Het bericht ‘Haarendael restaureren? Technisch kán alles...maar er moet ook geld zijn’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Haarendael restaureren? Technisch kán alles ... maar er moet ook geld zijn»?1
Ja.
Onderkent u de historische waarde van Haarendael, in eerste instantie als seminarie en daarna als gijzelaarskamp?
Haarendael heeft inderdaad bijzondere historische waarde, daarom zijn delen van het complex aangewezen als rijksmonument. De rijksmonumentale gebouwen op het terrein tonen de ontwikkelingsgeschiedenis van het seminarie vanaf 1837 en hebben onder meer monumentale waarde vanwege hun architectuurhistorische kwaliteit en als uitdrukking van de religieuze geschiedenis in Nederland in de 19de en 20ste eeuw.
Daarnaast werd het in de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter gebruikt als gijzelaarskamp en huis van bewaring, onder andere voor het interneren van verzetsstrijders en agenten van het Englandspiel, van wie velen uiteindelijk de dood vonden. Sinds 2000 bevindt zich op Haarendael de Gedenkplaats Haaren 1940–1945.
Welke gevolgen heeft de brand voor het handhavingstraject van de gemeente Haaren tegen verwaarlozing van het complex?
Tegen de eigenaar loopt sinds mei 2017 een handhavingstraject in verband met verwaarlozing van het complex. De gemeente Haaren had dit ingesteld met een beroep op de instandhoudingsplicht, zoals opgenomen in de Erfgoedwet. In het kader hiervan was een last onder dwangsom opgelegd. Ik heb van de gemeente Haaren vernomen dat de bestaande opgelegde last onder dwangsom zal moeten worden herzien. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken die momenteel plaatsvinden naar de bouwkundige en constructieve toestand van het pand is de gemeente voornemens de eigenaar te vragen nieuwe maatregelen te treffen.
Welke maatregelen zijn of worden genomen om de bij de brand overgebleven restanten van het gebouw te consolideren tegen weersinvloeden en instortingsgevaar, om te voorkomen dat de gespaarde onderdelen alsnog verloren gaan?
Van de gemeente, het bevoegd gezag in dezen, heb ik vernomen dat er op dit moment onderzocht wordt welke maatregelen mogelijk zijn: een constructeur maakt een bouwkundige opname van het pand, waarna aan de hand van de bevindingen een opruimings-/ demontageplan en stutplan wordt opgesteld. Ook dienen de te behouden muren afgedekt te worden tegen waterschade en vorst. De gemeente en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben hierover intensief contact. Ook kijkt de gemeente naar noodzakelijke veiligheidsmaatregelen. De eigenaar, met wie de gemeente bestuurlijk en ambtelijk overleg heeft, is verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan.
Bent u bereid met betrokken partijen in overleg te treden om de mogelijkheden voor de toekomst van dit monumentale complex te verkennen?
Ja. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zal namens mij via de gemeente betrokken zijn bij gesprekken over de toekomst van het complex.
Het bericht ‘Graf Jacoba van Beieren hoort op Tholen’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Graf Jacoba van Beieren hoort op Tholen»?1
Ja
Klopt het dat Jacoba van Beieren begraven is in de voormalige Hofkapel op het Binnenhof?
Ja
Klopt het dat Jacoba van Beieren voor haar overlijden te kennen heeft gegeven dat zij begraven wilde worden in het familiegraf van haar schoonouders in de Maartenskerk in Sint-Maartensdijk op Tholen?
Ja, zie ook de beantwoording van vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het voorgenomen onderzoek naar de historische graven in de kelders van voormalige Hofkapel op het Binnenhof?
Naar aanleiding van de toezegging van de Minister-President bij de begrotingsbehandeling van Algemene Zaken op 10 oktober 2018 (Handelingen II 2018/19, nr. 11) heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de opdracht gekregen om na te gaan wat de mogelijkheden zijn om de lichamelijke overblijfselen van Johan van Oldenbarnevelt te identificeren. Het onderzoek richt zich enerzijds op een analyse van historische bronnen en anderzijds op de hedendaagse mogelijkheden en beperkingen van het identificeren van personen. Op 13 juni jl. heeft hierover een bijeenkomst van deskundigen plaatsgevonden in het gebouw van de Eerste Kamer. Het onderzoeksrapport zal in september beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat de tekst op de gedenksteen die in 1880 op het Binnenhof is geplaatst met betrekking tot de graven en gravinnen van Holland die in de Hofkapel zijn uiterst summier is? Zo ja, bent u bereid in het kader van de renovatie van het Binnenhof ook hieraan aandacht te besteden, mede gelet op de afspraak in het regeerakkoord om historische plaatsen in het land die het verhaal van onze geschiedenis vertellen, beter zichtbaar en zo mogelijk toegankelijk te maken?
De gedenksteen is geplaatst op 1 april 1880 na de ontmanteling van de Hofkapel in 1879, op initiatief van Daniël Veegens, toenmalig griffier van de Tweede Kamer. De steen maakt deel uit van de gelaagde historie van dit gebouw, dat een beschermd rijksmonument is. De steen valt vanzelfsprekend ook onder die bescherming. In dit licht acht ik het niet wenselijk om de tekst van de gedenksteen te wijzigen.
Het Rijksvastgoedbedrijf treedt namens de staat op als eigenaar en beheerder. De Staatssecretaris van BZK is graag bereid in het kader van de renovatie Binnenhof nader aandacht te besteden aan deze plaquette en zijn betekenis.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van de Historische Kring Voorhout voor een opvallende laatste rustplaats voor Jacoba van Beieren, die recht doet aan haar rol in de geschiedenis?
Jacoba van Beieren overleed in de nacht van 8 op 9 oktober 1436 op kasteel Teylingen, waar haar moeder woonde. In haar testament had zij te kennen gegeven dat zij wilde worden begraven in Sint-Maartensdijk, waar zij de laatste periode van haar leven woonde. De executeurs-testamentair, onder wie haar moeder Margaretha van Bourgondië en haar echtgenoot Frank van Borssele, hebben echter geen gehoor gegeven aan deze laatste wens. Het lichaam van Jacoba werd «om alles besten wille» overgebracht naar de Haagse Hofkapel, waar zij omwille van haar status dicht bij het koor werd begraven. De Hofkapel was de begraafplaats van de grafelijke dynastie2. In de kapel werd bovendien een beeld van Jacoba geplaatst3. Op deze manier meende men bijna 600 jaar geleden recht te doen aan de status en de rol van Jacoba als gewezen gravin van Holland en Zeeland.
Los van de vraag of het mogelijk is om haar lichamelijke overblijfselen te identificeren, acht ik een verplaatsing van haar lichaam geen voorwaarde om recht te doen aan haar rol in de geschiedenis. Dat neemt uiteraard niet weg dat ik waardering heb voor de intentie van de Historische Kring Voorhout om aandacht te vragen voor de historische betekenis van de gravin.
Het bericht 'Menzis eist 6 ton van zorgbureau Care Free Twente' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de tv-uitzending «Menzis eist 6 ton van zorgbureau Care Free Twente» van RTV Oost?1
Ja.
Klopt het dat Menzis eisen kan stellen bij de inkoop van zorg om alleen met gediplomeerd personeel te werken?
Ja, want Menzis sluit daarbij aan bij het kwaliteitskader wijkverpleging2. In het kwaliteitskader wijkverpleging is opgenomen dat verpleegkundigen en verzorgenden die zorg leveren gekwalificeerd zijn en moeten voldoen aan de eisen en regels van het betreffende beroep. Dit houdt in dat zij over de competenties beschikken zoals beschreven in de Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en onderliggende regelgeving. Op deze manier wordt geborgd dat zij de juiste kennis, vaardigheden en houding hebben om de verpleging en verzorging te leveren. Zorgverzekeraars kunnen op basis hiervan eisen stellen aan de inkoop van zorg.
Klopt het dat zorgverzekeraar Menzis vorig jaar een onderzoek instelde naar Care Free Twente, omdat er vermoedens waren van fraude en omdat er signalen waren van verzekerden dat er dingen niet klopten?
Ja, het klopt dat Menzis op basis van sterke vermoedens een onderzoek heeft ingesteld. Dit is mede ingegeven door het feit dat meerdere verzekerden aan Menzis hebben verklaard geen zorg te hebben ontvangen. Een door Menzis uitgevoerde analyse op declaraties voor wijkverpleging heeft de vermoedens van fraude onderstreept en verantwoordden een nader onderzoek naar frauduleus handelen en de rechtmatigheid van declaraties.
Kunt u aangeven wanneer precies vast is komen te staan dat er sprake is van fraude en wat de fraude dan precies behelst?
Menzis heeft geconstateerd dat 90 procent van het personeel bij zorgbureau Care Free niet gediplomeerd is. Daarnaast heeft Menzis vastgesteld dat er sprake is van foutieve declaraties, waarbij gedeclareerde uren niet geleverd bleken te zijn en uren zorg geleverd is aan mensen die dat medisch gezien niet nodig hadden.
Het niet voldoen aan verzekeringsvoorwaarden door 90% van het personeel zonder diploma in te zetten is een onrechtmatigheid. Ook het declareren van foutieve declaraties wordt in dit onderzoek onder fraude geschaard. Gaande het onderzoek, gestart op 11 december 2018, is Menzis meerdere keren in gesprek geweest met de eigenaar van zorgbureau Care Free Twente. In het zes maanden durende onderzoek is tot in april 2019 informatie opgevraagd bij de zorgaanbieder ten behoeve van het onderzoek, omdat gegevens niet compleet waren. Uiteindelijk heeft dit geleid tot hoor- en wederhoor en een brief met voorlopige bevindingen. Menzis is tot de conclusie gekomen dat het fraude betreft door de gedeclareerde uren zorg af te zetten tegen de geregistreerde uren zorg en de verloonde uren op basis van aangeleverde documenten van de eigenaar van zorgbureau Care Free. Op 29 mei jl. heeft Menzis een op basis van het gehele onderzoek een brief met een definitieve beslissing naar de zorgaanbieder gestuurd. Daarmee is het onderzoek afgerond.
Heeft Menzis tijdens de onderzoeksfase ook samengewerkt met bijvoorbeeld gemeenten uit de regio die ook gebruik maken van zorgbureau Care Free Twente om te onderzoeken of daar vergelijkbare signalen waren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, Menzis heeft aan mij aangegeven contact te hebben gehad met de gemeente Enschede. De gemeente en Menzis hebben geen gezamenlijk onderzoek gedraaid.
Zijn er bij gemeenten waar zorgbureau Care Free Twente voor werkt ook signalen binnengekomen van fraude of signalen van gebruikers van zorg dat het niet klopte?
Organisatie voor Zorg en Jeugdhulp Twente (OZJT)/Samen14, de samenwerking tussen de veertien Twentse gemeenten op het gebied van jeugdhulp en Wmo zorg, doet geen uitspraken en mededelingen over (lopende) onderzoeken en individuele aanbieders. OZJT heeft kennis genomen van de situatie Care Free Twente en Menzis.
Wie is verantwoordelijk om te controleren dat zorgbureaus werken met gekwalificeerd personeel?
De zorgaanbieder zorgt dat er voldoende en deskundige zorgverleners beschikbaar zijn, afgestemd op de aanwezige cliënten en hun actuele zorgvragen. Dit volgt uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en het kwaliteitskader wijkverpleging sluit daarbij aan. Het toezicht op de Wkkgz is belegd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op ondersteuning die in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) geboden wordt.
Moeten organisaties als Care Free Twente na afloop van het jaar verantwoording afleggen aan de zorgverzekeraar en ook aan gemeenten waar zij zorg aan leveren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een zorgaanbieder hoeft niet jaarlijks verantwoording aan de zorgverzekeraar af te leggen. De zorgverzekeraar voert het hele jaar door risicogerichte controles uit om te controleren of de geleverde zorg rechtmatig en doelmatig is verleend. Dit is een wettelijke taak van zorgzorgverzekeraars. De zorgverzekeraar is zelfs strafbaar als een declaratie met een onjuiste prestatiebeschrijving of onjuist tarief wordt betaald of vergoed. Zorgverzekeraars voeren formele en materiële controles uit op de declaraties die zij ontvangen. De formele controle houdt kort gezegd in: het controleren of de declaratie betrekking heeft op een bij de zorgverzekeraar verzekerde persoon, of de gedeclareerde zorg in het pakket zit van die verzekerde, of de zorgaanbieder bevoegd was tot het verlenen van deze zorg en of het juiste tarief hiervoor in rekening is gebracht. Materiële controle houdt in dat de zorgverzekeraar nagaat of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd, en of die zorg redelijkerwijs was aangewezen gezien de gezondheidssituatie van de verzekerde. De uitvoering van de controles door de zorgverzekeraar is aan strenge regels gebonden. De zorgverzekeraar moet zich bij de controletaken houden aan een stappenplan waarbij iedere stap met waarborgen is omgeven en controleerbaar is voor de zorgaanbieder. Dit stappenplan en bijbehorende regels voor de materiële controle zijn door Zorgverzekeraars Nederland nader uitgewerkt in het daarop gebaseerde Protocol materiële controle.
Gemeenten zijn in het kader van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het formuleren van kwaliteitscriteria en het contracteren van aanbieders. Derhalve kunnen gemeenten ook zelf specifieke voorwaarden stellen waar zorgaanbieders aan dienen te voldoen. Zo geldt voor zorgaanbieders die onder OZJT vallen dat zorgaanbieders met een omzet van meer dan € 125.000 een accountantsverklaring moeten kunnen overleggen over ieder jaar dat de omzet meer dan € 125.000 bedraagt.
Het bericht ‘Zorgen over Buma State Leeuwarden nemen toe’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Zorgen over Buma State Leeuwarden nemen toe» met de bijbehorende foto’s en het onderliggende dossier bedreigd erfgoed?1
Ja.
Is het waar dat de voormalige boerderij Buma State op het perceel Lijnbaan 33 te Leeuwarden steeds verder in verval raakt?
Ja.
Is het waar dat het Van der Valk-concern in 2015 de betreffende bouwlocatie heeft aangekocht van de gemeente Leeuwarden, inclusief het archeologisch monument de terp Buma en het gemeentelijk monument Buma State?
Ja.
Is aan de koopovereenkomst destijds de voorwaarde verbonden, dat Van der Valk Buma State zou renoveren en ook de terp in stand zou houden en beheren?
Het betreft hier een gemeentelijk monument, waardoor het rijk geen betrokkenheid heeft in de advisering. De gemeente Leeuwarden laat mij weten dat er aan de koopovereenkomst inderdaad voorwaarden zijn verbonden die betrekking hebben op de renovatie en instandhouding van architectonische waarden van het gemeentelijke monument.
Met betrekking tot de terp, een terrein van hoge archeologische waarde (maar ook zonder rijksmonumentstatus) zijn geen bijzondere voorwaarden opgenomen in de overeenkomst.
Is het waar, dat Van der Valk in het voorjaar van 2017 een aanvraag voor sloop en herbouw van het achterhuis van de boerderij heeft ingediend bij de gemeente Leeuwarden? Zo ja, waarom heeft de gemeente Leeuwarden op die aanvraag nog steeds niet beslist?
Zoals ik hierboven reeds vermeldde, heeft het rijk in deze procedure geen betrokkenheid, aangezien het een gemeentelijk monument betreft. De gemeente Leeuwarden heeft mij over de gang van zaken als volgt geïnformeerd:
Op 23 mei 2017 heeft Van der Valk een eerste aanvraag voor verbouw, gedeeltelijke sloop en herbouw, en restauratie van de boerderij ingediend. Deze aanvraag is weer ingetrokken, op 24 november 2017, nadat Hûs en Hiem, Welstandsadvisering en Monumentenzorg in Friesland, een negatief advies had uitgebracht. Op 25 juli 2018 is een nieuwe aanvraag bij de gemeente binnengekomen. Op 31 augustus 2018 zijn ontbrekende gegevens opgevraagd. Deze gegevens hadden bovenal te maken met de Wet Natuurbescherming. Op grond van die wet is een gemeente verplicht een quick scan en een eventueel vervolgonderzoek te vragen naar (mogelijk) aanwezige flora en fauna. Op 8 april 2019 heeft de aanvrager de stukken compleet kunnen maken. Ook heeft de gemeente de benodigde provinciale verklaring van geen bedenkingen onlangs ontvangen. De gemeente legt de ontwerpvergunning binnenkort ter visie.
De gemeente kan alleen rechtsgeldig een besluit nemen op basis van een volledige aanvraag en nadat de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd.
Deelt u de mening, dat het onwenselijk is dat vertraging in de vergunningverlening ertoe leidt dat monumenten verder in verval raken?
Indien vertraging in de vergunningverlening leidt tot verval, is dat uiteraard onwenselijk.
Hoe verhoudt de wet- en regelgeving die betrekking heeft op monumentenzorg zich tot het vereiste van een ecologische toets voor een omgevingsvergunning?
De wetgeving voor een omgevingsvergunning regelt géén onderlinge voorrang. Er is geen rangorde tussen aspecten van monumentenzorg en aspecten van flora- en fauna.
Bent u bereid om in overleg met gemeenten en provincies te werken aan stroomlijning van het proces van vergunningverlening?
Stroomlijning is voorzien door invoering van de Omgevingswet (naar verwachting 2021 in werking). De Omgevingswet beoogt de regels voor ruimtelijke ontwikkeling te vereenvoudigen en samen te voegen onder het motto «eenvoudiger beter». De relevante passages uit de Erfgoedwet zijn in deze wet geïntegreerd.
Daarnaast is het mogelijk om ook binnen het kader van bestaande wetgeving te komen tot stroomlijning van procedures. Ik heb begrepen dat er vanuit de Vereniging Friese Gemeenten het initiatief is genomen om bestuurlijk met de provincie Fryslân in gesprek te gaan over de gevolgen van de Wet Natuurbescherming. De inzet is om een meer praktische en minder tijdrovende werkwijze mogelijk te maken.
Het bericht ‘Bunker van nazikopstuk uit foute handen houden’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Bunker van nazikopstuk uit foute handen houden»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de oproep van burgers, wetenschappers, herinneringscentra, belangenorganisaties en verenigingen om de verkoop van de voormalige commandobunker van Seyss-Inquart in Wassenaar tijdelijk stop te zetten?
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord in het wetgevingsoverleg over de Cultuurbegroting op 19 november 2018, dat de bunker wordt verkocht, met als voorwaarde dat hij als rijksmonument in stand gehouden wordt, «met alle voorwaarden van dien»?
Ja.
Deelt u de mening dat aan de verkoop van de commandobunker van Seyss-Inquart specifieke eisen gesteld moeten worden gezien het karakter van herinneringserfgoed uit de Tweede Wereldoorlog? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke eisen worden in dit verband door het Rijksvastgoedbedrijf gesteld?
Ja, het object is aangewezen als Rijksmonument en valt daarmee onder de werking van de Erfgoedwet. Omwille van een efficiënt en zorgvuldig verkoopproces van objecten waarbij mogelijk sprake is van herbestemming, is contact met andere overheden van belang. Uitvloeisel van de nauwe samenwerking met de gemeente Wassenaar, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het Rijksvastgoedbedrijf is een op te stellen Nota van Uitgangspunten. Een Nota van Uitgangspunten is een planologisch kader, waarin de randvoorwaarden voor een passende en optimale invulling zijn opgenomen en geeft potentiële kopers duidelijkheid omtrent de herbestemmingsmogelijkheden van het object. Als extra borging voor het selecteren van marktpartijen met voldoende kennis en ervaring conform de op te stellen Nota van Uitgangspunten, zal voor de verkoop een voorselectie gelden.
Het bericht ‘Je hoopt natuurlijk dat dit in Nederland blijft’ en de bescherming van cultuurgoederen |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het interview met de directeur van de Vereniging Rembrandt «Een lid van de koninklijke familie laat kunst veilen: «Je hoopt natuurlijk dat het in Nederland blijft»»?1
Ja.
Klopt het dat voorwerpen die niet op de lijst van beschermde cultuurgoederen staan en privébezit zijn, vrijelijk verkocht kunnen worden?
Ja.
Klopt het dat de onlangs geveilde tekening van Rubens niet was opgenomen in het register van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen?
Ja.
Hebt u overwogen de bedoelde tekening alsnog op te nemen in het register van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen? Zo ja, wat is de reden dat de tekening niet is opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op dit moment geldt een terughoudend aanwijzingsbeleid.
Welke criteria gelden voor opneming in het register van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen?
De Minister van OCW kan ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar wordt beschouwd aan te wijzen als cultuurgoed en verzameling conform de Erfgoedwet.
Is de motivering voor opneming in het register van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen openbaar?
De motivering van de aanwijzing kan worden opgevraagd bij de Erfgoedinspectie. De aangewezen collectie kan digitaal worden geraadpleegd via het portal Collecties van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (www.collectienederland.nl). Aan de openbaarheid van de motivering van de aanwijzing van cultuurgoederen en verzamelingen wordt gewerkt.
Onderschrijft u dat de Erfgoedwet onder andere tot doel heeft te voorkomen dat voorwerpen en verzamelingen in particulier bezit die van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid zijn, verloren gaan voor het Nederlandse cultuurbezit?
Ja.
Klopt het dat er sinds 2010 geen kunstwerken zijn opgenomen in het register van beschermde cultuurgoederen en verzamelingen? Zo ja, waarom niet?
Nee.
Bent u bereid voorstellen te doen om het instrumentarium van de Erfgoedwet uit te breiden, zo mogelijk naar het voorbeeld van andere landen, zodat voorwerpen en verzamelingen in particulier bezit die van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid zijn, behouden blijven voor Nederland?
In het kader van de voorbereiding van de algemene evaluatie van de Erfgoedwet ben ik voornemens om een tijdelijke commissie in te stellen om mij te adviseren over de vraag of het huidig wettelijk kader en instrumentarium, zoals neergelegd in de Erfgoedwet en de Beleidsregel aanwijzing beschermde cultuurgoederen 2016, adequaat is om belangwekkend roerend erfgoed in particulier bezit, voor Nederland te kunnen behouden en -voor zover daar naar haar oordeel en in het licht van de situatie in andere landen aanleiding toe bestaat, voorstellen te doen tot aanpassing van deze kaders.
Het artikel op Zorgvisie ‘30 procent van de cliëntenondersteuners kan niet onafhankelijk werken’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel «30 procent van de cliëntenondersteuners kan niet onafhankelijk werken»? Zo ja, wat vindt u hier van?1
Ja, ik ben bekend met het onderzoek dat de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) in opdracht van de Beroepsvereniging Clientondersteuners voor Mensen met een Beperking (BCMB) heeft uitgevoerd onder professionals. Dit onderzoek is mogelijk gemaakt met subsidie die ik aan de BCMB heb verstrekt. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij mijn brief inzake het Verslag Schriftelijk Overleg aan uw Kamer gezonden2.
Wat vindt u ervan dat een op de drie cliëntondersteuners ervaart dat hun onafhankelijkheid ernstig onder druk staat en dat Zorgkantoren en gemeenten druk uitoefenen?
Het is ongewenst dat cliëntondersteuners die geacht worden onafhankelijk te zijn, aangeven druk te ervaren van het zorgkantoor of gemeenten bij het uitoefenen van hun werkzaamheden. Ik stel daarom al subsidie beschikbaar voor de beroepsvereniging BCMB om met deze knelpunten aan de slag te gaan. Gemeenten voeren een zogenaamd koplopertraject uit waarin zij samenwerken om het beleid ten aanzien van cliëntondersteuning te versterken. In dit koplopertraject is de onafhankelijkheid van de clientondersteuner een belangrijk aandachtspunt.
Wat vindt u ervan dat 15% van de respondenten zelf beschikkingen afgeeft voor de cliënten waar ze ook in de functie als cliëntondersteuner ondersteuning aan bieden?
Met betrekking tot de onafhankelijkheid van de functie clientondersteuning is tijdens de wetsbehandeling van de Wmo 2015 gewisseld dat de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner ten minste met zich meebrengt dat de cliëntondersteuner niet dezelfde functionaris mag zijn als degene die de beslissing neemt in een individueel geval. Ik vind het dus ongewenst dat een cliëntondersteuner beschikkingen afgeeft voor cliënten aan wie ze tevens clientondersteuning bieden.
Vindt u dat er in de situatie waarin cliëntenondersteuners zelf beschikkingen afgeven sprake is van onafhankelijkheid? Zo ja, waarom wel? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het bieden van cliëntenondersteuning en het beslissen en/of afgeven van beschikkingen gescheiden functies moeten zijn? Zo ja hoe kunt u dat bevorderen?
Ja, om de bij het antwoord op vraag 3 gegeven reden. Ik zal met de VNG in het kader van het koplopertraject overleggen hoe zij de functies in ieder geval zodanig kunnen scheiden dat cliëntondersteuners geen beslissingen nemen over mensen aan wie zij cliëntondersteuning bieden.
Wat vindt u ervan dat cliëntenondersteuners van mening zijn of ervaren dat gemeenten onvoldoende kennis hebben over de zorg die zij moeten toekennen?
Hoewel het kennisniveau van gemeenten over de zorg of ondersteuning die zij moeten toekennen geen onderdeel van het onderzoek van de CHE was, kunnen cliëntondersteuners door goede signalering van knelpunten die cliënten ervaren bijdragen aan het kennisniveau van gemeenten.
Gaat u in overleg met de zorgkantoren en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ten aanzien over de uitkomsten van dit onderzoek?
Ja. De VNG heeft mij meegedeeld dat de uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen in het koplopertraject. Dit opdat een en ander ook breder verspreid kan worden. Ik zal de uitkomsten van het onderzoek voorts voorleggen aan de zorgkantoren en hen vragen of, en zo ja hoe zij deze uitkomsten kunnen meenemen in hun ontwikkelagenda. Overigens heb ik met de beroepsgroep BCMB afgesproken dat zij ook zelf aan de slag gaan met de aanbevelingen uit het onderzoek van de Christelijke Hogeschool Ede.
Het bericht ‘Behoud gebouwen schietbanen Leusderheide’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Behoud gebouwen schietbanen Leusderheide»?1
Ja.
Deelt u de mening, dat het van belang is dat het gebouwencomplex bij de voormalige schietbanen op de Leusderheide bij Amersfoort behouden wordt?
Zoals ook in het artikel in het Reformatorisch Dagblad is te lezen, is de gemeente Leusden van mening dat het «van groot algemeen belang voor de gemeente» is en kenmerkt zij de gebouwen als behoudenswaardig. Op basis van de samenhangende visie en het actieplan voor beheer, behoud, onderzoek en aan een breed publiek tonen van erfgoed en archeologie uit de Tweede Wereldoorlog dat ik u heb toegezegd, zal ik mijn standpunt bepalen. Daarbij zal ik putten uit de verkenningen, waaronder op het gebied van het militair erfgoed, die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden uitgevoerd.
Onderkent u de waarde van het gebouwencomplex als cultuurhistorisch waardevol militair erfgoed, mede in verband met voormalig Kamp Amersfoort?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het vooroorlogse gebouwencomplex (1925) is van cultuurhistorische waarde als relict van een militair oefenterrein. Het wachtgebouw zou daarnaast tijdens de Tweede Wereldoorlog een rol hebben gespeeld bij de opvang van executiepelotons die gevangenen van Kamp Amersfoort fusilleerden.
Op welke wijze zetten het Ministerie van Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf zich in voor behoud van het gebouwencomplex?
Het Ministerie van Defensie cq het Rijksvastgoedbedrijf heeft vooralsnog geen specifieke plannen voor (her)gebruik dan wel sloop van dit gebouwencomplex. De gebouwen maken onderdeel uit van het onderhoudsprogramma, waarmee wordt voorkomen dat de gebouwen in verval geraken. Als het gemeentelijk parapluplan Cultureel Erfgoed onherroepelijk is, kan dit complex niet zondermeer gesloopt worden en vindt een belangenafweging plaats alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend. Dit geeft enige waarborg voor het behoud van dit complex.
Bent u bereid via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ondersteuning te bieden voor de instandhouding en de passende herbestemming van het gebouwencomplex?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Eigenaren en belanghebbenden van monumenten of gebouwen met cultuurhistorische waarde kunnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een aanvraag indienen voor de Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten.
Een subsidieaanvraag door Stichting De Fryske Mole |
|
Harry van der Molen (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u de Stichting De Fryske Mole, die in Fryslân 42 werkende molens in bezit heeft?1
Ja
Klopt het dat de stichting vóór 1 april 2018 een gecombineerde aanvraag heeft gedaan in het kader van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim)?
Ja
Deelt u de mening, dat het vanuit een oogpunt van continuïteit voor de stichting noodzakelijk was vóór 1 april 2018 een subsidieaanvraag te doen voor de periode 2019–2024?
Ja
Deelt u de mening dat continuïteit in het onderhoud ten behoeve van de instandhouding van monumenten een van de oogmerken is van de Sim?
Ja
Klopt het dat u bij besluit van 29 augustus 2018 een instandhoudingssubsidie hebt toegekend van 50% voor de periode 2019–2024?
Ja
Bent u op de hoogte van het feit dat de provincie Fryslân en de betrokken gemeenten hun aandeel in de instandhoudingskosten niet verhogen, omdat het subsidiepercentage van de Sim met ingang van 2019 wordt verhoogd tot 60%?
Rijk, provincie Fryslân en verschillende Friese gemeenten ondersteunen de Stichting De Fryske Mole. Het rijk geeft 50% subsidie voor de instandhouding van de 42 molens, de provincie 15% en gemeenten geven verschillende subsidies voor specifieke molens. De stichting heeft aan provincie en gemeenten om extra subsidie verzocht. Dat verzoek is afgewezen, maar voor zover mij bekend, niet omdat een hoger subsidiepercentage in de SIM zou worden verkregen.
Deelt u de mening dat de Stichting De Fryske Mole erop mocht vertrouwen dat zij ervan zou profiteren als het subsidiepercentage in de Sim zou worden verhoogd tot 60%? Zo nee, waarom niet?
De stichting heeft in 2018 een aanvraag voor subsidie ingediend. Voor alle aanvragers was duidelijk dat het subsidiepercentage 50% bedroeg. Op geen enkele wijze is in de SIM gesuggereerd dat het subsidiepercentage voor deze subsidieaanvragen zou worden verhoogd hangende of na de subsidieaanvraag.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met de zin «(h)et zal helaas niet mogelijk zijn om het percentage [het subsidiepercentage in de Sim] in het lopende jaar te verhogen»?2
Daarmee wordt bedoeld dat de aanvraag wordt behandeld conform de op dat moment geldende regeling. Latere aanpassingen van de regeling hebben geen effect op reeds verleende subsidies.
Bent u bereid het subsidiepercentage voor de Stichting De Fryske Mole alsnog te verhogen tot 60%?
Nee, dat is niet mogelijk. Dan zou in het kader van rechtsgelijkheid ook aan de andere ontvangers van lopende SIM-subsidies vanaf 2014 – die immers ook 50% subsidie ontvangen – een hoger subsidiepercentage moeten worden toegekend. Daarvoor ontbreken de financiële middelen.
Uitvoering van motie Geluk-Poortvliet en het behoud van het budget voor de instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven welke monumenteneigenaren de woning «ook bedrijfsmatig» aanwenden en daardoor niet voor de subsidieregeling monumenten voor particulieren in aanmerking gaan komen? In hoeverre is dit in overeenstemming met de motie van het lid Geluk-Poortvliet c.s. over de definitieve subsidieregeling voor rijksmonumenten?1 Kan van «ook bedrijfsmatig aanwenden» sprake zijn wanneer eigenaren zelf in de woning wonen? Kan van «ook bedrijfsmatig aanwenden» sprake zijn bij eigenaren die de woning verhuren en waarbij de woning in box 3 valt?
U doelt met uw vraag kennelijk op de doelgroep zoals onder punt 3 van het beleidskader is beschreven. Daar staat: «De subsidie kan worden aangevraagd door particuliere eigenaren (niet bedrijfsmatig) van rijksmonumenten met een woonfunctie.» Met «niet bedrijfsmatig» is bedoeld te verduidelijken dat alleen een natuurlijke persoon, die eigenaar is van een rijksmonument met een woonfunctie, een beroep op het beleidskader kan doen. Een natuurlijke persoon kan kortom ook subsidie krijgen voor een rijksmonument met een woonfunctie dat hij verhuurt. Het is evenwel niet mogelijk dat een rechtspersoon (bijvoorbeeld een naamloze of besloten vennootschap) een beroep op het beleidskader doet.
Kunt u aangeven waarom bedrijfsmatige aanwending van een monument door particulieren uitgesloten zou moeten worden van de subsidieregeling? In hoeverre bestaat het risico dat het in stand houden van monumenten hierdoor, bijvoorbeeld voor verhuurders, minder aantrekkelijk wordt?
Zie mijn antwoord op uw eerste vraag.
Klopt het dat u € 17 miljoen van het budget van de fiscale aftrekpost voor onderhoudskosten van monumenten toevoegt aan de regeling Subsidieregeling instandhouding monumenten (SIM) en niet het gehele bedrag beschikbaar is voor de nieuwe subsidieregeling?2
Het volledige bedrag blijft beschikbaar voor monumenteneigenaren. Het budget van de nieuwe subsidieregeling is gebaseerd op wat nodig is om particuliere eigenaren van monumenten met een woonfunctie een subsidie te geven voor de instandhouding van monumentale onderdelen. De € 17 miljoen die als gevolg van de beperking tot monumentale onderdelen beschikbaar is, gebruik ik inderdaad ter versterking van de SIM omdat ik verwacht dat een deel van de eigenaren naar de SIM zal gaan. Ik ga ervan uit dat het budget in beide regelingen voldoende zal zijn om aan de aanvragen tegemoet te komen. Mocht dan toch blijken dat meer dan € 45 miljoen nodig is in de nieuwe subsidieregeling dan heb ik door de gekozen systematiek in die regeling de budgettaire ruimte om alle aanvragen te honoreren. Voor subsidieverstrekking op grond van de nieuwe subsidieregeling is voor de kalenderjaren 2020 tot en met 2023 namelijk een bedrag van ten hoogste € 180 miljoen beschikbaar.
Mocht echter uit de evaluatie blijken dat een andere verdeling tussen beide regelingen noodzakelijk is, dan zal ik in overleg met de Tweede Kamer de budgetplafonds aanpassen.
Klopt het dat van het huidige budget van de fiscale aftrekpost van € 62 miljoen 30% gebruikt wordt voor onderhoudskosten van monumentale niet-woonhuizen, zoals bewoonde boerderijen, landhuizen en molens, terwijl deze eigenaren de keuze hebben tussen de fiscale aftrekpost en de SIM-regeling?
De huidige gebruikers van de fiscale aftrek bestaan voor ongeveer 30% uit eigenaren van monumentale niet-woonhuizen. Dit bleek uit de analyse van het gebruik van de fiscale aftrek die mijn ambtsvoorganger op 14 november 2016 naar uw Kamer heeft gestuurd. Deze eigenaren hebben inderdaad de keuze om gebruik te maken van de fiscale aftrekpost of de SIM-regeling.
Klopt het dat u verwacht dat «een deel van die 30% rijksmonumenteigenaren» die nu kunnen kiezen tussen de fiscale aftrekpost en de SIM-regeling en nu voor de fiscale aftrekpost kiezen, zal gaan kiezen voor de SIM-regeling in plaats van de nieuwe subsidieregeling?
Het is aan de eigenaar zelf om een keuze te maken tussen de subsidieregeling waar hij of zij gebruik van wil maken. Bij een subsidiepercentage van 60% in de SIM kan ik mij voorstellen dat er eigenaren zijn die in de nieuwe situatie voor de SIM zullen kiezen. Het staat hen echter vrij om een keuze hierin te maken.
Welk deel verwacht u dat gaat kiezen voor de SIM-regeling in plaats van de nieuwe subsidieregeling? Waarom voegt u nagenoeg het gehele budget dat nu gebruikt wordt voor eigenaren van bewoonde monumentale niet-woonhuizen toe aan het budget van de SIM als u verwacht dat slechts «een deel van die 30% rijksmonumenteneigenaren» een «subsidie zal aanvragen op grond van de SIM»?
Het gedrag van eigenaren is moeilijk te voorspellen. Echter, door de middelen alleen nog maar in te zetten als compensatie voor de meerkosten van behoud van monumentale onderdelen ontstaat de mogelijkheid om de SIM te versterken, wat ook ten goede komt aan particuliere eigenaren.
Dat er bij groene monumenten knelpunten zijn, is door de Tweede Kamer diverse malen aan de orde gesteld. Daarom versterk ik het budget voor groene monumenten in de SIM met € 5 miljoen. De overige € 12 miljoen is dan beschikbaar voor gebouwde monumenten waar particuliere eigenaren gebruik van kunnen maken.
Juist omdat gedrag moeilijk te voorspellen is, zal ik al in 2020 evalueren hoe beide regelingen gebruikt worden. Aanpassing van de budgetten is dan altijd mogelijk na overleg met de Tweede Kamer.
Kunt u bevestigen dat het budget van de nieuwe subsidieregeling op termijn tekort zal schieten als alle eigenaren van monumentale niet-woonhuizen, die nu kiezen voor de fiscale aftrekpost, aanspraak willen maken op de nieuwe subsidieregeling? Hoe gaat u dan toch uitvoering geven aan de motie Geluk-Poortvliet, die vraagt dat het gehele budget van de fiscale aftrekpost bestemd wordt voor subsidie ten behoeve van particuliere eigenaren van rijksmonumenten die nu gebruik maken van de belastingaftrek?3
Het subsidieplafond van de nieuwe subsidieregeling is gebaseerd op het gebruik van de fiscale aftrek door eigenaren van zowel monumentale woonhuizen als niet-woonhuizen. Ik verwacht dus dat dit budget voldoende zal zijn om tegemoet te komen aan alle aanvragen van deze eigenaren. Zoals ik in mijn beleidsbrief Erfgoed Telt heb aangegeven, ontstaat budgettaire ruimte door alleen de kosten te subsidiëren die bijdragen aan de instandhouding van de monumentale onderdelen van het monument. Met dit budget versterk ik de SIM, waar een deel van de gebruikers van de fiscale aftrek ook gebruik van maakt. Zo komt het gehele budget ten goede aan particuliere eigenaren van rijksmonumenten die gebruikmaken van de fiscale aftrek. Dat dit een redelijke verdeling lijkt te zijn, blijkt ook uit de analyse van de cijfers van de Belastingdienst.
Klopt het dat u verwacht dat niet een deel van deze groep, maar nagenoeg de gehele groep van eigenaren van monumentale niet-woonhuizen die kunnen kiezen tussen de SIM en de nieuwe subsidieregeling, zal kiezen voor de SIM, vanwege het hogere subsidiepercentage van 60%?
Het is aan de eigenaar zelf om een keuze te maken tussen de subsidieregeling waar hij of zij gebruik van wil maken. Zoals gezegd verwacht ik inderdaad dat een deel van de eigenaren zal kiezen voor de SIM.
Waarop baseert u deze verwachting als deze groep nu ook niet kiest voor de SIM, terwijl de fiscale aftrekpost neerkomt op een vorm van subsidie die qua percentage ook veel lager is dan de 50% van de huidige SIM-regeling?
In de huidige aftrek kunnen ook kosten van bijvoorbeeld elektrische installaties worden opgevoerd. Dat maakt dat eigenaren, indien ze veel niet-monumentale kosten hebben, voor de aftrek kiezen ondanks het lagere percentage. De nieuwe regeling en de SIM kennen dezelfde grondslag voor het bepalen van subsidiabele kosten. Dan zal vanwege het hogere percentage tegemoetkoming eerder gekozen worden voor de SIM.
Klopt het dat de SIM-regeling ook nadelen heeft ten opzichte van de nieuwe subsidieregeling, zoals de voorrang van eigenaren van monumenten in Werelderfgoed-gebieden en Professionele organisaties voor monumentenbehoud, waardoor de aanvragen van eigenaren van monumentale niet-woonhuizen kunnen worden afgewezen bij overvraging? Hoe heeft u dit meegewogen in uw verwachting dat nagenoeg alle eigenaren van monumentale niet-woonhuizen zullen kiezen voor de SIM-regeling ten opzichte van de nieuwe subsidieregeling?
De voorrang van eigenaren van monumenten in Werelderfgoed-gebieden en van Professionele organisaties voor monumentenbehoud kan alleen een nadeel zijn voor particuliere eigenaren wanneer er sprake is van een overvraag op de SIM-regeling. De afgelopen jaren is dit niet meer het geval geweest. De SIM-regeling wordt sinds 2013 nauwkeurig gemonitord. Dit zal ik blijven doen.
Op welk moment moeten de eigenaren van monumentale niet-woonhuizen kiezen tussen een aanvraag bij de SIM en een aanvraag bij de nieuwe subsidieregeling? Kunnen zij nog een aanvraag doen bij de nieuwe subsidieregeling als een beroep op de SIM lager uitpakt of is afgewezen?
Het staat particuliere eigenaren vrij om te kiezen wanneer zij willen. Ze kunnen vooraf een subsidie in de SIM aanvragen en als ze daarvan af willen zien, of als die wordt afgewezen, kunnen ze in het jaar na uitvoering van de werkzaamheden subsidie via de nieuwe regeling aanvragen.
Kunt u aangeven waarom het budget van de nieuwe subsidieregeling van € 45 miljoen per jaar € 17 miljoen lager is dan het huidige budget van de fiscale aftrekpost ten bedrage van € 62 miljoen? Aan welke aspecten, zoals het aanpakken van misbruik of onbedoeld gebruik, ligt dit?
Het budget is lager omdat de nieuwe subsidieregeling alleen de onderhoudskosten subsidieert die bijdragen aan de instandhouding van de monumentale onderdelen van het monument. Zoals uit het onderzoek bij de Belastingdienst blijkt, bestaat dit bedrag uit posten zoals de kosten voor niet-monumentale onderdelen of onwettig gebruik van de aftrekpost (zoals kosten voor een gemeentelijke monument).
In hoeverre zijn de voorwaarden van de nieuwe subsidieregeling, bijvoorbeeld voor niet-monumentale kosten, een versobering en waarom heeft u er niet voor gekozen om het bedrag dat hierbij hoort terug te geven aan de eigenaren van monumenten die een beroep doen op de subsidie?
Ik zie het niet meer subsidiëren van niet-monumentale kosten niet als een versobering. De fiscale aftrek is onbedoeld een veel ruimere subsidie dan de bestaande rijks- en provinciale regelingen voor rijksmonumenten. Die richten zich alleen op kosten die direct betekenis hebben voor behoud van het historische materiaal. Dit is immers ook de essentie van subsidie voor monumentenzorg: een compensatie van de meerkosten die gemaakt moeten worden voor het behoud van de monumentale waarden.
De budgettaire ruimte die ontstaat door alleen de kosten te subsidiëren die bijdragen aan het behoud van het historische materiaal heb ik – mede naar aanleiding van eerdere moties van de Tweede Kamer (motie van het lid Keijzer, vergaderjaar 2014–2015, 34 000 VIII, Nr. 14 en motie van het lid Dik-Faber en Vermue, vergaderjaar 2016–2017, 34 550 VIII, Nr. 102) – gebruikt om de SIM te versterken, waar ook particuliere eigenaren gebruik van kunnen maken. Hiermee kan ik de eigen bijdrage in de SIM van de huidige 50% naar 40% verlagen en het budget voor groene monumenten verdubbelen.
Kunt u bevestigen dat het aanvangsbudget van de nieuwe subsidieregeling € 90 miljoen bedraagt, waarvan eenmalig € 45 miljoen bovenop het jaarlijkse budget van € 45 miljoen?
In het jaar 2020, het eerste jaar van aanvragen, is € 90 miljoen bij het Nationaal Restauratiefonds beschikbaar voor de nieuwe regeling. Voor de subsidie-periode 2019–2022 is € 180 miljoen beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat door het aanvangsbudget van € 90 miljoen het subsidiepercentage voorlopig niet zal worden verlaagd in het geval van overschrijding van het jaarlijkse budget aan subsidieaanvragen?
Het subsidiepercentage wordt in ieder geval de eerste twee jaren niet verlaagd.
Als bij de fiscale aftrekpost de mogelijkheid bestaat van overleg en toetsing vooraf, hoe is dat geregeld bij de subsidie? Begrijpt u dat zeker bij een grotere restauratie deze zekerheid vooraf van groot belang is? Biedt een mogelijke toetsing op de subsidievoorwaarden voorafgaand aan het onderhoud of de restauratie evenveel zekerheid als de huidige beschikking van de Belastingdienst? Is het mogelijk om tegen de uitkomst van de toetsing vooraf in bezwaar te gaan?
De Leidraad Subsidiabele Instandhoudingskosten is de basis van de subsidieverlening. Hiermee is het voor elke eigenaar duidelijk welke kosten gesubsidieerd worden. Dit is vergelijkbaar met de mededeling van Belastingdienst Bureau Monumentenpanden over de potentieel fiscaal aftrekbare kosten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van overleg voorafgaand aan de subsidieaanvraag met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Dit is niet voor bezwaar en beroep vatbaar. De toetsing gebeurt achteraf bij het aanvragen van de subsidie. Het achteraf aanvragen is vergelijkbaar met wat eigenaren nu gewend zijn bij het doen van hun belastingaangifte.
Kunt u bevestigen dat via een voorlopige aangifte het mogelijk is om het bedrag van de fiscale aftrekpost voor onderhoud aan monumenten per maand te laten uitkeren? Biedt de nieuwe subsidieregeling ook mogelijkheden tot gehele of gedeeltelijke uitkering voorafgaand aan het onderhoud?
Het betreft een subsidieregeling achteraf. Ik bekijk met het Nationaal Restauratiefonds hoe voorfinanciering, indien nodig, via een andere weg verleend kan worden.
Waarom kan een laagrentende Nationaal Restauratiefonds (NRF)-lening niet gecombineerd worden met de nieuwe subsidieregeling? Waarom kan dat bij de huidige aftrekpost wel, zij het dat de NRF-lening dan maximaal 70% kan bedragen? Gaan eigenaren van monumentenwoningen er hierdoor bij de nieuwe subsidieregeling op achteruit ten opzichte van de fiscale aftrekpost?
Het principe van het revolving fund voor de restauratie van monumenten is dat eigenaren van rijksmonumenten (particulieren, stichtingen, kerkelijke organisaties) een plan indienen en op basis daarvan een laagrentende lening van 100% kunnen krijgen. Tenzij de eigenaar ook gebruik kan maken van de fiscale aftrek. Dan kan slechts 70% geleend worden. In beide gevallen is sprake van 100% financiering van de restauratiekosten. Organisaties als de Stichting Geldersche Kasteelen of kerkbesturen maken dus altijd gebruik van de 100% lening omdat ze geen fiscale aftrek hebben. Particuliere eigenaren moeten over het algemeen gebruikmaken van de combinatie van 70% lenen en 30% via de fiscale aftrek. Aan alle bestaande leningen verandert niets. Die eigenaren gaan er dus niet op achteruit. Vanaf 2019 hebben stichtingen, kerkelijke organisaties en particuliere eigenaren allen recht op dezelfde 100% financiering van hun restauratie. Samenloop met de subsidie is echter niet mogelijk.
Bent u bereid monumenteneigenaren zowel een beroep te laten doen op de laagrentende lening, tot de huidige grens van 70%, als op de nieuwe subsidieregeling?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Met een 100% lening krijgen alle soorten eigenaren dezelfde financiering voor hun restauratie. Het leidt tot extra administratieve lasten om uitzonderingen te maken die materieel weinig tot niets opleveren.
In de jaren nadat de restauratie is uitgevoerd kan een particuliere eigenaar voor zijn onderhoudskosten uiteraard wel via de regeling subsidie krijgen.
Het bericht ‘Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek waaruit blijkt dat mensen stimuleren om in hun omgeving om hulp te vragen in de praktijk niet blijkt te werken?
Eén van de doelstellingen van de in 2015 ingezette vernieuwing van de langdurige zorg en ondersteuning is een samenleving die (meer) oog heeft voor elkaar. De bereidheid van mensen om voor elkaar te zorgen is al zeker aanwezig; in Nederland geven jaarlijks 4,4 miljoen volwassenen mantelzorg aan hun partner, familie, vriend of buur. Het SCP stelt – in de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning – dat mensen het steeds normaler gaan vinden om te zorgen voor een ander. Dat is een positieve, hoopvolle ontwikkeling.
De Wmo 2015 beoogt de zorg en ondersteuning dichter bij de mensen te organiseren. Het vorige kabinet heeft met de hervorming van de zorg en de decentralisaties het voortouw bij gemeenten gelegd om deze vernieuwing tot stand te brengen. Ik constateer dat deze vernieuwing langzaam maar zeker vorm krijgt. De bevindingen uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek bevestigen dit.
Uit het onderzoek van de Universiteiten van Amsterdam en Humanistiek (N=64), blijkt dat het netwerk van familie en vrienden niet altijd uitkomst biedt. Dat kan zijn omdat de mogelijkheden ontbreken of beperkt zijn, of omdat het netwerk niet kan voorzien in de juiste hulp. Dat is geen nieuw inzicht en is ook geen reden om de doelstellingen rondom de hervorming te herzien. De Wmo is er voor iedereen die ondersteuning nodig heeft bij participeren in de samenleving. Er moet sprake zijn van passende zorg en ondersteuning, afgestemd op de specifieke ondersteuningsvraag en de situatie van betrokkene. Als die potentie er is, kan in goed overleg verkend worden of inzet van naasten (mede) kan worden benut.
Gemeenten en de professionals in de uitvoering zijn aan zet om deze in gang gezette ontwikkeling een passend vervolg te geven. Op landelijk niveau zal dit vervolg van stimulansen worden voorzien, zoals met het programma Langer Thuis2.
In het programma Langer Thuis wordt langs allerlei wegen (onder meer) ingezet op:
In vele gemeenten zie ik buurtinitiatieven die kunnen bijdragen aan een versterking van de sociale basis, met als resultaat een (laagdrempelige) verbreding van het eigen netwerk van bewoners. Het is van groot belang dat gemeenten deze potentie ook stimuleren en benutten. Daarnaast zijn er al diverse platforms die de hulpvraag koppelen aan mensen die ondersteuning willen bieden. Mooie voorbeelden daarvan zijn «We Helpen», «Mijn Buurtje» en «NL voor Elkaar».
Klopt het dat slechts in drie van de onderzochte 64 keukentafelgesprekken het daadwerkelijk lukt om hulp te verkrijgen uit de omgeving van ouderen en chronisch zieken?
Ja.
Is dit van invloed op het kabinetsstandpunt dat chronisch zieken en ouderen zoveel mogelijk hun eigen netwerk moeten inschakelen als ze hulp nodig hebben?
Het beleid sluit aan op de praktijk, waar mensen zo lang als mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving oud willen worden. Het vertrekpunt blijft dat eerst wordt bezien welke ondersteuning op vrijwillige basis door de omgeving kan worden geboden. Is die ondersteuning niet mogelijk of onvoldoende, dan zal er altijd de mogelijkheid zijn om een beroep te doen op professionele zorg en ondersteuning.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Wordt er tijdens het keukentafelgesprek een onderscheid gemaakt in mantelzorgtaken die een intiem karakter hebben en taken die dat niet hebben? Zo ja, is hierin een duidelijk verschil te zien in het aantal mantelzorgers dat deze zorg geeft? Zo nee, waarom niet?
Het keukentafelgesprek is een gezamenlijke verkenning naar ondersteuningsmogelijkheden. Er wordt daarbij niet alleen gekeken naar wat mogelijk is, maar ook waar zowel de mantelzorger als de zorgvrager zich comfortabel bij voelen. Soms zal het door betrokkenen gewenst zijn om ondersteuning met een intiem karakter door een naaste te laten verrichten en in andere gevallen juist niet. Het uitgangspunt bij mantelzorg is en blijft het vrijwillige karakter. Daarbij vraagt ook aandacht dat veel mantelzorgers het als vanzelfsprekend zien om voor een naaste te zorgen en het niet als een keuze ervaren. Het gesprek kan leiden tot ondersteuning door een beroepskracht, door een vrijwilliger of naasten en een combinatie daarvan. Daarnaast is er ook oog voor de kwaliteit van de te verlenen zorg en ondersteuning.
Klopt het dat er veel minder mantelzorg door de omgeving kan worden verleend dan waar vooraf bij de decentralisatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 rekening mee is gehouden?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om het aantal mantelzorgers waar een beroep op kan worden gedaan te laten toenemen?
Het doel van het beleid is niet om het aantal mantelzorgers te laten toenemen. Het beleid is gericht op goede zorg en ondersteuning die zo veel mogelijk aansluit bij de wensen en behoeften van betrokkenen. Indien er sprake kan zijn van «zorgen voor elkaar»wordt dat gestimuleerd, bijvoorbeeld door het ondersteunen van mantelzorgers.
Onderzoek van het PBL3 toont evenwel aan dat naar verwachting het aantal mantelzorgers dat beschikbaar zal zijn voor een kwetsbare oudere met een hulpvraag langzaam afneemt in de toekomst. De bevolking in Nederland vergrijst in de komende decennia. Het aantal 85 plussers in Nederland neemt naar verwachting toe van 344.000 in 2015 naar 854.000 in 20404. Het onderzoek laat zien dat er grote regionale verschillen zijn in het aantal beschikbare mantelzorgers ten opzichte van het aantal 85-plussers. Nu staan nog 15 potentiële mantelzorgers voor elke 85-plusser klaar, maar in 2040 loopt dit terug naar 6. Vooral in sterk vergrijzende regio’s zoals Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen wordt de verhouding ongunstiger.
Gemeenten zijn zich bewust van hun bevolkingssamenstelling en houden daar bij de uitvoering van de Wmo rekening mee. Het is primair een verantwoordelijkheid van de gemeenten om zorg en ondersteuning in het kader van de Wmo goed te regelen, ook in deze regio’s. Acties in het programma Langer Thuis, zoals de aanjager respijtzorg, ondersteunen dit.
Welke concrete acties nemen gemeenten of gaan ze nemen op het terrein van respijtzorg en dagopvang om mantelzorgers te ondersteunen?
Gemeenten zijn zicht bewust van de noodzaak om mantelzorgers goed te ondersteunen en geven ook invulling aan deze verantwoordelijkheid. Met name op het terrein van respijtzorg en dagopvang is er echter ruimte voor verbetering, blijkt onder meer uit onderzoeken van het SCP en signalen van Mezzo. De aanjager respijtzorg, die ik in het kader van het programma Langer Thuis aanstel, zal dit najaar van start gaan. De aanjager zal het huidige aanbod goed in beeld krijgen. Zijn inzet is om – waar nodig – in samenwerking met alle betrokken partijen te komen tot een goed en gevarieerd laagdrempelig aanbod, met ruimte voor maatwerk, zodat er goede aansluiting is op de wensen van zowel de mantelzorger als zijn naaste. Het is daarbij belangrijk om niet alleen aandacht te schenken aan het aanbod, maar ook om rekening te houden met de ervaren drempel bij zowel mantelzorger als naaste om de zorg (volledig) uit handen te geven.
Hoeveel gemeenten kennen een locatie die respijtzorg aanbiedt?
Uit onderzoek van het SCP5 blijkt dat 98% van de gemeenten advies, ondersteuning en begeleiding bieden. In 97% van de gemeenten wordt respijtzorg aangeboden. De aanjager respijtzorg zal het huidige aanbod goed in beeld krijgen. Daarbij is van belang dat respijtzorg een veelheid aan vormen kan hebben, als het maar adempauze biedt aan de mantelzorger. Het kan bijvoorbeeld gaan om het tijdelijk volledig overnemen van de zorg op een specifieke locatie voor respijtzorg, maar het kan ook passend zijn om thuisopvang, dagopvang of door beroepskrachten of vrijwilligers te bieden.
Klopt het dat de meeste gemeenten mantelzorgers alleen compenseren wanneer ze wonen in dezelfde plaats als de hulpbehoevende en niet wanneer de hulpbehoevende in een andere gemeente woont?
Mantelzorgers kunnen altijd een beroep doen op hun gemeente voor ondersteuning. Het is daarbij niet van belang of de naaste voor wie wordt gezorgd in dezelfde gemeenten woont.
Hoeveel bijstandsgerechtigden en werkzoekenden hebben een ontheffing van sollicitatieplicht omdat zij mantelzorg verlenen?
Het is juist dat een ontheffing van de sollicitatieplicht mogelijk is. De ontheffing is in principe tijdelijk, tot maximaal een half jaar, zodat in de tussentijd naar een andere oplossing gezocht kan worden. In bijzondere situaties kan de ontheffing worden verlengd. Ik heb geen inzicht in aantallen vrijstellingen van de sollicitatieplicht vanwege mantelzorg.
Deelt u de waarschuwing van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek met betrekking tot de grote nadruk op zelfredzaamheid en het aansturen op zoveel mogelijk informele zorg niet het hart van het sociale overheidsbeleid kan en moet zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Facebook bant foto van twee mannen’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Facebook bant foto van twee mannen»?1
Ja.
Klopt het dat een foto van een video-installatie, die te zien was tijdens de expositie «Kwetsbaar Verlangen» in Dordrecht, is geweigerd op Facebook?
Dit klopt. Facebook heeft te kennen gegeven dat dit om een fout ging. Ondertussen is het bericht weer teruggeplaatst.
Deelt u de mening dat het pijnlijk is dat dit zich voordoet met een expositie die juist was georganiseerd als reactie op het recente geweld tegen homo’s in Dordrecht?
Het is jammer dat dit is gebeurd. De vrijheid van kunst is een grote verworvenheid. Kunst heeft ruimte nodig om te kunnen reflecteren op de samenleving en haar burgers. Die vrijheid moet er ook op het internet zijn. Echter, zoals hierboven aangegeven betreft het een fout van Facebook. In de gebruiksrichtlijnen van Facebook wordt aangegeven dat Facebook foto's van schilderijen, beelden of andere kunst die naakte figuren afbeelden toestaat.
Deelt u de mening dat de toenemende maatschappelijke betekenis van sociale media een toenemende maatschappelijke verantwoordelijkheid meebrengt voor de aanbieders, ook ten aanzien van de grondwettelijk gegarandeerde vrijheid van meningsuiting?
De vrijheid van meningsuiting geldt tussen de overheid en burgers. Desalniettemin, hebben bedrijven zoals Facebook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daarom is het goed dat er maatschappelijke dialoog is over dit onderwerp.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Facebook over de vrijheid van meningsuiting in relatie tot het bedrijfsbeleid?
Aangezien het verwijderen van de foto een fout betreft, zie ik geen aanleiding om op dit moment met Facebook het gesprek aan te gaan.
De stellage in Enschede waar je als slachtoffer van een ISIS beul gefotografeerd kunt worden |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat op het Gogbot festival in Enschede een stellage geplaatst is waar mensen gefotografeerd kunnen worden als een slachtoffer van ISIS in een oranje overal met een beul ernaast, die op het punt staat met de executie te beginnen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hoogst ongepast is, zeker in een stad en samenleving waar veel mensen wonen die het geweld van ISIS ontvlucht zijn?
De 22-jarige kunstenares maakt gebruik van het grondwettelijke recht op de vrijheid van meningsuiting. Dat is een grote verworvenheid; die perk je niet zomaar in. Het is niet ongebruikelijk dat kunst grenzen opzoekt om maatschappelijke discussie aan te wakkeren. De kunstenares heeft laten weten met haar werk Fantoompijn geen kwade bedoelingen te hebben. Zij wil toeschouwers na laten denken over de gevolgen van terrorisme in de westerse samenleving, vooral onze identificatie met slachtoffers.
Het kunstwerk was onderdeel van het jaarlijks festival Gogbot dat tussen 6 en 9 september plaatsvond. Het stond met een zwarte zijde naar bezoekers opgesteld. Op deze zijde stond een toelichting. Voor de IS-strijder moesten bezoekers om het bord heen lopen.
Wie heeft de plaatsing van dit kunstwerk gesubsidieerd?
Het kunstwerk was onderdeel van het meerdaags festival Gogbot dat jaarlijks plaatsvindt in Enschede. Meerdere partijen steunen dit festival, waaronder het Mondriaan Fonds, het Fonds Podiumkunsten, de gemeente Enschede, de provincies Gelderland en Overijssel, het Prins Bernhard Cultuurfonds, de Universiteit Twente en verschillende lokale bedrijven.
Bent u bereid onmiddellijk contact op te nemen met de burgemeester van Enschede en hem te vragen ervoor te zorgen dat mensen, die bijvoorbeeld zelf gevlucht zijn, hier niet ongewild mee geconfronteerd worden?
Nee. De burgemeester heeft al op 8 september, toen het festival nog plaatsvond, laten weten dat hij geen reden zag om het kunstwerk weg te halen. Ook hij beschouwt de vrijheid van meningsuiting als een groot goed. De openbare orde was volgens de burgemeester niet in het geding.
Het bericht ‘Meer mantelzorg verwachten is politiek wensdenken’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer mantelzorg verwachten is politiek wensdenken»?1
Ja.
Deelt u alle conclusies van de evaluatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat het beleid gericht op meer zelfredzaamheid en inzetten op meer mantelzorg, op onderdelen succesvol is? Zo niet, kunt u aangeven welke conclusies u niet deelt en waarom u deze niet deelt?2 3
De bereidheid van mensen om voor elkaar te zorgen is groot. In Nederland geven jaarlijks 4,4 miljoen volwassenen mantelzorg aan hun partner, familie, vriend of buur die ondersteuning nodig heeft. Uit onderzoek van het SCP blijkt ook dat mensen het steeds normaler vinden om te zorgen voor een ander. Naar schatting verlenen 750.000 mantelzorgers langdurig en intensief mantelzorg (langer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week). Het is daarom belangrijk dat mantelzorgers op hun eigen manier voor een ander kunnen zorgen, zodat zij de zorg kunnen combineren met hun werk, opleiding of sociaal leven. Mantelzorgers moeten daarin ondersteund worden door partijen en weten dat zij er niet alleen voor staan. Ook vanuit de rijksoverheid dragen we daaraan bij via het programma Langer Thuis4.
Het SCP geeft terecht aan dat niet iedereen zelfredzaam kan zijn en dat niet iedereen een naaste heeft die mantelzorg kan bieden. Alsdan is er voor eenieder ondersteuning vanuit de Wmo 2015. Ook de zorgen ten aanzien van vergrijzing in krimpgebieden deel ik en heb ik ook expliciet aangekaart in mijn programma Langer Thuis. Het beeld dat het beleid erop is gericht dat nog veel meer mensen zorgtaken op zich gaan nemen is onjuist. Het beleid sluit aan op de praktijk, waar mensen zo lang als mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving oud willen worden. Het vertrekpunt blijft dat eerst wordt bezien welke ondersteuning op vrijwillige basis door de omgeving kan worden geboden. Is die ondersteuning niet mogelijk of onvoldoende, dan zal er altijd de mogelijkheid zijn om een beroep te doen op professionele zorg en ondersteuning.
Overweegt u op basis van de evaluatie van het SCP herziening van het beleid dat is gericht op meer zelfredzaamheid en het inzetten van meer mantelzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van de heer Putters dat in sterk vergrijzende regio’s meer professionele hulp aanwezig moet blijven en dat bedrijven hun werknemers/mantelzorgers meer mogelijkheden moeten bieden om werk en zorg op elkaar af te stemmen? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen?
In alle regio’s, maar juist ook in sterk vergrijzende regio’s, moeten de mogelijkheden voor zorg en ondersteuning op orde zijn. Een belangrijk element daarbij is dat het eigen netwerk goede ondersteuning ondervindt en weet dat ze er niet alleen voor hoeven staan. Het programma Langer Thuis draagt daar ook aan bij, bijvoorbeeld door het maken van afspraken met gemeenten, zorgverzekeraars en andere partijen over hoe mantelzorgers de juiste verlichting en ondersteuning kunnen krijgen. Daarnaast moet in de krimpgebieden de professionele zorg op orde zijn en moeten gemeentelijke maatwerkvoorzieningen of algemene voorzieningen geboden worden waar dat nodig is. In het programma Langer Thuis heb ik maatregelen opgenomen die daaraan kunnen bijdragen. Zo komt er, mede op instigatie van Kamerlid Slootweg (CDA), een landelijk adviseur respijtzorg, die juist in deze krimpgebieden van start gaat met zijn werkzaamheden om een goed en gevarieerd aanbod aan mogelijkheden voor ondersteuning te realiseren die de mantelzorger ontlasten en adempauze kunnen geven. Een andere actie in het programma is erop gericht werkgevers bewust te maken van de mantelzorgers die bij hen werken en welke mogelijkheden er zijn om de combinatie werk en mantelzorg beter mogelijk te maken. Ik ondersteun daartoe samen met mij collega van SZW de activiteiten van Stichting Werk en Mantelzorg en hun nieuwe programma «Mantelzorg Werkt!».
Ook vraagstukken over wonen en zorg zijn relevant in krimpregio’s. Vernieuwde woonconcepten, geclusterd wonen, wooninitiatieven die mogelijk een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het met elkaar en voor elkaar zorgen in de toekomst met oog voor demografische ontwikkelingen. Daarbij helpen ook slimmere oplossingen in huis (e-health) en technologische vernieuwingen, waaraan het Rijk met subsidieregelingen een impuls geeft.
Kunt u aangeven om welke regio’s dit gaat en of op dit moment al maatregelen in deze regio’s worden getroffen om goede zorg te blijven verlenen in deze regio’s?
Onderzoek van het PBL5 toont aan dat naar verwachting het aantal mantelzorgers dat beschikbaar zal zijn voor een kwetsbare oudere met een hulpvraag langzaam afneemt in de toekomst. De bevolking in Nederland vergrijst in de komende decennia. Het aantal 85 plussers in Nederland neemt naar verwachting toe van 344.000 in 2015 naar 854.000 in 20406. Het onderzoek laat zien dat er grote regionale verschillen zijn in het aantal beschikbare mantelzorgers ten opzichte van het aantal 85-plussers. Nu staan nog 15 potentiële mantelzorgers voor elke 85-plusser klaar, maar in 2040 loopt dit terug naar 6. Vooral in sterk vergrijzende regio’s zoals Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen wordt de verhouding ongunstiger.
Gemeenten zijn zich bewust van hun bevolkingssamenstelling en houden daar bij de uitvoering van de Wmo rekening mee. Het is primair een verantwoordelijkheid van de gemeenten om zorg en ondersteuning in het kader van de Wmo goed te regelen, ook in deze regio’s. Acties in het programma Langer Thuis, zoals de adviseur respijtzorg, ondersteunen dit.
Welke mogelijkheden ziet u op korte termijn om mantelzorgers te ontlasten?
Iedere mantelzorger kan per direct een beroep doen op zijn gemeente voor ondersteuning bij de hulp die wordt verleend aan een naaste. Gezamenlijk kan worden bezien of de hulp kan worden gedeeld met anderen in het netwerk of dat een maatwerkvoorziening of een algemene voorziening verlichting kan bieden. In het programma Langer Thuis heb ik verschillende acties voor de korte termijn opgenomen die erop zijn gericht zijn mantelzorgers goed te ondersteunen.
Kunt u aangeven waardoor het aantal emotioneel eenzame Wmo-gebruikers van maatwerkvoorzieningen van 17 procent in 2015, steeg naar 22 procent in 2016?
Het aantal emotioneel eenzamen onder Wmo-gebruikers is van 2015 naar 2016 gestegen. Ik vind dat een zorgelijk signaal, dat ik dan ook nauwlettend in de gaten zal houden. Een groot deel van de Wmo-gebruikers is op hogere leeftijd. Ik heb hiervoor het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» gelanceerd. Samen met een groot aantal partijen, zowel landelijk als lokaal, slaan wij de handen ineen om de trend van eenzaamheid onder ouderen terug te dringen. Bijvoorbeeld door de bewustwordingscampagne die in de week tegen eenzaamheid, de laatste week van september, van start gaat. In de week tegen eenzaamheid is ook de aftrap van de Nationale Coalitie tegen eenzaamheid, waarbij een veelvoud aan landelijke partijen zich schaart achter de doelstelling eenzaamheid eerder te signaleren en te doorbreken. Denk daarbij aan maatschappelijke organisaties zoals de Zonnebloem en Humanitas, maar ook aan een grote groep bedrijven die dagelijks in contact komt met ouderen. Ten slotte wordt lokaal echt het verschil gemaakt. Om de lokale aanpak te ondersteunen, zijn vanaf de week tegen eenzaamheid adviseurs lokale aanpak beschikbaar.
Welke mogelijkheden ziet u om het aantal emotioneel eenzame Wmo-gebruikers te doen dalen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet om het aantal mantelzorgers voor mensen met dementie dat zich eenzaam voelt te doen dalen, aangezien zeventig procent van deze mantelzorgers zich vaak eenzaam voelt?
Het is bekend dat het bieden van intensieve en langdurige mantelzorg kan leiden tot gevoelens van eenzaamheid. Met name mantelzorgers van mensen met dementie kampen met eenzaamheidsgevoelens. Zij verliezen langzaam hun partner, maar soms ook hun vriendenkring doordat ze minder sociale activiteiten (kunnen) ondernemen. Dit vergroot zowel de emotionele als de sociale eenzaamheid van deze mensen.
Dementie heeft mijn bijzondere aandacht. Nadat de diagnose dementie is gesteld, dient niet alleen gefocust te worden op de medische zorg, maar is een bredere sociale benadering gewenst. Mensen met dementie hebben naast de gebruikelijke medische zorg ook behoefte aan meer sociale ondersteuning in het gewone, dagelijkse leven. Er dient bijvoorbeeld meer aandacht te komen voor de ontwrichting die dementie met zich meebrengt en de veranderende relaties met naasten en samenleving.
In het programma Langer Thuis start ik met «Social trials». In 2018 en 2019 worden in 8 gemeenten experimenten sociale benadering gestart, gebaseerd op de theorie van hoogleraar Anne-Mei Thé. De eerste experimenten zullen najaar 2018 starten in Amsterdam, Amstelveen, Rotterdam en Den Bosch. Er is voor 2018 € 1 miljoen beschikbaar gesteld voor uitvoer van deze experimenten. Voor 2019 is nogmaals € 1 miljoen beschikbaar, voor 4 andere gemeenten. Ook het programma «Samen dementievriendelijk» wordt voortgezet. De twee centrale doelen van het programma zijn:7 Vergroten van de bewustwording van het perspectief van mensen met dementie en hun mantelzorgers en8 Registratie van 310.000 Nederlanders zodanig dat een deel van hen een training volgt en de kennis op eigen wijze inzet.
Mantelzorgers kunnen ook altijd Sensoor bellen, waar in ieder geval een luisterend oor wordt geboden voor hun vragen en zorgen.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de totale groep mantelzorgers zich eenzaam voelt? Kunt u daarnaast aangeven hoe u de eenzaamheid onder deze groep kunt verminderen?
Het bieden van mantelzorg is een risicofactor voor eenzaamheid. Gegevens over het percentage mantelzorgers met gevoelens van eenzaamheid zijn echter niet beschikbaar. Het is belangrijk dat het leven van een mantelzorger niet uitsluitend is gericht op de zorg voor een naaste, maar dat er ook tijd genomen kan worden voor andere zaken. Tijd voor jezelf is essentieel om overbelasting te voorkomen, maar ook om uit eenzaamheid te blijven. Dit onderstreept het belang van goede ondersteuning van mantelzorgers, waartoe ook een gevarieerd en passend aanbod aan respijtzorg behoort. Onderdeel daarvan is ook ondersteuning om daadwerkelijk gebruik te maken van respijtzorg of andere vormen van ondersteuning, aangezien het uit handen geven van de zorg voor een mantelzorger, maar ook voor de naaste zelf, een drempel is die soms lastig genomen kan worden.
Het bericht ‘Historie moet wijken voor veiligheid’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Historie moet wijken voor veiligheid»?1
Ja
Is het waar, dat een stadsvilla aan Plein 1813 verbouwd moet worden voor huisvesting van de Israëlische ambassade?
Ja
Welke rol heeft de status van rijksmonument gespeeld bij de verkoop van het betreffende pand in 2016 door het Rijksvastgoedbedrijf?
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) houdt bij zijn verkopen rekening met de principes openbaarheid, transparantie en marktconformiteit. De volledige informatie over het te verkopen monument was beschikbaar via het RVB-verkoopplatform www.biedboek.nl. Hierin zijn potentiële kopers ook geïnformeerd over de monumentenstatus van het pand en de daarmee verbonden beperkingen.
De rijksvastgoed beherende departementen en OCW hebben in 2017 een intentieverklaring vastgesteld om nog eens het belang van het zorgvuldig omgaan met ons erfgoed te benadrukken.
Is het waar, dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een negatief advies heeft gegeven over de vergunningaanvraag voor de verbouwing, omdat «uitvoering van het plan leidt tot onomkeerbaar verlies van belangwekkende onderdelen van het historische interieur en casco»?
De RCE heeft inderdaad een negatief advies afgegeven. De tekst van advies luidt als volgt:
«De beoogde reconstructie, die na afronding van het betonnen casco ten behoeve van de veiligheidsmaatregelen volgens het plan zullen worden getroffen, hoe deskundig ook uitgevoerd, veroorzaken in de meest optimale zin herstel van de aanblik maar zal het patina en de authenticiteit van het oorspronkelijke materiaal missen. Een dergelijke verarming staat op gespannen voet met de uitgangspunten van de monumentenzorg temeer daar het rijksmonument in zijn geheel een hoge mate van authenticiteit heeft en een markant voorbeeld is van negentiende-eeuwse villabouw in het Willemspark te 's-Gravenhage. De Rijksdienst heeft begrip voor het treffen van veiligheidsmaatregelen, maar het rijksmonument verdraagt al deze maatregelen niet.«
Is het waar, dat de gemeente Den Haag voornemens is de vergunning te verlenen onder verwijzing naar het Verdrag van Wenen?
Een ontwerpbesluit is door de gemeente ter inzage gelegd. Dit ontwerp strekt er toe de vergunningaanvraag te honoreren. In dit ontwerp wordt onder meer melding gemaakt van het Verdrag van Wenen (1961).
Hoe verhoudt de regelgeving met betrekking tot (rijks)monumenten zich tot internationaalrechtelijke verplichtingen met betrekking tot de huisvesting van diplomatieke vertegenwoordigingen?
Voor verbouwing van een rijksmonument moet een Staat die een ambassade wil vestigen, aan dezelfde regelgeving voldoen als elke andere eigenaar. In dit geval betekent dat, dat er voor de voorgenomen aanpassingen van het monument een vergunning van de gemeente nodig is.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag moeten echter internationaal rechtelijke verplichtingen in acht worden genomen. Op grond van artikel 22 van het Verdrag van Wenen (1961) wordt aan Nederland, als ontvangende staat, de bijzondere verplichting opgelegd alle geëigende maatregelen te nemen om de gebouwen van de zendende staat tegen indringers en tegen het toebrengen van schade te beschermen en te verhinderen dat de rust van de zending op enigerlei wijze wordt verstoord of aan haar waardigheid afbreuk wordt gedaan.
Door de architect is overigens gezocht naar een evenwicht in de aanpassingen en er zijn de nodige voorwaarden aan het ontwerp gesteld, gericht op het behoud van het rijksmonument.
Het radioprogramma Reporter 'Misstanden in de maatschappelijke ondersteuning' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Reporter Radio van zondagavond 29 april j.l.? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja. Ik heb kennis genomen van de inhoud van de uitzending en vastgesteld dat in de uitzending met name problemen rondom de toekenning van huishoudelijk hulp, onafhankelijke cliëntondersteuning en advisering door artsen aan de orde komen. In het vervolg van de beantwoording van deze Kamervragen geef ik mijn reactie op de geschetste punten. maken aan de beïnvloeding van
Is bekend hoeveel gemeenten hulp bij het huishouden alleen verstrekken als algemene voorziening?
In vervolg op de uitspraken van de CRvB in mei 20161 is duidelijk dat huishoudelijke hulp een prestatie is die onder de Wmo 2015 valt. Deze prestatie kan de gemeente aanbieden in de vorm van een algemene voorziening en of een maatwerkvoorziening. De CRvB komt tot het oordeel dat wanneer een algemene voorziening voorhanden is, deze als basisvoorziening voorliggend kan zijn op een eventueel in aanvulling daarop te verstrekken maatwerkvoorziening.
Ik heb geen landelijk overzicht van de gemeenten die huishoudelijke hulp in de vorm van een algemene voorziening aanbieden. Op basis van de uitspraken van de CRvB, zoals hiervoor vermeld, dienen deze gemeenten te onderzoeken of de aangeboden algemene voorziening voor betrokkene passend en financieel haalbaar is. Indien uit het onderzoek van de gemeente blijkt dat de beschikbare algemene voorziening voor een cliënt niet passend is (financieel of anderszins), dan is de gemeente gehouden de huishoudelijke hulp aan te bieden in de vorm van een maatwerkvoorziening. Het laatste impliceert dat alle gemeenten voorbereid moeten zijn op het verstrekken van de voorziening hulp bij het huishouden als maatwerkvoorziening.
Vindt u dat gemeenten hulp bij het huishouden ook moeten aanbieden als maatwerkvoorziening?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een wenselijke situatie dat cliëntondersteuners in sommige gevallen twee petten op hebben, enerzijds in het Wmo-wijkteam (als medewerker van de gemeente) en anderzijds als onafhankelijk cliëntenondersteuner (als begeleider van de cliënt)?
Een cliëntondersteuner moet onafhankelijk kunnen opereren en mag niet tevens de persoon zijn die oordeelt over de toekenning van een maatwerkvoorziening. In die zin moet er naar mijn mening altijd sprake zijn van een functiescheiding, ongeacht waar de cliëntondersteuner in dienst is of waar de functie is gepositioneerd.
Deelt u de mening dat een onderzoek naar de medische situatie door een onafhankelijk arts of indicatieorgaan moet plaatsvinden? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bevorderen?
In de Wmo 2015 is de inhoud van het onderzoek dat het college van burgemeester en wethouders moet uitvoeren om de behoefte van een cliënt aan maatschappelijke ondersteuning te kunnen beoordelen in artikel 2.3.2 Wmo 2015 gedetailleerd vastgelegd. Hierin wordt bepaald dat het college het onderzoek uitvoert. Dit laat onverlet dat het college zich daarbij, indien de cliënt daarvoor toestemming geeft, kan laten adviseren door (zorg) professionals over bijvoorbeeld de beperkingen van een cliënt. Artikel 2.6.3 Wmo 2015 bepaalt dat het college er voor kan kiezen de vaststelling van rechten en plichten te mandateren aan een aanbieder. Dit onderzoek door (zorg) professionals moet plaatsvinden zonder ongeoorloofde beïnvloeding door het college. Op het college rust de plicht om te bezien of de professional deskundig is, het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en of het advies concludent2 is, dat wil zeggen dat moet worden bezien of uit de overwegingen van het advies logischerwijs de conclusie volgt.
Hoe kwalificeert u het aantal van 1200 procedures over de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) volgens de Raad voor de Rechtspraak?1
Een analyse van de Raad voor de Rechtspraak laat zien dat er 1.200 rechtszaken betreffende de Wmo4 in 2017 zijn ingediend. In totaal zijn 1.400 Wmo- zaken afgehandeld. Het aantal ingediende rechtszaken in de jaren 2015 (2.200) en 2016 (1.900) lag hoger dan in 2017 (1.200). In 2017 is het aan het aantal ingediende zaken gelijk aan het aantal in 2014 ingediende zaken (1.200).
In het jaar 2015 was een piek te zien, als gevolg van de invoering van nieuwe wet- en regelgeving, waarbij in veel gevallen een verandering van de bestaande rechten en plichten van cliënten had plaatsgevonden. De rechtszaken over de uitvoering van de Wmo 2015 hebben inmiddels tot belangrijke jurisprudentie geleid die niet alleen belangrijk is voor de interpretatie van de Wmo 2015, maar ook voor de kwaliteit van het gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan.
In hoeverre worden bovenstaande punten, zoals een onafhankelijk onderzoek/indicatiestelling, onafhankelijkheid van cliëntenondersteuners, het aantal rechtelijke procedures en onderscheid tussen maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen, meegenomen bij de evaluatie van de Wmo?
De evaluatie van de Wmo 2015 is onderdeel van de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg. In deze evaluatie is aandacht voor de ervaringen van mensen die zich melden voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015, waaronder ervaring met het verloop en de uitkomsten van het onderzoek door de gemeente. Bij dit laatste is gekeken naar het type oplossing dat mensen aangeboden krijgen, zoals een maatwerkvoorziening of algemene voorziening. Ook is in de evaluatie aandacht voor het thema onafhankelijke cliëntondersteuning. Daarnaast is er aandacht voor het aantal bezwaarschriften inzake de Wmo 2015 en voor richtinggevende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
Beleggingen van het pensioenfonds ABP |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u na twee series Kamervragen toegaf dat «de berichtgeving en de communicatie rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling ronduit ongelukkig en onvoldoende zijn geweest» en dat dit ook geldt «voor de rechten op aanvulling op het nabestaandenpensioen, waarover het ABP pas in februari een bericht op de website heeft geplaatst»?1
Ja. Zowel bij de schriftelijke beantwoording van Kamervragen van 26 januari en 16 april jl.2, als in het mondeling overleg met de Kamer van 30 januari jl., ben ik ingegaan op de communicatie rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling bij het ABP.
Realiseert u zich dat u toegaf dat alle pensioenoverzichten bij het ABP foutieve bedragen aangaven en dat ze er bij het nabestaandenpensioen duizenden euro’s naast zaten?
De pensioenoverzichten van het ABP zijn naar mijn weten niet foutief. De overzichten presenteren echter geen persoonlijke informatie over de mogelijke aanvulling op het nabestaandenpensioen voor deelnemers met opbouwjaren voor 1996. Het ABP heeft hier mede voor gekozen omdat deze aanspraken afhankelijk zijn van het recht op een ANW-uitkering vanuit de overheid (waar het ABP geen zicht op heeft) en deze aanspraken (ook na ingang van het nabestaandenpensioen) nog kunnen veranderen. Wel presenteert het ABP op zijn site een aantal indicaties van de maximale hoogte van de aanvulling (gebaseerd op het aantal dienstjaren voor 1996). Voorts kunnen deelnemers aan het ABP een persoonlijke berekening opvragen van de maximale hoogte van de uitkering op basis van de huidige persoonlijke situatie.
Wie moet ingrijpen indien een pensioenfonds foutieve pensioenoverzichten verstuurt?
De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt, bijvoorbeeld een uniform pensioenoverzicht (UPO), dient correct, duidelijk en evenwichtig te zijn. Dit volgt uit artikel 48 Pensioenwet. Het toezicht op de naleving hiervan ligt bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) conform artikel 151 Pensioenwet jo. artikel 36 lid 1 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. De UPO’s zijn de output van geautomatiseerde processen. DNB is verantwoordelijk voor het toezicht op beheerste en integere bedrijfsvoering (artikel 143 Pensioenwet) en dus ook het ordelijk verloop van deze processen. De AFM en DNB maken als onafhankelijk toezichthouders hun eigen afwegingen over de inzet van toezichtcapaciteit en handhaving.
Welke rechten kan een deelnemer ontlenen aan een pensioenoverzicht?
Het is van belang dat een deelnemer kan vertrouwen op de juistheid van de informatie op het UPO. Artikel 48, vierde lid, Pensioenwet bepaalt welke informatie op het UPO moet staan. Uit de rechtspraak volgt dat deelnemers onder omstandigheden rechten kunnen ontlenen aan hun UPO. Een rechtens te honoreren gerechtvaardigd vertrouwen op een pensioen als vermeld in het UPO wordt in sommige gevallen wel en in andere gevallen niet aanwezig geacht. Of sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen wordt door de rechter per individueel geval aan de hand van feiten en omstandigheden beoordeeld.
Herinnert u zich dat u toegaf dat u het «gezien de gevoerde gesprekken en de complexiteit van de ABP-pensioenregeling onwaarschijnlijk acht, dat de sociale partners en de leden van het ABP-bestuur zich destijds bewust waren van het feit dat de betreffende bepaling weer betekenis kreeg met het vervallen van de ANW-compensatieregeling»? Gaf u daarmee toe, dat het ABP-bestuur gewoon niet op de hoogte was van de inhoud van de pensioenregeling die hij uitvoert en waarvoor 400 mrd. euro gespaard is? (Aanhangsel Handelingen TK 2017–18, nr. 1796)
Op uw eerdere vraag of ik dacht dat het ABP-bestuur en de sociale partners bekend waren met het feit dat de betreffende bepaling van de pensioenregeling weer betekenis kreeg toen zij besloten de ANW-compensatie af te schaffen, heb ik aangegeven dat ik dat onwaarschijnlijk acht.3 Ik heb geen reden om mijn eerdere veronderstelling te veralgemeniseren, aangezien de betreffende bepaling een zeer specifiek element van de pensioenregeling betreft.
Welke gevolgen heeft het feit dat het ABP-bestuur zijn eigen regeling niet kent?
Ik ga er vanuit dat het ABP-bestuur de pensioenregeling kent. Dat het herleven van de betreffende bepaling door het afschaffen van de ANW-compensatieregeling pas in een laat stadium van discussie naar boven is gekomen is niettemin – zoals eerder gesteld – ongelukkig geweest en onderstreept mijn inziens de buitengewone complexiteit van de ABP-regeling.4 Deze complexiteit vloeit deels voort uit de privatisering van het ABP in 1996, waarbij de aanspraken van daarvoor, uit de ABP-wet, nog van kracht zijn. Hierin zitten onder meer aanspraken die afhankelijk zijn van AOW- en ANW-uitkeringen vanuit de overheid.
Kan het pensioenfondsbestuur een evenwichtige belangenafweging maken, indien hij zijn eigen pensioenregeling niet kent (artikel 105 Pensioenwet)?
Zie antwoord op vraag 6.
Kan een pensioenfondsbestuur «in control» zijn indien hij zijn eigen pensioenregeling niet kent?2
Zie antwoord op vraag 6.
Waren de berekeningen van bijvoorbeeld de dekkingsgraad van de actuaris en de interne berekeningen van het ABP over de wijziging van de nabestaandendekking juist, nu duidelijk is dat zowel het bestuur niet op de hoogte was van de eigen regeling als het feit dat de pensioenoverzichten onjuist waren?
De pensioenoverzichten van het ABP zijn naar mijn weten niet onjuist. De betreffende bijlage K – waarin onder andere de rechten staan die herleven door het vervallen van de ANW-compensatieregeling – wordt gewaardeerd bij de bepaling van de verplichtingen van het pensioenfonds, en daarmee bij de vaststelling van de dekkingsgraad. Jaarlijks worden de berekeningen van de verplichtingen gecontroleerd door de certificerende actuaris. Deze actuaris heeft voor het jaarverslag een actuariële verklaring afgegeven. Daarnaast controleert de accountant jaarlijks de jaarrekening van het pensioenfonds. De accountant heeft eveneens een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening afgegeven. Deze beide verklaringen zijn te vinden in het jaarverslag van ABP over 2017.
Klopt het dat artikel 21, tweede lid, van de Pensioenwet luidt: »De pensioenuitvoerder informeert de werknemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder»?
Artikel 21 lid 2 Pensioenwet luidt: «De werkgever informeert de pensioenuitvoerder over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst, bedoeld in het eerste lid. De pensioenuitvoerder informeert de werknemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.»
Wanneer is de pensioenovereenkomst gewijzigd en zijn de werknemers – die pensioen opbouwen bij het ABP – binnen drie maanden correct geïnformeerd over de wijziging in de pensioenovereenkomst?
Per 1 januari 2018 is de pensioenregeling gewijzigd. Voorafgaand zijn de deelnemers (dus ook werknemers) op verschillende momenten door het ABP geïnformeerd.
Klopt het dat de Nederlandsche Bank (DNB) op grond van artikel 176 van de Pensioenwet een boete kan opleggen bij overtreding van artikel 21, tweede lid, van de Pensioenwet? Heeft DNB ooit boetes opgelegd voor een overtreding van artikel 21, tweede lid, van de Pensioenwet? Heeft DNB in dit geval boetes opgelegd of andere maatregelen genomen?
Nee, alleen de eerste zin van artikel 21 lid2 Pensioenwet valt onder het toezicht van DNB en voor dit onderdeel kan op grond van artikel 176 Pensioenwet geen bestuurlijke boete worden opgelegd. Artikel 21 lid 2, tweede zin, Pensioenwet valt onder toezicht van de AFM (artikel 151 Pensioenwet jo. artikel 36 lid 1 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling). Over individuele gevallen doen de toezichthouders geen uitspraken. Eventueel opgelegde boetes worden overigens wel gepubliceerd.
Is er een wettelijke plicht om gepensioneerden te informeren over een wijziging in de pensioenovereenkomst, bijvoorbeeld omdat, in het onderhavige geval, de rechten op een pensioenuitkering voor een nabestaande van een deelnemer konden halveren door de wijziging in de pensioenovereenkomst?
Uit de Pensioenwet vloeit niet voort dat gepensioneerden geïnformeerd moeten worden bij wijziging van de pensioenovereenkomst. Artikel 21 Pensioenwet ziet op de verhouding werkgever-uitvoerder-werknemer. Pensioengerechtigden dienen wel geïnformeerd te worden in geval van wijziging van het toeslagbeleid (artikel 44 lid 2 Pensioenwet).
Indien er geen wettelijke plicht is om deze wijziging mee te delen, is het dan verstandig dat die er wel komt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 is er op grond van artikel 21 PW geen wettelijke plicht om gepensioneerden te informeren over een wijziging in de pensioenovereenkomst. Niettemin ligt het in de rede dat gepensioneerden door het pensioenfonds worden geïnformeerd als een voor hun relevant element in de pensioenregeling wijzigt. In het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene IORP-richtlijn (Kamerstukken II 2017/18, 34 934, nr. 2), dat op dit moment in de Tweede Kamer ligt, is een verplichting voor de pensioenuitvoerder opgenomen om slapers en gepensioneerden te informeren over wijzigingen in het pensioenreglement.
Volledigheidshalve merk ik op dat het ABP gepensioneerden die in aanmerking kwamen voor een ANW-compensatie (tezamen met de actieve deelnemers die in aanmerking kwamen voor een ANW-compensatie), in december 2017 een brief heeft gezonden met daarin een uitleg over het afschaffen van de ANW-compensatie en welke actie de deelnemer/gepensioneerde kan ondernemen als gevolg hiervan.
Acht u de bescherming van de (gewezen) deelnemer, bij wie een deel van het pensioen op risicobasis verzekerd is, afdoende, nu blijkt dat sociale partners, zonder de regeling te kennen, deze wel kunnen veranderen?
De wijze waarop aan het partnerpensioen vorm en inhoud wordt gegeven behoort tot de primaire verantwoordelijkheid van sociale partners op decentraal niveau. Sociale partners hebben de keuze om wel of niet een regeling voor partnerpensioen overeen te komen en zij kunnen daarbij kiezen voor een regeling met een partnerpensioen (deels) verzekerd op risicobasis. Sociale partners zullen zelf de afweging moeten maken of de bescherming van de (gewezen) deelnemers daarmee afdoende is.
Herinnert u zich dat u meerdere keren heeft geantwoord: «Er staat tegenover het afschaffen van de ANW-compensatieregeling een verbetering van het partner- en wezenpensioen»?
Ja. Om een eenzijdig beeld te voorkomen vind ik het belangrijk om ook te benadrukken dat de pensioenregeling – door het brede akkoord tussen werknemers en werkgevers van juli 2017 – op belangrijke aspecten verruimd is.
Bent u ervan op de hoogte dat er voor gepensioneerden met een partner die de AOW leeftijd nog niet bereikt heeft, geen enkele verbetering van het partner- en wezenpensioen is, dat uw antwoord op hen niet van toepassing is en dat zij gewoon een fors deel van hun pensioenrechten kwijt raken?
Ja. Hierbij passen wel enkele kanttekeningen. Partners van gepensioneerden die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt, zullen in de meeste gevallen zelf binnen afzienbare tijd de AOW-leeftijd bereiken. Met het bereiken van de AOW-leeftijd door de partner zou de eerdere Anw-compensatie, waar mogelijk recht op zou hebben bestaan, dus ook zijn beëindigd. Daarnaast geldt dat huidige gepensioneerden vaak opbouwjaren zullen hebben van voor 1996 waarmee recht op een aanvulling op het nabestaandenpensioen kan bestaan uit de betreffende bepaling die weer betekenis heeft gekregen door het vervallen van de ANW-compensatieregeling. Voorts geldt dat gepensioneerden die voor 1 mei 2018 ongeneeslijk ziek waren (of door een verzekeraar werden geweigerd als er een wens tot bijverzekeren bestond), zich voor 1 mei hebben kunnen aanmelden voor de coulanceregeling van het ABP.
Bent u ervan op de hoogte dat voor mensen die vlak voor hun pensioen zitten, er slechts sprake is van een marginale verbetering van het partner- en wezenpensioen en dat uw antwoord op hen de facto niet van toepassing is?
Zie antwoord op vraag 17
Bent u bereid in overleg te treden met het ABP om ervoor te zorgen dat voor terminaal zieken, die niet binnen vijf jaar overlijden, alsnog een adequate oplossing wordt gevonden?
Zoals al aangegeven op een van uw eerdere vragen begrijp ik uw zorg, maar ben ik hier niet toe bereid.6 Volledigheidshalve herhaal ik nogmaals de afwegingen hierbij, alsmede de bredere context bij het afschaffen van de ANW-compensatieregeling:
De ANW-compensatieregeling bij ABP ontstond toen de overheid in 1996 de Algemene Weduwen- en Wezenwet verving door de beperktere dekking in de Algemene Nabestaandenwet. Deze wetswijziging werd onder andere ingegeven door veranderende maatschappelijke en politieke opvattingen. De ANW-compensatieregeling bij het ABP bood nog een gedeeltelijke compensatie indien geen of verminderd recht op een ANW-uitkering vanuit de overheid bestond. Circa twee decennia later, waarin maatschappelijke ontwikkelingen verder zijn voortgeschreden, hebben werkgevers en werknemers bij het ABP in gezamenlijkheid besloten de ANW-compensatieregeling te beëindigen. Door de coulanceregeling blijft de instroom in de ANW-compensatieregeling de facto nog vijf jaar in stand, zij het voor een zeer beperkte groep (d.w.z. voor ongeneeslijk zieken/niet-verzekerbare deelnemers). Met het oog op de gewenste uitvoerbaarheid van de ABP-regeling, moet de instroom in de ANW-compensatieregeling op termijn worden beëindigd. Tegen deze achtergrond heeft het ABP-bestuur er voor gekozen om de termijn voor de coulanceregeling te beperken tot 5 jaar, waarbij er een evaluatie zal plaatsvinden in 2019. Zoals eerder aangegeven zullen de kabinetswerkgevers bij deze evaluatie vinger aan de pols houden.7
Heeft u al contact gehad met een toezichthouder over de gang van zaken bij het ABP? Zo ja, met wie, wanneer en welk resultaat had het? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals eerder toegelicht, geldt dat de AFM (net als DNB) een onafhankelijk toezichthouder is die haar eigen afwegingen maakt in de inzet van de toezichtcapaciteit. De AFM heeft wel aangegeven van deze casus op de hoogte te zijn, maar over onderzoeken (en resultaten daarvan) bij individuele instellingen worden geen uitspraken gedaan door de toezichthouder.8
Vindt u als grootste werkgever van dit land, die miljarden per jaar pensioenpremie aan het ABP afdraagt, dat deze gang van zaken gevolgen moet hebben? Zo ja, welke?
Ja. Het ABP-bestuur is momenteel bezig met een evaluatie, waarbij ook de sociale partners worden betrokken. Het is van belang hier lering uit te trekken met het oog op mogelijke toekomstige wijzigingen in de pensioenregeling.
Volledigheidshalve merk ik naar aanleiding van uw vraag op dat bij de sector Rijk – waar ik zelf verantwoordelijk voor ben – de jaarlijkse ABP-pensioenpremies (werkgevers- plus werknemersdeel) circa 1 mld bedragen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
De antwoorden zijn één voor één beantwoord en zo spoedig mogelijk toegestuurd.
Het bericht ‘Heemschut is verbijsterd over veiling stoelen Vredespaleis’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Heemschut is verbijsterd over veiling stoelen Vredespaleis»?1
Ja
Deelt u de mening dat de samenhang van ensembles, waarbij roerend en onroerend erfgoed een geheel vormen, van groot belang is?
Ja
Is het Vredespaleis opgenomen op een lijst met 72 toonaangevende interieurensembles die in het kader van de Erfgoedwet bescherming verdienen? Zo ja, welke bescherming biedt opname op deze lijst?
Ja, het Vredespaleis is recent opgenomen op een toonbeeldenlijst van interieurensembles. Deze lijst is – in nauwe samenspraak met het veld – gemaakt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De lijst toont voorbeelden van bijzondere interieurensembles in Nederland en maakt ze goed zichtbaar. Nagenoeg alle gebouwen met ensembles die op deze lijst staan zijn beschermd als rijksmonument. De toonbeeldenlijst vergroot de kennis en waardering voor historische interieurensembles en draagt op die manier bij aan de bescherming ervan. Opname op de toonbeeldenlijst betekent echter niet dat de roerende onderdelen van deze interieurensembles nu wettelijke bescherming genieten.
Is het waar dat in 2014, bij de herinrichting van het Vredespaleis. met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is afgesproken dat de voorwerpen geregistreerd, gedocumenteerd en opgeslagen zouden worden?
De RCE heeft bij meerdere gelegenheden aan de eigenaar/beheerder van het Vredespaleis een daartoe strekkend advies gegeven. Er is echter geen sprake van een (juridisch bindende) afspraak.
Bent u bereid maatregelen te nemen om te voorkomen dat interieurstukken uit het Vredespaleis geveild zullen worden?
Ik heb de RCE gevraagd opnieuw in overleg te gaan met de eigenaar/beheerder om te bezien wat er mogelijk is om zoveel mogelijk recht tew doen aan het waardevolle interieurensemble. In dat overleg heeft de eigenaar aangegeven de veiling uit te stellen om, mede in overleg met de RCE, te zoeken naar een verantwoorde oplossing.
Het artikel 'Hulp nieuwe stijl: samen tegen muren oplopen' |
|
René Peters (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Hulp nieuwe stijl: sámen tegen muren oplopen»?1
Ja.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat inmiddels ruim acht van de tien gemeenten een wijkteam hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Gemeenten hebben op basis van de Wmo 2015 en de Jeugdwet de vrijheid om de toegang tot jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning op eigen manier vorm te geven. De meeste gemeenten kiezen voor een multi-disciplinair wijkteam of voor de inzet van generalistische professionals in sociale wijkteams voor kwetsbare burgers of huishoudens met meervoudige problematiek. Op deze manier is het beter mogelijk integrale ondersteuning en maatwerk te bieden. Ik vind dat een goede ontwikkeling. Belangrijk is wel dat het wijkteam ook over de juiste expertise en competenties beschikt om deze burgers/huishoudens goed te kunnen ondersteunen en zo nodig door te verwijzen.
Denkt u dat wijkteams binnen de gemeenten voldoende bekendheid genieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ja. Het oprichten van wijkteams is meestal door de gemeente zelf geïnitieerd. Dat betekent overigens niet dat alle medewerkers van de gemeente altijd goed op de hoogte zijn van de wijkteams of de individuele casuïstiek die de wijkteams behandelen. De samenstelling van de wijkteams kan per gemeente verschillen. In sommige gemeenten zijn bijvoorbeeld ook medewerkers van een dienst Werk en Inkomen betrokken bij de wijkteams of medewerkers van de wijkverpleging. In die gemeenten waar dit niet het geval is, kan het voorkomen dat een medewerker van een dienst niet goed op de hoogte is van de (individuele casuïsitiek in) de wijkteams.
Wat vindt u ervan dat wijkteams zeer verschillend zijn van samenstelling en dus ook wat betreft de bevoegdheden?
Aangezien er verschillen zijn tussen gemeenten qua omvang en problematiek vind ik het begrijpelijk dat wijkteams verschillend kunnen zijn in samenstelling en bevoegdheden. Grote gemeenten kennen veelal specifieke jeugdteams of aparte teams voor multiprobleem-gezinnen. Kleinere gemeenten hebben vaker bredere
wijkteams die op een groot aantal leefgebieden ondersteuning bieden. Belangrijk is dat de wijkteams voor het doel waarvoor zij zijn ingesteld over de juiste disciplines en bevoegdheden beschikken.
De tussenevaluatie van de Jeugdwet die begin dit jaar uitkwam, leert ons dat lokale teams in vrijwel alle gemeenten een cruciale rol hebben gekregen bij het realiseren van de doelen van de Jeugdwet. Ook blijkt dat de diversiteit van deze teams heel groot is. Dat is lastig voor partijen buiten het lokale team, zoals de specialistische jeugdhulp, huisartsen en jeugdbescherming. Zij weten dan moeilijk wat wel en niet van de teams mag worden verwacht. De evaluatie leert ook dat kwetsbare kinderen en gezinnen grote moeite hebben de weg naar de juiste hulp te vinden. Ook bestaan zorgen over de expertise van professionals in de lokale teams, met name bij complexe problemen. Ik ga met de gemeenten en andere relevante partijen in gesprek over de wijze waarop de toegang tot de jeugdhulp voor kinderen en gezinnen beter kan. Zodat binnen elke regio helderheid is of komt over wat je van een lokaal (jeugd) team kan verwachten. Daarbij gaan we ook zorgen voor voldoende specifiek en adequaat (bij- en nascholings) aanbod voor de professionals werkzaam binnen een lokaal team.
Wat vindt u ervan dat het belang van het wijkteam en van een gemeentelijke dienst vervolgens kunnen botsen?
Wijkteams zijn veelal door gemeenten ingesteld om ondersteuning te bieden aan kwetsbare burgers en inzicht te krijgen in de brede ondersteuningsvraag van deze groep. In die zin is de werkwijze van wijkteams anders dan de wijze waarop een gemeentelijke dienst kan zijn ingericht. Elke gemeente kent zijn eigen organisatievorm. Indien sprake is van een aparte gemeentelijke dienst Werk en Inkomen dan kan het zijn dat alleen naar dat onderdeel van de ondersteuningsvraag wordt gekeken in plaats van de samenhang in de behoefte aan ondersteuning. Een en ander kan tot spanningen leiden tussen het wijkteam en een gemeentelijke dienst, waardoor soms problemen onvoldoende effectief kunnen worden opgelost. Het zijn juist dit type belemmeringen die de gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad (nu Citydeal eenvoudig maatwerk) willen oplossen. De praktijk wijst uit dat gemeenten meestal passende oplossingen weten te vinden voor ontstane situaties. Soms is bestuurlijke instemming nodig om te kunnen afwijken van bestaande werkwijzen.
Wat vindt u van de conclusie van dit bericht, namelijk dat veel wijkteams dichter bij de burger zijn komen te staan (zoals beoogd werd), maar dat zij met de burger samen tegen dezelfde bureaucratische muren aanlopen?
Ik deel de opvatting dat wijkteams, door het outreachend werken en het multidisciplinaire karakter dichter bij kwetsbare burgers staan. Wijkteams zijn vooral bedoeld voor kwetsbare burgers waar sprake is van meervoudige problematiek. De gemeenten die in het artikel worden genoemd en betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad herkennen de bureaucratische muren en willen de ondersteuning flexibeler en meer op maat maken, zodat het beter aansluit op de leefwereld van betrokken mensen. Dat betekent echter niet altijd dat de gehele gemeentelijke organisatie op deze wijze moet gaan werken of dat de organisatie moet worden aangepast. Ik ben van mening dat burgers met een enkelvoudige ondersteuningsvraag ook goed op een andere wijze kunnen worden geholpen dan via een wijkteam, bijvoorbeeld via een goed toegankelijk gemeentelijk loket.
Denkt u dat wijkteams die een integraal budget tot hun beschikking hebben effectiever kunnen werken, zowel voor de burgers als voor de gemeenten?
In diverse gemeenten, waaronder de gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad, wordt geëxperimenteerd met wijkgebonden of flexibele budgetten. Hierdoor krijgen de professionals meer mogelijkheden zelf maatwerk te bieden bij ondersteuning. Dit kan het beroep op zwaardere vormen van zorg voorkomen. Belangrijk is dat professionals binnen de gemeente de ruimte krijgen maatwerk te bieden, maar ook meer bewust worden van de kosten indien zij doorverwijzen naar specialistische zorg. Belangrijk blijft dat professionals tijdig en goed inschatten of de vraagstukken zelf op gelost kunnen worden of dat doorverwijzing noodzakelijk is. Wijkteams kunnen dankzij de inzet van flexibele middelen op korte termijn effectiever zijn voor de burger. Op langere termijn is het nodig dat bij de aanpak van huishoudens met complexe problemen, waarbij veelal sprake is van schulden, gemeenten samen met andere partners effectief gaan samenwerken om maatwerk te bieden. De gemeenten die betrokken zijn bij de Citydeal inclusieve stad hebben de ambitie landelijke uitvoeringsorganisaties als het CJIB, het CAK en de Belastingdienst daarbij te betrekken.
Vindt u dat wijkteams een ruim mandaat moeten hebben zodat zij regel-overstijgend kunnen werken?
Het is aan gemeenten om daar eigen keuzes in te maken. De budgetten die gemeenten ontvangen voor het sociaal domein zijn breed inzetbaar en het is aan gemeenten op welke wijze zij deze budgetten intern verdelen. Ik ben wel van opvatting dat meer ruimte moet komen maatwerk te bieden ook in situaties waarbij er regeloverstijgend gewerkt moet worden. Uitgangspunt in de dienstverlening moet de vraag zijn op welke wijze de burgers het best kunnen worden ondersteund gegeven de eigen persoonlijke en financiële omstandigheden.
De aanhoudende problemen rondom de afschaffing van de ANW-compensatie bij het ABP, zoals de fouten in de pensioencommunicatie, de beperking tot 5 jaar van de coulanceregeling en de zorgplicht van een pensioenfonds |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in februari op haar website heeft gezet dat er in sommige gevallen alsnog recht bestaat op een gedeeltelijke Algemene Nabestaandenwet (ANW)-compensatie? 1
Ja. Voor deelnemers die pensioen hebben opgebouwd voor 1996 kan er een aanvulling op het nabestaandenpensioen bestaan. De betreffende rechten uit bijlage K van het pensioenreglement zijn gaan herleven, doordat de ANW-compensatieregeling bij het ABP vervalt. De rechten uit de bijlage waren sinds de invoering van de ANW-compensatie niet leidend bij het bepalen van de uitkering, maar komen nu dus weer in beeld. Dit element is in een laat stadium van de discussie over de ANW-compensatieregeling naar boven gekomen, waarmee de complexiteit van de ABP-regeling nog eens wordt onderstreept.
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat deze gedeeltelijke ANW-compensatie bestaat voor mensen die voor 1996 dienstjaren bij het ABP hebben opgebouwd?
Op 19 februari 2018 zijn de sociale partners, waaronder de sector Rijk als werkgever, in de Pensioenkamer er op gewezen dat deze bepaling uit 1996 weer betekenis krijgt door de afschaffing van de ANW-compensatieregeling.
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP niets over deze aanvullende regeling gecommuniceerd heeft in de brieven die naar alle deelnemers gestuurd zijn?
Ja.
Bent u ervan op de hoogt dat het ABP niets over deze aanvullende regeling gecommuniceerd heeft in de uniforme pensioenoverzichten en niets communiceert in het online pensioenoverzicht mijnABP.nl?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP bij geen enkele officiële woordvoering tijdens de ANW-onrust over deze aanvulling communiceerde?
Ja.
Herinnert u zich dat u bij antwoorden op eerdere Kamervragen2, een eerdere Kamerbrief3 en bij antwoorden op mondelinge vragen4 deze aanvullende regeling niet heeft gemeld?
Ja.
Denkt u dat het ABP-bestuur en de sociale partners bekend waren met dit onderdeel van de pensioenregeling, toen zij besloten de ANW-compensatie in een keer abrupt af te schaffen?
Ik acht het gezien de gevoerde gesprekken en de complexiteit van de ABP-pensioenregeling onwaarschijnlijk dat de sociale partners en de leden van het ABP-bestuur zich destijds bewust waren van het feit dat de betreffende bepaling weer betekenis kreeg met het vervallen van de ANW-compensatieregeling.
Indien u ook maar het vermoeden heeft dat zij wel bekend waren met deze regeling, zijn zij dan zwaar nalatig geweten in het op geen enkele manier hierover communiceren?
Zie antwoord op vraag 7.
Indien het ABP-bestuur en de sociale partners niet bekend waren met dit onderdeel van de pensioenregeling, hoe beoordeelt u dan hun functioneren in hun verantwoordelijke functies?
De casus illustreert dat de ABP-pensioenregeling, waar onder andere verschillende onderdelen van de regeling op elkaar ingrijpen, complex is. Het akkoord van juli 2017 tussen werknemers en werkgevers heeft de complexiteit binnen de regeling verminderd. Een van de stappen die in dat kader is genomen was het afschaffen van de ANW-compensatieregeling. Deze stap was mede ingegeven door het signaal van het ABP-bestuur dat de regeling niet meer verantwoord uitvoerbaar was.
Bent u van mening dat een pensioenfonds en in dit geval het ABP, gewoon fatsoenlijk moet communiceren over haar regeling?
Ja.
Heeft het pensioenfonds ABP fatsoenlijk gecommuniceerd en communiceert het fatsoenlijk over dit onderdeel van de regeling?
Ik kom – zoals in vergelijkbare bewoording aangegeven in de schriftelijke beantwoording van eerdere kamervragen5, en het mondeling overleg met de Kamer van 30 januari 2018 – tot de conclusie dat de berichtgeving en de communicatie rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling ronduit ongelukkig en onvoldoende is geweest. Dit geldt ook voor de zeer late communicatie omtrent de betreffende aanvulling op het nabestaandenpensioen dat kan bestaan voor deelnemers die pensioen hebben opgebouwd voor 1996. De rechten kunnen immers leiden tot een aanvulling op het nabestaandenpensioen (bovenop de extra rechten die voortkomen uit de verruiming van het partner- en wezenpensioen per 2018).
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft meegedeeld dat artikel 7:977, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op de ANW-compensatie van het ABP omdat de Anw-compensatieregeling bij het ABP geen risicoverzekering is in de zin van artikel 7:977, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek? (Kamerstuk 31 490 nr. 238)
Ja.
Waarom staat in artikel 5 van de pensioenwet «De artikelen 929, 935, eerste lid, 936, tweede tot en met zesde lid, 941, vijfde lid, 969, 972, 977, tweede lid, 978, 979, 980, tweede lid en 983 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in verband met een pensioenovereenkomst als bedoeld in deze wet of verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in verband met een rechtsbetrekking die op grond van deze wet is gelijkgesteld met een pensioenovereenkomst»?
In artikel 5, eerste t/m derde lid, van de Pensioenwet is een aantal bepalingen uit boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met name genoemd, omdat het onwenselijk is dat deze bepalingen van toepassing zijn op een verzekeringsovereenkomst die is gesloten in het kader van een pensioenovereenkomst. Dit heeft te maken met het bijzondere karakter van pensioenverplichtingen. Werkgever en werknemer sluiten een pensioenovereenkomst, welke zijn uitwerking krijgt in een uitvoeringsovereenkomst die tussen werkgever en pensioenuitvoerder wordt gesloten. Er is derhalve geen directe relatie tussen de werknemer en de pensioenuitvoerder in de zin van een overeenkomst. Daarnaast is in artikel 5, vierde lid, van de Pensioenwet bepaald dat bepalingen uit titel 17 en 18 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek buiten toepassing blijven als zij strijd opleveren met bepalingen in de Pensioenwet. Artikel 5, vierde lid, van de Pensioenwet is derhalve een restbepaling en voorkomt dat de regels van de Pensioenwet, ook al zijn ze niet genoemd in de eerste drie leden van artikel 5 van de Pensioenwet, doorkruist worden door bepalingen uit de titel 17 en 18 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Betekent artikel 5 dat artikel 7:977, eerste lid, dat niet uitgezonderd wordt in artikel 5 van de Pensioenwet, wel van toepassing is op de ANW-compensatie die in haar aard gewoon een risicoverzekering is?
In onderhavig geval zijn door werkgevers en werknemers gezamenlijk afspraken gemaakt over de ANW-compensatie. Deze afspraken in het kader van de arbeidsovereenkomst, hebben geresulteerd in afspraken tussen de werkgever en het ABP. De overeenkomst waarin dit resultaat is neergelegd, is een collectieve regeling van de werkgever met het ABP en geen klassieke levensverzekering. De ANW-compensatieregeling is afgeschaft door sociale partners, terwijl tegelijkertijd het nabestaandenpensioen is verruimd. De wijziging van ANW-compensatie in een hoger nabestaandenpensioen is geen eenzijdige actie van een verzekeraar als bedoeld in artikel 7:977, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, en ziet niet op deze situatie waarin werkgevers en werknemers gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over (de wijzigingen van) het nabestaandenpensioen. Van een (eenzijdige) opzegging van een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:977, eerste lid, BW is in het geval van de ANW-compensatie bij ABP dan ook geen sprake.
Betekent artikel 5 dat artikel 7:977, eerste lid, dat niet uitgezonderd wordt in artikel 5 van de Pensioenwet, wel van toepassing is op een collectieve ANW-compensatie die nu door koepels wordt afgesloten en die in haar aard gewoon een risicoverzekering is?
Zie het antwoord op vraag 14.
Kunt u heel precies uiteenzetten welke wettelijke waarborgen van toepassing zijn op risicodekkingen die in een pensioenovereenkomst zitten?
Nee, «heel precies» is het lastig te beantwoorden gezien de ruime vraagstelling in combinatie met een brede wet als de Pensioenwet. In zijn algemeenheid kan met betrekking tot regels voor een partnerpensioen op risicobasis worden verwezen naar artikel 55, vijfde lid, van de Pensioenwet (doorlopende aanspraak op partnerpensioen bij werkloosheid), artikel 56 (behoud aanspraak op partnerpensioen bij onbetaald verlof), en artikel 61, zevende lid en tiende lid, van de Pensioenwet (keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen).
Kan een nabestaandenpensioen op risicobasis van de een op de andere dag opgezegd worden in een pensioenregeling zonder dat het individu een passend alternatief heeft?
In het geval van de Anw-compensatieregeling uitgevoerd door het ABP is geen sprake van een «opzegging» van het recht op nabestaandenpensioen. Er is door sociale partners andere invulling gegeven aan het recht op nabestaandenpensioen. Daarmee is de situatie van deze vraag niet aan de orde.
Welke toezichthouder houdt toezicht op de correcte uitvoering van risicoverzekeringen?
Artikel 151 Pensioenwet regelt de verdeling van de toezichttaken van toezichthouders DNB en AFM. De AFM is belast met het gedragstoezicht en DNB met prudentieel en materieel toezicht bij pensioenuitvoerders. De expliciete taakafbakening is nader uitgewerkt in artikel 36 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Deze verdeling van toezichtstaken geldt ook voor regelingen met betrekking tot het nabestaandenpensioen, waaronder ANW-compensatie.
Is er een zorgplicht bij riscoverzekeringen? Zo ja, wie houdt daar toezicht op?
De wetgever beoogt een gedeelde verantwoordelijkheid bij de wijziging van een pensioenregeling. De werkgever dient de pensioenuitvoerder te informeren over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst. De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst over de wijziging. Op deze informatieverplichting zijn de algemene wettelijke verplichte communicatievereisten van toepassing, waarop de AFM toezicht houdt.
Acht u de bescherming van de deelnemer bij wie een deel van het pensioen op risicobasis verzekerd is afdoende, nu het in een keer eenzijdig opgezegd kan worden?
Zie het antwoord op vraag 17: sociale partners komen de arbeidsvoorwaarde pensioen, inclusief het nabestaandenpensioen, overeen. Er is dus geen sprake van een eenzijdige opzegging.
Kunt u aangeven welke sectoren bij het ABP een contract hebben afgesloten waar deelnemers wel of niet onder kunnen vallen voor een ANW-hiaatverzekering?
Sectoren kunnen geen contract voor een ANW-hiaatverzekering bij het ABP afsluiten, maar zich desgewenst tot de markt richten. De verantwoordelijkheid om al dan niet een ANW-hiaatverzekering aan te bieden ligt bij de werkgevers in de sectoren. Er bestaan daarbij verschillende situaties, mede afhankelijk hoe de betreffende sector georganiseerd is. Zo hebben sommige sectoren een overeenkomst afgesloten waar aangesloten werkgevers gebruik van kunnen maken. De individuele deelnemer heeft vervolgens de keuze om daar – afhankelijk van de persoonlijke situatie en voorkeuren – al dan niet op in te tekenen als de werkgever dit aanbiedt. Andere sectoren hebben er voor gekozen de aangesloten werkgevers vooral te informeren over de aanvullende verzekeringsmogelijkheden. Wanneer de sector slechts 1 werkgever heeft, kan een aanvullende verzekering direct aan de werknemers van de sector worden aangeboden. Sommige sectoren hebben (nog) geen aanvullende verzekering gefaciliteerd.
Wat vindt u zelf een redelijke termijn die mensen nodig hebben om een keuze te kunnen maken voor een dekking of niet onder een ANW-hiaatverzekering? Wanneer zouden zij dus duidelijkheid moeten hebben of hun sector wel of geen collectief contract heeft?
Met het verlengen van de coulanceregeling, hebben de deelnemers tot 1 mei 2018 de tijd gekregen wanneer zij zelf een aanvullend verzekeringsproduct willen afsluiten. Dit acht ik een redelijke termijn. Een eventueel verzekeringsaanbod via de werkgever kan bij die keuze worden betrokken.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het ABP een regeling heeft voor ongeneeslijk zieken die zichzelf niet of tegen torenhoge kosten kunnen verzekeren, zolang zij maar binnen vijf jaar overlijden?
Ja. Voor deelnemers die vóór 1 mei 2018 ongeneeslijk ziek zijn en zich daardoor voor 1 mei 2018 niet, of alleen tegen meer dan twee maal de basispremie, aanvullend kunnen verzekeren (en dit tijdig aantonen bij het ABP), geldt een uitzondering in vorm van de zogenoemde coulanceregeling. In dat geval kan voor de partner ook na 1 mei 2018 het recht op ANW-compensatie blijven bestaan volgens de oude voorwaarden. De looptijd van deze coulanceregeling is beperkt tot 1 mei 2023. Dit betekent dat de partner alleen recht kan hebben op ANW-compensatie als de deelnemer overlijdt voor 1 mei 2023. Op 1 mei 2023 wordt de coulanceregeling beëindigd, maar is er mogelijk wel recht op een aanvulling op het nabestaandenpensioen voor deelnemers die pensioen hebben opgebouwd voor 1996.
Denkt u dat een ongeneeslijk zieke, die niet binnen vijf jaar overlijdt, over 4,5 jaar wel een verzekering kan afsluiten voor zijn/haar nabestaanden of zelfs een verzekering tegen redelijke kosten?
Normaliter kan een ongeneeslijk zieke geen overlijdensrisicoverzekering afsluiten. Dat zal ook over vijf jaar niet het geval zijn. De situatie is dan wel anders. Tegenover het afschaffen van de ANW-compensatieregeling staat immers een verbetering van het partner- en het wezenpensioen per 2018.
Deelt u de mening dat deze regeling over vijf jaar tot totale wanhoop zal leiden bij een aantal mensen? Bent u bereid het ABP te verzoeken deze vijfjaarstermijn onmiddellijk te schrappen?
Ik begrijp uw zorg maar deel uw mening niet. Ik ben ook niet bereid het ABP te verzoeken deze vijfjaarstermijn te schrappen. De ANW-compensatieregeling bij ABP ontstond toen de overheid in 1996 de Algemene Weduwen- en Wezenwet verving door de beperktere dekking in de Algemene Nabestaandenwet. Deze wetswijziging werd onder andere ingegeven door veranderende maatschappelijke en politieke opvattingen. De ANW-compensatieregeling bij het ABP bood nog een gedeeltelijke compensatie indien geen of verminderd recht op een ANW-uitkering vanuit de overheid bestond. Circa twee decennia later, waarin maatschappelijke ontwikkelingen verder zijn voortgeschreden, hebben werkgevers en werknemers bij het ABP in gezamenlijkheid besloten de ANW-compensatieregeling te beëindigen. Door de coulanceregeling blijft de instroom in de ANW-compensatieregeling de facto nog vijf jaar in stand, zij het voor een zeer beperkte groep (d.w.z. voor ongeneeslijk zieken/niet-verzekerbare deelnemers).
Met het oog op de gewenste uitvoerbaarheid van de ABP-regeling (zie antwoord op vraag 9), moet de instroom in de ANW-compensatieregeling op termijn worden beëindigd. Tegen deze achtergrond heeft het ABP-bestuur er voor gekozen om de termijn voor de coulanceregeling te beperken tot 5 jaar, waarbij er een evaluatie zal plaatsvinden in 2019. Kabinetswerkgevers zullen bij deze evaluatie vinger aan de pols houden. Zoals aangegeven bij vraag 24, staat tegenover het afschaffen van de ANW-compensatieregeling een verbetering van het partner- en wezenpensioen.
Hebben gepensioneerden die een partner jonger dan de AOW-leeftijd hebben, een werkelijk alternatief gekregen voor de ANW-hiaatverzekering van het ABP?
Deelnemers (dus ook gepensioneerden die een partner hebben jonger dan de AOW-leeftijd) die voor 1 mei 2018 door een verzekeraar geweigerd worden, of alleen verzekerbaar zijn tegen een premie die gelijk of hoger is dan 2x de basispremie van een verzekeraar kunnen aanspraak maken op de coulanceregeling. Daarnaast geldt dat gepensioneerden vaak opbouwjaren zullen hebben van voor 1996 waarmee recht op een aanvulling op het nabestaandenpensioen kan bestaan.
Bent u alsnog bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te vragen onderzoek in te stellen naar de gang van zaken rond de afschaffing van de ANW-compensatie bij het ABP nu volstrekt duidelijk is dat:
Nee. De AFM is een onafhankelijk toezichthouder die haar eigen afwegingen maakt in de inzet van de toezichtcapaciteit. De AFM is ook van deze casus op de hoogte en zal deze wegen in de gehanteerde toezichtstrategie.
Bij een wijziging van de pensioenovereenkomst ziet de AFM erop toe dat deelnemers binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst door de pensioenuitvoerder worden geïnformeerd (zie antwoord bij vraag 19). Het pensioen is een ketenverantwoordelijkheid waarbij meerdere partijen betrokken zijn. De sociale partners hebben hun verantwoordelijkheid en rol bij het vormgeven van een nieuw pensioencontract en bij de wijzigingen van pensioenregeling. Pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de (gewijzigde) regeling en de informatieverstrekking over de wijziging na het genomen besluit door sociale partners. De AFM kijkt in haar beoordeling van de informatieverstrekking naar alle informatiemiddelen: brieven, website(s), nieuwsberichten etc. Over onderzoeken en resultaten daarvan bij individuele instellingen doet de AFM echter geen uitspraak.
Hoe beoordeelt u de totale gang van zaken bij het ABP van de afgelopen maanden?
Het is goed dat werknemers en werkgevers in juli 2017 een breed akkoord hebben gesloten over de ABP-pensioenregeling, waarbij onder andere de complexiteit binnen de pensioenregeling is verminderd. Niettemin zijn de berichtgeving en de communicatie rondom het vervallen van de ANW-compensatieregeling ronduit ongelukkig en onvoldoende geweest. Dit geldt, helaas, ook voor de rechten op aanvulling op het nabestaandenpensioen, waarover het ABP pas in februari een bericht op de website heeft geplaatst. Het ABP-bestuur is momenteel bezig met een evaluatie, waarbij ook de sociale partners worden betrokken. Het is van belang hier lering uit te trekken met het oog op mogelijke toekomstige wijzigingen in de pensioenregeling.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden, vooral in verband met de keuzemogelijkheid die mensen nog hebben voor 1 mei, de vraag over BW artikel 7:977 en de vraag of het ABP de vijfjaarstermijn tenminste wil laten vervallen?
De antwoorden zijn één voor één beantwoord en zo spoedig mogelijk toegestuurd.