Het gebruik van alcohol tijdens het jagen |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Frankrijk verbiedt jagen met een borrel op, jagers schieten te vaak mensen neer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat jagen na alcoholconsumptie onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u alcoholconsumptie door jagers en sportschutters ontmoedigen?
Ja, het jagen na alcoholconsumptie is onwenselijk en gevaarlijk. Immers, de jachtaktehouder kan na het nuttigen van alcohol een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid vormen.
Voor wat betreft het ontmoedigen doen de Minister van Justitie en Veiligheid en ikzelf allereerst een dringend beroep op het gezond verstand van alle wapenvergunninghouders zelf en de mensen in hun omgeving tijdens het jagen of het beoefenen van de schietsport op de schietvereniging. Daarnaast druist het gebruik van alcohol in tegen de weidelijkheidsregels, die de jagers hanteren voor een goede en betamelijke uitvoering van de jacht. Bovendien trekt de toezichthouder, de politie, een wapenvergunning in indien geconstateerd wordt dat er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Is het waar dat in verschillende EU-lidstaten het gebruik van alcohol tijdens en voorafgaand aan jachtpartijen op verschillende wijze is gereguleerd en dat dit ook geldt voor het in bezit hebben van een vuurwapen bij verkeersdeelname? Zo nee, wat is dan de algemene regel ten aanzien van dit onderwerp?
Het is mij niet bekend of en hoe in andere EU-lidstaten het gebruik van alcohol rondom de jacht is gereguleerd. Volgens de Europese vuurwapenrichtlijn dient het nationale recht onder andere te voorzien in criteria voor passende opslag en voor veilig vervoer, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal en de categorie van de vuurwapens en munitie in kwestie. Het is mij niet bekend hoe andere EU-lidstaten deze richtlijn hebben geïmplementeerd in hun nationaal recht.
Deelt u de mening dat nul promille alcohol tijdens de jacht (zoals in Hongarije de norm is) het minimale uitgangspunt moet zijn, zolang u de jacht nog toestaat?
Ja, zoals ik in mijn antwoord op vraag twee aangeef is alcoholconsumptie romdom het jagen onwenselijk en gevaarlijk. Het is mij niet bekend of en hoe in andere EU-lidstaten het gebruik van alcohol rondom de jacht is gereguleerd.
Kunt u uitleggen waarom er geen zerotolerancebeleid (nul promille alcohol) is ten aanzien van jacht in Nederland en in welk opzicht en waarom dit verschilt van strengere regelgeving in andere EU-landen? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u invulling geven aan een dergelijk zerotolerancebeleid?
Er geldt vanuit de Wet wapens en munitie een algemeen uitgangspunt dat het niet verantwoord is om aan iemand die onder sterke psychische druk staat, wat onder meer tot uitdrukking komt door alcoholmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. Naast dit uitgangspunt zijn er in Nederland vanuit de Wet wapens en munitie, en onderliggende regels, en de Wet natuurbescherming geen expliciete regels gesteld ten aanzien van het gebruik van alcohol rondom de jacht en rondom het vervoer van jachtwapens. Dat neemt niet weg dat de politie kan optreden tegen een jachtaktehouder indien alcohol wordt of is genuttigd rondom de jacht. In artikel 7 van de Wet wapens en munitie is opgenomen dat een wapenvergunning, waaronder de jachtakte, in elk geval wordt ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Het is mij niet bekend of en hoe in andere EU-lidstaten het gebruik van alcohol rondom de jacht is gereguleerd.
Deelt u de mening dat nul promille alcohol tijdens het vervoer van jachtwapens (zoals in Duitsland de norm is) daarnaast een minimaal uitgangspunt zou moeten zijn voor vervoer van jachtwapens, zolang u de jacht nog toestaat?
Ik deel de mening dat nul promille alcohol uitgangspunt zou moeten zijn tijdens het vervoer van jachtwapens. Zoals aangegeven is het mij niet bekend of en hoe in andere EU-lidstaten het gebruik van alcohol rondom de jacht is gereguleerd.
Kunt u uitleggen waarom er geen zerotolerancebeleid (nul promille alcohol) is ten aanzien het vervoer van jachtwapens in Nederland en in welk opzicht en waarom dit verschilt van strengere regelgeving in andere EU-landen? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u invulling geven aan een dergelijk zerotolerancebeleid?
De norm van nul promille alcohol is niet wettelijk vastgesteld. Desalniettemin kan er stevig worden opgetreden tegen een jachtaktehouder indien onder invloed van alcohol wapens worden vervoerd. De jachtaktehouder kan na het nuttigen van alcohol een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid vormen. De toezichthouder, de politie, zal een wapenvergunning intrekken indien geconstateerd wordt dat er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Zoals aangegeven in antwoord 3 krijgen EU-landen vanuit de Europese Vuurwapenrichtlijn de ruimte om in het nationale recht te voorzien in criteria voor passend vervoer. Dit zou eventuele verschillen tussen EU-landen kunnen verklaren.
Bent u bereid een algemeen verbod uit te vaardigen voor het aanprijzen, serveren en/of gebruiken van alcohol tijdens jachtevenementen waar vuurwapens aanwezig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik zien geen aanleiding om in wetgeving voor een dergelijk verbod te voorzien. Immers, staande wetgeving en jurisprudentie geven genoeg mogelijkheden voor het bevoegd gezag om handelend op te treden.
De jacht op verwilderde huiskatten |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «Wilde katten zijn hun leven niet zeker met jager Titus Sijmonsma in de buurt. «Het zijn lustmoordenaars»»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2013 op initiatief van voormalig Kamerlid Thieme de Tweede Kamer het kabinet reeds opriep tot het niet langer toestaan van de jacht op katten? Hoe is het mogelijk dat tien jaar later de jacht op katten nog altijd kan plaatsvinden?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Omdat katten niet zijn opgenomen op de lijst van bejaagbare soorten beschreven in artikel 3.20, tweede lid van de Wet natuurbescherming, is de jacht op katten niet toegestaan. In het kader van schadebestrijding is het beheer van katten wel mogelijk. Zoals eerder aan uw Kamer geantwoord, is het beheer van zwerfkatten een verantwoordelijkheid van de provincies (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 165).
Afhankelijk van de specifieke lokale problematiek biedt artikel 3.18, vierde lid van de Wet natuurbescherming provincies de mogelijkheid opdracht te verlenen voor afschot van zwerfkatten. De provincie Friesland is de enige provincie waar momenteel zwerfkatten worden afgeschoten. Deze provincie heeft een grote verantwoordelijkheid voor zogeheten grondbroeders, met name weidevogels, en wil vanuit die verantwoordelijkheid de predatiedruk, waaronder die door katten, aanpakken.
Wat dacht u toen u hoorde dat jaarlijks meer dan 250 katten in de provincie Friesland worden doodgeschoten?
Het doodschieten van katten vind ik verdrietig. Helaas is afschot van predatoren, waaronder katten, soms nodig om kwetsbare (vogel)soorten te beschermen. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het beheer van zwerfkatten een provinciale verantwoordelijkheid. De provincie maakt een zorgvuldige afweging alvorens over te gaan tot afschot. Men gaat hierbij niet over één nacht ijs en afschot wordt toegepast als een laatste schakel binnen een bredere aanpak van zwerfkatten. Ik vertrouw erop dat de provincie het afschieten noodzakelijk heeft geacht voor de bescherming van grondbroeders.
Kunt u bevestigen dat de teruggang van het aantal weidevogels met name wordt veroorzaakt door de intensieve landbouw, het kunstmatig verlagen van de grondwaterstanden en de slechte staat van de biodiversiteit?
De teruggang van het aantal weidevogels is grotendeels het gevolg van menselijk ingrijpen in het leefgebied. Het betreft de oprukkende verstedelijking, opeenvolgende ruilverkavelingen, de intensivering van de landbouw en het verlagen van (grond)waterpeilen. Daarnaast speelt de toegenomen predatiedruk een rol. Zoals eerder aan uw Kamer geantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1981), heeft het voorkomen van predatie bij weidevogels, door onder andere katten, in toenemende mate prioriteit bij beschermingsmaatregelen van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer.
Door het verlies van geschikt leefgebied, de afname in beschikbaarheid van voedsel voor kuikens en de toegenomen predatiedruk worden de voortplantings- en overlevingskansen van weidevogels steeds beperkter.
Is er onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek dat vaststelt dat er een positieve werking uitgaat van het afschot van verwilderde huiskatten (felis catus)? Zo ja, kunt u die bevindingen met de Kamer delen? Zo nee, vormt dat voor u aanleiding om de jacht op de felis catus te verbieden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, kan predatie door (zwerf)katten in het huidige systeem, in combinatie met andere drukfactoren, een aanzienlijk effect hebben op weidevogels. Het onderzoek dat momenteel in mijn opdracht wordt uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen (RUG), naar aanleiding van de motie van het lid Van den Anker (CDA; Kamerstuk 35 616, nr. 5, invulling aan gegeven via de brief met Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21), zal dit kwantificeren en de effectiviteit van ingrijpen in de aantallen toetsen. Het onderzoek is afgerond in 2025. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af en zal deze met uw Kamer delen.
Op dit moment is er daarom voor mij geen aanleiding om het afschieten van zwerfkatten te verbieden. Het afschieten van katten is een provinciale bevoegdheid, waarbij provincies binnen de wettelijke kaders kunnen besluiten dit toe te passen.
Deelt u de mening dat, gelet op het feit dat een kat een territoriumdier is, het vangen, steriliseren, chippen en terugplaatsen van verwilderde huiskatten de voorkeur verdient boven afschot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welke maatregelen brengt deze bevinding u?
Het vangen, steriliseren, chippen en terugplaatsen van verwilderde huiskatten is een manier om de populatie zwerfkatten te beheersen. Deze wordt momenteel met name door zwerfdierstichtingen in Nederland uitgevoerd. Na het terugplaatsen van de zwerfkatten in de natuur is predatie van kwetsbare (vogel)soorten nog steeds mogelijk. In het hierboven genoemde onderzoek van de RUG worden de effecten van predatie op weidevogels gekwantificeerd. De uitkomsten van dat onderzoek maken een betere onderbouwing mogelijk voor de eventuele keuze voor een maatregel. Ook laat ik onderzoek uitvoeren naar het aantal zwerfkatten in Nederland, zodat op termijn beter kan worden ingeschat of en welke maatregelen effect hebben.
Bent u het eens dat de huiskat en de verwilderde huiskat dezelfde soort vormen (felis catus) en daarmee moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden, zodat het toestaan van afschot van verwilderde katten het risico in zich draagt dat huisdieren worden geschoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze voorkomt u dat huisdieren worden afgeschoten?
Huiskatten en verwilderde (huis)katten zijn dieren van dezelfde soort. Onderscheid tussen beide categorieën, zeker op enige afstand, zal daarom niet eenvoudig zijn. Het is niet uit te sluiten dat een huiskat gedood wordt. Het beheer van zwerfkatten is een verantwoordelijkheid van de provincies. Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 3, wordt in het veld een zeer zorgvuldige beoordeling gemaakt alvorens over te gaan tot afschot van een kat. Dat het dier mogelijk een eigenaar heeft, is ook een aspect dat meegenomen wordt in die beoordeling. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de schuwheid van het dier. Om een zwerfkat te kunnen onderscheiden van een huiskat heeft een eigenaar de mogelijkheid om het dier een halsbandje of kattenkraag om te doen, zodat de kat herkenbaar is als zijnde een gehouden dier. Op dit onderdeel van verantwoord houderschap stuurt het ministerie reeds jaren aan.
Deelt u de mening dat als gevolg van de voorgenomen chipplicht van defelis catus afschot van katten in alle gevallen zou moeten worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De verplichte identificatie en registratie van huiskatten zal helpen bij het tegengaan van zwerven en verwilderen van huiskatten. Het hebben van een chip kan uitsluitsel geven of het gevangen dier een huiskat of zwerfkat betreft. Katteneigenaren kunnen beter worden gewezen op hun verantwoordelijkheid wanneer zij hun dieren in de natuur laten lopen. Echter, de chip die bij een kat onder de huid wordt aangebracht, is van de buitenkant niet zichtbaar. De chipplicht zal in het veld, op afstand, dus niet helpen om op afstand te kunnen onderscheiden of een loslopende kat een huiskat of een zwerfkat is. Het onderscheid tussen een huiskat en een zwerfkat zal alsnog op basis van andere uiterlijke of gedragskenmerken gemaakt moeten worden.
Is het waar dat de felis catus in slechts één provincie bejaagbaar is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de jacht op de huiskat niet toegestaan. Het beheer van zwerfkatten is een provinciale verantwoordelijkheid. Alleen de provincie Friesland staat momenteel afschot van katten toe in het kader van beheer en schadebestrijding.
Bent u bereid om op korte termijn een landelijke regeling op te stellen, waarin is opgenomen dat katten categorisch niet mogen worden bejaagd ter bescherming van zowel de huiskat (felis catus) als de beschermde wilde kat (felis silvestris)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Wet dieren en de Wet natuurbescherming bieden voldoende wettelijke kaders om de huiskat en de wilde kat te beschermen. Aanvullende regelgeving is derhalve niet nodig. Uit data van de Zoogdiervereniging2 blijkt dat de wilde kat (Felis silvestris) in Nederland zeer zeldzaam is. Tussen 1990 en 2023 is het dier slechts enkele keren in Zuid-Limburg en Zuid-Oost-Brabant waargenomen. Het zijn zeer schuwe dieren die niet lijken op verwilderde huiskatten of zwerfkatten. Ik acht het daarom zeer onwaarschijnlijk dat er in de provincie Friesland per ongeluk wilde katten worden afgeschoten.
De onacceptabele gezondheidsschade door stikstofuitstoot |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Kuipers |
|
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen heeft geschreven dat in Nederland jaarlijks 7.500 tot 9.000 mensen vroegtijdig sterven door fijnstof in de lucht en dat de landbouwsector is betrokken bij ruim de helft van deze fijnstofconcentraties?1
In antwoorden op vragen aan de Staatssecretaris van IenW is aangegeven dat uit berekeningen van het RIVM voor het in 2020 afgesloten Schone Lucht Akkoord (SLA) blijkt dat ongeveer 7.500 vroegtijdige sterfgevallen aan fijnstof zijn toe te schrijven. Het resultaat van deze berekening, die is uitgevoerd voor het SLA referentiejaar 2016, ligt in dezelfde orde van grootte als het door het Europese Milieuagentschap berekende aantal van 9.000. Het verschil ligt waarschijnlijk aan afwijkende uitgangspunten. Ook is aangegeven dat in principe gesteld kan worden dat de landbouwsector betrokken is bij (ruim) de helft van de fijnstofconcentraties in Nederland.
Kunt u bevestigen dat de betrokkenheid van de landbouwsector bestaat uit de stikstofuitstoot (ammoniak bij secundair fijnstof) en uit deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel (primair fijnstof)?2
De bron die wordt aangehaald beschrijft inderdaad de bijdrage van de landbouwsector aan primair fijnstof door deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel. Dezelfde bron beschrijft dat secundair fijnstof niet wordt gevormd in stallen, maar in de atmosfeer. Uitgelegd wordt dat dit secundair genoemd wordt, omdat het pas «in tweede instantie» wordt gevormd. Secundair fijnstof wordt gevormd uit ammoniak (NH3), zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NO en NO2). Gasvormig ammoniak komt uit stallen, mestopslagen en bij het aanbrengen van mest op akkers en weilanden. In de atmosfeer vormen ammoniak en de andere gassen het secundair fijnstof. Secundair fijnstof bestaat vooral uit ammoniumsulfaat en ammoniumnitraat.3
Kunt u bevestigen dat ook de industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden? Bij welk deel van de fijnstofconcentraties zijn de sectoren industrie en mobiliteit betrokken?
Ik kan bevestigen dat industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) mede verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden.4 Op basis van berekeningen die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) jaarlijks uitvoert ten behoeve van de Grootschalige Concentraties en Deposities in Nederland (GCN/GDN), kan gesteld worden dat de bijdrage van de industrie (bijdrage uit binnen- en buitenland) aan de concentratie van PM2.5 (primair en secundair) in de orde van grootte van 15–20% ligt. Datzelfde geldt voor de verkeerssector en voor de (Nederlandse en buitenlandse) landbouw. Tot slot valt 20% in de categorie «Overig», waarbij gedacht moet worden aan de zeescheepvaart, zeezout en bijtellingen.5
Klopt het dat in 2021 de normoverschrijdingen van fijnstof PM10 op landelijk niveau zijn toegenomen ten opzichte van 2020, met name in gebieden met intensieve veehouderij? Hoe beoordeelt u dit?3
Uit de NSL monitoringsrapportage 2022 blijkt inderdaad dat in 2021 de etmaalnorm voor PM10 op 15 toetspunten is overschreden, waar dit in 2020 nog 13 toetspunten betrof. 7
In 2020 en 2021 waren de concentraties van fijnstof en stikstofdioxide lager in vergelijking met voorgaande jaren. Dit is het gevolg van de lockdownmaatregelen en lagere economische activiteit tijdens de coronapandemie. In 2021 is de economische activiteit toegenomen ten opzichte van 2020 waardoor de concentraties in Nederland ook licht zijn toegenomen. Dit heeft bijgedragen aan de kleine stijging in het aantal overschrijdingen voor PM10 in gebieden met intensieve veehouderij. Dit laat onverlet dat de achtergrondconcentraties naar de toekomst toe naar verwachting verder zullen afnemen.
Kunt u bevestigen dat fijnstof PM2,5 (onder andere gevormd door ammoniak en stikstofoxiden) leidt tot verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten?4
Een aantal studies ondersteunen inderdaad een causale relatie tussen luchtverontreiniging en diverse gezondheidseffecten zoals verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten. Studies tonen ook aan dat als de blootstelling aan luchtverontreiniging wordt verminderd, de effecten van luchtverontreiniging onder de algemene bevolking ook sterk afnemen.9
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie in 2015 heeft geconcludeerd dat er een significante relatie bestaat tussen fijnstof PM2,5 en longkanker, blaaskanker en leukemie bij kinderen en dat meerdere wetenschappelijke studies een relatie leggen tussen PM2,5 en de toename van borstkanker?
In 2013 heeft de International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) fijnstof als kankerverwekkend voor mensen geclassificeerd10. Het meeste onderzoek is gedaan naar longkanker, maar er komt steeds meer onderzoek beschikbaar naar de relatie met andere vormen van kanker, waaronder blaaskanker, leukemie bij kinderen en borstkanker. In twee recente publicaties wordt ook een relatie tussen borstkanker incidentie en PM2.5 gevonden.11, 12 Een vergelijkbare studie voor Nederland zal door het RIVM worden uitgevoerd.
Klopt het dat Nederland het tweede land ter wereld is waar het vaakst blaaskanker en borstkanker voorkomt? Aan welke factoren wordt dit toegeschreven?5, 6
Het klopt dat het World Cancer Research Fund International rapporteert dat Nederland het tweede land ter wereld is waar de incidentie (aantal nieuwe gevallen per 100.000 personen per jaar) van blaaskanker het hoogst is; voor vrouwen het tweede land, voor mannen het vierde land.15 Het is goed om daarbij te bedenken dat er binnen landen grote regionale verschillen kunnen zijn in de incidentie. Het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) beschrijft als belangrijkste risicofactor voor blaaskanker in Nederland roken (rokers hebben ongeveer drie keer zoveel kans op blaaskanker als niet-rokers; 30–40% van de mensen met blaaskanker hebben de ziekte gekregen doordat zij rookten). Ook mensen die veel in aanraking zijn geweest met bepaalde stoffen (aromatische aminen die vroeger gebruikt werken in textiel- en verfindustrie) hebben een verhoogd risico op blaaskanker. Ook kan een erfelijke aanleg een rol spelen.16
Ik kan ook bevestigen dat in het overzicht van het World Cancer Research Fund International Nederland op nummer twee staat van incidentie (aantal nieuwe gevallen per jaar) van borstkanker wereldwijd in 2020.17 Ongeveer 1 op de 7 vrouwen in Nederland krijgt borstkanker in haar leven. Vrouwen met een erfelijke aanleg hebben meer kans om borstkanker te krijgen. Er zijn ook andere risicofactoren bekend, maar die hebben minder invloed op de kans op borstkanker.18 Meer informatie kunt u vinden op www.vzinfo.nl.
Kunt u bevestigen dat u schreef dat het behalen van het stikstofdoel uit het regeerakkoord (50 procent emissiereductie in 2030) tot een aanvullende winst van 15.000 levensjaren kan leiden, bovenop wat kan worden bereikt door de maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA)? Waarom heeft u deze cruciale reden voor stikstofreductie vooralsnog niet benadrukt in het stikstofdebat?7
Dat klopt. Deze aantallen zijn berekend op basis van het behalen van het in het regeerakkoord genoemde stikstofdoel (50 procent emissiereductie in 2030).20 Elke inwoner van Nederland moet in schone lucht kunnen leven. Ook met het SLA zetten wij in op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De voortgangsmeting van het SLA, die in maart 2022 aan de Tweede Kamer is gestuurd, laat zien dat ook als gevolg van het SLA de luchtkwaliteit in Nederland verbetert. Een verbetering van luchtkwaliteit en gezondheidswinst wordt via zowel het SLA als het stikstofdoel bereikt.
De nadruk in het stikstofdebat ligt vooral op het herstel van de natuur, vergunningverlening en de reductieopgaven van de sectoren. Echter wordt ook in het stikstofdebat en de communicatie over de opgaven binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) benadrukt dat de transtitie veel maatschappelijke belangen dient, zoals de gezondheid van mensen en het belang van schone lucht. In het NPLG zijn daarom ook meekoppelende structurerende keuzes opgenomen die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de vermindering van fijnstof en geurhinder.
Vindt u deze gezondheidswinst ook cruciaal? Zo ja, wat is uw inzet om deze stikstof- en luchtkwaliteitsdoelen daadwerkelijk te realiseren?
Ja, dat vind ik cruciaal. Daarom zijn de doelen van het NPLG zodanig opgesteld dat we kunnen borgen dat Nederland een land is met schoon drinkwater, een schone bodem en een schone lucht en werk ik hard aan het behalen van deze doelen. Met het NPLG stuur ik op deze doelen en zal ook het doel voor stikstof bereikt worden. Daarmee zorgen we voor een gezondere leefomgeving. Zoals ik in de vorige vraag heb geantwoord, hebben we naast de doelen ook meekoppelende structurende keuzes opgenomen in het NPLG, die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de verminder van fijnstof en geurhinder. Naast het NPLG wordt met de uitvoering van het SLA, alsook de inzet op maatwerkafspraken met grote emittenten van luchtverontreinigende stoffen hard gewerkt aan het realiseren van gezondheidswinst.
Beaamt u dat de huidige stikstofaanpak, met onder andere het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), alleen is gericht op het ontlasten van natuurgebieden en niet op het verbeteren van de volksgezondheid, omdat het verplaatsen van vervuilende bedrijven tot de maatregelen behoort?
Nee, dat beaam ik niet. Het NPLG brengt belangen van de boeren, natuur, water en klimaat samen met het oog op een vitaal platteland. Waarom we deze belangen en doelen samenbrengen draait in de kern om onze leefbaarheid en gezondheid, waarbij dus ook aandacht is voor factoren die hierop van invloed kunnen zijn, zoals de uitstoot van fijnstof, ervaren geurhinder en andere effecten van veehouderij.21
In de startnotitie NPLG is opgenomen dat het uitgangspunt voor de integrale gebiedsprogramma’s moet zijn dat er in elk geval geen (lokale) verslechtering optreedt in luchtkwaliteit en leefbaarheid (inclusief geurhinder) en waar mogelijk een verbetering. Dit uitgangspunt voorkomt dat luchtkwaliteit plaatselijk verslechtert door het verplaatsen van bedrijven.22 De handreiking voor de gebiedsprogramma’s van het NPLG werkt dit uit voor de eerder genoemde meekoppelende structurerende keuzes (zie vraag 9). Het gaat hier onder meer om geadviseerde afstandscriteria tussen veehouderijen en woonkernen die grotendeels in lijn zijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. In vervolgcommunicatie zal ook in meer detail worden ingegaan op hoe gebiedsprogramma’s om kunnen gaan met het risico op uitbraken met en verspreiding van (zoönotische) ziekteverwekkers bij het onder meer verplaatsen van bedrijven.
Beaamt u dat bij het verplaatsen van veehouderijen weg van natuurgebieden het risico reëel is dat deze veehouderijen dichter in de buurt van woonkernen komen waarmee ze de volksgezondheid verder belasten? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het verkleinen van de afstand van veehouderijen tot woonkernen leidt tot hogere blootstelling aan fijnstof en geurhinder. De concentraties nemen af naarmate de afstand tot veehouderijen groter wordt. Onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat het risico op longontsteking significant is verhoogd bij omwonenden van geitenhouderijen en, hoewel minder consistent, ook rondom pluimveehouderijen. De specifieke oorzaak voor de gevonden associatie bij geitenbedrijven blijft vooralsnog onduidelijk.23 Op basis van de diverse onderzoeken is nog onvoldoende duidelijk over het oorzakelijke karakter van de gevonden verbanden, maar de risico’s zijn voldoende aannemelijk om handelen uit voorzorg te rechtvaardigen. In de handreiking van het NPLG zijn adviezen opgenomen voor de meekoppelende structurerende keuze op het terrein van volksgezondheid. Deze gaan ook in op concrete afstandsmaten tussen veehouderijen en woonkernen. Door een specifieke afstand te noemen, stimuleert de overheid dat in situaties met een mogelijk risico voor de publieke gezondheid, gezondheid wordt meegewogen in de besluitvorming.
Deze adviezen zijn grotendeels in lijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. Deze handreiking bestaat sinds 2019 en is bedoeld om decentrale overheden te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden.
Gaat u het verplaatsen van vervuilende bedrijven, waaronder veehouderijen, schrappen als maatregel uit de stikstofaanpak, omdat dit neerkomt op het verplaatsen van problemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ga ik niet schrappen omdat verplaatsing naar bepaalde plekken wel degelijk kan, mits dit passend is bij de kenmerken van dat gebied. Als er wordt gekozen voor verplaatsing moet er een bijdrage worden geleverd aan het komen tot doelbereik. Dit kan het geval zijn aangezien de depositie op een specifiek natuurgebied afneemt door de verplaatsing. Dit is gebiedsgericht maatwerk. Provincies zullen aan de hand van structurerende keuzes van het NPLG de ruimtelijke puzzel gaan leggen samen met de partners in het gebied. Ook geurhinder en fijnstof worden daarin meegenomen (zie vraag 10).
Deelt u de zorg over het feit dat deelname aan het SLA, onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat, volledig vrijwillig en niet juridisch bindend is waardoor er geen garantie is dat de maatregelen voor een betere luchtkwaliteit, waaronder stikstof, daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd en effect zullen hebben? Zo ja, wat is uw inzet om de maatregelen uit het SLA verplicht te stellen?
Het Schone Lucht Akkoord is vrijwillig maar niet vrijblijvend. De meer dan 100 deelnemers aan het Akkoord moeten de maatregelen uit het Akkoord uitvoeren zoals is afgesproken. Met meer dan 90 aangesloten gemeenten24, woont de meerderheid van mensen in Nederland in een gemeente die bij het SLA aangesloten is. Ook zijn zowel alle provincies als het Rijk deelnemers aan het Akkoord. Maatregelen op landelijk niveau hebben een positief effect op iedereen in Nederland.
Het blijft belangrijk om zicht te houden op de uitvoering en resultaten van het SLA. Daarom moeten alle deelnemers aan het Akkoord elk jaar over de voortgang van hun maatregelen rapporteren. Ook berekent het RIVM om het jaar het verwachte doelbereik van het SLA. Op basis van deze stappen kan het Akkoord gaandeweg bijgestuurd worden, als dat nodig blijkt.
De gang van zaken rond de vergunningverlening ofwel legalisering van de activiteiten van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de gang van zaken rond de besluitvorming over de aanvraag voor een omgevingsvergunning door eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo?
Ik heb er kennis van genomen dat eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft gedaan. De bevoegdheid een omgevingsvergunning te verlenen ligt bij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente.
Bent u op de hoogte van het feit dat omwonenden al jarenlang grote geluids- en stankoverlast ervaren door de slachterij?
Ik ben ervan op de hoogte dat een aantal omwonenden heeft aangegeven geluids- en stankoverlast te ervaren.
Heeft u gezien dat de rechter de gemeente Ermelo eerder terugfloot, nadat de gemeente niet wilde handhaven op de geluidsoverlast en op overtredingen van de vergunde werktijden en het maximale aantal vervoersbewegingen, en dat de rechter daarbij oordeelde dat de gemeente kritischer moet kijken naar de belangen van de omwonenden?1
Ik heb er kennis van genomen dat de rechtbank Gelderland op 31 maart 2022 heeft geoordeeld dat de gemeente Ermelo een nieuw besluit moest nemen, waarbij, naast de bedrijfsbelangen van Tomassen Duck-To, ook moet worden gekeken naar de belangen van de omwonenden. Ook heb ik er kennis van genomen dat de rechtbank de gemeente Ermelo heeft opgedragen om bij het nemen van een besluit omtrent de nieuwe omgevingsvergunning, te kijken naar alle relevante aspecten die komen kijken bij een «goede ruimtelijke ordening».
Heeft u er kennis van genomen dat het college van burgemeester en wethouders voornemens is om aan de eendenslachterij de vergunning te verlenen om de illegale situatie te legaliseren, maar dat hiervoor nog een «verklaring van geen bedenkingen» nodig is van de gemeenteraad?
Op basis van ambtelijk contact met de gemeente Ermelo heb ik begrepen dat het college van burgemeester en wethouders formeel nog een besluit moet nemen over het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning aan eendenslachterij Tomassen Duck-To. Omdat het hier gaat om een mogelijke omgevingsvergunning die een afwijking van het bestemmingsplan zou betekenen, is een verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad van Ermelo. Over het al dan niet afgeven van een verklaring van geen bedenkingen moet de gemeenteraad nog een besluit nemen. Dit besluit ligt nu bij de raad ter behandeling. Het college heeft de raad geadviseerd deze verklaring van geen bedenkingen af te geven.
Wat vindt u ervan dat één van de vergaderingen over dit dossier opeens achter gesloten deuren plaatsvond en dat is besloten om de geheimhouding pas op te heffen op het moment dat besluiten onherroepelijk zijn?2
De raad heeft op grond van artikel 23 Gemeentewet de mogelijkheid om besloten te vergaderen, indien de raad daartoe bij meerderheid besluit. De raad kan tijdens een besloten vergadering geheimhouding opleggen ten aanzien van hetgeen in deze vergadering wordt behandeld, op grond van een belang dat wordt genoemd in artikel 5.1 Wet open overheid. Het besluit om te kiezen voor een besloten vergadering, het besluit om geheimhouding op te leggen omtrent het in een besloten raadsvergadering behandelde en het besluit deze geheimhouding weer op te heffen, en op welk moment, zijn aan de raad.
Kunt u bevestigen dat het uitgangspunt van de wet is dat is de (gemeentelijke) overheid een open, transparante organisatie is en dat vergaderingen van de gemeenteraad in beginsel openbaar zijn?
Vergaderingen van de gemeenteraad zijn in beginsel openbaar, zoals is vastgelegd in artikel 23, eerste lid, Gemeentewet. Op grond van het tweede en derde lid van artikel 23 Gemeentewet kan de raad echter besloten vergaderen indien ten minste een vijfde van het aantal leden dat de presentielijst heeft getekend, daarom verzoekt of de voorzitter dit nodig oordeelt en de raad vervolgens bij meerderheid van de aanwezigen besluit dat besloten wordt vergaderd. Besloten vergaderen is dan ook een uitzondering op de hoofdregel van openbaarheid. De wet normeert echter, anders dan bij het opleggen van geheimhouding, niet op welke gronden de raad achter gesloten deuren mag vergaderen. De wetgever heeft dit aan het oordeel van de raad zelf overgelaten.
Deelt u de mening dat omwonenden en juristen door deze geheimhouding mogelijk belangrijke informatie met grote juridische gevolgen wordt onthouden? Kunt u zich voorstellen dat deze informatiedeling van belang kan zijn voor een volledige advisering van de leden van de gemeenteraad en daarmee voor een eerlijke besluitvorming?
In de informatiestroom tussen de bestuursorganen van de gemeente is openbaarheid het uitgangspunt. Er kunnen echter omstandigheden zijn die aanleiding geven om van die hoofdregel af te wijken. Indien zich een dergelijke omstandigheid voordoet, is het aan het betreffende bestuursorgaan om het belang dat wordt gediend door geheimhouding af te wegen tegen het belang van openbaarheid in het betreffende geval. Daarbij vormt bij het opleggen van geheimhouding en bij het inwilligen van verzoeken om openbaarmaking artikel 5.1 van de Wet open overheid het juridisch kader. Daarbij kunnen ook de door u genoemde belangen worden meegewogen.
Heeft u gezien dat de burgemeester en wethouders de gemeenteraad hebben gewaarschuwd dat de gemeente een schadeclaim riskeert als de vergunning niet wordt verleend?3
Ik heb er kennis van genomen dat in het voorstel voor het raadsbesluit inzake de afgifte van een verklaring van geen bedenkingen wordt vermeld dat weigering van deze verklaring mogelijk zal leiden tot een nog onbekende schadeclaim van Tomassen Duck-To.
Hoe beoordeelt u deze waarschuwing?
Het is aan het college om alle relevante factoren en belangen die spelen bij een te nemen raadsbesluit te benoemen en uiteen te zetten in het betreffende raadsvoorstel. Daaronder kunnen ook (mogelijke) juridische gevolgen vallen. In algemene zin kan de mogelijkheid dat een schadeclaim wordt ingediend als gevolg van het (niet) nemen van een bepaald besluit, een relevant gegeven zijn om te vermelden in een raadsvoorstel. Of in dit specifieke geval een schadeclaim daadwerkelijk kans van slagen heeft, en of een mogelijke schadeclaim een factor is die moet worden meegewogen bij het nemen van het besluit door de raad en in het raadsvoorstel moet worden vermeld, is aan het college. Het is niet aan mij om hierover een oordeel te geven.
Deelt u de indruk dat de gemeenteraad hiermee onder druk wordt gezet om de verklaring van geen bedenkingen af te geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het college heeft de wettelijke taak raadsbesluiten voor te bereiden. In een voorstel voor een te nemen raadsbesluit kan het college, op basis van de in het voorstel uiteengezette argumenten en belangen, de raad adviseren om een bepaald besluit wel of niet te nemen. Uiteindelijk blijft het echter aan de raadsleden zelf om te beslissen voor of tegen te stemmen. Of raadsleden zich in het betreffende geval onder druk gezet voelden door de vermelding van een mogelijke schadeclaim kan ik niet beoordelen en kan per individueel raadslid verschillen.
Heeft u gezien dat, terwijl de besluitvorming over de vergunningverlening nog gaande is, er een voorlopige vergunning is afgegeven, waarmee de situatie nog vijf jaar kan blijven zoals deze is?4
Op basis van ambtelijk contact met de gemeente Ermelo heb ik begrepen dat er door Tomassen Duck-To een tijdelijke vergunning voor 10 jaar is aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders. Deze vergunning is niet voor de aangevraagde termijn van 10 jaar verleend, maar voor 5 jaar. De bevoegdheid om op een dergelijke aanvraag te beslissen ligt bij het college. Overigens staat tegen dergelijke besluitvorming ook rechtsbescherming open.
Vindt u dit een goed voorbeeld van democratische besluitvorming?
Op grond van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) is het de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om te beslissen op een aanvraag om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan. Dit is ook gebeurd bij de gemeente Ermelo. In dit geval is derhalve de wettelijke procedure gevolgd. Tegen dergelijke besluitvorming staat ook rechtsbescherming open. Wat betreft de inhoudelijke beslissing op de aanvraag om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan, is het niet aan mij om in de door het college gemaakte afweging te treden.
Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Omdat het hier gaat om een bevoegdheid van het college, is het niet aan mij om hierover een oordeel te geven.
Over welke mogelijkheden beschikt u om in te grijpen wanneer een gemeentelijk democratisch proces niet fatsoenlijk verloopt en een gemeente omwonenden blijft benadelen?
Indien een besluit van het gemeentebestuur in strijd met het recht of met het algemeen belang wordt genomen, kan dit besluit op grond van artikel 268 Gemeentewet bij koninklijk besluit worden geschorst en/of vernietigd. Hiertoe kan ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een voordracht doen. Een besluit kan zowel worden geschorst en/of vernietigd vanwege de inhoud, als vanwege de gevolgde procedure. Besluiten waartegen bezwaar of beroep openstaat of aanhangig is, kunnen op grond van artikel 10:38 van de Algemene wet bestuursrecht echter niet worden vernietigd. Deze mogelijkheid komt daarmee niet in de plaats van reguliere rechtsbescherming.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Gelet op de aard van de vragen heb ik informatie opgevraagd bij de gemeente Ermelo. Omdat dit wat meer tijd vergde, is het niet gelukt deze vragen binnen drie weken te beantwoorden en is de termijn eenmaal verlengd met nogmaals drie weken. Hierover heeft u bericht ontvangen.
De ernstige verwaarlozing van tientallen dieren bij een bedrijf dat in het verleden ook al herhaaldelijk in de fout ging en al onder verscherpt toezicht stond |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat dacht u toen u hoorde dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) meer dan 70 koeien, stieren en kalfjes «in bewaring heeft genomen» nadat deze dieren sterk vermagerd en vervuild werden aangetroffen, naast de twee dieren die al waren gestorven?1
Een dergelijk bericht doet mij veel. Het roept vragen bij mij op over hoe het zo ver heeft kunnen komen. Ik vind het volstrekt onacceptabel dat dieren zo worden verwaarloosd en vind het belangrijk dat hier kordaat tegen wordt opgetreden. Mijn beleid is hier ook op gericht en de Inspecteur General van de NVWA staat voor het toezicht.
In het geval van dierverwaarlozing is er vaak sprake van (sociale) problemen bij de houder. Dit verexcuseert het verwaarlozen van dieren geenszins, maar is wel een onderliggend probleem waar we ook oog voor moeten hebben. Er wordt in de begroting van mijn ministerie jaarlijks een bedrag opgenomen voor het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren. Het loket heeft tot doel verminderde zorg bij landbouwhuisdieren terug te dringen en tijdig een halt toe te roepen. Meldingen door erfbetreders zijn daarbij van cruciaal belang. Het Vertrouwensloket begeleidt de ondernemer op vrijwillige basis bij het oplossen van het probleem. Voor dit specifieke geval, waarbij de ondernemer reeds onder verscherpt toezicht stond, is het goed dat zowel bestuursrechtelijk, als ook strafrechtelijk onderzoek is ingesteld.
Wat ging er door u heen toen u de foto zag die de NVWA deelde bij de melding, waarop te zien is dat koeien tot diep in hun eigen ontlasting staan en niet de beschikking hebben over schoon drinkwater en droog voedsel?
Bij het zien van deze foto ging er afschuw door mij heen. Ik vind het niet acceptabel dat dieren op deze wijze worden gehouden. Als mensen hebben we een zorgplicht voor de dieren die ons zijn toevertrouwd.
Klopt het dat dit betreffende bedrijf onder verscherpt toezicht van de NVWA zou staan?2
Ja, het betreffende bedrijf staat onder verscherpt toezicht van de NVWA.
Hoe bestaat het dat bij een bedrijf dat onder verscherpt toezicht staat nog steeds dieren ernstig kunnen worden verwaarloosd?
Dat op een bedrijf al meermaals overtredingen zijn aangetroffen wil niet zeggen dat bij toepassing verscherpt toezicht een veehouder zijn bedrijfsvoering snel aanpast. Dit betreft een aanpak/traject met bestuursrechtelijke of strafrechtelijke inzet of een combinatie daarvan en is niet een eenmalige interventie. Bij opleggen van maatregelen in het kader van verscherpt toezicht moet veehouder ook een redelijke termijn worden gegeven om aanpassingen door te voeren. Bovendien is op deze bedrijven vaak ook sprake van perioden waarin het wel beter gaat (bijvoorbeeld in weideseizoen), afgewisseld met perioden waarin het (ook soms heel snel) slechter gaat. Een houder is primair zelf verantwoordelijk voor een goede verzorging van zijn dieren. Verscherpt toezicht is een maatwerkaanpak die wordt toegepast bij bedrijven met grazers (runderen, paarden, schapen, geiten) en vindt plaats als er herhaald overtredingen zijn geconstateerd en er, ondanks inzet van het interventiebeleid, nog geen zicht is op verbetering van het naleefgedrag. Door de toezichtintensiteit op het bedrijf te verhogen en middels inzet van mogelijke maatregelen wordt gestreefd naar aanpassing van de naleving van welzijnsregels door de houder.
Een bestuursrechtelijk instrument heeft als doel om overtredingen te herstellen. Bij bedrijven die onder verscherpt toezicht vallen, wordt veelal ook een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dat is een apart traject.
De maatregelen ter verbetering van de situatie op het bedrijf worden opgebouwd. Er worden vaak zowel herstelsancties als punitieve (bestraffende) sancties ingezet, die worden afgestemd op de situatie op het bedrijf. In het wetsvoorstel aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing van de Ministers van Justitie en Veiligheid en mijzelf (Kamerdossier 35 892), wordt het toepassingsbereik van artikel 5.12 van de Wet dieren uitgebreid met de toevoeging van «het welzijn van het dier» als reden om maatregelen te kunnen treffen. Wanneer het dierenwelzijn wordt geschaad – bijvoorbeeld door slechte verzorging – kan dan op grond van dat wetsartikel dan worden overgegaan tot geheel of gedeeltelijke sluiting van het bedrijf.
In het voorliggende geval heeft de NVWA geconstateerd dat de inzet van verscherpt toezicht er niet toe heeft geleid dat de houder tijdens het stalseizoen niet opnieuw overtredingen ten aanzien van dierenwelzijn heeft begaan. Hierop heeft de NVWA besloten de dieren in bewaring te nemen.
Kunt u aangeven waaruit het verscherpte toezicht van de NVWA bestaat?
Een primair bedrijf waar rundvee wordt gehouden, wordt onder verscherpt toezicht gesteld als het bedrijf structureel niet naleeft. Verscherpt toezicht is een traject waarin zowel vanuit bestuursrecht als ook strafrechtelijk maatregelen kunnen worden toegepast. Dit is het geval indien:
Een dergelijke «entreecontrole» voor verscherpt toezicht vindt plaats indien bij inspecties op het bedrijf minimaal drie inspecties niet-akkoord zijn bevonden binnen de afgelopen twee jaar en deze niet-akkoorden leidden tot de opmaak van rapport(en) van bevindingen en/of processen-verbaal; of
Een bedrijf blijft onder verscherpt toezicht totdat er bij drie achtereenvolgende controles geen overtredingen meer van de Wet dieren en/of onderliggende regelgeving op het bedrijf worden vastgesteld.
Bij bedrijven die onder verscherpt toezicht vallen, wordt veelal ook een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
Bent u, gegeven het feit dat de koeien sterk waren vermagerd en tot diep in hun eigen ontlasting stonden, van mening dat dit verscherpte toezicht op adequate wijze heeft plaatsgevonden?
Ik betreur het dat de houder, ondanks het verscherpte toezicht, niet voor een acceptabele verzorging van de dieren heeft kunnen zorgen. Helaas kan ook het zware instrument van verscherpt toezicht niet in alle gevallen voor verbetering van de situatie leiden.
Deelt u de mening dat kennelijk langdurige dierverwaarlozing die kan plaatsvinden onder verscherpt toezicht twijfels oproept over de kwaliteit van toezicht en handhaving bij veehouderijen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie wilt u ondernemen om toezicht en handhaving bij primaire bedrijven substantieel te verbeteren?
Het instrument verscherpt toezicht is helaas geen panacee. Een situatie zoals aangetroffen op het betreffende bedrijf kan in een korte tijd ontstaan. Er heeft frequent toezicht bij dit bedrijf plaatsgevonden, waarbij bestuursrechtelijk meerdere maatregelen zijn opgelegd die niet tot structurele verbetering hebben geleid. Een veehouder dient de gelegenheid te krijgen verbeteringen aan te brengen, maar wanneer na herhaling blijkt dat maatregelen niet tot verbetering leiden en de dieren ernstig lijden, zal de NVWA de dieren in bewaring nemen. Bij de laatste inspectie is die maatregel voor 70 runderen toegepast. Als bij een bedrijf dat onder verscherpt toezicht staat geen overtredingen meer worden geconstateerd, vinden er nog meerdere herinspecties plaats om een eventuele terugval tijdig te constateren
Ik vind dat de toezichthouder de juiste instrumenten ter beschikking moet hebben om haar toezicht doelmatig te kunnen uitvoeren.
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik willen dit mogelijk maken middels het in het antwoord op vraag 4 genoemde wetsvoorstel.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in 2018 meer dan 300 «aandachtsbedrijven» ofwel «risicobedrijven» heeft geïdentificeerd waar sprake was van structurele dierenwelzijnsproblemen en dat sinds een wijziging in de werkwijze van de NVWA in 2019 slechts een klein deel van deze bedrijven onder verscherpt toezicht staat?3
Ja, ik kan bevestigen dat niet alle bedrijven die waren aangemerkt als aandachtbedrijf onder verscherpt toezicht zijn gesteld. Zoals ook in de beantwoording op de Kamervragen waaraan wordt gerefereerd (Kamerstuk 33 835, nr. 197) is aangegeven.
Is er volgens u voldoende zicht op deze voormalige risicobedrijven? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Veel van de voormalige aandachtbedrijven vallen onder het reguliere toezicht. Bezoeken aan deze bedrijven vinden risicogebaseerd plaats op basis van meldingen (bijvoorbeeld van erfbetreders) of in het kader van naleefmetingen. De NVWA heeft ook samenwerkingsafspraken met andere erfbetreders, zodat signalen over dierverwaarlozing worden doorgegeven. De bron van een melding en de inspectiehistorie wegen mee bij het beoordelen van meldingen. Een risicoselectie of een specifiek project kan eveneens aanleiding vormen om een bedrijf te bezoeken. Indien bij een bedrijf een overtreding wordt vastgesteld, volgt ook in het reguliere toezicht een herinspectie.
Hoeveel controles zijn er na 2019 nog uitgevoerd bij de risicobedrijven die niet onder verscherpt toezicht zijn geplaatst?
Bij bedrijven die sinds 2019, onder de destijds geldende criteria, zijn aangemerkt als risicobedrijf zijn de onderstaande inspecties uitgevoerd. In 2019 en 2020 was er sprake van een overgangsperiode, waardoor ook bedrijven die nu als verscherpttoezichtbedrijf worden aangemerkt (veto) nog geschaard werden onder risicobedrijven. In 2021 is dit uitgesplitst in risicobedrijven en veto-bedrijven. Enkel de veto-bedrijven vallen, vanwege de inspectiehistorie, onder het verscherpte toezichtregime.
2019
69
2020
46
2021
21
2019
111
2020
64
2021
24
In 2020 en 2021 zijn door de NVWA minder inspecties uitgevoerd in verband met coronamaatregelen.
De analyse van de inspecties die in 2022 zijn uitgevoerd is gaande, de data zijn pas kortgeleden beschikbaar gekomen.
Inspectieresultaten zullen, zodra de analyse gereed is, zo spoedig mogelijk op de NVWA-website worden gepubliceerd. Ik verwacht dat deze in het tweede kwartaal van 2023, rondom de aanbieding van de verantwoordingsstukken van de NVWA, gepubliceerd zijn.
Hoeveel tijd heeft er gezeten tussen de één na laatste en de meest recente inspectie van de NVWA bij het bedrijf waar nu verwaarloosde dieren zijn aangetroffen?
Tussen de meest recente inspectie in februari en de één na laatste inspectie in januari bij dit bedrijf zat ongeveer een maand tijd. Het betreft inspecties die hebben plaatsgevonden na de in bewaring name van de runderen op 4 januari.
Is het waar dat dezelfde veehouder in 2018 in hoger beroep werd veroordeeld vanwege het verwaarlozen van runderen? Kunt u toelichten wat de overtredingen destijds waren en welke sancties er zijn genomen?4
Dat klopt. Het is echter staand beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid en het OM om, in het kader van de privacy, geen uitspraken over eerdere veroordelingen in individuele zaken te doen.
Hoe vaak heeft de NVWA sinds de veroordeling in 2018 de dieren van deze veroordeelde veehouder bezocht?
Vanaf het moment van de uitspraak van het Hof in 2018, tot en met de dag van de controle op 4 januari 2023, is het bedrijf op 13 verschillende dagen bezocht.
Wanneer hebben deze inspecties precies plaatsgevonden? Bent u bereid de inspectierapporten met de beantwoording van deze vragen naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De inspecties vanaf de uitspraak van het Hof in 2018 vonden plaats in het vierde kwartaal van 2020, het eerste kwartaal van 2021, het derde kwartaal van 2021, het tweede kwartaal van 2022, het derde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023.
Aangezien de inspectierapporten bedrijfsspecifieke informatie bevatten, die in ieder geval deels nog onderwerp is van lopende procedures, kan ik deze niet bijvoegen. Ik hecht er echter wel aan zoveel mogelijk tegemoet te komen aan informatieverzoeken uit de Kamer. Daarom ben ik bereid in inhoud voor u samen te vatten. Zie hiervoor het antwoord op vraag 15.
Kunt u uiteenzetten welke overtredingen er de laatste tien jaar bij dit bedrijf zijn geconstateerd en of dit geleid heeft tot sancties? Zo ja, welke en wanneer en hoe is hierop toegezien? Zo nee, waarom niet?
Er hebben vanaf 2013 tot heden meerdere inspecties plaatsgevonden, 30 in het totaal in deze periode. De runderen werden door de houder voor een groot deel van het jaar 2022 buiten gehuisvest. Het risico op nieuwe overtredingen was hierdoor kleiner. Hier is ook rekening mee gehouden bij (her)inspecties. Aangezien de inspectierapporten bedrijfsspecifieke informatie bevatten worden deze niet bijgevoegd.
Samengevat zijn er overtredingen gezien ten aanzien van de hygiëne, water, voer en huisvesting. Deze overtredingen hebben tot meerdere maatregelen geleid, zoals lasten onder dwangsom en lasten onder bestuursdwang. Met een last krijgt overtreder een termijn waarbinnen de geconstateerde overtreding moet zijn opgelost. De NVWA houdt toezicht op de gestelde termijnen. Bij het niet naleven van de lasten zal een dwangsom worden verbeurd of zal de NVWA ingrijpen door bijvoorbeeld dieren mee te voeren en op te slaan. Daarnaast is het bedrijf ook via een zogenaamde randvoorwaardenkorting gekort op de Unierechtelijke inkomenssteun.
Hieronder wordt in een tabel weergeven hoe vaak het bedrijf is bezocht in het desbetreffende kalenderjaar:
Jaar
Aantal keer bezocht
2013
9
2014
1
2015
3
2017
2
2018
1
2019
0
2020
1
2021
3
2022
7
2023
3
Is het waar dat na het «in bewaring stellen» van de 70 runderen, de veehouder vrijwel onmiddellijk andere dieren heeft geplaatst? Zo ja, wat vindt u hiervan?5
De houder heeft na het in bewaring nemen van de 70 runderen op 4 januari jl. niet opnieuw dieren aangevoerd. De veehouder hield ten tijde van de controle op 4 januari op twee verschillende locaties runderen; een deel werd geweid en het grootste deel stond op stal. De wijze waarop de dieren die binnen werden gehuisvest en verzorgd, werd als dusdanig ernstig beoordeeld dat het noodzakelijk werd geacht deze dieren in bewaring te nemen. De (15) dieren buiten werden op het moment van controle op adequate wijze gehouden. Deze dieren zijn ook niet in bewaring genomen.
De NVWA heeft medio januari opnieuw een inspectie uitgevoerd bij dit bedrijf om te bezien hoe de situatie voor de 15 runderen die nog bij de houder aanwezig waren was. Deze controle wees uit dat de dieren op dat moment op stal stonden en in orde waren. Medio februari is opnieuw een inspectie uitgevoerd, en was er opnieuw geen aanleiding voor in bewaring name van aanwezige runderen. Het bedrijf blijft onder verscherpt toezicht.
Welke maatregelen heeft u genomen om te voorkomen dat de verantwoordelijke van dit bedrijf dezelfde overtredingen opnieuw begaat?
Het bedrijf staat onder verscherpt toezicht en wordt regelmatig geïnspecteerd. Tevens hebben NVWA-inspecteurs de veehouder gewezen op beschikbare ondersteuning. Vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland vindt een «keukentafelgesprek» plaats. In het verleden is de veehouder ook doorverwezen naar het Vertrouwensloket. De locoburgemeester is geïnformeerd over de situatie.
Bent u van plan om met de kennis van nu, op zeer korte termijn nieuwe en onaangekondigde inspecties te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn dit?
Het verscherpttoezichtregime blijft van toepassing op dit bedrijf. Ik doe vooraf geen mededeling over inspecties die nog gaan plaatsvinden.
Zijn het strafrechtelijk en bestuursrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de overtredingen voorgelegd aan de rechter? Bent u bereid de resultaten van deze onderzoeken naar de Kamer te sturen?
Het is staand beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid en het OM om geen uitspraken te doen over individuele zaken in het strafrecht. Voor wat betreft het bestuursrechtelijk traject is het niet aan de NVWA om de onderzoekresultaten aan de bestuursrechter voor te leggen. Dat is een recht van de houder. Deze kan in bezwaar en beroep gaan tegen een opgelegde maatregel.
Vindt u het verstandig of wenselijk dat een bedrijf of persoon die herhaaldelijk ernstige dierenwelzijnsovertredingen begaat, de mogelijkheid behoudt om dieren te houden gegeven het grote risico dat deze dieren opnieuw het slachtoffer worden van ernstige verwaarlozing?
Ik ben het met de vragenstellers eens dat voorkomen moet worden dat daders van dierverwaarlozing of diermishandeling opnieuw in de fout kunnen gaan, met alle nare gevolgen daarvan voor de dieren. Om mijn aanpak te versterken heb ik daarom samen met de Minister van Justitie en Veiligheid een wetsvoorstel gemaakt dat de mogelijkheid introduceert om aan daders van dierenmishandeling en daders van andere strafbare feiten als zelfstandige maatregel een houdverbod op te kunnen leggen. Dat betekent dat de rechter als onderdeel van de veroordeling aan de dader een verbod op kan leggen voor een bepaalde periode om dieren te houden. Dit wetsvoorstel is momenteel aanhangig bij de Tweede Kamer. Het houdverbod kan voor de duur van maximaal tien jaar worden opgelegd en in het geval van recidive voor de duur van twintig jaar. Het wetsvoorstel voorziet tevens in de uitbreiding van de mogelijkheid om bedrijven, inrichtingen en locaties te sluiten, indien het welzijn van het dier in gevaar kan worden gebracht.
Heeft de NVWA contact gehad met het Functioneel Parket over het opleggen van een tijdelijk houdverbod als voorlopige maatregel?
Het is staand beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid en het OM om geen uitspraken te doen over individuele zaken in het strafrecht.
Kunt u uiteenzetten wat in het afgelopen jaar de gemiddelde doorlooptijd is geweest bij het afhandelen van boeterapporten? In hoeveel gevallen is de termijn verstreken voor het opstellen van een boeterapport? Is het waar dat de overtreder in zo’n geval wegkomt met de overtreding?
De gemiddelde doorlooptijd van de rapporten van bevindingen ten behoeve van afdoening met een bestuurlijke boete in relatie tot de wet Dieren is op dit moment 19 weken. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat indien van een overtreding een rapport is opgemaakt, het bestuursorgaan binnen 13 weken moet beslissen over het opleggen van de bestuurlijke boete. Dit betreft een termijn van orde. Overschrijding van deze termijn heeft niet tot gevolg dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt.
Bent u bereid om het toezicht bij primaire bedrijven te betrekken bij de uitwerking van het «three strikes out»-principe, waarbij zwaarder zal worden opgetreden bij herhaalde overtredingen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?6
De NVWA werkt aan de aangenomen motie Van Campen en Eerdmans (JA21) over een three strikes out handhavingsvoorstel in de procedure voor verscherpt toezicht op slachthuizen (Kamerstuk 28 286, nr. 1249). Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat het herziene interventiebeleid en de procedure verscherpt toezicht in de eerste helft van 2023 in uitvoering zullen zijn, waarna de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd over de uitwerking van de motie Van Campen en Eerdmans.
De invulling van verscherpt toezicht verschilt per domein. Voor bijvoorbeeld slachthuizen waarbij permanent toezicht wordt gehouden, is dit anders dan bij primaire bedrijven. In het algemeen geldt dat de NVWA zowel kwantitatieve aspecten (aantallen «strikes») als ook kwalitatieve aspecten (ernst van de feiten en omstandigheden) in aanmerking neemt om te bepalen of een bedrijf onder verscherpt toezicht wordt geplaatst en welke sancties daarbij zo nodig passend zijn. Een kwantitatieve benadering alléén aan de hand van aantallen «strikes» zou onvoldoende recht doen aan een evenredige sanctionering zoals vereist door wetgeving en rechtspraak. Dit laat onverlet dat het aantal eerdere overtredingen van belang is voor de vraag of verscherpt toezicht wordt ingesteld, en of, zoals in de vraag wordt gesteld, zwaarder moet worden opgetreden. Dit geldt ook bij de primaire bedrijven.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Beantwoording van de vragen heeft langer geduurd in verband met benodigde afstemming met meerdere departementen.
Het bericht dat provincie Overijssel weigert om het kabinetsbeleid stikstof uit te voeren |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Wat vindt u van de eerste versie van het Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG) dat de provincie Overijssel onlangs heeft vastgesteld?1
Ik ben blij dat de provincie Overijssel met voortvarendheid aan de slag is gegaan met haar startversie voor een provinciaal gebiedsprogramma voor het landelijk gebied. Er spreekt ambitie en urgentie uit om op 1 juli 2023 samen met gebiedspartners te komen tot een uitvoerbaar en breed gedragen gebiedsprogramma. De 1 juli-versie van het provinciale gebiedsprogramma zal, net als voor de andere provincies, getoetst worden door de ecologische autoriteit en door het Rijk integraal beoordeeld worden. In mijn brief van 25 november over de voortgang van het Nationaal Programma Landelijk Gebied heb ik dit proces toegelicht (Kamerstuk 35 334, nr. 105).
Kunt u bevestigen dat de provincie Overijssel nu al aangeeft het doel om de stikstofuitstoot in 2030 te hebben gehalveerd niet te willen halen en het zelfs mogelijk acht dat ze het doel in 2035 nog niet hebben gehaald? Zo ja, wat vindt u hiervan?2
Nee, dat kan ik niet bevestigen. De provincie geeft blijk van gevoel van urgentie, wat aansluit bij de urgentie die het kabinet voelt. Het kabinet heeft als doelstelling dat in 2030 op 74 procent van het areaal stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden de kritische depositiewaarde niet meer overschreden is. De provincies hebben hiertoe een indicatieve provinciale stikstofopgave meegekregen. De provincie Overijssel geeft aan dat wellicht meer tijd nodig is om de provinciale doelen te halen. Het kabinet heeft eerder aangegeven, conform het advies-Remkes («Wat wel kan»)3, dat op afgesproken ijkmomenten (in 2025 en 2028) de voortgang wordt beoordeeld. Mocht dan blijken dat natuurherstel voldoende op koers ligt én er dwingende inhoudelijke redenen zijn om iets meer tijd te nemen, moet daar ruimte voor zijn. Mochten er geen dwingende inhoudelijke redenen zijn, dan is de provincie gehouden zijn doelen te halen en daar indien nodig extra inzet op te plegen.
Kunt u bevestigen dat de provincie Overijssel dreigt om het landelijke stikstofbeleid niet uit te voeren, zolang het kabinet niet miljarden euro’s extra uittrekt voor de provincie? Zo ja, wat vindt u hiervan?3
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Het kabinet voert hierover goed overleg met alle provincies, en dus ook met Overijssel, ook over de daarvoor benodigde middelen uit het transitiefonds.
Onderschrijft u dat het voor de bescherming van de natuur noodzakelijk is dat provincies vasthouden aan het doel voor 2030? Zo ja, bent u bereid om aan de provincies mede te delen dat dit doel niet onderhandelbaar is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft de doelen voor 2030, zowel vanuit de noodzaak om de natuur in Nederland te herstellen alsook om vergunningsverlening weer verder mogelijk te maken. Om de doelen voor natuur, klimaat en water te halen moeten we zo snel mogelijk aan de slag. Dat gevoel voor urgentie spreekt ook uit de eerste versie van het gebiedsprogramma van Overijssel. Het kabinet houdt zich vast aan het advies van Remkes. Die heeft geadviseerd om vast te houden aan het doel voor 2030 om 74% van het stikstofgevoelig areaal onder de kritische depositiewaarde (KDW) te hebben. Zoals u weet, is er een wetsvoorstel tot wijziging van de Omgevingswet in voorbereiding om de stikstofdoelstelling (omgevingswaarde) ook wettelijk te versnellen van 2035 naar 2030. Daarnaast worden er, conform het advies-Remkes, in 2025 en 2028 ijkmomenten ingebouwd. Mocht blijken dat op deze ijkmomenten natuurherstel voldoende op koers ligt én er dwingende inhoudelijke redenen zijn om iets meer tijd te nemen, dan moet hier ruimte voor zijn.
Erkent u dat er een onwerkbare situatie wordt gecreëerd wanneer provincies op eigen initiatief, via het PPLG, landelijke doelen loslaten en hogere budgetten eisen en weigeren om het landelijke stikstofbeleid uit te voeren wanneer deze eisen niet worden ingewilligd?
Het kabinet is in gesprek met alle provincies over de mogelijkheden om de landelijke doelstellingen te halen met bijpassende maatregelen en middelen. Van weigering om met de opgave aan de slag te gaan, is geen sprake. Na aanlevering van de gebiedsprogramma’s zal er een integrale beoordeling plaatsvinden waaronder op doelbereik. Deze beoordeling is mede bepalend voor het beschikbaar stellen van middelen uit het transitiefonds.
Wat bent u van plan om te doen wanneer meerdere provincies extra geld gaan eisen en hiermee het in het regeerakkoord afgesproken bedrag wordt overschreden?
Dan moeten de plannen worden bijgesteld om binnen de middelen die beschikbaar zijn te zorgen voor voldoende doelbereik. Naast de middelen in het Transitiefonds zijn er ook andere middelen beschikbaar, zoals het Klimaatfonds, het programma Natuur, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en eigen middelen van provincies.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat provincies de gestelde stikstofdoelen gaan halen om zo te voorkomen dat de natuur verder verslechtert?
Provincies en Rijk werken goed samen en houden elkaar goed op de hoogte van de voortgang. In maart en april ga ik zelf met elke provincie in gesprek over de voortgang van de provinciale gebiedsprogramma’s en het NPLG. Na aanlevering van de gebiedsprogramma’s zal er een ex ante-evaluatie op doelbereik plaatsvinden. Mede op basis hiervan zal ik door individuele afstemming en samenwerking bekijken wat er nodig is om de onontkoombare doelstellingen van het NPLG te behalen. De eerste versies van de gebiedsprogramma’s en het NPLG zullen een startpunt zijn voor een langjarig cyclisch en iteratief proces, waarin Rijk en provincies samen met gebiedspartijen aan de slag gaan met de uitvoering, van en met elkaar leren, bijstellen en bijsturen.
Bent u bereid om zelf de regie en verantwoordelijkheid te nemen om de stikstofcrisis op te lossen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik neem daarin de regie door het stellen van heldere doelen, kaders, het beschikbaar stellen van generieke maatregelen en middelen en het monitoren van planvorming en planrealisatie. Indien nodig stuur ik bij. Daarbij zijn maatschappelijke partners, medeoverheden en Rijk allen vanuit hun eigen bevoegdheden verantwoordelijk voor het oplossen van de stikstofcrisis. Ik hecht eraan dat het inzetten van maatregelen zoveel als mogelijk gebiedsgericht wordt ingevuld met de gebiedspartners.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja, waarbij ik een keer uitstel heb gevraagd voor beantwoording.
De slinkse vertragingspogingen van de Raad van de Europese Unie inzake de Verordening Duurzaam gebruik pesticiden |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat er op de agenda van de Europese Energieraad van 19 december 2022 een hamerstuk staat over de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, dat eigenlijk bij de Landbouw- en Visserijraad thuishoort? Zo ja, kunt u (informatie over) dit hamerstuk met de Tweede Kamer delen vóórdat de Energieraad plaatsvindt?
Ja, ik kan bevestigen dat een document van het voorzitterschap over het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen als A-punt is geagendeerd op de Europese Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE-Raad) van 19 december 2022. U treft het hamerstuk als bijlage bij deze brief aan.
Kunt u uitleggen waarom dit stuk over landbouwgif op de agenda van de Energieraad staat?
Het Tsjechisch voorzitterschap heeft de lidstaten op 6 december jl. via een schriftelijke commentaarronde de mogelijkheid geboden om te reageren op zijn voorstel voor een informatieverzoek aan de Europese Commissie om een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren van het voorstel voor de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en om dit informatieverzoek te agenderen als hamerstuk op de laatste raad van dit jaar (de TTE-Raad van 19 december 2022).
Nederland heeft in de schriftelijke ronde samen met drie andere lidstaten aan het voorzitterschap laten weten het informatieverzoek niet te kunnen steunen (Kenmerk 2022D55312). Het voorzitterschap heeft naar aanleiding van deze schriftelijke ronde geconcludeerd dat er een meerderheid vóór het verzoek is. In principe mag een voorstel, in dit geval een informatieverzoek aan de Europese Commissie, na overeenstemming in het Coreper ook op een andere raadsagenda gezet worden. Gelet hierop heeft het voorzitterschap het informatieverzoek doorgeleid naar het Coreper, conform het gebruikelijke proces, met het verzoek om behandeling als hamerstuk op de agenda van de TTE-Raad, gezien de stemverhoudingen. Omdat het Coreper hiermee heeft ingestemd stond het voorstel d.d. 19 december 2022 als hamerstuk op de agenda van deze Raad.
Beaamt u dat de democratische controle uiterst moeilijk wordt gemaakt wanneer stukken bij, ogenschijnlijk, willekeurige Raden op de agenda staan? Kunt u zich voorstellen dat dit achterdocht oproept? Kunt u deze gang van zaken aankaarten bij de Europese Commissie?
Het besluitvormingsproces zoals onder het antwoord op vraag 2 beschreven is democratisch verlopen. Desondanks is de uitkomst voor Nederland wel een teleurstellende. Het is een Raadsprocedure, waarvoor het zittende voorzitterschap verantwoordelijk is en niet de Europese Commissie.
Kunt u bevestigen dat het hierboven genoemde stuk gaat om een verzoek vanuit verschillende lidstaten om een aanvullende economische effectanalyse van de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, wat tot grote vertraging van de besprekingen van de verordening zal leiden en wat bovendien overbodig is omdat er al vele analyses zijn?
Ja, ik kan bevestigen dat het om een informatieverzoek aan de Europese Commissie gaat met als onderwerp een aanvullende effectbeoordeling. Nederland heeft aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u bevestigen dat er vanuit de pesticiden- en agro-industrie een stevige lobby wordt gevoerd richting de Europese Commissie en de lidstaten voor zo’n aanvullende analyse met als doel de verordening af te zwakken, waarbij te pas en te onpas naar de oorlog in Oekraïne wordt verwezen om duurzaamheidsmaatregelen uit te stellen?1
Ik heb geen zicht op de inhoud en argumenten van de lobby van belangengroepen voor de genoemde sectoren richting de Europese Commissie, andere lidstaten en het voorzitterschap, anders dan de publieke uitingen van deze partijen.
Kunt u bevestigen dat u op 17 november 2022 schreef: «Een dergelijke aanvullende effectbeoordeling zal het verloop van de besprekingen waarschijnlijk vertragen en het is ongewis of de beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel»?2
Het is juist dat Nederland geen voorstander was en is van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en de voorkeur geeft aan continuering van de besprekingen van de voorgestelde verordening zonder vertraging. Toen het Tsjechische voorzitterschap zeer kort voor de raadwerkgroep van 7 december jl. een concreet voorstel verspreidde, werd helder dat een meerderheid van de lidstaten dit verzoek zou steunen. Gelet daarop heeft Nederland aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt (Kenmerk 2022D51592). De Nederlandse inzet om hiervoor voldoende medestanders te vinden in de aanloop naar de besluitvorming over het voorstel tijdens een Raad in december a.s. heeft geen effect gehad.
Waarom schrijft u vervolgens op 2 december 2022: «Nederland kan het voorstel steunen, indien de reikwijdte van het verzoek wordt ingeperkt en het niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt»?3
Nederland heeft inderdaad aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat dit betekent dat u het voorstel voor een aanvullende effectanalyse zal steunen?
Zowel in de door het Tsjechische voorzitterschap georganiseerde schriftelijke commentaarronde over het informatieverzoek van 8 december jl., als in de Coreper heeft Nederland het voorstel van het voorzitterschap niet gesteund (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497) en zich hierover uitgesproken. Nadat duidelijk werd dat een meerderheid van lidstaten voor het verzoek was, is het informatieverzoek als hamerstuk geagendeerd op de TTE-Raad van 19 december a.s. en kan Nederland helaas niets meer doen om te voorkomen dat het verzoek wordt dóórgezet.
Wat is er tussen 17 november en 2 december gebeurd waardoor u van tegen- naar voorstander van deze effectanalyse bent gedraaid? Kunt u hier gedetailleerd op in gaan?
Het Nederlandse standpunt is ongewijzigd gebleven ten aanzien van het voorgestelde informatieverzoek. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u het inzicht dat er reeds voldoende effectanalyses over de verordening zijn en dat er in het kader van de biodiversiteitscrisis en de volksgezondheid geen sprake mag zijn van verdere vertraging in de besprekingen van de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen?
Nederland staat op het standpunt dat de aanvullende Europese effectbeoordeling het verloop van de besprekingen zal vertragen en verder is Nederland van mening dat het ongewis is of deze beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel. Dit laat onverlet dat lidstaten wel aanvullende effectbeoordelingen kunnen laten uitvoeren ten behoeve van de onderbouwing van hun inzet. Om die reden laat Nederland, zoals aangekondigd in het BNC-fiche voor het voorstel, een eigen beoordeling uitvoeren van de effecten op administratieve lasten voor bedrijfsleven en overheden, oogstderving en consumentenprijzen. De resultaten van die studie worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht. Ik zal de Kamer hierover informeren.
Kunt u het agendapunt over deze verordening bij de Energieraad onthameren, zodat hier op meer democratische wijze over besloten kan worden bij de eerstvolgende Landbouw- en Visserijraad? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet mogelijk. Een agendapunt wordt geagendeerd als hamerstuk nadat hierover op basis van een meerderheid van stemmen al overeenstemming is bereikt en geen discussie meer wordt voorzien. Dat is hier het geval (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497).
Ziet u in dat een dergelijke manier van ongepast en ondemocratisch handelen het vertrouwen ondermijnt in de politiek? Zo nee, waarom denkt u dat het vertrouwen niet wordt geschaad?
Het besluitvormingsproces, zoals onder het antwoord op vraag 2 is beschreven, is op democratische wijze tot stand gekomen en conform Europese verdragsbepalingen. Dit staat los van de voor Nederland teleurstellende uitkomst.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor de Energieraad van 19 december 2022 beantwoorden?
Helaas is dit niet meer gelukt voor 19 december.
Giftige ammoniakdampen in varkensstallen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat er doorgaans minder wordt geventileerd in de winter, ook in varkensstallen?
Nee, ik kan niet bevestiging dat er doorgaans in de winter minder wordt geventileerd in varkensstallen. In 2019 is een omvangrijk pps- (publiek-private samenwerking) project gestart naar het stalklimaat in varkensstallen. Dit project heeft onder andere geresulteerd in het aanpassen van de klimaatrichtlijnen, in samenwerking met het onafhankelijk klimaatplatform voor de Varkenshouderij. Het advies aan varkenshouders is om meer te ventileren, omdat dit beter is voor het dier, de veehouder zelf en diens personeel, én beter is voor de productieresultaten en daarmee het economisch resultaat van het bedrijf. In 2022 zijn twee stalklimaatdagen georganiseerd. Tijdens deze klimaatdagen zijn onder andere de nieuwe richtlijnen gepresenteerd. Ook is in 2022 veel aandacht geweest in de vakpers over de nieuwe stalklimaatnormen.
Bereiken u ook signalen dat varkensstallen door de hoge gas- en energieprijzen op dit moment nóg minder worden geventileerd, om zo de warmte maximaal binnen te houden?
In het begin van de energiecrisis is op vele bedrijven en in de vakpers (ook bij andere sectoren) aandacht geweest voor energiebesparing. Er is in de vakpers en op de eerder genoemde klimaatdagen aangegeven wat de gevolgen zijn voor het stalklimaat als er minder geventileerd wordt. Deze zien zowel op het thermocomfort en impact voor de varkens, als op negatieve gevolgen voor het economisch rendement. De focus met betrekking tot energiebesparing is nu met name gericht op energie beperkende maatregelen die geen negatieve invloed hebben op dierenwelzijn en diergezondheid.
Kunt u bevestigen dat weinig ventilatie betekent dat de ammoniakconcentratie in de stallen waarschijnlijk nóg hoger oploopt?
Ja, het klopt dat ventileren bijdraagt aan het tegengaan van hoge ammoniakconcentraties. De ammoniakconcentratie is echter afhankelijk van meerdere factoren, zoals emitterend mestoppervlak in de stal, de temperatuur van de toplaag van de mest in de stal, klimaatsysteem, bevuiling van de ligvloer, voersamenstelling én dus de ventilatiehoeveelheid. Indien de minimale ventilatiehoeveelheid lager is dan norm, dan neemt in principe de ammoniakconcentratie in de stal toe.
Kunt u bevestigen dat een hoge ammoniakconcentratie in stallen betekent dat miljoenen varkens en biggetjes een groot risico lopen op, onder andere, longaandoeningen, borstvliesontstekingen, ontstoken ogen en meer gevallen van staartbijten?
De genoemde aandoeningen kunnen inderdaad effecten zijn van (onder meer) te hoge ammoniakconcentraties. Ammoniak kan bij hoge concentraties schadelijk zijn voor de gezondheid van varkens. De mate van schadelijkheid is naast de concentratie ook afhankelijk van de blootstellingsduur. De relatie tussen blootstelling aan ammoniak en ontstaan van gezondheidsproblemen is moeilijk vast te stellen, omdat vaak meerdere stalfactoren tegelijkertijd van invloed zijn op de gezondheid van de dieren.
Kunt u bevestigen dat het Klimaatplatform Varkens van de Wageningen Universiteit in 2013 op basis van metingen en berekeningen concludeerde dat de ammoniakconcentratie in veel Nederlandse varkensstallen op 50 tot 70 «parts per million» (ppm) kon liggen en daarbij waarschuwde dat dit hooguit 20 ppm zou mogen zijn?1
Nee. Navraag bij de Wageningen Universiteit wijst uit dat het Klimaatplatform geen metingen heeft uitgevoerd. Het is onduidelijk naar welke bron verwezen wordt, en ik kan om die reden geen uitspraak doen over de hoogtes. Wel klopt het dat er al jaren aandacht is vanuit het Klimaatplatform voor het klimaat in varkensstallen.
Kunt u bevestigen dat op de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)-checklists, die in 2018 tijdens inspecties zijn ingevuld en via een Wet openbaarheid van bestuur (WOB)-procedure zijn opgevraagd, eveneens te zien was dat in veel varkensstallen ammoniakconcentraties werden gemeten die (ver) boven 20 ppm lagen, tot zelfs 89 en 99 ppm?2
Ik kan bevestigen dat de NVWA in 2018 bij inspecties van het stalklimaat in varkensstallen ammoniakconcentraties heeft gemeten die boven 20 ppm lagen. Hoewel er in een aantal gevallen hoge gasconcentraties werden gemeten, ging dit niet altijd gepaard met vaststelling van een bepaalde mate van dierkenmerken. Bij een hoge gasconcentratie, maar zonder deze vaststelling van dierkenmerken, leidt dit in het huidige protocol niet tot het vaststellen van een overtreding. Kenmerken waarvoor grenswaarden zijn vastgesteld in onderzoek van de WUR in 2015: rode/vuile ogen, staart-/oorbijten en dierbevuiling. Deze kunnen wijzen op een ontoereikend klimaat.
Heeft u enig idee hoe hoog de ammoniakconcentraties in Nederlandse varkensstallen op dit moment liggen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Nee, dat is mij niet bekend. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dit in kaart te laten brengen.
Kunt u bevestigen dat de luchtkwaliteit in stallen volgens de wet al 25 jaar niet schadelijk mag zijn voor varkens, maar dat de open norm effectief toezicht in de weg staat?3
Het klopt dat de huidige wetgeving al jaren voorschrijft dat het stalklimaat niet schadelijk mag zijn. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd klopt het ook dat deze regelgeving een open norm bevat. Daarom zijn de NVWA en LNV een werkgroep gestart om deze norm nader in te vullen (al dan niet middels regelgeving), om zo effectief toezicht beter mogelijk te maken.
Kunt u bevestigen dat de afgelopen jaren is geprobeerd de handhaving van deze open norm te verbeteren aan de hand van een protocol voor het beoordelen van het klimaat in varkensstallen, maar dat dit onvoldoende bleek bij te dragen aan effectief toezicht?
Dat klopt. In 2015 heeft de WUR onderzoek gedaan naar indicatoren die gebruikt kunnen worden door de varkenshouders en handhavers om inzicht te krijgen in situaties waarbij het stalklimaat onvoldoende gewaarborgd is en er mogelijk sprake is van verminderd dierenwelzijn en verminderde diergezondheid. Deze indicatoren zijn door de NVWA opgenomen in het handhavingsprotocol dat gebruikt wordt om te bepalen of stalklimaat schadelijk is. De praktijk heeft uitgewezen dat dit handhavingsprotocol onvoldoende houvast biedt voor effectief toezicht. Daarom onderzoekt de WUR, in opdracht van LNV op verzoek van de genoemde werkgroep (zie vraag 8), de mogelijkheden om het huidige protocol aan te scherpen en te verduidelijken. Zodat NVWA-inspecteurs duidelijk kunnen vaststellen of het stalklimaat al dan niet schadelijk is. Dit onderzoek wordt begin 2023 afgerond. Het is de inzet voor de zomer de open norm nader ingevuld te hebben.
Kunt u bevestigen dat de Inspecteur-Generaal (IG) van de NVWA daarop aan uw voorganger heeft geadviseerd om voor ten minste ammoniak- en kooldioxideconcentraties een limiet in de wet- en regelgeving op te nemen?4
Het klopt dat de Inspecteur-Generaal van de NVWA dit aan mijn voorganger heeft geadviseerd. Naar aanleiding van dit verzoek hebben LNV en de NVWA samen besloten een werkgroep te starten om invulling te geven aan de open norm zodat deze handhaafbaar is voor het toezicht. Het uitgangspunt is om tot een kwantitatieve invulling van de norm te komen.
Heeft u gezien dat de European Food Safety Authority (EFSA) afgelopen zomer in een nieuw rapport over het welzijn van varkens adviseerde om er op toe te zien dat ammoniakconcentraties onder 10 tot 15 ppm worden gehouden, omdat daarboven risico’s ontstaan voor diergezondheid en dierenwelzijn?5
Ik ben bekend met het EFSA-advies. Ook EFSA geeft aan dat meerdere klimaatfactoren in samenspel een rol spelen en dierenwelzijn en -gezondheid beïnvloeden. Deze bevindingen worden ook meegenomen in het WUR-onderzoek waarvan ik de uitkomsten begin 2023 verwacht.
Gaat u deze waarden overnemen en daarmee een concrete en meetbare limiet vastleggen in wet- en regelgeving zoals de IG heeft geadviseerd? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 9 onderzoekt de WUR of de mogelijkheden om te bepalen of stalklimaat schadelijk is aan te scherpen en te verduidelijken zijn. Mede op basis van het onderzoek bekijk ik of aanpassing van het protocol leidt tot een goed handhaafbare norm, of dat het wenselijk is om op een andere wijze invulling te geven aan de open norm. Daartoe sluit ik het wettelijk vastleggen van normen voor stalklimaat niet uit.
Gaat u de NVWA opdracht geven om deze winter extra controles uit te voeren op schadelijke ammoniakconcentraties in varkensstallen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat miljoenen varkens deze winter extra lijden door giftige staldampen?
Nee, ik zal de IG NVWA niet vragen of hij bereid is deze controles uit te voeren. Het uitvoeren van extra controles heeft niet zoveel zin, omdat zoals ik ook bij vraag 1 en 2 heb toelicht er niet minder wordt geventileerd, en bij inspecties op varkensbedrijven de NVWA het stalklimaat al controleert.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Zoals vastgelegd in het Regelement van Orde (artikel 12.2) is de gebruikelijke beantwoordingstermijn binnen drie weken. Het beantwoorden van Kamervragen binnen één week vraagt zeer veel van de capaciteit van mijn ambtenaren en mijzelf. Om deze reden hanteren wij de streeftermijn van drie weken. Vanwege het kerstreces en de benodigde afstemming is dit niet gehaald; hierover heeft uw Kamer een uitstelbrief ontvangen op 9 januari jl.
Het zwijgcontract dat omwonenden van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo moesten tekenen om te voorkomen dat zij bezwaar maken tegen de overlast van de slachterij |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat eigenaren van 21 woningen in de omgeving van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo hebben moeten tekenen voor een boeteclausule, waardoor zij direct 10.000 euro moeten betalen wanneer zij bezwaar maken tegen overlast vanuit de slachterij?1
Iedereen moet toegang hebben tot het recht. Daarbij hoort ook onafhankelijke geschilbeslechting door een rechter of een vergelijkbare instantie. Conform het Burgerlijk Wetboek mogen particuliere partijen zelf bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. Dit kan ook een afspraak zijn over het dulden van (enige) overlast doordat een woning gelegen is naast een bedrijf dat per definitie enige overlast voor de omgeving veroorzaakt, zoals een eendenslachterij. Deze contractsvrijheid kent echter ook grenzen. Uiteraard mogen afspraken niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden. Bovendien wordt een bepaling als deze beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Afspraken die de toegang tot het recht te zeer beperken zullen binnen deze grenzen al snel ontoelaatbaar zijn. Het is aan de burgerlijke rechter om in een concreet geval de toelaatbaarheid van een afspraak tussen particuliere partijen te beoordelen.
Heeft u gezien dat deze boeteclausule ook geldt voor de volgende bewoners van de huizen, aangezien hier sprake is van een kettingbeding, wat verkoop van deze woningen kan bemoeilijken?
Het Burgerlijk Wetboek staat in beginsel toe dat een afspraak via een kettingbeding wordt doorgegeven aan volgende bewoners. Voor zover het gaat om een toelaatbare afspraak verzekert de eerste verkoper hiermee dat ook latere kopers aan deze afspraak zijn gebonden. Zoals hierboven is opgemerkt, mag de afspraak die via het kettingbeding wordt doorgegeven, niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden en zijn de redelijkheid en billijkheid hierop van toepassing. Het is aan de burgerlijke rechter om de toelaatbaarheid van een dergelijke afspraak te beoordelen.
Bent u bekend met de vele meldingen die door omwonenden van de eendenslachterij in het verleden zijn gedaan bij de gemeente en omgevingsdiensten over onder andere stankoverlast en geluidsoverlast?
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Snapt u de grote frustratie van deze mensen die soms niet eens in hun tuin kunnen zitten vanwege de stank en die per dag – en soms in de nacht – vele vrachtwagens en busjes door hun straat zien en horen rijden?
Ervaren overlast door bedrijfsactiviteiten is bijzonder vervelend voor betrokkenen. Geur- en geluidhinder kunnen invloed hebben op de leefbaarheid, het welbevinden en de gezondheid van mensen. Daarom worden in de milieuwetgeving kaders gesteld voor activiteiten die overlast kunnen veroorzaken. Deze wet- en regelgeving, maar ook de wetgeving in het kader van een goede ruimtelijke ordening, heeft tot doel een balans te vinden tussen het gebruik van de fysieke leefomgeving en het behoud van diezelfde leefomgeving en de bescherming tegen hinder. Het is daarom belangrijk dat gemeenten bij het ontwikkelen van woningbouwplannen met deze regelgeving rekening houden. Het lokaal of provinciaal bevoegd gezag is verantwoordelijk voor een zorgvuldige toepassing van wet- en regelgeving ten aanzien van milieubescherming en ruimtelijke ordening.
Kunt u zich voorstellen dat nieuwe en toekomstige omwonenden van de eendenslachterij in Ermelo niet kunnen overzien wat zij kunnen verwachten aan overlast, mede gelet op de geschiedenis van dit bedrijf, waarbij onder ander sprake is geweest van illegale uitbreiding van het aantal geslachte dieren, van de werktijden en van illegale aanbouw bij de slachterij?
De bedrijfsactiviteiten moeten voldoen aan de huidige milieuregelgeving, ook ten aanzien van hinder. De milieuregelgeving moet worden nageleefd. Dit is de inzet van alle betrokken overheden. Het betreffende bedrijf is al enige decennia gevestigd op de huidige locatie. Er heeft in het verleden op verschillende momenten toetsing plaatsgevonden aan de wet- en regelgeving. Op dit moment ligt er een nieuwe vergunningaanvraag voor de eendenslachterij waarbij wederom getoetst zal worden aan deze regelgeving.
Erkent u dat het feit dat mensen een contract moeten tekenen om te voorkomen dat zij in de toekomst gaan klagen over overlast en privaatrechtelijk of publiekrechtelijk bezwaar gaan maken tegen de activiteiten van de slachterij, neerkomt op het uithollen van hun rechtspositie? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zoals ook opgemerkt in het antwoord op vraag 1, staat het particuliere partijen vrij om zelf te bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. De grenzen aan deze vrijheid worden bepaald door wet- en regelgeving, de openbare orde en de goede zeden. In zijn algemeenheid geldt dat burgers voldoende toegang moeten hebben tot de rechter of een vergelijkbare instantie om hun rechten te verwezenlijken en dat afspraken die deze toegang te zeer beperken al snel ontoelaatbaar zullen zijn. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan dan ook nooit absoluut zijn. Het staat burgers vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om mensen die een huis kopen op deze manier te laten afzien van hun rechten en daarmee monddood te maken? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan nooit absoluut zijn. Het staat de eigenaren vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. De termijn voor de beantwoording is verlengd vanwege de noodzaak tot het inwinnen van informatie en een goede afstemming tussen de verschillende betrokken partijen.
Het feit dat slechts één derde van de subsidies voor wolfwerende rasters is gebruikt |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u de berichten «Ondanks vele wolvenaanvallen, slechts een derde van subsidies voor wolfwerende maatregelen gebruikt»1 en «Het debat over de wolf heeft «bijna een ideologisch karakter»?2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Is het waar dat veehouders wettelijk verplicht zijn hun niet in een gebouw gehouden dieren bescherming te bieden tegen roofdieren? Zo nee, hoe oordeelt u dan over artikel 1.6 lid 3 in het Besluit houders van dieren? Zo ja, kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) daarop handhaaft?
Artikel 1.6, derde lid van het Besluit houders van dieren bepaalt dat een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, zo nodig bescherming wordt geboden tegen roofdieren. Dit houdt in dat veehouders in gebieden waar wolven voorkomen, verantwoordelijk zijn voor het beschermen van hun vee dat in de wei loopt tegen aanvallen van wolven. Ik ben me ervan bewust dat het beschermen van dieren in de praktijk niet altijd eenvoudig is. Zowel de kosten als de praktische uitvoering kunnen voor veehouders een uitdaging vormen.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voert risicogebaseerde inspecties uit op het welzijn van dieren die buiten lopen. Op dit moment wordt door de NVWA nader geanalyseerd hoe de verplichting rond de bescherming tegen wolven concreet moet worden ingevuld. Hiervoor is ook relevant dat deze norm niet alleen betrekking heeft op de wolf, maar tevens op andere roofdieren, en ziet op een breed scala van dieren, wanneer deze niet in een gebouw worden gehouden (zoogdieren, reptielen, amfibieën, vogels en vissen). Bij de beoordeling of sprake is van een overtreding zijn o.a. het risico op een wolvenaanval en de door de houders genomen beschermingsmaatregelen relevant.
Gelet op de omstandigheid dat de wolf zich pas relatief recent opnieuw heeft gevestigd in Nederland en de transitieperiode die de vestiging van de wolf met zich brengt, acht de NVWA veehouders die thans nog geen wolfwerende beschermingsmaatregelen genomen hebben op dit moment niet in overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren.
Deelt u de mening van wolvenconsulent Mekel dat nog maar weinig veehouders de dieren afgeschermd lijken te hebben met een wolfwerend raster? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat hier verandering in zou moeten worden gebracht, mede vanuit een wettelijk oogpunt?3
Navraag bij BIJ12 bevestigt dit beeld. Echter, dit verschilt per provincie. Hoewel er, zoals in de beantwoording van vraag 2 aangegeven, verschillende uitdagingen zijn in de praktische uitvoering, ben ik van mening dat veehouders maximaal gebruik zouden moeten maken van beschermende maatregelen zodat de wolf zo goed mogelijk weggehouden kan worden van vee. Alleen zo kunnen we op een goede manier samenleven met de wolf. Ik moedig de veehouders dan ook aan om de mogelijkheden die er zijn zoveel als mogelijk te benutten.
Krijgen veehouders, die niet voldoen aan de wettelijke plicht om dieren die als vee gebruikt worden te beschermen tegen roofdieren, een schadevergoeding wanneer deze dieren slachtoffer worden van een roofdier? Zo ja, waarom?
Veehouders kunnen op verschillende manieren hun dieren beschermen om aan de wet te voldoen. Het beleid rond vergoeding van schade door wolven is een provinciale bevoegdheid. BIJ12 verleent namens de provincies tegemoetkoming in schade. Op verzoek van BIJ12 hebben de Gezondheidsdienst voor Dieren en de Wageningen University & Research (WUR) advies uitgebracht over waardebepaling en taxatie. Op basis hiervan heeft BIJ12 de «richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade»4 vastgesteld. De richtlijn bestaat uit elf uitgangspunten voor de uitvoering van de taxatie, waardebepaling van schapen en het verlenen van tegemoetkomingen. Het voldoen aan een wettelijke plicht is niet als voorwaarde verbonden aan schadevergoeding.
Bent u bereid met de provincies in overleg te treden om subsidies voor wolfwerende maatregelen voor veehouders te verhogen en schadevergoedingen bij wolvenschade in geval van afwezigheid van wolfwerende maatregelen uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik begrijp goed dat een kostendekkende vergoeding voor veehouders de drempel voor het beschermen van hun dieren kan verlagen. Het natuurbeleid is gedecentraliseerd naar de provincies en daarmee zijn de financiering van beschermende maatregelen en het vergoeden van schade een provinciale bevoegdheid. De financiering van provincies door het Rijk vindt plaats via het Provinciefonds. De besteding van deze middelen wordt door de provincies bepaald. De subsidies voor wolfwerende maatregelen en de tegemoetkoming in de schade verschillen per provincie. Ik zal het onderwerp op korte termijn met de provincies bespreken, waarbij ik begrip heb voor het feit dat nog niet overal de juiste wolfwerende maatregelen getroffen zijn en dat er ook nog vragen zijn over de meest effectieve maatregelen om wolven te weren.
Deelt u de mening dat schade door roofdieren primair tot de verantwoordelijkheid van de veehouder gerekend zou moeten worden, gelet op het voorschrift in het Besluit houders van dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequentie zou dit wat u betreft moeten hebben?
Helaas zijn er de gevallen waarbij vee wordt gedood door een wolf. Wolven kunnen inbreuk maken op de eigendom van dierhouders wanneer zij dieren doden. Tegelijkertijd is er de in antwoord op vraag 2 genoemde verplichting voor dierhouders om hun vee te beschermen. Met goede beschermende maatregelen kan de wolf weggehouden worden van vee. Omdat de wolf zich pas relatief recent opnieuw heeft gevestigd in Nederland, heb ik er dus begrip voor dat nog niet overal de juiste maatregelen getroffen zijn en dat er ook nog vragen zijn over de meest effectieve maatregelen. Door ervaring hiermee op te doen kunnen we bepalen welke maatregelen de meeste bescherming geven.
Ecoducten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Klopt het dat Nationaal Park De Hoge Veluwe het ecoduct bij Oud Reemst met een hek dat diep in de grond is ingegraven heeft afgesloten, afgezet met prikkeldraad en voorzien van fijnmazig gaas en camera’s, waardoor dieren onmogelijk de oversteek kunnen maken? Zo ja, wat dacht u toen u hier van hoorde?
Dat klopt. Ecoducten zijn belangrijke verbindingspunten voor de Nederlandse natuur, en zouden wat mij betreft alleen afgesloten mogen worden wanneer er dwingende redenen zijn om dit te doen.
Deelt u de mening dat ecoducten als voornaamste functie hebben bestaande natuur beter te verbinden en het natuurlijk trekgedrag van dieren te bevorderen en faciliteren op een voor die dieren veilige wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Daarnaast dragen ecoducten en andere faunavoorzieningen bij aan het vergroten van het leefgebied van soorten en het robuuster maken van onze natuur. Ze zorgen ervoor dat soortgenoten in gescheiden gebieden veilig met elkaar in verbinding kunnen staan, wat zorgt voor gezonde en duurzame populaties met meer genetische variëteit.
Kunt u aangeven of er nog meer ecoducten en/of faunapassages met een hek zijn afgesloten? Zo ja, hoeveel en waar?
Vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid in 2011 kan ik niet een overzicht geven voor het hele land van hoeveel en welke ecoducten en/of faunapassages zijn afgesloten. De provincie Gelderland laat weten dat de ecoducten en faunapassages aan de randen van de leefgebieden voor het wild zwijn op de Veluwe zijn afgesloten met een wildzwijnkerend hek (circa 1 meter hoog). De hekken rondom park de Hoge Veluwe zijn destijds geplaatst om eventuele verspreiding van Afrikaanse varkenspest te voorkomen. De hekken op de overige delen van de Veluwe zijn eerder al geplaatst om het leefgebied van de zwijnen te begrenzen. Verder heeft park de Hoge Veluwe in 2019 de provincie Gelderland laten weten het noodzakelijk te achten om de rasters bij ecoducten op te hogen om zowel de overmatige inloop van edelherten als de vestiging van de wolf te voorkomen. Het gaat dus in ieder geval om twee ecoducten en meerdere overige faunapassages.
Kunt u aangeven hoe de uitwisseling van dieren wordt gewaarborgd? Zo nee, wat gaat u ondernemen om het trekgedrag van (beschermde) dieren te waarborgen?
De verantwoordelijkheid voor de bescherming en uitwisseling van wilde dieren ligt bij de provincies. Zij hebben hiervoor de beleidsmatige en financiële instrumenten. In 2004 is de rijksoverheid samen met de provincies het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO) gestart, waarbij 208 ecologische knelpunten zijn geïdentificeerd.1 Door de decentralisatie van het natuurbeleid en het als gevolg daarvan wegvallen van de financiering door het Rijk is een deel van de oorspronkelijk geplande maatregelen vervallen. Het oorspronkelijke aantal van 208 op te lossen knelpunten is daarom in 2015 bijgesteld naar 176 op te lossen knelpunten.
Toen het MJPO in 2018 afgerond werd waren 126 knelpunten geheel opgelost en 40 knelpunten gedeeltelijk. Een deel van de maatregelen was gekoppeld aan grotere infrastructuurprojecten, waardoor deze pas later doorgevoerd konden worden. Momenteel resteren er nog 12 knelpunten uit het MJPO, waarvoor soms meerdere maatregelen nodig zijn.
Voor Rijkswaterstaat staat alleen nog ecoduct Notterveld in de planning (knelpunt OV16, N35). De realisatie hiervan ligt momenteel stil vanwege de onzekerheden rondom stikstof. Door ProRail zijn alle ecoducten gerealiseerd. Verder resteren er voor Rijkswaterstaat nog 29 andere maatregelen (waaronder kleinere faunapassages) welke veelal in samenhang met andere werkzaamheden worden uitgevoerd. De laatste werkzaamheden zijn gepland in 2024/2025, maar enige vertraging wordt verwacht vanwege de onzekerheden rondom stikstof. Voor meer informatie verwijs ik u naar de eindrapportage van het MJPO «Natuur verbonden».2
Het MJPO betrof een inhaalslag, waarmee de belangrijkste knelpunten tussen bestaande infrastructuur en natuur zijn opgelost. Ten aanzien van nieuw aan te leggen infrastructuur is het uitgangspunt dat ontsnipperende maatregelen al bij het ontwerp van de infrastructuur worden meegenomen, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Deelt u de mening dat met gemiddeld 8 miljoen euro gemeenschapsgeld aangelegde ecoducten niet zouden mogen worden gesloten, waardoor hun functie onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het grote ecologische belang van het verbinden van natuurgebieden ben ik van mening dat deze alleen onder zwaarwegende omstandigheden afgesloten zouden mogen worden. Mocht het toch noodzakelijk zijn om een ecoduct af te sluiten zou de situatie nauwlettend in de gaten gehouden moeten worden en de eerde gemaakte keuze regelmatig opnieuw beoordeeld moeten worden.
Kunt u aangeven hoeveel het Rijk heeft bijgedragen aan het ecoduct bij Oud Reemst?
Er is geen rijksgeld gemoeid met de aanleg van dit ecoduct. Het ecoduct is betaald met provinciale middelen.
Bent u bereid om met de provincie Gelderland en Nationaal Park De Hoge Veluwe in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat het ecoduct bij Oud Reemst niet voor niets is aangelegd en het hek wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Omdat het een ecoduct is dat met provinciaal geld is betaald en gelet op de beleidsmatige verantwoordelijkheid van provincies voor het natuurbeleid, is het in de eerste plaats aan de provincie Gelderland om een gesprek te voeren over het ecoduct bij Oud Reemst. Wel ben ik bereid om met de provincie Gelderland in gesprek te gaan over het belang van ecoducten als verbindingspunten voor de Nederlandse natuur.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de ecoductplannen, bedoeld om de knelpunten als gevolg van Rijksinfrastructuur die bestaande natuurgebieden doorsnijdt op te lossen, niet heeft afgerond?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van alle in het oorspronkelijke Meerjarenplan Ontsnippering (MJPO) geplande ecoducten en/of faunapassages, waarbij wordt verduidelijkt wie deze ecoducten zou gaan realiseren? Kunt u hierbij ook aangeven welke ecoducten alsnog in de planning staan en welke knelpunten na deze bouw nog overblijven in het land?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het plaatsen van een ecoduct over de A1, om de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe te verbinden?
Deze informatie kan ik u niet verschaffen omdat dit valt onder de bevoegdheid van de provincies Gelderland en Utrecht.
Kunt u aangeven hoe het staat met het oorspronkelijke plan om de Oostvaardersplassen te verbinden met de Veluwe, het Gelderse Rivierengebied en het Duitse achterland? Wat vindt u van het idee om samen met Duitsland te kijken naar het aansluiten van het Duitse Biotopverbund op het Nederlandse NatuurNetwerk? Bent u bereid om dit bij Duitsland aan te kaarten?
De verbinding waar in deze vraag op wordt gedoeld was een van de robuuste verbindingen in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Na de decentralisatie van het natuurbeleid en de herijking van de EHS, is het aan provincies om in het kader van het gedecentraliseerde natuurbeleid al dan niet in gezamenlijkheid te besluiten welke ecologische verbindingen zij willen realiseren. Zij kunnen hiervoor onder andere de middelen uit het Natuurpact (2013) aanwenden.
Bent u bereid om beleid op het gebied van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het oplossen van ecologische knelpunten opnieuw te in te stellen, aangezien dit dringend nodig is om de effecten van klimaat- en biodiversiteitscrises te temperen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De uitvoering van de resterende opgave van het Natuurnetwerk Nederland is een verantwoordelijkheid van provincies. Zij hebben hiervoor de beleidsmatige en financiële instrumenten in handen, zoals overeengekomen met de provincies in het Natuurpact in 2013 (Kamerstuk 33 576, nr. 6). Het Natuurnetwerk Nederland moet volgens de afspraken in Natuurpact in 2027 afgerond zijn. Het wegnemen van belemmeringen tussen natuurgebieden en bestaande infrastructuur is belangrijk voor een goed functionerend ecologisch netwerk. Ik zal met provincies in gesprek gaan en hen vragen om een inventarisatie te maken van wat er door hen gedaan is op het gebied van het verbinden van natuurgebieden en het opheffen van ecologische knelpunten. Vervolgens zou gekeken kunnen worden welke opgave er nog ligt en wat daar voor nodig is. Hierover ga ik graag met de provincies in gesprek.
Heeft u een overzicht van de top tien van wegen waarop de meeste aanrijdingen met wilde zoogdieren, zoals de otter, plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over gegevens waarmee een dergelijke top tien van aanrijdingen is op te stellen. Specifiek voor de otter is er wel een top tien te geven aan de hand van het jaarlijkse rapport over de otterpopulatie, waaronder het aantal verkeersslachtoffers en verkeersknelpunten. Dit rapport is te vinden op de website van Wageningen Environmental Research3.
Kunt u aangeven hoe u invulling geeft aan uw eindverantwoordelijkheid voor de staat van de natuur, wanneer u geen overzicht heeft van ecologische knel- en gevaarpunten? Bent u bereid om dit overzicht jaarlijks toe te voegen aan de voortgangsrapportage Natuur? Zo nee, waarom niet?
In hoofdstuk 4.3 van de Achtste Voortgangsrapportage Natuur4 rapporteren Rijk en provincies over de realisatie van de knelpunten uit het Meerjarenprogramma Ontsnippering. Dit overzicht zal ook in de volgende voortgangsrapportage opgenomen worden.
Kent u het berichten «Reisreus dreigt STINAPA met rechtszaak om «TUI Chogogo Resort Bonaire»», «Gekibbel over zand op strand Chogogo Resort duurt voort», en ««Gedoe» over keermuur was niet voor niets: Chogogozand spoelt zee in»?1, 2, 3
Ja ik ken deze berichten.
Beaamt u dat de keermuur niet de vereiste bouwhoogte heeft om te kunnen voorkomen dat het artificiële strand in het mariene park terechtkomt? Zo ja, hoe kan het dat meerdere organisaties aan de bel hebben getrokken over de hoogte van de keermuur en dat hierop tot op heden niet adequaat is gehandhaafd?
Het bestuurscollege van Bonaire heeft de vergunninghouder medegedeeld dat de bouwhoogte niet voldoet aan de eisen in de vergunning. Inmiddels is een schriftelijke waarschuwing gestuurd en op 27 december 2022 is een last onder dwangsom opgelegd. Chogogo Beach resort heeft 6 weken gekregen om de aanpassingen uit te voeren. Een dergelijke «begunstigingstermijn» is gangbaar wanneer een overtreder niet meteen kan voldoen aan de last onder dwangsom. Het opleggen van een dwangsom is een gangbare reactie vanuit bestuursorganen op het niet naleven van vergunningsregels.
Waarom is er tijdens de controle van Rijksdienst Caribisch Nederland bij Chogogo niet gekeken naar de (ontbrekende) vergunningen? Wat waren de uitkomsten, indien de vergunningen wel waren gecontroleerd?4
De Rijksdienst Caribisch Nederland is niet het bevoegd gezag voor het doen naleven van natuur, milieu en bouwregels op Bonaire. Dat is het bestuurscollege van het openbaar lichaam. Bij de bedoelde controle lag de nadruk op naleving van arbeids- en vreemdelingenwetgeving.
Hoe had het uitspoelen van het artificiële strand volgens u beter voorkomen kunnen worden?
In de natuurvergunning zijn voorschriften opgenomen over het kunstmatige strand. Deze voorschriften worden volgens het bestuurscollege niet nageleefd. Als de hoogte van de keermuur in overeenstemming zou zijn met de vergunning dan kan uitspoeling van het zand beter worden voorkomen. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de conclusies van het rapport «An assessment of sand quality and potential impacts on corals at the Chogogo Dive and Beach Resort artificial beach5» in opdracht van het bestuurscollege van Bonaire uitgevoerd door Wageningen marine research. Het bestuurscollege heeft het voornemen het beleid ten aanzien van vergunningverlening, toezicht en handhaving met betrekking tot kustbebouwing prioriteit te geven in 2023.
Klopt het dat TUI heeft gedreigd tot het nemen van mogelijke juridische stappen richting STINAPA (Stichting Nationale Parken Bonaire), omdat STINAPA aankaart dat Chogogo niet de juiste vergunningen bezit en niet voldoet aan de voorwaarden van de op 19 januari jl. afgegeven natuurvergunning, zoals de hoogte van de keermuur?
TUI heeft STINAPA verzocht om «in de toekomst niet nogmaals in haar berichtgeving of uitlatingen te spreken over het «TUI Chogogo Resort». Verder stelt TUI dat «Mocht STINAPA het Chogogo Resort onverhoopt blijven aanduiden als een TUI resort (of TUI anderszins ten onrechte zal linken aan het Chogogo Resort), dan is TUI genoodzaakt om nadere (juridische) stappen te overwegen».
Klopt het dat TUI een claim heeft gelegd tegen het eilandsbestuur van rond de 8 miljoen USD? Zo ja, op basis van wel argumenten heeft TUI deze claim ingediend?
Nee, er is geen claim ingediend door TUI tegen het eilandbestuur.
Klopt het dat de TUI Group in 2021 een omzet had van 4,7 miljard euro’s? Klopt het dat STINAPA in 2021 3,8 miljoen USD aan inkomsten had? Klopt het dat het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) in 2021 55 miljoen USD aan inkomsten had? Bent u het eens dat het dreigen van juridische stappen een disproportioneel machtsmiddel is, gezien de onevenredige machtsverhouding van de betrokken partijen? Zo nee, waarom niet?5, 6, 7
De vraag of hier sprake is van inzet van een disproportioneel machtsmiddel is aan de rechter.
Herkent u dat hier sprake is van een «Strategic Lawsuit Against Public Participation»-tactiek (SLAPP-tactiek) van reisorganisatie TUI? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan te doen tegen deze SLAPP-tactiek van een Europese reisorganisatie? Is het mogelijk om TUI een boete op te leggen of om vergunningen in te trekken?
Het is aan de rechter om te bepalen of er sprake is van misbruik van het procesrecht. Dat kan door het kabinet niet worden vastgesteld.
Hoe staat het met de Europese Richtlijn tegen SLAPP en welke mogelijke gevolgen heeft deze voor TUI?
Op 27 april jl. heeft de Commissie zowel een voorstel voor een richtlijn als een aanbeveling gepubliceerd met als doel journalisten en mensenrechtenverdedigers beter te beschermen tegen kennelijk ongegronde of onrechtmatige gerechtelijke procedures. Middels een BNC-fiche heeft het kabinet het parlement geïnformeerd over zijn standpunt betreffende deze voorstellen (Kamerstukken 2021/2022, 22 112, nr. 3457). Momenteel vinden er besprekingen over de voorstellen op technisch niveau plaats in de Raadswerkgroep SLAPP met andere EU-lidstaten. De voorstellen zijn nog niet aangenomen en zodoende nog niet van kracht.
Hoe gaat u een stichting, die nationale parken op Bonaire namens het Openbaar Lichaam Bonaire beheert, ondersteunen en beschermen tegen mogelijke juridische stappen en SLAPP-tactieken?
Ik acht een stichting als STINAPA in staat zich te verweren tegen eventuele claims op dit punt. STINAPA heeft zelf ook verklaard een eventuele zaak met vertrouwen tegemoet te zien.
Is het Openbaar Lichaam van plan om een boete op te leggen of om herstelmaatregelen te vragen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, is het mogelijk dat het Openbaar Lichaam nog geen boete heeft opgelegd of om herstelmaatregelen heeft gevraagd uit angst voor de claim van TUI?
Het bestuurscollege heeft op 27 december 2022 een last onder dwangsom opgelegd (zie ook het antwoord op vraag 2).
Bent u bereid om in samenspraak met het Openbaar Lichaam te kijken hoe het Rijk het Openbaar Lichaam kan ondersteunen bij het adequaat handhaven en het vragen om herstelmaatregelen?
Ja, Ik heb samen met mijn collega’s voor Natuur en Stikstof (NenS) en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) in 2022 ondersteuning verleend bij het vaststellen van een beleid inzake Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving. In 2023 wordt samen met het Bestuurscollege van Bonaire gewerkt aan de implementatie hiervan.
Wanneer bent u van plan in te grijpen bij de vergunningverlening aan Chogogo?
Ik zie hier geen aanleiding voor. Wel heb ik de Inspectie Leefomgeving en Transport gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) taken. De uitkomsten van dit rapport verwacht ik in het voorjaar.
Wat bent u van plan te doen om het koraal te herstellen in het Bonaire Nationaal Marine Park?
Ik werk samen met mijn collega’s van N&S en van BZK aan het behalen van de strategische doelen in het natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 voor Caribisch Nederland (NMBP). Dit houdt in dat projectmatig wordt gewerkt aan oplossingen voor de belangrijkste lokale drukfactoren zoals erosie, afvalwater en afvalbeheer en in het actief herstel van het koraal. Een verbetering van het VTH stelsel is een onderdeel van deze strategie. Actief herstel van het koraal schept voorwaarden voor gezonde riffen die bestand zijn tegen de gevolgen van klimaatverandering.
In Bijlage 3 van het NMBP worden de noodzakelijke mijlpalen genoemd voor het bereiken van de doelen.
Is er een boete opgelegd tegen de projectontwikkelaar van Chogogo (TUI)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog is de boete?
TUI is niet de vergunninghouder en daarom niet degene die verantwoordelijk is voor de naleving van de vergunning. Het Chogogo Dive & Beach Resort Bonaire is één van de partner-hotels van TUI waarmee het bedrijf samenwerkt.
Is TUI gevraagd om herstelmaatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen moeten genomen worden en per wanneer?
Nee, TUI is niet verantwoordelijk voor het naleven van de natuur en milieuwetgeving. Dat is de vergunninghouder.
Waarom is er geen boete opgelegd of om herstelmaatregelen gevraagd, indien bovengenoemde vragen ontkennend waren?
Er is een last onder dwangsom opgelegd aan Chogogo Beach resort.
Bent u bereid om, in samenspraak met het Openbaar Lichaam Bonaire, TUI volledig aansprakelijk te stellen voor alle schade aan het koraal veroorzaakt door uitspoelen van zand?
Nee. De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het niet naleven van de vergunnningvoorwaarden. Wel heeft het Openbaar Lichaam bepaald dat in 2023 prioriteit gegeven wordt aan beleid voor duurzame kustontwikkeling. Hiertoe behoort ook het verhalen van schade voor het illegaal aanleggen van bouwwerken in de kustzone.
Bent u bereid om, in samenspraak met het Openbaar Lichaam Bonaire, te onderzoeken welke stappen ondernomen kunnen worden tegen de disproportionele dreiging van TUI, door bijvoorbeeld te onderzoeken welke vergunningen TUI nodig heeft (voor zijn plannen) en wanneer u hierop kan handhaven? Ziet u nog een andere (juridische) basis voor het tegenhouden van de plannen van TUI? Of is er sprake van een grijs gebied in de wetgeving waardoor u niet kunt handhaven?
Voor het realiseren van bouwplannen in de kustzone is doorgaans besluitvorming nodig op het terrein van ruimtelijke ordening, natuur, milieu en bouwen. In het kader van het Natuur en milieubeleidsplan is besloten dat de doelen van het NMBP in de toepasselijke regelgeving worden geïntegreerd. Mede hierom is op dit moment het ontwerpbesluit houdende inrichtingen- en activiteiten, milieueffectrapportage en de kwaliteit van toezicht en handhaving, ter bescherming van het fysieke leefomgeving op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Kamerstuk 29 383, nr. 367) - 29 383, nr. 388 bij uw Kamer aanhangig (Inrichtingen en activiteitenbesluit BES). Het IAB BES vult een leemte in de regelgeving op het gebied van milieu. Voor grote resorts kan bijvoorbeeld een milieuvergunning verplicht worden gesteld. Op dit moment is dat niet het geval.
Wat zijn de gevolgen van het uitspoelen van het zand voor het koraal? Is er al onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren? Zo ja, wanneer zal het plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel schade het koraal verder heeft opgelopen door de heftige regen van deze week? Klopt het dat afvalstromen en dergelijke de zee zijn ingestroomd? Hoe had dit voorkomen kunnen worden?
Concrete informatie over schade naar aanleiding van de regenval in november 2022 ontbreekt. In het kader van het NMBP wordt op verschillende manieren ingezet op het verbeteren van de afwatering en het voorkomen van een negatieve impact van afwatering in zee. Ook wordt ingezet op de aanpak van loslopend vee om erosie tegen te gaan en wordt via herbebossing gewerkt aan vermindering van erosie. Tevens heeft Bonaire prioriteit gegeven aan de aanpak van illegale afvaldumping en het tegengaan van zwerfvuil. Daarnaast geldt een brongerichte aanpak van waterverontreiniging op basis van specifieke regelgeving. Zo zullen op grond van het IAB-BES voorschriften voor bedrijven gaan gelden voor afvloeiend hemelwater, met het oog op het beschermen van het koraalecosysteem.
Bent u bereid om te investeren in natuurinclusieve maatregelen, opdat bij hevige regen geen afvalstromen het koraal instromen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ja zie het antwoord op vraag 21.
Wat gaat u doen om het koraal te beschermen (tegen verdere uitspoeling van het artificiële strand), zeker gezien de heftige stormen van afgelopen periode?
Ik zal het Openbaar Lichaam Bonaire verzoeken de aanbevelingen uit het rapport van Wageningen marine research te betrekken bij het te ontwikkelen VTH beleid voor kustbebouwing (zie ook het antwoord op vraag 4).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en binnen de gestelde termijn?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de antwoorden binnen de gestelde termijn te geven gezien het feit dat hiervoor overleg nodig was met diverse instanties in Caribisch Nederland. Er is zoveel mogelijk geprobeerd de vragen een voor een te beantwoorden.
De gebrekkige antwoorden aangaande stikstof |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom u bij het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte van 14 november 2022 in reactie op motie van het lid Van Esch stelt dat «het gewoon allemaal een beetje anders zit (...) middels de bouwvrijstelling is niets vergund»?1
In de genoemde motie werd gesteld dat dankzij de bouwvrijstelling projecten zijn vergund. Ik had in mijn antwoord moeten preciseren dat door de bouwvrijstelling projecten doorgang konden vinden waarvoor geen natuurvergunning is verleend, omdat deze alleen in de realisatiefase tot stikstofdepositie leidden en waarvoor ook om andere redenen dan stikstof geen natuurvergunning vereist was. Die projecten vielen dan buiten de vergunningplicht en werden dus als zodanig niet vergund.
Kunt u bevestigen dat er, dankzij de bouwvrijstelling allerlei projecten door mochten gaan die de overheden anders niet hadden mogen laten doorgaan/vergunnen gezien het feit dat u stelt dat er middels de bouwvrijstelling niets is vergund?
Het klopt dat er projecten doorgang konden vinden die zonder bouwvrijstelling mogelijk een natuurvergunning voor de realisatiefase hadden moeten aanvragen. Overigens zou bij sommige van die projecten na een voortoets van de gevolgen voor het aspect stikstof (via een berekening) alsnog geconcludeerd kunnen worden dat de projecten niet vergunningplichtig waren, vanwege het ontbreken van het risico van significante gevolgen.
Kunt u aangeven hoeveel projecten doorgang hebben gekregen dankzij de bouwvrijstelling die anders niet hadden mogen worden vergund, vanwege significante effecten? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om een dergelijk overzicht te geven. Dit kan, ten eerste, niet omdat er geen totaaloverzicht of registratie van bouwprojecten in Nederland bestaat. Het is daarom niet mogelijk om inzicht te bieden in de stikstofemissies van geïnitieerde projecten.
Ten tweede bevatte de bouwvrijstelling een vrijstelling van rekenwerk. Dit hield in dat initiatiefnemers voor wat betreft stikstofdepositie die werd veroorzaakt door bouwwerkzaamheden in de realisatiefase van een project konden verwijzen naar de bouwvrijstelling bij de beoordeling of het project al dan niet significante gevolgen had voor Natura 2000-gebieden. Het is daarom niet te zeggen welke projecten wel of niet vergunningplichtig zouden zijn geweest.
Kunt u in kaart brengen hoeveel stikstofdepositie er door deze projecten, die zijn toegestaan op basis van de bouwvrijstelling, is en nog zal worden veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 3.
In zijn algemeenheid is wel te zeggen dat de bijdrage van bouwactiviteiten aan de landelijke stikstofdeken niet groot is. Het beeld is dat het totaal van bouw en industrie samen zo’n 10% van de stikstofdeposities in Nederland veroorzaken (de deposities van de bouw worden niet als zodanig geregistreerd). Voor de bouw gaat het om stikstofdioxiden die vrijkomen bij verbrandingsprocessen in bouwmaterieel. Bouwmachines veroorzaken een kleine 3% van de landelijke emissies.
Gaat u de stikstofdepositie, die dankzij de bouwvrijstelling extra is en zal worden veroorzaakt maar die niet veroorzaakt had mogen worden vanwege de slechte staat van de natuur, alsnog compenseren? Zo nee, waarom niet?
De gevolgen van de stikstofdepositie in de realisatiefase van projecten zijn in deze gevallen niet per activiteit beschouwd. Dat betekent niet automatisch dat die depositie niet veroorzaakt had mogen worden. Bij een voortoets had alsnog geconstateerd kunnen worden dat de activiteiten voor het aspect stikstof geen potentiële significante gevolgen zouden hebben. Het kabinet zet zich in om op korte termijn een forse daling van emissies te bewerkstelligen, en om op langere termijn een blijvend dalende lijn in te zetten. Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerbrief van 25 november 2022 (Kamerstukken I 2022/23, 30 252, G).
De afgezwakte Nederlandse inzet voor de nieuwe Europese landbouwgifverordening |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de Europese lidstaten op 25 november 2022 bij elkaar komen in een raadswerkgroep om te onderhandelen over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, zoals u schrijft in uw Kamerbrief?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 17 november jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 600) zal op 25 november a.s. in een raadswerkgroep worden gesproken over het voorstel voor een verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Lidstaten worden in de gelegenheid gesteld om standpunten uit te wisselen en vragen te stellen. Er wordt nog niet onderhandeld over concrete tekstvoorstellen voor aanpassing van het voorstel, zoals dat door de Europese Commissie is gepresenteerd op 22 juni jl.
Zoals ik uw Kamer heb toegezegd in het Commissiedebat gewasbescherming op 20 oktober jl., informeer ik u voorafgaand en na afloop van deze besprekingen over de voorziene bespreekpunten respectievelijk de uitkomsten. Daarmee wil ik voldoen aan het informatieverzoek van de rapporteurs (kenmerk 2022D39627).
Kunt u bevestigen dat u in het BNC-fiche over de Nederlandse inzet schreef positief te staan tegenover een verbod op het gebruik van landbouwgif in gevoelige gebieden, met als uitzondering «de glastuinbouw of andere situaties waarin verwaaiing of afspoeling vanaf het landbouwperceel naar het milieu niet kan plaatvinden»?2
In het BNC fiche (Kamerstuk 22112-3472) staat dat het Kabinet op zich positief staat tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Daarbij plaatst het Kabinet enkele kanttekeningen voor het gebruik binnen de landbouw. Die kanttekeningen hebben betrekking op de vraag of er wel voldoende rekening wordt gehouden met artikel 191, lid 3 van de VWEU3, over het generieke karakter van de beoogde zones, over de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid van die zones en of er voldoende rekening wordt gehouden met afspraken die zijn gemaakt op andere beleidsterreinen. En tenslotte dat het voorstel juist te beperkt is ten aanzien van het gebruik buiten de landbouw. Nederland kent daar bijvoorbeeld een verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. zie ook antwoord op vraag 7.
Klopt het dat u er bij de onderhandelingen op 25 november voor zal pleiten dat het verbod op landbouwgif in gevoelige gebieden enkel zou moeten gelden voor gebruikbuiten de landbouw?
Bij de besprekingen op 25 november zal, indien het onderwerp «gevoelige gebieden» aan bod komt, worden ingebracht dat Nederland voorstander is van een verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en dat voor het professioneel gebruik in de landbouw ook beperkingen noodzakelijk kunnen zijn. Nederland zal zich dan nog niet expliciet uitspreken welke beperkingen het betreft, anders dan dat Nederland vindt dat die beperkingen gerelateerd zouden moeten zijn aan de doelen die vanuit andere beleidsopgaven, zoals de Kaderrichtlijn water en de Vogel- en Habitatrichtlijnen al gelden in die gebieden. Daarmee wordt invulling gegeven aan het beleidskader dat is verwoord in het BNC fiche.
Kunt u bevestigen dat dit onder andere betekent dat u wilt blijven toestaan dat op landbouwgrond, dat in beschermde natuurgebieden ligt, nog steeds landbouwgif kan worden gespoten?
Uit het beleidskader in het BNC fiche volgt dat volgens de Nederlandse inzet het landbouwkundig gebruik van (bepaalde) gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden mogelijk is, zolang ervoor gewaakt wordt dat milieu, water- of natuurdoelen niet in gevaar komen. Dit gebeurt in Nederland bijvoorbeeld via het wettelijk gebruiksvoorschrift waarin restricties zijn opgelegd aan toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden, zoals de grondwaterbeschermingsgebieden.
Kunt u bevestigen dat dit niet overeenkomt met het BNC-fiche en een afzwakking daarvan is? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
De Nederlandse inzet is in lijn met de BNC-fiche. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat deze inzet bovendien een afzwakking is van de nu geldende Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden, waarin in artikel 12 wordt gesproken van een volledig verbod of minimalisatie van het gebruik van landbouwgif in gevoelige gebieden, ook binnen de landbouw? Zo ja, waarom wilt u de bestaande regels afzwakken?
Ik kan niet bevestigen dat een afzwakken van artikel 12 aan de orde is. Artikel 12 van Richtlijn 2009/128 (EU) schrijft voor dat lidstaten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde kwetsbare gebieden minimaliseren of verbieden, dat passende risicobeheersmaatregelen worden genomen en dat- als het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nodig is- eerst het gebruik van laag-risicomiddelen en biologische bestrijdingsmiddelen wordt overwogen. Nederland heeft die bepaling geïmplementeerd door emissiebeperkende maatregelen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en daarnaast door verwijzing naar de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden en KRW stroomgebiedsplannen. In het geactualiseerde nationaal actieplan duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen 2022–2025 is dat nader uiteengezet (Kamerstuk 27 858, nr. 579).
Kunt u bevestigen dat u in het BNC-fiche schreef positief te staan «tegenover de verplichting om in (...) zones van 3 meter rondom (gevoelige) gebieden en oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken»?
Ja, Nederland staat positief tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat u bij de onderhandelingen op 25 november zal pleiten voor slechtsbeperkingen op het gebruik van landbouwgif in de drie meter-bufferzones in plaats van een verbod?
Nee, dat klopt niet. Nederland pleit ervoor dat, indien een verbod op gebruik van toepassing is in het gevoelig gebied en oppervlaktewater, dat verbod ook zal gelden voor een drie-meter bufferzone. Met betrekking tot bufferzones langs watergangen zal Nederland er wel voor pleiten dat afspraken die in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en de uitvoering van de Nitraatrichtlijn daar al over zijn gemaakt met de Europese Commissie, worden gerespecteerd.
Indien in een deel van een gevoelig gebied sprake is van landbouwkundig gebruik en andere beperkingen gelden (in Natura 2000 gebieden komt beperkt landbouw voor. Ca 5 a 7% van de Nederlandse landbouw is gelegen in Natura 2000-gebieden), zal volgens de Nederlandse inzet in de bufferzone dezelfde beperking gelden. Dat is overigens alleen aan de orde indien er geen sprake is van een watergang tussen het gevoelige gebied en aangrenzend landbouwperceel. Bij een watergang geldt immers de verbodsbepaling.
Kunt u bevestigen dat dit niet overeenkomt met het BNC-fiche en een afzwakking daarvan is? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
Nee, dat kan ik niet bevestigen, het is geen afzwakking ten opzichte van het BNC-fiche. Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 8.
Kunt u uitleggen wat u bedoelt met «Nederland heeft ook gewezen op flexibiliteit voor de volgordelijkheid van Integrated Pest Manegement (IPM)-maatregelen»?3
Geïntegreerde gewasbescherming (IPM) is nu beschreven als een volgordelijkheid van maatregelen die planmatig overwogen moeten worden: eerst preventie, dan monitoring, dan inzet van niet-chemische methoden en als het echt niet anders kan dan een doelgerichte inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen. En tenslotte een evaluatie van de effectiviteit van de maatregelen.
Deze volgordelijkheid van te overwegen maatregelen zou er niet toe moeten leiden dat te allen tijde de daadwerkelijke inzet van die maatregelen in die volgordelijkheid uitgevoerd moet worden. Er dient ruimte te zijn om, na een gemotiveerde afweging van maatregelen, daarvan af te kunnen wijken indien het strikt toepassen van de volgorde ertoe leidt dat gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen daarmee juist toenemen of dat de inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen dan te laat komt om plagen, ziekten en onkruiden nog effectief te bestrijden en met een grote kwantitatieve of kwalitatieve opbrengstderving gepaard gaat.
Kunt u bevestigen dat de volgordelijkheid van de maatregelen juist de essentie van IPM is (eerst preventieve maatregelen en daarna pas spuiten, indien onvermijdelijk)?
Het is inderdaad de essentie dat eerst zoveel mogelijk preventieve niet-chemische maatregelen worden genomen om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen. Echter, er zijn situaties denkbaar dat, ná het nemen van preventieve niet-chemische maatregelen, de inzet van chemische middelen de voorkeur geniet boven het eerst inzetten van niet-chemische middelen of- methoden. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Kunt u bevestigen dat flexibiliteit in de volgordelijkheid van IPM-maatregelen het hele effect van IPM onderuit haalt? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
Dat kan ik niet bevestigen. Zie het antwoord op vraag 10 en 11.
Kunt u deze vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoorden, het liefst vóór 25 november 2022?
Ja.
Het voorop stellen van het bedrijfsbelang van slachthuizen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gelezen over de handhavingsrapporten die Stichting Animal Rights via een procedure in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) opvroeg, waarin ernstige overtredingen staan beschreven die hebben plaatsgevonden bij een slachthuis in Twello, waaronder het snijden in een dier dat nog bij bewustzijn was, het onderbrengen van kreupele dieren in een zodanig te klein hok dat liggen zonder vertrapt te worden onmogelijk was en het illegaal onverdoofd slachten van een dier?1
Ja.
Erkent u dat het feit dat deze ernstige overtredingen hebben plaatsgevonden terwijl er een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij stond te kijken, het ergste doen vermoeden voor het lot van dieren op momenten dat er geen toezichthouder naast staat?
Elk incident waarbij dierenwelzijn in het geding is, is er een te veel. Slachthuizen dragen hiervoor primair de verantwoordelijkheid. De NVWA houdt toezicht op het slachtproces. Dit houdt in dat de aandacht van de toezichthoudend dierenarts gericht wordt op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts niet op alle plekken tegelijkertijd aanwezig is. Er worden ook andere methoden om toezicht te houden ingezet, zoals cameratoezicht. Dierenartsen van de NVWA zien als het als hun opdracht en hun moreel gevoelde plicht om erop toe te zien dat het dierenwelzijn wordt gewaarborgd. In deze specifieke casus is door de toezichthoudend dierenarts ter plaatse handhavend opgetreden, wat heeft geresulteerd in een bestuurlijke boete aan de exploitant.
Wat vindt u van het verweer van de slachthuiseigenaar dat hij geen ruimte of tijd heeft om zieke en niet-transportwaardige dieren apart te huisvesten, waarmee hij duidelijk maakt dat hij niet van plan is zich aan de wettelijke voorschriften te gaan houden?
Ik vind dit niet acceptabel. Het slachthuis is wettelijk verplicht een procedure te hebben voor de beoordeling van dieren bij aankomst. Hierin staat ook beschreven wat voor maatregelen de exploitant neemt bij afwijkingen. Het betreffende slachthuis is hier onvoldoende serieus mee omgegaan en heeft niet direct die maatregelen genomen die nodig zijn om herhaling van de overtreding te voorkomen.
Waarom is dit slachthuis nog niet gesloten?
Momenteel vindt in dit slachthuis geen slacht plaats vanwege een brand in het voorjaar van 2022. Bij het hervatten van het slachtproces ziet de NVWA er strikt op toe dat aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Gezien het recente verleden van dit slachthuis vindt deze beoordeling plaats tegen het recent vernieuwde en zwaarste toezichtsregime, het verscherpte toezicht. De NVWA kan, als de situatie daar aanleiding toe geeft, de erkenning van het slachthuis schorsen of intrekken. Ik steun de ambitie van de NVWA die gericht is op strikte handhaving als de situatie daarom vraagt.
Zijn de eigenaar en de transporteur van de niet-transportwaardige, ofwel kreupele, dieren beboet? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de transporteur en de veehouder heeft de NVWA handhavend opgetreden conform het interventiebeleid. Er is een rapport van bevindingen opgemaakt voor de transporteur en een schriftelijke waarschuwing voor de veehouder. Dit rapport van bevindingen vormt de grondslag voor het opleggen van een bestuurlijke boete.
Hoeveel geiten en schapen worden er jaarlijks geslacht bij dit slachthuis? Hoeveel daarvan worden onverdoofd geslacht?
In de periode van 2018 tot en met 2021 zijn er variërend tussen de 73.265 en 135.560 dieren per jaar geslacht bij dit bedrijf. Daarvan zijn het jaar 2018 achthonderd dieren onbedwelmd geslacht, en in de jaren daaropvolgend zijn er in totaal nog vier dieren onbedwelmd geslacht.
Kunt u bevestigen dat bij dit slachthuis vaker (ernstige) overtredingen zijn vastgesteld?
Ja. Uit de inspectieresultaten van de NVWA blijkt dat de NVWA in de periode 2018 tot medio 2021 meerdere overtredingen heeft geconstateerd die geleid hebben tot interventies. De NVWA controleert, spreekt aan en geeft waar nodig aanwijzingen voor de bedrijfsvoering en handhaaft volgens het interventiebeleid.
Klopt het dat er jaarlijks meerdere schriftelijke waarschuwingen worden gegeven aan dit slachthuis vanwege overtredingen van hygiëneregels, maar dat dit nooit resulteert in boetes?
De NVWA handhaaft conform het interventiebeleid. Of een specifieke maatregel wordt opgelegd hangt af van de ernst van de overtreding, en het tijdsbestek waarbinnen een eventuele herhaling van deze overtreding optreedt. Daarnaast geldt dat niet iedere volgende overtreding op het gebied van hygiëne als een herhaling kan worden beschouwd, omdat een ander wetsartikel kan zijn overtreden. Het kan dus voorkomen dat er meerdere schriftelijke waarschuwingen worden opgelegd en deze niet automatisch, bij een andere overtreding, tot een bestuurlijke boete leiden. Zie verder het antwoord op vraag 4. Hier kan van worden afgeweken als bedrijven in korte tijd meerdere herhaalde overtredingen begaan en de voorgeschreven interventies onvoldoende zijn. Indien nodig schroomt de NVWA niet deze mogelijkheid in te zetten.
Herinnert u zich de undercoverbeelden uit dit slachthuis die vorig jaar naar buiten werden gebracht, waarop te zien was hoe dieren werden voortgedreven door hun staart omhoog te trekken of om te draaien en hoe angstige dieren die ontsnapten aan de slachters, werden getrapt en opnieuw moesten worden gevangen?2
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat er een handhavingsverzoek nodig was, gevolgd door een bezwaarprocedure, voordat er een boete werd opgelegd voor deze overtredingen?
In deze zaak is bij de heroverweging van het handhavingsverzoek in bezwaar gebleken dat er niet overeenkomstig het interventiebeleid is gehandhaafd. Dit heeft ertoe geleid dat in bezwaar de overtreding opnieuw is getoetst aan het interventiebeleid en er alsnog een bestuurlijke boete is opgelegd.
Vindt u dat een boete van 2.500 euro voor het bij bewustzijn villen van een geit in verhouding staat tot het leed dat dit dier is aangedaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat vindt u dan wel passend?
Ik kan me de roep om hoge boetes voor dit type overtredingen gevoelsmatig goed voorstellen. Ook al kan een boete achteraf, hoe hoog dan ook, nooit het leed wegnemen dat een dier is aangedaan. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke punitieve sanctie, gericht op bestraffing door leedtoevoeging bij de dader. Bij het opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte ervan is de NVWA gebonden aan de wettelijke kaders, in dit geval het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren en de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, en aan de eisen van doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikwekkendheid. De regelgeving voorziet voor categorieën van beboetbare gedragingen in de hoogte van de op te leggen boete. Indien de ernst van een overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, kan in plaats van bestuurlijke handhaving worden gekozen voor strafrechtelijke vervolging. Uit de evaluatie van de Wet dieren uit 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1139) kwam naar voren dat het sanctiemaatregelenpakket van de Wet dieren op zich afdoende is. Uiteraard houd ik een vinger aan de pols. Zoals door mijn ambtsvoorganger aangekondigd, is dit jaar een aanvullend separaat onderzoek gestart naar de effecten van de bestuurlijke boetes onder Wet dieren. Ik verwacht het eindrapport binnenkort te ontvangen. Ik zal de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten, en mijn eventuele vervolgstappen.
Bent u nog steeds van mening dat consumenten moeten weten waar hun voedsel vandaan komt?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om eerlijke informatie over voedsel aan de consument te geven. Ten aanzien van waar het voedsel vandaan komt is voor bepaalde voedselproducten het land van herkomst verplicht. Dit is geregeld in het Warenwetbesluit Informatie Levensmiddelen en is gebaseerd op de Europese verordening (EU) nr. 1169/2011. Daarnaast vind ik het belangrijk dat consumenten ook eenvoudig duurzame en gezonde voedselkeuzes kunnen maken. In de voedselbrief, die ik uw Kamer voor begin 2023 heb toegezegd, werk ik mijn inzet hiertoe uit.
Kunt u uitleggen waarom u in hoger beroep bent gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank die oordeelde dat de namen van 43 slachthuizen, waar in de afgelopen jaren overtredingen zijn geconstateerd, openbaar moeten worden gemaakt?3
In de onderliggende uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2021 is een aantal overwegingen opgenomen waar de NVWA, door het instellen van hoger beroep tegen deze uitspraak, duidelijkheid over wil krijgen van de hoogste bestuursrechtelijke instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Om die reden is hoger beroep ingesteld.
De gronden van het hoger beroep richtten zich onder meer op het al dan niet aanleveren van contextinformatie bij de openbaarmaking van inspectieresultaten, wel of geen onevenredige benadeling van slachthuizen door het publiceren van verouderde inspectieresultaten die zagen op inmiddels verbeterde – en daarmee niet meer bestaande – onregelmatigheden en het al dan niet meenemen van dierenrechtenactivisme bij de afweging om de namen van de slachthuizen openbaar te maken. Om deze vragen beantwoord te krijgen is ervoor gekozen om hoger beroep in te stellen.
Kunt u uitleggen waarom horecabedrijven die een onvoldoende halen bij NVWA-inspectieresultaten wel met naam- en adresgegevens op de NVWA-website worden gezet en slachthuizen niet?4
Vanaf 1 september 2020 publiceert de NVWA op haar website van alle in de horeca uitgevoerde inspecties de bevindingen met als doel een overzicht van de stand van de voedselveiligheid.5 De inspecties die zijn uitgevoerd zijn opgedeeld in drie categorieën, te weten: juiste omgang met voedsel, hygiëne en ongediertewering. Aan deze categorieën wordt een resultaat gehangen: voldoet, voldoet niet, geen inspectiegegevens bekend. De inspectieresultaten worden, met vermelding van de naam van de horecaonderneming, gepubliceerd. Er worden dus niet alleen onvoldoende resultaten gepubliceerd; ook voldoende resultaten worden bekendgemaakt.
Daarnaast publiceert de NVWA vanaf januari 2019 op haar website elk half jaar de inspectieresultaten van de roodvleesslachthuizen met permanent toezicht.6 Hierbij kan worden ingezien hoe alle roodvleesslachthuizen scoren op de thema’s diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Per thema kan worden bekeken hoeveel schriftelijke waarschuwingen, niet vaststaande boetewaardige overtredingen en vaststaande boetewaardige overtredingen er geconstateerd dan wel opgelegd zijn. De 20 grote roodvlees-slachthuizen met permanent toezicht zijn goed voor 90 procent van de slacht in Nederland. Ook deze inspectieresultaten worden inclusief de naam van het betrokken slachthuis bekend gemaakt. Het betreft dus niet slechts geanonimiseerde inspectieresultaten.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat u van mening bent dat iedereen moet weten waar zijn eten vandaan komt, maar niet als dit het bedrijfsbelang van slachthuizen schaadt?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Waar in de begroting voor 2023, of in welke beleidsnota, kan deze kanttekening worden teruglezen?
Zoals ik bij vraag 12 heb aangeven werk ik mijn inzet waarbij de consumenten eenvoudig duurzame en gezonde voedselkeuzes kunnen maken nog uit in de voedselbrief, die ik uw Kamer voor begin 2023 heb toegezegd.
Herinnert u zich dat u eerder stelde dat de consument «een plicht heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen, zelf kennis van zaken op mag doen» als het gaat om de dagelijkse realiteit voor dieren?5
In het plenaire debat over dieren in de veehouderij van 24 januari 2019 heeft mijn voorganger aangegeven dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een taak heeft om het dierenwelzijn te borgen maar daarnaast heeft de consument ook een plicht om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen en zelf kennis van zaken op te doen. Ik wil de consument daarbij helpen zodat deze gezonde en duurzame voedselkeuzes, met aandacht voor dierenwelzijn en milieu, kan maken, zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Betekent dit dat een consument die aan zijn plicht wil voldoen om zelf te onderzoeken hoe het is gesteld met de dagelijkse realiteit voor dieren, zelf via een procedure in het kader van de Wet open overheid (Woo) alle inspectierapporten per slachthuis en per veehouderijlocatie moet gaan opvragen? Zo nee, hoe gaat u dit dan regelen?
Voedsel in Nederland is in het algemeen veilig. De verantwoordelijkheid voor een hygiënische productie van voedsel, voor de diergezondheid en voor het dierenwelzijn daarbij ligt primair bij de producerende bedrijven. De NVWA ziet hierop toe. Voor de transparantie van de inspectieresultaten van de roodvleesslachthuizen verwijs ik naar het antwoord op vraag 14. De consument mag op dit stelsel van voedselveiligheid vertrouwen, en heeft daarbij ook zelf een verantwoordelijkheid voor de aankoop, en het hygiënisch bewaren en bereiden van voedsel.
Kunt u deze vragen één voor één en vóór het debat over de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De zestien koeien die vermoedelijk zijn geëlektrocuteerd door een mestschuifsysteem |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat zestien koeien in een stal in Hooghalen zijn geëlektrocuteerd, vermoedelijk door een kortsluiting in het mestschuifsysteem?1
Verschrikkelijk. Het is niet te bevatten dat er 16 koeien geëlektrocuteerd zijn in de stal. Voor de andere koeien in de stal en voor de veehouder moet het een angstaanjagend moment zijn geweest.
Is er inmiddels meer duidelijk over de doodsoorzaak van deze dieren en de manier waarop dit heeft kunnen gebeuren?
Voor zover bekend zijn de 16 koeien geëlektrocuteerd en daardoor dood gegaan. Het onderzoek naar de oorzaak loopt nog. Een onderdeel van het onderzoek is het doormeten van de elektrische installatie. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Zijn er meer gevallen bekend van kortsluiting in het mestschuifsysteem? Hoe vaak is dit eerder voorgekomen?
Voor zover mij bekend zijn er geen vergelijkbare gevallen.
Hoe groot is de kans dat zich dit vaker voor zal doen bij zogenaamde emissiearme stalvloeren met een mestschuifsysteem? Waar baseert u dat op en hoe beoordeelt u dat?
De kans dat een dergelijk triest incident vaker voor gaat komen acht ik niet groot.
Bij juiste fabricage, installatie en onderhoud van het mestschuifsysteem zal elektrocutie van koeien door kortsluiting niet op kunnen treden.
Erkent u dat dit systeem kennelijk levensgevaarlijk kan zijn, zowel voor dieren als voor veehouders?
In deze casus was mogelijk sprake van elektrocutie. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 loopt het onderzoek naar de exacte oorzaak nog. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Gaat u een waarschuwing uitvaardigen voor veehouders met dezelfde emissiearme vloer en mestschuif over dit risico? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u deze veehouders adviseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 loopt er nog onderzoek naar de oorzaak van het incident op het betreffende melkveebedrijf. Op dit moment zie ik geen reden om een waarschuwing uit te vaardigen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek bezie ik de situatie opnieuw.
In zijn algemeenheid geldt dat de website van Rijkswaterstaat/Infomil informatie geeft over emissiearme vloeren, zodat melkveehouders kunnen kijken of zij te maken hebben met een emissiearme vloer2. Bij alle type vloeren, zowel traditionele vloeren als bij emissiearme vloeren, kunnen risico’s voorkomen. Het is niet zo dat emissiearme technieken als zodanig onveilig zijn. Het is een complex geheel waarbij meerdere factoren een rol lijken te spelen.
Zoals in de brief van 14 december 2021 van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan uw Kamer (Kamerstuk 29 383, nr. 365) is aangegeven, is met stakeholders het vergroten van de veiligheid op het boerenerf besproken. Risico’s op het boerenerf worden onder andere in het voorlichtingsprogramma «Veilig en met plezier werken in de melkveehouderij» onder de aandacht gebracht3.
Kunnen veehouders subsidie of belastingvoordelen ontvangen voor deze emissiearme vloer en dit mestschuifsysteem? Zo ja, onder welke regelingen vallen die en hoeveel belastinggeld is reeds aan subsidies voor deze systemen uitgegeven?
Het is niet bekend welk type emissiearme vloer en mestschuif in de getroffen stal wordt toegepast.
Veehouders kunnen geen subsidie ontvangen voor emissiearme vloeren en mestschuifsystemen. Wel kunnen zij deelnemen aan de fiscale regelingen milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) als de stal het certificaat Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) heeft behaald. Op korte termijn is niet te achterhalen hoeveel MDV-stallen een emissiearme vloer en mestschuifsysteem toepassen en hoeveel fiscaal voordeel aan die stallen is gegeven.
Kunt u bevestigen dat er gevallen zijn geweest waarin koeien uitglijden over gladde emissiearme stalvloeren, waarbij deze koeien soms ook vervroegd naar de slacht zijn afgevoerd?2
Het is bekend dat koeien kunnen uitglijden op gladde vloeren. Mij zijn geen precieze gegevens bekend over koeien die vervroegd naar de slacht zijn afgevoerd naar aanleiding van incidenten met gladde vloeren.
Herinnert u zich dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) concludeerde dat technische installaties in stallen extra brandveiligheidsrisico’s opleveren en dat zij het risico op het ontstaan en snelle uitbreiding van stalbranden vergroten met als gevolg dat meer dieren overlijden?3
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) benoemt in het rapport Stalbranden inderdaad dat technische installaties extra brandveiligheidsrisico’s opleveren en dat dit in toenemende mate een goed risicobewustzijn en veiligheidsmanagement vergt van de veehouder. Dit onderschrijf ik. Het incident laat ook zien dat het van belang is om maatregelen te nemen ten aanzien van het onderhoud van elektra en het verminderen van brandveiligheidsrisico’s. Voor de set aan maatregelen die ik hiervoor neem, zoals het drie- of vijfjaarlijks verplicht laten keuren van elektra- en zonnestroominstallatie en een jaarlijkse visuele keuring, verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 8 oktober 2021 (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 7) en naar de informatie over de voortgang van de uitwerking van die aanpak op 6 juli 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1261).
Kunt u bevestigen dat de Raad van State (RvS) heeft geoordeeld dat de stikstofreducerende werking van verschillende emissiearme stalvloeren onvoldoende zeker is?4
Ja. De Raad van State heeft recent over drie emissiearme stalsystemen geoordeeld dat met de toepassing van de Rav-emissiefactoren de emissie van ammoniak uit de betreffende stallen niet met de vereiste zekerheid kan worden vastgesteld in het kader van de toetsing aan de Wet natuurbescherming7. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft uw Kamer op 25 november jl. geïnformeerd over hoe hier mee om te gaan (Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos, Kamerstuk 2022Z23249.
Bent u nog steeds van mening dat staltechnieken een oplossing zijn in de verschillende crises waarmee de veehouderij te kampen heeft (stikstof, klimaat, waterkwaliteit, dierenwelzijn en volksgezondheid)? Zo ja, waarom?
Ja. De toepassing van innovatieve emissiearme stalsystemen blijft onderdeel van mijn inzet op de verdere verduurzaming van de veehouderij en de opgaven die daarbinnen spelen. Daarbij is het van belang dat innovaties zowel technisch, juridisch, economisch als maatschappelijk werken. Indien een innovatie op een van deze vier aspecten niet goed werkt, zal de toepassing in de praktijk niet tot de gewenste effecten gaan leiden. Verder verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 25 november jl. (kenmerk 2022Z23250) waarin ik mijn inzet op innovatie en stalsystemen uit een heb gezet.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De Tijdelijke regeling groot onderhoud banenstelsel Schiphol 2023 en de natuurvergunning voor dit groot onderhoud |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft Schiphol een natuurvergunning aangevraagd voor de stikstofuitstoot die veroorzaakt zal worden met de werkzaamheden die genoemd zijn in de Tijdelijke regeling groot onderhoud banenstelsel Schiphol 2023? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is deze ook afgegeven?
Schiphol is verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol.
Schiphol heeft geen afzonderlijke natuurvergunning aangevraagd en dat is ook niet nodig voor het voorgenomen baanonderhoud in 2023, als bedoeld in de Tijdelijke regeling groot onderhoud banenstelsel Schiphol 2023. Het is namelijk vaste jurisprudentie dat beheer en onderhoud van het project daar onlosmakelijk onderdeel van uitmaakt. Dat betekent dat als er toestemming is voor een project op de Europese referentiedatum, het beheer en onderhoud deel uitmaakt van de referentiesituatie en sprake is van bestaand gebruik dat niet beoordeeld hoeft te worden. Voor zover er geen sprake is van bestaand gebruik op de Europese referentiedatum, behoort het baanonderhoud onderdeel uit te maken van (de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan) de reeds ingediende aanvraag voor een natuurvergunning voor de operaties op Schiphol
Het bevoegd gezag – de Minister voor Natuur en Stikstof – ziet daarop toe en behandelt momenteel die vergunningaanvraag.
Inmiddels is op 22 november jl. een handhavingsverzoek ingediend met betrekking tot groot baanonderhoud. Dat verzoek wordt door de Minister voor Natuur en Stikstof behandeld, zodat in de beantwoording van deze vragen niet op de uitkomst daarvan kan worden vooruitgelopen. Op dit verzoek wordt beslist binnen de daarvoor gestelde termijn van 8 weken. Zodra een beslissing op het handhavingsverzoek is genomen, zal de Minister voor Natuur en Stikstof de Kamer daarover informeren en de vragen 2 tot en met 9 beantwoorden. Op dit moment kan hierop, gelet op het ingediende handhavingsverzoek, niet vooruit worden gelopen.
De rol van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is beperkt tot het verlenen van vrijstellingen van regels in het Luchthavenverkeerbesluit voor het baan- en routegebruik en het vaststellen van vervangende regels en grenswaarden geluid vanwege het afwijkende baangebruik tijdens de onderhoudsperioden. De Tijdelijke regeling groot onderhoud banenstelsel Schiphol 2023 voorziet hierin en staat los van eventuele vergunningen die Schiphol nodig heeft om het baanonderhoud uit te kunnen voeren, inclusief de vereiste toestemmingverlening ingevolge de Wet natuurbescherming door de Minister voor Natuur en Stikstof.
Kunt u de aanvraag (en mogelijke beoordeling) delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat, zeker nu de bouwvrijstelling is vervallen, voor deze activiteit een passende beoordeling gemaakt moet worden, waaruit kan blijken dat deze een natuurvergunning behoeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is deze passende beoordeling gemaakt en wat kwam hier uit? Kunt u deze delen met de Kamer?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat deze activiteiten significante negatieve effecten hebben op een Natura 2000-gebied? Zo ja, op welke manier? Zo nee, hoe groot zijn die significante negatieve effecten dan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoeveel stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt er veroorzaakt (en op welke) door de 5.600 vrachtwagenbewegingen die nodig zijn om het bestaande asfalt af te voeren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoeveel stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt er veroorzaakt (en op welke) door de 5.400 vrachtwagenbewegingen die nodig zijn om het nieuwe asfalt aan te voeren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoeveel stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt er veroorzaakt (en op welke) door de overige activiteiten die zullen plaatsvinden?
Hoeveel stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt er veroorzaakt (en op welke), doordat het vliegverkeer op de andere banen tijdelijk toeneemt, omdat de baan waar onderhoud aan plaatsvindt tijdelijk buiten gebruik wordt gesteld en dit op de andere banen moet worden verwerkt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de stelling dat de mogelijk lagere stikstofdepositie op het ene Natura 2000-gebied (door buitenwerkingstelling van de baan) niet verrekend mag worden met de toegenomen depositie op een ander gebied (door het toegenomen verkeer daar)? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe is gekomen tot de aantallen van 5.400 en 5.600 vrachtwagenbewegingen en hoe groot de post «onvoorzien» is?
De aantallen volgen volgens Schiphol uit de omvang van de te verplaatsen hoeveelheid materiaal, gedeeld door het laadvermogen van de vrachtwagen. Het laadvermogen van een vrachtauto is 20 m3. De hoeveelheid vrijkomend materiaal bij frezen is 536.000 m2 maal 15 cm dikte, en bedraagt 80.400 m3. Gestort levert dit een volumetoeslag op van 1,4. Het volume van het af te voeren materiaal is 112.000 m3 en met vrachtwagens van 20 m3 leidt dit tot 5.600 vrachtwagenbewegingen.
De aantallen voor de aanvoer van het asfalt zijn op een vergelijkbare wijze bepaald. Het laadvermogen van een asfaltwagen is 26 ton. 140.000 ton totaal gedeeld door 26 ton per vrachtwagen geeft 5.400 vrachtwagenbewegingen.
Hoe zien de berekeningen eruit waarmee is gekomen tot de antwoorden op de bovenstaande vragen? Als u die niet kan laten zien, hoe kan de juistheid van de antwoorden dan worden bepaald?
De berekeningen zijn aangegeven in het antwoord op vraag 10.
Hoe groot acht u de kans op vertraging of gebrekkige uitvoering, gegeven het feit dat de werkzaamheden aan de Zwanenburgbaan plaatsvinden van 2 januari tot en met 19 april, terwijl in de regeling ook wordt gemeld dat asfalt niet kan worden verwerkt bij temperaturen onder de 10 graden Celsius?
In de planning is rekening gehouden met de weersomstandigheden in deze periode van het jaar. De bovenste asfaltdeklaag kan niet bij temperaturen onder 10 graden Celsius worden aangebracht. De onderdeklagen van het asfalt kunnen verwerkt worden bij een temperatuur tot 5 graden. In de planning is ruimte gereserveerd om eventuele kleine verstoringen, die optreden als gevolg van het weer (te lage temperatuur, te nat of te veel wind) op te vangen.
Hoe denkt u dat de optie van extra nachtwerk op dat punt ruimte in de planning kan geven? Acht u het waarschijnlijk dat het in die periode 's nachts warmer is dan 10 graden?
De optie van extra nachtwerk geeft volgens Schiphol binnen de geldende kwaliteitskaders geen ruimte in de planning. Zo is het in de nacht vaak kouder dan overdag, waardoor extra nachtwerk voor onder meer het asfalteren, het aanbrengen en afdichten van kabelsleuven of het aanbrengen van markeringen op banen geen ruimte biedt. Verder wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 12 en 14.
Kunt u aangeven waarom geen rekening is gehouden met een mogelijke uitloop van de werkzaamheden, terwijl u zelf stelt: «Uit eerdere ervaringen met onderhoudswerkzaamheden blijkt dat uitloop van de werkzaamheden een risico blijft»?1
Bij het opstellen van de regeling is uitgegaan van de door de sector verzochte vrijstellingen. Een risico bij het inplannen van werkzaamheden vroeg in het jaar is verstoring door weersomstandigheden. Niet-weersafhankelijke werkzaamheden zijn door Schiphol 24/7 ingepland. Voor weersafhankelijke werkzaamheden geldt dat deze 5 dagen per week zijn ingepland. Dit biedt bij slecht weer de mogelijkheid om uit te wijken naar de nachten en het weekend. Schiphol heeft aangegeven dat het niet inplannen van nacht- en weekendwerk voor weersafhankelijke werkzaamheden op het kritieke pad van de planning is bedoeld om uitloop en vertraging door weersinvloeden weer zo spoedig mogelijk op te kunnen vangen.
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 12, is het aanbrengen van nieuw asfalt de belangrijkste kritische factor omdat asfalt niet bij een temperatuur onder 10, respectievelijk 5 graden Celsius kan worden verwerkt. Het aanbrengen van asfalt kan bovendien niet worden vertraagd of vervroegd vanwege logistieke afspraken met asfaltproducenten. Ook is de aanleg van 450 km kabels niet mogelijk onder 5 graden Celsius plaatsvinden, vanwege het risico op kabelbeschadiging. Bedradingssleuven in asfalt moeten ook worden afgegoten, wat niet mogelijk is onder 5 graden Celsius en bij nat weer. Markeringen kunnen dan evenmin worden aangebracht.
Het niet inplannen van enige speling leidt tot een onbeheersbare einddatum en uitloop van de geplande werkzaamheden, hetgeen ook voor de omgeving ongewenst is. De afgelopen jaren heeft Schiphol de onderhoudswerkzaamheden binnen de verleende vrijstellingen kunnen uitvoeren. 2021 was een uitzondering. Twee weken aansluitende vrieskou in februari zorgde ervoor dat de ingebouwde speling in de planning onvoldoende was om twee weken stilstand op te kunnen vangen. Het was toen twee weken niet mogelijk om te werken aan de fundering, het asfalt, de baanverlichting en het rijbaanstelsel. In de vorstperiode van 6 tot en met 16 februari 2021 waren de ondergrond en de materialen waarmee moest worden gewerkt namelijk bevroren. Het werk is op 22 februari 2021 voortgezet, toen de ondergrond en de materialen ontdooid waren. Op verzoek van Schiphol is destijds de tijdelijke regeling voor het onderhoud aan de Polderbaan verlengd. Het onderhoud aan de Aalsmeerbaan in 2022 was overigens twee weken eerder klaar dan gepland.
Indien sprake is van uitloop zal afgewogen moeten worden of en in welke vorm de tijdelijke regeling dan wordt verlengd.
Wat als de regeling vervalt op 18 oktober en de werkzaamheden nog niet afgerond zijn?
Schiphol dient in geval van uitloop van de onderhoudswerkzaamheden tijdig een verzoek te doen om de regeling te verlengen of te wijzigen. Er zal dan worden afgewogen of en in welke vorm de tijdelijke regeling dan wordt verlengd.
Heeft u een juridische risicoafweging gemaakt voor als het onderhoud niet door kan gaan? Zo ja, kunt u deze juridische risicoafweging delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen juridische risicoafweging gemaakt voor de onverhoopte situatie dat het onderhoud niet door kan gaan.
Voor het jaarlijks groot baanonderhoud wordt voorafgaand door de luchthaven Schiphol een aanvraag ingediend voor een vrijstelling van regels in het LVB met betrekking tot het baan- en luchtruimgebruik, en het aanpassen van grenswaarden in handhavingspunten als gevolg van gewijzigd baan- en luchtruimgebruik. De vrijstelling wordt vervolgens door de Minister – na afweging van de betrokken belangen – verleend in de vorm van een ministeriële regeling op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart. In de afweging daarvoor is met name van belang of het moment, omvang en duur van het groot baanonderhoud zo gekozen zijn dat het groot baanonderhoud kan worden uitgevoerd met zo min mogelijk overlast voor omwonenden. In die afweging staat de noodzaak van het uit te voeren groot baanonderhoud niet ter discussie. De luchthaven is namelijk gecertificeerd op grond van de Europese regelgeving (EASA) en is verplicht om aan alle in de EASA-regelgeving opgenomen veiligheid- en certificeringseisen te blijven voldoen, waaronder ook onderhoud valt.
Hoe verhoudt de aanpassing van de gebruiks- en geluidsregels zich tot de aanpassingen die nodig zijn om de krimp naar 440.000 vliegbewegingen per jaar te regelen?
De wettelijke verankering van het kabinetsbesluit om de capaciteit van de luchthaven Schiphol tot 440.000 vliegtuigbewegingen per jaar te beperken, staat los van tijdelijke veranderingen in baangebruik en de daardoor optredende geluidseffecten, die noodzakelijk zijn om periodiek beheer en baanonderhoud te kunnen realiseren. Baanonderhoud is een juridische veiligheidsverplichting die mede voortvloeit uit EASA-regelgeving. De Tijdelijke regeling groot onderhoud banenstelsel Schiphol 2023 is opgehangen aan het huidige Luchthavenverkeerbesluit. In de regeling wordt toegelicht hoe het gewijzigde baangebruik er tijdens de onderhoudsperiode uit ziet. Ook zijn in de regeling vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten opgenomen.
Op welke wijze garandeert u dat er geen PFAS-/PFOS-houdende (of andersoortig vervuilde) grond wordt afgevoerd, maar maximaal wordt ingezet op reiniging?
Schiphol heeft aangegeven dat alle PFOS houdende grond die bij werkzaamheden vrijkomt, wordt opgeslagen op de aangewezen opslag op Schiphol. Schiphol heeft het initiatief genomen met een eigen «PFAS grondreinigingsinstallatie» de met PFAS verontreinigde grond op Schiphol te reinigen. De voorbereidingen voor het oprichten van de installatie zijn inmiddels gestart.
Op welke wijze zal het asfalt verwerkt worden, aangezien verwacht kan worden dat dit vervuild is en bekend is dat asfaltcentrales hun verwerkingsproces niet op orde hebben waardoor ze veel te veel vervuilende stoffen uitstoten?2
Circa 60% van het uitkomende asfalt wordt volgens Schiphol direct in het project hergebruikt. Het resterende materiaal wordt afgevoerd naar gecertificeerde asfaltmolens en wordt elders in het land hergebruikt.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat, wanneer dit onderhoud plaatsvindt, dit niet gaat leiden tot schade aan natuur, milieu of omwonenden? Zo ja, hoe?
Ja.
Zoals in het antwoord op vraag 16 is toegelicht, wordt alles in het werk gesteld om de hinder voor omwonenden als gevolg van beheer en baanonderhoud tot het te beperken.
In de beoordeling van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming wordt door het bevoegd gezag (de Minister voor Natuur en Stikstof) zeker gesteld dat geen significante effecten voor de natuur optreden.
Het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol bepaalt welke operaties op de luchthaven zijn toegestaan. Daaraan ligt een milieueffectbeoordeling ten grondslag op basis waarvan wordt afgewogen in welke mate die operaties al dan niet leiden tot onaanvaardbare negatieve effecten voor het milieu.
Waarom heeft u besloten om tijdens de werkzaamheden de regels aan te passen en niet besloten de capaciteit van Schiphol te beperken?
Het tijdelijk beperken van de capaciteit (vermindering van het aantal vliegtuigbewegingen) tijdens de onderhoudswerkzaamheden is op grond van internationaal recht juridisch niet mogelijk en bovendien vanwege procedurevoorschriften, zoals de Balanced Approach procedure ingevolge verordening (EU) 598/2014, geen praktisch haalbare optie. Luchtvaartmaatschappijen vliegen volgens slots die uitgegeven zijn door de slotcoördinator. De slotcoördinator is een onafhankelijk orgaan en verdeelt de slots onder de luchtvaartmaatschappijen en is daarbij aan regels gebonden die wereldwijd zijn afgesproken. Er is gewaarborgd dat hetzelfde proces en dezelfde regels wereldwijd worden gevolgd waardoor de capaciteit op een non-discriminatoire wijze kan worden verdeeld. De luchtvaartmaatschappijen behouden hun recht om te vliegen, ongeacht of er wel of geen onderhoud plaatsvindt.
Bij elke toegestane capaciteit van de luchthaven Schiphol is sprake van noodzakelijke werkzaamheden die in het kader van beheer en baanonderhoud dienen te worden uitgevoerd. Ten gevolge daarvan zal altijd sprake zijn van een noodzaak om tijdelijk het baangebruik aan te passen tijdens de uitvoering van deze werkzaamheden.
Welke voorbereidingen treft u om het aantal start- en landingsbanen op Schiphol te reduceren?
Er worden geen voorbereidingen getroffen om het aantal start- en landingsbanen op de luchthaven Schiphol te reduceren.
De escalatie van het vogelgriepvirus en nieuwe besmettingen onder zoogdieren |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Maakt u zich ook grote zorgen nu het vogelgriepvirus rondgaat in de twee meest pluimveedichte gebieden van Nederland: de Gelderse Vallei en Noord-Limburg? Zo nee, waarom niet?1, 2
Het virus is aangetroffen in pluimveebedrijven in twee pluimveedichte gebieden, in Gelderland en in Noord-Brabant. Een uitbraak in een dergelijk gebied heeft grote gevolgen en de kans dat het virus daar verder verspreidt is groot. Daar maak ik mij inderdaad zorgen om. Al eerder dit jaar zijn uitbraken geweest in deze twee gebieden. Besmette wilde vogels zijn de vermoedelijke bron van besmetting geweest. In de Gelderse Vallei is er naar alle waarschijnlijkheid in enkele gevallen tussenbedrijfstransmissie opgetreden, in Noord Brabant lijkt dat tot op heden niet het geval te zijn geweest. Ook de laatste uitbraak in Lunteren lijkt niet tot tussenbedrijfstransmissie te hebben geleid. De uitbraken daar zijn zorgelijk vanwege de hoge pluimveedichtheid, maar de NVWA heeft tot nu toe de uitbraken effectief bestreden.
Baalt u er nu ook van dat uw voorgangers al sinds de evaluatie van de grote vogelgriepuitbraken in 2003 adviezen van wetenschappers om de pluimveedichtheid aan te pakken hebben genegeerd? Wat gaat u hieraan doen?
De huidige vogelgriep situatie is niet houdbaar. Zoals tijdens het commissiedebat op 13 oktober is aangegeven, moet er een oplossing komen om met preventief ruimen te kunnen stoppen. Met het oog daarop wordt samen met de sector gekeken hoe we de pluimveedichtheid in bepaalde gebieden kunnen verlagen zodat dit soort situaties in de toekomst niet meer voor hoeven te komen.
Welke preventieve maatregelen gaat u daarnaast op korte termijn nemen?
Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 11 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 269) zijn er op korte termijn eenvoudigweg geen nieuwe, eenvoudig uitvoerbare maatregelen die substantieel bijdragen aan het voorkomen van besmettingen. De komende maanden werken we daarom aan een Intensiveringsplan preventie vogelgriep. Daarbij zetten wij onder andere in op versnelling van het vaccinatietraject en verdere versterking van de bioveiligheid met een verplicht bioveiligheidsplan voor alle pluimveebedrijven.
Snapt u dat veel mensen zijn geschrokken van het nieuws dat bij een vogelgriepbesmetting bij één bedrijf in Heythuisen het ongekende aantal van 300.000 kippen is vergast? Zo nee, waarom niet?
Iedere uitbraak is er één teveel. Ook ik vind het verschrikkelijk dat er in Heythuysen zoveel kippen moesten worden gedood.
Kunt u beschrijven hoe het vergassen en verzamelen («rapen») van 300.000 leghennen eruitziet? Hoeveel mensen zijn hierbij in totaal ingezet? Hoe lang duurt het voordat alle dieren in de stal dood zijn? Klopt het dat leghennen vaak hoger kunnen klimmen en weg kunnen kruipen, waardoor het totale proces langer duurt? Hoeveel gas wordt hierbij gebruikt?
De vergassing wordt als volgt uitgevoerd. Alle openingen waar CO2 uit kan stromen worden zoveel mogelijk gedicht. Ventilatiekanalen worden als laatste afgedicht waarna het verwarmd CO2-gas in de stal wordt gebracht. Het aanwezige pluimvee raakt bij een concentratie van 20% CO2 in 10 minuten bedwelmd. Het CO2-percentage wordt vervolgens opgebouwd tot 45% en een bepaalde tijd op deze concentratie gehouden. Er zijn geen aanwijzingen dat de kippen wegkruipen. Na deze periode wordt gecontroleerd of al het pluimvee gedood is, waarna de stal wordt gelucht (CO2 vrijmaken). Afhankelijk van het type stal, de afmetingen ervan, de aanwezigheid van gangpaden etc. worden de kadavers handmatig met kruiwagens, of met behulp van elektrische kruiwagens of groter materieel uit de stallen gehaald en afgevoerd naar Rendac. Iedere stal is anders maar voor een gemiddelde grondstal is ca. 7.500 kg CO2 nodig.
Klopt het dat het vergassen van dit soort bizarre aantallen dieren de snelheid van de virusbestrijding kan vertragen, onder meer vanwege de beschikbaarheid van personeel en de leveringsproblemen van CO₂?3
Het bedrijf had drie stallen en in één van de stallen was de infectie aangetroffen. Per stal zaten er wel een groot aantal kippen maar het doden van kippen in een stal neemt niet per se meer tijd in beslag. Wel is het zo dat naarmate er meer stallen zijn het meer tijd kost. Ook de tijd nodig voor het ruimen van kadavers neemt toe met de grootte van het bedrijf.
Zoals ik ook in mijn brief van 11 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 269) heb aangegeven, verken ik de mogelijkheden om de tijdige levering van CO2-gas te verzekeren. Bij deze gesprekken is mij duidelijk geworden dat er momenteel geen absoluut tekort aan CO2 is, maar dat er wel uitdagingen bestaan in de logistieke keten. Deze hebben te maken met het feit dat vogelgriepbesmettingen onvoorspelbaar zijn en niet altijd eenvoudig passen in de planning van gas-leverende bedrijven. Daarnaast is sprake van beperkte capaciteit aan vrachtwagens en chauffeurs met de juiste papieren, een probleem wat ook breder in andere sectoren speelt. Ik onderzoek daarom nu een aantal mogelijkheden om deze logistiek te borgen.
Kunt u bevestigen dat vertraging van de virusbestrijding betekent dat het risico groter wordt dat het virus zich verder kan verspreiden?
Dat hangt af van de situatie. Zolang nog besmette levende dieren in een stal zitten treedt virusvermeerdering in de dieren op. Dan is een stal in feite nog besmettelijk voor dieren in de omgeving. Zodra de dieren dood zijn, kan virus zich niet meer repliceren en neemt de hoeveelheid virus in de loop van de tijd af. Dat betekent ook dat hoe langer het duurt voor een besmetting wordt opgemerkt en hoe langer het duurt eer besmette dieren zijn gedood, hoe groter de kans is op verspreiding. Hoe langer het duurt eer dieren gedood zijn hoe groter de kans op verspreiding. Tot nu toe konden alle besmette stallen binnen 48 uur geruimd worden.
Kunt u bevestigen dat in het afgelopen jaar bij pluimveebedrijven in Blija, Hierden en Grootschermer honderdduizenden kippen en eenden zijn vergast vanwege vogelgriepuitbraken, waarna de stallen opnieuw zijn gevuld en enkele maanden later opnieuw een vogelgriepbesmetting werd ontdekt en opnieuw alle dieren zijn vergast? Kunt u bevestigen dat in het afgelopen jaar ook een bedrijf in Lutjegast is besmet waarna alle dieren zijn vergast, terwijl dit bedrijf een jaar eerder ook kampte met vogelgriep?4, 5, 6, 7
Ja. Daarover is de Tweede Kamer geregeld geïnformeerd. Er zijn inderdaad enkele bedrijven geweest waar een tweede besmetting is opgetreden. De bedrijven zijn bezocht en er waren geen wezenlijke tekortkomingen in de bioveiligheid van de bedrijven vastgesteld. We zullen hieraan in onze intensiveringsaanpak wel aandacht aan besteden.
Bij hoeveel bedrijven is in de afgelopen vijf jaar twee keer (of vaker) vogelgriep geconstateerd? Bij hoeveel bedrijven zijn in de afgelopen vijf jaar preventief alle dieren vergast, terwijl zij in dezelfde tijd (al dan niet preventief) al eerder waren «geruimd»?
Sinds 2016 is op 13 bedrijven meer dan één keer vogelgriep geconstateerd en om die reden dus vaker geruimd.
Wanneer bent u geïnformeerd over het nieuws dat het vogelgriepvirus in Spanje is overgesprongen naar een nertsenfokkerij, waarna 52.000 nertsen vroegtijdig zijn gedood?8
Ik ben daarover geïnformeerd op het moment dat het door de Spaanse autoriteiten in het nieuws is gebracht, onder andere via Promed, het informatiesysteem Program for Monitoring Emerging Diseases van de International Society for Infectious Diseases.
Kunt u bevestigen dat nertsen zeer gevoelig zijn voor besmetting met griepvirussen, zowel humane griepvirussen als vogelgriepvirussen en varkensgriepvirussen, dat nerts-op-nerts besmetting eenvoudiger mogelijk is en dat nertsen kunnen fungeren als «mengvaten» die de genetische uitwisseling tussen influenzavirussen van verschillende gastheersoorten vergemakkelijken?
Uit onderzoek blijkt dat nertsen gevoelig zijn voor circulerende influenzavirussen in vogels en mensen. Hoe eenvoudig nerts op nerts besmetting mogelijk is hangt echter af van de omstandigheden waaronder de nerts leeft. Het risico van adaptatie van vogelgriepvirus naar zoogdiertransmissie in nerts, is wel reëel zoals we eerder met geïnfecteerde bunzings hebben gezien maar bij mijn weten is nog nooit vastgesteld dat een reassortant van nerts/marterachtigen in mens is terecht gekomen.
Erkent u dat we in coronatijd hebben kunnen zien hoe makkelijk een virus tussen mensen en nertsen heen en weer kan springen?
De nertsen zijn besmet geraakt door mensen. Er is op zeer geringe schaal infectie opgetreden van mensen door nertsen. Daarover is de Tweede Kamer geregeld geïnformeerd.
Hoe houdt u zicht op de gevaren voor de volksgezondheid die uit deze besmettingen voortkomen?
Uitbraken van infectieziekten, of er nu sprake is van mens op mens overdracht of overdracht van dier op mens, worden in diverse gremia en overlegstructuren gemonitord. In Nederland worden de humane gegevens verzameld door de GGD’en en het RIVM; gegevens vanuit de veehouderij worden verzameld door de NVWA (Nederlandse Voedsel en Waren autoriteit) en de GD (Gezondheidsdienst voor Dieren); gegevens vanuit wilde dierpopulaties komen van het DWHC (Dutch Wildlife Health Centre); informatie over vectoren komt van het CMV (Centrum Monitoring Vectoren), gegevens bij gezelschapsdieren worden door de Faculteit Diergeneeskunde bijgehouden en ook voor infectieziekten bij paarden is een systeem opgezet.
Deze data en ook signalen uit de Europese Unie, Europa en andere landen in de wereld vormen de basis voor het maandelijkse Signaleringsoverleg-zoönosen (SO-Z). Ook als er geen concrete dreiging is, komt het SO-Z elke maand bijeen. Huisartsen, GGD-en, ziekenhuizen etc. zijn verplicht uitbraken van specifieke infectieziekten te melden bij het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM.
In het SO-Z beoordelen deskundigen uit zowel de humane als de veterinaire sector op gestructureerde wijze voornoemde signalen van mogelijk zoönotische aard afkomstig uit verschillende sectoren en dierreservoirs en wordt ook bekeken of er vervolgstappen nodig zijn. Uiteraard komt het overleg sneller en vaker bijeen als daar aanleiding voor is. Door het SO-Z kan een signaal doorverwezen worden naar een Responsteam-Zoönosen of zelfs naar een OMT-Z. Signalen worden op die manier adequaat opgevolgd waarbij er tijdig wordt opgeschaald.
Deze risicoanalysestructuur is er zowel in crisistijd als in tijden waarin er geen uitbraak is. Door de regelmaat waarmee overleg plaatsvindt ontstaat geoefendheid en onderling vertrouwen, raakt men beter ingespeeld op elkaar en meer vertrouwd met de taken en verantwoordelijkheden van de diverse deelnemers.
Deze werkwijze leidt ertoe dat in Nederland snelle uitwisseling van signalen en informatie is tussen het medische en veterinaire domein. Indien nodig kan er snel worden opgeschaald. Bij een uitbraak van een zoönose heeft de Minister van VWS de leiding en coördineert de besluitvorming. De beide Ministers, van VWS en LNV, besluiten in goed onderling overleg en behouden daarbij hun eigen beleidsverantwoordelijkheid, waarbij voor hen in alle gevallen de volksgezondheid voorop staat. De uitbraak van SARS-CoV-2 bij nertsen was de eerste keer dat de gehele structuur, tot aan een OMT-Z en besluitvorming door de Ministers, werd doorlopen. Uit de evaluatie (december 2021) is gebleken dat dit proces in het algemeen goed is gegaan.
Ziet u in dit nieuws aanleiding om in Europa (nogmaals) te pleiten voor een Europees verbod op de nertsenfokkerij? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de Europese Commissie al opgeroepen de mogelijkheden te onderzoeken van een permanente beëindiging van de pelsdierhouderij in de EU.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
We zetten ons altijd in de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het stoppen met het gedogen van het veel te vroeg weghalen van biggen bij hun moeder |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat ging er door u heen toen u zag dat de Stichting Wakker Dier aan de bel trekt over het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) volgens hen het veel te vroeg weghalen van kleinere biggen bij hun moeder gedoogt?1
Ik herken me niet in dit bericht. In antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren in het schriftelijk overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 is aangegeven dat de NVWA dit jaar bij enkele bedrijven waar moederloze opfok voorkwam, handhavend heeft opgetreden (Kamerstuk 21 501–32 nr. 1465).
Herinnert u zich dat u in antwoord op het schriftelijk overleg bevestigde dat moederloze opfok, ofwel het weghalen van pasgeboren biggen bij hun moeder om ze in een hok of bak te leggen met andere «overtollige» biggen, in beginsel verboden is?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het op grond van het Besluit houders van dieren, alleen is toegestaan om biggen jonger dan 21 dagen bij hun moeder weg te halen wanneer dit noodzakelijk is vanwege de gezondheid en het welzijn van de big of de moeder?
Ja. Zie ook mijn reactie op Kamervragen van de Partij van de Dieren uit het schriftelijk overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 over dit onderwerp (Kamerstuk 21 501–32 nr.1465).
Heeft u gelezen dat European Food Safety Authority (EFSA) concludeert dat biggen lijden aan grote welzijnsproblemen wanneer zij te vroeg bij hun moeder worden weggehaald, waarbij geldt dat de problemen exponentieel toenemen naarmate de biggen eerder worden weggehaald?3
Ja. EFSA concludeert dat het voor 90 – 100% zeker is dat abrupt spenen leidt tot een reeks gevolgen voor het welzijn, waaronder scheidingsstress, langdurige honger, langdurige dorst, maag-darmstoornissen en onvermogen tot het uitvoeren van zuiggedrag, wat verdere schadelijke gevolgen heeft voor rustproblemen, groepsstress en letsel aan weke delen en schade aan het integument (de huid / beschermlaag van het lichaam).
Begrijpt u dat EFSA om die reden stelt dat moederloze opfok alleen als laatste redmiddel mag worden toegepast en zeker niet als gangbare managementmaatregel?
Ja.
Wat is op dit moment het gemiddelde aantal biggen dat een zeug in de Nederlandse varkenshouderij per worp krijgt en wat was dit gemiddelde vijftig jaar geleden? Kunt u bevestigen dat de worpgrootte nog steeds toeneemt?
Ik heb geen gegevens over de worpgrootte 50 jaar geleden, maar de trend is inderdaad dat de worpgrootte de afgelopen 20 tot 30 jaar is gestegen. Uit gegevens van het Bedrijveninformatienet blijkt dat een zeug in 2020 gemiddeld 15,0 levend geboren biggen kreeg per worp.
Heeft u gezien dat EFSA concludeert dat 12 tot 14 biggen gemiddeld per worp het maximum zou moeten zijn?
Ja, daarnaast adviseert EFSA om het aantal levend geboren biggen per zeug te beperken tot het aantal functionele tepels die gemiddeld voorkomen in het ras of de zeugenlijn.
Volgens informatie van een grote fokkerijorganisatie bezitten zeugen van hun in Nederland meest gebruikte zeugenlijn gemiddeld ruim 16 functionele tepels.
Deelt u de mening dat bij bedrijven die zeugen houden die doelbewust zijn gefokt op meer dan 12 tot 14 aantallen biggen per worp, sprake is van een managementmaatregel en dus van overtreding van artikel 1.20 Besluit houders van dieren, wanneer zij overgaan tot moederloze opfok voor (een deel van) de biggen die de moederzeug niet meer kan voeden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
EFSA adviseert het kunstmatig grootbrengen van biggen (moederloze opfok) alleen toe te passen als laatste redmiddel en niet als een gangbare managementmaatregel. Het nemen van andere maatregelen verdient de voorkeur, zoals selectie van zeugen die minder biggen voortbrengen, of het gebruik van pleegzeugen. Ik kan mij hierin vinden. Uit het Besluit houders van dieren volgt dat moederloze opfok voor een bepaalde leeftijd alleen in uitzonderingssituaties is toegestaan, en dus niet als (structurele) managementmaatregel.
Op grond van artikel 2.2 zevende lid van de Wet dieren is het verboden om bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën van het ouderdier te scheiden voordat die dieren een bepaalde leeftijd hebben bereikt. Het Besluit houders van dieren bepaalt ter uitvoering daarvan in artikel 1.20 dat die leeftijd voor varkens 28 dagen is, maar staat als biggen naar gespecialiseerde voorzieningen worden gebracht onder voorwaarden ook toe dat die leeftijd 21 dagen is. Moederloze opfok is tot de desbetreffende leeftijd is bereikt dus niet toegestaan. Uitzondering daarop is de situatie waarin de houder aannemelijk kan maken dat het scheiden van een dier van het ouderdier noodzakelijk is met het oog op de gezondheid en het welzijn van het dier of het ouderdier; uit artikel 1.20, zesde lid, van het Besluit houders van dieren volgt dat het verbod van artikel 2.2, zevende lid, van de Wet dieren dan niet van toepassing is.
In welke specifieke situaties is volgens u sprake van de in het Besluit houders van dieren genoemde «noodzakelijkheid» (art 1.20, lid 6) om biggen weg te halen bij hun moeder op een leeftijd jonger dan drie weken? Kunt u deze situaties zo specifiek mogelijk beantwoorden, zodat voor zowel sector als andere belanghebbenden duidelijk is hoe met dit artikel dient te worden omgegaan?
Het vroegtijdig spenen beperkt het natuurlijk gedrag van de zeug en haar biggen. Daarbij kan dit nadelige gevolgen voor het dierenwelzijn hebben. Daarom is in het Besluit houders van dieren een minimum speenleeftijd van biggen van 21 dagen opgenomen op voorwaarde dat aan bepaalde (huisvestings)voorwaarden is voldaan. Met het opnemen van de minimumleeftijd bij spenen van biggen in dit Besluit wordt beoogd excessen te voorkomen en de ondergrens te duiden die bij het niet respecteren daarvan kan leiden tot vervolging.
De minimum speenleeftijd is alleen niet van toepassing als de houder aannemelijk kan maken dat het scheiden van een dier van het ouderdier noodzakelijk is met het oog op de gezondheid of het welzijn van het dier of het ouderdier. Hier moet gedacht worden aan situaties waarin ziekte van het jonge dier of het ouderdier, verhongering, agressief gedrag van of verstoting door het ouderdier het vroegtijdig scheiden noodzakelijk maakt.
Hoe vaak heeft de NVWA in de afgelopen tien jaar gecontroleerd op en handhavend opgetreden tegen moederloze opfok van biggen?
Controle op de wettelijke speenleeftijd van biggen is onderdeel van reguliere inspecties op varkensbedrijven. De afgelopen 10 jaar (2012 – september 2022), is twee keer een niet-akkoord op speenleeftijd van biggen specifiek in het kader van moederloze opfok vastgesteld en is hierop gehandhaafd.
Gaat het hierbij uitsluitend om de bedrijven waar Stichting Wakker Dier heeft verzocht om handhaving? Zo ja, waarom treedt de NVWA niet uit zichzelf op?
De twee bedrijven waar handhavend is opgetreden zijn bedrijven waar Stichting Wakker Dier heeft verzocht om handhaving. Controle op de wettelijke speenleeftijd is onderdeel van reguliere welzijnsinspecties op varkensbedrijven. Om de paar jaar wordt een naleefmeting uitgevoerd, gebaseerd op een aselecte steekproef. Deze naleefmetingen vormen de basis voor het inrichten van risico gebaseerde toezicht.
Tijdens controles gebruiken inspecteurs een checklist met betrekking tot welzijnsregelgeving die op dat bedrijf van toepassing kan zijn. Als aspecten niet in orde lijken te zijn op het bedrijf, krijgen deze meer aandacht van de inspecteur, om het vaststellen van een mogelijke overtreding goed te kunnen onderbouwen. Het gebruik van zogeheten rescue desks en nursery’s waarin biggen gescheiden van de zeug worden gehouden (moederloze opfok), is een relatief nieuwe ontwikkeling in de sector. Deze methode wordt heel beperkt toegepast en is vrij arbeidsintensief. De NVWA betrekt naar aanleiding van het handhavingsverzoek het gebruik hiervan bij het toezicht op de regelgeving omtrent spenen.
Klopt het dat op alle vier de bedrijven waar de NVWA controleerde op moederloze opfok vanwege het handhavingsverzoek van Stichting Wakker Dier, de biggen minder leefruimte bleken te hebben dan de wet voorschrijft? Wat zegt dit volgens u over de naleving van de wet op dit punt?
De overtreding op het minimum vloeroppervlakte werd geconstateerd bij de vier bedrijven waar toezicht plaats vond naar aanleiding van het handhavingsverzoek van Wakker Dier. Op basis van deze 4 inspecties kunnen geen conclusies getrokken worden over de naleving ten aanzien van dit onderdeel van de regelgeving in de gehele sector. Ook de vloeroppervlakte van gespeende biggen is een onderdeel van reguliere welzijnsinspecties bij varkenshouderijen, welke worden uitgevoerd zoals beschreven bij het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat deze bedrijven op dit punt wegkwamen met een waarschuwing? Acht u een waarschuwing een doelmatige maatregel? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Conform het interventiebeleid Is de overtreding van regels vanwege een te kleine vloeroppervlakte bij de bedrijven afgedaan met een schriftelijke waarschuwing, omdat dit incidenteel plaatsvond bij een aantal hokken op het bedrijf. Na een schriftelijke waarschuwing vindt een herinspectie plaats. Bij een volgende constatering bij hetzelfde bedrijf kan dit conform interventiebeleid worden afgedaan met een boete. Deze manier van bestuursrechtelijk toezicht is gericht op het herstel van de overtreding.
Bent u bereid om het toezicht en de handhaving op het gebied van moederloze opfok van biggen te intensiveren, gezien de waarschuwing van de EFSA dat de moederloze opfok kan toenemen? Kunt u dit toelichten?
De controle op de wettelijke speenleeftijd blijft een onderdeel van reguliere welzijnsinspecties bij varkenshouderijen zoals beschreven in het antwoord op vraag 11, en blijft daarmee onder de aandacht. Ook wordt het gebruik van de rescue desks en nursery’s betrokken bij het toezicht op de regelgeving omtrent spenen.
Deelt u de mening dat voor een structurele oplossing van dit probleem, de oorzaak – de hoge biggenproductie per zeug – moet worden aangepakt? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Zoals ik in mijn reactie op vraag 8 en 9 heb aangegeven is het spenen van biggen voor de leeftijd van 21 dagen alleen toegestaan in bijzondere omstandigheden, waarbij de houder aannemelijk kan maken dat dit met het oog op de gezondheid of het welzijn van het dier noodzakelijk is. Een structurele overschrijding van het aantal biggen per worp ten opzichte van het aantal tepels bij de zeug vormt geen bijzondere omstandigheid. Houders bij wie deze situatie zich op het bedrijf voordoet, zullen zo nodig (management)maatregelen moeten nemen om de minimum speenleeftijd na te leven.
Bovenal hebben fokkerijorganisaties een maatschappelijke verantwoordelijkheid om in hun fokbeleid het belang van dierenwelzijn en diergezondheid zwaar mee te laten wegen. Dit betekent dat varkensfokkerij-organisaties zich moeten richten op fok van robuuste en gezonde biggen die zoveel mogelijk door de eigen moederzeug worden gezoogd.
Ik wil hierover in gesprek gaan met de varkensketen. In het kader van het convenant over de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij wil ik afspraken maken over het terugdringen van het gebruik van rassen en lijnen die het welzijn en de diergezondheid van de fokdieren en / of hun nageslacht kunnen schaden. Gezien fokkerijorganisaties veelal op Europees of mondiaal niveau opereren, is bovennationale c.q. Europese aandacht voor de problematiek van belang. Daarom heeft mijn voorganger de Europese Commissie verzocht om bij de herziening van de Europese dierenwelzijnsregelgeving de problematiek van fokken met kenmerken die schadelijk kunnen zijn voor de diergezondheid en dierenwelzijn mee te wegen (Kamerstuk 28 286 nr. 1255).
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, de vragen zijn één voor één beantwoord. De beantwoording van de vragen binnen de termijn van drie weken is niet gelukt. Ik heb u op 1 november hierover een uitstelbrief gestuurd.
Het levensbelang van de natuur voor mens, dier en het oplossen van de klimaat- en biodiversiteitscrises |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u de berichten «Twee crises, één oplossing: meer natuur» en «WNF: populaties wilde dieren blijven afnemen, er moet nu iets gebeuren»?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat sinds 1970 dierpopulaties met 69 procent zijn afgenomen, voornamelijk als gevolg van landbouw, klimaatverandering, overbevissing, stroperij en vervuiling?
Dit is opnieuw een zeer zorgwekkend bericht dat aansluit bij de berichtgeving van eerdere rapporten, waaronder van het Intergovernmental Platform on Biodiversity and Ecosystem Services 3. Ik blijf mij inzetten voor het beschermen en versterken van de Nederlandse natuur en de daarin levende soorten. Daarnaast zet Nederland zich internationaal in voor het behoud van biodiversiteit en de bescherming van soorten. Dit zal ook tot uitdrukking komen in de Nederlandse onderhandelingsinzet bij de bijeenkomsten van het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD) en het VN verdrag over de handel in bedreigde soorten (CITES), later dit jaar.
Onderschrijft u de onlosmakelijke link tussen klimaatverandering en biodiversiteitsverlies? Onderschrijft u hoe klimaatverandering impact heeft op de natuur als gevolg van bosbranden en droogte, maar hoe vice versa biodiversiteit en natuur bijdragen aan het opvangen en mitigeren van de klimaatverandering door onder andere het opslaan van CO₂ in zowel bomen als oceanen?
Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies zijn twee van de grootste uitdagingen van deze tijd en twee kanten van dezelfde medaille. Met het verlies aan biodiversiteit verliezen we niet alleen natuur, maar ook een deel van onze beste verdediging tegen klimaatverandering. Ik zet mij er dan ook voor in om klimaat en biodiversiteit in samenhang aan te pakken op zowel nationaal als internationaal niveau.
Erkent u dat de wereld in een beslissende fase is gekomen (de jaren tot 2030 worden ook wel de «deciding decade» genoemd), waarin alles op alles gezet moet worden om de natuur en biodiversiteit van de ondergang te redden, terwijl het redden van de natuur ook de oplossing is van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederland zijn eigen voetafdruk in de komende jaren drastisch naar beneden bijstelt?
Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies zijn het meest succesvol te bestrijden als dat in onderlinge samenhang gebeurt. Voor beide crises geldt dat de komende jaren cruciaal zijn om de schadelijke gevolgen te beperken. Het kabinet zet daar op in middels onder meer een forse reductie van broeikasgassen, het versnellen van de circulaire economie en de transitie naar een natuurinclusieve samenleving. In het kader van het nationale strategie en actieplan biodiversiteit (NBSAP) zal het kabinet met een nadere uitwerking komen van de stappen die gezet worden om de Nederlandse (ecologische) voetafdruk te verkleinen (zie ook Kenmerk 2022Z17173).
Onderschrijft u de conclusie van de directeur van het Wereld Natuur Fonds (WNF) dat de oplossing voor zowel de klimaat- als de biodiversiteitscrises meer natuur is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol zouden gezonde oceanen en specifiek de Noordzee hierin kunnen spelen?
Het realiseren van meer natuur op land en zee kan een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van zowel de klimaat- als de biodiversiteitscrises. Gezonde zeeën en oceanen vervullen belangrijke functies voor klimaat, natuur en economie. Daarom moeten we bij ons gebruik de ecologische draagkracht van zeeën en oceanen in acht nemen. Door een combinatie van bescherming, herstel en duurzaam gebruik kan deze draagkracht geborgd blijven en wordt het natuurlijk kapitaal, van onder meer de Noordzee, vergroot. Het kabinet maakt zich hard voor de uitvoering van het Noordzeeakkoord waarin de energie-, voedsel- en natuurtransitie samenkomen.
Gezien het belang van natuur, bent u het eens met eerdere rapporten van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) waarin staat dat er minstens 150.000 hectare nieuwe natuur bij moet in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer natuur (van waarde voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten) bijkomt in Nederland?3, 4
Rapportages van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geven inderdaad aan dat uitbreiding van leefgebied nodig is voor het uiteindelijk realiseren van een gunstige staat van instandhouding van de natuur in Nederland. De schatting van 150.000 hectare hoort bij een specifiek scenario dat PBL heeft doorgerekend: scenario «Hoger doelbereik». In het coalitieakkoord is uitbreiding van het natuurareaal ook als ambitie opgenomen om de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn dichterbij te brengen. Via het Nationaal Programma Landelijk Gebied wil het kabinet een verdere impuls geven aan de inrichting van het landelijk gebied, ook voor wat betreft de natuur. Later dit jaar ontvangt uw Kamer de nadere uitwerking van het NPLG voor onder andere de natuurdoelen. Dat geeft ook meer inzicht in de verwachte hectareopgave in het landelijk gebied, zowel met betrekking tot natuurgebieden als natuurinclusief landbouwareaal.
Wat dacht u toen u las dat mede-opsteller van het rapport van het WNF, Monique Grooten, stelt dat de toekomst van de aarde op ons bord ligt en we snel meer plantaardig zullen moeten gaan eten?
Het belang van een verandering in ons dieet van dierlijke naar plantaardige eiwitten onderschrijf ik. Daarom heb ik de doelstelling van een verandering van 6040% nu naar 5050% in 2030 opgenomen als een van de doelstellingen van het nieuwe voedselbeleid in de brief aan de Kamer van 29 maart jl. (Kamerstuk 31 532, nr. 271) en in de Nationale Eiwit Strategie (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 156). Via het Voedingscentrum worden consumenten geïnformeerd en gestimuleerd om meer volgens de Schijf van Vijf te eten, met daarbinnen een balans tussen plantaardige en dierlijke eiwitten. Er loopt daarnaast een onderzoek voor een versnellingsagenda, gericht op de extra stappen die nodig zijn om deze doelstelling te bereiken. Ik verwacht daar de eerste resultaten van begin volgend jaar. Deze zullen meegenomen worden in een nadere concretisering van het voedselbeleid, waarover ik u komend voorjaar per brief zal informeren.