Het bericht ‘ Voor je het weet, troggelt de doorverbindsite je centen af’ |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Lutz Jacobi (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Voor je het weet, troggelt de doorverbindsite je centen af»?1
Ja.
Klopt het dat op commerciële websites dure 0900-betaalnummers vermeld staan die consumenten doorverbinden met de klantenservice van de politie, de Belastingdienst of bedrijven, zoals KPN of Ziggo, tegen tarieven tot maar liefst 90 cent per minuut?
Ja.
Klopt het dat deze 0900-betaalnummers vermeld staan op commerciële websites die op zoekmachines bij zoekopdrachten naar de politie, de Belastingdienst en bedrijven zoals KPN en Ziggo, opduiken als advertenties?
Ja, als advertentie of tussen de zoekresultaten.
Wat vindt u van feit dat commerciële websites, zoals geenspoedwelpolitie.nl, belastingtelefoon.info, belastinginformatietelefoon.nl en storingverhelpen.nl, consumenten tot maar liefst 90 cent per minuut laten betalen voor het doorverbinden naar klantenservice-nummers die gratis zijn of het lokale tarief rekenen?
Ik vind het onwenselijk als consumenten hierdoor worden misleid en onnodig hoge informatietarieven betalen om telefonisch contact op te nemen met instanties of bedrijven die gratis of tegen beperkte belkosten telefonisch bereikbaar zijn. Dit doet afbreuk aan de laagdrempelige telefonische bereikbaarheid die instanties zoals de Belastingdienst beogen en consumenten worden hierdoor onnodig op kosten gejaagd. De tarieven van telefonische klantenservice van bedrijven zijn juist in de regelgeving gemaximeerd om te voorkomen dat een telefoontje naar de klantenservice leidt tot een hoge telefoonrekening. Het argument dat exploitanten van de betreffende websites aanvoeren – dat zij ervoor zorgen dat organisaties beter vindbaar zijn – vind ik weinig steekhoudend, gelet op de vele klachten van consumenten die deze doorverbinddiensten veroorzaken.
Klopt het dat zelfs de Nationale Politie op haar eigen website mensen waarschuwt om het juiste telefoonnummer te gebruiken om geen onnodige kosten te betalen? Zo ja, wat vindt u van de ontwikkeling dat er geld wordt verdiend aan een publieknummer ten koste van de consument?
Ja, zowel de Nationale Politie als de Belastingdienst waarschuwen hiervoor2. Ik vind het kwalijk als consumenten worden misleid en onnodig op kosten worden gejaagd.
Kan er bij burgers het misverstand ontstaan dat het bellen naar de politie 90 cent per minuut kost en dat zij er daarom van af zien om bij al dan niet spoedeisende vragen de politie te bellen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en wat gaat u daar tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik acht het denkbaar dat dit leidt tot misverstanden bij burgers over de kosten voor het bellen naar de politie voor niet-spoedeisende zaken (informatienummer 0900-8844) en tot eventueel afzien van telefonisch contact met de politie. Dat is onwenselijk. Voor spoedeisende zaken is er het gratis alarmnummer 112 en is dit niet aan de orde. Ik verwijs voorts naar de antwoorden op de vragen 7, 8, 10 en 11.
Vallen deze commerciële websites waar de 0900-betaalnummers vermeld staan onder het toezicht van Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zo ja, welke instrumenten kan de ACM hiertegen gebruiken? Zo nee, wat voor toezicht is er voor dit soort doorverbindwebsites?
Ja, 0900-nummers vallen onder het toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM houdt toezicht op het correcte gebruik van telefoonnummers, waaronder 0900-nummers, conform de Telecommunicatiewet en de bestemmingen die zijn vastgelegd in het Nummerplan Telefonie- en ISDN-diensten. Daarnaast kan de ACM optreden tegen overtredingen van de Wet oneerlijke handelspraktijken. Tot slot heeft de ACM specifieke bevoegdheden om misbruik van 0900-nummers aan te pakken.
Vindt u dat er een onwenselijke situatie is ontstaan, waarbij deze websites de consumenten in verwarring brengen over het juiste telefoonnummer van de politie, de Belastingdienst en bedrijven? Zo ja, bent u van plan om actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het onwenselijk als consumenten worden misleid en onnodig op kosten worden gejaagd. Ik heb deze 0900-nummers die doorverbinddiensten aanbieden besproken met de ACM. De ACM kijkt naar aanleiding van de klachten hoe deze praktijken effectief kunnen worden aangepakt met de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft. Ik verwijs voorts naar de antwoorden op de vragen 7 en 11.
In hoeverre is er, naar uw oordeel, sprake van oneerlijke handelspraktijken?2
Het is van belang dat handelaren duidelijk zijn over de dienst die zij aanbieden en dat zij consumenten niet misleiden over de aard van een dienst of over betaling voor een dienst die zij elders gratis of voor veel minder geld kunnen krijgen. De ACM handhaaft als onafhankelijk toezichthouder de Wet oneerlijke handelspraktijken. Hierbij is het aan de ACM om te beoordelen wanneer er sprake is van overtreding van de Wet oneerlijke handelspraktijken.
Kunt u de ACM verzoeken om een onderzoek te starten naar deze 0900-betaalnummers?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u mogelijkheden om via de Telecomwet nadere regels te stellen om in ieder geval overheidsdiensten, maar waar mogelijk ook commerciële nummers, beter te beschermen tegen dienstenaanbieders die feitelijk niets toevoegen aan de diensten van anderen maar wel hoge prijzen vragen aan nietsvermoedende burgers?
De ACM kijkt naar aanleiding van de klachten hoe deze praktijken effectief kunnen worden aangepakt met de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen. Het al dan niet stellen van nadere regels om consumenten beter te beschermen is pas aan de orde als mocht blijken dat de huidige wet- en regelgeving ontoereikend is.
Het gebruik van Dimethylaceetamide (DMAc) door DuPont |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ook gif bij DuPont in Kerkrade» en «De gifwerkers van DuPont»?1
Ja.
Klopt het dat onder andere de Heerlense arbodienst BGD in de jaren ’80 onderzoek heeft gedaan naar de concentraties DMAc in de DuPont fabriek bij Kerkrade? Klopt het dat hieruit bleek dat de concentraties DMAc in de binnenlucht van de fabriek op dat moment bijna twee keer de maximale norm waren? Hoe is het mogelijk dat DuPont tijdelijk maatregelen nam en die vervolgens terugdraaide, zonder dat de arbodienst dit doorhad? Is er regelmatig controle door de arbodienst geweest? Zo ja, hoe kan dit dan onopgemerkt zijn gebleven? Zo nee, waarom niet? Is er destijds verdere actie ondernomen om DuPont te bewegen of, indien nodig, te dwingen de hoeveelheid DMAc en andere giftige stoffen te verlagen? Zo ja, welke acties zijn dit geweest en waarom werkten ze niet? Zo nee, waarom niet? Is er later nog onderzoek gedaan naar DMAc in de DuPont fabriek? Zo ja, wat kwam er uit deze onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De berichten over de ervaringen van diverse oud-werknemers van de fabriek van DuPont in Kerkrade zijn indringend en roepen veel vragen op. Ik heb daar alle begrip voor. Het beantwoorden van de vragen over de situatie bij Dupont Kerkrade in het verleden zou diepgaand onderzoek vergen. Naar aanleiding van mogelijk schadelijke gevolgen voor (oud-)werknemers van DuPont in Dordrecht heb ik eerder toegezegd eenmalig diepgaand feitenonderzoek te verrichten om lessen te kunnen trekken uit het verleden. 2 Bij DuPont in Kerkrade ging het om dezelfde stof als in Dordrecht, DMAC, en om een vergelijkbare blootstellingssituatie. Het heeft in het kader van het trekken van lessen daarom geen meerwaarde om het onderzoek naar het verleden uit te breiden met de locatie Kerkrade.
Wel kan ik in algemene zin aangeven hoe de verantwoordelijkheden bij situaties als deze zijn bepaald. Onderzoeken door een arbodienst worden in opdracht van of met medeweten van de werkgever gedaan. Het betreffende bedrijf is zelf verantwoordelijk voor hoe het om gaat met de resultaten van een dergelijk onderzoek, en indien nodig voor het treffen van de noodzakelijke maatregelen en het monitoren daarvan. Het is, met inachtneming van de wettelijke voorschriften, primair de verantwoordelijkheid van werkgevers om met ondersteuning van arbodeskundigen, ervoor te zorgen dat werknemers beschermd worden tegen mogelijke gezondheidsschade. Bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid werken werkgever en werknemer samen. Ook de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging dan wel belanghebbende werknemers zijn hierbij betrokken. De Inspectie SZW houdt toezicht.
Als werknemers aantoonbaar ziek worden door hun werk kunnen ze middels een civielrechtelijke aansprakelijkheidsprocedure de schade verhalen op hun werkgever. Een belangrijk knelpunt bij de beoordeling van de gezondheidsschade is het vaststellen van het causale verband tussen de ziekte en het werk. Een onafhankelijke beoordeling bijvoorbeeld, uitgevoerd door een hiertoe toegerust instituut, zou een bijdrage kunnen leveren aan een betere en vlottere behandeling. Omdat ik er belang aan hecht dat er voor individuele werknemers meer duidelijkheid komt over de causaliteit tussen de blootstelling en gezondheidsklachten, bekijk ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel de juridische mogelijkheden hiertoe en onderzoek ik het draagvlak voor een dergelijke instantie bij de betrokken stakeholders. Ik verwacht de Kamer begin 2017 hier nader over te informeren. 3
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de ziektebeelden en het overlijden van een groot aantal medewerkers van DuPont in Kerkrade, om definitief vast te stellen of er een verband is met het gebruik van DMAc of andere stoffen in deze fabriek?
Zie antwoord vraag 2.
Waren er nog andere redenen tot zorgen naar aanleiding van onderzoek bij deze of andere DuPont fabrieken? Wat waren deze redenen en welke maatregelen zijn destijds genomen? Is hierbij wel gecontroleerd dat deze maatregelen ook op de langere termijn werden toegepast?
Zie antwoord vraag 2.
Worden bij controles tegenwoordig wel één of meerdere hercontroles gedaan om vast te stellen dat de maatregelen ook gehandhaafd worden en niet worden teruggedraaid? Zo ja, sinds wanneer gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?
Het handhavingsbeleid van de Inspectie SZW voorziet sinds 2015 in een herinspectie tenminste een jaar na geconstateerde overtredingen.
Zijn de resultaten van de urinetests die werden afgenomen bij de werknemers maar waarvan zij nooit de uitslag kregen nog te achterhalen? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, is dan tenminste te achterhalen wat de reden was dat deze resultaten destijds niet met de werknemers werden gedeeld? Werden de slechte omstandigheden op deze manier opzettelijk verduisterd?
Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf om resultaten van onderzoeken, waaronder urinetesten, te delen indien daar aanleiding toe is. Uit privacyoverwegingen en vanwege het medisch beroepsgeheim van de betrokken bedrijfsarts(en) mogen naar individuele werknemers herleidbare uitslagen niet met de Inspectie SZW (of ieder ander overheidsorgaan) worden gedeeld.
Is er mogelijk gevaar voor omwonenden geweest door de hoge concentraties DMAc? Zo ja, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Bij de herziening van de vergunning voor het bedrijf in 1990 is dit punt aan de orde geweest. Destijds is door de gemeente geconcludeerd dat er geen redenen waren om een emissie-eis op te nemen ter bescherming van omwonenden.
Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu recentelijk gekeken naar de vraag of de emissie aan DMAc bij Dupont een risico voor de omgeving gevormd kan hebben. Het RIVM heeft gemeld dat de hoeveelheid DMAc die uit de lycraspoelen kon uitdampen dermate beperkt was dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er een risico voor omwonenden is geweest.
Ik zie dan ook geen noodzaak tot verder onderzoek.
Hoe beoordeelt u de reactie van DuPont dat dit bedrijf ervan overtuigd is «steeds passend en verantwoordelijk te hebben gehandeld», terwijl maatregelen om de te grote DMAc hoeveelheden in de lucht te verminderen binnen enkele weken werden teruggedraaid? Deelt u de mening dat dit in ieder geval een ander beeld opwekt dan passend en verantwoordelijk handelen?
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet hebben bedrijven de zorgplicht richting werknemers om op basis van de beschikbare gegevens over de gebruikte stoffen de juiste maatregelen te treffen om blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen. De destijds door DuPont in Dordrecht gehanteerde werkprocessen en de daarbij behorende risicobeheersingsmaatregelen in het kader van blootstelling van werknemers worden meegenomen in het onderzoek waar ik eerder naar verwees (zie antwoord vraag 3).
Wanneer wordt naar verwachting het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar de omgang met DMAc door DuPont afgerond? Worden de nieuwe feiten die uit onderzoek van De Volkskrant blijken hierin meegenomen? Kunt u deze resultaten met de Kamer delen?
Alle signalen van mogelijke strafbare feiten worden door het Openbaar Ministerie beoordeeld aan de hand van de vraag of een strafrechtelijk onderzoek gerechtvaardigd is. Over strafrechtelijke onderzoeken kan ik, zoals gebruikelijk, geen mededelingen doen.
De verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek in relatie tot oude milieumisdrijven |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Op welke wijze is rondom de mogelijke verdieping van de Nieuwe Waterweg onderzocht of de bodem schoon (genoeg) is? In hoeverre is bij de indiening van de ontgrondingsvergunning, de milieueffectrapportage en/of de natuurbeschermingswetvergunning informatie gevoegd omtrent de vervuiling van de bodem in het betreffende gebied?
In het Milieueffectrapport (MER) Verdieping Nieuwe Waterweg, Botlek, 2e Petroleumhaven is de waterbodemkwaliteit van de Nieuwe Waterweg, de Botlekhaven en de 2e Petroleumhaven uitgebreid onderzocht op mogelijk verdachte activiteiten en is er waterbodemonderzoek uitgevoerd. In totaal betreft dit bijna 8000 pagina’s aan informatie. Alle MER-onderzoeken zijn in het kader van de vergunningprocedure Ontgrondingenwet gepubliceerd tezamen met het hoofdrapport van het MER. Deze zijn in te zien op de website van het platform publieksparticipatie: http://www.platformparticipatie.nl/projecten/alle-projecten/projectenlijst/verdieping-nieuwe-waterweg/
In hoeverre is na milieuschandalen in dit gebied (met name in de jaren zeventig, tachtig en negentig; zoals Booy Clean, Odjfell, TCR en mogelijk anderen) systematisch onderzocht of de bodem vervuild is? Indien dit systematisch is onderzocht, kunt u de Kamer inzicht geven in de uitkomsten van dit onderzoek?
In juni 2015 heeft het bureau TAUW systematisch onderzoek uitgevoerd naar de bodemvervuiling in het kader van het vooronderzoek Verdieping Nieuwe Waterweg. Het document (deel I en II) is als een van de achtergronddocumenten bij het MER in te zien op de website van het platform participatie:
De resultaten van het onderzoek naar bodemopbouw en verontreiniging laten zien dat een groot deel van de zand, klei- en sliblagen die tijdens de uitvoering van de baggerwerkzaamheden vrijkomen schoon genoeg is en elders hergebruikt kan worden. Ook zal er bij de verdieping van de Nieuwe Waterweg, Botlek en 2e Petroleumhaven (licht) vervuild materiaal vrijkomen. Tijdens de uitvoering zullen de specifieke voorschriften worden opgevolgd die verspreiding van deze vervuiling moeten voorkomen. De verontreinigde bodemlagen zullen in het baggerdepot voor verontreinigd slib (de Slufter) worden afgezet.
Deelt u de mening dat voordat wordt overgegaan tot verdere verdieping goed inzicht in de staat van de bodem en de mogelijke vervuiling hiervan van belang is? Zo ja, is er naar uw oordeel momenteel voldoende inzicht? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Met de uitgevoerde onderzoeken is voldoende inzicht gekregen in de staat van de bodem. Het MER met de bijbehorende achtergronddocumenten is getoetst door de Commissie voor de Milieueffectrapportage. Ook zij vindt dat het rapport de milieueffecten en maatregelen goed beschrijft en een goede basis vormt voor het meewegen van milieubelangen bij de besluitvorming. Ook deze documenten zijn te vinden op de eerder vermelde website en de eigen website van de Commissie voor de Milieueffectrapportage.
Waar zal het (haven)slib uit de verdiepte Nieuwe Waterweg en de Botlek worden gestort?
Dat is afhankelijk van de kwaliteit en mogelijkheden voor hergebruik. Partijen van voldoende kwaliteit worden hergebruikt voor erosiebestrijding Oude Maas en in natuur- en groenprojecten of gestort op de Noordzee. Partijen met een ontoereikende kwaliteit worden gestort in de Slufter (opslagdepot voor verontreinigd slib op de Maasvlakte).
De inzameling van scheepsbedrijfsafval in de binnenvaart |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) zich terug heeft getrokken uit het overleg met u over het scheepsbedrijfsafval? Zo ja, hoe zorgt u dat mogelijke maatregelen gezamenlijk en zorgvuldig worden uitgewerkt?
De ASV heeft inderdaad in eerste instantie besloten de uitnodiging om over het rapport te spreken niet aan te nemen. Desgevraagd is de ASV wel bereid in een separaat gesprek hun ideeën over mogelijke verbeteringen van het inzamelsysteem te geven. ASV wordt ook uitgenodigd deze ideeën in het volgend overleg met de sectorvertegenwoordigers, begin oktober, toe te lichten. Ik wil graag de ideeën vanuit de sector met alle betrokken partijen tegelijk bespreken en gezamenlijk bezien welke verbeteringen haalbaar zijn (binnen de randvoorwaarde van kostendekkendheid).
Hoe ziet u het vervolgproces voor u – na de uitkomsten van de evaluatie – nu een belangrijke vertegenwoordiger van de binnenvaartondernemers, indien het antwoord op vraag één bevestigend is, niet meer wenst mee te werken?
Zie onder 1.
Bent u bereid bij de Stichting Afvalstoffen & Vaardocumenten Binnenvaart (SAB) aan te dringen op het plaatsen van meer containers (of op betere locaties), in ieder geval bij de Volkeraksluizen en de Oranjesluizen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 7 juli jl. (Kamerstuk 31 409, nr. 122) heb geschreven zal ik samen met de sector bepalen welke verbeteringen door de binnenvaartgebruikers het meest gewenst zijn en haalbaar zijn binnen het uitgangspunt van kostendekkendheid. Dit overleg is gestart. Ik wil op de resultaten van dat overleg niet vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de suggestie van Rebel om «eventuele (tijdelijke) meerkosten» niet op de binnenvaartondernemers te verhalen?1 Bent u bereid serieus te kijken naar mogelijkheden om de abonnementsprijs te drukken, om zo meer schippers op het systeem aangesloten te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Deze suggestie wordt, net als de overige suggesties uit het evaluatierapport in overleg met de sector bezien. Daarbij wordt gezocht naar mogelijkheden om de aantrekkelijkheid van het systeem te vergroten om zo meer schippers te interesseren en gewenste verbeteringen te kunnen bekostigen. Het tarief is daar onderdeel van.
Bent u bereid het systeem zodanig aan te passen dat meer mogelijkheden ontstaan om afval te scheiden? Zo nee, waarom niet? Ziet u hierin bovendien kansen om het abonnementensysteem in zijn totaliteit goedkoper te maken? Zo ja, bent u bereid deze kansen te benutten?
In het gesprek met de sector wordt uitbreiding van de huidige mogelijkheid van afgifte van gescheiden afval als mogelijke verbetering nadrukkelijk meegenomen.
Stimulering van afvalscheiding maakt onderdeel uit van mijn beleid. Ook voor de binnenvaart zal worden gezocht naar mogelijkheden ter verbetering.
Welk effect dit op de kosten zal hebben, zal moeten worden bekeken, maar als dit ook de kosten van het abonnementensysteem kan terugdringen zal deze kans zeker worden benut.
Het ziekenhuis in Dokkum |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekent met het bericht «De Friesland zegt contract Sionsberg op»?1
Ja.
Na lang overleg is er met betrokken partijen in de regio een overeenkomst gesloten over een overgang naar een nieuw breed zorgaanbod dat de zorgvraag van inwoners voor nu en in de toekomst beantwoordt; waarom lijkt dat nu niet uitgevoerd te worden? Welke partijen houden zich niet aan deze afspraken en waarom niet?
Ik betreur het dat de huidige situatie is ontstaan. De onrust die dit heeft veroorzaakt is vervelend voor de mensen in Dokkum en omgeving. Ik heb contact met diverse partijen, waaronder De Friesland en (de verschillende eigenaren van) De Sionsberg 2.0. Zij hebben mij geïnformeerd over de stand van zaken. Ik heb de partijen gewezen op het belang van goede zorg, op de zorgplicht van de verzekeraar en op het belang van samenwerking voor de burgers van Dokkum en omgeving. De komende tijd zal ik de ontwikkelingen in de regio op de voet volgen.
De situatie die nu is ontstaan, is volgens mij niet aan één partij of één persoon toe te schrijven. Ik wil mij ook niet uitlaten over de vraag door wiens toedoen wat gebeurt. Wat ik belangrijk vind is dat ik geen signaal heb dat de continuïteit van de zorg in het geding is.
Waarom loopt de voortgang van het omvormen naar een passend zorgaanbod vertraging op en hoe kan worden voorkomen dat inwoners in Friesland die zorg nodig hebben de dupe worden omdat partijen niet meer samenwerken in het algemeen belang?
Zie antwoord vraag 2.
Tijdens het Algemeen overleg over de Sionsberg heeft u toegezegd via de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het proces te volgen en toe te zien op samenwerking en de beste uitkomst voor de mensen die zorg nodig hebben in de regio; bent u bereid de NZa hier wederom naar te laten kijken?
Ik roep alle partijen op om echt te werken aan een bestendig zorgaanbod voor de toekomst bezien vanuit het belang van de bevolking in die regio.
Overigens ziet de NZa op dit moment geen risico’s met betrekking tot de naleving van de zorgplicht. Zij monitort vanzelfsprekend het contracteerproces nauwgezet.
Zodra er een risico is op dit gebied, laten zij dat direct weten. Ook de IGZ heeft op dit moment geen signaal dat de kwaliteit van zorg niet op orde zou zijn. Wel doet de NZA momenteel onderzoek naar of er knelpunten zijn in de tijdige levering van zorg.
Bent u bereid, indien nodig, in belang van mensen die zorg nodig hebben in deze regio partijen om tafel te brengen zodat passende zorg het uitgangspunt wordt en niet andere belangen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en 3. De komende tijd zal ik de ontwikkelingen in de regio op de voet volgen.
De certificering van zeegaande zeilschepen |
|
Betty de Boer (VVD), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen van de beroepschartervaart over de certificering van zeegaande zeilende beroepsvaart?1
Ja.
Aan welke kwaliteitseisen of standaarden zou Register Holland niet voldoen waar het gaat om de keuring en certificering van traditionele zeilvaart?
De zeegaande zeilende beroepschartervaart maakt in de praktijk gebruik van nationale en internationale certificaten. Wanneer de overheid besluit tot overdracht van de certificerende werkzaamheden aan zeeschepen volgens deze internationale regelgeving (IMO of EU) aan klassenbureaus, schrijft EU- regelgeving voor dat de certificering is voorbehouden aan door de EU erkende klassenbureaus. Register Holland BV beschikt niet over een dergelijke erkenning en heeft aangegeven af te zien van het aanvragen daarvan.
Waarom neemt de Inspectie Leefomgeving en Transport – gezien haar kennis van de schepen en de lopende dossiers – de certificering van de traditionele zeilvaart niet zelf voor haar rekening?
De beslissing om de certificering bij een klassenbureau te beleggen is in lijn met het Toezichtarrangement op de Koopvaardij (Kamerstuk 27 831, nr. 17). De kern van het nieuwe toezicht vormt de uitbesteding van de meeste certificerende inspecties en de afgifte van daarbij behorende certificaten aan de klassenbureaus. Het toezicht spitst zich toe op het toezicht op de klassenbureaus en het daarop afgestemd toezicht op de rederijen.
Welke landen hebben – zoals Nederland nu voornemens is – de certificering van de traditionele zeilvaart middels een aanbesteding uitbesteed? Wat is de meerwaarde van marktwerking voor het certificeren van traditionele zeilvaart?
Er is geen sprake van aanbesteding. Als een andere partij zich in een later stadium alsnog meldt en die aan de voorwaarden voldoet, komt ook die partij in aanmerking voor aanwijzing.
In verschillende landen worden verschillende regimes voor certificering gehanteerd en afhankelijk van het type schip, het desbetreffende vaargebied en de van toepassing zijnde regelgeving, besteden vlaggenstaten certificerende werkzaamheden uit aan klassenbureaus.
Zoals in antwoord 3 is toegelicht, is er in Nederland voor gekozen om de certificering van zeezeilschepen te laten uitvoeren door erkende klassenbureaus. De meerwaarde is dat erkende klassenbureaus wereldwijde dekking hebben en werken volgens internationale kwaliteitseisen. Daarnaast zal de scheepseigenaar met minder certificerende inspecties voor nationale en internationale certificaten te maken krijgen.
Is het waar dat slechts één partij interesse heeft getoond in het certificeren van de traditionele zeilvaart? Hoe verhoudt één enkele partij zich tot het uitgangspunt van marktwerking? Hoe beoordeelt u de conclusie van de Beroepschartervaart «zonder keuze geen markt»?
Er is uitvraag gedaan onder vijftien partijen die geschikt zijn of dat kunnen worden voor het certificeren van de genoemde schepen. Daarvan hebben er zes interesse getoond. Na het opvragen en verkrijgen van nadere informatie hebben vijf partijen vooralsnog van verdere deelname afgezien. Zoals hierboven reeds is vermeld, komt een geïnteresseerde partij in aanmerking voor aanwijzing, ook als deze zich in een later stadium meldt.
Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat ook nu – voor de inspectie waarvoor volgens nationale regelgeving geen EU-erkenning nodig is – slechts één partij actief is op deze markt, namelijk Register Holland.
Is het waar dat de prijzen voor certificering bij de nieuwe partij zullen verdubbelen? Bent u bereid in te grijpen bij onacceptabele prijsstijgingen?
De prijzen zullen verhoogd worden. Hoeveel dit precies zal zijn moet nog blijken uit de onderhandeling tussen partijen. Dit is ook afhankelijk van het soort en de grootte van het schip. Daarnaast geldt voor internationaal erkende klassenbureaus het voorschrift (EU-richtlijn) dat ze bij het aannemen van schepen die nieuw voor hen zijn, grondig onderzoek doen. Dit zal extra kosten opleveren voor de eigenaar van de betrokken zeegaande zeilschepen. Ik heb de Inspectie Leefomgeving en Transport de opdracht gegeven de overgang intensief te begeleiden. In dat kader zal de ILT ook de prijsontwikkeling in de gaten houden en eventueel de ACM benaderen. Voor klachten over exorbitante prijzen is de ACM de aangewezen partij.
Acht u het reëel dat de nieuwe partij het certificeren van deze schepen per 1 oktober 2016 voor haar rekening neemt? Zo ja, hoe wordt omgegaan met interpretatieverschillen? Zo nee, welke termijn acht u wel reëel?
Volgens de huidige planning is 1 oktober 2016 de uiterste datum waarop alle afspraken rond moeten zijn. De feitelijke overdracht van de schepen van Register Holland aan de nieuwe partij zal tussen oktober 2016 en mei/juni 2017 plaatsvinden. Deze planning is ambitieus, maar lijkt haalbaar. Zoals hierboven aangegeven zal de ILT de overdracht intensief begeleiden en ondersteuning bieden bij eventuele problemen. In de reeds bestaande overeenkomst met de klassenbureaus is geregeld dat de ILT de uiteindelijke beslissing neemt bij verschillen in interpretatie. Dat zal ook hier het geval zijn.
Worden de looptijden van de nu uitgegeven certificaten volledig gerespecteerd?
In beginsel behouden zowel de klassencertificaten als de in het verlengde daarvan afgegeven statutaire certificaten hun looptijd totdat die van rechtswege verloopt. Tussentijdse incidenten, zoals aanvaringen, optredende gebreken of een verbouwing hebben, zoals ook reeds nu het geval is, gevolgen voor de geldigheid van de certificaten. Wanneer op dat moment Register Holland niet meer bestaat, wendt de scheepeigenaar zich tot het nieuwe klassenbureau. Indien dat problemen oplevert, wordt de vlaggenstaat, in de praktijk de ILT, betrokken om een oplossing te faciliteren.
Het bericht 'Toezichthouders MCL gaan er fors op vooruit' |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Toezichthouders MCL gaan er fors op vooruit»?1
Ja.
Bent u van mening dat met de inwerkingtreding van de Wet normering topinkomens een vrijbrief is gegeven om aan leden van de raden van toezicht bij de eerstvolgende gelegenheid zomaar de hoogst toegestane vergoeding toe te kennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Op grond van de Wet normering topinkomens (WNT) is de bezoldiging van voorzitters en leden van toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector genormeerd. Oorspronkelijk was de bezoldiging genormeerd op respectievelijk 7,5% en 5% van de voor de instelling geldende norm, overeenkomstig een ingeschatte tijdsbesteding van drie, respectievelijk twee dagdelen per maand. In 2013 bleek de daadwerkelijke tijdsbesteding circa het dubbele te zijn. Daarnaast heeft in 2013 de Commissie Behoorlijk Bestuur in het rapport «Een lastig gesprek» de toenemende verantwoordelijkheden en verwachtingen van de toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector benadrukt.2 Bij de verlaging van de bezoldigingsmaxima is om deze redenen de bezoldigingsnorm voor voorzitters en leden van toezichthoudende organen verhoogd naar respectievelijk 15% en 10% van de (verlaagde) norm overeenkomstig de werkelijke tijdsbesteding.3 Eventuele verhogingen van de bezoldiging moeten ook in het kader van deze verruiming van de rollen, verantwoordelijkheden en tijdsbesteding worden gezien. Binnen deze kaders van de wet kunnen afspraken worden gemaakt die recht doen aan de specifieke omstandigheden.
Op welke wijze voorkomt u dat toezichthouders massaal «een sprintje trekken» naar de nieuwe maximumnorm? Of zou u dat een goede ontwikkeling vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het zeker in een sector als de zorg bij het bepalen van de bezoldiging van bijvoorbeeld de leden van een raad van toezicht, passend zou zijn als daarbij óók gekeken wordt naar de situatie van de mensen op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de voorzitter van de raad van toezicht van het MCL in bovenbedoeld artikel spreekt over een «grotere verantwoordelijkheid en hogere belasting» die van toezichthouders wordt verwacht om daarmee een verhoging van zijn bezoldiging te rechtvaardigen, terwijl feitelijk noch van een grotere verantwoordelijkheid noch van een hogere belasting sprake is?
Zoals verwoord in het voorgaande antwoord, wordt het bezoldigingsmaximum van toezichthouders bepaald aan de hand van een vast percentage van de geldende norm. Deze percentages zijn gebaseerd op een inschatting van de tijdsbesteding. De oorspronkelijke inschatting bleek niet overeen te komen met de realiteit, waarna deze percentages zijn verhoogd. Verhogingen van de bezoldiging moeten in dit licht worden gezien. Ik ga er vanuit dat partijen binnen de kaders van de wet verantwoorde afspraken maken.
Bent u van mening dat de in bovengenoemd artikel blijkbaar uit de mond van een medewerker van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgetekende verklaring dat de nieuwe wettelijke norm voor toezichthouders «vooral ter compensatie van de verlaagde topinkomens van de bestuurders is bedoeld» niet correct is? Zo nee, waarom niet?
De wijziging van de percentages die de norm voor toezichthouders bepalen, hangt samen met de verruiming van de rollen en verantwoordelijkheden en de grotere tijdsbesteding (zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4). Deze wijziging is door de regering weliswaar in hetzelfde wetsvoorstel opgenomen als de verlaging van de bezoldigingsnorm, de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT, ook wel aangeduid als WNT-2, maar is in het kader van het wetgevingsproces zelfstandig gemotiveerd, onafhankelijk van de verlaging van het bezoldigingsmaximum.
De veiligheid van binnen- en zeevaart op de Westerschelde |
|
Roelof Bisschop (SGP), Lutz Jacobi (PvdA), Joyce Vermue (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de onvrede bij veel schippers over de veiligheid op de Westerschelde? Kent u de petitie «snelheidsbeperking zeevaart Westerschelde»?1
Ik ben bekend met onvrede bij een aantal schippers op de Westerschelde, de petitie «snelheidsbeperking zeevaart Westerschelde» is mij ook bekend.
Welke maatregelen zijn reeds genomen om de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde te borgen? Zijn deze maatregelen afdoende? Zo ja, hoe oordeelt u over de in de petitie genoemde reacties?
De Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart (PC) staat voor een permanente verbetering van de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde. Om die reden worden de door de PC genomen maatregelen continu gemonitord, en op regelmatige basis geëvalueerd en bijgesteld.
Reeds in 2010 heeft de PC het risico onderkend. Door de toen ingezette schaalvergroting van de met name containervaart op de Westerschelde werd verwacht dat de overige vaarweggebruikers meer hinder zouden ondervinden van die grote zeeschepen. Om die reden heeft de PC diverse concrete maatregelen getroffen om zeevaart en binnenvaart/recreatievaart op de Westerschelde zoveel als mogelijk te scheiden en de gebruikers meer bewust te maken van de risico’s.
Ik noem:
Het betonnen en in gebruik nemen van nevenvaargeulen voor de binnenvaart en recreatievaart (Schaar van Waarde, Schaar van de Noord) en het invoeren van «fietspaden» langs de hoofdvaargeul waar de binnenvaart en recreatievaart gebruik van kunnen maken. Op deze wijze worden zeevaart en binnenvaart/recreatievaart van elkaar gescheiden zodat de risico’s tot een minimum beperkt worden.
Daarnaast is er in het kader van de veiligheid een project opgezet samen met het Nederlandse en Vlaamse loodswezen en de Nederlandse en Vlaamse vertegenwoordigers van de binnenvaartsector om meer begrip voor elkaars situatie te creëren. Hiertoe is een gezamenlijke film gemaakt en zijn wederzijds loodsen en binnenschippers met elkaar meegevaren voor meer begrip. Concreet heeft dit ertoe geleid dat men meer en meer rekening houdt met elkaar.
Sinds deze maatregelen is het aantal meldingen van overlast/waterschade van snelvarende zeeschepen afgenomen. Desalniettemin komt het nog steeds voor dat binnenvaart/recreatievaart hinder ondervindt van passerende zeeschepen. De in de petitie genoemde reacties en geuite zorg deel ik derhalve.
Bent u voornemens nieuwe maatregelen te treffen om de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan treffen? Zo nee, waarom niet?
Het kennen van de risico’s, het beheersen van de risico’s en het leren van genomen maatregelen heeft hoge prioriteit. Belangrijk daarbij is dat de effecten van maatregelen goed worden afgewogen. Genomen maatregelen worden daarom regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Concreet worden voorvallen gemeld aan de verkeerscentrale en doorgemeld aan de Gemeenschappelijk Nautische Autoriteit (GNA). De voorvallen worden onderzocht in de door de PC opgerichte Commissie Nautische Veiligheid Scheldegebied (CNVS) en, indien daar aanleiding toe is, worden maatregelen bijgesteld en/of aangescherpt. In vele gevallen worden verkeersdeelnemers geconfronteerd met hun gedrag. Als er reden is voor dit gedrag, bijvoorbeeld indien de planning te krap is (zeeschepen dienen met hoog water op zogenaamde tijpoorten naar de havens te varen), wordt onderzocht of de vaart in toekomstige gevallen anders kan worden gepland zodat er geen/minder risicovolle interacties zijn met binnenvaart/recreatievaart.
Om nog beter zicht te krijgen op dit risico en met name de beheersing van dit risico en eventueel te nemen nieuwe maatregelen, is nodig dat de huidige risico’s en de beheersing daarvan nog systematischer worden beschreven. Intern mijn ministerie is daarvoor recent een nieuw instrument ontwikkeld. Onderzocht wordt of dit instrument toepasbaar is voor de situatie op de Westerschelde.
Deelt u de mening van veel binnenvaartschippers dat met name zeeschepen te snel varen op de Westerschelde? Hoe staat u tegenover de gedachte om zeeschepen een snelheidsbeperking op te leggen op de Westerschelde of op delen van de Westerschelde?
Uit de mij bekende gegevens kan ik niet oordelen dat met name zeeschepen te snel varen op de Westerschelde.
Het opleggen van een snelheidsbeperking aan de zeeschepen is niet altijd een oplossing voor het probleem van de hekgolven. Hekgolven zijn sterk afhankelijk van de vorm van de romp van het schip. De snelheid waarbij het ene schip weinig golven trekt, kan voor een andere schip juist weer veel hekgolven opleveren. Daarnaast is de ontwikkeling van hekgolven ook nog afhankelijk van de diepgang en de trim van het schip. Bovendien is de ontwikkeling van hekgolven ook nog locatie gevoelig. Dat heeft te maken met de vorm van de vaargeul.
Het opleggen van een snelheidsbeperking kan de veiligheid op de Westerschelde juist nadelig beïnvloeden. Het instellen van een maximum snelheid betekent voor een deel van de scheepvaart, dat als ze met de stroom mee varen ze te langzaam moeten varen om nog goed te kunnen manoeuvreren. Als de schepen tegen de stroom invaren, moeten ze juist weer een aantal knopen harder varen waardoor dan weer problemen kunnen ontstaan.
Kortom om voldoende veilig te kunnen manoeuvreren op de Westerschelde, met zijn sterke stromingen, moeten de schepen voldoende vaart kunnen houden.
Een snelheidsbeperking voor zeeschepen betekent derhalve weer andere risico’s en is dus niet de oplossing.
Het is van belang dat zeevaart en binnenvaartschippers continue alert zijn en begrip hebben voor elkaars situatie. In voorkomende gevallen neemt de PC dan ook actie door het aanspreken van betrokkenen op hun verantwoordelijkheid en gedrag.
Bent u bereid in overleg te treden met alle belanghebbenden, zoals (vertegenwoordigers van) binnenvaartschippers, zeevaartschippers, Nederlands en Belgisch loodswezen, de havens van Vlissingen en Terneuzen (Zeeland Seaports), de haven van Antwerpen, de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie en mogelijk anderen, om tot een breed gedragen oplossing voor deze problematiek te komen?
Jaarlijks komen al deze partijen minimaal 2 keer bij elkaar om over dit soort zaken te praten in het Gemeenschappelijk Nautisch Platform. Dit platform wordt voorgezeten door de Gemeenschappelijk Nautische Autoriteit. Indien vanuit dit platform blijkt dat de problematiek (weer) de kop opsteekt, streeft men in dit overleg naar een breed gedragen oplossing.
Het bericht 'Grote misstanden bij aanleg friese autoweg' |
|
Jacques Monasch (PvdA), John Kerstens (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grote misstanden bij aanleg friese autoweg»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in bedoeld bericht door FNV Bouw gedane beweringen omtrent stelselmatige onderbetaling van werknemers als ook het door meerdere werkgevers niet voldoen aan andere cao-verplichtingen bij de aanleg van «De Centrale As» in de provincie Friesland?
Het is voor mij buitengewoon lastig om mij een oordeel te vormen over de door de FNV gedane beweringen t.a.v. onderbetaling door partijen die bij de aanleg van «De Centrale As» zijn betrokken. Cao-partijen zullen zelf onderzoek moeten doen naar de vermeende onderbetaling. Cao-partijen kunnen wel, wanneer er een gegrond vermoeden is dat een of meer bepalingen niet worden nageleefd, de Inspectie SZW verzoeken om een onderzoek te doen o.g.v. artikel 10 wet Avv. Als er uitzendarbeid verricht wordt, kunnen sociale partners daarnaast de Inspectie SZW vragen onderzoek te doen naar naleving van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 Waadi. Sociale partners doen verzoeken op grond van dit artikel bij vermoedens van niet-naleving van de cao-voorwaarden in de uitzendbranche. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de beweringen van de FNV juist zijn, dan vind ik dit wel een ernstige zaak. Ik hecht grote waarde aan het tegengaan van schijnconstructies waaronder de onderbetaling van werknemers en het niet naleven van de cao.
Welke stappen dienen (overheids-) opdrachtgevers naar uw mening te doorlopen c.q. welke acties dienen zij te ondernemen voorafgaande en tijdens een proces van aanbesteding als ook gedurende de daaropvolgende uitvoering van de werkzaamheden om zich naar uw mening te kwalificeren als een goed opdrachtgever?
De wet geeft alle schakels in een keten een aansprakelijkheid opdat opdrachtgevers en opdrachtnemers aan werknemers het verschuldigde loon betalen. Het is aan de opdrachtgevers om hieraan invulling te geven. Welke maatregelen er moeten worden genomen hangt sterk af van de sector waarin wordt gewerkt, de opbouw van de keten, etc. Ook tijdens de uitvoering van een project kan een opdrachtgever bijvoorbeeld via steekproeven of audits nagaan of de uitvoering volgens de afspraken verloopt. Het oordeel of een opdrachtgever kwalificeert als een goed opdrachtgever is niet aan mij maar is eventueel ter beoordeling aan de rechter.
Bent u van oordeel dat de overheid ook in haar rol als opdrachtgever een voorbeeldfunctie heeft (zulks onder het motto «practice what you preach»)?
De overheid dient zich als een goed opdrachtgever te gedragen en op hem rusten dezelfde verantwoordelijkheden als op private opdrachtgevers. Deze verantwoordelijkheid komt ook tot uitdrukking in de regels die in acht moeten worden genomen bij aanbesteding door overheden zoals opgenomen in de aanbestedingswet.
Bent u van oordeel dat de opdrachtgevers in dezen (de provincie Friesland als ook een aantal Friese gemeenten) zich hebben gedragen zoals van goede opdrachtgevers mag worden verwacht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dit is voor mij moeilijk te beoordelen. Allereerst zal uit onderzoek moeten blijken in hoeverre de beweringen van de FNV juist zijn. Als dat het geval is, dan zullen werknemers een loonvordering moeten instellen bij hun eigen werkgever. Als deze niet slaagt, dan kunnen de werknemers o.g.v. artikel 616a BW boek 7 zowel de eigen werkgever als diens opdrachtgever tegelijkertijd aansprakelijk stellen voor de voldoening van het verschuldigde loon. Als ook deze actie niet slaagt, dan kunnen werknemers de hogere schakels aanspreken. Zie artikel 616b BW boek 7. Uiteindelijk kan ook de hoofdopdrachtgever worden aangesproken. Dit, zo blijkt uit genoemd artikel, is in dit geval de provincie Friesland. De hoofdopdrachtgever kan natuurlijk ook zelf actie ondernemen en samen met alle schakels in de keten orde op zaken stellen. Uit een publicatie van de provincie Friesland blijkt dat deze daarmee al een aanvang heeft gemaakt.2
Bent u van mening dat de diverse overheden die als opdrachtgever (kunnen) optreden voldoende geïnformeerd zijn over en voorbereid zijn op de verantwoordelijkheden die de Wet Aanpak Schijnconstructies voor hen meebrengt in die rol als opdrachtgever (zoals gevraagd in de motie Kerstens van 2 juli 2015, Kamerstuk 17 050 nr. 515)? Op welke wijze monitort u dat? Wanneer breekt voor u het moment aan dat u concludeert dat extra actie in dezen noodzakelijk is (in aanvulling op hetgeen u ter uitvoering van de hiervoor bedoelde motie bij schrijven van 12 januari 2016, Kamerstuk 34 108 nr. 24, ter kennis van de Kamer heeft gebracht)?
Zoals ik mijn reactie op motie Kerstens3 heb aangegeven zijn er een aantal initiatieven genomen om lagere overheden, de VNG en het IPO te informeren over de gevolgen van de Wet Aanpak Schijnconstructies, in het bijzonder de ketenaansprakelijkheid. De VNG heeft hiervoor zelf eigen voorlichtingsmateriaal ontwikkeld. Het is nu nog te vroeg om een oordeel te geven of deze initiatieven voldoende resultaat hebben gehad. Zoals ik eerder heb aangegeven zal de WAS worden gemonitord. Ook in de monitor en evaluatie zal specifiek aandacht besteed worden aan de verantwoordelijkheden van lagere overheden vanwege de inwerkingtreding van de WAS. In mijn brief van 12 januari 20164 heb ik u hierover reeds geïnformeerd. Er is voor mij thans geen aanleiding om nieuwe initiatieven te nemen, zeker omdat de provincie Friesland al bezig is om orde op zaken te stellen.
Bent u ook van mening dat opdrachtgevers aan de vakbond inzage dienen te verstrekken in «de keten van onderaanneming» die bij het uitvoeren van de door hen uitbestede werkzaamheden wordt ingeschakeld, zodat controle op de naleving van wet en cao door de vakbond c.q. nalevingsinstituten van cao-partijen effectiever kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
In artikel 616e BW boek 7 is bepaald dat iedere schakel verplicht is de naam- en adresgegevens te verstrekken van de naast hogere en naast lagere schakel en de hoofdopdrachtgever. Op deze wijze is controle op de naleving van wet- en regelgeving en de cao gegarandeerd.
De verscherpte Stempelplicht Opvarenden van de Zeehavenpolitie Rotterdam |
|
Lutz Jacobi (PvdA), John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de Zeehavenpolitie Rotterdam onlangs de Schengen Grenscode strikter toepast waardoor de verblijfsduur van buitenlandse bemanningsleden aanzienlijk wordt ingekort en reders niet meer vrij zijn hun eigen bemanning in te zetten? Zo ja, kunt u toelichten waarom de bestaande praktijk is losgelaten?
De Zeehavenpolitie Rotterdam past de Schengengrenscode niet strikter toe dan voorheen. Als betrokkenen voldoen aan de wet, werd en wordt er uitgestempeld. Er is echter onduidelijkheid bij de sector over de uitvoering, dat licht ik in de beantwoording op de volgende vragen toe.
Is het waar dat de Zeehavenpolitie Rotterdam in 2016 zeevarenden heeft geweigerd uit te stempelen? Zo ja, kunt u toelichten om hoeveel personen het gaat en welke redenen ten grondslag liggen aan deze weigeringen?
Op grond van artikel 11 van de Schengengrenscode worden reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij in- en uitreis van Nederland systematisch afgestempeld. Dit geldt ook voor bemanningsleden van schepen die het Schengengebied inreizen via de luchthaven en daarna doorreizen naar de haven om daar aan te monsteren.
In de praktijk ontvangen bemanningsleden bij aankomst, bij de grensdoorlaatpost op een luchthaven een inreisstempel in hun reisdocument van de Koninklijke Marechaussee. Vervolgens wordt hun reisdocument bij de grensdoorlaatpost in Rotterdam door de zeehavenpolitie uitgestempeld als zij aangeven dat zij aanmonsteren op een schip en de intentie hebben om op korte termijn met dit schip Nederland te verlaten.
Het uitstempelen van bemanningsleden is alleen mogelijk als het schip ook op afzienbare termijn vertrekt en de betreffende bemanningsleden ook met het schip vertrekken.
Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, en er dus ook geen sprake is van uitreis, kan geen uitreisstempel worden geplaatst. In de praktijk komt het voor dat buitenlandse werknemers onderhoudswerkzaamheden plegen aan schepen in de Rotterdamse haven en het schip niet vertrekt op de korte termijn maar pas na een aantal maanden. Ook komt voor dat de betreffende bemanning niet mee vaart, maar weer uitreist via de luchthaven.
Nu dit schip de haven niet verlaat en daar vooralsnog de intentie niet toe heeft, is er geen sprake van uitreis. In de Nota van Toelichting bij het Vreemdelingenbesluit1 is aangegeven dat in de scheepvaart sprake is van uitreis vanaf het moment waarop de kennisgeving van afvaart door de gezagvoerder van het schip is gegeven en het schip ook daadwerkelijk vertrekt. In die zin is er geen sprake van een gewijzigd inzicht of nieuwe lezing van de Schengengrenscode.
De zeehavenpolitie houdt zich aan Europese regels (Schengen) en heeft in deze situatie bij circa 300 personen geen uitreisstempel geplaatst.
In hoeverre wijkt de toepassing van de Schengen Grenscode door Nederland af van andere landen binnen de Schengenruimte?
De Schengengrenscode is een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten. In artikel 11 van de Schengengrenscode is vastgelegd dat derdelanders bij in- en uitreis in het Schengengebied een stempel krijgen in hun reisdocument. De lidstaten zijn dus verplicht om zich aan deze regelgeving te houden.
Kunt u het belang en de omvang van de maritieme sector voor de Rotterdamse haven aangeven?
Rotterdam Rijnmond is volgens de laatste havenmonitor van december 2015 (havenmonitor.nl) goed voor € 12,94 miljard directe en € 7,86 miljard indirecte toegevoegde waarde (totaal € 20,8 miljard) en 1.486 bedrijfsvestigingen. Daarbij is sprake van 93.862 directe en 83.505 indirecte banen (177.367 totaal).
Deelt u de zorg dat de maritieme sector, door de strikte toepassing van de Schengen Grenscode, uitwijkt naar andere Schengenlanden waardoor dit bijvoorbeeld negatieve effecten heeft op de Nederlandse werkgelegenheid? Zo ja, hoe gaat u dit vraagstuk oplossen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 is opgemerkt, is de Schengengrenscode een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten. Daardoor is het niet waarschijnlijk dat de maritieme sector zal uitwijken naar andere Schengenlanden. Omdat er bij de sector onduidelijkheid was over de uitvoering inzake de stempelplicht in het kader van de Europese regelgeving zullen we de periode tot 1 oktober gebruiken om samen met de sector tot een zorgvuldige en efficiënte wijze van uitvoering van de controles te komen, die werkbaar is voor alle partijen, binnen het bestaande juridische kader.
Het bericht “Modewinkelier staat voor het blok” |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Modewinkelier staat voor het blok»?1
Ja.
Deelt u de mening van de journalist van dit bericht dat de modewinkelier voor het blok staat?
In december 2015 heb ik uw Kamer de brief «Werken aan toekomstbestendige wetgeving: digitale platforms en de deeleconomie, waaronder particuliere verhuur aan toeristen» (Kamerstukken 2015–2016, 33 009, nr. 12) gestuurd. Deze brief en de toelichting op deze brief bevatten het kabinetsstandpunt over platforms. Zoals in deze brief is aangegeven, bieden platforms zoals Zalando kansen voor zowel ondernemers als consumenten. Een platform brengt de vraag van consumenten en het aanbod van ondernemers samen. Een ondernemer, zoals een modewinkelier, kan zijn product via één of meer platforms aanbieden en daarmee proberen een groter publiek te bereiken dan via andere distributiekanalen, zoals de eigen website of een fysieke winkel. Hierdoor kan hij zijn omzet verhogen. Consumenten krijgen via platforms toegang tot een groot en divers aantal producten. Platforms maken het voor consumenten bovendien gemakkelijker om producten te vergelijken. Daarnaast kunnen platforms zorgen voor meer concurrentie tussen ondernemers die hun product op een platform aanbieden, wat tot voordelen voor de consument leidt.
Eén van de modellen die een platform kan gebruiken om inkomsten te vergaren uit de dienst die het aan ondernemers en consumenten levert, is dat ze commissie aan ondernemers vragen voor elk product dat zij via een platform verkopen. Deze commissie kan worden gezien als de prijs die een ondernemer betaalt voor het kunnen aanbieden van zijn dienst via een platform. Het is aan een ondernemer zelf om te bepalen of hij gebruik wil maken van een specifiek platform als verkoopkanaal, of dat hij zijn product via een ander platform of een ander verkoopkanaal, zoals de eigen website, wil aanbieden. Een ondernemer dient zelf de afweging te maken tussen de prijs die hij voor het gebruiken van een platform moet betalen (de commissie) en de voordelen die hij geniet door een groter publiek te bereiken.
Hoe oordeelt u over dit type aanbod van verkoopplatforms met commissiemodellen, zoals Zalando, voor winkeliers?
Zie antwoord vraag 2.
Een ander verkoopplatform, Amazon, heeft net zijn prijzen voor het feestdagenseizoen verdubbeld; kan dezelfde situatie in Nederland ontstaan, waarbij winkeliers geconfronteerd worden met een prijsverhoging vlak voor de feestdagen? Zo ja, wat betekent dit voor het concurrentievermogen van winkeliers?
Bij de beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat met de prijsverhoging een verhoging van de commissie die een platform aan ondernemers rekent wordt bedoeld. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 en 3 is aangegeven, kan de commissie worden gezien als de prijs die een ondernemer betaalt voor die dienst die een platform levert. Wanneer een platform aantrekkelijker wordt voor ondernemers, bijvoorbeeld omdat meer consumenten tijdens de feestdagen gebruikmaken van het platform en meer ondernemers dan hun product via een platform willen aanbieden, kan dit tot een stijging in de commissie leiden. Het is aan een ondernemer om te beoordelen of de voordelen van het aanbieden van een product via een platform opwegen tegen een hogere commissie. Hierbij kan de ondernemer er zelf voor kiezen om zijn product via een ander platform of via een ander verkoopkanaal aan te bieden.
In hoeverre is artikel 24 van de Mededingingswet van toepassing? Wat betekent een dominante marktpositie van Zalando, die kan leiden tot een grote inkoopmacht in de mode- en retailsector? Hoe oordeelt u over deze ontwikkeling?
Naast de voordelen die platforms kunnen bieden, kunnen platforms ook mededingingsrisico’s met zich meebrengen. Deze worden beschreven in de bij de beantwoording van vraag 2 en 3 genoemde brief over digitale platforms en de deeleconomie. Platforms kunnen een economische machtspositie verkrijgen. Het hebben van een economische machtspositie is niet verboden. Deze positie kan namelijk ook het gevolg zijn van succesvolle investeringen en innovatie. Tegelijkertijd ontstaat wel het risico dat platforms een economische machtspositie misbruiken. Er zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn van misbruik wanneer een platform ondernemers die hun product via een platform (willen) aanbieden uitbuit of uitsluit.
Artikel 24 van de Mededingingswet verbiedt misbruik van een economische machtspositie. Dit verbod is van toepassing op ondernemers die goederen of diensten op de markt aanbieden. Dit betekent dat het verbod ook van toepassing is op platforms die aan ondernemers en consumenten een dienst verlenen. De beoordeling of er in een concrete casus sprake is van misbruik van een economische machtspositie, is niet aan mij maar aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder. Ondernemers zoals modewinkeliers kunnen een klacht bij de ACM indienen wanneer ze vinden dat een platform zijn economische machtspositie misbruikt.
Hoe verhoudt dit verkoopplatform zich tot artikel 193a en verder van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek? Is hier sprake van oneerlijke handelspraktijken, aangezien de verkoopdata van aangesloten winkeliers bij dit platform terechtkomen? Zo ja, welke bepalingen van die wet betreft het in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
Afdeling 3A van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over oneerlijke handelspraktijken beschermt consumenten tegen misleiding of agressieve benadering als zij een product kopen of dienst afnemen. Voor een platform zoals Zalando is de afdeling over oneerlijke handelspraktijken van toepassing voor zover het platform fungeert als «handelaar». Hiervan is sprake als een platform handelt in het kader van beroeps- of bedrijfsactiviteiten zoals vermeld in artikel 6:193a, onder b, BW. Het gaat hierbij om de relatie tussen handelaren en consumenten. Uit de bepalingen over oneerlijke handelspraktijken volgen geen verplichtingen voor platforms zoals Zalando in hun relatie met ondernemers zoals modewinkeliers die hun producten via het platform aanbieden.
Bent u van plan om in overleg te gaan met Autoriteit Consument en Markt (ACM) tegen de dominante marktpositie van dit verkoopplatform? Zo ja, welke maatregelen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De CvO-plicht betreffende sleepboten |
|
Betty de Boer (VVD), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen van de watersportsector over het verplicht stellen van het Certificaat van Onderzoek (CvO) betreffende sleepboten?1
Ja. Daarover heb ik in 2015 al reacties ontvangen. Inmiddels hebben mij daarover ook enkele brieven bereikt.
Acht u een CvO-plicht betreffende sleepboten proportioneel voor de pleziervaart?
Ik kan mij situaties voorstellen waarbij een CvO-plicht proportioneel is. Hierbij moet dan onder andere worden gekeken naar de frequentie waarmee wordt gesleept, de vaartuigen die worden gesleept en de wateren waarop gevaren wordt. Het maakt nogal verschil of dergelijke vaarbewegingen plaatsvinden op bijvoorbeeld de Vinkeveense Plassen of op de Westerschelde.
Deelt u de mening dat de CvO-plicht betreffende sleepboten in de voorbeelden die het Watersportverbond in zijn brief en op de website geeft (bijvoorbeeld het slepen van rubberbootjes of een surfplank) niet passend is? Zo ja, bent u bereid om voor de pleziervaart (zoals zeilverenigingen, zeilscholen, waterscouting en zeekadetten) een uitzondering te maken op de CvO-plicht betreffende sleepboten en wanneer past u de wet- en regelgeving hierop aan? Zo nee, waarom niet?
Letterlijke toepassing van de regelgeving kan inderdaad leiden tot ongewenste situaties. Naar aanleiding van de klachten van de sector ben ik reeds met hen in gesprek om te bekijken of en hoe de regelgeving moet worden aangepast en voor welke categorieën van sleepboten een CvO-plicht gewenst is of niet.
Aangezien de wettelijke bepalingen te vinden zijn op het niveau van het Binnenvaartbesluit en de Binnenvaartwet zelf, zou een eventuele aanpassing enige tijd in beslag kunnen nemen. Nog deze maand zal de Europese Raad een nieuwe richtlijn voor technische eisen aan binnenvaartschepen vaststellen ter vervanging van richtlijn 2006/87/EG. Ik zal trachten een eventuele wijziging van de regelgeving te laten meelopen in het traject van implementatie van de nieuwe richtlijn.
Waarom is in artikel 1 van de Binnenvaartwet vastgelegd dat in het geval van slepen altijd sprake is van bedrijfsmatig varen? Hoe verhoudt deze bepaling zich tot de door het Watersportverbond genoemde voorbeelden?
In de memorie van toelichting bij de Binnenvaartwet is daarover opgemerkt dat op die manier de regelgeving betreffende de vereiste documenten voor toelating tot het bedrijfsmatige vervoer op de binnenwateren volledig op deze schepen van toepassing werd verklaard. Dat was in overeenstemming met de voorschriften die op grond van de Wet vervoer binnenvaart aan deze schepen werden gesteld.
De voorbeelden die door het Watersportverbond naar voren worden gebracht, zijn overigens niet terug te voeren op dit artikel, maar op de definitie van het begrip sleepboot, waaruit blijkt dat elk schip dat wordt gebruikt om te slepen ook automatisch een sleepboot is en dus CvO-plichtig.
Op welke wijze handhaaft de inspectie de CvO-plicht betreffende sleepboten voor de pleziervaart? Bent u bereid de handhaving voor de pleziervaart op te schorten en hierover met de sector in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Voor pleziervaartuigen die een bijboot van de kinderen slepen zal de ILT nooit een boete geven wegens ontbreken van een certificaat van onderzoek. Wel is het zo dat in 2014 handhaving is aangekondigd op de CvO-plicht voor sleepboten die stelselmatig sleepdiensten verrichten aan kleine pleziervaartuigen. Naar aanleiding van deze aankondiging kwamen de bezwaren van de branche aan het licht.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik al met de branche in gesprek over deze problematiek. In afwachting van de uitkomst van deze gesprekken heeft de ILT de handhaving op de CvO-plicht voor kleine sleepboten die zijn bestemd of worden gebruikt om kleine schepen te slepen vooralsnog opgeschort. Is het gesleepte schip echter 20 meter of langer of heeft het gesleepte schip een waterverplaatsing van 100m3 of meer, dan moet de sleepboot ongeacht zijn eigen lengte zijn voorzien van een certificaat van onderzoek.
De uitvoering van het programma Stroomlijn, deelgebied 1 en 2 |
|
Henk Leenders (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het grote verzet tegen het programma Stroomlijn in verschillende delen van het land?1
Ja. Het programma Stroomlijn beslaat een gebied van ca. 600 km waarbij 600 ha begroeiing op meer dan 1.000 locaties wordt verwijderd. Tijdens de vergunningverlening zijn ca. 50 zienswijzen ingediend en er lopen 3 beroepsprocedures bij de Raad van State. Dat is voor zo’n groot programma niet disproportioneel. Daarnaast ben ik mij bewust dat op lokaal niveau belangengroepen en betrokkenen zorgen hebben geuit over de bescherming van de dieren en planten. Door middel van vooronderzoek, afstemmen met belanghebbenden en het toepassen van maatwerk wordt met deze zorg zoveel mogelijk rekening gehouden.
In hoeverre is sprake van een balans tussen veiligheid en natuur bij de uitvoering van het programma Stroomlijn?
De inhaalslag Stroomlijn dient om de afvoercapaciteit van de rivier te vergroten en daarmee de waterveiligheid in het rivierengebied te waarborgen. Het programma houdt hierbij rekening met vigerende natuurwetgeving. In de Kamerbrief van 23 oktober 2012 (Kamerstuk 31 710, nr. 27) heb ik al aangegeven dat de stroombanen robuust zijn gedefinieerd, waarbij naast de Flora- en faunawet ook ruimte is voor andere afwegingen, zoals natuurbescherming en cultuurhistorie. Zowel bij de planontwikkeling als tijdens de uitvoering is nauw samengewerkt met natuurbeheerorganisaties.
Hoe verhoudt het besluit van deze grootschalige bomenkap zich tot de doelstellingen van Ruimte voor de Rivier, waaronder «het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied»?2 In hoeverre is hier sprake van samenhang tussen het programma Stroomlijn en Ruimte voor de Rivier?3
Stroomlijn is het programma dat tot doel heeft om in het kader van de doorstroming in verband met de waterveiligheid de ontstane verruwing door vegetatie in het rivierbed van alle grote rivieren terug te dringen en in overeenstemming te brengen met de uitgangspunten van de PKB Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. Ook verbetert de openheid van het gebied, met meer zicht op de rivier vanaf de dijken. Daarmee biedt Stroomlijn nieuwe kansen voor recreatie, zoals struinpaden.
Op welke wijze zijn omwonenden en maatschappelijke organisaties betrokken geweest bij de uitvoering van het programma Stroomlijn? Herkent u zich in het gevoel van bewoners dat de «inspraak» in feite een wettelijk verplicht nummer was?
Ik herken mij daar niet in. Met het programma stroomlijn zijn we ons vanaf het begin af aan zeer bewust geweest van de potentiele impact. Veel energie is daarom besteed aan afstemming met de natuurbeheerorganisaties. Deze organisaties hebben ook op ons verzoek ontwerpen gemaakt voor hun eigen terreinen en zelf bomen gekapt. Buiten de terreinen van de natuurbeheerorganisaties zijn er vele veldbezoeken, informatieavonden en inspraakavonden georganiseerd. Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met terreineigenaren en belangengroepen. De betrokkenheid was van meerwaarde voor het programma. Zo zijn naar aanleiding van deze gesprekken verschillende plannen aangepast, bijvoorbeeld in de Stiftsche Waard.
Op welke wijze wordt bij de uitvoering van het programma Stroomlijn in de Stiftsche uiterwaarden rekening gehouden met het feit dat het hier gaat om een (potentieel) leefgebied van bevers? Hoe verhoudt zich dit tot het volgende citaat op de website van het programma Stroomlijn: «Ook houden we rekening met beschermde dier- en plantensoorten, zoals de bever, kwartelkoning en stroomdalgrasland»?4
De bever is een beschermde diersoort, zowel vanuit de Flora- en Faunawet als vanuit de Natuurbeschermingswet. In de vergunningen voor de werkzaamheden in de Stiftsche waarden zijn voorschriften en beperkingen opgenomen om de burcht te ontzien en maatregelen te treffen om er in te voorzien dat er blijvend foerageergebied voor de bever aanwezig blijft.
Is de eerder door uw voorganger aangekondigde tussenevaluatie van het programma Stroomlijn inmiddels uitgevoerd?5 Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? Zo nee, wanneer wordt die alsnog uitgevoerd?
Ja, de tussenevaluatie van het programma Stroomlijn is inmiddels uitgevoerd. In de aanbiedingsbrief bij de 27e Voortgangsrapportage van Ruimte voor de Rivier (Kamerstuk 30 080, nr. 80) heb ik gemeld dat ik in 2015 een tussenevaluatie heb uitgevoerd om de effectiviteit van de aanpak te toetsen. Uit deze tussenevaluatie blijkt dat de doelstelling van Stroomlijn bij voortzetting van de uitvoering gehaald zal worden en het kader voor de uitvoering voldoet.
Is het waar dat voor een groot deel van de gekapte bomen geen natuurcompensatie plaatsvindt? Hoe verhoudt zich dit tot het uitgangspunt dat geen natuurverlies mag optreden?
Met een passende beoordeling zijn de mogelijke effecten van de uit te voeren maatregelen in kaart gebracht. In de verleende vergunning Natuurbeschermingswet 1998 zijn voorwaarden en beperkingen gesteld,zoals mitigerende maatregelen en het werken volgens een ecologisch protocol. Daarin staan maatregelen die voorkomen dat significante effecten ontstaan.
Doordat de meeste beschermde natuurwaarden worden ontzien in Stroomlijn, is er maar zeer beperkte compensatie nodig.
Zijn er om de doelstellingen van het programma Stroomlijn te halen alternatieven waarbij minder natuurschade wordt aangericht? Bent u bereid deze alternatieven in kaart te brengen?
Voor het waarborgen van de waterveiligheid, is een combinatie van dijkverbetering, rivierverruiming en wegwerken van achterstallig onderhoud noodzakelijk. M.b.t. achterstallig onderhoud is een zorgvuldige afweging gemaakt om de natuurschade zo veel mogelijk te beperken. Enkel bomen en struiken die de stroming hinderen worden verwijderd. Beschermde begroeiing wordt daarbij zoveel mogelijk gespaard. Zo nodig vindt volgens de wetgeving natuurcompensatie plaats. Daarnaast wordt de Stroomlijn-opgave integraal mee genomen en kunnen andere oplossingen worden gekozen als een ander project actief is in hetzelfde gebied. Zo worden bijvoorbeeld langs de Maas en de IJssel meerdere projecten uitgevoerd, waarin Stroomlijn en de verbetering van de waterkwaliteit zijn gekoppeld. Op deze manier worden de mogelijke alternatieven afgewogen binnen de verschillende projecten. Hierdoor wordt mijn inziens de beste keuze gemaakt, met behoud van natuur en binnen de vastgestelde budgetten.
Kaalslag in broedgebied Keteleiland |
|
Henk Leenders (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verontwaardiging over kaalslag in broedgebied Keteleiland»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Klopt de in het artikel geponeerde stelling dat de Flora- en faunawet deze werkzaamheden in broedtijd niet toelaat? Zo ja, welke actie onderneemt u dan om deze werkzaamheden direct te staken?
De Flora en Faunawet bepaalt niet dat er niet mag worden gewerkt tijdens de broedperiode, maar wel dat het broeden van vogels niet mag worden verstoord. Binnen bepaalde randvoorwaarden om deze verstoring te voorkomen zijn de werkzaamheden toegestaan. De werkzaamheden zijn inmiddels afgerond.
Het verwijderen van de begroeiing ter plaatse was noodzakelijk (zie antwoord op vraag 6). De periode waarin dergelijke werkzaamheden daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd is relatief beperkt, omdat tijdens de periodes van hoogwater vaak niet kan worden gewerkt. Daarom is er voor gekozen om, binnen de randvoorwaarde dat verstoring van het broeden wordt voorkomen, deze werkzaamheden in deze periode uit te voeren. Enkele dagen voorafgaand aan de werkzaamheden is een schouw uitgevoerd door een ecoloog. Hierbij zijn de aanwezige nesten in kaart gebracht waarmee tijdens het werk rekening moest worden gehouden. Uit onderzoek bij afronding van de werkzaamheden kan geconcludeerd worden dat bij de werkzaamheden niet overal voldoende afstand van de nesten is gehouden. Het onderzoek geeft echter ook aan dat het niet aannemelijk is dat de snoeiwerkzaamheden geleid hebben tot dusdanige verstoring dat het broedsucces van aanwezige vogels significant is afgenomen. Het Ministerie van Economische Zaken, als bevoegd gezag voor de Flora en Faunawet, laat momenteel nader onderzoek uitvoeren.
Indien deze werkzaamheden wel toegestaan zijn, deelt u dan de mening dat het bijzonder ongelukkig is wanneer Rijkswaterstaat en zijn aannemers op een dergelijke manier het broedseizoen verstoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie verbindt u dan hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft het gegeven dat momenteel tal van beschermde vogelsoorten broeden meegespeeld in de afweging om tien meter begroeiing op een van de meest waardevolle stukken natuur in de IJsselmonding weg te halen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is ervoor gekozen om uitgerekend in deze periode deze bomen te kappen? Waren er alternatieve periodes waarin deze bomen konden worden gekapt? Zo ja, waarom is er dan niet voor een alternatieve periode gekozen die wellicht minder gevolgen had gehad voor de aldaar broedende vogels?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een dringende reden om überhaupt een strook van tien meter aan begroeiing te kappen op een van de meest waardevolle stukken natuur in de IJsselmonding? Zo ja, wat is deze reden? Zo nee, bent u dan bereid om deze kaalslag te stoppen?
Begroeiing op verharde oevers en kribben vormt een risico. Het is daarom noodzakelijk om deze begroeiing te verwijderen. Hiervoor zijn drie redenen:
Welke alternatieven zijn denkbaar voor deze bomenkap? Zijn deze alternatieven overwogen? Zo ja, waarom is daar vervolgens niet voor gekozen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u in toekomstige gevallen om met het kappen van bomen en het weghalen van begroeiing in gevoelige natuurgebieden?
Ook in de toekomst zal ik in voorkomende gevallen een afweging maken tussen veiligheid en natuur, binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving. Zoals in het antwoord op vragen 2, 3, 4 en 5 is gesteld kan uit onderzoek naar de werkzaamheden op Keteleiland geconcludeerd worden dat er niet overal voldoende afstand is gehouden van de aanwezige nesten. Het onderzoek geeft ook aan dat het niet aannemelijk is dat de snoeiwerkzaamheden geleid hebben tot dusdanige verstoring dat het broedsucces van aanwezige vogels significant is afgenomen. Ook bij toekomstige werkzaamheden zal streng worden toegezien op het werken binnen de randvoorwaarden om verstoring te voorkomen. Wanneer het nog lopende onderzoek in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken daar aanleiding toe geeft zal ik bezien of de gevolgde werkwijze verbetering behoeft.
De mogelijkheid voor consumenten om bij annulering van een vliegtickets over te kunnen dragen aan een ander |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het initiatief en manifest van «TradeYourTrip» dat zich hard maakt voor consumenten die bij annulering van een vliegreis hun losse vliegtickets kunnen overdragen aan een ander?1
Ja.
Klopt het dat consumenten een pakketreis, een boeking van een vlucht en hotel, op grond van de wet onder bepaalde voorwaarden aan een ander mogen overdragen, terwijl bij losse vliegtickets luchtvaartmaatschappijen dit niet toestaan hoewel de luchtvaartmaatschappijen de vrijgekomen stoel wel nog een keer kunnen verkopen?
Een reiziger kan volgens artikel 7:506 van het Burgerlijk Wetboek een pakketreisovereenkomst overdragen als dit tijdig gebeurt vóór aanvang van de reis. De nieuwe reiziger moet dan wel een persoon zijn die voldoet aan alle voorwaarden van de overeenkomst. De overdrachtskosten zijn voor rekening van de reizigers.
Voor de verkoop van losse vliegtickets geldt contractsvrijheid. De contractuele relaties tussen de vervoerder en passagiers zijn doorgaans gebaseerd op niet-bindende internationale resoluties en aanbevelingen van de internationale organisatie van luchtvaartmaatschappijen, IATA. In navolging van de aanbeveling dat tickets niet kunnen worden doorverkocht (IATA recommended practice 1724, artikel 3.1.4) hebben luchtvaartmaatschappijen wereldwijd de doorverkoop van tickets in hun algemene vervoersvoorwaarden verboden.
Zijn er ook wettelijke restricties op prijsverhogingen die de oorspronkelijke aanbieders mogen vragen bij het doorverkopen van pakketreizen tussen consumenten?
Er wordt vanuit gegaan dat hier wordt gevraagd of de reiziger winst mag maken op de overdracht van pakketreizen. Een pakketreis kan aan een derde worden overgedragen door middel van een daarop gerichte overeenkomst. Er gelden op dit moment geen wettelijke restricties op prijsverhogingen van de reissom. Op basis van het principe van contractsvrijheid is het dan aan de markt om de uiteindelijke prijs te bepalen.
Vindt u deze rechtsongelijkheid tussen een pakketreis en een losse vlucht terecht? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in samenwerking met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in gesprek gaan met de Consumentenbond, brancheorganisaties zoals de ANVR en de BARIN en luchtvaartmaatschappijen om de mogelijkheden en implicaties te bespreken. Daarbij moet een aantal facetten worden bekeken. Allereerst dienen we te kijken naar de betrouwbaarheid, fraudegevoeligheid en prijseffecten voor de consument van een dergelijk systeem. Ook zullen we bij een eventuele wettelijke bepaling over een maximale doorverkoopprijs de risico’s van misbruik en prijsopdrijvende effecten door aanbieders moeten analyseren. Hierbij dienen de internationale effecten te worden meegewogen. Enerzijds gaat het dan om de mogelijkheid dat doorverkoopsites vanuit derde landen consumenten benaderen. Anderzijds moeten we ervoor waken dat we een gelijk speelveld van de normale ticketverkoop voor luchtvaartmaatschappijen blijven garanderen.
Daarnaast moeten de administratieve lasten en de impact van een dergelijke maatregel op de business modellen van luchtvaartmaatschappijen in beeld gebracht worden. Verder moeten we uitzoeken wat de implicaties zijn voor de luchtvaartbeveiliging en luchtvaartveiligheid. Tijdige beschikbaarheid en absolute betrouwbaarheid van passagiersgegevens zijn essentieel. De beschikbaarheid van de juiste passagiersgegevens is ook noodzakelijk voor de communicatie met de passagier over eventuele vluchtwijzigingen.
Vindt u het terecht dat consumenten buiten hun schuld om financieel verlies lijden en benadeeld worden, doordat ze hun losse vliegticket niet kunnen overdragen aan een ander?
Zie antwoord vraag 4.
Zou het huidige systeem dat «TradeYourTrip» hanteert, waarbij de consumenten tot maximaal de aanschafwaarde van de pakketreis mogen doorverkopen en daarmee de reis kunnen overdragen, ook niet van toepassing moeten zijn op losse tickets?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om samen met uw Europese collega’s actie te ondernemen om de mogelijkheid te accommoderen om tickets kosteloos door te verkopen?
Om grenseffecten of een verstoring van een gelijk speelveld te voorkomen, bijvoorbeeld omdat maatschappijen hun tickets vanuit het buitenland zullen verkopen, ligt het in de rede de mogelijkheden van het «TradeYourTrip»-model op internationaal niveau te bekijken. Ik zal in eerste instantie met de eerdergenoemde partijen het gesprek aangaan om te bekijken of er kansen liggen.
Klopt het dat annulering van een vliegreis met losse vliegtickets, vanwege een reden zoals angst voor terroristische aanslagen of het Zika-virus, niet valt onder de dekking van de annuleringsverzekering en luchtvaartmaatschappijen vaak 100% van de annuleringskosten aan de consument in rekening brengen? Zo ja, vindt u het terecht dat de consument dan het geld voor het ticket kwijt is door een reden buiten de klant om?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beoordeelt periodiek de veiligheids- en gezondheidssituatie van landen en regio’s. De consument kan deze adviezen mee wegen bij het kopen van een vliegreis. Wanneer het reizen naar een land of gebied wordt ontraden, kunnen luchtvaartmaatschappijen maatregelen treffen, waaronder het annuleren van de vluchten. Bij annulering zijn luchtvaartmaatschappijen verplicht tot terugbetaling van de tickets aan de getroffen passagiers.
Passagiers kunnen er verder voor kiezen om een reisverzekering aan te schaffen die hen meer flexibiliteit biedt. Wat onder een reisverzekering valt is aan de markt om te bepalen. Zo kan de consument zelf bepalen tegen welk financieel risico moet worden beschermd en een reisverzekeraar uitkiezen die het best bij hem past. Een standaardreisverzekering zal in het algemeen geen kosten vergoeden in een geval van angst voor een terroristische aanslag. Als de consument meer bescherming wil, kan gekozen worden voor een allrisk annuleringsverzekering.
Bent u ervan op de hoogte dat Consuwijzer consumenten adviseert om dubbele rekeningen te betalen als het misgaat buiten de consument om met de overstapservice die providers aanbieden, waarbij de nieuwe aanbieder het oude abonnement van de consument opzegt?1
Consuwijzer adviseert consumenten over het overstappen naar een andere telecomaanbieder2 en problemen die zich hierbij eventueel kunnen voordoen.3 Een situatie die zich kan voordoen is het niet (tijdig) opzeggen van het abonnement bij de oude telecomaanbieder door de nieuwe telecomaanbieder, namens de consument die dit heeft verzocht in het kader van de overstapservice van telecomaanbieders. Hierdoor kan de consument gelijktijdig aan zowel de oude als de nieuwe telecomaanbieder abonnementskosten verschuldigd zijn. Consuwijzer adviseert in dergelijke gevallen een klacht in te dienen bij de nieuwe telecomaanbieder en de aan de oude telecomaanbieder verschuldigde abonnementskosten te verhalen op de nieuwe aanbieder. Consuwijzer adviseert daarnaast het oude abonnement zelf op te zeggen, zodat deze kosten niet verder oplopen.
Vindt u het terecht dat de consument de dupe wordt als de overstapservice verkeerd loopt buiten de klant om en vervolgens de consument vaak voor langere tijd dubbele rekeningen moet betalen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik wil vooropstellen dat ik geen signalen heb dat hierover grote aantallen klachten zijn en dat voor zover er klachten zijn, uit die klachten niet naar voren komt dat de consument voor langere tijd dubbele abonnementskosten betaalt. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 7. Consumenten zijn juist overwegend tevreden over de overstapservice, blijkt uit consumentenonderzoek dat Ipsos, in opdracht van de telecomaanbieders die deelnemen aan de overstapservice, heeft uitgevoerd. Ipsos concludeert dat 75% van de overstappers (zeer) tevreden is met de overstap en 91% (zeer) tevreden is met de overstapservice.4 De overstapservice is door de telecomaanbieders in januari 2014 uitgebreid. De overstapservice kon daarvoor uitsluitend worden gebruikt voor internetdiensten en voor gebundelde diensten met zowel internet als vaste telefonie. Sinds januari 2014 kan de overstapservice ook worden gebruikt voor zogeheten triple play-pakketten (internet, vaste telefonie, televisie) en quad play-pakketten (internet, vaste en mobiele telefonie, televisie). In 2015 is het gebruik van de overstapservice met 25% toegenomen.5
Uiteraard is het onwenselijk als een consument te maken krijgt met dubbele abonnementskosten bij een overstap door middel van de overstapservice.
De overstapservice is in 2009 juist in het leven geroepen om dubbele abonnementskosten en/of onderbreking van de dienst zoveel mogelijk te voorkomen. In gevallen waar het onverhoopt misgaat en dit niet te wijten is aan de consument, ligt het in de rede dat de nieuwe telecomaanbieder de consument hiervoor compenseert door de aan de oude telecomaanbieder verschuldigde abonnementskosten voor zijn rekening te nemen.
Wie is er verantwoordelijk als het verkeerd gaat bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice, doordat de nieuwe aanbieder bijvoorbeeld het abonnement vergeet op te zeggen of de oude aanbieder niet meewerkt: de consument, de nieuwe aanbieder of de oude aanbieder en waarom?
De nieuwe telecomaanbieder is verantwoordelijk indien hij het abonnement bij de oude telecomaanbieder niet (tijdig) opzegt. De consument gaat immers met de nieuwe telecomaanbieder een overeenkomst aan, inclusief opzegging van het abonnement bij de oude telecomaanbieder van de consument op de afgesproken datum. De consument is zelf verantwoordelijk voor het controleren van de einddatum van het lopende contract bij zijn oude aanbieder en eventuele kosten bij voortijdige contractbeëindiging, alvorens een overstapverzoek bij de nieuwe aanbieder in te dienen. Hier wordt zowel door Consuwijzer als de websites van de telecomaanbieders op gewezen.
Waar kan de consument terecht als het misgaat buiten de consument om bij een overstapservice?
De consument kan in de eerste plaats terecht bij zijn nieuwe telecomaanbieder om de fout recht te zetten en dubbele abonnementskosten die het gevolg zijn van het niet (tijdig) opzeggen door de nieuwe telecomaanbieder te verhalen. De consument kan zich daarnaast wenden tot de oude telecomaanbieder om het abonnement zelf op te zeggen. Indien de consument er met de telecomaanbieder niet uit komt, kan de consument een beroep doen op De Geschillencommissie om zijn recht te halen.
Vaak is het onduidelijk voor de klant om te achterhalen welke partij de fout heeft gemaakt wanneer het verkeerd gaat met de overstapservice; op welke wijze zou u kunnen bijdragen aan het scheppen van duidelijkheid, bij voorbeeld over welke partij wanneer verantwoordelijkheid draagt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Gelden er andere regels voor een overstapservice bij het overstappen van een koperkabelabonnement naar een glasvezelabonnement? Is er bijvoorbeeld een overstapbericht nodig bij een overstap van koperkabel naar glasvezel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom?
Volledigheidshalve merk ik op dat de overstapservice is gebaseerd op zelfreguleringsafspraken tussen de telecomaanbieders en dus niet op formele regels vanuit de overheid. Als een consument de overstapservice gebruikt, is altijd sprake van een overstapbericht dat door de nieuwe aanbieder wordt ingediend bij de oude aanbieder, ongeacht de infrastructuur waarover de dienst wordt aangeboden. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op dezelfde infrastructuur geldt hierbij als leidraad dat de einddatum van het oude contract tevens de ingangsdatum van het nieuwe contract is. Hierdoor worden dubbele kosten voor de consument zoveel mogelijk beperkt en is er zo kort mogelijke onderbreking van de dienst. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op een andere infrastructuur geldt nu nog als leidraad het nieuwe abonnement minimaal een week voor de einddatum van het oude abonnement in te laten gaan. Met deze beperkte overlap in abonnementskosten voor de consument ondervindt deze geen onderbreking van de dienst.
Ook indien de consument wil overstappen naar glasvezel, maar er is nog geen glasvezel aangelegd, kan de overstapservice worden gebruikt.
De telecomaanbieders hebben mij laten weten dat de overstapservice binnenkort verder wordt verbeterd. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op een andere infrastructuur is dan geen overlap meer benodigd. De oude aanbieder zal zijn dienstverlening pas beëindigen nadat de nieuwe aanbieder de dienstverlening is gestart en de oude aanbieder hierover heeft geïnformeerd. Hierdoor worden dubbele kosten en onderbreking van de dienst nog verder beperkt.
Hoeveel meldingen of klachten krijgt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) binnen van consumenten waarbij het verkeerd is gegaan bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in de periode april 2015 – mei 2016 een twintigtal meldingen ontvangen met betrekking tot dubbele facturen bij het overstappen naar een andere telecomaanbieder. Uit deze meldingen komt niet naar voren komt dat de consument voor langere tijd dubbele abonnementskosten betaalt.
Op welke wijze denkt u bij te kunnen dragen aan de bescherming van de consument wanneer bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice buiten de consument om misgaat?
Gelet op het geringe aantal klachten dat de ACM hierover ontvangt, de hoge consumententevredenheidscijfers over het gebruik van de overstapservice en
De Geschillencommissie waar de consument een beroep op kan doen indien het onverhoopt misgaat en het niet met de telecomaanbieder zelf kan worden opgelost, zie ik op dit moment geen aanleiding voor maatregelen. Wel juich ik het toe dat de telecomaanbieders er aan blijven werken de overstapservice verder te verbeteren.
De bescherming van broedvogels in het waddengebied |
|
Henk Leenders (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Waddenlanden moeten broedvogels redden»?1
Ja.
Stroken de beweringen van het Gemeenschappelijk secretariaat van de Waddenzee met uw cijfers over de stand van de broedvogels in de Waddenzee?
Ja. De beweringen van het Gemeenschappelijk Waddenzeesecretariaat zijn gebaseerd op de monitoringsprogramma’s van de drie Waddenzeelanden welke vervolgens gezamenlijk worden geanalyseerd en gepresenteerd.
Deelt u de mening dat intensievere samenwerking nodig is tussen de drie waddenlanden om de broedvogel te beschermen tegen uitsterving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u de invulling van deze samenwerking voor zich?
Het is dankzij de nauwe jarenlange samenwerking tussen de drie waddenlanden dat er een goed beeld ontstaat van de stand van de broedvogels in het gehele Waddengebied.
Door deze goede en intensieve samenwerking is er nu ook een Actieplan broedvogels gepresenteerd, waarbij het duidelijk is dat voor een adequate uitvoering er een gezamenlijke opgave ligt en er een goede coördinatie tussen de drie landen nodig is en blijft.
Welke directe rol ziet u weggelegd voor Nederland inzake het in stand houden van de broedvogel in het gehele Waddenzeegebied?
In trilateraal Waddenzee verband, een samenwerking met Duitsland en Denemarken, is recent het «Actieplan Broedvogels» vastgesteld. De Nederlandse studie «Broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee in 2011–2013» heeft hier mede aan ten grondslag gelegen. In dit verband verwijs ik ook graag naar mijn antwoorden op de vragen gesteld door mevrouw Koser-Kaya over deze problematiek, van 29 maart jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2078).
Ten aanzien van de opgave die er voor Nederland ligt in de uitvoering van de maatregelen zoals aangegeven in het genoemde Actieplan Broedvogels, ben ik inmiddels via het Programma «Naar een Rijke Waddenzee» gestart met een breed gedragen offensief in Nederland. Mijn inzet is dat de betrokken beheerders en overheden vanuit ieders verantwoordelijkheid zich zullen inspannen om deze achteruitgang van het broedsucces te keren. In gezamenlijkheid moeten de juiste beheermaatregelen getroffen worden die haalbaar en nageleefd kunnen worden. Conform de aanbevelingen uit het Actieplan Broedvogels zal de inzet vooral op beheerniveau liggen. Veel van de aanbevelingen van het Actieplan Broedvogels zijn ook opgenomen in het conceptbeheerplan Natura 2000 voor de Waddenzee.
Ziet u reden om het huidige beleid ten aanzien van de bescherming van broedplaatsen van deze vogels te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en binnen welk tijdskader zal dit zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de terreinbeheerders van de broedplaatsen om zodoende betere broedomstandigheden te creëren voor deze vogels?
Zie antwoord vraag 4.
Uit het artikel blijkt dat in Nederland meer partijen bij het beheer en de bescherming van het Waddengebied betrokken zijn; herkent u zich in dit gegeven? In hoeverre hindert dit een effectief beleid ten behoeve van de bescherming van broedvogels in Nederland?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de effectiviteit van het beleid ten behoeve van de bescherming van broedvogels wordt gehinderd door de betrokkenheid van meerdere partijen bij het beheer.
Ten behoeve van een afgestemd en effectief beheer werken betrokken partijen in Nederland goed samen in de Beheerraad Waddenzee. Via de Beheerraad wordt regie gevoerd over de aanpak van het broedvogelbeheer voor het Nederlandse deel van de Waddenzee.
De buitenproportionele hoge tarieven van bellen en internetten buiten de Europese Unie |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de hoge tarieven voor bellen en internetten buiten Europa?1
Ja.
Klopt dat de tarieven voor bellen en internetten binnen de Europese Unie gereguleerd zijn vanuit de Europese Commissie, maar de tarieven buiten de Europese Unie niet gereguleerd zijn?
De tarieven voor mobiel bellen, sms’en en internetten binnen de Europese Unie bij gebruik van een buitenlands netwerk (roaming) zijn in de vorm van prijsplafonds sinds 2007 gereguleerd en geleidelijk verlaagd. Met de verordening voor de Europese interne markt voor telecommunicatie van 25 november 2015 zijn de regels voor roaming in de EU verder aangepast.2 Dit behelst onder meer dat consumenten vanaf 15 juni 2017 gaan roamen tegen hun binnenlandse tarief (het zogenaamde Roam Like At Home), binnen de grenzen van normaal gebruik. In mijn brief van 9 november 2015 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 24 095, nr. 393).
De roamingtarieven buiten de Europese Unie zijn, voor zover bekend, niet gereguleerd. Een uitzondering hierop zijn de roamingafspraken in het kader van de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (GCC) die per 1 april 2016 hebben geleid tot een verlaging van de roamingkosten voor bellen en sms’en binnen de zes GCC-landen met 40%.
Klopt het dat sommige bel- en internettarieven buiten de Europese Unie bijna 40 keer hoger zijn dan de tarieven binnen de Europese Unie?2
Volgens de roamingverordening van 2012 bestaan er inderdaad aanzienlijke verschillen tussen de gereguleerde roamingtarieven binnen de Europese Unie en de roamingtarieven die gelden voor consumenten wanneer zij buiten de Europese Unie reizen. De laatstgenoemde roamingtarieven zijn aanzienlijk hoger dan de roamingtarieven die binnen de Europese Unie gelden. Hoeveel hoger deze precies zijn, verschilt van land tot land.
De Consumentenbond vraagt zich af waar die hoge kosten vandaan komen; verklaart het gebrek aan regulering de hoge tarieven die providers vragen voor het internetten en bellen buiten de Europese Unie? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom zijn die tarieven zo hoog?
Dat de mobiele bel- en internettarieven buiten de Europese Unie hoger liggen dan die binnen de Europese Unie komt vooral doordat de tarieven buiten de Europese Unie niet gereguleerd zijn. Binnen de Europese Unie is dat wel het geval, waardoor de roamingtarieven op haar grondgebied in de afgelopen 9 jaar geleidelijk zijn verlaagd.
Vindt u dat er een onwenselijke situatie is ontstaan, waarbij providers buitengewoon hoge tarieven voor bellen en internetten buiten Europa kunnen vragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het een onwenselijke situatie dat consumenten buitengewoon hoge tarieven buiten Europa betalen. Overigens gelden er wel afspraken in de EU om de Europese consumenten te beschermen tegen onverwacht hoge rekeningen als gevolg van dataverbruik buiten de Europese Unie, onder andere door hen bij binnenkomst in een derde land te informeren over de daar geldende tarieven voor mobiel bellen en internetten.
Bent u van plan om afspraken te maken met providers om tarieven voor bellen en internetten buiten de Europese Unie te reguleren? Zo ja, om wat voor afspraken gaat het dan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voornemens om afspraken te maken met providers in Nederland om tarieven voor bellen en internetten buiten de Europese Unie te reguleren. De tarieven die thuisaanbieders zelf moeten betalen aan bezochte netwerken buiten de Europese Unie (de wholesale roamingtarieven) zijn namelijk te hoog. Daardoor zouden providers in een verliesgevende positie komen. Om dezelfde reden doet ook de Europese Commissie geen voorstellen om de tarieven voor Europese gebruikers die roamen buiten de Europese Unie te maximaliseren. Nederland noch de Europese Unie kan bepalen wat bezochte netwerken buiten de Europese Unie maximaal aan de Europese thuisaanbieders in rekening mogen brengen. Hiervoor zijn internationale afspraken met de landen buiten de Europese Unie nodig over de tarieven die netwerken elkaar rekenen voor roaming (de wholesale roamingtarieven). Deze hebben het karakter van handelsafspraken, waardoor ze behoren tot de exclusieve competentie van de Europese Unie.
Wilt u overwegen om de Telecommunicatiewet aan te passen met tariefregulering voor bellen en internetten buiten de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Welke andere acties kunt u ondernemen voor eerlijke bel- en internettarieven buiten de Europese Unie?
Ik ben niet voornemens om de Telecommunicatiewet aan te passen met tariefregulering voor bellen en internetten buiten de Europese Unie. Voor de motivering verwijs ik naar vraag 6.
Het totstandbrengen van eerlijke bel- en internettarieven buiten de Europese Unie moet in Europees verband worden geïnitieerd, met als doel het maken van afspraken hierover met derde landen. Het aangrijppunt hiervoor ligt in multilaterale onderhandelingen die plaatsvinden in het kader van de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU) en de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en in onderhandelingen over bilaterale handelsakkoorden.
In het kader van de ITU zijn in 2012 nieuwe Internationale Telecommunicatieregels tot stand gekomen die ook betrekking hebben op internationale roaming. Via dit nieuwe telecomverdrag worden landen aangespoord nationale maatregelen te nemen die «concurrerende» roamingtarieven moeten bevorderen (artikel 4.7). De ITU werkt dit verdragsartikel uit in een aanbeveling met niet-bindende randvoorwaarden om de internationale roamingtarieven te verlagen. Bij navraag geeft de ITU aan dat het nu niet haalbaar is internationale verdragsregels te maken over het verlagen van de roamingtarieven. Dit komt vanwege de vaak grote verschillen tussen landen op het punt van economische ontwikkeling, marktstructuur en nationale wetgeving. De ITU ziet daarentegen wel kansen voor bilaterale of regionale roamingafspraken.
Op het terrein van de handelspolitiek wordt momenteel in het kader van de WTO onderhandeld over een internationaal verdrag over de handel in diensten (TiSA). Hierbij wordt ook geprobeerd een inspanningsverplichting op te nemen voor verlaging van internationale roamingafspraken. Daarnaast vinden er onderhandelingen over nieuwe bilaterale handelsakkoorden plaats. Binnen deze multilaterale en bilaterale onderhandelingen heeft de Europese Unie tot dusver niet gepleit voor harde afspraken over het verlagen van de internationale roamingtarieven. Daarbij speelt weerstand van landen, zowel binnen als buiten de Europese Unie, een rol. Het gaat daarbij om landen met relatief veel inkomend en weinig uitgaand reisverkeer, waarvan de telecombedrijven soms nog overheidseigendom zijn. Deze landen hebben zelf geen belang bij het verlagen van wholesale roamingtarieven.
Dit maakt het lastig eensgezind als Europese Unie in internationaal verband aan te dringen op verlaging van de roamingtarieven en er vervolgens een resultaat te behalen. Dit laat onverlet dat Nederland zich in EU-verband hard zal maken om de internationale roamingtarieven buiten de Europese Unie aan te pakken.
Deelt u de mening dat alle abonnementen die afgesloten zijn in Nederland onder toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) moet vallen, ook als met deze abonnementen wordt gebeld of gebruik wordt gemaakt van het internet buiten de Europese Unie?
Ja. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van wetten en regels op het gebied van consumentenrecht. Zo houdt de ACM vanuit het oogpunt van consumentenbescherming toezicht op de mate van transparantie van de roamingtarieven. Op grond van de roamingverordening van 2012 geldt ook een transparantieverplichting voor de roamingaanbieders als het gaat om gespreks- en dataroamingdiensten die door roamende klanten worden gebruikt wanneer zij buiten de Europese Unie reizen. Aanbieders van roamingdiensten, waaronder de bestaande mobiele aanbieders, zijn volgens de huidige roamingverordening verplicht consumenten bij binnenkomst in een land buiten de Europese Unie via een sms-bericht direct en kosteloos te informeren over de tarieven die in dat land gelden voor mobiel bellen, sms’en en internetten. Die informatieplicht geldt ook voor de zogenaamde cut-off limiet. Die houdt in dat de dataverbinding van consumenten automatisch wordt afgesloten als zij 50 euro excl. BTW (of een ander bedrag dat zij zelf hebben ingesteld) aan data hebben verbruikt. Alleen als de consument daarom verzoekt, moet de mobiele aanbieder de dataverbinding weer herstellen. Bovendien moeten consumenten bij 80% van het maximale dataverbruik worden gewaarschuwd. Een uitzondering hierop is het geval waarin het voor de Europese aanbieder van roamingdiensten niet mogelijk is het dataverbruik van zijn klant in een land buiten de Europese Unie in de gaten te houden. In dat geval moet de Europese aanbieder zijn klant informeren dat de cut-off limiet in dat derde land niet kan worden bewaakt.
De zorgen van waterschappen over de verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek |
|
Jacques Monasch (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de zorgen van betrokken waterschappen over de aanstaande verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo veel als mogelijk moet worden gepoogd negatieve effecten van de verdieping (verzilting, gevolgen primaire waterkeringen en grondwater) te mitigeren, in plaats van (elders) te compenseren? Worden, zoals eerder in het advies van Rijkswaterstaat (RWS) bepleit, de brongerichte en de compenserende maatregelen nog naast elkaar in beeld gebracht? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt geborgd dat effecten die zich pas voordoen op lange termijn worden gemitigeerd of, indien dit niet mogelijk is, gecompenseerd?
Ik deel deze mening als algemene ambitie, in dit geval zijn bronmaatregelen niet realistisch. Het Havenbedrijf Rotterdam heeft in haar verkenning van mogelijke maatregelen er op ingezet om negatieve effecten van de verdieping zo veel mogelijk te voorkomen, te mitigeren en/of te compenseren. In de milieueffectrapportage (MER) zijn zowel mogelijke brongerichte als compenserende maatregelen beschouwd conform het richtlijnenadvies van Rijkswaterstaat (RWS) als bevoegd gezag. In de praktijk blijken er volgens de MER momenteel geen bronmaatregelen te zijn waarvan de haalbaarheid en effectiviteit voldoende is onderbouwd. De Commissie voor de MER heeft een positief advies over de MER gegeven. De verdieping is relatief beperkt en leidt daarom – ook in worst-case analyses – naar verwachting tot geringe extra effecten op verzilting en grondwater.
De Commissie vindt het daarom navolgbaar dat in de MER het onderzoek is gericht op het benoemen van risicogebieden, goede monitoring en het in beeld brengen van mogelijke mitigerende maatregelen. Om voorbereid te zijn op extra toekomstige verziltingsopgaven is het wenselijk dat nadere kennis over bronmaatregelen beschikbaar komt. Dit geheel zorgt ervoor dat de effecten voor zowel de korte als de lange termijn goed in beeld worden gebracht om indien nodig aanvullende maatregelen te treffen.
Bent u van mening dat de vele aspecten die te maken hebben met de verdieping van deze vaargeul (zoet water, scheepvaart, waterveiligheid, waterkwaliteit etc.) voldoende in samenhang worden bezien? Hoe wordt dit geborgd?
Ja, een brede afweging van belangen is voorzien onder de Ontgrondingenwet, alsmede in de daarin te stellen voorwaarden en voorschriften voor de betreffende onderwerpen. De mogelijkheden voor inspraak en beroep zijn juridisch geborgd onder de Algemene wet bestuursrecht. De procedure loopt nog, er is op dit moment nog geen onherroepelijke vergunning.
Bent u voornemens de gedeelde verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer voor het integrale Rijn-Maassysteem op lange termijn onderdeel van de vergunningvoorschriften te laten worden?
In het milieueffectrapport en de onderliggende onderzoeken is ook gekeken naar de mogelijke effecten in 2050 voor de brede Rijn-Maasmonding. Daartoe zijn de totale effecten van autonome ontwikkelingen en het voor verzilting meest ongunstige scenario van het Deltaprogramma meegewogen. Met die kennis worden ook mogelijke langetermijneffecten meegewogen voor het opstellen van de vergunningvoorschriften.
Bent u voornemens het herstellen van de hydraulische weerstand van de bodem van de Nieuwe Waterweg als vergunningsvoorschrift op te nemen? Zo nee, welke andere vereisten ten aanzien van de waterkwaliteit stelt u in de vergunning?
De vergunning zal voor de verschillende mogelijke negatieve effecten van de verdieping voorwaarden en voorschriften bevatten. Daarbij worden de belangen van de waterschappen en gemeenten betrokken, zoals de effecten op grondwater en waterkwaliteit. Over de afwegingen en de te stellen voorschriften zijn deze organisaties geconsulteerd. Dat traject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de nog te publiceren ontwerpbeschikking die Rijkswaterstaat als bevoegd gezag zal afgeven.
Hoe beoordeelt u de vrees van de waterschappen dat «bij de benadering van de gevolgen van de verdieping de focus al te zeer op (financiële) compensatie [zal zijn] gericht, terwijl volgens de milieueffectrapportage (MER) wel degelijk bronmaatregelen mogelijk blijken»?2
Rijkwaterstaat zal als bevoegd gezag een afweging maken over de te treffen maatregelen voor de verschillende mogelijke geringe extra effecten van de verdieping en dit vertalen in voorwaarden en voorschriften in de Ontgrondingenwetvergunning. Het oordeel van de Commissie voor de MER wordt hierin betrokken. Volgens de MER is van de onderzochte bronmaatregelen tegen verzilting de effectiviteit en haalbaarheid onvoldoende aangetoond, zodat deze niet als maatregelen kunnen worden ingezet. Het vergunningentraject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de door Rijkswaterstaat nog te publiceren ontwerpbeschikking.
Op welke wijze komt u tegemoet aan de zorgen van de waterschappen dat onvoorziene gevolgen en onzekerheden in de MER onvoldoende zijn afgedekt? Bent u voornemens meer concrete maatregelen te beschrijven ten aanzien van verzilting en de gehele Rijn-Maasmonding te monitoren met aandacht voor de gevolgen in de morfologie en verzilting?
De MER en het onderliggende onderzoek is uitgebreid. Dit verkleint de kans op onvoorziene gevolgen maar deze zijn natuurlijk niet uit te sluiten. Het vergunningentraject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de door Rijkswaterstaat nog te publiceren ontwerpbeschikking. Het ligt bij een project van deze omvang in de rede dat de vergunning zal voorzien in verplichtingen voor monitoring alsmede de beoordeling van de effectiviteit van maatregelen. De waterschappen zijn betrokken bij gesprekken over de voorgenomen opzet en invulling van monitoring. Ik verwacht dat aan de zorgen van de waterschappen tegemoet kan worden gekomen.
Acht u het eerder door de waterschappen geformuleerde uitgangspunt «geen extra verslechtering door de verdieping» realistisch? Zo nee, waarom niet?
De MER beschrijft mitigerende en compenserende maatregelen die er voor kunnen zorgen dat de zoetwaterbeschikbaarheid voor de regionale watersystemen op peil blijft voor de daarvan afhankelijke gebruiksfuncties.
In hoeverre is inzichtelijk wat de gevolgen zijn van de verdieping voor de zoetwatervoorziening van de land- en tuinbouw in de Zuidplaspolder en bij Greenport Boskoop?
In het MER en de onderliggende onderzoeken is uitgebreid gekeken naar de effecten op de beschikbaarheid van zoetwater voor het zoetwaterinlaatpunt Gouda. Dit is het inlaatpunt voor het regionale watersysteem waar de land- en tuinbouw in de Zuidplaspolder en Greenport Boskoop van afhankelijk zijn. De verdieping van de Nieuwe Waterweg leidt tot enige toename in het aantal dagen dat het inlaatpunt Gouda bij droogte niet gebruikt kan worden. Door gemiddeld 1 keer in de 8 jaar de aanvoer van zoet water via de zogeheten Kleinschalige Wateraanvoerroute te verlengen, kan ook in die situaties deze regio van voldoende zoetwater worden voorzien. De bekostiging van deze verlenging heeft de aandacht in het lopende vergunningsproces.
Welke maatregelen worden getroffen om het indringen van zout water landinwaarts als gevolg van de verdieping tegen te gaan? In hoeverre acht u de aanleg van een zoetwaterscherm haalbaar?
De vergunning zal in gaan op de maatregelen voor de verschillende mogelijke extra effecten van de verdieping en dit vertalen in voorwaarden en voorschriften. Hierbij wordt het eerder genoemde oordeel van de Commissie voor de MER betrokken. In de MER zijn de technisch bronmaatregelen beschouwd. Een zoetwaterscherm (bellenscherm) is eerder in het Deltaprogramma al beoordeeld als complex en onzeker voor wat betreft effectiviteit. Daarnaast zijn de investeringskosten en operationele kosten zeer hoog. Ik zie dit daarom nu niet als haalbaar alternatief.
Afvalwater van de NAM in de Waddenzee |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over het dumpen van afvalwater van de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (NAM), via de Eems, in de Waddenzee?1
Ja.
Hoe is de NAM op dit vreemde idee gekomen? Kunt u de NAM wijzen op de beschermde UNESCO-status van de Waddenzee?
NAM is uiteraard bekend met de beschermde status van de Waddenzee.
NAM produceert sinds januari 2011 olie uit het olieveld Schoonebeek in Drenthe. Bij deze oliewinning komt als bijproduct productiewater vrij. Dit water wordt conform de huidige vergunning geherinjecteerd in lege gasvelden in de diepe ondergrond in Twente. NAM is volgens de huidige vergunning verplicht om iedere zes jaar te onderzoeken of de herinjectie uit milieuoverwegingen nog steeds de voorkeur heeft.
NAM heeft voor de evaluatie een begeleidingscommissie «Herafweging Productiewater Schoonebeek» ingesteld. Deze commissie bestaat uit bestuurders van de provincie Drenthe, de provincie Overijssel, de betrokken gemeenten en het waterschap. De begeleidingscommissie heeft als taak om te controleren of het onderzoeksproces transparant verloopt, en dat de vragen en zorgen die leven in de regio worden meegenomen in het onderzoek. De commissie is niet gebonden aan de uitkomsten van het onderzoek.
Op 10 november 2015 heeft de begeleidingscommissie ingestemd met de onderzoeksopzet. NAM heeft een lijst van 20 alternatieven voor herinjectie van productiewater opgesteld en daaruit een nadere selectie gemaakt van vier alternatieven. Op 30 maart 2016 heeft de begeleidingscommissie aangegeven dat de keuzes van NAM op dit moment voldoende duidelijk en transparant zijn om door te gaan met het evaluatieonderzoek.
Eén van de vier alternatieven betreft het idee om het productiewater te zuiveren tot schoon maar nog zout water en dit zoute water vervolgens te lozen in de Eems bij het bestaande lozingspunt bij Spijk. Dit is het alternatief dat wordt genoemd in de aangehaalde berichtgeving van RTV Noord. Uit de vier alternatieven zal in augustus en september 2016 in overleg met de regio Twente een nadere selectie worden gemaakt, conform het advies van 7 maart 2016 van de Commissie voor de milieueffectrapportage.2 De geselecteerde alternatieven zullen in oktober en november 2016 in detail worden doorgerekend. Mocht blijken dat een van deze alternatieven uit milieuoverwegingen te prefereren is ten opzichte van de herinjectie van het productiewater in Twente dan kan ik in december 2016 besluiten om een traject te starten om via de vergunning de huidige verwerkingswijze aan te passen.
Waarom kiest de NAM niet gewoon voor het vierde scenario dat onderzocht wordt, namelijk zuivering van het water waarna het schone water geloosd wordt?
Op dit moment is de evaluatie nog niet zo ver dat een gefundeerde keuze tussen de alternatieven kan worden gemaakt. Naar verwachting zal in december 2016 een keuze gemaakt kunnen worden. Om de onafhankelijkheid van de evaluatie te borgen heb ik aan de Commissie voor de milieueffectrapportage advies gevraagd.
Welke stoffen zitten er, naast hoge concentraties zout en chemicaliën, nog meer in het afvalwater van de NAM? Welke gevolgen kan dit hebben?
NAM monitort de samenstelling van het geherinjecteerde productiewater en rapporteert deze aan de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen. NAM heeft op haar website de rapportages van 2014 en 2015 gepubliceerd. De rapportage van 2015 is aan deze beantwoording toegevoegd3. Op basis van de zgn. Eural-toetsing wordt het injectiewater (met daarin de gemelde concentraties mijnbouwhulpstoffen) geclassificeerd als een «niet gevaarlijke afvalstof». Tevens is een toetsing uitgevoerd aan de Europese Verordening voor de classificatie van stoffen, de CLP Verordening (1272/2008/EG). Deze Europese Verordening classificeert het injectiewater als «niet gevaarlijk».
Is het waar dat er bij de NAM een vast patroon is te ontdekken, waarbij steeds alle technische en juridische mogelijkheden tot het uiterste worden uitgeprobeerd, om maar onder kosten uit te komen, terwijl de maatschappelijke kosten en de imagoschade voor de NAM zelf veel groter zijn dan de mogelijke kostenreductie die de NAM hoopt te bereiken? Kunt u dit de NAM laten inzien?
Het patroon en het beeld van NAM zoals dat in de vraagstelling wordt geschetst, herken ik niet. Ik heb NAM leren kennen als een bedrijf dat op een verantwoorde manier haar bedrijfsvoering wil doen. Voor de waterinjectie in Twente was NAM bereid om de «Herafweging productiewater Schoonebeek» anderhalf jaar te vervroegen om zo recht te doen aan zorgen die leven onder de inwoners van Twente.