Bent u bekend met de berichten «Perroncontroles «overlasttrein» Zwolle – Emmen komen niet terug» en «Staatssecretaris: snel oplossing voor mogelijk overslaan treinstation Maarheeze»?1 2
Deelt u de mening dat intimidatie, agressie en geweld onacceptabel zijn en dat hier hard tegen moet worden opgetreden zodat treinreizigers veilig kunnen reizen en treinpersoneel veilig zijn werk kan doen?
Op welke trajecten is met name last van overlastgevende asielzoekers? Om welk type incidenten gaat het dan? Kunt u dit cijfermatig weergeven? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het feit dat overlastgevende asielzoekers die treinen of stations onveilig maken, geen reden mag zijn om treinen op bepaalde trajecten niet in te zetten of om treinen bepaalde stations niet meer aan te laten doen?
Hoe legt u uit aan de reizigers op de trajecten Meppel-Zwolle en Weert-Eindhoven dat zij moeten reizen in een onveilige situatie met een hoger risico op incidenten dan gemiddeld?
Hoe beoordeelt u het feit dat controles op perrons niet zouden werken, maar het aantal incidenten wel flink gestegen is?
Welke stappen onderneemt u om het veiligheidsgevoel van reizigers op deze trajecten, en op de stations op deze trajecten, te vergroten?
Welke preventieve en repressieve maatregelen worden op deze trajecten getroffen om overlast en overtredingen te voorkomen en overlastgevers aan te pakken en hoe effectief zijn die?
Welke maatregelen treft u tegen overlastgevers die zich door toegangscontroles niet laten weerhouden en over de hekken klimmen en alsnog de trein in stappen?
Kunt u de garantie geven dat de problemen op station Maarheeze zo spoedig mogelijk, en uiterlijk 1 maart 2025, worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Wordt de identiteit vastgesteld van de overlastgevers op de trajecten Meppel-Zwolle en Weert-Eindhoven, mede gelet op het feit dat overlastgevende asielzoekers vaak nog niet zijn geregistreerd of geen rijbewijs hebben? Zo ja, op welke manier en hoe wordt dit geregistreerd? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er gehandhaafd moet worden richting asielzoekers die overlast veroorzaken, zwartrijden of ander onwenselijk gedrag vertonen? Zo nee, waarom niet?
Hoe vaak wordt er bij het constateren van overtredingen een boete opgelegd, dan wel uitstel van betaling aangeboden, en in hoeveel van deze gevallen wordt er daadwerkelijk geïnd?
Hoe hoog is het bedrag uitstel van betaling op beide trajecten?
Hoe vaak worden er reisverboden opgelegd? Gebeurt dit in alle mogelijke gevallen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat mensen die geen kaartje hebben niet eindeloos uitstel van betaling kunnen krijgen, maar uiteindelijk een reisverbod zouden moeten worden opgelegd dan wel bij overtreding daarvan lik op stuk beleid wordt toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
Deelt u de mening dat wanneer deze mensen zichzelf niet kunnen identificeren, dit meteen opgepakt moet worden door deze mensen te registreren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Vreemdelingen- en asielbeleid op 5 februari 2025? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met de berichten: «Plotse daling van aantal kenniswerkers, iets minder nieuwe aanvragen voor asiel» en «Wachtende asielzoekers ontvangen astronomisch bedrag aan dwangsommen: «Schaf dit af»»?1 2
Ja.
Hoe verklaart u de stijging van het totale bedrag dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan dwangsommen aan asielaanvragers heeft moeten uitkeren van elf miljoen euro in 2023 naar 36,8 miljoen euro in 2024?
Bij asiel- en nareis aanvragen heeft de IND al jaren te kampen met oplopende voorraden. Zelfs met de huidige instroomcijfers is het niet mogelijk om de opgelopen voorraden in te lopen. Mede hierom heeft de IND een meerjarenambitie om vanaf 2025 jaarlijks de productie te verhogen en om te voorkomen dat de voorraden verder oplopen.
Concreet betekent dit dat de IND (1) de komende periode in gaat zetten op slimmer werken, inzet (2) op het decompliceren van de behandeling van aanvragen en (3) zet de IND beperkt in op extra personeel waar nodig.
Tot november 2022 was de «Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND» nog van toepassing. Sinds 27 september 2022 geldt voor asiel een verlengde beslistermijn van in totaal 15 maanden. Waar rechtbanken deze verlenging eerst in overwegende mate rechtsgeldig achtte, is dat met het verloop van de jaren afgenomen en zijn er steeds meer rechtbanken die de verlenging van de beslistermijn niet langer accepteren waardoor een ingebrekestelling sneller geldig is en een dwangsom sneller kan worden opgelegd. In 2022 zijn er daardoor verhoudingsgewijs minder ingebrekestellingen ingediend dan een jaar later. Zo bedroeg het aantal ingebrekestellingen in 2023 27.450, terwijl deze in 2024 verder opliep naar 29.840. De toename van het aantal ingediende ingebrekestellingen leidt tot meer dwangsommen.
In hoeveel asielaanvragen heeft het opstarten van een gerechtelijke dwangsomprocedure of het indienen van een ingebrekestelling daadwerkelijk geleid tot een snellere beslissing?
Deze vraag is gelet op het grote aantal ingebrekestellingen niet te beantwoorden. De IND beslist op basis van het fifo-principe3. Een toenemend aantal ingebrekestellingen zou een continue herprioritering vergen binnen de logistieke processen van de IND. Dit wordt niet gedaan omdat dit een ontwrichtend effect heeft op de IND. Door het grote aantal ingebrekestellingen is het bovendien niet meer mogelijk om in alle uitspraken op de daaropvolgende beroepen niet tijdig beslissen uitvoering aan de rechterlijke uitspraak te geven. De IND probeert, waar mogelijk, rekening te houden met schrijnende zaken.
Klopt het dat asielzoekers die een dwangsom ontvangen soms moeten meebetalen aan de opvang? Van welke factoren hangt het af of een asielzoeker daadwerkelijk moet meebetalen?
Het klopt dat asielzoekers die een dwangsom ontvangen in beginsel moeten meebetalen aan de kosten van de opvang. Hiervoor geldt dat de dwangsom hoger moet zijn dan de vermogensgrens voortkomend uit de Participatiewet. In 2025 is dit respectievelijk € 7.575 voor alleenstaanden en € 15.540 voor meerpersoonshuishoudens. Wanneer de dwangsom lager is dan de vermogensgrens wordt geen bijdrage geïnd. Ook kan niet te worden geïnd wanneer een asielzoeker met onbekende bestemming is vertrokken, uitgestroomd is naar een gemeente (gemeente doet vermogenstoets voor uitkering) of dat binnen drie maanden zal doen, of wanneer de asielzoeker al een eigen bijdrage betaalt. Voor meer achtergrond verwijs ik graag naar brief 19 637, nr. 3298 die uw kamer op 4 oktober 2024 ontving.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) niet automatisch op de hoogte wordt gesteld wanneer een asielzoeker een dwangsom ontvangt, maar dat de asielzoeker deze zelf moet melden? Zo ja, hoe vaak is er in de afgelopen jaren gemeld en waarom gebeurt dit niet automatisch?
Bij uit te keren dwangsommen boven de eenpersoonsvermogensgrens wordt het COA actief door de IND geïnformeerd. Het COA heeft geen zicht op het vermogen van haar bewoners. Wanneer een dwangsom lager is dan de vermogensgrens, maar het totale vermogen van de asielzoeker tot boven de vermogensgrens brengt is dit voor het COA niet te achterhalen. In het kader van privacywetgeving zou dit ook niet mogelijk zijn. Het COA is hier dus afhankelijk van de bereidheid van bewoners om zelf melding te maken.
Welk percentage van het totaal verstrekte bedrag aan dwangsommen is uiteindelijk aan het COA overgemaakt om mee te betalen aan de opvang? Om welk totaalbedrag gaat het?
In 2024 is in het kader van de regeling eigen bijdrage asielzoekers (reba)
€ 184.370 ontvangen. Afgezet tegenover de € 36,8 mln. die uitgekeerd is als dwangsom levert dat een percentage van 0,5% op als bijdrage aan de opvang. In 2023 is een bedrag van € 125.812 ontvangen. Afgezet tegenover het totaalbedrag aan uitgekeerde dwangsommen van € 11,3 mln. levert dat 1,1% als bijdrage voor de opvang op.
Bent u het met de stelling eens dat een asielzoeker die de maximale dwangsom ontvangt altijd moet meebetalen aan de opvang? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het er mee eens dat uitgekeerde dwangsommen waar mogelijk moeten worden geïnd als bijdrage voor de opvang. Het COA en de IND onderzoeken samen of een snellere gegevensdeling tussen de organisaties leidt tot meer terugvorderingsbeschikkingen. Over de uitkomsten van dat onderzoek wordt uw Kamer op korte termijn separaat geïnformeerd.
Bent u het met de stelling eens dat naast de bestuurlijke dwangsom in vreemdelingenzaken ook de gerechtelijke dwangsom afgeschaft moet worden? Zo ja, wanneer bent u van plan een wetsvoorstel dat dit regelt naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Conform de brief van de Minister President van 25 oktober 2024 aan de Tweede Kamer inzake «Nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord 2024–2028 van PVV, VVD, NSC en BBB» is de inzet van het kabinet erop gericht om de rechterlijke dwangsom in vreemdelingrechtelijke procedures af te schaffen. Momenteel wordt onderzocht hoe dat juridisch onderbouwd kan worden met inachtneming van de jurisprudentie van de Afdeling hierover. De rechterlijk dwangsom functioneert feitelijk niet als effectief rechtsmiddel doordat het niet leidt tot dat waar het de rechtzoekende om gaat: een beslissing op korte termijn. Dit is in meer sectoren het geval. Het kabinet onderzoekt daarom onder welke condities het alsnog mogelijk is deze rechterlijke dwangsom niet te betalen waar dat feitelijk geen effectief rechtsmiddel is.
Hoe verklaart u een stijging van het aantal gerechtelijke procedures tegen de IND van 60.760 in 2023 naar 8.320 in 2024?
Voor zover uw Kamer doelt op de IND jaarcijfers 2024, kan worden opgemerkt dat het aantal gerechtelijke procedures omtrent verblijf in 2024 met ongeveer 30.000 is toegenomen. Deze toename wordt door een groot deel veroorzaakt door het aantal Beroepen Niet Tijdig Beslissen (hierna BNTB’s). In 2023 ging het nog om een aantal van circa 25.000 BNTB’s, terwijl dit aantal in 2024 steeg tot circa 50.000.
Hoeveel kosten heeft de IND in 2024 gemaakt om de gerechtelijke procedures te kunnen voeren? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot 2023? Hoeveel fte. heeft de IND moeten inzetten om de gerechtelijke procedures in 2024 te kunnen voeren?
De directie Juridische Zaken (JZ) van de IND heeft als belangrijkste taak het voeren van gerechtelijke procedures. In 2024 had JZ een kostenpost van
€ 52,7 miljoen. In het jaar daarvoor ging het om een kostenpost van € 47,2 miljoen. De gemiddelde personele bezetting bij directie JZ bedroeg in 2024 incl. administratieve ondersteuning, staf en management 368 fte. In 2023 was dit gemiddeld 360 fte.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om ervoor te zorgen dat de IND zich weer vooral kan richten op het nemen van beslissingen op aanvragen, in plaats van op het voeren van gerechtelijke procedures over dwangsommen of afwijzingen van asielaanvragen?
De inzet van het kabinet is erop gericht om met een breed pakket aan maatregelen het asielstelsel te hervormen en de asielinstroom te beperken.
De voornemens van dit kabinet op het terrein van asielmigratie zijn stevig en de wetsvoorstellen zijn daar een uitdrukking van. Dat laat onverlet dat ik op dit moment de adviezen van de Raad van State bestudeer. Daartoe wordt zo spoedig mogelijk het nader rapport opgesteld, gericht op bespreking daarvan in de Ministerraad op korte termijn.
Na bespreking hiervan in het kabinet zal het nader rapport zo spoedig mogelijk met de wetsvoorstellen aan uw Kamer worden aangeboden. Daarnaast krijgt door het wetsvoorstel verlenging beslistermijnen in asiel- en nareiszaken, dat op 11 maart 2025 is aangenomen door de Eerste Kamer, de IND meer ruimte om te beslissen en is het mogelijk dat er daardoor minder beroepen tijdig beslissen zullen worden ingediend.
Diverse cijfers omtrent asiel |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Hoeveel asielaanvragen zijn er in 2024 in Nederland gedaan?
In 2024 zijn er in totaal ca. 45.640 asielaanvragen gedaan. Hiervan waren ca. 32.180 eerste asielaanvragen, ca. 11.880 nareis aanvragen en ca. 1.590 herhaalde aanvragen. Daarnaast zijn in 2024 ca. 760 asielzoekers overgenomen van andere landen, waarvan ca. 570 middels klassieke hervestiging en ca. 190 asielzoekers middels één-op-één hervestiging uit Turkije.
Hoeveel statushouders en afgewezen asielzoekers verlieten de opvang en waar gingen zij naartoe (verplaatsing andere opvang, doorstroom naar reguliere woning of hebben ze Nederland verlaten)?
In 2024 hebben in totaal ca. 44.280 personen COA-opvang verlaten, waarvan ca. 30.210 vergunninghouders en ca. 14.060 asielzoekers. In 2024 was huisvesting in een gemeente de voornaamste reden van uitstroom dat door COA is geregistreerd. Dit betrof 68% van het vertrek uit de COA-opvang. Overplaatsing naar een andere opvangvorm (zoals Nidos) en overplaatsing naar vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie betrof in beide gevallen 2% van de vertrekredenen die het COA registreerde.
Wat betreft vertrek zijn de cijfers van de DTenV in beginsel leidend. In 2024 hebben ca. 3.240 vreemdelingen Nederland zelfstandig verlaten, waren er ca. 2.750 gedwongen vertrekken en waren er ca. 5.740 zelfstandige vertrekken zonder toezicht.
Hoeveel statushouders verblijven op dit moment in de opvang? Hoe verhoudt dit getal zich tot het aantal asielzoekers dat op dit moment op locaties van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verblijft en klopt het dat het aantal statushouders ten opzichte van asielzoekers toeneemt vanwege stagnerende doorstroom? Zo nee, waarom niet?
Op 20 januari 2025 verbleven ca. 72.680 personen bij het COA, waarvan ca. 53.800 asielzoekers en ca. 18.870 statushouders. Ter vergelijking, vorig jaar verbleven er op 22 januari 2024 ca. 63.560 personen bij het COA, waarvan ca. 49.540 asielzoekers en ca. 16.020 vergunninghouders. Het aandeel statushouders in COA-opvang is in een jaar tijd dus licht toegenomen van 24% naar 26%.
Hoeveel statushouders en hoeveel asielzoekers verblijven op dit moment op noodopvanglocaties van het COA? Hoe verhouden deze getallen zich tot het aantal statushouders en asielzoekers dat op een reguliere COA-locatie verblijft?
Op 27 januari 2025 verbleven ca. 30.490 personen in noodopvang van het COA, waarvan ca. 21.460 asielzoekers en ca. 9.040 statushouders. In reguliere COA-opvang verbleven op dezelfde dag ca. 34.920 personen, waarvan ca. 27.140 asielzoekers en ca. 7.780 statushouders. Dit laat zien dat het aandeel vergunninghouders in de noodopvang van het COA groter is dan het aandeel vergunninghouders in reguliere opvang.
Naast de voorgenoemde opvangvormen in beheer van het COA, worden ook personen opgevangen in tijdelijke gemeentelijke opvang (TGO): een vorm van noodopvang beheerd door gemeenten. Het gaat hier om ca. 4.970 personen, waarvan ca. 4.300 asielzoekers en ca. 670 vergunninghouders. Tot slot wordt ook gebruik gemaakt van noodopvang op niet-COA locaties, zoals hotels en vakantieparken. In deze opvangvorm verbleven op 27 januari 2025 ca. 2.320 personen, waarvan ca. 960 asielzoekers en ca. 1.370 statushouders.
Wat is de verwachte ontwikkeling van het aantal asielzoekers dat verblijft op de COA-locaties in 2025, 2026, 2027 en 2028?
De verwachte ontwikkelingen van het aantal asielzoekers en aantal statushouders dat verblijft op de COA-locaties kunnen worden geschetst op basis van de uitkomsten van de Meerjaren Productie Prognose 2024-II, die eerder met uw Kamer is gedeeld.
De verwachting is dat er eind 2025 ca. 106.700 asielzoekers door het COA zullen worden opgevangen. Voor eind 2026 verwacht men een bezetting van ca. 135.800 asielzoekers en voor eind 2027 ca. 166.000 asielzoekers.
Wat betreft de ontwikkelingen van het aantal statushouders wordt verwacht dat er op 1 januari 2026 ongeveer 1 op de 2 COA-bewoners statushouder is. Hierbij is bij de totstandkoming van de MPP 2024-II rekening gehouden met een hogere instroom statushouders (o.a. vanwege de instroom van nareizigers) en een achterblijvende uitstroom naar gemeenten. Daardoor neemt in de verwachting van de MPP 2024-II het aantal statushouders in de opvang toe.
Bovenstaande verwachte ontwikkelingen zijn gebaseerd op het medio scenario van de MPP, 2024-II tot het met gegevens van het eerste half jaar van 20024. De maatregelen uit het regeerakkoord zijn niet meegenomen in de MPP 2024-II evenals de recente trendmatige ontwikkelingen van de afgelopen maanden.
Wat is de verwachte ontwikkeling van het aantal statushouders dat verblijft op de COA-locaties in 2025, 2026, 2027 en 2028?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel doorstroomlocaties zijn er op dit moment in Nederland? Hoe worden deze locaties op dit moment gefinancierd en op welke manier wordt er gewerkt aan integratie?
Er zijn op dit moment 16 doorstroomlocaties in Nederland. De financiering van de huidige doorstroomlocaties geschiedt vanuit het COA kader op de AenM begroting. Statushouders kunnen tijdens hun verblijf in een doorstroomlocatie al starten met werken en inburgeren.
Wanneer zal het pakket dat ziet op het realiseren van doorstroomlocaties zoals genoemd in de brief van de Minister-President van 25 oktober 2024 naar de Kamer worden gestuurd?1
Het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn met de VNG, AEDES en medeoverheden in gesprek over de doorontwikkeling van doorstroomlocaties. Deze gesprekken zijn naar verwachting in februari afgerond. In navolging op de motie van de leden Podt en Bontenbal2 streef ik ernaar om uw Kamer hier in februari nader over te informeren.
Wat is de verwachte ontwikkeling van het aantal doorstroomlocaties in 2025, 2026, 2027 en 2028?
Momenteel verblijven er 17.960 statushouders in de COA-opvang. Het is de ambitie om voor een deel van de statushouders in de COA-opvang een oplossing te vinden in de vorm van een doorstroomlocatie. Het precieze aantal doorstroomlocaties en het aantal statushouders die mogelijk op deze locaties gehuisvest kunnen worden hangt af van de grootte van de locaties die in gebruik worden genomen en de bereidheid van gemeenten om in doorstroomlocaties te voorzien en is op voorhand moeilijk te voorspellen.
Hoeveel statushouders zullen naar verwachting op de doorstroomlocaties in 2025, 2026, 2027 en 2028 gehuisvest kunnen worden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat zijn de verwachte kosten van het realiseren van voldoende doorstroomlocaties in 2025, 2026, 2027 en 2028?
De financiering van de doorstroomlocaties is onderdeel van de nadere uitwerking van de doorstroomlocaties. Indien hiervoor extra aanvullende middelen benodigd zijn dan zal besluitvorming hierover onderdeel zijn van de politieke besluitvorming op passende momenten in aansluiting op de begrotingscyclus.
Welke consequenties zal de realisatie van doorstroomlocaties voor statushouders hebben voor het aantal COA-locaties (zowel reguliere opvang als noodopvang) dat nodig is om asielzoekers en statushouders op te vangen?
De druk op de asielopvang is groot. Een van de oorzaken hiervan is het onvoldoende uitstromen van statushouders uit de asielopvang naar gemeentelijke huisvesting. Hierdoor is het noodzakelijk om doorstroomlocaties in te richten. De consequenties van de realisatie van doorstroomlocaties voor het aantal COA-locaties zijn op voorhand moeilijk te voorspellen. Ideaal bezien leidt het huisvesten van statushouders in doorstroomlocaties tot een dergelijke uitstroom uit de COA-opvang dat minder (nood)opvang nodig is. Dit hangt ook af van de bereidheid van gemeenten om gebruik te maken van de bekostigingsregeling die in de maak is en waar vanuit het Rijk een bijdrage wordt geleverd om een doorstroomlocatie in te richten. Daarnaast is ook de toekomstige instroom van asielzoekers hierop van invloed.
Wat zijn de totale kosten voor noodopvang en de kosten per asielzoeker of statushouder die COA op dit moment maakt? Hoe verhouden die kosten zich tot reguliere opvangplekken?
De locatie-gebonden kosten voor een reguliere opvangplek lagen in de eerste 7 maanden van 2024 op gemiddeld 23.300 euro per plek. De locatie-gebonden kosten voor noodopvang lagen op 55.700 euro per plek. Over dezelfde maanden werd een totaal van 1.076 mld euro aan kosten voor noodopvang en tijdelijke gemeentelijke opvang gerealiseerd. Dit stond tegenover een totaal bedrag van 449 miljoen euro voor reguliere opvang.
Op welke uitstroom van statushouders uit COA-locaties zet u in om de besparingen uit het Hoofdlijnenakkoord te realiseren?
Totdat de Huisvestingswet 2014 is gewijzigd en de taakstelling als onderdeel van de wet is afgeschaft blijft het huidige stelsel van kracht. De taakstelling voor het eerste half jaar van 2025 is vastgesteld op 17.700. De achterstand op 1 januari 2025 betreft circa 12.100 te huisvesten statushouders. Deze achterstand komt bovenop de taakstelling voor de eerste helft van 2025. De totale opgave voor 2025-I bedraagt hierdoor circa 29.800 te huisvesten statushouders.
Bent u het met de stelling eens dat naast het omlaag brengen van de instroom van asielzoekers, ook de doorstroom en uitstroom van statushouders prioriteit moeten hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan in Q1 2025 al doen? Zo nee, waarom niet en hoe denkt u de opvang dan betaalbaar en uitvoerbaar te houden?
Ja. Op de korte termijn ziet het Kabinet zich genoodzaakt om maatregelen te nemen om het COA te ontlasten. In de brief van de Minister-President (dd. 25 oktober jl.) is onder meer aangekondigd om uitstroom te bevorderen, middels het inrichten van voorzieningen voor statushouders. Voor de korte termijn kiest het kabinet ervoor een aantal regelingen te treffen, te weten een incidenteel bedrag voor gemeenten en verdere realisatie van doorstroomlocaties/opstartwoningen voor de huisvesting van statushouders. Om de grote druk op de COA-opvang op korte termijn te verlichten zet ik in op het zoveel mogelijk faciliteren van een versnelde uitstroom van statushouders naar gemeenten onder het huidige stelsel. Voor meer informatie verwijs ik naar de Kamerbrief van 14 februari jl.3
Hoe gaat u ervoor zorgen dat doorstroom nog dit kwartaal op gang gaat komen? Worden er gesprekken gevoerd door Ministers van Asiel en Migratie en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met decentrale overheden? Zo ja, welke locaties zijn er in beeld en welke financiële afspraken worden er gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Er is een tweetal voorstellen uitgewerkt om op korte termijn zoveel mogelijk statushouders uit te laten stromen naar gemeenten en tevens kosten besparen. Concreet betreft dit: (1) een eenmalig bedrag voor gemeenten voor het overnemen van statushouders van het COA en (2) een doorontwikkeling van de doorstroomlocaties in de vorm van een specifieke regeling met aangepaste voorwaarden voor gemeenten. Hierover zijn/worden gesprekken gevoerd met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Voor meer informatie verwijs ik naar de Kamerbrief van 14 februari jl.4
Bent u bekend met het artikel «Hoe één broker tientallen miljoenen verdiende aan asielopvang in hotels» en de gestelde vraag van lid Rajkowski tijdens het gesprek van de vaste commissie voor Asiel en Migratie met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 5 december 2024 en bent u het met de stelling eens dat het wenselijk is dat de kosten voor tijdelijke- en noodopvang worden gedrukt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en op welke termijn?2
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Ook de vraag van het lid Rajkowski is mij bekend. Het is van groot belang dat de kosten voor tijdelijke- en noodopvang zo snel mogelijk worden teruggebracht. Instroombeperkende maatregelen maken dat deze tijdelijke, dure modaliteiten uitgefaseerd kunnen worden. Voor de aangehouden gemeentelijke opvangcapaciteit wordt in nauwe samenwerking met het COA en gemeenten gewerkt aan een duurzame en goedkopere bekostigingssystematiek.
Het bericht 'Tieners veroordeeld voor groepsverkrachting dakloze vrouw in Helmond' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Tieners veroordeeld voor groepsverkrachting dakloze vrouw in Helmond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat strafbare feiten zoals deze dienen te leiden tot intrekking of stopzetting van de asielaanvraag?
Ik ben van mening dat als er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf, dit in beginsel zou moeten leiden tot afwijzing van de asielaanvraag of intrekking van de vergunning. Ik heb uw Kamer bij brief van 18 december 20242 ingelicht over een aanscherping van het beleid hierin. Of dit daadwerkelijk kan hangt uiteindelijk af van de individuele beoordeling van de zaken en de vraag of aan alle overige voorwaarden voor intrekking of afwijzing wordt voldaan.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie van het lid Van Zanten waarin de regering wordt verzocht strengere kaders te ontwikkelen om asielvergunningen eerder te weigeren of in te trekken wanneer er een onherroepelijke gevangenisstraf is opgelegd?2
Ook over de uitvoering van deze motie is uw Kamer geïnformeerd in bovengenoemde brief van 18 december 2024.
Kunt u toelichten welk straflengte van toepassing dient te zijn om asielvergunningen eerder te weigeren of in te trekken?
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 december 2024, heb ik besloten om, bij de beoordeling of een asielvergunning moet worden geweigerd of ingetrokken wegens een strafrechtelijke veroordeling, niet langer een minimum te stellen aan de strafoplegging. Dat betekent dat de beoordeling of er sprake is van een ernstig misdrijf of een bijzonder ernstig misdrijf nog sterker dan voorheen een afweging zal worden van de individuele merites van de zaak. Hierbij zullen onder andere moeten worden meegewogen het delict, de aard van de strafbedreiging, de strafmaat en de daadwerkelijk opgelegde straf. De ondergrens van de glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 blijft wel van toepassing als het gaat om niet verlengen of intrekken van een asielvergunning.
Kunt u daarbij ook toelichten op welke termijn hier uitvoering aan gegeven gaat worden?
Ik wil hier vanzelfsprekend zo spoedig mogelijk mee aan de slag. Daarom heb ik aangekondigd dat ik de beleidsregels hiervoor binnen twee weken wil wijzigen.4 Inmiddels zijn de wijzigingen van de Vreemdelingencirculaire 2000 doorgevoerd. Deze zijn op 30 januari 2025 gepubliceerd in de Staatscourant.5
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid op 5 februari 2025?
Ja.
De meest recente cijfers over de asielinstroom en asielketen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aantal asielaanvragen daalde vorig jaar flink» in Trouw d.d. 6 januari 2025?1
Ja.
Kunt u de meest recente cijfers geven over het jaar 2024 (inclusief december) van de instroom van asielzoekers in Nederland en dat afzetten tegen de afgelopen 10 jaar?
In 2024 zijn 32.180 eerste asielaanvragen ingediend. In de tabel vindt u een overzicht van het aantal eerste asielaanvragen per jaar, voor de periode 2014 tot en met 2024.
Jaar
Aantal eerste asielaanvragen (IND)
2014
21.810
2015
43.090
2016
18.170
2017
14.720
2018
20.350
2019
22.530
2020
13.670
2021
24.690
2022
35.540
2023
38.380
2024
32.180
Kunt u deze cijfers ook afzetten tegen de ontwikkeling van de instroomcijfers in andere landen om ons heen?
In onderstaande tabel treft u een overzicht van het aantal ingediende eerste asielaanvragen in de EU-27, Nederland, België, Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Oostenrijk en Zweden, in de periode 2014 tot en met 2024.
EU-27
NED
BEL
DUI
FRA
DEN
OOS
ZWE
530.970
21.780
14.130
173.070
58.845
14.565
25.700
75.090
1.217.185
43.035
39.065
441.900
70.570
20.855
85.520
156.195
1.167.075
19.285
14.290
722.365
76.790
6.070
39.905
22.385
620.465
16.090
14.055
198.310
91.965
3.140
22.470
22.225
564.905
20.465
18.160
161.930
126.580
3.495
11.610
18.685
629.230
22.540
23.140
142.510
138.290
2.645
11.010
20.805
415.475
13.720
12.930
102.580
81.735
1.435
13.415
11.800
536.270
24.755
19.605
148.235
103.810
2.015
37.830
9.055
874.035
35.530
32.140
217.775
137.605
4.505
109.800
13.210
1.049.950
38.370
29.305
329.120
145.210
2.380
56.160
8.960
n.n.b.
31.925
33.050
229.695
132.825
n.n.b.
21.810
6.560
Kunt u een overzicht geven van de instroomcijfers in de Europese Unie (EU)?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de dalende instroomcijfers in Nederland een gevolg zijn van de daling van de instroom in de gehele EU en dat daarom een lagere instroom in Nederland verklaard kan worden uit de dalende instroomcijfers van de EU?
De daling van het aantal asielaanvragen in Nederland kan zeker samenhangen met de daling van het aantal asielaanvragen in Europa. Hierbij wordt aangetekend dat ongeveer een derde van de eerste asielaanvragen in Nederland wordt gedaan door Syrische vreemdelingen, waardoor specifieke ontwikkelingen voor die groep sterker in Nederland doorwerken dan in de EU+ als geheel.
Klopt het dat Nederland in 2024 iets populairder lijkt als asielbestemming dan andere Europese landen, zoals Trouw schrijft?
Het aantal asielaanvragen in Nederland per hoofd van de bevolking ligt nog altijd onder het EU+ gemiddelde. Dat neemt niet weg dat verschillende Europese landen worden doorkruist voordat de asielzoeker Nederland bereikt. De inzet van het kabinet is erop gericht om met een breed pakket aan maatregelen het asielstelsel te hervormen en de instroom te beperken.
Kunt u een overzicht geven van de doorlooptijden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van de verschillende stromen zoals deze zich de afgelopen maanden hebben ontwikkeld (in de periode vanaf 2020)?
Om goed een weergave te geven van hoe de doorlooptijden bij de IND zich de afgelopen periode hebben ontwikkeld is in onderstaande tabellen voor de asielsporen spoor 1 (Dublinprocedure), spoor 2 (veilig land van herkomst of internationale bescherming), eerste aanvragen spoor 4 (waaronder o.a. algemene asielprocedure (AA) en verlengde asielprocedure (VA)) en nareiszaken een overzicht gemaakt van de gemiddelde doorlooptijd van 2020 tot en met 2024. In de tweede tabel is de gemiddelde doorlooptijd van de tweede helft van 2024 opgenomen voor bovengenoemde asielsporen.
In spoor 2 worden naast aanvragen van personen uit een veilig land van herkomst ook aanvragen van een vreemdeling die reeds elders in de EU bescherming heeft behandeld. Met name de laatste categorie heeft soms een beduidend langere doorlooptijd, omdat vaak onderzoek moet worden uitgezet bij andere EU-landen. Gelet op het geringe aantal zaken in spoor 2, hebben deze zaken een groot effect op de gemiddelde doorlooptijd. Asielaanvragen van spoor 2 worden op de locaties Ter Apel en Budel echter zo snel mogelijk behandeld en beslist waardoor de doorlooptijd van deze groep aanzienlijk korter is dan 14 weken.
Asiel – spoor 1
14
14
26
23
18
Asiel – spoor 2
7
7
10
12
14
Asiel – spoor 4
47
48
32
50
61
MVV nareis
34
30
34
47
70
Asiel – spoor 1
20
22
19
20
19
17
Asiel – spoor 2
11
19
11
12
8
9
Asiel – spoor 4
59
66
62
64
63
64
MVV nareis
76
74
71
72
72
70
Klopt het dat de doorlooptijd voor de algemene asielprocedure is opgelopen naar 68 weken (eerste en tweede verhoor)?2 Klopt het dat in eerdere updates (in te zien via https://web.archive.org) van deze pagina de volgende doorlooptijden werden vermeld: Datum van update website IND Aantal weken wachten voor het twee gesprek (nader gehoor) in algemene asielprocedure 30 december 2024 68 weken 15 augustus 2024 67 weken 14 mei 2024 67 weken 8 juni 2023 54 weken 12 januari 2023 36 weken?
De doorlooptijd omvat de periode van start aanvraag totdat hierop is beslist. Op IND.nl wordt richting de aanvrager gecommuniceerd over de verwachtte tijd van start aanvraag tot het genoemde gehoor. De wachttijd tot en met het tweede gehoor is opgelopen naar 67 weken.
Het aantal weken wachten voor het nader gehoor in de algemene asielprocedure herken ik, met de kanttekening dat volgens de gegevens van de IND de huidige wachttijd 67 weken is en op 14 juli 2024 de wachttijd 67 weken was.
Bent u bereid de doorlooptijden voor de Tweede Kamer overzichtelijk te presenteren, zoals eerder gebeurde (zie o.a. https://web.archive.org/web/20230402053212/https://ind.nl/nl/na-uw-aanvraag/doorlooptijden-asielaanvraag)?
Het deel van de website waar u naar refereert is voor de aanvragers. Om beter inzicht te geven hoe lang de aanvrager moet wachten is dit gecorrigeerd naar de wachttijden. Zoals u is toegezegd publiceert de IND de doorlooptijden sinds het najaar 2024 samen met de tertaalcijfers op eigen website.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de doorlooptijden bij de IND de komende tijd wél verbeteren?
Zoals bij u bekend kampt de IND al jaren met oplopende voorraden bij asiel- en nareisaanvragen. Dit komt omdat de instroom hoger is dan wat de IND aan kan. Onbeperkt in omvang groeien om voorraden terug te dringen en binnen de beslistermijnen te beslissen is onhoudbaar en biedt geen soelaas. De IND werkt daarom al een geruime tijd hard om in te lopen op de voorraad en zal dit de komende jaren ook blijven doen. Hiervoor heeft de IND een meerjarenaanpak wat ook de komende jaren zal leiden tot een productiviteitsstijging. Dat gebeurt langs drie lijnen, te weten 1. vermindering complexiteit; 2. slimmer werken; en 3. beperkt meer personeel aantrekken.
Klopt het dat het terugsturen naar het land van herkomst van afgewezen asielzoekers het afgelopen jaar en de afgelopen maanden niet substantieel is verbeterd, gekeken naar de cijfers «ketenbreed vertrek» in de laatste rapportage van het ministerie «Kerncijfers asiel en migratie november 2024», pagina 6?3 Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze cijfers de komende maanden wel verbeteren?
Vreemdelingen die niet in Nederland mogen zijn, moeten Nederland verlaten. Waar het kan gebeurt dit vrijwillig, waar nodig gedwongen. Het vertrek van afgewezen asielzoekers vindt plaats door tussenkomst van DTenV. Er zijn in 2024 5.990 vreemdelingen aantoonbaar vertrokken uit de caseload van DTenV. Dat is 4% hoger dan in 2023. Ook vond in 2024 vaker vertrek plaats naar het land van herkomst dan in 2023. Dat neemt niet weg dat het kabinet serieus werk maakt van het verhogen van het vertrekcijfer. Zo wordt met behulp van brede partnerschappen continu gewerkt aan het verbeteren van de terugkeersamenwerking met derde landen. Landen die onvoldoende meewerken kunnen bijvoorbeeld te maken krijgen met beperkende maatregelen op het gebied van het verkrijgen van visa. Daarnaast wordt in Europa -mede op aandringen van Nederland- gewerkt aan de herziening van de Terugkeerrichtlijn om zo de terugkeerprocedure efficiënter en effectiever te maken. Nationaal werkt het kabinet hard aan het ondersteunen van vreemdelingen die vrijwillig wensen te vertrekken en -wanneer de overheid gedwongen vertrek ter hand moet nemen- het uitbreiden van de capaciteit van vreemdelingenbewaring.
Klopt het dat in het overzicht van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op diens website over het aantal bewoners in hun opvanglocaties vermeld wordt dat het aantal asielzoekers gegroeid is van ca. 47.000 in december 2023 naar ca. 53.000 in december 2024? Klopt het dat het aantal statushouders in opvanglocaties van het COA gegroeid is naar meer dan 19.400 in december 2024 en deze groep dus inmiddels 27% van de bedden bij het COA bezet houdt, terwijl deze statushouders daar niet thuis horen, maar in gemeenten moeten worden ondergebracht?4
De genoemde aantallen worden door mij herkend.
Klopt het dat als alle statushouders die nu door het COA worden gehuisvest, in gemeenten zouden zijn ondergebracht, het COA niet meer op zoek zou hoeven gaan naar nieuwe opvanglocaties in gemeenten?
Op dit moment is de bezetting bij het COA bijna 100%. Er verblijven 72.658 personen, waarvan 18.880 statushouders in de opvang (coa website). Als alle statushouders uit de opvang zouden zijn, geeft dit ruimte, maar het betekent niet dat COA kan stoppen met zoeken naar (nieuwe) opvanglocaties. Twee derde van de COA locaties bestaat uit tijdelijke noodopvang. Idealiter komen hiervoor reguliere opvangplekken in de plaats tegen lagere kosten.
Kunt u aangeven wat het effect is geweest van de val van het regime van Assad voor de instroomcijfers van Syriërs naar Nederland, aangezien een derde van de asielzoekers in november uit Syrië kwam en het regime begin december ten val kwam en dat zichtbaar zou moeten zijn in de instroomcijfers voor december? Is het lage weekcijfer van 500 voor de asielinstroom in week 52 en het cijfer van 600 in de eerste week van 2025 daarvoor een eerste indicatie?5
In de tabel hieronder staan de eerste asielaanvragen van Syriërs over de periode van januari 2014 tot en met februari 2025. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het effect van de val van het regime van Assad op de Syrische asielinstroom in Nederland.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kansen die een lagere instroom van asielzoekers biedt om de asielketen op orde te brengen, ook zullen worden benut? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de doorlooptijden van aanvragen van asielzoekers substantieel worden versneld, statushouders sneller uit COA-locaties vertrekken en meer uitgewezen asielzoekers worden teruggestuurd naar het land van herkomst?
De voornemens van dit kabinet op het terrein van asielmigratie zijn stevig en de wetsvoorstellen zijn daar een uitdrukking van. Dat laat onverlet dat ik op dit moment de adviezen van de Raad van State bestudeer. Daartoe wordt zo spoedig mogelijk het nader rapport opgesteld, gericht op bespreking daarvan in de Ministerraad op korte termijn.
Na bespreking hiervan in het kabinet zal het nader rapport zo spoedig mogelijk met de wetsvoorstellen aan uw Kamer worden aangeboden.
Het bericht dat een broker miljoenen aan belastinggeld verdiende door de financiering van asielbedden in hotels |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Herinnert u zich eerdere Kamervragen van het lid Van Nispen (SP) over frauderende tussenpersonen die rijk worden van de verhuur van asielhotelkamers?1
Ja.
Kunt u reflecteren op recente berichtgeving van het FD over een casus waarin tussenpersoon LCHD met torenhoge marges op de hotelkamers ongeveer 1 ton per dag verdiende?2
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen van 1 juli 20243 zal ik vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst geen verdere uitspraken doen over deze zaak. Verder geldt in algemene zin dat het COA bij het afsluiten van nieuwe contracten met hotels zoveel mogelijk werkt zonder de inzet van externe tussenpartijen. De dienstverlening van het LCHD is reeds beëindigd.
Vindt u dit op enige wijze verantwoorde uitgaven die worden gefinancierd door de belastingbetaler?
De afgelopen jaren is er door o.a. de hoge instroom en de stagnerende uitstroom een groot en aanhoudend tekort aan asielopvangplekken. Dit leidde er vaak toe dat er op het laatste moment werd uitgeweken naar kostbare oplossingen voor de huisvesting van asielzoekers en statushouders. Ik vind deze uitgaven veel te hoog. Daarom streef ik ernaar om de duurste vormen van opvang, zoals in hotels en op cruiseschepen, zo snel mogelijk af te bouwen.
Hoe kunt u uitleggen dat er jarenlang met deze tussenpersoon is gehandeld die zowel commissies als hoge marges op hotelkamers kon opstrijken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is dit in lijn met de werkafspraak met het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) dat tussenpersonen worden vermeden bij het aangaan van contracten?
Zoals eerder vermeld in de beantwoording van de vragen van 1 juli jl. en 11 november, is het inzetten van hotelkamers arbeidsintensief en vereist het een ander netwerk en expertise dan momenteel bij het COA beschikbaar is. Om deze reden werd in het verleden gekozen voor het inschakelen van een partij die gespecialiseerd is in tijdelijke huisvesting, die zich richt op het opvragen, contracteren en voortdurend monitoren van beschikbare hotelcapaciteit en wijzigingen in het gebruik. Bij het afsluiten van nieuwe hotelcontracten wordt nu in principe zonder externe partijen gewerkt.
Op welke wijze bent u van plan de duurste vormen van noodopvang in hotels en cruiseschepen zo snel mogelijk af te bouwen?
Het COA werkt hard om de reguliere capaciteit van opvangplekken uit te breiden. Zodra er voldoende reguliere opvangplekken zijn, kunnen de duurste opvangvormen worden afgeschaald. Daarnaast verblijven er momenteel bijna 18.000 statushouders in de asielopvang en dit aantal zal naar verwachting groeien. Ik werk, samen met gemeenten, eraan om o.a. doorstroomlocaties voor statushouders in te richten zodat deze groep niet meer in de COA opvang hoeft te verblijven.
Beseft u zich dat deze situatie is ontstaan door een tekort aan structurele opvang en hoe gaat u ervoor zorgen dat dit tekort zo snel mogelijk wordt verholpen?
Zolang de instroom te hoog is en de statushouders niet kunnen doorstromen door het enorme tekort aan woningen blijft het tekort aan opvang.
Wat betekent het voornemen van u als antwoord op eerder genoemde Kamervragen, «bij het afsluiten van nieuwe contracten met hotels wordt momenteel zoveel mogelijk gewerkt zonder de inzet van externe partijen», aangezien het altijd mogelijk is om contracten af te sluiten zonder externe partij?
Alle hotels die nu in gebruik zijn en die in het verleden gecontracteerd zijn via een bemiddelingsconstruct worden nu rechtstreeks door het COA benaderd om indien noodzakelijk een nieuw contract aan te gaan. Tegelijkertijd valt de inzet van externe partijen, in algemene zin, niet uit te sluiten. Bijvoorbeeld voor juridische of planologische dienstverlening maakt het COA gebruik van externe expertise. Ook reageren bij aanbestedingen soms consortia waarbij diensten door verschillende partijen worden aangeboden.
Klopt het dat de beloofde samenwerking met LCHD per 1 januari 2025 ook officieel is gestopt door het COA?
Ja.
Kunt u de terechte vraag van advocaat en hoogleraar Marcel Ruygvoorn beantwoorden waarom überhaupt is gekozen voor een juridische constructie, waarbij een partij fors kan verdienen en geen verplichting heeft om asielzoekers te plaatsen?
Ik verwijs hierbij graag naar het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te wijzen op deze kwestie zodat bezien kan worden wat de mogelijkheden zijn te handelen? Zijn er volgens u ook mogelijk strafbare feiten gepleegd?
Uit het artikel maak ik op dat de ACM reeds gewezen is op deze kwestie. Voorts verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 5.
Welke mogelijkheden ziet u zelf nog voor vervolgonderzoek? Worden ook de mogelijkheden onderzocht om geld terug te vorderen van LCHD?
Indien er sprake is van strafbare of onrechtmatige gedragingen zal het COA hier opvolging aan geven en bezien of het opportuun is om geld terug te vorderen. Hiervoor moet het onderzoek van de FIOD en het OM worden afgewacht.
Hoe gaat u voorkomen dat er in de toekomst nog deals worden gemaakt met tussenpersonen bij contracten?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 8.
Hulp bij toeslagen voor statushouders |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Boomsma |
|
Judith Uitermark (NSC), Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Financieel gat» dreigt voor statushouders nu COA geen toeslagen meer voor hen aanvraagt»?1
Ja.
Kunt u beschrijven hoe het proces van overdracht van de taak om statushouders te ondersteunen bij de aanvraag van huurtoeslag is overgegaan van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) naar de gemeenten?
Vanwege systeemwijzigingen bij de Dienst Toeslagen in mei 2023 bleek het COA eind 2023 niet langer in staat de diensten die werden gebonden vanuit het Toeslagenservicepunt (TSP) uit te voeren. Derhalve heeft het COA op 14 december 2023 per brief aan JenV, en in afschrift aan SZW en de VNG aangegeven per 1 januari 2025 te stoppen met het toeslagenservicepunt.
Na het besluit van het COA om te stoppen met het Toeslagenservicepunt (TSP) en naar aanleiding van de motie-Kathmann, heeft het Ministerie van SZW in samenwerking met COA en JenV gesprekken gestart met VNG, Divosa en andere betrokkenen. Het doel van deze gesprekken is om te verkennen hoe statushouders het beste ondersteund kunnen worden bij het bereiken van financiële zelfstandigheid.
Divosa heeft een handreiking voor gemeenten ontwikkeld. Deze handreiking richt zich op het financieel ontzorgen van statushouders, met specifieke aandacht voor het aanvragen van huurtoeslag. Daarnaast heeft de VNG op haar online platform VNG Fora een artikel geplaatst, waarin gemeenten ervaringen en inzichten kunnen delen over de knelpunten en best practices rondom het aanvragen van huurtoeslag en zorgtoeslag voor statushouders. Dit biedt gemeenten de mogelijkheid om van elkaar te leren en gezamenlijke oplossingen te ontwikkelen.
Kunt u de briefwisselingen tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)/gemeenten en het COA/ministerie over dit onderwerp aan de Kamer doen toekomen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het COA eind 2023 per brief aan JenV, SZW en VNG geïnformeerd per 1 januari 2025 te stoppen met het TSP. Op 17 december 2024 heeft het COA vervolgens na overleg met de beide ministeries een brief gestuurd naar de VNG en VluchtelingenWerk Nederland om hen te informeren over de voortkomende beëindiging van het toeslagenservicepunt. Beide brieven zullen in afschrift aan uw Kamer worden gezonden.
Is dit proces zorgvuldig verlopen?
In de antwoorden op vraag 2 en 3 is het proces beschreven. Daarbij merk ik graag op dat er ook nu nog ondersteuning is bij het aanvragen van toeslagen. Op verschillende andere plekken in Nederland bevinden zich servicepunten waar mensen ondersteuning kunnen krijgen bij de aanvraag van toeslagen. De Dienst Toeslagen heeft servicepunten verspreid over het land die toegankelijk zijn voor iedereen die hulp nodig heeft bij het aanvragen van toeslagen. Ook zijn er gemeenten die gebruik maken van gemeentelijke assistentie voor het aanvragen van huurtoeslag. Daarnaast wordt deze taak in enkele gemeenten uitbesteed aan VluchtelingenWerk Nederland.
Bent u bekend met de website van het COA waarop staat: «Aanvragen huurtoeslag en zorgtoeslag. De huurtoeslag en zorgtoeslag ontvang je via de Nederlandse belastingdienst. Het COA helpt je om je huurtoeslag aan te vragen. Neem hiervoor contact op met je contactpersoon van het COA.»?2
Ja, de tekst is inmiddels aangepast op de website voor bewoners van het COA. Er is nu duidelijk aangegeven dat huurtoeslag en zorgtoeslag zelf aangevraagd dienen te worden.
Is er overeenstemming en duidelijkheid bij de overheid zelf wie statushouders ondersteunt vanaf januari? Zo ja, wie is dat en hoe wordt dat gecommuniceerd?
Ja. De overheid heeft verschillende loketten waar een statushouder kan worden geholpen met de aanvraag van toeslagen. Uiteindelijk blijft de statushouder zelf verantwoordelijk voor de eigen toeslagen. Hulp bij het aanvragen van toeslagen is geen wettelijke taak, maar statushouders worden wel ondersteund door gemeenten. Zij hebben budget om inburgeringsplichtige statushouders te begeleiden in hun financiële zelfredzaamheid, te ondersteunen bij het inregelen van basisvoorzieningen en hen verder wegwijs te maken in Nederland.
Daarnaast kunnen statushouders hulp krijgen via gemeentelijke steunpunten en de balies van de Belastingdienst. Ook zijn er meerdere toeslagenservicepunten verspreid over het land waar mensen met vragen over toeslagen terecht kunnen.
Naar welke wijziging bij de Dienst Toeslagen verwijst het COA waardoor het ingewikkelder is geworden om toeslagen aan te vragen en hoeveel extra tijd kost het per persoon daardoor om de aanvragen te doen?
Het gaat om twee wijzigingen. De eerste wijziging ziet op de zorgtoeslag.
Voorheen kon het TSP van het COA zorgtoeslag aanvragen vóórdat de zorgverzekering van een statushouder was goedgekeurd. Dit zorgde ervoor dat statushouders bij uitstroom naar de gemeente direct recht hadden op zorgtoeslag. In mei 2023 werd een technische koppeling met VeCoZo (Veilige Communicatie voor in de Zorg) ingevoerd om hoge terugvorderingen te voorkomen. Door deze koppeling kan de zorgverzekerdheid direct bij een aanvraag zorgtoeslag worden gecontroleerd, wat heeft geleid tot een aanzienlijke verbetering voor het overgrote deel van de aanvragers van zorgtoeslag: zij krijgen sneller hun zorgtoeslag en het risico op terugvorderingen is verkleind. Het kende echter een nadelig effect voor statushouders: vanwege de controle op zorgverzekerdheid konden verzekering en toeslag niet tegelijk aangevraagd worden. Hierdoor kon het COA statushouders niet meer ondersteunen bij de zorgtoeslagaanvraag.
Naar aanleiding van dit signaal heeft Dienst Toeslagen samen met de BRP-straat in Ter Apel een werkwijze ingevoerd waarin voor de zorgtoeslag een schriftelijke aanvraagprocedure is geïntroduceerd. In de BRP-straat kunnen statushouders een aanvraagformulier (laten) invullen, dat automatisch wordt geactiveerd. Wanneer de zorgverzekerdheid van de aanvrager vervolgens is bevestigd, wordt de lopende zorgtoeslagaanvraag geaccepteerd en kan Dienst Toeslagen alsnog direct overgaan tot uitbetaling.
De tweede wijziging vond plaats bij de aanvraag van de huurtoeslag waarbij in het aanvraagsysteem wordt gevraagd om het BSN van de partner. Deze vraag heeft gevolgen voor het recht op het kindgebonden budget. Veel partners van statushouders hebben echter op dat moment nog geen BSN omdat vele nog in het buitenland verblijven. Het is belangrijk dat deze partner tijdig wordt doorgegeven, omdat dit van invloed is op de hoogte van de toeslag (bijvoorbeeld omdat anders Alleenstaande Ouder-kop wordt toegekend). Dienst Toeslagen heeft naar aanleiding van dit signaal het aanvraagsysteem aangepast, zodat burgers en dienstverleners een aanvraag kunnen indienen waarin zij aangeven dat er weliswaar een partner is, maar dat deze (nog) geen BSN heeft en dit ook niet kan aanvragen. Deze procedure is ingewikkelder dan wanneer de partner wel een BSN heeft. Het kabinet werkt momenteel aan een wetsvoorstel om onder andere asielstatushouders met een huwelijkspartner die niet in Nederland is ingeschreven, voor de toeslagen als alleenstaand te beschouwen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Vanwege de benodigde afstemming is het niet mogelijk gebleken om de vragen binnen een week te beantwoorden.
De uitzichtloze situatie voor de stateloze Igor en Galina die al 17 jaar in Nederland wonen |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met de situatie van Igor en Galina die al 17 jaar stateloos in Nederland verblijven?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State van april 2024 waaruit blijkt dat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning jarenlang onterecht is afgewezen?
Ja. Ik ben bekend met de uitspraak van 5 februari 2024 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) met kenmerk 202300113/1/V3. Uit de uitspraak blijkt niet dat de verblijfsvergunning jarenlang onterecht is afgewezen. De Afdeling concludeert dat de IND in de zaak die voorlag bij de Afdeling de beslissing op het bezwaarschrift onvoldoende heeft gemotiveerd en heeft de IND opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
De bestreden beslissing is derhalve vernietigd en dus moest een nieuwe beslissing worden genomen op de aanvragen van het echtpaar. De Afdeling heeft geen termijn genoemd waarbinnen de IND die beslissing moest nemen. Dat er enige tijd is verstreken sinds de uitspraak heeft te maken met een hoorzitting en het nader onderzoek naar de veiligheidssituatie in Oekraïne dat in de zaak verricht is. Dat onderzoek is nu afgerond. Daarom is er inmiddels een beslissing genomen.
Ik ga echter niet in op dit individuele geval, conform de afspraken hierover met uw Kamer.
Ik wijs er, wellicht ten overvloede, op dat staatloosheid op zichzelf geen grond vormt voor een verblijfsvergunning. Ook staatloze personen moeten om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voldoen aan de voorwaarden van hetzij asiel, hetzij regulier verblijf. Daarbij kent Nederland een zogenoemd buitenschuldbeleid voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet kunnen terugkeren naar het land waar zij vandaan komen (B8/4 Vc). Het volledig meewerken aan terugkeer is hiervoor evenwel een voorwaarde. In het betreffende beleidskader wordt staatloosheid meegewogen als complicerende factor voor terugkeer.
Hoewel ik niet ten volle over de achtergronden van deze zaak kan communiceren, hecht ik er aan op te merken dat dit gezin meerdere verblijfsrechtelijke procedures heeft gevolgd die zorgvuldig zijn beoordeeld en meermaals de rechterlijke toets hebben doorstaan.
Vindt u het ook zeer pijnlijk om te horen dat de psychische toestand er na zoveel jaar heel slecht aan toe is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het gebeuren dat er 8 maanden later nog niets gebeurd is voor deze mensen juist omdat in deze situatie een verblijfsvergunning zo lang onterecht is afgewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze mensen jarenlang door Nederland op inhumane wijze zijn behandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom worden zaken niet met prioriteit behandeld als uit uitspraken van in dit geval de Raad van State blijkt dat er jarenlang ten onrechte geen verblijfsvergunning is gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel door de IND naar deze casus zal worden gekeken? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er snel een oplossing komt voor Igor en Galina?
Inmiddels is er een nieuwe beslissing genomen op het bezwaarschrift.
Kunt u aangeven hoeveel meer mensen er in een soortgelijke positie zitten?
Het is mij niet geheel duidelijk wat met een soortgelijke positie is bedoeld. Immers de Raad van State heeft niet met vraagsteller geconcludeerd dat er ten onrechte geen verblijf was verleend. Het komt uiteraard vaker voor dat de Raad van State concludeert tot een motiveringsgebrek en de IND opdraagt een nieuwe beslissing te nemen.
Het bericht 'Openbare agenda's van bewindslieden geven te weinig inzicht in hun lobbywerk' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat het accuraat en transparant openstellen van uw agenda van groot belang is, omdat het voor mensen in Nederland inzicht geeft in uw activiteiten als Minister en omdat het laat zien op welke wijze uw werk wordt beïnvloed door de mensen met wie u (niet) spreekt?1
Ja
Klopt uw online agenda wat betreft afspraken met externen in de weken sinds uw aantreden als Minister? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij het opstellen van de openbare agenda worden altijd de uitvoeringsrichtlijnen Openbare Agenda bewindslieden gehanteerd. Er was sprake van enkele omissies in de agenda, die zijn reeds hersteld.
Waarom ontbreekt de agenda van de weken 29, 30, 31, 44 en 48?
De agenda van de weken 29, 30, 31, 44 en 48 staan online. Het ministerie streeft ernaar om de agenda zo snel mogelijk na de betreffende week te publiceren. In voornoemde gevallen is sprake van vertraagde plaatsing.
Klopt het dat er in de weken 49, 45, 36 en 34 geen enkele afspraak buiten het departement of de Tweede Kamer of met een persoon of organisatie buiten uw eigen organisatie was? Zo nee, waarom staan deze niet in de agenda?
Nee, dat klopt niet. Het ministerie streeft ernaar om de agenda zo snel mogelijk na de betreffende week te publiceren. In voornoemde gevallen is sprake van vertraagde plaatsing. De missende afspraken zijn reeds toegevoegd.
Klopt het dat u de afgelopen tijd, ondanks de druk op Ter Apel, slechts zes burgemeesters persoonlijk hebt gesproken (afgezien van een burgemeestersbijeenkomst in Putten)? Zo nee, waarom staat dit niet in de openbare agenda? Zo ja, waarom heeft u in de beantwoording van Kamervragen en in debatten steeds geen antwoord gegeven op de vraag hoeveel burgemeesters u heeft gesproken?
Dat klopt niet, de afgelopen maanden hebben er meerdere gesprekken met verschillende burgemeesters plaatsgevonden. Daarnaast zijn er natuurlijk ook gesprekken met burgemeesters in bestuurlijke overleggen.
Klopt het dat u geen kennismaking of ander gesprek heeft gehad met de volgende uitvoeringsorganisaties, ketenpartners en adviesorganen die van belang zijn voor migratie, asiel, opvang en terugkeer (graag individueel beantwoorden)? Zo nee, waarom staat dit niet in uw agenda en kunt u aangeven op welk moment dit gesprek wel heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom heeft u hen (nog) niet gesproken, bent u bereid dit op korte termijn te doen?
Kennismaking heeft op 18/11 plaatsgevonden.
Meerdere werkbezoeken/momenten waarop ik gesproken heb met het IOM (bijvoorbeeld werkbezoek aan Polen 2/10/24 en Bilateraal gesprek met de directeur-generaal van het IOM 29/1/2025).
Meerdere werkbezoeken/momenten waarop ik gesproken heb met Nidos (bijvoorbeeld werkbezoek op AMV-locatie 3/2/25).
Er heeft geen kennismaking plaatsgevonden.
Kennismaking heeft op 18/11 plaatsgevonden.
Er heeft geen kennismaking plaatsgevonden.
Meerdere werkbezoeken/momenten waarop ik gesproken heb met UNHCR (bijvoorbeeld werkbezoek aan Polen 2/10/24 en kennismaking 20/1/25).
Het tegen betaling laten vertrekken van criminele asielzoekers |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van NRC over het aanbieden van geld en spullen aan criminele asielzoekers zodat ze vertrekken?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met het artikel dat het NRC heeft geschreven. Het artikel schetst de complexiteit die kan bestaan in het terugkeerproces.
Het terugkeerproces in de individuele zaak, die in het artikel wordt beschreven, is echter niet illustratief voor de doorsnee gang van zaken in het brede terugkeerdomein.
Kloppen de beweringen en feiten zoals vermeld ten aanzien van deze man? Zo nee, wat klopt er niet aan?
Zoals u bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken. Het artikel gaat onder andere over terugkeerondersteuning en door de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DTenV) toegepast maatwerk. Er is vast beleid voor de ondersteuning van terugkerende vreemdelingen. Op grond van dit beleid komen vreemdelingen in aanmerking voor informatie over terugkeer, facilitering van de reis en maximaal: een ondersteuningsbijdrage van € 200, een vergoeding voor de eerste dagen na aankomst in het herkomstland van € 615 en een herintegratieondersteuning in natura ter waarde van maximaal € 2.000. Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: IOM) en NGO’s hebben een grote rol in de uitvoering en ontvangen daarvoor subsidie van DTenV. DTenV ondersteunt zelf ook vreemdelingen bij terugkeer (gebruikmakend van de European Union Reintegration Programme van Frontex). Het uitgangspunt is dat vreemdelingen op een van deze manieren geholpen worden bij terugkeer.
Aanvullend heeft DTenV de bevoegdheid om met (financiële) maatwerkondersteuning terugkeer te forceren. Deze bevoegdheid wordt terughoudend toegepast, maar kan in de praktijk het verschil maken tussen berusten in voortgezet onrechtmatig verblijf en het realiseren van terugkeer. In sommige gevallen is daarbij sprake van medische en/of multiproblematiek.
Het algemene kader voor het ondersteunen bij zelfstandige terugkeer heb ik uitgebreider geschetst in mijn brief van 26 september jl.2
In hoeveel meer gevallen is aan overlastgevende of criminele (uitgeprocedeerde) asielzoekers geld aangeboden en betaald om het land te verlaten? Om welke bedragen gaat dit?
De maatwerkbevoegdheid van DTenV is de afgelopen jaren in circa 900 zaken ingezet. In circa 2% van die gevallen is een ondersteuningspakket overeengekomen die de waarde van het reguliere terugkeerondersteuningsbeleid overstijgt.
Er zijn circa 15 gevallen in beeld waarin € 3.000 of meer is meegegeven aan een vreemdeling in een maatwerkondersteuningspakket. Daarvan zijn de hoogste bedragen: € 17.000, € 9.000 en € 6.000. Ca. 100 van eerdergenoemde 900 vreemdelingen hebben een zgn. VRIS-label (vreemdelingen die zijn verdacht van dan wel veroordeeld voor strafbare feiten). Circa 5 vreemdelingen met een VRIS-label ontvingen bij terugkeer een bedrag tussen de € 3.000 en € 5.000.
Gaat het inderdaad om 900 vreemdelingen zoals NRC vermeldt?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het beleid is dat criminelen juist uitgesloten zijn van dit soort deals en vertrekpremies? Hoe kan het dat dit dan toch is gebeurd?
Het klopt dat vreemdelingen met criminele antecedenten in beginsel uitgesloten zijn van reguliere terugkeerondersteuning die via IOM, NGO’s en het herintegratieprogramma van Frontex wordt aangeboden. In specifieke gevallen kan DTenV op grond van een brede belangenafweging besluiten deze vreemdelingen wél in aanmerking te laten komen voor maatwerkondersteuning. Dit soort maatwerk wordt als ultimum remedium enkel ingezet wanneer terugkeer door omstandigheden niet op een andere manier afgedwongen kan worden en zich een mogelijkheid aandient om het onrechtmatige verblijf van de vreemdeling in Nederland te beëindigen. Hoewel er de laatste jaren minder aanleiding is maatwerk toe te passen – door de verbeterde terugkeersamenwerking met aantal belangrijke herkomstlanden – beschikt de DTenV nog over deze bevoegdheid en wordt die incidenteel ook toegepast. Mijn inzet is een context te creëren waarin de DTenV de maatwerkbevoegdheid vrijwel niet meer nodig heeft. Diverse maatregelen in het regeerprogramma leveren daar naar verwachting een betekenisvolle bijdrage aan.
Gebeurt dit vandaag de dag nog steeds? Zo ja, waarom is dit volgens u nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke momenten is deze werkwijze door u of uw voorgangers aan de Kamer gemeld? Is hier steeds eerlijk en open over gecommuniceerd? Zo nee, waarom niet?
Het terugkeerbeleid is doorlopend onderwerp van gesprek met uw Kamer, zowel in debatten als in parlementaire stukken. Er is mij geen eerdere parlementaire correspondentie/aandacht voor maatwerkondersteuning vanuit de DTenV bekend.
Hoe kan het dat door u en uw voorgangers steeds een harde aanpak van overlastgevende en criminele (uitgeprocedeerde) asielzoekers is beloofd maar dat de praktijk dus kennelijk is dat ze forse sommen geld en spullen krijgen om terug te keren?
Ik sta nog steeds achter een harde aanpak van overlastgevende vreemdelingen. Het sluitstuk van die aanpak is terugkeer naar land van herkomst. Indien mogelijk vanuit strafrechtelijke detentie of vreemdelingenbewaring. Daar zet ik op in.
In bepaalde gevallen is er een onorthodoxe aanpak nodig om vreemdelingen te laten terugkeren naar het land van herkomst. Maatwerkondersteuning kan dan een uitkomst bieden. Slechts in 2% van de 900 casussen waarin de laatste vijf jaar maatwerk is toepast, overstijgt de waarde van de aan vreemdelingen verleende terugkeerondersteuning, de waarde van de terugkeerondersteuning die vreemdelingen volgens het reguliere terugkeerondersteuningsbeleid kunnen ontvangen.
Gaat hier volgens u niet het signaal van uit dat overlast en crimineel gedrag loont? Is dat geen perverse prikkel?
Ik begrijp die associatie, maar de praktijk is genuanceerder. Overlastgevend en crimineel gedrag wordt indien mogelijk strafrechtelijk opgevolgd. DTenV prioriteert (gedwongen) terugkeer van vreemdelingen met criminele antecedenten en is daar in veel gevallen succesvol in. In sommige gevallen lukt het niet om iemand uit te zetten en kan maatwerkondersteuning door de DTenV in de praktijk wel het verschil betekenen tussen voortzetting van onrechtmatig verblijf van een vreemdeling (met mogelijke bijkomende sociaal-maatschappelijke lasten) en het forceren van terugkeer. In sommige gevallen is daarbij sprake van medische en/of multiproblematiek.
Klopt ook hetgeen in het artikel staat vermeld over hoe de cliënt is opgezet tegen de advocaat en brieven aan hem zijn geschreven die onmogelijk van de cliënt konden zijn? Wat vindt u daarvan? Gebeurt dit vaker?
In geen geval worden vreemdelingen door organisaties onder mijn verantwoordelijkheid gedwongen om afstand te doen van hun advocaat. Voor het overige acht ik het niet opportuun noch passend om als Minister in deze individuele casus te treden.
Is het aanbieden van geld en spullen nu echt de enige en meest effectieve manier om deze groep ernstige overlastgevers terug te laten keren? Kunt u dit toelichten? Zo nee, waar blijft dan uw concrete plan om deze groep terug te laten keren?
Nee. In de praktijk is het een uitzonderlijk ultimum remedium. Mijn inzet is om de noodzaak tot toepassing van maatwerk door DTenV zo veel mogelijk weg te nemen. Verdere verbetering van de terugkeersamenwerking met herkomstlanden is daarvoor van belang, net als verdere uitwerking van diverse voornemens uit het regeerprogramma op het terugkeerdomein. Denk bij dat laatste onder meer aan herziening van de Europese Terugkeerrichtlijn, de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring, verhogen van de capaciteit voor vreemdelingenbewaring (rekening houdend met de algemene druk op de detentiecapaciteit) en verruimen van de ongewenstverklaring.
Het artikel 'Deze man nooit je opvang binnenlaten’. Hoe één asielzoeker een heel overheidsapparaat op stang kon jagen' |
|
Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Deze man nooit je opvang binnenlaten». Hoe één asielzoeker een heel overheidsapparaat op stang kon jagen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit relaas? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat iemand op deze manier misbruik maakt van het asielsysteem, grote overlast en ellende veroorzaakt en de overheid op enorme kosten jaagt?
Het artikel schetst de complexiteit die kan bestaan in het terugkeerproces. Dergelijke complexiteit kan worden versterkt door medische en/of multiproblematiek. De onwenselijkheid van zulke casuïstiek behoeft geen betoog. Het terugkeerproces in de individuele zaak, die in het artikel wordt beschreven, is echter niet illustratief is voor de doorsnee gang van zaken in het brede terugkeerdomein.
Het terugkeerbeleid houdt in dat vreemdelingen die geen recht (meer) hebben op verblijf in Nederland, Nederland dienen te verlaten. Zo ook de overlastgevende vreemdelingen en vreemdelingen met criminele antecedenten zonder verblijfsrecht. Uitgangspunt is dat vreemdelingen in beginsel zelfstandig vertrekken. Als een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf weigert zelfstandig te vertrekken komt gedwongen terugkeer in beeld.
Soms is het bij een gebrek aan medewerking vanuit de vreemdeling niet mogelijk gedwongen terugkeer te realiseren. Bijvoorbeeld omdat een land van herkomst niet (voldoende) meewerkt met de identificatie en/of nationaliteitsvaststelling van de vreemdeling. In enkele gevallen veroorzaken vreemdelingen die wij niet gedwongen kunnen uitzetten langdurig overlast in gemeenten en/of op opvanglocaties, met grote sociaal-maatschappelijke lasten tot gevolg. Hoewel in zulke gevallen ook met prioriteit strafrechtelijke en/of medische trajecten uitgelopen worden, kan na verloop van tijd een patstelling ontstaan. In die gevallen wordt onder andere door lokaal bestuur indringend aandacht gevraagd voor het vinden van een duurzame oplossing. DTenV heeft de bevoegdheid om met maatwerkondersteuning alsnog terugkeer te forceren en hiermee de patstelling te doorbreken. Vanuit het brede Nederlandse belang geredeneerd is het dan ook verdedigbaar om maatwerkondersteuning toe te passen teneinde terugkeer van een vertrekplichtige vreemdeling met criminele antecedenten te forceren.
Welke manieren ziet u om dergelijk misbruik beter te bestrijden?
Overlastgevend en crimineel gedrag wordt waar mogelijk strafrechtelijk opgevolgd. Ik sta achter een harde aanpak van overlastgevende vreemdelingen zonder verblijfsrecht. DTenV prioriteert terugkeer van vreemdelingen zonder verblijfsrecht die overlast veroorzaken en/of crimineel gedrag vertonen en is daar in veel gevallen succesvol in. In sommige gevallen kan maatwerkondersteuning door de DTenV in de praktijk het verschil betekenen tussen voortzetting van onrechtmatig verblijf (met bijkomende sociaal-maatschappelijke lasten) en het forceren van terugkeer.
Mijn inzet is om de noodzaak tot toepassing van dergelijk maatwerk door DTenV zo veel mogelijk weg te nemen. Verdere verbetering van de terugkeersamenwerking met herkomstlanden is daarvoor van belang, net als verdere uitwerking van diverse voornemens uit het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma op het terugkeerdomein. Denk bij dat laatste onder meer aan herziening van de Europese Terugkeerrichtlijn, implementatie van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring, het verhogen van de capaciteit voor vreemdelingendetentie (rekening houdend met de algemene druk op de detentiecapaciteit) en de verruiming van het bereik de ongewenstverklaring als onderdeel van de Asielnoodmaatregelenwet.
Hoe vaak is vastgesteld dat asielzoekers liegen over hun identiteit, en welke consequenties kunnen daaraan worden verbonden?
De IND registreert niet of asielzoekers liegen of in hoeveel zaken de identiteit niet geloofwaardig wordt geacht. Deze gegevens kunnen daarom niet gedeeld worden.
Als de IND vaststelt dat de vreemdeling bewust de IND misleidt, valse informatie verstrekt of informatie achterhoudt, wordt dit betrokken bij de afhandeling van de aanvraag. Dit kan betekenen dat de asielaanvraag wordt afgewezen.
Hoe vaak komt het voor dat asielzoekers weigeren mee te werken aan een taaltest?
Een zogenaamde taalindicatie of taalanalyse kan onderdeel zijn van de asielprocedure. De IND registreert niet of iemand hieraan weigert mee te werken. Deze gegevens kunnen daarom niet gegeneerd worden. Ook hier geldt dat een weigering om mee te werken wordt betrokkene bij de beoordeling van de aanvraag.
Indien op basis van een taaltest is vastgesteld dat een asielzoeker waarschijnlijk uit een ander land komt maar dat zelf ontkent en een valse naam en geboortedatum opgeeft, welke handelingsmogelijkheden heeft de regering dan?
De IND beoordeelt de asielaanvraag aan de hand van verschillende asielmotieven. Dit is vastgelegd in WI 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling.2 De IND beoordeelt altijd of de opgegeven identiteit, herkomst en nationaliteit geloofwaardig is of niet. Als de IND beoordeelt dat de nationaliteit ongeloofwaardig is, wordt de rest van de asielmotieven niet verder beoordeeld. In het terugkeerproces zal DTenV vervolgens de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling proberen vast te stellen. Aan autoriteiten van het vermoedelijke herkomstland wordt gevraagd daaraan medewerking te verlenen en vast te stellen of iemand al dan niet onderdaan is.
Indien wordt vastgesteld op basis van een taaltest dat iemand waarschijnlijk uit Marokko komt maar dat zelf ontkent en een valse naam en geboortedatum opgeeft, zijn er andere manieren om herkomst uit Marokko vast te stellen? Op welke manier wordt de Marokkaanse regering gemaand om haar eigen onderdanen te erkennen? Zijn er mogelijkheden om te komen tot een betere gegevensdeling of samenwerking en zo ja, welke?
De DTenV kan autoriteiten van het vermoedelijke herkomstland vragen om op basis van aanknopingspunten in het dossier de identiteit en nationaliteit van een onderdaan vast te stellen. Verklaringen van betrokkene in een asielgehoor over bijvoorbeeld familie of een gebeurtenis, kunnen aanleiding geven de focus te verleggen naar een ander potentieel herkomstland. In de praktijk is er veelal geen gebrek aan aanknopingspunten. De complexiteit zit verhoudingsgewijs vaker in de optelsom van de terugkeersamenwerking met het herkomstland en de opstelling van de vreemdeling. De terugkeersamenwerking met Marokko is inmiddels sterk verbeterd ten opzichte van de tijd waar het NRC-artikel naar verwijst.
Welke werkinstructie of juridische basis was er om de betrokken persoon uit het artikel onaangekondigd naar het hoofdkantoor van de Protestantse Kerk Nederland (PKN) te rijden en daar neer te zetten en weer weg te gaan?
Zoals u bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Als de maatregel van vreemdelingenbewaring moet worden opgeheven en de vreemdeling in vrijheid wordt gesteld is het aan hem om te bepalen waar hij naar toe gaat. Er bestaat geen beleidskader en ook geen werkinstructie waarin wordt voorzien in het overbrengen van onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen naar organisaties als PKN na opheffing van de vreemdelingenbewaring.
Welke werkinstructie of juridische basis was er om de betrokken persoon uit het verhaal naar de daklozenopvang te rijden en daar achter te laten? Hoe vaak worden mensen uit Ter Apel naar een daklozenopvang gereden en op basis van welk beleid?
Zoals u bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Het COA beoordeelt het recht op opvang van een asielzoeker bij binnenkomst in Ter Apel en monitort het recht op opvang gedurende het verblijf bij het COA. Indien er geen recht is op opvang kan het COA betrokkene niet opvangen en is het de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene om op een andere manier te voorzien in het onderdak. Het is geen COA-beleid om personen te vervoeren naar een daklozenopvang.
Hoeveel mensen bevinden zich in Nederland die geen verblijfsvergunning hebben maar niet gedwongen kunnen worden uitgezet?
Er bestaat geen volledig beeld van hoeveel personen zich onrechtmatig in Nederland verblijven én niet kunnen worden uitgezet. Volgens de laatste schatting van onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen verbleven in het jaar medio 2017–medio 2018 waarschijnlijk tussen 23.000 en 58.000 vreemdelingen onrechtmatig in Nederland. Op dit moment zijn onderzoekers bezig met het maken van een nieuwe schatting van het aantal onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Het is nog niet bekend wanneer cijfers n.a.v. deze nieuwe schatting zullen worden gepubliceerd.
Hoe vaak zijn de afgelopen jaren dergelijke deals gesloten waarbij overlastgevende en liegende asielzoekers extra geld krijgen om terug te keren naar het land van herkomst? Welke bedragen zijn daarbij uitgekeerd?
Het reguliere terugkeerondersteuningsbeleid van de DT&V bestaat uit; het informeren van de vreemdeling over terugkeer, facilitering van de reis en maximaal: € 200 ondersteuningsbijdrage, € 615 post-arrival assistance en herintegratieondersteuning in natura ter waarde van € 2.000.
De maatwerkbevoegdheid van DTenV is de afgelopen jaren in circa 900 zaken ingezet. In circa 2% van die gevallen is een ondersteuningspakket overeengekomen die de waarde van de terugkeerondersteuning, die wordt geboden in het kader van het reguliere terugkeerondersteuningsbeleid, overstijgt.
Er zijn circa 15 gevallen in beeld waarin € 3.000 of meer is meegegeven aan een vreemdeling in een maatwerkondersteuningspakket. Daarvan zijn de hoogste bedragen: € 17.000, € 9.000 en € 6.000. Circa 100 van eerdergenoemde 900 vreemdelingen hebben een zgn. VRIS-label (vreemdelingen die zijn verdacht van dan wel veroordeeld voor strafbare feiten). Circa 5 vreemdelingen met een VRIS-label ontvingen bij terugkeer een bedrag tussen de € 3.000 en € 5.000.
Hoe verhouden deze deals zich tot de regel dat terugkeerders met criminele antecedenten geen gebruik kunnen maken van de vertrekpremie?
Het algemene kader voor het ondersteunen bij zelfstandige terugkeer heb ik geschetst in mijn brief van 26 september jl3. Vreemdelingen met criminele antecedenten zijn in beginsel uitgesloten van reguliere terugkeerondersteuning die via IOM, NGO’s en het herintegratieprogramma van Frontex wordt aangeboden. In specifieke gevallen kan DTenV op grond van een brede belangenafweging besluiten deze vreemdelingen wél in aanmerking te laten komen voor maatwerkondersteuning. Zulk maatwerk wordt als ultimum remedium enkel ingezet wanneer terugkeer door omstandigheden niet op een andere manier afgedwongen kan worden en zich een mogelijkheid aandient om het onrechtmatige verblijf in Nederland te beëindigen. Hoewel er de laatste jaren minder aanleiding is maatwerk toe te passen – door de verbeterde terugkeersamenwerking met aantal belangrijke herkomstlanden – beschikt de DTenV nog over deze bevoegdheid en wordt die incidenteel ook toegepast. Mijn inzet is een context te creëren waarin de DTenV de maatwerkbevoegdheid vrijwel niet meer nodig heeft. Diverse maatregelen in het regeerprogramma leveren daar naar verwachting een betekenisvolle bijdrage aan.
Zijn er andere manieren om ervoor te zorgen dat wangedrag en bedrog wordt ontmoedigd en te voorkomen dat het wordt beloond?
Voorkomen moet worden dat vreemdelingen die moeten terugkeren naar land van herkomst, niet meewerken aan hun terugkeer en voor overlast zorgen. Daarom geldt een harde aanpak voor vreemdelingen die overlast veroorzaken en/of crimineel gedrag vertonen. Tegelijkertijd moet worden erkend dat de werkelijkheid weerbarstig is, zeker wanneer bijvoorbeeld sprake is van multiproblematiek. In dergelijke complexe gevallen zijn soms onorthodoxe maatregelen nodig om feitelijke terugkeer te realiseren.
Aanvullend op de reeds bestaande brede overlastaanpak, zie ik noodzaak om ervoor te zorgen dat meer overlastgevende vreemdelingen zonder verblijfsrecht kunnen worden uitgezet.
De maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma ten aanzien van sneller vertrek zijn deels uitgewerkt in de nota van wijziging bij de novelle bij de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring. Daarbij gaat het onder meer om het strafbaar stellen van het niet meewerken aan terugkeer. Na verwerking van het advies van de Raad van State zal de nota van wijziging bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Conform het Regeerprogramma wordt daarnaast ook gewerkt aan het verhogen van de capaciteit voor vreemdelingenbewaring rekening houdend met de algemene druk op de detentiecapaciteit. Tevens is conform het regeerprogramma gewerkt aan een voorstel tot verruiming van het bereik de ongewenstverklaring als onderdeel van de Asielnoodmaatregelenwet. Dit voorstel is eind vorig jaar voor advies aan de Raad van State gezonden.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat in dit geval verschillende instanties de zorg over deze persoon steeds naar elkaar hebben doorgeschoven?
Zoals u bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Ziet u noodzaak om te komen tot een betere, meer eenduidige aanpak van dergelijke personen die overlast en zelfs gevaar veroorzaken maar niet kunnen worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe vaak is de afgelopen twee jaar een schadevergoeding betaald omdat mensen onrechtmatig hebben vastgezeten in de vreemdelingendetentie, en voor welk bedrag, in totaal en gemiddeld per geval?
Als een bewaring onrechtmatig is heeft een vreemdeling recht op een schadevergoeding. Op grond van artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank kent dan een schadevergoeding toe aan de vreemdeling voor elke dag waarop onrechtmatige vreemdelingenbewaring in een detentiecentrum heeft plaatsgevonden. Mits de rechtbank in de uitspraak oordeelt dat de vreemdeling recht heeft op een schadevergoeding wegens onrechtmatige vreemdelingendetentie, dan moet de griffier deze schadevergoeding uitkeren aan (de advocaat van) de vreemdeling. Hoe dit verder verrekend wordt met de IND en verantwoord wordt binnen de rechtspraakbudgetten is mij onbekend.
De IND schaart de kosten die zij kwijt is aan het uitkeren van schadevergoedingen wegens onrechtmatige vreemdelingendetentie van vreemdelingen onder de noemer «overige gerechtskosten». Welk aandeel van deze kostenpost «schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie» omvat, wordt niet specifiek bijgehouden door de IND.
Waarom kon de man, toen uiteindelijk is ontdekt en vastgesteld dat hij inderdaad uit Marokko komt en een zus daar heeft wonen, niet alsnog worden uitgezet en waarom was het blijkbaar nodig om hem «om te kopen» met duizenden euro’s en giften? Werkte de Marokkaanse regering op dat moment nog steeds niet mee een uitzetting en zo ja, waarom niet?
Zoals u bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Indien de DTenV de mogelijkheid heeft om iemand uit te zetten zal dat – in het bijzonder in het geval van criminele antecedenten – niet worden nagelaten. Soms is het noodzakelijk om maatwerkondersteuning toe te passen om een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf met criminele antecedenten uit te zetten.
Het bericht 'Duizenden asielzoekers krijgen werkvergunning nu regels soepeler zijn' |
|
Bente Becker (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV), Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden asielzoekers krijgen werkvergunning nu regels soepeler zijn»?1
Ja.
Klopt de analyse dat de toename toe te schrijven is aan het loslaten van de 24 weken eis? Zo nee, waarom niet? Welke redenen zouden hier nog meer aan ten grondslag kunnen liggen?
De inschatting is inderdaad dat de sterke toename van het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen aan werkgevers voor het laten werken van asielzoekers voor een groot deel komt door het vervallen van de 24-weken-eis. Ook vóór de uitspraak over de 24-weken-eis was er al sprake van een stijging van het aantal aanvragen. De inschatting is dat de toename ook gedeeltelijk komt door de extra aandacht die er is geweest voor de mogelijkheid voor werkgevers om asielzoekers in dienst te nemen. Sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 november 20232 kunnen de tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven voor een langere duur dan maximaal 24 weken in een periode van 52 weken. In het onderzoek van Regioplan3 zijn de verschillende belemmeringen voor de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers en voor werkgevers om hen in dienst te nemen uitgewerkt. Deze belemmeringen zijn onderverdeeld in drie verschillende categorieën: wet- en regelgeving, maatschappelijke contextfactoren en individuele factoren. Uit dit rapport volgt dat de 24-weken-eis de grootste belemmering was binnen de categorie wet- en regelgeving.
Klopt het dat 25–30% van de tewerkstellingsvergunning (twv’s) wordt afgewezen? Zo nee, wat is dan het percentage? Op basis waarvan kan een afwijzing plaatsvinden? Wat zijn de meest belangrijke en opvallendste afwijzingsgronden?
UWV beoordeelt bij de behandeling van een tewerkstellingsvergunningaanvraag of aan de voorwaarden wordt voldaan. UWV doet, indien het een aanvraag voor een asielzoeker betreft onder andere navraag bij de IND en het COA om te controleren of de asielaanvraag van de asielzoeker tenminste zes maanden in behandeling is en er recht is op opvang. Ook controleert UWV onder andere of het loon marktconform is. Als de aanvraag voldoet aan alle vereisten, dan verleent UWV de tewerkstellingsvergunning aan de werkgever. De aanvraag kan worden afgewezen als er bijvoorbeeld geen positieve verklaring van de IND of van het COA is. Of als de werkgever een loon opgeeft dat voor de specifieke functie niet marktconform is.
In 2024 zijn er bij UWV 12.284 aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker ingediend. In 2024 is in 1.405 gevallen de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker geweigerd. Dit komt neer op een percentage van 11,44% geweigerde aanvragen van de in 2024 ingediende aanvragen.
UWV heeft in de publicatie «Tewerkstellingsvergunningen voor asielzoekers. Eén jaar na de afschaffing van de 24-wekeneis.» van december 2024 aangegeven dat gemiddeld ongeveer 25 tot 30% van de aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker wordt of afgewezen of de aanvraag ingetrokken. Hierbij is er vaak sprake van een combinatie van redenen op grond waarvan de aanvraag wordt stopgezet of afgewezen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn:
Onderstaande tabel met de redenen voor het intrekken van de aanvragen of van het afwijzen van de aanvraag voor de tewerkstellingsvergunning is opgenomen in de voornoemde publicatie.
Hoe lang duurt het proces vanaf de aanvraag van de twv tot de inwilliging of afwijzing gemiddeld in het geval van asielzoekers? Hoe verhoudt zich dit tot het proces voor niet-asielzoekers?
De wettelijke beslistermijn voor UWV om een beslissing te nemen op een aanvraag van een werkgevers voor een tewerkstellingsvergunning bedraagt vijf weken. In de periode april–augustus vorig jaar liep de behandeling van de aanvragen van tewerkstellingsvergunningen echter vertraging op, waardoor werkgevers rekening moesten houden met vier extra weken. De oorzaak was de samenloop van een grote toename van het aantal aanvragen en de implementatie van een nieuw verwerkingssysteem bij UWV. UWV heeft hierop extra maatregelen genomen en de achterstanden zijn sinds medio augustus weer ingelopen.
UWV heeft naar aanleiding van een verzoek vanuit SZW een verkenning uitgevoerd of en vanaf wanneer zij complete aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker, binnen een streeftermijn van twee weken zouden kunnen behandelen in plaats van binnen de wettelijke beslistermijn van vijf weken. De reden van dit verzoek is dat uit het onderzoek van Regioplan is gebleken dat de beslistermijn van vijf weken een belemmering vormt voor werkgevers om asielzoekers in dienst te nemen. UWV heeft aangegeven deze afhandelingstermijn van twee weken bij complete vragen per 1 januari 2025 na te streven.
Van de aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker die in de maanden november en december 2024 compleet werden aangeleverd, heeft UWV in 83,7% respectievelijk 80% van de aanvragen binnen twee weken een tewerkstellingsvergunning verleend. De gemiddelde doorlooptijd van een complete aanvraag was in die maanden 13 dagen. Van de niet compleet aangeleverde aanvragen heeft UWV in november en december 2024 in 70,9 respectievelijk 83,4% van de gevallen een tewerkstellingsvergunning binnen vijf weken verleend. De gemiddelde doorlooptijd van deze aanvragen was in december 2024 28 dagen.
Voor alle aanvragen, dus ook voor de aanvragen voor asielzoekers, heeft UWV een wettelijke beslistermijn van vijf weken, waarbij UWV een tijdigheidscijfer van 90% nastreeft.
Klopt het dat een afwijzingsgrond kan zijn dat de vreemdeling uitgezet wordt/vertrekt? Hoe vaak komt dit voor?
De regeling voor asielzoekers om te werken ziet op de asielzoekers voor wie de toegang tot Nederland niet is geweigerd en door wie een asielaanvraag is ingediend. Het gaat dan om asielzoekers die in afwachting zijn van de beslissing op hun aanvraag of in afwachting van de beslissing op een bezwaar- of beroepsschrift. Er moet sprake zijn van een lopende asielaanvraag die in behandeling is. Voor Dublinclaimanten, waarbij de persoon in afwachting is op de overdracht naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, is deze regeling niet van toepassing. Bij een tewerkstellingsvergunningaanvraag voor personen uit deze groep gelden de reguliere voorwaarden, waarbij onder andere ook een toets op prioriteitgenietend aanbod wordt uitgevoerd.
Onder de herziene Opvangrichtlijn die uiterlijk 12 juni 2026 moet zijn geïmplementeerd geldt dat onder andere Dublinclaimanten geen toegang meer krijgen tot de arbeidsmarkt. Dit geldt eveneens voor een aantal andere categorieën asielzoekers binnen de versnelde procedure voor wie de kans klein is dat hun asielaanvraag zal worden ingewilligd, bijvoorbeeld asielzoekers afkomstig uit veilige landen van herkomst.
Hoe groot is het aandeel veilige landers en «kansarme» asielzoekers dat een twv krijgt als onderdeel van het totaal aantal asielzoekers dat een twv krijgt?
In de regelgeving voor het afgeven van tewerkstellingsvergunningaanvragen voor asielzoekers geldt op dit moment geen onderscheid tussen asielzoekers afkomstig uit veilige landen van herkomst of asielzoekers met een lage kans op inwilliging van hun asielverzoek. Omdat van een dergelijke differentiatie op dit moment nog geen sprake is kan niet worden aangegeven voor hoeveel asielzoekers uit deze groepen op dit moment een tewerkstellingsvergunning aan de werkgever is afgegeven.
Op basis van de nationaliteit van de asielzoeker en op basis van de lijst met de landen die zijn aangewezen als veilig land4, kan UWV wel aangeven hoeveel tewerkstellingsvergunningen zijn verleend aan asielzoekers met de nationaliteit van een veilig land. Op basis van de nationaliteiten op de lijst met veilige landen is in 2024 voor 93 asielzoekers met de nationaliteit van een veilig land een tewerkstellingsvergunning verleend op een totaal van 12.284 aanvragen (waarvan er 1.405 aanvragen zijn afgewezen). Van het aantal in 2024 afgegeven tewerkstellingsvergunningen is een percentage van minder dan 1% van de vergunningen afgegeven voor het laten werken van een asielzoeker uit een veilig land van herkomst.
Klopt het dat de aangenomen motie van de leden Becker en Flach 32 824, nr. 435 wordt meegenomen bij het uitwerken in het EU-migratiepact, zoals toegezegd aan het lid Rajkowski (VVD) bij het begrotingsdebat Asiel en Migratie?2
Ja. De herziene Opvangrichtlijn moet uiterlijk op 12 juni 2026 geïmplementeerd zijn. De uitwerking van de motie Becker/Flach wordt in dit implementatietraject meegenomen. Onder de herziene Europese Opvangrichtlijn wordt een aantal categorieën asielzoekers uitgesloten van toegang tot de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om een aantal groepen asielzoekers binnen de versnelde procedure voor wie het niet waarschijnlijk is dat hun aanvraag zal worden ingewilligd, bijvoorbeeld omdat:
De uitsluiting van de arbeidsmarkt geldt ook voor Dublinclaimanten die een overdrachtsbesluit hebben gekregen.
Op vrijdag 20 december is de implementatiewet voor het Asiel- en migratiepact 2026 in consultatie gebracht. In dit wetsvoorstel is ook een wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen opgenomen. Met deze wijziging zijn een nieuwe weigeringsgrond en een intrekkingsgrond opgenomen voor tewerkstellingsvergunningaanvragen. Hiermee moeten aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker voor wie binnen de versnelde procedure de toegang tot de arbeidsmarkt is uitgesloten, zoals ook opgenomen in de motie, worden geweigerd. Daarnaast moet een reeds verleende tewerkstellingsvergunning worden ingetrokken indien de asielzoeker onder een categorie binnen de versnelde procedure komt te vallen voor wie geen toegang tot de arbeidsmarkt is.
Hoe staat het met de uitvoering van de toezegging aan het lid Aartsen (VVD) over het anticiperen van het UWV op het beperken van de mogelijkheden voor de mensen uit veilige landen die minder kans hebben op een asielvergunning om toe te treden tot de Nederlandse arbeidsmarkt?
Om vooruitlopend op de implementatie van de herziene Opvangrichtlijn het beperken van de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers uit veilige landen te realiseren is niet haalbaar. Op dit moment is er in de regelgeving nog geen onderscheid opgenomen tussen verschillende categorieën asielzoekers o.b.v. de herkomst uit een veilig land. Met de implementatie van de herziene Opvangrichtlijn wordt dit onderscheid wel opgenomen. Hierbij geldt echter voor bijvoorbeeld de veilige landen van herkomst straks een Europese lijst, in plaats van de huidige nationale lijst. Of deze Europese lijst overeenkomt met de huidige Nederlands lijst is nog niet bekend. Voor het uitsluiten van de toegang tot verschillende groepen asielzoekers tot de arbeidsmarkt is een wettelijke grondslag nodig. Op dit moment werkt de IND met een sporenbeleid, waarbij spoor 1 de Dublinprocedure betreft en asielzoekers uit een veilig land van herkomst in behandelspoor 2 worden ingedeeld. Deze asielaanvragen in spoor 2 worden in de vereenvoudigde asielprocedure behandeld. Om deze groepen al vooruitlopend op de implementatie uit te sluiten van de toegang tot de arbeidsmarkt zou de Wet arbeid vreemdelingen aangepast moeten worden. Deze wijziging is opgenomen in de implementatiewet voor het Asiel- en migratiepact 2026. Zolang deze wet nog niet in werking is getreden kan de vergunningsaanvraag niet worden afgewezen, aangezien de wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Anticiperen op wetgeving is in dit geval niet mogelijk. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich tegen het anticiperen op wetgeving indien dit zou leiden tot een nadeliger positie van degene ten aanzien van wie geanticipeerd wordt op wetgeving.
Daarnaast heeft dit ook impact op het proces bij de uitvoering, onder andere bij UWV en IND. Gelet op de benodigde tijd voor een dergelijke aanpassing van de wet en het feit dat de herziene Opvangrichtlijn uiterlijk in juni 2026 geïmplementeerd moet zijn is het niet realistisch om gelet op zowel de juridische als de uitvoeringstechnische bezwaren, daaraan voorafgaand nog andere wijzigingen door te voeren. Dit zou namelijk de implementatie van de herziene Opvangrichtlijn dusdanig belemmeren dat tijdige implementatie lastig zal worden. Hiermee acht ik de toezegging aan het lid Aartsen afgedaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om veilige landers/«kansarme» asielzoekers hier te laten werken, terwijl de kans op een verblijfsvergunning nihil is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Onder de herziene Europese Opvangrichtlijn wordt een aantal categorieën asielzoekers uitgesloten van de toegang tot de arbeidsmarkt. Het gaat dan om asielzoekers met een kleine kans op inwilliging van hun asielaanvraag (zie het antwoord op vraag 7). Dit betekent dat asielzoekers die vallen onder één van deze categorieën wanneer zij onder de versnelde procedure vallen na de implementatie niet mogen werken. De herziene Opvangrichtlijn moet uiterlijk 12 juni 2026 zijn geïmplementeerd en zoals bij het antwoord op vraag 7 reeds is aangegeven is de wetswijziging hiertoe momenteel reeds voorgelegd voor internetconsultatie.
Ik vind het belangrijk dat asielzoekers voor wie de kans juist groot is dat zij een asielvergunning krijgen snel aan het werk kunnen. Met het werk kunnen zij namelijk sneller de taal leren, bouwen zij een netwerk op en doen zij werkervaring op. Werk is daarnaast een goede manier om te leren over de Nederlandse gewoontes en cultuur. Daarnaast leveren zij zo een bijdrage aan de Nederlandse samenleving en aan de kosten van de opvang. Ook in het regeerprogramma is opgenomen om onder andere specifiek asielzoekers van wie de kans groot is dat zij een asielvergunning krijgen – in lijn met de herziene Opvangrichtlijn die wordt geïmplementeerd – te stimuleren om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en belemmeringen hiertoe weg te nemen.
Het bericht 'Helft van het aantal asielopvangplekken in 2026 bezet door statushouders' |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV), Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helft van het aantal asielopvangplekken in 2026 bezet door statushouders»?1
Ja.
Welke concrete maatregelen heeft u vanaf de installatie van het nieuwe kabinet tot heden genomen om de asielinstroom te beperken?
Zoals u weet heeft het kabinet verschillende opties onderzocht om zo snel mogelijk de asielinstroom te beperken. Op 25 oktober 2024 heeft het kabinet u per brief op de hoogte gesteld van de te nemen acties.2
Hoe verklaart u een stijging van het aantal nareizigers in de eerste tien maanden van 2024 ten opzichte van dezelfde periode in 2023?
De IND is in mei 2023 gestart met het project Bespoediging Afdoening Asiel (hierna: BAA) waarbij (op basis van het op dat moment geldende landenbeleid) zeer kansrijke asielaanvragen versneld zijn afgehandeld. In dit project zijn met name Syrische asielaanvragen beslist en deze aanvragen zijn vrijwel allemaal ingewilligd. In de periode tot en met juli 2024 zijn er 18.000 asielaanvragen in dit project afgehandeld. Een nareisaanvraag dient binnen drie maanden na vergunningverlening te worden ingediend. Dit geldt dus ook voor vreemdelingen die in het project BAA een inwilliging hebben ontvangen. De stijging van het aantal nareisaanvragen in de eerste tien maanden van 2024 laat zich hierdoor verklaren.
Bent u het eens met de stelling dat er maatregelen genomen moeten worden om het aantal nareizigers terug te dringen? Zo ja, met welke maatregelen bent u bezig en wanneer worden deze maatregelen naar de Kamer gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in haar Hoofdlijnenakkoord en in het Regeerprogramma opgenomen dat nareis verder wordt beperkt. Het kabinet heeft hiervoor ook reeds concrete stappen gezet.
De voornemens van dit kabinet op het terrein van asielmigratie zijn stevig en de wetsvoorstellen zijn daar een uitdrukking van. Dat laat onverlet dat ik op dit moment de adviezen van de Raad van State bestudeer. Daartoe wordt zo spoedig mogelijk het nader rapport opgesteld, gericht op bespreking daarvan in de ministerraad van 7 maart.
Na bespreking hiervan in het kabinet zal het nader rapport zo spoedig mogelijk met de wetsvoorstellen aan uw Kamer worden aangeboden.
Bent u het eens met de stelling dat het zo snel mogelijk invoeren van het tweestatusstelsel kan bijdragen aan het aanzienlijk terugdringen van het aantal nareizigers? Zo nee, waarom niet?
Het invoeren van een tweestatusstelsel heeft als doel een onderscheid te maken tussen vluchtelingen en subsidiair beschermden, waardoor ook de instroom van nareizigers kan worden verminderd. Het zo snel mogelijk invoeren van het tweestatusstelsel met inbegrip van aanvullende voorwaarden voor de nareis van subsidiaire beschermden, zoals een wachttermijn, het beschikken over een toereikend inkomen en huisvesting, heeft naar verwachting op de korte termijn invloed op het terugdringen van het aantal nareizigers.
Bent u het eens met de stelling dat het voor iedereen onwenselijk is dat grote hoeveelheden statushouders verblijven in azc’s en dat naar verwachting op 1 januari 2026 de helft van de mensen in COA-opvanglocaties statushouder is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de stelling. Wanneer statushouders noodgedwongen langer in de COA-opvang verblijven, geeft dit extra druk op de beschikbare opvangcapaciteit van het COA. Ook werkt dit belemmerend voor de integratie en participatie van de statushouders zelf.
Welke prognoses heeft het kabinet voor het aantal asielzoekers en het aantal statushouders dat voor komend half jaar een beroep zal doen op een plek in een COA-locatie?
De Meerjaren Productie Prognose (MPP) 2024-II (medio scenario) laat zien dat op 1 januari 2026 ongeveer de helft van de COA-bezetting uit statushouders bestaat. In het afgelopen half jaar is een dalende trend zichtbaar op zowel de asielinstroom als het aantal inwilligingen. Deze trends zullen effect hebben op de prognoses en zullen worden meegenomen in de volgende MPP.
Hoe gaat het kabinet voorkomen dat er azc’s worden gebouwd om vervolgens statushouders te huisvesten?
Het kabinet wil een groter beroep doen op de zelfredzaamheid van statushouders, waarbij zij zelf of bijvoorbeeld via familie huisvesting moeten vinden. Daarnaast worden voor een deel van deze groep alternatieve voorzieningen ingericht. Hiervoor zullen de Minister van Asiel en Migratie en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in overleg met de medeoverheden met een samenhangend pakket komen. Bij het realiseren van deze voorzieningen wordt rekening gehouden met de beoogde wijziging van de Huisvestingswet door het Ministerie van VRO.
Bent u het eens met de stelling dat er door het gaan schrappen van de gemeentelijke taakstelling voor huisvesting van statushouders en een verbod op voorrang het zeer urgent is om onder regie van het Rijk tijdelijke huisvesting te realiseren om integratie in de samenleving te kunnen starten?
Het kabinet vindt het belangrijk dat statushouders snel participeren in de maatschappij. Uitgangspunt uit het Regeerprogramma, is dat er met het afschaffen van de taakstelling gelijke kansen voor woningzoekenden worden gecreëerd. Dit betekent dat statushouders in eerste instantie zelf op andere manieren zullen moeten zoeken naar huisvesting, bijvoorbeeld bij vrienden of familie die al in Nederland verblijven. Ander onderdeel hiervan is de realisatie van doorstroomlocaties en opstartwoningen. Het realiseren van deze voorzieningen wordt, vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk, bevorderd. Hiervoor zullen de Minister van Asiel en Migratie en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in overleg met de medeoverheden met een samenhangend pakket komen.
Wanneer komt het kabinet met een plan naar de Kamer voor het creëren van tijdelijke huisvesting van statushouders waardoor statushouders kunnen uitstromen uit azc's?
Het streven is om op korte termijn (Q1 2025) met maatregelen te komen om de uitstroom van statushouders (onder het huidige stelsel met de taakstelling) te bespoedigen. Voor de langere termijn wordt nog gewerkt aan de uitwerking van de plannen zoals genoemd in de brief Nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord van 25 oktober jl3.
Welke gesprekken hebben hierover inmiddels plaatsgevonden met lokale overheden?
Op ambtelijk niveau vinden continu gesprekken plaats met lokale overheden, bijvoorbeeld over de realisatie van doorstroomlocaties. Verder heeft op 26 september 2024 en op 18 december 2024 de Landelijke Regietafel Migratie & Integratie plaatsgevonden, waarin het Rijk, de provincies en gemeenten spraken over de gezamenlijke opgaven op het terrein van asiel, huisvesting van statushouders en integratie en participatie. Ook heeft Minister Faber dit jaar diverse gesprekken gevoerd met o.a. de kring van commissarissen, Burgemeesters en de VNG.
Bent u het eens met de stelling dat tijdelijke huisvestinglocaties, niet alleen voor statushouders maar ook voor bijvoorbeeld starters, alleenstaande spoedzoekers, studenten en andere urgenten, goed geschikt zijn als huisvestings- en integratieplek voor statushouders? Zo nee, waarom niet?
Het is voor al deze doelgroepen belangrijk dat er extra woonvoorzieningen gerealiseerd worden en huisvestingslocaties met een gemixte doelgroep, waaronder statushouders, zijn daarom zeker een mogelijkheid. Lokaal kan het beste een inschatting worden gemaakt van welke samenstelling van verschillende groepen geschikt is in een dergelijke gemixte woonvoorziening. De doorstroomlocaties die op korte termijn gerealiseerd worden, met budget van het Ministerie van Asiel en Migratie, zijn in eerste instantie voor statushouders bestemd.
Welke succesvolle tijdelijke huisvestingsprojecten met gemixt wonen kent u in Nederland en hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer van dit soort projecten van de grond komen zodat er voldoende woningen komen waar statushouders kunnen integreren?
Het is aan gemeenten om samen met lokale partijen, zoals woningcorporaties, te zorgen voor goede huisvesting van diverse groepen woningzoekenden waaronder statushouders. Wat daarbij succesvol is, is vaak afhankelijke van specifieke locatie omstandigheden zoals de beschikbare woonvoorraad en de mogelijke ondersteuning en begeleiding vanuit het sociaal domein.
Bent u het met de VVD eens dat vooruitlopend op definitieve woningbouwplannen deze locaties uiterst geschikt kunnen zijn voor tijdelijke huisvesting vooruitlopend op de planontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het benutten van tijdelijk huisvestingslocaties is wenselijk om te zorgen voor een flexibele schil aan verplaatsbare woningen. Deze flexwoningen kunnen bijdragen aan het tijdelijk verminderen van de druk op de lokale woningmarkt door in te spelen op demografische ontwikkelingen. Verplaatsbare woningen (flexwoningen) zijn ook geschikt om een start te maken met gebiedsontwikkeling voor permanente woningen.
Hoeveel locaties zijn er op dit moment in beeld om tijdelijke huisvesting te realiseren?
Gemeenten worden aangemoedigd om – naast permanente, ook – tijdelijke locaties te benutten voor huisvesting van alle woningzoekenden. Daarbij is het wenselijk gebruik te maken van verplaatsbare woningen. Deze zijn snel te realiseren en kunnen na afloop van de tijdelijke locatie elders ingezet om de woningtekorten te verminderen. Het Rijk heeft geen aparte administratie waarin wordt bijgehouden welke locaties nu of in de toekomst benut worden voor tijdelijke huisvesting en voor welke doelgroepen. Wel geeft het aantal verplaatsbare woningen een indicatie hoeveel tijdelijke huisvesting voor alle woningzoekenden gerealiseerd wordt. In 2023 zijn er circa 5.100 verplaatsbare woningen gerealiseerd, een flinke groei ten opzichte van eerdere jaren. De cijfers over heel 2024 zullen naar verwachting in februari beschikbaar zijn.
Welke aantallen van tijdelijke huisvesting zijn er op dit moment beschikbaar?
Het Rijk heeft geen aparte administratie waarin wordt bijgehouden welke aantallen tijdelijke huisvesting beschikbaar zijn. Het is aan de gemeenten om te bepalen welke locaties tijdelijk beschikbaar zijn en waar mogelijk deze voor huisvesting te benutten.
Welke aantallen van tijdelijke huisvesting zit er in de planning om toegevoegd te worden in 2025 en 2026?
Zie het antwoord op vraag 16. Verder zijn er ca. 60 gemeenten die interesse hebben getoond in het ontwikkelen van een doorstroomlocatie.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Waar mogelijk zijn de vragen van aparte antwoorden voorzien.
Het bericht 'Asielzoekers met bekeringsverhaal krijgen minder vaak een verblijfsvergunning, zien advocaten' |
|
Boomsma , Diederik van Dijk (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat asielaanvragen waarin een bekering als grond voor vervolging wordt opgegeven, nu strenger beoordeeld worden, zoals advocaten aangeven?1
Per 1 juli 2024 heeft er een wijziging plaatsgevonden van het beoordelingskader voor asielaanvragen. Deze wijziging betrof onder meer een aanpassing aan het gehanteerde toetsingskader ten aanzien van de bewijslastverdeling, waaronder de geloofwaardigheidsbeoordeling. Die wijziging gold voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van alle asielaanvragen, niet alleen die van aanvragen waarin een religieus motief als grond voor vervolging wordt opgegeven.
In de beoordeling van geloofwaardigheid worden alle relevante elementen, zoals door de vreemdeling naar voren gebracht of overgelegd, betrokken. Vergeleken met de uitvoeringspraktijk van voor de beleidswijziging, hebben documenten een meer prominente plek in de beoordeling. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de beoordeling zoals volgt uit de Kwalificatierichtlijn. Het zal niet voor alle vreemdelingen mogelijk zijn om hun asielrelaas met documenten te onderbouwen. In die gevallen zal, net als voorheen, een beoordeling gemaakt worden van de geloofwaardigheid op grond van de overgelegde verklaringen en documenten, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden. Op die manier wordt rekening gehouden met de moeilijke bewijspositie waarin vreemdelingen (kunnen) verkeren. Aanvragen waarin bekering als grond voor vervolging wordt aangevoerd, worden in beginsel dan ook niet strenger beoordeeld. Daarnaast is Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid niet gewijzigd. Deze Werkinstructie wordt in zaken waarin een bekeringsmotief is aangevoerd dan ook steeds betrokken bij de beoordeling van de verklaringen van de vreemdeling.
Op welke manieren is het beleid aangescherpt?
In de oude werkwijze werden de overgelegde documenten meegewogen met de verklaringen en alle andere bewijsstukken om tot een oordeel over de geloofwaardigheid te komen. Dit deed onvoldoende recht aan de mogelijkheid die in de Kwalificatierichtlijn is opgenomen om het relaas volledig te onderbouwen met documenten. Voorts worden nu alle omstandigheden van de zaak beter betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid. De vreemdeling moet een oprechte inspanning verrichten om diens aanvraag te staven, diens verklaringen moeten samenhangend en aannemelijk zijn en de vreemdeling moet in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd wil de IND de geloofwaardigheid aannemen. Verder moeten alle documenten zijn overgelegd waarover de vreemdeling redelijkerwijs kan beschikken en moet de aanvraag tijdig zijn ingediend of moet er een verklaring zijn gegeven waarom het niet mogelijk was dat te doen.
In de huidige werkwijze wordt daarom eerst beoordeeld of het motief volledig is onderbouwd met (objectieve) documenten. Indien het motief voldoende met (objectieve) documenten is onderbouwd, kan dit motief op basis daarvan reeds geloofwaardig worden geacht. Indien het motief niet volledig is onderbouwd met documenten, zal de geloofwaardigheid van het motief worden beoordeeld aan de hand van de geloofwaardigheidstoets zoals vervat in de vijf cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid Vreemdelingenwet 2000 en artikel 4, vijfde lid van de EU Kwalificatierichtlijn. Indien aan alle vijf de voorwaarden wordt voldaan kan het motief alsnog geloofwaardig worden geacht.
Wat betreft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering, zal de nadruk in veel gevallen liggen op hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Die verklaringen zullen, net als voorheen, beoordeeld worden volgens de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid. Deze werkinstructie is op 1 juli 2024 niet gewijzigd.
Klopt het dat minder asielaanvragen op grond van bekering dit jaar zijn toegewezen? Komt dit doordat er minder geloofwaardige verzoeken zijn gedaan of weegt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de inhoud van het vluchtrelaas anders dan voorheen?
De IND beschikt niet over deze informatie omdat niet op geaggregeerd niveau wordt bijgehouden wat het asielmotief is van zaken die worden ingewilligd en afgewezen.
Kunt u aangeven hoeveel asielaanvragen bekering als motief hadden in de afgelopen vijf jaar en hoeveel daarvan zijn afgewezen en hoeveel daarvan zijn toegewezen?
De IND beschikt niet over deze informatie omdat niet op geaggregeerd niveau wordt bijgehouden wat het asielmotief is van zaken die worden ingewilligd en afgewezen.
Klopt het dat er van asielzoekers verwacht wordt meer van het relaas met documenten te onderbouwen? Zo ja, met welk type documenten dient volgens u het asielrelaas onderbouwd te worden?
Nee, van vreemdelingen wordt niet verwacht dat zij het relaas met documenten onderbouwen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 1 en 2 klopt het wel dat vreemdelingen onder de huidige werkwijze een extra mogelijkheid krijgen, zoals ook neergelegd in de Kwalificatierichtlijn, om het relaas volledig te onderbouwen met documenten. Dat zij het relaas met documenten onderbouwen wordt echter niet van hen verwachten. Documenten hebben zo wel een meer prominente plek in de beoordeling gekregen. De IND beoordeelt in de huidige werkwijze eerst of het asielmotief volledig is onderbouwd met (objectieve) documenten. Indien het motief voldoende met (objectieve) documenten is onderbouwd, kan dit motief op basis daarvan als geloofwaardig worden geacht. Ook alle «niet-objectieve» documenten, zoals verklaringen van derden worden nog altijd betrokken bij de beoordeling, conform WI 2022/3 voorschrijft.
Met welk type documenten kan een asielzoeker onderbouwen dat hij of zij met vervolging om politieke of religieuze redenen te maken heeft? Kent u dergelijke documenten uit de praktijk?
Zoals uiteengezet in Werkinstructie 2024/6 moet het gaan om objectieve documenten die authentiek zijn en waarvan de echtheid kan worden vastgesteld en die bevestigen wat de vreemdeling heeft verklaard. In beginsel kunnen documenten als objectieve onderbouwing gelden, indien:
Ook kan het gaan om objectieve, openbare bronnen die zien op de persoonlijke omstandigheden en de verklaringen van de vreemdeling bevestigen.
In bovengenoemde werkinstructie wordt een voorbeeld gegeven van een authentiek en onvervalst arrestatiebevel waaruit blijkt dat de vreemdeling wordt gezocht vanwege politieke activiteiten. Dit is slechts één voorbeeld van een type document dat een asielzoeker kan aanleveren om diens asielmotief te onderbouwen.
In het geval van vervolging om politieke of religieuze redenen zal het in veel gevallen niet mogelijk zijn om de overtuiging met documenten te onderbouwen. De problemen die de vreemdeling heeft ervaren als gevolg van die overtuiging kunnen mogelijkerwijs echter wel met documenten onderbouwd worden. Wat betreft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering, zal de nadruk in veel gevallen liggen op hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Die verklaringen zullen, net als voorheen, beoordeeld worden volgens de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid. Deze werkinstructie is op 1 juli 2024 niet gewijzigd.
Dienen dergelijke documenten altijd origineel te zijn? Zo ja, waarom acht u dit een redelijke eis?
Ja, in beginsel is het niet mogelijk om een asielmotief enkel op basis van kopieën van documenten aannemelijk te maken, omdat de authenticiteit van kopieën niet is vast te stellen. Kopieën kunnen uiteraard wel betrokken worden bij de geloofwaardigheidstoets die volgt als het motief niet volledig met documenten is onderbouwd en deze verband houden met de verklaringen van de vreemdeling. Daarmee wordt nadrukkelijk niet voorbijgegaan aan documenten die niet aan de eisen voldoen om het relaas volledig te onderbouwen.
Is er iets veranderd aan de geloofwaardigheidsbeoordeling voor asielverzoeken met een bekeringsmotief en zo ja, wat precies?
Voor het antwoord op vraag 8 verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe komen beslismedewerkers aan de benodigde kennis voor de beoordeling van asielverzoeken met een bekeringsmotief en hoe is deze kennis geborgd in de IND? Worden dergelijke asielverzoeken in de praktijk behandeld zonder betrokkenheid van een bekeringscoördinator?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van bekering en afvalligheid. Naast de verplichte EUAA-modules Evidence Assessment, Inclusion, en Interviewing Vulnerable Persons en modules over de uitvoering van de Procedurerichtlijn en de Integrale Geloofwaardigheidsbeoordeling, worden er trainingen gegeven over bekering en afvalligheid.
Verder wordt in elke zaak een bekeringscoördinator geraadpleegd. Dit zijn medewerkers met kennis van en ervaring met zaken waarin een religieus motief wordt aangevoerd. De bekeringscoördinatoren overleggen periodiek met elkaar, waarbij ervaringen worden gedeeld over zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, jurisprudentie wordt besproken en (beleids)ontwikkelingen worden toegelicht. Ook vinden er gesprekken plaats met het maatschappelijk middenveld. Voor zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, zijn er gelet hierop, dan ook al een aantal kwaliteitswaarborgen geïmplementeerd.
Kunt u reageren op de stelling van de in het artikel aangehaalde advocaten die zeggen dat veel IND-medewerkers weinig begrip hebben van het christendom en van het proces van bekering?
Dat medewerkers van de IND weinig begrip hebben van het christendom en proces van bekering, herken ik niet. Zoals in mijn antwoord op vraag 9 reeds uiteengezet, kennen zaken waarin een religieus motief is aangevoerd reeds meer waarborgen dan andere zaken. Verder wordt primair uitgegaan van de verklaringen van de vreemdeling. Uiteraard blijven het complexe zaken, maar de IND is toegerust om te voldoen aan de wettelijke taak die op hen rust om ook deze aanvragen te beoordelen.
Hoe lang werkt de gemiddelde beslisambtenaar bij de IND? Klopt het dat personeelsverloop de kennis en kunde binnen de IND aantast? Zo nee, hoe wordt dat effectief voorkomen?
Het is niet mogelijk om uit de systemen van de IND betrouwbare informatie te generen over hoe lang de gemiddelde beslisambtenaar bij de IND werkt. Er is voldoende kennis en kunde binnen de IND voor het behandelen van deze aanvragen. Daarnaast worden nieuwe medewerkers door ervaren medewerkers opgeleid. Daarmee wordt de kennis en kunde ook weer overgedragen aan de nieuwe medewerkers. Verder zijn er juist in zaken waarin een religieus motief is aangevoerd voldoende kwaliteitswaarborgen om de kennis en kunde op peil te houden.
Maakt kennis van het christendom en bekering onderdeel uit van de opleiding voor beslisambtenaren? Zo ja, op welke manier maakt dit deel uit van de opleiding?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 9 investeert de IND op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van bekering en afvalligheid.
De IND zet in op het behoud van expertise door alle medewerkers generalistisch te trainen. Hierdoor zijn alle medewerkers getraind in het beoordelen van aanvragen waarin bekering of afvalligheid als motief wordt aangevoerd, en blijft de IND in staat deze beoordeling te verrichten. De deskundigheid van de IND is verder verankerd in werkinstructies, specifieke trainingen die verplicht zijn voor alle medewerkers en in het raadplegen van een bekeringscoördinator in zaken waarin de asielzoeker bekering tot een andere religie of afvalligheid wordt aangevoerd als asielmotief.
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel gepubliceerd in het Nederlands Dagblad waarin gesteld wordt dat medewerkers soms over te weinig kennis van het christelijk geloof beschikken en bovendien hun subjectieve mening daarover gegeven?2 Erkent u dat de voorbeelden gegeven in het artikel in de praktijk voorkomen? Zo nee, kunt u dit antwoord onderbouwen?
Ik ben bekend met het opinieartikel dat is gepubliceerd in het Nederlands Dagblad. Ik herken niet dat medewerkers over te weinig kennis van het christelijk geloof beschikken, noch dat zij hun subjectieve mening daarover geven. Verder verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 9 en vraag 12.
Hoe kan het voorkomen dat IND-medewerkers persoonlijke, subjectieve opvattingen over religies in hun vraagstelling door laten klinken? Acht u dit professioneel en wenselijk? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Dat IND-medewerkers persoonlijke, subjectieve opvattingen over religies in hun vraagstelling door laten klinken, herken ik niet. Voor het overige verwijs ik naar hetgeen ik uiteengezet heb in mijn antwoord op vraag 13.
Op welke manier wordt externe expertise op dit thema betrokken bij beslissingen over asielverzoeken met een bekeringsmotief?
In individuele zaken weegt de IND ingebrachte informatie van externe experts, zoals de rapporten van Commissie Plaisier, altijd mee in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde bekering. De relevantie en weging van deze externe expertise is ook neergelegd in de verschillende werkinstructies. Hiermee is de rol van een externe deskundige dus reeds vastgelegd in de asielprocedure. Het gewicht dat wordt toegekend aan externe expertise is afhankelijk van de geleverde input, op welke wijze dit tot stand is gekomen en van de individuele omstandigheden van de zaak. Het is echter primair aan de asielzoeker om middels zijn eigen verklaringen aannemelijk te maken aan de IND dat hij is bekeerd. Daarnaast is het aan de IND om een oordeel te vormen ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering op grond van de gegeven verklaringen.
Het bericht ‘Eén man, 25 baby’s: ‘schijnkinderen’ zijn een nieuwe manier om verblijfspapieren te krijgen’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Marjolein Faber (PVV), Judith Uitermark (NSC), Struycken |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel in NRC «Eén man, 25 baby’s: «schijnkinderen» zijn een nieuwe manier om verblijfspapieren te krijgen» van 11 december jl.?1
Ik ben bekend met het artikel en uiteraard vind ik de signalen zorgelijk.
Hoe reageert u op de in dit artikel genoemde fraudesignalen van schijnouders die tegen betaling zich laten registreren als ouder van een buitenlands kind om zo verblijfspapieren te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit frauduleus is en met oog op de gevolgen voor kinderen buitengewoon onwenselijk?
Ja. Een kind heeft belang bij ouders die een daadwerkelijke ouderrol willen vervullen. Bij een schijnerkenning is de erkenner enkel juridisch ouder van het kind geworden, zonder de intentie om een rol te spelen in het leven van het kind. Deze ouder zal naar verwachting dan ook niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen jegens het kind die hierbij horen, zoals de onderhoudsplicht (artikel 1:395a en 404 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) en het kind heeft in de praktijk vermoedelijk niets van deze ouder te verwachten. Daarbij kan een kind maximaal twee juridische ouders hebben. Zoals in het artikel al wordt genoemd staat een schijnerkenning dan ook juridisch ouderschap in de weg voor iemand die wel daadwerkelijk een vaderrol wil vervullen voor het kind. Om al deze redenen is een schijnerkenning onwenselijk voor het kind.
Daar komt bij dat als er sprake is van een schijnerkenning er ook sprake is van valsheid in geschrifte, en daarmee van een frauduleuze handeling die enkel gericht is op het verkrijgen van een verblijfsrecht. Het is ook vanuit dat oogpunt onwenselijk dat een schijnerkenning plaatsvindt.
Welke mogelijkheden ziet u om deze praktijken aan te pakken?
De signalen uit het artikel neem ik serieus. Daarom wordt er op dit moment, in samenwerking met de IND, het Openbaar Ministerie (OM), de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gewerkt aan een aanpak voor de problematiek rondom schijnerkenningen bij Chavez-verblijfsaanvragen. Daar kan ik nog niet op vooruitlopen.
Dat laat onverlet dat er op dit moment reeds de mogelijkheid bestaat voor ambtenaren van de burgerlijke stand om onderzoek te doen bij een erkenning, dan wel de erkenning te weigeren, bij vermoedens van fraude (artikel 1:18, tweede en derde lid, en artikel 1:18c, tweede lid, BW). Daarnaast is het voor het OM mogelijk om vernietiging van een erkenning te vragen bij de rechter (artikel 1:205, tweede lid, BW), of strafrechtelijk te vervolgen voor valsheid in geschrifte (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr), het opzettelijk valse gegevens verstrekken (artikel 227a Sr) of fraude (artikel 326 Sr), dan wel mensensmokkel (artikel 197a Sr), in gevallen waar dit aan de orde is.
Gaat u onmiddellijk actie ondernemen tegen het netwerk van schijnouders dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in beeld heeft?
De IND heeft enkele signalen onderzocht en is in overleg met het OM over het doen van aangifte. Tevens is een zaak met een groot aantal mogelijke schijnerkenningen door dezelfde erkenner in beeld gebracht met de intentie om aangifte te doen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) terzake van mogelijke mensensmokkel.
Wat is gedaan met de vierhonderd signalen over mogelijke fraude met kind-erkenningen in de achterliggende jaren?
Eerdere signalen hebben ertoe geleid dat er met diverse gemeenten, Buitenlandse Zaken, OM en Politie regelmatig overleg is gevoerd over het handelingsperspectief om schijnerkenningen tegen te gaan. Dit heeft geleid tot handvatten zoals een indicatorenlijst die door gemeenten kan worden gebruikt voor het behandelen van aanvragen van de erkenning van kinderen en het eventueel nader interviewen van de aanvragers. De toename van het aantal signalen in 2024 heeft ertoe geleid dat deze problematiek thans weer volop de aandacht heeft en dat er afspraken zijn gemaakt met de KMar en het OM in verband met het doen van aangiften.
Bent u bereid het erkennen van een kind om een verblijfsvergunning te ontvangen strafbaar te stellen, zoals dat ook in België het geval is?
België heeft inderdaad enkele jaren geleden een versterkte aanpak opgezet om de problematiek rondom schijnerkenningen aan te pakken. Op dit moment wordt er gewerkt aan een aanpak voor de problematiek, zie ook het antwoord op vraag 4. Het Belgische voorbeeld wordt daarbij ook meegenomen. Ik kan daar nog niet op vooruitlopen.
Is het mogelijk deze fraude aan te merken als mensensmokkel, zodat strafrechtelijke vervolging kan plaatsvinden?
Strafrechtelijke vervolging kan – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – mogelijk zijn op grond van feiten zoals valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr), het opzettelijk valse gegevens verstrekken (artikel 227a Sr) of fraude (artikel 326 Sr). Als deze feiten worden gepleegd om een ander behulpzaam te zijn bij de toegang tot of doorreis door Nederland kan het strafbaar zijn op grond van mensensmokkel (artikel 197a Sr). De officier van justitie beslist hierover.
Welke rol speelt de in het artikel genoemde uitspraak van het Hof van Justitie in 2017 hierin? Herkent u het beeld dat hierdoor meer vreemdelingen verblijf krijgen omdat zij een Nederlands kind erkennen?
De uitspraak die in het NRC-artikel wordt aangehaald is het arrest Chavez-Vilchez.2 Op basis van dit arrest kan een ouder die geen Nederlandse of andere EU-nationaliteit heeft (de zogenoemde derdeland-ouder) van een Nederlands kind een verblijfsdocument verkrijgen, onder de voorwaarden (i) dat hij of zij de daadwerkelijke zorg over het Nederlandse kind heeft en (ii) dat het kind zodanig afhankelijk is van die verzorging dat het kind de EU zou moeten verlaten als zijn ouder hier niet mag blijven. Dat gedwongen vertrek zou immers in strijd zijn met artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het Unieburgerschap) op basis waarvan het Nederlandse kind niet gedwongen mag worden de EU te verlaten.
Volledigheidshalve merk ik op dat het verblijfsrecht in de in het artikel geschetste situatie niet toekomt aan de erkenner – die heeft immers de Nederlandse nationaliteit – maar aan de andere ouder van het kind. Voorts is het zo dat niet aan iedere verlening van een Chavez-verblijfsrecht een erkenning ten grondslag ligt. Een kind kan bijvoorbeeld ook Nederlands zijn door geboorte uit een Nederlandse ouder. Voor het verlenen van verblijfsrecht aan de verzorgende derdeland- ouder van een Nederlands kind op grond van het arrest Chavez-Vilchez is ook niet van belang hoe en wanneer dat kind de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
In hoeverre is het belang van het kind voldoende geborgd in de procedure van erkenning gelet op deze schijnerkenningen, en wie houdt hier zicht op?
In artikel 1:204 BW is een aantal voorwaarden gesteld voor erkenning van een kind. De belangrijkste waarborg voor de bescherming van het belang van het kind is de wettelijke voorwaarde dat de geboortemoeder toestemming moet geven voor de erkenning. Aangezien erkenning levenslange gevolgen heeft voor het kind en in veel gevallen ook gevolgen heeft voor de uitoefening van het gezag door de ouder, heeft een geboortemoeder er groot belang bij haar kind enkel te laten erkennen door een persoon die daadwerkelijk een ouderrol in het leven van het kind zal willen spelen. Daar heeft zij ook een financieel belang bij, aangezien de tweede ouder ook een onderhoudsbijdrage zal moeten leveren ten behoeve van het kind. Als er twijfel bestaat over de intentie van de erkenning, heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand de mogelijkheid om het opmaken van de akte van erkenning te weigeren op grond van strijd met de openbare orde (artikel 1:18c, tweede lid, BW). De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken heeft in overleg met de ketenpartners een interne indicatielijst voor schijnerkenningen opgesteld die de ambtenaar van de burgerlijke stand kan gebruiken om te beoordelen of sprake is van een schijnerkenning en deze te weigeren. Van een weigering doet de ambtenaar melding bij de IND (artikel 1:18c derde lid BW). Heeft een erkenning desondanks toch plaatsgevonden, dan kan het OM de rechter verzoeken een erkenning te vernietigen vanwege strijd met de openbare orde (artikel 1:205, tweede lid, BW). Hiermee kan het belang van het kind bij de erkenning worden gewaarborgd. Zoals in antwoord 3 hiervoor is genoemd, is een schijnerkenning onwenselijk voor het kind. Het is dan ook van belang dat de ambtenaar van de burgerlijke stand en het openbaar ministerie actief handelen bij (een vermoeden van) schijnerkenningen op basis van hun wettelijke bevoegdheden.
Behoeft dit gezien deze schokkende berichten geen aanscherping?
De signalen uit het artikel neem ik serieus. Daarom wordt er op dit moment, in samenwerking met de IND, het OM, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gewerkt aan een aanpak voor de problematiek rondom schijnerkenningen bij Chavez-verblijfsaanvragen. Daarop kan ik nog niet vooruitlopen.
Bent u bereid het genoemde, vertrouwelijke IND-rapport te delen met de Kamer?
Nee, omdat dit IND-rapport de uitwerking van een individuele casus betreft en het rapport vertrouwelijke persoonsgegevens bevat.
Het bericht dat er grote zorgen zijn bij hoge rechtsorganen over asielwetten |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Struycken , Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen bij hoge rechtsorganen over asielwetten Faber»?1
Ja.
Welke acties onderneemt u nu de Raad voor de Rechtspraak aangeeft «zeer grote bezwaren» te hebben bij de invoering van het tweestatusstelsel? Bent u hierover in gesprek met de Raad voor de Rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het noodzakelijk om direct en met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten. De invoering van een tweestatusstelsel is onderdeel van die maatregelen. Dit is ook opgenomen in het regeerprogramma.2 Ik ben me ervan bewust dat deze maatregelen gevolgen hebben voor de uitvoering, waaronder de rechtspraak. De zorgen daarover van de Raad voor de rechtspraak neem ik serieus. Ik ben op dit moment niet met de Raad voor de rechtspraak in gesprek. Wel heeft de Raad voor de rechtspraak een nader advies aangekondigd, dat ik zal betrekken in het wetgevingsproces.3
Heeft u in beeld hoeveel extra fte en financiële middelen nodig zijn voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de rechtspraak door de invoering van de asielnoodmaatregelenwet? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen voor het indienen van dit wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?
De financiële gevolgen van de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen hebben vooral betrekking op de uitvoering, met name de IND, en de rechtspraak. De totale kosten voor de IND worden, zoals vermeld in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, geraamd op 1,5 miljoen structureel en € 600.000 incidenteel.
De kosten en gevolgen voor de rechtspraak worden op een later moment in beeld gebracht en bij het wetgevingsproces betrokken, mede naar aanleiding van het hiervoor genoemde nadere advies van de Raad voor de rechtspraak.
Heeft u in kaart wat de invoering van de asielnoodmaatregelenwet en het tweestatusstelsel betekent voor de werkvoorraad van de IND? Zo nee, kunt u dit in kaart brengen voor het indienen van de wetsvoorstellen? Zo nee, waarom niet?
Geschat wordt dat 75% van de vreemdelingen die een subsidiairebeschermingsstatus wordt verleend in beroep zal gaan tegen de inwilligende beschikking. In een impactanalyse is een eerste, globale inschatting gemaakt van de uitvoeringsgevolgen en de financiële consequenties voor de IND. Op basis van de huidige inzichten en scenario’s vergt de invoering van een tweestatusstelsel 120 tot 279 extra fte en zorgt zij daarmee voor een structurele toename van de directe personele kosten tussen de € 11,7 tot € 27 miljoen per jaar. De inschatting is dat het totaal aan personele kosten tussen € 25 tot € 60 miljoen per jaar bedraagt. Naast deze structurele kosten zullen er ook incidentele kosten zijn, bijvoorbeeld voor de aanpassing van interne systemen.
De kosten en gevolgen voor de rechtspraak worden op een later moment in beeld gebracht en bij het wetgevingsproces betrokken, mede naar aanleiding van het hiervoor genoemde nadere advies van de Raad voor de rechtspraak.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met «Als we niets doen worden de rechtbanken ook overspoeld, maar dan door nieuwe asielaanvragen», hoeveel asielaanvragen minder denkt u te ontvangen door het invoeren van het tweestatusstelsel en de asielnoodmaatregelenwet?
Zowel de IND als de rechtbanken hebben te maken met grote voorraden aan vreemdelingenzaken en lange doorlooptijden. De inzet van de regering is om grip te krijgen op migratie en de asielinstroom te beperken. Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn brief van 2 december 20244 is de instroom van asielzoekers afhankelijk van een groot aantal interne en externe op elkaar inwerkende factoren. Naast nationale migratiemaatregelen zijn ook EU-maatregelen, sociaaleconomische ontwikkelingen en geopolitieke ontwikkelingen van belang. Deze complexiteit betekent niet dat sturen op asielmigratie niet mogelijk is. Het betekent eerder dat sturing niet alleen moet plaatsvinden met enkele afzonderlijke maatregelen, maar ook door middel van een samenhangend pakket aan maatregelen op het brede terrein van migratie en asiel, nationaal en in EU-verband.
Dit wetgevingspakket is opgesteld als onderdeel van de brede inzet dat Nederland moet gaan behoren tot de categorie lidstaten met de strengste toelatingsregels van de Europese Unie. De instroomeffecten die daar naar verwachting vanuit gaan en van invloed zullen zijn op de werkvoorraden van de asielketen, inclusief IND en rechtspraak, moeten dan ook niet worden geduid aan de hand van de losse maatregelen, maar juist als samenhangend pakket. Op basis van dit totaalpakket is de verwachting dat de instroom wordt beperkt, zonder dat daar een getal aan gehangen kan worden.
Een belangrijk onderdeel van het pakket zijn de voorgestelde maatregelen op nareis. De totale asielinstroom bestaat momenteel voor 25 procent uit nareizende gezinsleden van statushouders, waarvan twee derde gezinsleden van subsidiair beschermden. De voorgestelde maatregelen zullen naar verwachting tot gevolg hebben dat nareis in tijd meer wordt gereguleerd en minder mensen naar Nederland komen op grond van nareis.
Wat is uw inschatting wat betreft het percentage mensen dat bij de invoering van het tweestatusstelsel en het krijgen van een B-status in hoger beroep zal gaan, en wat zijn de kosten hiervan voor de IND en de rechtspraak? Wat betekent dit voor de werkvoorraad van de IND? Kunt u dit cijfermatig op een heldere manier toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Waar baseert u het vertrouwen op dat u er samen met de IND en de rechters «met elkaar kunt oplossen» nu de zorgen bij de IND en de verschillende rechtscolleges zo groot zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u nauwkeurig toelichten waarom de consultatietermijnen zo kort zijn? Hoe past dit binnen het versterken van de kwaliteit van wetgeving?
In het onderhavige geval is een afweging gemaakt tussen de noodzaak om op zeer korte termijn maatregelen te nemen om de asielketen te ontlasten, en het belang om het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen. Dat heeft ertoe geleid dat het wetgevingsproces versneld is doorlopen. Daarmee geef ik uitvoering aan de brieven van 25 oktober 2024 en van 14 november 2024.5 Het kabinet vindt deze versnelling noodzakelijk, gelet op de noodzaak om de asielketen zo spoedig mogelijk en duurzaam te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen. Om die reden is gekozen voor een beperkte consultatieperiode van één week. Zoals ik aangaf in het commissiedebat op 19 december 2024, zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen alsnog betrekken in het wetgevingsproces.
Kunt u schematisch aangeven welke route de wetsvoorstellen afleggen voordat ze in de ministerraad worden besproken? Op welke punten wijkt dit af van de reguliere route van voorbereiding van wetgeving? En kunt u hierbij aangeven op welke onderdelen het wetgevingsproces afwijkt van de Aanwijzing voor de regelgeving?
Gelet op de noodzaak om met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten, zijn de wetsvoorstellen ambtelijk versneld opgesteld en heb ik gekozen voor een beperkte consultatieperiode van één week waarin de wetsvoorstellen zijn voorgelegd aan die organisaties die in hun uitvoering direct worden geraakt. Om de wetsvoorstellen nog in 2024 in te kunnen dienen bij de Afdeling advisering van de Raad van State, zijn in deze fase niet alle reguliere (uitvoerings)toetsen verricht. Wel zijn op basis van impactanalyses inschattingen gemaakt van de uitvoeringsgevolgen en de financiële consequenties voor de IND en andere uitvoerende partijen. De wetsvoorstellen zijn vervolgens geagendeerd voor de Raad Asiel en Migratie van 17 december 2024, een onderraad van de ministerraad. Daarna zijn de wetsvoorstellen op 20 december 2024 door de ministerraad behandeld.
Kunt u deze vragen, één voor één beantwoorden, voor het commissiedebat Vreemdelingen- en asielbeleid op 19 december 2024?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord, maar het is helaas niet gelukt om ze voor het commissiedebat te beantwoorden. De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Het bericht 'Gemeenten en minister oneens over wat sobere opvang voor statushouders is: 'Faber vindt één persoon per slaapkamer niet sober genoeg'' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten en Minister oneens over wat sobere opvang voor statushouders is: «Faber vindt één persoon per slaapkamer niet sober genoeg»»?1
Ja.
Klopt het dat u in gesprekken met de gemeente Apeldoorn heeft aangegeven dat een eenpersoonskamer met gedeelde voorzieningen niet «sober genoeg» zou zijn?
Nee. Vanuit het Ministerie van Asiel en Migratie zijn er met de gemeente Apeldoorn gesprekken gevoerd over de plannen om een doorstroomlocatie te realiseren in de gemeente. Daarbij heeft het ministerie een toelichting gegeven op de uitgangspunten voor het inrichten van een doorstroomlocatie conform regelgeving.
Kunt u aangeven wanneer een doorstroomlocatie sober genoeg is volgens u, hoe wordt dat bepaald en welke (objectieve) normen zijn hiervoor? Hoeveel mensen moeten daarvoor minimaal samen slapen op een kamer volgens u?
In overleg met de medeoverheden zal ik tot een uitwerking komen van de plannen zoals genoemd in de brief Nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord van 25 oktober jl.2 Onderdeel daarvan is de doorontwikkeling van de doorstroomlocaties. Uitgangspunt is het volgen van (toekomstige) regelgeving. Op dit moment vindt nog een uitwerking van de doorstroomlocaties plaats. In navolging op de motie van de leden Podt en Bontenbal3 streef ik ernaar om uw Kamer hier in februari nader over informeren.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten met u moeten onderhandelen over het aantal mensen per kamer om bekostiging te krijgen voor de doorstroomlocaties? Zo nee, hoe wilt u dit in de toekomst voorkomen?
Het realiseren van doorstroomlocaties wordt, vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk, bevorderd. Hiervoor zal ik een bekostigingsregeling opstellen die aansluit op (toekomstige) regelgeving.
Hoe verhoudt deze gang van zaken met het doel om de realisatie van doorstroomlocaties sterk te bevorderen, vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en rijk?2
De druk op de asielopvang is groot. Deze druk neemt extra toe doordat de uitstroom van statushouders stagneert. Om dit te ondervangen werkt het kabinet aan een bekostigingsregeling voor doorstroomlocaties. Aan de Landelijke Regietafel is afgesproken dat het ministerie een outline bespreekt met de VNG en andere betrokkenen.
Klopt het dat de doorstroomlocaties worden ingezet om de overvolle opvang te ontlasten en dat deze locaties zijn bedoeld voor statushouders, vluchtelingen die recht hebben om in Nederland te blijven? Zo ja, kunt u, tegen deze achtergrond, beargumenteren waarom de doorstroomlocaties sober moeten zijn?
Ja. Zoals hiervoor aangegeven is de druk op de asielopvang groot, mede door het grote aantal statushouders dat in de opvang verblijft. Hierdoor is het noodzakelijk om doorstroomlocaties in te richten, waar statushouders in afwachting op permanente huisvesting kunnen verblijven. Statushouders kunnen tijdens hun verblijf in een doorstroomlocatie al starten met werken en inburgeren. Om gemeenten te ondersteunen wordt een bekostigingsregeling gemaakt, waar vanuit het Rijk een bijdrage wordt geleverd om een doorstroomlocatie in te richten.
Kunt u aangeven welke andere gemeenten, naast de gemeente Apeldoorn, ook geen bekostiging krijgen voor de doorstroomlocaties, omdat de locatie niet sober genoeg zou zijn? Om hoeveel doorstroomlocaties, en hoeveel plekken, gaat dit?
Het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn met de VNG, Aedes en de medeoverheden in gesprek over de realisatie van doorstroomlocaties. Deze gesprekken hoopt het ministerie in februari af te ronden. Er is geen sprake van afwijzing van aangeboden doorstroomlocaties.
Kunt u deze vragen, een voor een, voor het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid van 19 december 2024 beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de beantwoording af te ronden voor het commissiedebat van 19 december jl.
Het bericht 'Eén man, 25 baby’s: ‘verblijfskinderen’ zijn een nieuwe manier om asiel te krijgen' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eén man, 25 baby’s: «verblijfskinderen» zijn een nieuwe manier om asiel te krijgen» van 11 december 2024?1
Ik ben bekend met het bericht.
Hoeveel verblijfsvergunningen zijn in 2023 en 2024 verleend op basis van erkenningen?
In 2023 zijn afgerond 3.390 Chavez-aanvragen van derdelands-ouders ingewilligd. In 2024 (tot 30 juni) zijn dat er afgerond 2.030. Niet in alle gevallen is het kind overigens Nederlander door erkenning. In veel gevallen worden kinderen bijvoorbeeld Nederlander omdat een ouder ten tijde van de geboorte Nederlander was. Voor het aanvragen van verblijf op grond van het arrest Chavez-Vilchez2 maakt het niet uit waardoor het kind Nederlander is; het enkele feit dat het Nederlander is, is voldoende om een van het kind afgeleid verblijfsrecht te krijgen (als ook aan de overige voorwaarden is voldaan), zo volgt uit de jurisprudentie.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het afgelopen jaar 400 signalen heeft ontvangen van fraude met erkenning van kinderen? Hoe verhoudt deze hoeveelheid fraudesignalen zich tot de jaren 2023, 2022 en 2021?
Sinds 2017, het jaar dat het arrest Chavez-Vilchez werd gewezen, wordt door de IND geregistreerd hoeveel personen een beroep doen op het arrest. Net als bij alle andere verblijfsdoelen die de IND toetst, wordt er ook voor het verblijfsdoel «verblijf bij Nederlands kind» bijgehouden hoeveel fraudesignalen er jaarlijks worden opgevoerd. Dat zijn er sinds 2017 afgerond 400. Uitgesplitst per jaar zien de cijfers er als volgt uit: in 2021 waren dat er afgerond 20, in 2022 afgerond 20 en in 2023 afgerond 70. In 2024 zijn er tot en met juni afgerond 240 fraudesignalen geregistreerd. Wanneer een fraudesignaal wordt opgevoerd, staat daarmee overigens niet vast dat er ook daadwerkelijk sprake is van fraude.
Hebben andere EU-lidstaten ook problemen van fraude met verblijfsvergunningen door schijnerkenners? Zo nee, waarom niet?
Eerder dit jaar is er via het informele netwerk van uitvoeringsorganisaties door de IND een uitvraag gedaan of andere EU lidstaten ook te maken hebben met problematiek rond schijnerkenningen. Negen lidstaten hebben hierop gereageerd. Uit deze reacties blijkt dat enkele lidstaten vergelijkbare signalen hebben ontvangen. De reacties worden bestudeerd om te bezien of hier lessen uit te trekken zijn voor de Nederlandse situatie.
Wat zijn de meest voorkomende nationaliteiten van migranten van wie er een fraudesignaal wordt opgesteld vanwege erkenning van kinderen?
Buiten de in het NRC-artikel aangehaalde casuïstiek ten aanzien van Surinaamse-Nederlandse (veel)erkenners, zijn er geen nationaliteiten die er getalsmatig uitspringen. Dat wil zeggen, bij andere nationaliteiten gaat het steeds om lage aantallen. Verder is van belang dat een fraudesignaal niet betekent dat er ook daadwerkelijk sprake is van fraude.
Welke typen verblijfsrecht worden door deze zogenaamde «schijnouders» vooral aangevraagd?
In de casuïstiek die in het NRC-artikel wordt aangehaald gaat het om de verlening van een verblijfsrecht op grond van het Chavez-arrest. Dit wordt verleend aan een ouder die geen Nederlandse of andere EU-nationaliteit heeft (de zogenoemde derdeland-ouder) van een Nederlands kind, onder de voorwaarden (i) dat hij of zij de daadwerkelijke zorg over het Nederlandse kind heeft en (ii) dat het kind zodanig afhankelijk is dat het kind de EU zou moeten verlaten als zijn ouder hier niet mag blijven. Dat zou immers in strijd zijn met artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het Unieburgerschap) op basis waarvan het Nederlandse kind niet gedwongen mag worden de EU te verlaten.
Bij de in het artikel geschetste problematiek in het kader van het Chavez-verblijfsvergunningen (zogenoemde schijnerkenningen) gaat het om een Nederlander die een kind erkent, als gevolg waarvan het derdeland-kind de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. Het is vervolgens de derdeland-ouder die een verblijfsvergunning aanvraagt, niet de ouder die het kind erkent. De derdeland-ouder kan enkel een Chavez-verblijfsvergunning verkrijgen op het moment dat er voldaan wordt aan de voorwaarden. Deze ouder is dan ook niet een «schijnouder».
Welke effecten hebben schijnerkenningen op de financiële positie van de kinderen? In hoeveel gevallen blijkt dat de schijnerkenner het erkende kind uiteindelijk niet financieel onderhoudt?
Erkenning zorgt ervoor dat er een juridische band tussen de erkenner en het kind ontstaat (familierechtelijke betrekking). Voor de juridische ouders geldt een onderhoudsplicht ten opzichte van het kind totdat het kind 21 jaar wordt. Dit houdt in dat zij naar draagkracht moeten voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding tot het kind 18 jaar is (artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) en de kosten van levensonderhoud en studie tot het kind 21 jaar is (artikel 1:395a BW). De onderhoudsplicht geldt ook als de ouders niet bij elkaar wonen. Als een ouder niet wil betalen, dan kan er kinderalimentatie worden vastgesteld door de rechter (artikel 1:406 BW). Verder zijn het kind en de juridische ouders elkaars erfgenamen (artikel 4:10 BW). Er is geen informatie beschikbaar over het al dan niet voldoen aan de onderhoudsplicht door schijnerkenners.
Bij welke gemeenten vinden erkenningen waarbij een vermoeden bestaat van fraude in het kader van het verkrijgen van een verblijfsrecht vooral plaats?
Een erkenning kan bij elke ambtenaar van de burgerlijke stand en notaris in Nederland gedaan worden (artikel 1:203, eerste lid, BW). Ook kinderen die in het buitenland wonen kunnen hier of in een ander land worden erkend door een Nederlander, en – als die erkenning voor erkenning in Nederland in aanmerking komt – daardoor Nederlander worden3. Er is geen landelijke registratie van vermoedens van fraude in het kader van het verkrijgen van een verblijfsrecht. Op het moment dat er een vermoeden bestaat dat een erkenning enkel plaatsvindt om verblijfsrecht te verkrijgen, dan kan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de notaris de erkenning aanhouden om onderzoek te verrichten of weigeren een akte van erkenning op te maken (artikel 1:18, tweede en derde lid, en artikel 1:18c, tweede lid, BW). Ook kan de officier van justitie achteraf verzoeken om de schijnerkenning te vernietigen (artikel 1:205, tweede lid, BW).
Deelt u de mening dat het een groot probleem is dat ambtenaren van de burgerlijke stand niet meer actief schijnerkenners tegenwerken omdat ze te vaak door de rechter worden teruggefloten? Zo ja, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat schijnerkenners weer kunnen worden aangepakt?
Ik deel de mening dat het problematisch is dat ambtenaren van de burgerlijke stand zich niet gesterkt voelen om schijnerkenningen tegen te gaan. Tegelijkertijd is en blijft het uiteindelijk aan de rechterlijke macht om te beoordelen of, op basis van de informatie die voorligt, geoordeeld kan worden dat er sprake is van een schijnerkenning.
De signalen uit het artikel neem ik serieus. Daarom wordt er op dit moment, in samenwerking met de IND, het Openbaar Ministerie, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gewerkt aan een aanpak voor de problematiek rondom schijnerkenningen bij Chavez-verblijfsaanvragen. Daarop kan ik nog niet vooruitlopen.
Overweegt u om net als België het erkennen van kinderen om verblijfspapieren te krijgen strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
België heeft inderdaad enkele jaren geleden een versterkte aanpak opgezet om de problematiek rondom schijnerkenningen aan te pakken. Op dit moment wordt er gewerkt aan een aanpak voor de problematiek, zie ook het antwoord op vraag 9, het Belgische voorbeeld wordt daarbij ook meegenomen. Ik kan hier nog niet op vooruitlopen.
Bestaat er op dit moment een nationaal beleid voor ambtenaren van de burgerlijke stand over het omgaan met mogelijke schijnerkenners? Zo nee, waarom niet?
Als er twijfel bestaat over de intentie van de erkenning, heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand de mogelijkheid om het opmaken van de akte van erkenning te weigeren op grond van strijd met de openbare orde (artikel 18c, tweede lid, BW). De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken heeft in overleg met de ketenpartners een interne indicatielijst voor schijnerkenningen opgesteld die de ambtenaar van de burgerlijke stand kan gebruiken om te beoordelen of sprake is van een schijnerkenning en deze te weigeren. Van een weigering doet de ambtenaar melding bij de IND (artikel 1:18c, derde lid, BW). Heeft een erkenning desondanks toch plaatsgevonden, dan kan het Openbaar Ministerie de rechter verzoeken een erkenning te vernietigen vanwege strijd met de openbare orde (artikel 1:205, tweede lid, BW).
Welke vervolgstappen neemt de IND indien er het vermoeden bestaat dat er sprake is van een schijnconstructie waarbij erkenning een rol speelt?
Als de IND in een concrete zaak voldoende sterke vermoedens heeft dat sprake is van een schijnerkenning dan wordt daarvan een fraudesignaal geregistreerd in het dossier. In enkele gevallen heeft de IND aangifte gedaan bij het OM. Daarnaast is in het verleden misbruik van recht tegengeworpen in procedures waarin er sterke aanwijzingen waren voor een schijnerkenning. Op basis van het veronderstelde misbruik zijn aanvragen afgewezen. Die aanpak staat echter ter discussie als gevolg van jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.4 Uit deze jurisprudentie volgt dat er eerst vastgesteld moet worden dat er sprake is van een schijnerkenning, binnen de daartoe opgestelde procedures in het familierecht, voordat dit gevolgen kan hebben voor een verleend verblijfsrecht. Er zijn geen zaken bekend waarin het vermoeden van een schijnerkenning achteraf tot beëindiging van het verblijfsrecht heeft geleid.
In hoeveel gevallen is de IND in 2023 en 2024 overgegaan tot de intrekking van het verblijfsrecht bij schijnconstructies waarbij erkenning een rol speelt?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel IND-ambtenaren zijn op dit moment belast met het onderzoeken van fraudesignalen over schijnerkenners en het daadwerkelijk intrekken van de verblijfsvergunning van hen?
Alle IND ambtenaren zijn alert op signalen van fraude. Er zijn binnen de IND derhalve geen ambtenaren specifiek met deze fraudesignalen belast. De IND beschikt wel over een afdeling die fraude-signalen verwerkt, verrijkt en onderzoek doet en doorspeelt naar andere afdelingen of andere instanties. Dit betreft echter niet alleen de signalen over schijnerkenners.
Per 1 november 2024 zijn alle medewerkers die belast zijn met handhavingstaken binnen de directie Regulier Verblijf en Nederlanderschap gecentraliseerd in één afdeling. Deze afdeling bestaat thans uit ruim 100 medewerkers. Deze medewerkers zijn belast met alle voorkomende handhavingsgerelateerde werkzaamheden. Er is niet specifiek een afdeling belast met de problematiek rond (mogelijke) schijnerkenningen.
Zijn er naast fraudesignalen over schijnerkenners nog andere mogelijke frauduleuze trends met reguliere verblijfsvergunningen? Zo ja, welke en hoe bent u van plan deze aan te pakken?
De IND acteert op diverse signalen van fraude. Hoewel er in de praktijk regelmatig zaken worden aangetroffen waarbij sprake zou kunnen zijn van fraude is de impact en het aantal zaken van een andere orde van grootte dan de schijnerkenningen. Op het moment dat er sprake is van een trend wordt deze breed gedeeld teneinde dit in een vroeg stadium te kunnen mitigeren.
Bent u bereid het IND-rapport waarin wordt verwezen naar een netwerk van «schijnvaders» te delen? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat dit IND-rapport de uitwerking van een individuele casus betreft en het rapport vertrouwelijke persoonsgegevens bevat.
Het beperken van inspraak van maatschappelijke organisaties bij nieuwe wetten |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Welke maatschappelijke organisaties heeft u wanneer geconsulteerd bij de Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis?
Bij de voorbereiding van het concept voor een Wet invoering tweestatusstelsel is het concept op 25 november 2024 ter consultatie voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Wat zijn daarvoor de gebruikelijke termijnen? En hoe lang hebben de organisaties in dit geval de tijd van u gekregen om hun reactie en advies te geven over dit wetsvoorstel en de gevolgen voor de praktijk te schetsen?
Het kabinet vindt het noodzakelijk om met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten. De invoering van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de voorwaarden voor nareis zijn onderdeel van die maatregelen, zoals ook is opgenomen in het regeerprogramma.2 Om die reden is het wetgevingsproces, waaronder de consultatiefase, versneld doorlopen zodat het wetsvoorstel nog in 2024 aan de Afdeling advisering van de Raad van State kon worden voorgelegd. Om die reden is gekozen voor een beperkte consultatieperiode van één week. Daarmee heb ik uitvoering gegeven aan de brieven van 25 oktober 2024 en van 14 november 2024.3 Ik merk overigens op dat uw Kamer middels een motie heeft gevraagd om een nog spoediger tijdpad, waarin de wetsvoorstellen in 2024 aan de Tweede Kamer zouden worden voorgelegd.4
Zoals ik aangaf in het commissiedebat van 19 december 2024, en in de memorie van toelichting staat vermeld, zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen alsnog betrekken in het wetgevingsproces. In dit verband heeft onder meer de Raad voor de rechtspraak een nader advies aangekondigd.5
Waarom bent u afgeweken van de gebruikelijke termijnen en krijgen maatschappelijke organisaties maar zo kort de tijd voor een reactie op een complexe wet?1
Zie antwoord vraag 2.
Op grond waarvan kiest u nu precies voor deze spoedprocedure?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan een dergelijk korte reactietermijn ook bij andere wetten toe te passen? Zo ja, waarom?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Klopt het dat u om vertrouwelijkheid heeft gevraagd bij deze adviesronde over deze wet? Zo ja, waarom en op grond waarvan?
Als uitgangspunt geldt dat een consultatieronde niet vertrouwelijk is. Dat was ook in dit geval beoogd. Op het briefhoofd van de aanbiedingsbrief waarmee het wetsvoorstel ter consultatie is voorgelegd was echter de aanduiding «Dep. vertrouwelijk» blijven staan. Dit is abusievelijk gebeurd en inhoudelijk ook niet juist, aangezien bij een consultatie-uitnodiging naar haar aard geen sprake is van departementaal vertrouwelijke informatie. In de tekst van de aanbiedingsbrief zelf is ook niet om vertrouwelijkheid gevraagd. De beide wetsvoorstellen zijn na toezending ervan aan de Afdeling advisering van de Raad van State actief openbaar gemaakt door publicatie op de wetgevingskalender.
Bent u bereid alsnog te kiezen voor zorgvuldigheid in plaats van snelheid en de gebruikelijke termijnen en afspraken te hanteren? Zo niet, waarom niet?
In het onderhavige geval is een afweging gemaakt tussen de noodzaak om op zeer korte termijn maatregelen te nemen om de asielketen te ontlasten, en het belang om het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen. Dat heeft ertoe geleid dat het wetgevingsproces versneld is doorlopen. Daarbij zijn bepaalde stappen versneld doorlopen en beperkt ingevuld, zoals de consultatiefase. Zoals ik hierboven heb vermeld zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen, alsnog betrekken in het wetgevingsproces.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, uiterlijk voorafgaand aan het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid op 19 december 2024?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord, maar het is helaas niet gelukt om ze voor het commissiedebat te beantwoorden.
Bent u bekend met het bericht «Faber beperkt inspraak van adviesorganen bij overhaaste wetgeving»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u niet de gangbare consultatieperiode van minimaal vier weken hanteert bij deWijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis?
Het kabinet vindt het noodzakelijk om met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten. De invoering van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de voorwaarden voor nareis zijn onderdeel van die maatregelen, zoals ook is opgenomen in het regeerprogramma.2 Om die reden is het wetgevingsproces, waaronder de consultatiefase, versneld doorlopen zodat het wetsvoorstel nog in 2024 aan de Afdeling advisering van de Raad van State kon worden voorgelegd. Daarmee heb ik uitvoering gegeven aan de brieven van 25 oktober 2024 en van 14 november 2024.3 Ik merk overigens op dat uw Kamer door middel van een motie heeft gevraagd om een nog spoediger tijdpad, waarin de wetsvoorstellen in 2024 aan de Tweede Kamer zouden worden voorgelegd.4
Zoals ik aangaf in het commissiedebat van 19 december 2024, en zoals in de memorie van toelichting staat vermeld, zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen alsnog betrekken in het wetgevingsproces. In dit verband heeft onder meer de Raad voor de rechtspraak een nader advies aangekondigd.5
Kunt u toelichten waarom de asielnoodmaatregelenwet niet ter consulatie is gestuurd naar de Nederlandse Orde van Advocaten, in tegenstelling tot wat u eerder schreef in de kamerbrief van 14 november?2
Gelet op de hierboven beschreven urgentie is het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet voorgelegd aan de organisaties die in hun uitvoering direct door het voorstel worden geraakt. Het concept is daarom voorgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Dienst Terugkeer en Vertrek, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie en de politie. In de kamerbrief van 14 november 2024 is overigens niet opgenomen dat het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet aan de Nederlandse Orde van Advocaten zou worden voorgelegd.
Aan welke organisaties is de asielnoodmaatregelenwet wel ter consulstatie voorgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke kenmerken kan een wetsvoorstel als vertrouwelijk geclassificeerd worden en kunt u aangeven welke van deze kenmerken voorkomen bij de asielnoodmaatregelenwet?
Als uitgangspunt geldt dat een consultatieronde niet vertrouwelijk is. Dat was ook in dit geval beoogd. Op het briefhoofd van de aanbiedingsbrief waarmee het wetsvoorstel ter consultatie is voorgelegd was echter de aanduiding «Dep. vertrouwelijk» blijven staan. Dit is abusievelijk gebeurd en inhoudelijk ook niet juist, aangezien bij een consultatie-uitnodiging naar haar aard geen sprake is van departementaal vertrouwelijke informatie. In de tekst van de aanbiedingsbrief zelf is ook niet om vertrouwelijkheid gevraagd. De beide wetsvoorstellen zijn na toezending ervan aan de Afdeling advisering van de Raad van State actief openbaar gemaakt door publicatie op de wetgevingskalender.
Welke maatregelen treft u om de verkorte consultatieperiode niet tot gebruikelijke werkwijze te maken?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Kunt u aangeven of het proces voor beide wetsvoorstellen geheel verloopt volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving? Zo nee, op welke punten wordt precies afgeweken en waarom?
In de Aanwijzingen voor de regelgeving7 is geen minimumtermijn opgenomen voor het in consultatie geven van wetgeving.
Hoe verhoudt dit proces zich tot de recent gepubliceerde eerste versie van de Staat van de wetgeving?3
In de Staat van de Wetgevingskwaliteit wordt opgemerkt dat bij spoedwetgeving de uitdaging is om een balans te vinden tussen de gewenste snelheid en zorgvuldigheid in het wetgevingsproces. In het onderhavige geval is een afweging gemaakt tussen de noodzaak om op zeer korte termijn maatregelen te nemen om de asielketen te ontlasten, en het belang om het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen. Dat heeft ertoe geleid dat in dit geval het wetgevingsproces versneld is doorlopen.
Wordt het gebruikelijke proces van ambtelijke afstemming en onderraden doorlopen, of gaan deze twee wetsvoorstellen zonder de gebruikelijke voorfase direct naar de ministerraad? Zo ja, wat is hiervan de precieze reden?
De wetsvoorstellen zijn vanwege de urgentie niet in een ambtelijk voorportaal besproken, maar geagendeerd voor de Raad Asiel en Migratie en daar op 17 december 2024 behandeld. Vervolgens zijn de wetsvoorstellen op 20 december 2024 door de ministerraad behandeld.
Klopt het dat de IND niet voor alle wetsvoorstellen die op de planning staan vooraf een uitvoeringstoets heeft kunnen doen en klopt het dat de IND hiertegen (formeel) bezwaar heeft ingediend? Zo ja, bij welke wetsvoorstellen is dit niet gebeurd en wat bent u voornemens te doen na het bezwaar van de IND?
De IND is bij het opstellen van de wetsvoorstellen betrokken en heeft ook in de consultatiefase advies uitgebracht. De IND heeft daarbij de zorg uitgesproken dat er onvoldoende inzicht is in de effecten van de beoogde veranderingen op de IND. Deze zorg neem ik serieus. Bij het bepalen van het precieze tijdstip van invoering van de wetsvoorstellen en de daarin opgenomen maatregelen, zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de (on)mogelijkheden van de relevante uitvoeringsorganisaties, waaronder de IND.
Herkent u het beeld dat de Nederlandse Orde van Advocaten door uw werkwijze «buiten spel» wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dit beeld niet. Het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten van 2 december 2024 is bij het opstellen van het wetsvoorstel tot invoering van een tweestatusstelsel betrokken. Ik ben op dit moment niet in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Bent u in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten over de bezwaren die zij uiten, waaronder de ingekorte consultatieperiode? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u motiveren waarom maartschappelijke organisaties zonder toelichting van u de vraag krijgen om vertrouwelijke met informatie om te gaan? Hoe gebruikelijk is deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven bij welke op de planning staande wetsvoorstellen u de spoedprocedure met een verkorte consultatie periode wilt hanteren, en kunt u per wetsvoorstel toelichten waarom het gebruik van de spoedprocedure gerechtvaardigd is?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.