Het bericht ‘Ukrainian refugees in the Netherlands face uncertain future: report’ en het bericht Tijdelijke karakter opvang Oekraïners blijft knellen |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Adviesraad Migratie over de tijdelijke bescherming van Oekraïners «De prijs van tijdelijkheid. Perspectief voor Oekraïense ontheemden in Nederland»?1, 2, 3
Ja, ik heb kennis genomen van dit rapport.
Kunt u reageren op de inzichten uit het rapport?
Voor een reactie op het rapport van speciaal adviseur voor Oekraïne de heer Asscher, getiteld Integration of people fleeing Ukraine in the EU verwijs ik u naar mijn brief d.d. 7 juli 2023.4
Klopt het dat gemeenten wachten met vastgoedcontracten omdat de financiering van de rijksoverheid voor huisvesting gekoppeld is aan de duur van de tijdelijke bescherming? En zo ja, welke effecten heeft dit voor de opvangkwaliteit van Oekraïners die vallen onder de tijdelijke beschermingsrichtlijn?
Een aantal gemeenten heeft aangegeven moeite te hebben om de business case rond te krijgen voor de transitiekosten die nodig zijn voor het gereed maken van een pand of het bouw- en woonrijp maken van grond voor opvang van ontheemden. Dit komt omdat de investeringsduur is gekoppeld aan de looptijd van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (hierna: RTB) plus een jaar, dus tot maart 2025.
Daarom heb ik, vooruitlopend op de verwachte verlenging van de RTB tot maart 2025, besloten de investeringsduur te verruimen en daarmee de mogelijkheid voor gemeenten om te investeren in locaties tot en met maart 2026 te vergroten. De tijdelijke wet opvang ontheemden uit Oekraïne die onlangs bij uw Kamer is ingediend loopt ook tot uiterlijk dat moment onder de voorwaarde dat de RTB met 1 jaar wordt verlengd. Met deze verruimde mogelijkheden beoog ik investeringen in locaties die ook voor langere tijd geschikt zijn voor opvang te stimuleren. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 4 september jl.5
Effecten op de opvangkwaliteit van het eventueel uitstellen van investeringen in panden om deze geschikt te maken voor opvang, zijn mij niet bekend. Alle bestaande opvanglocaties dienen te voldoen aan de normen zoals gesteld in de RTB en de Regeling opvang ontheemden uit Oekraïne (hierna: RooO). Sinds enkele weken wordt zichtbaar dat veel opvanglocaties vol zijn of dreigen te raken terwijl er tegelijkertijd sprake is van een licht toegenomen instroom van ontheemden. Dit zorgt voor druk op de beschikbare opvangplekken. Het is daarom van belang dat belemmeringen bij het openen van nieuwe opvanglocaties zoveel mogelijk worden weggenomen zodat voldoende opvangplekken beschikbaar blijven.
Wat zijn de kosten van de opvang van Oekraïners in crisisopvang en de administratieve kosten voor de verlening van de ontheemdenstatus in vergelijking met het structureel investeren in flexibele opvang?
De eerste opvang (crisisnoodopvang, hierna; CNO) van ontheemden uit Oekraïne betreft een voorziening waar ontheemden zich kunnen melden, een zogenaamde «hub». De veiligheidsregio’s vervullen momenteel een coördinerende rol bij de eerste opvang. Ontheemden worden van daaruit zo snel mogelijk geplaatst bij een gemeentelijke of particuliere opvangvoorziening, die een toereikend huisvestingsniveau biedt (noodopvang).
De geraamde kosten voor de bijdrage aan gemeenten en veiligheidsregio’s voor het Nationaal Programma Oekraïense Vluchtelingen in 2023 betreffen na de eerste suppletoire begroting 2.590 mln. Dit zijn de gecombineerde kosten voor de eerste opvang, de gemeentelijke en particuliere opvang en de bijbehorende administratieve kosten voor gemeenten en veiligheidsregio’s.
In het kader van de uitvoering van de RTB voert de IND sinds 5 maart 2022 de aanvragen van ontheemden uit Oekraïne op, voert de Openbare Orde Toets uit en stelt ontheemden in het bezit van een document waarmee het recht op tijdelijke bescherming kan worden aangetoond. De administratieve kosten van het verlenen van de ontheemdenstatus bedroegen in 2022 circa 6 miljoen euro.
De 17,5 miljoen euro budget voor de IND voor 2023 verwachten we niet geheel nodig te hebben. Op dit moment vallen de schattingen van deze kosten voor de IND voor geheel 2023 tussen de 6 en 12 miljoen euro.
Een vergelijking met het structureel investeren in flexibele opvang is lastig te maken. De gemeentelijke opvanglocaties waar ontheemden uit Oekraïne worden opgevangen door gemeenten kennen vele verschijningsvormen. Van omgebouwde kantoorpanden met kamers en gedeelde faciliteiten tot zelfstandige appartementen of flexwoningen. De kosten van iedere verschijningsvorm lopen dan ook sterk uiteen.
Op basis van een kostenonderzoek in de zomer van 20226 zijn de gemiddelde kosten geraamd op 83 euro per gerealiseerde gemeentelijke opvangplek per dag. Ter vergelijking: tijdens de vorige crisis (2015–2016) kostte een CNO-plaats 100 euro per dag. Voor 2022 komt dit neer op € 150 per dag. Dit bedrag is hoger en gebaseerd op de werkelijke kosten CNO over 2022 die bij het COA gedeclareerd zijn. Daarbij is geen onderverdeling naar kostensoorten gemaakt, waardoor vergelijken met de gemiddelde kosten per gerealiseerde gemeentelijke opvangplek per dag van € 83 euro lastig is. Een reguliere opvangplek bij het COA kost op basis van de afgelopen 10 jaar gemiddeld € 75 per dag.
In de brief aan uw Kamer van 7 juli jl.7 bent u geïnformeerd over een nieuw onderzoek naar de samenstelling van de kosten die gemeenten maken voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Dit onderzoek loopt nu. In het najaar zal ik u over de uitkomsten informeren.
Vanuit het Ministerie van JenV is recent het initiatief genomen om de gezamenlijkheid in de opgaven Oekraïne, asiel en (flex)woningbouw voor de (middel)lange termijn te verkennen. In dit verband wordt ook bezien of er mogelijkheden zijn om de beleidsuitgangspunten en bekostiging beter op elkaar te laten aansluiten. De verkenning wordt dit najaar afgerond. Ik zal u over de opbrengst informeren.
Kunt u een inschatting maken van het reële risico op uitbuiting van Oekraïners als gevolg van de tijdelijke bescherming? Heeft u er zicht op hoeveel Oekraïners hierdoor geraakt worden?
Het kabinet heeft geen precieze inzichten in het risico op uitbuiting als gevolg van de tijdelijke bescherming noch van het aantal eventuele betrokken Oekraïners. Het beeld van de Nederlandse Arbeidsinspectie, gebaseerd op het eerste jaar van de oorlog, is dat Oekraïense ontheemden relatief niet vaker met overtredingen van de Wet minimumloon, Arbeidstijdenwet of andere arbeidswetten te maken hebben dan andere groepen, zoals arbeidsmigranten, op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Net als iedereen in Nederland hebben ontheemden uit Oekraïne recht op eerlijk, gezond en veilig werk. Werkgevers zijn daarvoor primair verantwoordelijk. Mede om hier zicht op te houden geldt de meldplicht: ten minste twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden moet de werkgever bij UWV melden dat zij een vreemdeling op grond van de vrijstelling tewerkstellen. Daarnaast is de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunning beperkt tot arbeid in loondienst. Ook worden Oekraïense ontheemden op de hoogte gebracht van hun rechten en plichten omtrent werken in Nederland. Tot slot is het belangrijk dat organisaties en personen signalen van vermoedens van arbeidsuitbuiting én overtredingen van arbeidswetten melden bij de Arbeidsinspectie.8
Welke maatregelen worden er genomen om medische zorg en onderwijs te kunnen garanderen voor Oekraïners? Hoe worden gemeenten hierbij ondersteund?
De bekostiging van medische zorg is voor alle ontheemden georganiseerd via de Regeling Medische zorg voor ontheemden uit Oekraïne (hierna: RMO). Het zorgpakket van de RMO is nagenoeg gelijk aan de Regeling Medische zorg Asielzoekers (hierna RMA). Onder de RMO wordt zorg voor ontheemden vergoed overeenkomstig het basispakket. Daarnaast wordt bepaalde zorg buiten het basispakket vergoed, zoals mondzorg bij acute pijnklachten (tot € 250), anticonceptie en abortuszorg. Medische zorg aan ontheemden die nog niet zijn geregistreerd in de BRP, wordt vergoed onder de subsidieregeling medische zorg aan onverzekerden (SOV). De bekostiging van medische zorg verloopt goed, is relatief eenvoudig voor de Oekraïners en kent weinig administratieve lasten voor zorgverleners.
Om de toegankelijkheid tot het Nederlandse zorgsysteem te vergroten wordt extra ingezet op het informeren van ontheemden. Via verschillende communicatiekanalen worden zij (ook in het Oekraïens) geïnformeerd over de vergoeding en organisatie van medische zorg en ondersteuning, bijvoorbeeld via Zorgverzekeringslijn.nl9, rijksoverheid.nl, refugeehelp.nl, Government.nl, rmoekraine.nl, via filmpjes, webinars, factsheets en de zorgverzekeringslijn.nl. Er worden gesprekken gevoerd met verschillende organisaties over hoe de communicatie richting ontheemden kan worden verbeterd. Ook zijn door het Ministerie van Justitie en Veiligheid contracten afgesloten met verschillende tolkendiensten, waardoor zorgverleners beter kunnen communiceren met Oekraïense patiënten.
Met betrekking tot onderwijs voor kinderen en jongeren uit Oekraïne wordt waar mogelijk de reguliere instroomroute gevolgd. Als het past bij het niveau van de leerling, kan hij of zij instromen op een reguliere school voor primair of voortgezet onderwijs. Veel leerlingen gaan eerst naar gespecialiseerd nieuwkomersonderwijs, zoals bijvoorbeeld een internationale schakelklas (isk) of taalschool. Om extra ruimte te bieden vanwege de grote toestroom, is op 13 juli 2022 de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden in werking getreden. Op grond van deze wet kunnen schoolbesturen een tijdelijke onderwijsvoorziening inrichten om primair of voortgezet onderwijs te verzorgen voor Oekraïense leerlingen. Daarbij is ook aandacht voor inzet van Oekraïense leraren. Op onderwijsvooroekraine.nl is een handreiking voor scholen en gemeenten beschikbaar gesteld.
Deze wet vervalt aan het einde van schooljaar 2023–2024. Om ook in de komende jaren te borgen dat (alle) leerplichtige nieuwkomers tijdig van onderwijs worden voorzien, ligt er momenteel een wetsvoorstel voor in de Eerste Kamer dat beoogt schoolbesturen en gemeenten te ondersteunen door onder voorwaarden tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen mogelijk te maken.
Daarnaast heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs de inzet van regiocoördinatoren mogelijk gemaakt. Deze coördinatoren ondersteunen actief schoolbesturen en gemeenten die te maken krijgen met een grote toestroom van leerlingen in de regio. Ook zijn er extra middelen toegekend aan scholen en gemeenten om de invulling van het onderwijs, leerlingenvervoer en huisvesting mogelijk te maken.
Hoe wordt de kwaliteit van het onderwijs gemonitord? Welke stappen worden genomen om de kwaliteit van onderwijs voor Oekraïners te verbeteren?
Leerplichtige Oekraïense leerlingen kunnen onderwijs volgen op een reguliere school, een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, een nieuwkomersvoorziening of een tijdelijke onderwijsvoorziening. Ongeacht de schoolsoort of onderwijsvorm, moet aan de wettelijke kwaliteitseisen worden voldaan. Voor de tijdelijke onderwijsvoorzieningen geldt specifieke wet- en regelgeving. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: onderwijsinspectie) ziet toe op het naleven van de kwaliteit in de vorm van zowel oordelend (bij de bestaande nieuwkomersvoorzieningen) als stimulerend / bevorderend toezicht.
Specifiek voor het onderwijs in tijdelijke onderwijsvoorzieningen voert de onderwijsinspectie oriënterende, stimulerende gesprekken met de betreffende voorziening, waarbij onder andere gekeken wordt naar de veiligheid, de specifieke wettelijke voorschriften geldend voor een tijdelijke onderwijsvoorziening en het inrichtingsplan10.
Het aanbieden van onderwijs in een tijdelijke onderwijsvoorziening is mogelijk tot en met schooljaar 2023–2024. In de regelgeving voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen is een evaluatiebepaling opgenomen om binnen één jaar na het vervallen van de wet (dus vóór 1 augustus 2025) aan het parlement een verslag te zenden over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. Aan SEO en Sardes is opdracht gegeven om hiertoe monitorings- en evaluatieonderzoek te verrichten. Onder andere wordt in kaart gebracht in hoeverre ontheemde Oekraïense kinderen een plek hebben gekregen in het Nederlandse onderwijsstelsel en wat de kwaliteit van het onderwijsaanbod was. Het onderzoek kan waardevolle inzichten opleveren om het onderwijs ten behoeve van Oekraïense leerlingen in Nederland, en mogelijk ook nieuwkomers uit andere landen, verder te verbeteren.
Hoe verhouden de huidige omstandigheden in de opvang van Oekraïners zich tot de standaarden zoals geschetst in de Opvangrichtlijn?
Allereerst wordt opgemerkt dat artikel 3, derde lid, van de Opvangrichtlijn bepaalt dat de Opvangrichtlijn niet van toepassing is wanneer de bepalingen van de RTB worden toegepast. Het kabinet streeft er echter naar om begunstigde personen onder beide richtlijnen gelijkwaardige opvang te bieden. Zo is bij de totstandkoming van de RooO aansluiting gezocht bij de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva). De verstrekkingen (waaronder onderdak in een opvanglocatie met een toereikend huisvestingsniveau) zijn gelijkwaardig aan elkaar, hoewel de wijze waarop de opvang van reguliere asielzoekers is georganiseerd anders is dan die van de opvang van ontheemden uit Oekraïne.
Bent u net als Lodewijck Asscher van mening dat de tijdelijke bescherming van Oekraïners Europees-breed moet worden verlengd? Welke gevolgen heeft dit voor de status van Oekraïners in de samenleving? Op welke manier krijgen zij toegang tot stabiel verblijf?
In mijn brief van 9 juni jl.11 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de verkenning van strategische beleidskeuzes voor de langere termijn rondom verblijf en terugkeer. Voorts heb ik u in mijn brief van 7 juli jl.12 geïnformeerd dat ik de concrete suggestie van heer Asscher over het verlengen van de tijdelijke bescherming onder de RTB, zal betrekken bij de verdere verkenning. Zoals ik hierbij heb aangegeven zet Nederland ten eerste in op het op EU-niveau breed verlengen van de RTB tot 4 maart 2025. Daarnaast zet Nederland zoveel mogelijk in op een gecoördineerde aanpak vanuit de EU ten aanzien van besluitvorming over verblijf na afloop van de RTB om verschillen in beleid met mogelijk secundaire migratiestromen tegen te gaan.
Kunt u een overzicht geven van het verschil in rechten en plichten die verbonden zijn aan de tijdelijke beschermingsstatus en de reguliere status? Hoe zal u garanderen dat de rechten van Oekraïners onder de tijdelijke beschermingsrichtlijnen gelijk behandeld worden als asielzoekers die de reguliere procedure doorlopen en vice versa?
Bij de implementatie van de RTB is gekozen voor een werkwijze waarbij de ontheemde een asielaanvraag indient waarna wordt beoordeeld of de ontheemde recht heeft op tijdelijke bescherming. Indien dat het geval is, heeft de ontheemde recht op voorzieningen en verstrekkingen die gelijkwaardig zijn aan waar asielzoekers recht op hebben. Er zijn echter ook verschillen tussen beide groepen. Verschillen ten opzichte van reguliere asielzoekers zijn bijvoorbeeld de voorwaarden waaronder in Nederland gewerkt kan worden en het feit dat opvang wordt verzorgd door de gemeenten in plaats van het COA. De IND hoeft pas op de asielaanvraag te beslissen wanneer de tijdelijke bescherming eindigt.
Een uitgebreidere toelichting over deze werkwijze is eerder aan de Tweede Kamer gezonden.13
Het bericht Bulgaria will invite Dutch and Austrian customs experts to help secure Schengen entry |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Neemt Nederland deel aan de pilot met Bulgarije voor het uitwisselen van expertise wat betreft grensbewaking? Zo ja, welke voorstellen heeft Nederland al gedaan? Welke voorstellen zal Nederland nog doen?1
Roemenië en Bulgarije zijn met ondersteuning van de Commissie en relevante EU-agentschappen, zoals Frontex, gestart met het ontwikkelen van pilotprojecten om grensbeheer te verbeteren. Beide pilots zijn medio maart van dit jaar gestart. Bulgarije heeft gerapporteerd bezig te zijn met het digitaliseren van het asiel- en terugkeersysteem2. De pilots lopen nog tot en met september 2023.
Het kabinet ondersteunt het belang van deze pilotprojecten, ook om lessen te trekken voor de implementatie van de verplichte asielgrensprocedures als onderdeel van het asiel- en migratiepact. Het kabinet heeft dan ook in bilaterale contacten en contacten met Frontex aangegeven bereid te zijn te ondersteunen waar mogelijk. Nederland levert op dit moment (los van de betreffende pilot) vier grenswachters, twee patrouillevoertuigen en één documentexpert aan operaties van Frontex in Bulgarije. Het heeft de voorkeur van het kabinet om additionele bijdragen aan de pilot te leveren via de reguliere bijdrage van lidstaten aan Frontex of via herprioritering vanuit andere Frontex-operaties.
In aanvulling op de genoemde pilot heeft Bulgarije voorgesteld om de samenwerking met Nederland te intensiveren om irreguliere migratie en mensensmokkel tegen te gaan aan de Bulgaars-Turkse grens. De situatie aan de Bulgaars-Turkse grens en de acties die Bulgarije heeft ondernomen zijn regulier onderdeel van de gesprekken tussen Nederland en Bulgarije over migratie en zijn in dat verband ook aan de orde gekomen in een recent gesprek dat de Minister-President met zijn Bulgaarse collega voerde. Het kabinet acht het van groot belang dat binnen de EU wordt samengewerkt om het beheer van deze grens te verstevigen. Via bestaande kanalen als Europol en EMPACT zal Nederland de samenwerking met Bulgarije verder optimaliseren, onder andere door verbeterde en intensievere informatie-uitwisseling ten behoeve van opsporing van mensensmokkelaars die reizen faciliteren via Bulgarije naar Nederland. Ook lopen gesprekken over het delen van best practices over opsporing en onderzoek naar geldstromen tussen criminele netwerken.
Heeft de premier afspraken gemaakt met Bulgarije over het ondersteunen van Bulgarije wat betreft grensbewaking met Turkije? Zo ja, welke afspraken zijn dit?
Zie antwoord vraag 1.
Is Nederland van plan Bulgarije te ondersteunen met betrekking tot grensbewaking? Op welke wijze? Welke middelen zijn hieraan verbonden? Zal Nederland Bulgaarse grensbewaking financieren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete acties heeft Nederland geëist van Bulgarije alvorens in te kunnen stemmen met lidmaatschap aan Schengen? Heeft de premier in het recente bezoek hiertoe extra voorstellen gedaan?
Het kabinetsstandpunt inzake Schengentoetreding van Bulgarije is uiteengezet in de brief aan uw Kamer van 2 december 2022.3 Zoals uw Kamer bekend, volgt het kabinet de trajecten tot Schengentoetreding kritisch en beoordeelt het daarbij elke lidstaat op zijn merites. Dat betekent dat toetreding alleen plaats kan vinden als een lidstaat aan de eisen van het Schengenacquis voldoet. Het kabinet onderstreept in dit verband het belang van naleving van fundamentele rechten bij de uitvoering van het Schengenacquis, in het bijzonder ten aanzien van (buiten)grensbeheer.
Het kabinet heeft uw Kamer ook ingelicht over de wens van Nederland voor een aanvullende fact finding-missie in Bulgarije die de correcte en actuele toepassing van het Schengenacquis moet verzekeren.4 Het kabinet heeft gesteld dat een aanvullende missie naar Bulgarije alleen relevant is wanneer er zicht is op een nieuw CVM-rapport of geloofwaardig alternatief over de rechtsstatelijke situatie in Bulgarije. Uw Kamer wordt via de kabinetsappreciatie van het Rechtstaatrapport 2023, dat de Commissie recent heeft gepubliceerd, nader geïnformeerd over het standpunt van het kabinet met betrekking tot de aankondiging dat de Commissie het CVM spoedig wenst af te sluiten.5 Het kabinet hecht eraan dat politieke besluiten over Schengentoetreding wordt genomen op basis van recente informatie en blijvende monitoring. De afgelopen periode heeft het kabinet dan ook uitgedragen actuele informatie nodig te hebben om een besluit tot toetreding van Bulgarije tot Schengen te kunnen nemen.
Is Nederland van plan om in Bulgarije infrastructuur of andere middelen te financieren voor grensbewaking en zo ja, welke infrastructuur en middelen worden hieronder geschaard?
Zie antwoord op vragen 1, 2, en 3.
Hoe zal Nederland monitoren dat in geen geval Nederlands geld of andere middelen in welke vorm dan ook ingezet zullen worden voor vormen van grensbewaking die ingaan tegen de rechten van asielzoekers en de mensenrechten in het algemeen?
Voor het kabinet staat voorop dat bij het beheren en bewaken van de (buiten)grenzen mensenrechten en andere internationale rechten, zoals het beginsel van non-refoulement, te allen tijde gewaarborgd moeten worden. De Commissie dient hierop – waar het EU-regelgeving betreft – toe te zien.
Het bericht ‘Ook NS wil in 2025 met internationale treinen blijven rijden en doet aanvraag bij ACM’ |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ook NS wil in 2025 met internationale treinen blijven rijden en doet aanvraag bij ACM»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Voor de deadline op 14 juni »23 zijn er bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) meerdere aanmeldingen door verschillende spoorvervoerders gedaan om per 2025 internationale verbindingen uit te baten. Hoe beschouwt u deze aanmeldingen?
In deze meldingen zie ik de bevestiging dat de reiziger een groter en beter aanbod aan internationale treinverbindingen kan worden geboden dan nu het geval is. Dat vervoerders kansen zien om internationale verbindingen in open toegang aan te bieden, volgt op de steeds grotere vraag vanuit reizigers naar internationale treindiensten. Zo meldden vervoerders dit jaar een forse toename van de verkoop van internationale treintickets. Meer aanbod op de internationale verbindingen geeft de reiziger meer keuzemogelijkheden tegen mogelijk gunstigere tarieven. Dat levert voor de reiziger meerwaarde op.
Ik zie het ook als een voortzetting van de stappen die diverse vervoerders de afgelopen jaren al hebben gezet om nieuw internationaal aanbod in open toegang te realiseren. Dit heeft onder meer geleid tot een groeiend aantal nachttreinverbindingen en extra Eurostardiensten naar Londen. Het is een positieve ontwikkeling voor de reiziger dat vervoerders nu met verdere initiatieven komen om nieuwe internationale treinverbindingen te realiseren en bestaande verbindingen te verbeteren. Daar waar de risico’s voor de binnenlandse dienstverlening beperkt zijn en lijnen niet bepalend zijn voor de robuustheid van het integrale netwerk in Nederland, kies ik ervoor om de initiatieven in open toegang de ruimte te geven door treindiensten niet op te nemen in de HRN-concessie. Aangezien vervoerders de betreffende verbindingen zonder overheidsconcessie willen aanbieden en – afgaande op de meldingen – voornemens zijn een vrij volledig aanbod aan de reiziger willen bieden, zie ik niet de noodzaak om deze verbindingen in de HRN-concessie op te nemen.
In hoeverre gelooft u dat de aanmeldingen meerwaarde voor de reiziger kunnen opleveren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 levert meer aanbod op de internationale verbindingen de reiziger meer keuzemogelijkheden tegen mogelijk gunstigere tarieven. Dat levert voor de reiziger meerwaarde op.
Kunt u een overzicht delen van alle aanmeldingen voor internationale lijnen per 2025 die bij de ACM zijn binnengekomen?
Volledigheidshalve verstrek ik u alle meldingen voor internationale en nationale treindiensten die de afgelopen maanden zijn gedaan bij de ACM. Dit overzicht heb ik eerder met uw Kamer gedeeld bij de beantwoording van de vragen van het lid Alkaya over treinen tussen Groningen en Zwolle2.
Melding
Onderneming
Verbinding
Type
(Beoogde) start dienstverlening
31-05-21
Arriva
Groningen – Schiphol
Nachttrein
20-01-23
31-05-21
Arriva
Maastricht – Schiphol
Nachttrein
16-12-22
13-12-22
Arriva
Zwolle-Groningen
Binnenlands
01-01-25
13-12-22
Arriva
Zwolle-Leeuwarden
Binnenlands
01-01-25
09-03-23
Qbuzz
Dordrecht – Rotterdam – Utrecht
Nachttrein
21-12-24
22-05-23
FlixTrain
Rotterdam – Amsterdam – Oberhausen
Binnenlands/
Internationaal
01-08-24
22-05-23
Arriva
Groningen – Amsterdam – Parijs
Binnenlands/
Internationaal
01-06-26
08-06-23
QBuzz
Amsterdam – Berlijn
Internationaal
01-01-27
08-06-23
QBuzz
Amsterdam – Parijs
Internationaal
01-01-27
08-06-23
QBuzz
Amsterdam-Eindhoven
Binnenlands
01-01-27
13-06-23
NS Internationaal
Amsterdam – Berlijn (via Hengelo/Bentheim)
Binnenlands/
Internationaal
01-01-25
13-06-23
NS Internationaal
Amsterdam – Frankfurt/Bazel
Internationaal/
(Binnenlands)
01-01-25
13-06-23
NS Internationaal
Amsterdam – Parijs/Londen
Internationaal
01-01-25
13-06-23
NS Internationaal
Amsterdam – Wenen/Innsbruck (NightJet)
Internationaal
01-01-25
Ten tijde van uw «Kamerbrief over opvolging moties internationale verbindingen in HRN-concessie per 2025» van 20 februari 20232 waren er bij de ACM nog geen meldingen voor internationale verbindingen binnen. In dezelfde brief schetst u dat wanneer het aannemelijk is dat bepaalde internationale treindiensten in open toegang tot stand komen, het op basis van Europese spoorwetgeving niet gerechtvaardigd is om de treinverbinding in de HRN-concessie op te nemen. Hoe beïnvloeden de aanmeldingen bij de ACM de juridische mogelijkheid om de internationale verbindingen in de HRN-concessie op te nemen?
Wanneer het aannemelijk is dat hoogwaardige internationale langeafstandsdiensten in open toegang tot stand komen, is het juridisch niet houdbaar om die treindiensten in een concessie op te nemen. De opname van internationale verbindingen in een concessie dient door een lidstaat inhoudelijk goed onderbouwd te worden, zeker in het geval verbindingen beperkte vervoerskundige samenhang hebben met de andere verbindingen in die concessie. Naar verwachting zal de Europese Commissie zeer kritisch zijn op het ongefundeerd terzijde schuiven van deze internationale opentoegangmeldingen.
Bent u nog steeds voornemens om de internationale verbindingen in de HRN-concessie op te nemen?
Verschillende vervoerders, waaronder NS en haar partners, hebben via een melding bij de ACM aangegeven verbindingen vanaf 2025 in open toegang aan te willen bieden. Zoals ook toegelicht in mijn brief bij de ontwerpconcessie4, kies ik er om die reden voor de verbindingen naar Parijs, Londen, Berlijn, Frankfurt, Bazel en Wenen/Innsbruck niet op te nemen in de nieuwe HRN-concessie. De reiziger krijgt daarmee naar verwachting een breder en gevarieerder aanbod dan als deze verbindingen worden opgenomen in de nieuwe HRN-concessie. De intercity naar Brussel en de kort grensoverschrijdende verbindingen Roosendaal-Antwerpen en Maastricht-Luik worden wel onderdeel van de nieuwe HRN-concessie.
Volgens de procedures van de ACM kunnen de betrokken concessieverlener, concessiehouder, infrastructuurbeheerder of andere belanghebbende bevoegde autoriteit tot één maand na een aanmelding bij de ACM vragen de invloed op het economisch evenwicht te onderzoeken. Kunt u per aanmelding aangeven of dit gebeurd is?3
Als (internationale) opentoegangdiensten nadrukkelijk de binnenlandse dienstregeling op het hoofdrailnet raken, acht ik het relevant een onafhankelijk beeld van het effect van deze treindiensten op het economische evenwicht van de nieuwe HRN-concessie te verkrijgen. Om deze reden heb ik een economische evenwichtstoets aangevraagd voor het initiatief van Flixtrain tussen Rotterdam Centraal en Oberhausen, voor het initiatief van Arriva tussen Groningen en Parijs en voor het initiatief van QBuzz tussen Amsterdam en Eindhoven.
Uw ministerie verzocht de ACM eerder dit jaar een dergelijk onderzoek uit te voeren naar een aanmelding van Arriva. De ACM gaf in maart aan dit onderzoek niet te kunnen uitvoeren zolang er geen definitieve keuzes over de inhoud van de nieuwe HRN-concessie zijn gemaakt. Verwacht u dat dat ook geldt voor de eerdergenoemde aanmeldingen voor internationale verbindingen?4
Het is aan de ACM om een afweging te maken over het uitvoeren van een dergelijke toets binnen de geldende Europeesrechtelijke kaders.
Hoe kan ervoor worden gezorgd dat als er straks meer aanbieders van internationale verbindingen op het spoor komen, deze partijen constructieve medewerking aan elkaar verlenen en in het belang van de reiziger denken?
Aangezien internationale verbindingen in de capaciteitsverdeling van ProRail veelal in losse paden rijden en niet geïntegreerd zijn met de binnenlandse dienstregeling, zie ik voor die verbindingen mogelijkheden om hier ruimte aan verschillende vervoerders in open toegang te bieden. Deze aanbieders kunnen innovatie en vernieuwingskracht brengen en bieden de reiziger perspectief op een beter en gevarieerder aanbod. Het lijkt me in het belang van deze vervoerders om ook richting de toekomst de dienstverlening zo goed mogelijk op elkaar aan te laten sluiten. Een goede aansluiting leidt in potentie immers tot meer reizigers.
In hoeverre is het verstandig om in de nieuwe HRN-concessie afspraken te maken over samenwerking van de concessiehouder met aanbieders van internationale treindiensten, zoals dat in artikel 13 van de huidige concessie ook het geval is met regionale spoorvervoerders?
Ik vermoed dat u doelt op artikel 12 van de huidige concessie waarin de concessiehouder gevraagd wordt om constructief samen te werken met regionale spoorvervoerders. In de ontwerpconcessie voor het Hoofdrailnet vraag ik de concessiehouder om een strategie op te stellen voor de samenwerking met alle relevante sectorpartijen. In deze strategie dient ook aandacht te zijn voor de samenwerking van de concessiehouder met regionale en internationale vervoerders. Tegelijkertijd moeten we ons altijd realiseren dat een goede samenwerking in de praktijk niet alleen tot stand komt omdat hierover een bepaling in een concessie is opgenomen. Vervoerders zien zelf ook een prikkel om een aantrekkelijk aanbod voor de reiziger te bieden en daartoe de dienstverlening op elkaar aan te laten sluiten.
Overweegt u in de nieuwe HRN-concessie een artikel op te nemen over samenwerking tussen de concessiehouder en aanbieders van internationale treindiensten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, vraag ik de concessiehouder middels een samenwerkingsstrategie inzichtelijk te maken hoe zij die samenwerking met andere (internationale) vervoerders vorm gaat geven.
Het artikel ‘Landbouwlobby liet maatregelen uit nieuw waterbeleid van het Rijk afzwakken’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Uit de bovengenoemde publicatie blijkt dat er geen «formeel bestuurlijk overleg» is geweest tussen Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) en u, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, over het nieuwe waterbeleid, terwijl uit de beslisnota blijkt dat onder andere op 2 november 2022 wel «overleg» heeft plaatsgevonden; hoe kwalificeert u dit overleg?1 2
In de aanloop naar de brief «Water en bodem sturend» heeft 2 november een eerste gesprek plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van LTO en het NAJK en ambtenaren van IenW en LNV. Daarnaast heeft LTO schriftelijk een analyse aangeleverd over de structurerende keuzes op basis van een concept van de brief. Er is geen gespreksverslag gemaakt, wel een afspraak voor een vervolggesprek.
Dat vond plaats op 7 november. Vertegenwoordigers van LTO en het NAJK hebben wederom gesproken met ambtenaren van IenW in aanwezigheid van LNV. Daarvoor is een deel van de tekst van de brief met de aanwezigen gedeeld. Het betrof een deel van een concept van de brief, die parallel met verschillende departementen en andere betrokken stakeholders werd gedeeld. Naast de bespreking is wederom een schriftelijke analyse van LTO ontvangen. Er is geen gespreksverslag opgesteld.
Beide overleggen waren geen «formeel bestuurlijk overleg», maar een vorm van afstemming die hoort bij een dergelijke beleidsbrief. Nu er vergaande uitspraken werden gedaan over de ontwikkeling van het landelijk gebied, is het logisch dat de agrarische sector wordt gehoord. Maar ook andere maatschappelijke organisaties, naast de betrokken departementen en koepels van de andere overheden, zijn betrokken geweest.
Op 16 november is er een gesprek geweest met de voorzitter van LTO en de Minister van IenW, ook hiervan is geen vastgesteld verslag beschikbaar. Op 17 november zijn nog schriftelijke reacties ontvangen van LTO en van het NAJK.
Op 22 november is er een informatief gesprek geweest tussen de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Natuur en Stikstof en diverse vertegenwoordigers van de agrarische sector.
Heeft u of de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op andere momenten (informeel) contact gehad met LTO of andere belangenbehartigers? Zo ja, met wie en waar gingen die gesprekken over?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de gespreksverslagen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete suggesties zijn door LTO aan u gedaan in het kader van het nieuwe waterbeleid?
Voor de suggesties die zijn gedaan door de vertegenwoordigers van de agrarische sector wordt verwezen naar de bijlagen met de analyses van LTO van 2 en 7 november 2022, en de schriftelijke reacties van LTO en het NAJK van 17 november 2022, zoals beschreven in de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Kunt u de suggesties die door LTO en andere belangenbehartigers zijn gedaan in het kader van het nieuwe waterbeleid aan de Kamer toezenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke suggesties hebben geleid tot een verandering in de eerste conceptbrief ten opzichte van de uiteindelijk verzonden Kamerbrief?
Veel suggesties vanuit de agrarische sector gaven steun aan de beleidsinzet of hebben geleid tot nadere concretisering daarvan en niet tot afzwakking. Diverse suggesties hebben niet geleid tot verandering van de uiteindelijk verzonden Kamerbrief. Zo is het verzoek om aan te geven dat het land- en tuinbouwareaal in stand gehouden zal worden niet overgenomen. Ook is niet ingegaan op het verzoek van zowel LTO als NAJK om het adagium «functie volgt peil» te wijzigen naar «peil volgt functie».
Met welke partijen is «formeel bestuurlijk overleg» geweest bij de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid en met welke partijen is informeel contact geweest over het nieuwe waterbeleid?
Er is formeel bestuurlijk overleg geweest met de betrokken departementen en de andere overheden: IPO, VNG en UvW; de Deltacommissaris en de VEWIN, onder meer via het BO Water en BO Bodem. Daarnaast is er informeel contact geweest met diverse belangenorganisaties, voor en met name ook na het verschijnen van de brief.
Hoe verhouden de contacten tussen belangenvertegenwoordigers/lobbyisten bij de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid zich tot de ambities van dit kabinet onder aanvoering van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om lobby transparanter te maken?
In de gedragscode integriteit bewindspersonen zijn regels opgenomen over de omgang tussen lobbyisten en bewindspersonen. Daarin staat bijvoorbeeld dat een bewindspersoon transparantie nastreeft in zijn contacten met derden, privécontacten en dat bewindspersonen inzicht geven in hun agenda-afspraken door die agenda op rijksoverheid.nl te publiceren. Deze regels zijn niet nieuw, zo is in 2017 de uitvoeringsrichtlijn Openbare agenda’s bewindslieden opgesteld3.
Recent heeft de Minister van BZK een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden voor de invoering van een lobbyregister4. De Minister van BZK stuurt een dezer dagen een brief waarin een reactie gegeven wordt op dat onderzoek.
Voor rijksambtenaren is in de Gedragscode Integriteit Rijk een paragraaf opgenomen over de omgang tussen rijksambtenaren en lobbyisten. In deze gedragscode staat onder meer in dat rijksambtenaren zich bewust moeten zijn van belangen van lobbyisten en de mogelijkheden van beïnvloeding.
Zoals in de antwoorden wordt aangegeven, is de omgang van bewindspersonen en ambtenaren van IenW bij de totstandkoming van de brief hier niet strijdig mee. Contacten met derden, zoals lobbyisten en vertegenwoordigers van belangenorganisaties of – groepen, dragen bij aan het vormgeven van een zo goed mogelijk afgewogen en uitvoerbaar beleid.
Bent u van mening dat duidelijk te herleiden is uit de aan de Kamer toegezonden stukken welke belanghebbenden op welke momenten welke specifieke invloed hebben gehad op de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid? Zo ja, hoe onderbouwt u dat? Zo nee, hoe onderbouwt u dat en hoe gaat u dat in de toekomst verbeteren?
Het doel van de brief was om de Kamer te informeren over de visie van het kabinet over hoe water en bodem sturend kan worden bij alle ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij heeft het kabinet in de aanloop naar besluitvorming de input van de verschillende organisaties meegenomen om tot keuzes te komen, zie ook het antwoord op de vragen 6 en 7. De uiteindelijk gepubliceerde brief «Water en bodem sturend» is het eindresultaat van de door het kabinet verrichtte integrale belangenafweging.
De brief had niet tot doel om aan te geven welke belanghebbenden op welke momenten welke specifieke invloed hebben gehad op de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid.
Hoe heeft u de belangenafweging gemaakt om te kiezen voor bepaalde belangen uit de sector, ten koste van het halen van de eigen gestelde doelen op water?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «de toekomst van longcovidonderzoek in Nederland onzeker»? 1
Ja.
Kunt u de brief die ZonMW aan u stuurt aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik ga ervanuit dat u duidt op de notitie die ZonMw op mijn verzoek heeft opgesteld met overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID. Dit overzicht zal als bijlage bij de kennisagenda worden gepubliceerd op de website van ZonMw. Ik zal uw Kamer daarover dan ook informeren.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»? 2
Ja.
Herinnert u zich dat u de antwoorden op eerdere Kamervragen over die aangenomen motie moest corrigeren, omdat u moest toegeven dat de eerder gemelde twaalf biomedische onderzoeken naar long covid niet bestonden en het voor het overgrote deel ging om onderzoeken met een (minimale) biomedische component? 3
Ja. Via ZonMw worden op dit moment twintig studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling gefaciliteerd. Van deze onderzoeken zijn dertien biomedisch van aard dan wel met een biomedische component.
Herinnert u zich dat u twee amendementen op de begroting om meer geld voor onderzoek naar long covid vrij te maken (respectievelijk twee en tien miljoen) ontraadde en hier onder andere het argument bij gebruikte dat er niet genoeg onderzoekers zouden zijn in Nederland om het onderzoek te verrichten?
Ik vind wetenschappelijk onderzoek, waaronder biomedisch onderzoek, belangrijk om tot een diagnose en behandeling van post-COVID te komen. Daarom financier ik via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID. Binnen het COVID-19 programma lopen momenteel diverse projecten met betrekking tot post-COVID. Hiervoor is bijna € 10 miljoen ingezet. Daarnaast is er circa € 1 miljoen begroot voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023 en is er € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld aan C-support voor onderzoek.
Daarnaast heb ik zoals ik in vraag 2 heb aangegeven deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda
Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig is. ZonMw kan hiervoor dan subsidieoproep(en) uitzetten. Onderzoekers zijn daarna in de gelegenheid een voorstel in te dienen. Deze voorstellen worden met behulp van een commissie van onafhankelijke experts zorgvuldig beoordeeld op zowel relevantie als kwaliteit zodat deze middelen zinnig en doelmatig worden ingezet.
Om te voorzien in de actuele vraag naar effectieve behandeling en een basis te leggen voor toekomstige verdiepende onderzoek stelt ZonMw voor om lopende (onderzoeks)cohorten op het gebied van post-COVID, reeds voor de ontwikkeling van de kennisagenda, te laten verbinden, verlengen en te verbreden.
Daarnaast ben ik voornemens om extra budget beschikbaar te maken voor meerjarig onderzoek en een expertisecentrum post-COVID. Ik verwacht daarover in mei definitief uitstelsel te kunnen geven een zal uw Kamer daarover dan informeren.
Herinnert u zich dat u in antwoord op het amendement ook schreef: «Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de overkoepelende kennisagenda aan de Kamer doen toekomen? Trekt u daaruit een conclusie over middelen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda. Aan het opstellen van de kennisagenda zullen vervolgens onder meer de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) een bijdrage leveren. Ook worden patiëntenorganisaties (zoals PostCovid NL, Long Covid Nederland en Longalliantie Nederland) betrokken om er zeker van te zijn dat de onderzoeken aansluiten bij de behoefte vanuit het veld. Het is de verwachting dat de kennisagenda in de tweede helft van 2023 gereed is.
Maar ook op dit moment gebeurd er al veel op het gebied van post-COVID. Er lopen nationaal verschillende onderzoeken, inmiddels voor een bedrag van ruim 14 miljoen euro:
10 miljoen euro voor onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID via ZonMw (20 onderzoeken);
Circa € 1 miljoen voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023;
€ 0,5 miljoen voor onderzoek bij C-support;
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep voor innovatieve onderzoeken naar diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment (nog) geen tests beschikbaar om post-COVID te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Heeft u ondertussen al enig zicht in de omvang van de longcovidproblematiek in Nederland? Zo ja, kunt u dan delen hoe groot de omvang van de groep patienten is? Zo nee, op welke wijze wilt u dat zicht dat verkrijgen?
Recent onderzoek4 rapporteerde dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen. Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 22.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Klopt het dat longcovidprojecten financiering hebben voor maximaal vijftien maanden, zoals de NOS meldt?
Binnen het COVID-19 programma faciliteert ZonMw op dit moment twintig projecten met betrekking tot Long-COVID. Van deze onderzoeken hebben drie projecten een looptijd langer dan 2 jaar. Onderzoeken gefinancierd vanuit het COVID programma zijn in principe gefinancierd onder de bewuste voorwaarde dat ze op relatief korte termijn implementeerbare resultaten voor de praktijk opleveren, om deze reden is de looptijd van de andere studies beperkt tot 15–24 maanden. Meer informatie over de projecten is te vinden op de Long-COVID themapagina6 van ZonMw.
Ik begrijp het belang van onderzoekers om voor de langere termijn zekerheid te hebben, maar ik vind het belangrijk om in te zetten op datgene wat echt nodig is en om dubbelwerk zoveel mogelijk te voorkomen.
Heeft u zelf al een oordeel over het feit dat de Kamer nu al maanden vraagt om structurele financiering, goed biomedisch onderzoek en dat u de noodzaak structureel niet heeft onderkend?
Ik herken mij niet in de stellingname van de vraag. Ik zet mij langs verschillende sporen zoveel mogelijk in ten behoeve van post-COVID. Naast het (lopende) nationale onderzoek (zie het antwoord op vraag 7) vind ik ook het internationale perspectief van belang. Om de ontbrekende kennis aan te vullen zet ik daarom ook in op meer Europese samenwerking rondom het uitwisselen en verbinden van kennis en onderzoeken. Niet al het onderzoek hoeft immers binnen de grenzen van ons land gedaan te worden. Lidstaten zouden veelbelovende onderzoeksuitkomsten sneller met elkaar moeten kunnen delen en terecht laten komen bij zorgprofessionals, onderzoekers en burgers. Ik heb dit besproken bij de Europese Gezondheidsraad van 9 december en dit zal ik volgende week, bij de eerstvolgende Gezondheidsraad opnieuw doen.
Aan ZonMw heb ik, naast de opdracht voor de kennisagenda, een overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID gevraagd. Dit overzicht vormt mede input voor de Europese samenwerking.
Bent u bereid op korte termijn structureel geld vrij te maken voor financiering van langdurig onderzoek naar long covid?
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft ZonMw het COVID-19 onderzoeksprogramma opgezet. Daarbinnen zijn op dit moment twintig onderzoeken gefinancierd met betrekking tot post-COVID. De onderzoeksdoelen binnen deze studies zijn divers: beter subtyperen van patiëntencategorieën, het onderzoeken van één specifiek orgaan en de effectiviteit van interventies. Dertien van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard of bevatten een biomedische component. De biomedische aspecten uit de studies zijn verschillend, denk bijvoorbeeld aan bloedonderzoeken, longfunctietesten, neuromusculaire fitnesstesten. Deze aspecten kunnen bijdragen aan een beter begrip van post-COVID. Daarnaast geven deze aspecten mogelijk nieuwe inzichten en/of aangrijpingspunten die onder andere kunnen worden ingezet voor mechanistisch biomedisch onderzoek, gericht op het ontrafelen van de onderliggende mechanismen die een rol spelen bij post-COVID.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Naast dit nationale onderzoek vindt ook internationaal zeer veel onderzoek plaats naar alle aspecten van post-COVID.
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep7 voor het stimuleren van de (door)ontwikkeling van innovatieve sleuteltechnologieën voor de diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment nog geen tests beschikbaar om post-covid te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Kunt u deze vragen een voor een en voor a.s. 7 maart beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij de voorbereiding van de Europese Raad?
Ik heb mijn best gedaan om zo spoedig mogelijk de vragen te beantwoorden.
De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof over de onmiddellijke opening van de Lachin corridor door Azerbeidzjan |
|
Jasper van Dijk , Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Caroline van der Plas (BBB), Ruben Brekelmans (VVD), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag van 22 februari 2023 op het verzoek om voorlopige maatregelen van de Republiek Armenië in de zaak over de toepassing van de internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (Armenië tegen Azerbeidzjan) over de blokkade van de Lachin corridor, op grond waarvan Azerbeidzjan alle maatregelen die haar ter beschikking staan moet nemen, om te zorgen voor onbelemmerd verkeer van personen, voertuigen en vracht langs de Lachin Corridor in beide richtingen?1
Ja.
Wat is Nederland voornemens om te doen zodat de Azerbeidzjaanse autoriteiten deze uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk naleven?
Uitspraken van het Internationaal Gerechtshof zijn bindend. Partijen zijn dan ook gehouden de uitspraak na te leven. Nederland roept partijen in geval van geschillen bij het Internationaal Gerechtshof dan ook op deze uitspraken na te leven, zo ook in dit geval.
Heeft u contact opgenomen met de betrokken partijen om de naleving van de uitspraak van het Internationaal Hof te bespreken? Zo ja, hoe heeft u dat gedaan, samen met wie en wat is het resultaat daarvan? Zo niet, waarom niet?
Nederland heeft naar aanleiding van deze uitspraak de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven.
Op 24 februari 2023 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken publiekelijk deze oproep gedaan aan de Azerbeidzjaanse autoriteiten.2 De EU heeft dezelfde oproep gedaan.3 Verder heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 28 februari 2023 de naleving van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen besproken met de ambassadeur van Azerbeidzjan en Azerbeidzjan hierbij opnieuw opgeroepen de uitspraak na te leven.
Bij herhaling heeft Nederland de zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de Laçın-corridor opgebracht in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, waaronder in een gesprek tussen de Minister-President en de Azerbeidzjaanse president Aliyev en marge van het WEF. Ik zelf heb deze zorgen overgebracht in meerdere gesprekken met mijn Azerbeidzjaanse counterpart. Verder heeft Nederland deze zorgen geuit in diverse multilaterale fora, zoals tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en in het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Nederland heeft voorts samen met de andere EU-lidstaten door middel van EU-verklaringen dit standpunt overgebracht in bijvoorbeeld de Permanente Raad van de Organisatie voor Veiligheid en Stabiliteit in Europa (OVSE).
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de ambassadeur van Azerbeidzjan in Nederland trots tweet: «74 day of eco-action. Inspired by the decision of @CIJ_ICJ Azeri activists and NGOs continue their peaceful action. Azerbeidzjan continues to take all measures at AT ITS DISPOSAL to ensure unimpeded movement of persons, vehicles and cargo along the #Lachin road in both directions»2
Ja.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan niet voldoet aan de uitspraak van het Hof, aangezien de weg nu al 74 dagen geblokkeerd is en er geen enkele wijziging is in de opstelling van Azerbeidzjan sinds het vonnis?
De beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft, wordt niet gedeeld door het kabinet. De uitspraak dient in zijn geheel te worden nageleefd, hetgeen betekent dat Azerbeidzjan vrij verkeer van personen, voertuigen en vracht door de Laçın-corridor in beide richtingen dient te verzekeren.
Bent u voornemens om de ambassadeur van Azerbeidzjan hierop aan te spreken?
Ja. Als boven reeds vermeld is op 28 februari jl. de Azerbeidzjaanse ambassadeur uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een gesprek over het naleven van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Tijdens het gesprek heeft Nederland Azerbeidzjan opgeroepen om zich aan de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof te houden. Tijdens dit gesprek is ook specifiek aan de orde gesteld dat Nederland de beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft niet deelt en dat de uitspraak in zijn geheel dient te worden nageleefd.
Welke stappen gaat Nederland ondernemen in het kader van de Europese Unie (EU), de Raad van Europa en de Verenigde Naties (VN) zodat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk wordt nageleefd?
Nederland heeft de Azerbeidzjaanse autoriteiten zoals boven vermeld bij meerdere gelegenheden en in meerdere gremia zowel bilateraal als in EU-verband opgeroepen om de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen na te leven. Nederland blijft zijn zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de corridor herhalen in bilateraal en multilateraal verband.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan als lid van organisaties als de VN en de Raad van Europa verplicht is te stoppen met de voortdurende schendingen van mensenrechten en internationaal recht en de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk in zijn geheel dient na te leven?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de beantwoording binnen een termijn van twee weken naar uw Kamer te sturen.
Geweldincidenten op HTL Hoogeveen |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de handhaving- en toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen alleen bedoeld is voor zwaar overlastgevende asielzoekers?
Ja, dat klopt.
Als een asielzoeker overlast veroorzaakt, kan het COA verschillende maatregelen treffen, zoals neergelegd in het maatregelenbeleid. Hieronder valt onder andere het reglement onthouding verstrekkingen (rov). Het COA gebruikt deze maatregelen om bewoners zich bewust te maken van de negatieve impact van het incident, dan wel het getoonde gedrag. Een andere, zwaardere maatregel is plaatsing op de Handhaving en Toezichtlocatie te Hoogeveen (htl), met een capaciteit van 50 bedden. Dit vindt plaats na het opleggen van een zogenaamd artikel 56 Vreemdelingenwet 2000 maatregel door de IND, DT&V of AVIM. Dit is een uitzonderlijke vrijheidsbeperkende maatregel voor asielzoekers die op een opvanglocatie ernstige overlast veroorzaken, waarvan de impact op de bewoners en medewerkers dusdanig groot en heftig is, dat plaatsing in een separate opvang noodzakelijk is. In zeer uitzonderlijke situaties kan de impact van een incident als dusdanig ernstig worden aangemerkt dat, indien inbewaringstelling niet in de rede ligt of mogelijk is, direct voor de htl-maatregel wordt gekozen. De htl is primair gericht op streng toezicht op én begrenzing van negatief gedrag van asielzoekers. Hiermee wordt beoogd: (a) stringent op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers, (b) de veiligheid op reguliere opvanglocaties te vergroten, (c) de overlast rond de reguliere opvanglocaties te beperken, (d) de veiligheid op de htl te vergroten en (e) overlast en criminaliteit in de omgeving van de htl te voorkomen.
Gedragsbeïnvloeding gericht op gedragsverandering is niet het hoofddoel van de plaatsing in de htl. Hier is in de begeleiding door het COA echter wel aandacht voor. Het COA maakt gebruik van diverse methoden die ook door de reclassering en DJI worden gebruikt. Er is aandacht voor bewustwording van zowel de eigen problematiek als de gevolgen daarvan en het aanbieden en aanleren van handelingsperspectieven of gedragsalternatieven. Eveneens is aandacht voor de mogelijke oorzaken van het overlastgevend gedrag. Hiervoor is intensief contact met verslavingszorg- en GGZ-instellingen.
Welke misdragingen of overlast hebben zij zoal veroorzaakt? Met andere woorden, wanneer komt iemand in aanmerking voor een overdracht aan HTL Hoogeveen? Welke criteria worden daarvoor gehanteerd?
Zoals hierboven aangegeven is de htl bedoeld voor asielzoekers die zeer ernstige overlast binnen en buiten de opvanglocatie veroorzaken met grote impact op bewoners en/of medewerkers. De htl-maatregel kan in twee gevallen worden opgelegd: na één incident met een zeer grote impact of indien sprake is van eerdere incidenten met een grote of zeer grote impact. Hierbij gaat het onder meer om agressie en fysiek geweld tegen COA-personeel (of derden werkzaam op een COA-locatie) of tegen medebewoners. Daarnaast kan bijvoorbeeld sprake zijn van verbale doodsbedreigingen of forse vernielingen aan COA-eigendommen.
Wie controleert en/of besluit of de misdragingen voldoende zijn om overdracht naar HTL Hoogeveen te rechtvaardigen? Waarom komt hier geen rechter aan te pas?
Plaatsing op de htl is een bestuursrechtelijke maatregel en kan plaatsvinden op initiatief van de COA- locatiemanager na afstemming en weging van het dossier. Het vereist een grondige dossieropbouw op basis waarvan een zorgvuldige afweging wordt gemaakt door daartoe bevoegde medewerkers en ketenpartners. Hiervoor zijn diverse waarborgen ingebouwd. Bij het maken van deze afweging wordt gekeken naar de impact van het incident. Ook wordt bekeken of andere vormen van opvang beter passend zouden zijn, zoals intensief begeleidende opvang of opname in een psychiatrische instelling. Ook gaat strafrecht uiteraard voor. Zoals benoemd wordt de afweging in gezamenlijkheid gemaakt. Het voornemen tot plaatsing wordt eerst voorgelegd aan de IND of DT&V (afhankelijk van de procedure), waarna op basis van het individuele geval wordt beoordeeld of voldoende grond aanwezig is voor het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel ex artikel 56 Vw. Hiertegen staan rechtsmiddelen open. Dat houdt in dat de vreemdeling beroep kan instellen tegen deze beslissing, en de rechter toetst of de oplegging van deze maatregel proportioneel is. Hier komt dus wel een rechter aan te pas.
Verder beoordeelt het GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) of sprake is van contra-indicaties voor plaatsing vanuit medisch oogpunt, zowel lichamelijk als geestelijk. Acute psychiatrie of anders zijnde zeer complexe zorg zijn een contra- indicatie voor plaatsing in de htl. Tot slot wordt beoordeeld of op basis van de stand van de procedure/vertrektraject om redenen van opportuniteit aanleiding is om van de plaatsing af te zien.
Deze werkwijze is reeds diverse keren door de rechter beoordeeld en daaruit is gebleken dat de rechtszekerheid voldoende is geborgd.
Welke grondslag is er om asielzoekers – zonder tussenkomst van een rechter – in de HTL te plaatsen en hun vrijheid te beperken? Welke grondslag is er om alleenstaande vluchtelingenkinderen – zonder tussenkomst van een rechter – in de HTL te plaatsen?
Zoals hierboven aangegeven, staat voor elke vreemdeling aan wie een maatregel ex artikel 56 Vw wordt opgelegd, rechtsmiddelen open. Men kan dus te allen tijde een rechter vragen om te beoordelen of oplegging van deze maatregel gerechtvaardigd is, indien de vreemdeling hiertoe rechtsmiddelen aanwendt.
In beginsel worden amv niet op grond van een artikel 56 Vw maatregel in de htl geplaatst. In een geval van een amv van 16 jaar of ouder kan dat wel. COA en Nidos hebben afgesproken dat de voogd toestemming gevraagd wordt alvorens plaatsing in de htl mogelijk is. Nidos wordt derhalve eerst verzocht of zij instemmen met een plaatsing op de htl. Zonder toestemming van Nidos kan een amv niet worden geplaatst op de htl.
Klopt het dat er inderdaad (geoorloofd of ongeoorloofd) geweld is gepleegd door personeelsleden?
Het klopt dat dwang is toegepast door medewerkers van COA en DJI op de htl en dat er soms met harde hand is opgetreden. Hierbij wordt opgemerkt dat ten aanzien van het beoordelen of er onrechtmatig en/of disproportioneel dwang is toegepast bij een incident, van belang is dat hierbij alle omstandigheden in acht worden genomen. De woonbegeleiders (van COA en DJI) van de htl kunnen een vreemdeling met lichte aanraking een kamer uit begeleiden. Dit gebeurt enkel in uitzonderlijke gevallen, zoals wanneer een situatie dreigt te escaleren. Een woonbegeleider mag ook zichzelf fysiek verdedigen wanneer een asielzoeker dermate agressief gedrag vertoont jegens hem. Hierbij wordt benadrukt dat dit proportioneel dient te zijn. De boa´s van DV&O kunnen op een gepaste wijze dwangbevoegdheden aanwenden indien zij bij de uitoefening van hun toezichtstaken worden geconfronteerd met een (concrete dreiging van een) strafbaar feit. De doelgroep in kwestie bestaat uit asielzoekers waarbij lichtere maatregelen niet voldoende zijn gebleken en begrenzing van het negatieve gedrag benodigd is om de veiligheid van eenieder te kunnen garanderen. Toepassing van disproportionele dwang is nooit gerechtvaardigd. Indien dwang wordt toegepast, heeft dit tot doel de situatie te de-escaleren en de veiligheid te waarborgen.
Met betrekking tot het toepassen van dwang door boa´s van DV&O is van belang om op te merken dat alle inzet hiervan wordt gecontroleerd en ter beoordeling aan de direct toezichthouders wordt voorgelegd. Er is bijvoorbeeld een incident bekend waarbij een DV&O medewerker onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van een vrijheidsbeperkend middel, namelijk handboeien. Hiervan is direct melding gemaakt en zijn de betreffende medewerker en leidinggevende aangesproken op het onrechtmatig gebruik. Indien noodzakelijk kan dit ook arbeidsrechtelijke gevolgen hebben.
Hoe worden asielzoekers beschermd tegen geweld van de medewerkers van de HTL? Is er bijvoorbeeld een werkinstructie beschikbaar voor HTL Hoogeveen, waarin uiteengezet wordt wanneer geweld wel geoorloofd is en waar dit dan gemeld zou moeten worden? Zo ja, kan de u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het COA heeft een beleidsplan Agressie en Geweld dat voor alle medewerkers geldt. Het beleidsplan geldt voorts voor derden die werkzaam zijn op COA-locaties. Naar aanleiding van de bevindingen en aanbevelingen die zijn gedaan door de Inspectie van Justitie en Veiligheid op 13 oktober 2022 is het document geactualiseerd. Dit is in gezamenlijkheid met betrokken ketenpartners gedaan. De bevindingen van de Inspectie in haar brief van 5 april jl. worden momenteel verwerkt in het handelingskader. Hierin zal duidelijk uiteengezet worden wat wordt verstaan onder «dwang». Het COA zal het geactualiseerde beleid vervolgens op zo kort mogelijke termijn aan haar personeel ter beschikking stellen.
Daarnaast is van belang dat het COA een klachtencommissie aan het inrichten is, alwaar de vreemdelingen melding kunnen maken indien sprake is van ongeoorloofde dwang. Het COA heeft voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit zal worden genomen. Hiermee wordt opvolging gegeven aan de aanbeveling die is gedaan door de Inspectie in dit verband.
Kunt u bevestigen dat er verschillende geweldsincidenten zijn geweest, dan wel geoorloofd, dan wel ongeoorloofd, die vervolgens niet gemeld zijn, dan wel aan het Nidos, dan wel aan de inspectie?
Zoals ik reeds bij de beantwoording van de mondelinge vraag hierover heb aangegeven, klopt het dat er incidenten waarbij een amv betrokken was, abusievelijk niet zijn gemeld bij Nidos en/of de Inspectie. Indien zich een situatie voordoet waar een amv bij betrokken is en waarin fysiek moet worden ingegrepen om te de-escaleren, dan moet dit door het COA worden gemeld bij Nidos. Nidos zal vervolgens zorgdragen voor het melden van de betreffende incidenten bij de Inspectie.
In 2022 zijn de afspraken herbevestigd waardoor sindsdien alle incidenten met amv worden gemeld aan Nidos.
Wat zijn de onderliggende redenen dat deze incidenten niet gemeld zijn?
Het was COA op dat moment niet duidelijk dat de betreffende incidenten onder het meldingsprotocol met Nidos en IGJ vielen. De afspraken zijn herbevestigd en eventuele incidenten worden gemeld.
Geven aanwezige artsen altijd meldingen door van gewonde asielzoekers, en zo ja, aan welke toezichthouder melden de artsen dan die klachten?
In verband met de privacywetgeving heeft het COA hier geen zicht op. De arts in kwestie bepaalt of het noodzakelijk is om een melding te maken.
Is het inderdaad zo dat Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) -medewerkers spuugzakken en handboeien mogen gebruiken in specifieke gevallen? Hoe verhoudt zich dit tot het hebben van een specifieke opleiding voor het toepassen van deze methoden in bijvoorbeeld detentiecentra?
Voor woonbegeleiders COA en DJI-medewerkers geldt dat zij geen bevoegdheden hebben om dwangmiddelen zoals handboeien of spuugmaskers in te zetten. De boa’s van DV&O zijn speciaal getraind en in het bezit van specifieke bevoegdheden om dwangmiddelen zoals handboeien en spuugmakers indien noodzakelijk in te zetten. Daar hebben zij de benodigde opleidingen en trainingen voor gevolgd. Dit zijn dezelfde opleidingen en trainingen die door andere boa’s zijn gevolgd. Voor de boa’s van DV&O geldt dat zij op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenvoorschrift 2000 (hierna VV) zijn belast met het vreemdelingentoezicht, waaronder de handhaving van de maatregelen van toezicht, zoals bedoeld in artikelen 54, 55 en 56 Vreemdelingenwet 2000 (hierna Vw). Bij de uitoefening van deze taak kunnen de boa’s gebruik maken van specifieke bevoegdheden.1 Wanneer een bewoner van de htl overlastgevend gedrag vertoont, kunnen de boa’s overgaan tot staande- en ophouding.
De DV&O boa’s kunnen in de uitoefening van hun toezichtstaak krachtens de Vreemdelingenwet dwangbevoegdheden2 toepassen indien de vreemdeling onvoldoende medewerking verleent en dwang noodzakelijk is. De handhaving van de huisregels en interne orde op de htl – en reguliere opvanglocaties – betreft géén handhaving van de openbare orde. Dit valt dan ook niet onder uitvoering van de politietaak. De DV&O boa’s kunnen hun politiële bevoegdheden dan ook niet toepassen voor zover zij op de htl de woonbegeleiders van COA en DJI ondersteunen in de handhaving van de huisregels en interne orde.
De DV&O boa’s zijn echter in de htl niet alleen aanwezig ter ondersteuning van de woonbegeleiders van COA en DJI. Zij zijn daar ook aanwezig als ambtenaren belast met vreemdelingentoezicht. Bij de uitoefening van deze taak mogen zij dwangmiddelen inzetten. Zij mogen dit ook wanneer zij bij de uitoefening van dit toezicht op de htl worden geconfronteerd met (een concrete dreiging van) strafbare feiten zoals vernieling, belediging, bedreiging, diefstal, mishandeling of het niet opvolgen van een door de boa gegeven bevel. In dit soort situaties hebben de DV&O boa’s op grond van hun boa-status een geweldsbevoegdheid vergelijkbaar met die van politieambtenaren. Het voorkomen van dergelijke strafbare feiten valt eveneens onder de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Kunnen asielzoekers aangifte doen van bijvoorbeeld mishandeling? Zo nee, waarom niet?
Asielzoekers kunnen, net als ieder ander, aangifte doen van een strafbaar feit. Dit kunnen zij bij de politie doen.
Hebben advocaten toegang tot de HTL? Zo nee, waarom niet?
Voor het contact met hun cliënten kunnen advocaten gebruikmaken van de spreekkamers van VWN op het reguliere AZC dat is gevestigd naast de htl. Hier is voor gekozen om de veiligheid van de advocaten te kunnen borgen. Ook houdt VWN een spreekuur op de htl.
Klopt het dat er bovendien geen duidelijk meldpunt en/of duidelijke klachtenprocedure is waar asielzoekers uit HTL Hoogeveen zich kunnen melden, indien zij met geweld in aanraking zijn gekomen? Wat is hiervoor dan wel de procedure?
Voor bewoners van de htl is de reguliere klachtenprocedure van het COA van toepassing, zoals dat ook voor bewoners van reguliere opvanglocaties geldt. Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie JenV van 13 oktober 2022 is het COA aan het onderzoeken of naast de bestaande klachtenregeling een op de htl toegespitste, meer onafhankelijke vorm van een klacht indienen en behandelen kan worden ingericht. Door het COA is voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit wordt genomen.
Hoe wordt opvolging gegeven aan geweldsincidenten in HTL Hoogeveen, zowel bij geoorloofde als ongeoorloofde incidenten?
Wanneer zich een incident voordoet, wordt dit geregistreerd door het personeel in het IBIS-systeem van het COA. Dit gebeurt ongeacht of hierbij sprake is van inzet van bevoegdheden of middelen. Indien het personeel fysiek heeft moeten ingrijpen bij een incident, wordt dit vastgelegd in de registratie en meegenomen in de evaluatie van het incident. De locatiemanager van het COA controleert de registratie aan de hand van eventuele camerabeelden en worden eventuele verdiepende vragen gesteld aan het personeel. Voorts is er nazorg voor eventuele slachtoffers (bewoners of personeel) en voor het personeel dat betrokken is geweest bij het incident. De locatiemanager van het COA draagt zorg voor vastlegging van het incident. Ook draagt hij zorg voor een terugkoppeling van zijn bevindingen aan het personeel. Mocht sprake zijn van disproportioneel handelen, dan wordt daar direct op gehandeld door het COA en (al dan niet extern) onderzoek naar gedaan. Als een minderjarige vreemdeling betrokken is bij het incident, dan wordt dit door het COA bij het Nidos gemeld. Het Nidos draagt zorg voor melding van het incident bij de Inspectie.
Indien bevoegdheid door de boa´s van DV&O is ingezet, dan wordt dit gemeld bij de direct toezichthouder.
Worden geweldincidenten in HTL Hoogeveen ook onderling besproken, waarbij er verslaglegging plaatsvindt van de debriefing? Zo ja, wordt deze verslaglegging overlegd aan het Nidos, zodat zij daarmee de Inspectie kunnen inschakelen?
Incidenten waar een minderjarige vreemdeling bij betrokken is geweest, worden gemeld bij Nidos. Daarnaast heeft de voogd van Nidos ook regelmatig contact met de minderjarige vreemdeling. De melding wordt gedaan op basis van de evaluatie en registratie van het incident. Het Nidos draagt zorg voor melding van het incident bij de Inspectie. Als de Inspectie oordeelt dat nadere bespreking noodzakelijk is, dan volgt er een evaluatie van het incident met onder meer de voogd/jeugdbeschermer, gedragswetenschapper van de htl, betrokken personeel van de htl, de mentor van de jeugdige en het management van de htl.
Wat is de reden dat alleen het Nidos en niet meteen de Inspectie van Justitie en Veiligheid op de hoogte wordt gesteld van geweldsincidenten bij minderjarigen?
Het COA maakt van alle incidenten waar een amv betrokken bij is geweest melding bij Nidos. Het Nidos meldt op basis van haar wettelijke taak vervolgens het incident bij de toezichthoudende instantie, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Hoe worden kinderen en minderjarigen beschermd tegen geweld van de medewerkers van de HTL?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1, waarin ik aangeef dat de htl primair gericht is op streng toezicht op én begrenzing van negatief gedrag van asielzoekers. Hiermee wordt beoogd: (a) stringent op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers, (b) de veiligheid op reguliere opvanglocaties te vergroten, (c) de overlast rond de reguliere opvanglocaties te beperken, (d) de veiligheid op de htl te vergroten en (e) overlast en criminaliteit in de omgeving van de htl te voorkomen. Gedragsbeïnvloeding gericht op gedragsverandering is niet het hoofddoel van de plaatsing in de htl. Hier is in de begeleiding door het COA echter wel aandacht voor.
De woonbegeleiders van de htl zijn in beginsel niet bevoegd om dwang toe te passen. Zij kunnen indien dat noodzakelijk is – net zoals personeel in een zorginstelling – iemand met een lichte aanraking de ruimte uit te begeleiden in het kader van de-escalatie. De woonbegeleiders zijn niet bevoegd om hier kracht van meer dan geringe betekenis bij te gebruiken. De DV&O boa’s die worden ingezet op de htl zijn wel bevoegd om deze middelen toe te passen bij de uitoefening van hun toezichtstaak. Dwang wordt enkel gebruikt in uitzonderlijke situaties. Zoals wanneer een asielzoeker dermate agressief gedrag vertoont jegens een medewerker of andere bewoners dat geen andere uitweg mogelijk is. Het kan voorkomen dat corrigerend gehandeld wordt door een boa om te voorkomen dat een situatie escaleert. Bovendien is er cameratoezicht en worden alle incidenten waar een minderjarige vreemdeling bij betrokken is, via Nidos gemeld bij de Inspectie. De Inspectie beoordeelt vervolgens of nader onderzoek nodig is voor een specifiek incident.
Hoe ziet u de rol van de Inspectie?
De Inspectie vervult een belangrijke toezichthoudende rol. Zij zijn onafhankelijk en objectief en vervullen een essentiële rol bij het maken en uitvoeren van beleid. Naast het verrichten van thematische onderzoeken, hebben zij ook een reguliere toezichtstaak. De Inspectie levert veelal bruikbare inzichten en aanbevelingen op. De aanbevelingen die worden gedaan door de Inspectie waardeer ik en neem ik over waar mogelijk. Daarnaast wordt nauw gemonitord hoe het staat met de opvolging die wordt gegeven aan deze aanbevelingen.
Bent u bereid om opnieuw naar de aanbevelingen van de Inspectie te kijken, en daadwerkelijk de adviezen op te volgen? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie op de brief van de Inspectie van 5 april jl. is aangegeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de aanbevelingen uit het rapport van de Inspectie van 13 oktober 2022. Het beleidsstuk Agressie en Geweld van het COA wordt geactualiseerd. Dit zal vervolgens op een zo kort mogelijke termijn aan het personeel van het COA ter beschikking worden gesteld.
Het COA ontwikkelt voorts een leerlijn specifiek voor htl-medewerkers waarbij verschillende aanvullende trainingen zoals psychopathologie verplicht worden gesteld. In de tussentijd is en blijft het reguliere aanbod aan trainingen beschikbaar, zoals omgaan met emotie en agressie, middelengebruik en fysieke weerbaarheid ten behoeve van de-escalatie van situaties. De professionele ontwikkeling van medewerkers en de benodigde aanvullende training is onderdeel van de gesprekscyclus tussen leidinggevende en medewerker. Ook neemt het personeel deel aan vakdagen van het GZA.
Ten aanzien van het inrichten van een onafhankelijke klachtencommissie is door het COA voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit wordt genomen. Het uitschrijven van het dagprogramma in een basisdocument is in een afrondende fase. Hierin wordt ook ingegaan op wat goed gedrag is en waar een vreemdeling aan moet voldoen om uit de htl te kunnen doorstromen naar een regulier azc. Dit ook met het oog op recente jurisprudentie.
Inmiddels wordt met de aangepaste bezoekregeling en huisregels gewerkt.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft eveneens een bezoek aan de htl gebracht. In haar rapport heeft zij aangegeven dat de kwaliteit van en toegankelijkheid naar zorg over het algemeen goed is. De aanbevelingen ter verbetering zijn overgenomen en uitgevoerd.
Kunt u bevestigen dat het HTL praktisch fungeert als een detentiecentrum, omdat asielzoekers die het terrein wensen te verlaten hun status als asielzoeker moeten opgeven en daarom niet langer in aanmerking kunnen komen voor asiel?
Nee. Wanneer een asielzoeker besluit om de htl te verlaten, heeft dit geen gevolgen voor zijn asielprocedure. Ook komt het recht op opvang niet te vervallen, zoals ook is bepaald in de Opvangrichtlijn. Wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, dan wordt eerst onderzocht of hij werkelijk uit beeld is. Aan de vreemdeling is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op grond van artikel 56 Vw. Het kan voorkomen dat de vreemdeling het gebied moet verlaten om bijvoorbeeld een bezoek te brengen aan het ziekenhuis of zijn advocaat. Indien dit het geval is, dan wordt er toestemming gegeven om tijdelijk het gebied te verlaten. Mocht de vreemdeling niet meer terugkeren of besluiten om niet langer te willen verblijven in de htl en daarmee afzien van zijn recht op opvang, kan het nog voorkomen dat hij elders verblijft. Pas wanneer duidelijk is dat hij zich niet houdt aan de meldplicht van de AVIM, zal dit door de AVIM worden gemeld bij de IND. De IND kan vervolgens besluiten om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit is op basis van wet- en regelgeving die voor alle asielaanvragen van asielzoekers geldt. Door met onbekende bestemming te vertrekken voldoet de vreemdeling niet aan zijn beschikbaarheidsplicht.
Hoe verhoudt de mogelijkheid die wordt geboden om de HTL te verlaten in ruil voor het opgeven van opvang zich tot de verplichtingen die voortvloeien uit de Opvangrichtlijn van de Europese Unie en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Het Europese Hof van Justitie heeft onder andere in het Haqbin-arrest bepaald dat overlastgevende asielzoekers niet uit de opvang mogen worden gezet, ook niet voor korte duur. Het Hof heeft geoordeeld dat de eerbiediging van de menselijke waardigheid vereist dat een asielzoeker niet in een toestand van zeer verregaande materiële behoeftigheid terechtkomt, waardoor hij niet in staat zou zijn om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften zoals wonen, eten, zich kleden en wassen. Verder heeft het Hof overwogen dat deze waardige levensstandaard door de lidstaat zelf dient te worden gewaarborgd op georganiseerde wijze en onder de eigen verantwoordelijkheid. Het overhandigen van bijvoorbeeld een lijst met daklozencentra waar de asielzoeker zich kan melden, is onvoldoende. Daarmee is immers niet gewaarborgd dat de asielzoeker daar daadwerkelijk opgevangen zal worden en evenmin is dit onder eigen verantwoordelijkheid en op georganiseerde wijze. Gelet op deze uitspraak is een sanctie waarbij – al is het maar tijdelijk – de materiële opvangvoorzieningen met betrekking tot huisvesting, voedsel of kleding geheel worden ingetrokken, volgens het Hof in strijd met artikel 20, lid 5 van de Opvangrichtlijn.
Gelet op de Opvangrichtlijn is het COA wel toegestaan om bij ongeoorloofd gedrag maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een vreemdeling in een andere opvanglocatie wordt ondergebracht, in casu de htl. De vreemdeling heeft de vrijheid om hier geen gehoor aan te geven. Hij wordt niet gedwongen tot plaatsing in de htl. Dat de htl de enige plek is waar hij zijn recht op opvang kan effectueren, maakt dat niet anders. Deze consequentie is gerechtvaardigd bij incidenten waarvoor plaatsing op de htl aangewezen is. De vreemdeling heeft zichzelf in die positie gebracht. Daarbij kan hij later bij bezwaren de htl altijd alsnog verlaten. De Opvangrichtlijn verplicht de lidstaten er niet toe opvang te continueren nadat de asielzoeker besluit om de htl vrijwillig, zonder daartoe gedwongen te worden, te verlaten. Daarmee doet de asielzoeker vrijwillig afstand van zijn recht op opvang.
Hoe kan van asielzoekers, die vaak lang moeten wachten op hun procedure en die niets of niemand hebben in Nederland, verwacht worden dat zij vrijwillig hun opvang opzeggen?
De htl-maatregel heeft het doel om op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag. Daarnaast beoogt de maatregel de veiligheid en het welzijn van bewoners en personeel van de reguliere opvanglocaties te bevorderen. De vreemdeling wordt niet gedwongen tot plaatsing op de htl. Daarbij is de duur van de htl-maatregel afhankelijk van de mate waarin de vreemdeling laat zien dat hij zich naar behoren kan gedragen. Zoals hiervoor is opgemerkt, heeft de vreemdeling zichzelf in deze positie gebracht. De beslissing om de htl vroegtijdig te verlaten is te allen tijde vrijwillig, en gebaseerd op eigen afwegingen. De vreemdeling wordt hiertoe niet gedwongen.
Is deze maatregel proportioneel, in verhouding tot de veroorzaakte overlast, beschreven in vraag 2?
Indien asielzoekers zeer ernstige overlast veroorzaken met grote impact op bewoners en/of medewerkers, wordt beoordeeld of tot plaatsing op de htl kan worden overgegaan. Het plaatsingsbesluit van het COA is gebaseerd op een beoordeling van de individuele merites van de zaak. Die bevat tevens een proportionaliteitstoets. In het besluit wordt toegelicht dat en waarom de htl-maatregel proportioneel is en conform het maatregelenbeleid van het COA is opgelegd.
De werkwijze is reeds diverse keren door de rechtspraak beoordeeld en daaruit is tot op heden gebleken dat de proportionaliteit en rechtszekerheid voldoende geborgd zijn.
Klopt het dat kinderen te allen tijde recht hebben op opvang en dat zij geen afstand kunnen doen van dat recht? Hoe verhoudt dat recht zich tot de maatregel om «vrijwillig» opvang op te zeggen in ruil voor het verlaten van de HTL?
Zie de beantwoording van vraag 21.
Hoe verhoudt het plaatsen van kinderen in de HTL zich tot de verplichtingen uit het Verenigde Naties (VN)- Kinderrechtenverdrag, in het bijzonder met het oog op artikel 3 over «belang van het kind»; artikel 6 over «recht op ontwikkeling»; artikel 19 over «recht op bescherming tegen geweld en mishandeling»; en artikel 20 over «bijzondere bescherming en bijstand voor kinderen die niet bij hun gezin verblijven»?
Zoals eerder aangegeven, worden minderjarige vreemdelingen niet zomaar in de htl geplaatst. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf 16 jaar kunnen enkel in uitzonderlijke situaties worden geplaatst in de htl. Hier wordt terughoudend mee omgegaan. COA en Nidos hebben afgesproken dat de voogd toestemming gevraagd wordt alvorens plaatsing in de htl mogelijk is. Nidos behartigt de belangen van het kind vanuit haar wettelijke taak. Nidos zal beoordelen of het noodzakelijk is om in te stemmen met de plaatsing ter bescherming van de jongere zelf, de overige jongeren op de locatie en het personeel. In 2022 is aan 5 amv in totaal een htl-maatregel opgelegd. Incidenteel heeft er een crisisplaatsing van maximaal twee dagen plaatsgevonden. Mocht zich een incident voordoen waar een amv bij betrokken is, dan wordt hier melding van gemaakt bij Nidos en de IGJ. Zoals bij elk incident het geval is, worden de omstandigheden van het incident vastgelegd. Dwang wordt enkel in uitzonderlijke gevallen toegepast en inzet hiervan wordt gemeld bij de direct toezichthouder.
Wat is de visie van voogdijinstelling Nidos over de HTL? Waarom wordt er niet ingezet op de totstandkoming van alternatieven voor de HTL?
Nidos is geen voorstander van plaatsing van minderjarige vreemdelingen in de htl. Bij gebrek aan passende alternatieven stemt Nidos incidenteel in met plaatsing van een amv in de htl ter bescherming van de desbetreffende amv zelf, de overige amv in de opvang en het personeel.
Bent u bekend met het aanbestedingstraject om een alternatief te bewerkstellingen dat niet succesvol was? Bent u bereid om zich ervoor in te zetten dat er op korte termijn een alternatief komt in lijn met het VN-Kinderrechtenverdrag?
Daar ben ik mee bekend. Zoals ik heb besproken met Nidos wordt ingezet op het vinden van alternatieve mogelijkheden voor de betreffende doelgroep.
Klopt het dat een groot deel van de asielzoekers in de HTL mensen zijn die kampen met zware psychische problematiek?
Wat is de grondslag om mensen met psychische problemen in de HTL te plaatsen?
Zijn de medewerkers opgeleid om met mensen met psychische problemen om te gaan?
Welke waarborgen zijn er voor deze mensen? Welke speciale zorg, begeleiding en faciliteiten zijn er aanwezig voor mensen met mentale problemen op de HTL?
Hoe verhoudt het plaatsen van asielzoekers met psychische problemen in de HTL zich met de verplichtingen die volgen uit de EU Opvangrichtlijn?
De hoogst mogelijke koninklijke onderscheiding voor de heer Zwartendijk |
|
Jasper van Dijk , Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Agnes Mulder (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Kati Piri (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Nilüfer Gündoğan (Volt), Olaf Ephraim (FVD), Sylvana Simons (BIJ1), Tunahan Kuzu (DENK), Caroline van der Plas (BBB), Ruben Brekelmans (VVD), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Ralf Dekker (FVD), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Geert Wilders (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk in het boek «De rechtvaardigen» van Jan Brokken (2018), waarin uiteen wordt gezet hoe hij duizenden Joden redde tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de heer Zwartendijk een reprimande kreeg voor zijn heldhaftige gedrag?1
Het moge duidelijk zijn dat de heer Zwartendijk geen berisping verdiende voor zijn buitengewoon moedig handelen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als dit is gebeurd was dit volstrekt ongepast. De secretaris-generaal van mijn ministerie heeft deze boodschap, inclusief excuses, in 2018 dan ook nadrukkelijk gedeeld in een brief aan de familie van de heer Zwartendijk. Bij de onthulling van het monument voor de heer Zwartendijk in Kaunas in 2018 hebben Zijne Majesteit de Koning en mijn voorganger persoonlijk gesproken met de zoon en dochter van de heer Zwartendijk, waarbij grote bewondering is betuigd voor het optreden van hun vader in 1940.
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken reeds aangaf dat Zwartendijk erkenning en eerbetoon verdient voor zijn dappere gedrag?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de open brief aan de Koning, waarin wordt opgeroepen om Zwartendijk alsnog de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding te verlenen?3
Ja.
Deelt u de mening uit de genoemde open brief dat de belofte van «nooit meer» begint bij het voorkomen van haat en dat het eren van diegenen die destijds in verzet kwamen daar onderdeel van is, omdat dit de rolmodellen zijn om ons aan te spiegelen in tijden van morele dilemma’s?
Ja.
Bent u gezien het feit dat Zwartendijk in Litouwen handelde als vertegenwoordiger van de Nederlandse staat bereid om de heer Zwartendijk voor te dragen voor de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid daarvoor zo nodig het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau aan te passen om ook postume verlening van onderscheidingen mogelijk te maken?4
Ik deel de bewondering voor het heldhaftig optreden van de heer Zwartendijk die in uw vragen, en in de open brief naar de Koning, wordt geuit. Ik ben dan ook van harte bereid om het Kapittel voor de Civiele Orden om advies te vragen of de heer Zwartendijk postuum kan worden voorgedragen voor de Erepenning voor Menslievend Hulpbetoon, in goud. Bij een positief advies zal mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer Zwartendijk formeel voordragen voor deze onderscheiding. De Erepenning in goud geldt als één van de hoogste onderscheidingen van Nederland. Sinds 1822 werd deze onderscheiding slechts 99 keer toegekend, laatstelijk in 1964.
Op 9 juli 1951 besloot de ministerraad om (na het verstrijken van een termijn van een jaar) geen aanvragen voor onderscheidingen voor verzetsdaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog meer in behandeling te nemen. Dit besluit is nog steeds van kracht, en er is sindsdien niet meer van afgeweken. De regering acht de verdiensten van de heer Zwartendijk echter dermate uitzonderlijk, gezien het zeer hoge aantal mensen die mede dankzij hem aan de Holocaust hebben kunnen ontkomen, dat zij bereid is om in zijn geval eenmalig van het besluit uit 1951 af te wijken. De ministerraad heeft tijdens haar vergadering op 21 april jl. hiertoe besloten. Hiermee wordt het Kapittel voor de Civiele Orden bij wijze van hoge uitzondering in staat gesteld om bovengenoemde adviesaanvraag inhoudelijk te behandelen.
Het is tot slot belangrijk om te vermelden dat de heer Zwartendijk in 1956 ook al Koninklijk is onderscheiden als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken. In de ondersteunende brief voor deze onderscheiding van zijn werkgever, Philips, wordt gerefereerd aan zijn functie als consul in Litouwen «in welke functie hij tal van personen van Joodse afkomst in de gelegenheid stelde de Duitse dreiging te ontlopen door uit te wijken naar Curaçao». In de officiële voordracht door Minister Beyen en Minister Luns uit 1956 voor deze onderscheiding wordt niet specifiek gerefereerd aan de visa die hij verleende, maar wel waarderend gesproken over zijn werk in Litouwen: «Tijdens de Russische bezetting heeft betrokkene zowel de Nederlandse als de specifieke Philipsbelangen met voorbeeldig vasthoudendheid beschermd.»De volle toedracht en de omvang van de inzet van de heer Zwartendijk zijn pas later bekend geworden.
Bent u bereid een standbeeld te plaatsen of gedenkplaat op te hangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor Jan Zwartendijk en de overige bij deze reddingsactie betrokken diplomaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid bovenstaande met spoed te verwezenlijken gezien de leeftijd van de kinderen van de heer Zwartendijk?
Ik deel uw mening dat een gedenkteken op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de heer Zwartendijk en de diplomaten die zich met hem hebben ingezet voor Joodse vluchtelingen, passend zou zijn. De voorbereidingen daartoe zijn reeds in gang gezet.
Het bericht ‘Gif in de grond’ |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Gif in de grond»?1
Ja.
Klopt het dat sinds het ingaan van de Kaderrichtlijn Water in het jaar 2000 de waterkwaliteit achteruit is gegaan? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Nee, er is sprake van een gestage verbetering van waterkwaliteit sinds het jaar 2000. Dit blijkt uit onder andere hoofdstuk 3 «Monitoring en toestand» van de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–20272. Voor gewasbescherming wordt verwezen naar de tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst3 en het Compendium voor de Leefomgeving4. Daarnaast ontvangt de Kamer binnenkort een monitoringsrapportage van het Uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Deze rapportage geeft over het behalen van waterkwaliteitsdoelen.
Erkent u dat voor Nederland de Europese milieueisen voor 2027 bijna onmogelijk zijn om te halen met de huidige kwaliteit van ons water?
De uitvoering van de maatregelen vraagt de komende jaren een stevige inzet van alle partijen. Zoals eerder aan de Kamer gemeld (o.a. Kamerstukken 27 625, nr. 567), is de verwachting dat de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) in 2027 niet voor iedere parameter zullen zijn behaald, maar biedt de KRW daarop een uitzonderingsmogelijkheid, mits alle maatregelen die nodig zijn om tot doelbereik te komen, zijn genomen. Maatregelen hebben tijd nodig hebben om hun effect te bereiken, zo is er tijd nodig voor planten en dieren om zich (opnieuw) te kunnen vestigen. In verband met deze zogenoemde na-ijleffecten, mogen de doelen daarom later worden behaald.
Hoeveel bentazon wordt er in Nederland sinds medio jaren «80 gemeten in de bodem en het grondwater?
De meetresultaten worden ontsloten via de grondwateratlas voor bestrijdingsmiddelen. Wageningen UR heeft recent een nieuwe versie gepubliceerd van deze atlas en daarover een rapport gepubliceerd5 (in het Engels met een Nederlandse samenvatting). Verwezen wordt naar dit rapport dat o.a. een nadere analyse van 347 analyseresultaten van bentazon in grondwater geeft.
Het grondwater wordt op een diepte van 10 en 25 meter door de provincies en de waterbedrijven gemonitord op de aanwezigheid van residuen van werkzame stoffen die een toelating hebben als biocide, gewasbeschermingsmiddel en (dier)geneesmiddel en ook op de afbraakproducten van deze stoffen.
Indien de berichtgeving van de Groene Amsterdammer juist is, hoe verklaart u dan dat deze stof in ons grondwater opduikt?
Het bericht in de Groene Amsterdammer dat bentazon in grondwater is aangetroffen is op zich juist. De verklaring hiervoor behoeft een toelichting op de binnen de EU geharmoniseerde toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
Het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb, een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan) is in Nederland de bevoegde instantie voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen op de Nederlandse markt. Het Ctgb laat alleen middelen toe in Nederland als uit een Europees geharmoniseerde risicobeoordeling blijkt dat het voorgestelde gebruik geen onaanvaardbare risico’s heeft voor mens, dier en milieu. Daarbij hanteert het Ctgb voor het beoordelen van mogelijke risico’s voor de mens voor grondwater een norm van 0,1 microgram per liter (EU Drinkwaterrichtlijn 2020/2184) en van 0,01 microgram per liter voor grondwaterbeschermingsgebieden (nationaal vastgelegd in het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden). Voor de beoordeling gebruikt het Ctgb de stofeigenschappen en methodieken die de Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) beschikbaar stelt en de verplichte gegevens die de toelatinghouder aanlevert6. Op basis hiervan is een toelating afgegeven.
Een toelating moet echter wel periodiek herbeoordeeld worden, op basis van de meest recente stofeigenschappen en wetenschappelijke inzichten7. De meest recente herbeoordeling van bentazonhoudende middelen in Nederland heeft in 2021 geleid tot een aanscherping van de gebruiksvoorwaarden vanwege het beschermen van het grondwater. Hierdoor mogen bentazonhoudende middelen niet meer tussen 1 oktober en 1 maart worden toegepast en sinds 1 januari 2023 is de toepassing verboden in grondwaterbeschermingsgebieden.
Naast de periodieke herbeoordeling heeft het Ctgb ook de mogelijkheid om in te grijpen op een bestaande toelating van een gewasbeschermingsmiddel als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat niet meer wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden. Dit kunnen, na implementatie van de nieuwe grondwateratlas en bijbehorende methodiek, ook de meetresultaten van monitoring van het grondwater zijn. Gezien de recente herbeoordeling ziet het Ctgb daar voor bentazon momenteel geen aanleiding toe. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak er zorgwekkende berichten zijn gedeeld met het ministerie over de bedreiging van de waterkwaliteit door de stof bentazon?
Berichten over bentazon zijn in de loop van jaren meerdere keren met het Ministerie van IenW en voorgangers gedeeld. Dit heeft er onder andere toe geleid dat Nederland de uitspoeling van bentazon heeft laten onderzoeken.8 De nieuwe versie van de grondwateratlas (zie voetnoot 5) bevat een voorstel voor een methodiek om de monitoringsresultaten te gebruiken bij de risicobeoordeling. Het Ctgb voert op dit moment een uitvoeringstoets uit. Op basis hiervan beslist de Minister van LNV over het aanreiken van deze methodiek aan het Ctgb, waarna het Ctgb deze implementeert en toepast in de toelating.
Beschikken de waterschappen over voldoende personeelscapaciteit voor opsporing van stoffen, zoals bentazon, die de waterkwaliteit bedreigen?
Het toezicht op naleving van voorschriften die gelden voor het gebruik van stoffen zoals bentazonhoudende gewasbeschermingsmiddelen berust bij meerdere instanties. Beantwoording van de vraag behoeft daarom eerst een nadere toelichting op de taakverdeling en de wijze waarop deze instanties samenwerken.
Waterschappen hebben mede op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden een verantwoordelijkheid voor het toezicht op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen daar waar het de mogelijke verontreiniging van oppervlaktewater betreft. In tegenstelling tot de situatie in grondwater is bentazon geen probleemstof in oppervlaktewater voor zowel de ecologische doelen als drinkwaterbereiding. Het toezicht op de toepassing van bentazonhoudende middelen concentreert zich daarom op de gevolgen voor kwaliteit van grondwater en dan met name in grondwaterbeschermingsgebieden.
Met het oog op verontreiniging van grondwater berust het toezicht op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij de NVWA. Provinciale toezichthouders hebben op grond van de Waterwet ook een bevoegdheid om toezicht te houden op gebruik van gewasbeschermingsmiddelen als dit mogelijk tot verontreiniging van grondwater leidt en kunnen daarbij een beroep doen op de collega’s van de NVWA als het specifieke aspecten van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden betreft waarvoor toezichthouders van provincies niet bevoegd zijn. Daarnaast hebben toezichthouders van de provincies de bevoegdheid om toe te zien op naleving van voorschriften voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die voor grondwaterbeschermingsgebieden in de Provinciale milieuverordening zijn vastgelegd.
In 2021 heeft de NVWA de resultaten gepubliceerd van het toezicht op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden. Hieruit bleek dat de naleving van de toepassingsvoorwaarden van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden in 2020 met 78% naleving sterk verbeterd is ten opzichte van 2017, toen de geconstateerde naleving 41% was. Desondanks wordt door 22% van de telers met percelen in grondwaterbeschermingsgebieden nog steeds gewasbeschermingsmiddelen gebruikt in strijd met de toepassingsvoorwaarden die gelden voor deze gebieden9. Om naleving te verbeteren zijn een aantal acties voorgesteld, waaronder het realiseren van de kaartlaag grondwaterbescherming in «mijn percelen» (van RVO). Dit is op 1 december 2021 doorgevoerd. Hierdoor kan een agrarische ondernemer zien of in gebruik zijnde of in gebruik te nemen percelen in een grondwaterbeschermingsgebied liggen.
De NVWA heeft voor 2023 wederom inspecties gepland op de naleving van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden. Aan de hand hiervan wordt vastgesteld of de huidige capaciteit van betrokken toezichthoudende instanties gezamenlijk voldoet om adequaat toezicht te kunnen uitoefenen op het gebruik van risicovolle stoffen zoals bentazon.
Kunt u aangeven wie deze pesticide gebruiken en wat dit betekent voor de drinkwaterleveringszekerheid door de impact op ons grondwater?
Het geldende wettelijke gebruiksvoorschrift10 van bentazonhoudende gewasbeschermingsmiddelen specificeert in welke gewassen en onder welke voorschriften een professionele gebruiker een middel kan toepassen. Het gebruik van bentazonhoudende middelen is sinds 1 januari 2023 niet meer toegestaan in grondwaterbeschermingsgebieden. Monitoring moet nog aantonen of dit voorschrift effectief is om drinkwaterwinningen te vrijwaren van verontreiniging met de werkzame stof bentazon. In aanvulling hierop wordt gewezen op de actie uit het in december 2022 aan uw Kamer toegezonden advies van de Studiegroep Grondwater (Kamerstukken 27 625, nr. 594): «Ontwikkel een «early warning» meetnet in het bovenste grondwater en zorg voor een snelle terugkoppeling naar toelating en beleid». Het Ministerie van IenW neemt het initiatief voor de ontwikkeling van dit meetnet en de Kamer zal over de voortgang hiervan worden geïnformeerd voorafgaand aan het Commissiedebat Water.
Kunnen drinkwaterbedrijven deze stof uit het water zuiveren? Zo ja, welke maatschappelijke kosten worden hierbij gemaakt?
Met het plaatsen van een actief koolfilter is het volgens informatie van drinkwaterbedrijven mogelijk bentazon uit het water te zuiveren. Vanwege de aanwezigheid van bentazon in het grondwater heeft WMD Drinkwater, het drinkwaterbedrijf in Drenthe, bijvoorbeeld een aanpassing van de waterzuivering in Noordbargeres gerealiseerd. Dit betrof een investering van € 10 miljoen, bij een zuiveringscapaciteit van 5 miljoen kubieke meter drinkwater per jaar. De exploitatiekosten van de zuivering nemen toe, door stijging van het energieverbruik, door regeneratie van de kool en door bedrijfsvoering en onderhoud.
Na verloop van tijd raakt een actief koolfilter verzadigd en moet deze onder hoge temperatuur geregenereerd worden. Dit heeft dan ook tot gevolg dat dit proces leidt tot een verhoging van de CO2-uitstoot bij de productie van drinkwater.
Bent u van mening dat het principe «de vervuiler betaalt» ook opgaat voor wie grondwater vervuilt met pesticiden? Zo nee, waarom niet?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een algemeen principe dat niet zondermeer kan worden toegepast omdat middelen een toelating hebben die binnen geharmoniseerde EU-regelgeving tot stand is gekomen. Bij correct naleven van de voorschriften, die op grond van deze geharmoniseerde beoordeling in het wettelijk gebruiksvoorschrift zijn vastgelegd, is het niet mogelijk om kosten op de vervuiler te verhalen. Zoals aangegeven in antwoord 5, 6 en 11 kunnen monitoringsgegevens er in de toekomst wel toe leiden dat de toelating opnieuw moet worden bezien.
Bent u voor een algemeen verbod op bentazon en, zo nee, waarom niet?
Nederland kan een werkzame stof niet zomaar algemeen verbieden. Verordening (EG) 1107/2009 kent een getrapt systeem. Dit getrapte systeem leidt ertoe dat eerst een werkzame stof moet worden goedgekeurd op Europees niveau, na een Europees geharmoniseerde risicobeoordeling. Vervolgens kan een gewasbeschermingsmiddel met daarin een goedgekeurde werkzame stof in een lidstaat worden toegelaten als het middel aan de toelatingsvereisten voldoet.
Zoals ook aangegeven bij antwoord 5 heeft het Ctgb de mogelijkheid om in te grijpen op een bestaande toelating van een gewasbeschermingsmiddel als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat niet meer wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden. Dit kunnen, na implementatie van de nieuwe grondwateratlas en bijbehorende methodiek, ook de meetresultaten van monitoring van het grondwater zijn. Gezien de recente herbeoordeling ziet het Ctgb daar voor bentazon momenteel geen aanleiding toe.
Daarnaast heeft uw Kamer op 31 januari jl. de antwoorden ontvangen op de Kamervragen van het lid Koekkoek (VOLT) over het bericht «Europese Ministers vertragen en verzwakken bescherming drinkwaterbronnen tegen bestrijdingsmiddelen»11. Hierin is aangegeven op welke wijze het kabinet invulling geeft aan de uitvoering van de motie-De Groot die oproept het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden te stoppen12.
Bent u op de hoogte van dit bericht en het persbericht van de Raad van de EU, d.d. 19/12/2022, waarop de VEWIN haar nieuwsbericht baseert?1
Ja.
Kunt u aangeven of u het verzoek om weer een nieuwe impactanalyse en kwantificering van de effecten van een verbod van gewasbeschermingsmiddelen in nieuwe gebieden ondersteunt? Zo ja, waarom?
Nederland was geen voorstander van het verzoek aan de Europese Commissie om een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren over het voorstel voor een verordening voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor verwijs u ik naar de brief van de Minister van LNV van 21 december 2022 met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1497). Een meerderheid van lidstaten was echter vóór. Dit heeft ertoe geleid dat de Europese Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE-Raad) op 19 december 2022 heeft ingestemd met uitvoering van de aanvullende effectbeoordeling.
Onderschrijft u dat voedselzekerheid de centrale doelstelling van de landbouw is?
De landbouw is inderdaad van groot belang voor voedselzekerheid, echter deze moet met minder schadelijke emissies naar het milieu gepaard gaan. De aanvullende effectbeoordeling van het voorstel is onder meer bedoeld om mogelijke effecten op voedselzekerheid te kwantificeren. Nederland was geen voorstander van het informatieverzoek om deze beoordeling uit te voeren, vanwege de reikwijdte ervan en de te voorziene impact op de duur van de behandeling van het voorstel. Het is juist nu nodig om tempo te maken in het verminderen van het gebruik en de afhankelijkheid van chemische gewasbescher-mingsmiddelen en de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming te intensiveren.
Op dit moment beraadt de Europese Commissie zich nog op de uitvoering van de aanvullende effectbeoordeling; zij is aan zet. Het is (nog) niet duidelijk welke impact uitvoering hiervan zal hebben op de duur van de behandeling van het voorstel.
Aangezien Nederland zich heeft gecommitteerd aan het halen van de doelstellingen in de Kaderrichtlijn Water (KRW) 2022–2027, kunt u toelichten wat het effect is van het gebruik van pesticiden in de buurt van, of in drinkwaterwinningsgebieden?
Ik ben me bewust van de zorgen van Vewin dat het gebruik van pesticiden, waaronder gewasbeschermingsmiddelen, in of rondom drinkwaterwingebieden kan resulteren in normoverschrijdingen in drinkwaterbronnen. Verontreiniging van drinkwaterbronnen krijgt bij de uitvoering van de Beleidsnota Drinkwater aandacht in de gebiedsdossiers. Deze worden, onder coördinatie van de provincies, per grondwaterbeschermingsgebied samen met de drinkwaterbedrijven opgesteld. Knelpunten, restopgaven, maatregelen en beleidsontwikkelingen zijn o.a. beschreven in het, in opdracht van IenW opgestelde RIVM-rapport «Staat drinkwaterbronnen»2 van 2020.
Daarnaast hebben de drinkwaterbedrijven in 2022 hun monitoringsresultaten aangeleverd voor actualisatie van de in 2017 verschenen «Grondwateratlas bestrijdingsmiddelen»3. De geactualiseerde atlas wordt binnenkort gepubliceerd en geeft informatie over de effecten van het gebruik van gewasbeschermings-middelen voor de winning van drinkwater uit grondwater en de resterende KRW-opgave, geen normoverschrijdingen in 2027.
In aansluiting op het advies van de Studiegroep Grondwater «Grondwater: onzichtbaar en onmisbaar», dat de Kamer op 19 december 2022 is aangeboden (Kamerstuk 27 625, nr. 594), neemt IenW het initiatief om in overleg met de beheerders en gebruikers van grondwater de mogelijkheden voor de ontwikkeling van een systeem voor «early warning monitoring» te verkennen. Meten in het bovenste grondwater is van belang om sneller dan nu vast te kunnen stellen of verontreiniging van grondwater plaatsvindt en maatregelen te treffen om verdere verontreiniging van grondwater te voorkomen.
Zorgt deze vertraging op een verbod van gewasbeschermingsmiddelen, zoals de Europese Commissie wenst, ervoor dat Nederland potentieel (een deel van) de KRW-doelen niet tijdig gaat halen, meer nog dan u zelf recentelijk al heeft aangegeven?
Samen met de Minister van LNV heb ik recent een aanpak op hoofdlijnen opgesteld om invulling te geven aan de afspraak uit het coalitieakkoord om de «normen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen af te stemmen op de KRW». Deze aanpak is erop gericht om de KRW-doelen te behalen, waaronder geen KRW-normoverschrijdingen meer in 2027. Deze aanpak houdt in dat op basis van specifieke informatie over de toestand van de Nederlandse oppervlaktewateren, grondwater, drinkwater en kwetsbare gebieden en de inschatting van het verwachte effect van lopende generieke maatregelen, bekeken wordt of aanvullende maatregelen nodig zijn. De aanpak zal worden uitgevoerd met (andere) overheden en betrokkenen (Kamerstuk 27 858, nr. 581).
Ongeacht de verdere Europese behandeling van de beoogde Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen zal Nederland de aanpak doorzetten om de KRW-doelen te halen. Daarnaast wordt op dit moment samen met de Minister van LNV bekeken hoe, mede op basis van de huidige Richtlijn Duurzaam gebruik van pesticiden (Richtlijn 2009/128/EG), uitvoering kan worden gegeven aan de motie De Groot die vraagt om het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden te stoppen (Kamerstuk 27 858, nr. 587). De beoogde Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen moet deze richtlijn op termijn vervangen. De huidige richtlijn biedt lidstaten (nu al) een mogelijkheid om «passende maatregelen» te nemen om de kwaliteit van grondwater te beschermen (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 579).
Om aan deze motie uitvoering te geven, is de eerste stap het verkennen van de mogelijke effecten van het stoppen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor terreinbeheerders, (agrarische) ondernemers en burgers bij het beheersen van ziekten, plagen, invasieve exoten, ongedierte, etc. in grondwaterbeschermings-gebieden. Parallel daaraan wordt onderzocht op welke wijze het stoppen of beperken van het gebruik juridisch vorm zou moeten krijgen in nationale wet- en regelgeving, zoals ook toegelicht in de recente brief van de Minister van LNV (Kamerstuk 27 858, nr. 605).
De Minister van LNV zal uw Kamer in het voorjaar informeren over deze verkenningen.
Gezien het feit dat het Planbureau voor de Leefomgeving aangeeft dat de kwaliteit van het grondwater alleen maar verder achteruit zal gaan als gewasbeschermingsmiddelen (pesticiden) gebruikt blijven worden in de landbouw, hoe kijkt u naar deze ontwikkeling in relatie tot de mogelijke vertraging van de bescherming van onze drinkwaterbronnen tegen bestrijdingsmiddelen?
Zie de antwoorden op vragen 4 en 5.
Aangezien provincies en waterschappen de uitvoerende instanties zijn voor het behalen van de KRW-doelen, hoe beoordeelt u de juridische dan wel financiële risico’s voor Nederland bij het niet voldoen aan de KRW-doelen voor 2027?
In november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de risico’s die er voor Nederland zijn bij het niet voldoen aan KRW-doelen voor 2027 (Kamerstuk 27 625, nr. 555).
Raad vraagt aanvullende effectbeoordeling bij voorstel over duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen – Consilium (Europa.eu)
Ongedocumenteerden mensen in Nederland |
|
Eva Akerboom (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u reflecteren op het artikel «Ook zonder papieren verdien je in dit land een menswaardig bestaan»?1
Het artikel beschrijft de knelpunten die onrechtmatig verblijvende vreemdelingen ervaren in Nederland. De auteurs stellen dat de onrechtmatig verblijvende vreemdelingen niet aan de juiste documenten kunnen komen om terug te keren naar het land van herkomst en geen toegang hebben tot voorzieningen in Nederland.
Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid is de vertrekplicht om Nederland te verlaten die op iedere onrechtmatig verblijvende vreemdeling rust. Het is de ervaring dat, indien een vreemdeling zich wendt tot de consulaire vertegenwoordiging van het land van herkomst, de noodzakelijke reisdocumenten in bijna alle gevallen verstrekt kunnen worden. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), maar bijvoorbeeld ook de International Organization for Migration (IOM), kunnen vreemdelingen bijstaan bij de terugkeerprocedure.
Vreemdelingen zonder recht op verblijf in Nederland of rijksopvang kunnen momenteel via de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (hierna: LVV) werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie.
Hoeveel ongedocumenteerden verblijven er op dit moment in Nederland? Hoeveel van deze mensen vallen buiten alle huidige procedures en kunnen niet terugkeren naar het land van herkomst? Om wat voor soort groepen mensen gaat dit (bijvoorbeeld minderjarigen die normaliter schoolplicht zouden hebben of ouderen)?
Uit de schatting van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2020 blijkt dat het aantal onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen voor de periode 2017–2018 tussen de 23.000 en 58.000 personen lag.2 Het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen is sinds 2002 afgenomen. Er zijn verschillende oorzaken voor deze afname, zoals de intensivering van het vreemdelingentoezicht, maar ook de invoering van de Koppelingswet, waardoor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen van 18 jaar of ouder zijn uitgesloten van diverse voorzieningen waarmee het hen wordt bemoeilijkt om zich te handhaven in Nederland.
Het WODC heeft ook de samenstelling van de groep onrechtmatig verblijvende vreemdelingen onderzocht en concludeert daarbij dat het lijkt dat de groep relatief veroudert. Deze verschuiving wijst er mogelijk op dat de populatie zich nog maar beperkt aanvult en vernieuwt.
Bent u bekend met de volgende initiatieven en wilt u ook een reflectie geven op deze initiatieven:
In aansluiting op de beantwoording van deze vragen wijs ik op de motie die uw Kamer op voordracht van het lid Ceder heeft aangenomen om specifiek te kijken naar het Duitse beleid voor ongedocumenteerden.7 Met de beantwoording van deze vragen kom ik ook tegemoet aan deze motie.
In Duitsland wordt een «Duldung status» toegekend als een persoon Duitsland moet verlaten, maar (tijdelijk) niet kan vertrekken. Indien deze status is toegekend wordt het verblijf gedoogd en heeft een vreemdeling recht op enkele voorzieningen. Recent is bepaald dat vreemdelingen in Duitsland die op 31 oktober 2022, vijf jaar in Duitsland verbleven met een Duldung status een tijdelijk verblijfsrecht van 18 maanden krijgen. Binnen deze periode van 18 maanden krijgen vreemdelingen de kans om te voldoen aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht in Duitsland, door bijvoorbeeld middels (vast) werk voldoende eigen middelen van bestaan te krijgen. Het Ierse «Regularisation Programme» heeft een vergelijkbare opzet. Hierbij wordt eenmalig, voor aanvragen gedaan in het eerste half jaar van 2023, een tijdelijke verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die een langere tijd onrechtmatig in Ierland verblijven.8
Zoals hierboven aangegeven bij de beantwoording op vragen 1 en 2 is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid dat een onrechtmatig verblijvende vreemdeling Nederland dient te verlaten. Door onder andere de invoering van de Koppelingswet en daarmee de inperking van de toegang op sociale voorzieningen is het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in Nederland afgenomen. Derhalve ben ik, in tegenstelling tot de in vraag 3 genoemde initiatieven, terughoudend in het faciliteren van aanvullende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een stadspas en aanvullende voorzieningen, voor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in het algemeen.
Tegelijkertijd kan reeds binnen het huidige beleid opvang geboden worden aan specifieke groepen onrechtmatig verblijvende vreemdelingen. Onrechtmatig verblijvende (alleenstaande) minderjarige vreemdelingen hebben bijvoorbeeld recht op opvang en onderwijs. Indien onrechtmatig verblijvende minderjarige vreemdelingen hier te lande zijn met hun gezin behouden de gezinsleden ook het recht op opvang.
Daarnaast kunnen vreemdelingen zoals bij vraag 1 beschreven via de LVV werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie. Hierbij krijgen ze maatschappelijke en juridische begeleiding en wordt er tijdelijk opvang geboden. In het coalitieakkoord is afgesproken om de LVV uit te breiden naar een landelijk dekkend netwerk.
Voorts zijn er in Nederland enkele verblijfsrechtelijke regelingen voor specifieke groepen (kwetsbare) vreemdelingen. In dit verband kan bijvoorbeeld een verblijfsvergunning worden verleend voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet terug kunnen keren. Daarnaast kan bijvoorbeeld een verblijfsvergunning voor medische behandeling worden verleend. Dit kan als de vreemdeling na één jaar verblijf op grond van uitstel van vertrek op basis van artikel 64 Vw, nog steeds medische behandeling nodig heeft. Het Bureau Medische advisering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft dan geconstateerd dat er een medische noodsituatie zou ontstaan bij vertrek naar het land van herkomst, omdat daar de medisch noodzakelijke zorg niet beschikbaar is.
Welke lessen bent u bereid over te nemen? En indien u niet bereid bent deze lessen over te nemen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe deze initiatieven in Nederland geïmplementeerd zouden kunnen worden teneinde meer mogelijkheden te creëren voor ongedocumenteerden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met betrokken organisaties samen te werken om ervoor te zorgen dat ongedocumenteerden toegang tot stadsvoorzieningen op het gebied van veiligheid, welzijn, onderwijs en openbaar vervoer krijgen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de LVV wordt door lokale partners nauw samengewerkt om waar nodig bepaalde voorzieningen te realiseren voor deze doelgroep. Hiermee wordt bijgedragen aan de aanpak van veiligheids- en welzijnsvraagstukken van de vreemdelingen en binnen de lokale gemeenschap. Het generiek realiseren van verdere voorzieningen op het gebied van onderwijs (voor meerderjarigen) en openbaar vervoer staat haaks op het beleid van de Koppelingswet zoals hierboven beschreven en vind ik niet wenselijk.
Bent u bereid te onderzoeken wat de opties zijn voor oudere ongedocumenteerden, 55+ en langer dan 15 jaar in Nederland, zodat zij een prettige oude dag kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Voor oudere onrechtmatig verblijvende vreemdelingen geldt geen specifiek beleid en ik ben niet voornemens om aanvullende voorzieningen te creëren voor deze groep. Deze groep kan, indien zij voldoen aan de gestelde toelatingscriteria, wel binnen de LVV werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie. Daarnaast heeft deze groep, zoals alle onrechtmatig verblijvende vreemdelingen, recht op medisch noodzakelijke zorg.
Bent u bereid, samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om in samenwerking met onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties en de Kinderombudsman een nationaal onderwijsconvenant te creëren met als doel de groep Dreamers in Nederland perspectief te bieden op een opleiding en een baan in ons land. Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zien zowel de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als ikzelf helaas geen ruimte om de mogelijkheden voor een dergelijk convenant te onderzoeken. Een meerderjarige onrechtmatig verblijvende vreemdeling kan zijn of haar opleiding voortzetten aan de instelling waar hij of zij tijdens zijn rechtmatig verblijf volgens de geldende regels was ingeschreven. Een instelling mag een dergelijke meerderjarige volgens huidige wet- en regelgeving echter niet als nieuwe student inschrijven. Deze studenten hebben geen recht op onderwijs, omdat zij onrechtmatig in Nederland verblijven en de focus op terugkeer ligt.
Het bericht ‘Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Bouchallikh , Renske Leijten , Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Farid Azarkan (DENK), Danai van Weerdenburg (PVV), Henri Bontenbal (CDA), Marieke Koekkoek (D66), Barbara Kathmann (PvdA), Joost Eerdmans (EénNL), Don Ceder (CU) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u een schatting geven hoeveel Nederlanders momenteel gebruik maken van TikTok? Hoeveel van deze gebruikers zijn kinderen?
In januari 2022 waren er ongeveer drie miljoen Nederlandse gebruikers van TikTok.2 De minimumleeftijd voor het gebruik van TikTok, volgens het beleid van TikTok, is 13 jaar. Bij TikTok is nagevraagd hoeveel van de gebruikers in Nederland minderjarig zijn. Hierbij heeft TikTok aangegeven dat zij deze informatie niet openbaar kunnen maken, omdat het voor TikTok bedrijfsgevoelige informatie betreft. Het is moeilijk met zekerheid vast te stellen hoeveel van de Nederlandse gebruikers minderjarig zijn. Hierbij speelt een rol dat de juistheid van de door gebruikers opgegeven leeftijd door TikTok niet wordt geverifieerd. Minderjarigen kunnen zich daarom als meerderjarigen voordoen. Uit onderzoek van de Britse (telecom) toezichthouder Office of Communications (Ofcom) bleek vorige maand dat één op de drie Britse kinderen een sociale media-account voor volwassenen heeft.3 Naar alle verwachting zijn er ook in Nederland kinderen die een account voor een volwassene hebben.
Welke medewerkers hebben toegang tot de verzamelde informatie? Klopt het dat een deel van de medewerkers van TikTok een dubbelrol hebben bij de Chinese Communistische Partij en dat dus de Chinese overheid toegang krijgt tot al deze persoonlijke informatie?
Op dit moment weten we niet welke medewerkers van TikTok toegang hebben tot welke gegevens. TikTok is benaderd om hier meer informatie over te geven, maar TikTok heeft aangegeven hier geen antwoord op te kunnen geven. Uiteraard zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) worden doorgegeven aan de Chinese overheid.
De voorwaarden waaronder persoonsgegevens vanuit de EU naar derde landen kunnen worden doorgegeven liggen vast in de AVG. Doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, waaronder China, dient plaats te vinden volgens hoofdstuk V van de AVG. Of er bij TikTok sprake is van een onrechtmatige doorgifte, is niet aan mij of dit kabinet om vast te stellen, maar aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of diens collega in de lidstaat waar TikTok haar hoofdzetel heeft.
Momenteel doet de Ierse toezichthouder (DPC) als leidende autoriteit van de EU onderzoek naar de wijze waarop TikTok persoonsgegevens verwerkt. Het betreft een tweetal onderzoeken. Het eerste onderzoek richt zich op de verwerking van persoonsgegevens van minderjarige gebruikers in de context van de platforminstellingen van het TikTok-platform met betrekking tot accounts van gebruikers jonger dan 18 jaar en leeftijdsverificatiemaatregelen. Het onderzoek gaat ook na of TikTok heeft voldaan aan de transparantieverplichtingen van de AVG in het kader van de verwerking van persoonsgegevens van gebruikers jonger dan 18 jaar. Het tweede onderzoek richt zich op de overdracht door TikTok van persoonsgegevens naar derde landen waaronder China en de naleving van de vereisten van de AVG voor deze overdrachten.
De DPC is beide onderzoeken gestart in september 2021. De DPC heeft haar ontwerpbesluit in het eerste onderzoek begin september 2022 voorgelegd aan de toezichthouders – waaronder de AP – in de andere lidstaten. Dit maakt deel uit van het proces op grond van artikel 60 van de AVG. Voor het tweede onderzoek waar het gaat om de doorgifte naar derde landen heeft de Minister voor Rechtsbescherming de AP gevraagd om bij haar Ierse collega te vragen naar de stand van zaken van dit onderzoek.
Kunt u toelichten om wat voor een data het hier gaat? Gaat het hier om persoonsgegevens, persoonlijke voorkeuren of psychologische profielen?
Het is mij niet bekend welke gegevens op welke manier verwerkt worden en welke TikTok-medewerkers toegang hebben tot welke gegevens. TikTok geeft in zijn privacybeleid aan welke gegevens worden verzameld. In zijn beleid schrijft TikTok dat gegevens onder drie categorieën wordt verzameld: (1) informatie die de gebruiker verstrekt, (2) automatisch verzamelde informatie en (3) informatie uit andere bronnen.
Het gaat hier o.a. om profielinformatie, gebruikerscontent en informatie uit directe berichten van gebruikers, maar ook om locatiegegevens van de gebruikers, technische gegevens met betrekking tot het apparaat van de gebruiker, gebruikers informatie en cookies. Ook wordt in gevallen door adverteerders op TikTok informatie over gebruikers gedeeld met TikTok.4
Acht u het wenselijk dat de Chinese overheid toegang heeft tot dit soort informatie, met name ook over kinderen?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 schreef, zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de AVG worden doorgegeven aan de Chinese overheid. Binnenkort ga ik met TikTok in gesprek in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. In dat gesprek zullen de hierboven genoemde uitgangspunten bij TikTok onder de aandacht worden gebracht.
Bent u bereid om TikTok per direct op te roepen geen gegevens van Europese gebruikers opgeslagen binnen de Europese Unie met China te delen?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 3 kan doorgifte van persoonsgegevens in derde landen rechtmatig plaatsvinden, mits voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk V van de AVG. Op 18 juni 2021 heeft het Europees Comité voor Gegevensbescherming (EDPB) richtsnoeren vastgesteld die beogen bedrijven en organisaties handvatten te bieden bij de beoordeling welke aanvullende maatregelen zij kunnen treffen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG.
Ik vind het onacceptabel indien gegevens van Nederlandse burgers onrechtmatig worden gedeeld met de Chinese overheid. Binnenkort spreek ik met TikTok in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. De hierboven genoemde uitgangspunten zullen bij TikTok onder de aandacht worden gebracht, mede naar aanleiding van de berichtgeving hierover. Het blijft aan de onafhankelijke toezichthouder om de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen te onderzoeken en daar op te handhaven.
Welke stappen acht u noodzakelijk richting TikTok in Nederland en de Europese Unie zolang persoonlijke gegevens terecht komen in handen van de Chinese overheid?
Het is in de eerste plaats aan de onafhankelijke toezichthouder om onderzoek te doen naar rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens, en om daar vervolgens tegen op te treden. In het stelsel van de AVG zijn geen bevoegdheden toegekend aan het kabinet. Daarbij wil ik graag opmerken dat de toezichthouder binnen de AVG een breed scala aan bevoegdheden heeft tot het nemen van corrigerende maatregelen mocht zij dat nodig achten. De toezichthouder kan bijvoorbeeld de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker waarschuwen, berispen of gelasten een verzoek van betrokkene voor de uitoefening van zijn of haar rechten in te willigen. Ook kan er ook een geldboete worden opgelegd en de toezichthouder kan ook een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod opleggen of gelasten de gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land op te schorten.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3, voert de DPC momenteel onderzoek uit naar of de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen – waaronder China – voldoet aan de AVG-vereisten voor deze doorgifte. Daarnaast heeft de AP vorig jaar een boete van 750.000 euro aan TikTok opgelegd wegens het schenden van de privacy van jonge kinderen. De informatie die de Nederlandse gebruikers van TikTok kregen bij het installeren en gebruiken van de app was in het Engels en daardoor niet goed te begrijpen door jonge kinderen. Door de privacyverklaring niet in het Nederlands aan te bieden, legde TikTok onvoldoende uit hoe de app persoonsgegevens verzamelt, verwerkt en gebruikt. Tijdens het onderzoek door de AP heeft TikTok zich gevestigd in Ierland en de AP was vanaf dat moment alleen nog bevoegd om te oordelen over de privacyverklaring van TikTok, omdat de overtreding was beëindigd.
Wat betreft de inzet van TikTok voor overheidscommunicatie kan ik u melden dat de Dienst Publiek en Communicatie (DPC) van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) sinds september adviseert om de inzet van TikTok voor de rijksoverheid op te schorten vanwege zorgen over gegevensbescherming.
Welke stappen worden er op dit moment binnen de Europese Unie gezet om de juridische kaders ten aanzien van adequate beveiliging van data-transfers wereldwijd te verduidelijken en uit te breiden om te voorkomen dat buitenlandse inlichtingendiensten toegang krijgen tot persoonsgegevens van Europese gebruikers?
Binnen de EU zijn bepalingen uit de AVG t.a.v. adequate beveiliging van data-transfer verduidelijkt via richtsnoeren van de EDPB (zie ook antwoord op vraag 6).5 Deze richtsnoeren beogen organisaties handvatten te bieden voor veiligheidsmaatregelen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG. Zo worden in deze richtsnoeren praktische voorbeelden gegeven van hoe veiligheidsmaatregelen getroffen kunnen worden. In deze richtlijnen staat bijvoorbeeld hoe gegevens gepseudonimiseerd kunnen worden doorgegeven en hoe gegevens versleuteld kunnen worden om deze te beschermen tegen toegang voor overheidsinstanties van het derde land.
Welke stappen zet u richting de Europese Commissie om hier aandacht voor te vragen en actie op te ondernemen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hoe geeft u uitvoering aan de afspraak uit het coalitieakkoord dat we kinderen beschermen door ze het recht te geven niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen?
Wat betreft het recht van kinderen om niet gevolgd te worden en geen dataprofiel te krijgen is Europese wetgeving van belang. In het gegevensbeschermingsrecht hebben kinderen het recht op specifieke bescherming, met name bij het gebruik van hun persoonsgegevens voor marketingdoeleinden of voor het opstellen van persoonlijkheids- of gebruikersprofielen (overweging 38 AVG). Deze bescherming zal versterkt worden door de Digital Services Act (DSA) die in 2024 in werking treedt. Het wordt dan voor zeer grote platforms zoals TikTok verboden om data van minderjarigen te verzamelen voor het profileren voor marketingdoeleinden
De Europese Commissie heeft in de geactualiseerde Better Internet For Kids (BIK+) strategie aangekondigd een EU gedragscode voor leeftijdsgeschikt ontwerpen te gaan publiceren. Deze gedragscode moet er aan bijdragen dat de verplichtingen neergelegd in de DSA en AVG worden nageleefd om zo te voorkomen dat kinderen gevolgd worden en dataprofielen krijgen. Wij zijn nauw betrokken bij deze Europese ontwikkelingen en maken ons er hard voor om de bescherming van kinderen in de digitale wereld verder te versterken.
Kunt u deze vragen nog voor het begrotingsdebat Digitale Zaken op 14 november 2022 afzonderlijk beantwoorden?2
Ja.
Afkeuring bouwvrijstelling en de gevolgen voor de herbeoordeling van milieuvergunningen voor bouwprojecten |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rechter haalt streep door bouwvrijstelling, grote gevolgen voor projecten»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Doe vooral wat je zelf goed acht», waarin voormalig voorzitter Ed Nijpels van het Voortgangsoverleg Klimaatakkoord van de Sociaal Economische Raad zijn zorgen uitspreekt over capaciteitstekorten bij de regionale omgevingsdiensten die de milieuvergunningen afgeven en controleren?2
Ja
Bent u bekend met het artikel «Nijpend gebrek aan personeel nekt bouwplannen»?3
Ja
Kunt u een overzicht geven van de huidige achterstanden bij gemeenten wat betreft de (herbeoordeling en afgifte van milieuvergunningen bij gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Het wegvallen van de bouwvrijstelling leidt in beginsel niet tot het verlenen van extra milieuvergunningen, of het alsnog moeten verlenen van milieuvergunningen voor de periode waarin de bouwvrijstelling van toepassing was. In de meeste gevallen is voor de bouw zelf namelijk geen milieuvergunning nodig.
Voor zover gedoeld wordt op de gevolgen van het wegvallen van de bouwvrijstelling voor de afgifte van natuurvergunningen ligt het eventueel (her)beoordelen of sprake is van natuurvergunning niet bij gemeenten, maar meestal bij de provincie. Hierop ga ik nader in bij antwoord op vraag 6.
Het artikel «Doe vooral wat je zelf goed acht» gaat in op de regels over energiebesparing. Deze regels volgen wel uit milieuregelgeving. In de meeste gevallen gaat het om algemene milieuregels waarbij de bedrijven waar het om gaat geen milieuvergunning nodig hebben. Het artikel gaat daarom ook voornamelijk over de inhoud van de algemene regels en over toezicht en handhaving, en slechts waar het gaat om de meest vervuilende bedrijven over milieuvergunningen. Onder de huidige regels zijn bedrijven onder de CO2-emissiehandel, vergunningplichtige en glastuinbouwbedrijven uitgezonderd van de energiebesparingsplicht. Om dat te veranderen, scherpt de Minister voor Klimaat en Energie in 2023 deze plicht aan, waardoor deze doelgroep ook alle energiebesparende maatregelen moet nemen die zich in vijf jaar of minder terugverdienen. Daarnaast stelt het kabinet, om het toezicht en de handhaving van de energiebesparingsplicht te verbeteren, 56 miljoen euro extra beschikbaar aan de omgevingsdiensten om de eigen capaciteit en kennis te versterken op het gebied van energiebesparing.4 Ook verken ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie hoe omgevingsdiensten meer inzicht kunnen krijgen in energiegebruiksgegevens, waardoor de doelgroep beter in beeld kan worden gebracht en toezicht en handhaving gerichter kan plaatsvinden.
Kunt u een overzicht geven van de huidige achterstanden bij de regionale omgevingsdiensten wat betreft de beoordeling en afgifte van milieuvergunningen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit antwoord op vraag 4 blijkt heeft het wegvallen van de bouwvrijstelling geen gevolgen voor de (her)beoordeling van milieuvergunningen door regionale omgevingsdiensten.
Voor zover gedoeld wordt op de gevolgen van het wegvallen van de bouwvrijstelling voor de afgifte van natuurvergunningen ligt het eventueel (her)beoordelen in bepaalde gevallen wel bij omgevingsdiensten. Hierop ga ik nader in bij antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zullen zijn qua extra werkdruk voor de vergunningenafdelingen van gemeenten nu alle nog niet vergunde bouwprojecten opnieuw een individuele bouwvergunning aan moeten vragen?
De bouwvrijstelling hield in dat bij het bepalen of sprake is van natuurvergunningplicht voor een bouwactiviteit geen rekening hoefde te worden gehouden met eventuele tijdelijke stikstofdepositie die als gevolg van een project tijdens de realisatiefase ontstaat. De omvang van de stikstofdepositie in de realisatiefase en eventuele gevolgen daarvan voor de natuur zijn in deze gevallen daarom niet per activiteit beschouwd.
Na het wegvallen van de bouwvrijstelling moet bij het beoordelen of een bouwactiviteit een natuurvergunning behoeft ook de stikstofdepositie in de realisatiefase worden meegenomen, net zoals dat het geval was voordat de vrijstelling in werking trad. Per project moet weer worden bekeken of rekening houdend met de depositie in de realisatiefase een natuurvergunning moet worden aangevraagd. Indien dat wel het geval is moet het bevoegd gezag vervolgens de effecten op de beschermde natuur beoordelen. Het wegvallen van de bouwvrijstelling kan voor een deel van de bouwactiviteiten dus leiden tot aanvraagprocedures voor het verkrijgen van een natuurvergunning ook voor de realisatiefase, en kan ook invloed hebben voor aanvraagprocedures voor de bouwvergunning als de eventueel benodigde natuurvergunning daarin wordt meegenomen. De initiatiefnemer kan er namelijk voor kiezen om geen losse natuurvergunning aan te vragen, maar de vergunningplicht voor de bouwactiviteit te gebruiken om ook toestemming vanuit natuurbelang te verkrijgen. De bouwvergunning kan dan alleen worden verleend als het bevoegd gezag voor de natuurvergunning een verklaring van geen bedenkingen afgeeft.
Voor nieuwe projecten betekent het wegvallen van de bouwvrijstelling dat afhankelijk van het soort project vertraging kan ontstaan. Dit geldt ook voor urgente maatschappelijke opgaven, zoals energietransitie en woningbouw. Het wegvallen van de bouwvrijstelling leidt in ieder geval tot meer rekenen en beoordelen, en daarmee toename van lasten aan de kant van initiatiefnemers en bevoegde instanties. Het kan ook leiden tot vertraging, als de berekeningen en de eventuele beoordeling van effecten op natuur meer tijd in beslag nemen dan de voorbereiding van de overige delen van het project, en het verkrijgen van overige eventueel benodigde vergunningen.
Wat betreft het al dan niet moeten hebben van de natuurvergunning voor bouwprojecten is het niet mogelijk om een overzicht te geven van wat het wegvallen van de bouwvrijstelling betekent voor afgeronde en lopende bouwprojecten. Dit kan, ten eerste, niet omdat er geen totaaloverzicht of registratie van bouwprojecten in Nederland bestaat. Ten tweede betekende de bouwvrijstelling dat per project geen berekeningen van stikstofdepositie in de realisatiefase vereist waren, waardoor het ook niet te zeggen is welke gevolgen die depositie zou hebben als die bij de beoordeling of sprake is van natuurvergunningplicht wel was meegenomen. Duidelijk is wel dat zonder de bouwvrijstelling lang niet voor alle bouwprojecten vanwege de realisatiefase een natuurvergunning nodig is.
Wat de bevoegde instanties betreft zullen extra lasten vooral bij de provincies komen, nu zij voor de meeste projecten het bevoegd gezag zijn voor de natuurvergunning en het afgeven van de verklaring van geen bedenkingen. Zoals in de brief van de Minister voor Natuur en Stikstof over de Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos5 is aangegeven, werkt het kabinet mede om deze lasten en mogelijke vertraging te voorkomen op korte termijn aan standaardisatie door middel van kengetallen of vuistregels, met als doel snel inzicht te verschaffen in de vraag of voor een activiteit een natuurvergunningplicht geldt. Parallel daaraan beziet het kabinet de mogelijkheid van een «generieke voortoets». Zoals in voornoemde brief is aangegeven, zal de Tweede Kamer in 2023 hierover verder worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zullen zijn qua extra werkdruk voor de vergunningenafdelingen van regionale omgevingsdiensten nu alle nog niet vergunde bouwprojecten opnieuw een individuele bouwvergunning aan moeten vragen?
Voor omgevingsdiensten kan extra werkdruk vooral aan de orde zijn als de verlening van natuurvergunningen en het afgeven van de verklaringen van geen bedenkingen door de provincie bij de omgevingsdienst is belegd. Zoals bij vraag 6 is aangegeven is geen overzicht te geven van de aantallen gevallen waarbij dat aan de orde is.
Hoe beoordeelt u de huidige capaciteit van de afdelingen van gemeenten die gaan over de afgifte en (her-)beoordelingen van milieuvergunningen?
Uit mijn antwoord op vraag 4 volgt dat het wegvallen van de bouwvrijstelling niet tot (her)beoordeling van milieuvergunningen noodzaakt. Het wegvallen van de bouwvrijstelling heeft dus ook geen gevolgen voor de capaciteit van afdelingen van gemeenten die milieuvergunningen verlenen.
Hoe beoordeelt u de huidige capaciteit van de afdelingen van regionale omgevingsdiensten die gaan over de afgifte en (her-)beoordelingen van milieuvergunningen?
Uit mijn antwoord op vraag 5 volgt dat het wegvallen van de bouwvrijstelling niet tot (her)beoordeling van milieuvergunningen noodzaakt. Het heeft dus ook geen gevolgen voor de capaciteit van afdeling van regionale omgevingsdiensten die milieutaken uitvoeren.
Welke plannen liggen er om de capaciteit van de milieuvergunning-afdelingen van de omgevingsdiensten te vergroten?
Gelet op het antwoord op vraag 9 liggen er in relatie tot het wegvallen van de bouwvrijstelling geen plannen om de capaciteit van de milieuvergunning-afdelingen van de omgevingsdiensten te vergroten. In dit verband is het relevant op te merken dat het Rijk, provincies, gemeenten en omgevingsdiensten in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel samenwerken aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen.6 Een van de acties van dit programma is om via een landelijke arbeidsmarktcampagne medewerkers voor de omgevingsdiensten aan te trekken. Hoewel dit niet specifiek gericht is op het verlenen van vergunningen wordt hiermee de capaciteit van omgevingsdiensten vergroot.
De door Poetin aangekondigde gedeeltelijke mobilisatie en het Europees verbod op toeristenvisa voor Russen |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u reflecteren op het artikel «Russische Minister Lavrov beschuldigt het Westen van ongekende «russofobie»» van HLN van 24 september 2022?1
De Russische autoriteiten, onder wie Minister Lavrov, gebruiken het begrip «russofobie» in een poging de antiwesterse en nationalistische sentimenten in Rusland aan te wakkeren.
Herinnert u zich dat Poetin de aanval op Oekraïne rechtvaardigde met het verhaal dat Russischtaligen werden gediscrimineerd in Oost-Oekraïne en zelfs van genocide sprak? Aangezien het narratief van «russofobie» het verhaal is dat Poetin gebruikt om medestanders voor zijn oorlog te krijgen, welk effect zou het hebben als de Europese Unie (EU) haar grenzen opent voor de Russische mannen die het land ontvluchten omdat ze niet willen vechten voor Poetin en hen hartelijk verwelkomt?
De Russische media staan onder strikte controle van het Kremlin. Zeker sinds de Russische inval in Oekraïne is het beeld dat de Russische bevolking krijgt zeer gekleurd. Het feit dat Russische mannen het land proberen te verlaten verandert daar niets aan.
EU-lidstaten zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van grensbeheer ten aanzien van de gemeenschappelijke buitengrenzen. Met inachtneming van het Unierecht, zoals de Schengengrenscode, bepalen lidstaten dus zelf wie zij toegang geven tot hun grondgebied. Daarbij dienen zij internationale verplichtingen na te leven, waaronder het beginsel van non-refoulement. Het kabinet steunt de in de EU gemaakte afspraak om te komen tot een gezamenlijke aanpak, waarbij zowel de internationale verplichtingen als veiligheidsaspecten in acht worden genomen.
In EU-verband is afgesproken actief te werken aan het tegengaan van Russische desinformatie, waarbij wereldwijd aandacht wordt gevraagd voor de legitieme zelfverdediging van Oekraïne en het belang wordt benadrukt dat landen de grove Russische schending van de soevereiniteit en de territoriale integriteit Oekraïne veroordelen.
Welk effect zullen beelden hebben van vele Russische jonge mannen die dolgelukkig zijn dat ze de EU binnengelaten zijn? Bent u bereid om er bij uw collega’s op aan te dringen om als EU deze kans te benutten om het narratief van Poetin te ontkrachten?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u reflecteren op het item van het Jeugdjournaal over Rusland van zondag 25 september waarbij een Russische studente wordt opgepakt tijdens een interview met de journaliste van het Jeugdjournaal?
Het kabinet heeft grote zorgen om de vrijheid van meningsuiting in Rusland. In zijn mensenrechtenbeleid zet het kabinet zich in voor het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting, ook in Rusland.
Bent u het ermee eens dat de Russen in Rusland niet veel tegen Poetin kunnen beginnen vanwege de harde consequenties van verzet?
Het is niet aan het kabinet hierover te speculeren.
Bent u het ermee eens dat elke Rus die het land verlaat niet tegen Oekraïne kan vechten en dat het in dat kader strategisch is om zoveel mogelijk Russische jongemannen te verwelkomen in de EU?
Het kabinet is van mening dat lidstaten zorgvuldig moeten beoordelen of personen die toegang willen tot hun grondgebied voldoen aan de voorwaarden. Dit geldt ook voor Russische staatsburgers. Zoals ook gesteld in antwoord op vraag 2 en 3, dienen bij deze beoordeling de EU-lidstaten zich te houden aan Europese en internationale regelgeving omtrent grensbeheer en waarborgen van fundamentele rechten. Verder, zoals ook eerder gesteld, pleit het kabinet voor een gecoördineerde en gebalanceerde aanpak op Europees niveau, onder leiding van de Europese Commissie, waarbij zowel de internationale verplichtingen als veiligheidsaspecten in acht worden genomen.
Er zijn ook veiligheidsrisico’s verbonden aan het toelaten van grote groepen Russische mannen waarvan niet op voorhand te zeggen is of ze misschien door Poetin tussen de vluchtende massa zijn gezet om bijvoorbeeld in West-Europa aanslagen te plegen, welke ideeën heeft u om de bijkomende veiligheidsrisico’s te mitigeren?
De organisaties die in Nederland verantwoordelijk zijn voor veiligheid, grensbeheer en immigratie zijn alert op signalen van misbruik van de migratiestroom en asielprocedure en op mogelijke veiligheidsrisico’s.
Op de buitengrenzen voeren de Koninklijke Marechaussee (KMar) en politie grenscontroles uit conform EU-regelgeving. Onderdeel daarvan is ook dat derdelanders bevraagd worden in Europese en nationale datasystemen, waaronder het Schengeninformatiesysteem (SIS). Personen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid kunnen de toegang tot Nederland en daarmee het Schengengebied worden geweigerd.
Daarnaast zijn alle betrokken organisaties tijdens het asielproces alert op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken. Zo zijn de KMar en politie tijdens het identificatie- en registratieproces waakzaam op mogelijke Nationale Veiligheidssignalen en geven zij deze zo nodig door aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of grijpen zelf in. Vervolgens screent de IND asielzoekers op basis van onder andere de informatie uit het identificatie- en registratieproces, het aanmeldgehoor, eventuele informatie van derden en een naslag in sociale media en open bronnen. Deze screening ziet, naast op signalen met betrekking tot nationale veiligheid, ook op signalen die betrekking hebben op internationale misdrijven. Signalen kunnen ook later in het proces worden opgevangen door de organisaties in de keten en worden ook dan doorgegeven aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Indien de AIVD of MIVD een ambtsbericht uitbrengt waarin geconcludeerd wordt dat een persoon een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, kan de IND vreemdelingrechtelijke maatregelen nemen.
Alle getroffen maatregelen binnen de migratieketen laten onverlet dat niet kan worden uitgesloten dat kwaadwillenden via de migratiestroom Europa binnenkomen en daarbij mogelijk ook misbruik van de asielprocedures kunnen maken.
Kunt u reflecteren op het artikel «Deel EU-landen zit met deserterende Russen in de maag» van de NOS van 24 september 2022?2
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van lidstaten aan de grenzen met Rusland op het gebied van veiligheid. Lidstaten zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van grensbewaking. Met inachtneming van het Unierecht, zoals de Schengengrenscode bepalen lidstaten dus zelf wie zij toegang tot hun grondgebied geven. Daarbij dienen zij internationale verplichtingen na te leven, waaronder het beginsel van-refoulement. Op Europees niveau is besproken om gezamenlijk te komen tot een gebalanceerde en gecoördineerde aanpak, waarbij zowel internationale verplichtingen als veiligheidsaspecten in acht worden genomen. Het kabinet steunt deze aanpak. De Europese Commissie heeft vervolgens de richtsnoeren ten aanzien van visum- en grensbeleid aangepast, zie ook beantwoording vraag 11.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Van der Burg, heeft gezegd dat Russen die in Nederland aankomen niet worden teruggestuurd en hun asielprocedure mogen afwachten, maar hoe draagt dit bij aan de oplossing zolang de Europese landen aan de grens met Rusland de vluchtende Russen tegenhouden? Bent u het ermee eens dat er een Europese oplossing moet komen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat de voormalige Sovjetlanden – die bovendien de meeste Oekraïense vluchtelingen opvangen – moeten worden ontzien en dat de Russische vluchtelingen door deze landen heen naar West-Europa moeten worden geloodst om daar opvang te vinden? Hoe kan de EU ervoor zorgen dat de Russische vluchtelingen eerlijk verdeeld worden over West-Europa en is het kabinet bereid hier actief aan mee te werken?
Het klopt dat er ook Russen richting andere buurlanden van Rusland reizen. Deze landen hebben zich niet tot het kabinet gewend met een hulpverzoek.
Bent u bereid om per direct bij uw Europese collega’s te pleiten voor een uitzondering op de opschorting van de visumversoepeling met Rusland voor Russische mannen tussen de 18 en 55 jaar net zoals dat er een uitzondering geldt voor familieleden van Europese burgers, journalisten, dissidenten en vertegenwoordigers van de burgersamenleving?
Het kabinet heeft ingestemd met de recente opschorting van de Visumfacilitatie-overeenkomst tussen de EU en Rusland, wat inhoudt dat alle privileges voor Russische visumaanvragers zijn vervallen en de regels uit de Visumcode weer onverkort van toepassing zijn. Alle mannelijke Russische visumaanvragers van 18–55 hiervan uitzonderen staat haaks op dat standpunt. Daarnaast wordt in de richtsnoeren van 30 september jl. door de Commissie benoemd dat de dienstplicht of dienstweigering op zichzelf onvoldoende reden zijn om op basis van humanitaire gronden een visum te verstrekken (punt 24, iii). Het is wel de inzet van het kabinet om de andere groepen die u noemt conform de EU-visumcode te blijven faciliteren. De visumcode en de richtsnoeren van de Commissie van 30 september jl. bieden hier ruimte voor en benoemen deze groepen expliciet (punt 32). Voor deze groepen blijft het mogelijk de visumleges te verlagen of te laten vervallen.
Dit laat onverlet dat het voor Russische burgers, ook mannen in de leeftijd van 18–55 jaar, mogelijk blijft om een visumaanvraag in te dienen voor Nederland. Wel geldt dat Nederland in Rusland zelf de reguliere visumverlening heeft moeten stilleggen, als gevolg van het besluit van de Russische autoriteiten om de Nederlandse diplomatieke staf uit te wijzen. Buiten Rusland kunnen Russische burgers nog wel een visumaanvraag indienen voor Nederland, mits zij bestendig verblijf hebben in dat derde land. Nederland beoordeelt iedere visumaanvraag op zijn eigen merites, overeenkomst de bepalingen van de Visumcode.
Het verstrijken van de termijn om nieuwe informatie aan te leveren aan de GRECO (te weten 30 september 2022) naar aanleiding van de nog niet afgeronde behandeling van de GRECO-initiatiefnota van de leden Dassen en Omtzigt (eerste termijn vond plaats op 19 |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de quote van voormalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat Van Nieuwenhuizen, uit het persbericht van Energie Nederland van 20 september 2022, waaruit blijkt dat zij in nauw contact staat met het kabinet over het compensatiepakket voor energierekeningen?1
Ja.
Kunt u een overzicht sturen van alle contacten (inclusief telefoongesprekken) tussen mevrouw Van Nieuwenhuizen en Ministers en Staatssecretarissen van de afgelopen zes maanden?
Elk lid van de regering biedt inzicht in zijn of haar agenda-afspraken, door hen afgelegde werkbezoeken en gehouden toespraken door publicatie op rijksoverheid.nl2. Dit in het kader van een transparante, open overheid en de Uitvoeringsrichtlijn Openbare Agenda. Ad hoc telefonische of online afspraken hoeven niet te worden gepubliceerd, zoals is afgesproken in de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022).
Voor mevrouw Van Nieuwenhuizen geldt als oud-bewindspersoon een lobbyverbod, wat inhoudt dat zij gedurende twee jaar na haar ontslag, geen zakelijk contact mag hebben met ambtenaren van haar voormalige ministerie. Verder is er geen zicht op contacten buiten haar werk.
Heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen in de afgelopen week op enige wijze deelgenomen aan gesprekken over compensatie van energieprijzen en een prijsplafond? Zo ja, hoe?
Uit navraag bij het Ministerie van EZK, SZW en Financiën, is mij duidelijk geworden dat mevrouw Van Nieuwenhuizen niet heeft deelgenomen aan gesprekken over de compensatie van energieprijzen en een prijsplafond. Energie Nederland is in deze gesprekken vertegenwoordigd door de directeur, de ondervoorzitters of medewerkers.
Het Ministerie van SZW heeft aangegeven dat mevrouw Van Nieuwenhuizen – in vervolg op intern mailverkeer binnen Energie-Nederland over de vergaderplanning – ter informatie een kopie gekregen van de uitnodiging voor twee bestuurlijke overleggen over de energiearmoede in de maand september en de bijbehorende vergaderstukken. Hierbij was een afvaardiging van Energie-Nederland aanwezig. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft zelf niet deelgenomen aan deze overleggen.
Daarnaast gaf het Ministerie van SZW aan, dat op maandag 12 september jl. mevrouw Van Nieuwenhuizen telefonisch contact heeft opgenomen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen om de zorgen van energiemaatschappijen over te brengen die ontstonden nadat niet- openbare informatie over lopende gesprekken tussen de energiemaatschappijen en de overheid in de media verscheen. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de zorgen aangehoord en verwezen naar het bestaande overleg tussen de energiemaatschappijen en de ministeries.
Overigens geldt het lobbyverbod waarnaar in antwoord 2 wordt verwezen, niet in de relatie tussen voormalige bewindspersonen en zittende bewindspersonen maar alleen tussen voormalige bewindspersonen en ambtenaren.3
Kunt u een afschrift van uw reactie aan GRECO voor 30 september aanstaande gelijktijdig aan de Tweede Kamer sturen?
GRECO heeft Nederland op 28 september jl. geïnformeerd dat de deadline voor aanleveren van de voortgangsinformatie is verplaatst naar eind december 2022. Aan de hand van de voortgangsinformatie stelt GRECO een nalevingsverslag op. Dit nalevingsverslag wordt besproken en vastgesteld tijdens de plenaire vergadering van GRECO in juni 2023. Een vertaalde versie van het nalevingsverslag wordt hierna gedeeld met de Tweede Kamer.
Tijdens de tweede termijn van het overleg over de initiatiefnota van de leden Dassen en Omtzigt op 20 oktober a.s., kan ik mondeling de stand van zaken op de voortgang op de GRECO-aanbevelingen met uw Kamer delen.
Kunt u tevens voorafgaand aan de behandeling van de initiatiefnota in tweede termijn aan de Kamer doen toekomen waar volgens u de juridische ruimte danwel bezwaren liggen ten aanzien van het toepassen van de voorgestelde maatregelen op topambtenaren?
Afhankelijk van de precieze uitwerking en onderbouwing van de voorgestelde maatregelen kunnen er grondrechten zoals het recht op vrije arbeidskeuze en privacy in het geding komen. Hier geldt het proportionaliteitsbeginsel.
Voor (rijks)ambtenaren in schaal 16 of hoger gelden geen specifieke regels. Het juridische kader dat op andere rijksambtenaren van toepassing is, geldt ook voor hen. Dat betekent dat onder meer de Grondwet, de Ambtenarenwet 2017, titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) van toepassing zijn. Overigens is het begrip «topambtenaar» niet juridisch afgebakend.
Gezien het voorgaande ben ik niet voornemens aanvullende maatregelen voor topambtenaren voor te stellen.
Kunt u aangeven wat u uit het advies van de reeds om advies gevraagde hoogleraar prof.dr. C.H.J.M. Braun – ten aanzien van het begrip «lobbyist» – probeert te winnen, gelet op het feit dat uit de initiatiefnota en ook uit het persbericht van 21 september jl. van de Open State Foundation blijkt dat andere landen, de Raad van Europa en OESO dit begrip al hebben gedefinieerd?
Aan hoogleraar prof.dr. C.H.J.M. Braun is gevraagd om onderzoek te doen naar een lobbyregister. Het kabinet is van mening dat gedegen onderzoek voorafgaand aan de implementatie van een lobbyregister bijdraagt aan de effectiviteit van het instrument. Door de wetenschappelijke inzichten te betrekken bij de totstandkoming van een lobbyregister, versterkt het kabinet de doeltreffendheid van een register.
Onderdeel hiervan is de formulering van de definitie van lobbyist. De definitie van lobbyist verschilt in de Europese lidstaten. Dit heeft gevolgen voor de implementatie van een register, bijvoorbeeld in relatie tot het bereik en een eventuele registratieplicht. Het onderzoek gaat onder meer in op voorbeelden uit andere landen, en de toepasbaarheid binnen de Nederlandse context. Een eenduidige definitie van lobbyist is noodzakelijk voor een goede afbakening van een lobbyregister.
Zonder de expertise van prof.dr. C.H.J.M. Braun in twijfel te trekken, kunt u een reactie geven op het feit dat uit de kennis en ervaring van andere landen, de Raad van Europa en OESO al voldoende naar voren komt wat de noodzakelijke vervolgstappen voor Nederland behelzen?
Ik kijk met interesse naar de ontwikkelingen in andere landen. Ik betrek de kennis en ervaringen van andere landen, de Raad van Europa en de OESO bij de totstandkoming van beleid, zoals ook eerder is aangegeven in relatie tot de gedragscode voor bewindspersonen. Hieruit kan lering getrokken worden en kan gekeken worden welke internationale voorbeelden passen in de Nederlandse context. Dit is dan ook één van de vragen die professor Braun in haar onderzoek zal betrekken.
Kunt u een reactie geven op de stellingname van de Open State Foundation dat het blijven hangen in de discussie over de definitie van «lobbyist» het debat onnodig vertraagt?2
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden? Kunt u de vraag of mevrouw Van Nieuwenhuizen in de afgelopen twee weken met Ministers en/of ambtenaren gesproken heeft over onder andere het prijsplafond, beantwoorden voor de start van de Algemeen Financiele Beschouwingen?
De vragen zijn wegens de benodigde interdepartementale afstemming net niet binnen de reguliere termijn, maar wel voorafgaand aan de tweede termijn van het nota-overleg van 20 oktober a.s. beantwoord.
De internationale campagne om de klimaatcrisis naar het Internationale Gerechtshof (ICJ) te brengen |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de huidige internationale campagne, geleid door Vanuatu, om de klimaatcrisis naar het Internationale Gerechtshof (ICJ) te brengen middels een Advisory Opinion (ICJ-AO) van dit Hof?
Ja.
Heeft u reeds kennisgenomen van het feit dat deze campagne onlangs door Australië en Nieuw-Zeeland is ondersteund tijdens het 51e Pacific Island Forum in Fiji?
Ja.
In uw Kamerbrief benoemt u dat het koninkrijk speciaal aandacht wil vragen voor de bijzondere positie waarin kleine ontwikkelingseilandstaten (SIDS) op dit moment verkeren, in het voorjaar hebben de CARICOM lidstaten collectief hun steun geuit voor de Advisory Opinion campagne van Vanuatu, binnen CARICOM nemen de landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten deel namens ons koninkrijk als observeerder; gaat u ervoor zorgen dat er tijdens de 77e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) een grotere rol weggelegd gaat zijn voor Nederland en deze landen binnen ons koninkrijk wanneer het aankomt op klimaatthema’s die vooral hen (als SIDS) aangaan?
Het Koninkrijk zet zich in VN-verband o.a. in voor duurzame ontwikkeling, kansengelijkheid en klimaatadaptatie. Tijdens de AVVN High Level Week heeft het Koninkrijk aandacht gevraagd voor de bijzondere positie van kleine eilandstaten (SIDS) en daarmee voor de specifieke uitdagingen waarmee de Caribische Landen van het Koninkrijk worden geconfronteerd.
Tijdens afgelopen High Level Week hebben Aruba, Curaçao of Sint Maarten op basis van hun respectievelijke prioriteiten gezamenlijk bepaald aan welke bijeenkomsten waarvoor het Koninkrijk was uitgenodigd zij wilden deelnemen.
Overigens overwegen de Caribische Landen van het Koninkrijk om geassocieerd lid te worden van CARICOM, maar dit is nu nog niet het geval.
Welke concrete mogelijkheden voorziet u?
Het Koninkrijk heeft tijdens de AVVN High Level Week op verschillende manieren aandacht besteed aan klimaatthema’s die relevant zijn voor de Caribische Landen van het Koninkrijk. Zo heeft Premier Rutte tijdens zijn speech in de AVVN de kwetsbaarheid en uitdagingen van SIDS expliciet benoemd. Daarnaast werden onderwerpen als klimaat en water belicht en werd er bij verschillende evenementen aandacht gevraagd voor de specifieke klimaatuitdagingen en uitdagingen omtrent sociale en economische ontwikkeling van SIDS.
Ook hebben Aruba, Curaçao en Sint Maarten deelgenomen aan verschillende SIDS- en klimaat gerelateerde evenementen tijdens de AVVN High Level Week, waaronder een evenement waarin de link wordt gemaakt tussen financiering, het behalen van de SDGs en klimaatadaptatie. Dit is een belangrijk onderwerp voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten, omdat toegang tot ontwikkelingsfondsen en alternatieve financieringsmogelijkheden voor hen niet eenvoudig is, onder meer doordat zij onderdeel uitmaken van het Koninkrijk.
Verder heeft het Koninkrijk zich tijdens de AVVN High Level Week aangesloten bij The Blue Leaders, een groep van meer dan 30 landen die ernaar streeft om 30% van de oceanen in hoge mate te beschermen (het zogenaamde 30x30 initiatief).
Voorts zal het Koninkrijk in 2023 de VN waterconferentie (co)organiseren. Tijdens de AVVN High Level Week zijn verkennende gesprekken gevoerd over de specifieke uitdagingen van de Caribische Landen van ons Koninkrijk op dit vlak. Op basis daarvan zal worden bepaald hoe Aruba, Curaçao en Sint Maarten een rol krijgen tijdens de conferentie.
Hoe staat het kabinet op dit moment tegenover een dergelijk advies over de klimaatcrisis van het Internationaal Gerechtshof, wetende dat deze adviezen geenszins bindend zijn voor lidstaten, maar wel juridisch en moreel zwaar wegen in het bestrijden van de klimaatcrisis?
Nederland is in afwachting van de formulering van de specifieke rechtsvraag alvorens stelling ingenomen kan worden. In beginsel steunt Nederland Adviesaanvragen aan het Internationaal Gerechtshof wanneer deze relevant zijn voor de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde, mede gelet op artikel 90 van de Grondwet, en wanneer deze geen bilaterale geschillen betreffen of een in essentie politieke vraag.
Bent u bereid om, net als Australië en Nieuw-Zeeland, ook officieel steun te betuigen en voor een toekomstige VN-resolutie te stemmen die het mogelijk maakt om een advies aan het Internationaal Gerechtshof te vragen?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel 'Internationale zorgen over vluchtende alleenreizende kinderen uit Oekraïne' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herkent u zich in de bevindingen die geschetst worden over de stand van zaken omtrent de registratie van onbegeleide Oekraïense vluchtelingenkinderen in Nederland gedurende de eerste maanden van de oorlog? Zo niet, waarom?1
Het artikel waar u naar verwijst, is geschreven over de situatie rond de periode maart 2022.
Kort nadat de eerste amv’s uit Oekraïne naar Nederland kwamen, is afgesproken dat deze amv’s, die arriveerden met een volwassen begeleider die niet de ouder of wettelijk voogd is, bij aankomst door gemeenten gemeld konden worden bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). In de gevallen dat de amv’s uit Oekraïne zonder volwassen begeleider arriveerden, konden deze bij Nidos worden gemeld. Deze afspraken hebben toentertijd tot verwarring geleid, waardoor registratie en monitoring van deze groep niet altijd plaatsvond.
Dit is aanleiding geweest om met betrokken partijen (Ministerie van Justitie en Veiligheid, de RvdK, Nidos en de VNG) de afspraken te herzien. Deze nieuwe procesafspraken zijn in juni jl. gestart. Hierover is uw Kamer reeds geïnformeerd middels de verzamelbrief van 8 juli jl.2 De bevindingen uit het artikel worden daarom slechts ten dele herkend.
Volgens de nieuwe procesafspraken dient iedere minderjarige die zonder ouder(s) binnenkomt bij een gemeente te worden aangemeld bij Nidos. Nidos beoordeelt op basis van een intake met de minderjarige (en waar mogelijk met de ouder(s) op afstand) of het aanvragen van tijdelijke voogdij gepast is. Nidos schakelt de RvdK in wanneer een minderjarige bij een gastgezin verblijft. Dit gastgezin wordt vervolgens gescreend door de RvdK.
Erkent de Staatssecretaris dat de registratie van vluchtende alleenreizende kinderen uit Oekraïne beter op orde is in landen als België, Tsjechië, Frankrijk en Italië, die – in tegenstelling tot Nederland – naast het aantal alleenreizende kinderen ook het gender en de leeftijd registeren? Zo niet, waarom?
Het kabinet onderschrijft het belang van een zo secuur mogelijke identificatie, registratie en opvang van alle personen die uit Oekraïne vluchten op dit moment. Vanwege hun kwetsbaarheid, is dit proces bij kinderen nog meer zwaarwegend.
Zoals bij vraag 1 uitgelegd zijn er nieuwe procesafspraken gemaakt om alleenstaande minderjarige vreemdelingen beter in beeld te krijgen. Hierbij worden ook persoonlijke gegevens geregistreerd. Dit is nodig om een gedegen onderzoek te kunnen doen naar de situatie en eventuele aanvraag van voogdijschap van de minderjarige. Waar dat mogelijk is, kijken we bij het verbeteren van ons proces ook over de grens. In het kader van de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen zijn met name het Solidariteitsplatform en het Blueprint-netwerk, beiden geleid door de Europese Commissie, hiervoor de geëigende kanalen. In deze Europese platforms worden ervaringen, signalen en lessen bij de registratie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen tussen lidstaten uitgewisseld, ook met de in de vraag benoemde lidstaten. In de beantwoording van vraag 10 en 11 ga ik hier nader op in.
Klopt het dat in Nederland geen registratie plaatsvond van de leeftijd en het gender van alleenreizende vluchtende kinderen? Worden deze gegevens nog steeds niet geregistreerd? Zo niet, waarom?
Iedere onbegeleide minderjarige moet gemeld worden bij Nidos. Bij elke melding worden door Nidos verschillende gegevens, waaronder geboortedatum, geslacht, en contactgegevens van het kind, eventuele begeleider en diens ouder(s), geregistreerd.
Klopt het dat Nederland relatief gezien nog altijd weinig vluchtende alleenreizende kinderen registreert in vergelijking met andere Europese lidstaten? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Sinds de bovengenoemde nieuwe procesafspraken zijn ingegaan, zien wij een stijging van het aantal meldingen bij Nidos, en het aantal amv's dat wordt geregistreerd. De meeste minderjarigen die in Nederland aankomen, worden vergezeld door een volwassen begeleider, die vaak in bezit is van notariële aktes waarin de wensen van de ouders voor wat betreft de begeleiding van de kinderen zijn opgenomen. Op die manier is de begeleiding en verzorging van de minderjarige in Oekraine al geformaliseerd. Hierop wordt bij de beantwoording van vraag 8 en 9 uitgebreider ingegaan.
Klopt het dat zij alleen worden geregistreerd wanneer zij zichzelf melden? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat mensenhandelaren de weg naar registratie voor deze groep belemmeren?
Iedere minderjarige die zonder ouder(s) binnenkomt bij een gemeente moet worden gemeld bij Nidos. Wij zien dat meldingen via verschillende kanalen binnenkomen, zowel vanuit de begeleider van de minderjarige als gemeente ambtenaren. Uitgangspunt is dus signalering vanuit gemeenten, en omgeving. Hiervoor is de handreiking «signaleren van kinderen en jongeren uit Oekraïne» gemaakt. Tot nu toe zijn er geen meldingen binnengekomen van mensenhandel binnen de groep amv's. Verschillende organisaties, waaronder de IND, Rode Kruis, en VluchtelingenWerk, zijn door Nidos geïnformeerd over het aanmeldingsproces. Deze organisaties kunnen ook zelf alleenstaande minderjarigen melden bij Nidos.
Vooralsnog is het beeld dat gemeenten amv's goed signaleren bij aankomst.
Welke concrete acties heeft u ondernomen sinds de aangenomen motie Koekkoek c.s. over gecentraliseerde informatievoorziening over de registratie van onbegeleide vluchtelingenkinderen (Kamerstuk 19 637, nr. 2872)?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kan het plan voor gecentraliseerde informatievoorziening en voorlichting over het belang en de noodzaak van de registratie van onbegeleide vluchtelingenkinderen – waar bovenstaande motie om verzoekt – verwacht worden?
Er is uitvoering gegeven aan bovenstaande motie in de verzamelbrief Opvang Oekraïne van 8 juli jl.3
In hoeverre is de juiste kennis en kunde in de gemeenten m.b.t. signalering en begeleiding van alleenreizende kinderen volgens u verbeterd sinds de aangenomen motie Koekkoek c.s. (Kamerstuk 19 637, nr. 2872)? Is er sprake van verbetering? Zo ja, hoe meet u dit?
Zoals hierboven is gesteld is er een handreiking «signaleren van kinderen en jongeren uit Oekraïne» gemaakt voor gemeenten. Dit dient hen te helpen bij het signaleren van amv's. Daarbij is volgens de nieuwe procesafspraken het uitgangspunt dat iedere minderjarige die zonder ouder(s) aankomt, ook al is deze vergezeld door een volwassen begeleider, gemeld wordt bij Nidos. Dit heeft ervoor gezorgd dat gemeenten niet meer zelf de afweging hoeven te maken over hoe voogdij is geregeld tussen de persoon met wie de minderjarige reist, en of er dus een onderzoek moet worden ingesteld door de RvdK. De kennis en kunde is hierdoor sec belegd bij Nidos die met een jarenlange ervaring een gedegen afweging kan maken of voogdij nodig is, en of eventuele screening nodig is.
Bij alle meldingen weegt het Nidos zorgvuldig af of een voorziening in de voogdij vanuit Nidos noodzakelijk is. Voor deze afweging verzamelt het Nidos informatie. Deze informatie wordt uitgevraagd bij de melder, de minderjarige, ouders (indien zij te bereiken zijn), en de begeleiders in Nederland. Dit wordt gedaan door professionele, SKJ geregistreerde jeugdbeschermers en zij worden hierin ondersteund door juristen en gedragswetenschappers. Sinds 14 juni is er ook specialistische ondersteuning door Nidos opgezet in de vorm van een Meldpunt waar zowel mensen van buitenaf als intern advies kan worden ingewonnen. Bij twijfel wordt er ook contact gezocht met de Oekraïense autoriteiten in Nederland.
Alle zaken die bij de RvdK liepen zijn onderzocht of afgesloten. Sinds de nieuwe procesafspraken zien we een stijging van het aantal meldingen bij Nidos. Op 19 september jl. gaat dit bij elkaar om 500 meldingen. In 50 zaken is Nidos belast met voogdijschap. Voor ca. 30 minderjarigen loopt nog een verzoek van Nidos aan de rechtbank. Voor ca. 150 minderjarigen is door Nidos het verzoek om te worden benoemd als voogd van de minderjarige niet aangevraagd bij de rechtbank omdat er geen voorziening in de voogdij noodzakelijk was. Daarbij kan worden gemeld dat er tot op heden geen gedwongen voogdijmaatregel is uitgesproken. Voor de overige ca. 270 minderjarigen loopt nog een onderzoek bij Nidos.
Hebben de tot nu toe ondernomen concrete acties geleid tot een stijging in het aantal registraties van het aantal vluchtende, alleenreizende kinderen uit Oekraïne?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet u in Europees verband om ervoor te zorgen dat andere lidstaten de registratie van vluchtende alleenreizende kinderen uit Oekraïne te verbeteren? Kunt u dit onderwerp ter sprake brengen in de volgende Europese Raadsvergadering en de Kamer hierover informeren?
Zoals reeds benadrukt, acht het kabinet het waarborgen van de veiligheid van alleenreizende kinderen die vluchten voor het conflict in Oekraïne van groot belang. Omdat de veiligheid van deze kinderen naast een nationaal vraagstuk ook een Europese dimensie kent, onderschrijft het kabinet het belang van het uitwisselen van best practices en informatie met andere Europese lidstaten op het gebied van registratie. Door de vergaderingen die van hoog tot laag (ambtelijk) niveau plaatsvinden, kan Nederland continu leren van andere landen en bezien of het proces zo optimaal is geregeld. Ook levert Nederland zelf een actieve bijdrage vanuit de ervaringen op nationaal niveau. Zo wordt tijdens bijeenkomsten van het Solidarity Platform, geleid door de Europese Commissie, aandacht besteed aan casuïstiek (bijvoorbeeld verzoeken vanuit de Oekraïense autoriteiten aangaande deze groep) en aan lessen die lidstaten onderling met elkaar kunnen delen. Daarnaast is het onderwerp in de afgelopen maanden ook onderwerp van gesprek geweest tijdens bijeenkomsten van het Integrated Political Response Mechanism (IPCR), momenteel onder leiding van Tsjechië. Tijdens deze bijeenkomsten stond gezamenlijke interactie met de Oekraïense autoriteiten over de aanwezigheid en veiligheid van alleenstaande minderjarige vreemdelingen eveneens centraal. Tot slot deelt het Blueprint-netwerk – dat onder leiding staat van de Europese Commissie en waarin alle lidstaten inclusief de Schengen-geassocieerde landen zijn vertegenwoordigd – elke week de meest actuele kwantitatieve gegevens over registraties van amv’s met elkaar. Nederland levert ook daar een bijdrage aan.
Spreekt u met uw Belgische, Tsjechische, Franse en/of Italiaanse collega’s over mogelijk te nemen maatregelen ter verbetering van de registratie van onbegeleide vluchtende Oekraïense kinderen in Nederland? Zo ja, wat leveren die gesprekken concreet op?
Zie antwoord vraag 10.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»?1
Ja
Bent u bekend met het feit dat het Amerikaanse volkstellingsbureau nu vragen over Long COVID in haar vragenlijsten meeneemt en dat de uitkomst is dat 16 miljoen Amerikanen in de leeftijdscategorie 18–65 vertellen dat ze Long COVID hebben en twee tot vier miljoen van deze mensen niet kunnen werken?2
Ja
Is het u bekend dat het ook in Nederland om aanzienlijke aantallen mensen moet gaan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat het UWV in de eerste helft van 2022 731 keuringen had met hoofddiagnose COVID en dat 62% volledig arbeidsongeschikt bleek te zijn? Bent u bekend met het feit dat dit nog waarschijnlijk nog maar het begin is, omdat iemand normaal gesproken pas twee jaar na ziek worden, gekeurd wordt voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)?
Dit aantal is mij bekend. Van de mensen die met hoofddiagnose «COVID-19» werden gekeurd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd volgens het UWV3 8% duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard. Van de gekeurden kreeg 54% een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80–100 uitkering. Dit betekent dat op het moment van keuring sprake is van (bijna) volledig verlies van arbeidscapaciteit, maar verbetering van de belastbaarheid niet wordt uitgesloten.
Ik ben ermee bekend dat niet alle mensen die gedurende de pandemie langdurige klachten hebben ontwikkeld in dit aantal zijn meegerekend. Pas na twee jaar ziekte volgt een WIA-beoordeling.
Deze cijfers hebben betrekking op mensen die de delta-variant van COVID-19 hebben doorgemaakt. Mogelijk is er een verschil tussen de delta- en de omikron-variant wat betreft de kans op langdurige klachten. Dit is een onderwerp van onderzoek binnen het lopende LongCOVID-onderzoek van het RIVM.
Heeft u een inschatting van de omvang van Long COVID in Nederland? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te doen?
Uit een recent onderzoek4 blijkt dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen.
Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 18.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Kunt u een brief over de uitvoering van deze motie binnen twee weken aan de Kamer doen toekomen en daarin ingaan op elk van de genoemde aspecten in het dictum?
Ik verwijs hiervoor naar de bijlage «Voorbereiding en bescherming – andere relevante onderwerpen die verband houden met de langetermijnaanpak van het coronavirus»6 bij de Kamerbrief langetermijnaanpak COVID-19.
Post-COVID is een belangrijk onderwerp. Veel mensen ervaren langdurig klachten na het doormaken van een COVID infectie en dit heeft grote invloed op degenen die het treft en hun omgeving. Op dit moment is er helaas nog geen pasklaar oplossing, omdat er nog veel onduidelijk is over diagnose en mogelijke behandeling van post-COVID.
Ik ben daarom blij dat er snel gestart is met onderzoek naar post-COVID en dat er op dit moment blijvend en ruime aandacht is binnen de wetenschap voor onderzoek naar alle aspecten van post-COVID. Zo lopen via ZonMw achttien studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling. Twaalf van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Daarnaast doen verschillende ziekenhuizen onderzoek naar de oorzaak en mogelijke behandeling van post-COVID. Naast al dit nationale onderzoek loopt er internationaal ook zeer veel onderzoek naar alle aspecten van post-COVID.
Vanwege de veelvoud aan onderzoeken, bereiden de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een overkoepelende kennisagenda voor, waarbij nationale en internationale onderzoeken op het gebied van post-COVID worden samengebracht en geanalyseerd op hun toepassing in Nederland. Hieruit zal blijken of en welk aanvullend onderzoek nodig is. Ik juich dit initiatief toe.
Ten aanzien van de vormgeving van een expertisecentrum post-COVID hebben NFU en C-support toegezegd om de komende maanden gezamenlijk uit te werken op welke wijze kennis en ervaring uit de wetenschap, onderzoek en praktijk op het gebied van post-COVID structureel bijeengebracht kunnen worden om binnen afzienbare termijn toepassing te krijgen in praktijk.
Kunt u vooral ingaan op het biomedische onderzoek dat in Nederland gedaan wordt, de wijze waarop dat nu gefinancierd wordt en de wijze waarop u gaat bevorderen dat dat structureel en grondig gaat gebeuren?
Zoals hierboven beschreven financiert het Ministerie van VWS via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van post-COVID. Op dit moment worden achttien onderzoeken gedaan, waarvan twaalf onderzoeken biomedische van aard zijn.
Biomedisch onderzoek is een belangrijk onderdeel van de kennisagenda die de NFU, de FMS en het NHG voorbereiden. Uit deze kennisagenda zal blijken of er hiaten zijn waarvoor aanvullend onderzoek nodig is.
Het rapport Death in Slow Motion: Women and girls under Taliban rule van Amnesty International van 27 juli 2022 |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Death in Slow Motion: Women and girls under Taliban rule» van Amnesty International van 27 juli 20221?
Ja.
Bent u bereid om binnen afzienbare tijd, maar uiterlijk binnen twee weken, een schriftelijke reactie op het rapport en deze Kamervragen aan de Kamer toe te zenden?
Het rapport van Amnesty International schetst een aangrijpend beeld van de zeer moeilijke omstandigheden waarin vrouwen en meisjes in Afghanistan nu leven. Het is belangrijk om de mensenrechtensituatie in Afghanistan te blijven monitoren. Dit (soort) rapport(en) en aanbevelingen houden de vinger aan de pols en dragen bij aan de complexe afwegingen die het Kabinet moet maken in de huidige context, zoals beschreven in de Kamerbrief Langetermijnvisie voor de Nederlandse inzet in Afghanistan van 7 juli jl. (Kamerstuk 34 952, nr. 177).
De Nederlandse inzet zoals beschreven in de bovengenoemde Kamerbrief is in lijn met de aanbevelingen uit het rapport. De kern van de huidige Nederlandse inzet op het gebied van bevordering van mensenrechten in Afghanistan richt zich in het bijzonder op vrouwen- en meisjesrechten. Dit betreft zowel diplomatieke inzet als financiële ondersteuning van mensenrechteninitiatieven, steun aan het (vrouwelijk) maatschappelijk middenveld en door in te zetten op gelijke toegang voor vrouwen en meisjes bij de tijdelijke ondersteuning van basisnoden en livelihoods. Op diplomatiek vlak grijpt Nederland elke gelegenheid aan om de de facto autoriteiten aan te spreken op de zorgwekkende situatie van vrouwen en meisjes in Afghanistan.
Kunt u daarbij ten minste ingaan op iedere afzonderlijke aanbeveling gericht aan de internationale gemeenschap, die in het rapport wordt gedaan, waarbij u aangeeft hoe u over de aanbeveling oordeelt en of u daaraan acties gaat verbinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke verantwoordelijkheid u voelt ten aanzien van de vrouwen en meisjes in Afghanistan en hoe dat zich tot nu toe heeft vertaald in concrete beleidsmaatregelen?
Het Kabinet heeft grote zorgen over de toenemende repressieve maatregelen tegen vrouwen en meisjes in Afghanistan. Als onderdeel van de internationale gemeenschap streeft Nederland naar het waarborgen van vrouwen- en meisjesrechten. In multilaterale fora spreekt Nederland zich daarom regelmatig stevig uit over de schrijnende situatie van vrouwen en meisjes in Afghanistan. Op 1 juli jl. heeft Nederland tijdens een spoedzitting van de 50e VN Mensenrechtenraad de de facto Afghaanse autoriteiten opgeroepen om vrouwen- en meisjesrechten te waarborgen en vrouwen en meisjes gelijke toegang te geven tot onderwijs, werk en volledige participatie in de Afghaanse samenleving. Ook in contacten die Nederland en gelijkgezinde landen met vertegenwoordigers van de de facto Afghaanse autoriteiten hebben wordt deze boodschap systematisch en nadrukkelijk overgebracht.
Daarnaast worden, zoals ook in de genoemde Kamerbrief Langetermijnvisie Afghanistan van 7 juli jl. en antwoorden van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op vragen van de leden Boswijk en Mulder van 11 juli jl. (Kamerstuk 2022Z12018) benoemd, in nauw overleg met maatschappelijke partners, Afghaanse lokale vrouwen(organisaties) en vrouwelijke mensenrechtenverdedigers mogelijkheden onderzocht waarmee het Kabinet ondersteuning kan bieden aan initiatieven die vrouwenrechten en gendergelijkheid in Afghanistan kunnen bevorderen.
In hoeverre was u ten tijde van het verzenden van de laatste Kamerbrief t.a.v. het Landenbeleid Afghanistan van 29 juni 20222 bekend met de positie van meisjes en vrouwen onder (de facto) Taliban regime?
De Kamerbrief van 29 juni jl. is een reactie op het algemene ambtsbericht over Afghanistan dat is uitgebracht op 28 maart 2022. Ten tijde van het uitbrengen van het ambtsbericht had de Taliban nog geen duidelijke positie ingenomen ten aanzien van vrouwen en meisjes hoewel er ook toen al beperkingen waren opgelegd aan hen. Tussen het uitbrengen van het ambtsbericht en de brief van 29 juni jl. is deze positie meer en meer door de Taliban verhelderd. De Taliban hebben ten aanzien van vrouwen en meisjes verschillende maatregelen genomen. Middelbare scholen voor meisjes bleven gesloten ondanks eerdere aankondigingen dat deze weer zouden openen op 23 maart. Ook werd op 7 mei jl. een decreet aangekondigd inhoudende dat vrouwen hun gezicht volledig moeten bedekken met uitzondering van de ogen. Het decreet raadt vrouwen daarnaast aan het huis niet te verlaten indien dit niet noodzakelijk is.
Waarom heeft u besloten om het besluit- en vertrekmoratorium te beëindigen?
Het kabinet zag in het ambtsbericht over Afghanistan en de overige informatie voldoende aanleiding om de beslispraktijk te hervatten en daarmee het besluit- en vertrekmoratorium te beëindigen. Verschillende Kamerleden en maatschappelijke organisaties, waaronder Amnesty International, hebben hier ook op aangedrongen. Door de beslispraktijk weer te hervatten wordt, zoals door eerder genoemde partijen gevraagd, duidelijkheid gegeven aan een grote groep asielzoekers uit Afghanistan. Zij wachten, als gevolg van het besluit- en vertrekmoratorium, al langere tijd op de beoordeling van hun asielaanvraag. Daarnaast geldt dat het Kabinet het besluit- en vertrekmoratorium na augustus niet opnieuw had kunnen verlengen. De IND zal bij de beoordeling op de individuele asielaanvragen rekening houden met de zorgelijke veiligheids- en mensenrechtensituatie in Afghanistan en zal in een voorkomend geval ook eerder het voordeel van de twijfel geven.
Worden er vanaf 26 augustus 2022 zaken behandeld die kunnen leiden tot de uitzet van vrouwen en meisjes naar Afghanistan?
Door de IND worden alle asielaanvragen van asielzoekers uit Afghanistan weer opgepakt. Dit zullen ook zaken van vrouwen en meisjes betreffen. Zoals aangegeven in de brief van 29 juni jl. zal bij de individuele beoordeling van een vreemdeling die behoort tot de categorie van (toegedicht) verwesterde vrouwen eerder het voordeel van de twijfel worden gegeven en worden uitgegaan van de aannemelijkheid van de verklaringen en de gestelde vrees bij terugkeer naar Afghanistan. Dit vanwege de zeer zorgelijke situatie van vrouwen in Afghanistan en de onduidelijkheid die bestaat over de geldende normen en de feitelijke behandeling bij overschrijding van die normen.
De beoordeling van elke asielaanvraag zal plaatsvinden op basis van de individuele omstandigheden afgezet tegen de zorgelijke veiligheids- en mensenrechtensituatie in Afghanistan. Bij de beoordeling houdt het Kabinet tevens rekening met de omstandigheid dat het ambtsbericht geen compleet beeld heeft kunnen geven van de veiligheidssituatie in Afghanistan en de mate waarin de verklaringen van de vreemdeling passen in het beeld van de veiligheidssituatie in het algemeen en de positie van de groep waartoe de vreemdeling behoort in het bijzonder. In de praktijk betekent dit dat afhankelijk van het individuele geval de IND binnen de kaders van het beleid eerder aanleiding kan zien om het voordeel van de twijfel te geven en uit te gaan van de aannemelijkheid van de verklaringen en de gestelde vrees bij terugkeer naar Afghanistan.
Hoe bent u van plan om überhaupt mensen uit te zetten naar Afghanistan wiens asielaanvraag wordt afgewezen aangezien er niet met de Taliban wordt onderhandeld?
Naar verwachting zal een groot deel van de asielzoekers uit Afghanistan in aanmerking komen voor een asielvergunning waardoor terugkeer niet aan de orde is. De kans is niettemin aanwezig dat sommige asielzoekers niet voldoen aan de voorwaarden voor verblijf. In die gevallen zal de asielaanvraag worden afgewezen en is vertrek uit Nederland aan de orde. Hierbij zal met name zelfstandig vertrek aan de orde zijn. Gedwongen vertrek zal (nagenoeg) niet mogelijk zijn, gelet op het ontbreken van diplomatieke banden tussen Nederland en de de facto Afghaanse autoriteiten. Voor personen die meewerken aan hun terugkeer geldt dat zij onderdak kunnen krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie. Voor kinderen met minderjarige gezinnen geldt dat zij onderdak kunnen krijgen in de gezinslocatie. Waar terugkeer ondanks de inspanning van de vreemdeling niet kan mogelijk is, kan de vreemdeling mogelijk ook voor een vergunning buitenschuld in aanmerking komen.
Hoe wilt u omgaan met de Afghanen die daardoor in limbo terechtkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid, naar aanleiding van hetgeen in dit rapport omschreven is, om het landenbeleid te wijzigen en alle Afghaanse vrouwen en meisjes als systematisch vervolgde groep te bestempelen?
De situatie voor vrouwen en meisjes in Afghanistan is uitermate zorgelijk. Het Kabinet is van mening dat in het huidige landgebonden asielbeleid voor Afghanistan voldoende waarborgen zitten om hen bescherming te bieden waar nodig. Zeker ook in licht van de eerdere brief waarin het Kabinet heeft aangegeven dat bij de individuele beoordeling van een vreemdeling die behoort tot de categorie van (toegedicht) verwesterde vrouwen eerder het voordeel van de twijfel worden gegeven.
Bent u bekend met het artikel «Harde sancties tegen Taliban ondermijnen recht op voedsel» in de Clingendael Spectator van 18 mei 20223?
Ja.
Bent u het er mee eens dat het van groot belang is om ook sociaaleconomische kwesties vanuit een mensenrechtenperspectief te benaderen?
Ja, economische, sociale en culturele rechten maken evengoed deel uit van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het is daarbij wel van belang dat de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten niet in het geding komen. Sociaaleconomische kwesties geven geen reden om andere mensenrechten terzijde te schuiven.
Wat vindt u van de stelling uit het artikel in de Clingendael Spectator: «Het [nadrukkelijk verbinden van externe hulp aan meisjesonderwijs, of vrouwenrechten in het algemeen] versterkt juist de positie van de conservatieve hardliners en maakt het lastiger voor progressievere leden van de Taliban om zich intern hard te maken voor vrouwenrechten, omdat zij dan worden weggezet als zwakkelingen die zwichten voor westerse druk»?
Deze stelling moet worden bezien in het dilemma tussen pragmatisme en principes, zoals ook beschreven in de Kamerbrief Langetermijnvisie Afghanistan (Kamerstuk 34 952, nr. 177). De machtsstrijd binnen het Talibanregime, en de positie van de hardliners binnen het regime, is inderdaad van invloed op onze handelingsopties. Enerzijds willen we ten behoeve van stabiliteit inzet blijven plegen in Afghanistan, anderzijds willen we de de facto autoriteiten niet (direct of indirect) laten profiteren van die steun, en tevens de voor de internationale gemeenschap belangrijke principes zoals vrouwenrechten blijven benadrukken. Er wordt continu gezocht naar de beste manier om dit te doen, ook in contacten met vertegenwoordigers van de Taliban.
De onvoorspelbare besluitvorming van de Taliban bemoeilijkt de ruimte voor de internationale gemeenschap om de bevolking te steunen. Op dit moment is de afweging van de internationale gemeenschap daarin dat steun aan bepaalde vormen van hulp zoals het ledigen van basisnoden wel gebonden blijft aan principes, waaronder gelijke toegang van vrouwen en meisjes, waarbij regionaal onderscheid kan worden gemaakt. Tegelijkertijd vindt humanitaire hulp altijd plaatst volgens het humanitair imperatief.
Bent u van plan om gehoor te geven aan decall for action van Amnesty International om de bestaande financiële beperkingen die aan Afghanistan zijn opgelegd te versoepelen, omdat deze beperkingen momenteel de levering van gezondheidszorg, voedsel en andere essentiële diensten blokkeren?
Onder het VN-Veiligheidsraad sanctieregime 1988 zijn diverse individuen en entiteiten gelieerd aan de Taliban op de sanctielijst geplaatst (dit betreft dus niet Afghanistan als land, of de de facto autoriteiten in het algemeen). Op 22 december 2021 zijn middels resolutie 2615 van de VN-Veiligheidsraad uitzonderingen opgenomen voor humanitaire hulp en activiteiten die het lenigen van basisnoden ondersteunen. Het sanctieregime beperkt dus niet de levering van gezondheidszorg, voedsel en diensten ten behoeve van basisnoden.
Welke afweging maakt u hierbij?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u van plan om gehoor te geven aan de call for action van Amnesty International om – in overleg met VN-agentschappen, NGO’s en humanitaire organisaties die actief zijn in Afghanistan, lokale vrouwenactivisten en organisaties die andere risicogroepen ondersteunen – de systemen voor de verdeling van dringende financiële steun en humanitaire hulp te versterken?
Het is van groot belang dat juist vrouwen en kinderen humanitaire hulp kunnen ontvangen én geven. Het Kabinet blijft zich er daarom, met gelijkgezinde landen en de Europese Unie, consequent en op alle niveaus voor inzetten dat noodhulp juist deze groepen bereikt en betrekt. De VN coördineert de onderhandelingen voor humanitaire toegang in het land en heeft daarbij veel aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes. In contacten met door Nederland gefinancierde hulporganisaties (inclusief de VN) wordt dit onderwerp consequent benadrukt. Deze organisaties vinden dit overigens zelf ook een zeer belangrijk thema.
Conform de Kamerbrief van 23 mei jl. (Kamerstuk 34 952, nr. 159) heeft het Kabinet aan de tijdelijke steun voor het ledigen van basisnoden de eis verbonden dat vrouwen en meisjes gelijke toegang hebben tot geleverde diensten. Hierbij kan regionaal onderscheid gemaakt worden afhankelijk van de toegang van vrouwen en meisjes tot de ondersteunde basisdiensten.
Welke afweging maakt u hierbij?
Zie antwoord vraag 16.
De hint van premier Johnson dat hij uit het Europees mensenrechtenverdrag dreigt te stappen |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Boris Johnson hints at leaving human rights convention over Rwanda row»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van premier Johnson dat hij overweegt «sommige wetten te veranderen» om migranten naar Rwanda te kunnen sturen?
Tot dusver is geen uitvoering gegeven aan het voornemen van de Britse regering om vreemdelingen uit te zetten naar Rwanda. Hiermee handelt het Verenigd Koninkrijk in lijn met de voorlopige maatregel, opgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Het kabinet is bekend met het Britse ingediende wetsvoorstel, de Bill of Rights, die de verhoudingen tussen het EHRM en de Britse nationale rechtspraak ingrijpend wijzigt. Het kabinet volgt deze ontwikkelingen gedurende het parlementaire goedkeuringsproces nauwgezet.
Bent u bekend met het artikel «Tory MPs Demand Boris Johnson Withdraws UK From European Court Of Human Rights» uit the Huffington Post van 15 juni 2022?
Ja.
Hoe kijkt u nu terug op uw antwoord op mijn vraag van 25 april jl. over de uitlevering van Assange en uw oordeel over of de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen zijn veranderd sinds Brexit?
Het Verenigd Koninkrijk is en blijft ook na diens terugtrekking uit de EU gebonden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Gemeenschappelijke toewijding aan mensenrechten staat genoemd in de eerste paragraaf van de preambule bij de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst die de EU en het VK gesloten hebben. Bovendien is in deze overeenkomst vastgelegd dat het opzeggen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gevolgen kan hebben voor de samenwerking op gebied van wetshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken. In de zaak Assange ga ik er vanuit dat het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen naleeft.
Deelt u de mening dat een mogelijk vertrek van het VK uit het Europees mensenrechtenverdrag een gevaarlijk precedent schept voor de andere landen die bij dit verdrag zijn aangesloten en die in de toekomst ook op de vingers getikt kunnen worden door het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen?
Ik betreur de kritiek die in het Verenigd Koninkrijk in regeringskring is geuit over het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, des te meer omdat het VK een van de tien landen is die in 1949 de Raad van Europa hebben opgericht. Deze kritiek doet afbreuk aan het Hof, dat te maken heeft met zesenveertig partijen met elk hun eigen rechtstradities. Het VK geeft aan verdragspartij bij het EVRM te blijven en het kabinet zal in nauwe samenwerking met gelijkgezinde landen binnen de Raad van Europa blijven monitoren of de daarbij behorende verplichtingen worden nagekomen.
Bent u bekend met het artikel «Priti Patel accused of trying to deport former Iranian police officer to Rwanda» uit the Guardian van 7 juni?
Ja.
Hoe kijkt u nu terug op uw antwoord op mijn vraag van 25 april jl. over de uitlevering van Assange en uw oordeel over of de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen nog in plaats zijn sinds de beslissing over het al dan niet uitleveren van Assange bij de Minister van Binnenlandse Zaken is gelegd; diezelfde Minister die, zoals uit bovenstaand artikel blijkt, een Iraanse politieman die weigerde lukraak op demonstranten in Iran te schieten en minderjarigen uit Rwanda onrechtmatig wilde uitzetten?
Mijn antwoord op uw vraag van 25 april jl. is ongewijzigd, zie ook mijn antwoord op vraag 4. Daarbij wil ik benadrukken dat de Nederlandse overheid nog steeds het vertrouwen heeft in het onafhankelijke en onpartijdige karakter van de Britse rechtspraak waarin ook de rechten van politieke vluchtelingen worden geborgd. Het kabinet blijft, in nauwe samenwerking met gelijkgezinde partners binnen de Raad van Europa, dit proces volgen om dit beeld bevestigd te zien.
Deelt u de mening dat de rechten van politieke vluchtelingen niet altijd worden gewaarborgd door de Minister van Binnenlandse Zaken van het VK?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid u uit te spreken tegen het onzorgvuldig en onrechtmatig uitzetten van vluchtelingen door het Verenigd Koninkrijk naar Rwanda, dit over te brengen aan uw Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven?
Ik heb geen aanwijzingen dat onrechtmatige uitzettingen van vluchtelingen vanuit het VK naar Rwanda plaatsvinden. Het kabinet is zeer gehecht aan de naleving van het internationaal recht, inclusief door de partijen bij het VN vluchtelingenverdrag en het EVRM. Het kabinet kaart schendingen van internationaal recht aan, bilateraal en in de daarvoor geëigende multilaterale fora.
Bent u nu bereid u uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS door de Minister van Binnenlandse Zaken van het VK?
Zie het antwoord op vraag 2 en 7. Echter, wanneer zou blijken dat het VK internationaal recht schendt, zal het kabinet dit aankaarten op zowel bilateraal als internationaal niveau, in nauwe samenspraak met internationale partners. Ik heb bijvoorbeeld een ander Brits wetsvoorstel (the Northern Ireland Protocol Bill) waarmee – indien aangenomen – het VK zijn eigen internationaalrechtelijke verplichtingen niet nakomt, scherp veroordeeld.