De lange-termijnaanpak Corona |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
Wordt er in de lange-termijnaanpak naar uw mening genoeg ingezet op het voorkomen van de verspreiding van het coronavirus in een vroeg stadium? Welke maatregelen worden daarvoor gebruikt?
Het kabinet wil de samenleving zo veel mogelijk open houden. Daartoe heeft het kabinet in de langetermijnstrategie twee nevengeschikte doelen geformuleerd: sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit, en het toegankelijk houden van de zorgketen voor iedereen. Om deze doelen te bereiken moet de verspreiding van het virus geremd worden. Dit is een verantwoordelijkheid voor ons allemaal: de overheid, de sectoren en de burgers.
In de beginfase wordt verspreiding in eerste instantie voorkomen door de basisadviezen op te volgen. De basisadviezen luiden: was vaak je handen, hoest en nies in je elleboog, blijf thuis bij klachten en doe een zelftest, zorg voor voldoende frisse lucht, en haal een vaccin, booster- of herhaalprik. De overheid zet mediacampagnes in om het belang van basisadviezen te onderstrepen. Naast de basisadviezen vanuit de overheid, is er in de langetermijnstrategie van de overheid, in overleg met sectoren, gekeken naar maatregelen die ter preventie kunnen worden getroffen om de virusverspreiding te remmen. Het naleven en benadrukken van de basisadviezen vormt een belangrijk onderdeel van de basis- en preventiemaatregelen in de sectorplannen. Andere veel voorkomende voorbeelden van preventieve maatregelen in de sectorplannen zijn: adequate ventilatie, hygiëne- en schoonmaakprotocollen, looproutes, spat- en kuchschermen, druktemeters, gezondheidschecks, mondkapjesadvies, thuiswerkadvies en het gebruik van zelftesten. Door in te zetten op basis- en preventiemaatregelen wordt de verspreiding van het virus – en verdergaande (contactbeperkende) maatregelen – voorkomen of vertraagd. Het openhouden van de samenleving vraagt dus om een preventieve aanpak waar wij allen een verantwoordelijkheid voor dragen.
Kunt u aangeven welk wetenschappelijk bewijs er is dat aantoont dat de inzet van spat- en kuchschermen helpt in de strijd tegen corona? Kunt u de wetenschappelijke onderzoeken die dit aantonen, bijvoegen?
Het RIVM maakt vanuit infectiebestrijdingslogica onderscheid tussen bronmaatregelen, collectieve maatregelen en individuele maatregelen.1 Bronmaatregelen – maatregelen om verspreiding van corona vanuit een bron (een besmettelijke persoon) te voorkomen – zijn de meeste effectieve maatregelen om verspreiding te stoppen. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn thuisblijven bij klachten en in isolatie gaan na een positieve test. Dit is ook de reden dat het kabinet hamert op het belang van het opvolgen van de basisadviezen. Collectieve maatregelen (zoals de 1,5 meter afstandsnorm, een algemeen mondneusmaskeradvies, adequate ventilatie en spat- en kuchschermen) alsook individuele maatregelen (zoals het dragen van medisch mondneusmasker in drukke binnenruimtes door kwetsbaren) dienen ter afscherming van het restrisico.
Het vaststellen van de effectiviteit van een individuele maatregel op zichzelf is moeilijk, omdat het afhankelijk is van diverse factoren die in de tijd kunnen veranderen. Zo is een spat- of kuchscherm effectief als het op de juiste manier en consequent gebruikt wordt. Daarnaast kijkt het RIVM bij het adviseren van maatregelen naar de som van de maatregelen die gezamenlijk – en in onderlinge samenhang – effectief zijn om de R-waarde te laten zakken.
Kunt u aangeven waarom gekozen is voor de inzet van het coronatoegangsbewijs? Heeft dat bij de vorige uitbraken gewerkt? Voorkomt dit bewijs dat mensen met een besmetting alsnog de deur uitgaan en anderen besmetten?
Een aantal sectoren hebben in hun sectorplannen aangegeven het coronatoegangsbewijs (CTB) als enig werkbaar alternatief te zien om renderend open te kunnen blijven tijdens een zware opleving van het coronavirus. Zonder een alternatieve maatregel zal een maatregel zoals 1,5-meter afstand een grote negatieve impact hebben op het bedrijfsmodel van een aantal ondernemers.
De TU Delft heeft in 2022 op basis van de Deltavariant en de Omikronvariant onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het CTB, en concludeert dat het CTB invloed kan hebben op het verlagen van het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames onder bezoekers van een CTB-locatie. Verder concluderen de onderzoekers dat de effectiviteit van het CTB in het afremmen van de epidemie afhankelijk is van de epidemiologische context (immuniteit onder de bevolking, vaccineffectiviteit en circulerende virusvarianten), het type CTB dat wordt ingezet (1G, 2G of 3G) en de breedte waarmee het CTB wordt ingezet.2 Zowel de Raad van State als de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)3 als het Maatschappelijk Impact Team (MIT)4 geven aan dat het CTB één van de maatregelen is die nodig kan zijn voor het bestrijden van het coronavirus in de zwaardere scenario’s. Daarom pleiten deze partijen voor het opnemen van deze maatregel in de gereedschapskist.
Het CTB kan, in combinatie met andere maatregelen geldend in een specifieke setting, het risico op verspreiding van het virus verkleinen.
Op dit moment bestaat er geen wettelijke grondslag voor het CTB. Deze grondslag is ook niet voorzien in de Eerste tranche Wpg. Een wetsvoorstel dat onder voorwaarden de inzet van het CTB mogelijk maakt, valt wat het kabinet betreft te overwegen ter ondersteuning van de sectorplannen. Voorwaardelijk hieraan is dat er in uw Kamer draagvlak bestaat voor een dergelijk wetsvoorstel. Hierover gaat het kabinet graag met uw Kamer in gesprek.
Kunt u aangeven hoe en wanneer de motie van het lid Den Haan1 wordt uitgevoerd?
De sectoren hebben hun concept-sectorplan medio juli aangeleverd. Vervolgens hebben diverse experts naar de plannen gekeken. Het gaat hierbij om infectiepreventiespecialisten, arbeidshygiënisten, de RIVM-gedragsunit en juristen van de betrokken departementen. Medio augustus hebben de sectoren de reflecties van voornoemde experts ontvangen. De reflecties dienden als input voor het aanscherpen van de sectorplannen waar nodig. Op basis van de reflecties en adviezen hebben de sectoren eind augustus hun definitieve plannen ingediend.
De sectorplannen zijn vervolgens gewogen door de betrokken ministeries, waarbij is gekeken of de feedback van experts in voldoende mate is verwerkt, en of daarmee sprake is van voldoende solide plannen, zodat in verschillende scenario’s handelingsperspectief bestaat. Hierbij is ook de reflectie van het responsteam van het RIVM meegenomen.7 Vervolgens heeft het kabinet, op basis van de sectorplannen, maatregelenladders opgesteld. Deze maatregelenladders zijn in de meeste gevallen een gecomprimeerde vorm van de sectorplannen. Dit zorgt voor meer uniformiteit, overzicht, en draagt bij aan duidelijke communicatie. Voor sommige sectoren is op bepaalde onderdelen afgeweken van de sectorplannen. Zo is de volgorde van de te nemen maatregelen soms aangepast om meer eenduidigheid tussen sectoren te creëren (bijvoorbeeld een voorgestelde maatregel verplaatst van de interventiefase naar preventiefase). Daar waar sectoren in hun sectorplan geen interventiemaatregelen hebben aangegeven, zijn de meest passend geachte maatregelen door het kabinet aangevuld. Deze aanvulling is in de maatregelenladders duidelijk kenbaar gemaakt door het gebruik van een andere kleur in de maatregelenladder (blauw), zodat het meteen duidelijk is welke maatregelen vanuit sectoren zelf zijn aangedragen, en welke maatregelen een aanvulling zijn vanuit het kabinet. Zo maakt het kabinet kenbaar wat de appreciatie van de overheid is.
Het kabinet heeft daarmee kaders opgesteld voor de sectorplannen, regie gevoerd en heeft de plannen integraal getoetst op tegengestelde belangen. In combinatie met het borgen van de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid (zie het antwoord op vraag 3) beschouw ik de motie hiermee als afgedaan.
Kunt u aangeven hoe de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid worden geborgd in de lange termijnaanpak die er nu ligt? Wat gaat u doen met de constatering van het responseteam van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat het in de maatregelenladder specifieke maatregelen mist om de meest kwetsbaren in de samenleving te beschermen en ook zijn er geen maatregelen om kwetsbaren in staat te stellen zichzelf te beschermen?
Allereerst is de najaarsvaccinatieronde gestart met het vaccineren van 60-plussers en medische (hoog)risicogroepen, aangezien zij het meest kwetsbaar zijn. Het kabinet houdt binnen de langetermijnstrategie rekening met één of meerdere vaccinatierondes in 2023, al dan niet specifiek voor bepaalde groepen die een verhoogd risico lopen. Daarnaast verstrekt het kabinet – via apotheken – persoonlijke beschermingsmiddelen en zelftesten aan medisch kwetsbaren, en degenen die voor hen zorgen. Deze regeling loopt vooralsnog tot 1 januari 2023. Verder wordt er periodiek overlegd met patiëntenfederaties en cliëntenorganisaties, en is het alternatieve langetermijnplan van VergeetOnsNietErnst (#VONE) meegenomen. Dit plan bevat aanbevelingen die gericht zijn op de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid. Een groot deel van deze aanbevelingen werd al toegepast of is overgenomen bij de verdere uitwerking van de langetermijnaanpak. Zoals bijvoorbeeld de verkenning naar een post-covid expertisecentrum, aandacht voor communicatie naar groepen die minder goed te bereiken zijn en het voornemen om een publiekscampagne over het beschermen van kwetsbare groepen te starten. Daarnaast worden mensen met een beperking of chronische ziekte vertegenwoordigd in de praktijkkringen van het MIT. Het MIT benut deze praktijkkringen met maatschappelijke organisaties om te beschikken over actuele kennis, informatie en inzichten voor hun advies.
Het kabinet heeft daarnaast sectoren, bij het opstellen van sectorplannen, expliciet gevraagd aandacht te hebben voor kwetsbare groepen (conform motie Paulusma).5 Sectoren hebben hiervoor een handreiking ontvangen. Infectiepreventiespecialisten en arbeidshygiënisten hebben in hun feedback aan sectoren ook aandacht gevraagd voor kwetsbare groepen (voor zowel bezoekers als voor medewerkers). In de opgestelde maatregelenladders zijn kwetsbare groepen als één van de algemene aandachtspunten benoemd.
Het kabinet ziet dat verschillende sectoren hun eigen ervaringen en inzichten van de afgelopen ruim twee jaar met betrekking tot kwetsbaren groepen hebben verwerkt in de sectorplannen.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van de onderhandelingen over de antivirale middelen Paxlovid en Lagevrio?
Vanuit de Europese Commissie heb ik begrepen dat er recent vorderingen zijn gemaakt in de onderhandelingen over Paxlovid en dat zij binnenkort een eindresultaat verwachten. Daarnaast heeft de firma een vergoedingendossier voor Paxlovid ingediend, waardoor het hopelijk ook binnen afzienbare termijn op de normale wijze beschikbaar zal komen. Voor Lagevrio geldt dat de vertraging debet is aan het feit dat het middel nog geen handelsvergunning heeft.
Wat is de stand van zaken van de distributie van het middel Evusheld? Kunt u aangeven hoeveel mensen met een kwetsbare gezondheid het middel inmiddels hebben gekregen?
Het middel wordt zeer beperkt ingezet door behandelaren. Ik kan geen uitspraken doen over exacte aantallen omdat de uitleveringen van het RIVM niet één-op-één corresponderen met daadwerkelijke toedieningen van het middel.
Heeft u kennisgenomen van de lange-termijnaanpak in Duitsland? Deelt u de mening dat deze plannen duidelijker en logischer zijn? Zo nee, waarom niet? Zijn er punten uit de aanpak van Duitsland die Nederland zou kunnen overnemen?
Ik ben bekend met de Duitse strategie. Vooraf wil ik opmerken dat er in Duitsland een verschil is tussen de verantwoordelijkheden op federaal niveau en op lokaal niveau. In de Duitse strategie wordt voor het komende najaar onderscheid gemaakt in twee verschillende aanpakken; het winterbanden- en sneeuwkettingenscenario. Het winterbandenscenario bevat een aantal maatregelen die uit voorzorg getroffen worden; dit scenario is per begin september van kracht. Het sneeuwkettingenscenario bevat zwaardere maatregelen die achter de hand gehouden worden.
De maatregelen die Duitsland neemt, komen ook terug in de gereedschapskist in Nederland, met uitzondering van maatregelen die lijken op een coronatoegangsbewijs. Het grootste verschil met Duitsland is dat wij in Nederland op dit moment geen wettelijke grondslag hebben om maatregelen te treffen uit voorzorg of wanneer de epidemiologische situatie vraagt om zwaardere maatregelen ter bestrijding van het virus. Bovendien zijn er ook in Nederland sectoren die zonder het gebruik van een coronatoegangsbewijs geen alternatief hebben voor stevige maatregelen, zoals een afstandsplicht of een mondkapjesplicht.
Het nader verslag inzake de Wet toekomst pensioenen (36067) |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Hilde Palland (CDA), Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid, minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat in de tabel op pagina 30 van de Nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Wet toekomst pensioenen «Verwachte nominale en reële ontwikkeling van jaarlijkse pensioenuitkering gegeven verschillende beleggingsmixen» bij een verwachte inflatie van 2 procent (Commissie Parameters 1,9 procent) geen rekening wordt gehouden met het projectierendement van 1,5 procent? Geldt dit ook voor de cijfers bij de verwachte inflatie van 4 en 6 procent?1 Zo ja, kunt u aangeven waarom dit zo is?
Bij de genoemde tabel in de Nota naar aanleiding van het nader verslag is aangegeven dat het een versimpeld rekenvoorbeeld betreft. Daarbij is gerekend met een nominaal projectierendement van nul procent, waardoor impliciet een indexatie-afslag op de risicovrije rente is gehanteerd. Als gevolg hiervan is een toekomstige stijging van de pensioenuitkering ingebouwd. Dit geldt ook voor de cijfers in de Nota naar aanleiding van het nader verslag bij de verwachte inflatie van 4 en 6 procent. Ik erken dat in de beantwoording duidelijker had kunnen worden aangegeven van welke veronderstellingen bij het gehanteerde projectierendement is uitgegaan.
Lezen we het juist dat, rekening houdend met het feit dat het projectierendement nodig is om de nominale uitkering te financieren, bij een beleggingsmix van 50% aandelen en 50% vastrentende waarden er dus geen sprake is van een reële verwachte stijging van de pensioenen van 1,55%, zoals de regering aangeeft, maar slechts van 0,05%? (zie de toelichting van Actuarieel Bureau Confident, de heer H. Bets)? Wat betekent dit voor de koopkracht van gepensioneerden nu en straks – dit mede in het licht van de stijgende inflatie?
Bij de door uw Kamer aangegeven beleggingsmix en een verondersteld nominaal projectierendement van 1,5% is sprake van een verwachte jaarlijkse nominale stijging van de pensioenuitkeringen met 2,05%. In reële termen is dat bij een inflatie van 2% inderdaad 0,05%. Dat betekent dat in deze situatie het pensioen iets harder zou stijgen dan de inflatie.
Indien het antwoord op vraag 1 met «ja» beantwoord wordt, betekent dit dat de gepensioneerden bij een verwachte inflatie van 2 procent nog steeds kunnen rekenen op eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen (een van de doelstellingen van de Wet toekomst pensioenen)? Kunt u dit onderbouwen?
Ja, er is in het nieuwe pensioenstelsel inderdaad eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen. Het economische mechanisme dat in de berekeningen van de heer Bets wordt beschreven, waarin het beleggingsrisico het inflatierisico moet compenseren, is in het huidige contract en het huidige pensioenstelsel niet anders. In die zin zullen de mogelijkheden tot indexatie in het huidige contract bij dezelfde gehanteerde cijfers hetzelfde zijn, met als belangrijk verschil dat in het nieuwe contract minder buffers worden opgebouwd, wat tot eerdere indexatie ten opzichte van het huidige contract zal leiden.
Dit wordt ook aangetoond in een recente studie van Netspar, waaruit blijkt dat uitkeringen in de solidaire premieovereenkomst voor huidige deelnemers met grote kans hoger zijn dan die in de huidige uitkeringsovereenkomst, doordat in de solidaire premieovereenkomst minder buffervorming plaatsvindt, waardoor eerder toeslagen kunnen worden gegeven.2
Bent u het eens dat in haar eerdere rekenvoorbeelden, van o.a. het Centraal Planbureau (CPB), met een lage inflatie van 1,1% á 1,2% rekening is gehouden en dat daar de uitlatingen over koopkrachtbehoud op gebaseerd zijn? Was het gezien de in de memorie van toelichting (paragraaf 2.1) genoemde doelstelling van de nieuwe wet «Eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen» niet logischer en ook noodzakelijk geweest om bij de toetsing van een koopkrachtig pensioen uit te gaan van de 2% inflatiedoelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB)?
Het CPB heeft voor de berekeningen waarnaar verwezen wordt, gebruik gemaakt van financieel-economische scenariosets van APG. In deze sets is als uitgangspunt voor de toekomst zoveel als mogelijk aangesloten bij marktprijzen van ultimo december 2019, dus ook voor inflatieverwachtingen. Op dat moment was dit de meest objectieve maatstaf voor de toekomstige verwachte inflatie die beschikbaar was. Met de kennis van nu is een verwachte inflatie van 1,1% à 1,2% laag, maar zoals gezegd, werd deze lage inflatie toen door marktpartijen – de meest objectieve indicator – zo ingeschat.
Daarnaast heb ik in de beantwoording van de voorgaande vraag toegelicht waardoor het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen biedt. Dat eerdere perspectief op indexatie ten opzichte van het huidige stelsel geldt ongeacht de gehanteerde inflatieverwachtingen.
Indien in antwoord op vraag 2 geen koopkrachtig pensioen voor gepensioneerden behaald kan worden, welke mogelijkheden ziet u om alsnog bij een verwachte inflatie van 2 procent te voldoen aan de doelstelling van de Wet toekomst pensioenen om een koopkrachtig pensioenstelsel te realiseren? Op welke wijze biedt het nieuwe stelsel straks compensatie voor inflatie?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, kan in het nieuwe stelsel een inflatie van 2 procent worden bijgehouden. Dit is afhankelijk van variabelen als de gehanteerde beleggingsmix en de toedeling van rendementen aan deelnemers en gepensioneerden, de hoogte van het projectierendement en het al dan niet inzetten van een solidariteits- of risicodelingsreserve voor inflatiebescherming. Los daarvan zullen in het nieuwe pensioenstelsel bij dezelfde premie, hetzelfde beleggingsbeleid en dezelfde economische omstandigheden, pensioenuitkeringen eerder en meer geïndexeerd kunnen worden dan in het huidige stelsel, zo heeft Netspar met berekeningen aangetoond.
Net zoals in het huidige contract geldt voor de solidaire premieovereenkomst dat de toe- of afname van koopkracht afhangt van de mate waarin de risicopremie op de beleggingsportefeuille hoger of lager is dan de inflatie. Die economische realiteit verandert niet door een ander pensioencontract af te spreken. Zoals gezegd, kan het nieuwe pensioenstelsel wel beter met deze lastige economische omstandigheden omgaan dan het huidige stelsel.
De regering merkt in antwoord op vragen van het lid Den Haan (Fractie Den Haan) (Nota naar aanleiding van het nader verslag, pagina 30) daarbij op dat een langdurige inflatie van 4 of 6 procent gegeven de Europese inflatiedoelstelling van rond de 2% uitzonderlijk en niet te verwachten is, kan aangegeven worden hoe uitzonderlijk dit is en wat de kans is dat we langdurig een inflatie van 4 procent of meer hebben?
Helaas is onbekend hoe lang een inflatie boven de Europese inflatiedoelstelling van 2 procent nog zal aanhouden. Dit is afhankelijk van vele onzekere economische en geopolitieke internationale factoren en ontwikkelingen, die niet te voorspellen zijn. De ECB gaat nog steeds uit van een terugkeer van de inflatie naar haar doelstelling van 2 procent op de middellange en lange termijn.
Ziet u aanleiding om het antwoord in het nader verslag op de vraag «of de regering met cijfermatige voorbeelden kan aangeven bij welke rendementen voor de cohorten ouderen koopkrachtbehoud realistisch te verwachten is met bijbehorende structurele inflatie van bijvoorbeeld 2, 4 of 6 procent en welke beleggingsmix daar volgens de regering bij hoort» te wijzigingen of aan te vullen?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn de gepresenteerde uitkomsten in de nota naar aanleiding van het nader verslag niet onjuist, maar had duidelijker aangegeven moeten worden met welk verondersteld projectierendement is gerekend in het versimpelde rekenvoorbeeld. Naarmate een hoger projectierendement wordt gehanteerd, zal de eerste pensioenuitkering hoger zijn. Keerzijde is dat het gemiddelde overrendement, zijnde het behaalde rendement op de totale beleggingen minus het projectierendement, daardoor lager zal zijn, waardoor de inflatie minder goed kan worden bijgehouden. De vaststelling van de hoogte van het projectierendement en de afwegingen daarbij zijn aan decentrale partijen, binnen de gestelde wettelijke kaders.
Is het mogelijk een gedetailleerder/uitgebreide tabel weer te geven die rekening houdt met o.a. volatiliteit van de beleggingsrendementen en de verschillen tussen de pensioencontracten?
Helaas kan de volatiliteit van beleggingsrendementen niet tot uitdrukking worden gebracht in een statische tabel. Hiervoor is een scenarioanalyse noodzakelijk, waarin in verschillende economische scenario’s pensioenuitkomsten op basis van een onzekere toekomst worden doorgerekend. Hiervoor verwijs ik onder meer naar de CPB-Notitie «Nieuwe pensioenregels: effecten en opties van het doorontwikkelde contract en een overgang naar een vlak premiepercentage». Deze CPB[1]notitie is destijds ook met de Kamer gedeeld (bijlage bij 32 043, nr.519). Ook zal ik uw Kamer op korte termijn, vóór het wetgevingsoverleg op 12 september a.s., aanvullende DNB berekeningen doen toekomen.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»?1
Ja
Bent u bekend met het feit dat het Amerikaanse volkstellingsbureau nu vragen over Long COVID in haar vragenlijsten meeneemt en dat de uitkomst is dat 16 miljoen Amerikanen in de leeftijdscategorie 18–65 vertellen dat ze Long COVID hebben en twee tot vier miljoen van deze mensen niet kunnen werken?2
Ja
Is het u bekend dat het ook in Nederland om aanzienlijke aantallen mensen moet gaan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat het UWV in de eerste helft van 2022 731 keuringen had met hoofddiagnose COVID en dat 62% volledig arbeidsongeschikt bleek te zijn? Bent u bekend met het feit dat dit nog waarschijnlijk nog maar het begin is, omdat iemand normaal gesproken pas twee jaar na ziek worden, gekeurd wordt voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)?
Dit aantal is mij bekend. Van de mensen die met hoofddiagnose «COVID-19» werden gekeurd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd volgens het UWV3 8% duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard. Van de gekeurden kreeg 54% een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80–100 uitkering. Dit betekent dat op het moment van keuring sprake is van (bijna) volledig verlies van arbeidscapaciteit, maar verbetering van de belastbaarheid niet wordt uitgesloten.
Ik ben ermee bekend dat niet alle mensen die gedurende de pandemie langdurige klachten hebben ontwikkeld in dit aantal zijn meegerekend. Pas na twee jaar ziekte volgt een WIA-beoordeling.
Deze cijfers hebben betrekking op mensen die de delta-variant van COVID-19 hebben doorgemaakt. Mogelijk is er een verschil tussen de delta- en de omikron-variant wat betreft de kans op langdurige klachten. Dit is een onderwerp van onderzoek binnen het lopende LongCOVID-onderzoek van het RIVM.
Heeft u een inschatting van de omvang van Long COVID in Nederland? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te doen?
Uit een recent onderzoek4 blijkt dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen.
Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 18.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Kunt u een brief over de uitvoering van deze motie binnen twee weken aan de Kamer doen toekomen en daarin ingaan op elk van de genoemde aspecten in het dictum?
Ik verwijs hiervoor naar de bijlage «Voorbereiding en bescherming – andere relevante onderwerpen die verband houden met de langetermijnaanpak van het coronavirus»6 bij de Kamerbrief langetermijnaanpak COVID-19.
Post-COVID is een belangrijk onderwerp. Veel mensen ervaren langdurig klachten na het doormaken van een COVID infectie en dit heeft grote invloed op degenen die het treft en hun omgeving. Op dit moment is er helaas nog geen pasklaar oplossing, omdat er nog veel onduidelijk is over diagnose en mogelijke behandeling van post-COVID.
Ik ben daarom blij dat er snel gestart is met onderzoek naar post-COVID en dat er op dit moment blijvend en ruime aandacht is binnen de wetenschap voor onderzoek naar alle aspecten van post-COVID. Zo lopen via ZonMw achttien studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling. Twaalf van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Daarnaast doen verschillende ziekenhuizen onderzoek naar de oorzaak en mogelijke behandeling van post-COVID. Naast al dit nationale onderzoek loopt er internationaal ook zeer veel onderzoek naar alle aspecten van post-COVID.
Vanwege de veelvoud aan onderzoeken, bereiden de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een overkoepelende kennisagenda voor, waarbij nationale en internationale onderzoeken op het gebied van post-COVID worden samengebracht en geanalyseerd op hun toepassing in Nederland. Hieruit zal blijken of en welk aanvullend onderzoek nodig is. Ik juich dit initiatief toe.
Ten aanzien van de vormgeving van een expertisecentrum post-COVID hebben NFU en C-support toegezegd om de komende maanden gezamenlijk uit te werken op welke wijze kennis en ervaring uit de wetenschap, onderzoek en praktijk op het gebied van post-COVID structureel bijeengebracht kunnen worden om binnen afzienbare termijn toepassing te krijgen in praktijk.
Kunt u vooral ingaan op het biomedische onderzoek dat in Nederland gedaan wordt, de wijze waarop dat nu gefinancierd wordt en de wijze waarop u gaat bevorderen dat dat structureel en grondig gaat gebeuren?
Zoals hierboven beschreven financiert het Ministerie van VWS via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van post-COVID. Op dit moment worden achttien onderzoeken gedaan, waarvan twaalf onderzoeken biomedische van aard zijn.
Biomedisch onderzoek is een belangrijk onderdeel van de kennisagenda die de NFU, de FMS en het NHG voorbereiden. Uit deze kennisagenda zal blijken of er hiaten zijn waarvoor aanvullend onderzoek nodig is.
Problemen met het notariaat op Saba en Sint Eustatius |
|
Don Ceder (CU), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u er mee bekend dat het enige notariskantoor op Saba en Sint Eustatius vanaf 1 juli sluit en enkel nog bestaande zaken afhandelt, testamenten en huwelijkse voorwaarden?
Het is mij bekend dat de notaris die op dit moment vanuit Sint Maarten de notariële werkzaamheden uitvoert op Saba en Sint Eustatius heeft aangegeven met ingang van 1 juli geen nieuwe zaken meer aan te nemen.
Kunt u aangeven welke gevolgen dit heeft, bijvoorbeeld voor mensen die een koopovereenkomst van een huis willen sluiten of een onderneming willen starten?
De gevolgen vallen op dit moment nog niet te overzien omdat de uitkomsten van de wervingsprocedure voor een waarnemer nog niet bekend zijn. De insteek is dat de waarnemer zo snel mogelijk van start gaat. Dit is afhankelijk van hoe snel de procedure kan worden doorlopen en wanneer de waarnemer kan starten. De toegang tot het recht op de bovenwindse eilanden is een groot goed. Inzet is daarom om de impact zo beperkt mogelijk te laten zijn.
Kent u de zorgen van inwoners van de eilanden dat de uitzonderingsgrond in artikel 79 lid 2 van de Wet op het notarisambt BES geen uitkomst biedt, omdat er op Sint Maarten geen notarissen zijn die bereid dan wel in staat zijn om ook op Saba en Sint Eustatius notarisdiensten te leveren?
Ik begrijp de zorgen van de inwoners. Om deze reden zet ik, naast het werven van een waarnemer, in op het werken aan duurzame oplossingen, zoals ook in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland is verwoord.1 Ik hecht er aan dat we dit samen met de openbare lichamen op te pakken en sta hierover in nauw contact. Zoals gezegd is de insteek dat de waarnemer zo snel mogelijk van start gaat.
Is er op korte termijn zicht op een nieuw notariskantoor op de eilanden?
De vacature voor een waarnemer op Saba en Sint Eustatius is, in het licht van het ontbreken van waarneming vanuit Sint Maarten, door het Gemeenschappelijk Hof namens mij opengesteld. Tot 25 juni kunnen sollicitanten hun interesse kenbaar maken. Uiteraard kan ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van een sollicitatieprocedure die door het Gemeenschappelijk Hof wordt georganiseerd, maar mocht er onverhoopt tijd tussen zitten dan zal er alles aan gedaan worden om een oplossing te vinden om de dienstverlening in stand te houden. Op dit moment is nog niet te zeggen hoe de dienstverlening er in dat geval uit zal zien. Dit is afhankelijk van de tijd die overbrugd zal moeten worden.
Klopt het dat ook in 2018 al soortgelijke problemen ontstonden? Welke mogelijkheden ziet de regering om tot een meer duurzame oplossing te komen, om te voorkomen dat over een aantal jaar weer dezelfde problemen opspelen?
Al verschillende jaren hebben we te kampen met niet structureel ingevulde notariële dienstverlening op Saba en Sint Eustatius en heeft, op grond van de Wet op het notarisambt BES, de vervanging vanuit Sint Maarten plaatsgevonden. De inzet is om op korte termijn een waarnemer te benoemen en tegelijkertijd toe te werken naar een duurzame oplossing, zoals ook in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland is verwoord. Juist om niet alleen nu, maar ook in de komende jaren de toegang tot het recht op de BES-eilanden te borgen. Door nu een waarnemer te benoemen kan samen met de openbare lichamen worden gekeken welke verbeteringen gerealiseerd kunnen worden. Hierbij neem ik ook de andere thema’s mee om de toegang tot het recht te verbeteren, zoals de opvolging van de »legal desk» en de duurzame oplossing voor de toegang tot deurwaarders. Ik blijf mijn collega’s van de andere departementen in gesprek om te kijken welke andere verbeteringen nodig zijn op Saba en Sint Eustatius.
Bent u bereid Artikel 79 lid 2 van de Wet op het notarisambt BES dusdanig aan te passen zodat ook notarissen die in andere delen van het Koninkrijk zijn gevestigd, al dan niet tijdelijk, diensten kunnen verlenen aan de inwoners van Sint Eustatius en Saba, juist ook gezien de mogelijkheden die de wet recentelijk biedt om meer notarisdiensten online plaats te doen vinden?
Ik ben bereid om de noodzakelijke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de inwoners van Saba en Sint Eustatius duurzaam van toegang tot het notariaat zijn voorzien. Zoals is aangegeven in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland, wordt beoogd het werkgebied van notarissen van Bonaire uit te breiden naar Saba en Sint Eustatius. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat alle diensten onder BES-wetgeving worden verricht en kan er rechtstreeks zicht en controle worden gehouden op de toegankelijkheid van deze diensten voor de burgers op de bovenwinden. Digitale dienstverlening kan daarbij ondersteunend zijn. De mogelijkheid van toegevoegde notarissen zal ook worden onderzocht, waardoor de passeerdruk voor de notaris zelf verlicht kan worden.
Op welke wijze gaan de Openbaar Lichamen en de rijksoverheid om met burgers die vanwege het ontbreken van een notaris buiten hun schuld om in problemen komen?
Zoals gezegd zal er alles aan gedaan worden om de notariële dienstverlening in stand te houden. We zetten in op het snel benoemen van een waarnemer. Ik sta in contact met de Openbare Lichamen van Saba en Sint Eustatius en gezamenlijk monitoren we de situatie. Indien er onverhoopt burgers buiten hun schuld in de problemen komen vanwege het ontbreken van een notaris dan vergt dat individueel maatwerk omdat de impact nu nog niet te overzien valt.
Kunt u deze vragen met gepaste spoed en in ieder geval voor 1 juli beantwoorden?
Ja.
Zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen over zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen?1
Ja.
In antwoord op vraag 4 geeft u aan het rapport Berger «Productiecapaciteit van generieke medicijnen in Nederland» door externen nader te laten bestuderen; op welke termijn gaat dit gebeuren? Wanneer kunt u aan de Kamer laten weten wat hiervan de resultaten zijn?
Naar verwachting wordt het rapport begin juni bestudeerd door een externe partij. De resultaten worden zoals het nu naar uitziet in juli opgeleverd.
In uw antwoord op vraag 5 verwijst u naar een overzicht dat beschikbaar zou zijn bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) waar alle goedgekeurde productiefaciliteiten in staan vermeld; klopt het dat in die lijst echter een hele brede waaier aan uiteenlopende partijen staat waarvan het leeuwendeel geen productiecapaciteit heeft in Nederland? Kunt u aangeven hoeveel daadwerkelijk in Nederland gevestigde producenten van generieke medicijnen in tabletvorm op de door u genoemde lijst staan?
Het overzicht waar ik eerder naar heb verwezen is een openbare database waarin alle houders van een fabrikanten vergunning in de Europese Economische Ruimte zijn opgenomen (Eudra GMDP Public Layout). Via de zoekfunctie kan worden geselecteerd op houders van een vergunning die in Nederland zijn gevestigd en tabletten produceren2.
De lijst maakt geen onderscheid in een fabrikantenvergunning voor generieke of specialité geneesmiddelen in tabletvorm. Daarmee is het aantal in Nederland gevestigde producenten van generieke medicijnen in tabletvorm op basis van deze lijst niet te geven.
In antwoord op vraag 8 geeft u aan in gesprek te zijn met zorgverzekeraars over de vraag hoe hun inkoopcriteria kunnen bijdragen aan leveringszekerheid; wat is de stand van zaken van deze gesprekken?
In het voorjaar zijn gesprekken met verschillende zorgverzekeraars gevoerd over hun inkoopbeleid in relatie tot leveringszekerheid. Deze gesprekken hebben mij geen aanleiding gegeven om zorgverzekeraars te dwingen om tenminste een derde van de generieke medicijnen in tabletvorm te laten bestellen bij lokale aanbieders. Wel zijn uit deze gesprekken handzame eerste inzichten opgehaald die ik meeneem voor het verder onderbouwen van mijn beleidsagenda leveringszekerheid van medische producten. Ook de komende tijd zal ik deze gesprekken continueren.
Kunt u er een inschatting van geven hoe groot de productiecapaciteit van gespecialiseerde bereidingsapotheken ten behoeve van geneesmiddelen voor Nederlandse patiënten is? In hoeverre is deze capaciteit voldoende om met apotheekbereidingen een oplossing te bieden indien essentiële geregistreerde geneesmiddelen niet in voldoende mate beschikbaar zijn?
Volgens informatie van gespecialiseerde bereidingsapotheken, kunnen deze voorzien in circa 2% van de volumevraag van geneesmiddelen en is uitbreiding mogelijk tot 4% van het geneesmiddelenvolume, met uitzondering van bepaalde producten en toedieningsvormen.
In hoeverre gespecialiseerde bereidingsapotheken in de gehele vraag aan een specifiek product kunnen voorzien, slechts gedeeltelijk of helemaal niet, is afhankelijk van het product waar het in zo’n geval om gaat. Als bijvoorbeeld ineens voor de hele populatie paracetamol gemaakt moet worden, kunnen apotheekbereiders daar niet in voorzien. Als voor de hele populatie fludrocortison gemaakt moet worden, kunnen zij dat wel.
Bent u van mening dat het vestigingsklimaat voor productiebedrijven van generieke geneesmiddelen voldoende is voor het behoud van medicijnproductie in Nederland? Zo ja, waar baseert u die conclusie op? Zo nee, welke stappen onderneemt u om dit vestigingsklimaat te versterken?
In het algemeen volgt uit internationale ranglijsten dat we met het generieke Nederlandse vestigings- en ondernemingsklimaat voor bedrijven al jaren meedraaien in de top3. De aantrekkelijkheid van dit beleid wordt bepaald door veel factoren en in de praktijk horen we ook zorgen.
De inzet op het vestigings- en ondernemingsklimaat in deze kabinetsperiode is daarom gericht op twee belangrijke pijlers. Zorgen dat de basis (gericht op alle bedrijven) stevig blijft. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere de beschikbaarheid van (technisch) geschoold personeel, fiscaliteit en goed werkende markten. Daarnaast wordt extra ingezet op activiteiten die bijdragen aan het versnellen van grote transities en activiteiten die onze open strategische autonomie vergroten.
Vraagstukken over de vormgeving van open strategische autonomie vinden steeds meer op Europees niveau plaats. Een voorbeeld hiervan is de inzet op het participeren van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in kansrijke Europese projecten om de strategische autonomie op het terrein van gezondheid verder te versterken via het Europese initiatief IPCEI Health. IPCEI Health heeft als doel dat meer medische producten in Europa worden geproduceerd en relevante productietechnologieën beschikbaar komen in Europa.
Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het beleid over leveringszekerheid van medische producten als uitgangspunt heeft de beschikbaarheid te borgen van voldoende medische producten voor patiënten en de zorg. Daarbij heb ik een aantal pijlers gedefinieerd (productie- en toeleveringsketens, productie dichtbij huis in Nederland en de EU, inkoop in relatie tot productie en internationale samenwerking). Voor de verdere vorming van het beleid leveringszekerheid heb ik zoals ik eerder vermeld4 verschillende onderzoeken uitgezet. Ik verwacht de resultaten daarvan in de zomer en zal mede op basis daarvan mijn beleid verder richting geven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid / Hulpmiddelenbeleid / Pakketbeheer van 9 juni 2022?
Daar heb ik mij voor ingezet.
(Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) op Kamervragen van de leden Van den Berg (CDA) en Van der Staaij (SGP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (ingezonden 24 maart 2022)
Klopt het dat een geluidsopname onder de Archiefwet valt?
Het klopt dat geluidsopnames in beginsel onder de Archiefwet vallen. Het verslag van het OMT is geen woordelijk verslag zoals dat in de Kamer gebruikelijk is. Het is meer integraal/beknopt verslag. De geluidsopname wordt alleen door de notulist afgeluisterd als deze voor het opstellen van het verslag nog iets wil terug horen als de eigen aantekeningen niet voldoende zijn. Een concept verslag wordt aan de leden gezonden. Zij kunnen hierop reageren. Na eventuele reacties en verwerking ervan wordt het verslag definitief. Daarna wordt de geluidsopname door het secretariaat verwijderd. Omdat het hier om geluidsopnamen gaat die alleen voor gebruik door het secretariaat zijn ter ondersteuning van de verslaglegging, archiveert het RIVM de verslagen en niet de geluidsopnamen. De definitieve verslagen dienen gezien te worden als archiefbescheiden zoals beschreven in de wet en zijn als zodanig opgeslagen en bewaard. Voor de opslag van dergelijke verslaglegging kan worden volstaan met één vorm van vastlegging. (zie uitspraak RvSt ECLI (nummer) 2014)
Klopt het dat de Archiefwet geen tijdelijke documenten (of tijdelijke geluidsopnames) bevat en dat dus al deze documenten gewoon onder de Archiefwet vallen?
Zie antwoord 1.
Klopt het dat een document (zoals een geluidsopname) standaard twintig jaar bewaard dient te worden onder Archiefwet, tenzij op de selectielijsten een andere termijn is vastgelegd?
Dit is juist en zie overigens het antwoord onder 1.
Kunt u de selectielijst die van toepassing is op de geluidsopnames van de Outbreak Management Team (OMT)-vergaderingen, aan de Kamer doen toekomen en aangeven onder welke regel de geluidsopname van de OMT-vergadering valt?
Zie antwoord ad 1. De geluidsopnamen worden gebruikt ten behoeve van de verslaglegging. Enkel het verslag wordt gearchiveerd. Het beantwoorden van uw vraag over de selectielijsten kost meer tijd. Ik doe u dit antwoord zo spoedig mogelijk toekomen.
Zijn de geluidsopnames van de OMT-vergadering van 14 april 2020 vernietigd?
Het verwijderen van de geluidsopnames is standaard procedure sinds 1997. Een geluidsopname van een OMT-vergadering wordt door het secretariaat verwijderd na het definitief vaststellen van het verslag. Hier is geen registratie van. Ik ga er vanuit dat dit in alle gevallen, en dus ook op 14 april 2020, is gebeurd.
Indien de geluidsopnames van de OMT-vergadering van 14 april 2020 vernietigd zijn, kunt u dan aangeven wie dat besluit genomen heeft en wie de geluidsopnames vernietigd heeft en op welke dag zij vernietigd zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u het proces-verbaal, dat volgens de Archiefwet van de vernietiging gemaakt moet zijn (of een last of machtiging tot vernietigen), aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord onder vraag 1. Omdat het hierbij niet gaat om archiefbescheiden zoals beschreven in de wet is geen proces-verbaal van vernietiging opgesteld.
Indien de geluidsopname van de OMT-vergadering van 14 april nog bestaat of nog te herstellen is, wilt u er dan voor zorgen dat deze veilig gesteld en gearchiveerd wordt en wilt u dan vertellen waar deze gearchiveerd is?
Zie antwoord 7
Klopt het dat de Chief Information Office (CIO) van het Rijk besloten heeft dat de coronacrisis aangemerkt moet worden als hotspot?
CIO Rijk heeft middels een notitie d.d. 12 maart 2020 aan het CIO-beraad de departementen geadviseerd het Hotspot-proces op te starten. Dit advies heeft het Ministerie van VWS overgenomen.
Klopt de volgende passage waarin wordt gesteld dat elke zorgdrager van een archief dus «op korte termijn voor zichzelf de afweging [moet] maken of en welke informatie binnen het eigen verzorgingsgebied rond COVID-19 in aanmerking komt voor uitzondering van vernietiging. Dat kan in dit uitzonderlijke geval ook los van het reguliere hotspotproces. Maak daarvoor gebruik van het onderstaande stappenplan. Neem hoe dan ook zelf zo snel mogelijk de nodige maatregelen om relevante informatie onder beheer te brengen en veilig te stellen. Vluchtige media als berichtenapps hebben in deze crisis een belangrijke meerwaarde voor organisaties. Door het werken op afstand maken organisaties creatief gebruik van onbeheerde producten uit de markt»?1
Het Ministerie van VWS heeft voor het opstellen van het Hotspot-archief maatregelen genomen om relevante bronnen van informatie af te bakenen en veilig te stellen. De Hotspot-lijst (en de updates daarvan) komen in afstemming met het Nationaal Archief tot stand.
Kunt u de hotspotlijsten – met de documenten die organisaties naar aanleiding van het aanmerken van de coronacrisis als hotspot besloten hebben te bewaren, van de volgende organisaties aan de Kamer doen toekomen: Kunt u van elke van deze organisaties aangeven op welk moment die lijsten zijn vastgesteld?
Het antwoord op deze vraag kost meer tijd, we doen u dit antwoord zo spoedig mogelijk toekomen.
Kunt u deze vragen een voor een en (zoveel mogelijk) voor het 30-leden debat over de OMT adviezen aan de Kamer doen toekomen?
Bij deze doe ik u de antwoorden op de vragen, met uitzondering van een deel van vraag 4 en vraag 11, toekomen.
Bent u bekend met de afspraken die naar aanleiding van het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)» zijn gemaakt tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars?
Ik ben bekend met het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)». Dit document is opgesteld in 2018 door de beroepsverenigingen van huisartsen (NHG), psychiaters (NVvP) en apothekers (KNMP), en de patiëntenkoepel MIND. In dit document hebben beroepsgroepen en patiënten zo goed als op dit moment mogelijk is beschreven wat goede zorg is bij het afbouwen van antidepressiva. Daarover bestaat consensus. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document. Het document stelt ook dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Er is dus onvoldoende bewijs om een specifieke wijze van afbouwen te adviseren, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn.
Ik begrijp dat het de meeste mensen lukt om hun antidepressiva af te bouwen, met goede begeleiding en met de beschikbare sterktes. Lukt dit niet, dan kunnen mensen baat hebben bij afbouwmedicatie die door een apotheek op maat gemaakt is. Bij apotheekbereidingen is het in eerste instantie aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er sprake is van rationele farmacotherapie. Zorgverzekeraars hebben aangegeven op maat gemaakte afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval conform de voorbeeldtabellen in het document.
Het Zorginstituut heeft in de zomer van 2020 contact gezocht met de opstellers van het document. Zij gaven aan nog steeds achter de inhoud van het document te staan.
Kunt u toelichten waarom veldpartijen deze afspraken verschillend interpreteren en welke gevolgen dit heeft voor patiënten en de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, ondanks gemaakte afspraken tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars, de afspraken door de zorgverzekeraars niet worden nagekomen? Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent te ondernemen of reeds heeft ondernomen om deze veldpartijen op één lijn te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars geven aan het afbouwen van antidepressiva te vergoeden conform het multidisciplinair document. Ik heb geen reden om aan te nemen dat zorgverzekeraars hun afspraken niet nakomen.
Deelt u de mening dat patiënten niet onnodig antidepressiva moeten gebruiken en mogelijkheden moeten hebben om te kunnen stoppen, in samenspraak met de arts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke knelpunten ziet u waardoor dit nog niet kan?
Ja, die mening deel ik. Ik vind het belangrijk dat mensen die dat willen veilig en onder goede begeleiding kunnen afbouwen van antidepressiva, mits dit medisch verantwoord is. De mogelijkheden daarvoor zijn er ook. Helaas is de wetenschappelijke kennis over afbouwen onvoldoende. Dit kwam ook naar voren in een expertbijeenkomst, die het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) op verzoek van mijn voorganger georganiseerd heeft.1 Inmiddels is de TAPER-AD-studie gestart. Deze studie onderzoekt hoe je met twee veelgebruikte antidepressiva moet stoppen, door verschillende afbouwschema’s te vergelijken. TAPER-AD maakt gebruik van de infrastructuur van de OPERA-studie, die onderzoekt wie er wanneer kan stoppen met antidepressiva na herstel van een depressie.
Bent u bekend met de term «taperingstrips» en het doel hiervan? Kunt u toelichten wat u ervan vindt dat antidepressiva door zorgverzekeraars worden vergoed, maar taperingstrips met als doel om patiënten te kunnen laten stoppen met antidepressiva, niet door alle verzekeraars worden vergoed?
Ja. Een taperingstrip is een leveringsvorm waarmee geleidelijk afgebouwd kan worden van geneesmiddelen. De strip bestaat uit een rol met zakjes waarmee de dagelijkse dosis van een medicijn middels apotheekbereidingen – afbouwmedicatie – geleidelijk wordt verlaagd. Experts geven in het multidisciplinair document aan dat er aanvullend onderzoek nodig is naar de manier van afbouwen, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn. Dat betekent ook dat nut en noodzaak van taperingstrips niet bewezen zijn.
Kunt u de cijfers en feiten delen met betrekking tot de zorgverzekeraars die weigeren deze taperingstrips te vergoeden?
Zorgverzekeraars DSW en ENO vergoeden taperingstrips onder voorwaarden. Bij DSW moet een patiënt eerst onder begeleiding proberen af te bouwen met de standaarddoseringen, ENO vereist vooraf een akkoordverklaring. Andere zorgverzekeraars vergoeden taperingstrips niet of zeer beperkt (bijv. alleen bij het middel venlafaxine vanaf een bepaalde dosering).
Het is voor patiënten belangrijker dat zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval volgens de voorbeeldschema’s in het multidisciplinair document. Dat hoeft niet per se in de vorm van een taperingstrip te zijn. Wanneer het afbouwen volgens het document niet zonder problemen gaat, kunnen patiënten contact opnemen met hun arts en apotheker. Zij kunnen dan eventueel een onderbouwde aanvraag voor vergoeding van een aangepast schema indienen bij de zorgverzekeraar.
Het multidisciplinair document vormt dus op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing (bijv. een tussendosering, of een week langer op dezelfde dosering), maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie. Op dit moment is er onvoldoende bewijs om zonder enig voorbehoud op maat gemaakte afbouwschema’s te vergoeden, ook geen taperingstrips.
Bent u bekend met de Zembla-uitzending «Stoppen met de pillen» van 15 april 2021? Kunt u een jaar na dato van de uitzending de voortgang van de gesprekken met de zorgverzekeraars delen aangaande dit onderwerp?1
Ja. Ik begrijp van Zorgverzekeraars Nederland en van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) dat er verder geen contact meer is geweest tussen zorgverzekeraars en de NVvP over dit onderwerp. Het is aan de partijen om met elkaar in gesprek te staan, toentertijd stonden zij hier ook voor open.
Hoe kijkt u naar eerdere communicatie van zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als in de antwoorden van eerder gestelde schriftelijke vragen, waarin wordt verwezen naar het belang van gedegen wetenschappelijk onderzoek, terwijl de NVvP stelt dat patiënten niet nog vier, vijf, zes jaar kunnen wachten op resultaten? Kunt u toelichten welk belang u ziet in het nakomen van de afspraken in het multidisciplinair document? Hoe kijkt u aan tegen deze zorgelijke situatie?2 3
In het multidisciplinair document stellen beroepsgroepen en patiënten dat er te weinig wetenschappelijke onderbouwing is voor de wijze van afbouwen. Ook in de expertbijeenkomst op 21 november 2019 werd de behoefte aan aanvullend onderzoek benadrukt. Vooralsnog beschrijft het multidisciplinair document zo goed als mogelijk wat goede afbouwzorg is, op basis van de huidige kennis. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document en vergoeden in individuele gevallen magistraal bereide afbouwmedicatie, in ieder geval volgens de voorbeeldtabellen in het document (zie mijn antwoord op vraag5. Dus waar het mensen niet lukt met de reguliere sterktes af te bouwen, is er ruimte voor het afbouwen met apotheekbereidingen.
Deelt u dat, naast het tijdig stoppen met het gebruik van antidepressiva, ook bij de aanvang goed gekeken moet worden naar passende zorg? Bent u zich ervan bewust dat antidepressiva binnen de ggz snel wordt voorgeschreven alvorens te onderzoeken welke alternatieve therapie passend is? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u wil nemen of reeds heeft genomen om passende zorg ook in de ggz te waarborgen?4
Passende zorg is van groot belang om patiënten de zorg te bieden die zij nodig hebben. Zorgverleners zetten zich hier actief voor in. In multidisciplinair verband houden zij in de gaten dat patiënten hun medicijnen goed en veilig gebruiken, en tijdig stoppen als deze niet langer nodig zijn.
Voor patiënten die aangeven begeleiding bij hun medicatiegebruik nodig te hebben, vind ik het belangrijk dat zij deze zorg ook krijgen. Daar ligt een verantwoordelijkheid van de zorgverleners. Daarnaast is het ook van belang dat patiënten zich duidelijk uitspreken wanneer zij behoefte hebben aan meer contact, zodat de zorgbehoefte zichtbaar wordt voor zorgverleners.
Ook bij de aanvang van het gebruik van antidepressiva is het van belang goed te kijken naar passende ondersteuning en zorg. Passende ondersteuning en zorg betekent maatwerk om te bezien wat er echt nodig is en wat mogelijke factoren zijn die meespelen. Het overgrote deel (65%) van de antidepressiva (eerste uitgifte) is afkomstig van de huisarts, ook voor de vervolguitgiften speelt de huisarts een grote rol (78%).7
In het licht van het voorgaande maak ik afspraken met partijen in het Integraal Zorgakkoord over passende zorg en het verbeteren van de samenwerking tussen huisarts/poh ggz, sociaal domein en ggz. Met een stevigere samenwerking kunnen we zorgen dat mensen eerder worden geholpen zodat onnodig medicatiegebruik wordt teruggedrongen, krijgen we meer oog voor de mogelijkheden van ondersteuning vanuit het sociale domein (bijvoorbeeld met «Welzijn op recept») en wordt er meer kennis uitgewisseld.
Het bericht ‘Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren’ |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren»?1
Ja.
Heeft u in beeld hoe groot de groep mensen is met een zeer kwetsbare gezondheid, waarbij vaccins niet werken door een slechtwerkend immuunsysteem?
Bij sommige mensen met een (ernstige) afweerstoornis werken vaccinaties mogelijk minder goed. Het RIVM heeft samen met een werkgroep van medisch specialisten in september 2021 geïnventariseerd welke mensen in aanmerking zouden moeten komen voor een derde vaccinatie, in aanvulling op de basisserie. Er zijn in dit kader circa 133.000 mensen uitgenodigd voor een aanvullende prik op de basisserie. Een deel van deze patiënten laat wel een goede antistofrespons zien na vaccinatie. Dit blijkt uit voorlopige resultaten van een aantal studies die door ZonMw worden gefaciliteerd. Lopend onderzoek zal naar verwachting factoren identificeren die de immuunrespons na vaccinatie kunnen voorspellen.
Kunt u toelichten waarom u de medicijnen niet direct heeft ingekocht, maar heeft besloten om de medicatie via de Europese Unie in te kopen?
Ik heb tijdens de coronacrisis meerdere Covid-behandelingen ingekocht, zowel via de bilaterale, als via de Europese route. De afweging over welke route de meeste voordelen biedt, maak ik altijd per behandeling, alhoewel het soms uiteraard afhankelijk is van hoe de behandeling wordt aangeboden door de firma. Zo wordt de behandeling Evusheld door de firma AstraZeneca enkel bilateraal aangeboden en heb ik deze behandeling dan ook via deze route besteld. Voor het middel Lagevrio geldt dat ik zowel via de Europese route als via de bilaterale route een reservering heb geplaatst, maar dat de bilaterale reservering inmiddels is verlopen, omdat de firma nog geen handelsvergunning heeft. De reservering via de Europese inkooproute staat nog steeds. Voor de behandeling Paxlovid van Pfizer geldt dat deze firma de behandeling zowel Europees als bilateraal onder dezelfde voorwaarden aanbood – voorwaarden die voor mij onacceptabel waren. Dit had tot gevolg dat ik heb besloten tot een Europese inkoop, omdat deze route internationale solidariteit waarborgt, en mogelijk door een verenigde onderhandelmacht betere voorwaarden kan bewerkstelligen.
De bewering van Pfizer in het artikel dat de Europese route hiermee «langzamer» is dan de «snelle» bilaterale route is dan ook opmerkelijk, gezien Pfizer in beide trajecten voornemens was om vast te houden aan voor mij belemmerende voorwaarden en daarmee de snelle toegang van patiënten tot hun behandeling in eigen hand heeft.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de preventieve medicatie zo snel als mogelijk bij deze patiënten terecht komt, zodat zij ook goed beschermd zijn tegen corona en niet meer in isolatie hoeven te blijven?
De snelste route naar de patiënt is wanneer de firma besluit om het geneesmiddel, via de reguliere verkooproute, zelf in Nederland op de markt te brengen, en het geneesmiddel niet alleen aan overheden te willen verkopen. Vooralsnog koop ik nieuwe Covid-behandelingen centraal in, zoals ik voornemens ben te doen met Paxlovid en Lagevrio en zoals ik dit reeds voor Evusheld heb gedaan. Zodra Evusheld door de firma geleverd kan worden zal ik dit middel via het RIVM beschikbaar stellen. De inzet van Evusheld in Nederland is uiteindelijk aan de beroepsgroep.
Kunt u garanderen dat er genoeg preventieve medicijnen worden besteld voor alle mensen met een slechtwerkend immuunsysteem? Zo nee, waarom niet?
Het is vanwege meerdere factoren onmogelijk om dit te garanderen. Het is lastig om te voorspellen welke virusvariant(en) de komende periode zullen circuleren en hoe ziekmakend deze zijn. Ook behoudt niet elk geneesmiddel zijn werkzaamheid tegen nieuwe varianten. Zoals ik eerder mondeling heb aangegeven in mijn reactie op de motie Den Haan over het veiligstellen van preventieve geneesmiddelen voor kwetsbare patiënten, zal ik een maximale inspanning leveren, met een inkoopstrategie die gebaseerd is op veelvuldig contact met het veld over welke geneesmiddelen zij voor welke groepen willen toevoegen aan het behandelarsenaal, en in welke hoeveelheden. Hierbij moet ik altijd rekening houden met de beschikbare kennis op het moment dat een inkoopbeslissing moet worden genomen. Dit is staand beleid, in lijn met uw oproep in motie Den Haan, die ik hiermee als voldaan beschouw.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van de inkoop van de medicijnen Lagevrio, Paxlovid en Evusheld?
Ik verwacht in juni eerste levering van Evusheld. Voor zowel Lagevrio en Paxlovid lopen de onderhandelingen nog.
Kunt u toelichten waarom u in uw brief van 1 april 2022 over de lange-termijnaanpak van COVID-19 schrijft dat het medicijn Evusheld naar verwachting in juni beschikbaar is? Waar hangt dit vanaf?2
De firma geeft aan niet eerder te kunnen leveren.
Kunt u aangeven waaruit blijkt dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het beschermen van kwetsbaren prioriteit geeft?
We zitten inmiddels in het derde coronajaar. Het kabinet heeft in deze fase ervoor gekozen om de doelen van het coronabeleid te herzien. Het kabinet gaat voortaan sturen op twee gelijkwaardige en nevengeschikte doelen: sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit én het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen. Het beschermen van ons allemaal en van kwetsbaren in het bijzonder heeft daarbij onverminderd de aandacht van het kabinet. Zo valt onder het eerste doel het beschermen van maatschappelijk kwetsbare groepen tegen psychische en sociale schade. Denk bijvoorbeeld aan jongeren en mensen met een beperking die in intramurale zorg verblijven. Als onderdeel van het tweede doel wordt ook gestuurd op het toegankelijk houden van het zorgstelstel voor medisch kwetsbaren. Zoals aangekondigd in mijn Kamerbrief van 1 april jl., is het wenselijk om in het verlengde van de twee nevengeschikte doelen ook de advisering over het coronabeleid vanuit verschillende invalshoeken (epidemiologisch, maatschappelijk) een meer gelijkwaardige positie te geven. Hiertoe onderzoekt het kabinet de oprichting van een Maatschappelijk Impact Team (MIT), dat naast het OMT zou staan. Bij de samenstelling van het MIT zal goed worden nagedacht over de expertise die de leden met zich meebrengen. Daarbij zal ik, samen met mijn collega van SZW letten op een evenwichtige samenstelling waarbij we ook oog hebben voor de positie van kwetsbaren. Ik hoop uw Kamer in juni nader te kunnen informeren over het MIT.
Naast de aandacht voor kwetsbaren in de herziene doelen van het coronabeleid, wordt op diverse vlakken extra inzet gepleegd om mensen met een medisch kwetsbare gezondheid te beschermen. Deze inzet bestaat bijvoorbeeld uit de aanschaf van Covid-behandelingen voor medisch kwetsbaren die te weinig profiteren van vaccinatie (immuun-gecompromitteerden), het via de apotheek gratis aanbieden van beschermingsmiddelen en zelftesten voor de medisch hoog-risico patiënten die zichzelf vanwege hun aandoening isoleren, en het beschikbaar houden van de testcapaciteit van PCR-testen via de GGD voor medisch kwetsbaren die meer risico lopen op ernstig beloop van Covid-19 en eventuele nevenschade houden, zodat we in staat blijven om het virus bij deze groepen sneller op te sporen en ook sneller de benodigde (ziekenhuis)zorg te bieden die nodig is.
Wat vindt u van het pleidooi van een groep mensen met een slechtwerkend immuunsysteem om het dragen van mondkapjes te verplichten op belangrijke plekken zoals ziekenhuizen, huisartspraktijken en apotheken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de voorgaande vraag, zitten we inmiddels in het derde coronajaar. In deze fase van de pandemie, roept het kabinet mensen op om zelf verantwoordelijkheid te nemen en ruimte te geven aan kwetsbaren, zodat zij zichzelf kunnen beschermen. Bijvoorbeeld door het dragen van een mondkapje. Bestuurders van zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor het leveren van een goede kwaliteit van zorg; daarbij bepaalt het bestuur het beleid omtrent het wel of niet verplicht dragen van mondkapjes in de eigen instelling.
De overheid blijft inzetten op bewustwording in de publiekscommunicatie: het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat niet iedereen zich veilig voelt nu de maatregelen zijn afgeschaald, en dat het daarom belangrijk is dat iedereen elkaar de ruimte geeft om extra beschermende maatregelen te treffen. In de communicatie wordt bijvoorbeeld om begrip gevraagd voor mensen die nog een mondkapje willen dragen, of aan familie en vrienden gevraagd om te zelftesten voorafgaande aan een bezoek.
Bent u bereid om de FFP2-maskers die betere bescherming bieden, maar relatief duur zijn, voor mensen met een slecht immuunsysteem tijdelijk gratis beschikbaar te stellen totdat de preventieve medicijnen in Nederland beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
De kwetsbare groep die zich vanwege een medische aandoening voor langere tijd in thuisisolatie bevindt, kan één keer per maand gratis persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en zelftesten ophalen bij de apotheek. In deze maandelijkse PBM pakketten zitten op dit moment chirurgische mondneusmaskers (type IIR). Deze mondneusmaskers hebben een hoge bacterie-filterprestatie van 98% op uitgeademde lucht. Op ingeademde lucht is de filterprestatie minder hoog. FFP2-maskers bieden de drager – ten opzichte van type IIR – een hoge inadembescherming (95%). FFP2-maskers zitten niet in de huidige PBM pakketten. Het OMT adviseert in zijn 142e advies dat kwetsbaren zich afhankelijk van de context kunnen beschermen met een type IIR- of FFP2-mondneusmasker. Daarom laat ik op dit moment onderzoeken of FFP2-maskers op korte termijn toegevoegd kunnen worden aan deze PBM pakketten. Ik verwacht de Kamer hierover op korte termijn te informeren.
Bent u bereid de vragen te beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus d.d. 19 april 2022?
In overleg met de indiener is beantwoording binnen deze termijn niet gehaald.
Het bericht dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke Kamervragen van 12 januari 2022 over het bericht dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden?1
Ja, deze antwoorden herinner ik me.
Deelt u de mening dat de huidige «Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» niet effectief is in het tegengaan van tweelingpolissen (dat wil zeggen, twee polissen die op kleine punten verschillen, bijvoorbeeld ten aanzien van het vergoedingspercentage voor niet-gecontracteerde zorg)?2
Het doel van de «Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» is niet het tegengaan van (nagenoeg) gelijke polissen. Doel van de regeling is het borgen dat de informatie die zorgverzekeraars verstrekken bruikbaar is voor verzekerden en dat deze informatie het keuzeproces daadwerkelijk ondersteunt.
Deelt u de mening dat verbetering van de risicoverevening een zeer effectieve maatregel is om tweelingpolissen tegen te gaan, onder andere zodat ongezonde mensen niet langer voorspelbaar verliesgevend zijn, en er dan geen reden meer is voor zorgverzekeraars om tweelingpolissen aan te bieden?
Het doel van de risicoverevening is het wegnemen van voorspelbare winsten en verliezen voor verzekeraars die het gevolg zijn van gezondheidsverschillen in hun verzekerdenpopulatie. De risicoverevening zorgt voor een gelijk speelveld tussen zorgverzekeraars, neemt prikkels tot risicoselectie weg en zorgt ervoor dat zorgverzekeraars gestimuleerd worden om zich te richten op doelmatige zorginkoop. Het terugdringen van het aantal (nagenoeg) gelijke polissen is dus geen specifiek doel van de risicoverevening. Het zou wel zo kunnen zijn dat het voor zorgverzekeraars minder aantrekkelijk is om (nagenoeg) gelijke polissen aan te bieden als bepaalde groepen verzekerden niet langer over- of ondergecompenseerd worden.
Alleen het verder verbeteren van de risicoverevening is echter geen oplossing van het probleem. Het aantal (nagenoeg) gelijke polissen op de markt wordt uiteindelijk bepaald door het gedrag van zorgverzekeraars. Ik roep zorgverzekeraars daarom op hun polisaanbod kritisch tegen het licht te houden en ik ga het gesprek met hen hierover aan. Nagenoeg gelijke polissen bemoeilijken het keuzeproces voor verzekerden en dit kan ertoe leiden dat verzekerden bij een klein verschil onnodig voor een duurdere polis kiezen. En waar het gaat om de risicoverevening pak ik mijn rol: het verder verbeteren van de risicoverevening heeft mijn voortdurende aandacht. Hierin is het thema restrisico’s, het adequater compenseren van groepen verzekerden waar nu nog sprake is van over- of ondercompensatie, prioritair.
Bent u bekend met de technische mogelijkheden om ervoor te zorgen dat ongezonde verzekerden niet langer voorspelbaar verliesgevend zijn, bijvoorbeeld door bij de schatting van de gewichten van de vereveningsformule, de restrictie toe te voegen dat het gemiddeld resultaat op de ongezonden gelijk aan nul is (de zogenaamde «constrained regression»-methode)?
Ik ben bekend met de constrained regression-methode. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 opmerkte, werk ik continue aan het verder verbeteren van de risicoverevening. De constrained regression methode is inderdaad een optie om de compensatie voor chronisch zieken te verbeteren. Het is alleen niet de enige optie om deze compensatie te verbeteren en wellicht ook niet de meest wenselijke. De constrained regression-methode kent namelijk ook nadelen.
Ik licht dit graag toe. Met een constrained regression worden er «aanvullende restricties» op het model toegepast. Dit kan bijvoorbeeld door bepaalde groepen verzekerden gemiddeld op een bepaald (verevenings)resultaat te laten uitkomen. Het resultaat voor bepaalde groepen ongezonde verzekerden hoeft dan niet langer negatief te zijn. Het opleggen van zulke aanvullende restricties heeft echter negatieve gevolgen voor andere groepen verzekerden in het model. Voor andere groepen verzekerden zal de verevende werking namelijk achteruitgaan. Daarom vergt het een zorgvuldige afweging of constrained regression de meest wenselijke oplossing is.
Deelt u de mening dat als ongezonde verzekerden gemiddeld niet langer voorspelbaar verliesgevend zijn, zorgverzekeraars niet langer terughoudend hoeven te zijn in het investeren in zorginkoop en innovatie voor chronisch zieken en zij eindelijk in hun marketing duidelijk kunnen maken dat zij de beste zorg voor chronisch zieken hebben ingekocht?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 aangaf, zorgt de risicoverbetering voor een gelijk speelveld tussen zorgverzekeraars, neemt prikkels tot risicoselectie weg en zorgt ervoor dat zorgverzekeraars gestimuleerd worden om zich te richten op doelmatige zorginkoop. Het Nederlandse vereveningsysteem wordt als een van de beste ter wereld gezien en werkt over het algemeen goed. Voor veel groepen chronisch zieke verzekerden compenseert de verevening al goed en worden zorgverzekeraars hier dus niet belemmerd in het investeren in doelmatige zorginkoop of bij het doen van reclame-uitingen gericht op bepaalde groepen verzekerden. Ook is het gedrag van zorgverzekeraars op de zorginkoopmarkt slechts ten dele afhankelijk van de risicoverevening. Zorgverzekeraars zijn dus ook zelf aan zet.
Tegelijkertijd is er ruimte voor verdere verbetering van de risicoverevening. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat verdere verbetering te behalen valt bij bepaalde groepen van chronische zieken. Daarom werkt het Ministerie van VWS in samenwerking met het Zorginstituut, onderzoekers en zorgverzekeraars continue aan de verbetering van het vereveningsmodel. Deze verbeteringen richten zich niet alleen direct op de compensatie voor chronisch zieken, maar hier wordt breder gekeken. De risicoverevening is namelijk een verdeelmodel waardoor een verbetering in de compensatie voor gezonde verzekerden vaak ook een verbetering in de compensatie voor chronische zieke verzekerden geeft.
De komende maanden zullen in het kader van het Onderzoeksprogramma Risicoverevening 2021–2022 verschillende onderzoeken worden afgerond met daarin naar verwachting voorstellen voor verbeteringen in het model. Ik verwacht uw Kamer in juli – na het Bestuurlijk Overleg Risicoverevening – te informeren over de geplande modelwijzigingen voor 2023.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat zorgverzekeraars zich in hun marketing de afgelopen decennia vrijwel uitsluitend hebben gericht op gezonde (dus winstgevende) verzekerden, en niet op ongezonde (dus verliesgevende) verzekerden en dat het een ongekend gunstige ontwikkeling zou zijn als zorgverzekeraars eindelijk kunnen gaan adverteren met: «Chronisch zieken, kom bij ons!», zonder dat zij bang hoeven te zijn dat ze hiermee onevenredig veel voorspelbaar verliesgevende verzekerden zullen aantrekken?
Een belangrijke pijler in de Zorgverzekeringswet is risicosolidariteit. Voor de basisverzekering geldt een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie. Zorgverzekeraars mogen verzekerden dus niet weigeren en ook geen hogere premie vragen aan verzekerden met bijvoorbeeld een slechtere gezondheid of een hogere leeftijd. Op die manier wordt de risicosolidariteit geborgd. De NZa houdt toezicht op het naleven van de acceptatieplicht door zorgverzekeraars.
Verzekerden dienen zich ook daadwerkelijk vrij te voelen om iedere basisverzekering te kiezen. Het zou daarom inderdaad mooi zijn als álle groepen verzekerden zich aangesproken voelen door de communicatie en marketing van zorgverzekeraars. Het Nivel heeft onlangs een monitor uitgevoerd naar het overstapseizoen van 2021–2022. Hierin zijn onder andere de reclame-uitingen van zorgverzekeraars geanalyseerd. Het Nivel stelt dat de reclames van zorgverzekeraars zich op een brede doelgroep richten. Er zijn verschillende vergelijkingssites of zorgverzekeraars die cadeaus aanbieden bij het afsluiten van een zorgverzekering. Bij het aanbieden van zulke cadeaus wordt niet op een specifieke doelgroep gericht.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk te realiseren dat ongezonde verzekerden gemiddeld niet langer voorspelbaar verliesgevend zijn, bijvoorbeeld door toepassing van de zogenaamde «constrained regression»-methode? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 aangaf heeft het verder verbeteren van de risicoverevening mijn voortdurende aandacht. Hierin is het thema restrisico’s, het adequater compenseren van groepen verzekerden waar nu nog sprake is van over- of ondercompensatie, prioritair.
De afgelopen jaren zijn er diverse stappen gezet en verbeteringen in het model doorgevoerd om de compensatie voor chronisch zieken te verbeteren. Hiermee gaan we door. Het Ministerie van VWS werkt namelijk continue aan de verbetering van het vereveningsmodel, in samenwerking met het Zorginstituut, onderzoekers en zorgverzekeraars. Jaarlijks wordt hiervoor een onderzoeksprogramma opgesteld waarin de geplande onderzoeken voor het komende jaar zijn opgenomen. Dit programma wordt opgesteld in overleg met de eerdergenoemde partijen.
Met dit onderzoeksprogramma wordt beoogd het risicovereveningsmodel zoveel mogelijk te verbeteren en zo voorspelbare winstgevendheid en verliesgevendheid van groepen verzekerden te minimaliseren. In september wordt uw Kamer over het onderzoeksprogramma voor het komende onderzoeksjaar geïnformeerd.
De nieuwe cao-afspraken voor personeel in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA)-indexatieafspraken maken dat zorgmedewerkers nog niet de helft van de voorziene inflatie in dit jaar gecompenseerd krijgen?
De ova-systematiek is erop gericht dat de loonontwikkeling in de zorg gelijke tred kan houden met die in de markt. De afgelopen jaren hebben laten zien dat deze systematiek werkt.
Inflatie is een fenomeen dat niet beperkt blijft tot de zorg, dit treft de gehele samenleving en is onderwerp van kabinetsbreed koopkrachtbeleid. Met oog op de stijgende energieprijzen en de aanhouden inflatie heeft het kabinet hiervoor in de Kamerbrief «Aanvullende koopkrachtmaatregelen 2022» van 11 maart 2022 een maatregelenpakket aangekondigd.
Hoe oordeelt u over het feit dat lonen in de zorg zes tot negen procent achterblijven bij de publieke sector en het bedrijfsleven?
Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op het SER-advies «Aan de slag voor de zorg» uit mei 2021. Hierin wordt gerefereerd aan onderzoek van de AWVN waaruit blijkt dat voor vier van de vijf in het onderzoek betrokken branches de eindsalarissen in de salarisschalen in het middengebied van het loongebouw gemiddeld 9% achterblijven bij die in de markt en 6% bij die in de publieke sector.
Hierbij zij opgemerkt dat het heel lastig is om salarissen te vergelijken. Zo zorgen toeslagen als de onregelmatigheidstoeslag juist in de zorg voor een aanzienlijke verhoging van het verdiende salaris. Andere sectoren kennen toeslagen veel minder.
Desalniettemin heeft het vorige kabinet een extra stap gezet door met ingang van 2022 een structureel bedrag van 675 miljoen euro beschikbaar te stellen voor de middengroepen, waarmee circa 1,5% extra salarisverhoging voor deze groep mogelijk is. Inmiddels zien we extra stappen ook terug in nieuwe cao-akkoorden, waaronder het in maart overeengekomen onderhandelaarsakkoord voor de nieuwe cao VVT waarin een salarisverhoging is afgesproken die kan oplopen tot circa 6,25%.
De komende jaren zal het kabinet jaarlijks de ova ter beschikking blijven stellen waarmee de salarissen in de zorg kunnen blijven stijgen.
Daarnaast zal dit kabinet de komende jaren inzetten op zaken die zeker zo belangrijk zijn voor zorgverleners om zich gewaardeerd te voelen, zoals werkplezier dat bijdraagt aan hun behoud voor de zorg. Denk hierbij aan het vergroten van zeggenschap voor zorgmedewerkers, eigen regie en vermindering administratieve lasten. Over de voorgenomen plannen zal ik u voor het commissiedebat arbeidsmarkt van 11 mei aanstaande informeren.
Bent u het ermee eens dat het achterblijven van de lonen in de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) de kans vergroot dat personeel in de VVT-sector vertrekt en dat het minder aantrekkelijk is om aan de slag te gaan in die sector? Zo nee, waarom niet? Bent u ook van mening dat dit zeer onwenselijk is, gezien het grote tekort aan personeel dat er nu al is? Zo nee, waarom niet?
De lonen in de VVT verhouden zich goed tot de lonen in andere zorgsectoren en zijn daarmee geen reden tot vertrek uit de VVT-sector. Daarbij komt dat uit het uitstroomonderzoek van RegioPlus blijkt dat salaris niet tot de top 5 redenen behoort om de sector te verlaten. Daarvoor zijn uitdaging in de werkzaamheden, loopbaanmogelijkheden, de manier van werken en aansturing belangrijker. Het is ook daarom dat we de komende jaren nadrukkelijker gaan kijken naar goed werkgeverschap. In het onderhandelaarsakkoord over de cao VVT zie ik verschillende afspraken waarin de branche hierin ook zijn verantwoordelijkheid pakt.
Klopt het dat de cao van ziekenhuizen hoger uitpakt dan de cao van de VVT? Zo ja, bent u van mening dat het voor zorgpersoneel in de VVT aantrekkelijker is om te gaan werken in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Cao’s zijn niet eenvoudig met elkaar te vergelijken. Cao’s behelzen veel meer dan alleen salarisschalen en procentuele loonstijgingen. Ook niet direct salaris gerelateerde zaken zijn profijtelijk voor medewerkers en kosten werkgevers geld. Daarbij verschillen de looptijden van cao’s. Over de jaren heen zien we dat de salarisontwikkeling in de meeste branches zich gelijksoortig ontwikkeld en dat er voor vergelijkbare functies een vergelijkbaar salaris wordt betaald.
Salaris blijkt ook niet tot de belangrijkste reden voor uitstroom. Uit het uitstroomonderzoek van Regioplus blijken er belangrijker vertrekredenen te zijn dan salaris. Het gaat hierbij om zaken als uitdaging in de werkzaamheden, de manier van werken en aansturing, loopbaanmogelijkheden, werksfeer en samenwerking en inhoud werk / type cliënten.
Vindt u dat zorgverzekeraars moeten meehelpen om de door de SER geconstateerde kloof van zes tot negen procent in de tarieven te compenseren zodat het loongebouw in de langdurige zorg weer marktconform wordt?
Cao’s worden door werkgevers en vakbonden gesloten aan de cao-tafel. Zorginkopers onderhandelen met zorgaanbieders, de werkgevers, over tarieven. Beide onderhandelingen zijn aan de private partijen in de zorg. Daarbij geldt dat zorgverzekeraars zich via de hoofdlijnakkoorden (waaronder wijkverpleging) hebben gecommitteerd om de ova door te vertalen in de tarieven. Binnen de Wlz wordt het ova-percentage gebruikt om de maximumtarieven vast te stellen waarbinnen zorgkantoren en zorgaanbieders onderhandelen over de tarieven.
Bent u voornemens om naast de 675 miljoen euro die is vrijgemaakt, dat maar zorgt voor 1,13 procent loonruimte, de jaarlijkse onderuitputting van de ramingen in de wijkverpleging te gebruiken voor een gedegen salarisverhoging in de VVT? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet voornemens om – naast de al vrijgemaakte 675 miljoen euro – een eventuele onderuitputting in te zetten voor een extra salarisverhoging binnen de VVT of wijkverpleging.
Met de jaarlijkse overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) kent de zorg een bewezen werkzame systematiek die een concurrerende salarisontwikkeling voor de zorgmedewerkers mogelijk maakt.
Daarbij komt dat het huidige ova-convenant geen ruimte laat voor differentiatie in het ova-percentage tussen sectoren. Dit zou alleen kunnen via aanvullende afspraken met een representatie meerderheid van de werkgevers. Het is zeer de vraag of een meerderheid van de werkgevers hiermee akkoord zou gaan.
Tot slot zou het inzetten van een eventuele onderuitputting (op termijn) leiden tot een stijging van de zvw-premie.
Het bericht dat de zorg nog niet klaar is om de groeiende groep oudere migranten met dementie op passende wijze zorg te verlenen |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht op Nu.nl «Zorg vaak nog onvoldoende voorbereid op dementerende migrant» van 24 februari jl. waarin experts vaststellen dat nog lang niet alle ziekenhuizen en huisartsen zijn ingesteld op de groeiende groep oudere migranten met dementie?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat migranten met dementieklachten soms weer naar huis worden gestuurd, omdat huisartsen zich niet bewust zijn van culturele verschillen en niet weten waar ze bij hen naar moeten vragen?
Ik vind het belangrijk dat mensen met dementie de juiste diagnose krijgen. Het is bekend dat bij bepaalde groepen migranten dit voor de huisarts extra aandacht vraagt. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft mij laten weten dat in de NHG-Standaard Dementie (herziening april 2020) expliciet (meer) aandacht is voor zowel de prevalentie als de diagnostiek van dementie bij niet-westerse migranten. De NHG-Standaard geeft handvatten die de huisarts tijdens het consult kan gebruiken.
Wat vindt u ervan dat er nog steeds obstakels zijn om de diagnose dementie bij oudere migranten te stellen en bent u ermee bekend dat ouderen met een migratieachtergrond soms niet naar de geheugenpoli worden doorverwezen omdat huisartsen verwachten dat ook die niet de middelen heeft om deze ouderen te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u deze obstakels zoals taalbarrière en testen gericht op schoolse vaardigheden terwijl een deel van de oudere migranten niet of nauwelijks opleiding heeft genoten? Zo ja, zijn er plannen om de diagnosemethode aan te passen zodat ook oudere migranten sneller en juist gediagnostiseerd kunnen worden?
Voor de kwaliteit van zorg is het van belang dat de zorgverlener in begrijpelijke taal kan communiceren met de patiënt of cliënt. Een taalbarrière kan die communicatie in de weg zitten en vraagt van zorgverleners extra inzet, bijvoorbeeld in de vorm van een professionele tolk, om degene met een zorgvraag goed te begrijpen.
Mede naar aanleiding van een aangenomen motie, is een verkennende studie gestart naar de inzet en financiering van talentolken in de zorg2. Doel van de studie is om eventuele knelpunten die zich voordoen in de praktijk in kaart te brengen. Inzicht hierin is van belang om vervolgens te kunnen afwegen wat mogelijk meer nodig is in de omgang met taalbarrières in de zorg. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 wordt in de NHG-standaard Dementie ook aandacht besteed aan de diagnostiek van dementie bij mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Bent u op de hoogte van het feit dat een aantal geheugenpoli’s reeds gebruik maakt van aangepaste tests, speciaal ontwikkeld voor ouderen met een migratieachtergrond? Wat vindt u hiervan?
Ik vind het een goed idee wanneer zorgprofessionals nagaan of de zorg die zij bieden aansluit bij de patiënt die ze voor zich hebben. Culturele –, gender – en leeftijdsaspecten (niet limitatief bedoeld) kunnen daarbij immers een belangrijke rol spelen. Zowel in de basisopleiding van artsen als in de opleiding ter specialisatie moeten deze aspecten aan bod komen.
In het recent verschenen Raamplan Artsopleiding 20203 komt het belang van oog voor diversiteit aan bod: als vereiste attitude en in relatie tot stoornissen (van functies en/of anatomische eigenschappen van het menselijk lichaam). Het is aan de geneeskundeopleidingen om dit een plaats te geven in toekomstbestendig onderwijs. Voor wat betreft de medische vervolgopleidingen wordt in het vigerende kaderbesluit aangegeven dat «de medische vervolgopleidingen toekomstbestendige, deskundige specialisten afleveren die patiënt georiënteerd zijn en oog hebben voor maatschappelijke ontwikkelingen.»4
De vraag welke diagnostische instrumenten geëigend zijn om in een specifieke setting toe te passen is aan de zorgprofessionals om te beantwoorden. Zij kunnen de beschikbare wetenschappelijke informatie over de validiteit van specifieke cognitieve tests wegen en die kennis verdisconteren in hun richtlijnen. De rijksoverheid heeft daarin geen rol. De toepassing en validiteit van cognitieve tests is daarbij niet de enige te nemen hobbel. Ook culturele taboes op dementie, cultureel bepaalde weerstand om open kaart te spelen over de feitelijke toestand van de patiënt, enzovoort, vergen aandacht om goede zorg te kunnen bieden.5
De eerdergenoemde attitude is daarbij cruciaal. Gelet op bovenstaande zie ik geen rol voor de rijksoverheid om het gebruik van specifieke tests aan geheugenpoli's op te leggen.
Gelukkig wordt er ook in de door Nederlandse artsen veelgelezen medische literatuur ook aandacht besteed aan dit onderwerp. Zie bijvoorbeeld het artikel in Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde6 dat een vergelijkbare strekking heeft als het onder vraag 17 genoemde artikel.
Bent u bereid om deze tests in alle geheugenpoli’s door te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het belangrijk is dat er, gezien de vergrijzing onder oudere migranten, op korte termijn aandacht komt voor cultuurspecifieke zorg in verpleeghuizen en de thuiszorg, zoals eetgewoonten, andere opvattingen over hygiëne, religieuze gewoonten en taalproblemen?
Voor alle bewoners van verpleeghuizen is persoonsgerichte zorg de norm. Daarom heeft het onderwerp cultuursensitieve zorg reeds de benodigde aandacht. Door het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM) wordt met subsidie van het ministerie gewerkt aan een leidraad voor cultuurspecifieke zorg waarmee zorgaanbieders ook aan oudere migranten persoonsgerichte zorg kunnen leveren8.
In deze leidraad wordt onder andere ingegaan op: een voorlichtingspakket met aandacht voor communicatie en bejegening, rituelen in de palliatieve fase, beleving van dementie, samenwerken met een grote familie en zingeving vanuit niet-westers perspectief; een catalogus met bestaand materiaal en een overzicht van cultuurspecifieke huizen, thuiszorgorganisaties, mogelijkheden dagopvang en dagbesteding; methodieken over hoe met oudere migranten in gesprek te komen en te blijven waardoor duurzame relaties kunnen ontstaan.
Onderdelen hiervan zijn reeds gereed en beschikbaar op de website van NOOM9.
Ook het expertisecentrum Pharos stelt kennis en handelingsperspectieven over cultuursensitief werken ter beschikking aan zorgprofessionals, bijvoorbeeld middels trainingen en kennisproducten. Een ander voorbeeld is het Sigra Netwerk Diversiteit van de regionale werkgeversorganisatie Sigra in Noord-Holland10. Binnen dit netwerk worden vraagstukken, kennis en best practices met elkaar gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van communicatie en cultuur binnen organisaties en diversiteit en inclusiviteit in relatie tot zorg- en hulpverlening. Een ander voorbeeld is de publicatie «Kleurrijke zorgverleners» van Vilans, waarin concrete handvatten gegeven worden om een brug te slaan tussen de verschillende normen en waarden van diverse culturele achtergronden binnen het verpleeghuis11.
In hoeverre kan de Nederlandse ouderenzorg invulling geven aan de vergrijzing en dus de cultuursensitieve zorg in de komende jaren en wat is daarvoor nodig?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het aandeel zorgprofessionals uit de eigen doelgroep de komende jaren vergroot worden?
Een divers samengesteld personeelsbestand is een belangrijke stap om de zorg goed te kunnen laten aansluiten bij de wensen en behoeften van mensen die zorg nodig hebben, met of zonder migratieachtergrond. Het is aan werkgevers in zorg en welzijn om hier stappen in te zetten. De afgelopen jaren zijn er verschillende initiatieven gestart die werkgevers hierbij ondersteunen.
Om ervoor te zorgen dat het personeelsbestand een betere afspiegeling is van de doelgroep, moet het in eerste instantie helder zijn waar men staat als het gaat om de culturele diversiteit binnen de eigen organisatie. Vanaf 1 juli 2020 kunnen werkgevers daar de Barometer Culturele Diversiteit voor gebruiken, die door het CBS is ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van SZW12.
Organisaties met meer dan 250 medewerkers kunnen het CBS vragen om statistieken over de culturele diversiteit binnen de eigen organisatie aan te leveren, zonder dat de privacy van hun medewerkers daarbij wordt geschonden. Dit inzicht kan nuttig zijn om de instroom, doorstroom en/of behoud van medewerkers met een migratieachtergrond in kaart te brengen en met deze gegevens het diversiteitsbeleid aan te scherpen.
Om ervoor te zorgen dat een grotere diversiteit van het personeelsbestand zich ook vertaalt in betere zorgverlening aan een diverse populatie, is daarnaast aandacht nodig voor acceptatie, waardering en respect voor de verschillen tussen medewerkers. Diversiteit leidt immers niet automatisch tot inclusie. Hierbij helpt het als er breed kennis en informatie beschikbaar is om diversiteit én inclusie in zorg en welzijn te vergroten. Zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8.
Wat is nodig voor het zorgopleidingscurriculum om cultuursensitiviteit in de zorg te waarborgen?
De inhoud van de zorgopleidingen – vallend onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW – wordt bepaald door het onderwijs en het werkveld samen.
De inhoud van de medische vervolgopleidingen – waar VWS verantwoordelijk voor is wat betreft de bekostiging – wordt bepaald door de beroepsverenigingen.
Deze partijen zijn verantwoordelijk om voldoende aandacht te besteden aan de veranderende zorgvraag in de zorgopleidingen, zoals aandacht voor het thema cultuursensitiviteit. In veel zorgopleidingen wordt hier al aandacht aan besteed, zoals in de geneeskundige opleidingen (zie het bij vraag 5 en 6 genoemde Raamplan Artsopleiding uit 2020) en de mbo-verzorgende en verpleegkundige opleidingen13.
Is bekend welke behoefte er is aan verschillende cultuursensitieve woon-zorgvormen voor ouderen? Heeft u debest practisesin beeld?
In de Leidraad Cultuurspecifieke Zorg van NOOM wordt ook ingegaan op wat persoonsgerichte zorg aan mensen met een migratie-achtergrond inhoudt, ook voor zover het de woonvorm betreft. Daarnaast zien we dat diverse zorgaanbieders zich steeds meer richten op deze groep. Deze zorgaanbieders ontwikkelen best practices. De kennis die deze zorgaanbieders ontwikkelen geven een adequaat beeld. In de leidraad van NOOM is ook een overzicht opgenomen met cultuurspecifieke huizen.
Deelt u de mening dat ouderen met een migratieachtergrond net zoveel recht hebben op tijdige en adequate mentale zorg als alle andere ouderen in Nederland? Zo ja, hoe denkt u dit vorm te geven? Zo nee, waarom niet?
De norm voor goede zorg is persoonsgerichte zorg, ongeacht hun achtergrond. Via de leidraad van NOOM en ook via het expertisecentrum Pharos wordt de benodigde kennis ontsloten zodat alle zorgaanbieders dit kunnen toepassen (zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8).
Migrantenouderen vormen een moeilijk bereikbare groep. Hoe gaat u hen de komende jaren bereiken en voorlichten?
In de Zorgstandaard Dementie is onder andere opgenomen dat er op regionaal niveau «op laagdrempelige wijze begrijpelijke publieksinformatie en individuele voorlichting wordt geboden, cultuursensitief, in diverse communicatievormen». In het kader van de Nationale Dementiestrategie wordt de implementatie van deze in 2020 vastgestelde Zorgstandaard Dementie ondersteund. De regionale dementienetwerken hebben daarbij een belangrijke taak.
Bent u bereid meer tolken in te zetten, zodat huisartsen dementie gemakkelijker kunnen herkennen en oudere migranten zelf ook goede informatie krijgen over dementie? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven en wilt u daar middelen voor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef, is recentelijk een verkennende studie gestart naar talentolken in de zorg. Ik wacht deze studie eerst af om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie wat betreft de inzet en financiering van tolken. Overigens gaat dit verder dan de inzet bij huisartsen. Het betreft een brede inventarisatie binnen de verschillende zorgwetten die we kennen. Rond de zomer wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoeveel financiële middelen bent u bereid in te zetten om dit probleem te lijf te gaan?
Zoals bij eerdere antwoorden aangegeven is persoonsgerichte zorg de norm, ongeacht leeftijd, geslacht of (culturele) achtergrond. Cultuursensitiviteit is daarbij uiteraard belangrijk. Zorgorganisaties en zorgprofessionals dienen daarvoor voldoende uitgerust te zijn. Langs verschillende wegen (opleidingen, leidraden, kennisproducten) wordt hier aandacht aan besteed. Gegeven het toenemend aantal mensen met een migratie-achtergrond dat op goede zorg is aangewezen, zal ik uw Kamer in het najaar 2022 een brief doen toekomen over cultuursensitieve zorg. In het Hoofdlijnendebat dat ik met uw Kamer had op 8 maart jl. heb ik deze brief reeds aangekondigd.
Het bericht dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgverzekeraars lokken gezonde klanten met tweelingpolissen»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat er voor verzekerden écht iets te kiezen valt op de zorgverzekeringsmarkt. Nagenoeg gelijke polissen («tweelingpolissen») dragen niet bij aan een onderscheidend polisaanbod en maken het voor een verzekerde onnodig ingewikkeld om een zorgverzekering te kiezen. Ook zouden deze polissen de risicosolidariteit kunnen aantasten, indien de goedkopere polis zich vanuit financiële overwegingen richt op een specifieke groep verzekerden met bepaalde kenmerken in plaats vanuit een zorgperspectief.
Het polisaanbod heeft daarom ook de voortdurende aandacht en is de afgelopen jaren reeds verschillende keren onderwerp van gesprek geweest met zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars zijn hierbij opgeroepen om het polisaanbod meer onderscheidend te maken. Momenteel wordt een onderzoek uitgevoerd dat in kaart brengt hoe de polismarkt eruitziet en welke poliskenmerken verzekerden daadwerkelijk als onderscheidend zien. Dit onderzoek besteedt verder aandacht aan de betalingsbereidheid van verzekerden ten aanzien van verschillende poliskenmerken. Er wordt bijvoorbeeld nagegaan of verzekerden bereid zijn meer te betalen voor een polis die op het eerste gezicht slechts op geringe aspecten verschilt van een andere polis. Ik verwacht de resultaten van het onderzoek in het voorjaar van 2022 naar uw Kamer te sturen. Op basis van de resultaten zal ik bepalen of, en zo ja welke, vervolgstappen voorhanden en nodig zijn.
Deelt u de mening dat de tweelingpolissen de solidariteit in het zorgstelsel aantasten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat de goedkopere tweelingpolissen vaak een minder groot aanbod hebben van aanvullende verzekeringen, waardoor chronisch zieken hier niet voor zullen kiezen? Deelt u de mening dat dit een vorm van risicoselectie is? Zo nee, waarom niet?
De markt voor aanvullende verzekeringen is een vrije markt. Verzekeraars bepalen zelf welke aanvullende verzekeringen ze aanbieden, met welke dekking, tegen welke premie en aan wie. Recent onderzoek2 laat zien dat het aanbod van aanvullende verzekeringen gevarieerd is.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beschrijft in de «Monitor Zorgverzekeringsmarkt 2021» dat zorgverzekeraars zich in de praktijk, als gevolg van de toegenomen concurrentiedruk, op de overstapmarkt vooral richten op jonge en gezonde overstappers (zie Kamerstuk 29 689, nr. 1130). De focus op jonge en gezonde overstappers kan, indien blijkt dat deze groep een positief resultaat heeft in de risicoverevening, een vorm van risicoselectie zijn. Door het uitvoeren van diverse onderzoeken wordt continu gewerkt aan het nog verder verbeteren van de risicoverevening. Ik informeer de Tweede Kamer jaarlijks over de uitkomsten van die onderzoeken en de daaruit volgende aanpassingen in het risicovereveningsmodel.
De focus op jonge en gezonde overstappers zou kunnen samenhangen met het aanbieden van minder uitgebreide aanvullende verzekeringen. Maar het is niet zo dat chronisch zieken als vanzelf een voorkeur hebben voor een uitgebreide aanvullende verzekering of überhaupt een aanvullende verzekering. We kennen in Nederland namelijk een zeer breed basispakket. En aan de andere kant kan het ook zo zijn dat een verzekerde die weinig kosten maakt voor de basisverzekering, en dus gezien wordt als een «gezonde verzekerde», wel behoefte heeft aan de ruime aanvullende verzekering met een hoge dekking voor bijvoorbeeld fysiotherapie of tandzorg.
Bent u van plan om maatregelen te nemen tegen de onwenselijke ontwikkeling dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars actief moeten melden als er tweelingpolis bestaat van een hoofdlabel? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat verzekerden erop gewezen worden als er een (nagenoeg) gelijk alternatief bestaat. Op die manier wordt het hen niet onnodig ingewikkeld gemaakt een zorgverzekering te kiezen. Daarom bevat de regelgeving3 van de NZa informatieverplichtingen hierover voor zorgverzekeraars. Wanneer vanuit een concern of individuele zorgverzekeraar polissen worden aangeboden die (nagenoeg) gelijk zijn voor wat betreft de te verzekeren prestaties als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw)4 en voor wat betreft de keuzemogelijkheden tussen aanbieders van zorg of van overige diensten, dient elk van de betrokken zorgverzekeraars een overzicht te plaatsen met deze (nagenoeg) gelijke polissen. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor polissen die enkel verschillen in de manier waarop gecommuniceerd wordt tussen verzekerde en zorgverzekeraar (wel of niet digitaal).5
Het overzicht moet ingaan op de belangrijke verschillen tussen de polissen. Omdat het belangrijk is dat verzekerden het overzicht ook daadwerkelijk kunnen vinden en gebruiken, moet het overzicht op een direct zichtbare plek op de website staan waar ook het aanbod van de polissen en de premies van de zorgverzekeraar zijn geplaatst. Dat betekent dat het voor verzekerden inzichtelijk is als er een (nagenoeg) gelijke polis bestaat.
Tegelijkertijd hoeven verzekeraars op grond van deze informatieverplichting niet inzichtelijk te maken of er ook een polis is die op kleine punten ten aanzien van het aantal gecontracteerde zorgaanbieders en/of het vergoedingspercentage voor niet-gecontracteerde zorg verschilt. Want als er relatief kleine verschillen zijn tussen het aantal gecontracteerde zorgaanbieders en/of de vergoedingspercentages voor ongecontracteerde zorg gaat het, op grond van artikel 11 van de Zvw, namelijk om een andere polis. Uit het in antwoord op de vorige vragen genoemde onderzoek wil ik achterhalen in hoeverre verzekerden zulke verschillen in polissen ook echt als onderscheidend zien. Op basis van de resultaten zal ik bepalen of, en zo ja welke, vervolgstappen voorhanden en nodig zijn.
Wat vindt u van het idee van een onafhankelijke, en dus niet commerciële, vergelijkingssite voor zorgverzekeringen zodat verzekerden op basis van onafhankelijke en begrijpelijke informatie een keuze kunnen maken?
Verschillende vergelijkingssites6 hebben zich gecommitteerd aan het Keurmerk «Objectief Vergelijken». In dit Keurmerk is onder andere afgesproken dat vergelijkingssites de beste passende verzekering duidelijk en als eerste tonen, ongeacht de vergoeding die de vergelijkingssite vanuit de zorgverzekeraar ontvangt. Op deze manier krijgt de verzekerde bij het maken van een vergelijking al een onafhankelijke ranking van zorgverzekeraars te zien. Eventuele nieuwe vergelijkers die consumenten (nog) beter begeleiden in het kiezen van de beste zorgverzekeringspolis zijn welkom om toe te treden.
Het coalitieakkoord |
|
Caroline van der Plas (BBB), Farid Azarkan (DENK), Laurens Dassen (Volt), Lammert van Raan (PvdD), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Tom van der Lee (GL), Wybren van Haga (BVNL), Chris Stoffer (SGP), Teun van Dijck (PVV), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, één voor één beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Met hoeveel zekerheid zijn de plannen in dit coalitieakkoord voldoende om de aangescherpte doelstelling van 2030 (Commissie-Remkes) te halen?
In het coalitieakkoord is ervoor gekozen om het advies van de Commissie Remkes voor een aanscherpte doelstelling van 2030 te volgen, om de natuur te herstellen en de biodiversiteit te verbeteren. Er is voor de integrale gebiedsgerichte aanpak 25 miljard vrijgemaakt.
Op 12 november jl. is met de Kamerbrief Voortgang Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 170) uw Kamer geïnformeerd over de analyses die de kennisinstellingen PBL, RIVM en WUR hebben gemaakt ten behoeve van de te maken keuzes omtrent een integrale aanpak.
De ambtelijke inschatting o.b.v. het PBL-rapport is dat de aangescherpte doelstelling van 2030 zoals benoemd in het coalitieakkoord binnen bereik kan komen als aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt. Het doelbereik hangt bijvoorbeeld sterk af van een succesvolle ruimtelijke inrichting van het pakket en de vormgeving van de maatregelen. Om hierbij perspectief te bieden aan de boer, en ruimte te laten voor het ondernemerschap, wordt ingezet op het leveren van maatwerk in de uitvoering van dit beleid.
Om het precieze doelbereik te bepalen is een aanvullende doorrekening noodzakelijk, na verdere uitwerking van de plannen. De vormgeving van de uitvoering is namelijk ook zeer belangrijk voor de doeltreffendheid en doelmatigheid en daarmee voor de prognose of de aangescherpte doelstelling ermee wordt gerealiseerd. Op verschillende manieren zal worden ingeregeld dat de doelen onontkoombaar zullen worden gehaald.
Zijn er ramingen gemaakt van de effecten van de stikstofmaatregelen? Kunt u deze delen met de Kamer?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is uw Kamer op 12 november jl. met de Kamerbrief Voortgang Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 170) geïnformeerd over de analyses die de kennisinstellingen PBL, RIVM en WUR hebben gemaakt ten behoeve van de te maken keuzes omtrent een integrale aanpak. In meegestuurde rapporten wordt de samenhang tussen de stikstofopgave, de klimaatopgave en de opgave op waterkwaliteit kwantitatief en kwalitatief nader geduid. De rapporten geven een beeld van de effecten van diverse maatregelenpakketten, de sociaaleconomische consequenties en het toekomstperspectief voor in het bijzonder de landbouwsector.
Wat betekent de ambitie van de coalitie om de natuur van Caribisch Nederland beter te beschermen voor het Chogogo Hotel op Bonaire?
De doelen en ambitie voor de natuur van Caribisch Nederland zijn vastgesteld in het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP). In het nieuwe coalitieakkoord is incidenteel 35 miljoen euro gereserveerd voor de uitvoering van de eerste fase (tot 2025) van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030. De openbare lichamen zijn en blijven verantwoordelijk voor het eilandelijk natuurbeheer. Het maken van een afweging tussen publieke belangen zoals natuur en private belangen zoals een hotel is dan ook primair aan het betreffende bestuurscollege van het openbaar lichaam. (Ruimtelijke) ontwikkelingen zijn mogelijk binnen het wettelijk kader, handhaving is daarvoor essentieel. Om die reden zullen de bij het NMBP betrokken ministeries de openbare lichamen ondersteunen in het vaststellen van toezicht en handhavingsprogramma’s voor natuur en milieu. Met betrekking tot de activiteiten van het Chogogo hotel is het vergunning proces niet goed doorlopen. Op korte termijn zal dit worden hersteld door het nemen van een besluit door het openbaar lichaam over de aanvraag voor een vergunning voor uitvoering van de activiteiten. Om de situaties zoals het Chogogo hotel in de toekomst te voorkomen zullen de bij het NMBP betrokken ministeries de openbare lichamen ondersteunen in het vaststellen van toezicht en handhavingsprogramma’s voor natuur en milieu.
Welk doel is er gesteld onder de carbon credits om de verdienmodellen van boeren te versterken? En hoe hangt dit samen met de voorgestelde Europese verordeningen rondom landgebruik en emmissiereductie in de landbouw?
«Carbon credits» worden in het coalitieakkoord genoemd als een van de mogelijke nieuwe verdienmodellen die het kabinet zal stimuleren. Het nationale beleid t.a.v. koolstoflandbouw («carbon farming»), waaronder «carbon credits» vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. Zoals gesteld in de recente mededeling van de Europese Commissie «Sustainable Carbon Cycles» COM(2021) 800 kan koolstoflandbouw een belangrijke bijdrage leveren aan het bereiken van de doelen van het voorstel tot wijziging van de LULUCF-verordening: 310 Mton CO2-equivalent netto koolstofverwijderingen per jaar op EU-niveau in 2030 en klimaatneutraliteit in de gehele landsector op EU-niveau in 2035. Met klimaatneutraliteit in de gehele landsector bedoelt de Commissie een balans tussen broeikasgasemissies van landgebruik, vee en kunstmestgebruik enerzijds en koolstofverwijderingen in terrestrische ecosystemen anderzijds. Het kabinet is nog bezig met het bestuderen van de genoemde Commissiemededeling, in februari 2022 zal het BNC-fiche aan uw Kamer worden verzonden.
Erkent u de kritiek en angst van boeren dat het geld uit het fonds voor de transitie van de landbouw vooral zal worden besteed aan advies of consulten? Hoe gaat u er voor zorgen dat de gelden in het fonds voor de landbouw terecht komen op het boerenerf?
Het transitiefonds is bedoeld om tijdens een meerjarige transitie mogelijk te maken dat doelen op het terrein van stikstof, natuurherstel, klimaat en water gerealiseerd worden met een gebiedsgerichte aanpak. De inrichting van de wijze van vrijgeven van gelden uit het transitiefonds en van de wijze van monitoring zal erop gericht zijn dat de besteding van de middelen doelmatig is. Dit zullen we «lerend» doen: van ervaringen hoe we met zoveel mogelijk tempo doelmatig stappen kunnen zetten willen we leren en doorvertalen in eventuele aanpassing van onze werkwijze.
Voor een belangrijk deel gaat het werken aan de doelen op het terrein van stikstof, natuurherstel, klimaat en water leiden tot veranderingen op het boerenerf l. Buiten kijf staat dat dit veel meer inhoudt dan «vooral advies of consulten». Deze doelen kunnen nooit gehaald worden met «vooral advies of consulten». Het vergt inzet van een mix van maatregelen met maatwerk op gebiedsniveau. Perspectief voor boeren, het verstandig gebruik maken van innovaties en het komen tot andere verdienmodellen zijn hier belangrijke onderdelen van.
Wat definieert u als duurzaam voedsel dat gestimuleerd dient te worden, aangezien het coalitieakkoord spreekt over het stimuleren van lokaal en duurzaam voedsel? En hoe hangt dit samen met de voorgestelde EU gelden en campagnes voor stimulatie van biologisch voedsel?
Duurzaam voedsel is afkomstig uit duurzame landbouw, waarbij met respect voor milieu, natuur, water en dierenwelzijn vee gehouden wordt en/of plantaardige producten geteeld worden, én dat past binnen een gezond en duurzaam voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Om duurzaam voedsel herkenbaar en de keuze ervoor makkelijker te maken, wordt vaak gebruik gemaakt van een keurmerk met een logo als hulpmiddel op de verpakking van voedingsmiddelen. Er zijn op dit moment tien topkeurmerken op het gebied van duurzaamheid. Deze zijn terug te vinden in de Keurmerkenwijzer van Milieu Centraal en scoren het hoogst op het gebied van controle, transparantie en ambitieniveau ten aanzien van milieu, dierenwelzijn of mens en werk. Biologisch voedsel is een voorbeeld van duurzaam voedsel. Het wettelijk geborgde Europees keurmerk voor biologisch is één van de tien topkeurmerken. Een product met een biologische keurmerk voldoet aan de EU-regels en eisen voor biologische landbouw, die via een EU-verordening vastgelegd zijn. Op basis van de boer-tot-bord strategie heeft de Europese Commissie op 25 maart 2021 een «Actieplan voor de ontwikkeling van de biologische productie» gepubliceerd, waarvoor de Europese Commissie financiële middelen heeft uitgetrokken.
Welke rol gaat het fonds voor de landbouw spelen in het financieel ondersteunen van extensiveren, aangezien het coalitieakkoord spreekt over een gebiedsgerichte aanpak voor extensivering, innovatie, legalisering en verplaatsing.? Acht u dit genoeg om de doelen rondom klimaat en extensivering te halen?
Het doel van het transitiefonds van cumulatief € 25 miljard is het mogelijk maken om doelen op het terrein van stikstof, natuurherstel, klimaat en water te realiseren met een integrale gebiedsgerichte aanpak. Deze aanpak bestaat uit een mix van maatregelen met maatwerk op gebiedsniveau. Extensivering is een van de mogelijke maatregelen om de doelen te realiseren. Provincies stellen voor deze aanpak gebiedsplannen op, in samenspraak met medeoverheden en andere betrokkenen, onder meer gebaseerd op de verplichtingen uit de stikstofwet, zoals die medio 2021 in werking is getreden. Deze gebiedsplannen moeten uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de stikstofwet door de provincies worden opgeleverd. Elk gebiedsplan zal onder meer inzicht bieden in de inzet van maatregelen en middelen en de daarmee te behalen resultaten. Voor de stikstof, natuur, klimaat en water opgaven is de optelsom van gebiedsplannen van belang. Alle opgaven, ook die voor klimaat, kennen immers nationale (reductie)doelen Om te verzekeren dat de aanpak in de gebieden de- benodigde broeikasgasreductie oplevert, en tevens het benodigde voor de andere doelen op het terrein van natuurherstel en waterkwaliteit, zal het kabinet kaders meegeven aan de provincies voor de planvorming en toezien op doelbereik in de uitvoering. Dit gebeurt in goed overleg met het IPO en vraagt nadere uitwerking en besluitvorming. U wordt hier zo spoedig mogelijk over geïnformeerd.
Is het de bedoeling dat provincies meer ruimte krijgen om eigen keuzes te maken voor de inzet van middelen voor opkoop dan wel innovatieve stalsystemen en managementmaatregelen afhankelijk van gebiedsprocessen?
Zoals in het coalitieakkoord staat vermeld komt er een Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) waarin bestuurlijke afspraken met provincies worden gemaakt om gebiedsgericht de opgaven ten aanzien van natuurherstel, klimaat en water te halen. Dit programma moet nog worden uitgewerkt; hierin zal o.a. worden gekeken hoe beslist wordt over de inzet van maatregelen en middelen. Er zijn verschillende mogelijkheden, waarbij van belang is dat goed gekeken wordt dat de verandering goed aansluit op de veranderideeën van de betrokken boeren. Dit punt zal bij de vormgeving van het NPLG door ons met provincies worden besproken. Tevens worden voorwaarden vastgelegd aan de inzet van rijksbudget en de instrumenten die het kabinet beschikbaar stelt.
Is invoering van de door de commissie Remkes voorgestelde afrekenbare stoffenbalans een randvoorwaarde voor aanscherping van de doelstellingen in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering?
Het kabinet laat momenteel verkenningen doen naar de mogelijkheden voor doelsturing via een Afrekenbare Stoffen Balans (ASB). Deze verkenningen zijn in de afrondende fase en uw Kamer zal hierover binnenkort geïnformeerd worden.
Wordt voor het opstellen van het voorstel tot wijziging van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering eerst een analyse gemaakt van de haalbaarheid van de voorgestelde versnelling van de doelstellingen?
Zoals ook in het antwoord op de vragen 3 en 4 is aangegeven, is Uw Kamer op 12 november jl. met de Kamerbrief Voortgang Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 170) geïnformeerd over de analyses die de kennisinstellingen PBL, RIVM en WUR hebben gemaakt ten behoeve van de te maken keuzes omtrent een integrale aanpak. De met de Kamerbrief meegestuurde rapporten geven ook een beeld van de effecten van diverse maatregelenpakketten, de sociaaleconomische consequenties en het toekomstperspectief voor in het bijzonder de landbouwsector. De ambtelijke inschatting o.b.v. het PBL-rapport is dat, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, een integrale, gebiedsgerichte aanpak de aangescherpte doelstelling van 2030 binnen bereik kan komen. Het precieze te verwachten doelbereik vraagt om een aanvullende doorrekening van de nadere uitgewerkte van de integrale, gebiedsgerichte aanpak door PBL en RIVM. Hierbij zal ook de vormgeving van de uitvoering nader getoetst moeten worden om te komen tot een realistische prognose. Al deze informatie wordt meegenomen bij de voorgenomen wijziging van de middels de Wet stikstofreductie en natuurverbetering vastgelegde doelstellingen conform het coalitieakkoord. U wordt hier zo spoedig mogelijk nader over geïnformeerd.
Is het de bedoeling om onteigening in het kader van de stikstofaanpak zoveel mogelijk te voorkomen?
Het kabinet heeft gekozen voor een integrale, gebiedsgerichte aanpak voor substantiële stikstofreductie en het aanpakken van andere drukfactoren. Hiermee wordt gewerkt aan het onontkoombaar behalen van de doelen van de VHR, en daarmee ook aan de voorwaarden voor eenvoudiger toestemmingsverlening op termijn. Het onontkoombaar maken van doelen, instrumenten en middelen is noodzakelijk voor de doelmatigheid en voorspelbaarheid van deze aanpak in het onomstotelijk realiseren van de opgave. Dit is nodig voor natuurherstel, het bieden van een toekomstperspectief voor de boeren en de juridische houdbaarheid voor infra- en woningbouwprojecten. De gebiedsgerichte aanpak moet ervoor zorgen dat de doelen worden gehaald terwijl gelijktijdig recht wordt gedaan aan de leefbaarheid en het ondernemerschap van boeren en andere bewoners in het gebied. Het pakket is nadrukkelijk integraal ingestoken met het oog op het bieden van perspectief voor blijvers en stoppers binnen de landbouw, om te voorkomen dat agrarische ondernemers binnen afzienbare tijd meerdere malen geconfronteerd worden met verschillende opgaven of dat maatregelen worden genomen die voor de ene opgave wel, maar de andere opgave niet werken. Dat pakket bestaat uit een waaier aan mogelijkheden, zoals de opkoop van veehouderijen, inzet op stalinnovatie en het stimuleren van omschakeling voor de boeren die blijven. Onteigening is hierbij als sluitstuk van de aanpak niet uitgesloten wanneer dit voor het behalen van de doelen onontkoombaar is.
Is het de bedoeling om het traject voor het legaliseren van PAS-knelgevallen te versnellen?
We werken zo snel als mogelijk aan legalisering om boeren en andere initiatiefnemers zekerheid te bieden voor hun activiteiten. Van de eerste meldingen staat al vast dat ze legaal zijn op basis van intern salderen. Wettelijk is vastgelegd dat drie jaar na het vaststellen van het legalisatieprogramma (januari 2025) alle maatregelen moeten zijn uitgevoerd die nodig zijn voor het legaliseren van de meldingen en meldingsvrije activiteiten. Voor het legaliseren is het immers nodig dat er stikstofruimte ontstaat via de saneringsregeling varkenshouderij en uitvoering van de landelijke beëindigingsregeling veehouderijen en de gerichte opkoopregeling.
Is het de bedoeling om in de gebiedsgerichte aanpak op basis van de ecologische analyses verder te kijken dan stikstof en de focus op de kritische depositiewaarden los te laten?
Het is de bedoeling om samen met betrokken stakeholders in de gebiedsgerichte aanpak integraal te kijken naar de opgave ten aanzien van stikstof, natuurherstel, klimaat en water. Hierbij zullen voor de natuuropgave alle drukfactoren, waaronder stikstof, betrokken worden. Voor stikstof is de doelstelling door dit kabinet gesteld om in 2030 74% van het Natura 2000-areaal onder de kritische depositiewaarde te brengen. Daarbij wordt, conform het coalitieakkoord, ook het perspectief voor de landbouw in een bepaald gebied meegenomen. De ecologische analyses ondersteunen de gebiedsgerichte aanpak door per gebied inzicht te geven in de opgave voor het verbeteren van de staat van instandhouding. De kritische depositiewaarden blijven daarbij onverminderd relevant, aangezien het verminderen van stikstofdepositie essentieel blijft voor zowel de staat van de natuur als de mogelijkheden voor nieuwe gebiedsontwikkelingen.
Hoe wilt u verdergaan met het traject voor de totstandkoming van een landbouwakkoord, waarvoor de Sociaal Economische Raad (SER) inmiddels een verkenning heeft afgerond?
De SER heeft in mei 2020 een verkenning uitgevoerd naar een landbouwakkoord uitgevoerd. Het rapport daarover, «Naar duurzame toekomstperspectieven voor de landbouw» is aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 35 600, nr. 58). Er moet nog besluitvorming plaatsvinden over op welke wijze opvolging wordt gegeven aan deze verkenning. Daarna zal ik uw Kamer nader informeren.
Wordt bij het voornemen om te onderzoeken op welke wijze een bijdrage van de consument aan de verduurzaming van de landbouw vormgegeven zou kunnen worden, gedacht aan een vorm van heffing op voedingsproducten?
We onderzoeken op welke wijze een bijdrage van de consument aan de verduurzaming van de landbouw vormgegeven zou kunnen worden. Uw Kamer wordt hier zo snel mogelijk over geïnformeerd.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Klopt het dat er in dit coalitieakkoord cumulatief 10,7 miljard euro wordt uitgetrokken voor Defensie als je kijkt naar de periode 2022–2025, cumulatief 25,7 miljard euro in de periode 2022–2030 en maar liefst 55,7 miljard euro cumulatief in de periode 2022–2040?
Ja, als de structurele reeks uit het coalitieakkoord wordt doorgetrokken tot 2040 zijn dit de bedragen die worden uitgetrokken voor Defensie. Deze gelden komen bovenop de bestaande middelen in de Defensiebegroting.
Wat wordt bedoeld met «onderhoud en intensivering van defensie-uitgaven» waarin deze kabinetsperiode 10,7 miljard euro wordt geïnvesteerd? Welk bedrag gaat waar naartoe?
In het coalitieakkoord is onder de noemer «intensivering» 1,85 miljard euro structureel gereserveerd voor het versterken van de krijgsmacht. Uit deze middelen wordt structureel 0,5 miljard euro gereserveerd voor modernisering van het loongebouw en arbeidsvoorwaarden. De overige middelen worden gereserveerd voor gevechtsondersteuning, inzetvoorraden, digitalisering, innovatie en nieuwe (cyber)capaciteiten en wapensystemen. Voor het inlopen en wegwerken van achterstanden bij vastgoed, IT, instandhouding en onderhoud van materieel bij Defensie is onder de noemer «onderhoud» structureel 1,15 miljard euro gereserveerd.
Structureel is in het coalitieakkoord daarmee 3 miljard euro gereserveerd voor intensivering en onderhoud. Binnen de kabinetsperiode is het bedrag hoger door incidentele aanvullende uitgaven. In 2024 wordt de begroting verhoogd met 4,1 miljard euro en in 2025 met 4,2 miljard euro.
Hoe de middelen uit het coalitieakkoord precies worden uitgegeven, vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. Dit zal leiden tot de nieuwe Defensienota. In de Defensienota werkt het kabinet het coalitieakkoord voor Defensie verder uit in doelstellingen en beleidsmaatregelen.
Hoe verhoudt de zinsnede «Een krachtige NAVO blijft de hoeksteen van onze collectieve verdediging» zich tot de plannen voor verregaande Europese defensiesamenwerking, ook op het vlak van commandovoering en uitvoering?
Europa moet in de toekomst zelfstandig kunnen optreden wanneer de Europese belangen in het geding zijn. Daarom zet het kabinet in op de verdieping van de samenwerking met omringende Europese landen, versterken we op EU-niveau de samenwerking in de vorm van gemeenschappelijke missies en oefeningen en speelt Nederland een actieve rol in de Europese ontwikkeling van defensiecapaciteiten. Dit komt ook de NAVO ten goede. De inspanningen die Defensie levert en de extra middelen uit het coalitieakkoord versterken dan ook onze bijdrage in zowel NAVO-verband als in Europees verband.
Gaat de nieuwe coalitie op defensiegebied streven naar taakspecialisatie binnen de EU? Zo ja, met welke landen en binnen welke kaders wordt hierover samenwerking gezocht?
In de Defensievisie 2035 is aangegeven dat Defensie gaat inzetten op verdere specialisatie binnen de NAVO en EU. Dit onderwerp wordt nu al geregeld opgebracht in internationaal verband, en Nederland heeft specialisatie expliciet ingebracht tijdens de strategische dialoogfase over het Strategisch Kompas (Kamerstuk 21 501-28-229). Het coalitieakkoord benadrukt de noodzaak van het versterken van specialismen. De Nederlandse inzet wordt verder uitgewerkt in de Defensienota. Uw Kamer ontvangt bovendien nog een brief waarin nader wordt ingegaan op de rationale van specialisatie, welke vormen mogelijk zijn en waar kansen en risico’s liggen.
Wat zijn concreet de voornemens voor strategische autonomie voor onze defensie-industrie en het bevorderen van een gelijker speelveld, ook in het licht van het beleid van lidstaten als Frankrijk?
Zoals hierboven beschreven, wordt het coalitieakkoord verder uitgewerkt in de nieuwe Defensienota.
Kunt u aangeven hoe Defensie binnen 3 jaar 4 miljard euro extra per jaar gaat uitgeven? Kunt u aangeven waarop die grote intensivering gebaseerd is?
Zoals hierboven beschreven, worden de ambities in het coalitieakkoord vertaald naar realistische doelstellingen en beleidsmaatregelen in de nieuwe Defensienota. De Defensienota zal duidelijk maken hoe en waaraan het defensiebudget specifiek wordt uitgegeven. In het coalitieakkoord is benadrukt dat we leven in een wereld met veranderende machtsverhoudingen en instabiliteit rond Europa. Door de opstelling van landen als Rusland en China en de sterkere focus van de VS op Azië moeten we onze vrijheid, veiligheid en welvaart actiever beschermen. Met de huidige inrichting en staat van de organisatie is Defensie onvoldoende toegerust voor toekomstige (en sommige huidige) dreigingen. In NAVO-verband is in 2014 afgesproken om de defensie-uitgaven in 10 jaar te bewegen richting 2% van het bbp. Met de uitgaven uit het coalitieakkoord brengt het kabinet de defensie-uitgaven als percentage van het bbp in 2024 en 2025 volgens de huidige verwachting naar het niveau van het Europees NAVO-gemiddelde van 1,85% bbp.
Tot welke «internationale verplichting» wordt het defensiebudget opgehoogd: de NAVO-norm of het Europees gemiddelde van het BNP?
Met de uitgaven uit het coalitieakkoord brengt het kabinet de defensie-uitgaven als percentage van het bbp in 2024 en 2025 volgens de huidige verwachting naar het niveau van het Europees NAVO-gemiddelde van 1,85% bbp. Dit betreft het geprognosticeerde gemiddelde van de defensie-uitgaven door de Europese NAVO-bondgenoten.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het plenair debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Komt in elke wet een hardheidsclausule? Zo nee, voor welke wetten maakt u een uitzondering en waarom?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u aangeven over welke wetsvoorstellen is afgesproken deze in te trekken, dan wel aan te houden?
Het kabinet heeft besloten om op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid het volgende voorstel in te trekken: Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en enige andere wetten in verband met de bevoorrechting van vorderingen, het verbinden van een bijzonder verhaalsrecht aan bepaalde vorderingen en de invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van faillissement (Kamerstuk 22 942).
Is € 200 miljoen extra geld voor de politie genoeg om te voldoen aan de wettelijke norm van minimaal 1 wijkagent per 5.000 inwoners? Wordt dit ook door de politie bevestigd?
De korpschef heeft mij bericht dat er d.d. eind augustus jl. 3.593 wijkagenten waren. Op dat moment telde Nederland volgens cijfers van het CBS 17.515.152 inwoners. Op basis daarvan (17.515.152/ 5.000) zouden er 3.503 wijkagenten moeten zijn. Met 3.593 zitten we dus 90 wijkagenten boven de norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners.
Wat is feitelijk het verschil tussen het strafbaar stellen van illegaliteit en het middel van de ongewenstverklaring van uitgeprocedeerde asielzoekers?
Op dit moment is nog niet aan te geven op welke wijze de ongewenstverklaring zal worden aangepast; dit vergt nog nadere uitwerking.
Kunt u een definitie geven van ongewenste migratiestromen?
Er is geen vaste definitie te geven van ongewenste migratiestromen. Het kabinet wil migratie zoveel mogelijk veilig en gestructureerd laten verlopen, ongewenste migratiestromen zoveel mogelijk beperken en het draagvlak voor migratie in onze samenleving behouden en versterken. Daar hoort in ieder geval bij dat irreguliere migratie zoveel mogelijk wordt tegen gegaan.
Bent u bekend met het Blue Card Initiative? Hoe verhoudt zich dit tot het creëren van meer structuur in de arbeidsmigratie en het aantrekken van de kennismigratie in dit akkoord?
Ja, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is bekend met de Richtlijn Europese blauwe kaart. De Europese blauwe kaart is een verblijfsvergunning die wordt afgegeven aan kennismigranten op grond van de EU-richtlijn inzake de toegang en verblijf van derdelanders met het oog op een hooggekwalificeerde baan. Deze richtlijn is onlangs herzien. Uw Kamer is over de inhoud van deze herziening geïnformeerd in het verslag van de JBZ-Raad van 7 en 8 juni 2021. Deze Europese blauwe kaart bestaat naast de nationale kennismigrantenregeling.
Nederland is positief over de herziening van de Europese blauwe kaart. EU-beleid inzake migratie van kennismigranten heeft een toegevoegde waarde aangezien het de EU, en daarmee ook de lidstaten, aantrekkelijker kan maken voor kennismigranten. Dit gezamenlijke beleid kan beter op EU-niveau geregeld worden dan door de lidstaten afzonderlijk. Door de herziening sluit de Europese blauwe kaart beter aan op de Nederlandse systematiek ten aanzien van het aantrekken van kennismigranten. Daarmee sluit de herziene richtlijn Europese blauwe Kaart ook aan bij de wens uit het coalitieakkoord om meer structuur te creëren in arbeidsmigratie.
Kunt u aangeven of het verder werken aan een fundamentele herziening van het gezamenlijk Europese asielsysteem (GEAS) met een kopgroep van gelijkgestemde lidstaten ook een mogelijk loslaten van de pakketbenadering betekent?
Op de betekenis kan niet vooruitgelopen worden; deze passage vergt een nadere uitwerking.
Kunt u een definitie geven van een humanitaire crisis of van een fors hogere instroom? Kunt u een definitie geven van een (migratie-)crisis?
Er is geen vaste definitie te geven van een fors hogere instroom en migratiecrisis. Of het een crisis in de migratieketen betreft is namelijk afhankelijk van verschillende exogene en endogene factoren, waardoor een bepaalde situatie soms wel tot een crisis kan leiden en soms niet.
Wat betekent het versterken van de bescherming van de buitengrenzen van de EU binnen internationale verdragen? Hoe verhoudt zich dit tot de voorstellen voor de herziening van de Schengen Borders Code?
Het kabinet zet reeds in op het versterken van de bescherming van de buitengrenzen van de EU. Dit dient te gebeuren binnen de kaders die gesteld zijn door internationale verdragen, zoals het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Er wordt ingezet op betere informatiedeling en coördinatie van grensbeheer op Europees en nationaal niveau. Ook wordt een actieve bijdrage geleverd aan het ondersteunen van Frontex en de landen die de buitengrens van EU en Schengen vormen. De herziening van het Schengenevaluatie- en monitoringsmechanisme en screening- en grensprocedure zijn belangrijke instrumenten om het beheer aan de buitengrenzen te versterken. Het voorstel tot wijziging van de Schengengrenscode is op 14 december jl. door de Europese Commissie gepresenteerd. Ook daarin wordt onder andere ingezet op het verder versterken van de buitengrenzen, het toezicht in de binnengrenszone en het tegengaan van secundaire migratiestromen. Uw Kamer wordt binnenkort middels het BNC-traject over het kabinetsstandpunt ten aanzien van dit voorstel geïnformeerd.
Zal geld voor zelfstandige gemeentelijke opvang beschikbaar blijven in het geval van onverwachts hoge instroom en crises?
Hoe de gemeentelijk opvang wordt ingericht is onderwerp van nadere uitwerking voor de komende periode.
Bij benadering, welk percentage van het miljard dat structureel wordt geïnvesteerd in het versterken van veiligheid gaat naar cybersecurity?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Waaruit zal de maatschappelijke bijdrage van de «gehele advocatuur» bestaan? Gaat het om financiële middelen? Moet de sociale advocatuur ook bijdragen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Bij benadering, welk percentage van de investeringen in het bestrijden van ondermijnende criminaliteit zal naar preventieve maatregelen gaan?
Preventie is een belangrijk onderdeel van de brede aanpak van ondermijning. Het komt daarom in vrijwel elk onderdeel van de aanpak zichtbaar of minder zichtbaar terug. Zo wordt er binnen regionale versterking gewerkt aan projecten gericht op het voorkomen van crimineel gebruik van panden en de aanpak van hotspots en worden er bij de aanpak van criminele geldstromen maatregelen genomen ter voorkoming van witwassen. Ook bij bijvoorbeeld de aanpak van logistieke knooppunten/mainports wordt veel aandacht besteed aan het voorkomen van crimineel handelen. Voor preventie met gezag, gericht op het voorkomen van jonge aanwas, is er via de Prinsjesdaggelden € 82 mln. beschikbaar gesteld. Dit beslaat ca 20% van het volledige bedrag van € 434 mln.
Daarnaast is er bij het coalitieakkoord in 2022 een bedrag van € 50 mln. beschikbaar gesteld voor preventie oplopend naar € 200 mln. structureel. Deze gelden zijn onder andere bestemd voor de preventie van jeugdcriminaliteit in algemene zin en een brede domein overstijgende wijkaanpak met daarbinnen een belangrijke rol voor politie en justitie. Omdat deze preventieve maatregelen breder zijn dan de investeringen in het bestrijden van ondermijnende criminaliteit is het niet mogelijk om een totaalpercentage te noemen.
Uit welke maatregelen uit de aanpak van bestrijding van de maffia in Italië wil de coalitie lessen trekken?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd. In de brief van 21 november jl is een aantal maatregelen genoemd om voortgezet crimineel handelen in detentie tegen te gaan en de veiligheid tijdens de rechtszaak en detentie voor zowel gedetineerden als personeel te vergroten. Een deel van deze maatregelen is geïnspireerd op Italiaans voorbeeld. Deze maatregelen worden, naast andere, in de komende periode nader uitgewerkt.
Welke lokale partijen moeten beter gegevens kunnen uitwisselen en om welke gegevens gaat het?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Er wordt met gelijkgezinde en ons omringende landen gewerkt aan het bewaken van grenzen, relocatie en verdere operationele samenwerking in geval van een humanitaire crisis of een forse hogere instroom van asielzoekers, wanneer is sprake van een humanitaire crisis en aan welke aantal moet worden gedacht bij een forse hogere instroom van asielzoekers?
Zie het antwoord op vraag 10.
In hoeverre wordt de € 200 miljoen, die wordt uitgetrokken voor het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) in verband met een hogere instroom en bezetting, ook voldoende geacht voor het creëren van een stabiele financiering van een robuuste asielketen op de lange termijn?
In hoeverre de structureel uitgetrokken € 200 miljoen voldoende gaat bijdragen is sterk afhankelijk van de zich daadwerkelijk voortdoende in- door- en uitstroom in het asieldomein. Komende periode worden plannen uitgewerkt om de organisaties op basis van deze structureel hogere financiële reeks stabiel en flexibel in te richten en de sturing te versterken.
Heeft u de ambitie uitgereisde IS-ers te vervolgen voor medeplichtigheid aan genocide, aangezien de Kamer heeft vastgesteld dat IS genocide gepleegd heeft?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een persoon strafrechtelijk wordt vervolgd, en zo ja, voor welke strafbare feiten. Het hangt van de feiten en omstandigheden van elk individueel geval af welke strafbare feiten aan een verdachte kunnen worden tenlastegelegd. Of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat een verdachte een bepaald strafbaar feit heeft begaan, is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen.
Hoe verhoudt het feit dat de netto uitgaven voor de begroting justitie en veiligheid tussen 2022 en 2026 dalen zich tot alle ambities op dat terrein in het regeerakkoord?
De daling van de netto-uitgaven van JenV in de periode 2022–2026 vloeit voort uit enerzijds incidentele factoren aan de uitgavenkant en anderzijds stijgende niet-belastingontvangsten uit hoofde van boetes en transacties. Aan de uitgavenkant zijn met name de incidentele schadevergoedingen in 2022 uit hoofde van de toepassing van de wet tegemoetkoming schade (waterschade Limburg) relevant. Afgezien van deze specifieke factoren is te zeggen dat er geen sprake is van dalende netto-uitgaven op de JenV-begroting die een belemmering vormen voor de realisatie van de ambities uit het coalitieakkoord.
In welk opzicht is de uitbreiding van de Landelijke vreemdelingenvoorzieningen (LVV) gericht op terugkeer?
Op dit moment is nog niet aan te geven op welke wijze de uitbreiding van de LVV naar een landelijk dekkend netwerk zal plaatsvinden. Dit vergt nog nadere uitwerking.
Hoeveel geeft u in totaal extra uit aan asielopvang?
In het coalitieakkoord wordt voor de periode 2022–2025 rekening gehouden met een extra uitgave van € 1,1 miljard, zoals opgenomen in de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord.
Waarom verwacht u een hogere asielinstroom en hoe hoog is die?
Sinds het begin van de zomer van 2021 zien we een toename in het aantal eerste asielaanvragen en de instroom van nareizigers. Deze verhoogde instroom wordt o.a. veroorzaakt door de afgenomen reisbeperkingen rondom Covid en de instroom van Afghaanse evacués. De asielinstroom is daarmee weer vergelijkbaar met de asielinstroom van voor de Covid-19 pandemie.
Voor 2022 gaat het Ministerie van Justitie en Veiligheid vooralsnog uit van een hogere asielinstroom dan voor 2021.1 Dit aantal betreft de verwachting op basis van de inzichten, aannames en onzekerheden die op het moment van opstellen van kracht waren. De verwachting wordt periodiek bijgesteld, voorafgaand aan de reguliere momenten in de Rijksbegroting (de najaarsnota / voorjaarsnota).
Zitten in de uitgaven voor een hoger asielinstroom tevens de directe en indirecte maatschappelijke kosten verwerkt? Zo nee, waarop raamt u de directe en indirecte maatschappelijke kosten?
De J&V uitgaven voor hogere asielinstroom hebben betrekking op de uitvoeringskosten van de partijen in de migratieketen. Er is geen raming van directe en indirecte maatschappelijke kosten en baten.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja, voor zover mogelijk wordt dit gedaan.
Hoe wordt vliegen over korte afstanden precies «ontmoedigd»?
Hiertoe zijn onder andere maatregelen relevant om het reizen per trein als alternatief voor luchtvervoer te bevorderen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt in den brede aan het stimuleren van internationaal personenvervoer per trein, hiervoor verwijs ik graag naar de laatste brief1 hierover. In het kader van de Actieagenda Trein en Luchtvaart werkt het ministerie daarnaast samen met de partijen in zowel spoor- als luchtvaartsector aan het verbeteren van het aanbod van de internationale trein om een alternatief te bieden aan vluchten over korte afstanden. In eerste instantie zijn de volgende 6 bestemmingen opgenomen in de Actieagenda: Brussel, Parijs, Londen, Berlijn, Frankfurt en Düsseldorf.
Kunt u voor 2020–2030 per jaar aangeven wat het aantal vluchten zal zijn in Nederland, op basis van de meest recente cijfers en plannen uit dit coalitieakkoord?
In de luchtvaartmarkt wordt het aantal vluchten bepaald door vraag en aanbod, binnen de grenzen die zijn en worden vastgelegd in de luchthavenbesluiten. Covid-19 zorgt daarbij voor extra onzekerheden. Daarom kan nu niet per jaar worden aangegeven wat het aantal vluchten in Nederland zal zijn tot 2030.
Kunt u de extra investeringen in infrastructuur uitsplitsen naar auto, fiets, openbaar voervoer (ov)?
In het Coalitieakkoord is – behoudens de genoemde concrete projecten – geen verdeling vastgelegd van de extra investeringen in infrastructuur over de diverse modaliteiten. Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet.
Worden de normen van de World Health Organization op luchtkwaliteit met dit coalitieakkoord bereikt? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen?
Het antwoord op deze vraag is nog niet bekend. Dit voorjaar publiceert RIVM de voortgangsmeting van het Schone Lucht Akkoord. Hierin wordt duidelijk gemaakt of Rijk, provincies en de deelnemende gemeenten, op koers liggen om de doelen van het Schone Lucht Akkoord te halen. In de voortgangsmeting worden de verwachte concentraties van fijnstof en stikstofdioxide in 2030 getoetst aan de WHO advieswaarden uit 2005 en aan de nieuwe WHO advieswaarden die in september 2021 zijn vastgesteld. In de voortgangsmeting wordt gerekend met vastgesteld en voorgenomen beleid (Kamerstuk 30 175, nr. 390). Nieuwe maatregelen die kunnen voortvloeien uit de afspraken in het coalitieakkoord zijn hier nog niet in opgenomen. Daarnaast werkt RIVM aan de uitvoering van de motie Bouchallikh (Kamerstuk 30 175, nr. 387) waarbij wordt gekeken of en zo ja met welke maatregelen, de nieuwe WHO advieswaarden in 2030 in Nederland gehaald kunnen worden. Het streven is om uw kamer hierover voor de zomer 2022 te informeren.
Of afspraken uit het coalitieakkoord al meegenomen kunnen worden in de analyse ten behoeve van uitvoering van de motie Bouchalikh vergt nadere uitwerking van het kabinet en overleg met onder andere het RIVM.
Hoe verhouden de inkomsten uit de verhoging voortkomend uit de vliegbelasting zich tot de uitgaven in het ov?
In het coalitieakkoord is een taakstellende verhoging met € 400 mln. van de vliegbelasting opgenomen. Ook is aangegeven dat de opbrengst deels gebruikt wordt voor de verduurzaming van de luchtvaart en vermindering van leefomgevingseffecten. Er is in het coalitieakkoord geen inhoudelijke koppeling gelegd tussen de vliegbelasting en de hoogte van de uitgaven in het OV.
Wordt de 200 miljoen euro voor verbetering van de verkeersveiligheid van rijks N-wegen ter beschikking gesteld in het kader van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid en is er ruimte om een deel van het budget afhankelijk van risicoanalyses zo nodig aan andere verkeersveiligheidsknelpunten te besteden?
De komende tijd worden prioriteringsopties voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen nader uitgewerkt. Op basis van deze uitwerking vindt besluitvorming plaats over de concrete inzet van de beschikbare € 200 miljoen ten behoeve van de verbetering van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. U wordt hierover medio dit jaar geïnformeerd.
In hoeverre is de 1,25 miljard euro die structureel wordt uitgetrokken voor het inlopen van achterstanden bij beheer en onderhoud van onze wegen, spoor, bruggen, viaducten en vaarwegen voldoende om deze opgave aan te kunnen? Welke bedrag denk het kabinet in de periode 2021–2025 kwijt te zijn aan deze opgave?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja, dat kan.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Alle vragen worden nu beantwoord, waarbij bij een aantal vragen verwezen wordt naar de nadere uitwerking van het coalitieakkoord.
Hoe hoog wordt de nieuwe basisbeurs voor studenten?
Op dit moment wordt gewerkt aan de nadere uitwerking van een nieuw studiefinancieringsstelsel. Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Hoe hoog wordt de compensatie voor de leenstelselgeneratie? Klopt het dat een bedrag van € 1 miljard leidt tot een compensatie van zo’n € 1.500 per student?
Het totale bedrag dat voor de tegemoetkoming beschikbaar is, is € 1 miljard. De hoogte van de tegemoetkoming per student hangt af van de omvang van de doelgroep en de vormgeving van de regeling. Op dit moment wordt gewerkt aan de nadere uitwerking van de tegemoetkoming voor studenten voor wie geen basisbeurs beschikbaar is geweest. Dit vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Hoe hoog zal de gemiddelde leenstelselcompensatie per student zijn wanneer de basisbeurs aankomend collegejaar (per 1 september 2022) zou worden ingevoerd in plaats van in 2023–2024?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. Het is uitvoeringstechnisch niet mogelijk om de basisbeurs al per 1 september 2022 in te voeren. In algemene zin kan wel gesteld worden dat hoe meer studenten in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, hoe lager het bedrag per student zal zijn.
In hoeverre wordt de Lissabondoelstelling (3% bruto binnenlands product voor onderzoek en ontwikkeling) met dit coalitieakkoord bereikt?
Nederland heeft in Europees verband afgesproken om 2,5% van het bbp te besteden aan R&D en te streven naar 3%. In 2019 (het laatste peiljaar) besteedde Nederland 2,18% van het bbp aan onderzoek en ontwikkeling. Met het nieuwe coalitieakkoord zet het kabinet koers naar een kenniseconomie waarbij we, in lijn met de Lissabondoelstelling, investeren in vrij en ongebonden onderzoek en ontwikkeling. Zo investeren we structureel € 700 miljoen per jaar in vervolgopleidingen en onderzoek, richten we een fonds op voor onderzoek en wetenschap van in totaal € 5 miljard over 10 jaar. Daarnaast wordt binnen het Nationaal Groeifonds het budget voor de pijlers kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling en innovatie verhoogd met € 6,7 miljard. Ondanks deze forse investeringen is de verwachting dat we deze kabinetsperiode nog niet het streven van 3% bereiken. In hoeverre dit wordt gehaald is echter ook afhankelijk van de (hoogte van de) private investeringen en de stand van het bbp zelf. Daarover zijn op dit moment de cijfers nog niet beschikbaar.
Wordt het Regenboogakkoord integraal overgenomen? Zo niet, welke maatregel uit het Regenboogakkoord wordt niet overgenomen?
Het Regenboog Stembusakkoord is door een grote meerderheid van de Tweede Kamerfracties ondertekend, namelijk door VVD, CDA, D66, GL, SP, PVDA, PvdD en 50PLUS. Ook Volt en BIJ1 hebben aangegeven dat ze het akkoord onderschrijven. In het coalitieakkoord staat dat we blijven werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTQI+ gemeenschap en dat het Regenboogakkoord hiervoor de basis is. Dit vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Staat de taakstelling vanwege het niet verhogen van de studierente nog steeds in de boeken bij OCW of is deze taakstelling inmiddels geschrapt?
De geraamde generale opbrengst (structureel € 226 miljoen) van de SF-rentemaatregel uit het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is afgeboekt van art. 6 (hbo) en art. 7 (wo) toen in 2019 werd besloten de rentemaatregel in te trekken. Hier is met het coalitieakkoord geen wijziging in aangebracht. Bij Voorjaarsnota wordt bezien hoe deze afboeking met een concrete maatregel kan worden ingevuld en/of alternatief kan worden gedekt op de OCW-begroting.
Welk bedrag en percentage van de extra onderwijsuitgaven in het coalitieakkoord gaan naar het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)? Hoe verhoudt dit zich tot het aantal studenten op het mbo, hoger beroepsonderwijs (hbo) en wetenschappelijk onderwijs (wo)?
Hoe de investeringen uit het regeerakkoord precies over de sectoren worden verdeeld – in bedragen, percentages en per student – is afhankelijk van de uitwerking van de diverse maatregelen. Dit vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. In de begroting van OCW wordt een tabel opgenomen waarin intensiveringen zijn uitgesplitst naar sectoren.
Kunt u aangeven welke verhoging u beoogt voor de salarisverhoging van leraren/schoolleiders, op welke schaal en hoe het budget verdeeld is tussen deze twee groepen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Wat is uw doelstelling voor het lerarentekort in 2025?
Zoals in het coalitieakkoord staat, investeren wij in leraren en schoolleiders om zo de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Door te investeren in (bij)scholing en professionele ontwikkeling, in het verlagen van de werkdruk en in de verbetering van de arbeidsvoorwaarden maken we het aantrekkelijk om te gaan en blijven werken in het onderwijs. Dat zijn belangrijke stappen om het lerarentekort aan te pakken en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Over de verdere uitwerking en doelstelling van de aanpak van de tekorten informeren wij de Kamer, dit voorjaar conform de toezegging gedaan in de decemberbrief (Kamerstuk 27 923, nr. 436).
Op wat voor manier wordt de strijd aangegaan om nepnieuws tegen te gaan, zonder daarbij de persvrijheid in het geding komt?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de pers op lokaal niveau gewaarborgd door de financiering over te hevelen naar landelijk niveau? Is daar niet meer voor nodig?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. Met het overhevelen van de financiering van lokale omroepen naar het Rijk beëindigt het kabinet de situatie waarin lokale omroepen, die geacht worden de lokale politiek kritisch te volgen, afhankelijk worden van de gemeente als subsidieverstrekker. Het advies van de Raad voor Openbaar Bestuur en de Raad voor Cultuur dat het vorige kabinet heeft verstrekt, bevatte de aanbeveling om de financiering om deze reden over te dragen aan het Rijk. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Hoe gaat het kabinet «ieder kind gelijke kansen» geven en «oog voor de talenten van ieder kind», terwijl het recht op passend onderwijs al jaren bestaat en er desondanks duizenden scholieren thuis zitten omdat er geen passende school te vinden is?
Het is belangrijk dat elk kind de kans krijgt om zich maximaal te ontwikkelen. Daarbij is het uitgangspunt dat dit zoveel mogelijk in het reguliere onderwijs gebeurt, eventueel met extra ondersteuning die daarbij nodig is. Sommige jongeren hebben echter zo’n specifieke behoefte op het gebied van onderwijs of zorg dat zij een vorm van speciaal onderwijs nodig hebben. Om te zorgen dat er voor elke kind een plek is, is passend onderwijs ingevoerd. In 2020 is geconstateerd dat er met passend onderwijs goede slagen zijn gemaakt, maar ook dat verdere verbetering nodig is. Daarom is toen de verbeteraanpak passend onderwijs aangekondigd, waarin de maatregelen zijn beschreven om de volgende stappen te zetten. In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» heeft het kabinet afgesproken verder te gaan met de verbeteraanpak en ook te streven naar een volgende stap, waarin via inclusief onderwijs kinderen met en zonder een beperking of ziekte zoveel als mogelijk samen naar school gaan.
Waar komt het geld voor de gratis kinderopvang vandaan, en hoe wordt misbruik van deze regeling tegengegaan?
Het coalitieakkoord bevat naast investeringen in de kinderopvang ook vele andere investeringen en ombuigingen, alsmede aanpassingen aan de lastenkant van de begroting. De investeringen zijn daarbij niet expliciet gekoppeld aan specifieke ombuigingen of lastenverzwaring elders, maar worden ingepast binnen de nieuwe uitgaven- en lastenplafonds, zoals gebruikelijk is bij een nieuw coalitieakkoord. Net als bij elke regeling, zal ook bij de uitwerking van deze herziening aandacht zijn voor het risico van misbruik en oneigenlijk gebruik en het treffen van mitigerende maatregelen om het risico te minimaliseren. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal de uitvoering van de voornemens ten aanzien van de kinderopvang ter hand nemen.
Gaat het onderbrengen van het gespecialiseerd voortgezet onderwijs bij het voortgezet onderwijs geen problemen opleveren en is dit niet juist strijdig met de wens dat ieder kind les op zijn niveau dient te hebben? Gaan leerlingen met speciale behoeften dan niet de meeste aandacht vragen van de toch al overbezette leraren?
Het uitgangspunt van het nieuwe kabinet blijft dat ieder kind les moet krijgen op een passend niveau. Het onderbrengen van het gespecialiseerd voortgezet onderwijs bij het voortgezet onderwijs betekent dan ook niet dat de vorm van onderwijs die daar nu wordt geboden en juist voor deze leerlingen passend is, zal gaan verdwijnen. Wel is het uitgangspunt om het gespecialiseerd voortgezet onderwijs onder hetzelfde wettelijke kader te laten vallen als het voortgezet onderwijs. Zo kunnen voor het gespecialiseerde voortgezet onderwijs zoveel mogelijk dezelfde afspraken gaan gelden als voor het overige voortgezet onderwijs, daarbij rekening houdend met de speciale behoeften van de doelgroep. Dit vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. Voor de langere termijn geldt dat in het coalitieakkoord is afgesproken dat het kabinet zal streven naar inclusief onderwijs, waarbij kinderen met en zonder een beperking of ziekte zoveel als mogelijk samen naar school gaan. Het vorige kabinet heeft al de ambitie uitgesproken om in 2035 inclusiever onderwijs te hebben gerealiseerd, waarbij leerlingen met en zonder ondersteuningsbehoeften vaker samen dicht bij huis naar dezelfde school kunnen, als het kan in dezelfde klas zitten en elkaar ontmoeten op het schoolplein. Dit tijdpad is nodig omdat de stap naar inclusiever onderwijs veel vergt voor bijvoorbeeld de inrichting van de lessen, de vaardigheden van leraren, bekostiging van het onderwijs, wetgeving en ook aanpassen van huisvesting. Hiervoor wordt gezamenlijk met de betrokkenen uit het veld een routekaart ontwikkeld.
Waarom is er een relatief lang stuk aan digitalisering van het onderwijs gewijd, terwijl fysiek onderwijs toch de norm is en digitaal onderwijs uitzonderlijk?
Fysiek onderwijs is de norm en de coronacrisis heeft het belang hiervan onderstreept; fysieke nabijheid en sociale interactie is een essentieel onderdeel van goed onderwijs. Tegelijkertijd helpt een doordachte inzet van digitale toepassingen in de klas om de kwaliteit en kansengelijkheid te bevorderen en leraren zich te laten richten op de kern van het onderwijs. In de onderwijsparagraaf van het coalitieakkoord staat dat we het gebruik van digitale hulpmiddelen gaan faciliteren om de werkdruk van de leraar te verminderen en de onderwijskwaliteit te verbeteren. Daarnaast is in het coalitieakkoord opgenomen dat digitalisering kansen biedt voor onderwijs aan thuiszitters, bijvoorbeeld in de vorm van een Digitale School. Dit vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover nader geïnformeerd.
Het coalitieakkoord |
|
Wybren van Haga (BVNL), Caroline van der Plas (BBB), Chris Stoffer (SGP), Teun van Dijck (PVV), Henk Nijboer (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Tom van der Lee (GL), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Wordt de aanbeveling van de 16e Studiegroep Begrotingsruimte omtrent brede welvaart volledig overgenomen? Dat wil zeggen, wordt er expliciet gestuurd op brede welvaart, wordt bij de formatie duidelijk gemaakt wat de belangrijkste doelen zijn, wordt er jaarlijks gerapporteerd over de politiek gekozen indicatoren en wordt de rapportagecyclus van het Planbureau voor de Leefomgeving en Sociaal en Cultureel Planbureau aangesloten op de begrotingscyclus?
Klopt het dat de lasten (inclusief basispad) voor gezinnen de komende vier jaar gaan stijgen? Waarom spreekt u van «lastenverlichting» als mensen «minder meer belasting» gaan betalen?
Is er (per begroting) een budgettaire ondergrens afgesproken waar maatregelen in het coalitieakkoord aan moeten voldoen in het kader van «een akkoord op hoofdlijnen»?
Kunt u aangeven welke maatregelen wél in het coalitieakkoord zijn opgenomen, maar (nog) geen plek hebben gekregen in de budgettaire bijlage? Wat gaat er met deze maatregelen gebeuren?
Is het gebruikelijk om te werken met een inverdieneffect van 42%? Welke percentages zijn gehanteerd bij vorige regeerakkoorden? Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn bij dit coalitieakkoord als het inverdieneffect van het vorige regeerakkoord werd gehanteerd?
Wat zijn de inverdieneffecten na de kabinetsperiode?
Kunt u de ramingen van de staatsschuld ook weergeven voor de jaren na 2026?
Kunt u tabel 1 (samenvatting financieel beeld) & tabel 2 (beleidsmatige lastenontwikkeling) van de budgettaire bijlage uitbreiden met de jaren 2026–2030?
Kunt u de beleidsmatige lastenontwikkeling uitsplitsen in de categorieën (inkomen & arbeid, vermogen & winst, milieu, overig)?
Kunt u de koopkrachttabel ook uitsplitsen per jaar (2022, 2023, 2024 en 2025)? Hoe komt de koopkrachttabel eruit te zien als de meest recente inflatiecijfers worden meegenomen in plaats van de achterhaalde inflatiecijfers?
Hoe verhoudt het creëren van steeds meer fondsen zich tot budgetdiscipline?
Hoe zal uitvoering worden gegeven aan de aangenomen motie Van Raan/Nijboer over verkennen op welke manier de Monitor Brede Welvaart en de Klimaat- en Energie Verkenning gesynchroniseerd kunnen worden met de begrotingscyclus (Kamerstuk 35 925, nr. 140) en de motie Van Raan c.s. over de MBW en de KEV integreren in de besluitvorming rondom het Belastingplan (Kamerstuk 35 927, nr. 72)?
Welke mogelijkheden zijn er om coronasteungelden in te zetten voor zowel herstel als voor verduurzaming, zodat het mes aan twee kanten snijdt?
Hoe gaat de coalitie aan de slag met de aanbevelingen uit de initiatiefnota van GL, D66, CU en CDA «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»? Welke plannen heeft de coalitie voor verduurzaming van de financiële sector?
Wanneer zal het kabinet de nationale plannen aangaande de Recovery and Resilience Facility (RRF) gelden indienen bij de Europese Commissie? En welke afspraken uit het coalitieakkoord worden hierin meegenomen?
Zijn er concrete afspraken gemaakt over het terugkeren naar begrotingsregels?
Welke uitgavenkaders zijn vastgesteld voor de komende kabinetsperiode?
Waarom is er bij het bepalen van het coalitiedoel van het EMU-saldo van -1,75% gerekend met een rente van 0% en een structurele bbp-groei van 3%. Waar zijn deze getallen op gebaseerd en hoe realistisch zijn deze variabelen?
Kunt u de uitgaven van het Stikstoffonds en het Klimaat- en transitiefonds per jaar uitsplitsen in de periode 2026–2030?
Klopt het dat in het coalitieakkoord wordt uitgegaan van 0% rente en een jaarlijkse groei van het bbp met 3%? Waarop zijn die aannames gebaseerd?
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de rente gaat stijgen?
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als het bbp minder hoog uitkomt?
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de aannames omtrent de het bbp, de rente en de inflatie niet uitkomen?
Kunt u vanaf het basispad per jaar de beleidsmatige lastenontwikkeling weergeven en dit uitsplitsen naar burgers, bedrijven, buitenland en totaal lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 2 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord, maar dan vanaf het basispad)?
Kunt u het basispad per jaar geven van de uitgaven en lasten, en dit uitsplitsen naar ombuigingen, intensiveringen, lastenverlichting en lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 1 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord)?
Klopt het dat met het voorliggende coalitieakkoord de beleidsmatige lasten over de gehele periode voor alle groepen alsnog toenemen (namelijk voor burgers met 1,6 miljard, voor bedrijven met 19,9 miljard en voor het buitenland met 0,6 miljard)?
Welke maatregelen uit het basispad zorgen alsnog voor een (structurele) lastenverzwaring eind 2025? Kunt u deze maatregelen opsommen, toelichten en uitsplitsen naar burgers, bedrijven en buitenland?
Kunt u in de medianentabel uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord per inkomensgroep aangeven hoeveel de groep wat betreft koopkracht er in euro’s op vooruit gaat? Graag tevens per jaar tot en met 2025 uitsplitsen.
Kunt u verklaren waarom de beleidsmatige lastenontwikkeling over de kabinetsperiode toeneemt en de koopkracht eveneens toeneemt?
Welke aannames omtrent de inflatie, uitvoering van verschillende maatregelen, hervorming van de huurtoeslag, invulling van de 3 miljard lastenverlichting en de loonontwikkeling liggen ten grondslag aan de koopkrachtcijfers?
Kunt u aangeven hoe de lastenverlichting van 3 miljard precies is verdeeld onder gezinnen, werkenden en middeninkomens?
Kunt u per jaar een overzicht opstellen van de geraamde inkomsten van het Rijk onderverdeeld naar: directe belastingen, indirecte belastingen, Zorgverzekeringswet, premies werknemersverzekeringen en premies volksverzekeringen?
Nemen de sociale lasten als percentage van de loonkosten toe of af op basis van het regeerakkoord? Kunt u een overzicht geven per jaar en onderscheid maken tussen werkgevers en werknemers?
Met hoeveel loopt de overheidsschuld op in 2025 in miljarden?
Met hoeveel loopt het begrotingstekort op in 2025 in miljarden?
Hoeveel zal het kabinet in totaal extra uitgeven in 2025?
Kunt u, in lijn met de aangenomen motie Van Weyenberg c.s. (Kamerstuk 35 572, nr. 60), de gevolgen van het coalitieakkoord op de vermogensongelijkheid in Nederland in kaart brengen?
Wat is uw doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid? Welke Gini-coëfficiënt in 2025 is voor u acceptabel?
Klopt het, op basis van de budgettaire raming van € 400 miljoen per jaar, dat de vliegticketbelasting gemiddeld wordt verhoogd met € 14 per ticket?
Welke inkomens vallen er onder uw definitie van een «middeninkomen» (bruto/netto, individueel en per huishouden)?
Waarom is er geen geld ingeboekt in de budgettaire tabel voor de maatregel om de btw op groente en fruit naar 0% te verlagen? Wanneer verwacht u deze maatregel ingevoerd te hebben?
Wat zijn precies de gevolgen van de versoepeling van de wet excessief lenen? In hoeverre gaat deze versoepeling bijdragen aan het voorkomen van onevenwichtige situaties?
Wordt beoogd om per 2025 alle huurinkomsten te belasten op basis van werkelijk rendement?
Klopt het dat de hypotheekrenteaftrek de komende kabinetsperiode niet verder wordt afgebouwd?
Waarom wordt de jubelton pas in 2024 afgeschaft? Is het technisch mogelijk om de jubelton al eerder af te schaffen?
Is de aanpak van belastingontwijking een speerpunt voor dit nieuwe kabinet?
Kunt u zowel voor pakket A als pakket B uit het advies van de Commissie ter Haar (deel 1) aangeven welke maatregelen niet worden overgenomen en hoeveel belastinginkomsten er hierdoor worden mislopen?
Welke maatregelen uit het advies van Commissie ter Haar (deel 2) worden wel overgenomen en welke niet?
Wat is uw doelstelling in 2025 voor het aantal onbelaste miljarden dat via Nederland naar belastingparadijzen wordt gesluisd?
Klopt het dat er in het coalitieakkoord geen afspraken zijn gemaakt over het initiatiefwetsvoorstel «conditionele exitheffing in de dividendbelasting»? Is het daarmee een vrije kwestie voor de Kamer of hebben coalitiepartijen afspraken gemaakt hierover buiten het coalitieakkoord om?
Klopt het dat niet het volledige toeslagenstelsel wordt afgeschaft, maar alleen de kinderopvangtoeslag, en dat er voor de andere toeslagen herzieningen binnen hetzelfde stelsel gepland staan? Indien dit klopt, waarom gaat het toeslagenstelsel niet volledig op de schop, gezien het leed dat het met zich mee heeft gebracht en de overeenstemming die er leek te zijn over het afschaffen van toeslagen? Indien het toeslagenstelsel volledig op de schop gaat, wat gaat ervoor zorgen dat mensen genoeg overhouden om normaal van rond te komen?
Kan er per fiche met bouwsteen uit bijlage 1 van het syntheserapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel worden aangeven of de coalitie de beleidsoptie heeft overgenomen en in welke vorm (overgenomen dan wel gedeeltelijk overgenomen of niet overgenomen)?
Kunt u nader duiden aan welke wijziging in de tariefstructuur van de energiebelasting gedacht wordt?
Welke lastenverzwaring door onder meer de wijzigingen in de energiebelasting brengt het coalitieakkoord met zich mee voor de glastuinbouw?
Uit het lastenoverzicht blijkt dat zelfstandigen voor de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan gecompenseerd worden via een verhoging van de arbeidskorting. Welke afspraken zijn gemaakt over die verhoging van de arbeidskorting, nu blijkbaar al wel duidelijk is dat deze verhoging de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan compenseert?
Op welke wijze is opvolging gegeven aan de aangenomen motie Van der Staaij/Omtzigt (Kamerstuk 35 925, nr. 48) waarin uitgesproken is dat een volgend kabinet concrete maatregelen moet nemen om de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen?
Wordt de verhuurderheffing per 2023 geheel afgeschaft of wordt de heffing vanaf 2023 geleidelijk afgeschaft?
Kunt u een indicatie geven hoe de klimaatlasten neerslaan bij zowel het grootbedrijf, het middenbedrijf als kleine ondernemers?
Kunt u in een tabel inzage geven in de voorgenomen wijzigingen in de tarieven van de energiebelasting en Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE), voor beide zowel gas als elektriciteit?
Kunt u aangeven hoe de tax payers advocate vormgegeven zal worden en hoeveel budget hij ter beschikking krijgt?
Is er in de koopkrachtberekeningen rekening mee gehouden dat ongeveer 92% van de huishoudens nog op gas stookt?
Met hoeveel gaat de energierekening voor een huishouden omhoog dan wel omlaag bij een gebruik van 3.500 kwh aan elektriciteit en 1.500 m3 aan gas?
Kunt u de vennootschapsbelasting lastenverzwaring nader toelichten en de opbrengsten nader specificeren, welke aannames zijn bij deze maatregel gemaakt?
Kunt u de stelling nader specificeren dat de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek ruim wordt gecompenseerd door de verhoging van de arbeidskorting?
Kunt u in het kader van tabaksaccijns nader toelichten wat een pakje sigaretten ongeveer gaat kosten?
Kunt u aangeven wat de lastenverzwaring die samenhangt met de aanscherping verbruiksbelasting niet-alcoholische dranken nader uitsplitsen in niet-alcoholische dranken en verhoging van het minimumtarief voor bier, doet met de prijs voor 1 liter frisdrank respectievelijk bier?
Wat is het effect van de accijnsverhogingen op de inflatie?
Hoe concreet is het voornemen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen naar 0%?
Hoeveel huishoudens maken gebruik van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)?
Wat is de budgettaire opbrengst per jaar van de afbouw van de IACK?
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met: «We ondersteunen de voorstellen van de Europese Commissie voor een belasting op kerosine op EU-niveau.»?
Wat is het effect van het afschaffen van de middelingsregeling voor werkenden?
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja, voor zover het feitelijke vragen betreft.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Wat betekent een klimaatdoelstelling van maximaal 1,5 graad? Hoeveel CO2-reductie hoort bij die doelstelling?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gaat op deze vraag in bij hun reflectie op de leefomgevingsthema’s in het coalitieakkoord 2021–2025. De conclusie is dat de 55-procentdoelstelling voor broeikasgasemissies van Europa ruwweg in overeenstemming is met 1,5°C als dit zonder sinks (opslag van CO2 in bossen of onder de grond) wordt gedaan, tijdelijke overshoot en negatieve emissies worden geaccepteerd en Europa geen extra verantwoordelijkheid neemt uit rechtvaardigheidsprincipes. Als eerlijkheidsprincipes zouden meewegen, komt de passende reductie in Europa groter uit dan in een kostenoptimaal pad. Voor eerlijkheidsprincipes bestaan ook andere mechanismen dan aangescherpte binnenlandse emissiereductiedoelen. Zo is in de klimaatconferentie in Glasgow ook opgeroepen ontwikkelingslanden ruimhartiger bij te staan in de te maken kosten voor klimaatmitigatie en -adaptatie, en de Europese Unie zou daar gehoor aan kunnen geven.
Welke fossiele subsidies/vrijstellingen/belastingenkortingen blijven de komende jaren bestaan? Kunt u aangeven om welke bedragen het gaat?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat betekent «we ronden de procedure rond Ternaard af»? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de plannen van Shell en andere bedrijven om gas te winnen onder de Waddenzee?
In het coalitieakkoord is aangegeven dat de lopende vergunningsprocedure voor de gaswinning Ternaard zal worden afgerond, maar dat daarna geen nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee meer zullen worden afgegeven. Dit betekent dat de vergunningsaanvraag van de NAM voor de gaswinning Ternaard zal worden getoetst aan het huidige beleid en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Welk CO2-reductie percentage hoort bij de onderkant van de bandbreedte van dit regeerakkoord (25,4 Mton reductie in 2030)?
25,4 Mton komt overeen met een extra reductie van ongeveer 11% in 2030 ten opzichte van 1990. Dit is een extra reductie ten opzichte van de 38–48% reductie in het basispad uit de Klimaat- en Energieverkenning 2021 (KEV 2021) van PBL. In de reflectie op het coalitieakkoord geeft PBL aan dat wanneer de 25,4 – 31,0 Mton reductie uit het coalitiepad gerealiseerd wordt, de totale reductie in 2030 uitkomt op 49% – 62%.
Wat houdt de subsidieregeling CO2-vrije gascentrales in? Wat zijn CO2-vrije gascentrales precies?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Klopt het dat hyperscale datacenters niet actief geweerd gaan worden?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kan de 35 miljard euro uit het klimaat- en transitiefonds ook aan houtige biomassa en carbon capture and storage (CCS) worden uitgegeven?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kan het zijn dat de ETS-bodemprijs onder de verwachte ETS-prijs komt te liggen, net zoals de nationale CO2-minimumprijs elektriciteitsopwekking?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Gaat de indirecte kostencompensatie ETS van ruim 80 miljoen euro door, nu in het coalitie-akkoord het plan staat om de marginale heffing bovenop de prijs in het Europese emissiehandelssysteem (ETS) te verhogen? Hoe verhoudt het compenseren van kosten die worden gemaakt door het ETS zich tot plannen om de kosten juist te verhogen? Is dat niet juist in strijd met elkaar?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat betekent het afbouwen van het gebruik van houtige biomassa voor energie «waarbij we rekening houden met de kosteneffectiviteit»? Kan dit betekenen dat er toch wordt afgezien van het afbouwen van het gebruik van houtige biomassa voor energie?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat wordt bedoeld met houtige biomassa «voor energiedoeleinden»?
Het betreft toepassingen van houtige biomassa voor energieproductie in energiecentrales, bij bedrijven en bij huishoudens.
Wat betekent «Biomassa wordt zo hoogwaardig mogelijk ingezet aan de hand van de cascaderingsladder» precies? Hoe ziet de cascaderingsladder eruit? Geldt dit voor alle biomassa of alleen houtige biomassa?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Waarom moet houtige biomassa voor iets ingezet worden? Is het een optie dat houtige biomassa blijft bestaan zoals het is, nl. in de vorm van bos?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Klopt het dat het de afgelopen kabinetsperiode niet mogelijk was om alle herkomst van alle houtige biomassa te traceren? Hoe komt dat en waarom zou dat aankomende kabinetsperiode anders zijn? Is het uitgesloten dat er straks weer een rapport verschijnt zoals «Wood pellet damage: How Dutch government subsidies for Estonian biomass aggravate the biodversity and climate crisis»?
In het Nederlandse systeem is in het geval van bosbiomassa de bron tot het niveau van het land van herkomst bekend evenals het gebruikte duurzaamheidscertificaat van het bos. Door de publieke toezichthouder is informatie tot op bosniveau te achterhalen, mocht daartoe aanleiding zijn.
Hoe verhouden de plannen voor houtige biomassa zich tot de in de Eerste Kamer aangenomen motie Koffeman c.s. waar de regering wordt verzocht definitief geen nieuwe of verlengde subsidies te geven op het stoken van houtige biomassa (Kamerstuk 35 668, nr. F)?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Klopt het dat er geen subsidie meer naar mestvergisting gaat en kan er de komende jaren nog op andere manieren dan via de SDE++ subsidie naar mestvergisters gaan?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Waarom wil de coalitie nog meer onderzoek doen naar «de mogelijkheden om financiële prikkels voor fossiele brandstoffen af te bouwen om vervolgens de financiële stimulering voor deze brandstoffen waar mogelijk te beëindigen», terwijl er al zo veel onderzoeken zijn gedaan waaruit concrete beleidsopties zijn voortgekomen, waaronder ambtelijke onderzoeken?
Dit is een vraag gericht aan de coalitiefracties en niet aan het kabinet.
Klopt het dat de duurzaamheidswinst van CCS in twijfel wordt getrokken en dat het een techniek is die niet bewezen effectief is (waar dan ook ter wereld) in de aanpak van klimaatverandering?
Nee, De techniek kan wel degelijk een effectieve bijdrage leveren, zoals blijkt uit diverse IPCC-rapporten, en wordt mondiaal al succesvol toegepast in 27 projecten met een jaarlijkse capaciteit van 37 Mton.
Op welke manier voorkomt CCS dat er meer olie en gas worden gewonnen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Via welke instrumenten kan er de komende kabinetsperiode subsidie worden verstrekt ten behoeve van houtige biomassa en CCS?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Via welke instrumenten worden er uitgaven gedaan ten behoeve van kernenergie?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat zal het aandeel grijze, blauwe, groene en paarse waterstof en eventueel andere soorten waterstof zijn waar het kabinet op inzet (in percentages van het totaal)? Valt er onder groene waterstof ook waterstof die is geproduceerd met behulp van houtige biomassa?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoe kan het dat het coalitie-akkord volledig duurzame energievoorziening voor Caribisch Nederland beoogt, terwijl Bonaire Brandstof Terminals B.V. nieuwe olie-infrastructuur gaat verzorgen op Bonaire, waardoor dit eiland voor de komende 30 à 40 jaar vastzit aan fossiele brandstoffen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Op welke termijn wordt het bouwen van de kerncentrales verwezenlijkt? Welk type centrale zal worden gebouwd? Waar zullen deze komen te staan? Wanneer zullen deze actief worden? Welk aandeel van CO2 reductie van de gehele benodigde CO2 reductie voor 2030 moet hiermee verwezenlijkt worden?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoeveel CO2 vrije gascentrales verwacht u te kunnen (om)bouwen met de subsidie in het coalitieakkoord. En welk aandeel in de energiemix moeten deze gascentrales gaan spelen tegenover nucleair en hernieuwbaar?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Welke verhoging van de marginale heffing bovenop de prijs van het ETS acht u nodig om de klimaatambitie van ten minste 55% te verwezenlijken?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Welk bedrag is er via welke subsidiestroom gereserveerd om CO2 neutrale technologieën te ontwikkelen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
U heeft een tussendoel voor 2030 om het gebruik van primaire abiotische grondstoffen te halveren. Hoe wilt u in het uitvoeringsprogramma circulaire economie deze halvering meetbaar maken en monitoren?
Deze vraag wordt mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) beantwoord, die coördinerend bewindspersoon is ten aanzien van de circulaire economie. In januari 2021 is de eerste Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) verschenen (Kamerstuk 32 852, nr. 138). PBL geeft hiermee inzicht in de voortgang van de transitie naar een circulaire economie en de resultaten die worden bereikt met de ingezette maatregelen ten behoeve van de circulaire economie. Begin 2022 verschijnt een beknopte voortgangsrapportage, gevolgd door de tweede ICER in het eerste kwartaal van 2023.
Ten aanzien van de 2030-doelstelling wordt, zoals gemeld aan de Kamer (Kamerstuk 32 852, nr. 170), vanuit het Ministerie van IenW, samen met de andere betrokken ministeries en de maatschappelijke partners van het Grondstoffenakkoord, gewerkt aan het nader concretiseren van deze doelstelling om te komen tot specifieke doelen op het niveau van (clusters van) prioritaire productgroepen. Hierover zal de Staatssecretaris van IenW voor de zomer 2022 een bericht aan de Kamer sturen.
Welke bedrijven vallen er onder de tien tot twintig grootste uitstoters? Welk percentage van de Nederlandse emissies valt er onder de ketens achter deze bedrijven? Worden deze ketens meegenomen in de maatwerkafspraken?
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar de website van de Nea voor de emissiecijfers (https://www.emissieautoriteit.nl/), waaruit blijkt welke bedrijven in de top 10 – 20 staan. Het antwoord op het laatste deel van de vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoeveel geld van het klimaatfonds wordt er specifiek beschikbaar gesteld voor de subsidiëring van hernieuwbare energie en welk aandeel van de energiemix gaat hernieuwbaar via het klimaatfonds hierdoor spelen in 2030 en 2040?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoeveel CCS wordt er verwacht nodig te zijn, lees hoever zal het plafond mogelijk verhoogd worden, om de klimaatdoelen uit het coalitieakkoord te halen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoeveel subsidie krijgt een gemiddelde woningeigenaar bij aanvraag onder het Nationaal isolatie programma? Hoeveel woningen verwacht u te isoleren met de totale hoeveelheid beschikbare subsidie onder alle subsidieprogramma’s en de uitbreiding in het regeerakkoord? Hoe verhoudt deze hoeveelheid zich tot de Europese (voorgestelde)plannen voor de gebouwde omgeving?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoeveel hybride warmtepompen verwacht u met de regeling in het coalitieakkoord in Nederland aan te brengen tot 2030, en hoe verhoudt deze hoeveelheid zich tot de Europese (voorgestelde)plannen voor de gebouwde omgeving?
Het gaat volgens het Coalitieakkoord om 150.000 warmtepompen per jaar vanaf 2025. Het antwoord op het laatste deel van de vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Welk percentage voor belasting op kerosine acht u nodig om het vliegen dusdanig te ontmoedigen om de klimaatdoelen te halen? Hoe verhoudt deze belasting zich tot de voorgestelde EU verordening op dit thema?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Blijft het doel van 55% CO2-reductie in 2030, zoals de coalitie op wil nemen in de Klimaatwet, een streefdoel, net zoals de huidige doelstelling van 49% CO2-reductie (artikel 2, tweede lid van de Klimaatwet)?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wordt voor het opstellen van het voorstel tot wijziging van de Klimaatwet eerst een analyse gemaakt van de haalbaarheid van de voorgestelde doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030, met in achtneming van onder meer de knelpunten in het energienet en het tekort aan technisch personeel?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Is het de bedoeling om de maatregelen met het oog op extra CO2-reductie in ETS-sectoren bovenop wat Europa vraagt te koppelen aan het uit de markt nemen van emissierechten voor serieuze emissiereductie op Europees niveau, rekening houdend met het waterbedeffect?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Welk tijdpad voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales heeft u voor ogen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Betekent de genoemde normering voor hybride warmtepompen de facto dat de normale CV-ketel verboden gaat worden?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Waarom is, ondanks de aangenomen motie voor het zo snel mogelijk tolvrij maken van de Westerscheldetunnel (Kamerstuk 35 570-A nr. 67) en de unanieme steun van de Kamer voor het opstellen van het draaiboek voor het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel (Kamerstuk 35 570-A nr. 64), gekozen voor het parkeren van het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel tot 2030 of mogelijk zelfs later, in de wetenschap dat de tolheffing al in 2033 zou vervallen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Komt er een kwantitatieve doelstelling voor verlaging van de regeldruk voor ondernemers en professionals?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wanneer worden de heldere afstandsnormen voor de bouw van windmolen op land ingevoerd? Op basis waarvan zullen die afstandsnormen gelden en wat gebeurt er met windmolens die al gebouwd zijn en niet voldoen aan die afstandsnormen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat is de definitie van een hyperscale datacentrum? Wat gebeurt er met de regie rond datacentra die kleiner zijn dan hyperscale?
Dit zijn zeer grootschalige datacenters (vaak meer dan 10 hectare en een vermogen van meer dan 70 megawatt) van meestal grote techbedrijven zoals Microsoft en Google. Het antwoord op het tweede deel van deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoe u precies de realisatie van nieuwe grootschalige energie-infrastructurele projecten gaat versnellen? Welke obstakels gaat u wegenemen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke specifieke maatregelen u kunt en gaat nemen om te zorgen voor voldoende vakmensen bij de voorgenomen energietransitie van dit kabinet?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke regelingen u gaat versimpelen voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) met betrekking tot verduurzaming?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wanneer kan er een knoop worden doorgehakt over de bouw van twee nieuwe kerncentrales? Kunt u een tijdlijn geven?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u aangeven met welke hoeveelheid u het CCS plafond wilt gaan verhogen? Wat is hier het netto-effect van op de CO2-uitstoot?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Hoe gaat u de precies de regeldruk aanpakken voor mkb?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Wat bedoelt u precies met «(reële) bedrijfsopvolging eenvoudiger en eerlijker te maken»?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u nader toelichten waarom de klimaat gerelateerde fondsen met een looptijd van 10–15 jaar kwalificeren als een incidentele ruimte?
Het betreft een incidentele ruimte aangezien het een eindige reeks extra middelen voor de betreffende periode betreft en geen structurele verhoging van de begroting.
Komt de 25 miljard euro die nu gereserveerd is voor het Stikstoffonds bovenop de miljarden die al gereserveerd waren in het basispad? Wat zijn de totale uitgaven aan stikstof aan het einde van 2035?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Komt de 35 miljard euro die nu gereserveerd is voor het Klimaatfonds bovenop de miljarden die al gereserveerd waren in het basispad? Wat zijn de totale uitgaven aan klimaat aan het einde van 2030?
Ja, de middelen zijn additioneel ten opzichte van de middelen in het basispad. De totale uitgaven aan klimaat aan het einde van 2030 vergt nog een nadere uitwerking. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Het coalitieakkoord |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan), Farid Azarkan (DENK), Teun van Dijck (PVV), Lammert van Raan (PvdD), Tom van der Lee (GL), Wybren van Haga (BVNL), Chris Stoffer (SGP), Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Caroline van der Plas (BBB), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, één voor één beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord. In een aantal gevallen bestaat er echter dusdanig veel overlap in de strekking van de vragen dat gebruik is gemaakt van een gecombineerd antwoord.
Wordt de aanbeveling van de 16de Studiegroep Begrotingsruimte omtrent brede welvaart volledig overgenomen? Dat wil zeggen, wordt er expliciet gestuurd op brede welvaart, wordt bij de formatie duidelijk gemaakt wat de belangrijkste doelen zijn, wordt er jaarlijks gerapporteerd over de politiek gekozen indicatoren en wordt de rapportagecyclus van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) aangesloten op de begrotingscyclus?
De adviezen van de Studiegroep Begrotingsruimte neemt het kabinet ter harte. In het coalitieakkoord worden tal van beleidsdoelen gesteld ten aanzien van bijvoorbeeld veiligheid, klimaat, onderwijs en zorg, waarmee het kabinet zijn invulling geeft aan het concept brede welvaart. In het licht van het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte en ook ter uitvoering van motie Hammelburg (Kamerstuk 35 925, nr. 88) onderzoekt het kabinet hoe het brede welvaart in zijn begrotingsstukken kan opnemen. Ook overlegt het kabinet met het PBL en SCP over het laten aansluiten van de brede welvaartsrapportage op de begrotingscyclus.
Klopt het dat de lasten (inclusief basispad) voor gezinnen de komende vier jaar gaan stijgen? Waarom spreekt u van «lastenverlichting» als mensen «minder meer belasting» gaan betalen?
Volgens de laatste cijfers uit de startnota stijgen de beleidsmatige lasten voor burgers in de periode 2022–2025 met 2,4 miljard euro. Zonder dit coalitieakkoord (d.w.z. in het zogenoemde basispad) zouden de beleidsmatige lasten voor burgers stijgen met 4,7 miljard euro. Het geïsoleerde effect van dit coalitieakkoord is daarmee een lastenverlichting van 2,3 miljard euro voor burgers. Deze cijfers wijken af van het coalitieakkoord, met name door de invulling van het pakket lastenverlichting middeninkomens van 3 miljard euro. Dit verschil wordt toegelicht in paragraaf 4.2 van de startnota.
Voor bedrijven geldt dat volgens de laatste cijfers uit de startnota de beleidsmatige lasten in de periode 2022–2025 met 6 miljard euro stijgen. Zonder dit coalitieakkoord zouden de beleidsmatige lasten voor bedrijven stijgen met 5 miljard euro. Het geïsoleerde effect van dit coalitieakkoord is daarmee een lastenverzwaring van 1 miljard euro voor bedrijven.
Voor het buitenland geldt dat volgens de laatste cijfers de beleidsmatige lasten in de periode 2022–2025 met 0,2 miljard euro stijgen, dit is ook gelijk het geïsoleerde effect van het coalitieakkoord. Zonder dit coalitieakkoord zouden de beleidsmatige lasten voor het buitenland namelijk gelijk blijven.
De cijfers in het coalitieakkoord en de Startnota zijn weergeven in standen in plaats van de gebruikelijke weergave in mutaties. Dit zorgt ervoor dat je de cijfers niet bij elkaar hoeft op te tellen om het totale effect op de beleidsmatige lasten gedurende de kabinetsperiode te berekenen, maar de stand in 2025 kunt aflezen.
Is er (per begroting) een budgettaire ondergrens afgesproken waaraan maatregelen in het coalitieakkoord moeten voldoen in het kader van «een akkoord op hoofdlijnen»?
Er is geen budgettaire ondergrens afgesproken. Budgetten die zijn toegevoegd aan de begrotingen vallen onder de reguliere begrotingssystematiek. Dat betekent dat de middelen op grond van het budgetrecht onderdeel uitmaken van een maximum aan uitgaven op artikelniveau van de betreffende begroting.
Kunt u aangeven welke maatregelen wél in het coalitieakkoord zijn opgenomen, maar (nog) geen plek hebben gekregen in de budgettaire bijlage? Wat gaat er met deze maatregelen gebeuren?
Voor de budgettaire verwerking van het coalitieakkoord zijn de bedragen zoals opgenomen in de budgettaire bijlage leidend. Departementen kunnen conform de begrotingsregels binnen de begroting ruimte vrij maken voor het uitvoeren van maatregelen die niet zijn opgenomen in de budgettaire bijlage.
Is het gebruikelijk om te werken met een inverdieneffect van 42 procent? Welke percentages zijn gehanteerd bij vorige regeerakkoorden?
Voorgaande regeerakkoorden waren voorzien van een integrale doorrekening door het CPB waarbij uit de modellen het inverdieneffect volgde. Dit is afhankelijk van de precieze maatregelen. Dit regeerakkoord is niet op voorhand doorgerekend waardoor de formerende partijen aannames hebben gemaakt. De daadwerkelijke inverdieneffecten volgen uit de volledige CPB-doorrekening van het Regeerakkoord, voor de jaren die het planbureau publiceert.
Bij het Regeerakkoord van Rutte III kwamen uit de doorrekening van CPB de volgende inverdieneffecten (bron: CPB1)
2018
2019
2020
2021
Initieel effect pakket (% bbp)
– 0,6
– 0,8
– 1,5
– 1,8
Doorwerkingseffect pakket (% bbp)
0,3
0,6
0,6
0,6
Bovenstaande tabel laat zien dat het inverdieneffect van de maatregelen in 2018 uitkwam op ongeveer 50 procent en in 2021 op ongeveer 33 procent (doorwerkingseffect betekent hetzelfde als inverdieneffect). Er komt voor elk jaar een inverdieneffect uit het model, afhankelijk van de precieze combinatie van de maatregelen en hoe deze doorwerken. Er is dus niet één specifiek inverdieneffect voor het vorige regeerakkoord. Het CPB heeft inmiddels een eerste doorrekening van het effect van de maatregelen uit het coalitieakkoord gepubliceerd. Daarna, uiterlijk bij CEP, volgt een integrale doorrekening van het CPB, waarbij de doorwerking van de maatregelen wordt uitgerekend in combinatie met het nieuwe macro-economisch beeld. Hierna worden de uitgavenplafonds nog herijkt.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn bij dit coalitieakkoord als het inverdieneffect van het vorige regeerakkoord werd gehanteerd?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de inverdieneffecten na de kabinetsperiode?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de ramingen van de staatsschuld ook weergeven voor de jaren na 2026?
Er zijn geen macro-economische ramingen van het CPB beschikbaar voor de jaren na de kabinetsperiode. Daarom kan er voor deze jaren geen raming van de staatsschuld gepresenteerd worden.
Kunt u tabel 1 (samenvatting financieel beeld) en tabel 2 (beleidsmatige lastenontwikkeling) van de budgettaire bijlage uitbreiden met de jaren 2026–2030?
In de Startnota zijn de uitgavenreeksen t/m 2026 verwerkt conform de looptijd van de begrotingen. Bij miljoennota worden de uitgaven geëxtrapoleerd naar 2027. Hieronder is tabel 1 (samenvatting financieel beeld) uitgebreid met het jaar 2026.
2022
2023
2024
2025
2026
Struc
Uitgaven
6.533
15.898
24.829
27.853
26.897
12.840
w.v. ombuigingen
325
345
18
– 1.176
– 2.076
– 5.886
w.v. intensiveringen
6.208
15.553
24.811
29.029
28.973
18.726
In deze startnota is een voorlopige invulling van de koopkrachtmaatregelen gegeven. In lastentermen komt de gepresenteerde lastenontwikkeling daardoor in 2025 lager uit dan gepresenteerd bij coalitieakkoord. Dat heeft drie redenen:
Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld van het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien, waarbij bij uitzondering ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven. Hierbij blijft het mogelijk om ook al in de jaren 2023–2025 3 miljard euro lastenverlichting per jaar te geven.
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
w.v. burgers
0,0
– 2,0
– 2,3
– 2,3
– 2,2
– 2,2
– 2,1
– 2,1
– 2,0
w.v. bedrijven
0,0
0,9
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
w.v. burgers
– 1,4
0,9
1,3
2,4
3,0
3,4
3,9
4,4
4,8
w.v. bedrijven
3,4
5,1
5,5
6,0
6,4
6,4
6,5
6,7
6,9
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
Kunt u de beleidsmatige lastenontwikkeling uitsplitsen in de categorieën inkomen en arbeid, vermogen en winst, milieu en overig?
Dat is niet mogelijk. De categorieën waarin de beleidsmatige lastenontwikkeling wordt weergeven zijn burgers, bedrijven en buitenland.
Kunt u de koopkrachttabel ook uitsplitsen per jaar, 2022, 2023, 2024 en 2025?
Het kabinet neemt diverse maatregelen met gevolgen voor de koopkracht, waaronder een structurele lastenverlichting van 3 mld. euro. Qua uitvoerbaarheid is aangesloten bij het beeld dat volgt uit eerdere beleidsverkenning zoals de Kansrijk Beleid-studies van het CPB en de ombuigings- en intensiveringslijst. Bij nadere uitwerking en besluitvorming van maatregelen in het coalitieakkoord wordt uitvoerbaarheid scherp voor ogen gehouden. In de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord is een voorlopig cumulatief koopkrachtbeeld opgenomen voor de kabinetsperiode. Dit betrof een koopkrachtraming gemaakt op basis van de meest recente raming van het CPB (MEV, uitgekomen op Prinsjesdag 2021) aangevuld met enkele maatregelen n.a.v. de motie Hermans (onder meer verhoging van de algemene heffingskorting) en koopkrachtrelevante maatregelen uit het coalitieakkoord (waaronder een voorlopige invulling van het lastenverlichtingspakket). De autonome ontwikkeling van lonen en prijzen sinds het uitkomen van de MEV-raming, bijvoorbeeld door oplopende energieprijzen, was nog niet beschikbaar bij het opstellen van deze cijfers en zit derhalve niet in dit beeld. Derhalve geven onderstaande cijfers een indicatief beeld.
Inmiddels heeft het CPB haar doorrekening van het coalitieakkoord gepubliceerd, hierin staan een overzicht van maatregelen in het coalitieakkoord en het gemiddelde koopkrachtbeeld per jaar in de kabinetsperiode. De doorrekening van het CPB toont een koopkrachtbeeld waar geen geactualiseerd macro-economisch beeld aan ten grondslag ligt, maar waarin wel een correctie is doorgevoerd voor hogere inflatie dan bij de MEV werd verwacht. Dit gebeurt bij de volgende raming (CEP) die het CPB in het voorjaar publiceert. Het koopkrachtbeeld uit de doorrekening is daarmee ook indicatief. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de voorjaarsbesluitvorming de concrete invulling en fasering van dit indicatieve lastenverlichtingspakket nader bezien, waarbij ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven. Dit leidt tot een definitieve raming van het koopkrachtbeeld voor de kabinetsperiode, dat cumulatief en per jaar kan verschillen van de beelden die tot dan toe zijn verschenen. Op dat moment is het mogelijk om een jaar-op-jaar-uitsplitsing van de koopkracht en de bijbehorende effecten in euro’s in beeld te brengen.
Hoe komt de koopkrachttabel eruit te zien als de meest recente inflatiecijfers worden meegenomen in plaats van de achterhaalde inflatiecijfers?
Een opwaartse bijstelling van de inflatiecijfers heeft een negatief effect op het koopkrachtbeeld. Hierbij geldt dat de inflatie weinig invloed heeft op de verschillen tussen groepen in het koopkrachtbeeld. De meest recente inflatiecijfers, die overigens geen jaar- maar maandcijfers zijn, zullen ook een macro-economische doorwerking hebben op onder andere de lonen die ook meegenomen moeten worden om de koopkrachteffecten te kunnen bepalen. Er is dus een nieuwe macro-economische raming van het CPB nodig. De verwachting is dat het CPB een nieuw macro-economisch beeld in maart bij CEP presenteert.
Hoe verhoudt het creëren van steeds meer fondsen zich tot budgetdiscipline?
Zoals in de Startnota is aangegeven zal uiterlijk bij Voorjaarsnota een voorstel voor inrichting van de fondsen worden gedaan. Middelen in begrotingsfondsen zijn geoormerkt voor het doel van het fonds en worden apart beheerd. Begrotingsfondsen gaan daarmee potentieel ten koste van de integrale weging. Tegelijk geldt in zijn algemeenheid dat voor de uitgaven die worden gedaan via begrotingsfondsen veelal dezelfde begrotingsregels en waarborgen gelden voor reguliere uitgaven. Dit houdt ten eerste in dat het budget van het fonds zoals dit is begroot niet mag worden overschreden. Dreigende overschrijdingen moeten worden gecompenseerd binnen de eigen begroting. Ten tweede is de controle op de fondsen net als op departementale begrotingen ingericht langs de three lines of defence, waarbij respectievelijk de directie FEZ, het Ministerie van Financiën en de Auditdienst Rijk toezicht houden op de bestedingen. Ten derde wordt ook voor begrotingsfondsen periodiek een beleidsdoorlichting uitgevoerd naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitgaven. Ten slotte heeft de Tweede Kamer bij de begrotingswetten van begrotingsfondsen het recht van amendement, net als bij reguliere begrotingen.
Hoe zal uitvoering worden gegeven aan de aangenomen motie Van Raan/Nijboer over verkennen op welke manier de Monitor Brede Welvaart (MBW) en de Klimaat- en Energie Verkenning (KEV) kunnen worden gesynchroniseerd met de begrotingscyclus (Kamerstuk 35 925, nr. 140) en de motie Van Raan c.s. over de MBW en de KEV integreren in de besluitvorming rondom het Belastingplan (Kamerstuk 35 927, nr. 72)?
De Monitor Brede Welvaart sluit aan bij de begrotingscyclus doordat het in mei, voorafgaand aan verantwoordingsdag, wordt gepubliceerd. De publicatie kan zodoende bij het verantwoordingsdebat worden betrokken. Wat de KEV betreft zal het kabinet met het PBL in overleg treden hoe de aansluiting van de KEV op de begrotingscyclus en het belastingplan versterkt kan worden. Hierbij zal worden aangesloten bij de herziening van de Klimaatwet. In het kader van het belastingplan zal het PBL worden gevraagd om het emissiereductie-effect en de kosteneffectiviteit van het voorgestelde wetgevingspakket te analyseren. Tot slot ontwikkelen de planbureaus (CPB, PBL en SCP) een set kernindicatoren brede welvaart, welke in het voorjaar zal worden gepubliceerd en daarmee aansluit bij de voorjaarsbesluitvorming.
Welke mogelijkheden zijn er om coronasteungelden in te zetten voor zowel herstel als voor verduurzaming, zodat het mes aan twee kanten snijdt?
Voor Nederland is er circa 5,8 miljard euro beschikbaar aan steungelden uit het Europees herstelfonds, de Recovery and Resilience Facility (RRF). De RRF heeft tot doel het economisch en sociale herstel, het groeipotentieel en de veerkracht van lidstaten te bevorderen. Mede door de goede budgettaire uitgangspositie heeft Nederland snel op het uitbreken van de coronacrisis kunnen reageren en het herstel stevig ondersteund. Vanuit conjunctureel perspectief is er geen directe noodzaak om meer te doen op het gebied van investeringen. De rationale voor Nederland voor het Recovery and Resilience Plan (RRP) kan eerder worden gezocht in het bevorderen van noodzakelijke transities en het versterken van de economische veerkracht via gerichte hervormingen en investeringen.
Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus RRP. Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan maximaal gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit de RRF. Het coalitieakkoord bevat ambitieuze toekomstplannen op het gebied van onder andere klimaatverandering, arbeidsmarkonevenwichtigheden, onderwijs en innovatie. Deze ambities zijn ook in lijn met de RRF-verordening.
Hoe gaat de coalitie aan de slag met de aanbevelingen uit de initiatiefnota van GroenLinks, D66, CU en CDA «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»?
Het vorige kabinet heeft in de kabinetsreactie op de initiatiefnota (Kamerstuk 35 446, nr. 3) en in het verslag van een schriftelijk overleg over financiële markten dd. 17 december jl. (Kamerstuk 32 545, nr. 156) aangegeven de noodzaak tot verduurzaming van de financiële sector met de initiatiefnemers te delen en is daarbij ingegaan op de manieren waarop het invulling heeft gegeven aan de voorstellen. Daarnaast heeft het vorige kabinet in verschillende andere Kamerstukken haar beleid gericht op de verduurzaming van de financiële sector uiteengezet, zoals in de Verkenning markt voor groene financiering (Kamerstuk 32 013, nr. 220), de Kamerbrief bij voortgangsrapportage klimaatcommitment (Kamerstuk 32 013, nr. 252) en de BNC-fiches Beoordeling herziening richtlijn Solvency II (Kamerstuk 22 112, nr. 3236) en Beoordeling wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten (Kamerstuk 22 112, nr. 3250).
De coalitie hecht aan de continuïteit van dit ingezette beleid en zal hier op een ambitieuze wijze nadere invulling aan geven langs verschillende sporen op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Daarbij gaat het in eerste instantie om het versterken van inzicht in, transparantie over en beheersing van duurzaamheidsrisico’s binnen de financiële sector. Zo blijft Nederland zich in Europa wat de coalitie betreft inzetten voor meer inzicht in en beter adresseren hiervan binnen de financiële sector onder meer via additionele prudentiële en transparantie-eisen. Daarnaast zal de coalitie zich inzetten voor het stimuleren van de financiële sector om een bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de gehele economie. Zowel als het gaat om het verkleinen van negatieve duurzaamheidsimpact (bijvoorbeeld door de fossiele blootstellingen af te bouwen), als om het vergroten van de positieve impact (bijvoorbeeld door een bijdrage aan de financiering van de energietransitie). Het Klimaatcommitment biedt hiervoor in Nederland een adequaat platform, waarbij de coalitie de voortgang hierop nauwlettend zal volgen en de sector waar mogelijk ondersteuning zal bieden bij de ambitieuze invulling ervan.
De coalitie hecht er ook belang aan dat het Klimaatcommitment goed aansluit op de bredere duurzaamheidsdoelen en instrumenten van de coalitie. Daarnaast zal de coalitie zich inzetten voor het stellen van duidelijke normen binnen de energietransitie (zodat de transitiepaden helder en voorspelbaar zijn) en het beprijzen van CO2-uitstoot (zodat de business cases van duurzame investeringen aantrekkelijker worden). Ook zal zij zich parallel inzetten op verschillende stimulerende maatregelen (zoals risicoregelingen en subsidies), faciliterend optreden (zoals via platforms voor kennisuitwisseling) en het stellen van goede voorbeeld (bijvoorbeeld door in te zetten dat de EU-taxonomie een basis vormt voor de groene overheidsobligaties). Daarbij zal de coalitie een goede balans trachten te treffen tussen enerzijds de regulerende en verplichtende en anderzijds overige instrumenten, met het oog op de effectiviteit van het duurzame financieringsbeleid, het draagvlak ervoor en het gelijke speelveld.
Welke plannen heeft de coalitie voor verduurzaming van de financiële sector?
Zie antwoord vraag 18.
Wanneer zal het kabinet de nationale plannen aangaande de Recovery en Resiliance Facility (RRF)-gelden indienen bij de Europese Commissie? Welke afspraken uit het coalitieakkoord worden hierin meegenomen?
De zomer van 2022 geldt als uiterste moment voor formele indiening van het Nederlandse Recovery and Resilience Plan (RRP). Dit is gebaseerd op het uiterste moment waarop de Commissie 70% van de RRF-middelen moet committeren aan lidstaten, namelijk 31 december 2022, en de termijn die voorafgaand daaraan nodig is voor de beoordeling en goedkeuring van een plan. Nadat een plan formeel is ingediend door een lidstaat heeft de Commissie volgens de RRF-verordening twee maanden om dit te beoordelen en een voorstel te doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad heeft vervolgens in de regel een maand de tijd om dit uitvoeringsbesluit aan te nemen. Dit gezegd hebbende zal het kabinet streven naar het tijdig indienen van een plan zodat een overschrijding van de deadline niet dreigt.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om de middelen uit het RRF in te zetten om een aantal begrote uitgaven uit onder andere het coalitieakkoord te financieren. De projectdirectie die per 1 januari 2022 van start is gegaan bij het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor het opstellen (schrijven) van het plan. Welke afspraken uit het coalitieakkoord hierin meegenomen worden, hangt af van zowel de RRF-verordening als het consultatie- en afstemmingsproces. Zo dient het plan een coherent geheel te zijn van investeringen en structurele hervormingen, dient ten minste 37 procent besteed te worden aan klimaat en 20 procent aan digitaal en dient het te gaan om projecten die voor 31 augustus 2026 afgerond kunnen worden. Ook moet het RRP bijdragen aan een doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de landenspecifieke aanbevelingen. Sinds 1 februari 2020 zijn hiertoe al een belangrijke stappen gezet dan wel aangekondigd, door het vorige en door dit kabinet.
Zijn er concrete afspraken gemaakt over het terugkeren naar begrotingsregels?
De Startnota die inmiddels naar uw Kamer is verzonden bevat de begrotingsregels die het kabinet de komende kabinetsperiode zal hanteren. Dit volgt uit de financiële bijlage bij het coalitieakkoord waarin staat dat de al geldende begrotingsregels worden bestendigd en de aanpassingen die de 16de SBR heeft geadviseerd worden overgenomen.
Welke uitgavenkaders zijn vastgesteld voor de komende kabinetsperiode?
In de Startnota bent u geïnformeerd over de uitgavenplafonds die volgen uit het Coalitieakkoord. Dit zijn echter ex-ante plafonds, dat wil zeggen exclusief macro-economische doorwerking van de maatregelen. Deze kunnen pas berekend worden na integrale doorrekening van het CPB, waarna de plafonds (uiterlijk bij Voorjaarsnota) definitief zullen worden vastgesteld. Hierbij geldt wel dat de begrotingsregels direct bij Startnota gelden.
Waarom is er bij het bepalen van het coalitiedoel van het EMU-saldo van –1,75 procent gerekend met een rente van nul procent en een structurele groei van het Bruto binnenlands product (BBP) van drie procent. Waarop zijn deze getallen gebaseerd en hoe realistisch zijn deze variabelen?
Met deze aannames is gerekend op verzoek van de onderhandelende partijen. Deze cijfers zijn ongeveer in lijn met de ramingen van het CPB bij MEV: een nominale bbp-groei van 3 procent en een rente van 0,1 procent in 2025.
Kunt u de uitgaven van het Stikstoffonds en het Klimaat- en transitiefonds per jaar uitsplitsen in de periode 2026–2030?
In onderstaande tabel zijn de geraamde uitgaven voor het stikstoffonds en Klimaat- en transitiefonds per jaar uitgesplitst voor de periode 2026–2030.
2026
2027
2028
2029
2030
Stikstoffonds
3.300
3.300
3.300
3.300
3.300
Klimaat- en transitiefonds
5.782
5.782
5.782
5.782
5.782
Klopt het dat in het coalitieakkoord wordt uitgegaan van nul procent rente en een jaarlijkse groei van het BBP met drie procent? Waarop zijn die aannames gebaseerd?
Zie antwoord vraag 23.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de rente gaat stijgen?
De rente-uitgaven vallen onder plafond Rijksbegroting. Dat wil zeggen dat wanneer meer uitgegeven wordt aan rente als gevolg van rentestijgingen, er elders bezuinigd moet worden. Per saldo zijn er dan dus geen budgettaire effecten. Door een rentestijging van 1 procent zal de extra jaarlijkse rentelast naar verwachting oplopen van ongeveer 1 miljard euro in 2022 tot ongeveer 2,6 miljard euro in 2027.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als het BBP minder hoog uitkomt?
Wanneer het bbp minder groeit dan nu aangenomen heeft dat geen directe gevolgen voor de uitgavenkaders. Dit betekent echter naar alle waarschijnlijkheid wel dat er minder inkomsten gegenereerd worden en hogere werkloosheidsgerelateerde uitgaven plaatsvinden. Per saldo leidt dit tot een verslechtering van het EMU-saldo en de EMU-schuld. Er is geen eenduidige formule te geven, omdat het type BBP-groei (vanuit export, overheidsuitgaven etc.) ook uitmaakt voor de doorwerking op saldo en schuld. Het CPB neemt dit mee in de macro-economische modellen.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de aannames omtrent de het BBP, de rente en de inflatie niet uitkomen?
Zie ook bovenstaande antwoorden op vragen 26 en 27. In iedere begroting worden aannames gedaan ten aanzien van de ontwikkeling van het bbp, de rente en de inflatie. De definitieve uitgavenkaders worden vastgesteld na een integrale macro economische doorwerking inclusief het meest recente economische beeld in het voorjaar. De al geldende begrotingsregels worden bestendigd. Dit betekent dat eventuele tegenvallers worden opgevangen binnen het desbetreffende plafond, meevallers onder de plafonds komen ten gunste van het saldo.
Kunt u vanaf het basispad per jaar de beleidsmatige lastenontwikkeling weergeven en dit uitsplitsen naar burgers, bedrijven, buitenland en totale lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 2 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord, maar dan vanaf het basispad)?
Naast de maatregelen uit het coalitieakkoord worden de beleidsmatige lastenontwikkeling in belangrijke mate bepaald door het basispad. Het BLO basispad is de stand vanaf het niveau van 2022, de start van deze kabinetsperiode. In onderstaande tabel kunt u het basispad van de beleidsmatige lastenontwikkeling vinden, uitgesplitst naar burgers, bedrijven en buitenland. Onderstaande cijfers zijn weergegeven in standen (mutatie t.o.v. 2021), in miljarden euro’s. Een min betekent een lastenverlichting. Deze tabel is de laatste stand zoals gepresenteerd in de starnota en verschilt nog van het basispad waarmee gerekend is in het coalitieakkoord. Dit verschil is te wijten aan de verlenging van de fiscale coronamaatregelen die nog niet in het basispad bij het coalitieakkoord zaten. Dit zorgt voor een verschuiving in beleidsmatige lastenontwikkeling voor bedrijven in de periode 2022–2023. Aangezien deze fiscale coronamaatregelen incidentele lastenverlichting betreft, heeft dit geen effect op de stand in 2025.
In het BLO basispad zit een stijging van de beleidsmatige lasten van 9,7 miljard euro. Deze stijging komt onder meer door het aflopen van fiscale coronamaatregelen, wijzigingen in de vennootschapsbelasting (vpb) en oplopende zorgpremies (nominale premies en IAB-premies) als gevolg van verwachte hogere Zvw-uitgaven.
2022
2023
2024
2025
Totaal
2,1
7,1
8,1
9,7
w.v. burgers
– 1,4
2,9
3,6
4,7
w.v. bedrijven
3,4
4,2
4,5
5,0
w.v. buitenland
0,0
0,1
0,1
0,1
Kunt u het basispad per jaar geven van de uitgaven en lasten en dit uitsplitsen naar ombuigingen, intensiveringen, lastenverlichting en lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 1 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord)?
Dit is niet mogelijk. Het basispad bestaat uit alle budgettaire besluiten die in het verleden zijn genomen. Dit zou een optelling zijn van alle besparingen en intensiveringen die ooit zijn besloten, en nu ten grondslag liggen aan het huidige stelsel. Buiten dat dit tot een ontelbare lijst van besparingen en intensiveringen leidt, is het ook niet meer mogelijk om precies te onderscheiden welk budgettair effect toe te wijzen is aan welke besparing of intensivering in het verleden.
Klopt het dat met het voorliggende coalitieakkoord de beleidsmatige lasten over de gehele periode voor alle groepen alsnog toenemen (namelijk voor burgers met 1,6 miljard euro, voor bedrijven met 19,9 miljard euro en voor het buitenland met 0,6 miljard euro)?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen uit het basispad zorgen alsnog voor een (structurele) lastenverzwaring eind 2025? Kunt u deze maatregelen opsommen, toelichten en uitsplitsen naar burgers, bedrijven en buitenland?
Zie antwoord vraag 29.
Kunt u in de medianentabel uit de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord per inkomensgroep aangeven hoeveel de groep wat betreft koopkracht er in euro’s op vooruit gaat? Kunt u dit tevens per jaar t/m 2025 uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u verklaren waarom de beleidsmatige lastenontwikkeling over de kabinetsperiode toeneemt en de koopkracht eveneens toeneemt?
De koopkrachtontwikkeling hangt niet alleen af van de beleidsmatige lastenontwikkeling, maar ook van de verdeling hiervan over groepen en andere factoren zoals de loonontwikkeling en inflatie. Bovendien zitten een aantal uitgavenmaatregelen zoals de toeslagen die de koopkracht verbeteren niet in de beleidsmatige lastenontwikkeling. Hierdoor kan het dat de beleidsmatige lasten over de kabinetsperiode toenemen, maar de koopkrachtontwikkeling nog steeds toeneemt. De koopkrachttabel in het coalitieakkoord is wel gebaseerd op de meest recente raming van het CPB ten tijde van MEV en een indicatieve doorrekening. De uitvoering en effecten van deze maatregelen wordt nader bezien. Op basis van de Startnota en een actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij de CEP-raming kan een nieuwe raming van de koopkrachtontwikkeling worden gemaakt.
Welke aannames omtrent de inflatie, uitvoering van verschillende maatregelen, hervorming van de huurtoeslag, invulling van de drie miljard euro lastenverlichting en de loonontwikkeling liggen ten grondslag aan de koopkrachtcijfers?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoe de lastenverlichting van drie miljard euro precies is verdeeld onder gezinnen, werkenden en middeninkomens?
In de Startnota is een voorlopige invulling van de lastenverlichting middeninkomens van 3 miljard euro structureel opgenomen. Het belangrijkste onderdeel van deze invulling is de verhoging en snellere afbouw van de arbeidskorting. Daarnaast wordt de ouderenkorting verhoogd, de jonggehandicaptenkorting gehalveerd, de eerste schijf ingekort en het tarief eerste schijf verhoogd. Dit pakket bevat ook de snellere afbouw van de dubbele AHK in de bijstand. Tot slot wordt als onderdeel van de verhoging van het wettelijk minimumloon de zorgtoeslag steiler afgebouwd. Dit staat tegenover de hogere zorgtoeslag- en WKB-uitgaven. Hiermee blijven de toeslagen bij de WML-verhoging budgetneutraal. De steilere afbouw van de zorgtoeslag wordt echter weer teruggedraaid in het pakket lastenverlichting middeninkomens. Het pakket lastenverlichting middeninkomens komt hiermee structureel op 3 miljard euro uit. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien.
Kunt u per jaar een overzicht opstellen van de geraamde inkomsten van het Rijk onderverdeeld naar: directe belastingen, indirecte belastingen, Zorgverzekeringswet, premies werknemersverzekeringen en premies volksverzekeringen?
Een doorgerekend overzicht van de geraamde inkomsten van het Rijk inclusief de gevraagde uitsplitsing is nog niet beschikbaar. Het laatste doorgerekende overzicht dateert van de Miljoenennota 2022. Onderstaande tabel geeft dit overzicht weer, en geeft aanvullend weer wat de ex ante impact is van de maatregelen die door het vorige kabinet nadien zijn getroffen en de maatregelen uit het coalitieakkoord. «Ex ante» wil zeggen dat de doorwerking van deze maatregelen en die aan de uitgavenkant op de economie niet is meegenomen. Een volledig doorgerekend overzicht van de inkomsten van het Rijk op basis van een actueel economisch beeld van het CPB komt beschikbaar na het CEP.
2022
2023
2024
2025
Belastingen en premies volksverzekeringen
253.709
267.582
268.007
276.711
wv belastingen1
215.495
227.392
229.941
235.946
wv premies volksverzekeringen
38.214
40.190
38.066
40.765
Premies werknemersverzekeringen
73.099
77.650
80.967
84.175
wv zorgpremies
46.368
48.969
51.170
53.571
wv overige premies werknemersverzekeringen
26.731
28.681
29.798
30.604
Budgettair effect omvorming ProRail voor vergelijkbaarheid met terugwerkende kracht van 2022 naar 2023 verplaatst.
Hierbij zijn vooral relevant het APB-pakket en het pakket energierekening.
Excl. ODE-maatregelen die op begroting EZK neerslaan.
Nemen de sociale lasten als percentage van de loonkosten toe of af op basis van het regeerakkoord? Kunt u een overzicht geven per jaar en onderscheid maken tussen werkgevers en werknemers?
Het coalitieakkoord heeft per saldo geen effect op de sociale lasten. Voor werkgevers stijgen weliswaar de IAB premies als gevolg van hogere zorguitgaven in de periode 2021–2025, deze worden echter weer gecompenseerd door lagere aof-premies. Het aandeel van de sociale lasten in de totale loonkosten hangt niet alleen af van de premietarieven die de overheid vaststelt maar ook van pensioenpremies en de loonstijging. Die laatste twee ontwikkelingen worden door het CPB geraamd en is nog niet beschikbaar op het moment van beantwoording van de vraag.
Met hoeveel loopt de overheidsschuld op in 2025 in miljarden euro?
In de gehanteerde cijfers van het CA komt de geraamde overheidsschuld in 2025 komt uit op 594,3 miljard euro en het geraamde tekort op 24,3 miljard euro. De extra uitgaven in 2025 bedragen 27,9 miljard. De gebruikte veronderstellingen staan uitgelegd in de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord.
Met hoeveel loopt het begrotingstekort op in 2025 in miljarden euro?
Zie antwoord vraag 39.
Hoeveel zal het kabinet in totaal extra uitgeven in 2025?
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u, in lijn met de aangenomen motie Van Weyenberg c.s. (35.572), de gevolgen van het coalitieakkoord op de vermogensongelijkheid in Nederland in kaart brengen?
De motie van het lid Van Weyenberg c.s. ziet op het stelselmatig in kaart brengen van de impact van (fiscaal) beleid op de vermogensverdeling. Hier is niet direct een pasklaar instrument of maatstaf voor, omdat de relatie tot overheidsbeleid en vermogensverdeling niet direct is en ook wordt beïnvloed door externe factoren. Het coalitieakkoord kent ook geen expliciete doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid en het CPB berekent ook geen effect van het coalitieakkoord op de gini-coefficient van de vermogensverdeling. Zoals ook gemeld in de Miljoenennota 20222 vindt in opdracht van het kabinet in de ronde interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO) 2021/2022 onderzoek plaats naar het onderwerp vermogensverdeling. Het doel van dit IBO is om in kaart te brengen hoe beleidsmatig tegen de vermogensverdeling moet worden aangekeken en of een maatstaf hiervoor een rol moet spelen in het besluitvormingsproces en zo ja, welke dan.
Wat is uw doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid? Welke Gini-coëfficiënt in 2025 is voor u acceptabel?
Zie antwoord vraag 42.
Klopt het, op basis van de budgettaire raming van 400 miljoen euro per jaar, dat de vliegticketbelasting gemiddeld wordt verhoogd met 14 euro per ticket?
De aanpassing van de vliegbelasting moet nog nader uitgewerkt en onderzocht worden. Het is daarom niet mogelijk om nu al aan te geven hoeveel de verhoging per ticket is.
Welke inkomens vallen er onder uw definitie van een «middeninkomen», bruto/netto, individueel en per huishouden?
Bij middeninkomens gaat het om inkomens die tussen de lage en hoge inkomensgroepen inzitten. Hierbij ligt in het coalitieakkoord geen exacte afbakening aan ten grondslag. Het is daardoor ook niet precies te zeggen welke inkomens (bruto/netto, individueel en per huishouden) hieronder vallen.
Waarom is er geen geld ingeboekt in de budgettaire tabel voor de maatregel om de btw op groente en fruit naar 0 procent te verlagen? Wanneer verwacht u deze maatregel te hebben ingevoerd?
Het kabinet beziet de mogelijkheden voor het op termijn verlagen van de btw op groente en fruit naar 0% en het invoeren van een suikerbelasting. De mogelijkheden voor deze maatregelen worden in samenhang onderzocht. Het is daardoor te vroeg om nu al te kunnen aangeven wat de mogelijkheden zijn, op welke termijn dat zou kunnen en wat het eventuele per saldo budgettaire effect is.
Wat zijn precies de gevolgen van de versoepeling van de Wet excessief lenen?
De versoepeling van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap betreft een verhoging van het maximumbedrag van € 500.000 naar € 700.000. Indien een aanmerkelijkbelanghouder een schuld heeft bij zijn eigen vennootschap van meer dan € 700.000 wordt het meerdere belast als inkomen uit aanmerkelijk belang in de inkomstenbelasting (box 2). Door de hogere drempel van € 700.000 in plaats van € 500.000 zal een kleiner deel van de aanmerkelijkbelanghuishoudens geraakt worden door de maatregel (2,2% ten opzichte van 3%) en een kleiner deel van de schulden van aanmerkelijkbelanghouders aan de eigen vennootschap (€ 9,9 miljard ten opzichte van € 11,8 miljard).
In hoeverre gaat deze versoepeling bijdragen aan het voorkomen van onevenwichtige situaties?
Het doel van het wetsvoorstel is het tegengaan van belastinguitstel en mogelijk -afstel dat zich voordoet in box 2 van de inkomstenbelasting. Door het excessief lenen bij de eigen vennootschap door aanmerkelijkbelanghouders kan de box 2-heffing worden uitgesteld. Via het aangaan van een lening bij de eigen vennootschap kan een aanmerkelijkbelanghouder namelijk, ondanks het niet uitkeren van dividend, toch beschikken over middelen uit de eigen vennootschap zonder hierover op dat moment belasting te betalen. Daarom regelt het wetsvoorstel dat bij leningen op de peildatum van 31 december van meer dan € 700.000 het meerdere als fictief regulier voordeel in box 2 wordt belast. De maatregel heeft naar verwachting een preventieve werking. Verwacht wordt dat aanmerkelijkbelanghouders hun schulden tot onder het maximumbedrag zullen brengen en houden.
Wordt beoogd om per 2025 alle huurinkomsten te belasten op basis van werkelijk rendement?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat per 2025 een nieuw box 3 stelsel op basis van reëel rendement wordt ingevoerd, waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van werkelijk rendement. In dit nieuwe box 3-stelsel zal sparen en beleggen direct op reëel rendement worden belast, bestaande uit reguliere voordelen zoals rente, dividend en huurinkomsten en waardeontwikkelingen. De waardeontwikkeling van vastgoed zal aanvankelijk echter nog forfaitair worden belast, waarbij zo snel als mogelijk de overstap wordt gemaakt naar werkelijk rendement.
Klopt het dat de hypotheekrenteaftrek de komende kabinetsperiode niet verder wordt afgebouwd?
In het coalitieakkoord zijn geen maatregelen opgenomen die zien op de afbouw van de hypotheekrenteaftrek. Wel leiden enkele maatregelen binnen de eigenwoningregeling die voorafgaande aan de kabinetsperiode zijn ingevoerd tot wijziging van (het fiscale voordeel van) de belastbare inkomsten uit eigen woning tijdens de kabinetsperiode.
Waarom wordt de jubelton pas in 2024 afgeschaft? Is het technisch mogelijk om de jubelton al eerder af te schaffen?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat de schenkingsvrijstelling eigen woning per 2024 wordt afgeschaft. Deze verhoogde eenmalige schenkingsvrijstelling voor de eigen woning is onderdeel van de aangifte schenkbelasting. Bij het afschaffen van deze schenkingsvrijstelling moet het onderdeel uit de aangifte worden verwijderd. Dit vraagt aanpassingen in de aangifte zelf en in de achterliggende systemen voor de verwerking van de gegevens uit de aangifte. Deze aanpassingen vragen tijd en capaciteit van de Belastingdienst. In 2022 is de beschikbare capaciteit nodig voor afronding van de overgang naar het nieuwe systeem voor de schenk- en erfbelasting. Capaciteit voor het verwijderen van de schenkingsvrijstelling is beschikbaar vanaf 2023. Dit maakt verwijdering mogelijk per 1 januari 2024.
Is de aanpak van belastingontwijking een speerpunt voor dit nieuwe kabinet?
Het voorgaande kabinet heeft verschillende maatregelen genomen die zien op het tegengaan van belastingontwijking. Deze maatregelen, die primair zijn gericht tegen belastingontwijking, zorgen ook voor een verbreding van de belastinggrondslag en een meer evenwichtige belastingheffing van multinationals. Ook dit kabinet zal zich blijven inzetten om belastingontwijking tegen te gaan. Het kabinet zal de voortgang en effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.4 De volgende stappen op dit terrein zullen voor een belangrijk deel voortkomen uit internationale samenwerking. Nederland werkt actief samen om in internationaal verband tot oplossingen te komen, bijvoorbeeld op het gebied van het tegengaan van belastingontwijking.
Kunt u zowel voor pakket A als pakket B uit het advies van de Commissie ter Haar (deel 1) aangeven welke maatregelen niet worden overgenomen en hoeveel belastinginkomsten hierdoor worden misgelopen?
De basisvariant uit het rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals (pakket A) bestaat uit zeven aanbevelingen. Daarnaast formuleert de commissie negen aanvullende maatregelen (pakket B) waarbij de commissie geen consensus over de wenselijkheid heeft bereikt.5
Het voorgaande kabinet heeft reeds verschillende aanbevelingen en maatregelen overgenomen. Zo is in de afgelopen kabinetsperiode de mogelijkheid om verliezen te verrekenen beperkt tot 50% van de belastbare winst. Daarnaast zijn met de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel6 maatregelen getroffen die er voornamelijk op zijn gericht om dubbel niet-heffing weg te nemen die ontstaat als gevolg van een verschillende toepassing van het zakelijkheidsbeginsel in met name internationale situaties. Verder heeft het vorige kabinet met de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2022 door middel van de fiscale uitwerking van de moties Hermans7 en Hijink/Bikker8 vanaf 2022 het hoge vennootschapsbelastingtarief verhoogd van 25% naar 25,8% en de earningsstrippingmaatregel aangescherpt. De earningsstrippingmaatregel – een generieke renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting – beperkt de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten ter zake van geldleningen (oftewel het saldo aan renten), voor zover dat saldo meer bedraagt dan het hoogste van 30% van de gecorrigeerde winst of € 1 miljoen. Dit percentage is vanaf 2022 aangescherpt tot 20% als dekking voor de maatregelen uit het aanvullende pakket van de motie Hermans.
De belangrijkste aanbevelingen die niet zijn overgenomen betreffen het beperken van de aftrek van aandeelhouderskosten tot een maximum percentage van de belastbare winst, het beperken van de aftrek van rente en aandeelhouderskosten (en eventueel royalty’s) gezamenlijk tot een maximum percentage van de belastbare winst, het effectiever maken van de CFC-regels en het beperken van de afschrijving op vermogensbestanddelen die binnen concern zijn overgedragen en niet voldoende belast zijn geweest. Wat betreft de wenselijkheid van het beperken van de aftrek van aandeelhouderskosten en royalty’s wordt nader onderzoek gedaan naar de aard en omvang van deze kosten. Dit onderzoek wordt verwacht in 2022.
Het coalitieakkoord heeft de ambitie om 1 miljard euro aan extra belastingopbrengsten op te halen binnen het domein van de vennootschapsbelasting. In het coalitieakkoord is ten eerste opgenomen om de CFC-regels aan te scherpen. Ten tweede worden in internationaal verband belangrijke stappen gezet richting een herziening van het belastingsysteem. De budgettaire impact daarvan wordt nog onderzocht en hangt deels samen met de aanbevelingen en maatregelen van de Adviescommissie. Vanwege deze samenloop tussen de maatregelen bestaat op dit moment geen exact zicht op de resterende budgettaire impact van de niet overgenomen aanbevelingen en maatregelen, na invoering van de voorgestelde maatregelen uit het coalitieakkoord.
Welke maatregelen uit het advies van Commissie ter Haar (deel 2) worden wel overgenomen en welke niet?
Het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen onder leiding van Bernard ter Haar gaat over de rol van doorstroomvennootschappen in Nederland. Het rapport is eind november 2021 door het vorige kabinet in ontvangst genomen. De adviescommissie erkent dat op nationaal niveau al veel stappen zijn gezet om belastingontwijking tegen te gaan. De aanbevelingen zien daarom voornamelijk op de inzet van Nederland met betrekking tot internationale wetgeving. De Europese Commissie heeft recentelijk een voorstel gepresenteerd om ongewenste doorstroom via brievenbusfirma’s tegen te gaan. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC fiche een inhoudelijke reactie geven. Daarbij betrekt het kabinet ook de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen.
Wat is uw doelstelling in 2025 voor het aantal onbelaste miljarden dat via Nederland naar belastingparadijzen wordt gesluisd?
Het vorige kabinet heeft met ingang van 2021 een bronbelasting op renten en royalty’s ingevoerd. De uitbreiding van deze bronbelasting naar dividenden treedt vanaf 2024 in werking. Het doel van de bronbelasting is dat deze stroom renten, royalty’s en dividenden naar laagbelastende jurisdicties nagenoeg zal verdwijnen. Het CPB onderschrijft de verwachting van het kabinet dat er geen inkomensstromen meer via Nederland direct naar laagbelastende jurisdicties zullen gaan.9 Het kabinet zal de effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.
Klopt het dat er in het coalitieakkoord geen afspraken zijn gemaakt over het initiatiefwetsvoorstel «conditionele exitheffing in de dividendbelasting»? Is het daarmee een vrije kwestie voor de Kamer of hebben coalitiepartijen afspraken gemaakt hierover buiten het coalitieakkoord om?
In het coalitieakkoord is geen afspraak opgenomen met betrekking tot dit initiatiefwetsvoorstel. Afgelopen december is het wetsvoorstel ter advisering voorgelegd aan de Raad van State. Het kabinet kijkt met belangstelling uit naar dit advies en de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Klopt het dat niet het volledige toeslagenstelsel wordt afgeschaft, maar alleen de kinderopvangtoeslag en dat er voor de andere toeslagen herzieningen binnen hetzelfde stelsel gepland staan? Indien dit klopt, waarom gaat het toeslagenstelsel niet volledig op de schop, gezien het leed dat het met zich mee heeft gebracht en de overeenstemming die er leek te zijn over het afschaffen van toeslagen? Indien het toeslagenstelsel volledig op de schop gaat, wat gaat ervoor zorgen dat mensen genoeg overhouden om normaal van rond te komen?
Het kabinet heft de ambitie om de toeslagen af te schaffen, zodat mensen niet meer verdwalen in de ingewikkelde regelingen of te maken krijgen met hoge terugvorderingen. Een volledige afschaffing zal niet binnen deze kabinetsperiode plaatsvinden. Wel worden deze kabinetsperiode stappen gezet passend bij deze ambitie. In gang gezette verbeteringen en herstel van fouten uit het verleden vergen veel capaciteit van Toeslagen, er is daarnaast deze kabinetsperiode beperkte ruimte voor grote stappen in de hervorming van de toeslagen. Ook gaat het kabinet in de tussentijd door met verbeteringen in het huidige toeslagenstelsel (mede naar aanleiding van de motie Lodders/van Weyenberg), dit naast de grotere hervormingen in de huurtoeslag en kinderopvangtoeslag. In het coalitieakkoord heeft het kabinet afgesproken om de komende jaren een fundamentele herziening van de kinderopvangtoeslag door te voeren. De vergoeding van de kinderopvang wordt verhoogd tot 95% voor werkende ouders voor kinderen tot 12 jaar. De toeslag wordt straks direct uitgekeerd aan kinderopvanginstellingen zodat er minder sprake is van terugvorderingen. Op basis van de praktijkervaringen en gedragseffecten beziet het kabinet de ambitie om het vergoedingspercentage op te hogen naar 100%. Tegelijkertijd wordt de huurtoeslag hervormd en vereenvoudigd door de maximale huurgrens af te schaffen en over te stappen naar een systeem van genormeerde huren, waarbij de hoogte van de toeslag niet meer afhankelijk is van de daadwerkelijke huur. Het kabinet zal bij deze hervormingen oog hebben voor de inkomenspositie van de betrokken burgers.
Kan er per fiche met bouwsteen uit bijlage 1 van het syntheserapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel worden aangeven of de coalitie de beleidsoptie heeft overgenomen en in welke vorm (overgenomen dan wel gedeeltelijk overgenomen of niet overgenomen)?
Het rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel bevat uitgebreide analyses van de verschillende brede vraagstukken omtrent het Nederlandse belastingstelsel. De inzichten uit deze analyses zijn waardevol geweest voor de gedachtenvorming van het kabinet. Het kabinet acht het tevens van groot belang om bij de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen verantwoording af te leggen over de voorgestelde beleidskeuzes en eventuele alternatieven.
Kunt u nader duiden aan welke wijziging in de tariefstructuur van de energiebelasting wordt gedacht?
Het Coalitieakkoord bevat meerdere voorgenomen maatregelen in de energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE). Deze hebben allen invloed op de tariefstructuur van de EB en ODE gezamenlijk. Allereerst maatregel «8a. Tariefstructuur energiebelasting EB». Bij deze maatregel wordt eraan gedacht om de tariefstructuur van de energiebelasting minder degressief te maken door de tarieven in de hogere verbruiksschijven gas en elektriciteit te verhogen. Ten tweede zal ook de maatregel «8b. verlagen tarief ODE 2de en 3de schijf» invloed hebben op de tariefstructuur van de energiebelasting en ODE gezamenlijk. Ten derde zal de maatregel «15. Schuif energiebelasting 1e schijf» ervoor zorgen dat het tarief van elektriciteit in de eerste schijf zal dalen en het tarief van gas in de eerste schijf zal stijgen. Daarnaast zullen er specifieke vrijstellingen of verlaagde tarieven voor sectoren of toepassingen worden afgeschaft (maatregelen «9. Afschaffen vrijstellingen EB – mineralogische en metallurgische procedés», «18a. beperken inputvrijstelling WKK» en «18b. afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw»).
Hoe deze maatregelen exact doorwerken in de tariefstructuur van de energiebelasting (EB) is afhankelijk van de nog te bepalen maatvoering. De maatvoering vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover tijdig nader geïnformeerd.
Welke lastenverzwaring door onder meer de wijzigingen in de energiebelasting brengt het coalitieakkoord met zich mee voor de glastuinbouw?
Zoals in het antwoord hiervoor (59) aangegeven bevat het Coalitieakkoord meerdere voorgenomen maatregelen in de EB en ODE. Het gaat daarbij om zowel lastenverzwaringen als lastenverlichtingen. Naar verwachting zullen met name de maatregelen 18a. beperken inputvrijstelling WKK», «18b. afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw» en «8b. verlagen tarief ODE 2de en 3de schijf» een effect hebben op de lasten voor de glastuinbouwsector. De gevolgen zullen verschillen tussen verschillende type bedrijven in de sector. Deze maatregelen vergen nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover tijdig nader geïnformeerd.
Uit het lastenoverzicht blijkt dat zelfstandigen voor de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan gecompenseerd worden via een verhoging van de arbeidskorting. Welke afspraken zijn gemaakt over die verhoging van de arbeidskorting, nu blijkbaar al wel duidelijk is dat deze verhoging de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan compenseert?
Als onderdeel van de lastenverlichting middeninkomens zal de arbeidskorting waarschijnlijk significant worden verhoogd. Naar verwachting is dit tijdens de kabinetsperiode voldoende om de extra verlaging van de zelfstandigenaftrek te compenseren. De verhoging van de arbeidskorting is ook opgenomen in de indicatieve invulling van de lastenverlichting middeninkomens in de Startnota. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien.
Op welke wijze is opvolging gegeven aan de aangenomen motie Van der Staaij/Omtzigt (Kamerstuk 35 925, nr. 48) waarin is uitgesproken dat een volgend kabinet concrete maatregelen moet nemen om de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen?
Op basis van de Startnota en een actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB zal een nieuwe raming van de koopkrachtontwikkeling worden gemaakt. Hierin zullen ook de koopkrachteffecten van het coalitieakkoord voor een- en tweeverdieners zichtbaar zijn en worden meegewogen.
Wordt de verhuurderheffing per 2023 geheel afgeschaft of wordt de heffing vanaf 2023 geleidelijk afgeschaft?
De verhuurdersheffing wordt per 2023 in zijn geheel afgeschaft.
Kunt u een indicatie geven hoe de klimaatlasten neerslaan bij zowel het grootbedrijf, het middenbedrijf als kleine ondernemers?
Het kabinet presenteert in principe geen cijfers voor de lastenontwikkeling uitgesplitst voor het grootbedrijf, kleine/middelgrote bedrijven en kleine ondernemers (microbedrijven).10 Reden is dat dit vaak moeilijk te bepalen is. Een exact bedrag van de lastenontwikkeling uitgesplitst naar grootbedrijf, middenbedrijf en kleine ondernemers door de maatregelen van dit kabinet kan daarom niet worden gegeven.
Om toch enige inschatting te geven wordt hieronder per lastenmaatregel van de klimaatmaatregelen uit het regeerakkoord een grove indicatie gegeven waar de lasten in eerste instantie primair zouden neerslaan.
1.
Aanscherpen CO2-heffing industrie
Grootbedrijf
1a.
Oplopende CO2 minimumprijs (een bodemprijs; geen vlakke heffing)
Grootbedrijf
2a.
Tariefstructuur energiebelasting EB (Fit for 55) (gas en elektra)
Grootbedrijf en kleine/middelgrote ondernemingen
2b.
Verlagen tarief ODE 2e en 3e schijf (elektra)
Grootbedrijf en kleine/middelgrote ondernemingen
3.
Afschaffen vrijstellingen EB – mineralogische en metallurgische procedés
Grootbedrijf
4a
verhoging 1e schijf energiebelasting gas (+5,23 ct)
Huishoudens
4b
verlaging 1e schijf energiebelasting elektriciteit (– 5,23 ct)
Huishoudens
5
Compensatie energierekening groen gas
Huishoudens
6a
Beperken inputvrijstelling WKK
Grootbedrijf en middelgrote ondernemingen
6b
Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw
Kleine/middelgrote ondernemingen
7
MRB++ EV/Fossiel (km-stand)
Nader in te vullen
8
Vrijstelling bpm bestelauto naar 0% in 2026
Kleine ondernemer
9
Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding
Huishoudens
10
Verhogen vliegbelasting (400 mln taakstellend)
Huishoudens en grootbedrijf (en buitenland)
11
Verhogen budget EIA
Kleine ondernemer en kleine/middelgrote ondernemingen
12
Verhogen budget MIA/VAMIL
Kleine ondernemer en kleine/middelgrote ondernemingen
Kunt u in een tabel inzage geven in de voorgenomen wijzigingen in de tarieven van de energiebelasting en de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor zowel gas als elektriciteit?
Er is gevraagd om middels een tabel inzage te geven in de voorgenomen tariefwijzigingen van de energiebelasting (EB) en de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor zowel gas als elektriciteit.
In het coalitieakkoord zijn zowel voor de EB als ODE meerdere beleidsmaatregelen aangekondigd. Het betreft hier veelal nader in te vullen taakstellende tariefmaatregelen en daarnaast is in het coalitieakkoord onder meer aangekondigd dat conform het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte (SBR) de koppeling tussen de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE) en de ODE vanaf 2022 wordt losgelaten.
Aangezien deze beleidsmaatregelen nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet behoeven kan daarom op dit moment geen overzicht van de ontwikkeling van de EB- en ODE-tarieven voor 2023 en later worden verstrekt. Over de invulling van de overige voor de EB en ODE relevante maatregelen in het coalitieakkoord en de impact daarvan op de toekomstige fiscale energietarieven wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd
Kunt u aangeven hoe de tax payers advocate vormgegeven zal worden en hoeveel budget hij ter beschikking krijgt?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat er een laagdrempelige onafhankelijke fiscale rechtshulp komt, naar voorbeeld van de Amerikaanse «Taxpayers Advocate Service». Om meer te kunnen zeggen over de precieze vormgeving van deze onafhankelijke rechtshulp is nadere uitwerking nodig. Zo moet onder meer worden gekeken naar waar in het huidige bestel reeds mogelijkheden voor rechtshulp bestaan en hoe de nieuw vorm te geven onafhankelijke rechtshulp zich daartoe zal verhouden. Voor deze fiscale rechtshulp en directe bijstand aan burgers wordt structureel € 14 miljoen gereserveerd.
Is er in de koopkrachtberekeningen rekening mee gehouden dat dat ongeveer 92 procent van de huishoudens nog op gas stookt?
In de koopkrachtberekeningen loopt het energieverbruik niet direct mee. Dat komt omdat de energieprijzen via de inflatie meelopen in de koopkrachtberekeningen. In de inflatieberekening van het CBS wordt de prijsontwikkeling en het aandeel van gas en elektriciteit in de totale uitgaven van huishoudens, voor een zeer grote steekproef van Nederlandse huishoudens berekend. De koopkrachtberekeningen in de bijlage van het coalitieakkoord zijn gebaseerd op het economisch beeld uit de MEV van afgelopen september. Dat was op dat moment het recentste economische beeld van het CPB. De inflatie is sindsdien gestegen. Bij de eerstkomende raming (CEP) die het CPB in het voorjaar publiceert actualiseert het CPB de totale macro economische verwachting.
Met hoeveel euro gaat de energierekening voor een huishouden omhoog dan wel omlaag bij een gebruik van 3.500 kwh aan elektriciteit en 1.500 m3 aan gas?
Er kan op dit moment nog niet precies worden aangegeven hoe het Coalitieakkoord de energierekening zal beïnvloeden. Het Coalitieakkoord bevat meerdere voorgenomen maatregelen in de energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE). Denk hierbij aan de «Schuif energiebelasting 1e schijf», die ervoor zorgt dat het tarief van elektriciteit in de eerste schijf zal dalen en het tarief van gas in de eerste schijf zal stijgen. En verder kan gedacht worden aan de «Compensatie energierekening huishoudens groen gas», waarbij ter compensatie voor de verwachte stijging van de leveringstarieven door de bijmengverplichting groen gas is besloten om de belastingvermindering in de energiebelasting per 2023 structureel met taakstellend 225 miljoen euro te verlagen.
Kortom, de ontwikkeling van het belastingdeel van de energierekening is nog niet geheel bekend. Hoe deze maatregelen exact doorwerken is afhankelijk van de nog te bepalen maatvoering. De maatvoering vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet.
Kunt u de lastenverzwaring in de vennootschapsbelasting (VPB) nader toelichten en de opbrengsten nader specificeren? Welke aannames zijn bij deze maatregel gemaakt?
Het coalitieakkoord voorziet in grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting. Hiermee wordt een structurele budgettaire opbrengst van 1 miljard euro voorzien. In eerste instantie gaat het bij deze grondslagverbreding om de aanscherping van de CFC-maatregel, zoals voorgesteld door de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals (Ter Haar 1), en de implementatie van pijler II in het kader van de herziening van het internationale belastingsysteem, waarmee wordt voorzien in een wereldwijd minimumtarief van 15%. De Europese Commissie heeft 22 december jongstleden zijn richtlijnvoorstel voor pijler II gepubliceerd waarbij inwerkingtreding is voorzien per 1 januari 2023.11 Een precieze specificatie van de budgettaire opbrengst van pijler II is nog niet beschikbaar. Daarom gaat het coalitieakkoord uit van verdere grondslagverbreding indien de gewenste besparing van 1 miljard euro niet wordt bereikt. Hierbij wordt gekeken naar de hoogte en reikwijdte van het lage vpb-tarief, waar bij de uitwerking het vestigingsklimaat en de positie van het mkb in ogenschouw wordt genomen.
Kunt u de stelling nader specificeren dat de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek ruim wordt gecompenseerd door de verhoging van de arbeidskorting?
Zie antwoord vraag 61.
Kunt u in het kader van tabaksaccijns nader toelichten wat een pakje sigaretten ongeveer gaat kosten?
De tabaksaccijns wordt verhoogd zodat een pakje sigaretten van 20 stuks ongeveer € 10 gaat kosten in 2024. Dit gebeurt in twee gelijke, opvolgende stappen, zoals voorgesteld in het Nationaal Preventieakkoord.
Kunt u aangeven wat de lastenverzwaring die samenhangt met de aanscherping verbruiksbelasting niet -alcoholische dranken, nader uitgesplitst in niet-alcoholische dranken en verhoging van het minimumtarief voor bier, doet met de prijs voor één liter frisdrank, respectievelijk bier?
De hoogte van de verbruiksbelasting niet- alcoholische dranken moet nog nader onderzocht en uitgewerkt worden. Het is daarom niet mogelijk om nu al aan te geven hoeveel de verhoging betekent voor één liter frisdrank respectievelijk bier. Om te voorkomen dat over bier minder accijns moet worden betaald dan over frisdrank moet het minimumtarief van bier ook worden verhoogd. Het aantal hectoliters lichte bieren is een klein aandeel van de totale hectoliters bier.
Wat is het effect van de accijnsverhogingen op de inflatie?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe concreet is het voornemen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen naar 0 procent?
Het kabinet beziet de mogelijkheden voor het op termijn verlagen van de btw op groente en fruit naar 0% en het invoeren van een suikerbelasting. De mogelijkheden voor deze maatregelen worden in samenhang onderzocht. Het is daardoor te vroeg om nu al te kunnen aangeven wat de mogelijkheden zijn, op welke termijn dat zou kunnen en wat het eventuele per saldo budgettaire effect is.
Hoeveel huishoudens maken gebruik van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)?
In 2021 hebben ongeveer 950.000 huishoudens recht op de IACK. Hoeveel huishoudens daadwerkelijk gebruik maken van de IACK is afhankelijk van andere factoren. Zo moeten rechthebbende huishoudens deze korting aangeven in de belastingaangifte.
Wat is de budgettaire opbrengst per jaar van de afbouw van de IACK?
De Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (IACK) wordt voor nieuwe gevallen afgeschaft na 2024. Dit wordt gedaan door vanaf 2025 een leeftijdsondergrens op basis van geboortejaar te hanteren. Kinderen die in 2025 geboren worden, tellen in 2025 niet meer mee voor de IACK. In 2026 tellen ook kinderen geboren in 2026 niet meer mee, enzovoort. De IACK wordt op deze wijze in 13 jaar tijd met ingang van 2037 afgeschaft. Dat levert het volgende budgettaire beeld op.
2022
2023
2024
2025
Structureel
IACK dekking (nieuwe gevallen na 2024)
0
0
0
€ 55
€ 1.561
Kunt u nader toelichten wat u bedoeld met: «We ondersteunen de voorstellen van de Europese Commissie voor een belasting op kerosine op EU-niveau.»?
Nederland staat positief kritisch tegenover het uitbreiden van de reikwijdte van de Richtlijn energiebelastingen door het belasten van brandstoffen die worden gebruikt in de luchtvaart. Het belasten van luchtvaartbrandstoffen binnen de EU past bij de oproep van Nederland aan de Europese Commissie en acht andere lidstaten om een voorstel te doen voor een Europees initiatief op het gebied van beprijzing van luchtvaart. Dit neemt echter niet weg dat de effecten van het belasten van brandstof in de luchtvaart in samenhang moeten worden beoordeeld met de andere voorstellen uit het Fit for 55 pakket waarin de luchtvaart voor komt, en waardoor stapelingseffecten en bijbehorende kosten voor de sector kunnen ontstaan.
Wat is het effect van het afschaffen van de middelingsregeling voor werkenden?
Het afschaffen van de middelingsregeling houdt in dat 2022–2024 het laatste tijdvak is waarover gemiddeld kan worden. Dit heeft effect voor werkenden die gedurende de drie middelingsjaren een (sterk) fluctuerend box1-inkomen hebben, dat in een deel van die jaren in de hoogste schijf valt (meer dan € 69.398, grens 2022). Deze belastingplichtigen hebben straks niet meer de mogelijkheid om box1-inkomens over drie jaren te middelen en daardoor een belastingteruggave wegens middeling te ontvangen.