Het waarborgen van privacy binnen de Jeugdwet |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Jeugdwet biedt kinderen onvoldoende privacy»?1
Ja.
Deelt u de mening dat labels die onnodig aan kinderen blijven «kleven» bijzonder onwenselijk zijn? Deelt u de mening dat privacy een groot goed is en zeker voor jeugdigen beschermd dient te worden? Zo ja, hoe waarborgt u de privacy op dit moment?
Wij delen de mening dat labels niet onnodig aan kinderen moeten blijven kleven. Tegelijkertijd hechten wij ook aan de veiligheid van het kind en achten wij het onvermijdelijk dat informatie over de aard en ernst van de problematiek tussen professionals moet kunnen worden uitgewisseld. Het belang van privacy van het kind moet worden afgewogen tegen andere belangen in termen van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit. Het is van groot belang dat de privacy van cliënten en het beroepsgeheim van jeugdhulpaanbieders daadwerkelijk is geborgd. Het wettelijke kader daarvoor wordt gevormd door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Jeugdwet. Het is de verantwoordelijkheid van het college van B&W om binnen deze kaders op een zorgvuldige manier om te gaan met de persoonsgegevens. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Het Rijk faciliteert en ondersteunt de gemeenten hierin. De uitgevoerde PIA’s en de privacy informatie folder2 geven hierbij richting en houvast. Daarnaast stellen wij de VNG in staat om de cursus privacywetgeving te ontwikkelen voor beleidsmedewerkers en wijkteammedewerkers, die in mei 2015 van start gaat. Ook komt er komende zomer een privacy self-assessment beschikbaar die gemeenten kunnen gebruiken bij de borging van privacy.
Bent u ook van mening dat het bijzonder onwenselijk is dat ouders gedwongen worden gegevens te verstrekken – die zij liever niet openbaar zouden maken – om de rekening(en) vergoed te krijgen? Zo ja, op welke manier kan dit zo snel mogelijk opgelost worden? Zo nee, waarom niet?
Voor een rechtmatige betaling van een declaratie kan informatie nodig zijn aan wie welke zorg is verleend. Daartoe hebben wij de standaarddeclaratie jeugd ontwikkeld met veldpartijen en de VNG. Deze is in november 2014 gepubliceerd.3 Vervolgens is het aan gemeenten en aanbieders om hiermee aan de slag te gaan. Ons bereiken signalen dat bij gemeenteambtenaren de kennis van de (privacy)regelgeving meer aandacht verdient. De KNMG vraagt daarom in een brief van 7 april 2015 aan de VNG om de naleving van de Jeugdwet op dit gebied te bevorderen.4 In dit kader is een cursus privacywetgeving voor gemeenteambtenaren ontwikkeld die in mei 2015 van start gaat. Verder heeft de VNG toegezegd te komen met nadere richtlijnen voor de verschillende inkoopmodellen, omdat de concrete toepassing van de regelgeving per inkoopmodel verschilt.
Kunt u, naar aanleiding van de informatie in NRC Handelsblad, reageren in hoeverre de motie Bergkamp2, die de regering oproept een privacy-impact-analyse uit te voeren en heldere afspraken te maken over de uitwisseling van gegevens, tot uitvoer is gebracht en of, en hoe, de willekeur hierdoor weggehaald wordt uit het systeem?
Wij hebben motie-Bergkamp uitgevoerd door op de Jeugdwet integraal en op de verschillende deelprojecten afzonderlijk PIA’s uit te laten voeren. De meest privacy gevoelige projecten in het kader van de Jeugdwet zijn bovendien voorzien van «privacy by design», door vanaf de start van deze projecten een privacyexpert te laten meekijken. Deze projecten zijn afgesloten met een Privacy Impact Assessment (PIA). De PIA’s voor de eenmalige gegevensoverdracht (13 december 2013) en die van de Collectieve Opdracht Routeervoorziening (CORV) (3 december 2014) zijn reeds aan uw Kamer gezonden. De PIA in verband met gegevensverwerking bij de uitvoering van de Jeugdwet door gemeenten, heeft u op 14 november 2014 ontvangen. De PIA beleidsinformatie Jeugdwet is op 14 april 2015 naar uw Kamer toegezonden. Tenslotte heeft de Minister van BZK een PIA 3D laten uitvoeren die gemeenten handvatten geeft bij de uitvoering van de nieuwe taken.
De verantwoordelijkheid voor de concrete inrichting van de nieuwe taken ligt thans bij het college van B&W. Het college van B&W legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Kunt u aangeven of, en op welke termijn, er een actieplan ontwikkeld kan worden om de lacune in de wet op te vullen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn van oordeel dat er geen lacune is in de wet. De artikelen 7.4.3 juncto 7.4.1, tweede lid, laatste volzin, en 7.4.4 van de Jeugdwet regelen expliciet de bevoegdheid tot verstrekking van persoonsgegevens door jeugdhulpaanbieders aan gemeenten en de bevoegdheid van gemeenten tot verwerking van die gegevens, voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van de «toegang van de jeugdigen en hun ouders tot de jeugdhulp». Onder «de toegang tot jeugdhulp» wordt ook verstaan de verwerking van gegevens ten behoeve van de bekostiging van die jeugdhulp. Dit is in de schriftelijke behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer nader toegelicht.6
Hoewel wij van oordeel zijn dat de gegevensverstrekking op de hierboven aangegeven grondslag rechtmatig is, hebben wij, mede naar aanleiding van de brief van het Cbp en de vragen uit de praktijk, in het wetsvoorstel Veegwet VWS 2015 (34 191) deze grondslag verder uitgewerkt. Dit wetsvoorstel is op 14 april 2015 ingediend bij uw Kamer.
Bent u van plan, tegen de achtergrond van het gegeven dat diverse beroepsverenigingen en het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) zich uiten over de problematiek, dit samen met het veld op te pakken? Zo ja, op welke manier, en op welke termijn? Bent u bereid de VNG hierbij te betrekken? Zo nee, wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, zie vragen 2, 3 en 5.
Kunt u toezeggen dat de vragen vóór het Algemeen overleg Decentralisatie Jeugdzorg voorzien op 22 april 2015 worden beantwoord?
Ja.
Het draagvlak voor legalisering van softdrugs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Drugsbeleid» van EenVandaag waar 29.131 leden van het EenVandaag Opiniepanel aan hebben meegedaan?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat 56 procent van de deelnemers vindt dat u experimenten met de organisatie van wietteelt door gemeenten zou moeten toestaan?
Ik heb kennis genomen van dit percentage.
Klopt het dat u net als uw ambtsvoorganger geen ruimte ziet voor de experimenten met de teelt en verkoop van wiet die lokale bestuurders hebben ingediend?
Ik onderschrijf de ernst van de problematiek. Met de burgemeesters ben ik dan ook van mening dat deze problematiek moet worden bestreden. Het lokaal bestuur beschouw ik hierin als een zeer belangrijke partner. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van gemeenten die zich met deze problemen geconfronteerd zien. De voortzetting van de gezamenlijke aanpak van deze vormen van overlast en criminaliteit blijft van groot belang.
In het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden is het op dit moment niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden2, zijn nog steeds van toepassing.
Daarnaast is het grootste gedeelte van de wietproductie bestemd voor de export. Uit het WODC-rapport «De export van in Nederland geteelde cannabis» volgt dat ongeveer 80 tot 90% (tussen de 78 en 91 procent of tussen de 86 en 95 procent, afhankelijk van de gebruikte definitie van gebruik door niet-ingezetenen) van de in Nederland geteelde cannabis bestemd is voor de export.
Dit onderzoek heb ik op 16 december 2014 aan uw Kamer gezonden3. Van de totale teelt is maar een klein gedeelte bestemd voor de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal derhalve van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt.
De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Met de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet, die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, hebben Openbaar Ministerie en politie er een middel bijgekregen om het faciliteren van illegale hennepteelt beter aan te pakken. Door samen krachtig op te trekken kan drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.
Bent u bereid om experimenten met gereguleerde wietteelt toe te laten met als doel de belangen van de volksgezondheid, de openbare orde, de algemene veiligheid van personen en goederen of de rechtszekerheid beter te waarborgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Welke alternatieven biedt u om de huidige problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en op welke termijn gaat u de problemen met straatoverlast, illegale drugshandel en branden door wietteelt oplossen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het aantal instromende discriminatiezaken bij het OM op het laagst gemeten aantal is |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van De Monitor van zondag 29 maart?
Ja.
Hoe verklaart u dat ruim 3.600 meldingen van discriminatie in 2013, waaronder 1.600 aangiftes, slechts tot instroom van 88 discriminatiefeiten c.q. 83 discriminatiezaken bij het Openbaar Ministerie leidde?
Zoals reeds in de brief van 19 mei 2014 aan uw Kamer over registratie discriminatie1 is gemeld, is het verschil tussen de cijfers van de politie en de instroom bij het Openbaar Ministerie (OM) op het gebied van discriminatie gelegen in de aard van de registratie.
In de artikelen 137c tot en met 137g en artikel 429 quater van het Wetboek van Strafrecht zijn de grondvormen van discriminatie strafbaar gesteld, namelijk het in het openbaar beledigen, het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld en het bij de uitoefening van ambt, beroep of bedrijf discrimineren van personen wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap.
Daarnaast worden er vele «gewone» delicten gepleegd, waarbij discriminatoire aspecten – doorgaans als motief op de achtergrond – een rol spelen. Deze delicten worden aangeduid als «commune delicten met een discriminatoir aspect». Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt in commune delicten waarbij het discriminatoire aspect niet als zelfstandig feit ten laste kan worden gelegd en in commune delicten waarbij dat wel mogelijk is.
De politie registreert op grond van de Aanwijzing discriminatie zowel meldingen van discriminatie als meldingen van delicten met een discriminatoir aspect. Door de politie wordt geen selectie gemaakt ten aanzien van ingekomen meldingen en aangiften. De politie neemt alle meldingen en aangiften van discriminatie in behandeling.
Het OM rapporteert enkel over de wettelijke discriminatieartikelen 137c t/m 137g of 429quater van het Wetboek van Strafrecht en (nog) niet over commune delicten met een discriminatoir aspect. Dit laatste wordt met ingang van 2016 pas mogelijk, omdat het OM met ingang van 1 april 2015 de daarvoor nodige aanpassing in het registratiesysteem heeft gerealiseerd.
Bij het overgrote deel van meldingen van discriminatie bestaat geen daderindicatie. Bij deze zaken kan het OM niet overgaan tot vervolging. Voorts wordt het verschil verklaard doordat niet alle door de politie geregistreerde incidenten bij het OM instromen. Zo wordt niet bij alle incidenten door de politie een proces-verbaal opgemaakt, bijvoorbeeld in geval van een eigen waarneming van een bekladding van een gebouw met discriminatoire uitlatingen. Verder komt het voor dat meerdere bij de politie geregistreerde incidenten en/of opgemaakte processen-verbaal betrekking hebben op één verdachte. Ook kan het zijn dat een incident door de politie als discriminatie wordt geregistreerd, maar het, na bespreking met het OM, geen strafbare discriminatie blijkt te zijn. Deze zaken stromen dan of in zijn geheel niet – bijvoorbeeld als het geen strafbare feiten betreffen – of niet als discriminatiezaken in bij het OM.
Hoe verklaart u de meerjarige dalende trend van het aantal discriminatiefeiten dat instroomt bij het Openbaar Ministerie? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op de invloed die mutaties in aangiftebereid en de hoeveelheid daadwerkelijk plaatsgevonden discriminatie daarop gehad kan hebben?
Om meer inzicht te verkrijgen in de omvang, aard en afdoening van discriminatiezaken in de strafrechtketen is het Wetenschappelijk Documentatie- en Onderzoekscentrum (WODC) recentelijk gestart met een onderzoek. Uw Kamer wordt eind dit jaar over de uitkomst hiervan geïnformeerd. Hierin wordt meegenomen de dalende instroom bij het OM.
Wat is de oorzaak van het toenemend aantal sepots en vrijspraken van verdachten in discriminatiezaken?
Nu het OM op dit moment nog geen commune delicten met een discriminatoir aspect registreert (zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2), is er thans nog geen volledig zicht hierop. De vraag of het aantal sepots en vrijspraken in discriminatiezaken is toegenomen, kan ik op dit moment niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat de vele prioriteiten van de politie, die door de Minister van Veiligheid en Justitie gesteld zijn, zoveel inspanning van hen vragen dat discriminatiezaken op de plank blijven liggen, en/of het onderzoek niet zo volledig kan zijn als nodig voor een succesvolle strafvervolging? Zo nee, waarom niet?
Zowel bij de politie als het OM is de aanpak van discriminatie een prioriteit. De prioriteiten zijn samen met het lokaal bestuur, het OM en de politie bepaald en opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er is voldoende capaciteit bij de nationale politie. De met uw Kamer en het gezag afgesproken operationele sterkte van 49.500 fte staat. Dit neemt niet weg dat de vraag naar politiecapaciteit en expertise divers en groot is en er voldoende inzet moet zijn om discriminatiezaken goed en zorgvuldig te behandelen. Voor ondernomen en voorgenomen maatregelen ter versterking van de inzet van politie en OM verwijs ik u naar de Voortgangsbrief Discriminatie.2
Voor de afdoening van discriminatiezaken is de Aanwijzing discriminatie van het OM leidend. Discriminatiezaken zijn specialistische zaken waarvoor geldt dat de (zaaks-)expertise en de capaciteit is belegd bij het regioparket, in de persoon van de discriminatieofficier. Ter ondersteuning van de discriminatieofficier staat voor het OM het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD-OM) ter beschikking. Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of strafbeschikking), gelet op de negatieve werking bij onvoldoende handhaving en de voorbeeldfunctie die van een strafvervolging uitgaat.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de politie en het Openbaar Ministerie beter in staat gesteld worden opsporing en vervolging van discriminatiezaken tot een goed einde te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat de «Cijfers in beeld»-rapporten niet jaarlijks openbaar gemaakt worden? Indien dat mogelijke misinterpretatie of iets dergelijks betreft, welke mogelijkheden zijn onderzocht om openbaarmaking met nadere toelichting mogelijk te maken?
Het OM presenteert het rapport Cijfers in Beeld jaarlijks na de zomer; dat zal ook dit jaar weer het geval zijn. Ik zal de mogelijkheden voor een nadere toelichting bezien en het rapport aan Uw Kamer sturen met de eerstvolgende Voortgangsbrief Discriminatie.
Bent u bereid het rapport «Cijfers in beeld 2013. Overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie 2009–2013» openbaar te maken? Zo nee, waarom houdt u daaraan vast nu de strekking ervan al via de pers in de openbaarheid gekomen is?
Nee. De discriminatiecijfers van het OM zijn reeds bekend gemaakt met de toezending van de Voortgangsbrief discriminatie. Zoals ook reeds bij het antwoord op vraag 1 is gemeld, bevat Cijfers in Beeld – in tegenstelling tot de POLDIS-cijfers van de politie – slechts cijfers over de wettelijke discriminatieartikelen 137c t/m 137g of 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Met ingang van 2016 zal een brede rapportage worden opgesteld, die ook de cijfers over commune delicten met een discriminatoir aspect bevat. Deze rapportage zal vanaf 2016 met Uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Discriminatie voorzien op 1 april 2015, en anders op zijn minst vó
Ja, ik zal de vragen beantwoorden voor het AO Discriminatie. Ter zake van het openbaren van het rapport verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘7 op de 10 hoort niets na aangifte woninginbraak’ |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ontevredenheid van mensen over de terugkoppeling van de politie na een aangifte?1 2
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de media.
Kunt u aangeven sinds wanneer er sprake is van een kloof tussen de verwachtingen van mensen en de wijze waarop de politie uitvoering geeft aan het aangifteproces?
Het voornaamste onderzoek waarin een verschil is gesignaleerd tussen de opzet en de uitvoering van het aangifteproces door de politie enerzijds en de behoeften, verwachtingen en ervaringen van de burger anderzijds is het onderzoek «Aangifte doen: de burger centraal?» van de Inspectie Veiligheid en Justitie uit 2012. De inspectie deed een aantal aanbevelingen om de verwachtingen van burger en de dienstverlening van de politie op het gebied van aangifte dichter bij elkaar te brengen. In de Kamerbrief van 9 juli 2013 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uiteengezet welke concrete maatregelen worden genomen om het aangifteproces verder te verbeteren. Deze maatregelen worden voortvarend en met veel inzet uitgevoerd. De verbetering van de opname en afhandeling van aangiftes en het informeren van burgers zijn belangrijke aandachtspunten. De politie streeft naar een samenhangend model voor terugkoppeling: digitaal, telefonisch en in persoon. Over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen is uw Kamer sedertdien regelmatig geïnformeerd.
Erkent u dat het imago van de politie en het vertrouwen van mensen worden geschaad door het doen van onrealistische politieke beloftes?
Ik ben van mening dat de doelstellingen en maatregelen die van de politie worden verlangd, gelet op de belangrijke rol van de politie in onze samenleving, ambitieus, maar tegelijkertijd ook realistisch en uitvoerbaar moeten zijn.
Herinnert u zich uw brief van 21 november 2012 waarin u het volgende heeft geschreven: «Mijn ambitie voor het aangifteproces is dat burgers en ondernemers niet alleen weten waar en wanneer ze aangifte kunnen doen, maar ook dat ze er op kunnen vertrouwen dat als hun aangifte wordt opgenomen deze ook daadwerkelijk wordt opgepakt dan wel dat duidelijk is dat er geen opvolging mogelijk is. En dat ze precies weten wanneer ze weer wat horen en wie hun aanspreekpunt is. Kortom: als je aangifte doet zie je daarvan het resultaat!»?3 In hoeverre is deze belofte waargemaakt?
Er zijn de afgelopen twee jaar belangrijke stappen gezet om de ambities om het aangifteproces te verbeteren waar te maken. Burgers en ondernemers kunnen bijvoorbeeld op diverse manieren bij de politie terecht om aangifte te doen. Dit is de zogenoemde multichannelaanpak. Kern van de multichannelaanpak is de 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie. De aangever krijgt hierbij een passend advies op welke wijze hij het beste aangifte kan doen. Ook op de website politie.nl wordt op een heldere manier uiteengezet waarvan je als slachtoffer op welke wijze aangifte kan doen van een strafbaar feit.
De politie neemt elke aangifte van een strafbaar feit op. Alle aangiften worden individueel geanalyseerd. Ook indien er geen vervolgonderzoek wordt ingesteld, leveren aangiften een bron van informatie voor de politie waarmee zij criminaliteit nog beter kan aanpakken.
De politie werkt hard aan de verbetering van de informatievoorziening aan slachtoffers. De wijze waarop de politie het slachtoffer informeert over de voortgang van zijn zaak, is afhankelijk van de behoefte van het slachtoffer, de ernst van het delict en de vervolgacties die na de aangifte worden ondernomen. Slachtoffers van een high-impact crime krijgen binnen twee weken na hun aangifte een persoonlijke terugkoppeling over de voortgang van hun zaak. Voor maatwerkzaken, zeden- en levensdelicten, wordt een familierechercheur ingeschakeld die slachtoffers gedurende het opsporingsonderzoek persoonlijk en voortdurend op de hoogte houdt van ontwikkelingen in hun zaak.
Hoe verklaart u dat 31 procent van de mensen waar een poging tot inbraak is gedaan, geen aangifte heeft gedaan en dat ze vaak het idee hebben dat dit geen zin heeft? Hoe verklaart u dat één op de drie winkeliers geen aangifte doet, omdat het volgens hen toch geen zin heeft?4
Aangifte doen heeft altijd zin. Ook als er in het geval van een poging tot woninginbraak niets gestolen is, of als er geen sporen lijken te zijn. Omdat een woninginbraak een high impact crime is, wordt in principe altijd een vervolgonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van de aangifte doet de politie onderzoek op het plaats delict en probeert de politie sporen veilig te stellen. Over de aanpak van woninginbraken zijn in de Veiligheidsagenda 2015–2018 met de burgemeesters, het OM en de politie concrete afspraken gemaakt.
Dat aangifte doen altijd zin heeft, geldt ook voor winkeliers. Het oplossingspercentage van winkeldiefstal was 80% in 2013.5 Daders worden ook gestraft, zoals het OM in januari aan Detailhandel Nederland en winkeliers in Amsterdam, Maastricht, Utrecht, Den Haag en Haarlem heeft laten zien tijdens rechtszittingen.6 Ik ben daarnaast regelmatig in gesprek met vertegenwoordigers van Detailhandel Nederland over de verbetering van het aangifteproces.
Ik onderken wel, samen met de politie, dat de terugkoppeling over de voortgang van de zaak nog beter kan en moet. Daarom zal dit jaar landelijk een «aangiftevolgservice» worden gerealiseerd, waarmee slachtoffers beter worden geïnformeerd over de aanvang en de voortgang in hun zaak. Dat betekent dat slachtoffers zelf op elk gewenst moment de status van hun aangifte kunnen bekijken.
Kunt u de aangiftebereidheid van de afgelopen vijf jaar per jaar uiteenzetten?
De aangiftebereidheid, pakkans en ophelderingspercentage variëren per type delict. Dit levert meerdere omvangrijke tabellen op. Vanwege de gewenste snelle beantwoording van deze vragen verwijs ik u spoedheidshalve naar de jaarlijkse publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 van het WODC, het CBS en de Raad voor de rechtspraak, waarin de gevraagde informatie over aangiftebereidheid en ophelderingspercentages te vinden is.7 In het jaarverslag van de politie over 2013 zijn de meest recente cijfers beschikbaar over de pakkans bij de high impact delicten, zoals deze afgesproken zijn met de politie in het kader van de landelijke prioriteiten 2011–2014.8
Kunt u de pakkans en het ophelderingspercentages van de afgelopen vijf jaar per jaar uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre hebben de sinds 2010 door het kabinet genomen maatregelen bijgedragen aan een vergroting of een verlaging van de aangiftebereidheid, pakkans en ophelderingspercentage? Hoe kunt u dit bewijzen?
Zoals blijkt uit de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 vertoont de meldings- en aangiftebereidheid op de langere termijn, tussen 2005 en 2013, een licht dalende trend. Het ophelderingspercentage schommelt in de periode 2007–2012 rond 25%, terwijl het voorlopig cijfer voor 2013 op 22,4% ligt. Ik beschik niet over wetenschappelijk bewijs dat de causaliteit tussen het gevoerde beleid en de genoemde uitkomsten aantoont, maar alles wijst erop dat het gevoerde beleid werkt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de verruimde mogelijkheden om aangifte te doen (multichannelaanpak) en de terugmelding na gedane aangifte, de intensivering van de aanpak van woninginbraken naar het voorbeeld van de integrale aanpak van high impact crimes als overvallen en straatroof en het vaker doorrechercheren bij aangehouden verdachten met het doel om meer inbraken op te lossen en hogere straffen te kunnen eisen.
In hoeverre hebben de in de rapportage van EenVandaag genoemde verlaging van het aantal woninginbraken en de genoemde verhoging van het ophelderingspercentage te maken met het feit dat mensen minder aangifte doen?
Woninginbraak is blijkens de eerder genoemde publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 de delictsoort met de hoogste aangiftebereidheid (79% in 2013). Ik heb geen aanwijzingen dat er in 2014 sprake zou zijn van een daling van deze aangiftebereidheid. Integendeel, ook verzekeraars melden een reële daling van het aantal woninginbraken in de vorm van een forse afname van het aantal schadeclaims.
Kunt u het ophelderingspercentage voor woninginbraken van de afgelopen tien jaar per jaar uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 9 april 2015 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een farmaceutisch bedrijf dat zich onlangs in Nederland heeft gevestigd, doodstraf-medicatie levert aan de Amerikanen |
|
Steven van Weyenberg (D66), Magda Berndsen (D66), Wouter Koolmees (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Opstelten (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt de berichtgeving dat het in Nederland gevestigde farmaceutische bedrijf Mylan het spierverslappende middel rocuroniumbromide aan Amerika levert ter uitvoering van de doodstraf?1 Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte van deze activiteit van het bedrijf?
De berichtgeving dat de door Mylan geproduceerde rocuroniumbromide gebruikt wordt bij de uitvoering van de doodstraf in Amerikaanse gevangenissen kan het kabinet bevestigen noch ontkennen. In een schriftelijke reactie van Mylan (6 maart jl.) stelt het bedrijf dat het geen rocuroniumbromide levert aan gevangenissen. Verder stelt Mylan dat het niet op de hoogte is van gevallen waarin het product door derden aan gevangenissen wordt geleverd of voor andere doeleinden wordt gebruikt dan wettelijk toegestaan in de Verenigde Staten, namelijk verdoving bij operaties. Volgens de mensenrechtenorganisatie Reprieve sluit Mylan echter niet systematisch uit dat het product voor de doodstraf wordt aangewend. De aantijgingen in de uitzending van Nieuwsuur aan het adres van Mylan worden door het kabinet serieus genomen en vormen voldoende grond om het gesprek met Mylan aan te gaan. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd op 6 februari door APG op de hoogte gesteld van de kwestie.
Wat is uw reactie op het bericht van advocaat Bart Stapert in Nieuwsuur dat het middel van Mylan in januari nog is toegepast bij de executie van de Amerikaanse gevangene Charles Warner in Oklahoma? Zijn sindsdien meer executies voltrokken met het middel van Mylan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de levering van executie-medicatie door een in Nederland gevestigd en daarmee Nederlands bedrijf zich tot het Nederlandse standpunt over de doodstraf?
Het kabinet is principieel tegen de doodstraf en zet zich in voor wereldwijde afschaffing ervan. Het kabinet verzet zich ook tegen de uitvoer van middelen die voor de doodstraf gebruikt kunnen worden. Op basis van EU-verordening 1236/20052 geldt een uitvoerverbod voor goederen die uitsluitend te gebruiken zijn voor de doodstraf (en foltering). Het middel in kwestie (rocuroniumbromide) valt echter niet onder de reikwijdte van de verordening. Bovendien vindt, voor zover bij het kabinet bekend, de productie van rocuroniumbromide door Mylan in India plaats. Dat betekent dat de huidige Europese exportcontrole hierop niet van toepassing is. Het feit dat Mylan nu in juridische zin in Nederland gevestigd is, verandert daar niets aan.
Verordening 1236/2005 wordt momenteel herzien. In dat kader zet Nederland zich er in Brussel actief voor in om het EU-instrumentarium te versterken, onder andere om in specifieke gevallen te kunnen ingrijpen en export tegen te gaan, ook als de betreffende stof niet op de lijst staat of als de export niet vanuit Nederland plaatsvindt, maar wel gefaciliteerd wordt.3 Ook zal Nederland in EU-verband voorstellen om rocuroniumbromide toe te voegen aan de lijst behorend bij EU-verordening 1236/2005, zodat de Europese exportcontrole ook op deze stof van toepassing wordt.
Verder verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan de UN Guiding Principles on Business and Human Rightsen aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. In de OESO-richtlijnen staat onder andere dat bedrijven «het veroorzaken van of het bijdragen aan ongunstige effecten op mensenrechten [dienen] te voorkomen en zulke effecten [dienen] aan te pakken wanneer zij zich voordoen».4 Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal Mylan hierop wijzen.
Overigens heeft (doodstraf)advocaat dhr. Stapert aangegeven een melding te hebben ingediend bij het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen inzake de vermeende schendingen van de richtlijnen door Mylan.
Hoe verhoudt de levering van executie-medicatie door een in Nederland gevestigd bedrijf zich tot het Europese exportverbod op executie-medicatie dat stelt dat bedrijven medicijnen alleen mogen exporteren als gegarandeerd is dat deze niet voor executies worden gebruikt en het daaraan verbonden streven van de lidstaten van de EU om de doodstraf wereldwijd uit te bannen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wijziging is opgetreden in de verantwoordelijkheid van het bedrijf om het Europese executieverbod en mensenrechten te respecteren nu het bedrijf zich in Nederland heeft gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om het bedrijf aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid om mensenrechten en het Europese exportverbod te respecteren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de berichtgeving dat Nederlandse pensioenuitvoerders APG en PGGM nog steeds beleggen in Mylan ondanks de levering van verboden executie-medicatie door het farmaceutische bedrijf? Zo ja, hoe groot is het belang van Nederlandse pensioenfondsen in Mylan op dit moment precies en wat betekent de vestiging van het bedrijf in Nederland voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Nederlandse beleggers en in het bijzonder van Nederlandse pensioenfondsen om niet te beleggen in activiteiten die in strijd zijn met mensenrechten dan wel met wet- en regelgeving?
De berichtgeving klopt dat APG en PGGM namens de pensioenfondsen ABP respectievelijk PFZW beleggingen beheren in Mylan. Die beleggingen bedragen respectievelijk 21,2 miljoen euro en 14,2 miljoen euro.5 APG heeft zijn belang in Mylan wel sterk teruggebracht, mede vanwege de zorgen over de mogelijkheid dat producten van Mylan voor de doodstraf gebruikt worden.
Pensioenuitvoerders en -fondsen zijn zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Het kabinet verwacht wel dat Nederlandse pensioenuitvoerders en andere beleggers handelen in lijn met de OESO-richtlijnen. De vestiging van Mylan als Nederlands bedrijf verandert daaraan niets wezenlijks. In het geval van de beleggers gaat het om een mogelijk nadelig effect op mensenrechten dat niet door hen is veroorzaakt, maar dat wel direct verbonden is met hun activiteiten via een zakelijke relatie. Volgens de OESO-richtlijnen dienen de beleggers hun invloed via die zakelijke relatie aan te wenden om het nadelige effect op de mensenrechten te voorkomen of te verminderen. De beleggers APG en PGGM voldoen aan die verantwoordelijkheid met hun pogingen Mylan te bewegen zijn distributiesysteem zodanig aan te passen dat gebruik voor de doodstraf wordt uitgesloten. Als zij alle beleggingen ongezien zouden terugtrekken, zou hun invloed immers verloren gaan.
Heeft Mylan bij fiscale vestiging in Nederland vooraf afspraken gemaakt met de Nederlandse belastingdienst in de vorm van een advance pricing agreement (APA) of een advance tax ruling (ATR)? Zo ja, was bij het maken van de fiscale afspraken bekend dat het bedrijf zich bezighoudt met executie-medicatie? Hoe verhouden fiscale afspraken zich tot Europese wet- en regelgeving en tot OESO richtlijnen voor internationale ondernemingen? Kunnen dit soort activiteiten die niet rijmen met het Nederlandse standpunt over de doodstraf en met Europese wet- en regelgeving en met mensenrechten, reden zijn voor de belastingdienst om geen rulings met een internationale onderneming aan te gaan of om op rulings terug te komen?
Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat niet toe informatie bekend te maken over de belastingpositie van een individuele belastingplichtige, zoals in het onderhavige geval Mylan.
Wel is het mogelijk een reactie te geven op de vraag hoe zekerheid vooraf – in de vorm van een APA of een ATR – zich verhoudt tot de internationale spelregels. Een APA (Advance Pricing Agreement) geeft zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning of over een methode voor de vaststelling van een dergelijke beloning voor grensoverschrijdende transacties (goederen en dienstverlening) tussen gelieerde lichamen of tussen onderdelen van eenzelfde lichaam.
Een ATR (Advance Tax Ruling) geeft zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van een voorgenomen transactie of samenstel van transacties voor bepaalde internationale onderwerpen. Het betreft veelal een combinatie van vragen, bijvoorbeeld over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in internationale structuren, of over de vraag of al dan niet sprake is van een vaste inrichting in Nederland van een in het buitenland gevestigd lichaam dan wel of
anderszins sprake is van buitenlandse belastingplicht.
Een APA of ATR wordt altijd binnen de grenzen van de wetgeving afgegeven. Een voorbeeld van een wettelijke bepaling die in dit verband van belang is, is artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Hiermee heeft Nederland in 2002 de door de OESO (en VN) onderschreven zakelijkheidstoets (het arm’s length-beginsel) in het kader van de verrekenprijzen (transfer pricing) gecodificeerd. Deze OESO-toets is erop gericht economisch dubbele belastingheffing te voorkomen en kunstmatige verschuiving van winsten tegen te gaan. Op basis van het arm’s length-beginsel kan de inspecteur daarom de winst van een onderneming corrigeren, indien voor transacties binnen het concern voorwaarden worden overeengekomen die afwijken van voorwaarden die door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen.
De Nederlandse belastingwetgeving is naar haar strekking amoreel. Dat betekent dat de Belastingdienst bij de uitvoering van deze regels geen waardeoordeel heeft over de oorsprong van de inkomsten. Dat doet ook recht aan het beginsel van fiscale neutraliteit, wat de rechtsgelijkheid ten goede komt.
De bepalingen in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen die betrekking hebben op belastingen, gaan specifiek over de manier waarop bedrijven moeten voldoen aan belastingwetgeving in de landen waar zij opereren.
Is Mylan voornemens om te stoppen met het leveren van spierverslappers aan Amerikaanse gevangenissen die het Mylan-product gebruiken in de dodelijke injectie? Zo nee, welke maatregelen neemt het kabinet tegen Mylan indien het bedrijf ondanks zijn vestiging in Nederland, de levering van executie-medicatie niet staakt?
Naar aanleiding van de melding van APG heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met Mylan. We zijn in gesprek met Mylan over beleid en intenties van het bedrijf naar aanleiding van de Nieuwsuuruitzending.
Het bericht “Meld Misdaad Anoniem vaker getipt over drugslabs” |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Meld Misdaad Anoniem vaker getipt over drugslabs»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat een aanzienlijk deel van de misdaden die anoniem gemeld kunnen worden een internationaal aspect hebben, zoals drugs- en mensenhandel, kindersekstoerisme en grootschalige belastingfraude?
Ja.
Klopt het dat het telefoonnummer van Meld Misdaad Anoniem (0800–7000) niet bereikbaar is vanuit het buitenland?
Dat klopt deels. De bereikbaarheid van het telefoonnummer van Meld Misdaad Anoniem vanuit het buitenland is afhankelijk van de service provider in de betrokken landen. Niet iedere provider ondersteunt de mogelijkheid om 0800 nummers in Nederland te bellen.
Meld Misdaad Anoniem maakt onderdeel uit van de internationale koepelorganisatie «Crime Stoppers International» (CSI). Dit houdt onder meer in dat anonieme online meldingen over internationale thema’s die zijn gedaan via de website van CSI bij Meld Misdaad Anoniem binnenkomen.
Bovendien werkt Meld Misdaad Anoniem op dit moment aan het realiseren van de mogelijkheid om ook online anoniem te kunnen melden. Deze mogelijkheid is in april/mei van dit jaar beschikbaar.
Daarnaast bestaat sinds kort de mogelijkheid om bij KPN een apart nummer aan te vragen dat wél via alle providers internationaal gebeld kan worden. Deze optie wordt momenteel verkend. Hieraan zijn echter wel (extra) kosten verbonden.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden zijn om anoniem melding te maken van misdaad vanuit het buitenland? Klopt het dat het alternatief dat wordt geboden, te weten het telefoonnummer 0031 800 7000, door veel providers niet wordt ondersteund?
Zie antwoord vraag 3.
Welke oplossing ziet u om de bereikbaarheid van Meld Misdaad Anoniem vanuit het buitenland snel te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de noodklok luidt omdat het oplossen van misdaden in gevaar komt |
|
Vera Bergkamp (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «NFI luidt de noodklok»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoeveel capaciteit er binnen het NFI moet worden vrijgemaakt voor het uitvoeren van THC-testen op het moment dat het besluit, houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van 15 procent of meer (hierna: THC-maatregel), zal worden ingevoerd?
Zoals aangegeven zal nader worden ingaan op de handhaving van de THC-maatregel in de reactie van het kabinet op het rondetafelgesprek van 6 oktober 20144. Het is relevant daarbij de uitkomsten te betrekken van de THC-monitor, uitgevoerd door het Trimbos, waarvan de resultaten in mei worden verwacht. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal uw Kamer op een later moment informeren over het moment waarop uw Kamer de reactie kan verwachten.
Verder heb ik uw Kamer bij brief van 10 februari 2015 (kenmerk 2015Z02300) toegelicht dat het NFI ten behoeve van de invulling van de taakstelling een contourenplan heeft opgesteld, dat nog punt van bespreking is met de vakbonden, de politie en het Openbaar Ministerie (OM). Ik ga daar in mijn antwoord op vraag 5 nader op in.
Kunt u uiteenzetten ten koste van welke andere onderzoeken de THC-testen zullen worden uitgevoerd, en wat hiervan de gevolgen zijn, zoals u al eerder is gevraagd tijdens een schriftelijk overleg, maar waarop destijds geen duidelijk antwoord is gegeven?2
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze hebben de betrokken organisaties meegedacht over hoe effectieve en efficiënte invulling gegeven kan worden aan de handhaving van de THC-maatregel? Hoe wordt een zorgvuldige afweging van beschikbare middelen gemaakt?3 Waar zal de prioriteit komen te liggen? Bent u van mening dat het handhaven van de THC-maatregel niet ten koste mag gaan van het oplossen van misdrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in het luiden van de noodklok door het NFI aanleiding om de THC-maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn hiervoor genoemde brief van 10 februari 2015 heb ik uw Kamer bericht dat het NFI de taakstelling heeft aangegrepen om vanuit haar missie te kijken naar de kerntaken van de organisatie en de inrichting en uitvoering daarvan. Het door het NFI ten behoeve van de invulling van de taakstelling opgestelde contourenplan is nog punt van bespreking. Op weg naar 2018 neemt het NFI maatregelen om te komen tot het duurzaam borgen van de robuustheid van de productie en van het innovatief vermogen van alle NFI-productgroepen. De inrichting van de robuustheid wordt in goed overleg met het OM en de nationale politie besproken. De kernproductie van het NFI blijft onverkort overeind en de capaciteit voor onderzoeken die binnen de kernproductie vallen blijft gewaarborgd.
Op welke datum ontvangt de Kamer uw reactie op datgene wat tijdens het rondetafelgesprek (d.d. 6 oktober 2014) is opgemerkt over de uitvoerbaarheid (o.a. geen eenduidige meetmethode, verbod op bezit meetapparatuur in de coffeeshop, handhaving, vervolging, capaciteit) van de THC-maatregel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, gezien de zorgen die er leven over de capaciteitsproblemen bij het NFI, waarbij het oplossen van misdaden mogelijk in gevaar komt?
Over de bezuinigingen bij het NFI staat een algemeen overleg met uw Kamer gepland op 19 maart aanstaande. Vooruitlopend daarop zijn deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De stelselverantwoordelijkheid in de jeugdzorg |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Onderzoek naar dood van baby in Rotterdam»?1
Ja
Kunt u uiteenzetten wanneer de verantwoordelijkheid bij het Rijk ligt en het aan de Inspectie Jeugdzorg is om incidenten als beschreven in vraag 1 nader te onderzoeken?
Als er sprake is van jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet, is er een verantwoordelijkheid voor de gezamenlijke rijksinspecties (Inspectie Jeugdzorg samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid en Justitie). Zij houden toezicht op de naleving van de Jeugdwet.
Kunt u uiteenzetten wanneer de verantwoordelijkheid lokaal ligt en het aan het lokale college van B&W is om incidenten als beschreven in vraag 1 nader te onderzoeken?
De Inspectie Jeugdzorg is door de gemeente Rotterdam gevraagd om onderzoek te doen. De gemeente Rotterdam voert een navraag uit van de feitelijke informatie bij instanties die op enig moment bij leden van dit gezin betrokken zijn of betrokken zijn geweest. Daarna zal de Inspectie Jeugdzorg, op basis van dit feitenrelaas, nagaan welke aspecten mogelijk nader onderzoek behoeven en door welke inspectie(s) en in welke vorm het onderzoek uitgevoerd gaat worden.
In de Jeugdwet staat dat de Inspectie Jeugdzorg bij de vervulling van haar taak rekening houdt met de behoeften van gemeenten (artikel 9.1, lid 5). Een nadere uitwerking daarvan is terug te vinden in de afspraken die de gemeenten en de inspecties hebben gemaakt om tot een sluitend en effectief toezicht te komen. Het verzoek dat de gemeente Rotterdam heeft gedaan aan de Inspectie Jeugdzorg om dit onderzoek uit te voeren is in lijn met deze afspraken.
Kunt u uiteenzetten langs welk kader per individuele situatie in de jeugdzorg bepaald wordt wie er stelselverantwoordelijkheid draagt (Rijk of lokaal) en waar het dan exact vanaf hangt?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inrichting en uitvoering van de jeugdhulp en hebben een verantwoordelijkheid om voldoende passende jeugdhulp te bieden.
Het Rijk draagt stelselverantwoordelijkheid voor de Jeugdwet. In dat kader is in de Jeugdwet voorzien in toezicht door de gezamenlijke inspecties op de kwaliteit van de jeugdhulp en op de naleving van de wet. Dit omvat ook toezicht op calamiteiten.
Ik ben in mijn brief van 8 december 2014 aan de Tweede Kamer over de langdurige zorg ingegaan op de stelselverantwoordelijkheid.2 Het begrip stelselverantwoordelijkheid ziet op de verantwoordelijkheid van het Rijk voor de Jeugdwet in brede zin; indien zou blijken dat het stelsel zoals neergelegd in de Jeugdwet niet of onvoldoende goed functioneert, is dat voor het Rijk aanleiding om het stelsel aan te passen, bijvoorbeeld door aanpassing van regelgeving.
Extra maatregelen tegen terreur |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Franse regering meer dan 700 miljoen euro uittrekt voor de bestrijding van terrorisme?1
Kunt u uiteenzetten welke extra (veiligheids-)maatregelen tegen terrorisme er tot nu toe in Nederland zijn genomen naar aanleiding van de aanslagen in Parijs?
Welke stappen moeten er nog gezet worden om de bescherming van kwetsbare plekken te garanderen?2
Kunt u garanderen dat de politie reeds adequaat kan reageren, bijvoorbeeld wat betreft de aanrijtijden, voldoende capaciteiten en uitrusting voor de bestrijding van terrorisme?
Welke stappen worden nog of zijn al door u genomen voor extra maatregelen bij synagogen en joodse centra, moskeeën of andere mogelijke doelwitten van terrorisme of geweld?
Kunt u het stappenplan van de duidelijk zichtbare en ook minder zichtbare veiligheidsmaatregelen welke genomen zijn om kwetsbare plekken te beschermen delen met de Kamer?
Hoeveel tijd heeft u nog nodig om de 9 nieuwe maatregelen van het Actieprogramma te realiseren?
Bent u bekend met het bericht dat de Franse inlichtingendiensten de komende drie jaar worden uitgebreid met 2.680 banen?3
Is het waar dat de Nederlandse inlichtingendiensten op dit moment niet worden uitgebreid met extra banen? Zo ja, ziet u dit wel gebeuren op korte termijn? Zo nee, hoeveel extra banen worden er gecreëerd?
Welke stappen heeft u tot nu toe genomen om te kunnen garanderen dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) voldoende capaciteit heeft om zijn taken adequaat uit te oefenen? Is dit ook voldoende om een potentiële groei van een aantal terroristen aan te kunnen?
Komt Nederland net als Frankrijk ook met een registratiemethode voor terreurverdachten?4
Kunt u uiteenzetten hoe de AIVD toch in staat is de nodige personen te volgen ondanks dat er geen extra budget hiervoor vrijgemaakt is?
Kunt u uiteenzetten hoe de communicatie verloopt tussen Nederland en omringende landen omtrent de bestrijding van terreur en hoe is deze u deze communicatie versterkt tot nu toe?
Klopt het dat er onvoldoende samenwerking was in de aanpak van terrorisme?5 Wat heeft u gedaan sinds de uitspraak van Europol in april 2013 tot de aanslagen in Parijs om deze problemen op te lossen?
Het bericht ‘Reorganisatie politie kost honderden miljoenen extra’ |
|
Nine Kooiman , Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de reorganisatie van de nationale politie veel meer gaat kosten dan begroot?1
Op 5 december jl. heeft de Centrale Ondernemingsraad (COR) advies aan de Korpschef uitgebracht over het reorganisatieplan. Daarin heeft de COR onder meer aangegeven zich zorgen te maken over het reorganisatiebudget. Dit zou ontoereikend zijn.
Uiteraard komt de politie als werkgever na wat er met bonden in het landelijk sociaal statuut aan faciliteiten is afgesproken. In de begroting van de nationale politie is voor frictiekosten bij de realisatie een budget van € 230 mln. voorzien. Het budget is bedoeld voor incidentele kosten die samenhangen met de realisatie van de nationale politie, zoals de personele reorganisatie. Daarbij valt te denken aan kosten van om- en bijscholing, incidentele verhuiskosten, tijdelijke extra reiskosten, kosten van outplacement en kosten van vertrekregelingen.
De daadwerkelijke kosten binnen dit incidentele budget hangen af van bijvoorbeeld het aantal herplaatsingskandidaten, precieze plaatsing van medewerkers en van het personeelsverloop in de komende jaren. Daarover zal in de loop van de tijd meer duidelijkheid ontstaan. In dit stadium is iedere berekening nog voor een fors deel gebaseerd op aannames. Ik heb er vertrouwen in dat het frictiekostenbudget voldoende is.
Hoeveel meer kan de reorganisatie kosten? Klopt het bericht dat de totale reorganisatiekosten meer dan 600 miljoen euro bedragen? Zo nee, wat is het correcte bedrag en hoeveel meer dan begroot is dit? Kunt u hierbij aangeven uit wanneer deze berekening dateert en of het bedrag nog toereikend is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u financiële tegenvallers of onverwachte meerkosten dekken?
De realisatie van de Nationale Politie geschiedt binnen het budgettaire kader zoals vastgelegd in de meerjarenbegroting. Mocht in de loop van de tijd blijken dat het budget van 230 miljoen onvoldoende is om in de frictiekosten waarvoor dit budget was bedoeld te voorzien, dan zullen de extra kosten binnen dat budgettaire kader moeten worden opgevangen. Via de reguliere rapportages wordt de ontwikkeling van dit budget gevolgd.
De jaarrekening van de politie geeft een overzicht van de uitgaven voor de reorganisatie. Deze jaarrekening, die door een externe accountant wordt gecontroleerd, zend ik uw Kamer elk jaar toe. Ik zie geen reden om bovenop de accountantscontrole de Algemene Rekenkamer te vragen nog eens extra specifiek naar de uitgaven binnen het frictiekostenbudget te kijken.
Bent u bereid om de reorganisatiekosten en mogelijke extra kosten te laten berekenen of controleren door de Algemene Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is rekening gehouden met de door de Centrale Ondernemingsraad aangegeven meerkosten zoals reiskosten, verhuiskosten en outplacementkosten? Als hier onvoldoende rekening mee gehouden is, hoe komt u politieagenten tegemoet in de extra kosten als gevolg van de reorganisatie?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre spelen onrealistische doelstellingen of een te hoog reorganisatie tempo een rol in de huidige onrust bij de politie?
De reorganisatie van de Nationale Politie is omvangrijk en complex. Onrust is hierbij niet te vermijden. Medewerkers hechten er bij iedere reorganisatie aan om zo snel mogelijk duidelijk te hebben over hun positie in de toekomstige organisatie. Daarom heb ik al in een zeer vroeg stadium toegezegd dat er geen gedwongen ontslagen vallen.
Iedere stap in de reorganisatie wordt zorgvuldig voorbereid. Ook wordt daarover nauw overleg met de COR en de politievakorganisaties gevoerd. Juist om onrustgevoelens weg te nemen gaat er veel aandacht uit naar het informeren van de politieambtenaren. Ik hecht eraan om de reorganisatie zo spoedig mogelijk en zorgvuldig af te ronden zodat de politiemedewerkers op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid over hun (her)plaatsing krijgen.
Erkent u uw politieke verantwoordelijkheid voor het beheer en de leiding van de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ingevolge artikel 27 van de Politiewet 2012 is de korpschef belast met de leiding en het beheer van de politie. De korpschef legt over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden verantwoording af aan mij. Ik leg verantwoording af aan uw Kamer.
Waarom komt u uw voorwaarde dat de realisatie geschiedt binnen het vastgestelde budgettaire kader niet na?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u extra geld besteden aan de politie of schuift u de schuld door?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u de geplande besparingen als gevolg van de reorganisatie alsnog op tijd halen?
De geplande besparingen zijn in de begroting en de meerjarenraming opgenomen. De begroting en de meerjarenraming zijn sluitend.
Het bericht dat het supersnelrecht rond oud en nieuw faalt |
|
Michiel van Nispen , Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het supersnelrecht rond oud en nieuw faalt?1
De stelling dat de inzet van supersnelrecht rond oud en nieuw faalt deel ik niet.
Doel van het supersnelrecht is daders van delicten als geweld en vernieling in de publieke ruimte snel lik-op stuk te geven. Daarmee gaat een stevig signaal uit naar daders en samenleving dat dergelijk grensoverschrijdend gedrag niet wordt getolereerd. Dat de rechter bij de strafoplegging niet automatisch de strafeis van het Openbaar Ministerie (OM) volgt en in sommige gevallen een lagere straf oplegt doet daar niet aan af.
Wat is de reden dat deze discussie ieder jaar opnieuw opduikt?
De hoeveelheid en aard van de incidenten die jaarlijks rondom de jaarwisseling plaatsvinden leiden ieder jaar weer tot terechte verontwaardiging en de wens om de daders van geweld en vernieling snel en effectief te straffen. De organisatie van supersnelrechtzittingen, waarbij verdachten van geweld en vernieling binnen drie dagen na de jaarwisseling voor de rechter verschijnen, is daarbij een voor de maatschappij zichtbaar een aansprekend instrument om daders lik-op-stuk- te geven. Er gaat een belangrijk signaal vanuit richting daders en samenleving dat criminaliteit en overlast ook tijdens Oud en Nieuw niet worden getolereerd.
Wat is er sinds de invoering van het supersnelrecht rond oud en nieuw veranderd of verbeterd? Indien er niets is veranderd, waarom niet?
De toepassing van supersnelrecht tijdens de jaarwisseling wordt sinds 2008–2009 landelijk gecoördineerd op basis van de zgn. «menukaart (super)snelrecht» van het College van procureurs-generaal. De menukaart biedt een duidelijk overzicht van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het OM – in afstemming met de politie en de gerechten – de voorziening voor (super)snelrecht wil vormgeven.
In het bijzonder geeft de menukaart aan welke situaties en doelgroepen in aanmerking komen voor de toepassing van (super)snelrecht en aan welke voorwaarden uit oogpunt van zorgvuldigheid moet zijn voldaan. De menukaart is uw Kamer door mijn ambtsvoorganger toegestuurd bij brief van 4 december 20082. In de afgelopen jaren is de menukaart op basis van de ervaringen op een aantal punten aangepast c.q. uitgebreid. Jaarlijks maken alle parketten en rechtbanken voorafgaand aan de jaarwisseling lokaal afspraken met betrekking tot de toepassing van snelrecht en supersnelrecht.
Wat is de reden dat de rechter lager straft dan wat het Openbaar Ministerie (OM) eist? Komt dat bijvoorbeeld doordat de eis te hoog is, omdat er onvoldoende tijd is bewijs te verzamelen of zijn er andere redenen?
De berechting van strafbare feiten is in onze democratische rechtsstaat opgedragen aan de onafhankelijke rechter. De strafrechter heeft tot taak om recht te doen in het individuele geval en (in geval het feit kan worden bewezen en aan de dader kan worden toegerekend) een straf op te leggen die passend en geboden is. De strafrechter houdt bij de straftoemeting rekening met het wettelijk strafmaximum, de ernst van het feit en omstandigheden waaronder het feit is begaan, de gevolgen voor het slachtoffer en de samenleving als geheel, de persoon van de dader, de eis van de officier van Justitie en met wat andere rechters in vergelijkbare gevallen plegen op te leggen. De strafrechter maakt daarbij zijn eigen afweging.
Overigens blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Tilburg, dat in 2012 in opdracht van de Raad voor de rechtspraak is uitgevoerd en dat bij brief van 20 november 2012 aan uw Kamer is verzonden 3, dat bij zaken waarin sprake was van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (zogeheten VPT-zaken) de rechter in grote mate de (verhoogde) strafeis van het OM volgt, zowel in modaliteit (zoals een geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) als in de hoogte van de sanctie (het boetebedrag in euro’s, het aantal uren taakstraf of het aantal dagen gevangenisstraf). De hoogte van de opgelegde straf bedraagt in die zaken gemiddeld ruim 90% van de eis. Voor de volledigheid merk ik op dat het hier de afdoening van VPT-zaken in algemene zin betrof en dus niet enkel (super)snelrechtzaken.
Hoe komt het dat het OM volgens eigen zeggen zorgvuldig toetst of supersnelrecht geoorloofd is of niet, maar er toch veel onvrede lijkt te zijn bij rechters over de zorgvuldigheid en bij slachtoffers over de uitkomst van de procedures? 6. Hoeveel procent van de bij het OM aangebrachte zaken worden afgedaan middels supersnelrecht en hoeveel middels snelrecht?
Juist met het oog op een zorgvuldige voorbereiding komt jaarlijks maar een beperkt aantal zaken in aanmerking voor afdoening via supersnelrecht. De voorwaarden houden onder meer in dat het moet gaan om bewijstechnisch eenvoudige zaken, de verdachte in verzekering of in voorlopige hechtenis moet zijn genomen en OM, rechter en advocatuur tijdig voor de zitting de beschikking moeten hebben over een compleet strafdossier. Indien de zaak niet zo snel klaar is voor behandeling en aanvullend onderzoek nodig is, kan het zijn dat de verdachte zich op een later moment tegenover de rechter moet verantwoorden. Waar de vermeende bij rechters bestaande onvrede over de zorgvuldigheid op is gebaseerd, is niet bekend. Vorig jaar was sprake van 1 zaak waarin de rechter tijdens een supersnelrechtzitting oordeelde dat er geen specifiek verband was tussen Oud en Nieuw en het gedrag van de verdachte.
In hoeveel procent van de zaken die afgedaan zijn middels supersnelrecht wordt hoger beroep ingesteld? Wat is het percentage bij snelrecht?
Tijdens de jaarwisseling van 2013 – 2014 zijn 684 jaarwisselingsgerelateerde zaken bij het OM binnengekomen. Daarvan zijn er 17 voor de supersnelrechter gebracht (2,5%) en 9 (1,3%) voor de snelrechter. Tijdens de jaarwisseling van 2012–2013 waren er 732 jaarwisselingsgerelateerde zaken, waarvan er 16 voor de supersnelrechter (2,2%) en 16 voor de snelrechter (2,2%) zijn gebracht.
Supersnelrecht en snelrecht worden het hele jaar toegepast, dus niet alleen met Oud & Nieuw. Afgelopen jaar zijn er zo’n 1.500 supersnelrechtzaken4 geweest (ongeveer 0,7% van de instroom; ongeveer 1,5% van de door de rechter afgedane zaken) en 4.800 snelrechtzaken5 (ongeveer 2,4% van de instroom; ongeveer 5% van de door de rechter afgedane zaken).
Klopt het dat bij zestig procent van de zaken een lagere straf wordt uitgesproken dan in eerste instantie was geëist door het OM? Zo nee, wat is dan de juiste verhouding? Hoe zit dat bij bijvoorbeeld het snelrecht en de reguliere strafprocedure?
Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen de hoger beroepspercentages. Op basis van een inventarisatie van het OM is er gemiddeld in zo’n 15% van de zaken sprake van hoger beroep (dat niet wordt ingetrokken). Afgelopen jaar was dit bij supersnelrecht 14% en bij snelrecht 17%.
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat zorgvuldigheid bij het OM altijd prevaleert boven snelheid?
Volgens het nieuwsbericht op rechtspraak.nl van 3 januari 2014 zijn na de vorige jaarwisseling 16 verdachten veroordeeld op supersnelrechtzittingen, en waren de daarbij opgelegde straffen veelal in lijn met de eis van het Openbaar Ministerie. RTL nieuws heeft naar eigen zeggen het verdere verloop van deze zaken gevolgd en komt daarbij tot andere conclusies. Het aantal zaken van de afgelopen jaarwisseling dat is afgehandeld via supersnelrecht is echter te beperkt en te divers om op basis daarvan algemene conclusies te trekken over alle supersnelrechtzaken.
Over de verhouding tussen de strafeis en de uiteindelijk opgelegde straf bij snelrecht en de reguliere strafprocedure zijn geen gegevens bekend.
Deelt u de mening dat een zorgvuldige behandeling ook het aantal hoger beroepszaken kan terugdringen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op vraag 3 en 5 is sprake van een zorgvuldige voorbereiding conform de menukaart (super)snelrecht die het OM hanteert. Zoals ik in antwoord op vraag 7 heb aangegeven wijkt het hoger beroepspercentage in zaken die zijn afgedaan via supersnelrecht niet noemenswaardig af van de hoger beroepspercentages bij andere rechterlijke afdoeningen. Uit deze cijfers kan dus niet worden afgeleid dat de mate van zorgvuldigheid in geval van de toepassing van supersnelrecht afwijkt van de mate van zorgvuldigheid die ten aanzien van andere afdoeningen wordt gehanteerd. Dat laat onverlet dat uiteraard altijd moet worden gestreefd naar verbetering. Tegen elk rechterlijk vonnis staat hoger beroep open. En evenals in «gewone» strafzaken kunnen rechters tot een ander oordeel komen.
Speelt eenzelfde soort probleem met het verschil tussen strafeis en daadwerkelijke straf bij het snelrecht, waar het OM elf dagen langer heeft om de zaak rond te krijgen? Zo nee, is het dan geen beter idee om vaker snelrecht in plaats van supersnelrecht toe te passen rond oud en nieuw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om in zaken tegen hulpverleners niet standaard het supersnelrecht toe te passen, maar vooraf te kiezen voor meer zorgvuldigheid en dus voor bijvoorbeeld het toepassen van snelrecht?
Zoals ook uit mijn beantwoording op de vorige vragen mag blijken ben ik niet de mening toegedaan dat bij het toepassen van supersnelrecht sprake is van een probleem. Verder zijn er zoals ik in antwoord op vraag 8 heb geantwoord geen gegevens bekend over de verhouding tussen de strafeis en de uiteindelijk opgelegde straf in snelrechtzaken. Als meer onderzoek nodig is in een zaak of als meer getuigen moeten worden gehoord om de zaak bewijstechnisch rond te krijgen, zal het OM – indien de rechter een vordering tot inbewaringstelling toewijst – ervoor kiezen om de verdachte voor de snelrechter te brengen. Dat is ook wat de menukaart voorschrijft en vergt derhalve geen aanpassing van het beleid.
Bent u bereid deze vragen nog voor het kerstreces, uiterlijk 18 december 2014, te beantwoorden?
Het is niet zo dat in zaken waarbij sprake is van geweld tegen hulpverleners standaard supersnelrecht wordt toegepast. Wel wordt geprobeerd deze zaken zo snel als mogelijk af te doen, waarbij supersnelrecht een van de mogelijke afdoeningsmodaliteiten is. Voorop staat echter dat per geval moet worden beoordeeld of een zaak zich leent voor afdoening via supersnelrecht. Overigens treedt per 1 januari 2015 de wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis in werking. Deze wijziging maakt het mogelijk dat verdachten van openlijke geweldpleging, brandstichting, bedreiging, mishandeling of vernieling, begaan in de publieke ruimte of tegen personen met een publieke taak langer in voorlopige hechtenis kunnen worden gehouden, met het oogmerk om hen binnen de termijn voor inbewaringstelling op een gewone snelrechtzitting te kunnen brengen.
Zo kan in zaken waarin de termijn voor het supersnelrecht nu tekort schiet meer tijd worden genomen om onderzoek te doen naar de precieze aard van het gepleegde strafbare feit, en daarvoor het bewijs rond te krijgen, door bijvoorbeeld het horen van getuigen. Ook is er meer tijd voor het slachtoffer om zijn schade te onderbouwen. Met de voorgestelde specifieke grond voor voorlopige hechtenis wordt dus in meer gevallen berechting met behulp van het gewone snelrecht mogelijk.
De zin en onzin van aangifte doen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen rondom het doen van aangiften zoals aangegeven door De Monitor?1
Met de betreffende uitzending van De Monitor ben ik bekend.
Hoe komt het dat de politie onvoldoende maatregelen neemt tegen fraude en misbruik van persoonsgegevens die via de eigen website zijn ingevuld? Komt dit door gebrek aan capaciteit, kennis of financiële middelen, door fouten in de organisatie, door teveel prioriteiten en taken, of om een andere reden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De site van de politie is goed beveiligd met een zogeheten certificaat-beveiliging (https). Dit betekent dat als er gegevens worden ingevoerd via de site, deze via het certificaat worden versleuteld en dan via een beveiligde verbinding worden verstuurd. Hierdoor is het voor derden onmogelijk te weten welke gegevens verstuurd worden. De politie zet deze gegevens weer om via het certificaat waarna de gegevens achter de firewall en in de beschermde omgeving van de politie terechtkomen.
Er is dus geen sprake van problemen met de veiligheid van de site. Wel zijn er verbeteringen mogelijk om de gebruikersvriendelijkheid van de online aangiftefaciliteit te verhogen. Onderdeel hiervan is de invoering van DigiD, waarmee de identificatie van de aangevers wordt verbeterd. Dit past in de doorontwikkeling van de elektronische aangifte in het kader van het Wetsvoorstel Digitale processtukken, dat ik op 25 november jl. aan uw Kamer heb gezonden. Deze verbeterslag is in het tweede kwartaal van 2015 gereed.
Verder verwijs ik u naar mijn brief van 28 maart 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 447), waarin ik een overzicht heb gegeven van de maatregelen die ik samen met de politie neem om het aangifteproces nog verder te verbeteren. In februari 2015 zal ik uw Kamer nader informeren over de voortgang bij de uitvoering van deze maatregelen.
Op welke manier en op welke termijn worden de problemen opgelost? Wanneer en op welke wijze gaat u de Kamer rapporteren over de verbeteringen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is sinds de eerste uitzending van De Monitor in maart 2014 tot de tweede uitzending over dit onderwerp in december 2014 verbeterd voor wat betreft het doen van aangifte? Welke problemen zijn nog niet aangepakt in deze negen maanden en waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aangiften worden er per maand en/of jaar gedaan? Hoeveel van deze aangiften worden gedaan via internet? In hoeveel gevallen moeten aangiften die via internet zijn gedaan opnieuw moeten worden opgenomen of aangevuld door politieagenten? Klopt het dat veel relevante informatie verloren gaat bij een aangifte gedaan via internet?
De politie neemt jaarlijks ruim 1 miljoen aangiften op, waarvan rond de 400.000 via internet. Als een internetaangifte onvolledig is of als deze bij de politie tot vragen leidt, wordt er telefonisch of per email contact gezocht om de aangifte aan te vullen en deze alsnog zo compleet mogelijk te krijgen. Het beeld dat er hierbij relevante informatie verloren zou gaan herken ik niet.
Ongeveer 7% van de ontvangen internetaangiftes kan niet in behandeling worden genomen omdat niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden, bijvoorbeeld omdat voor de betreffende delictsoort (nog) geen digitale aangifte mogelijk is. In die gevallen wordt de aangever verzocht om langs een andere weg aangifte te doen.
Klopt het dat het politieapparaat het aantal aangiften niet helemaal aankan? Zo ja, wat is de reden hiervoor? Klopt het voorts dat er niet altijd voldoende capaciteit is om telefonisch aangifte op te nemen?
Er is voldoende capaciteit voor het opnemen van aangiftes.
Er is een 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie en de politie neemt elke aangifte van een strafbaar feit op. De telefonische aangifte is overigens maar één van de verschillende manieren waarop aangifte kan worden gedaan. Wie belt krijgt een passend advies over de wijze waarop het beste aangifte kan worden gedaan. Het kan voorkomen dat er tijdelijk sprake is van een piekbelasting. Als de aard van het feit dit toelaat kan dat betekenen dat er een afspraak wordt gemaakt om op een later moment op het politiebureau, op een andere locatie, of telefonisch aangifte te doen.
In hoeverre worden aangiften die via andere wegen zijn gedaan sneller afgehandeld dan aangiften gedaan via internet? Hoeveel opsporingsonderzoeken zijn gestart op basis van digitale aangiften en hoeveel op basis van aangiften die op een andere manier zijn opgenomen? Hoe verklaart u de verschillen in snelheid bij het afhandelen van aangiften en de verschillen in de bruikbaarheid van aangiften die op verschillende manier zijn gedaan? Hoe lost u dit op?
Het grote voordeel van een internetaangifte is dat deze niet hoeft te worden ingepland en direct 24/7 gedaan kan worden. De afhandeltijd is bij een internetaangifte kort. Als een internetaangifte volledig is ingevuld, kan deze binnen 15 minuten worden beoordeeld en afgehandeld. Als er nog openstaande vragen zijn, wordt de totale afhandeltijd langer, maar deze ligt normaal gesproken binnen 5 werkdagen.
Internetaangifte is op dit moment mogelijk voor een beperkt aantal delicten waarbij de dader niet bekend is, zoals (poging tot) diefstal (m.u.v. inbraken en diefstal met geweld), beschadiging en vernieling. Inherent aan deze categorie is dat de aangifte in veel gevallen geen aanknopingspunten biedt voor verdere opsporing. Alle aangiften (dus ook internetaangiften) worden door een politiemedewerker bekeken. Mocht na deze «check» blijken dat de internetaangifte wel aanknopingspunten biedt voor verdere behandeling, dan wordt deze uiteraard opgepakt.
Het aantal opsporingsonderzoeken dat wordt gestart na een digitale aangifte is om de hiervoor genoemde reden naar verhouding beperkt. Dat wil niet zeggen dat internetaangifte geen zin heeft. Ook indien geen vervolgonderzoek wordt ingesteld, zijn aangiften een bron van informatie voor de politie waarmee zij criminaliteit nog beter kan aanpakken. Zo kan de politie gerichter acties ondernemen, zoals extra surveillances of het inzetten van opsporingsmiddelen. Daar gaat een preventieve werking van uit. Ook kunnen maatregelen op basis van de hierop gebaseerde analyses ertoe leiden dat de politie alsnog een gericht vervolgonderzoek kan starten.
Worden aangiften overal in Nederland op dezelfde manier opgepakt? Klopt het dat het vaak langer duurt om een aangifte te behandelen als deze in een andere eenheid wordt gedaan dan die waar het delict heeft plaatsgevonden? Zijn de systemen van de verschillende eenheden aan elkaar gekoppeld? Zo nee, op welke termijn gaat dit gebeuren?
Met de komst van de nationale politie worden werkprocessen steeds meer geüniformeerd. Sinds 1 januari 2014 is er een vernieuwde aanwijzing voor de opsporing van kracht. De aanwijzing geeft duidelijke inhoudelijke kaders voor de afweging of naar aanleiding van een aangifte al dan niet wordt overgegaan tot opsporing en bepaalt waar de verantwoordelijkheid ligt voor het maken van die afwegingen en het nemen van beslissingen. Er is hierbij ruimte voor lokale prioriteiten en maatwerk. Hierdoor kan het voorkomen dat er verschillen zijn in de manier waarop vervolg wordt gegeven aan een aangifte. Internetaangiftes worden op basis van de pleeglocatie automatisch gerouteerd naar de tien verwerkende eenheden. Omdat een internetaangifte in veel gevallen geen aanknopingspunten biedt voor verdere opsporing (zie het antwoord op vraag 7), zal er ten aanzien van deze aangiftes weinig verschil zijn in de opvolging bij de eenheden.
Burgers kunnen aangifte doen van een delict bij elke eenheid. Aangiften worden behandeld door de eenheid waar het delict heeft plaatsgevonden.
Sinds de invoering van de nationale politie is al veel vooruitgang geboekt met de verbetering van de belangrijkste IV-systemen. Met de komst van bijvoorbeeld SUMMIT is geborgd dat alle rechercheurs door heel Nederland toegang hebben tot voor hun relevante opsporingsinformatie. Dit zal successievelijk ook voor andere systemen bereikt gaan worden. Dat geldt dus ook voor de hier relevante basisvoorziening Handhaving. Tot die tijd vergt de interne overdracht van een elders gedane aangifte nog enig handwerk waar de burger overigens geen last van heeft.
Hebben de door het kabinet ingevoerde aanpassingen rondom aangiften geleid tot een verhoging van het ophelderingspercentage? Hebben deze aanpassingen voorts geleid tot een verhoging van de bureaucratische lasten? In hoeverre is er sprake van een toename van de administratieve handelingen naar aanleiding van het online doen van aangifte?
De politie werkt aan de verbetering van de kwaliteit van de intake en afhandeling van de aangifte. Deze inspanningen beogen samen met andere maatregelen (bijvoorbeeld maatregelen in het kader van het traject versterking prestaties van de strafrechtketen (VPS)) bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit in de opsporing. Dit zal mede ertoe moeten bijdragen dat het ophelderingspercentage verder wordt verhoogd.
Politie en OM werken in het kader van VPS samen aan de verbetering van de kwaliteit van het proces van opsporing en vervolging van misdrijven. De maatregelen hebben onder meer betrekking op de inzet van een kwaliteitscontrole op de gemaakte producten, het inrichten van bureaus Ketensamenwerking, opleidingen en sturing en monitoring op kwaliteit en tijdigheid van inzending van het proces-verbaal. In de rapportages VPS informeer ik uw Kamer twee keer per jaar over de voortgang van de getroffen en de te nemen maatregelen. Voorts werkt de politie aan de vermindering van administratieve lasten, opdat ruimte ontstaat voor verdere verbetering van de kwaliteit. Dit geldt voor het aangifteproces in het algemeen en meer in het bijzonder voor het proces rondom de internetaangifte. Met de afhandeling van internetaangiften zijn beslist minder administratieve lasten gemoeid dan wanneer deze aangiften op het politiebureau zouden zijn gedaan.
Is de kwaliteit van de aangiften de afgelopen jaren verbeterd of verslechterd? Op basis waarvan kunt u dit concluderen en kunt u dit toelichten?
De politie is volop bezig met het ten uitvoering brengen van de maatregelen voor het verbeteren van het aangifteproces met als doel het verhogen van de kwaliteit van de intake en het verhogen van de kwaliteit van de afhandeling van de aangifte. Dit moet de kwaliteit van de aangiften verbeteren. Aangezien de verbeterslag nog volop gaande is, acht ik het te vroeg om daar al een oordeel over te geven.
Is de aangiftebereidheid de afgelopen jaren omhoog of omlaag gegaan? Hoe verklaart u dit? Wat doet u om het vertrouwen van burgers en politieagenten rondom het doen van aangifte te verbeteren? Bent u bereid om de Kamer over de voortgang in de aangiftebereidheid regelmatig te rapporteren?
De meldings- en aangiftebereidheid is de afgelopen jaren stabiel gebleven. De verbetering van het aangifteproces heeft tot doel de aangifte- en meldingsbereidheid te vergroten. Belangrijk onderdeel daarvan is de verbetering van dienstverlening aan burgers t.a.v. bijvoorbeeld de sterk verruimde mogelijkheden om aangiften te kunnen doen (multichannel aanpak) of de terugmelding na gedane aangifte bij een aantal geselecteerde delictsoorten.
Daarnaast wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan gerichte maatregelen die nog verder moeten leiden tot een hogere aangifte- en meldingsbereidheid, bijvoorbeeld op het terrein discriminatie.
Jaarlijks publiceren het WODC, het CBS en de Raad voor de rechtspraak gezamenlijk de uitgave «Criminaliteit en Rechtshandhaving» waarin zij de ontwikkelingen in en samenhangen tussen criminaliteit en rechtshandhaving in kaart brengen. Hierin is ook de aangiftebereidheid, uitgesplitst naar ondervonden delicten opgenomen.
Hoe garandeert u het snelle, homogene en adequate afhandelen van aangiftes bij de implementatie van de zogenaamde multichannelaanpak, zonder afbreuk te doen aan de privacy of het vertrouwen van burgers en zonder extra lasten voor de politie te veroorzaken?
Zie mijn beantwoording van vragen 7, 8 en 9.
De vervolging van een Nederlandse coffeeshopeigenaar in Thailand |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Tilburgse drugssmokkelaar Johan van L. (35) in Thailand opgepakt»1, «Nederlandse «drugssmokkelaar» in Thaise cel»2 en «Nederlander al weken in Thaise cel na verzoek OM»?3 Klopt deze berichtgeving?
Ik heb kennisgenomen van deze berichten. De daarin genoemde persoon is in Thailand aangehouden op grond van een Thais strafrechtelijk onderzoek. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het bericht dat de Nederlander is aangehouden nadat de Thaise justitiële autoriteiten door het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) zijn geïnformeerd over een groot strafrechtelijk onderzoek naar coffeeshops in Noord-Brabant? Zo ja, waarover heeft het OM de Thaise autoriteiten precies geïnformeerd en met welk doel?
In Nederland loopt sinds 2011 een strafrechtelijk onderzoek naar vier coffeeshops in Noord-Brabant. Eén van de hoofdverdachten in dit onderzoek woont sinds 2008 in Thailand. Hij wordt onder meer verdacht van overtreding van de Opiumwet, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. In het kader van het onderzoek heeft het Openbaar Ministerie (OM) een rechtshulpverzoek gezonden aan Thailand, omdat er aanwijzingen waren dat in Thailand belangrijk bewijsmateriaal voor de Nederlandse strafzaak aanwezig was, alsmede dat in Thailand veel vermogen van de verdachte aanwezig was. Desgevraagd zijn de Thaise autoriteiten in juli 2014 door de politie nader geïnformeerd over de achtergronden van de zaak die aan het rechtshulpverzoek ten grondslag lag. Het doel van het informeren van de Thaise autoriteiten was dan ook de uitvoering van het rechtshulpverzoek te bevorderen en te bespoedigen met het oog op de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek in Nederland. De Thaise autoriteiten hebben besloten een zelfstandig strafrechtelijk onderzoek te starten tegen de genoemde persoon dat ziet op aspecten waarover het Nederlandse onderzoek zich niet uitstrekt. In het kader van dit Thaise onderzoek is betrokkene aangehouden.
Kunt u toelichten of het vaker voorkomt dat door of namens het OM een buitenlandse autoriteit wordt verzocht een zelfstandige vervolging in te stellen, in verband met feiten die in Nederland onder de achterdeurproblematiek van het gedoogbeleid worden verstaan?
Als een strafzaak een internationale component heeft, bijvoorbeeld omdat de verdachte zich buiten Nederland bevindt, is het gebruikelijk afstemming te zoeken met andere landen. Van geval tot geval wordt beoordeeld of een (rechtshulp)verzoek wordt ingediend en of er informatie kan worden uitgewisseld, dan wel samenwerking met het buitenland nodig en wenselijk is.
Bij de afweging om het buitenland al dan niet te informeren, en bij het bepalen van de inhoud van de eventueel te verstrekken informatie, speelt de stand van zaken in de jurisprudentie, ook met betrekking tot de achterdeurproblematiek, vanzelfsprekend een rol. Voorts wordt daarbij betrokken het beleid zoals dat in Nederland wordt gevoerd. Zoals evenwel blijkt uit het antwoord op vraag 2 gaat het in de onderhavige zaak over meer dan alleen feiten die te relateren zijn aan de zogenoemde achterdeurproblematiek.
Kunt u toelichten of het gebruikelijk is dat door of namens het OM aan een buitenlandse autoriteit informatie wordt verstrekt uit een Nederlands strafrechtelijk onderzoek, in verband met feiten die in het buitenland zwaar bestraft worden maar in Nederland onder de achterdeurproblematiek van het gedoogbeleid vallen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt bij dergelijke verzoeken uitgelegd wat het Nederlandse gedoogbeleid inhoudt en komt daarbij ook de recente stroom van rechterlijke uitspraken aan de orde waarbij rechters te kennen hebben gegeven coffeeshops niet meer voor de aanvoer via de achterdeur te willen bestraffen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat wanneer door het OM aan een buitenlandse autoriteit om de vervolging van een Nederlander wordt verzocht, daarbij voor het OM een bijzondere zorgplicht voor de rechtsgang van de betreffende onderdaan, inclusief de detentieomstandigheden geldt? Zo ja hoe wordt daar invulling aangegeven? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld moet worden dat verhuizing naar een ander land er niet toe moet leiden dat een verdachte zich aan strafvervolging onttrekt. Per geval zal worden bezien in welk land de vervolging uit een oogpunt van goede rechtsbedeling het beste kan plaatsvinden. De nationaliteit van de verdachte kan daarbij een rol spelen, maar is niet altijd doorslaggevend. Indien een rechtshulpverzoek of andersoortige contacten er voorzienbaar toe leiden dat de betrokken persoon in een andere Staat zal worden blootgesteld aan een behandeling die strijdig is met fundamentele rechten zoals onder andere neergelegd in het EVRM, dan kan dat het OM ervan weerhouden om contact te zoeken met een andere Staat, ongeacht de nationaliteit van de verdachte. In dit geval is van deze situatie geen sprake.
Deelt u de opvatting dat een Nederlander bij voorkeur in Nederland berecht dient te worden, zeker waar het feiten betreft die volledig zien op handelen in Nederland, gerelateerd aan de achterdeur van coffeeshops? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze speelt de wijze van opereren van het Thaise Anti-Money Laundering Office onder auspiciën van de huidige militaire junta een rol bij uw beoordeling over het al dan niet verstrekken van informatie over Nederlanders door het OM aan Thailand?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting dat inkomsten uit coffeeshops waarover in Nederland belasting is betaald, niet aangemerkt kunnen worden als «witgewassen»?
Het verwijt van de burgemeester van Maastricht dat er onvoldoende steun uit Den Haag komt in de strijd tegen criminaliteit |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoes onder vuur om criminaliteit»?1
Ja.
Erkent u de link tussen het drugsbeleid en de toename in misdrijven als inbraak, geweld en straatroof?
Een causale relatie tussen het aantal high impact crimes en de invoering dan wel handhaving van het ingezetenencriterium kan niet worden aangetoond. Wel is het aantal high impact crimes afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren, zowel in Maastricht als ook landelijk.
Hoe verklaart u dat Maastricht een koppositie heeft overgenomen als het gaat om high impact crimes sinds de coffeeshops gesloten zijn voor buitenlanders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar de oproep van de burgemeester van Maastricht voor «reguleren, reguleren, reguleren» te luisteren? Zo nee, waarom niet en wat doet u anders om te helpen?2
Ik beschouw het lokaal bestuur als een zeer belangrijke partner in de gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast. Over het coffeeshopbeleid en de veranderingen daarin, die onder het vorige kabinet zijn ingezet, heb ik vanaf het begin intensief contact met alle betrokken burgemeesters. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van coffeeshopgemeenten en van gemeenten die drugsoverlast en drugscriminaliteit ervaren, juist omdat ik de ernst van de problematiek volledig onderschrijf. Zo heb ik mij, tijdens mijn werkbezoek aan Maastricht, begin januari 2015, door de burgemeester laten informeren over de lokale situatie voor wat betreft de aanpak van overlast als gevolg van het coffeeshopbeleid in Maastricht en de intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Limburg. Ik heb alle vertrouwen in de aanpak van het lokaal bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie.
In het huidige beleid wordt nadrukkelijk de ruimte gegeven aan betrokken gemeenten om de handhaving van het ingezetenencriterium zo nodig gefaseerd in te voeren waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid. Voor wat betreft de regulering van hennepteelt heeft er in 2013, op verzoek van de Tweede Kamer, een uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden van gemeentelijke plannen met betrekking tot gereguleerde hennepteelt. In vervolg daarop heb ik alle burgemeesters die een plan hebben ingestuurd, persoonlijk gesproken. Het resultaat daarvan, inclusief een reactie op aangedragen argumenten, is neergeslagen in mijn brief aan uw Kamer van 18 december 2013 (Kamerstuk 24 077, nr. 314).
Daarnaast zijn de argumenten die door gemeenten zijn aangevoerd ter onderbouwing van hun plannen uitgebreid behandeld en becommentarieerd in het, in mijn opdracht, door een onafhankelijke externe partij, uitgevoerde onderzoek «Internationaal recht en cannabis, Een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt», van Prof. Dr. P.H.P.H.M.C van Kempen en Mr. M.I. Fedorova van de Radboud Universiteit Nijmegen, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 316).
Een belangrijk argument tegen (experimenteren met de) regulering van hennepteelt betreft het gegeven dat een groot deel van deze teelt bestemd is voor de export. Onlangs is in een onderzoek van het WODC gevalideerd dat inderdaad een groot gedeelte van de in Nederland geteelde cannabis naar het buitenland wordt geëxporteerd. Dit onderzoek heb ik u op 16 december 2014 doen toekomen (Kamerstuk 24 077, nr. 339).
Alles overziende stel ik vast dat ik met enkele burgemeesters van inzicht verschil over wat de meest effectieve en daarmee gewenste aanpak kan en moet zijn. Het antwoord op de problematiek moet mijns inziens niet gevonden worden in regulering van de teelt, maar in een krachtige en gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast (zie ook antwoord onder vraag 6).
Hoe verklaart u het verwijt van de burgemeester van Maastricht dat er onvoldoende steun uit Den Haag komt?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u bijdragen aan het oplossen van de problemen met drugscriminaliteit in Maastricht en andere plaatsen?
De huidige aanpak zet in op het geïntegreerd tegengaan van hennepteelt en andere vormen van ondermijnende criminaliteit. Door de samenwerking tussen onder meer gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en Belastingdienst, daarin ondersteund door de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIECs), zijn de verschillende diensten steeds beter in staat informatie te delen, gezamenlijk keuzes te maken en als één overheid te interveniëren. In dit verband wijs ik u op de Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2013 en het jaarverslag RIEC/LIEC 2013, die op 16 juli 2014 naar uw Kamer zijn gezonden (Kamerstuk 29 911, nr. 92). Hieruit blijkt onder meer dat het aantal projectmatige onderzoeken naar grootschalige hennepteelt en de hoeveelheid aangepakte criminele samenwerkingsverbanden het afgelopen jaar wederom zijn gestegen en dat ook binnen de RIECs elk jaar meer casussen op een geïntegreerde wijze zijn behandeld. Het is met voortzetting en intensivering van deze werkwijze dat het kabinet de georganiseerde (drugs)criminaliteit terug wil dringen en beheersen. Ook het wetsvoorstel Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt, dat onlangs door de Eerste Kamer werd aangenomen en 1 maart 2015 in werking treedt, vormt een belangrijke bijdrage in de strijd tegen de illegale hennepteelt.
Voor Zuid-Nederland geldt bovendien dat het bevoegd gezag aldaar aanleiding heeft gezien de aanpak van ondermijnende criminaliteit verder te intensiveren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief van 4 september 2014 (Kamerstuk 29 911, nr. 93) en laatstelijk tijdens het Algemeen Overleg Georganiseerde Criminaliteit op 30 oktober 2014. Binnen de bestaande capaciteit wordt 125 fte politiecapaciteit ingezet voor de bestrijding van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit, waaronder hennepgerelateerde criminaliteit. Alle 125 aangewezen politiemedewerkers in de drie Zuidelijke provincies zijn sinds november 2014 operationeel. Deze 125 politiemedewerkers werken in speciale ondermijningsteams en draaien zaken op de afgesproken thema’s synthetische drugs en hennepteelt. Het toezicht en de sturing op deze teams is zodanig dat men direct kan reageren als de situatie daarom vraagt: korte klappen en korte onderzoeken met bijzondere aandacht voor het afpakken van crimineel vermogen.
Waarom geeft u geen gehoor aan burgemeesters die alternatieve oplossingen zoeken voor de problemen met drugscriminaliteit?
Zie antwoord vraag 4.
De ontnemingsschikking met Cees H. en het bericht ‘Teeven weer in opspraak’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Michiel van Nispen , Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat een bewindspersoon nimmer te stellig kan en mag zijn over feiten uit dossiers indien hij daar zelf nog niet goed genoeg van op de hoogte is?
Eerder berichtte ik uw Kamer over de schikkingsovereenkomst met Cees H. (hierna: de schikking) en de financiële afwikkeling hiervan tijdens het debat op 13 maart 2014, bij brieven van 13 maart 20141, 3 juni 20142, 9 juli 20143 en op 8 april 20144 in de beantwoording van de vragen van het lid De Wit (SP) van 20 maart 2014.
Tijdens het debat op 13 maart 2014 heb ik aangegeven dat ik geen onderzoek had gedaan naar de betreffende bankrekeningen. Ik heb toen wel een rekensom gemaakt gebaseerd op de bedragen die waren vermeld in het advies van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) en op de afspraken tussen partijen, zoals neergelegd in de schikking en zoals bij uw Kamer bekend. Uit deze stukken bleek dat er ten tijde van de schikking circa 2 miljoen gulden onder beslag lag. In de schikking is overeengekomen dat Cees H. 750.000 gulden aan het OM diende te betalen ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel uit grootschalige handel in hasj en deelneming aan een criminele organisatie. Er waren echter geen bankafschriften meer beschikbaar van de uiteindelijke afwikkeling.
Na het debat op 13 maart 2014 en de Regeling van werkzaamheden van 9 april 20145 heb ik het openbaar ministerie (OM) opdracht gegeven nader onderzoek te doen naar de financiële afwikkeling van de schikking. In uw Kamer leefden nog een aantal terechte vragen en ook ik vond het van het grootste belang dat er zoveel mogelijk duidelijkheid zou komen over de financiële afwikkeling van de schikking. Ik heb uw Kamer na dit onderzoek bij brief van 3 juni 2014 laten weten dat ik uw Kamer helaas niet verder kon informeren over de feitelijke financiële afwikkeling van de schikking en dat ik moet accepteren dat ik de ultieme duidelijkheid niet kan verschaffen. Ik heb hierbij tevens aangegeven dat, mocht er, zoals de SP-fractie op 27 juni 2014 aangaf dit te hebben ervaren, mede als gevolg van mijn beantwoording in het debat op 13 maart 2014, de indruk zijn gewekt dat ik over exacte betalingsgegevens beschikte, ik dat betreur. Hiermee heb ik uw Kamer naar beste vermogen geïnformeerd.
Acht u het mogelijk dat er een verschil is tussen de schikking zoals in eerste instantie voorgesteld en de financiële afwikkeling van de schikking? Kunt u dit toelichten? Hoe kijkt u in het licht van het antwoord op vraag 1 terug op uw eerdere uitspraken over het schikkingsbedrag?
In de schikkingsovereenkomst staat vermeld dat Cees H. aan het OM een schikkingsbedrag zal betalen ter hoogte van 750.000 gulden. Zoals ik eerder in mijn brief van 3 juni 2014 aan uw Kamer heb laten weten, is dit het bedrag dat is overeengekomen tussen het OM en Cees H. Voorts heb ik uw Kamer laten weten dat ik u helaas niet verder kan informeren over de feitelijke financiële afwikkeling van de schikking. Dit betekent echter niet dat hierdoor het in de schikkingsovereenkomst vermelde schikkingsbedrag van 750.000 gulden ter discussie staat.
Vindt u dat de Kamer zowel ten tijde van uw ambtsvoorganger als bij het recente debat anders geïnformeerd had moeten worden over het exacte schikkingsbedrag?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten welke personen dan wel instanties destijds expliciet inzage hebben gehad en toestemming hebben moeten verlenen voor het vrijgeven en overmaken van het exacte bedrag, zowel vanuit Luxemburg naar het Openbaar Ministerie (OM) als van het OM naar Cees H.?
Om te komen tot deze schikking hebben onderhandelingen plaatsgevonden tussen het OM en Cees H. en zijn raadsman. Het uiteindelijke resultaat van deze onderhandelingen is neergelegd in de schikking, zoals deze openbaar is geworden. Aan uw Kamer heb ik eerder bericht dat ik geen mededelingen doe over de wijze waarop het OM in concrete zaken tot overeenkomsten komt en de overwegingen van betrokkenen hierbij. Ik herhaal dat dit nadelig zou kunnen zijn voor de bereidheid tot het aangaan van overeenkomsten met het OM.
Ik heb uw Kamer in mijn brief van 3 juni 2014 geïnformeerd over de uitkomsten van het nadere onderzoek dat het OM naar de financiële afwikkeling van de schikking heeft gedaan. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek heb ik geconstateerd dat ik uw Kamer niet verder kon informeren over de feitelijke financiële afwikkeling van de schikking. De uitkomsten van het onderzoek brengen daarnaast met zich mee dat ik geen onderbouwde uitspraken kan doen over de gang van zaken rondom de financiële afwikkeling in Luxemburg. In mijn brief van 9 juli 2014 heb ik uw Kamer in antwoord op vragen van de SP-fractie en de CDA-fractie laten weten dat er anno 2014 voor het OM geen mogelijkheden zijn om een vordering te doen aan de Luxemburgse autoriteiten teneinde informatie over individuele rekeningen van klanten van een Luxemburgse bank op te vragen, nu er bij gebreke van een strafrechtelijke procedure geen formele bevoegdheden bestaan om onderzoekshandelingen te verrichten. De strafzaak tegen Cees H. is immers onherroepelijk geworden en daarnaast is in 2000 uitvoering gegeven aan de schikking. Dit betekent dat het OM niet meer als rechterlijke autoriteit vorderingen kan richten tot een buitenlandse autoriteit teneinde bepaalde informatie op te vragen. Concluderend kan ik u dan ook niet verder informeren over de vraag welke personen en instanties destijds in Luxemburg expliciet inzage hebben gehad en toestemming hebben moeten verlenen voor het vrijgeven en het overmaken van het bedrag.
Kunt u een exact overzicht geven welke bronnen u precies heeft geraadpleegd om te kunnen verifiëren welk bedrag het OM in het kader van de schikkingsovereenkomst feitelijk aan Cees H. heeft overgemaakt?
In mijn brief van 3 juni 2014 heb ik aangegeven dat ik het OM heb verzocht een uiterste inspanning te leveren door nader onderzoek te doen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden en uw Kamer is van de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden en de uitkomsten hiervan bij brief van 3 juni 2014 op de hoogte gebracht. Graag verwijs ik u naar deze brief.
Kunt u nogmaals helder toelichten waarom in de schikkingsovereenkomst het overeen te komen schikkingsbedrag geheel niet wordt genoemd en op welk moment de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de toenmalige Minister van Justitie precies kennis hebben genomen van het exacte bedrag dat aan Cees H. is overgemaakt en onder welke voorwaarden, waaronder de buitensluiting van de fiscus?
Zoals ik in antwoorden op vragen van het lid De wit (SP) op 8 april 2014 heb aangegeven is het College van procureurs-generaal op 15 februari 2000 akkoord gegaan met de inhoud van schikking, nadat het op 4 februari 2000 hierover advies had gekregen van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM). In de zomer van 2000 heeft het College van procureurs-generaal nogmaals met de schikking ingestemd, nadat deze nogmaals door het BOOM was bezien. In de schikkingsovereenkomst wordt het schikkingsbedrag van 750.000 gulden genoemd. Dit is het bedrag dat Cees H. diende te betalen aan het OM.
In mijn brief van 13 maart 2014 heb ik uw Kamer laten weten dat mijn ambtsvoorganger op 15 april 2002 op schriftelijke vragen van de leden Rietkerk en Van de Camp (CDA) heeft geantwoord dat hij in 1999 bekend was met het feit dat met Cees H. onderhandelingen werden gevoerd, maar niet van de uitkomsten daarvan.6 Mijn ambtsvoorganger is in het kader van de beantwoording van deze Kamervragen in 2002 over de op 17 augustus 2000 gesloten schikking en de daarin opgenomen voorwaarden door de voorzitter van het toenmalige College geïnformeerd.
Ik heb het OM na het debat op 13 maart 2014 en de Regeling van werkzaamheden van 9 april 2014 verzocht om nader onderzoek te doen naar de financiële afwikkeling van de schikking. Ik heb uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek in mijn brief van 3 juni 20147 geïnformeerd en ik heb laten weten dat ik uw Kamer helaas niet verder kon informeren over de feitelijke financiële afwikkeling van de schikking.
Kunt u globaal en in het algemeen, los van deze schikking, aangeven of er vaker voor is gekozen de fiscus niet te informeren en hieromtrent geheimhouding op te leggen? Zo ja, in welke gevallen en waarom?
In antwoorden op vragen van het lid De Wit heb ik op 8 april 2014 aangegeven dat er in deze zaak geen sprake was van belastingontduiking of belastingontwijking. Ik herhaal dat het OM heeft gehandeld binnen de toen geldende wet- en regelgeving.
Zoals ik in de bijlage bij mijn brief van 3 juni 2014 heb aangegeven, zijn mij geen andere schikkingen bekend waarin is afgesproken de Belastingdienst buiten dergelijke schikkingen te houden en doelbewust niet te informeren. Het afstemmen met ketenpartners is in de huidige tijd de standaard-werkwijze. In mijn brief van 20 december 20138 heb ik u geïnformeerd over het actieplan ter versterking van de aanpak van fraude. Zoals in deze brief aangegeven wordt bij het terugvorderen en afpakken opgetreden als één overheid. Ketensamenwerking staat bij het afpakken centraal. In de op 1 januari 2014 in werking getreden OM-aanwijzing Afpakken wordt expliciet gewezen op de rol die andere overheden en ook benadeelde partijen daarin kunnen hebben. Vanuit het oogpunt van effectiviteit loont het om steeds te bezien welke mogelijkheden andere diensten hebben. Zoals door de Staatssecretaris van Financiën tijdens het debat op 13 maart 2014 is aangegeven, kan afstemming met de Belastingdienst daarnaast dubbele belastingheffing voorkomen.
Is het gebruikelijk om bij transacties waarbij geld wordt doorgesluisd vanuit het buitenland naar Nederland contact op te nemen met de buitenlandse autoriteiten over de herkomst van het geld? Zo nee, waarom niet en is dit altijd zo geweest? Hoe gaat dat in zijn werk en wat was de procedure in de tijd dat een schikking werd getroffen met Cees H.?
Zie antwoord vraag 7.
Wie kan er in theorie belang bij hebben dat een dergelijke transactie van miljoenen euro’s via de rekening van het OM loopt en de fiscus niet wordt ingelicht?
Zoals ik eerder in mijn brief van 13 maart 2014 en in de antwoorden op vragen van het lid De Wit heb aangegeven, kan ik over de totstandkoming van overeenkomsten en de inbreng van de verschillende betrokkenen geen mededelingen doen omdat dit nadelig kan zijn voor de bereidheid tot het aangaan van overeenkomsten met het OM. Ik speculeer hier ook niet over.
Erkent u dat het doorsluizen van grote sommen (mogelijk zwart) geld naar Nederland onder strikte geheimhouding met medewerking van het OM en zonder het inlichten van de Belastingdienst een verkeerd beeld schept, nog afgezien van het feit of witwassen destijds volgens de wet strafbaar was of niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de Staatssecretaris, nadat deze zaak op 11 maart 2014 via Nieuwsuur in het nieuws kwam, (persoonlijk) contact opgenomen met Cees H. of met zijn raadsman? Zo ja, op welke momenten en met welk doel? Wat is er tijdens dat contact / die contacten met betrekking tot de schikking besproken?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan de Staatssecretaris. Deze heeft mij medegedeeld dat hij zelf geen contact heeft opgenomen met Cees H. of diens raadsman, de heer Kuijpers. Wel heeft de heer Kuijpers de Staatssecretaris na 11 maart 2014 enkele malen telefonisch benaderd. In deze telefoongesprekken heeft de heer Kuijpers de vraag aan de orde gesteld of en zo ja op welke wijze hij zich in de media zou uiten over de schikking met Cees H. en over kennelijk in zijn bezit zijnde bankafschriften. De Staatssecretaris heeft mij tevens medegedeeld dat hij hierop niet inhoudelijk heeft gereageerd en dat hij de heer Kuijpers naar mij heeft verwezen. Ik ben vervolgens niet door de heer Kuijpers benaderd.
De heer Van Brummen heeft de heer Kuijpers bevraagd in het onderzoek naar de financiële afwikkeling van de schikking. Zoals in mijn brief van 3 juni 2014 staat vermeld heeft de heer Kuijpers zich toen beroepen op zijn beroepsgeheim.
Waarom mag de heer Van Brummen niet met de Staatssecretaris praten over betreffende schikking? Erkent u dat het juist niet past om u op deze manier met de inhoud van een onderzoek te bemoeien? Zo nee, waarom niet?
Bij brief 9 juli 2014 heb ik uw Kamer laten weten dat ik uiteraard zelf heb gesproken met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die toen verantwoordelijk officier van justitie was en dat dit gesprek betrokken is in de bevindingen van het onderzoek van het OM. Zoals toen vermeld heb ik het OM bij de opdracht voor het onderzoek aangegeven dat ik de Staatssecretaris zelf zou bevragen. Hiervoor is geen structuur voorgeschreven, maar deze handelwijze is naar mijn oordeel het meest passend in de verhouding tussen Minister en Staatssecretaris. Het OM valt onder mijn verantwoordelijkheid en daarmee ook het onderzoek dat de heer Van Brummen heeft uitgevoerd. Voorts neemt de Staatssecretaris in deze kwestie een bijzondere positie in. De Staatssecretaris valt immers onder mijn verantwoordelijkheid. Daarbij komt dat hij vanwege zijn portefeuille als Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn dagelijkse werkzaamheden een eigenstandige relatie heeft met het OM. Ik heb uw Kamer dan ook laten weten dat het gelet hierop op mijn weg lag om de Staatssecretaris te bevragen over zijn rol als toenmalig officier van justitie.
Erkent u dat u in verlegenheid kan worden gebracht nu er geen uitsluitsel is over het overmaken van ongeveer vijf miljoen gulden, zoals de advocaten van Cees H. beweren, vooral omdat de mogelijkheid blijft bestaan dat een veroordeelde crimineel op ieder gewenst moment met dit bewijs naar buiten kan komen? Hoe schat u deze situatie in?
Beide advocaten hebben in het kader van het onderzoek van de heer Van Brummen laten weten hun eerder in de media ingenomen standpunten te handhaven en zich te beroepen op hun beroepsgeheim.
Bij brief van 3 juni 2014 heb ik uw Kamer laten weten dat ik op basis hiervan en van de overige uitkomsten van het onderzoek tot de constatering ben gekomen dat ik helaas geen helderheid meer kan verschaffen over de financiële afwikkeling van de schikking in 2000 en dat er altijd de mogelijkheid bestaat dat bankafschriften alsnog worden overlegd.
Bent u bereid, zodra er ontwikkelingen zijn in deze zaak omdat er bijvoorbeeld nog informatie boven tafel komt, de Kamer hier direct over te informeren?
Ja.
Kent u de berichten «Teeven weer in opspraak» en «Dubieus verleden haalt Fred Teeven in»?1
Ja.
Bent u bekend met de bijlage die wordt genoemd als onderdeel van de deal met Cees H.? Zo ja, sinds wanneer bent u hiermee bekend? Sinds wanneer realiseerde u zich dat de huidige Staatssecretaris als officier van justitie een prominente en negatieve rol speelde in eerdere antwoorden op vragen?2
Hoe beoordeelt u het bericht dat ondanks een verbod van de Minister van Justitie, een officier van Justitie, middels een bijlage afspreekt om positief te adviseren bij een gratieverzoek en het schrappen van een reeds door de rechter uitgesproken straf?
Bent u bereid dit nader te onderzoeken en de Kamer over de inhoud van de gang van zaken te informeren en uw beoordeling daarvan te geven? Zo ja, kan de Kamer dit ten spoedigste van u ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De plannen om rechtbanken in Noord-Nederland te sluiten waardoor de provincie Friesland zonder rechtspraak komt te zitten |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de plannen van het gerechtsbestuur in Noord-Nederland om de rechtbanken in Leeuwarden en Assen onder te brengen in een super rechtbank in Groningen?1 Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling in Noord-Nederland waarbij verdergaande centralisatie dreigt plaats te vinden en de provincie Friesland daardoor mogelijk de eerste provincie wordt die geen rechtspraak meer heeft?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 2 en 4 van het lid Segers (CU) van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 333) en op vraag 3 van de leden Oskam en De Rouwe (beiden CDA) van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 334).
Klopt het dat tussen de drie Noordelijke provincies is afgesproken dat indien concentratie op één locatie de kwaliteit van rechtspraak ten goede komt, Leeuwarden de justitiehoofdstad van het Noorden zou zijn? Zo ja, hoe verhouden de aangekondigde plannen van het gerechtsbestuur zich tot die afspraak? Zo nee, wat is daarover wel afgesproken tussen de drie provincies?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 van het lid Segers (CU) van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 333).
Welke aanleiding is er in Noord-Nederland om tot verdergaande centralisatie van de rechtbanken over te gaan?
Op dit moment is er geen sprake van een besluit tot centralisatie van de kantoorfunctie van de rechtbank Noord-Nederland. Het gerechtsbestuur heeft bekendgemaakt nu eerst met alle medewerkers van de rechtbank in gesprek te willen gaan over de vraag hoe tot meer integratie binnen de rechtbank kan worden gekomen en op welke wijze de meerwaarde van een grotere organisatie beter kan worden bereikt.
Hoe verhoudt deze verdergaande centralisatie van rechtspraak in Noord-Nederland zich tot het uitgangspunt van de gerechtelijke kaart dat rechtspraak toegankelijk en dus laagdrempelig dient te zijn?
Zittingen vinden plaats op de 32 zittingsplaatsen van de Rechtspraak die bij algemene maatregel van bestuur met wettelijke voorhangprocedure zijn aangewezen. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet herziening gerechtelijke kaart zijn moties ingediend die betrekking hadden op de zaaksverdeling binnen een gerecht. Hieraan wordt uitvoering gegeven doordat de Rechtspraak kantonzaken en veelvoorkomende laagdrempelige zaken zoveel mogelijk in alle 32 zittingsplaatsen behandelt. Het thans ingetrokken voornemen tot centralisatie van de kantoorfunctie van de rechtbank Noord-Nederland in Groningen zag op de organisatie van de back-office van het gerecht en zou geen afbreuk doen aan dit uitgangspunt.
Hoe verhoudt deze verdergaande centralisatie zich tot het uitgangspunt van de gerechtelijke kaart dat in Noord-Nederland volwaardige vestigingen blijven bestaan in Assen en Leeuwarden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u contact met de Raad voor de rechtspraak over de ontwikkelingen en de onrust onder rechters in Noord-Nederland en welke stappen worden door u dan wel de Raad gezet om ervoor te zorgen dat de toegankelijkheid en nabijheid van de rechtspraak gewaarborgd blijft?
De Raad voor de rechtspraak en de voorzitter van het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Nederland hebben mij geïnformeerd over de ontwikkelingen in Noord-Nederland. Niet ter discussie staat dat er blijvend recht zal worden gesproken in de 32 bij algemene maatregel van bestuur met wettelijke voorhangprocedure aangewezen zittingsplaatsen, waaronder ook in Assen en Leeuwarden. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vragen 7 en 8 van het lid Segers (CU) van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 333).
Bent u bereid in kaart te brengen welke centralisatie ontwikkelingen op dit moment gaande zijn binnen de rechtspraak en in de megaregio’s Noord-Nederland en Oost-Nederland in het bijzonder, in hoeverre de toegankelijkheidsafspraken zoals door de wetgever gemaakt bij herindeling van de gerechtelijke kaart worden nageleefd, in hoeverre de gerechtelijke kaart in de praktijk op dit moment aansluit bij politieregio’s en het openbaar ministerie, in het bijzonder in de megaregio’s Noord-Nederland en Oost-Nederland en welke ontwikkelingen zich sinds 2012 tot aan heden voordoen in het aantal strafzaken dat in de Noordelijke en Oostelijke regio bij de rechtbanken binnenkomt?
Ten aanzien van uw vraag eventuele centralisatie ontwikkelingen binnen de Rechtspraak in kaart te brengen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8 van de leden Oskam en De Rouwe (beiden CDA) van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 334). In het verlengde hiervan heb ik in het voorgaande antwoord aangegeven dat niet ter discussie staat dat er blijvend recht zal worden gesproken in de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen. De wijze waarop elk gerecht de zaaksverdeling organiseert is vastgelegd in een daartoe strekkend reglement dat het gerechtsbestuur vaststelt en aan de Raad voor de rechtspraak ter instemming wordt voorgelegd. De Raad heeft hiervoor een toetsingskader ontwikkeld en toetst onder meer aan toegankelijkheid van de rechtspraak. De zaaksverdelingsreglementen zijn sinds 2012 op hoofdlijnen onveranderd gebleven en er is op dit moment geen aanleiding om de bestaande reglementen te herzien. Ten aanzien van uw vraag in hoeverre de nieuwe gerechtelijke indeling in de praktijk op dit moment aansluit bij politieregio’s en het Openbaar Ministerie verwijs ik u voor de regio Oost-Nederland naar de evaluatie van deze regio die in het kader van respectievelijk de invoering van de nationale politie en de splitsing van de rechtbank Oost-Nederland in de rechtbanken Gelderland en Overijssel plaatsvindt. De resultaten hiervan worden binnen drie jaar na inwerkingtreding van de betreffende wetten aan uw Kamer verzonden. Een landelijk beeld van de aansluiting van de nieuwe gerechtelijke indeling op de politieregio’s en het Openbaar Ministerie kan met de reguliere wetsevaluatie van de nieuwe politiewet en de Wet herziening gerechtelijke kaart aan uw Kamer worden verzonden. Tot slot verwijs ik u naar de kengetallen van de Rechtspraak voor de ontwikkelingen die sinds 2012 in de instroom van strafzaken in de arrondissementen Noord-Nederland, Gelderland en Overijssel worden waargenomen (te vinden op www.rechtspraak.nl). De Raad voor de rechtspraak verwacht de kengetallen ten aanzien van 2013 eind oktober 2014 te publiceren.
Kunt u de Kamer hierover informeren voorafgaande aan de begrotingsbehandeling van uw ministerie voor het jaar 2015?
Zie antwoord vraag 7.
Het toenemende aantal drugslabs in seniorenflats |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Steeds meer drugslabs ontdekt in seniorenflats»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat, ondanks alle inspanningen tegen illegale wietteelt, de komende twee jaar een toename wordt verwacht van het aantal plekken waar hennep wordt gekweekt?
In het bericht van Metro staat dat de heer Van Werkhoven, teamleider brandonderzoek van de brandweer Rotterdam-Rijnmond, er ernstig rekening mee houdt dat er de komende twee jaar een flinke toename zal zijn van het aantal plekken waar hennep wordt gekweekt, cocaïne wordt gewassen en XTC wordt gemaakt. Waarop deze verwachting is gebaseerd wordt echter uit het bericht niet duidelijk.
In het afgelopen jaar zijn er meer hennepkwekerijen geruimd dan het jaar ervoor. Ook is er een stijging te zien in het aantal aangetroffen productieplaatsen van synthetische drugs. Of dit ook iets zegt over een (toekomstige) stijging van drugsproductie en -verwerking valt moeilijk te zeggen. Er bestaat geen volledig beeld van de omvang van (drugs)criminaliteit en deze hogere registratiecijfers kunnen ook het gevolg zijn van de prioritering van de bestrijding van drugscriminaliteit en de daarbij behorende vergrootte opsporings- en handhavingsinspanningen. Ik verwacht dat de recent aan uw Kamer gemelde intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde (drugs)criminaliteit in Zuid-Nederland zijn gevolgen zal hebben. Bij deze intensivering wordt met name ingezet op «korte klappen»: direct en zichtbaar reageren op signalen van georganiseerde misdaad. De focus ligt hierbij op de aanpak van hennep en synthetische drugs, waarbij het verstoren van het productieproces een heel belangrijk onderdeel is.
Waarom is er ook, ondanks uw beleid, een toename van het aantal plekken waar cocaïne wordt gewassen en XTC wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de brandgevaren en andere gezondheidsrisico’s van de verschuiving van de locatie waar drugs worden geproduceerd en verwerkt?
Een landelijke verschuiving van locaties waar drugs worden geproduceerd en/of verwerkt naar seniorenflats is mij vooralsnog niet bekend.
Hennepkwekerijen en drugslabs in woonwijken leveren gevaar op, zowel vanwege brandgevaar als vanwege de gebruikte chemicaliën. Daarom wordt hier stevig op ingezet en kan er, zeker indien sprake is van direct gevaar, meteen ingegrepen worden.
Wat is de link tussen uw repressieve beleid en de uitbreiding van illegale drugslabs en kwekerijen van de zuidelijke provincies naar de rest van Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel regio’s naast Brandweer Rotterdam-Rijnmond hebben te maken met incidenten die veroorzaakt worden door het produceren of verwerken van drugs in bejaardentehuizen en seniorenflats? Hoeveel incidenten zijn er de afgelopen drie jaar geweest? Kunt u dit per jaar uiteenzetten?
Graag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van het lid Berndsen-Jansen (D66) van uw Kamer over de verdubbeling van het aantal brandslachtoffers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2002). Daarin wordt ingegaan op de uitkomst van een onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid waaruit zou blijken dat het aantal doden door brand zou zijn verdubbeld in het eerste kwartaal van 2014. De uitkomsten van dit onderzoek dienen genuanceerd te worden. Zo betreft het hier een ruwe telling en analyse van de cijfers over 2014 moet nog plaatsvinden. Ook zijn in deze telling alle slachtoffers van brand in gebouwen meegenomen, terwijl bij de definitieve cijfers over 2014 de slachtoffers van bijvoorbeeld brandstichting en zelfdoding niet worden meegenomen. Het definitieve cijfer kan daarom lager uitvallen. Doordat een analyse nog niet heeft plaatsgevonden, is er geen informatie over de oorzaken van de branden beschikbaar.
De jaarlijkse Brandweerstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) biedt wel inzicht in het totaal aantal branden per jaar. Uit een analyse van de CBS-Brandweerstatistieken van 2002 tot en met 2012 blijkt dat het totaal aantal branden per jaar fluctueert, evenals het aantal doden per brand (tussen de 0,12% en 0,21%). Momenteel zijn nog geen cijfers met betrekking tot het aantal branden en doden beschikbaar over 2013. Die cijfers worden opgenomen in de CBS-Brandweerstatistiek 2013 die in het najaar van 2014 zal verschijnen.
Hoe garandeert u de veiligheid van senioren, die vaak moeilijk ter been zijn, als illegale hennepkwekerijen vaak te vinden zijn in woningen, hetgeen gepaard gaat met brandgevaar?
Met mijn financiële steun wordt voorlichting aan burgers gegeven om het (brand)veiligheidsbewustzijn te vergroten, in het bijzonder aan de doelgroep thuiswonende senioren. Dit vindt plaats vanuit het project Brandveilig Leven van Brandweer Nederland en in de vorm van de jaarlijkse campagne Nationale Brandpreventieweken van de Nederlandse Brandwonden Stichting. Met betrekking tot de verschillende maatregelen en activiteiten op het gebied van algemene brandpreventie verwijs ik u naar de hiervoor genoemde antwoorden op de eerdere vragen van het lid Berndsen-Jansen.
Met betrekking tot voorlichting over hennepkwekerijen wijs ik graag op de campagne van Meld Misdaad Anoniem die burgers voorlicht over hoe een hennepkwekerij te herkennen is.2 Daarnaast zijn in het verleden in gemeentes als Rotterdam, Den Haag, en meer recentelijk Helmond en Tilburg, zogenaamde «geurkraskaarten» verspreid onder inwoners de geur van een hennepkwekerij te kunnen laten herkennen.
Ondanks alle bovenstaande activiteiten en voorlichting is het geven van garanties omtrent veiligheid niet mogelijk.
Hoeveel incidenten van brandgevaar, wateroverlast en verloedering hebben zich de afgelopen drie jaar voorgedaan als gevolg van illegale drugspraktijken in woningen? Kunt u dit per jaar aangeven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een schatting geven van het aantal illegale drugslocaties in woongebieden?
De locatie waar drugs worden geproduceerd en/of verwerkt wordt niet apart geregistreerd. Hierin valt daarom geen inzicht te geven.
Wat zijn de volksgezondheid- en de leefbaarheidrisico’s van illegale drugslocaties voor de omringende bewoners?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat één op de vier branden in binnensteden door illegale hennepteelt wordt veroorzaakt? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat het aantal doden bij brand het afgelopen jaar is verdubbeld? Wat is de relatie van deze verdubbeling met de illegale drugspraktijken in woningen?
Zie antwoord vraag 6.
Kan inzicht worden gegeven in de schade door branden die te maken hebben met wietteelt?
Het Verbond van Verzekeraars heeft gemeld dat in de nieuwe indeling van schadeoorzaken brandverzekeringen die respectievelijk in de zomer van 2012 (particulieren) en de zomer van 2013 (zakelijk) is geïntroduceerd, «hennep» apart is opgenomen. De invoering van die verandering in de systemen kost echter tijd en cijfermatige gegevens zijn nog niet beschikbaar.
Wat zijn de totale maatschappelijk kosten door illegale productie of verwerking van drugs?
Het is niet mogelijk om de totale maatschappelijke kosten door illegale productie of verwerking van drugs te berekenen. Specifiek voor de Landelijke Faciliteit Ondersteuning en Ontmantelen wordt vanuit mijn ministerie jaarlijks een bedrag van € 520.000,– in de algemene bijdrage voor de politie gereserveerd. Inmiddels heeft de politie aangegeven dat de kosten voor de LFO voor 2014 zijn geprognosticeerd op ten minste € 832.000,–. Gezien het feit dat de capaciteit van de LFO in 2014 is verdubbeld (van 4 naar 8 LFO-coördinatoren) betekent dit dat deze kosten verder zullen stijgen en worden geprognosticeerd op € 1.223.000,–.
De zorgen van de Ombudsman over onterechte invallen in woningen bij het opsporen van hennepkwekerijen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Ombudsman: Politie mist cijfers over hennepacties»?1
Ja.
Hoe vaak is de afgelopen drie jaar binnengetreden in woningen door de politie? Hoe vaak waren deze binnentredingen hennepgerelateerd?
Het binnentreden in woningen is dagelijks werk voor de politie, of het nu gaat om mensenhandel, huiselijk geweld, hennepgerelateerde zaken of andere criminaliteitsvormen. Aan binnentredingen in woningen waar een hennepplantage wordt vermoed gaat altijd een proces vooraf waarbij de politie met behulp van informatie van verschillende partners (zoals gemeente, electriciteitsleverancier en RIEC) zorgvuldig bekijkt of de verdenking voldoende gegrond is. De (hulp)officier van justitie bepaalt vervolgens of binnentreden inderdaad geïndiceerd is.
Binnentredingen als zodanig worden niet geregistreerd. Naar aanleiding van een rapportbrief van de Nationale ombudsman over hennepinvallen heeft de politie begin september 2014 een aanpassing gemaakt in de Basisvoorziening Handhaving (BVH), zodat met ingang van die datum cijfers kunnen worden gegenereerd over het binnentreden van plaatsen (waaronder woningen) waarbij geen hennepkwekerij is aangetroffen. Door deze registratie ontstaat een beter inzicht in de aard en omvang van onterechte hennepinvallen en kan, indien daar aanleiding toe is, op basis hiervan de werkwijze worden aangepast
Hoe vaak komt het voor dat, ondanks positieve warmtemetingen, geen hennepkwekerij worden aangetroffen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Overigens is een warmtemeting slechts een van de indicatoren om het vermoeden voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij op te baseren.
Hoe verklaart u de onterechte invallen in woningen bij hennepacties?
Een hennepinval in een woning maakt inbreuk op het huisrecht en de persoonlijke levenssfeer van de bewoners en kan, zeker als blijkt dat in de woning geen hennepplantage was, aanleiding geven tot vragen en onrust. Juist vanwege deze impact op de bewoners wordt altijd zorgvuldig bekeken of de verdenking van dien aard is dat een inval geïndiceerd is. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2. Het is niet altijd te voorkomen dat de informatie waarop de verdenking en het binnentreden was gebaseerd achteraf onjuist, multi-interpretabel of verouderd blijkt te zijn.
Voor gevallen waarbij tijdens een inval geen hennepkwekerij wordt aangetroffen bepaalt de Algemene wet op het binnentreden dat een goede, persoonlijke toelichting moet worden gegeven aan de bewoners op de achtergronden van het binnentreden. Indien in de woning of het pand ten tijde van het binnentreden geen rechthebbende aanwezig was, dient de persoonlijke toelichting onverwijld te volgen.
Wat is de impact op burgers van onterechte invallen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u de onterechte inbreuk op het huisrecht en de privacy van deze mensen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u het toenemende aantal klachten van burgers bij de Nationale ombudsman door het binnentreden van de politie op zoek naar hennepkwekerijen?
Naar de oorzaken van het toenemende aantal klachten heb ik geen onderzoek gedaan, maar het ligt voor de hand om een verband te leggen met de grotere intensiteit waarmee de politie hennepkwekerijen is gaan opsporen.
Hoeveel politiecapaciteit is ingezet voor deze acties?
Gemiddeld wordt de strafrechtelijke ontmanteling van een hennepkwekerij door twee tot vier politiemedewerkers uitgevoerd. In 2013 zijn door de politie 5962 hennepkwekerijen strafrechtelijk onderzocht en afgehandeld. Er zijn geen gemiddelde afhandeltijden bekend.
Hoeveel geld is uitgegeven aan deze acties? Hoeveel geld is besteed aan het vergoeden van schade door onterechte invallen?
Het opsporen van hennepkwekerijen en de politiecapaciteit die hiermee gemoeid is valt onder het algemene politiebudget en kan niet worden uitgesplitst. Jaarlijks is door de politie 3,2 miljoen euro begroot voor het strafrechtelijk ontmantelen en vernietigen van hennepkwekerijen door de Dienst Domeinen Roerende Zaken. Schadevergoedingsbedragen in geval van onterechte invallen bij het opsporen van hennepkwekerijen worden niet apart geadministreerd en zijn derhalve niet bekend.
Het bericht dat het harde drugsbeleid op festivals zowel advocaten als verslavingszorginstellingen te ver gaat |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Strafblad door drie pilletjes?»1
Ja.
Wordt het de festivalgangers voldoende duidelijk gemaakt dat zij, wanneer zij terplekke een boete of taakstraf accepteren, daarnaast ook een strafblad zullen krijgen? Krijgen de festivalgangers ook de mogelijke consequenties van een strafblad uitgelegd, zoals bijvoorbeeld voor toekomstige aanvragen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik tevens naar de beantwoording van vraag 4, 5, 7, 8 en 9 van de set van Recourt en Rebel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 295).
Wanneer iemand is aangehouden door de politie, veelal vanwege het bezit van (hard)drugs, wijst de politie de verdachte voor het verhoor op het recht om te zwijgen en de mogelijkheid van rechtsbijstand. Als de verdachte hiervoor kiest, dan wordt laatstgenoemde naar een nabijgelegen politiebureau gebracht waar de piketadvocaat, of de voorkeursadvocaat, wordt opgeroepen. De verdachte wordt gehoord en de drugs worden onderzocht. Afhankelijk van de aangetroffen hoeveelheid drugs wordt de verdachte na verhoor in vrijheid gesteld en verzocht bij de officier van justitie te komen voor afdoening van het strafbare feit. Dit gesprek is vrijwillig, de verdachte kan er ook voor kiezen weg te gaan en de strafbeschikking thuisgestuurd te krijgen. Bij het verzenden van de strafbeschikking wordt de betrokkene actief geïnformeerd over de gevolgen van de aanvaarding daarvan door middel van een bijsluiter.
De officier van justitie informeert de verdachte niet standaard over het feit dat zij, wanneer zij ter plekke een boete accepteren, tevens een strafblad zullen krijgen en wat de mogelijke consequenties daarvan zijn. Wel wordt door het OM altijd nadrukkelijk gevraagd of een verdachte nog vragen heeft en de vraag of men een strafblad krijgt wordt dan regelmatig gesteld. In dat geval wordt uitgelegd dat een aantekening in het Justitieel Documentatie Systeem wordt opgenomen maar dat dat niet altijd gevolgen hoeft te hebben voor het wel of niet verkrijgen van een Verklaring omtrent Gedrag. Ook wordt dan uitgelegd dat het OM daar geen nadere uitspraken over kan doen, omdat dit een beoordeling is conform de voorwaarden en screeningsprofielen van de Diens Justis.
De vraag of verdachten zich voldoende bewust zijn van het feit dat instemmen met een door het OM opgelegde boete tevens het krijgen van een strafblad betekent, en de rol die de advocaat daarbij speelt, zal ik betrekken bij de evaluatie van de pilots rechtsbijstand in het kader van ZSM die dit najaar van start gaan (zie ook de voortgangsrapportage bij de brief Versterking Prestaties strafrechtketen van 2 juli 2014, TK vergaderjaar 2013–2014, Bijlage bij Kamerstuk 33 750 VI, letter AB).
Bij het betrappen met een grotere hoeveelheid drugs wordt een gepaste afdoeningsvorm gekozen. De officier kan ervoor kiezen een taakstraf op te leggen. In dat geval wordt de verdachte er ook op gewezen dat hij een advocaat kan inschakelen. Als hij dat wil, dan wordt de procedure stopgezet en krijgt de verdachte een uitnodiging voor een zitting op langere termijn, zodat er voldoende gelegenheid is zich te laten bijstaan door een advocaat. Als de verdachte niet voor bijstand kiest op dat moment, dan krijgt hij een werkstraf opgelegd en wordt hierbij nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van verzet binnen twee weken.
Een van de effecten van alcohol- en/of druggebruik is dat dit het beoordelingsvermogen van mensen beïnvloedt. Dat betekent dat zij de risico’s en kansen van een situatie moeilijker kunnen inschatten. Daarnaast is niet uit te sluiten dat festivalgangers sneller geneigd zijn in te stemmen met een boete om niet het risico te lopen de deelname aan het festival te missen. Vooropgesteld moet echter worden dat de gevolgen van het handelen onder invloed van drugs of alcohol in beginsel voor rekening van de dader komen. Dat neemt niet weg dat de rechten van verdachten gewaarborgd dienen te zijn. Om die reden is bij evenementen een officier van justitie aanwezig om de procedures en keuzemogelijkheden aan verdachten toe te lichten.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat als een aangehouden verdachte dusdanig onder invloed is van middelen dat hij niet helder kan communiceren, de politie deze verdachte niet het proces van directe afdoening in laat gaan, maar ter ontnuchtering naar het cellencomplex van het meest nabijgelegen politiebureau laat overbrengen. Het kan gebeuren dat een verdachte tijdens het politieverhoor prima aanspreekbaar is, maar in het gesprek met de officier niet helemaal helder overkomt. In een dergelijk geval zal – in geval van het opleggen van een geldboete – altijd een acceptgiro worden toegezonden, dan wel het dossier aan het parket worden ingezonden.
Op alle bovenstaande manieren zijn de rechten van de verdachten naar mijn mening goed gewaarborgd in het proces. Rechtsbijstand kan worden ingeschakeld, de keuzemogelijkheden worden duidelijk uitgelegd en de verdachte kan in vrijheid beslissen of hij een boete of taakstraf accepteert en al dan niet direct betaalt.
Bent u van mening dat de festivalgangers terplekke, ook wanneer zij onder invloed zijn, een goede afweging van hun eigen belangen kunnen maken? Hoe worden de rechten van hen gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er niet voor gezorgd dat de festivalgangers terplekke een advocaat konden raadplegen? Kunt u cijfers aanleveren over het aantal gecontroleerde mensen, aanhoudingen en strafbeschikkingen? In hoeveel van deze gevallen is gebruikt gemaakt van rechtsbijstand?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 2, 3 en 7 t/m 9 van de leden Recourt en Rebel van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 295).
Het OM heeft mij meegedeeld dat er in één geval is verzocht om een advocaat. Deze zaak is dus niet ter plaatse afgehandeld, en de zitting zal op een later moment plaatsvinden.
Waarom is ervoor gekozen capaciteit in te zetten voor het opsporen van gebruikers? Hoeveel fte's zijn hiervoor ingezet? Waarom zijn deze mensen niet bezig met het opsporen van drugsproducenten en -handelaars?
Controle en toezicht op festivals vinden plaats om bij te dragen aan een veilig verloop van het festival en ten behoeve van het voorkomen of opsporen van diverse strafbare feiten zoals diefstallen, zakkenrollerij of opstootjes en de handel in drugs. Er is door het arrondissementsparket Midden-Nederland gedurende de vier festivaldagen gewerkt in twee diensten per dag, waarbij de diensten op donderdag, vrijdag en zondagavond werden bezet door twee fte en de dagdienst op zondag door drie fte. Deze inzet staat los van inzet op lopende onderzoeken naar bijvoorbeeld drugsproducenten en -handelaren.
Hoe voorkomt u dat burgers het gevoel krijgen dat zulke acties bestemd zijn voor het innen van geld in plaats van het garanderen van de gezondheid en veiligheid van burgers?
Inzet van politie en OM op festivals is er juist op gericht om bij te dragen aan een gezond en veilig verloop van het festival. Dit gebeurt in goed overleg met organisatoren van dergelijke evenementen. De inzet van het strafrecht is het sluitstuk van alle maatregelen die worden genomen om de gezondheid en veiligheid van bezoekers te garanderen. Het strafrecht wordt dan ook sporadisch ingezet. Bezoekers wordt daarnaast van tevoren goed duidelijk gemaakt wat op het festival al dan niet is toegestaan. Zij lopen dan ook willens en wetens het risico te worden bestraft als zij de regels van het festival en/of de wet overtreden.
Wat is uw reactie op het feit dat verslavingszorginstellingen vrezen dat het zero tolerance- beleid meer problemen veroorzaakt dan dat het problemen oplost?
Dat er op festivals drugs gebruikt worden is al jarenlang een bekend verschijnsel. Controle bij de ingang van een festival is vanzelfsprekend. Het is echter niet realistisch dat in zijn geheel voorkomen kan worden dat drugs het terrein op komen. Vanuit deze gedachte zijn vrijwel standaard op alle grote muziekfestivals teams aanwezig die voorlichting geven over (de risico’s van) alcohol- en drugsgebruik, evenals een EHBO-post. Overigens wordt bij de ingangscontrole niet alleen op het bezit van drugs gecontroleerd, maar bijvoorbeeld ook op wapenbezit. De ingang controles zijn in het belang van de veiligheid van de bezoekers.
Kunt u reageren op een mogelijk gevolg van de strenge controles dat jongeren de XTC-pillen al innemen wanneer ze nog in de rij staan en later op de avond, wanneer de pillen uitgewerkt lijken te zijn, overstappen op alcohol? Bestaat voorts het risico dat jongeren hierdoor soms meerdere pillen tegelijk gebruiken, die ze anders wellicht over de avond verspreid hadden gebruikt?
Van personen die werken in verslavingsvoorlichting en -preventie ontvangen wij wel eens signalen dat uitgaanspubliek al voor de toegangscontrole zouden kiezen voor het nemen van een hoog gedoseerde pil of enkele pillen om zo lang mogelijk de psychoactieve werking te kunnen ervaren. Harde gegevens zijn daarover echter niet bekend, evenmin over het al dan niet overstappen op alcohol of andere legale psychoactieve stoffen na het passeren van de toegangscontrole.
Ziet u het als een risico dat mensen die drugs willen gebruik uitwijken naar alternatieve feesten waar minder wordt gecontroleerd, maar waar ook geen in drugs gespecialiseerde EHBO aanwezig is?
Alternatieve feesten zijn doorgaans kleinschalig en weinig aantrekkelijk voor de meerderheid van de festivalgangers die bewust kiest voor een festivalbezoek op basis van de reputatie en het programma van zo’n festival. Hoewel geen grote verschuivingen te verwachten zijn van festivals naar alternatieve feesten, zijn op alternatieve feesten de gezondheidsrisico’s ten aanzien van drugsgebruik groter wegens het ontbreken van voorzieningen als voorlichtingsteams, laagdrempelige watervoorziening of een EHBO-post.
Wat zijn tot nu toe de resultaten geweest van het strenge drugsbeleid op festivals? Hoe heeft dit bijgedragen aan de volksgezondheid en de veiligheid van de festivalbezoekers?
Er is geen sprake van een specifiek streng drugsbeleid op festivals. Het bezit van drugs is verboden in de Opiumwet. Op veel festivals is – voor een evenement van dergelijke grootte – slechts zeer beperkt politie aanwezig. Bij constatering van strafbare feiten wordt er door politie en Openbaar Ministerie opgetreden, zoals dat ook buiten festivals gebeurt.
Het hacken van servers door de politie terwijl de zogenaamde ‘hackwet’ nog niet door de Kamer is behandeld |
|
Magda Berndsen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de berichtgeving dat een groot internationaal onderzoek loopt naar Blackshades, software waarmee onder meer malware kan worden gemaakt?1
De berichtgeving klopt in zoverre dat in diverse Europese landen, de VS en Canada strafrechtelijke onderzoeken hebben gelopen of lopen tegen (ver)kopers en/of verspreiders en/of vervaardigers van software die hoofdzakelijk geschikt is gemaakt of ontworpen is tot het plegen van kort gezegd computercriminaliteit als bedoeld in de artikelen 138ab, eerste lid, 138b en 139c WvSr.
Heeft het Openbaar Ministerie (OM) in het kader van onderzoek naar Blackshades opdracht gegeven tot het hacken van de server van Blackshades? Zo ja, kunt u toelichten wat de wettelijke basis is van die opdracht en op grond waarvan die opdracht geoorloofd is?
Het Openbaar Ministerie heeft geen opdracht gegeven om de server van Blackshades te betreden. De politie heeft onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en na daartoe te zijn gemachtigd door een rechter-commissaris op afstand een server betreden en deze server vervolgens doorzocht ter vastlegging van gegevens op grond van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering.
Het is onder bepaalde omstandigheden op basis van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering met een machtiging van de rechter-commissaris mogelijk om op afstand een computersysteem te betreden, met als uitsluitende doel de computer te doorzoeken op vooraf bepaalde gegevensbestanden en deze zonodig in beslag te nemen door ze vast te leggen. In twee strafzaken waarin het ging om zeer ernstige feiten is hiervan sprake geweest. Ik verwijs tevens naar de beantwoording van de vragen van het lid Gesthuizen (SP) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het gebruik van omstreden spionagesoftware door de politie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 202).
Hoe vaak heeft het OM tot op heden aan de politie opdracht gegeven servers en computers te hacken in het kader van een opsporingsonderzoek en waar was in die gevallen de bevoegdheid tot het hacken op gebaseerd?
De politie verricht opsporingsonderzoek op basis van het Wetboek van Strafvordering. De term «hacken» komt daarin niet voor. De politie heeft, zoals in het antwoord op de vorige vraag beschreven, op basis van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering in slechts enkele (uitzonderlijke) gevallen, met machtiging van de rechter-commissaris, een geautomatiseerd systeem betreden en gegevens van een server waarvan de locatie en het eigenaarschap onbekend waren, veilig gesteld. Een van die onderzoeken betreft het onderzoek Blackshades.
In hoeverre is het huidige Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering toereikend als wettelijke grondslag voor het door de politie toegang verschaffen tot servers en computers van verdachten?
De huidige wettelijke regeling, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, dient te worden aangevuld, hetgeen gebeurt in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III. Doel van dat wetsvoorstel is het juridisch kader voor de opsporing en vervolging van cybercrime meer toe te snijden op de opsporing en vervolging van computercriminaliteit en de nieuwe werkwijzen van criminelen. De huidige samenleving en de snelle veranderingen van techniek om met elkaar te communiceren en informatie te delen of op te slaan overal ter wereld, vereisen dat opsporingsautoriteiten met die veranderingen mee ontwikkelen (zie ook mijn brief van 15 oktober 2012 aan de kamer inzake wetgeving bestrijding cybercrime)(Kamerstuk 28 684, nr. 363).
Het wetsvoorstel voorziet naast diverse veranderingen en aanvullingen in een nieuwe bevoegdheid waarin een opsporingsambtenaar zich, na een daartoe gegeven bevel van een officier van justitie, onder strikte voorwaarden heimelijk en op afstand de toegang mag verschaffen tot een geautomatiseerd werk om in dat geautomatiseerde werk bepaalde bevoegdheden toe te passen. Dit binnendringen in een geautomatiseerd werk is een verdergaande bevoegdheid dan het doorzoeken ervan en noodzakelijk voor de opsporing van veel vormen van internetcriminaliteit.
Klopt het dat uw voorstel tot «Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III)» juist beoogt in een wettelijke grondslag te voorzien voor het hacken van servers en computers door justitie ten behoeve van het opsporingsonderzoek? Zo ja, hoe verhoudt de huidige praktijk waarin opdracht wordt gegeven tot het hacken van een server in kader van een opsporingsonderzoek, zich tot dit wetsvoorstel?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn verwacht u het wetsvoorstel «computercriminaliteit III», dat sinds mei 2013 in consultatie is, bij de Tweede Kamer in te dienen?
Het wetsvoorstel wordt begin volgend jaar ingediend bij de Tweede Kamer.