016) op de vragen van het lid Bosman (VVD) over het Paleis op de Dam symposium «Caribische koraalriffen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 842)
De oproep om een gezonde voedselomgeving te bevorderen |
|
Paul van Meenen (D66), Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de oproep van 12 voedselwetenschappers gedaan in NRC Handelsblad van 25 april jl.?1
De boodschap van de briefschrijvers om de gezonde keuze de gemakkelijke keuze te willen laten zijn onderschrijf ik volledig. Dit betekent dat de omgeving daar een belangrijke rol in speelt. Het kabinet ondersteunt daarom de beschreven ambitie om een gezonde omgeving te bewerkstelligen volledig en zet zich hiervoor in (Landelijke nota gezondheidsbeleid, Kamerstuk 32 793, nr. 204 en Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel, Kamerstuk 31 532, nr. 156). Zo zijn inmiddels al meer dan 120 gemeenten betrokken bij de «Jongeren Op Gezond Gewicht» aanpak om zich van daaruit in te zetten voor een gezondere omgeving.
Klopt het dat Dunkin’ Donuts het plan zou hebben vestigingen te openen in scholen en ziekenhuizen? Zijn bij u andere fastfoodketens met dergelijke voornemens bekend? Wat vindt u daarvan?
In het beleid voor een gezonde omgeving en een gezonde leefstijl voor kinderen en volwassenen wordt nauw samengewerkt met een groot aantal van de genoemde personen en organisaties. Zo werken de sectororganisaties van het onderwijs (de PO-, VO- en MBO raad) constructief samen met gezondheidsgerelateerde organisaties (o.a. GGD GHOR Nederland en het RIVM) op de ambities van Gezonde School (Kamerstuk 31 899, nr. 28). Met een aantal van de ondertekenaars is in dit kader ook gesproken over de invulling van het voedseleducatieprogramma Jong Leren Eten (Kamerstuk 31 532, nr. 169). Uiteraard zijn het Voedingscentrum, verschillende universiteiten en de VNG en verschillende ondertekenaars van de oproep als belangrijke partners nauw betrokken bij deze of andere programma’s gericht op een gezonde omgeving of een gezonde leefstijl.
Het is belangrijk dat wanneer een school inzet op gezonde voeding, dit op integrale wijze doet. De Gezonde School aanpak biedt hier handvatten voor. Voor het Voortgezet Onderwijs (VO) kan dit bijvoorbeeld betekenen om het eigen beleid en het aanbod in de schoolkantine te betrekken. Hierin is de afgelopen jaren veel bereikt: een aantal jaren terug was een gezonde kantine nog echt een uitzondering in het onderwijs. Door middel van expertise van het Voedingscentrum en nauwe betrokkenheid van het onderwijs zijn alle scholen inmiddels benaderd en geadviseerd. Dit heeft er toe geleid dat ongeveer een derde van de schoolkantines in het VO een gezonder aanbod heeft. En het blijft voorzien in een behoefte: alleen al in 2016 zijn 400 schoolkantines in het VO en MBO beloond met een schaal van het Voedingscentrum. Maar we zijn er nog niet: daarom zal ook hierop inzet gecontinueerd worden.
Hoe ziet u de eventuele vestiging van een fastfoodketen op een school in relatie tot de aangenomen motie over het gezond maken van alle schoolkantines per 1-1-20172?
Voor zover bekend is er momenteel geen sprake van een eventuele vestiging van Dunkin» Donuts of een (andere) fastfoodketen in scholen en ziekenhuizen.
Het beleid is, binnen verschillende domeinen, gericht op het stimuleren van een gezond aanbod in plaats van het voorkomen van bepaalde ketens. Hierbij wordt actief ingezet op het aansluiten bij de behoefte binnen die domeinen, zoals het onderwijs, sportverenigingen en catering. Dit vindt plaats via verschillende programma’s, zoals het brede programma Gezonde School, specifiek voor voeding Jong Leren Eten, het programma Gezonde Schoolkantine van het Voedingscentrum en het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen en het programma Team: Fit van JOGG. De resultaten van deze programma’s laten zien dat deze aanpak werkt. In de beantwoording van vraag 2 heb ik aangegeven wat bereikt is op schoolkantines. Tevens laten cateraars en aanbodleverende partijen in het onderwijs zien dit thema ook belangrijk te vinden: een groot aantal partijen hebben zich gecommitteerd aan een gezond aanbod via het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat een gezond voedingsaanbod voor leerlingen door scholen en aanbodleverende partijen juist als een belangrijk onderdeel van hun eigen verantwoordelijkheid wordt gezien.
Hoe verhoudt volgens u de slotverklaring van de Voedseltop – «We maken de gezonde keuze makkelijker en aantrekkelijk. Voor consumenten moet het mogelijk zijn om lekker en gezond te eten door gezond aanbod in de schappen van de supermarkt, in de horeca, in zorginstellingen, onderweg, op het werk, op school en bij de sportclub»3 – zich tot de in de oproep geuite trend?
Zie antwoord vraag 3.
De verstoring door jacht in broedtijd. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de tweet waarin een bestuurslid van de stichting Dutch Birding meldt dat vier hobbyjagers op 20 april 2017 in het door Staatsbosbeheer beheerde gedeelte van het natuurgebied Arkemheen in het broedseizoen op ganzen jaagden?1 2
Ja.
Klopt het dat volgens de persvoorlichter van Staatsbosbeheer de voor het gebied verantwoordelijke boswachter nog dezelfde dag in actie gekomen is tegen deze wederrechtelijke verstoring van beschermde dieren in het broedseizoen?3
Uit het door Staatsbosbeheer opgemaakte feitenrelaas blijkt dat de bedoelde jagers op 20 april 2017 het door Staatsbosbeheer beheerde gedeelte van natuurgebied Arkemheen hebben betreden om een buiten dit gebied aangeschoten gans te zoeken. De jagers hebben niet op het terrein van Staatsbosbeheer zelf geschoten. Het betrof afschot van overzomerende ganzen in het kader van schadebestrijding in een aangrenzend terrein. De provincie Gelderland heeft hiervoor ontheffing verleend ter uitvoering van het Faunabeheerplan. Het nazoeken van aangeschoten dieren vloeit voort uit de verplichting om bij het doden van in het wild levende dieren onnodig lijden te voorkomen (artikel 3.24, eerste lid, Wet natuurbescherming).
Kunt u aangeven of proces-verbaal is opgemaakt tegen de betreffende jagers wegens jagen op beschermde dieren in een beschermd natuurgebied tijdens het broedseizoen? Zo nee, waarom niet?
Er geen proces-verbaal opgemaakt, omdat er geen sprake was van afschot in het natuurgebied polder Arkemheen.
Kunt u aangeven onder welke faunabeheereenheid de betreffende jagers ressorteren en hoe hun gedrag zich verhoudt tot het vigerende faunabeheerplan?
De Wildbeheereenheid Nijkerk, waar de betreffende jagers lid van zijn, maakt gebruik van de aan de Faunabeheereenheid Gelderland verleende ontheffing voor uitvoering van het Faunabeheerplan. Hun gedrag was niet in strijd met dit vigerende faunabeheerplan.
Waren deze jagers naar uw mening gerechtigd gewapend in het betreffende natuurgebied te vertoeven? Zo ja, volgens welke ontheffing? Zo nee, welke actie zal ondernomen worden tegen de betreffende jagers?
Het is op grond van de Wet natuurbescherming en de Wet wapens en munitie in beginsel verboden om zich met een geweer te bevinden op gronden waarop men niet tot het gebruik van het geweer gerechtigd is. Dit verbod kan evenwel op gespannen voet staan met de verplichting onnodig lijden te voorkomen (zie antwoord op vraag 2). Het is uit oogpunt van de openbare veiligheid evenmin wenselijk als jachtaktehouders bij het nazoeken van aangeschoten dieren op een ander terrein, hun geweren onbeheerd zouden achterlaten op de grond waarop ze wel gerechtigd zijn het geweer te gebruiken. Aan de hand van concrete omstandigheden van het geval zal beoordeeld moeten worden of er sprake is van een overtreding van de betreffende wetgeving.
Deelt u de mening dat er een algemeen jachtverbod in natuurgebieden ingesteld zou moeten worden in draag-, rui-, en zoogtijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De jacht op de vrij-bejaagbare soorten (haas, konijn, fazant, houtduif, wilde eend) kan alleen worden uitgeoefend in de periode dat de Minister van Economische Zaken de jacht heeft opengesteld. Draag-, rui- en zoogtijd van deze soorten vallen daarbuiten. Afschot ten behoeve van schadebestrijding of populatiebeheer is slechts mogelijk op basis van een ontheffing of vrijstelling. Het is aan het bevoegde gezag voor deze ontheffingen en vrijstellingen (doorgaans provincies) om hieraan zo nodig voorschriften te verbinden. Het instellen van een algemeen jachtverbod in draag-, rui- en zoogtijd acht ik derhalve niet nodig.
Bent u bereid strengere sancties in te stellen tegen overtreding van de regels in de jachtwetgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De strafmaat voor overtreding van de bepalingen inzake de jacht zijn door de wetgever gewogen bij de totstandkoming van de Wet natuurbescherming, die op 1 januari jl. in werking is getreden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de betreffende strafmaat aan te passen.
Deelt u de mening dat van het jagen op ganzen tijdens het broedseizoen ook een sterk verstorende werking uitgaat naar andere beschermde en bedreigde (weide)vogels in het betreffende gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om dergelijke verstorende activiteiten te voorkomen?
Op ganzen mag niet worden gejaagd, omdat deze niet tot de vijf vrij-bejaagbare soorten behoren. Provincies zijn bevoegd om in het kader van populatiebeheer of schadebestrijding ontheffing of vrijstelling te verlenen voor afschot van overzomerende ganzen. Daarbij kunnen gedeputeerde staten voorschriften opnemen ten aanzien van de perioden waarvan al dan niet van de ontheffing of vrijstelling gebruik mag worden gemaakt. Het beschermen van de rust tijdens de broedtijd van andere vogelsoorten kan daarbij een rol spelen.
Kent u het bericht «Jagende koningspoedel kost baasje voorwaardelijke boete van 300 euro»? 4
Ja.
Deelt u de mening van de politierechter dat het verbaliseren van huisdierbezitters tegenstrijdig overkomt wanneer jagers in hetzelfde gebied in de broedtijd op ganzen mogen schieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze tegenstrijdigheid weg te nemen door een algemeen jachtverbod in de broedtijd?
De uitspraak van de rechter laat ik voor zijn rekening. Zie verder de beantwoording van de vragen 6 en 8.
Implementatie van het Nagoya protocol Protocol en de gevolgen daarvan voor Nederland |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is de stand van zaken van de Europese invoering van Verordening (EU) 511/2014 van 16 april 2014 betreffende voor gebruikers bestemde nalevingsmaatregelen uit het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik in de Unie?
Nederland speelt internationaal een prominente rol op het terrein van uitgangsmaterialen, zaadveredeling en plantaardige genetische bronnen voor voedsel en landbouw. Nederlandse veredelingsbedrijven zijn met name op het gebied van groenten, aardappelen, grassen en siergewassen toonaangevend. Zij hebben te maken met internationale regels voor toegang tot genetische bronnen en het eerlijk delen van voordelen uit hun gebruik, zoals vastgelegd in het Biodiversiteitsverdrag (CBD) en het daarbij behorende Nagoya Protocol, dat op
12 oktober 2014 in werking trad. Voor implementatie van het Nagoya Protocol in de EU-lidstaten is EU-Verordening 511/2014 opgesteld en de Uitvoeringsverordening EU 2015/1866. Gebruikers moeten onderzoeken of het land van oorsprong van de genetische bron regels voor toegang heeft ingesteld. Zo kan aan gebruikers verplicht worden om toestemming van de bevoegde nationale autoriteit te verkrijgen en met de leverancier eerlijke afspraken te maken betreffende de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van de genetische bron of traditionele kennis die betrekking heeft op deze genetische bron. Van genetisch materiaal dat onder het Nagoya Protocol valt, moet informatie verzameld worden (tracking en tracing van materiaal) en voor een periode van 20 jaar bewaard.
In april 2016 is de Nederlandse Wet implementatie Nagoya Protocol in werking getreden. De wet regelt de rechtstreekse werking van de Europese verordeningen. Hierin wordt specifiek de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aangewezen als toezichthouder en het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN) van Wageningen UR als nationaal contactpunt voor toegang en verdeling van voordelen. In 2016 is de NVWA begonnen met het opleiden van haar inspecteurs op dit thema en zijn de eerste controles in de veredelingssector uitgevoerd.
Om meer duidelijkheid te verschaffen over de implementatie van EU-Verordening 511/2014, is in 2016 een algemene Leidraad gepubliceerd door de Europese Commissie, en worden sectorspecifieke leidraden ontwikkeld voor 9 verschillende sectoren, waaronder de Plantenveredelingssector. De Europese Commissie heeft hiervoor sectorspecifieke stakeholderbijeenkomsten georganiseerd als basis voor deze leidraden. De verwachting is dat deze sectorspecifieke leidraden eind 2017 gepubliceerd zullen worden, na akkoordbevinding van de EU-lidstaten en de Europese Commissie. Binnen de aankomende Access and Benefit Sharing (ABS) expertgroep bijeenkomsten in Brussel wordt nog een aantal «unresolved issues» aan de EU-lidstaten voorgelegd voor beslissing.
Bent u zich ervan bewust dat het Nagoya Protocol en ook de implementatie daarvan in de Europese Unie ervoor kan zorgen dat er op bepaalde groenten, fruit en andere gewassen straks eeuwig durende patenten komen te rusten?
«Eeuwigdurende patenten» zijn niet de bedoeling van het Nagoya Protocol.
De Nederlandse inzet is er dan ook op gericht dergelijke effecten te voorkomen. Het gaat in deze context echter wel om het nakomen van internationaal overeengekomen ABS-verplichtingen, en gezocht moet worden naar een goede balans tussen de belangen van gebruikers en leveranciers van genetische bronnen.
Voor Nederland is het belangrijk om een betrouwbare handelspartner te zijn en daarbij te voorkomen dat er onevenredige lasten voor de Nederlandse gebruikers van genetische bronnen ontstaan. Daarom pleit Nederland in Brussel voor een duidelijk eindpunt van de verplichtingen ten aanzien van het delen van voordelen die voortvloeien uit gebruik van genetisch materiaal. Verder worden bijvoorbeeld reguliere stakeholderbijeenkomsten georganiseerd.
Er is dus geen sprake van dat uit de implementatie van het Nagoya Protocol patenten voortvloeien. Wel kunnen er contractuele afspraken zijn over het delen van voordelen voortvloeiende uit het gebruik van genetische bronnen.
Deelt u de mening dat de biodiversiteitswetten oorspronkelijk geschreven zijn voor planten, dieren en andere organismen in het wild? Deelt u dan ook de mening dat deze wetten niet bedoeld zijn voor commercieel ontwikkelde planten, dieren en andere organismen die breed verkrijgbaar zijn?
Artikel 1 van het Nagoya Protocol geeft het doel aan: het eerlijk en billijk delen van de voordelen voortvloeiend uit het gebruik van genetische bronnen, inclusief door toegang en transfer van relevante technologieën, rekening houdend met de rechten over deze bronnen en technologieën, alsook middels financiering, hierdoor bijdragend aan de instandhouding van biologische diversiteit en het duurzaam gebruik van haar componenten. Artikel 3 spreekt vervolgens over de reikwijdte van het Nagoya Protocol, dat van toepassing zal zijn op genetische bronnen binnen de reikwijdte van artikel 15 van het Biodiversiteitsverdrag, en de voordelen voortvloeiend uit het gebruik van zulke bronnen. In het Biodiversiteitsverdrag (artikel 15, lid 1)wordt ingegaan op de soevereine rechten van Staten met betrekking tot hun «natuurlijke rijkdommen». De EU heeft naast EU-Verordening 511/2014, een Leidraad uitgewerkt, die tot doel heeft de strekking en reikwijdte van de EU-implementatie in te kaderen.
Zoals onder vraag 1 aangegeven zullen binnen de aankomende ABS expert groups in Brussel nog een aantal «unresolved issues» aan de EU-lidstaten voorgelegd worden voor beslissing. Hieronder valt bijvoorbeeld ook de positie van commerciële variëteiten. Hier dient zeer zorgvuldig mee omgegaan te worden, in verband met de soevereine rechten die landen uit mogen oefenen op «hun» genetisch materiaal, uitgezonderd menselijk genetisch materiaal.
In hoeverre gaat volgens u de veredelingsvrijstelling doorkruist worden door afspraken die mogelijk noodzakelijk zijn voor commerciële rassen in het kader van het Nagoya Protocol?
De veredelingsvrijstelling is van groot belang voor innovatie. Deze vrijstelling vormt een belangrijk element in het kwekersrecht. In de Leidraad betreffende het toepassingsgebied en de kernverplichtingen van Verordening (EU) nr. 511/2014 (artikel 5.2.2), staat dat de aangesloten lidstaten de ontwikkeling van nieuwe plantenrassen in hun land kunnen stimuleren door kwekers van deze rassen een recht van intellectuele eigendom te verschaffen, dit is het zogeheten kwekersrecht. Uit het Protocol van Nagoya blijkt echter – en de EU-verordening nalevingsmaatregelen genetische rijkdommen bevestigt dit – dat het dient te worden uitgevoerd op een wijze die in overeenstemming en niet in strijd is met andere internationale verdragen, mits deze in overeenstemming zijn en niet in strijd met de doelstellingen van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten (UPOV-Verdrag) en het Protocol van Nagoya. Bovendien bepaalt artikel 4, lid 1, van het Protocol dat het Protocol de rechten en verplichtingen ingevolge bestaande internationale overeenkomsten onverlet laat (tenzij deze ernstige schade toebrengen aan of een ernstige bedreiging vormen voor de biodiversiteit).
De EU-verordening nalevingsmaatregelen genetische rijkdommen geeft de verplichtingen aan van het UPOV-Verdrag: de verplichting om passende zorgvuldigheid te betrachten is niet in strijd met het voortgezette gebruik van materiaal dat onder de bescherming van het stelsel van kwekersrechten.
Bent u bereid ervoor te pleiten dat alle commerciële rassen wereldwijd niet onder de Europese regelgeving ter uitvoering van het Nagoya Protocol vallen?
Hiervoor moet allereerst de definitie van wat onder een commerciële variëteit valt duidelijk zijn. Nadere discussie over deze definitie is tijdens de ABS expert group op 31 mei jl. in Brussel gestart en zal vervolgd worden tijdens de eerstvolgende ABS working group op 12 september a.s. Nederland pleit ervoor dat commerciële rassen uitgezonderd worden, maar een zorgvuldige definitie van «commerciële» variëteiten vormt daarbij een voorwaarde. Die positie is voorbereid met input van verschillende partijen, waaronder het Ministerie van EZ, de NVWA, CGN en het bedrijfsleven.
Klopt het dat andere landen het Nagoya Protocol willen toepassen met terugwerkende kracht?
Op 14 oktober 2014 traden het Nagoya Protocol en EU-Verordening 511/2014 in werking. In EU-Verordening 511/2014 wordt duidelijk bepaald dat genetisch materiaal aantoonbaar verworven voor deze datum buiten de reikwijdte van het Nagoya Protocol valt, en hierop vindt dan ook geen handhaving plaats.
Recent is contact geweest tussen het Nederlandse bedrijfsleven, medewerkers van mijn ministerie en de Nederlandse Ambassade in Shanghai over de invoering van nieuwe wetgeving in China ter implementatie van het Nagoya Protocol, omdat het erop lijkt dat China het Nagoya Protocol wil toepassen met terugwerkende kracht. Er zijn formeel vragen voor verduidelijking ingediend bij de betreffende Chinese autoriteiten. We kijken uit naar de reactie hierop, zodat de eventuele gevolgen binnen de EU verder besproken kunnen worden. Vanuit Nederlands perspectief is de ingangsdatum van het Nagoya Protocol en Verordening 511/2014 (12 oktober 2014) bepalend.
Bent u zich ervan bewust dat de toepassing van het Nagoya Protocol met terugwerkende kracht een enorme impact kan hebben op onderzoek, productontwikkeling en de handel in plantmateriaal in Nederland?
Ja.
Is het überhaupt mogelijk om met terugwerkende kracht vast te stellen wanneer en van waar genetische bronnen afkomstig zijn?
Dat is maar beperkt mogelijk, maar dat is niet relevant omdat de EU de datum van 12 oktober 2014 hanteert.
Is het in uw ogen onrechtvaardig als, over alle in het bezit zijnde genetische bronnen, alsnog afspraken over «benefit sharing» gemaakt moeten worden?
Ook hier wil ik verwijzen naar de EU datum van 12 oktober 2014. Alle genetische bronnen die voor die datum aantoonbaar in bezit waren vallen buiten de reikwijdte van EU-Verordening 511/2014.
Het bericht dat melkgeitenhouders in opmars zijn |
|
Lilian Marijnissen , Frank Futselaar |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Alsof er nooit Q-koorts is geweest» en «Geitensector groeit fors, ondanks vrees Q-koorts»?1 2
Wij hebben beide artikelen in dagblad Trouw gelezen en betreuren het dat de angst voor een nieuwe Q-koorts-epidemie, ondanks de maatregelen die zijn genomen, nog immer aanwezig is. Zoals in eerdere brieven aan uw Kamer is aangegeven, zijn wij ons er zeer van bewust dat Q-koorts grote gevolgen heeft gehad: mensen zijn ernstig ziek geworden, er zijn sterfgevallen te betreuren. De impact op de naasten is daarom enorm.
Naar aanleiding van de Q-koortsuitbraak in Nederland zijn specifieke maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk Q-koortsbesmettingen optreden. Deze maatregelen staan bij het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat de veestapel binnen de professionele melkgeitensector in de afgelopen tien jaar is gegroeid van 350.000 naar 499.530 dieren eind vorig jaar? Zo ja, acht u deze schaalvergroting in de melkgeitensector van de afgelopen jaren wenselijk? Kunt u zich voorstellen dat uitbereidingsplannen van veehouders voor slachtoffers van Q-koorts voelen als een klap in het gezicht?
Het aantal melkgeiten in Nederland is inderdaad fors toegenomen, het aantal bedrijven is afgenomen. Hoewel toename van de bedrijfsgrootte een algemeen voorkomende ontwikkeling is in de veehouderij, kunnen wij ons voorstellen dat dit voor mensen die te maken hebben met de gevolgen van Q-koorts confronterend is. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is uitgelegd, zijn er verschillende maatregelen opgelegd aan melkgeiten- en melkschapenhouders om het risico op nieuwe Q-koortsbesmettingen te beperken.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die zijn genomen om het draagvlak voor de geitenhouderijsector te borgen bij omwonenden en consumenten?
Zie vraag 4 en 8.
Aan welke eisen moeten geitenhouderijen – naast de vaccinatieplicht en de melkcontroles – voldoen om te voorkomen dat nieuwe epidemieën als Q-koorts uitbreken? Welke maatregelen zijn er sinds het uitbreken van de Q-koorts door de overheid genomen om de gezondheidsrisico’s van zowel mens als dier te beperken?
De Q-koortsmaatregelen, opgenomen in de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten, die de overheid heeft genomen om de Q-koortsepidemie te stoppen en herhaling te voorkomen, zijn gericht op het beperken van het risico bij de bron, zijnde de melkgeiten- en melkschapenhouderijen.
Het recente Deskundigenberaad Zoönosen, waarover u op 2 december 2016 (Kamerstuk 25 295, nr. 33) bent geïnformeerd, ziet adequate vaccinatie van melkschapen en -geiten als de meest effectieve interventie om het risico op Q-koorts in Nederland te beperken; het beraad blijft continuering daarvan nodig achten.
Q-koorts is sinds 12 juni 2008 een meldingsplichtige dierziekte. Dit houdt in dat veehouders de verplichting hebben (verschijnselen van) Q-koorts te melden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Per 1 oktober 2009 werd de verplichte tankmelkmonitoring voor Q-koorts ingevoerd. Deze tankmelkmonitoring geeft de NVWA de mogelijkheid eventuele nieuwe besmettingen snel op te sporen.
Hetzelfde Deskundigenberaad Zoönosen benadrukt het belang om bij uitbreidingsplannen van melkschapen- en melkgeitenbedrijven met omwonenden te communiceren en om te benadrukken welke effectief gebleken maatregelen van kracht zijn.
Neemt de kans op nieuwe Q-koortsbesmettingen toe door nieuwe uitbreidingen in de geitensector? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven ziet het Deskundigenberaad Zoönosen adequate vaccinatie van melkschapen en -geiten als de meest effectieve interventie om het risico op Q-koorts in Nederland te beperken. Deze maatregel blijft onverminderd van kracht, waardoor de kans op nieuwe Q-koortsbesmettingen gering is. De genoemde tankmelkmonitoring borgt dat eventuele nieuwe besmettingen snel worden opgespoord.
Op dit moment zijn er geen met Q-koorts besmette bedrijven in Nederland en is het aantal nieuwe patiënten per jaar terug op het niveau van vóór de Q-koortsepidemie.
Welk advies heeft de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) in Gemert-Bakel en/of Helmond afgegeven aangaande de voorgenomen uitbereiding van de genoemde geitenhouderij? Welk oordeel kent de Brabantse Zorgvuldigheidsscore toe aan de aanvraag tot uitbereiding?
Gemeenten winnen voorafgaand aan een indiening van een wijziging van een bestemmingsplan advies in bij verschillende organisaties. De inhoudelijke afweging over het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Dit geldt ook voor de handhaving van meldingsplichtige bedrijven, dus de bedrijven die geen vergunning nodig hebben bij uitbreiding.
Ook een Milieu Effect Rapportage (MER) wordt daarbij betrokken, voor zover het gaat om activiteiten die MER-plichtig zijn. Als er een MER wordt gemaakt, worden hierin ook gezondheidsaspecten meegenomen.
De gemeente is daarnaast op basis van de wet Publieke Gezondheid gehouden om gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen te bewaken, bijvoorbeeld door de GGD om advies te vragen bij zaken die de gezondheid van inwoners kunnen raken.
De GGD adviseert de gemeente Gemert-Bakel gezien de specifieke situatie op dit moment deze vergunning nu niet te verlenen en het besluit uit te stellen over de vergunningaanvraag gezien de psychosociale problematiek die speelt, de risico’s van de cumulatieve geurbelasting, de zorgen over de controle en beheersbaarheid van hygiënemaatregelen en de nieuwe op korte termijn te verwachten onderzoeksuitkomsten VGO. Het gehele GGD-advies is te vinden op: https://www.gemert-bakel.nl/sites/default/files/UIT-17038421%20-%20gezondheidkundige%20beoordeling%20vergunningaanvraag%20geitenho....pdf). De Brabantse Zorgvuldigheidsscore is niet openbaar tot toekenning van de vergunning tot uitbreiding.
Kunt u in kaart brengen op welke locaties professionele geitenhouders plannen voor uitbereiding van stalruimte en veestapel hebben ingediend?
De gemeente is het bevoegde gezag ten aanzien van het beoordelen van vergunningaanvragen en (bij vergunningvrije bedrijven) meldingen voor uitbreiding. De rijksoverheid wordt hierover niet actief geïnformeerd en houdt daarover dus geen gegevens bij.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de sector, omwonenden en patiëntenorganisaties om te komen tot een gezonde en toekomstbestendige sector met draagvlak bij zowel ondernemers en omwonenden alvorens nieuwe uitbereidingen toe te staan?
Wij onderschrijven het belang van een duurzame veehouderij, waarbij het belang van de volksgezondheid voorop staat. Hierbij verwijzen wij naar de geïntegreerde humaan-veterinaire risicoanalysestructuur voor de aanpak van zoönosen en de projecten aangaande de verduurzaming van de veehouderij. Wij zijn te allen tijde bereid om hierover in gesprek te gaan.
Zoals hiervoor reeds aangegeven is het Rijk echter niet het bevoegde gezag ten aanzien van het beoordelen van vergunningaanvragen voor uitbreiding, deze bevoegdheid ligt bij de gemeente. Het ruimtelijke beleid op dat terrein is eveneens een decentrale bevoegdheid van provincies en gemeenten. Gemeenten hebben daarnaast het instrument van de maatschappelijke dialoog tot hun beschikking (zie www.kennisplatformveehouderij.nl). Ondernemers hebben hierin ook een verantwoordelijkheid.
Is het kabinet bereid zijn standpunt inzake de compensatie van Q-koortsslachtoffers te heroverwegen gezien de recente uitspraken van de Minister-President en een schadefonds voor Q-koorts patiënten in te stellen? Is compensatie van de slachtoffers niet alleen wenselijk vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid maar ook om draagvlak te creëren voor een gezonde (geiten)veehouderij? Zo nee, waarom niet?3 4 5 6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de kabinetsreactie op de adviezen over Q-koorts, die heden aan uw Kamer is verstuurd.
Het verliezen van de SKAL-licentie door het innovatieve stalconcept de ‘Koeientuin’ op een biologisch melkveebedrijf in Groenlo |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het concept van de koeientuin in Groenlo, een innovatieve stal voor een biologisch melkveebedrijf?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het melkveebedrijf de Skal-licentie dreigt te verliezen omdat in deze innovatieve stal – anders dan de Skal-regels voorschrijven – geen strooisel wordt gebruikt?
Zie het antwoord op vraag 3 van het lid Lodders.
Kunt u bevestigen dat Europese dan wel nationale regelgeving geen belemmering vormt om met dit stalconcept biologisch te produceren?
De Europese biologische productieregel inzake de verplichte aanwezigheid van strooisel bestaande uit stro of andere geschikte natuurlijke materialen vormt een belemmering om met dit stalconcept biologisch te produceren. Deze werkt rechtstreeks door in Nederland.
Bent u bereid om met Skal te overleggen over ontheffing van de Skal-regels conform artikel 3 van het Skal-Reglement ontheffingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het gaat hier niet om de Skal-regels maar om een biologische productieregel uit een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in Nederland. Nederland heeft daarom bij de Europese Commissie verzocht om een individuele ontheffing maar dit verzoek is afgewezen. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 van het lid Lodders.
Deelt u de mening dat innovatieve stalconcepten de ruimte moeten krijgen en dat Europese en nationale regelgeving waar nodig hierop aangepast moeten worden? Zo ja, wat gaat u daarvoor ondernemen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 van het lid Lodders.
Signalen omtrent het stalsysteem ‘koeientuin’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het stalsysteem «koeientuin»?
Ja.
Is het waar dat in deze stal geen strooisel gebruikt wordt en dat dit stalsysteem daardoor niet gebruikt kan worden op een biologisch melkveebedrijf? Zo ja, waarom niet en kunt u een toelichting geven op de inhoudelijke argumenten waarom dit systeem niet geschikt zou zijn voor een biologisch melkveebedrijf? Zo nee, hoe komt het dat dit misverstand in de praktijk aan de orde is?
Ja, de koeientuin is een melkveestal zonder strooisel maar met een zachte kunststofvloer.
Gebleken is dat de koeientuin niet voldoet aan de huidige Europese biologische productieregels voor wat betreft de verplichte aanwezigheid van strooisel bestaande uit stro of andere geschikte natuurlijke materialen.
Wat vindt u van de situatie dat nieuwe stalconcepten, ontwikkeld vanuit de koe om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te hebben, tegengewerkt worden door bestaande regels? Wat wilt u hieraan doen? Is er mogelijkheid tot een proefstalstatus? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft aan de Europese Commissie verzocht om een individuele ontheffing van de verplichte aanwezigheid van strooisel. Daarbij heeft Nederland gewezen op de innovatieve aspecten van de koeientuin waarbij de ethologische behoeften van de dieren centraal staat en op het feit dat de Universiteit van Wageningen in de koeientuin onder meer onderzoek doet naar het gedrag van de dieren.
De Europese Commissie heeft dit verzoek echter afgewezen. Ze ziet in de huidige Europese verordening geen juridische grondslag om in dit geval een uitzondering op de biologische regels (tijdelijk) toe te staan, ook niet als proefstal. Ook vindt de Europese Commissie dat een kunststofvloer zonder strooisel van stro of andere geschikte natuurlijke materialen niet in overeenstemming is met de biologische principes.
In de voorstellen voor een herziening van de verordening voor de biologische landbouw waarover door de Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie in triloog wordt onderhandeld, wordt voorzien in de mogelijkheid dat de Europese Commissie biologische productieregels kan wijzigen vanwege de aanpassing aan technische ontwikkelingen. Indien de triloog-onderhandelingen succesvol worden afgerond, zou deze bepaling voor de toekomst (na 2019) een mogelijke oplossing kunnen bieden. Ik betreur het dat een dergelijke innovatieve ontwikkeling in de biologische sector hierdoor wordt belemmerd.
Komt deze situatie alleen in de biologische sector voor of ook bij de gangbare bedrijven?
De Europese eis inzake verplichte aanwezigheid van strooisel bestaande uit stro of andere natuurlijke materialen heeft alleen betrekking op de biologische sector.
RVO naar aanleiding van vele klachten van ondernemers |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er veel klachten zijn over de registratie van grootvee-eenheden (GVE’s) bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft zeven officiële klachten ontvangen, waarvan zes klachten over de registratie van gegevens. Daarnaast zijn er 18 telefonische klachten ontvangen bij RVO.nl, deze klachten gingen voornamelijk over de inhoud van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (hierna: de regeling).
Kunt u aangeven hoeveel klachten of bezwaren er zijn over de registratie van GVE’s?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom er veel klachten zijn over afwijkende gegevens van RVO ten opzichte van het werkelijke aantal dieren dat veehouders op de referentiedatum van 2 juli 2015 hadden? Kunt u aangeven wat hiervan de belangrijkste oorzaken zijn?
Met een relatief zeer korte voorbereidingstermijn is in goede samenwerking met ZuivelNL de uitvoering van de complexe regeling vormgegeven en zijn daarvoor alle nodige organisatorische voorzieningen getroffen.
RVO.nl heeft extra capaciteit vrijgemaakt en geworven om op korte termijn alle veehouders te voorzien van de meest actuele en getoetste informatie over hun referentie.
De melkveehouders hebben via MijnRVO.nl toegang tot de I&R-gegevens. Ook via het webportaal van hun zuivelonderneming hebben zij toegang tot de geregistreerde gegevens. De gegevens worden sinds begin april 2017 wekelijks geactualiseerd op basis van de laatste verwerkingen.
De verzoeken tot wijzigingen in het doelstellingsaantal en de referentie zijn nog niet allemaal verwerkt. De reden hiervan is dat ondernemers tot 1 april jl. de tijd hadden om in de regeling omschreven knelgevallen en bedrijfsoverdrachten te melden; voor in- en uitschaarsituaties was de uiterste datum 15 april 2017.
Daarnaast is door veel ondernemers gereageerd op de servicemelding fosfaatrechten. Bij de behandeling van deze reacties wordt tevens beoordeeld of deze van invloed zijn op de uitvoering van deze regeling. Er zijn in totaal circa 5.500 dossiers ingediend bij RVO.nl die kunnen leiden tot aanpassing van het referentie- en/of doelstellingsaantal.
In antwoord op schriftelijke vragen geeft u aan dat het controleren en vaststellen van de referentie meer tijd kost en het streven is dit voor het opleggen van de eerste geldsom afgerond te hebben; kunt u aangeven of dit in alle gevallen gaat lukken?1
Ik heb uw Kamer op 21 april jl. aangegeven (Kamerstuk 33 037, nr. 197) dat voor naar schatting 1.000 bedrijven de behandeling van de dossiers nog tot half mei 2017 zou vergen. Op basis van de meest recente gegevens blijkt het volgende. Over de opgelegde geldsom over de maand april hebben ruim 14.200 melkveehouders op 27 mei jl. een brief ontvangen. Circa 2.450 bedrijven hebben op dit moment nog geen brief ontvangen. Bij 1.450 bedrijven komt dit door diverse omstandigheden, zoals onder andere geduid bij het antwoord op vraag 3. Bij de overige circa 1.000 bedrijven zijn de brieven nog niet verzonden door ZuivelNL. Dit komt voornamelijk omdat ZuivelNL bij deze bedrijven nog een laatste controle wil uitvoeren op haar berekeningen van de geldsom. De verwachting is dat eind juni alle bedrijven hun brief over de geldsom hebben ontvangen.
De laatste wijziging van de regeling is nog niet doorgevoerd in de gegevens van RVO, zo is bevestigd aan veehouders; bent u bereid om de inning van de boetes op te schorten tot het moment dat alle gegevens verwerkt zijn en het vaststellen van de referentie is afgerond? Zo nee, waarom niet?
De wijziging van de berekening van de grondgebondenheid op basis van de nieuwe definitie die is opgenomen in de wijziging van de regeling die op 30 maart 2017 is gepubliceerd in de Staatscourant (Staatscourant 2017 nr. 18602), is doorgevoerd en wordt meegenomen. Indien dit voor de bedrijven tot een wijziging van de grondgebondenheid heeft geleid, wordt dit getoond op de portal van de zuivelondernemingen.
Vindt u het verantwoord een geldsom op te leggen als de gegevens door RVO en/of ZuivelNL nog niet verwerkt zijn? Zo ja, waarom?
De geldsom voor deze groep bedrijven wordt, voor zover de meldingen tijdig en de zienswijzen uiterlijk op 21 april jl. zijn ingediend, pas opgelegd nadat de dossiers zijn beoordeeld. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Zijn er voorbeelden bij u bekend waarbij er bijvoorbeeld voor 1 maart een verzoek is ingediend tot het overdragen van GVE’s en grond naar een nieuwe eigenaar en waarbij de grond is overgeschreven, maar de GVE’s tot op heden niet? Of het voorbeeld waarbij er naar aanleiding van een bezwaarschrift in januari telefonisch contact is geweest met RVO, maar tot op heden nog geen antwoord is gegeven aan de betreffende ondernemer? Wat vindt u hiervan en kunt u aangeven binnen welke termijn de problemen opgelost zijn?
De door u omschreven situatie is mij niet bekend.
Kunt u aangeven wanneer de in het antwoord op schriftelijke vragen aangekondigde wijziging van de regeling gereed is?2
De regeling is gewijzigd op 28 april jl. (Staatscourant 2017 nr. 25117).
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden met de gevraagde gegevens voorafgaand aan het nog te plannen plenaire debat over het fosfaatreductieplan?
Ik heb uw Kamer op 11 mei jl. bericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1828) dat deze vragen helaas niet binnen de gevraagde termijn konden worden beantwoord, omdat meer tijd nodig was voor het inwinnen van informatie en voor afstemming van de antwoorden. Het debat is op 18 mei jl. met uw Kamer gevoerd.
Het doodschieten van ontsnapte antilopes bij Hunsel (Limburg) |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Twee ontsnapte antilopes doodgeschoten»?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over het doden van twee elandantilopes door jagers?
Het spreekt voor zich dat ik het betreur dat de getroffen maatregelen hebben geleid tot de dood van de twee elandantilopen in kwestie.
Waarom is er niet voor gekozen de dieren te vangen, al dan niet met behulp van een verdovingsgeweer?
Deskundigen hebben geoordeeld dat er zo snel geen mogelijkheden waren om de dieren te vangen en ze te verdoven, ook omdat ze een dikke speklaag hebben. De elandantilopen waren agressief en niet benaderbaar. Daarnaast was er direct gevaar voor de (verkeers)veiligheid.
Hoe oordeelt u over de rol van de politie in deze situatie? Acht u de training bij de politie voldoende voor adequate actie bij ontsnapte dieren?
Gegeven de context is, in overleg met dierenartsen en deskundigen verbonden aan dierentuinen, gekeken naar het toe te passen middel in relatie tot de veiligheid van burgers en omgeving. Op basis van hiervan zijn de nodige beslissingen genomen.
Is het waar dat de eigenaar van deze antilopes al eerder dieren heeft laten ontsnappen, namelijk pallaseekhoorns, een wallaby, edelherten en hoornraven?3 Zo ja, deelt u de mening dat dit bedrijf nalatig is? Zo nee, waarom niet?
Mij is bekend dat er in een aantal gevallen eerder in Weert en omgeving dieren zijn ontsnapt. De NVWA heeft, in samenwerking met de provincie, een succesvolle vangactie van een aantal pallaseekhoorns uitgevoerd. Het bleek echter niet mogelijk om met volledige zekerheid vast te stellen dat het dieren betrof die afkomstig waren van de betreffende eigenaar. Daardoor heeft de NVWA niet handhavend tegen deze eigenaar kunnen optreden.
In hoeverre heeft het bedrijf gevaarzetting gecreëerd door herhaaldelijk dieren te laten ontsnappen?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) na de ontsnappingen van dieren handhavend opgetreden tegen dit bedrijf?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt het bedrijf gecontroleerd op de aanwezigheid van soorten die na 1 juli 2017 niet meer mogen worden gehouden volgens de positieflijst?
Nee, er wordt niet gecontroleerd op wet- en regelgeving die nog niet in werking is.
Deelt u de mening dat de kosten voor het vangen (en in het geval van de antilopes: het doden) niet met belastinggeld dient te worden betaald, maar dat de kosten dienen te worden verhaald op het bedrijf?
Ik deel de mening dat de kosten van het handelen verhaald dienen te worden op de eigenaar. Dat is overigens standaardprocedure bij soortgelijke handelingen.
Deelt u de mening dat de nalatigheid van dit bedrijf consequenties dient te hebben voor de vergunning die door de NVWA wordt verleend? Zo ja, bent u bereid om de vergunning van het bedrijf om dieren te fokken en te verhandelen in te trekken vanwege verregaande nalatigheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat voor het houden van elandantilopen geen vergunning is benodigd.